Remko SKT520DCAT Kasutusjuhend


Add to my manuals
64 Pages

advertisement

Remko SKT520DCAT Kasutusjuhend | Manualzz

Montage- en gebruikershandleiding

REMKO serie SKT

Multisplit-buitenunit

SKT 520, SKT 790, SKT 1060

0175-2018-09 Versie 1, nl_NL

Voor het begin van alle werkzaamheden de handleiding lezen!

Vóór het in bedrijf nemen / gebruik van dit apparaat deze installatiehandleiding zorgvuldig lezen!!

Deze handleiding maakt deel uit van het apparaat en dient steeds in directe nabijheid van de opstellocatie resp. bij het apparaat bewaard te worden.

Wijzigingen voorbehouden; we aanvaarden geen aansprakelijkheid voor drukfouten en vergissingen!

Montage- en gebruikershandleiding (vertaling van het origineel)

Inhoudsopgave

1 Veiligheids- en gebruiksinstructies .....................................................................................................

5

1.1 Algemene veiligheidsvoorschriften.................................................................................................. 5

1.2 Markering van instructies................................................................................................................ 5

1.3 Kwalificaties van het personeel....................................................................................................... 5

1.4 Gevaren bij het niet-opvolgen van de veiligheidsvoorschriften....................................................... 5

1.5 Veiligheidsbewust werken............................................................................................................... 6

1.6 Veiligheidsvoorschriften voor de exploitant..................................................................................... 6

1.7 Veiligheidsvoorschriften voor montage-, onderhouds- en inspectiewerkzaamheden..................... 6

1.8 Zelfstandige ombouw en veranderingen......................................................................................... 6

1.9 Bedoeld gebruik.............................................................................................................................. 7

1.10 Garantie........................................................................................................................................ 7

1.11 Transport en verpakking ............................................................................................................... 7

1.12 Milieubescherming en recycling.................................................................................................... 7

2 Technische gegevens ...........................................................................................................................

8

2.1 Apparaatgegevens.......................................................................................................................... 8

2.2 Apparaatafmetingen...................................................................................................................... 10

2.3 Capaciteitscurven verwarmen en koelen ..................................................................................... 11

3 Opbouw en werking ............................................................................................................................

14

3.1 Beschrijving van het apparaat....................................................................................................... 14

3.2 Combinaties.................................................................................................................................. 16

4 Bediening .............................................................................................................................................

16

5 Montageaanwijzingen voor het vakpersoneel ..................................................................................

17

5.1 Belangrijke aanwijzingen voor het installeren............................................................................... 17

5.2 Wanddoorvoeren........................................................................................................................... 17

5.3 Montagemateriaal......................................................................................................................... 18

5.4 Keuze van de installatielocatie ..................................................................................................... 18

5.5 Minimale vrije ruimte..................................................................................................................... 20

5.6 Olieretourmaatregelen.................................................................................................................. 20

6 Installatie ..............................................................................................................................................

21

6.1 Aansluiting van de koudemiddelleidingen..................................................................................... 21

6.2 Controle op lekkages.................................................................................................................... 23

6.3 Extra instructies voor het aansluiten van de koudemiddelleidingen.............................................. 23

6.4 Koudemiddel bijvullen................................................................................................................... 24

7 Condensaataansluiting en gewaarborgde afvoer ............................................................................

24

8 Elektrische aansluiting .......................................................................................................................

25

8.1 Algemene informatie en veiligheidsinstructies.............................................................................. 25

8.2 Aansluiten van de buitenunit......................................................................................................... 25

8.3 Elektrisch aansluitschema............................................................................................................. 27

8.4 Elektrische schakelschema........................................................................................................... 28

9 Vóór de inbedrijfstelling .....................................................................................................................

31

10 Inbedrijfstelling ...................................................................................................................................

31

11 Verhelpen van storingen, foutanalyse en klantenservice ...............................................................

36

11.1 Verhelpen van storingen en klantenservice................................................................................. 36

11.2 Storingsanalyse buitenunit.......................................................................................................... 38

12 Reiniging en onderhoud .....................................................................................................................

52

3

REMKO serie SKT

13 Uit bedrijf nemen .................................................................................................................................

53

14 Illustratie van het apparaat en onderdelenlijsten .............................................................................

54

14.1 Apparaatafbeelding SKT 520 AT................................................................................................. 54

14.2 Reserveonderdelenlijst SKT 520 AT........................................................................................... 55

14.3 Apparaatafbeelding SKT 790 AT................................................................................................. 56

14.4 Reserveonderdelenlijst SKT 790 AT........................................................................................... 57

14.5 Apparaatafbeelding SKT 1060 AT............................................................................................... 58

14.6 Reserveonderdelenlijst SKT 1060 AT......................................................................................... 59

15 Index .....................................................................................................................................................

60

4

1 Veiligheids- en gebruiksinstructies

1.1 Algemene veiligheidsvoorschriften

Lees de handleiding voor het eerste gebruik van het apparaat zorgvuldig door. Deze bevat nuttige tips, instructies en waarschuwingen voor de veiligheid van personen en goederen. Het niet opvolgen van de gebruikshandleiding kan gevaar voor personen, het milieu, de installatie en tot het verlies van mogelijke aansprakelijkheid leiden.

Bewaar deze gebruikshandleiding en het koelmiddelgegevensblad in de buurt van het apparaat.

1.2 Markering van instructies

Deze paragraaf geeft een samenvatting van alle belangrijke veiligheidsaspecten voor een optimale persoonlijke bescherming en voor een veilig en storingvrij bedrijf.

De in deze handleiding gegeven instructies en veiligheidsvoorschriften dienen opgevolgd te worden, zodat ongelukken, persoonlijk letsel en beschadigingen worden vermeden. Direct aan de apparaten aangebrachte instructies dienen absoluut te worden opgevolgd en in goed leesbare toestand te worden gehouden.

Veiligheidsvoorschriften zijn in deze handleiding gemarkeerd door bepaalde symbolen. Verder beginnen de veiligheidsvoorschriften met bepaalde signaalwoorden die de aard van de risico's aangeven.

GEVAAR!

Bij het aanraken van spanningvoerende delen bestaat direct levensgevaar door een stroomstoot. Beschadiging van de isolatie of van componenten kan levensgevaarlijk zijn.

GEVAAR!

Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een direct gevaarlijke situatie die de dood of zwaar letsel tot gevolg heeft, als deze situatie niet wordt gemeden.

WAARSCHUWING!

Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die de dood of zwaar letsel tot gevolg kan hebben, als deze situatie niet wordt gemeden.

VOORZICHTIG!

Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die gering of licht letsel tot gevolg kan hebben en die materiële schade of aantasting van het milieu kan veroorzaken, als deze situatie niet wordt gemeden.

AANWIJZING!

Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die materiële schade of aantasting van het milieu kan veroorzaken, als deze situatie niet wordt gemeden.

Met dit symbool wordt gewezen op nuttige tips, adviezen en informatie over hoe een efficiënt en storingsvrij bedrijf gewaarborgd kan worden.

1.3 Kwalificaties van het personeel

Het personeel voor de inbedrijfstelling, bediening, het onderhoud, de inspectie en de montage dient over de betreffende kwalificaties voor deze werkzaamheden te beschikken.

1.4 Gevaren bij het niet-opvolgen van de veiligheidsvoorschriften

Het niet opvolgen van de veiligheidsvoorschriften kan zowel gevaar voor personen opleveren als voor het milieu en voor apparatuur. Het nietopvolgen van de veiligheidsvoorschriften kan leiden tot het verlies van iedere aanspraak op schadevergoeding.

In detail kan het niet-opvolgen van de voorschriften bijvoorbeeld de volgende risico's opleveren:

5

6

REMKO serie SKT n Het uitvallen van belangrijke functies van de apparatuur.

n Het feit dat voorgeschreven methodes betreffende normaal en technisch onderhoud niet werken.

n Het in gevaar brengen van personen door elektrische en mechanische effecten.

1.5 Veiligheidsbewust werken

De in deze handleiding vermelde veiligheidsinstructies, de bestaande nationale voorschriften ter voorkoming van ongevallen evenals eventuele interne arbeids-, bedrijfs- en veiligheidsvoorschriften van het bedrijf moeten in acht worden genomen.

1.6 Veiligheidsvoorschriften voor de exploitant

De veiligheid van de apparaten en componenten is alleen gegarandeerd bij het bedoeld gebruik en in volledig gemonteerde toestand.

n Het plaatsen, installeren en onderhouden van de apparaten en componenten mag alleen gebeuren door vakpersoneel.

n Eventueel aanwezige aanraakbescherming

(rooster) voor bewegende delen mag niet worden verwijderd bij een apparaat dat in bedrijf is.

n De bediening van apparaten of componenten met zichtbare defecten of beschadigingen is verboden.

n Het aanraken van bepaalde onderdelen of componenten van de apparaten kan brandwonden of letsel veroorzaken.

n De apparaten of componenten mogen niet worden blootgesteld aan mechanische belasting, extreme vochtigheid of extreme temperaturen.

n Ruimten waarin koudemiddel kan lekken voldoende te laden en te ventileren. Anders bestaat er gevaar voor verstikking.

n Alle delen van de behuizing en openingen, bijv.

luchtin- en uitgangen, moeten vrij zijn van vreemde voorwerpen, vloeistoffen of gassen.

n De apparatuur dient tenminste eenmaal jaarlijks door een deskundige gecontroleerd te worden. Visuele controles en reinigingswerkzaamheden mogen in spanningsloze toestand door de gebruiker uitgevoerd worden.

1.7 Veiligheidsvoorschriften voor montage-, onderhouds- en inspectiewerkzaamheden

n Bij het installeren, het repareren, het onderhouden of het reinigen van de apparaten moeten geschikte maatregelen worden genomen om de van de apparaten uitgaande gevaren voor personen te voorkomen.

n Het opstellen, aansluiten en gebruik van de apparaten en componenten moet volgens de gebruiks- en bedrijfsomstandigheden uit de gebruikshandleiding en de geldende lokale voorschriften gebeuren.

n Men dient zich aan de regionale verordeningen en wetten te houden, zoals de wet op de waterhuishouding.

n De elektrische voeding moet worden aangepast aan de eisen van de apparaten.

n De apparaten mogen uitsluitend op die punten worden bevestigd die de fabrikant hiervoor heeft voorzien. De apparaten mogen uitsluitend aan constructies of wanden of op vloeren worden bevestigd of geplaatst die deze belasting kunnen dragen.

n Apparaten voor mobiel gebruik moeten veilig en verticaal op een geschikte ondergrond opgesteld worden. Apparaten voor stationair bedrijf mogen alleen in vast geïnstalleerde toestand gebruikt worden.

n De apparaten en componenten mogen niet worden gebruikt op plaatsen met verhoogd risico op beschadigingen. De minimale vrije ruimte moet worden aangehouden.

n De apparaten en componenten moeten voldoende veiligheidsafstand hebben ten opzichte van ontvlambare, explosieve, brandbare, agressieve en vervuilde zones en atmosferen.

n Veiligheidsinrichtingen moeten niet worden gewijzigd of omzeild.

1.8 Zelfstandige ombouw en veranderingen

Het ombouwen of wijzigen van de apparaten of componenten is niet toegestaan en kan storingen veroorzaken. De veiligheidsvoorzieningen mogen niet worden veranderd of overbrugd. De originele reserveonderdelen en door de fabrikant geautoriseerde accessoires zijn afgestemd op de vereiste veiligheid. Het toepassen van andere onderdelen kan leiden tot het vervallen van de aansprakelijkheid voor gevolgen daarvan.

1.9 Bedoeld gebruik

De apparaten mogen afhankelijk van de uitvoering en uitrusting uitsluitend worden toegepast als airconditioning om het bedrijfsmedium lucht binnen een gesloten ruimte te koelen resp. verwarmen.

Ander of verdergaand gebruik geldt als niet bedoeld gebruik. Voor de hieruit voortvloeiende schade is de fabrikant / leverancier van de machine niet aansprakelijk. Het risico wordt uitsluitend door de gebruiker gedragen. Bij het bedoeld gebruik hoort ook het opvolgen van de bedieningsen installatie-instructies en het aanhouden van de onderhoudsbepalingen.

De in de technische specificaties opgegeven grenswaarden mogen in geen geval worden overschreden.

1.10 Garantie

Voorwaarde voor eventuele aanspraken op garantie is, dat de inkoper of zijn afnemer tegelijk met de verkoop en het in gebruik nemen, de bij het apparaat meegeleverde "Garantieoorkonde" volledig ingevuld naar REMKO GmbH & Co. KG teruggestuurd heeft. De garantievoorwaarden zijn opgenomen in de "Algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden". Daarnaast kunnen alleen tussen de bij de overeenkomst betrokken partijen speciale afspraken gemaakt worden. Neem daarom eerst contact op met uw directe handelspartner.

1.11 Transport en verpakking

De apparaten worden in een stevige transportverpakking geleverd. Controleer het apparaat direct bij de levering en noteer eventuele schade of ontbrekende onderdelen op de pakbon en informeer de transporteur en uw leverancier. Bij klachten achteraf wordt geen garantie verleend.

WAARSCHUWING!

Plastic folie en tassen etc. zijn gevaarlijk speelgoed voor kinderen!

Daarom:

- Verpakkingsmateriaal kan niet worden onzorgvuldig.

- Verpakking mag niet toegankelijk zijn voor kinderen!

1.12 Milieubescherming en recycling

Afvoeren van de verpakking

Alle producten worden voor het transport zorgvuldig verpakt in milieuvriendelijke materialen.

Lever een waardevolle bijdrage aan de vermindering van afval en het recyclen van grondstoffen en lever het verpakkingsmateriaal alleen in bij de daarvoor aangewezen inzamelplaatsen.

Afvoeren van de apparaten en componenten

Bij de productie van de apparaten en componenten worden uitsluitend recyclebare materialen gebruikt. Draag bij aan de bescherming van het milieu, door er voor te zorgen dat apparaten of componenten (bijv. batterijen) niet in het huisvuil komen maar alleen op milieuvriendelijke wijze volgens de plaatselijk geldende voorschriften, bijv.

door een erkend afvalverwerkingsbedrijf en recycling of via een inzamelpunt worden verwerkt.

7

8

REMKO serie SKT

2 Technische gegevens

2.1 Apparaatgegevens

Serie

Werking

Nominaal koelvermogen 1)

Energie-efficiëntieklasse SEER

Energieverbruik, jaarlijks, Q

CE

3)

Energie-efficiëntieklasse koelen

Nominaal verwarmingsvermogen 2)

Energie-efficiëntieklasse SCOP 4)

Energieverbruik, jaarlijks, Q

HE

3) 4)

Energie-efficiëntieklasse verwarmen

Voedingsspanning

El. nominaal opgenomen verm. koelen 1)

El. nominaal opgenomen vermogen verwarmen 2)

Opgenomen elektr. vermogen max.

El. nominaal opgenomen stroom koelen 1)

El. nominaal stroomopname verwarmen 2)

Stroomopname max.

Koudemiddelaansluiting inspuitleiding

Koudemiddelaansluiting zuigleiding

Bedrijfsdruk, max.

Werkbereik koelen

Werkbereik verwarmen

Luchtverplaatsing, max.

Beschermingsgraad

Geluidsniveau max.

Geluidsdrukniveau 5)

Koudemiddel 6)

Koudemiddel, basishoeveelheid kW kWh kW kWh

V/

Ph/Hz kW kW kW

A kPa

°C

°C m³/u

IP dB (A) dB (A)

A

A

Inch

(mm)

Inch

(mm) kg

SKT 520 AT SKT 790 AT SKT 1060 AT

Inverter multisplit-buitenunits voor koelen en verwarmen

5,2 a)

(2,1-5,3)

6,3 a)

7,9

6,6 b)

(2,1-7,9) b)

10,6 c)

(21,1-10,6)

7,6 c)

289 a) 419 b) 488 c)

A++ a)

4,7 a)

(2,1-5,6)

4,0 a)

1645

A+

A++

2056

A+ b)

5,9 b)

(2,3-8,2)

4,0 b)

A++ c)

9,3 c)

(2,1-11,1)

3,8 c)

3426

A

230/1~/50

1,75

1,50

2,30

7,6

6,7

12

2,47

2,27

3,30

10,7

9,8

16

1/4 (6,35)

3,89

3,00

4,60

16,9

13,0

21,5

3 x 3/8 + 1 x 1/2

(9,52+12,70)

2100

65

57

1,7

3,8 (9,52)

4200 / 1500

-15 tot +50

-15 tot +24

3500

24

68

60

R410A

2,1

5500

68

64

3

Serie

Co

2

equivalent

Koudemiddel, extra hoeveelheid >5m

Aantal binnenunits, max.

Koudemiddelleiding, lengte pro IT, max.

Koudemiddelleiding, lengte totaal, max.

Koudemiddelleiding, hoogte, max., AT boven

Koudemiddelleiding, hoogte, max., AT onder

Afmetingen

Hoogte

Breedte

Diepte

Gewicht

EDV-nr.

t g/m m m m m mm

SKT 520 AT

3,55

2

20

30

554

SKT 790 AT

4,34

30

3

25

45

10

15

702

SKT 1060 AT

6,26

4

30

60

810 mm mm kg

800

333

36,0

1640521

845

363

52,7

1640791

946

410

70,0

1641060

1) Luchtinlaattemperatuur TK 27 °C / FK 19 °C, buitentemperatuur TK 35 °C, FK 24 °C, max. luchtverplaatsing, 5m leidinglengte

2) Luchtinlaattemperatuur TK 20 °C, buitentemperatuur TK 7 °C, FK 6 °C, max. luchtverplaatsing, 5 m leidinglengte

3) De opgegeven waarde is gebaseerd op resultaten van de genormeerde keuring. Het werkelijk verbruik is afhankelijk van het gebruik en van de gebruikslocatie van het apparaat.

4) De opgegeven waarde is gebaseerd op de gemiddelde verwarmingsperiode (average)

5) Afstand 1 m vrije ruimte: Opgegeven waarden zijn maximale waarden

6) Bevat broeikasgas volgens Kyoto-protocol, GWP 2088 (zie voor meer informatie hoofdstuk "Koudemiddel bijvullen").

In combinatie met a) 2 x SKT 260 IT b) 3 x SKT 260 IT c) 4 x SKT 260 IT

9

REMKO serie SKT

2.2 Apparaatafmetingen

A C

E

B

D

Afb. 1: Afmetingen

Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.

SKT 520

SKT 790

SKT 1060

(Alle gegevens in mm)

A

800

845

946

B

554

702

810

C

333

363

410

D

514

540

673

E

340

350

403

10

2.3 Capaciteitscurven verwarmen en koelen

Verwarmingsvermogen SKT 520

6,50

6,00

5,50

5,00

4,50

4,00

3,50

3,00

2,50

2,00

1,50

1,00

0,50

0,00

-15 -7 -5

A

0

[°C]

7

2

1

3

12

Afb. 2: Capaciteitscurve verwarmen SKT 520 (gegevens bij ruimtetemperatuur 20 °C)

A: Buitentemperatuur

1: COP

2: Verwarmingsvermogen in kW

3: Opgenomen vermogen in kW

Buitentemperatuur in °C

Verwarmingsvermogen in kW

Opgenomen vermogen in kW

COP

Koelvermogen SKT 520

-15

3,04

1,30

2,33

-7

3,21

1,32

2,43

-5

3,46

1,35

2,56

0

4,05

1,41

2,88

7

5,57

1,54

3,61

6,50

6,00

5,50

5,00

4,50

4,00

3,50

3,00

2,50

2,00

1,50

1,00

0,50

0,00

21

2

1

3

25 30

A

35

[°C]

40

Afb. 3: Vermogenscurves koelen SKT 520 (Gegevens bij ruimtetemperatuur FK27°/TK19 °C)

A: Buitentemperatuur

1: EER

2: Koelvermogen in kW

3: Opgenomen vermogen in kW

Buitentemperatuur in °C

Koelvermogen in kW

Opgenomen vermogen in kW

EER

21

5,10

1,36

3,74

25

5,44

1,47

3,70

30

5,48

1,60

3,42

35

5,28

1,75

3,02

40

4,53

1,78

2,55

12

6,34

1,57

4,04

11

REMKO serie SKT

Verwarmingsvermogen SKT 790

6,00

5,50

5,00

4,50

4,00

3,50

3,00

2,50

2,00

1,50

1,00

0,50

0,00

10,00

9,50

9,00

8,50

8,00

7,50

7,00

6,50

-15

2

1

3

-7 -5

A

0

[°C]

7 12

Afb. 4: Capaciteitscurve verwarmen SKT 790 (gegevens bij ruimtetemperatuur 20 °C)

A: Buitentemperatuur

1: COP

2: Verwarmingsvermogen in kW

3: Opgenomen vermogen in kW

Buitentemperatuur in °C

Verwarmingsvermogen in kW

Opgenomen vermogen in kW

COP

-15

4,48

1,92

2,34

-7

4,73

1,94

2,43

-5

5,10

1,99

2,56

0

5,97

2,07

2,88

7

8,21

2,27

3,61

Koelvermogen SKT 790

9,00

8,50

8,00

7,50

7,00

6,50

6,00

5,50

5,00

4,50

4,00

3,50

3,00

2,50

2,00

1,50

1,00

0,50

0,00

21

2

1

3

25 30

A

35

[°C]

40

Afb. 5: Vermogenscurves koelen SKT 790 (Gegevens bij ruimtetemperatuur FK27°/TK19 °C)

A: Buitentemperatuur

1: EER

2: Koelvermogen in kW

3: Opgenomen vermogen in kW

Buitentemperatuur in °C

Koelvermogen in kW

Opgenomen vermogen in kW

EER

21

7,64

1,92

3,98

25

8,14

2,07

3,93

30

8,22

2,26

3,64

35

7,91

2,47

3,21

40

6,79

2,50

2,71

12

9,34

2,31

4,05

12

Verwarmingsvermogen SKT 1060

13,50

13,00

12,50

12,00

11,50

11,00

10,50

10,00

9,50

9,00

8,50

8,00

7,50

7,00

6,50

6,00

5,50

5,00

4,50

4,00

3,50

3,00

2,50

2,00

1,50

1,00

0,50

0,00

-15

2

1

3

-7 -5

A

0

[°C]

7 12

Afb. 6: Capaciteitscurve verwarmen SKT 1060 (gegevens bij ruimtetemperatuur 20 °C)

A: Buitentemperatuur

1: COP

2: Verwarmingsvermogen in kW

3: Opgenomen vermogen in kW

Buitentemperatuur in °C

Verwarmingsvermogen in kW

Opgenomen vermogen in kW

COP

-15

6,08

2,53

2,40

-7

6,42

2,57

2,50

-5

6,92

2,63

2,64

0

8,10

2,74

2,96

7

11,14

3,00

3,71

12

12,68

3,05

4,16

Koelvermogen SKT 1060

7,50

7,00

6,50

6,00

5,50

5,00

4,50

4,00

3,50

3,00

2,50

2,00

1,50

1,00

0,50

0,00

12,00

11,50

11,00

10,50

10,00

9,50

9,00

8,50

8,00

21

2

3

1

25 30

A

35

[°C]

40

Afb. 7: Vermogenscurves koelen SKT 1060 (Gegevens bij ruimtetemperatuur FK27°/TK19 °C)

A: Buitentemperatuur

1: EER

2: Koelvermogen in kW

3: Opgenomen vermogen in kW

Buitentemperatuur in °C

Koelvermogen in kW

Opgenomen vermogen in kW

EER

21

10,19

3,03

3,36

25

10,86

3,27

3,32

30

10,96

3,56

3,08

35

10,55

3,89

2,71

40

9,05

3,95

2,29

13

REMKO serie SKT

3 Opbouw en werking

3.1 Beschrijving van het apparaat

De buitenunit dient tijdens koelbedrijf voor het afgeven van de door de binnenunit uit de te koelen ruimte opgenomen warmte aan de buitenlucht. Bij verwarmingsbedrijf kan de door de buitenunit opgenomen warmte via de binnenunit worden afgegeven aan de lucht in de te verwarmen ruimte.

In beide bedrijfsmodi wordt het door de compressor te leveren capaciteit exact aangepast aan de vraag en wordt de insteltemperatuur met minimale temperatuurschommelingen geregeld. Door deze "inverter-techniek" wordt, ten opzichte van conventionele splitsystemen, energie bespaard en wordt het geproduceerde geluidsniveau teruggebracht tot een zeer beperkte waarde. De buitenunit kan buiten of onder bepaalde voorwaarden binnen worden gemonteerd. De binnenunit is ontworpen voor gebruik binnen, bovenaan de wand. De bediening gebeurt via een infrarood-afstandsbediening. De buitenunit bestaat uit een kringloop met compressor, een condensor in lamellenuitvoering, drie elektronische expansiekleppen en een condensorventilator. De buitenunit is te combineren met REMKO-binnenunits van de serie SKT 260 IT met de juiste koelcapaciteit. De besturing van de koudekringloop van de buitenunit gebeurt via de regeling van de binnenunits. Voor het gebruik van het apparaat bij lage buitentemperaturen is een thermische condensordrukregeling als winterregeling voor de besturing van het toerental van de condensorventilator ingebouwd.

Vloerconsoles, wandconsoles en koudemiddelleidingen zijn verkrijgbaar als accessoires.

2

1

3

5

4

TCE

TCE

TCE

TCE

10

11

12

13

6

7

8

9

Afb. 8: Schema koudekringloop binnenunit

1: Condensor

2: Condensorventilator

3: Keerklep

4: Compressor

5: Regelorgaan capillaire buis

6: Aansluitklep zuigleiding A

7: Aansluitklep zuigleiding B

8: Aansluitklep zuigleiding C

9: Aansluitklep zuigleiding D

10: Inspuitleiding A

11: Inspuitleiding B

12: Inspuitleiding C

13: Inspuitleiding D

14

Ba Bb

1a 1b

3

Bc

3

Bd

1c

9

8

7

1d

3 3

A

4

9

8

7 6

2

5

Afb. 9: Systeemopbouw SKT 1060 AT

A: Buiten

Ba-d: Binnen

1a-d: Binnenunits

2:

3:

4:

Buitenunit

Condensleiding

Condensorventilator

5:

6:

7:

8:

9:

Netaansluiting

Afsluitkranen

Zuigleidingen

Inspuitleidingen

Stuurleidingen

De verbinding tussen binnenunit (binnenzone Ba, Bb, Bc, Bd, Be) en buitenunit (aansluiting circuit A, B, C, D, E) van de buitenunit wordt met koudemiddelleidingen alsook een stuurleiding vervaardigd.

15

REMKO serie SKT

3.2 Combinaties

Binnenunit

De volgende binnenunit SKT 260 IT kan met de buitenunits SKT 520-1060 AT worden gecombineerd.

4 Bediening

De bediening van de compressor in de buitenunit gebeurt via de regeling van de stuurprint in de buitenunit. Daarom moet het hoofdstuk "Regeling" uit de gebruikshandleiding van de buitenunit worden opgevolgd.

Help mee bij het besparen van energie tijdens standby! Wordt het apparaat, de installatie of de component niet gebruikt, raden we het onderbreken van de voedingsspanning aan. Componenten met een veiligheidsfunctie zijn uitgesloten van onze aanbeveling!

Afb. 10: Binnenunit

De volgende combinaties van de buitenunits kunnen worden geselecteerd:

SKT 520 - Combinatie met 2 binnenunits

Combinatie

1

Binnenunits

2,6 kW ll

Vervolg op de volgende pagina.

SKT 790 - Combinatie met 3 binnenunits

Combinatie

1

Binnenunits

2,6 kW lll

SKT 1060 - Combinatie met 4 binnenunits

Combinatie

1

Binnenunits

2,6 kW llll

16

5 Montageaanwijzingen voor het vakpersoneel

5.1 Belangrijke aanwijzingen voor het installeren

Markeer de koudemiddelleidingen (inspuit- en zuigleiding) evenals de bijbehorende elektrische besturingsleiding van elke binnenunit met een letter. Sluit de leidingen alleen aan op de aansluitingen die bij elkaar horen.

n Is de enkele lengte van de koudemiddelleiding langer dan 5 meter, moet koudemiddel bijgevuld worden. De hoeveelheid bij te vullen koudemiddel kunt u vinden in het hoofdstuk "Koudemiddel bijvullen".

n Gebruik alleen de meegeleverde wartelmoeren voor de koudemiddelleidingen en verwijder deze pas vlak voor het aansluiten van de koudemiddelleidingen.

n Voer alle elektrische aansluitingen uit volgens de geldende DIN- en VDE-bepalingen.

n Sluit de elektrische leidingen altijd volgens de voorschriften aan op de elektrische aansluitklemmen. Anders kan brand ontstaan.

n Voor de inbedrijfstelling van de totale installatie moeten de gebruikshandleidingen van de binnenunit en de buitenunit worden opgevolgd.

n Breng het apparaat in de originele verpakking zo dicht mogelijk bij de montagelocatie. Zo vermijdt u transportschade.

n Controleer de inhoud van de verpakking op volledigheid en op zichtbare transportschade.

Meld eventuele schade onmiddellijk aan uw leverancier en de transporteur.

n Til het apparaat op aan de hoeken en niet aan de koudemiddel- of condensaansluitingen.

n De koelmiddelleidingen (aanvoer- en afzuigleiding), ventielen en de verbindingen moeten dampdiffusiedicht worden geïsoleerd. Eventueel moet ook de condensleiding worden geïsoleerd.

n Kies een montageplaats, die een vrije luchttoeen -afvoer waarborgt (zie de paragraaf "Minimale vrije ruimte").

n Installeer het apparaat niet in de onmiddellijke nabijheid van apparaten met een sterke warmtestraling. De montage in de buurt van warmtebronnen vermindert de capaciteit van het apparaat.

n Open de afsluitkranen van de koudemiddelleidingen pas na het afronden van alle installatiewerkzaamheden.

n Sluit open koudemiddelleidingen tegen het binnendringen van vocht met geschikte doppen, resp. plakband en knik of druk niet op de koudemiddelleidingen.

n Vermijd onnodig buigen. Zo wordt het drukverlies in de koudemiddelleidingen geminimaliseerd en wordt de vrije retour van de compressorolie gewaarborgd.

n Neem bijzondere voorzorgsmaatregelen voor de olieretour, als de buitenunit hoger dan de binnenunit is geplaatst (zie de paragraaf

"Maatregelen olieretour").

AANWIJZING!

Let beslist op de juiste combinaties en aansluitposities van elektrische- en koudemiddelleidingen! De aansluitingen van de individuele kringlopen mogen niet onderling verwisseld worden. Een verwisseling van de besturings- en koudemiddelleidingen kan fatale gevolgen hebben (schade aan de compressor)!

De inbedrijfstelling van de individuele circuits moet na elkaar gebeuren.

AANWIJZING!

Afhankelijk van de koelcapaciteit van de buitenunit en de binnenunit zijn verschillende koudemiddelleidingen noodzakelijk.

5.2 Wanddoorvoeren

n Er moet een wanddoorbreking worden gemaakt met een diameter van minimaal 70 mm en met minimaal 10 mm verval van binnen naar buiten.

n Om beschadigingen aan de leiding te voorkomen, moet de doorbraak aan de binnenkant worden bekleed of bijv. worden voorzien van een PVC-buis (zie afbeelding).

n Vanwege de brandveiligheid dient de muur van de wanddoorvoer na de montage met een geschikt afdichtmiddel worden afgesloten.

Gebruik geen cement- of kalkhoudende materialen!

17

REMKO serie SKT

1 2 5

3 4

Afb. 11: Wanddoorbraak

1: Vloeistofleiding

2: Besturingskabel

3: Condensleiding

4: Zuigleiding

5: PVC-buis

5.3 Montagemateriaal

De buitenunit wordt met behulp van 4 bouten via een wandframe tegen de wand of op een vloerconsole aan de vloer bevestigd.

Regen

Het apparaat bij vloer- of dakopstelling met min. 10 cm bodemvrijheid monteren. Hiervoor is er een vloerconsole verkrijgbaar.

Zon

De condensor van de buitenunit is een module die warmte afgeeft. Instraling van de zon verhoogt de temperatuur van de lamellen en vermindert daardoor de warmteafvoer van de lamellenwarmtewisselaar. De buitenunit moet indien mogelijk aan de noordzijde van het betreffende gebouw worden geplaatst. Indien mogelijk moeten er bouwkundige voorzieningen worden aangebracht die voor schaduw zorgen. Dit kan door een klein afdak gebeuren. De uitgaande warme luchtstroom mag door de maatregelen echter niet worden beïnvloed.

Wind

Als het apparaat op een winderige plaats wordt geïnstalleerd, let er dan op dat uitstromende warme lucht met de hoofdwindrichting mee wordt afgevoerd. Als dit niet mogelijk is, moeten bouwkundige voorzieningen worden aangebracht ter bescherming tegen wind. Let er op, dat de windbescherming de luchttoevoer van het apparaat niet beïnvloedt. Extra stabilisatie is raadzaam. Dat kan bijv. met kabels of andere constructies worden gerealiseerd.

WAARSCHUWING!

Gebruik uitsluitend voor de toepassing geschikt bevestigingsmateriaal.

5.4 Keuze van de installatielocatie

Binnenunit

De binnenunit is voor horizontale montage aan de wand boven deuren ontworpen. Deze kan ook bovenaan de wand (min. 1,75 m boven de vloer) worden geplaatst.

Buitenunit

De buitenunit is ontworpen voor een horizontaal staande positie buiten. De opstellocatie van het apparaat moet horizontaal, vlak en stevig zijn.

Bovendien moet het apparaat worden vastgezet zodat het niet kan kantelen. De buitenunit kan zowel buiten als binnen een gebouw worden geplaatst. Bij de buitenmontage moet u rekening houden met de volgende aanwijzingen ter bescherming van het apparaat tegen weersinvloeden.

1

Afb. 12: Windbescherming

1: Wind

Sneeuw

In gebieden met sterke sneeuwval moet het apparaat bij voorkeur tegen een wand worden geïnstalleerd. De montage dient dan min. 20 cm boven de te verwachten sneeuwhoogte te gebeuren, om het binnendringen van sneeuw in de buitenunit te verhinderen. Een wandconsole is leverbaar als accessoire.

18

20 cm

1

Afb. 13: Minimale afstand tot sneeuw

1: Sneeuw

3

2

W

Opstelling binnen een gebouw n Zorg voor voldoende warmteafvoer als het apparaat in een kelder, op het dak, in een aangrenzende ruimte of in hallen wordt geplaatst

(Afb. 14).

n Installeer een extra ventilator, met hetzelfde luchtdebiet als de in die ruimte op te stellen buitenunit, die de eventuele drukverliezen in de

luchtkanalen kan compenseren (Afb. 14).

n Houd u zich aan de statische en andere bouwtechnische voorschriften en bepalingen in verband met het gebouw en zorg eventueel voor geluidsdemping.

K

3

1

Afb. 14: Opstelling binnen een gebouw

K: Koude verse lucht

W: Warme lucht

1: Buitenunit

2: Extra ventilator

3: Lichtschacht

19

REMKO serie SKT

5.5 Minimale vrije ruimte

De minimale vrije ruimte is nodig voor onderhoudsen reparatiewerkzaamheden en voor een optimale luchtverdeling.

E 1

5.6 Olieretourmaatregelen

Als de buitenunit hoger dan de binnenunit wordt geplaatst, moeten geschikte maatregelen voor de olieretour worden getroffen. Dit gebeurt meestal door het maken van een olie-sifon, die om de

7 meter stijging moet worden geïnstalleerd.

A

D

A

B

2

Afb. 15: Minimale vrije ruimte buitenunit

1: Luchtinlaat

2: Luchtuitlaat

B

C

A

D

E

Alle gegevens in mm

SKT 520-1060

100

1200

600

150

600

C

1

B

2

Afb. 16: Olieretourmaatregelen

A: Buitenunit

B: Binnenunit

1: Olie-sifon in de zuigleiding naar de buitenunit

1 x elke 7 stijgende meter, radius: 50 mm

2: Max. 10 m

20

6 Installatie

6.1 Aansluiting van de koudemiddelleidingen

De gebouwaansluiting van de koudemiddelleidingen gebeurt aan de achterkant van de apparaten.

Eventueel moet op de binnenunit een verloopnippel naar een grotere of kleinere diameter worden geïnstalleerd. Deze verloopnippels worden standaard meegeleverd met de binnenunit. Na de montage moeten de verbindingen dampdiffusiedicht worden geïsoleerd.

AANWIJZING!

Het installeren mag alleen door geautoriseerd vakpersoneel worden uitgevoerd.

AANWIJZING!

Het apparaat is vanuit de fabriek gevuld met gedroogde stikstof voor lekdichtheidscontrole.

De onder druk staande stikstof ontsnapt bij het losdraaien van de wartelmoeren.

AANWIJZING!

Er mag alleen gereedschap worden gebruikt, dat geschikt is voor gebruik in de koeltechniek

(bijv.: buigtang, pijpsnijder, ontbramer en felsgereedschap) koelmiddelbuizen mogen niet worden afgezaagd.

AANWIJZING!

Bij alle werkzaamheden dient te worden uitgesloten dat vuil, spaanders, water enz. in de koelmiddelleidingen terechtkomt!

De volgende aanwijzingen hebben betrekking op het installeren van de koudekringloop en de montage van de binnen- en buitenunit.

1.

De vereiste leidingdiameters kunt u vinden in de tabel "Technische gegevens".

2.

Installeer de binnenunit en sluit de koudemiddelleiding aan volgens de gebruikshandleiding van de binnenunit.

3.

Installeer de buitenunit met het wandframe resp. met de vloerconsole aan statisch geschikte delen van het gebouw (montageaanwijzingen van de consoles opvolgen).

4.

Zorg dat geen geluid wordt overgedragen naar delen van het gebouw. Contactgeluiden kunnen door trillingsdempers worden verminderd!

5.

Leg de koudemiddelleidingen van de binnennaar de buitenunit. Zorg voor een voldoende bevestiging en neem evt. maatregelen tegen voor de olieretour!

6.

Verwijder de vanuit de fabriek gemonteerde beschermdoppen evenals de wartelmoeren van de aansluitingen en gebruik deze tijdens de montage.

7.

Zorg voor het maken van de felsranden aan de leidinguiteinden dat de wartelmoeren aanwezig zijn op de leidingen.

8.

Bewerk de verlegde koudemiddelleidingen

zoals hierna afgebeeld (Afb. 17 en Afb. 18).

9.

Controleer of de felsrand een correcte vorm

heeft (Afb. 19).

10.

Maak nu de verbinding van de koudemiddelleidingen met de aansluiting met de hand, om te waarborgen dat ze goed zitten.

11.

Bevestig de schroefkoppelingen nu definitief net 2 steeksleutels met een geschikte sleutelwijdte. De schroefkoppeling tijdens het vastdraaien met een steeksleutel tegen-

houden (Afb. 20).

12.

Gebruik alleen voor het temperatuurbereik geschikte en diffusiedichte isolatieslangen.

13.

Let bij de montage op de buigradius van de koudemiddelleidingen en buig een leiding nooit tweemaal op dezelfde plaats. Hierdoor kan de leiding bros worden en scheuren.

14.

Voorzie ten slotte de geïnstalleerde koudemiddelleidingen, inclusief koppelingen, van een geschikte warmte-isolatie.

15.

Ga bij het aansluiten van alle overige koudemiddelleidingen bij de afsluitkleppen te werk zoals hierboven beschreven.

21

REMKO serie SKT

Markeer de koudemiddelleidingen (inspuit- en zuigleiding) evenals de bijbehorende elektrische besturingsleiding van elke binnenunit met een letter. Sluit de leidingen alleen aan op de aansluitingen die bij elkaar horen.

1

AANWIJZING!

Let beslist op de juiste combinaties en aansluitposities van elektrische- en koudemiddelleidingen! De aansluitingen van de individuele kringlopen mogen niet onderling verwisseld worden. Een verwisseling van de besturings- en koudemiddelleidingen kan fatale gevolgen hebben (schade aan de compressor)!

De inbedrijfstelling van de individuele circuits moet na elkaar gebeuren.

Afb. 18: Omfelsen van de koudemiddelleiding

1: Felsgereedschap

1

2

Afb. 17: Ontbramen van de koudemiddelleiding

1: Koudemiddelleiding

2: Ontbramer

Afb. 19: Correcte felsvorm

22

1

AANWIJZING!

Er moet een vacuüm van min. 20 mbar abs.

worden bereikt!

2

Afb. 20: Schroefkoppelingen aanhalen

1: Vastdraaien met de eerste steeksleutel

2: Tegenhouden met de tweede steeksleutel

Aanhaalmoment in Nm Pijpdiameter in inches

1/4"

3/8"

1/2"

5/8"

3/4"

15-20

33-40

50-60

65-75

95-105

6.2 Controle op lekkages

Zodra alle aansluitingen gemaakt zijn, wordt het manometerstation als volgt aangesloten op de schraderkleppen, indien aanwezig: rood = kleine klep = hogedruk blauw = grote klep = zuigdruk

Na het maken van alle aansluitingen wordt de lektest met droge stikstof uitgevoerd.

Voor het controleren op lekkages lekzoekspray spuiten op alle aansluitingen. Zijn bellen te zien, is de aansluiting niet correct uitgevoerd. Draai dan de schroefkoppelingen strakker aan of maak eventueel een nieuwe felsrand aan de leiding.

Na succesvolle lektest, de overdruk uit de koudemiddelleidingen ontlasten en een vacuümpomp met een absolute onderdruk van min. 10 mbar aansluiten, om te zorgen voor een vacuüm in de leidingen. Bovendien wordt zo het aanwezige vocht uit de leidingen verwijderd.

De tijdsduur voor het verkrijgen van het vacuüm is afhankelijk van het leidingvolume van de binnenunit en de lengte van de koudemiddelleidingen, de procedure duurt echter minimaal 60 minuten .

Zodra de vreemde gassen en het vocht volledig uit het systeem verwijderd zijn, de kleppen van het manometerstation sluiten en de kleppen van de buitenunit openen, zoals beschreven is in het hoofdstuk "Inbedrijfstelling".

6.3 Extra instructies voor het aansluiten van de koudemiddelleidingen

n Bij het combineren van de buitenunit met meerdere binnenunits kan de procedure voor het aansluiten van de koudemiddelleidingen afwijken. Monteer de bij de buitenunit meegeleverde verloopnippels op de buitenunit.

n Is de enkele lengte van de verbindingsleiding groter dan 5 m, moet bij het in bedrijf nemen van de installatie koudemiddel worden bijgevuld (zie hoofdstuk "Koudemiddel bijvullen").

23

REMKO serie SKT

6.4 Koudemiddel bijvullen

Het apparaat beschikt over een basisvulling met koudemiddel. Daarnaast moet bij koudemiddelleidingen van meer dan 5 meter enkele lengte per koudekringloop een extra vulhoeveelheid volgens de hiernaast opgenomen tabel worden bijgevuld:

SKT 520-1060 AT

Tot en met

5 m

0 g/m vanaf 5m

30 g/m

VOORZICHTIG!

Draag bij de omgang met koudemiddelen altijd de betreffende beschermende kleding.

GEVAAR!

Let er op dat het gebruikte koudemiddel altijd in vloeibare vorm wordt bijgevuld!

AANWIJZING!

De vulhoeveelheid van het koudemiddel moet gecontroleerd worden op basis van de oververhitting.

AANWIJZING!

Lekkage van koudemiddel draagt bij aan de klimaatverandering. Koudemiddelen met een geringer broeikaseffect dragen bij een lekkage minder bij aan de opwarming van de aarde dan degene met een hoger broeikaseffect.

Dit apparaat bevat koudemiddel met een broeikaseffect van 2088. Hierdoor heeft een lekkage van 1 kg van dit koudemiddel een 2088 keer grotere invloed op de opwarming van de aarde dan 1 kg CO

2

, over een periode van 100 jaar.

Geen werkzaamheden aan het koudecircuit uitvoeren of het apparaat demonteren in onderdelen - altijd de hulp inroepen van vakpersoneel.

7 Condensaataansluiting en gewaarborgde afvoer

Condensaansluiting

Door de dauwpuntonderschrijding bij de lamellencondensor, ontstaat er tijdens verwarmingsbedrijf condens. Onder het apparaat moet een condensopvangbak worden gemonteerd die het condenswater kan afvoeren.

n De in het gebouw gemonteerde condensleiding moet gelegd worden met een verval van min.

2%. Monteer eventueel dampdiffusiedichte isolatie.

n Bij gebruik van het apparaat bij een buitentemperatuur onder 4 °C, moet de condensleiding vorstvrij worden gelegd. Daarnaast moeten de onderzijde van de bekleding van de behuizing en de condensopvangbak vorstvrij worden gehouden, om een doorlopende afvoer van condens te waarborgen. Monteer eventueel een lintverwarming langs de leiding n Na het leggen controleren op een vrije afvoer van het condens en zorgen voor een permanente lekdichtheid.

Gewaarborgde afvoer bij lekkages

Regionale voorschriften of wetten betreffende het milieu, bijv. wetgeving betreffende de waterhuishouding (WHG), kunnen bepalingen bevatten dat ongecontroleerde afvoer bij lekken voorkomen dient te worden, zodat uittredende koelmachineolie of potentieel gevaarlijke koelmiddelen veilig afgevoerd kunnen worden.

AANWIJZING!

Bij een condensaatafvoer via een kanaal moet conform DIN EN 1717 gegarandeerd zijn, dat aanwezige belastingen betreffende afvalwater

(bacteriën, schimmels, virussen) niet in het aangesloten apparaat terechtkomen.

24

8 Elektrische aansluiting

8.1 Algemene informatie en veiligheidsinstructies

Bij de apparaten MVT moet een netvoedingsaansluitleiding en de meegeleverde 4-aderige stuurleiding van de binnenunit naar de buitenunit verlegd worden.

Wij adviseren stuurleidingen met een leidingdoorsnede van minimaal 1,5 mm² te gebruiken.

GEVAAR!

Het elektrische installeren moet gebeuren door een gespecialiseerd bedrijf. De montage van de elektrische aansluiting moet spanningsloos gebeuren.

AANWIJZING!

De elektrische aansluiting van de apparaten moet worden uitgevoerd volgens de plaatselijke voorschriften op een bijzonder voedingspunt met aardlekschakelaar en moet daarom door een elektricien worden.

We raden aan de besturingsleidingen als afgeschermde leiding uit te voeren.

8.2 Aansluiten van de buitenunit

Vóór u begint met het aansluiten moet u de volgende aanwijzingen opvolgen: n De schakelkast moet in de buurt van de buitenunit geïnstalleerd worden. Wij adviseren een hoofd- resp. reparatieschakelaar te plaatsen

(afb. 9).

n De stroomtoevoer van de binnenunit verloopt via de verbindingsleiding van de buitenunit.

n De elektrische zekering van de installatie moet gebeuren volgens de technische gegevens.

Noodzakelijke doorsneden aanhouden!

n Wordt de buitenunit op een dak gemonteerd, moet ervoor worden gezorgd dat deze tegen blikseminslag wordt beschermd.

n Markeer de elektrische stuurleiding en de daarbij horende koudemiddelleidingen van elke binnenunit met dezelfde letter (A t/m D).

n Sluit de leidingen alleen aan op de aansluitingen die gemarkeerd zijn met dezelfde letters. Een verwisseling van de stuur- en koudemiddelleidingen kan fatale gevolgen hebben, zoals schade aan de compressor!

Voor het aansluiten van de leiding als volgt te werk gaan:

1.

Verwijder de zijwand aan de kant van de aansluiting.

2.

Kies de doorsnede van de aansluitleiding volgens de voorschriften.

3.

Voer de beide leidingen door de beschermring van de vaste aansluitplaat.

4.

Steek de stuurleiding in de betreffende klem.

Let op de juiste toewijzing van de circuits.

5.

Veranker de leiding in de trekontlasting en het apparaat weer samenbouwen.

Bij enkele binnenunits zijn extra sensorleidingen resp. stuurleidingen noodzakelijk.

Controleer of alle elektrische stekker- en klemverbindingen goed vastzitten en goed contact maken, eventueel aandraaien.

25

REMKO serie SKT

5 4

Afb. 21: Aansluiten van de buitenunit

3

1 2

Afb. 22: Elektrische aansluiting van de leiding op het voorbeeld van SKT 790 AT

1: Netaansluiting

2: Trekontlasting

3: Stuurleiding binnenunit A

4: Stuurleiding binnenunit C

5: Stuurleiding binnenunit B

26

8.3 Elektrisch aansluitschema

SKT AT in combinatie met de binnenunits SKT 260 IT

SKT 520 AT SKT 790 AT

N

1

S(A)

1

S(B)

1

S(C)

SKT 1060 AT

1

S(D)

1

1

1 2 (N) S

A

Afb. 23: Elektrisch aansluitschema

1: Netaansluiting

A: SKT 260 IT

1

1 2 (N) S

A

1

1 2 (N) S

A

1

1 2 (N) S

A

27

REMKO serie SKT

8.4 Elektrische schakelschema

Overzichtsschema SKT 520 AT

A

1

B

3

4

5

AT

L(B) N(B) S(B)

IT

6 7 8 2 9

Afb. 24: Overzichtsschema SKT 520 AT

A: Besturingsprintplaat

B: Inverterprintplaat

AT: Netaansluiting buitenunit 230V / 1~ / 50Hz

IT: Aansluiting binnenunit 1-2

1: Compressor

2: Condensor ventilatormotor

3: 4-wegklep

4: Carterverwarming

5: Verwarming condensaatreservoir

6: Temperatuursensor condensoruitlaat T3

7: Temperatuursensor condensorinlaat T4

8: Temperatuursensor heetgasleiding TP

9: Expansiekleppen

10: Temperatuursensoren zuigleiding

9

10

28

Overzichtsschema SKT 790 ATR

9 10

13

B

A

2

3 1

AT IT 4 5 6

Afb. 25: Overzichtsschema SKT 790 AT

A: Besturingsprintplaat

B: Inverterprintplaat

AT: Netaansluiting buitenunit 230V / 1~ / 50Hz

IT: Aansluiting binnenunit 1-3

1: Compressor

2: Condensor ventilatormotor

3: Transformator

4: 4-wegklep

5: Carterverwarming

6: Verwarming condensaatreservoir

7: Temperatuursensor condensoruitlaat T3

8: Temperatuursensor condensorinlaat T4

9: Hogedruksensor

10: Lagedruksensor

11: Temperatuursensor heetgasleiding TP

12: Expansiekleppen

13: Temperatuursensoren zuigleiding

8

7

11

12

29

REMKO serie SKT

Overzichtsschema SKT 1060 AT

2

1

11

13

B

7

8

9

10

5

6

4

A 12

3

Afb. 26: Overzichtsschema SKT 1060 AT

A: Besturingsprintplaat

B: Inverterprintplaat

C: Com-printplaat

AT: Netaansluiting buitenunit 230V / 1~ / 50Hz

IT: Aansluiting binnenunit 1-4

1: Compressor

2: Condensor ventilatormotor

3: Transformator

4: 4-wegklep

AT IT

5: Carterverwarming

6: Verwarming condensaatreservoir

7: Temperatuursensor condensoruitlaat T3

8: Temperatuursensor condensorinlaat T4

9: Hogedruksensor

10: Lagedruksensor

11: Temperatuursensor heetgasleiding TP

12: Expansiekleppen

13: Temperatuursensoren zuigleiding

C

30

9 Vóór de inbedrijfstelling

Na succesvolle lekdichtheidscontrole moet de vacuümpomp via het manometerstation worden aangesloten op de klepaansluitingen van de buitenunit (zie hoofdstuk "Lekdichtheidscontrole") en moet daarna worden gezorgd voor een vacuüm.

Vóór de eerste inbedrijfstelling van het apparaat en na ingrepen in de koudekringloop moeten de volgende controles worden uitgevoerd en in het inbedrijfstellingsprotocol worden gedocumenteerd: n Controle van alle koudemiddelleidingen en kleppen met lekzoekspray of zeepwater op lekdichtheid.

n Controle van de koudemiddelleidingen en de isolatie op beschadigingen.

n Controleer de elektrische verbinding tussen binnen- en buitenunit op de juiste polariteit.

n Controleer alle bevestigingen, ophangingen etc. op correcte houding en correct niveau.

10 Inbedrijfstelling

AANWIJZING!

De inbedrijfstelling mag alleen door speciaal geschoold vakpersoneel en volgens de certificeringseisen worden uitgevoerd en moet worden gedocumenteerd. Voor de inbedrijfstelling van de totale installatie moeten de gebruikshandleidingen van de binnenunit en de buitenunit worden opgevolgd.

Nadat alle onderdelen zijn aangesloten en getest, kan de installatie in bedrijf worden genomen. Voor een correcte werking moet voor de overdracht aan de exploitant een functiecontrole worden uitgevoerd, om eventuele onregelmatigheden tijdens bedrijf te kunnen constateren.

Deze controle is afhankelijk van de gemonteerde binnenunit. In de gebruikshandleiding van de in bedrijf te nemen binnenunit is de werkwijze vastgelegd.

AANWIJZING!

Let beslist op de juiste combinaties en aansluitposities van elektrische- en koudemiddelleidingen! De aansluitingen van de individuele kringlopen mogen niet onderling verwisseld worden. Een verwisseling van de besturings- en koudemiddelleidingen kan fatale gevolgen hebben (schade aan de compressor)!

De inbedrijfstelling van de individuele circuits moet na elkaar gebeuren.

Functiecontrole en proefdraaien

Controleer de volgende punten: n Lekdichtheid van de koudemiddelleidingen.

n Gelijkmatige loop van compressor en ventilator.

n Afgifte van koude lucht aan binnenunit en verwarmde lucht aan buitenunit in koelbedrijf.

n Functiecontrole van de binnenunit en het correcte verloop van alle programma's.

n Controle van de oppervlaktetemperatuur van de zuigleiding en bepaling van de verdamperoververhitting. Houd voor een temperatuurmeting de thermometer op de zuigleiding en trek van de gemeten temperatuur, de op manometer afgelezen kookpunttemperatuur af.

n De gemeten temperaturen in het inbedrijfstellingsprotocol noteren.

31

REMKO serie SKT

Werkingstest van de bedrijfsmodus koelen

1.

Neem de afsluitdopen van de kleppen.

2.

Begin de inbedrijfstelling, door de afsluiters van de buitenunit kort te openen, tot de manometer een druk van ca. 2 bar aangeeft.

3.

Controleer de lekdichtheid van alle gemaakte aansluitingen met lekzoekspray en geschikte lekzoekapparatuur.

4.

Heeft u geen lekkages gevonden, draai dan de afsluiters met een zeskantsleutel linksom tot de aanslag open. Zijn lekkages geconstateerd, moet het koudemiddel worden afgezogen en de defecte aansluiting opnieuw tot stand worden gebracht. Het opnieuw tot stand brengen van een vacuüm en een droging is daarbij verplicht!

5.

Schakel de aanwezige hoofdschakelaar resp.

de zekering in.

6.

Stel de instelwaarde op de binnenunit met de afstandsbediening in op een lagere waarde dan de actuele ruimtetemperatuur.

Door de inschakelvertraging loopt de compressor pas enkele minuten later aan.

7.

Schakel het binnentoestel in de koelmodus.

8.

Controleer tijdens het proefdraaien alle regel-, besturings- en veiligheidsinrichtingen op werking en correcte instellingen.

9.

Controleer de apparaatbesturing van de binnenunit op basis van de in de bedieningshandleiding beschreven functies (timer, temperatuurinstellingen en alle modusinstellingen).

Controleer zoals in het volgende hoofdstuk "Functiecontrole en testrun" beschreven de individuele bedrijfsparameters met behulp van de display op de buitenunit en noteer deze in het inbedrijfstellingsrapport.

10.

Meet de oververhitting, buiten-, binnen-, uitgangs- en verdampingstemperaturen en vermeld de meetgegevens in het inbedrijfstellingsprotocol.

11.

Verwijder de manometer.

12.

Ga bij alle andere koudecircuits te werk zoals eerder beschreven.

Afsluitende maatregelen n Stel de insteltemperatuur in op de gewenste waarde met de afstandsbediening.

n Monteer alle gedemonteerde onderdelen.

n Leg de werking van de installatie uit aan de gebruiker.

AANWIJZING!

Controleer na elke ingreep in de koudekringloop de afsluitkleppen en de afsluitdoppen op lekkages. Gebruik eventueel geschikt afdichtmateriaal.

Beschrijving van de sensor

T1 Temperatuursensor ruimtetemperatuur binnenunit

T2 Temperatuursensor ruimtetemperatuur condensor midden

T2B Temperatuursensor zuigleiding (in de buitenunit geïntegreerd)

T3 Temperatuursensor condensoruitgang

T4 Temperatuursensor luchtinlaat condensor

T5 Temperatuursensor heetgasleiding compressor

Ts Instelwaarde

Display van de buitenunit

Op de besturingsprintplaat van de buitenunit vindt u het digitale display. Met dit display kan de actuele bedrijfsmodus worden weergegeven.

n In stand-by geeft het display "- -" weer n Als de compressor draait, geeft het display de actuele bedrijfsfrequentie weer.

n Bij ontdooien geeft het display “dF” weer of afwisselend "df" en de actuele compressorfrequentie (elke 0,5 sec.) n Als de compressor in de functie Voorverwarmen staat, geeft het display “PH” weer of afwisselend "PH" en de actuele compressorfrequentie (elke 0,5 sec.) n Als de olieretourfunctie van het systeem actief is, geeft het display "RO" weer of schakelt afwisselend tussen "RO" en de actuele compressorfrequentie (elke 0,5 sec.) n Als door lage buitentemperaturen de winterregeling actief is, geeft het display "LC" weer of afwisselend de compressorfrequentie en "LC"

(elke 0,5 sec.)

32

n In "Force Cool Mode – geforceerde besturing", geeft het display "FC" of afwisselend "FC" en de actuele compressorfrequentie (elke 0,5 sec.) n Als binnen 15 minuten de compressor in een onjuist frequentiebereik komt, wordt deze uitgeschakeld en geeft het apparaat "E6" weer n Als een storing is opgetreden, wordt de storing gecodeerd weergegeven. Zie tabel "Storingsweergave buitenunit"

1

Afb. 27: Check-knop op de printplaat van de buitenunit

1: Check-knop

Bedrijfsmodi opvragen

Op de besturingsprintplaat in de buitenunit bevindt zich een "Check"-toets SW1. Door het indrukken van deze toets kunnen de verschillende bedrijfsmodi worden opgevraagd. Door herhaaldelijk indrukken komt u in de verschillende parameterniveaus (zie onderstaande tabel):

Pos. Display

0

1

2

Standaardaanduiding

Aantal gedetecteerde binnenunits

Bedrijfsmodus (gecodeerd)

Beschrijving

Actuele compressorfrequentie of storingsweergave

Actuele waarde

Stand-by:0, Circulatiemodus:1, Koelmodus:2,

Verwarmingsmodus:3 Geforceerde modus voor testdoeleinden:4 Ontdooien:5

3 Aansluitleiding binnenunit A

4

5

6

Aansluiting binnenmodule B

Aansluiting binnenmodule C

Aansluiting binnenmodule D

Het vermogen wordt in PS weergegeven. Als er geen apparaat is aangesloten of wordt gedetecteerd, geeft het display het volgende weer:

“――” (2,0 kW=0.8 PS, 2,6kW=1,0 PS, 3,5 kW=1.2 PS, 5kW=1.5 PS)

7 Aansluiting binnenmodule E

8 Vermogenscapaciteit binnenunit A

9 Vermogenscapaciteit binnenunit B

10 Vermogenscapaciteit binnenunit C

11 Vermogenscapaciteit binnenunit D

12 Vermogenscapaciteit binnenunit E

13 Totale vermogenscapaciteit van alle binnenunits

14 Actuele frequentieaanvraag afhankelijk van de totale vermogenscapaciteit

15 Frequentielimiet

16 Frequentie die moet worden overgedragen aan de verdichter

Actuele waarde* PS 2,0 kW=0.8 PS, 2,6kW=1,0

PS, 3,5 kW=1.2 PS, 5kW=1.5 PS)

33

REMKO serie SKT

Weer voortzetten

Pos. Display

17 Temperatuur zuigleiding binnenunit A (T

2B

A)

18 Temperatuur zuigleiding binnenunit B (T

2B

B)

19 Temperatuur zuigleiding binnenunit C (T

2B

C)

20 Temperatuur zuigleiding binnenunit D (T

2B

D)

21 Temperatuur zuigleiding binnenunit E (T

2B

E)

22 Ruimtetemperatuur binnenunit A (T

1

A)

23 Ruimtetemperatuur binnenunit B (T

1

B)

24 Ruimtetemperatuur binnenunit C (T

1

C)

25 Ruimtetemperatuur binnenunit D (T

1

D)

26 Ruimtetemperatuur binnenunit E (T

1

E)

27 Temperatuur condensor binnenunit A (T

2

A)

28 Temperatuur condensor binnenunit B (T

2

B)

29 Temperatuur condensor binnenunit C (T

2

C)

30 Temperatuur condensor binnenunit D (T

2

D)

31 Temperatuur condensor binnenunit E (T

2

E)

32 Temperatuur condensoruitlaat (T3)

33 Temperatuur luchtinlaat condensor (T4)

Beschrijving

Actuele waarde Is de temperatuur lager dan

-9 °C geeft het display "-9". Is de temperatuur hoger dan 70 °C, geeft het display "70" weer.

Als er geen binnenunit is aangesloten, geeft het display het volgende weer: "――"

Actuele waarde Is de temperatuur lager dan

0 °C geeft het display "0". Is de temperatuur hoger dan 70 °C, geeft het display "70" weer.

Als er geen binnenunit is aangesloten, geeft het display het volgende weer: "――"

Actuele waarde Is de temperatuur lager dan

-9 °C geeft het display "-9". Is de temperatuur hoger dan 70 °C, geeft het display "70" weer.

Als er geen binnenunit is aangesloten, geeft het display het volgende weer: "――"

34 Heetgastemperatuur condensoruitlaat (T5)

35 Stroomopname

36 Actuele netspanning

37 Openingsgraden inspuitklep A

38 Openingsgraden inspuitklep B

39 Openingsgraden inspuitklep C

40 Openingsgraden inspuitklep D

41 Openingsgraden inspuitklep E

42 Frequentielimiet

43 Gemiddelde waarde sensor T2

44 Actueel toerental ventilatormotor condensor

45 Laatste foutmelding

De weergegeven waarde ligt tussen 30-129 °C.

Als de temperatuur lager is dan 30 °C, geeft het display "30" weer. Als de temperatuur hoger is dan 99 °C, geeft het display de waarde zonder

"1" weer. Als het display bijv "0.5" toont, wordt

105 °C gemeten.

De weergegeven waarde is een hexadecimaal cijfer. Geeft het display bijv. de waarde "Cd" weer, is de gemeten waarde 205.

Actuele waarde X 4. Als de waarde hoger is dan 99, geeft het display de 2e en 3e positie van de waarde weer. Geeft het display bijv.

"2.0" weer, zijn de openingsgraden 120x4=480 stappen.)

Geen toepassing

(Som T2 van alle binnenunits)/(Aantal aangesloten binnenunits) (in de koelmodus: T2B, in de verwarmingsmodus: T2)

UIT:0, Hoog:1, Medium:2, Laag hoog:3 Laag medium 4, Laag laag:5

00 betekent geen foutmelding opgetreden

34

(3) Koelvermogen - Verwarmingscapacit. AT/IT

Display

7

8

5

6

9

10

3

4

1

2

Koelvermogen (kW)

2,0-2,5

2,0-2,5

3,0-3,8

4,5-5,0

5,0

5,5-6,1

6,1-7,0

7,0-7,5

7,5-8,0

>8,0

Verwarmingsvermogen (kW)

2,0-2,5

2,0-2,5

3,0-3,8

4,5-5,0

5,5-6,1

6,1-7,0

6,1-7,0

7,0-7,5

7,5-8,0

>8,0

(6) Temperatuur sensor heetgas

Display

10

11

12

13

14

15

16

Temperatuur (°C)

35-40

40-45

45-50

50-55

55-60

60-65

65-70

(5) Temperatuursensor luchtinlaat

Display

15

20

25

30

35

40

45

50

55

60

65

70

Temperatuur (°C)

-7,5

-5,0

-2,5

0

2,5

5,0

7,5

10,0

12,5

15,0

17,5

20,0

Display

75

80

85

90

95

99

Temperatuur (°C)

22,5

25,0

27,5

30,0

32,5

34,5

(7) Stroomopname buitenunit

76

78

80

82

67

68

70

72

Display

44

46

54

55

58

62

66

84

88

92

94

Stroomopname (A)

6,0

6,2

7,4

7,6

7,8

8,0

8,6

10,0

10,2

10,4

10,6

8,8

9,0

9,2

9,5

11,0

11,6

12,0

12,2

35

REMKO serie SKT

11 Verhelpen van storingen, foutanalyse en klantenservice

11.1 Verhelpen van storingen en klantenservice

De apparaten en componenten worden volgens de modernste methodes gefabriceerd, en meervoudig op feilloze werking gecontroleerd. Ontstaan desondanks toch storingen, controleer dan de werking volgens de onderstaande lijst. Bij installaties met binnen- en buitenunit moet eveneens het hoofdstuk "Verhelpen van storingen en service" uit beide bedieningshandleidingen worden opgevolgd. Als alle controles zijn uitgevoerd en het apparaat nog steeds niet probleemloos werkt, licht dan uw gespecialiseerd bedrijf in!

Functiestoring

Storing

Het apparaat start niet of schakelt zelfstandig uit

De unit werkt met verminderd resp.

zonder koelvermogen.

Mogelijke oorzaken

Stroomuitval, onderspanning,

Netzekering defect / hoofdschakelaar uitgeschakeld

Netkabel beschadigd

Wachttijd na het inschakelen te kort

Gebruikstemperatuurbereik onder-/overschreden

Tijdelijke over- resp.

onderspanning

Uitschakelcontact van de externe condenspomp geopend

Vervangen van de koudemiddelleidingen

Vervangen van de elektrische besturingsleidingen

Controle

Werken alle andere elektrische bedrijfsmiddelen?

Oplossing

Spanning controleren ev.

wachten op herinschakelen

Werken alle lichtinstallaties?

Werken alle andere elektr.

bedrijfsmiddelen?

Kon een herstart worden uitgevoerd na ca. 5 minuten?

Werken de ventilatoren van de units?

Laten controleren door een erkend vakbedrijf

Staat de externe condenspomp van de binnenunit op "Storing"?

Zijn de inspuitleidingen en zuigleidingen van de kringlopen A, B en C op de juiste manier aangesloten?

Netzekering vervangen, hoofdschakelaar inschakelen

Laten repareren door een vakbedrijf

Langere wachttijden inplannen

Houd rekening met het temperatuurbereik

Uitschakelen en herinschakelen van de installatie

Afvoer van de condenspomp reinigen, pomp laten vervangen

Laten verhelpen door een erkend vakbedrijf

Zijn de stuurleidingen van de koudemiddelleidingen van de circuits A, B en C op de juiste manier aangesloten?

Vreemde voorwerpen in de luchtinlaat- en luchtuitstroomzones?

Laten verhelpen door een erkend vakbedrijf

Reinig de lamellen. Luchtweerstand verminderen.

Luchtinlaat en / of luchtuitlaatopening worden door vreemde objecten geblokkeerd.

Warmte-/resp. windbelasting is toegenomen.

Is er een bouwkundige / gebruiksmatige wijziging?

Geen warmteafgifte mogelijk.

Werkt de ventilator van de buitenunit?

Lekkage in koudekringloop Is er een sterke rijpvorming zichtbaar op de grote afsluitklep?

Uitzetten van de warmte-/ windbelasting door overeenkomstige maatregelen.

Ventilator / winterregeling controleren.

Laten repareren door een vakbedrijf.

36

Functiestoring (vervolg)

Storing

De zuigleiding en / of de vloeistofafscheider van de compressor zijn bevroren

Mogelijke oorzaken

Warmtebelasting is toegenomen

Controle

Werkt de buitenunit in duurbedrijf?

Oplossing

Warmtebelasting verminderen, evt. extra apparaat installeren / bevroren onderdelen isoleren

Storingsweergave printplaat buitenunit

P1

P2

P3

P4

F2

F3

F4

F5

Aanduiding Beschrijving van de fout

E0 EEPROM-fout buitenunit

E2

E3

Communicatiefout tussen binnen- en buitenunit

Communicatiefout tussen inverter-printplaat en besturingsprintplaat

E4

E5

E8

F1

Temperatuursensor luchtinlaat buitendeel defect

Over- resp. onderspanningsfout

Toerentalregeling condensatorventilator zonder functie

Temperatuursensor zuigleiding binnenunit A defect

P5

P6

LP

Temperatuursensor zuigleiding binnenunit B defect

Temperatuursensor zuigleiding binnenunit C defect

Temperatuursensor zuigleiding binnenunit D defect

Temperatuursensor zuigleiding binnenunit E defect

Hogedrukstoring

Lagedrukstoring

Stroomopname compressor te hoog

Temperatuursensor heetgasleiding defect

Overtemperatuur condensor

Veiligheidsuitschakeling inverter-printplaat

Omgevingstemperatuur te laag

Opmerking

Na het verhelpen van de storing blijft de storingsmelding gedurende 30 seconden bestaan (uitzondering

E2 en E3).

37

REMKO serie SKT

11.2 Storingsanalyse buitenunit

Fout E0: EEPROM-fout buitenunit

Spanning uitschakelen, 2 minuten later weer inschakelen.

Is de fout nog aanwezig?

JA

Vervang de besturingsprintplaat.

Fout E3: Communicatiefout tussen inverter-printplaat en besturingsprintplaat

Printplaat geeft E3 weer

De besturingsprintplaat kan niet communiceren met de inverter-printplaat

JA Brandt er nog een LED van de inverter-printplaat?

NEE

JA

Elektrische verbinding tussen inverterprintplaat en de besturingsprintplaat controleren. Is dit correct uitgevoerd?

NEE

Verbinding corrigeren. Is de fout nog aanwezig?

NEE

Inverter-printplaat vervangen. Is het probleem verholpen?

NEE

Besturingsprintplaat vervangen. Is het probleem verholpen?

NEE

NEE

JA

JA

De installatie is weer bedrijfsklaar.

Volledige E-box vervangen

38

Fout E5: Over- resp. onderspanningsfout

JA

Over- resp. onderspanningsbeveiliging is aangesproken.

Controleer de spanning van de netaansluiting op de klemmen L en N van de buitenunit. Ligt deze op 220 en 240 V?

JA

Controleer de spanning tussen de klemmen P en N op de inverter-printplaat?

Ligt de gemeten waarde tussen 277-356 VDC (SKT

520 AT), resp. 277-410

VDC (grotere modules)

NEE

Gelijkrichter vervangen. Is de fout opgelost?

NEE

Inverter-printplaat vervangen. Werkt het apparaat normaal?

NEE

Besturingsprintplaat vervangen.

NEE

JA

JA

Netaansluiting corrigeren

Probleem verholpen.

39

4

5

6

2

3

Klem

1

40

REMKO serie SKT

Fout E8: Toerentalregeling condensatorventilator zonder functie

Besturingsprintplaat vervangen.

Spanning uitschakelen, 2 minuten later weer inschakelen. Is de fout nog aanwezig?

JA

Spanning uitschakelen, condensorventilator met de hand draaien. Loopt deze soepel?

JA

Elektrische verbindingsleidingen naar de motor controleren. Zijn deze correct uitgevoerd?

JA

NEE

Controleer de uitgangsspanning van de besturingsprintplaat (zie Bijlage).

Is er sprake van spanning op de uitgang?

JA

NEE Ventilatormotor vervangen.

NEE Het apparaat werkt normaal.

NEE Oorzaak vaststellen en probleem verhelpen.

NEE

Verbindingen vervangen.

Controleer de gelijkstroommotor (besturingsunit is in de motor geïntegreerd)

Meet de spanning tussen de klemmen 1-3 en 4-3 van de stekker als het apparaat zich in stand-by bevindt.

Controleer de gemeten spanning aan de hand van de onderstaande tabel. Als de gegevens niet overeenstemmen moet de besturingsprintplaat worden vervangen.

1 2 3 4 5 6

Kleur

Rood

---

Zwart

Wit

Geel

Blauw

Spanning

140V~380V

---

0V

13,5-16,5V

0~6,5V

15V

Fout P1: Hogedrukstoring (bij grotere modules)

Hogedrukstoring P1 is geactiveerd.

Is de elektrische verbinding tussen de hogedruksensor en de besturingsprintplaat juist?

JA

Controleer of de hogedruksensor defect is.

NEE

Apparaat uitschakelen.

Koudemiddelhoeveelheid aanpassen.

JA

JA

Haal de stekker uit de hogedruksensor en meet de weerstand. De waarde moet 0 zijn.

JA

Is de buitentemperatuur hoger dan 50 °C?

NEE

Wordt voldoende lucht via de condensor geleid?

JA

Loopt de ventilatormotor van de condensator goed?

JA

Controleer de koudemiddelvulhoeveelheid. Is de installatie te vol gevuld?

NEE

Besturingsprintplaat vervangen.

NEE

NEE

Hogedruksensor vervangen.

Condensor reinigen.

NEE Zie Probleemoplossing voor

Fout E8

41

REMKO serie SKT

Fout P2: Lagedrukstoring

Lagedruksensor is geactiveerd. Fout P2 is geactiveerd.

Is de elektrische verbinding tussen de lagedruksensor en de besturingsprintplaat juist?

JA

Controleer of de lagedruksensor defect is.

NEE

Verbinding corrigeren.

Apparaat uitschakelen.

JA

Haal de stekker uit de lagedruksensor en meet de weerstand. De waarde moet 0 zijn.

JA

Is de omgevingstemperatuur lager dan +5 °C resp.

-15 °C voor apparaten met winterregeling?

NEE

Controleer of de klep bij hogedruk doorlaat.

JA

Controleer of de ventilatormotor van de binnenunit in koelmodus werkt.

JA

Besturingsprintplaat vervangen. Fout verholpen?

NEE

Vulhoeveelheid koudemiddel controleren. Treedt verlies van het koudemiddel op?

JA

Probleem verholpen.

NEE

NEE

NEE

Lagedruksensor vervangen.

Kleppen openen.

Zie Probleemoplossing

Gebruikshandleiding binnenunit

42

Fout P3: Stroomopname compressor te hoog

Veiligheidsuitschakeling vanwege verhoogd vermogensverbruik van de compressor.

Apparaat uitschakelen.

Condensor reinigen.

Probleem verholpen.

JA

Apparaat spanningsvrij schakelen, aansluitend inschakelen en de totale vermogensverbruik meten.

Ligt deze binnen het aangegeven bereik?

JA

Controleer het koelcircuit. Is deze in orde?

JA

Is de buitentemperatuur hoger dan 50 °C?

NEE

JA

Is het condensor vervuild?

NEE

JA

Besturingsprintplaat vervangen. Werkt het apparaat normaal?

NEE

JA Volledige E-box vervangen.

43

REMKO serie SKT

Fout P4: Temperatuursensor heetgasleiding defect

Heetgastemperatuur bij compressor te hoog

Koudemiddelcircuit op lekkages controleren. Lekkage gevonden?

NEE

JA

Lekkage verholpen en installatie opnieuw in gebruik nemen.

JA Is de heetgastemperatuur hoger dan 115 °C?

NEE

Elektrische verbinding tussen de temperatuursensor heetgasleiding en de besturingsprintplaat controleren. Is dit correct uitgevoerd?

JA

Meet de weerstand van de temperatuursensor van de heetgasleiding. Is deze correct (ze Bijlage)?

JA

Besturingsprintplaat vervangen.

NEE

NEE Elektrische verbinding juist herstellen.

Temperatuursensor vervangen.

44

Fout P5: Overtemperatuur op de condensor

Als de koudemiddeltemperatuur op de condensoruitlaat hoger is dan 65 °C stopt het apparaat. Het apparaat schakelt weer in bij een temperatuur van 52 °C.

Veiligheidsuitschakeling overtemperatuur. Apparaat geeft

P5 weer.

JA

NEE

Elektrische verbinding tussen de temperatuursensor condensoruitlaat en de printplaat controleren. In orde?

NEE

Verbinding juist herstellen.

JA Weerstand van de temperatuursensor controleren (weerstanden, zie tabel). In orde?

JA NEE

Is de koudemiddeltemperatuur op de condensoruitlaat hoger dan 65 °C?

JA

Is de buitentemperatuur hoger dan

50 °C?

NEE

Loopt de ventilator van de condensator conform de voorschriften?

JA

Is het condensor vervuild?

NEE

Koudemiddelvulhoeveelheid correct?

JA

Besturingsprintplaat vervangen

JA

NEE

JA

Apparaat uitschakelen.

Zie Probleemoplossing voor Fout E8

Condensor reinigen.

Temperatuursensor vervangen.

45

REMKO serie SKT

Fout P6: Veiligheidsuitschakeling inverter-printplaat (deel 1)

Veiligheidsuitschakeling inverter-printplaat

Controleer de spanning tussen de klemmen P en N van de inverter-printplaat.

Ligt deze waarde tussen

277-366 VDC (SKT 520 AT) resp. 277-410 VDC (grotere modules)?

JA

Controleer de elektrische verbinding tussen de besturingsprintplaat en de inverter-printplaat. Is deze in orde?

JA

NEE

NEE

Corrigeer de verbinding. Fout opgelost?

Is de aansluiting naar de condensor correct uitgevoerd?

JA

NEE

NEE

Corrigeer de verbinding. Fout opgelost?

Inverter-printplaat vervangen. Werkt het apparaat normaal?

NEE

Loopt de ventilator van de condensator goed?

JA

Besturingsprintplaat vervangen. Werkt het apparaat normaal?

NEE

Compressor vervangen.

Werkt het apparaat normaal?

NEE

NEE

JA

Zie Probleemoplossing voor Fout E8

JA

JA

Zie verder het tweede gedeelte van deze tabel op de volgende pagina!

Probleem verholpen.

46

Fout P6: Veiligheidsuitschakeling inverter-printplaat (deel 2)

Veiligheidsuitschakeling inverter-printplaat

JA

Controleer de spanning tussen de klemmen P en

N van de inverter-printplaat. Ligt deze waarde tussen 277-366 VDC

(SKT 520 AT) resp.

277-410 VDC (grotere modules)?

NEE

Controleer de stroomvoorziening van de netaansluiting. Ligt deze op

208-230 V?

JA

NEE

JA

Corrigeer de netaansluiting. Werkt de installatie normaal?

Zie verder het eerste gedeelte van deze tabel op de vorige pagina!

NEE

Zijn de kabels van de netaansluiting juist geplaatst? Is de nulleider correct?

JA

NEE

Kabel aantrekken. Fout opgelost?

NEE

Zijn alle elektrische verbindingen juist in de E-box aangesloten?

NEE

Elektr. verbinding corrigeren.

JA NEE

Controleer de gelijkrichter op functioneren. Gebruik hiertoe een multimeter en meet de spanning tussen beide klemmen.

De waarde van de weerstand moet 0 zijn.

JA NEE

Controleer de elektrische verbindingen van de gelijkrichter. Zijn deze correct uitgevoerd?

JA

NEE

Gelijkrichter vervangen.

Elektr. verbinding vervangen.

47

REMKO serie SKT

Afzonderlijke componenten controleren

Controle van de temperatuursensoren

Klem de temperatuursensor van de besturingsprintplaat af, meet de weerstand aan de contacten van de stekker.

(zie tabellen

Ä „Weerstandswaarden van de sensoren T1, T2, T3, T4 en T2B“ op pagina 50 en

Ä op pagina 51

)

1

Afb. 28: Temperatuursensoren controleren

1: Multimeter

Controleren van de compressor-weerstandswaarde

Controleer de weerstandswaarden met een multimeter.

A

1

A

B

C

B

C

Afb. 29: Meting van de weerstandswaarden

1: Aansluitklem

A: blauw

B: rood

C: zwart

Pos.

blauw-rood

ASN108D22UEZ

1,57Ω (20 °C)

Weerstandswaarde

ASM135D23UFZ

1,75Ω (20 °C)

ATF235D22UMT

0,75Ω (20 °C)

Afb. 30: Meting van de weerstandswaarden met de multimeter

48

Controle van de IPM-printplaat

Schakel het apparaat uit en wacht tot de condensatoren volledig zijn ontladen. Ontkoppel de kabel van de

IPM-printplaat en meet de weerstand tussen P en UVWN, UVW en N.

Normale weerstand Normale weerstand Voltmeter

(+) Rood (-) Zwart

N

U

P

V

W

¥

Meerdere MOhm

Voltmeter

(+) Rood (-) Zwart

U

V

N

W

(+) Rood

¥

Meerdere MOhm

Controleren van de ventilatormotor binnenunit-weerstandswaarden

Controleer de weerstandswaarden met een multimeter.

A

1

A

B

C

B

C

Afb. 31: Meting van de weerstandswaarden

1: Aansluitklem

A: rood

B: zwart

C: wit

Pos.

YKSS-68-4-15-1

(Weilng)

Zwart - Rood 285,8Ω ±8% (20 °C)

Rood - Geel 178,5Ω ±8% (20 °C)

Geel - Blauw 178,5Ω ±8% (20 °C)

Weerstandswaarde

49

REMKO serie SKT

Weerstandswaarden van de sensoren T1, T2, T3, T4 en T2B

K Ohm K Ohm K Ohm K Ohm

50

Weerstandswaarde van de sensor T5

K Ohm K Ohm K Ohm K Ohm

51

REMKO serie SKT

12 Reiniging en onderhoud

Een regelmatige verzorging en het opvolgen van enkele basisvoorwaarden, garandeert een storingsvrij gebruik en een lange levensduur van het apparaat.

Onderhoud n We adviseren een onderhoudsovereenkomst voor een jaarlijkse onderhoudsbeurt met een gespecialiseerd bedrijf af te sluiten.

GEVAAR!

Vóór alle werkzaamheden aan het apparaat moet de netvoeding worden uitgeschakeld en beveiligd tegen onbevoegd herinschakelen!

Verzorging n Houd het apparaat vrij van vuil, begroeiing en andere afzettingen.

n Reinig het apparaat alleen met een vochtige doek. Gebruik geen waterstraal.

n Gebruik geen bijtende, schurende of oplosmiddelhoudende reinigingsmiddelen n Reinig vóór het begin van een langere stilstandperiode de lamellen van de binnen- en buitenunit, terwijl de ventilator draait.

Op deze manier is de bedrijfszekerheid van de installatie altijd gegarandeerd!

AANWIJZING!

Wettelijke voorschriften eisen een jaarlijkse lektest van de koudekringloop in relatie tot de koudemiddelvulhoeveelheid. De controle en het documenteren hiervan moet gebeuren door het betreffende vakpersoneel.

Aard van de werkzaamheden

Controle/Onderhoud/Inspectie

Algemeen

Spanning en stroom controleren

Werking compressor/ventilatoren controleren

Vervuiling condensor

Vulhoeveelheid koudemiddel controleren

Condensafvoer controleren

Isolatie controleren

Bewegende delen controleren

Lektest koudekringloop

1) Zie instructie hierboven

Inbedrijfstelling l l l l l l l l l

Maandelijks l

Halfjaarlijks l l

Jaarlijks l l l l l l 1)

52

13 Uit bedrijf nemen

Tijdelijk uit bedrijf nemen

1.

Laat de binnenunit 2 tot 3 uur in circulatiebedrijf of in koelbedrijf met maximale temperatuurinstelling draaien, zodat de restvochtigheid uit het apparaat wordt verwijderd.

2.

Neem de installatie met de afstandsbediening uit bedrijf.

3.

Schakel de stroomvoorziening van het apparaat uit.

4.

Dek het apparaat indien mogelijk af met een kunststoffolie om deze tegen weersinvloeden te beschermen.

Afdanken van de apparatuur

Het afvoeren van de apparaten en componenten moet volgens de lokaal geldende voorschriften, bijv. door geautoriseerde gespecialiseerde bedrijven op het gebied van afvalverwerking en recycling of inzamelpunten, worden uitgevoerd.

De firma REMKO GmbH & Co. KG of haar vertegenwoordigers verwijzen u graag naar een gespecialiseerd bedrijf bij u in de buurt.

53

REMKO serie SKT

14 Illustratie van het apparaat en onderdelenlijsten

14.1 Apparaatafbeelding SKT 520 AT

8

1 2

19

20

21

12

3

4

15

9

5

11

10

6

22

24

14

13

23

7

18

16

17

25

Afb. 32: Apparaatafbeelding SKT 520 AT

Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.

54

14.2 Reserveonderdelenlijst SKT 520 AT

BELANGRIJK!

Voor het waarborgen van een correcte levering van de reserveonderdelen, altijd het apparaattype en het betreffende serienummer (zie typeplaatje) opgeven.

Nr.

Omschrijving

1 Beschermrooster voor condensor

2 Voorplaat condensor

3 Ventilatorblad

4 Ventilatormotor

5 4-wegklep

6 Elektronische inspuitklep

7 Bodemplaat

8 Afdekplaat

9 Compressor

10 Heetgassensor

11 Afsluitklep zuigleiding

12 Zijdeel links

13 Temperatuursensor condensoruitgang

14 Temperatuursensor condensor

15 Condensor

16 Inverterprintplaat

17 Besturingsprintplaat

18 Afdekking koelmiddelaansluitingen

19 Verwarming condensaatreservoir

20 Carterverwarming

21 Houder ventilatormotor

22 Afsluitklep inspuitleiding

23 Scheidingsplaat

24 Zijdeel rechts

25 Serviceklephouder

55

REMKO serie SKT

14.3 Apparaatafbeelding SKT 790 AT

1

19

20

2

3

26

8

21

12

4

15

5

21

11

9

6

22

24

17

25

13

18

14

16

23

7

Afb. 33: Apparaatafbeelding SKT 790 AT

Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.

56

14.4 Reserveonderdelenlijst SKT 790 AT

BELANGRIJK!

Voor het waarborgen van een correcte levering van de reserveonderdelen, altijd het apparaattype en het betreffende serienummer (zie typeplaatje) opgeven.

Nr.

Omschrijving

1 Beschermrooster voor condensor

2 Voorplaat condensor

3 Ventilatorblad

4 Ventilatormotor

5 4-wegklep

6 Elektronische inspuitklep

7 Bodemplaat

8 Afdekplaat

9 Compressor

10 Heetgassensor

11 Afsluitklep zuigleiding

12 Zijdeel links

13 Temperatuursensor condensoruitgang

14 Temperatuursensor condensor

15 Condensor

16 Inverterprintplaat

17 Besturingsprintplaat

18 Afdekking koelmiddelaansluitingen

19 Verwarming condensaatreservoir

20 Carterverwarming

21 Houder ventilatormotor

22 Afsluitklep inspuitleiding

23 Scheidingsplaat

24 Zijdeel rechts

25 Serviceklephouder

57

REMKO serie SKT

14.5 Apparaatafbeelding SKT 1060 AT

1

22 23

16

25

24

2

3

28

4

26

6 8

11

7

5

9

27

14

12

10

29

13

15

17

21

19

18

20

Afb. 34: Apparaatafbeelding SKT 1060 AT

Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.

58

14.6 Reserveonderdelenlijst SKT 1060 AT

BELANGRIJK!

Voor het waarborgen van een correcte levering van de reserveonderdelen, altijd het apparaattype en het betreffende serienummer (zie typeplaatje) opgeven.

Nr.

Omschrijving

1 Beschermrooster voor condensor

2 Voorplaat condensor

3 Ventilatorblad

4 Ventilatormotor

5 4-wegklep

6 Lagedruksensor

7 Hogedruksensor

8 Elektronische inspuitklep

9 Compressor

10 Vloeistofscheider

11 Afsluitklep zuigleiding

12 Afsluitklep inspuitleiding

13 Temperatuursensor condensoruitgang

14 Temperatuursensor luchtinlaat

15 Temperatuursensor heetgasleiding

16 Condensor

17 Inverterprintplaat

18 Besturingsprintplaat

19 Zijdeel rechts

20 Afdekking koelmiddelaansluitingen

21 Voorplaat condensorruimte

22 Zijdeel links

23 Afdekplaat

24 Carterverwarming

25 Verwarming condensaatreservoir

26 Houder ventilatormotor

27 Bodemplaat

28 Scheidingsplaat

29 Serviceklephouder

59

REMKO serie SKT

15 Index

A

Afvoeren van de apparaten en componenten . . . 7

Afvoeren van de verpakking . . . . . . . . . . . . . . . . 7

Apparaatafbeelding . . . . . . . . . . . . . . . . 54, 56, 58

B

Bedoeld gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

C

Capaciteitscurven

Koelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11, 12, 13

Verwarmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11, 12, 13

Combinatiemogelijkheden . . . . . . . . . . . . . . . . . 16

Condensaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24

D

Drijfgas volgens Kyoto-protocol . . . . . . . . . . . . . . 9

E

Elektrisch aansluitschema . . . . . . . . . . . . . . . . . 27

Elektrische aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25

F

Functiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31

G

Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

Gelijkstroommotor controleren . . . . . . . . . . . . . 40

Gewaarborgde afvoer bij lekkages . . . . . . . . . . 24

I

Installatielocatie, kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

K

Keuze van de installatielocatie . . . . . . . . . . . . . 18

Klantendienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36

M

Meting van

compressormotoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48

IPM-printplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49

Temperatuursensoren . . . . . . . . . . . . . . . . . 48

Ventilatormotor binnenunit . . . . . . . . . . . . . . 49

Milieubescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

Minimale vrije ruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20

Montagemateriaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

O

Olieretourmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20

Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52

P

Proefdraaien . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31

R

Recycling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7

Reiniging en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52

Reserveonderdelen bestellen . . . . . . . . 55, 57, 59

Reserveonderdelenlijst . . . . . . . . . . . . . 55, 57, 59

S

Storingen

Controle . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36

Mogelijke oorzaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36

Oplossing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36

Storingsweergave printplaat buitenunit . . . . . . . 37

U

Uit bedrijf nemen

Langdurig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53

Tijdelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53

V

Veiligheid

Algemene . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

Gevaren bij het niet-opvolgen van de veilig-

heidsvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5

Kwalificaties van het personeel . . . . . . . . . . . 5

Markering van instructies . . . . . . . . . . . . . . . . 5

Veiligheidsbewust werken . . . . . . . . . . . . . . . 6

Veiligheidsvoorschriften voor de exploitant . . . 6

Veiligheidsvoorschriften voor inspectiewerk-

zaamheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

Veiligheidsvoorschriften voor montage . . . . . . 6

Veiligheidsvoorschriften voor onderhouds . . . 6

Zelfstandige ombouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

Zelfstandige vervaardiging van reserveon-

derdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6

Verhelpen van storingen en klantenservice . . . . 36

W

Wanddoorbraak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18

Weerstandswaarden

Sensor T5 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51

Sensoren T1, T2, T3, T4 en T2B . . . . . . . . . 50

Werkingstest van de bedrijfsmodus koelen . . . 32

60

61

REMKO serie SKT

62

REMKO INTERNATIONAL

… en altijd dicht bij u in de buurt!

Maak gebruik van onze ervaring en advies

Het advies

Via onze intensieve training brengen we de vakkennis van onze adviseurs steeds op de nieuwste stand. Dit heeft ons de reputatie opgeleverd, meer te zijn dan een goede, betrouwbare leverancier:

REMKO, een partner, die helpt bij het oplossen van problemen.

De verkoop

REMKO beschikt niet alleen over een goed uitgebouwd netwerk van vertegenwoordigingen in binnen- en buitenland, maar ook over hoog gekwalificeerd vakkundig personeel voor de verkoop.

REMKO-medewerkers in de buitendienst zijn meer dan alleen verkoper: voor alles dienen zij voor onze klanten adviseurs te zijn in de airconditioning- en warmtetechniek.

De servicedienst

Onze apparaten werken nauwkeurig en betrouwbaar.

Als er onverhoopt toch een storing optreedt, dan is de

REMKO servicedienst snel ter plaatse. Ons omvangrijk netwerk van ervaren speciaalzaken waarborgt u altijd een snelle en betrouw-bare service.

REMKO GmbH & Co. KG

Koel- en verwarmingstechniek

Im Seelenkamp 12 D-32791 Lage

Postfach 1827

Telefon

Telefax

E-mail

Internet

D-32777 Lage

+49 5232 606-0

+49 5232 606-260 [email protected]

www.remko.de

advertisement

Was this manual useful for you? Yes No
Thank you for your participation!

* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project

Related manuals

advertisement

Table of contents