advertisement
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.
HANDLEIDING
MT01S
5YU-F8199-D5
DIC183
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
DAU26945
Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
DECLARATION of CONFORMITY
We
Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan
Hereby declare that the product:
Kind of equipment: IMMOBILIZER
Type-designation: 5SL-00 is in compliance with following norm(s) or documents:
R&TTE Directive(1999/5/EC)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)
Place of issue: Shizuoka, Japan
Date of issue: 1 Aug. 2002
Revision record
No.
1
Contents Date
To change contact person and integrate type-designation.
9 Jun. 2005
2
3
Version up the norm of EN60950 to EN60950-1
To change company name
27 Feb. 2006
1 Mar. 2007
General manager of quality assurance div.
YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
CONFORMITEITSVERKLARING
Wij,
Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.
Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan
Verklaren hierbij dat het product:
Type apparaat: STARTBLOKKERING
Typeaanduiding: 5SL-00 in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:
R&TTE richtlijn(1999/5/EG)
EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)
Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)
Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan
Datum van afgifte: 1 augustus 2002
Overzicht van wijzigingen
Nr.
1
Inhoud Datum
Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. 9 juni 2005
2
3
Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1
Om bedrijfsnaam te wijzigen
27 februari 2006
1 maart 2007
Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
INLEIDING
DAU10102
Welkom in de wereld van Yamaha!
Als eigenaar van de MT01S profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.
Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw MT01S. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.
Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.
Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!
Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.
DWA10031
WAARSCHUWING
Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU10132
Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:
Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.
WAARSCHUWING
LET OP
OPMERKING
Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.
De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.
De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
DAU36390
MT01S
HANDLEIDING
©2009 door Yamaha Motor Co., Ltd.
1e uitgave, maart 2009
Alle rechten voorbehouden.
Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van
Yamaha Motor Co., Ltd. is uitdrukkelijk verboden.
Gedrukt in Nederland.
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
INHOUDSOPGAVE
VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1
BESCHRIJVING ................................2-1
Aanzicht linkerzijde..........................2-1
Aanzicht rechterzijde .......................2-2
Bedieningen en instrumenten..........2-3
EN BEDIENINGEN .............................3-1
Startblokkeersysteem .....................3-1
Contactslot/stuurslot .......................3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ...............3-3
Multifunctioneel display ..................3-5
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ...3-8
Stuurschakelaars ............................3-9
Koppelingshendel .........................3-10
Schakelpedaal ..............................3-10
Remhendel ...................................3-11
Rempedaal ...................................3-11
Tankdop ........................................3-11
Brandstof ......................................3-12
Tankbeluchtingsslang/ overloopslang ............................3-13
Uitlaatkatalysatoren ......................3-14
Zadel .............................................3-14
Voorvork afstellen .........................3-15
Schokdemperunit afstellen ...........3-17
Bagageriembevestiging ................3-20
EXUP-systeem .............................3-20
Zijstandaard ..................................3-20
Startspersysteem ......................... 3-21
CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 4-1
RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1
Starten van de motor ...................... 5-1
Schakelen ...................................... 5-2
Tips voor een zuinig brandstofverbruik ........................ 5-3
Inrijperiode ..................................... 5-3
Parkeren ......................................... 5-4
AFSTELLINGEN ................................ 6-1
Boordgereedschapsset .................. 6-1
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem ........ 6-3
Algemeen smeer- en onderhoudsschema .................... 6-4
Het stroomlijnpaneel verwijderen en aanbrengen ................................. 6-8
Controleren van de bougies ........... 6-9
Motorolie en oliefilterpatroon ........ 6-10
Luchtfilterelement ......................... 6-13
Controleren van de vrije slag gaskabel ................................... 6-14
Klepspeling ................................... 6-14
Banden ......................................... 6-14
Gietwielen .................................... 6-17
Koppelingshendel ........................ 6-17
Remlichtschakelaar afstellen ....... 6-17
Controleren van voor- en achterremblokken ..................... 6-18
Controleren van remvloeistofniveau ................... 6-18
Rem- en koppelingsvloeistof verversen .................................. 6-19
Spanning aandrijfketting .............. 6-20
Aandrijfketting reinigen en smeren ..................................... 6-21
Kabels controleren en smeren ..... 6-21
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel .............. 6-22
Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen ................... 6-22
Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels ............... 6-22
Zijstandaard controleren en smeren ..................................... 6-23
Voorvork controleren ................... 6-23
Stuursysteem controleren ............ 6-24
Controleren van wiellagers .......... 6-24
Accu ............................................. 6-25
Zekeringen vervangen ................. 6-26
Koplampgloeilamp vervangen ..... 6-27
Achterlicht/remlichtunit ................. 6-29
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen ................................. 6-29
Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen ................................. 6-30
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Parkeerlichtgloeilamp vervangen .................................6-31
Ondersteunen van de motorfiets ..................................6-32
Problemen oplossen .....................6-32
Storingzoekschema ......................6-34
DE MOTORFIETS ..............................7-1
Matkleur, let op ...............................7-1
Verzorging ......................................7-1
Stalling ............................................7-4
SPECIFICATIES ................................8-1
GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1
Identificatienummers ......................9-1
INHOUDSOPGAVE
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
DAU10283
Wees een verantwoordelijke eigenaar
Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.
Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.
Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden.
Hij of zij moet:
● Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspec-
●
●
● ten van het motorrijden.
Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.
Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.
Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.
Veilig rijden
Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie
pagina 4-1 voor een lijst met controles voor
het rijden.
● Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.
● Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.
Dus:
• Draag een jack in felle kleuren.
• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.
●
●
• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.
Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.
• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.
• Weet wat u wel en niet aankunt.
Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.
• We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.
Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder.
Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij-
1-1
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
●
● snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.
• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.
• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.
De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.
• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.
• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.
Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.
VEILIGHEIDSINFORMATIE
● Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen.
De machine is niet bedoeld voor offroadgebruik.
● De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.
Beschermende kleding
Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.
●
●
Draag altijd een goedgekeurde helm.
Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren,
●
● waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.
Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.
Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan bedienings-
● handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.
Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.
De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.
Voorkom koolmonoxidevergiftiging
De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.
Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.
Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDI-
SCHE HULP IN.
● Laat de motor niet binnen draaien.
Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.
1
1-2
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
1
VEILIGHEIDSINFORMATIE
●
●
Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.
Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.
Beladen
Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:
Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.
Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Maximale belasting:
196 kg (432 lb)
Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:
● Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Be-
● vestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.
Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen.
Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.
• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.
• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.
● Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.
Originele Yamaha accessoires
De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele
Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door
Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.
Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan
Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor
Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.
In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets
Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke
1-3
U5YUD5D0.book Page 4 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
VEILIGHEIDSINFORMATIE veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.
Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.
● Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.
• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.
●
• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.
• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.
Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.
In de handel verkrijgbare banden en velgen
De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteu-
1-4 nen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties
zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-14
voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.
1
2
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
BESCHRIJVING
Aanzicht linkerzijde
1 2,3 4
12 11 10 9
1. Stelbout voor inveerdemping voorvork (pagina 3-15)
2. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-15)
3. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-15)
5. Stelschroef voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
6. Stelmoer voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-17)
7. Schakelpedaal (pagina 3-10)
8. Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-17)
8 7 6 5
9. Olieaftapplug (carter) (pagina 6-10)
10.Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-10)
11.Oliefilterpatroon (pagina 6-10)
2-1
DAU10410
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Aanzicht rechterzijde
1. Kentekenverlichting (pagina 6-30)
2. Remlicht/achterlicht (pagina 6-29)
3. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-18)
4. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)
5. Bagageriembevestiging (pagina 3-20)
6. Zekeringenkastje (pagina 6-26)
7. Zekering brandstofinjectiesysteem (pagina 6-26)
8. Hoofdzekering (pagina 6-26)
2-2
12.Remlichtschakelaar (pagina 6-17)
BESCHRIJVING
DAU10420
2
2
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
BESCHRIJVING
Bedieningen en instrumenten
1. Koppelingshendel (pagina 3-10)
2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9)
3. Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)
4. Multifunctioneel display (pagina 3-5)
5. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-18)
6. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-9)
2-3
DAU10430
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Startblokkeersysteem
DAU10976
1. Codeersleutel (rood bovendeel)
2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:
● een codeersleutel (met een rood bovendeel)
● twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen wor-
●
●
●
● den gecodeerd een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel) een startblokkeereenheid een ECU een controlelampje van het startblok-
De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een
Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.
DCA11821
LET OP
● ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL
NIET VERLIEST! NEEM DIRECT
CONTACT OP MET UW DEALER
ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-
3-1
●
●
●
●
●
●
●
●
●
● daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.
Dompel de sleutels nooit in water.
Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen.
Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoorbeeld speakers enz.).
Plaats nooit voorwerpen die elektrische signalen uitzenden vlakbij de sleutels.
Plaats nooit zware voorwerpen op de sleutels.
U mag de sleutels nooit slijpen of de vorm ervan wijzigen.
U mag het plastic gedeelte van de sleutels nooit demonteren.
Hang nooit twee sleutels van een startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring.
Bewaar de standaardsleutels en ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van het voertuig.
Houd sleutels van andere startblokkeersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.
3
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Contactslot/stuurslot
DAU10471 parkeerlicht gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.
OPMERKING
De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, zelfs als de motor afslaat.
blijven nadat de contactsleutel naar “OFF” is gedraaid en dan automatisch uitschakelen.
DAU10681
LOCK
Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld.
OPMERKING
Gebruik de standaardsleutel (zwart bovendeel) voor het normale gebruik van het voertuig. Bewaar de codeersleutel (rood bovendeel) op een veilige plaats om verlies te voorkomen en gebruik de sleutel uitsluitend voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels.
DAU36870
ON
Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht, de kentekenverlichting en het
DAU36882
OFF
Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.
DWA10061
WAARSCHUWING
Draai nooit de sleutel naar “OFF” of
“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.
Om het stuur te vergrendelen
OPMERKING
Deze motorfiets is uitgerust met een koelventilator voor de hitteschilden van de uitlaatdemper. De koelventilator bevindt zich onder het zadel. Als de temperatuur van de sensor voor de hitteschilden van de uitlaatdemper hoger is dan 55 °C (131 °F) zal de koelventilator maximaal vijf minuten aan
3-2
1. Drukken.
2. Draaien.
1. Draai het stuur helemaal naar links.
2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
3. Neem de sleutel uit.
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Om het stuur te ontgrendelen
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DCA11020
LET OP
Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.
DAU11004
Controle- en waarschuwingslampjes
3
1. Drukken.
2. Draaien.
Druk de sleutel in en draai deze dan naar
“OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.
DAU10941
(Parkeren)
Het stuur is vergrendeld en het achterlicht, de kentekenverlichting en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.
Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “ ” te kunnen draaien.
1. Waarschuwingslampje motorstoring “
2. Controlelampje linker richtingaanwijzers “ ”
3. Vrijstandcontrolelampje “ ”
4. Controlelampje startblokkering
5. Controlelampje brandstofniveau “ ”
6. Controlelampje rechter richtingaanwijzers “ ”
7. Controlelampje grootlicht “ ”
”
DAU11030
Controlelampjes richtingaanwijzers “ ” en “ ”
Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.
3-3
U5YUD5D0.book Page 4 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU11060
Vrijstandcontrolelampje “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.
DAU11080
Controlelampje grootlicht “ ”
Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.
Als het waarschuwingscircuit voor het brandstofniveau een probleem aangeeft, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje brandstofniveau knippert acht keer en dooft dan gedurende 3.0 seconden.
Als dit zich voordoet, vraag dan een
Yamaha dealer de machine te controleren.
DAU11365
Waarschuwingslampje brandstofniveau “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer het brandstofniveau daalt tot beneden ca. 3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal).
Vul in dat geval zo snel mogelijk brandstof bij.
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
OPMERKING
Dit model is bovendien uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje brandstofniveau.
DAU11534
Waarschuwingslampje motorstoring “ ”
Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een
Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te
controleren. (Zie pagina 3-6 voor uitleg over
de werking van het zelfdiagnosesysteem.)
Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
3-4
DAU38623
Controlelampje startblokkering
Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.
Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.
Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersys-
teem. (Zie pagina 3-6 voor uitleg over de
werking van het zelfdiagnosesysteem.)
U5YUD5D0.book Page 5 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Multifunctioneel display
1. Klok
2. “RESET”-toets
3. Toerenteller
4. “SELECT”-toets
5. Snelheidsmeter
6. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve
DWA12312
WAARSCHUWING
Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU36858
●
●
●
●
●
●
● a toerenteller een kilometerteller twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul) een ritteller voor brandstofreserve (die de afgelegde afstand aangeeft sinds het waarschuwingslampje brandstofreserve aanging) een klok een voorziening voor zelfdiagnose een helderheidsregeling
OPMERKING
● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de toets “SELECT”
● en de “RESET”-toetsen gebruikt. Dat hoeft echter niet als u de helderheid wilt instellen.
Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller drukt u de toets “SELECT” minstens twee seconden in.
Toerenteller
1. Toerenteller
2. Rode zone toerenteller
Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.
Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.
DCA10031
LET OP
Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.
Rode zone: 5500 tpm en hoger
Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen:
● a snelheidsmeter
De toerentellernaald knippert bij het bereiken en overschrijden van het rode gebied.
3-5
3
U5YUD5D0.book Page 6 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Klokweergave Kilometerteller- en rittellermodus Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden.
Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer.
Zelfdiagnosesysteem
1. Klok
Om de klok op tijd te zetten
1. Draai de sleutel naar “ON”.
2. Houd de “SELECT”-toets en de “RES-
ET”-toets tegelijkertijd minstens twee seconden lang ingedrukt.
3. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om de uren in te stellen.
4. Druk op de “SELECT”-toets en de minutenaanduiding zal gaan knipperen.
5. Druk op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen.
6. Druk op de “SELECT”-toets en laat deze dan los om de klok te starten.
1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve
Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1” en “TRIP 2”, in de onderstaande volgorde:
ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO
Als het waarschuwingslampje brandstofni-
veau aangaat (zie pagina 3-3), wisselt de
weergave automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus “F-TRIP” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de “SELECT”-toets in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller:
F-TRIP → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO → F-
TRIP
1. Weergave foutcode
Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.
Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden of knipperen en geeft het kilometerteller-
/rittellerdisplay een foutcode weer.
3-6
U5YUD5D0.book Page 7 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblokkeersysteem.
Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, gaat het controlelampje startblokkering knipperen en geeft het display een foutcode weer.
OPMERKING
Als het display foutcode 52 weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende.
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN tel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.
Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.
DCA11590
LET OP
Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.
●
● het LCD (nummer “2”) de toerentellernaald (nummer “3”)
Selecteer de helderheidsregeling als volgt.
1. Draai de sleutel naar “OFF”.
2. Druk de “SELECT”-toets in en houd deze ingedrukt.
3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf seconden en laat dan de “SELECT”toets los.
Nummer “1” wordt weergegeven.
1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.
OPMERKING
Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.
Helderheidsregeling
2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.
3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleu-
1. Toerentellerpaneel
2. LCD
3. Toerentellernaald
Voor de onderstaande componenten kan de helderheid worden ingesteld:
● het toerentellerpaneel (nummer “1”)
3-7
1. Toerentellerpaneel
2. Nummer
3. Helderheidsniveau
4. Stel de helderheid van het toerentellerpaneel in door op de toets “RESET” te drukken.
5. Druk op de toets “SELECT” om het
LCD te selecteren.
Nummer “2” wordt weergegeven.
Stel de helderheid van het LCD in door op de “RESET”-toets te drukken.
3
U5YUD5D0.book Page 8 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU12331
Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.
3
1. LCD
2. Nummer
3. Helderheidsniveau
6. Druk op de toets “SELECT” om de toerentellernaald te selecteren.
Nummer “3” wordt weergegeven.
Stel de helderheid van de toerentellernaald in door op de toets “RESET” te drukken.
1. Toerentellernaald
2. Nummer
3. Helderheidsniveau
7. Druk op de toets “SELECT” om op het multifunctionele display opnieuw de kilometerteller of ritteller weer te geven.
3-8
U5YUD5D0.book Page 9 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Stuurschakelaars
Links
1. Lichtsignaalschakelaar “
2. Dimlichtschakelaar “ /
”
”
3. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
4. Claxonschakelaar “ ”
5. Schakelaar alarmverlichting “ ”
Rechts
1. Noodstopschakelaar “ / ”
2. Startknop “ ”
DAU12348 DAU12350
Lichtsignaalschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven.
DAU12711
Startknop “ ”
Druk deze knop in om via de startmotor de
motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor
startinstructies voordat u de motor start.
DAU12400
Dimlichtschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht.
DAU41700
Het waarschuwingslampje voor motorstoring gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.
DAU12460
Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”
Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtingaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.
DAU12500
Claxonschakelaar “ ”
Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.
DAU12660
Noodstopschakelaar “ / ”
Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.
Schakelaar alarmverlichting “ ”
DAU12733
Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).
De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.
LET OP
DCA10061
Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.
3-9
3
3
U5YUD5D0.book Page 10 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Koppelingshendel
DAU12830 houden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het pijlteken op de koppelingshendel staat.
De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het
startspersysteem. (Zie pagina 3-21.)
Schakelpedaal
1. Koppelingshendel
2. Pijlteken
3. Stelwiel voor afstelpositie koppelingshendel
4. Afstand tussen koppelingshendel en stuurgreep
De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.
Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.
De koppelingshendel is voorzien van een stelwiel voor het instellen van de stand van de koppelingshendel. Verstel de afstand tussen de koppelingshendel en de stuurgreep door het stelwiel te verdraaien terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt ge-
DAU12870
1. Schakelpedaal
Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 5traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.
3-10
U5YUD5D0.book Page 11 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Remhendel
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13074 DAU33851
Rempedaal
DAU12941
Tankdop
1. Remhendel
2. Stelknop voor afstelpositie van remhendel
3. Afstand tussen remhendel en stuurgreep
4. “ ”-merkteken
De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.
De remhendel is voorzien van een stelknop voor de positie van de remhendel. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt de stelknop gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Als de gewenste positie is bereikt, stel deze dan in door een groef op de stelknop uit te lijnen met het merkteken “ ” op de remhendel.
1. Rempedaal
Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.
1. Slotplaatje tankdop
2. Ontgrendelen.
Openen van de tankdop
Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.
Sluiten van de tankdop
1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.
2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.
3-11
3
U5YUD5D0.book Page 12 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
OPMERKING
De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.
DWA11091
WAARSCHUWING
Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.
DAU13221
Brandstof
Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.
DWA10881
WAARSCHUWING
Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.
1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit.
Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.
2. Maak de brandstoftank niet te vol.
Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.
1. Vulpijp brandstoftank
2. Brandstofniveau
3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten.
[DCA10071]
4. Draai de tankdop stevig vast.
DWA15151
WAARSCHUWING
Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid
3-12
U5YUD5D0.book Page 13 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.
vrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.
DAU34072
Tankbeluchtingsslang/overloopslang
DAU33501
Voorgeschreven brandstof:
UITSLUITEND NORMALE LOOD-
VRIJE BENZINE
Inhoud brandstoftank:
15.0 L (3.96 US gal, 3.30 Imp.gal)
Hoeveelheid reservebrandstof (als het waarschuwingslampje brandstofniveau gaat branden):
3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal)
DCA11400
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.
Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.
Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door lood-
1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang
2. Stroomlijnpaneel
Alvorens de motorfiets te gebruiken:
● Controleer de aansluiting van de tankbeluchtingsslang/overloopslang.
● Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig.
● Controleer of het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang niet
● verstopt is en reinig indien nodig.
Zorg dat het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang buiten het stroomlijnpaneel geplaatst is.
3
3-13
U5YUD5D0.book Page 14 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
DAU13445
Uitlaatkatalysatoren
Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysatoren in het uitlaatsysteem.
DWA10862
WAARSCHUWING
Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:
● Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge-
● makkelijk vlam vat.
Parkeer de machine op een plek waar voetgangers of kinderen niet
●
● gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.
Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
Laat de motor niet langer dan enkele minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.
DCA10701
LET OP
Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.
Zadel
DAU36692
Verwijderen van het zadel
1. Steek de sleutel in het zadelslot en draai rechtsom.
1. Zadelslot
2. Ontgrendelen.
2. Trek het zadel los.
Aanbrengen van het zadel
1. Steek de uitsteeksels in de zadelbevestiging zoals afgebeeld.
3-14
U5YUD5D0.book Page 15 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1. Zadelbevestiging
2. Uitsteeksel
2. Druk het zadel in het midden omlaag om het te vergrendelen.
3. Neem de sleutel uit.
OPMERKING
Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden.
DAU48091
Voorvork afstellen
DWA10180
WAARSCHUWING
Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.
Deze voorvork is uitgerust met stelbouten voor veervoorspanning, stelbouten voor uitveerdemping en stelbouten voor inveerdemping.
DCA10101
LET OP
Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorkomen.
È
beelding “A”, draai dan de stelbout in de richting (b) totdat de uitlijnmerktekens zijn uitgelijnd.
2
1
(b)
(a)
1. Stelbout veervoorspanning
2. Uitlijnmerktekens
Draai voor de standaardinstelling de stelbout 7 volledige slagen in de richting (b) en zorg ervoor dat de uitlijnmerktekens zijn uitgelijnd.
Veervoorspanning
Om de veervoorspanning te wijzigen moet het instelmechanisme eerst naar de standaardinstelling worden gedraaid.
Draai om de standaardinstelling te vinden de stelbout op beide vorkpoten in de richting
(a) tot aan de aanslag en controleer dan de positie van het uitlijnmerkteken.
a. Als het uitlijnmerkteken op de stelbout voorbij het uitlijnmerkteken op de vorkpootdop staat zoals aangegeven in af-
3-15
3
U5YUD5D0.book Page 16 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
1
(b)
Draai voor de standaardinstelling de stelbout 6 volledige slagen in de richting (b) en zorg ervoor dat de uitlijnmerktekens zijn uitgelijnd.
2
(a)
1
(b)
Afstelling veervoorspanning:
Minimum (zacht):
7 volledige slagen in de richting (b) vanaf de standaardinstelling
Standaard:
Zie bovenstaande uitleg.
Maximum (hard):
6 volledige slagen in de richting (a) vanaf de standaardinstelling
1. Stelbout veervoorspanning
2. Uitlijnmerktekens b. Als het uitlijnmerkteken op de stelbout vóór het uitlijnmerkteken op de vorkpootdop staat zoals aangegeven in afbeelding “B”, draai dan de stelbout in de richting (b) totdat de uitlijnmerktekens zijn uitgelijnd.
É
2 (b)
1
1. Stelbout veervoorspanning
2. Uitlijnmerktekens
(a)
2
(a)
1. Stelbout veervoorspanning
2. Uitlijnmerktekens
Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelbout vanaf de standaardinstelling in de richting (a) en zorg ervoor dat u de bout steeds een volledige slag draait, zodat de uitlijnmerktekens zijn uitgelijnd.
Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelbout vanaf de standaardinstelling in de richting (b) en zorg ervoor dat u de bout steeds een volledige slag draait, zodat de uitlijnmerktekens zijn uitgelijnd.
OPMERKING
Als gevolg van kleine productieverschillen kunnen de posities van de uitlijnmerktekens op de vorkpootdoppen iets afwijken van de afbeeldingen.
Uitveerdemping
(b)
(a)
1
1. Stelbout voor uitveerdemping
3-16
U5YUD5D0.book Page 17 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Draai om de uitveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (a). Draai om de uitveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (b).
Draai om de inveerdemping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (a). Draai om de inveerdemping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (b).
Afstelling uitveerdemping:
Minimum (zacht):
17 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
10 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelbout volledig gedraaid in de richting (a)
Afstelling inveerdemping:
Minimum (zacht):
20 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
10 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
1 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelbout volledig gedraaid in de richting (a)
LET OP
DAU48080
Schokdemperunit afstellen
Deze schokdemperunit is uitgerust met een stelmoer voor de veervoorspanning, een stelknop voor de uitgaande demping en een stelschroef voor de ingaande demping.
DCA10101
Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorkomen.
Veervoorspanning
Stel de veervoorspanning als volgt af.
1. Draai de borgmoer los.
Inveerdemping
1
(b)
(a)
1. Stelbout voor inveerdemping
OPMERKING
Door kleine productieafwijkingen zal het totale aantal klikken van een instelmechanisme voor veerdemping niet altijd exact met bovenstaande specificaties overeenkomen; het werkelijke aantal klikken vormt echter wel altijd het complete instelbereik. Voor een nauwkeurige instelling is het aan te raden het aantal klikken van elk veerdempingsinstelmechanisme te controleren en de specificaties dienovereenkomstig aan te passen.
1. Stelmoer veervoorspanning
2. Borgmoer
1
2
3
3-17
U5YUD5D0.book Page 18 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
2. Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelmoer in de richting (a).
Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelmoer in de richting (b).
● Verricht de afstelling met de speciale sleutel, die bij aankoop van het voertuig apart is meegele-
●
● verd.
Bevestig het verlengstuk uit de boordgereedschapsset aan de speciale sleutel.
De afstelling voor veervoorspanning wordt gecontroleerd door de afstand A te meten, zoals getoond in de afbeelding. Hoe langer de afstand A, hoe lager de veervoorspanning; hoe korter de afstand A, hoe hoger de veervoorspanning.
1
2
1. Speciale sleutel
2. Verlengstuk
(a)
1
(b)
3. Draai de borgmoer vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. LET
OP: Draai altijd de borgmoer tegen de stelmoer en zet de borgmoer dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
[DCA10121]
Aanhaalmoment:
Borgmoer:
25 Nm (2.5 m·kgf, 18 ft·lbf)
Uitgaande demping
Draai om de uitgaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop in de richting (a). Draai om de uitgaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in de richting (b).
(b) 1
1. Afstand A
Veervoorspanning:
Minimum (zacht):
Afstand A = 165 mm (6.50 in)
Standaard:
Afstand A = 160 mm (6.30 in)
Maximum (hard):
Afstand A = 152 mm (5.98 in)
3-18
(a)
1. Stelknop voor uitveerdemping
U5YUD5D0.book Page 19 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Afstelling uitgaande demping:
Minimum (zacht):
23 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
18 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
13 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelknop volledig gedraaid in de richting (a)
Ingaande demping
Draai om de ingaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelschroef in de richting (a). Draai om de ingaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelschroef in de richting (b).
Afstelling ingaande demping:
Minimum (zacht):
18 klik(ken) in de richting (b)*
Standaard:
13 klik(ken) in de richting (b)*
Maximum (hard):
8 klik(ken) in de richting (b)*
* Met de stelschroef volledig gedraaid in de richting (a)
OPMERKING
Om een nauwkeurige afstelling te bereiken, is het raadzaam om het aantal klikken of slagen te tellen waarmee elk afstelmechanisme van de demping wordt verdraaid. Het kan voorkomen dat dit afstelbereik vanwege kleine productieverschillen niet exact overeenkomt met de opgegeven specificaties.
●
●
●
Stel de schokdemperunit niet bloot aan open vuur of een andere hittebron. Hierdoor kan de gasdruk zo hoog oplopen dat de unit explodeert.
Voorkom vervorming of beschadiging van de cilinder. Schade aan de cilinder zal resulteren in slechte dempingsprestaties.
Werp een beschadigde of versleten schokdemperunit niet zelf weg.
Breng de schokdemperunit voor elk onderhoud naar een Yamahadealer.
(a)
(b)
1
1. Stelschroef voor inveerdemping
DWA10221
WAARSCHUWING
Deze schokdemperunit is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees de onderstaande informatie zorgvuldig door alvorens werkzaamheden uit te voeren aan de schokdemperunit.
● Probeer de gascilinder niet te openen en blijf er verder vanaf.
3
3-19
U5YUD5D0.book Page 20 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Bagageriembevestiging
1. Haak
2. Bagageriembevestiging
Er zijn vier bagageriemhouders aangebracht aan de onderzijde van het zadel. Om deze riemhouders te gebruiken moet het zadel worden verwijderd, de riemen van de haken worden losgehaakt en het zadel weer worden aangebracht terwijl de riemen
eronder vrijhangen. (Zie pagina 3-14.)
DAU36700 DAU15281
EXUP-systeem
Dit model is uitgerust met het Yamaha
EXUP-systeem (regelsysteem voor uitlaatdruk). Dit systeem verhoogt het motorvermogen door een klep die de diameter van de uitlaatpijp reguleert. De stand van de
EXUP-klep wordt door een computergestuurde servomotor constant aangepast overeenkomstig het motortoerental.
DCA10191
LET OP
●
●
Het EXUP-systeem werd afgesteld en uitgebreid getest op de Yamaha fabriek. Als deze afstellingen worden gewijzigd zonder dat voldoende technische kennis aanwezig is, kan de werking van de motor achteruitgaan of wordt de motor beschadigd.
Als het EXUP-systeem niet hoorbaar is wanneer contact is gemaakt, laat het dan door een Yamaha dealer controleren.
DAU15301
Zijstandaard
De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.
OPMERKING
De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie hierna voor een nadere uitleg over het startspersysteem.)
DWA10240
WAARSCHUWING
Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het
Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zo-
3-20
U5YUD5D0.book Page 21 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN als hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.
DAU44892
Startspersysteem
Het startspersysteem (waarvan de zijstandaardschakelaar, de koppelingshendelschakelaar en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.
● Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling is ge-
● schakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.
Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling is geschakeld en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.
● Het schakelt een draaiende motor uit wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewogen.
Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig volgens de onderstaande procedure.
3
3-21
U5YUD5D0.book Page 22 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3
FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
Met de motor uit:
1. Beweeg de zijstandaard omlaag.
3. Draai de sleutel naar aan.
4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
5. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Met de motor nog aan:
6. Beweeg de zijstandaard omhoog.
7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.
9. Beweeg de zijstandaard omlaag.
Slaat de motor af?
JA NEE
Als de motor is afgeslagen:
10. Beweeg de zijstandaard omhoog.
11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.
12. Druk op de startknop.
Start de motor?
JA NEE
Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.
WAARSCHUWING
Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.
De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet goed.
Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.
3-22
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
DAU15596
Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.
DWA11151
WAARSCHUWING
Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machine dan nazien door een Yamaha dealer.
Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:
ITEM CONTROLES
Brandstof
Motorolie
Voorrem
• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
• Vul indien nodig brandstof bij.
• Controleer de brandstofleiding op lekkage.
• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer de machine op olielekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
PAGINA
4
4-1
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
4
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
Achterrem
Koppeling
Gasgreep
ITEM
Bedieningskabels
Aandrijfketting
Wielen en banden
Rem- en schakelpedalen
Rem- en koppelingshendels
CONTROLES
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer de remblokken op slijtage.
• Vervang indien nodig.
• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.
• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer de werking.
• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.
• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.
• Controleer of de werking soepel is.
• Controleer de vrije slag van de kabel.
• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig.
• Controleer of de ketting correct is aangespannen.
• Stel indien nodig bij.
• Controleer de conditie van de ketting.
• Smeer indien nodig.
• Controleer op schade.
• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.
4-2
PAGINA
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Zijstandaard
ITEM
Framebevestigingen
Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars
Zijstandaardschakelaar
VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
CONTROLES
• Controleer of de werking soepel is.
• Smeer indien nodig het scharnierpunt.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Zet indien nodig vast.
• Controleer de werking.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer de werking van het startspersysteem.
• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.
PAGINA
—
—
4
4-3
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
5
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU15951
Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig door om u vertrouwd te maken met alle bedieningselementen. Als u de werking van een functie of bedieningselement niet begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uitleg.
DWA10271
WAARSCHUWING
Een onvoldoende vertrouwdheid met de bedieningselementen kan leiden tot verlies van de controle, met mogelijk een ongeval of letsel tot gevolg.
OPMERKING
Dit model is uitgerust met:
● een hellingshoeksensor, waarbij de motor afslaat bij kanteling. In dat geval wordt op het multifunctionele display foutcode 30 weergegeven, maar dit betreft geen storing. Draai de sleutel
● naar “OFF” en vervolgens naar “ON” om de foutcode te wissen. Als u dat niet doet zal de motor niet starten, ondanks dat de motor wordt aangezwengeld als u op de startknop drukt.
een automatische motorstop. De motor stopt automatisch als deze 30 minuten stationair draait. In dat geval wordt op het multifunctionele display foutcode 70 weergegeven en gaat het waarschuwingslampje motorstoring “ ” branden, maar dit betreft geen storing. Druk op de startschakelaar om de foutcode te wissen en de motor opnieuw te starten.
DAU46990 DAU36743
Starten van de motor
Door het startspersysteem is starten alleen mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
● De versnellingsbak staat in de vrijstand.
● De versnellingsbak staat in een versnelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de zijstandaard is opgeklapt.
Zie pagina 3-21 voor meer informatie.
1. Draai de contactsleutel naar “ON” en controleer of de noodstopschakelaar op “ ” is gezet.
De volgende waarschuwingslampjes en het controlelampje moeten enkele seconden oplichten en dan uitgaan.
● Waarschuwingslampje brandstofniveau
● Waarschuwingslampje motorstoring
● Controlelampje startblokkering
DCA11831
LET OP
Als een waarschuwings- of controle-
lampje niet dooft, zie dan pagina 3-3
voor een controle van het circuit van het betreffende waarschuwings- of controlelampje.
5-1
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
2. Schakel de versnellingsbak in de vrij-
stand. (Zie pagina 5-2.) Het vrijstand-
controlelampje moet gaan branden.
Als dit niet gebeurt, vraag dan een
Yamaha dealer het elektrische circuit na te kijken.
3. Start de motor door de startknop in te drukken. LET OP: Trek voor een maximale levensduur van de motor nooit hard op als de motor koud is!
[DCA11041]
Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw.
Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan tien seconden achtereen draaien.
Schakelen
DAU16671
1. Schakelpedaal
2. Vrijstand
Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.
De schakelstanden worden getoond in de afbeelding.
OPMERKING
Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.
DCA10260
LET OP
●
●
Rijd niet lange tijd met afgezette motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden.
De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden beschadigd.
Gebruik altijd de koppeling om de versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.
5
5-2
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
5
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
DAU16810
Tips voor een zuinig brandstofverbruik
Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:
● Schakel snel en soepel door en vermijd hoge toerentallen terwijl u accele-
● reert.
Geef geen gas tijdens het terugschakelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait.
● Laat de motor niet langdurig stationair draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).
DAU16841
Inrijperiode
De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en
1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.
Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.
DAU17083
DCA10310
LET OP
●
●
Voer het toerental niet zover op dat de toerenteller in de rode zone wijst.
Als tijdens de inrijperiode motorschade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.
OPMERKING
Tijdens en na de inrijperiode van de motor kan door de hitte van de uitlaatgassen de uitlaatpijp iets verkleuren, maar dit is volkomen normaal.
0–1000 km (0–600 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 2800 tpm maken. LET OP: Na 1000 km (600 mi) moet de motorolie worden ververst en moet de oliefilterpatroon of het oliefilterelement worden vervangen.
[DCA10302]
1000–1600 km (600–1000 mi)
Laat de motor niet langdurig meer dan 3300 tpm draaien.
1600 km (1000 mi) en verder
De machine kan nu normaal worden gebruikt.
5-3
U5YUD5D0.book Page 4 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
DAU17213
Parkeren
Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.
DWA10311
WAARSCHUWING
●
●
●
De motor en het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kunnen komen en brandwonden kunnen oplopen.
Parkeer nooit op een helling of een zachte ondergrond, hierdoor kan de machine kantelen met mogelijk brandstoflekkage en brand tot gevolg.
Parkeer niet nabij gras of andere brandbare materialen die vlam zouden kunnen vatten.
GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
5
5-4
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU17241
Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/bestuurder van de machine is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven.
De intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities. Het is echter mogelijk dat de intervalperioden voor onderhoud moeten worden verkort afhankelijk van het weer, het terrein, de geografische locatie en individueel gebruik.
DWA10321
WAARSCHUWING
Het niet of onjuist uitvoeren van onderhoud aan de machine vergroot het risico op letsel of overlijden tijdens het uitvoeren van onderhoud of het rijden met de machine. Als u niet bekend bent met voertuigonderhoud, laat het onderhoud dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.
DWA15121
WAARSCHUWING
Zet voor het uitvoeren van onderhoud de motor af tenzij anders aangegeven.
● Een draaiende motor heeft bewegende delen die lichaamsdelen of kleding kunnen grijpen en elektri-
● sche onderdelen die schokken of brand kunnen veroorzaken.
Het laten draaien van de motor tijdens het uitvoeren van onderhoud kan leiden tot oogletsel, brandwonden, brand of koolmonoxidevergiftiging, mogelijk met de dood tot
gevolg. Zie pagina 1-1 voor meer in-
formatie over koolmonoxide.
Boordgereedschapsset
DAU39691
1. Boordgereedschapsset
De boordgereedschapsset bevindt zich aan
de onderkant van het zadel. (Zie pagina
De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Voor de correcte uitvoering van bepaalde onderhoudswerkzaamheden kan echter het gebruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel vereist zijn.
6-1
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
OPMERKING
Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6
6-2
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU46861
OPMERKING
● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-
●
● houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.
Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).
Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.
6
DAU46910
Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
KILOMETERSTAND
NR.
ITEM
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT 1000 km
(600 mi)
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
1 * Brandstofleiding
2 * Bougies
3 * Ventielen
• Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.
• Controleer de conditie.
• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.
• Vervangen.
• Controleer de klepspeling.
• Afstellen.
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
4 *
Brandstofinjectiesysteem
5 *
Uitlaatdemper en uitlaatpijp
• Stel de synchronisatie af.
• Controleer of de schroefklem(men) goed vastzit(ten).
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
6-3
U5YUD5D0.book Page 4 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU1770C
Algemeen smeer- en onderhoudsschema
NR.
ITEM
1 * Luchtfilterelement
2 * Koppeling
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT 1000 km
(600 mi)
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
√
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
√ √ √ √ √
3 * Voorrem
4 * Achterrem
5 * Remslangen
6 * Wielen
7 * Banden
8 * Wiellagers
• Vervangen.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.
• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.
• Vervang de remblokken.
• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.
• Vervangen.
• Controleer de speling en controleer op beschadigingen.
• Controleer op slijtage en beschadigingen.
• Vervang indien nodig.
• Controleer de bandspanning.
• Corrigeer indien nodig.
• Controleer op speling of beschadigingen.
√
√
√
√
Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
√ √ √
√
Wanneer de slijtagelimiet is bereikt
√ √ √
Elke 4 jaar
√ √ √ √
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
6
6-4
U5YUD5D0.book Page 5 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR.
ITEM
9 * Achterbrug
10 Aandrijfketting
11 * Balhoofdlagers
12 *
Framebevestigingen
13
14
15
16
Scharnieras van remhendel
Scharnieras van rempedaal
Scharnieras van koppelingshendel
Scharnieras van schakelpedaal
17 Zijstandaard
18 *
Zijstandaardschakelaar
19 * Voorvork
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
• Controleer op een correcte werking en overmatige speling.
• Controleer de spanning, uitlijning en conditie van de aandrijfketting.
• Stel de ketting af en smeer deze grondig met een speciale smering voor o-ringkettingen.
• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.
• Smeren met lithiumvet.
• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.
• Smeren met siliconenvet.
1000 km
(600 mi)
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
√ √ √ √
√
Elke 1000 km (600 mi) en na elke wasbeurt of rit in de regen
√
√
√
√ √
Elke 20000 km (12000 mi)
√
√
√
√
√
√
√
√
√
• Smeren met lithiumvet.
• Smeren met siliconenvet.
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
• Smeren met lithiumvet.
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking.
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
6-5
U5YUD5D0.book Page 6 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
NR.
ITEM
CONTROLE OF ONDER-
HOUDSBEURT
20 * Schokdemperunit
27 *
Lampen, richtingaanwijzers en schakelaars
• Controleer op een correcte werking en olielekkage.
21 *
Relaisarm achterwielophanging en scharnierpunten verbindingsarm
26 *
Gaskabelhuis en gaskabel
• Controleer de werking.
22 Motorolie
23
24 *
25
Oliefilterpatroon
Voor- en achterremschakelaar
Bewegende delen en kabels
• Verversen.
• Controleer het olieniveau en controleer de machine op olielekkage.
• Vervangen.
• Controleer de werking.
• Smeren.
• Controleer de werking en speling.
• Stel indien nodig de speling af.
• Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.
• Controleer de werking.
• Stel de koplamplichtbundel af.
1000 km
(600 mi)
KILOMETERSTAND
10000 km
(6000 mi)
20000 km
(12000 mi)
30000 km
(18000 mi)
40000 km
(24000 mi)
JAARLIJK-
SE CON-
TROLE
√ √ √ √
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
√
6
6-6
6
U5YUD5D0.book Page 7 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU36771
OPMERKING
● Luchtfilter
• Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te voorkomen.
• Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.
● Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem
• Controleer regelmatig het rem- en koppelingsvloeistofniveau en vul indien nodig bij.
• Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en remklauwen en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder na elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.
• Vervang de rem- en koppelingsslangen na elke vier jaar of als ze zijn gescheurd of beschadigd.
6-7
U5YUD5D0.book Page 8 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
DAU18760
Het stroomlijnpaneel verwijderen en aanbrengen
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1. Stroomlijnpaneel
2. Bout
1. Stroomlijnpaneel
2. Uitsteeksel
3. Doorvoer
1. Stroomlijnpaneel
Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden beschreven in dit hoofdstuk moet het hierboven afgebeelde stroomlijnpaneel worden verwijderd. Neem deze paragraaf door telkens wanneer het stroomlijnpaneel moet worden verwijderd of aangebracht.
Stroomlijnpaneel
DAU36831
1. Stroomlijnpaneel
2. Bout
Verwijderen van stroomlijnpaneel
Verwijder de bouten en trek het stroomlijnpaneel dan los zoals getoond.
Aanbrengen van het stroomlijnpaneel
Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de schroeven aan.
OPMERKING
Controleer of het doorvoerrubber over het uitsteeksel valt.
6
6-8
U5YUD5D0.book Page 9 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Controleren van de bougies
DAU19642
Bougies vormen belangrijke onderdelen van de motor die periodiek moeten worden gecontroleerd, bij voorkeur door een
Yamaha dealer. Omdat bougies door verhitting en neerslag altijd langzaam slijten, moeten de bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens de tijden genoemd in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan daarnaast veel duidelijk maken over de conditie van de motor.
De porseleinen isolator rond de centrale elektrode moet licht tot gemiddeld bruin verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden), en alle bougies in de motor horen dezelfde verkleuring te hebben. Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar behoren. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw machine nakijken door een Yamaha dealer.
Vervang een bougie als de elektroden blijken te zijn afgesleten en als overmatige koolaanslag of andere neerslag gevonden wordt.
Voordat een bougie wordt aangebracht moet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat worden gemeten; breng indien nodig de elektrodenafstand op specificatie.
1. Elektrodenafstand
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.
Aanhaalmoment:
Bougie:
17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.7 ft·lbf)
Voorgeschreven bougie:
NGK/DPR7EA-9
DENSO/X22EPR-U9
OPMERKING
Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag
6-9 verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.
U5YUD5D0.book Page 10 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
DAU36809
Motorolie en oliefilterpatroon
Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en de oliefilterpatroon worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN deze weer in de vulopening (zonder vast te draaien) en neem dan weer uit om het olieniveau te controleren.
Om het motorolieniveau te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.
2. Start de motor en laat warmdraaien tot de motorolie op een normale temperatuur van 60 °C (140 °F) is; laat de motor dan nog tien seconden stationair draaien en zet hem uit.
OPMERKING
Om de juiste motorolietemperatuur te bereiken voor een precieze aflezing van het olieniveau, moet de motor eerst volledig zijn afgekoeld en daarna weer een paar minuten lang zijn opgewarmd tot de normale bedrijfstemperatuur.
1. Olievuldop
OPMERKING
Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.
1. Merkstreep maximumniveau
2. Merkstreep minimumniveau
3. Motoroliepeilstok
4. Als de motorolie bij of beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau.
OPMERKING
Let bij het bijvullen van motorolie op dat het oliereservoir niet wordt overvuld; vanaf de niveaustreep halverwege de peilstok zal het olieniveau sneller stijgen.
5. Steek de peilstok in de vulopening en draai dan de olievuldop vast.
3. Wacht een paar minuten om de olie tot rust te laten komen, verwijder de olievuldop, veeg de peilstok schoon, steek
6
6-10
U5YUD5D0.book Page 11 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA10900
LET OP
Controleer of de olievuldop stevig vastzit, anders kan de olie wegsijpelen terwijl de motor draait.
OPMERKING
Sla de stappen 8–12 over als de oliefilterpatroon niet wordt vervangen.
8. Verwijder de gelijkrichter/spanningsregelaar door de bouten te verwijderen.
Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging van oliefilterpatroon)
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.
2. Verwijderen van het stroomlijnpaneel.
3. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af.
4. Zet een olieopvangbak onder het oliereservoir om de oude olie op te vangen.
5. Verwijder de olievuldop en de aftapplug om de olie uit het oliereservoir te laten stromen.
1. Olieaftapplug (oliereservoir)
6. Zet een olieopvangbak onder de motor om de gebruikte olie op te vangen.
7. Verwijder de olieaftapplug om de olie uit het carter te laten stromen.
1. Gelijkrichter/spanningsregelaar
2. Bout
9. Verwijder de oliefilterpatroon met een oliefiltersleutel.
1. Olieaftapplug (carter)
6-11
U5YUD5D0.book Page 12 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1. Oliefilterpatroon
2. Oliefiltersleutel
1. O-ring
OPMERKING
De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel leveren.
10. Smeer een dun laagje schone motorolie op de O-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.
OPMERKING
Zorg dat de o-ring correct aanligt.
11. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met een oliefiltersleutel en zet hem dan met een momentsleutel vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmoment:
Oliefilterpatroon:
17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)
12. Monteer de gelijkrichter/spanningsregelaar door de bouten te plaatsen en deze met het voorgeschreven aanhaalmoment vast te draaien.
Aanhaalmoment:
Bout gelijkrichter/spanningsregelaar:
7 Nm (0.7 m·kgf, 5.1 ft·lbf)
13. Breng de olieaftappluggen aan en zet deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.
Aanhaalmomenten:
Olieaftapplug (carter):
43 Nm (4.3 m·kgf, 31 ft·lbf)
Olieaftapplug (oliereservoir):
35 Nm (3.5 m·kgf, 25 ft·lbf)
14. Giet niet meer dan 2.5 L (2.6 US qt,
2.2 Imp.qt) van de voorgeschreven hoeveelheid van de gespecificeerde oliesoort in de vulopening, steek de peilstok in en draai dan de olievuldop vast.
15. Start de motor, draai het gas een paar keer open en zet dan uit.
1. Momentsleutel
6
6-12
U5YUD5D0.book Page 13 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
16. Verwijder de olievuldop en voeg aan het oliereservoir dan geleidelijk de resterende oliehoeveelheid toe terwijl nu en dan met de peilstok het olieniveau wordt gecontroleerd.
● Zorg dat er geen verontreinigingen in het oliereservoir terechtkomen.
Aanbevolen motorolie:
Oliehoeveelheid:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
3.70 L (3.91 US qt, 3.26 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.10 L (4.33 US qt, 3.61 Imp.qt)
17. Breng de olievuldop aan.
18. Start de motor, laat deze een paar minuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.
19. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.
20. Breng het stroomlijnpaneel aan.
DAU36762
Luchtfilterelement
Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Vraag een Yamaha dealer het luchtfilterelement te vervangen.
6
OPMERKING
Veeg enige gemorste olie af nadat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.
DCA15080
LET OP
● Om het slippen van de koppeling te voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen olie met een “CD”-dieselspecificatie of een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen olie met een “ENERGY CONSERVING II”- of hogere aanduiding.
6-13
U5YUD5D0.book Page 14 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU21382
Controleren van de vrije slag gaskabel
DAU21401
Klepspeling
De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
DAU21772
Banden
Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.
1. Vrije slag gaskabel
De vrije slag van de gaskabel dient 3.0–5.0
mm (0.12–0.20 in) te bedragen bij de gasgreep. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.
Bandenspanning
De bandenspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DWA10501
WAARSCHUWING
Rijden met deze machine met een onjuiste bandenspanning kan leiden tot verlies van de controle met mogelijk ernstig letsel of overlijden tot gevolg.
● De bandspanning moet worden gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de tem-
● peratuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).
De bandspanning moet worden aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.
6
6-14
U5YUD5D0.book Page 15 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Bandenspanning (gemeten op koude banden):
0–90 kg (0–198 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
90–196 kg (198–432 lb):
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Maximale belasting*:
196 kg (432 lb)
* Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires
DWA10511
WAARSCHUWING
Belaad uw machine nooit te zwaar. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.
Inspectie van banden
1. Wang van band
2. Bandprofieldiepte
Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.
Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):
1.6 mm (0.06 in)
OPMERKING
De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.
●
●
DWA10470
WAARSCHUWING
Laat sterk versleten banden door een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.
De vervanging van onderdelen van wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt.
6-15
U5YUD5D0.book Page 16 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Bandeninformatie
1. Bandventiel
2. Bandventielbuis
3. Bandventieldop met afdichting
Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen en tubeless banden met bandventielen.
DWA10481
WAARSCHUWING
●
●
Monteer altijd voor- en achterbanden van hetzelfde merk en type.
Verschillende banden kunnen het weggedrag van de machine veranderen, wat kan leiden tot een ongeval.
Controleer altijd of de ventieldopjes stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
● Gebruik uitsluitend de hierna vermelde bandventielen en luchtventielbuisjes om bij hoge rijsnelheden een te lage bandspanning te voorkomen.
Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.
Voorband:
Maat:
120/70 ZR17 M/C (58W)
Fabrikant/model:
PIRELLI/DIABLO ROSSO
Achterband:
Maat:
190/50 ZR17 M/C (73W)
Fabrikant/model:
PIRELLI/DIABLO ROSSO
VOOR en ACHTER:
Bandventiel:
TR412
Luchtventielbuis:
#9100 (origineel)
DWA10600
WAARSCHUWING
Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze banden zo effectief mogelijk te kunnen gebruiken.
6-16
●
●
●
●
Gebruik bij vervanging uitsluitend het voorgeschreven type banden.
Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig.
Gloednieuwe banden bieden op sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn “ingereden”.
Het is dan ook verstandig de eerste
100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen.
Voordat met hoge snelheid wordt gereden moeten de banden zijn opgewarmd.
Pas de bandspanning steeds aan volgens de rijomstandigheden.
6
U5YUD5D0.book Page 17 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU21960
Gietwielen
Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw voertuig.
● Controleer de velgen voor iedere rit op scheurtjes, verbuiging of kromtrekken.
●
Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont.
Na het vervangen van een wiel of band moet het wiel worden uitgebalanceerd.
●
Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg hebben.
Rijd niet te snel direct na het verwisselen van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.
DAU42850
Koppelingshendel
Omdat dit model is uitgerust met een hydraulische koppelingsbediening, hoeft de vrije slag van de koppelingshendel niet te worden afgesteld. Het is echter wel nodig het hydraulisch systeem vóór elke rit op lekkage te controleren. Misschien zit er lucht in het koppelingssysteem als de koppelingshendel te veel vrije slag heeft en schakelen moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en de machine slecht accelereert. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet het systeem door een Yamaha dealer worden ontlucht voordat de motorfiets wordt gebruikt.
DAU22272
Remlichtschakelaar afstellen
1. Remlichtschakelaar
2. Stelmoer remlichtschakelaar
Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het rempedaal, moet oplichten nét voordat de remmen aangrijpen. Stel indien nodig de remlichtschakelaar als volgt af.
Verdraai de stelmoer van de achterste remlichtschakelaar en houd daarbij de remlichtschakelaar vast. Draai de stelmoer in de richting (a) om het remlicht eerder te laten branden. Draai de stelmoer in de richting (b) om het remlicht later te laten branden.
6-17
U5YUD5D0.book Page 18 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU22390
Controleren van voor- en achterremblokken
De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
is afgesleten dat een slijtage-indicatorgroef bijna zichtbaar is, vraag dan een Yamahadealer de remblokken als set te vervangen.
Remblokken achterrem
DAU46291
DAU42860
Controleren van remvloeistofniveau
Voorrem
DAU43062
Remblokken voorrem
1 1
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
De remklauwen van de voorrem zijn voorzien van twee rembloksets.
Elk voorremblok heeft één of twee slijtageindicatorgroeven, zodat het remblok op slijtage kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover
1. Slijtage-indicatorgroef remblok
Elk achterremblok is voorzien van slijtageindicatorgroeven, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroeven om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat een slijtage-indicatorgroef bijna zichtbaar is, vraag dan een Yamahadealer de remblokken als set te vervangen.
1. Merkstreep minimumniveau
Achterrem
1. Merkstreep minimumniveau
Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk minder effectief is.
6-18
6
U5YUD5D0.book Page 19 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul indien nodig bij.
Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.
OPMERKING
Het remvloeistofreservoir voor de achter-
rem bevindt zich onder het zadel. (Zie pagina 3-14.)
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:
● Bij het controleren van het remvloeistofniveau moet het bovenvlak van het
● remvloeistofreservoir horizontaal staan.
Gebruik uitsluitend de voorgeschreven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slechte remwerking teweegbrengen.
●
●
●
●
Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.
Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de remwerking verslechteren.
Pas op en zorg dat tijdens bijvullen geen water het remvloeistofreservoir kan binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden.
Remvloeistof kan gelakte of kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.
Naarmate de remblokken afslijten, zal het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een
Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald.
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
DAU22751
Rem- en koppelingsvloeistof verversen
Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof en de koppelingsvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder OPMERKING bij het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinder en de koppelingshoofdcilinder, de remklauwen en de rem- en koppelingsslangen vervangen volgens de hierna vermelde intervalperioden of wanneer ze lekken of zijn beschadigd.
● Vloeistofafdichtingen: Vervang elke twee jaar.
● Rem- en koppelingsslangen: Vervang elke vier jaar.
6-19
U5YUD5D0.book Page 20 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU22760
Spanning aandrijfketting
De spanning van de aandrijfketting moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.
DAU22773
Aandrijfketting controleren op spanning
1. Zet de motorfiets op de zijstandaard.
OPMERKING
Bij het controleren en instellen van de spanning van de aandrijfketting mag er geen gewicht op de motorfiets rusten.
1. Spanning aandrijfketting
4. Stel de spanning van de ketting als volgt bij als deze niet correct is.
2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.
3. Draai het achterwiel door de motorfiets te duwen en vind zo het strakste gedeelte in de aandrijfketting; meet nu de spanning van de ketting zoals afgebeeld.
DAU34314
Om de spanning van de aandrijfketting af te stellen
1. Draai de wielasmoer los en draai dan de borgmoeren los aan beide zijden van de achterbrug.
Spanning aandrijfketting:
40.0–50.0 mm (1.57–1.97 in)
1. Wielasmoer
2. Stelbout spanning aandrijfketting
3. Borgmoer
4. Uitlijnmerktekens
5. Kettingspanner
2. Draai om de aandrijfketting strakker te stellen de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (a).
Stel de ketting losser door de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (b) te draaien en dan het achterwiel naar voren te drukken. LET
OP: Een onjuiste kettingspanning leidt tot overbelasting van de motor en andere essentiëIe onderdelen van de machine en kan resulteren in overslaan of breken van de ketting.
Houd om dit te voorkomen de kettingspanning binnen de gespecificeerde waarden.
[DCA10571]
6
6-20
U5YUD5D0.book Page 21 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
OPMERKING
Gebruik voor een goede wieluitlijning de uitlijnmerktekens aan beide zijden van de achterbrug, om zeker te zijn dat beide stelmoeren dezelfde positie hebben.
3. Trek de asmoer en daarna de borgmoeren aan met de voorgeschreven aanhaalmomenten.
Aanhaalmomenten:
Wielasmoer:
150 Nm (15.0 m·kgf, 110 ft·lbf)
Borgmoer:
16 Nm (1.6 m·kgf, 11 ft·lbf)
DAU23023
Aandrijfketting reinigen en smeren
De aandrijfketting moet worden gereinigd en gesmeerd volgens de intervalperioden zoals voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema, anders zal de ketting snel slijten, met name in vochtige of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting als volgt.
DCA10581
LET OP
De aandrijfketting moet worden gesmeerd nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen is gereden.
1. Reinig de aandrijfketting met petroleum en een zacht borsteltje. LET OP:
Reinig de aandrijfketting niet met stoomreinigers, hogedrukreinigers of ongeschikte oplosmiddelen om schade aan de O-ringen te voorkomen.
[DCA11121]
2. Wrijf de aandrijfketting droog.
3. Smeer de aandrijfketting grondig met speciale smering voor o-ringkettingen.
LET OP: Breng geen motorolie of andere smeermiddelen aan op de aandrijfketting, deze kunnen stoffen bevatten die de O-ringen kunnen beschadigen.
[DCA11111]
DAU23101
Kabels controleren en smeren
De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt. WAARSCHUWING!
Schade aan de buitenkabel kan de kabelwerking hinderen en leiden tot roestvorming op de binnenkabel. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige omstandigheden te voorkomen.
[DWA10721]
Aanbevolen smeermiddel:
Motorolie
6-21
U5YUD5D0.book Page 22 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU23111
Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd.
Smeer ook de gaskabel volgens de intervaltijden gespecificeerd in het periodiek onderhoudsschema.
DAU44271
Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen
DAU43600
Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels
Remhendel
Koppelingshendel
6
De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.
6-22
U5YUD5D0.book Page 23 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Aanbevolen smeermiddel:
Siliconenvet
DAU23202
Zijstandaard controleren en smeren
DAU23272
Voorvork controleren
De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
Om de conditie te controleren
Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.
De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en het scharnierpunt en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.
DWA10731
WAARSCHUWING
Als de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer deze te controleren of te repareren. Een slecht functionerende zijstandaard kan het wegdek raken en u afleiden, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.
Om de werking te controleren
1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.
WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10751]
2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.
Aanbevolen smeermiddel:
Lithiumvet
6-23
U5YUD5D0.book Page 24 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA10590
LET OP
Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een
Yamaha dealer te repareren of te controleren.
DAU23283
Stuursysteem controleren
Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuursysteem moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.
1. Plaats een standaard onder de motor zodat het voorwiel los is van de grond.
(Zie pagina 6-32 voor meer informa-
tie.) WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.
[DWA10751]
2. Houd de voorvorkpoten aan het onderste uiteinde beet en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling wordt gevoeld, vraag dan een
Yamaha dealer het stuursysteem te inspecteren of repareren.
DAU23290
Controleren van wiellagers
De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.
6
6-24
U5YUD5D0.book Page 25 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
Accu
DAU23444
1. Positieve accukabel (rood)
2. Accu
3. Negatieve accukabel (zwart)
Dit model is voorzien van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld. Het is echter wel nodig om de accukabelverbindingen te controleren en, indien nodig, vast te zetten.
DWA10760
WAARSCHUWING
● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk omdat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij
●
● accu’s. Voer als volgt EERSTE
HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.
• UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.
• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.
• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct medische hulp in.
Accu’s produceren het explosieve waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.
HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-
TEN BEREIK VAN KINDEREN.
Om de accu op te laden
Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.
DCA16520
LET OP
Voor het opladen van een VRLA (Valve
Regulated Lead Acid)-accu is een speciale acculader (met constante span-
6-25 ning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Als u niet beschikt over een acculader met constante spanning, laat de accu dan opladen door uw Yamaha dealer.
Om de accu op te bergen
1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en droge plek. LET
OP: Draai voordat u de accu verwijdert de sleutel naar “OFF” en haal dan eerst de negatieve kabel en daarna de positieve kabel los.
[DCA16302]
2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.
3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.
4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.
U5YUD5D0.book Page 26 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DCA16530
LET OP
Houd de accu steeds opgeladen. Stallen van een ontladen accu kan leiden tot permanente accuschade.
DAU47180
Zekeringen vervangen
De hoofdzekering, de zekering voor het elektronisch brandstofinjectiesysteem en het kastje met zekeringen voor afzonderlijke circuits bevinden zich onder het zadel.
1. Hoofdzekering
2. Zekering brandstofinjectiesysteem
3. Reservezekering brandstofinjectiesysteem
4. Zekeringenkastje
1. Zekeringenkastje
2. Koplampzekering
3. Zekering signaleringssysteem
4. Zekering ontstekingssysteem
5. Zekering koelvin voor uitlaatdemperkap
6. Backup-zekering (voor kilometerteller, klok en startblokkeersysteem)
7. Auto-decompressiezekering
8. Zekering elektronische regeleenheid
9. Zekering parkeerlichten
10.Reservezekering
Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand.
1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel het betreffende elektrische circuit uit.
2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.
WAARSCHUWING! Gebruik geen zekeringen met een hogere ampera-
6
6-26
U5YUD5D0.book Page 27 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
6
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN ge dan aanbevolen om ernstige schade aan het elektrische systeem en mogelijk brand te voorkomen.
[DWA15131]
4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.
DAU36822
Koplampgloeilamp vervangen
Voorgeschreven zekeringen:
Hoofdzekering:
50.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
25.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
Zekering ECU (elektronische regeleenheid):
10.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
15.0 A
Zekering automatisch decompressiesysteem:
15.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
Zekering koelvin voor uitlaatdemperkap:
15.0 A
3. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur werkt.
1. Gloeilamp voor dimlicht
2. Gloeilamp voor grootlicht
De koplampen op dit model hebben halogeen gloeilampen. Vervang een koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
DCA10650
LET OP
Pas op en zorg dat de volgende onderdelen niet worden beschadigd:
● Koplampgloeilamp
Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdruk-
6-27
U5YUD5D0.book Page 28 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
● ken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.
Koplamplens
Plak geen kleurfolie of stickers op de koplamplens.
Gebruik geen koplampgloeilamp met een hoger wattage dan is voorgeschreven.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
Koplampgloeilamp vervangen
1. Verwijder de koplampunit door de bouten aan beide zijden los te halen.
1. Kap gloeilamphouder b. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de fitting.
6
1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.
1. Bout
Koplampgloeilamp voor grootlicht vervangen a. Verwijder de kap van de fitting door deze linksom te draaien.
6-28
1. Koplampstekker
2. Gloeilamphouder c. Verwijder de defecte gloeilamp.
d. Breng een nieuwe koplampgloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.
U5YUD5D0.book Page 29 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN e. Sluit de stekker aan en plaats de kap van de fitting door deze rechtsom te draaien.
Koplampgloeilamp voor dimlicht vervangen a. Maak de koplampstekker los en verwijder de doorgebrande gloeilamp door deze linksom te draaien.
DAU24181
Achterlicht/remlichtunit
Dit model is uitgerust met een LED-type remlicht/achterlicht.
Als het remlicht/achterlicht niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.
DAU24204
Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen
1. Verwijder de lamplens van de richtingaanwijzer door de schroeven te verwijderen.
6
1. Koplampstekker
2. Koplampgloeilamp b. Plaats de gloeilamp door deze rechtsom te draaien.
c. Sluit de koplampstekker aan.
2. Monteer de koplampunit door de bouten aan te brengen.
3. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.
1. Schroef
2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.
3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fitting, druk deze in en draai rechtsom tot hij stuit.
4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen. LET OP: Draai de schroef niet te vast, hierdoor kan de lens breken.
[DCA11191]
6-29
U5YUD5D0.book Page 30 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
DAU36812
Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen
1. Verwijder het kapje over de kentekenverlichting door de schroeven los te draaien.
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
6. Monteer het kapje over de kentekenverlichting door de schroeven aan te brengen.
1. Schroef
2. Afdekking van kentekenverlichting
2. Verwijder de lamplens van de kentekenverlichting door de schroeven los te draaien.
1. Schroef
2. Lamplens kentekenverlichting
3. Verwijder de doorgebrande gloeilamp door deze uit de fitting te trekken.
1. Gloeilamp kentekenverlichting
4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
5. Monteer de lens van de kentekenverlichting door de schroeven aan te brengen.
6-30
6
U5YUD5D0.book Page 31 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU36842
Parkeerlichtgloeilamp vervangen
Dit model is voorzien van drie parkeerlichten. Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.
6
1. Parkeerlichtgloeilamp A
2. Parkeerlichtgloeilamp B
3. Parkeerlichtgloeilamp C
1. Verwijder de koplampunit door de bouten aan beide zijden los te halen.
1. Bout
OPMERKING
Sla de stappen 2 en 7 over als alleen de parkeerlichtgloeilamp A wordt vervangen.
2. Verwijder om parkeerlichtgloeilamp B of C te vervangen de steun en het zijpaneel aan de desbetreffende zijde van de koplampunit door de schroeven te verwijderen.
1. Schroef
2. Steun zijpaneel koplampunit
3. Zijpaneel koplampunit
3. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien.
1. Fitting parkeerlichtgloeilamp
4. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.
6-31
U5YUD5D0.book Page 32 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU24350
Ondersteunen van de motorfiets
Dit model is niet voorzien van een middenbok, neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het verwijderen van het voor- en achterwiel of bij het uitvoeren van ander onderhoud waarbij de motorfiets rechtop moet staan. Controleer of de motorfiets stabiel en horizontaal staat alvorens onderhoud te verrichten. Onder het motorblok kan een stevige houten kist gezet worden voor extra stabiliteit.
1. Parkeerlichtgloeilamp
5. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.
6. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien.
7. Plaats het zijpaneel en de steun door de schroeven vast te draaien.
8. Monteer de koplampunit door de bouten aan te brengen.
Onderhoud aan het voorwiel
1. Stabiliseer de achterzijde van de motorfiets met een motorstandaard of, als geen andere standaard voorhanden is, door een krik te plaatsen onder het frame aan de voorzijde van het achterwiel.
2. Breng het voorwiel los van de grond met gebruik van een motorfietsstandaard.
Verwijderen van het achterwiel
Breng het achterwiel los van de grond met een motorfietsstandaard of, als deze niet voorhanden is, door een krik te plaatsen onder beide zijden van het frame aan de voorzijde van het achterwiel, of onder beide uiteinden van de achterbrug.
DAU25851
Problemen oplossen
Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.
In het volgende storingzoekschema is een snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze essentiële systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de motorfiets correct te verrichten.
Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.
6-32
6
6
U5YUD5D0.book Page 33 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DWA15141
WAARSCHUWING
Rook niet tijdens het controleren van het brandstofsysteem en let erop dat er geen open vuur of vonken in de omgeving zijn, inclusief waakvlammen van geisers of ovens. Benzine en benzinedampen kunnen vlam vatten of exploderen, met ernstig letsel of schade aan eigendommen tot gevolg.
6-33
U5YUD5D0.book Page 34 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
DAU42601
Storingzoekschema
1. Brandstof
Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.
2. Compressie
Bedien de elektrische startknop.
3. Ontsteking
Verwijder de bougies en controleer de elektroden.
4. Accu
Bedien de elektrische startknop.
Er is voldoende brandstof aanwezig.
Er is geen brandstof aanwezig.
Controleer de compressie.
Vul brandstof bij.
De motor start niet.
Controleer de compressie.
Er is compressie.
Er is geen compressie.
Nat
Droog
Controleer de ontsteking.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.
Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.
Bedien de elektrische startknop.
De motor start niet. Controleer de accu.
De motor draait snel rond.
De motor draait langzaam rond.
De accu is in orde.
Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.
De motor start niet. Vraag een
Yamaha dealer de machine te controleren.
6
6-34
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
7
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
DAU37833
Matkleur, let op
DCA15192
LET OP
Sommige modellen zijn uitgerust met matkleurige onderdelen. Raadpleeg een
Yamaha dealer voor advies over wat voor producten gebruikt moeten worden om het voertuig te reinigen. Het gebruik van een borsteltje, chemische producten of reinigingsmiddelen tijdens het reinigen van deze onderdelen kan het oppervlak bekrassen of beschadigen.
Ook was moet niet worden aangebracht op een van de matkleurige onderdelen.
DAU36904
Verzorging
De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook kwetsbaarder. Er kan roestvorming en corrosie optreden, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, maar doet bij een motorfiets afbreuk aan het algehele uiterlijk.
Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar zorgt ook dat de motorfiets er langer mooi uit blijft zien, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.
Alvorens te reinigen
1. Dek de uitlaatdemperopeningen af met een plastic zak nadat de motor is afgekoeld.
2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.
3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen, tandwielen, de aandrijfketting en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.
Reinigen
DCA15092
LET OP
●
●
Vermijd het gebruik van sterke en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel vervolgens grondig na met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.
Bij verkeerd reinigen kunnen kunststof delen (zoals stroomlijnpanelen, framepanelen, kuipruiten, koplamplenzen, lenzen van de instrumentenverlichting enz.) en de uitlaatdempers beschadigd raken.
Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met water om kunststof delen te reinigen. Als de kunststof delen met water niet afdoende kunnen worden gereinigd, kan een mild reinigingsmiddel met water worden gebruikt. Spoel reinigingsmiddelresten zorgvuldig af met grote hoeveelheden water, aangezien ze de kunststof delen kunnen beschadigen.
7-1
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
●
●
●
Gebruik geen bijtende chemische reinigingsmiddelen op kunststof delen of op de uitlaatdempers. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.
Gebruik geen hogedrukreinigers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen), opbergcompartimenten, elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtingsen ontluchtingsslangen.
Bij motorfietsen met een kuipruit:
Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen sporen achterblijven op de kuipruit.
Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op kunststof aan.
Na normaal gebruik
Verwijder vuil met warm water, een mild reinigingsmiddel en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water.
Gebruik een tandenborstel of flessenborstel voor moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.
Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen
Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in de winter worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.
OPMERKING
In de winter gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.
1. Reinig de motorfiets met koud water en een mild reinigingsmiddel nadat de motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik geen warm water, dit versnelt de corrosieve werking van het zout.
[DCA10791]
2. Laat de motorfiets drogen en breng dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op de verchroomde en vernikkelde onderdelen (niet op de titanium uitlaatdempers) om zo roestvorming tegen te gaan.
Reinigen van de titanium uitlaatdempers
Dit model is uitgerust met titanium uitlaatdempers die de volgende speciale verzorging nodig hebben.
● Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met milde zeep en
● water om de titanium uitlaatdempers te reinigen. Als de uitlaatdempers met gebruik van zachte zeep niet echt schoon worden, kan een zachte borstel met een basisch product worden gebruikt.
Gebruik nooit chemische stoffen of andere speciale reinigingsmiddelen om de uitlaatdempers schoon te maken, deze zullen de buitenste deklaag van de dempers aantasten.
7-2
7
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
7
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
●
●
Al heel geringe hoeveelheden olie, zoals afkomstig van vingerafdrukken of van met olie besmeurde poetsdoeken, zullen vlekken achterlaten op de titanium dempers, maar deze vlekken kunnen met een zachte zeep worden verwijderd.
De door hitte veroorzaakte verkleuringen op het gedeelte van de uitlaatpijp naar de titanium uitlaatdempers zijn normaal en kunnen niet worden verwijderd.
Na reiniging
1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek.
2. Laat de aandrijfketting direct drogen en smeer hem om roestvorming te voorkomen.
3. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te laten glanzen.
4. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.
5. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om nog achtergebleven vuil te verwijderen.
6. Werk kleine lakbeschadigingen door steenslag e.d. bij.
7. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.
8. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens deze te stallen of af te dekken.
DWA11131
WAARSCHUWING
Verontreiniging van de remmen of banden kan leiden tot verlies van de controle over de machine.
● Controleer of er geen olie of was op de remmen of banden zit.
● Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel.
Test de remwerking en het weggedrag van de machine in bochten voordat u met hoge snelheden gaat rijden.
DCA10800
LET OP
● Breng een geringe hoeveelheid oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.
7-3
●
●
Breng oliespray of was nooit aan op rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.
Vermijd het gebruik van schurende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.
OPMERKING
● Vraag een Yamaha dealer om advies over de te gebruiken producten.
● Door wassen, regenachtig weer of een vochtig klimaat kan de koplamplens beslagen raken. Inschakelen van de koplamp gedurende een korte periode zal helpen bij de verwijdering van het vocht.
U5YUD5D0.book Page 4 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
Stalling
VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
DAU26202
Korte termijn
Stal uw motorfiets steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.
DCA10810
LET OP
●
●
Als de motorfiets wordt gestald in een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.
Voorkom corrosie door de machine niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicaliën.
Lange termijn
Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:
1. Volg alle instructies op in de paragraaf
“Verzorging” in dit hoofdstuk.
2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.
3. Voer de volgende stappen uit om de cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.
a. Verwijder de bougiedoppen en de bougies.
b. Giet een theelepel motorolie in elk bougiegat.
c. Breng de bougiedoppen aan op de bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de volgende stap.) d. Laat de motor een paar keer ronddraaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)
WAARSCHUWING! Verbind de bougie-elektrodes met de massa bij het ronddraaien van de motor om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen.
[DWA10951] e. Haal de bougiedoppen los van de bougies en breng dan de bougies en de bougiedoppen weer aan.
4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/middenbok.
5. Controleer de bandenspanning, corrigeer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.
6. Dek de uitlaatdemperopeningen af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.
7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad deze eens per maand bij. Berg de accu niet op een overmatig koude of warme plek op
[onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90
°F)]. Zie pagina 6-25 voor meer infor-
matie over het opbergen van de accu.
OPMERKING
Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt.
7
7-4
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
8
SPECIFICATIES
Afmetingen:
Totale lengte:
2185 mm (86.0 in)
Totale breedte:
800 mm (31.5 in)
Totale hoogte:
1105 mm (43.5 in)
Zadelhoogte:
825 mm (32.5 in)
Wielbasis:
1525 mm (60.0 in)
Grondspeling:
145 mm (5.71 in)
Kleinste draaicirkel:
3200 mm (126.0 in)
Gewicht:
Incl. olie en brandstof:
265.0 kg (584 lb)
Motor:
Type motor:
Luchtgekoeld, 4-takt, OHV
Cilinderopstelling:
2-cilinder, V-blok
Slagvolume:
1670 cm³
Boring
× slag:
97.0
× 113.0 mm (3.82 × 4.45 in)
Compressieverhouding:
8.40 :1
Startsysteem:
Elektrische startmotor
Smeersysteem:
Dry sump
Motorolie:
Aanbevolen merk:
YAMALUBE
Type:
SAE 10W-30 of SAE 10W-40 of SAE 10W-
50 of SAE 15W-40 of SAE 20W-40 of SAE
20W-50
-20 -10 0 10 20 30 40 50 ˚C
SAE 10W-30
SAE 10W-40
SAE 10W-50
SAE 15W-40
SAE 20W-40
SAE 20W-50
Aanbevolen kwaliteit motorolie:
Type API service SG of hoger, JASO MA norm
Hoeveelheid motorolie:
Zonder vervanging van oliefilterpatroon:
3.70 L (3.91 US qt, 3.26 Imp.qt)
Met vervanging van oliefilterpatroon:
4.10 L (4.33 US qt, 3.61 Imp.qt)
Luchtfilter:
Luchtfilterelement:
Papieren element met oliecoating
Brandstof:
Aanbevolen brandstof:
Uitsluitend normale loodvrije benzine
Inhoud brandstoftank:
15.0 L (3.96 US gal, 3.30 Imp.gal)
8-1
Hoeveelheid reservebrandstof:
3.0 L (0.79 US gal, 0.66 Imp.gal)
Brandstofinjectie:
Gasklephuis:
Het teken van identificatie:
5YU1 02
Bougie(s):
Fabrikant/model:
NGK/DPR7EA-9
Fabrikant/model:
DENSO/X22EPR-U9
Elektrodenafstand:
0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)
Koppeling:
Type koppeling:
Nat, meervoudige plaat
Versnellingsbak:
Primair reductiesysteem:
Recht tandwiel
Primaire reductieverhouding:
71/48 (1.479)
Secundair reductiesysteem:
Kettingaandrijving
Secundaire reductieverhouding:
39/17 (2.294)
Type versnellingbak:
Constant mesh, 5 versnellingen
Bediening:
Bediening met linkervoet
Overbrengingsverhoudingen:
1e:
2e:
38/16 (2.375)
30/19 (1.579)
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
3e:
29/25 (1.160)
4e:
24/25 (0.960)
5e:
24/30 (0.800)
Chassis:
Type frame:
Dubbel wiegframe
Spoorhoek:
25.00 graad
Naspoor:
103.0 mm (4.06 in)
Voorband:
Type:
Tubeless
Maat:
120/70 ZR17 M/C (58W)
Fabrikant/model:
PIRELLI/DIABLO ROSSO
Achterband:
Type:
Tubeless
Maat:
190/50 ZR17 M/C (73W)
Fabrikant/model:
PIRELLI/DIABLO ROSSO
Belading:
Maximale belasting:
196 kg (432 lb)
(Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires)
Bandenspanning (gemeten aan koude banden):
Gewichtsverdeling:
0–90 kg (0–198 lb)
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Gewichtsverdeling:
90–196 kg (198–432 lb)
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Rijden met hoge snelheid:
Voor:
250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)
Achter:
290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)
Voorwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT3.50
Achterwiel:
Type wiel:
Gietwiel
Velgmaat:
17M/C x MT6.00
Voorrem:
Type:
Dubbele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechterhand
8-2
SPECIFICATIES
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Achterrem:
Type:
Enkele schijfrem
Bediening:
Bediening met rechtervoet
Aanbevolen remvloeistof:
DOT 4
Voorwielophanging:
Type:
Telescoopvork
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/oliedemper
Veerweg:
120.0 mm (4.72 in)
Achterwielophanging:
Type:
Achterbrug (link-ophanging)
Veer/schokdempertype:
Schroefveer/gas-oliedemper
Veerweg:
117.0 mm (4.61 in)
Elektrische installatie:
Ontstekingssysteem:
Transistorontsteking (digitaal)
Laadsysteem:
Wisselstroomdynamo met permanente magneten
Accu:
Model:
GT14B-4
Voltage, capaciteit:
12 V, 12.0 Ah
8
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
8
SPECIFICATIES
Koplamp:
Type gloeilamp:
Halogeenlamp
Gloeilampen voltage, wattage × aantal:
Dimlicht:
12 V, 51.0 W × 1
Grootlicht:
12 V, 55.0 W × 1
Achterlicht/remlicht unit:
LED
Voorste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Achterste richtingaanwijzer:
12 V, 10.0 W × 2
Parkeerlicht:
12 V, 5.0 W × 3
Kentekenverlichting:
12 V, 5.0 W × 1
Instrumentenverlichting:
LED
Controlelampje vrijstand:
LED
Controlelampje grootlicht:
LED
Controlelampje richtingaanwijzers:
LED
Controlelampje brandstofniveau:
LED
Waarschuwingslampje motorstoring:
LED
Controlelampje startblokkering:
LED
Zekeringen:
Hoofdzekering:
50.0 A
Koplampzekering:
15.0 A
Zekering signaleringssysteem:
10.0 A
Zekering ontstekingssysteem:
25.0 A
Zekering parkeerlichtcircuit:
10.0 A
Zekering koelvin voor uitlaatdemperkap:
15.0 A
Zekering ECU (elektronische regeleenheid):
10.0 A
Zekering brandstofinjectiesysteem:
15.0 A
Backup-zekering:
10.0 A
Zekering automatisch decompressiesysteem:
15.0 A
8-3
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
DAU26352
Identificatienummers
Noteer het sleutelnummer, het voertuigidentificatienummer en de gegevens op de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze nummers heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw voertuig is gestolen.
SLEUTELNUMMER:
Sleutelnummer
VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:
MODELINFORMATIESTICKER:
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26400 DAU26381
Voertuigidentificatienummer
1. Sleutelnummer
2. Codeersleutel (rood bovendeel)
3. Standaardsleutels (zwart bovendeel)
Het sleutelnummer is ingeslagen op het sleutelplaatje. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje en gebruik dit als referentie bij het bestellen van een nieuwe sleutel.
1. Voertuigidentificatienummer
Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.
OPMERKING
Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.
9
9-1
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
GEBRUIKERSINFORMATIE
DAU26480
Modelinformatiesticker
9
1. Modelinformatiesticker
De modelinformatiesticker is onder het za-
del bevestigd aan het frame. (Zie pagina
3-14.) Noteer de informatie op deze sticker
in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.
9-2
U5YUD5D0.book Page 1 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
A
B
Aandrijfketting, reinigen en smeren ...... 6-21
Accu...................................................... 6-25
Achterlicht/remlichtunit ......................... 6-29
Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ........... 3-8
C
Bagageriembevestiging ........................ 3-20
Banden ................................................. 6-14
Bougies, controleren............................... 6-9
Brandstof .............................................. 3-12
Brandstofverbruik, tips voor een zuinig .................................................... 5-3
D
Dimlichtschakelaar ................................. 3-9
E
Claxonschakelaar ................................... 3-9
Contactslot/stuurslot ............................... 3-2
Controle- en waarschuwingslampjes ...... 3-3
Controlelampje grootlicht........................ 3-4
Controlelampjes richtingaanwijzers ........ 3-3
Controlelampje startblokkeersysteem .... 3-4
I
G
EXUP-systeem ..................................... 3-20
Gasgreep en gaskabel, controleren en smeren ............................................... 6-22
Gereedschapsset ................................... 6-1
Gloeilamp kentekenverlichting, vervangen........................................... 6-30
Gloeilamp richtingaanwijzer, vervangen........................................... 6-29
Identificatienummers .............................. 9-1
Inrijperiode .............................................. 5-3
K
Kabels, controleren en smeren .............6-21
Klepspeling............................................6-14
Koplampgloeilamp, vervangen ..............6-27
Koppelingshendel.........................3-10, 6-17
L
M
Lichtsignaalschakelaar............................3-9
Luchtfilterelement..................................6-13
N
Noodstopschakelaar ...............................3-9
O
Matkleur, let op........................................7-1
Modelinformatiesticker ............................9-2
Motorolie en oliefilterpatroon .................6-10
Multifunctioneel display ...........................3-5
P
Onderhoud, uitstootcontrolesysteem ......6-3
Ondersteunen van de motorfiets...........6-32
R
Parkeerlichtgloeilamp, vervangen .........6-31
Parkeren..................................................5-4
Plaats van de onderdelen .......................2-1
Problemen oplossen .............................6-32
Rem- en koppelingshendels, controleren en smeren ........................6-22
Rem- en koppelingsvloeistof, verversen ............................................6-19
Rem- en schakelpedalen, controleren en smeren ...........................................6-22
Remhendel ............................................3-11
Remlichtschakelaar, afstellen ...............6-17
Rempedaal ............................................3-11
Remvloeistofniveau, controleren ...........6-18
INDEX
S
Richtingaanwijzerschakelaar .................. 3-9
Schakelaar alarmverlichting.................... 3-9
Schakelen ............................................... 5-2
Schakelpedaal ...................................... 3-10
Schokdemperunit, afstellen .................. 3-17
Sleutelnummer........................................ 9-1
Smering en onderhoud, periodiek........... 6-4
Spanning aandrijfketting ....................... 6-20
Specificaties............................................ 8-1
Stalling .................................................... 7-4
Startblokkeersysteem ............................. 3-1
Starten van de motor .............................. 5-1
Startknop ................................................ 3-9
Startspersysteem .................................. 3-21
Storingzoekschema .............................. 6-34
Stroomlijnpaneel, verwijderen en aanbrengen .......................................... 6-8
Stuurschakelaars .................................... 3-9
Stuursysteem, controleren .................... 6-24
T
U
Tankbeluchtingsslang/overloopslang.... 3-13
Tankdop................................................ 3-11
V
Uitlaatkatalysatoren .............................. 3-14
Veiligheidsinformatie............................... 1-1
Verzorging .............................................. 7-1
Voertuigidentificatienummer ................... 9-1
Voor- en achterremblokken controleren.......................................... 6-18
Voorvork, afstellen ................................ 3-15
Voorvork, controleren ........................... 6-23
Vrije slag gaskabel, controleren............ 6-14
U5YUD5D0.book Page 2 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
INDEX
Vrijstandcontrolelampje........................... 3-4
W
Z
Waarschuwingslampje brandstofniveau .................................... 3-4
Waarschuwingslampje motorstoring ....... 3-4
Wielen ................................................... 6-17
Wiellagers controleren .......................... 6-24
Zadel ..................................................... 3-14
Zekeringen, vervangen ......................... 6-26
Zijstandaard .......................................... 3-20
Zijstandaard, controleren en smeren .... 6-23
U5YUD5D0.book Page 3 Monday, March 16, 2009 8:23 PM
YAMAHA MOTOR CO., LTD.
PRINTED IN THE NETHERLANDS
2009.03
DIC183
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project
Related manuals
advertisement
Table of contents
- 3 INLEIDING
- 4 BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING
- 6 INHOUDSOPGAVE
- 8 VEILIGHEIDSINFORMATIE
- 12 BESCHRIJVING
- 12 Aanzicht linkerzijde
- 13 Aanzicht rechterzijde
- 14 Bedieningen en instrumenten
- 15 FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN
- 15 Startblokkeersysteem
- 16 Contactslot/stuurslot
- 17 Controle- en waarschuwingslampjes
- 19 Multifunctioneel display
- 22 Antidiefstal-alarmsysteem (optie)
- 23 Stuurschakelaars
- 24 Koppelingshendel
- 24 Schakelpedaal
- 25 Remhendel
- 25 Rempedaal
- 25 Tankdop
- 26 Brandstof
- 27 Tankbeluchtingsslang/overloopslang
- 28 Uitlaatkatalysatoren
- 28 Zadel
- 29 Voorvork afstellen
- 31 Schokdemperunit afstellen
- 34 Bagageriembevestiging
- 34 EXUP-systeem
- 34 Zijstandaard
- 35 Startspersysteem
- 37 VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN
- 40 GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE
- 40 Starten van de motor
- 41 Schakelen
- 42 Tips voor een zuinig brandstofverbruik
- 42 Inrijperiode
- 43 Parkeren
- 44 PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN
- 44 Boordgereedschapsset
- 46 Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem
- 47 Algemeen smeer- en onderhoudsschema
- 51 Het stroomlijnpaneel verwijderen en aanbrengen
- 52 Controleren van de bougies
- 53 Motorolie en oliefilterpatroon
- 56 Luchtfilterelement
- 57 Controleren van de vrije slag gaskabel
- 57 Klepspeling
- 57 Banden
- 60 Gietwielen
- 60 Koppelingshendel
- 60 Remlichtschakelaar afstellen
- 61 Controleren van voor- en achterremblokken
- 61 Controleren van remvloeistofniveau
- 62 Rem- en koppelingsvloeistof verversen
- 63 Spanning aandrijfketting
- 64 Aandrijfketting reinigen en smeren
- 64 Kabels controleren en smeren
- 65 Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel
- 65 Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen
- 65 Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels
- 66 Zijstandaard controleren en smeren
- 66 Voorvork controleren
- 67 Stuursysteem controleren
- 67 Controleren van wiellagers
- 68 Accu
- 69 Zekeringen vervangen
- 70 Koplampgloeilamp vervangen
- 72 Achterlicht/remlichtunit
- 72 Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen
- 73 Gloeilamp in kentekenverlichting vervangen
- 74 Parkeerlichtgloeilamp vervangen
- 75 Ondersteunen van de motorfiets
- 75 Problemen oplossen
- 77 Storingzoekschema
- 78 VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS
- 78 Matkleur, let op
- 78 Verzorging
- 81 Stalling
- 82 SPECIFICATIES
- 85 GEBRUIKERSINFORMATIE
- 85 Identificatienummers