Yamaha TDM900 User manual

✱❑❏❄❉✰❆❍ ✤ Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. HANDLEIDING TDM900 TDM900A 2B0-F8199-D5 ✱❑❏❄❉❄❆❍✥✤ ✤ DAU26945 Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht. YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan DECLARATION of CONFORMITY CONFORMITEITSVERKLARING We Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan Wij, Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD. Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan Hereby declare that the product: Kind of equipment: IMMOBILIZER Type-designation: 5SL-00 Verklaren hierbij dat het product: Type apparaat: STARTBLOKKERING Typeaanduiding: 5SL-00 is in compliance with following norm(s) or documents: R&TTE Directive(1999/5/EC) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC) in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten: R&TTE richtlijn(1999/5/EG) EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001) Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC) Place of issue: Shizuoka, Japan Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan Date of issue: 1 Aug. 2002 Datum van afgifte: 1 augustus 2002 Revision record No. Contents To change contact person and integrate type-designation. 1 Version up the norm of EN60950 to EN60950-1 2 To change company name 3 General manager of quality assurance div. Date 9 Jun. 2005 27 Feb. 2006 1 Mar. 2007 Overzicht van wijzigingen Nr. Inhoud Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. 1 Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1 2 Om bedrijfsnaam te wijzigen 3 Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer Datum 9 juni 2005 27 februari 2006 1 maart 2007 ✼✥✯✣✱ ✤ INLEIDING DAU10102 Welkom in de wereld van Yamaha! Als eigenaar van de TDM900/TDM900A profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven. Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw TDM900/TDM900A. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade. Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer. Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles! Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer. DWA10031 WAARSCHUWING Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken. ✼✥✯✣✱ ✤ BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING DAU10132 Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen: Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen. WAARSCHUWING Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden. LET OP De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen. OPMERKING De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen. ✼✥✯✣✱ ✥ BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING DAU36390 TDM900/TDM900A HANDLEIDING ©2009 door Yamaha Motor Co., Ltd. 1e uitgave, September 2009 Alle rechten voorbehouden. Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van Yamaha Motor Co., Ltd. is uitdrukkelijk verboden. Gedrukt in Nederland. ✼✥✯✣✱ ✤ INHOUDSOPGAVE VEILIGHEIDSINFORMATIE .............. 1-1 BESCHRIJVING ................................ Aanzicht linkerzijde.......................... Aanzicht rechterzijde ....................... Bedieningen en instrumenten.......... 2-1 2-1 2-3 2-5 FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN ............................. 3-1 Startblokkeersysteem ..................... 3-1 Contactslot/stuurslot ....................... 3-2 Controle- en waarschuwingslampjes ............... 3-3 Toerentellerunit ............................... 3-6 Temperatuurmeter koelvloeistof ..... 3-7 Multifunctioneel display .................. 3-7 Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ... 3-9 Stuurschakelaars ............................ 3-9 Koppelingshendel ......................... 3-10 Schakelpedaal .............................. 3-11 Remhendel ................................... 3-11 Rempedaal ................................... 3-11 ABS (voor modellen met ABS) ..... 3-12 Tankdop ........................................ 3-13 Brandstof ...................................... 3-13 Tankbeluchtingsslang/ overloopslang ............................ 3-14 Uitlaatkatalysatoren ...................... 3-15 Zadel ............................................. 3-15 Opbergcompartiment .................... 3-16 Voorvork afstellen ......................... 3-17 Schokdemperunit afstellen ........... Bagageriembevestiging ................ Zijstandaard ................................. Startspersysteem ......................... 3-18 3-20 3-20 3-21 VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 4-1 GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE .............................. Starten van de motor ...................... Schakelen ...................................... Tips voor een zuinig brandstofverbruik ........................ Inrijperiode ..................................... Parkeren ......................................... 5-1 5-1 5-2 5-3 5-3 5-4 PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN ................................ 6-1 Boordgereedschapsset .................. 6-1 Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem ........ 6-3 Algemeen smeer- en onderhoudsschema .................... 6-5 Stroomlijn- en framepanelen verwijderen en aanbrengen ........ 6-9 Controleren van de bougies ......... 6-10 Motorolie en oliefilterelement ....... 6-11 Koelvloeistof ................................. 6-14 Het luchtfilterelement vervangen ................................. 6-16 Afstellen van het stationair toerental ................................... Controleren van de vrije slag gaskabel ................................... Klepspeling .................................. Banden ........................................ Gietwielen .................................... Vrije slag van koppelingshendel afstellen .................................... Remlichtschakelaars .................... Controleren van voor- en achterremblokken ..................... Controleren van remvloeistofniveau .................... Remvloeistof verversen ............... Spanning aandrijfketting .............. Aandrijfketting reinigen en smeren ...................................... Kabels controleren en smeren ..... Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel .............. Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen ........... Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels ...... Zijstandaard controleren en smeren ...................................... Smeren van de achterwielophanging ................ Voorvork controleren .................... Stuursysteem controleren ............ 6-18 6-19 6-19 6-19 6-22 6-22 6-23 6-24 6-24 6-26 6-26 6-27 6-28 6-28 6-28 6-29 6-29 6-29 6-30 6-30 ✼✥✯✣✱ ✥ INHOUDSOPGAVE Controleren van wiellagers ........... Accu ............................................. Zekeringen vervangen .................. Koplampgloeilamp vervangen ...... Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen ................................. Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen ................................. Parkeerlichtgloeilamp vervangen ................................. Ondersteunen van de motorfiets .................................. Problemen oplossen ..................... Storingzoekschema’s ................... 6-31 6-31 6-32 6-34 6-35 6-35 6-36 6-36 6-37 6-38 VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS ...................... Matkleur, let op ............................... Verzorging ...................................... Stalling ............................................ 7-1 7-1 7-1 7-3 SPECIFICATIES ................................ 8-1 GEBRUIKERSINFORMATIE.............. 9-1 Identificatienummers ...................... 9-1 ✼✥✯✣✱ ✤ VEILIGHEIDSINFORMATIE DAU10283 1 Wees een verantwoordelijke eigenaar Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan. Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen. Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden. Hij of zij moet: ● Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspecten van het motorrijden. ● Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding. ● Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken. ● Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen. Veilig rijden Voer vóór elke rit de controles voor het rij- den uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie pagina 4-1 voor een lijst met controles voor het rijden. ● Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier. ● Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen. Dus: ● Draag een jack in felle kleuren. Wees extra voorzichtig bij het nade● ren en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor. Ga daar rijden waar andere wegge● bruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker. ● Bij veel ongevallen zijn onervaren be1-1 stuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs. Zorg dat u bekwaam bent om te rij● den en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders. ● Weet wat u wel en niet aankunt. Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen. ● We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening. ● Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder. Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rijsnelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen. ● Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan. ● Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien. ✼✥✯✣✱ ✥ VEILIGHEIDSINFORMATIE ● De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing. ● De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden. De passagier hoort steeds de be● stuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten. ● Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs. ● Deze motorfiets is uitsluitend ontworpen voor gebruik op verharde wegen. De machine is niet bedoeld voor off-roadgebruik. Beschermende kleding Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel. ● Draag altijd een goedgekeurde helm. ● Draag ook een vizier of een veilig- ● ● ● ● heidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren, waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt. Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen. Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan bedieningshandgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken. Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt. De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken. De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers. Voorkom koolmonoxidevergiftiging De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas. Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken. Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn 1-2 als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDISCHE HULP IN. ● Laat de motor niet binnen draaien. Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoeveelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus. ● Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages. ● Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren. Beladen Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het be- 1 ✼✥✯✣✱ ✦ VEILIGHEIDSINFORMATIE 1 laden van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets: Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval. Maximale belasting: TDM900 201 kg (443 lb) TDM900A 198 kg (437 lb) Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt: ● Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren. ● Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen. Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig. ● Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden. ● Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken. ● Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan. Originele Yamaha accessoires De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine. Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produ1-3 ceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer. In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine. Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”. ● Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorg- ✼✥✯✣✱ ✧ VEILIGHEIDSINFORMATIE vuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt. ● Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt. ● Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald. ● Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke ac- cessoires sterk afraden. ● Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt. In de handel verkrijgbare banden en velgen De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-19 voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden. 1-4 1 ✼✥✯✣✱ ✤ BESCHRIJVING DAU32220 Aanzicht linkerzijde TDM900 12 1 3 4 5 6 7 8 2 14 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 13 12 1110 Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-17) Stelschroef voor veerdemping voorvork (pagina 3-17) Luchtfilterelement (pagina 6-16) Stelknop voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-18) Accu (pagina 6-31) Zekeringen (pagina 6-32) Opbergcompartiment (pagina 3-16) 9 8. Handgreep 9. Bagageriembevestiging (pagina 3-20) 10.Zadelslot (pagina 3-15) 11.Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-18) 12.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-18) 13.Schakelpedaal (pagina 3-11) 14.Olieaftapplug A (pagina 6-11) 2-1 ✼✥✯✣✱ ✥ BESCHRIJVING TDM900A 12 3 4 5 6 2 3 4 5 6 12 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 11 10 9 8 Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-17) Stelschroef voor veerdemping voorvork (pagina 3-17) Luchtfilterelement (pagina 6-16) Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14) Accu (pagina 6-31) Zekeringen (pagina 6-32) Bagageriembevestiging (pagina 3-20) Zadelslot (pagina 3-15) Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-18) 7 10.Stelring voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-18) 11.Schakelpedaal (pagina 3-11) 12.Olieaftapplug A (pagina 6-11) 7 8 9 2-2 ✼✥✯✣✱ ✦ BESCHRIJVING DAU32230 Aanzicht rechterzijde TDM900 1 1 2 3 4 5 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1. 2. 3. 4. 5. 6. 9 Boordgereedschapsset (pagina 6-1) Koelvloeistofreservoir (pagina 6-14) Stationair stelschroef (pagina 6-18) Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-24) Radiatorvuldop (pagina 6-14) Olievuldop (pagina 6-11) 8 7 6 7. Oliefilterelement (pagina 6-11) 8. Olieaftapplug B (pagina 6-11) 9. Rempedaal (pagina 3-11) 10.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-24) 2-3 ✼✥✯✣✱ ✧ BESCHRIJVING TDM900A 1 2 3 4 5 6 7 2 3 4 5 6 12 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 11 10 9 8 Handgreep Boordgereedschapsset (pagina 6-1) Opbergcompartiment (pagina 3-16) Stelknop voor inveerdemping schokdemperunit (pagina 3-18) Stationair stelschroef (pagina 6-18) Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-24) Radiatorvuldop (pagina 6-14) Olievuldop (pagina 6-11) Oliefilterelement (pagina 6-11) 10.Olieaftapplug B (pagina 6-11) 11.Rempedaal (pagina 3-11) 12.Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-24) 7 8 9 2-4 ✼✥✯✣✱ BESCHRIJVING DAU10430 Bedieningen en instrumenten 1 1 2 345 6 7 8 9 2 3 4 5 6 7 8 9 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Koppelingshendel (pagina 3-10) Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-9) Multifunctioneel display (pagina 3-7) Contactslot/stuurslot (pagina 3-2) Toerentellerunit (pagina 3-6) Temperatuurmeter koelvloeistof (pagina 3-7) Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-9) 8. Remhendel (pagina 3-11) 9. Gasgreep (pagina 6-19) 2-5 ✼✥✯✣✱ ✤ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU10976 Startblokkeersysteem 1. Codeersleutel (rood bovendeel) 2. Standaardsleutels (zwart bovendeel) Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen: ● een codeersleutel (met een rood bovendeel) ● twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen worden gecodeerd ● een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel) ● een startblokkeereenheid ● een ECU ● een controlelampje van het startblokkeersysteem (Zie pagina 3-3.) De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden. ● ● ● ● ● DCA11821 LET OP ● ● ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL NIET VERLIEST! NEEM DIRECT CONTACT OP MET UW DEALER ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan3-1 ● ● ● ● daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren. Dompel de sleutels nooit in water. Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen. Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoorbeeld speakers enz.). Plaats nooit voorwerpen die elektrische signalen uitzenden vlakbij de sleutels. Plaats nooit zware voorwerpen op de sleutels. U mag de sleutels nooit slijpen of de vorm ervan wijzigen. U mag het plastic gedeelte van de sleutels nooit demonteren. Hang nooit twee sleutels van een startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring. Bewaar de standaardsleutels en ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van het voertuig. Houd sleutels van andere startblokkeersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken. 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✥ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU10472 Contactslot/stuurslot den en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen. Om het stuur te vergrendelen OPMERKING OFF ON De koplamp gaat automatisch branden als de motor wordt gestart en blijft aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid. 1 2 DAU10661 3 4 5 6 7 8 OFF Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. LOCK P Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven. OPMERKING Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine. Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren. 9 DWA10061 WAARSCHUWING Draai nooit de sleutel naar “OFF” of “LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval. DAU10691 LOCK Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen. DAU10570 ON Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, het achterlicht en het parkeerlicht gaan bran3-2 1. Drukken. 2. Draaien. 1. Draai het stuur helemaal naar links of rechts. 2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt. 3. Neem de sleutel uit. ✼✥✯✣✱ ✦ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN langere tijd, anders kan de accu ontladen raken. Om het stuur te ontgrendelen DAU47040 Controle- en waarschuwingslampjes Voor TDM900 2 3 1. Drukken. 2. Draaien. 4 1 Druk de sleutel in het contactslot en draai deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt. 2 3 45 67 8 1. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ” 2. Controlelampje linker richtingaanwijzers “ ” 3. Controlelampje grootlicht “ ” 4. Vrijstandcontrolelampje “ ” 5. Waarschuwingslampje motorstoring “ ” 6. Controlelampje rechter richtingaanwijzers “ ” 7. Waarschuwingslampje olieniveau 8. Controlelampje startblokkering DAU33001 (Parkeren) Het stuur is vergrendeld en het achterlicht en het parkeerlicht branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen. Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “ ” te kunnen draaien. DCA11020 LET OP Gebruik de parkeerstand niet gedurende 3-3 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✧ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN linker- of rechterstand is gedrukt. Voor TDM900A ● Voor TDM900A: Dit controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt. 1 DAU11060 Vrijstandcontrolelampje “ ” Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat. 2 3 1 2 3 45 67 8 DAU11080 4 5 6 7 8 9 1. Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ” 2. Controlelampje richtingaanwijzers “ ” 3. Controlelampje grootlicht “ ” 4. Vrijstandcontrolelampje “ ” 5. Waarschuwingslampje motorstoring “ ” 6. ABS-waarschuwingslampje “ ABS ” 7. Waarschuwingslampje olieniveau 8. Controlelampje startblokkering DAU38572 Controlelampjes richtingaanwijzers “ ” en “ ” (voor TDM900)/Controlelampje richtingaanwijzers “ ” (voor TDM900A) ● Voor TDM900: Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de Controlelampje grootlicht “ ” Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht. DAU38603 Waarschuwingslampje olieniveau Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is. Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren. 3-4 OPMERKING Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing. DAU11371 Waarschuwingsindicator brandstofniveau “ ” De waarschuwingsindicator brandstofniveau gaat knipperen als het brandstofniveau daalt tot ca. 3.5 L (0.92 US gal, 0.77 Imp.gal). DAU46442 Waarschuwingslampje motorstoring “ ” Dit waarschuwingslampje gaat branden wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. (Zie pagina 3-8 voor uitleg over de werking van het zelfdiagnosesysteem.) Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. ✼✥✯✣✱ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren. OPMERKING Dit waarschuwingslampje gaat branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing. snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren. teem blijft ingeschakeld. Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren. Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het startblokkeersysteem. Als het startblokkeersysteem niet goed werkt, dan gaat het controlelampje in een bepaald patroon knipperen en zal er op het kilometerteller-/rittellerdisplay een code van 2 cijfers worden weergegeven wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te controleren. Als het controlelampje echter vijfmaal langzaam knippert en dan herhaaldelijk tweemaal snel, dan zal foutcode 52 op het display verschijnen. Deze fout kan worden veroorzaakt door een signaalstoring. Als deze fout zich voordoet, probeer dan het volgende. DAU11545 ABS-waarschuwingslampje “ ” (voor modellen met ABS) Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, is het ABS-systeem mogelijk defect. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het systeem te controleren. (Zie pagina 3-12.) ABS DWA10081 WAARSCHUWING Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, vraag dan zo DAU38613 Controlelampje startblokkering Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan. Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren. Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersys3-5 OPMERKING 1. Start de motor met behulp van de codeersleutel. OPMERKING Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart. 2. Als de motor start, zet deze dan weer 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✩ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN 1 2 uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels. 3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen. DAU11911 Toerentellerunit 1 2 3 4 5 6 7 8 3 1. Toerenteller 2. Rode zone toerenteller 3. Klok Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen. DCA10031 9 LET OP Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst. Rode zone: 8000 tpm en hoger Deze toerenteller is tevens voorzien van 3-6 een klok. De klok op tijd zetten: 1. Druk tegelijkertijd de “SELECT”- en “RESET”-toets gedurende minstens twee seconden in. 2. Als de uuraanduiding begint te knipperen, drukt u op de toets “RESET” om de uren in te stellen. 3. Druk op de “SELECT”-toets om de minuten in te stellen. 4. Als de minutenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de “RESET”-toets om de minuten in te stellen. 5. Druk op de “SELECT”-toets om de klok aan te zetten. OPMERKING ● Nadat de klok op tijd is gezet, moet de “SELECT”-toets worden ingedrukt alvorens de sleutel naar “OFF” te draaien, anders geeft de klok niet de juiste tijd aan. ● Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid blijft de klokweergave nog 48 uur aan en gaat dan uit, om zo te voorkomen dat de accu ontladen raakt. ✼✥✯✣✱ ✪ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU12182 Temperatuurmeter koelvloeistof 2 DCA10021 DAU36613 Multifunctioneel display LET OP DWA12312 Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is. WAARSCHUWING Zet de machine stil voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van het multifunctionele display. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval. 1 1. Temperatuurmeter koelvloeistof 2. Rode zone temperatuurmeter koelvloeistof Met de contactsleutel in de stand “ON” geeft de temperatuurmeter voor koelvloeistof de temperatuur van de koelvloeistof aan. Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de temperatuurmeter voor koelvloeistof eenmaal helemaal uit tot aan de hoogste temperatuur en keert daarna weer terug naar “C” om het elektrische circuit te testen. De koelvloeistoftemperatuur is afhankelijk van de weersomstandigheden en de motorbelasting. Als de naald bij of in de rode zone staat, zet de machine dan stil en laat de motor afkoelen. (Zie pagina 6-38.) 3 1 4 2 5 3 4 5 6 1. 2. 3. 4. 5. Snelheidsmeter Kilometerteller/ritteller “SELECT”-toets “RESET”-toets Brandstofniveaumeter Het multifunctionele display toont de volgende voorzieningen: ● een digitale snelheidsmeter ● een kilometerteller 3-7 2 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✫ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN ● twee rittellers (die de afgelegde af- 1 2 stand aangeven sinds de tellers het laatst werden teruggesteld op nul) ● een ritteller voor brandstofreserve (die de afstand aangeeft die wordt afgelegd op de brandstofreserve) ● een brandstofniveaumeter ● een voorziening voor zelfdiagnose OPMERKING 3 4 5 6 7 8 9 ● Vergeet niet de sleutel naar “ON” te draaien voordat u de “SELECT”- en “RESET”-toets gebruikt. ● Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller drukt u de toets “SELECT” minstens 1 seconde in. Kilometerteller- en rittellermodus Door indrukken van de “SELECT”-toets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1” en “TRIP 2”, in de onderstaande volgorde: ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO Als de waarschuwingsindicator brandstofniveau knippert (zie pagina 3-3), wisselt de kilometertellerweergave automatisch naar de brandstofreserve-rittellermodus “TRIP F” en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. In dat geval wordt door het indrukken van de “SELECT”-toets in de onderstaande volgorde gewisseld tussen de diverse weergaven van rittellers en kilometerteller: TRIP F → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO → TRIP F Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de toets “SELECT” te drukken en dan de toets “RESET” minstens 1 seconde lang ingedrukt te houden. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km (3 mi) is gereden en verschijnt de vorige weergavemodus weer. OPMERKING Het display kan niet worden teruggesteld naar “TRIP F” nadat de “RESET”-toets is ingedrukt. Brandstofniveaumeter De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als er slechts één segment vlakbij “E” is overgebleven, gaan de waarschuwingsindicator 3-8 brandstofniveau en het laatste segment van de brandstofniveaumeter knipperen. Vul zo snel mogelijk brandstof bij. Zelfdiagnosesysteem Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits. Als in een van deze circuits een storing wordt gedetecteerd, toont het kilometerteller/rittellerdisplay een foutcode. Noteer zo’n foutcode als die op het kilometerteller/rittellerdisplay wordt aangegeven en vraag een Yamaha dealer het voertuig na te zien. DCA11520 LET OP Wanneer de kilometerteller/ritteller een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen. ✼✥✯✣✱ ✬ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU12331 Antidiefstal-alarmsysteem (optie) Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie. DAU12348 Stuurschakelaars Rechts Links 1 2 1 2 2 3 3 4 5 1. 2. 3. 4. 5. 1. Noodstopschakelaar “ 2. Startknop “ ” Lichtsignaalschakelaar “ ” Schakelaar alarmverlichting “ Dimlichtschakelaar “ / ” Richtingaanwijzerschakelaar “ Claxonschakelaar “ ” / ” 4 DAU12350 ” / ” Lichtsignaalschakelaar “ ” Druk deze schakelaar in om de koplamp een lichtsignaal te laten afgeven. DAU12400 Dimlichtschakelaar “ / ” Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht. 5 6 7 8 DAU12460 Richtingaanwijzerschakelaar “ / ” Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin3-9 9 ✼✥✯✣✱ ✤✣ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand. 1 2 DAU12500 Claxonschakelaar “ ” Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven. DAU12660 3 4 5 Noodstopschakelaar “ / ” Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen. DAU12733 Schakelaar alarmverlichting “ ” Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers). De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie. 7 8 9 1 DCA10061 LET OP Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen. DAU12711 6 DAU12820 Koppelingshendel Startknop “ ” Druk deze knop in om via de startmotor de motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor startinstructies voordat u de motor start. DAU44710 Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje (alleen voor model met ABS) gaan branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing. 3-10 1. Koppelingshendel De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen. Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten. De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het startspersysteem. (Zie pagina 3-21.) ✼✥✯✣✱ ✤✤ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU12870 Schakelpedaal DAU26823 Remhendel 1 DAU12941 Rempedaal De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen. 2 1 2 4 3 1 1. Schakelpedaal Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6-traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets. 1. Rempedaal 3 1. 2. 3. 4. Remhendel Stelwiel afstelpositie remhendel “ ”-merkteken Afstand tussen remhendel en stuurgreep De remhendel is voorzien van een stelwiel voor de positie van de remhendel. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “ ”-merkteken op de remhendel staat. 3-11 Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen. 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤✥ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU26794 ABS (voor modellen met ABS) 1 2 Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. Het ABS wordt bewaakt door een ECU, die in geval van een storing zal terugvallen op handmatig remmen. DWA10090 3 WAARSCHUWING ● Het ABS-systeem functioneert het 4 5 6 meest effectief over lange remwegen. ● Op sommige wegtypen (ruw wegdek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS. Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid. 7 OPMERKING 8 9 of in de remhendel terwijl ABS actief is. Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer. DCA16120 Houd alle soorten magneten (inclusief magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de voorste en achterste wielnaven. Anders kunnen de magnetische rotors van de wielnaven beschadigd raken, waardoor het ABS-systeem niet meer goed werkt. 1 ● Wanneer ABS is geactiveerd, worden de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rempedaal kunnen pulsaties worden gevoeld, maar dat duidt niet op een storing. ● Dit ABS-systeem is uitgerust met een testfunctie, waarbij de bestuurder de pulsaties kan voelen in het rempedaal 1 LET OP 1. Voorste wielnaaf 3-12 1. Achterste wielnaaf ✼✥✯✣✱ ✤✦ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU13091 Tankdop met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is. DAU13221 Brandstof Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is. DWA10881 DWA11091 2 1 WAARSCHUWING Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar. WAARSCHUWING Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen. 1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit. Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers. 2. Maak de brandstoftank niet te vol. Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt. 1. Slotplaatje tankdop 2. Ontgrendelen. Openen van de tankdop Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/8 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd. Sluiten van de tankdop 1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot. 2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje. OPMERKING De tankdop kan alleen worden gesloten 3-13 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤✧ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN 2 terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan. 1 1 DAU13320 2 Voorgeschreven brandstof: UITSLUITEND NORMALE LOODVRIJE BENZINE Inhoud brandstoftank: 20.0 L (5.28 US gal, 4.40 Imp.gal) Brandstofreserve: 3.5 L (0.92 US gal, 0.77 Imp.gal) 3 4 5 6 7 1. Vulpijp brandstoftank 2. Maximaal brandstofniveau 3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten.[DCA10071] 4. Draai de tankdop stevig vast. DCA11400 LET OP Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem. DWA15151 8 9 DAU39451 Tankbeluchtingsslang/ overloopslang WAARSCHUWING Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van normale loodvrije benzine met een octaangetal van RON 91 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk of gebruik loodvrije superbenzine. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt. 3-14 1 1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang Alvorens de motorfiets te gebruiken: ● Controleer de aansluiting van de tankbeluchtingsslang/overloopslang. ● Controleer de tankbeluchtingsslang/ overloopslang op scheuren of beschadiging en vervang indien nodig. ● Controleer of het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig. ✼✥✯✣✱ ✤ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU13445 Uitlaatkatalysatoren zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator. Dit voertuig is uitgerust met uitlaatkatalysatoren in het uitlaatsysteem. DAU13861 Zadel Verwijderen van het zadel Steek de sleutel in het zadelslot, draai hem dan linksom en neem het zadel los. DWA10862 WAARSCHUWING Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen: ● Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat gemakkelijk vlam vat. ● Parkeer de machine op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen. ● Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. ● Laat de motor niet langer dan enkele minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting. 2 2 3 4 1 1. Zadelslot 2. Ontgrendelen. Aanbrengen van het zadel Steek de uitsteeksels aan de voorzijde van het zadel in de zadelbevestigingen, druk het zadel aan de achterzijde omlaag om te vergrendelen en neem dan de sleutel uit. 5 6 7 8 9 DCA10701 LET OP Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine 3-15 ✼✥✯✣✱ ✤✩ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU14413 1 Opbergcompartiment 1 1 3 2 2 2 3 4 5 6 7 8 9 1. Uitsteeksel 2. Zadelbevestiging OPMERKING Controleer of het zadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan rijden. 1. Yamaha CYCLELOK-slot (optie) 2. Riem 3. Stang CYCLELOK-slot (optie) Dit opbergcompartiment is bedoeld voor het opbergen van een optioneel Yamaha CYCLELOK-slot. (Andere typen sloten passen mogelijk niet.) Bij het opbergen van een CYCLELOK-slot in het opbergcompartiment moet dit stevig met de riemen worden bevestigd. Als het CYCLELOK-slot niet in het opbergcompartiment is opgeborgen, maak dan de riemen vast om het niet te verliezen. Als de Gebruikershandleiding of andere documentatie in het opbergcompartiment wordt opgeborgen, doe ze dan in een plastic zak om nat worden te voorkomen. Zorg bij het wassen van de motorfiets dat geen 3-16 water het opbergcompartiment kan binnendringen. ✼✥✯✣✱ ✤✪ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN DAU14782 Voorvork afstellen Veervoorspanning DWA10180 (b) WAARSCHUWING Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn. 1 (a) 2 LET OP Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorkomen. 4 2 1 2 Deze voorvork is voorzien van stelbouten voor veervoorspanning en van stelschroeven voor veerdemping. DCA10101 1 3 5 6 7 8 3 3 1. Stelbout veervoorspanning Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (b). Breng de gewenste groef op het stelmechanisme in lijn met het bovenvlak van de vorkplug. 1. Standaardinstelling 2. Huidige instelling 3. Vorkplug Afstelling veervoorspanning: Minimum (zacht): 8 Standaard: 7 Maximum (hard): 1 4 5 6 7 8 9 3-17 ✼✥✯✣✱ ✤✫ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN Veerdemping 1 een van de vier instellingen is gedraaid. (a) 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1 4 3 Afstelling veerdemping: Minimum (zacht): 1 Standaard: 2 Maximum (hard): 4 2 DAU15032 Schokdemperunit afstellen Deze schokdemperunit is uitgerust met een stelring voor veervoorspanning en met stelknoppen voor ingaande demping en voor uitgaande demping. DCA10101 LET OP Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorkomen. 1. Stelschroef voor inveerdemping 1. Draai de stelschroef op beide vorkpoten in de richting (a) totdat de schroef bijna 1/2 slag beweegt zonder te klikken. 2. Draai de stelschroef verder in de richting (a) totdat deze klikt. Dit is de minimum afstelling. 3. Voor meer veerdemping draait u de stelschroef verder in de richting (a). De derde klik na de minimum instelling vormt de maximum instelling. Als u de stelschroef verder draait in de richting (a), beweegt deze een halve slag alvorens terug te keren naar de minimum instelling. Veervoorspanning 3 1 (b) (a) 9 87 6 5 43 2 1 2 1. Stelring veervoorspanning 2. Speciale sleutel 3. Positie-indicator OPMERKING Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stel- Controleer of de stelschroef inderdaad naar 3-18 ✼✥✯✣✱ ✤✬ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN ring in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelring in de richting (b). Afstelling veervoorspanning: Minimum (zacht): 1 Standaard: 5 Maximum (hard): 9 de richting (b). Afstelling uitgaande demping: Minimum (zacht): 20 klikken in de richting (b)* Standaard: 12 klikken in de richting (b)* Maximum (hard): 3 klikken in de richting (b)* * Met de stelknop volledig gedraaid in de richting (a) Uitgaande demping (a) (b) (a) Om een nauwkeurige afstelling te bereiken, is het raadzaam om het aantal klikken of slagen te tellen waarmee elk afstelmechanisme van de demping wordt verdraaid. Het kan voorkomen dat dit afstelbereik vanwege kleine productieverschillen niet exact overeenkomt met de opgegeven specificaties. DWA10221 1 WAARSCHUWING 1 1. Stelknop voor inveerdemping 1. Stelknop voor uitveerdemping Draai om de uitgaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop in de richting (a). Draai om de uitgaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in Draai om de ingaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop in de richting (a). Draai om de ingaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in de richting (b). 3-19 2 3 OPMERKING Ingaande demping (b) Afstelling ingaande demping: Minimum (zacht): 12 klikken in de richting (b)* Standaard: 11 klikken in de richting (b)* Maximum (hard): 1 klikken in de richting (b)* * Met de stelknop volledig gedraaid in de richting (a) Deze schokdemperunit is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees de onderstaande informatie zorgvuldig door alvorens werkzaamheden uit te voeren aan de schokdemperunit. ● Probeer de gascilinder niet te openen en blijf er verder vanaf. ● Stel de schokdemperunit niet bloot aan open vuur of een andere hitte- 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✥✣ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN 1 2 3 4 5 6 bron. Hierdoor kan de gasdruk zo hoog oplopen dat de unit explodeert. ● Voorkom vervorming of beschadiging van de cilinder. Schade aan de cilinder zal resulteren in slechte dempingsprestaties. ● Werp een beschadigde of versleten schokdemperunit niet zelf weg. Breng de schokdemperunit voor elk onderhoud naar een Yamaha-dealer. DAU15140 Bagageriembevestiging DAU15303 Zijstandaard De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt. OPMERKING 1 1. Bagageriembevestiging Onder het duozadel zijn vier bagageriembevestigingspunten aangebracht, twee hiervan kunnen worden gedraaid om ze gemakkelijker toegankelijk te maken. 7 8 9 3-20 De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blokkeert. (Zie pagina 3-21 voor een uitleg over het startspersysteem.) DWA10240 WAARSCHUWING Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zoals hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als ✼✥✯✣✱ ✥✤ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN de werking niet naar behoren is. DAU44892 Startspersysteem Het startspersysteem (waarvan de zijstandaardschakelaar, de koppelingshendelschakelaar en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies. ● Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling is geschakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken. ● Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling is geschakeld en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat. ● Het schakelt een draaiende motor uit wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewogen. Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig volgens de onderstaande procedure. 2 3 4 5 6 7 8 9 3-21 ✼✥✯✣✱ ✥✥ FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN 1 2 3 4 5 6 WAARSCHUWING Met de motor uit: 1. Beweeg de zijstandaard omlaag. 2. De motorstopknop moet in de stand “ ” staan. 3. Draai de sleutel naar aan. 4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand. 5. Druk op de startknop. Start de motor? JA Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren. De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed. Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer. NEE Met de motor nog aan: 6. Beweeg de zijstandaard omhoog. 7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast. 8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand. 9. Beweeg de zijstandaard omlaag. Slaat de motor af? JA De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet goed. Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer. NEE 7 8 9 Als de motor is afgeslagen: 10. Beweeg de zijstandaard omhoog. 11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast. 12. Druk op de startknop. Start de motor? JA De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet goed. Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer. NEE Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt. 3-22 ✼✥✯✣✱ ✤ VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN DAU15596 Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding. DWA11151 WAARSCHUWING Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machine dan nazien door een Yamaha dealer. 2 Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten: 3 ITEM CONTROLES ● ● Brandstof ● ● ● Motorolie ● ● ● Koelvloeistof ● ● ● ● ● Voorrem ● ● ● ● Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank. Vul indien nodig brandstof bij. Controleer de brandstofleiding op lekkage. Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op obstakels, scheuren of beschadiging en controleer de slangaansluiting. Controleer het olieniveau in de motor. Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau. Controleer de machine op olielekkage. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir. Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau. Controleer het koelsysteem op lekkage. Controleer de werking. Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten. Controleer de remblokken op slijtage. Vervang indien nodig. Controleer het vloeistofniveau in het reservoir. Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau. Controleer het hydraulisch systeem op lekkage. 4-1 PAGINA 4 3-13, 3-14 5 6-11 6 6-14 7 8 6-24 9 ✼✥✯✣✱ ✥ VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN ITEM CONTROLES ● ● 1 ● Achterrem ● ● ● 2 ● 3 ● Koppeling ● ● ● 4 ● Gasgreep 5 Bedieningskabels 6 ● ● ● ● ● Aandrijfketting 7 ● ● ● ● 8 Wielen en banden ● ● ● 9 Rem- en schakelpedalen Rem- en koppelingshendels Zijstandaard ● ● ● ● ● ● Controleer de werking. Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten. Controleer de remblokken op slijtage. Vervang indien nodig. Controleer het vloeistofniveau in het reservoir. Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau. Controleer het hydraulisch systeem op lekkage. Controleer de werking. Smeer indien nodig de kabel. Controleer de vrije slag van de koppelingshendel. Stel indien nodig bij. Controleer of de werking soepel is. Controleer de vrije slag van de kabel. Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren. Controleer of de werking soepel is. Smeer indien nodig. Controleer of de ketting correct is aangespannen. Stel indien nodig bij. Controleer de conditie van de ketting. Smeer indien nodig. Controleer op schade. Controleer de conditie van de band en de profieldiepte. Controleer de bandspanning. Corrigeer indien nodig. Controleer of de werking soepel is. Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten. Controleer of de werking soepel is. Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten. Controleer of de werking soepel is. Smeer indien nodig het scharnierpunt. 4-2 PAGINA 6-24 6-22 6-19, 6-28 6-28 6-26, 6-27 6-19, 6-22 6-28 6-29 6-29 ✼✥✯✣✱ ✦ VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN ITEM Framebevestigingen Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars CONTROLES ● ● ● ● ● Zijstandaardschakelaar ● PAGINA Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet. Zet indien nodig vast. — Controleer de werking. Corrigeer indien nodig. — Controleer de werking van het startspersysteem. Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren. 3-20 2 3 4 5 6 7 8 9 4-3 ✼✥✯✣✱ ✤ GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE DAU15951 DAU48020 DAU39894 Starten van de motor 1 2 Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig door om u vertrouwd te maken met alle bedieningselementen. Als u de werking van een functie of bedieningselement niet begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uitleg. DWA10271 3 4 WAARSCHUWING Een onvoldoende vertrouwdheid met de bedieningselementen kan leiden tot verlies van de controle, met mogelijk een ongeval of letsel tot gevolg. OPMERKING Dit model is uitgerust met een hellingshoeksensor, waarbij de motor afslaat bij kanteling. In dat geval wordt op het multifunctionele display foutcode 30 weergegeven, maar dit betreft geen storing. Draai de sleutel naar “OFF” en vervolgens naar “ON” om de foutcode te wissen. Als u dat niet doet zal de motor niet starten, ondanks dat de motor wordt aangezwengeld als u op de startknop drukt. 5 6 7 8 Door het startspersysteem is starten alleen mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: ● De versnellingsbak staat in de vrijstand. ● De versnellingsbak staat in een versnelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de zijstandaard is opgeklapt. Zie pagina 3-21 voor meer informatie. 1. Draai de contactsleutel naar “ON” en controleer of de noodstopschakelaar op “ ” is gezet. De volgende waarschuwingslampjes en het controlelampje moeten enkele seconden oplichten en dan uitgaan. ● Waarschuwingslampje olieniveau ● Waarschuwingslampje motorstoring ● Controlelampje startblokkering ● ABS-waarschuwingslampje DCA11833 LET OP 9 Als een waarschuwings- of controlelampje niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, of wanneer een waarschuwings- of controlelampje niet dooft, zie dan pagina 3-3 voor een controle van het circuit 5-1 ✼✥✯✣✱ ✥ GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE van het betreffende waarschuwings- of controlelampje. 2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand. (Zie pagina 5-2.) Het vrijstandcontrolelampje moet gaan branden. Als dit niet gebeurt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrische circuit na te kijken. 3. Start de motor door de startknop in te drukken. LET OP: Trek voor een maximale levensduur van de motor nooit hard op als de motor koud is![DCA11041] Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw. Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 seconden achtereen draaien. DAU16671 Schakelen DCA10260 LET OP ● Rijd niet lange tijd met afgezette 6 5 4 3 2 1 N 1 2 1. Schakelpedaal 2. Vrijstand Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc. De schakelstanden worden getoond in de afbeelding. OPMERKING Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken. 5-2 motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden. De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden beschadigd. ● Gebruik altijd de koppeling om de versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen. 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✦ GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE DAU16810 Tips voor een zuinig brandstofverbruik 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen: ● Schakel snel en soepel door en vermijd hoge toerentallen terwijl u accelereert. ● Geef geen gas tijdens het terugschakelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait. ● Laat de motor niet langdurig stationair draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen). DAU16841 Inrijperiode DCA10310 LET OP De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en 1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door. Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden. DAU17101 0–1000 km (0–600 mi) Laat de motor niet langdurig meer dan 4000 tpm maken. LET OP: Na 1000 km (600 mi) moet de motorolie worden ververst en moet het oliefilterelement worden vervangen.[DCA11151] 1000–1600 km (600–1000 mi) Laat de motor niet langdurig meer dan 6000 tpm maken. 1600 km (1000 mi) en verder De machine kan nu normaal worden gebruikt. 5-3 ● Voer het toerental niet zover op dat de toerenteller in de rode zone wijst. ● Als tijdens de inrijperiode motorschade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren. ✼✥✯✣✱ ✧ GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE DAU17213 Parkeren Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot. DWA10311 WAARSCHUWING ● De motor en het uitlaatsysteem 2 kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kunnen komen en brandwonden kunnen oplopen. ● Parkeer nooit op een helling of een zachte ondergrond, hierdoor kan de machine kantelen met mogelijk brandstoflekkage en brand tot gevolg. ● Parkeer niet nabij gras of andere brandbare materialen die vlam zouden kunnen vatten. 3 4 5 6 7 8 9 5-4 ✼✥✯✣✱ ✤ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU17241 1 2 3 4 5 6 Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/bestuurder van de machine is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven. De intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities. Het is echter mogelijk dat de intervalperioden voor onderhoud moeten worden verkort afhankelijk van het weer, het terrein, de geografische locatie en individueel gebruik. motor af tenzij anders aangegeven. ● Een draaiende motor heeft bewegende delen die lichaamsdelen of kleding kunnen grijpen en elektrische onderdelen die schokken of brand kunnen veroorzaken. ● Het laten draaien van de motor tijdens het uitvoeren van onderhoud kan leiden tot oogletsel, brandwonden, brand of koolmonoxidevergiftiging, mogelijk met de dood tot gevolg. Zie pagina 1-1 voor meer informatie over koolmonoxide. 8 9 1 1. Boordgereedschapsset De boordgereedschapsset is te vinden in het opbergcompartiment onder het zadel. (Zie pagina 3-15.) De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Voor de correcte uitvoering van bepaalde onderhoudswerkzaamheden kan echter het gebruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel vereist zijn. DWA10321 7 DAU17521 Boordgereedschapsset WAARSCHUWING Het niet of onjuist uitvoeren van onderhoud aan de machine vergroot het risico op letsel of overlijden tijdens het uitvoeren van onderhoud of het rijden met de machine. Als u niet bekend bent met voertuigonderhoud, laat het onderhoud dan uitvoeren door uw Yamaha dealer. OPMERKING Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde DWA15121 WAARSCHUWING Zet voor het uitvoeren van onderhoud de 6-1 ✼✥✯✣✱ ✥ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN werkzaamheden vereist zijn. 2 3 4 5 6 7 8 9 6-2 ✼✥✯✣✱ ✦ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU46861 OPMERKING 1 2 ● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder- houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht. ● Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi). ● Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereed- schap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn. 3 DAU46910 Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem 4 KILOMETERSTAND NR. CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT ITEM 5 ● 6 1 * Brandstofleiding ● 7 2 * Bougies ● ● 8 9 3 * Ventielen 4 * Brandstofinjectie 5 * Uitlaatdemper en uitlaatpijp ● ● ● ● Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen. Controleer de conditie. Reinigen en elektrodenafstand afstellen. Vervangen. Controleer de klepspeling. Afstellen. Stel het stationair toerental en de synchronisatie af. Controleer of de schroefklem(men) goed vastzit(ten). 1000 km (600 mi) 10000 km (6000 mi) 20000 km (12000 mi) 30000 km (18000 mi) 40000 km (24000 mi) √ √ √ √ √ JAARLIJKSE CONTROLE √ √ √ √ Elke 40000 km (24000 mi) √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ 6-3 √ ✼✥✯✣✱ ✧ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN KILOMETERSTAND NR. CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT ITEM ● 6 * Luchtinlaatsysteem ● 1000 km (600 mi) Controleer de luchtafsluitklep, de membraanklep en de slang op beschadiging. Vervang indien nodig het volledige luchtinlaatsysteem. 10000 km (6000 mi) 20000 km (12000 mi) 30000 km (18000 mi) 40000 km (24000 mi) √ √ √ √ JAARLIJKSE CONTROLE √ 2 3 4 5 6 7 8 9 6-4 ✼✥✯✣✱ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU1770C Algemeen smeer- en onderhoudsschema KILOMETERSTAND NR. CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT ITEM 1 1 2 2 Luchtfilterelement Koppeling ● ● ● ● 3 3 * Voorrem ● 4 ● 4 * Achterrem 5 ● ● 6 5 * Remslangen ● 6 * Wielen ● 7 ● 8 7 * Banden ● ● ● 9 8 * Wiellagers 9 * Achterbrug ● ● ● Vervangen. Controleer de werking. Afstellen. Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage. Vervang de remblokken. Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage. Vervang de remblokken. Controleer op scheurtjes en beschadigingen. Vervangen. Controleer de speling en controleer op beschadigingen. Controleer op slijtage en beschadigingen. Vervang indien nodig. Controleer de bandspanning. Corrigeer indien nodig. Controleer op speling of beschadigingen. Controleer op een correcte werking en overmatige speling. Smeren met lithiumvet. 1000 km (600 mi) 10000 km (6000 mi) 20000 km (12000 mi) 30000 km (18000 mi) 40000 km (24000 mi) JAARLIJKSE CONTROLE √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ Wanneer de slijtagelimiet is bereikt √ √ √ √ Wanneer de slijtagelimiet is bereikt √ √ Elke 4 jaar √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ Elke 50000 km (30000 mi) 6-5 √ ✼✥✯✣✱ ✩ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN KILOMETERSTAND NR. CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT ITEM ● 10 Aandrijfketting ● ● 11 * Balhoofdlagers ● 12 * 13 14 15 16 Framebevestigingen Scharnieras van remhendel Scharnieras van rempedaal Scharnieras van koppelingshendel Scharnieras van schakelpedaal 17 Zijstandaard 18 * Zijstandaardschakelaar 19 * Voorvork 20 * Schokdemperunit ● 1000 km (600 mi) 10000 km (6000 mi) 20000 km (12000 mi) 30000 km (18000 mi) 40000 km (24000 mi) JAARLIJKSE CONTROLE Controleer de spanning, uitlijning en conditie van de aandrijfketting. Elke 1000 km (600 mi) en nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen Stel de ketting af en smeer deze of vochtige gebieden is gereden grondig met een speciale smering voor o-ringkettingen. Controleer de lagers op speling √ √ √ √ √ en oppervlakteruwheid. Smeren met lithiumvet. Elke 20000 km (12000 mi) Controleer of alle moeren, √ √ √ √ √ bouten en schroeven stevig zijn vastgezet. ● Smeren met siliconenvet. √ √ √ √ √ ● Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √ ● Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √ ● Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √ ● ● Controleer de werking. Smeren met lithiumvet. √ √ √ √ √ ● Controleer de werking. √ √ √ √ √ ● Controleer op een correcte werking en olielekkage. Controleer op een correcte werking en olielekkage. √ √ √ √ √ √ √ √ ● √ 6-6 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✪ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN KILOMETERSTAND NR. 1 21 * 2 CONTROLE OF ONDERHOUDSBEURT ITEM Relaisarm achterwielophanging en scharnierpunten verbindingsarm 22 Motorolie 23 Oliefilterelement ● Controleer de werking. ● Smeren met lithiumvet. ● ● Verversen. Controleer het olieniveau en controleer de machine op olielekkage. Vervangen. Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage. Verversen. ● Controleer de werking. ● ● ● 3 ● 4 24 * 5 25 * 6 ● 26 7 27 * Koelsysteem Voor- en achterremschakelaar Bewegende delen en kabels Gaskabelhuis en gaskabel ● ● 8 28 * 9 Lampen, richtingaanwijzers en schakelaars ● ● 1000 km (600 mi) 10000 km (6000 mi) 20000 km (12000 mi) 30000 km (18000 mi) 40000 km (24000 mi) √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ JAARLIJKSE CONTROLE √ √ √ √ √ √ √ Elke 3 jaar √ √ √ √ √ Smeren. √ √ √ √ √ Controleer de werking en speling. Stel indien nodig de speling af. Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel. √ √ √ √ √ √ √ √ √ √ Controleer de werking. Stel de koplamplichtbundel af. √ √ 6-7 ✼✥✯✣✱ ✫ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU18680 OPMERKING ● Luchtfilter Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht, om het niet te beschadigen. Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt. ● ● Hydraulisch remsysteem ● Controleer regelmatig het remvloeistofniveau en vul indien nodig bij. ● Elke twee jaar moeten de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en de remklauwen worden vervangen en de remvloeistof worden ververst. De remslangen dienen elke vier jaar te worden vervangen, of wanneer deze zijn gescheurd of beschadigd. ● ● 2 3 4 5 6 7 8 9 6-8 ✼✥✯✣✱ ✬ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU18712 Stroomlijn- en framepanelen verwijderen en aanbrengen 1 2 3 Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden beschreven in dit hoofdstuk moeten de afgebeelde stroomlijn- en framepanelen worden verwijderd. Neem deze paragraaf door wanneer een stroomlijn- of framepaneel moet worden verwijderd of aangebracht. 2 4 5 1 1 7 1 1 2 1. Stroomlijnpaneel B 2. Paneel B 1. Schroef 2. Drukclip DAU18991 Stroomlijnpanelen A en B Verwijderen van een stroomlijnpaneel Verwijder de paneelschroeven en de drukclip en trek het stroomlijnpaneel dan los zoals getoond. 6 8 1 2 1. Stroomlijnpaneel A 2. Paneel A OPMERKING De drukclip wordt losgehaald door met een schroevendraaier de pen op het midden in te drukken en dan de drukclip los te trekken. 1 9 1. Drukclip (na verwijdering) 2. Drukclip (voor plaatsing) 6-9 2 ✼✥✯✣✱ ✤✣ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Aanbrengen van het stroomlijnpaneel Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de schroeven en de drukclip aan. DAU19642 Controleren van de bougies 1 OPMERKING Om de drukclip te bevestigen wordt de pen teruggedrukt zodat deze uitsteekt uit de kop van de drukclip; steek dan de drukclip in het stroomlijnpaneel en druk de uitstekende pen naar binnen tot deze gelijk ligt met de kop van de clip. DAU19171 Panelen A en B Om een van de panelen te verwijderen 1. Verwijder het bijbehorende paneel A of B. (Zie pagina 6-9.) 2. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-15.) 3. Verwijder de schroef en haal dan het paneel los. 1. Schroef Aanbrengen van het paneel 1. Plaats het paneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de schroef aan. 2. Breng het stroomlijnpaneel en het zadel aan. 1 1. Paneel A 6-10 Bougies vormen belangrijke onderdelen van de motor die periodiek moeten worden gecontroleerd, bij voorkeur door een Yamaha dealer. Omdat bougies door verhitting en neerslag altijd langzaam slijten, moeten de bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens de tijden genoemd in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan daarnaast veel duidelijk maken over de conditie van de motor. De porseleinen isolator rond de centrale elektrode moet licht tot gemiddeld bruin verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden), en alle bougies in de motor horen dezelfde verkleuring te hebben. Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar behoren. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw machine nakijken door een Yamaha dealer. Vervang een bougie als de elektroden blijken te zijn afgesleten en als overmatige koolaanslag of andere neerslag gevonden wordt. 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤✤ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU19836 Voorgeschreven bougie: NGK/DPR8EA-9 DENSO/X24EPR-U9 1 2 Voordat een bougie wordt aangebracht moet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat worden gemeten; breng indien nodig de elektrodenafstand op specificatie. 3 Aanhaalmoment: Bougie: 17.5 Nm (1.75 m·kgf, 12.7 ft·lbf) OPMERKING Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid. 4 5 1 6 1. Elektrodenafstand 7 Elektrodenafstand: 0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in) 8 9 Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie. 6-11 Motorolie en oliefilterelement Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen. Om het motorolieniveau te controleren 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. 2. Start de motor, laat hem 15 minuten warmdraaien en zet hem dan uit. 3. Wacht een paar minuten om de olie tot rust te laten komen, verwijder de olievuldop, veeg de peilstok schoon, steek deze weer in de vulopening (zonder vast te draaien en met de pijlmarkering naar boven gericht, zoals getoond) en neem dan weer uit om het olieniveau te controleren. WAARSCHUWING! Verwijder nooit de dop van het oliereservoir na rijden met hoge snelheden, hierbij kan hete motorolie naar buiten spuiten en schade of letsel veroorzaken. Laat de motorolie altijd voldoende afkoelen alvorens de olietankdop te ✼✥✯✣✱ ✤✥ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN verwijderen.[DWA10361] LET OP: Gebruik het voertuig alleen als u weet dat het motorolieniveau voldoende hoog is.[DCA10011] 1 2 3 4 OPMERKING Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan. 1. 2. 3. 4. 1 1. Olievuldop Olievuldop Peilstok Merkstreep maximumniveau Merkstreep minimumniveau 4. Als de motorolie beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau. 5. Breng de olievuldop aan. Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging van het oliefilterelement) 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond. 2. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af. 3. Zet een olieopvangbak onder de motor om de gebruikte olie op te vangen. 4. Verwijder de olievuldop en de olieaftappluggen met hun pakking om de olie uit het carter te laten stromen. 2 3 4 5 6 1 2 7 OPMERKING ● Het motoroliereservoir zit achter de ci- linders. ● Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan. 6-12 1. Olieaftapplug A 2. Pakking 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤✦ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN 1 1 2 5 6 7 OPMERKING 1 Zorg dat de o-ringen correct aanliggen. 2 3 4 Aanhaalmoment: Bevestigingsbout oliefilterdeksel: 10 Nm (1.0 m·kgf, 7.2 ft·lbf) 1 2 1. Olieaftapplug B 2. Pakking OPMERKING Sla de stappen 5–7 over als het oliefilterelement niet wordt vervangen. 5. Verwijder het oliefilterdeksel door de bouten te verwijderen. ten dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. 1. Oliefilterdeksel 2. Bout 6. Verwijder en vervang het oliefilterelement en de o-ringen. 1 2 8. Monteer de olieaftappluggen met hun nieuwe pakking en zet de pluggen vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. Aanhaalmomenten: Olieaftapplug A: 35 Nm (3.5 m·kgf, 25 ft·lbf) Olieaftapplug B: 30 Nm (3.0 m·kgf, 21.7 ft·lbf) 9. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie, breng dan de olievuldop aan en zet deze vast. 8 9 1. Oliefilterelement 2. O-ring 7. Monteer het oliefilterdeksel door de bouten aan te brengen en zet de bou6-13 ✼✥✯✣✱ ✤✧ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Aanbevolen motorolie: Zie pagina 8-1. Oliehoeveelheid: Zonder vervanging van het oliefilterelement: 3.80 L (4.02 US qt, 3.34 Imp.qt) Met vervanging van het oliefilterelement: 3.90 L (4.12 US qt, 3.43 Imp.qt) van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak. 11. Zet de motor af, controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig. DAU20070 Koelvloeistof Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. 2 DAU38583 OPMERKING Veeg enige gemorste olie af nadat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld. Controleren van het koelvloeistofniveau 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. 3 OPMERKING 4 ● Het koelvloeistofniveau moet worden DCA11620 gecontroleerd terwijl de motor koud is, temperatuurverschillen zijn namelijk van invloed op het niveau. ● Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het koelvloeistofniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen. LET OP ● Om het slippen van de koppeling te voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen oliën met een “CD” dieselspecificatie of oliën met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een “ENERGY CONSERVING II” of hogere aanduiding. ● Zorg dat er geen verontreinigingen in het carter terecht komen. 2. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir. OPMERKING Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan. 10. Start de motor, laat deze een paar minuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is 6-14 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Voor TDM900 1 2 2 1 3 3 4 5 1. Koelvloeistofreservoir 2. Merkstreep maximumniveau 3. Merkstreep minimumniveau Voor TDM900A 1 6 2 7 3 8 9 1. Merkstreep maximumniveau 2. Koelvloeistofreservoir 3. Merkstreep minimumniveau merkstreep voor minimumniveau staat, verwijder dan paneel B voor model TDM900 of paneel A voor model TDM900A (Zie pagina 6-9.), verwijder de reservoirdop, vul koelvloeistof bij tot de merkstreep voor maximumniveau en breng de reservoirdop en het paneel weer aan. WAARSCHUWING! Verwijder alleen de dop van het koelvloeistofreservoir. Probeer nooit om de radiatorvuldop te verwijderen als de motor koud is.[DWA15161] LET OP: Als er geen koelvloeistof aanwezig is, gebruik dan in plaats daarvan gedistilleerd water of onthard leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, dit is schadelijk voor de motor. Als er in plaats van koelvloeistof water is gebruikt, vervang dit dan zo snel mogelijk door koelvloeistof, anders is het systeem niet beschermd tegen vorst en corrosie. Als er water aan de koelvloeistof is toegevoegd, laat dan een Yamaha dealer zo snel mogelijk het antivriesgehalte van de koelvloeistof controleren om te voorkomen dat de effectiviteit van de koelvloeistof afneemt.[DCA10472] 3. Als de koelvloeistof bij of beneden de 6-15 Voor TDM900 1 1. Dop koelvloeistofreservoir Voor TDM900A 1 1. Dop koelvloeistofreservoir Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau): 0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt) ✼✥✯✣✱ ✤✩ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Voor TDM900A DAU27055 Het luchtfilterelement vervangen Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Vervang het luchtfilterelement vaker als u in zeer stoffige of vochtige gebieden rijdt. 1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-15.) 2. Verwijder de stroomlijnpanelen A en B en de panelen A en B. (Zie pagina 6-9.) 3. Verwijder de tankbevestigingsbouten. 2 1 1 3 2 3 1. Bout OPMERKING Sla bij de TDM900 de stappen 4 en 12 over. 4. Verwijder de houder van het remvloeistofreservoir door de bout los te halen. 1 1. Bout 6-16 1. Vloeistofreservoir achterrem 2. Houder remvloeistofreservoir achterrem 3. Bout 5. Licht de tank van het luchtfilterhuis, maar koppel de brandstofslangen niet los. WAARSCHUWING! Zorg ervoor dat de brandstoftank goed wordt ondersteund. Kantel de brandstoftank niet te veel en trek er niet te hard aan, hierdoor kunnen de brandstofslangen losraken met mogelijk brandstoflekkage en brandrisico tot gevolg.[DWA10411] 6. Verwijder het luchtfilterdeksel door de schroeven te verwijderen. 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤✪ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN 2 1 1 2 2 2 3 4 1. Luchtfilterdeksel 2. Schroef 7. Trek het luchtfilterelement uit. 5 6 1 7 8 9 Laat de motor nooit draaien met het luchtfilterelement uitgenomen, hierdoor kunnen de zuiger(s) en/of cilinder(s) overmatig versleten raken.[DCA10481] 9. Monteer het luchtfilterdeksel door de schroeven aan te brengen. 10. Plaats de brandstoftank terug. Controleer of de brandstofslangen stevig zijn aangesloten, de juiste ligging hebben en niet worden afgekneld. Vergeet niet de tankbeluchtingsslang en de overloopslang weer in hun oorspronkelijke positie te plaatsen. WAARSCHUWING! Controleer alvorens de brandstoftank te monteren of de brandstofslangen niet beschadigd zijn. Als een brandstofslang beschadigd is, start de motor dan niet maar laat een Yamaha dealer de slang vervangen, anders kan brandstoflekkage ontstaan met brandrisico tot gevolg.[DWA11331] 2 1 1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang 2. Brandstofslang 1 1. Oorspronkelijke positie (verfmerkteken) 1. Luchtfilterelement 11. Breng de tankbevestigingsbouten aan. 12. Monteer de houder van het remvloeistofreservoir voor de achterrem door de bout aan te brengen. 8. Breng een nieuw luchtfilterelement aan in het luchtfilterhuis. LET OP: Zorg ervoor dat het filterelement goed aanligt in het luchtfilterhuis. 6-17 ✼✥✯✣✱ ✤✫ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN 13. Breng de framepanelen en de stroomlijnpanelen aan. 14. Breng het zadel aan. DAU34301 Afstellen van het stationair toerental Het stationair toerental moet als volgt worden gecontroleerd en eventueel afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De motor moet warm zijn om deze afstelling te verrichten. Controleer het stationair toerental en stel dit indien nodig volgens de specificatie af door de stationair stelschroef te verdraaien. Draai de schroef in de richting (a) om het stationair toerental te verhogen. Draai de schroef in de richting (b) om het stationair toerental te verlagen. (a) (b) 2 1 3 1. Stationair stelschroef Stationair toerental: 1100–1200 tpm 4 5 OPMERKING Als het voorgeschreven stationair toerental niet haalbaar is volgens de hierboven beschreven werkwijze, vraag dan een Yamaha dealer de afstelling uit te voeren. 6 7 8 9 6-18 ✼✥✯✣✱ ✤✬ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU21383 Controleren van de vrije slag gaskabel 1 2 1 3 DAU21401 DAU33042 Klepspeling Banden De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets. Bandenspanning De bandenspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld. DWA10501 WAARSCHUWING 4 Rijden met deze machine met een onjuiste bandenspanning kan leiden tot verlies van de controle met mogelijk ernstig letsel of overlijden tot gevolg. ● De bandspanning moet worden gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de temperatuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur). ● De bandspanning moet worden aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld. 1. Vrije slag gaskabel 5 6 7 De vrije slag van de gaskabel dient bij de binnenrand van de gasgreep 3.0–5.0 mm (0.12–0.20 in) te bedragen. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer. 8 9 6-19 ✼✥✯✣✱ ✥✣ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Bandenspanning (gemeten op koude banden): 0–90 kg (0–198 lb): Voor: 225 kPa (2.25 kgf/cm2, 33 psi) Achter: 250 kPa (2.50 kgf/cm2, 36 psi) TDM900 90–201 kg (198–443 lb) TDM900A 90–198 kg (198–437 lb): Voor: 225 kPa (2.25 kgf/cm2, 33 psi) Achter: 290 kPa (2.90 kgf/cm2, 42 psi) Rijden met hoge snelheid: Voor: 225 kPa (2.25 kgf/cm2, 33 psi) Achter: 250 kPa (2.50 kgf/cm2, 36 psi) Maximale belasting*: TDM900 201 kg (443 lb) TDM900A 198 kg (437 lb) * Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires DWA10511 WAARSCHUWING Belaad uw machine nooit te zwaar. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval. Inspectie van banden tijd de lokale voorschriften in acht. DWA10470 1 WAARSCHUWING ● Laat sterk versleten banden door 2 1. Bandprofieldiepte 2. Wang van band Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen. een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen. ● De vervanging van onderdelen van wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt. 2 3 4 5 6 7 8 Minimale bandprofieldiepte (voor en achter): 1.6 mm (0.06 in) OPMERKING De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem al6-20 9 ✼✥✯✣✱ ✥✤ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN tielbuisjes om te voorkomen dat de banden onder het rijden leeglopen. Bandeninformatie 1 2 3 Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd. 1 2 3 4 5 6 1. Bandventiel 2. Bandventielbuis 3. Bandventieldop met afdichting Deze motorfiets is uitgerust met gietwielen en tubeless banden met bandventielen. DWA10901 WAARSCHUWING 7 8 9 ● Monteer altijd voor- en achterban- den van hetzelfde merk en type. Verschillende banden kunnen het weggedrag van de machine veranderen, wat kan leiden tot een ongeval. ● Controleer altijd of de ventieldopjes stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen. ● Gebruik uitsluitend de hierna vermelde bandventielen en luchtven- Voorband: Maat: 120/70 ZR18M/C (59W) Fabrikant/model: TDM900 METZELER/MEZ4 FRONT TDM900A DUNLOP/D220FSTJ TDM900 DUNLOP/D220FSTJ Bandventiel: TR412 Luchtventielbuis: #9100 (origineel) Achterband: Maat: 160/60 ZR17M/C (69W) Fabrikant/model: TDM900 METZELER/MEZ4 TDM900A DUNLOP/D220STJ TDM900 DUNLOP/D220STJ Bandventiel: TR412 Luchtventielbuis: #9100 (origineel) DWA10600 WAARSCHUWING Deze motorfiets is uitgerust met speciale banden die geschikt voor zeer hoge rijsnelheden. Let op het volgende om deze banden zo effectief mogelijk te kunnen gebruiken. ● Gebruik bij vervanging uitsluitend het voorgeschreven type banden. 6-21 ✼✥✯✣✱ ✥✥ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Bij andere banden is het risico op een klapband bij zeer hoge rijsnelheden niet denkbeeldig. ● Gloednieuwe banden bieden op sommige typen wegdek relatief weinig grip totdat ze zijn “ingereden”. Het is dan ook verstandig de eerste 100 km (60 mi) nadat een nieuwe band is aangebracht rustig te blijven rijden en pas daarna de rijsnelheid te verhogen. ● Voordat met hoge snelheid wordt gereden moeten de banden zijn opgewarmd. ● Pas de bandspanning steeds aan volgens de rijomstandigheden. DAU21960 Gietwielen Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw voertuig. ● Controleer de velgen voor iedere rit op scheurtjes, verbuiging of kromtrekken. Laat ingeval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont. ● Na het vervangen van een wiel of band moet het wiel worden uitgebalanceerd. Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren, of kan een slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg hebben. ● Rijd niet te snel direct na het verwisselen van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen verkrijgt. 6-22 DAU22043 Vrije slag van koppelingshendel afstellen 1 2 3 (a) 2 3 (b) 4 1. 2. 3. 4. Vrije slag van koppelingshendel Borgmoer (koppelingshendel) Stelbout voor vrije slag koppelingshendel Rubberafdekking De vrije slag van de koppelingshendel dient 10.0–15.0 mm (0.39–0.59 in) te bedragen, zoals weergegeven. Controleer de vrije slag van de koppelingshendel regelmatig en stel indien nodig als volgt af. 1. Schuif de rubber afdekking terug naar de koppelingshendel. 2. Draai de borgmoer los. 3. Draai de stelbout richting (a) voor meer vrije slag van de koppelingshendel. Draai de stelbout richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel. 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✥✦ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN OPMERKING 1 2 3 Als de voorgeschreven vrije slag van de koppelingshendel wordt gehaald, zoals hierboven beschreven, kunt u de stappen 4–7 overslaan. lingshendel vast en schuif de rubber afdekking weer naar de oorspronkelijke positie. DAU22273 Remlichtschakelaars 1 (b) 4. Draai de stelbout bij de koppelingshendel richting (a) om de koppelingskabel losser te stellen. 5. Draai de borgmoer bij het carter los. (a) 2 4 5 1 2 1. Remlichtschakelaar 2. Stelmoer remlichtschakelaar (b) Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het rempedaal en de remhendel, moet oplichten nét voordat de remmen aangrijpen. Stel de remlichtschakelaar achter indien nodig als volgt af. De remlichtschakelaar voor dient te worden afgesteld door een Yamaha dealer. Verdraai de stelmoer van de achterste remlichtschakelaar en houd daarbij de remlichtschakelaar vast. Draai de stelmoer in de richting (a) om het remlicht eerder te laten branden. Draai de stelmoer in de richting (b) om het remlicht later te laten branden. 6 (a) 7 8 9 1. Borgmoer (carter) 2. Stelmoer voor vrije slag remhendel (carter) 6. Draai de stelmoer richting (a) voor meer vrije slag van de koppelingshendel. Draai de stelmoer richting (b) voor minder vrije slag van de koppelingshendel. 7. Draai de borgmoer bij het carter vast. 8. Draai de borgmoer bij de koppe6-23 ✼✥✯✣✱ ✥✧ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU22392 Controleren van voor- en achterremblokken ken als set te vervangen. DAU38640 DAU22500 De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Remblokken achterrem Controleren van remvloeistofniveau Voorrem 2 1 1 DAU22420 Remblokken voorrem 3 4 1. Remvoeringdikte 1 1. Slijtage-indicatorgroef remblok 1. Merkstreep minimumniveau Controleer elk achterremblok op schade en meet de remvoeringsdikte. Als een remblok beschadigd is of als de remvoeringsdikte minder is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen. Achterrem (voor TDM900) 6 7 1 Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-indicatorgroef, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te demonteren. Let op de slijtage-indicatorgroef om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-indicatorgroef vrijwel is verdwenen, vraag dan een Yamaha-dealer de remblok- 5 8 9 1. Merkstreep minimumniveau 6-24 ✼✥✯✣✱ ✥ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Achterrem (voor TDM900A) 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 1. Merkstreep minimumniveau Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk minder effectief is. Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul indien nodig bij. Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage. OPMERKING Bij model TDM900A bevindt zich het remvloeistofreservoir voor de achterrem onder het zadel. (Zie pagina 3-15.) Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht: ● Bij het controleren van het remvloeistofniveau moet het bovenvlak van het remvloeistofreservoir horizontaal staan. ● Gebruik uitsluitend de voorgeschreven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slechte remwerking teweegbrengen. Aanbevolen remvloeistof: DOT 4 ● Vul bij met hetzelfde type remvloeistof. Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de remwerking verslechteren. ● Pas op en zorg dat tijdens het bijvullen geen water of stof het remvloeistofreservoir binnendringen. Water zal het kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden en vuil de hydraulisch bediende kleppen van de ABS eenheid kan verstoppen. ● Remvloeistof kan gelakte of kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af. ● Naarmate de remblokken afslijten, zal 6-25 het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald. ✼✥✯✣✱ ✥✩ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU22731 DAU22760 Remvloeistof verversen Spanning aandrijfketting Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder OPMERKING in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinders, de remklauwen en de remslangen vervangen volgens de intervalperioden of wanneer ze lek of beschadigd zijn. ● Vloeistofafdichtingen: Vervang elke twee jaar. ● Remslangen: Vervang elke vier jaar. De spanning van de aandrijfketting moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld. 1 DAU22773 Aandrijfketting controleren op spanning 1. Zet de motorfiets op de zijstandaard. 2 OPMERKING 3 Bij het controleren en instellen van de spanning van de aandrijfketting mag er geen gewicht op de motorfiets rusten. 2. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand. 3. Draai het achterwiel door de motorfiets te duwen en vind zo het strakste gedeelte in de aandrijfketting; meet nu de spanning van de ketting zoals afgebeeld. Spanning aandrijfketting: 50.0–60.0 mm (1.97–2.36 in) 1. Spanning aandrijfketting 4. Stel de spanning van de ketting als volgt bij als deze niet correct is. DAU22952 Om de spanning van de aandrijfketting af te stellen 1. Draai de wielasmoer los en de remklauwsteunbout en de borgmoer aan elke zijde van de achterbrug. 4 5 6 7 8 9 6-26 ✼✥✯✣✱ ✥✪ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN 3 1 (b) 1 4 2 (a) 2 3 4 5 1. 2. 3. 4. Wielasmoer Stelbout spanning aandrijfketting Borgmoer Uitlijnmerktekens OPMERKING Gebruik voor een goede wieluitlijning de uitlijnmerktekens aan beide zijden van de achterbrug, om zeker te zijn dat beide stelmoeren dezelfde positie hebben. 6 1 7 van de achterbrug in de richting (a). Stel de ketting losser door de stelbout aan beide uiteinden van de achterbrug in de richting (b) te draaien en dan het achterwiel naar voren te drukken. LET OP: Een onjuiste kettingspanning leidt tot overbelasting van de motor en andere essentiëIe onderdelen van de machine en kan resulteren in overslaan of breken van de ketting. Houd om dit te voorkomen de kettingspanning binnen de gespecificeerde waarden.[DCA10571] 2 8 9 1. Bout remklauwsteun 2. Remklauwsteun 3. Draai de borgmoeren vast en zet dan de wielasmoer en de remklauwsteunbout vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. Aanhaalmoment: Wielasmoer: 150 Nm (15.0 m·kgf, 108.5 ft·lbf) Bout remklauwsteun: 40 Nm (4.0 m·kgf, 29 ft·lbf) 2. Draai om de aandrijfketting strakker te stellen de stelbout aan beide uiteinden 6-27 DAU23025 Aandrijfketting reinigen en smeren De aandrijfketting moet worden gereinigd en gesmeerd volgens de intervalperioden zoals voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema, anders zal de ketting snel slijten, met name in vochtige of stoffige gebieden. Onderhoud de ketting als volgt. DCA10583 LET OP De aandrijfketting moet worden gesmeerd nadat de motorfiets is gewassen of ermee in de regen of in vochtige gebieden is gereden. 1. Reinig de aandrijfketting met petroleum en een zacht borsteltje. LET OP: Reinig de aandrijfketting niet met stoomreinigers, hogedrukreinigers of ongeschikte oplosmiddelen om schade aan de O-ringen te voorkomen.[DCA11121] 2. Wrijf de aandrijfketting droog. 3. Smeer de aandrijfketting grondig met speciale smering voor o-ringkettingen. LET OP: Breng geen motorolie of andere smeermiddelen aan op de aandrijfketting, deze kunnen stoffen bevatten die de O-ringen kunnen beschadigen.[DCA11111] ✼✥✯✣✱ ✥✫ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU23101 Kabels controleren en smeren De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt. WAARSCHUWING! Schade aan de buitenkabel kan de kabelwerking hinderen en leiden tot roestvorming op de binnenkabel. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige omstandigheden te voorkomen.[DWA10721] DAU23112 Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd. Daarnaast moet de kabel door een Yamaha dealer worden gesmeerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke onderhoudsschema. DAU44272 Controleren en smeren van remen schakelpedalen Rempedaal 2 3 4 De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd. Aanbevolen smeermiddel: Motorolie Aanbevolen smeermiddel: Lithiumvet 5 6 7 8 9 6-28 ✼✥✯✣✱ ✥✬ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU23142 Controleren en smeren van remen koppelingshendels 1 DAU23202 DAU23251 Zijstandaard controleren en smeren Smeren van de achterwielophanging De werking van de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en het scharnierpunt en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd. De scharnierpunten in de achterwielophanging moeten worden gesmeerd door een Yamaha dealer volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeeren onderhoudsschema. Remhendel 2 3 4 5 6 De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd. 7 8 9 Aanbevolen smeermiddelen: Remhendel: Siliconenvet Koppelingshendel: Lithiumvet DWA10731 WAARSCHUWING Als de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren. Een slecht functionerende zijstandaard kan het wegdek raken en u afleiden, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen. Aanbevolen smeermiddel: Lithiumvet 6-29 Aanbevolen smeermiddel: Lithiumvet ✼✥✯✣✱ ✦✣ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU23272 DAU23283 Voorvork controleren Stuursysteem controleren De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuursysteem moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. 1. Plaats een standaard onder de motor zodat het voorwiel los is van de grond. (Zie pagina 6-36 voor meer informatie.) WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.[DWA10751] 2. Houd de voorvorkpoten aan het onderste uiteinde beet en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling wordt gevoeld, vraag dan een Yamaha dealer het stuursysteem te inspecteren of repareren. Om de conditie te controleren Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage. Om de werking te controleren 1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop. WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.[DWA10751] 2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert. DCA10590 LET OP Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een Yamaha dealer te repareren of te controleren. 2 3 4 5 6 7 8 9 6-30 ✼✥✯✣✱ ✦✤ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU23291 Controleren van wiellagers DAU23374 Accu WAARSCHUWING ● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk om- 2 1 1 2 3 3 4 5 6 7 8 De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren. 1. Accu 2. Positieve accukabel (rood) 3. Negatieve accukabel (zwart) Dit model is voorzien van een VRLA (Valve Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld. Het is echter wel nodig om de accukabelverbindingen te controleren en, indien nodig, vast te zetten. DCA10620 9 DWA10760 LET OP Probeer nooit om celafdichtingen op de accu te verwijderen, hierdoor kan permanente schade aan de accu worden toegebracht. 6-31 dat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw ogen altijd bij werkzaamheden nabij accu’s. Voer als volgt EERSTE HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt. ● UITWENDIG: Spoel overvloedig met water. INWENDIG: Drink grote hoeveel● heden water of melk en roep direct de hulp in van een arts. ● OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct medische hulp in. ● Accu’s produceren het explosieve waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte. ● HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUITEN BEREIK VAN KINDEREN. ✼✥✯✣✱ ✦✥ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Om de accu op te laden Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires. DCA16520 LET OP Voor het opladen van een VRLA (Valve Regulated Lead Acid)-accu is een speciale acculader (met constante spanning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Als u niet beschikt over een acculader met constante spanning, laat de accu dan opladen door uw Yamaha dealer. stens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij. 3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren. 4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen. DAU38592 Zekeringen vervangen Voor TDM900 7 7 2 DCA16530 LET OP Houd de accu steeds opgeladen. Stallen van een ontladen accu kan leiden tot permanente accuschade. 3 12 34 56 8 7 1. Backup-zekering (voor klok) 2. Zekering radiatorkoelvin 3. Zekering richtingaanwijzer/ alarmverlichting 4. Zekering ontstekingssysteem 5. Zekering signaleringssysteem 6. Koplampzekering 7. Reservezekering 8. Zekering brandstofinjectiesysteem 9. Hoofdzekering Om de accu op te bergen 1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en droge plek. LET OP: Draai voordat u de accu verwijdert de sleutel naar “OFF” en haal dan eerst de negatieve kabel en daarna de positieve kabel los.[DCA16302] 2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze min- 9 4 5 6 7 8 9 6-32 ✼✥✯✣✱ ✦✦ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Voor TDM900A 11 12 1 10 2 3 4 5 6 7 8 9 12 34 56 7 8 9 1. Backup-zekering (voor klok) 2. Zekering radiatorkoelvin 3. Zekering richtingaanwijzer/ alarmverlichting 4. Zekering ontstekingssysteem 5. Zekering signaleringssysteem 6. Koplampzekering 7. Zekering ABS-pompmotor 8. Reservezekering ABS-pompmotor 9. Hoofdzekering 10.Reservezekering 11.Zekering brandstofinjectiesysteem 12.Zekering ABS-regeleenheid 1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel het betreffende elektrische circuit uit. 2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan. WAARSCHUWING! Gebruik geen zekeringen met een hogere amperage dan aanbevolen om ernstige schade aan het elektrische systeem en mogelijk brand te voorkomen.[DWA15131] Voorgeschreven zekeringen: Hoofdzekering: 40.0 A Koplampzekering: TDM900 15.0 A TDM900A 20.0 A Zekering radiatorkoelvin: 20.0 A Zekering ontstekingssysteem: 10.0 A Zekering signaleringssysteem: 10.0 A Backup-zekering: TDM900 5.0 A TDM900A 10.0 A Zekering brandstofinjectiesysteem: 10.0 A Zekering richtingaanwijzer/alarmverlichting: 10.0 A Zekering ABS-motor: TDM900A 30.0 A Zekering ABS-regeleenheid: TDM900A 10.0 A 3. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur werkt. 4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren. De hoofdzekeringhouder en het kastje met zekeringen voor afzonderlijke circuits bevinden zich onder het zadel. (Zie pagina 3-15.) Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand. 6-33 ✼✥✯✣✱ ✦✧ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU23752 Koplampgloeilamp vervangen Dit model is voorzien van twee koplampen met een halogeen gloeilamp. Vervang een koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand. DCA10650 LET OP Pas op en zorg dat de volgende onderdelen niet worden beschadigd: ● Koplampgloeilamp Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden beïnvloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner. ● Koplamplens Plak geen kleurfolie of stickers op de koplamplens. Gebruik geen koplampgloeilamp met een hoger wattage dan is voorgeschreven. 2 1 1 3 1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan. 1. Maak de koplampstekker los en verwijder dan de gloeilampkap. 1 2 1. Gloeilamphouder 3. Breng een nieuwe gloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder. 4. Breng de gloeilampkap aan en sluit dan de stekker aan. 5. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen. 4 5 6 7 8 9 1. Gloeilampkap 2. Koplampstekker 2. Haak de gloeilamphouder los en verwijder dan de defecte gloeilamp. 6-34 ✼✥✯✣✱ ✦ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU24082 Gloeilamp in remlicht/achterlicht vervangen 1 1. Verwijder het zadel. (Zie pagina 3-15.) 2. Verwijder de lampfitting (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien. DAU24204 Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen 1. Verwijder de lamplens van de richtingaanwijzer door de schroeven te verwijderen. 2 1 1 3 2 4 1 5 6 7 8 9 1. Fitting 3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien. 4. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fitting, druk deze in en draai rechtsom tot hij stuit. 5. Breng de lampfitting aan (samen met de gloeilamp) door deze rechtsom te draaien. 6. Breng het zadel aan. 1. Schroef 2. Lamplens richtingaanwijzer 2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien. 6-35 1. Gloeilamp richtingaanwijzer 3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fitting, druk deze in en draai rechtsom tot hij stuit. 4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen. LET OP: Draai de schroef niet te vast, hierdoor kan de lens breken.[DCA11191] ✼✥✯✣✱ ✦✩ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU36452 DAU24350 Parkeerlichtgloeilamp vervangen Ondersteunen van de motorfiets 1. Verwijder de lamplens van het parkeerlicht door de schroeven te verwijderen. 1 1 1. Parkeerlichtgloeilamp 2 1. Lamplens parkeerlicht 2. Schroef 3. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting. 4. Monteer de lamplens door de schroeven aan te brengen. LET OP: Draai de schroeven niet te vast, hierdoor kan de lens breken.[DCA10681] 2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken. Dit model is niet voorzien van een middenbok, neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht bij het verwijderen van het voor- en achterwiel of bij het uitvoeren van ander onderhoud waarbij de motorfiets rechtop moet staan. Controleer of de motorfiets stabiel en horizontaal staat alvorens onderhoud te verrichten. Onder het motorblok kan een stevige houten kist gezet worden voor extra stabiliteit. 3 4 Onderhoud aan het voorwiel 1. Stabiliseer de achterzijde van de motorfiets met een motorstandaard of, als geen andere standaard voorhanden is, door een krik te plaatsen onder het frame aan de voorzijde van het achterwiel. 2. Breng het voorwiel los van de grond met gebruik van een motorfietsstandaard. Verwijderen van het achterwiel Breng het achterwiel los van de grond met een motorfietsstandaard of, als deze niet voorhanden is, door een krik te plaatsen onder beide zijden van het frame aan de voorzijde van het achterwiel, of onder beide uiteinden van de achterbrug. 6-36 2 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✦✪ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU25871 Problemen oplossen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen. In de volgende storingzoekschema’s is een snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de motorfiets correct te verrichten. Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn. geen open vuur of vonken in de omgeving zijn, inclusief waakvlammen van geisers of ovens. Benzine en benzinedampen kunnen vlam vatten of exploderen, met ernstig letsel of schade aan eigendommen tot gevolg. DWA15141 WAARSCHUWING Rook niet tijdens het controleren van het brandstofsysteem en let erop dat er 6-37 ✼✥✯✣✱ ✦✫ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN DAU42361 Storingzoekschema’s Startproblemen of slechte werking van de motor 1. Brandstof Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank. Er is voldoende brandstof aanwezig. Controleer de compressie. Er is geen brandstof aanwezig. Vul brandstof bij. De motor start niet. Controleer de compressie. 2 3 2. Compressie Er is compressie. Controleer de ontsteking. Er is geen compressie. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren. 4 Bedien de elektrische startknop. 5 3. Ontsteking Nat Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies. Bedien de elektrische startknop. 6 Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren. De motor start niet. Controleer de accu. 7 Verwijder de bougies en controleer de elektroden. Droog 4. Accu De motor draait snel rond. De accu is in orde. De motor draait langzaam rond. Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig. Bedien de elektrische startknop. 6-38 8 De motor start niet. Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren. 9 ✼✥✯✣✱ ✦✬ PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN Oververhitte motor DWA10400 WAARSCHUWING ● Verwijder de koelvloeistofradiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en 1 2 stoom kan naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld. ● Breng na verwijderen van de borgbout voor de radiatorvuldop een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de ra- diatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop. 3 Wacht tot de motor is afgekoeld. 6 7 8 Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren. Er is geen lekkage. Vul koelvloeistof bij. (Zie OPMERKING.) Het koelvloeistofniveau is laag. Controleer het koelsysteem op lekkage. 4 5 Er is lekkage. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir en in de radiator. Het koelvloeistofniveau is in orde. Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt. OPMERKING Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschreven koelvloeistof worden vervangen. 9 6-39 ✼✥✯✣✱ ✤ VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS DAU26044 Reinigen De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook kwetsbaarder. Er kan roestvorming en corrosie optreden, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, maar doet bij een motorfiets afbreuk aan het algehele uiterlijk. Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar zorgt ook dat de motorfiets er langer mooi uit blijft zien, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties. LET OP DAU37833 Matkleur, let op Verzorging DCA15192 LET OP Sommige modellen zijn uitgerust met matkleurige onderdelen. Raadpleeg een Yamaha dealer voor advies over wat voor producten gebruikt moeten worden om het voertuig te reinigen. Het gebruik van een borsteltje, chemische producten of reinigingsmiddelen tijdens het reinigen van deze onderdelen kan het oppervlak bekrassen of beschadigen. Ook was moet niet worden aangebracht op een van de matkleurige onderdelen. DCA10772 Alvorens te reinigen 1. Dek de uitlaatdemperopeningen af met plastic zakken nadat de motor is afgekoeld. 2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd. 3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen, tandwielen, de aandrijfketting en de wielassen. Spoel vuil en ontvetter altijd af met water. 7-1 ● Vermijd het gebruik van sterke en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel vervolgens grondig na met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan. ● Bij verkeerd reinigen kunnen kunststof delen (zoals stroomlijnpanelen, framepanelen, kuipruiten, koplamplenzen, lenzen van de instrumentenverlichting enz.) en de uitlaatdempers beschadigd raken. Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met water om kunststof delen te reinigen. Als de kunststof delen met water niet afdoende kunnen worden gereinigd, kan een mild reinigingsmiddel met water worden gebruikt. Spoel reinigingsmiddelresten zorgvuldig af met grote hoeveelheden water, aangezien ze de kunststof delen kun- 2 3 4 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✥ VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS nen beschadigen. ● Gebruik geen bijtende chemische 1 2 3 4 5 6 7 8 9 reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt. ● Gebruik geen hogedrukreinigers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en ontluchtingsslangen. ● Bij motorfietsen met een kuipruit: Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen sporen achterblijven op de kuipruit. Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op kunststof aan. Na normaal gebruik Verwijder vuil met warm water, een mild reinigingsmiddel en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water. Gebruik een tandenborstel of flessenborstel voor moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt. Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in de winter worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen. OPMERKING In de winter gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven. 7-2 1. Reinig de motorfiets met koud water en een mild reinigingsmiddel nadat de motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik geen warm water, dit versnelt de corrosieve werking van het zout.[DCA10791] 2. Laat de motorfiets drogen en breng dan met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen. Na reiniging 1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek. 2. Laat de aandrijfketting direct drogen en smeer hem om roestvorming te voorkomen. 3. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.) 4. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde ✼✥✯✣✱ ✦ VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS 5. 6. 7. 8. componenten, om zo corrosie te voorkomen. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om nog achtergebleven vuil te verwijderen. Werk kleine lakbeschadigingen door steenslag e.d. bij. Zet alle gelakte oppervlakken in de was. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens deze te stallen of af te dekken. oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden. ● Breng oliespray of was nooit aan op rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel. ● Vermijd het gebruik van schurende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan. ● Vraag een Yamaha dealer om advies Verontreiniging van de remmen of banden kan leiden tot verlies van de controle over de machine. ● Controleer of er geen olie of was op de remmen of banden zit. ● Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel. Test de remwerking en het weggedrag van de machine in bochten voordat u met hoge snelheden gaat rijden. ● Door wassen, regenachtig weer of een over de te gebruiken producten. vochtig klimaat kan de koplamplens beslagen raken. Inschakelen van de koplamp gedurende een korte periode zal helpen bij de verwijdering van het vocht. DCA10810 2 LET OP een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken. ● Voorkom corrosie door de machine niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicaliën. 3 4 5 6 7 8 Lange termijn Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen: 1. Volg alle instructies op in de paragraaf “Verzorging” in dit hoofdstuk. 2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar) DCA10800 LET OP ● Breng Korte termijn Stal uw motorfiets steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes. ● Als de motorfiets wordt gestald in OPMERKING DWA11131 WAARSCHUWING DAU26202 Stalling een geringe hoeveelheid 7-3 9 ✼✥✯✣✱ ✧ VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS 1 2 3 4 5 6 7 8 9 toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen. 3. Voer de volgende stappen uit om de cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie. a. Verwijder de bougiedoppen en de bougies. b. Giet een theelepel motorolie in elk bougiegat. c. Breng de bougiedoppen aan op de bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de volgende stap.) d. Laat de motor een paar keer ronddraaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.) WAARSCHUWING! Verbind de bougie-elektrodes met de massa bij het ronddraaien van de motor om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen.[DWA10951] e. Haal de bougiedoppen los van de bougies en breng dan de bougies en de bougiedoppen weer aan. 4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/mid- denbok. 5. Controleer de bandenspanning, corrigeer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan. 6. Dek de uitlaatdemperopeningen af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen. 7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad deze eens per maand bij. Berg de accu niet op een overmatig koude of warme plek op [onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90 °F)]. Zie pagina 6-31 voor meer informatie over het opbergen van de accu. OPMERKING Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt. 7-4 ✼✥✯✣✱ ✤ SPECIFICATIES Afmetingen: Totale lengte: 2180 mm (85.8 in) Totale breedte: 800 mm (31.5 in) Totale hoogte: 1290 mm (50.8 in) Zadelhoogte: 825 mm (32.5 in) Wielbasis: 1485 mm (58.5 in) Grondspeling: 160 mm (6.30 in) Kleinste draaicirkel: 2900 mm (114.2 in) DAU2633X Motorolie: Luchtfilter: Aanbevolen merk: YAMALUBE Type: SAE 10W-30, 10W-40, 10W-50, 15W-40, 20W-40 of 20W-50 -20 -10 Motor: Type motor: Vloeistofgekoeld, 4-takt, DOHC Cilinderopstelling: 2-cilinder, parallel vooroverhellend Slagvolume: 897 cm3 Boring × slag: 92.0 × 67.5 mm (3.62 × 2.66 in) Compressieverhouding: 10.40 :1 Startsysteem: Elektrische startmotor Smeersysteem: Dry sump 10 20 30 40 50 ˚C SAE 10W-30 SAE 10W-40 SAE 10W-50 SAE 15W-40 SAE 20W-40 Gewicht: Incl. olie en brandstof: TDM900 223 kg (492 lb) TDM900A 226 kg (498 lb) 0 SAE 20W-50 Aanbevolen kwaliteit motorolie: Type API service SG of hoger, JASO MA norm Hoeveelheid motorolie: Zonder vervanging van oliefilterelement: 3.80 L (4.02 US qt, 3.34 Imp.qt) Met vervanging van oliefilterelement: 3.90 L (4.12 US qt, 3.43 Imp.qt) Koelsysteem: Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau): 0.25 L (0.26 US qt, 0.22 Imp.qt) Inhoud radiator (inclusief alle leidingen): 1.75 L (1.85 US qt, 1.54 Imp.qt) 8-1 Luchtfilterelement: Papieren element met oliecoating Brandstof: Aanbevolen brandstof: Uitsluitend normale loodvrije benzine Inhoud brandstoftank: 20.0 L (5.28 US gal, 4.40 Imp.gal) Hoeveelheid reservebrandstof: 3.5 L (0.92 US gal, 0.77 Imp.gal) Brandstofinjectie: Gasklephuis: Het teken van identificatie: 5PSC 30 2 3 4 Bougie(s): Fabrikant/model: NGK/DPR8EA-9 Fabrikant/model: DENSO/X24EPR-U9 Elektrodenafstand: 0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in) Koppeling: Type koppeling: Nat, meervoudige plaat Versnellingsbak: Primair reductiesysteem: Recht tandwiel Primaire reductieverhouding: 67/39 (1.718) Secundair reductiesysteem: Kettingaandrijving Secundaire reductieverhouding: 42/16 (2.625) 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✥ SPECIFICATIES Type versnellingbak: Constant mesh, 6 versnellingen Bediening: Bediening met linkervoet 1 2 3 4 5 Overbrengingsverhoudingen: 1e: 33/12 (2.750) 2e: 37/19 (1.947) 3e: 34/22 (1.545) 4e: 31/25 (1.240) 5e: 26/25 (1.040) 6e: 24/26 (0.923) Chassis: 6 7 8 9 Type frame: Diamantframe Spoorhoek: 25.50 graad Naspoor: 114.0 mm (4.49 in) Voorband: Type: Tubeless Maat: 120/70 ZR18M/C (59W) Fabrikant/model: TDM900 METZELER/MEZ4 FRONT TDM900A DUNLOP/D220FSTJ Fabrikant/model: TDM900 DUNLOP/D220FSTJ Achterband: Type: Tubeless Maat: 160/60 ZR17M/C (69W) Fabrikant/model: TDM900 METZELER/MEZ4 TDM900A DUNLOP/D220STJ Fabrikant/model: TDM900 DUNLOP/D220STJ Belading: Maximale belasting: TDM900 201 kg (443 lb) TDM900A 198 kg (437 lb) * (Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires) Bandenspanning (gemeten aan koude banden): Gewichtsverdeling: 0–90 kg (0–198 lb) Voor: 225 kPa (2.25 kgf/cm2, 33 psi) Achter: 250 kPa (2.50 kgf/cm2, 36 psi) Gewichtsverdeling: TDM900 90–201 kg (198–443 lb) TDM900A 90–198 kg (198–437 lb) Voor: 225 kPa (2.25 kgf/cm2, 33 psi) Achter: 290 kPa (2.90 kgf/cm2, 42 psi) Rijden met hoge snelheid: Voor: 225 kPa (2.25 kgf/cm2, 33 psi) 8-2 Achter: 250 kPa (2.50 kgf/cm2, 36 psi) Voorwiel: Type wiel: Gietwiel Velgmaat: 18M/C x MT3.50 Achterwiel: Type wiel: Gietwiel Velgmaat: 17M/C x MT5.00 Voorrem: Type: Dubbele schijfrem Bediening: Bediening met rechterhand Aanbevolen remvloeistof: DOT 4 Achterrem: Type: Enkele schijfrem Bediening: Bediening met rechtervoet Aanbevolen remvloeistof: DOT 4 Voorwielophanging: Type: Telescoopvork Veer/schokdempertype: Schroefveer/oliedemper Veerweg: 150.0 mm (5.91 in) ✼✥✯✣✱ ✦ SPECIFICATIES Achterwielophanging: Type: Achterbrug (link-ophanging) Veer/schokdempertype: Schroefveer/gas-oliedemper Veerweg: 133.0 mm (5.24 in) Elektrische installatie: Ontstekingssysteem: Transistorontsteking (digitaal) Laadsysteem: Wisselstroomdynamo met permanente magneten Accu: Model: GT12B-4 Voltage, capaciteit: 12 V, 10.0 Ah Koplamp: Type gloeilamp: Halogeenlamp Gloeilampen voltage, wattage × aantal: Koplamp: 12 V, 55 W × 2 Achterlicht/remlicht unit: 12 V, 5.0 W/21.0 W × 1 Voorste richtingaanwijzer: 12 V, 10.0 W × 2 Achterste richtingaanwijzer: 12 V, 10.0 W × 2 Parkeerlicht: 12 V, 5.0 W × 1 Instrumentenverlichting: 14 V, 2.0 W × 2 Controlelampje vrijstand: 14 V, 1.2 W × 1 Controlelampje grootlicht: 14 V, 1.4 W × 1 Waarschuwingslampje olieniveau: LED Controlelampje richtingaanwijzers: TDM900 14 V, 1.2 W × 2 TDM900A 14 V, 1.2 W × 1 Waarschuwingslampje motorstoring: 14 V, 1.4 W × 1 ABS-waarschuwingslampje: TDM900A 14 V, 1.4 W × 1 Controlelampje startblokkering: LED TDM900A 30.0 A Backup-zekering: TDM900 5.0 A TDM900A 10.0 A 2 3 4 Zekeringen: Hoofdzekering: 40.0 A Koplampzekering: TDM900 15.0 A TDM900A 20.0 A Zekering signaleringssysteem: 10.0 A Zekering ontstekingssysteem: 10.0 A Zekering radiatorkoelvin: 20.0 A Zekering richtingaanwijzer/alarmverlichting: 10.0 A Zekering brandstofinjectiesysteem: 10.0 A Zekering ABS-regeleenheid: TDM900A 10.0 A Zekering ABS-motor: 8-3 5 6 7 8 9 ✼✥✯✣✱ ✤ GEBRUIKERSINFORMATIE DAU48610 Identificatienummers 1 2 Noteer het voertuigidentificatienummer en de gegevens op de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze gegevens heeft u nodig om reserveonderdelen bij een Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw voertuig is gestolen. VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER: DAU26400 Voertuigidentificatienummer DAU26540 Modelinformatiesticker 1 3 1 4 1. Voertuigidentificatienummer MODELINFORMATIESTICKER: 5 6 7 8 Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje. OPMERKING Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie. 9 9-1 1. Modelinformatiesticker De modelinformatiesticker is onder het zadel bevestigd aan het frame. (Zie pagina 3-15.) Noteer de informatie op deze sticker in het daartoe bestemde vakje. Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer. ✼✥✯✣✱ ✥ INDEX A Aandrijfketting, reinigen en smeren .........6-27 ABS (voor modellen met ABS) ................3-12 ABS-waarschuwingslampje (voor modellen met ABS) ........................3-5 Accu.........................................................6-31 Achterwielophanging, smeren .................6-29 Antidiefstal-alarmsysteem (optie) ..............3-9 B Bagageriembevestiging ...........................3-20 Banden ....................................................6-19 Bougies, controleren................................6-10 Brandstof .................................................3-13 Brandstofverbruik, tips voor een zuinig .....5-3 C Claxonschakelaar ....................................3-10 Contactslot/stuurslot ..................................3-2 Controle- en waarschuwingslampjes .........3-3 Controlelampje grootlicht ...........................3-4 Controlelampjes richtingaanwijzers ...........3-4 Controlelampje startblokkeersysteem .......3-5 D Dimlichtschakelaar ....................................3-9 G Gasgreep en gaskabel, controleren en smeren ..................................................6-28 Gereedschapsset ......................................6-1 Gloeilamp remlicht/achterlicht, vervangen..............................................6-35 Gloeilamp richtingaanwijzer, vervangen..............................................6-35 I Identificatienummers .................................9-1 Inrijperiode .................................................5-3 K Kabels, controleren en smeren ............... 6-28 Klepspeling.............................................. 6-19 Koelvloeistof ............................................ 6-14 Koplampgloeilamp, vervangen ................ 6-34 Koppelingshendel.................................... 3-10 Koppelingshendel, vrije slag afstellen ..... 6-22 Remvloeistofniveau, controleren............. 6-24 Remvloeistof, verversen ......................... 6-26 Richtingaanwijzerschakelaar .................... 3-9 S Schakelaar alarmverlichting.................... 3-10 Schakelen ................................................. 5-2 Schakelpedaal ........................................ 3-11 Schokdemperunit, afstellen..................... 3-18 Smering en onderhoud, periodiek............. 6-5 Spanning aandrijfketting ......................... 6-26 Specificaties.............................................. 8-1 Stalling ...................................................... 7-3 Startblokkeersysteem ............................... 3-1 Starten van de motor ................................ 5-1 Startknop................................................. 3-10 Startspersysteem .................................... 3-21 Stationair toerental.................................. 6-18 Storingzoekschema’s.............................. 6-38 Stroomlijn- en framepanelen, verwijderen en aanbrengen .................... 6-9 Stuurschakelaars ...................................... 3-9 Stuursysteem, controleren ...................... 6-30 L Lichtsignaalschakelaar .............................. 3-9 Luchtfilterelement, vervangen ................. 6-16 M Matkleur, let op.......................................... 7-1 Modelinformatiesticker .............................. 9-1 Motorolie en oliefilterelement .................. 6-11 Multifunctioneel display ............................. 3-7 N Noodstopschakelaar................................ 3-10 O Onderhoud, uitstootcontrolesysteem......... 6-3 Ondersteunen van de motorfiets ............. 6-36 Opbergcompartiment............................... 3-16 P Parkeerlichtgloeilamp, vervangen ........... 6-36 Parkeren.................................................... 5-4 Plaats van de onderdelen.......................... 2-1 Problemen oplossen................................ 6-37 R Rem- en koppelingshendels, controleren en smeren .......................... 6-29 Rem- en schakelpedalen, controleren en smeren ............................................. 6-28 Remhendel .............................................. 3-11 Remlichtschakelaars ............................... 6-23 Rempedaal .............................................. 3-11 T Tankbeluchtingsslang/overloopslang...... 3-14 Tankdop .................................................. 3-13 Temperatuurmeter koelvloeistof ............... 3-7 Toerentellerunit ......................................... 3-6 U Uitlaatkatalysatoren ................................ 3-15 V Veiligheidsinformatie................................. 1-1 Verzorging................................................. 7-1 Voertuigidentificatienummer ..................... 9-1 ✼✥✯✣✱ ✦ INDEX Voor- en achterremblokken controleren............................................ 6-24 Voorvork, afstellen .................................. 3-17 Voorvork, controleren.............................. 6-30 Vrije slag gaskabel, controleren.............. 6-19 Vrijstandcontrolelampje............................. 3-4 W Waarschuwingsindicator brandstofniveau ...................................... 3-4 Waarschuwingslampje motorstoring ......... 3-4 Waarschuwingslampje olieniveau............. 3-4 Wielen ..................................................... 6-22 Wiellagers controleren ............................ 6-31 Z Zadel ....................................................... 3-15 Zekeringen, vervangen ........................... 6-32 Zijstandaard ............................................ 3-20 Zijstandaard, controleren en smeren ...... 6-29 ✱❑❏❄❉❄❆❍✥✤ ✥ ✱❑❏❄❉✰❆❍ ✥ YAMAHA MOTOR CO., LTD. PRINTED IN THE NETHERLANDS 2009.09
* Your assessment is very important for improving the work of artificial intelligence, which forms the content of this project
Related manuals
Download PDF
advertisement