Yamaha | XTZ1200Z | Handleiding | XT1200Z


Add to my manuals
106 Pages

advertisement

Yamaha | XTZ1200Z | Handleiding | XT1200Z | Manualzz

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken.

HANDLEIDING

XT1200Z

23P-F8199-D0

DIC183

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

DAU26945

Lees deze handleiding aandachtig door voordat u deze machine gaat gebruiken. Deze handleiding dient bij de machine te blijven als deze wordt verkocht.

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

DECLARATION of CONFORMITY

We

Company: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

Address: 1450-6, Mori, Mori-Machi, Shuchi-gun, Shizuoka-Ken, 437-0292 Japan

Hereby declare that the product:

Kind of equipment: IMMOBILIZER

Type-designation: 5SL-00 is in compliance with following norm(s) or documents:

R&TTE Directive(1999/5/EC)

EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)

Two or Three-Wheel Motor Vehicles Directive(97/24/EC: Chapter 8, EMC)

Place of issue: Shizuoka, Japan

Date of issue: 1 Aug. 2002

Revision record

No.

1

Contents Date

To change contact person and integrate type-designation.

9 Jun. 2005

2

3

Version up the norm of EN60950 to EN60950-1

To change company name

27 Feb. 2006

1 Mar. 2007

General manager of quality assurance div.

YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

CONFORMITEITSVERKLARING

Wij,

Bedrijf: YAMAHA MOTOR ELECTRONICS CO., LTD.

Adres: 1450-6, Mori, Mori-machi, Shuchi-gun, Shizuoka-ken, 437-0292 Japan

Verklaren hierbij dat het product:

Type apparaat: STARTBLOKKERING

Typeaanduiding: 5SL-00 in overeenstemming is met de volgende norm(en) of documenten:

R&TTE richtlijn(1999/5/EG)

EN300 330-2 v1.1.1(2001-6), EN60950-1(2001)

Richtlijn betreffende motorvoertuigen op twee of drie wielen(97/24/EG: Hoofdstuk 8, EMC)

Plaats van afgifte: Shizuoka, Japan

Datum van afgifte: 1 augustus 2002

Overzicht van wijzigingen

Nr.

1

Inhoud Datum

Om contactpersoon te wijzigen en typeaanduiding te integreren. 9 juni 2005

2

3

Overgang van norm EN60950 naar EN60950-1

Om bedrijfsnaam te wijzigen

27 februari 2006

1 maart 2007

Algemeen directeur afdeling kwaliteitsbeheer

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

INLEIDING

DAU10102

Welkom in de wereld van Yamaha!

Als eigenaar van de XT1200Z profiteert u van de enorme ervaring en technische kennis van Yamaha op het gebied van het ontwerpen en fabriceren van hoogwaardige producten, waarmee Yamaha zijn reputatie van betrouwbaarheid heeft verworven.

Neem rustig de tijd om deze handleiding aandachtig door te lezen, zodat u plezier zult hebben van alle functies van uw XT1200Z. De Gebruikershandleiding geeft instructies voor de bediening, inspectie en het onderhoud van de machine en beschrijft hoe u uzelf en anderen kunt beschermen tegen persoonlijk letsel of schade.

Verder helpen allerlei tips in deze handleiding om uw machine in optimale conditie te houden. Als er ten slotte toch nog vragen zijn, aarzel dan niet en neem contact op met de Yamaha dealer.

Het Yamaha team wenst u veilig en plezierig rijden toe. En vergeet niet, veiligheid voor alles!

Yamaha werkt voortdurend aan verbeteringen ten aanzien van productontwerp en kwaliteit. Om deze reden kan soms sprake zijn van kleine tegenstrijdigheden tussen uw machine en de beschrijving ervan in deze handleiding, ook al bevat de handleiding de meest recente productinformatie ten tijde van publicatie. Als u vragen hebt over deze handleiding, neem dan contact op met uw Yamaha dealer.

DWA10031

WAARSCHUWING

Lees deze handleiding aandachtig helemaal door voordat u deze machine gaat gebruiken.

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU10132

Bijzonder belangrijke informatie is in deze handleiding gemarkeerd met de volgende aanduidingen:

Dit is het Safety Alert-symbool. Het wordt gebruikt om u te waarschuwen voor risico’s op persoonlijk letsel. Volg alle veiligheidsaanwijzingen bij dit symbool op om mogelijk letsel of overlijden te voorkomen.

WAARSCHUWING

LET OP

OPMERKING

Een WAARSCHUWING duidt een gevaarlijke situatie aan die, indien niet vermeden, kan resulteren in ernstig letsel of overlijden.

De aanduiding LET OP staat bij speciale voorzorgen die moeten worden genomen om schade aan de machine of andere eigendommen te voorkomen.

De aanduiding OPMERKING staat bij belangrijke informatie die procedures kan vergemakkelijken of verhelderen.

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

BELANGRIJKE INFORMATIE IN DE HANDLEIDING

DAU36390

XT1200Z

HANDLEIDING

©2010 door Yamaha Motor Co., Ltd.

1e uitgave, februari 2010

Alle rechten voorbehouden.

Elke vorm van herdruk of onbevoegd gebruik zonder schriftelijke toestemming van

Yamaha Motor Co., Ltd. is uitdrukkelijk verboden.

Gedrukt in Nederland.

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

INHOUDSOPGAVE

VEILIGHEIDSINFORMATIE ..............1-1

BESCHRIJVING ................................2-1

Aanzicht linkerzijde..........................2-1

Aanzicht rechterzijde .......................2-2

Bedieningen en instrumenten..........2-3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN

BEDIENINGEN ...................................3-1

D-mode (rijmodus) ..........................3-1

Startblokkeersysteem .....................3-1

Contactslot/stuurslot .......................3-2

Controle- en waarschuwingslampjes ...............3-4

Multifunctionele meter ....................3-8

Antidiefstal-alarmsysteem

(optie) ........................................3-15

Stuurschakelaars ..........................3-15

Koppelingshendel .........................3-16

Schakelpedaal ..............................3-17

Remhendel ...................................3-17

Rempedaal ...................................3-18

ABS ..............................................3-19

Tractieregeling ..............................3-20

Tankdop ........................................3-21

Brandstof ......................................3-22

Tankbeluchtingsslang/ overloopslang ............................3-23

Uitlaatkatalysator ..........................3-23

Bestuurderszadel ..........................3-24

De hoogte van het bestuurderszadel verstellen ...... 3-25

Kuipruit ......................................... 3-26

Voorvork afstellen ........................ 3-27

Schokdemperunit afstellen ........... 3-28

Bagagedragers ............................. 3-30

Bagageriembevestiging ................ 3-31

Zijstandaard ................................. 3-31

Startspersysteem ......................... 3-32

Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires ....................... 3-34

VOOR UW VEILIGHEID –

CONTROLES VOOR HET RIJDEN ... 4-1

GEBRUIK EN BELANGRIJKE

RIJ-INFORMATIE .............................. 5-1

Starten van de motor ...................... 5-1

Schakelen ...................................... 5-2

Tips voor een zuinig brandstofverbruik ........................ 5-3

Inrijperiode ..................................... 5-3

Parkeren ......................................... 5-4

PERIODIEK ONDERHOUD EN

AFSTELLINGEN ................................ 6-1

Boordgereedschapsset .................. 6-1

Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem ........ 6-3

Algemeen smeer- en onderhoudsschema .................... 6-4

Stroomlijnpanelen verwijderen en aanbrengen ................................ 6-8

Controleren van de bougies ......... 6-10

Motorolie en oliefilterpatroon ....... 6-11

Cardanolie ................................... 6-14

Koelvloeistof ................................ 6-15

Luchtfilterelement ........................ 6-16

Stationair toerental controleren .... 6-17

Controleren van de vrije slag gaskabel ................................... 6-17

Klepspeling .................................. 6-17

Banden ........................................ 6-18

Spaakwielen ................................ 6-20

Koppelingshendel ........................ 6-20

Vrije slag van remhendel controleren ............................... 6-20

Remlichtschakelaars .................... 6-21

Controleren van voor- en achterremblokken ..................... 6-21

Controleren van remvloeistofniveau ................... 6-22

Rem- en koppelingsvloeistof verversen .................................. 6-23

Kabels controleren en smeren ..... 6-23

Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel .............. 6-24

Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen ................... 6-24

Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels ............... 6-25

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

Middenbok en zijstandaard controleren en smeren ..............6-25

Achterbrugscharnierpunten smeren ......................................6-26

Voorvork controleren ....................6-26

Stuursysteem controleren ............6-27

Controleren van wiellagers ...........6-27

Accu .............................................6-28

Zekeringen vervangen ..................6-29

Koplampgloeilamp vervangen ......6-31

Achterlicht/remlichtunit .................6-32

Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen .................................6-32

Gloeilamp kentekenverlichting vervangen .................................6-33

Parkeerlichtgloeilamp vervangen .................................6-34

Problemen oplossen .....................6-36

Storingzoekschema’s ...................6-37

VERZORGING EN STALLING

VAN DE MOTORFIETS......................7-1

Matkleur, let op ...............................7-1

Verzorging ......................................7-1

Stalling ............................................7-3

SPECIFICATIES ................................8-1

GEBRUIKERSINFORMATIE..............9-1

Identificatienummers ......................9-1

INHOUDSOPGAVE

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

DAU10314

Wees een verantwoordelijke eigenaar

Als eigenaar van de machine bent u verantwoordelijk voor de veilige en juiste bediening ervan.

Motorfietsen zijn tweewielige voertuigen.

Voor een veilig gebruik zijn de toepassing van de juiste rijtechnieken en de ervaring van de bestuurder van belang. Elke bestuurder moet bekend zijn met de volgende vereisten alvorens met deze motorfiets te gaan rijden.

Hij of zij moet:

● Door een competente informatiebron grondig zijn ingelicht over alle aspec-

● ten van het motorrijden.

Zich houden aan de waarschuwingen en onderhoudseisen zoals vermeld in deze Gebruikershandleiding.

Grondig getraind zijn in veilige en correcte rijtechnieken.

Gebruikmaken van professionele technische service, zoals aangegeven in deze Gebruikershandleiding en/of wanneer de mechanische condities dit vereisen.

Veilig rijden

Voer vóór elke rit de controles voor het rijden uit om u ervan te verzekeren dat de machine in veilige staat verkeert. Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Zie

pagina 4-1 voor een lijst met controles voor

het rijden.

● Deze motorfiets is gebouwd voor het vervoer van de bestuurder plus een passagier.

● Het niet opmerken en herkennen van motorfietsen door andere weggebruikers vormt de belangrijkste oorzaak van auto-/motorongevallen. Vaak worden ongevallen veroorzaakt doordat een autobestuurder de motor niet heeft gezien. Zorg dat u opvalt, dat blijkt het meest effectief om het risico op een dergelijk type ongeval te verminderen.

Dus:

• Draag een jack in felle kleuren.

• Wees extra voorzichtig bij het naderen en passeren van kruisingen, daar doen ongelukken met motorfietsen zich namelijk het meest voor.

• Ga daar rijden waar andere weggebruikers u kunnen zien. Ga niet rijden in de dode zichthoek van een andere weggebruiker.

Bij veel ongevallen zijn onervaren bestuurders betrokken. Veelal zijn bestuurders die bij een ongeval betrokken waren zelfs niet in het bezit van een geldig motorrijbewijs.

• Zorg dat u bekwaam bent om te rijden en leen uw motorfiets alleen uit aan ervaren motorrijders.

• Weet wat u wel en niet aankunt.

Door rekening te houden met uw beperkingen helpt u ongelukken voorkomen.

• We raden aan om het motorrijden te oefenen op plekken waar geen verkeer is, totdat u grondig bekend bent met de motor en zijn bediening.

Ongelukken worden vaak veroorzaakt door een fout van de motorbestuurder.

Veel bestuurders houden bij het ingaan van een bocht een te hoge rij-

1-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

VEILIGHEIDSINFORMATIE

● snelheid aan of gaan onvoldoende schuinliggen voor de rijsnelheid, waardoor ze wijd uit de bocht komen.

• Neem altijd de maximumsnelheid in acht en rijd nooit sneller dan de wegcondities en het verkeer toestaan.

• Geef altijd richting aan voordat u afslaat of van rijstrook wisselt. Zorg dat andere weggebruikers u kunnen zien.

De zithouding van de bestuurder en de passagier is belangrijk voor een goede besturing.

• De bestuurder moet tijdens het rijden beide handen aan het stuur houden en beide voeten op de bestuurdersvoetsteunen, om zo de macht over het stuur te behouden.

• De passagier hoort steeds de bestuurder, de zadelband of de handgreep, indien aanwezig, met beide handen vast te houden en beide voeten op de passagiersvoetsteunen te houden. Neem nooit een passagier mee die niet in staat is om beide voeten stevig op de passagiersvoetsteunen te zetten.

Rijd nooit onder invloed van alcohol of andere drugs.

Beschermende kleding

Motorongelukken met dodelijke afloop betreffen meestal hoofdletsel. Het dragen van een helm is de belangrijkste factor bij het voorkomen of reduceren van hoofdletsel.

Draag altijd een goedgekeurde helm.

Draag ook een vizier of een veiligheidsbril. Zonder oogbescherming kan uw zicht door de rijwind verslechteren,

● waardoor u gevaren mogelijk te laat opmerkt.

Door een jack, stevige schoenen, een lange broek, handschoenen e.d. te dragen verkleint u de kans op schaafwonden of ontvellingen.

Draag nooit loszittende kleding, deze kan blijven haken aan bedienings-

● handgrepen of door de wielen worden gegrepen en zo een ongeval of letsel veroorzaken.

Draag altijd beschermende kleding die uw benen, enkels en voeten bedekt.

De motor en het uitlaatsysteem kunnen tijdens en na het rijden zeer heet zijn en brandwonden veroorzaken.

De hierboven vermelde voorzorgsmaatregelen gelden ook voor passagiers.

Voorkom koolmonoxidevergiftiging

De uitlaatgassen van verbrandingsmotoren bevatten koolmonoxide, een dodelijk gas.

Inademing van koolmonoxide kan hoofdpijn, duizeligheid, sufheid, misselijkheid, verwarring en uiteindelijk de dood veroorzaken.

Koolmonoxide is een kleurloos, reukloos, smaakloos gas dat ook aanwezig kan zijn als u geen uitlaatgassen ziet of ruikt. Het koolmonoxideniveau kan zeer snel oplopen, waardoor u het bewustzijn kunt verliezen en uzelf niet meer kunt redden. In afgesloten of slecht geventileerde ruimtes kunnen dodelijke hoeveelheden koolmonoxide dagenlang blijven hangen. Als u symptomen van koolmonoxidevergiftiging ervaart, verlaat de ruimte dan onmiddellijk, ga naar de open lucht en ROEP MEDI-

SCHE HULP IN.

● Laat de motor niet binnen draaien.

Zelfs als u ventileert met ventilatoren of open ramen en deuren kan de hoe-

● veelheid koolmonoxide snel oplopen tot gevaarlijke niveaus.

Laat de motor niet draaien in slecht geventileerde of deels afgesloten ruimtes zoals schuren of garages.

1

1-2

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

1

VEILIGHEIDSINFORMATIE

● Laat de motor niet buiten draaien op plaatsen waar de uitlaatgassen in een gebouw kunnen worden getrokken via openingen zoals ramen en deuren.

Beladen

Het monteren van accessoires of het vervoer van bagage kan een negatief effect hebben op de rijstabiliteit en het weggedrag als hierdoor de gewichtsverdeling van de motor verandert. Wees uiterst voorzichtig bij het monteren van accessoires of het beladen van uw motor, om zo mogelijke ongevallen te vermijden. Pas extra op wanneer u op een motor rijdt die beladen is of waaraan accessoires zijn gemonteerd. Hieronder volgen naast de informatie over accessoires enkele richtlijnen voor het beladen van uw motorfiets:

Het totale gewicht van de bestuurder, passagier, accessoires en bagage mag de maximale gewichtslimiet niet overschrijden.

Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Maximale belasting:

209 kg (461 lb)

Let op het volgende wanneer u tot deze gewichtslimiet belaadt:

Het zwaartepunt van bagage en accessoires moet zo laag mogelijk liggen en zo dicht mogelijk bij de motor. Bevestig zware goederen zo dicht mogelijk bij het midden van de machine en verdeel het gewicht zo gelijkmatig mogelijk over beide zijden om onbalans of instabiliteit te minimaliseren.

Als gewicht gaat schuiven kan zich een plotselinge onbalans voordoen.

Controleer voordat u gaat rijden of accessoires en bagage stevig aan de motor zijn bevestigd. Controleer de bevestigingspunten voor accessoires en bagage regelmatig.

• Pas de vering aan de te vervoeren bagage aan (alleen voor modellen met instelbare vering) en controleer de toestand en spanning van uw banden.

• Bevestig nooit omvangrijke of zware goederen aan het stuur, de voorvork of het voorwielspatbord. Dergelijke voorwerpen, inclusief bagage als slaapzakken, plunjezakken of tenten, kunnen een instabiel weggedrag of een te trage reactie op het stuur veroorzaken.

Deze machine is niet ontworpen voor het trekken van een aanhanger of bevestiging van een zijspan.

Originele Yamaha accessoires

De keuze van accessoires voor uw machine vormt een belangrijke beslissing. Originele

Yamaha accessoires, die alleen verkrijgbaar zijn bij de Yamaha dealer, zijn door

Yamaha ontwikkeld, getest en goedgekeurd voor gebruik op uw machine.

Veel bedrijven die niet zijn gelieerd aan

Yamaha produceren onderdelen en accessoires of bieden aanpassingssets voor

Yamaha voertuigen. Yamaha kan niet alle producten testen die deze bedrijven produceren. Om die reden kan Yamaha accessoires die niet door Yamaha zijn verkocht of wijzigingen die niet door zijn Yamaha zijn aangeraden niet goedkeuren of aanbevelen, zelfs niet als deze zijn verkocht en geïnstalleerd door een Yamaha dealer.

In de handel verkrijgbare onderdelen, accessoires en aanpassingssets

Hoewel er producten verkrijgbaar zijn die qua ontwerp en kwaliteit sterk lijken op originele Yamaha accessoires, dient u te beseffen dat sommige in de handel verkrijgbare accessoires of aanpassingssets niet geschikt zijn vanwege mogelijke veiligheidsrisico’s voor uzelf of anderen. Het monteren van in de handel verkrijgbare producten of het verrichten van aanpassingen die de ontwerp- of bedieningskenmerken

1-3

U23PD0D0.book Page 4 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

VEILIGHEIDSINFORMATIE van uw machine wijzigen kan het risico op ernstig letsel of overlijden van uzelf of anderen vergroten. U bent verantwoordelijk voor letsel dat voortvloeit uit wijzigingen aan de machine.

Volg bij de montage van accessoires de onderstaande richtlijnen en die vermeld onder het kopje “Beladen”.

● Monteer nooit accessoires en vervoer nooit bagage als deze een nadelige invloed hebben op de prestaties van uw motor. Inspecteer het accessoire zorgvuldig alvorens het te gebruiken om te waarborgen dat het de grondspeling of de hellinghoek op geen enkele manier vermindert, de veerweg, de stuuruitslag of de bediening niet beperkt en geen lampen of reflectors afdekt.

• Accessoires die aan of nabij het stuur of de voorvork zijn gemonteerd zullen mogelijk instabiliteit veroorzaken door een foutieve gewichtsverdeling of door aerodynamische effecten. Accessoires aan het stuur of nabij de voorvork moeten zo licht mogelijk zijn en tot een minimum worden beperkt.

• Omvangrijke accessoires kunnen door hun aerodynamisch effect van invloed zijn op de rijstabiliteit van de motor. De motor kan door rijwind

● worden opgetild of bij zijwind instabiel worden. Zulke accessoires kunnen ook instabiliteit veroorzaken terwijl u grote voertuigen inhaalt of door deze wordt ingehaald.

• Sommige accessoires dwingen de bestuurder om een andere dan de normale zitpositie in te nemen. Zo’n verkeerde zitpositie beperkt de bewegingsvrijheid van de bestuurder en kan een comfortabele bediening hinderen, zodat we dergelijke accessoires sterk afraden.

Wees voorzichtig bij het aanbrengen van elektrische accessoires. Als elektrische accessoires de capaciteit van het elektrisch systeem van de motorfiets te boven gaan, kan zich een gevaarlijke elektrische storing voordoen waardoor de verlichting of de motor uitvalt.

In de handel verkrijgbare banden en velgen

De banden en velgen die bij uw motorfiets werden geleverd, zijn ontworpen om de mogelijkheden van de motorfiets te ondersteunen en bieden de beste combinatie van rijprestaties, remvermogen en comfort. Andere banden, velgen, maten of combinaties

zijn mogelijk niet geschikt. Zie pagina 6-18

voor bandenspecificaties en meer informatie over het vervangen van uw banden.

1-4

1

2

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

BESCHRIJVING

Aanzicht linkerzijde

1 2 3 4

DAU10410

1. Tankdop (pagina 3-21)

2. Slot bestuurderszadel (pagina 3-24)

3. Handgreep

4. Bagagedrager (pagina 3-30)

5. Vulplug cardanolie (pagina 6-14)

6. Aftapplug cardanolie (pagina 6-14)

7. Koelvloeistofreservoir (pagina 6-15)

8. Schakelpedaal (pagina 3-17)

11 10 9 8 7 6 5

9. Olieaftapplug (oliereservoir) (pagina 6-11)

10.Olieaftapplug (carter) (pagina 6-11)

11.Oliefilterpatroon (pagina 6-11)

2-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

Aanzicht rechterzijde

1 2 3 4

BESCHRIJVING

DAU10420

2

5

6

7

14

1. Vloeistofreservoir achterrem (pagina 6-22)

2. Stelknop voor veervoorspanning schokdemperunit (pagina 3-28)

3. Stelschroef voor uitveerdemping voorvork (pagina 3-27)

4. Stelbout voor veervoorspanning voorvork (pagina 3-27)

5. Hoofdzekering (pagina 6-29)

6. Zekering ABS-motor (pagina 6-29)

7. Zekeringenkastje (pagina 6-29)

8. Stelschroef voor inveerdemping voorvork (pagina 3-27)

13 12 11 10 9 8

9. Boordgereedschapsset (pagina 6-1)

10.Accu (pagina 6-28)

11.Olievuldop (pagina 6-11)

12.Kijkglas olieniveau (pagina 6-11)

13.Rempedaal (pagina 3-18)

14.Stelknop voor uitveerdemping schokdemperunit (pagina 3-28)

2-2

2

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

BESCHRIJVING

Bedieningen en instrumenten

1 2 3 4 5 6 7 8

DAU10430

1. Koppelingshendel (pagina 3-16)

2. Schakelaargroep linkerstuurzijde (pagina 3-15)

3. Reservoir koppelingsvloeistof (pagina 6-22)

4. Multifunctionele meter (pagina 3-8)

5. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires (pagina 3-34)

6. Vloeistofreservoir voorrem (pagina 6-22)

7. Schakelaargroep rechterstuurzijde (pagina 3-15)

8. Remhendel (pagina 3-17)

10

9. Gasgreep (pagina 6-17)

10.Contactslot/stuurslot (pagina 3-2)

9

2-3

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU49431

D-mode (rijmodus)

D-mode is een elektronisch geregeld motorprestatiesysteem met twee modusselecties

(toermodus “T” en sportmodus “S”).

Druk de rijmodusschakelaar “MODE” in om te wisselen tussen de modi. (Zie pagina

3-16 voor uitleg over de rijmodusschake-

laar.)

Deze modus biedt een soepel rijgedrag van het lage- tot het hogetoerenbereik.

Sportmodus “S”

Vergeleken met de toermodus biedt deze modus een sportievere motorrespons in het lage- en middelhogetoerenbereik.

Startblokkeersysteem

DAU10976

3

1

1. Rijmodusschakelaar “MODE”

OPMERKING

Maak uzelf vertrouwd met de werking van

D-mode en de rijmodusschakelaar MODE alvorens het systeem te gebruiken.

Toermodus “T”

De toermodus “T” is geschikt voor verschillende rijsituaties.

1. Codeersleutel (rood bovendeel)

2. Standaardsleutels (zwart bovendeel)

Dit voertuig is voorzien van een startblokkeersysteem waarmee diefstal kan worden bemoeilijkt door de codering van de standaardsleutels te wijzigen. Het systeem bestaat uit de volgende onderdelen:

● een codeersleutel (met een rood bovendeel)

● twee standaardsleutels (met een zwart bovendeel) die opnieuw kunnen wor-

● den gecodeerd een transponder (die is geïntegreerd in de codeersleutel) een startblokkeereenheid een ECU een controlelampje van het startblok-

keersysteem (Zie pagina 3-4.)

3-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

De sleutel met het rode bovendeel wordt gebruikt om de twee standaardsleutels te coderen. Het wijzigen van de codes is een ingewikkelde procedure. Breng het voertuig daarom met alle drie sleutels naar een

Yamaha dealer om deze opnieuw te laten coderen. Gebruik de sleutel met het rode bovendeel niet om met het voertuig te rijden. Deze sleutel dient uitsluitend te worden gebruikt voor het opnieuw coderen van de standaardsleutels. Gebruik altijd een standaardsleutel om met het voertuig te rijden.

DCA11821

LET OP

● ZORG DAT U DE CODEERSLEUTEL

NIET VERLIEST! NEEM DIRECT

CONTACT OP MET UW DEALER

ALS U HEM VERLOREN HEBT! Als de codeersleutel verloren is, kunnen de standaardsleutels niet opnieuw gecodeerd worden. U kunt het voertuig dan nog steeds starten met de standaardsleutels, maar als ze opnieuw gecodeerd moeten worden (d.w.z. als er een nieuwe standaardsleutel is gemaakt of als alle sleutels verloren zijn), dient het gehele startblokkeersysteem vervangen te worden. Daarom wordt u sterk aangeraden een van de stan-

● daardsleutels te gebruiken en de codeersleutel op een veilige plek te bewaren.

Dompel de sleutels nooit in water.

Stel de sleutels nooit bloot aan extreem hoge temperaturen.

Leg de sleutels nooit vlakbij magnetische voorwerpen (zoals bijvoorbeeld speakers enz.).

Plaats nooit voorwerpen die elektrische signalen uitzenden vlakbij de sleutels.

Plaats nooit zware voorwerpen op de sleutels.

U mag de sleutels nooit slijpen of de vorm ervan wijzigen.

U mag het plastic gedeelte van de sleutels nooit demonteren.

Hang nooit twee sleutels van een startblokkeersysteem aan dezelfde sleutelring.

Bewaar de standaardsleutels en ook de sleutels van andere startblokkeersystemen altijd op een andere plek dan de codeersleutel van het voertuig.

Houd sleutels van andere startblokkeersystemen altijd uit de buurt van het contactslot, want anders kunnen ze signaalstoring veroorzaken.

Contactslot/stuurslot

DAU10472

Via het contactslot/stuurslot worden het ontstekingssysteem en de verlichtingssystemen bediend en wordt het stuur vergrendeld. De diverse standen worden hierna beschreven.

OPMERKING

Gebruik de standaardsleutel (zwarte greep) voor regelmatig gebruik van de machine.

Bewaar de codeersleutel (rode greep) op een veilige plaats en gebruik deze uitsluitend voor hercodering om het risico op verlies te minimaliseren.

DAU26811

ON

Alle elektrische circuits worden voorzien van stroom; de instrumentenverlichting, de achterlichten, de kentekenverlichting en de

3-2

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Om het stuur te ontgrendelen parkeerlichten gaan branden en de motor kan worden gestart. De sleutel kan niet worden uitgenomen.

OPMERKING

De koplampen gaan automatisch branden als de motor wordt gestart en blijven aan totdat de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid.

Om het stuur te vergrendelen

DAU10661

OFF

Alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

DWA10061

WAARSCHUWING

Draai nooit de sleutel naar “OFF” of

“LOCK” terwijl de machine rijdt. Hierdoor worden de elektrische systemen uitgeschakeld, wat mogelijk kan leiden tot verlies van de controle of een ongeval.

1. Drukken.

2. Draaien.

1. Draai het stuur helemaal naar links of rechts.

2. Druk de sleutel in de “OFF”-stand in en draai deze dan naar “LOCK”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

3. Neem de sleutel uit.

DAU10691

LOCK

Het stuur is vergrendeld en alle elektrische systemen zijn uitgeschakeld. De sleutel kan worden uitgenomen.

1. Drukken.

2. Draaien.

Druk de sleutel in het contactslot en draai deze dan naar “OFF”. Houd de sleutel hierbij ingedrukt.

DAU39460

(Parkeren)

Het stuur is vergrendeld en de achterlichten, de kentekenverlichting en de parkeerlichten branden. De alarmverlichting en richtingaanwijzers kunnen worden ingeschakeld, maar alle andere elektrische systemen zijn uit. De sleutel kan worden uitgenomen.

Het stuur moet zijn vergrendeld om de sleutel naar “ ” te kunnen draaien.

3

3-3

U23PD0D0.book Page 4 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DCA11020

LET OP

Gebruik de parkeerstand niet gedurende langere tijd, anders kan de accu ontladen raken.

DAU49391

Controle- en waarschuwingslampjes

6 7 8 9 10

DAU11030

Controlelampjes richtingaanwijzers “ ” en “ ”

Het bijbehorende controlelampje knippert terwijl de schakelaar voor richtingaanwijzers naar de linker- of rechterstand is gedrukt.

3

2

1

5

4

DAU11060

Vrijstandcontrolelampje “ ”

Dit controlelampje brandt terwijl de versnellingsbak in de vrijstand staat.

DAU11080

Controlelampje grootlicht “ ”

Dit controlelampje brandt terwijl de koplamp is ingeschakeld voor grootlicht.

1. Waarschuwingslampje motorstoring “

2. Waarschuwingslampje olieniveau “

3. Controlelampje tractieregeling “TCS”

4. Controlelampje linker richtingaanwijzers “ ”

5. ABS-waarschuwingslampje “

ABS

6. Controlelampje grootlicht “

7. Vrijstandcontrolelampje “ ”

8. Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”

9. Controlelampje startblokkering

10.Controlelampje rechter richtingaanwijzers “ ”

DAU11254

Waarschuwingslampje olieniveau “ ”

Dit waarschuwingslampje gaat branden als het motorolieniveau laag is.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

3-4

U23PD0D0.book Page 5 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING

● Bij een voldoende hoog olieniveau kan het waarschuwingslampje soms toch

● knipperen bij rijden op een helling of bij plotseling afremmen of optrekken, er is dan echter geen sprake van een storing.

Dit model is ook uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor het circuit van het waarschuwingslampje olieniveau.

Als het waarschuwingscircuit voor het olieniveau een probleem aangeeft, wordt de volgende cyclus herhaald totdat de storing is opgeheven: Het waarschuwingslampje olieniveau knippert tien keer en dooft dan gedurende 2.5

seconden. Als dit zich voordoet, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.

DAU49421

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur “ ”

Dit waarschuwingslampje gaat branden als de motor oververhit raakt. Zet in zo’n geval de motor onmiddellijk af en geef deze de tijd om af te koelen.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DCA10021

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

OPMERKING

● Bij machines met een of meer radiatorkoelvinnen schakelt de radiatorkoelvin automatisch in of uit op basis van de

● koelvloeistoftemperatuur in de radiator.

Als de motor oververhit raakt, staan op

pagina 6-37 nadere instructies ver-

meld.

3

3-5

3

U23PD0D0.book Page 6 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Koelvloeistoftemperatuur

Weergave Condities

Onder 39 °C

(Onder 103 °F)

Wat te doen

De aanduiding “Lo” wordt getoond.

OK. U kunt rijden.

40–116 °C

(104–242 °F)

De temperatuur wordt getoond.

OK. U kunt rijden.

117–120 °C

(243–248 °F)

Boven 121 °C

(Boven 249 °F)

Aanduiding “HI” knippert.

Breng de machine tot stilstand en laat de motor stationair draaien tot de koelvloeistoftemperatuur daalt.

Aanduiding “HI” knippert.

Het waarschuwingslampje gaat branden.

Zet de motor af en laat afkoelen. (Zie pagina 6-37.)

3-6

U23PD0D0.book Page 7 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU11534

Waarschuwingslampje motorstoring “ ”

Dit waarschuwingslampje gaat branden of knipperen wanneer er een probleem wordt aangegeven in het elektrisch circuit dat de motor controleert. Vraag in dat geval een

Yamaha dealer het zelfdiagnosesysteem te

controleren. (Zie pagina 3-13 voor uitleg

over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

DAU49760

ABS-waarschuwingslampje “

ABS

Als dit waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, werken het

ABS-systeem en gekoppelde remsysteem mogelijk niet goed. Vraag in dat geval zo snel mogelijk een Yamaha dealer het sys-

teem te controleren. (Zie pagina 3-19.)

DWA10081

WAARSCHUWING

Als het ABS-waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, wordt alleen het conventionele remsysteem gebruikt. Wees dan voorzichtig en zorg dat de wielen tijdens plotseling remmen niet blokkeren. Als het waarschuwingslampje tijdens het rijden gaat branden of knipperen, vraag dan zo snel mogelijk een Yamaha dealer het remsysteem te controleren.

Het elektrisch circuit voor het waarschuwingslampje controleert u door de sleutel naar “ON” te draaien. Het waarschuwingslampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het waarschuwingslampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

“ON” te draaien. Het lampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

3-7

DAU49401

Controlelampje tractieregeling “TCS”

Dit controlelampje gaat knipperen wanneer de tractieregeling wordt ingeschakeld.

Het elektrisch circuit voor het lampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar

Als het lampje niet oplicht wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid of blijft branden, vraag dan uw Yamaha dealer om het elektrisch circuit na te zien.

Als de schakelaar is ingesteld op “TCS”modus “1” of “2” en de tractieregeling actief is, knippert het controlelampje.

Als de tractieregeling tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, wordt “TCS” “Off” weergegeven en gaan het controlelampje en het waarschuwingslampje motorstoring

branden. (Zie pagina 3-20 voor uitleg over

de werking van de tractieregeling.)

1 2 3

1. Controlelampje tractieregeling “TCS”

2. Waarschuwingslampje motorstoring “

3. Modusweergave tractieregeling

Probeer in dat geval om de tractieregeling en de lampjes terug te stellen door de pro-

cedures in “Terugstellen” op pagina 3-21 te

volgen.

3

U23PD0D0.book Page 8 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU38624

Controlelampje startblokkering

Het elektrisch circuit voor het controlelampje kan worden gecontroleerd door de sleutel naar “ON” te draaien. Het controlelampje moet enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

Licht het controlelampje niet meteen op wanneer u de sleutel naar “ON” draait of blijft het lampje branden, laat het elektrisch circuit dan door een Yamaha dealer controleren.

Als de sleutel naar “OFF” wordt gedraaid, begint het controlelampje na 30 seconden te knipperen om aan te geven dat het startblokkeersysteem is ingeschakeld. Het controlelampje stopt na 24 uur met knipperen, maar het startblokkeersysteem blijft ingeschakeld.

Het zelfdiagnosesysteem detecteert ook storingen in de circuits van het startblok-

keersysteem. (Zie pagina 3-13 voor uitleg

over de werking van het zelfdiagnosesysteem.)

Multifunctionele meter

1 2 3 4

DAU49603

5

11

1. Toerenteller

10 9 8 7 6

2. Modusweergave tractieregeling

3. Weergave koelvloeistoftemperatuur/weergave inlaatluchttemperatuur/weergave huidige brandstofverbruik/weergave gemiddelde brandstofverbruik

4. Snelheidsmeter

5. Brandstofniveaumeter

6. Rijmodusweergave

7. Klok

8. Rechter instelknop

9. Linker instelknop

10.Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve

11.Schakelaar tractieregeling

DWA12422

WAARSCHUWING

Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen in de instellingen van de multifunctionele meter gaat aanbrengen.

Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

De multifunctionele meter biedt de volgende voorzieningen:

● a snelheidsmeter a toerenteller een kilometerteller twee rittellers (die de afgelegde afstand aangeven sinds de tellers het

● laatst werden teruggesteld op nul) een ritteller voor brandstofreserve (die de afgelegde afstand aangeeft sinds het laatste segment van de brandstof-

● niveaumeter begon te knipperen) een klok een brandstofniveaumeter een weergave luchtaanzuigtemperatuur een weergave koelvloeistoftemperatuur een weergave voor het brandstofverbruik (functies voor huidig en gemiddeld verbruik)

3-8

U23PD0D0.book Page 9 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

● een rijmodusweergave (die de gese-

● lecteerde rijmodus aangeeft) een modusweergave voor de tractieregeling (die de geselecteerde modus van de tractieregeling aangeeft)

● een voorziening voor zelfdiagnose een regelmodus voor de helderheid van het LCD-display en de toerenteller

Met de insteltoetsen links en rechts, die zich onder het display bevinden, kunt u de instellingen in de multifunctionele meter regelen of wijzigen.

OPMERKING

● Om de toetsen links en rechts te kunnen gebruiken moet de sleutel naar

“ON” worden gedraaid, met uitzondering van de helderheidsmodus.

Alleen voor Groot-Brittannië: Om te wisselen tussen de kilometer- en mijlenweergave van de snelheidsmeter en de kilometerteller/ritteller/verbruiksmeter houdt u de linkertoets minstens twee seconden lang ingedrukt.

Toerenteller

1 2

1. Toerenteller

2. Rode zone toerenteller

Met de elektrische toerenteller kan de bestuurder het motortoerental controleren en dit binnen het ideale bereik houden.

Als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, slaat de naald van de toerenteller eenmaal helemaal uit tot het hoogste aantal toeren per minuut en keert daarna weer terug naar nul tpm om het elektrische circuit te testen.

DCA10031

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl de toerenteller in de rode zone wijst.

Rode zone: 7750 tpm en hoger

Kilometerteller- en rittellermodus

1

2

1. Kilometerteller/ritteller/ritteller brandstofreserve

2. Linker instelknop

Door indrukken van de linkertoets wisselt de weergave tussen de kilometertellermodus “ODO” en de rittellermodi “TRIP 1” en

“TRIP 2”, in de onderstaande volgorde:

ODO → TRIP 1 → TRIP 2 → ODO

OPMERKING

Bij het selecteren van “TRIP 1” of “TRIP 2” knippert het display vijf seconden lang.

Als nog ca. 3.9 L (1.03 US gal, 0.86 Imp.gal) brandstof in de brandstoftank aanwezig is, wisselt de weergave automatisch naar

“TRIP F”, de brandstofreserve-ritteller, en wordt de afgelegde afstand vanaf dat punt aangegeven. Wanneer u nu de linkertoets

3

3-9

U23PD0D0.book Page 10 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN indrukt, wisselt de weergave van de ritteller en kilometerteller in de onderstaande volgorde:

TRIP F → ODO → TRIP 1 → TRIP 2 →

TRIP F

OPMERKING

Bij het selecteren van “TRIP 1”, “TRIP 2” of

“TRIP F” knippert de weergave vijf seconden lang.

Klok

Om een ritteller op nul terug te stellen, selecteert u deze door op de linkertoets te drukken en houdt u deze toets vervolgens minstens een seconde lang ingedrukt terwijl de weergave knippert. Wanneer u de brandstofreserve-ritteller niet zelf met de hand op nul terugstelt, wordt deze automatisch teruggesteld zodra na het tanken 5 km

(3 mi) is gereden en wordt de vorige ritteller weergegeven.

3 2

1. Klok

2. Rechter instelknop

3. Linker instelknop

1

De klok wordt weergegeven als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid. Daarnaast kan de klok gedurende 10 seconden worden weergegeven door op de linkertoets te drukken als het contactslot in de stand

“OFF” of “LOCK” staat.

De klok op tijd zetten:

1. Houd de linker- en rechtertoets tegelijkertijd minstens drie seconden lang ingedrukt.

2. Als de urenaanduiding begint te knipperen, drukt u op de rechtertoets om de uren in te stellen.

3. Druk op de linkertoets en de minutenaanduiding begint te knipperen.

4. Druk de rechtertoets in om de minuten in te stellen.

5. Druk op de linkertoets; de klok begint te lopen zodra de toets wordt losgelaten.

Brandstofniveaumeter

1

1. Brandstofniveaumeter

De brandstofniveaumeter geeft aan hoeveel brandstof in de tank aanwezig is. De displaysegmenten van de brandstofniveaumeter verdwijnen richting “E” (leeg) naarmate het brandstofniveau verder daalt. Als het laatste segment begint te knipperen, dient u zo snel mogelijk te tanken.

Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, lichten alle displaysegmenten één keer op om het elektrische circuit te testen.

3-10

U23PD0D0.book Page 11 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING

Deze brandstofniveaumeter is voorzien van een zelfdiagnosesysteem. Als in het elektrisch circuit een storing wordt gedetecteerd, gaan alle displaysegmenten knipperen. Vraag in dat geval een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

brandstofverbruik “km/L” of “L/100 km” en het gemiddelde brandstofverbruik “AVE_

_._ km/L” of “AVE_ _._ L/100 km”, in de onderstaande volgorde: luchtaanzuigtemperatuur → koelvloeistoftemperatuur → km/L of L/100 km → AVE_

_._ km/L of AVE_ _._ L/100 km

→ luchtaanzuigtemperatuur

Weergave luchtaanzuigtemperatuur, koelvloeistoftemperatuur, huidige brandstofverbruik en gemiddelde brandstofverbruik

1

Alleen Verenigd Koninkrijk:

Druk op de rechtertoets om de weergave te wisselen tussen de luchtaanzuigtemperatuur, koelvloeistoftemperatuur, het huidige brandstofverbruik “km/L”, “L/100 km” of

“MPG” en het gemiddelde brandstofverbruik “AVE_ _._ km/L”, “AVE_ _._ L/100 km” of “AVE_ _._ MPG”, in de onderstaande volgorde: luchtaanzuigtemperatuur → koelvloeistoftemperatuur → km/L, L/100 km of MPG →

AVE_ _._ km/L, AVE_ _._ L/100 km of

AVE_ _._ MPG → luchtaanzuigtemperatuur

2

1. Weergave koelvloeistoftemperatuur/weergave inlaatluchttemperatuur/weergave huidige brandstofverbruik/weergave gemiddelde brandstofverbruik

2. Rechter instelknop

Druk op de rechtertoets om de weergave te wisselen tussen de luchtaanzuigtemperatuur, koelvloeistoftemperatuur, het huidige

3-11

Luchtaanzuigtemperatuurmodus

1

1. Weergave luchtaanzuigtemperatuur

De weergave luchtaanzuigtemperatuur geeft de temperatuur aan van de lucht die het luchtfilterhuis wordt binnengezogen.

OPMERKING

Zelfs als de weergave luchtaanzuigtemperatuur is geselecteerd, gaat het waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur branden als de motor oververhit raakt.

3

U23PD0D0.book Page 12 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Weergave koelvloeistoftemperatuur

1

Modus huidig brandstofverbruik

1

Druk op de rechtertoets om te wisselen tussen de weergaven voor het huidige brandstofverbruik terwijl een van de weergaven wordt getoond.

OPMERKING

Het huidige brandstofverbruik wordt weergegeven wanneer de machine een snelheid bereikt van 20 km/h (12 mi/h).

1. Weergave koelvloeistoftemperatuur

De weergave koelvloeistoftemperatuur geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan.

DCA10021

LET OP

Laat de motor niet draaien terwijl deze oververhit is.

2

1. Huidig brandstofverbruik

2. Rechter instelknop

De weergave van het huidige brandstofverbruik “km/L”, “L/100 km” of “MPG” (alleen

Verenigd Koninkrijk) geeft het brandstofverbruik onder de huidige rijomstandigheden aan.

● De weergave “km/L” geeft de afstand aan die kan worden afgelegd op 1.0 L

● brandstof.

De weergave “L/100 km” geeft de hoeveelheid brandstof aan die nodig is om

100 km af te leggen.

Alleen Verenigd Koninkrijk: De weergave “MPG” geeft de afstand aan die kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal

brandstof.

Modus gemiddeld brandstofverbruik

1

2

1. Gemiddeld brandstofverbruik

2. Rechter instelknop

De weergave van het gemiddelde brandstofverbruik “AVE_ _._ km/L”, “AVE_ _._

L/100 km” of “AVE_ _._ MPG” (alleen Verenigd Koninkrijk) geeft het gemiddelde brandstofverbruik aan sinds de weergave voor het laatst werd teruggesteld.

3-12

U23PD0D0.book Page 13 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

De weergave “AVE_ _._ km/L” geeft de gemiddelde afstand aan die kan worden afgelegd op 1.0 L brandstof.

De weergave “AVE_ _._ L/100 km” geeft de gemiddelde hoeveelheid brandstof aan die nodig is om 100 km af te leggen.

● Alleen Verenigd Koninkrijk: De weergave “AVE_ _._ MPG” geeft de gemiddelde afstand aan die kan worden afgelegd op 1.0 Imp.gal brandstof.

Druk op de rechtertoets om te wisselen tussen de weergaven voor het gemiddelde brandstofverbruik terwijl een van de weergaven wordt getoond.

Om de weergave van het gemiddelde brandstofverbruik terug te stellen, selecteert u deze door op de rechtertoets te drukken en houdt u deze toets vervolgens minstens een seconde lang ingedrukt terwijl de weergave knippert.

OPMERKING

Nadat de weergave is teruggesteld, wordt het gemiddelde brandstofverbruik pas weer weergegeven nadat de machine 1 km (0.6

mi) heeft gereden.

Rijmodusweergave

1

1. Rijmodusweergave

Deze weergave geeft aan welke rijmodus is geselecteerd: Toermodus “T” of sportmodus “S”. Zie voor meer informatie over de modi en hoe u deze kunt selecteren pagina

3-1 en 3-16.

Modusweergave tractieregeling

Deze weergave geeft aan welke modus van de tractieregeling is geselecteerd: “1”, “2” of

“Off”. Zie voor meer informatie over de modi

en hoe u deze kunt selecteren pagina 3-20.

Zelfdiagnosesysteem

1

1. Weergave foutcode

Dit model is uitgerust met een zelfdiagnosesysteem voor diverse elektrische circuits.

Als in de circuits van het startblokkeersysteem een storing wordt gedetecteerd, knippert het controlelampje startblokkering en geeft het display een foutcode weer.

Als in enig ander circuit een storing wordt gedetecteerd, gaat het waarschuwingslampje motorstoring branden en geeft het display een foutcode weer.

1

1. Modusweergave tractieregeling

3-13

3

U23PD0D0.book Page 14 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING

Als het display foutcode 52 van het circuit van het startblokkeersysteem weergeeft, betreft dit mogelijk een storing in het transpondersignaal. Als deze fout zich voordoet, probeer dan de volgende procedure.

1. Start de motor met behulp van de codeersleutel.

OPMERKING

Houd andere startblokkeersleutels uit de buurt van het contactslot en bewaar niet meer dan één startblokkeersleutel aan dezelfde sleutelring! Startblokkeersleutels kunnen signaalstoring veroorzaken, waardoor de motor mogelijk niet kan worden gestart.

DCA11590

LET OP

Wanneer het display een foutcode aangeeft, moet de machine zo spoedig mogelijk worden gecontroleerd om motorschade te voorkomen.

Regelmodus voor de helderheid van het

LCD-display en de toerenteller

1 2

3-14

3 4

2. Als de motor start, zet deze dan weer uit en probeer hem opnieuw te starten met de standaardsleutels.

3. Als de motor niet kan worden gestart met een of beide standaardsleutels, breng dan het voertuig, de codeersleutel en beide standaardsleutels naar een Yamaha dealer en laat de standaardsleutels opnieuw coderen.

Als het display foutcodes weergeeft, noteer deze dan en vraag een Yamaha dealer om het voertuig te controleren.

6 5

1. Toerentellerpaneel

2. Toerentellernaald

3. LCD

4. Weergave helderheidsniveau

5. Rechter instelknop

6. Linker instelknop

Met deze functie regelt u de helderheid van het LCD-display en de toerenteller in overeenstemming met het aanwezige daglicht.

Om de helderheid in te stellen

1. Draai de sleutel naar “OFF”.

2. Druk de linkertoets in en houd deze ingedrukt.

3. Draai de sleutel naar “ON”, wacht vijf seconden en laat dan de linkertoets los.

4. Druk op de rechtertoets om de gewenste displayhelderheid te kiezen.

5. Druk op de linkertoets om het geselecteerde helderheidsniveau te bevestigen. Het display keert terug naar de kilometerteller- of rittellerweergave.

U23PD0D0.book Page 15 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU12348 Rechts DAU12331

Antidiefstal-alarmsysteem (optie)

Dit model kan door een Yamaha dealer worden uitgerust met een optioneel antidiefstal-alarmsysteem. Neem contact op met een Yamaha dealer voor nadere informatie.

Stuurschakelaars

Links

1 2

1

2

3

1. Noodstopschakelaar “ / ”

2. Rijmodusschakelaar “MODE”

3. Startknop “ ”

5 4

1. Lichtsignaalschakelaar “PASS”

2. Dimlichtschakelaar “ / ”

3. Schakelaar alarmverlichting “ ”

4. Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”

5. Claxonschakelaar “ ”

3

DAU12370

Lichtsignaalschakelaar “PASS”

Druk deze schakelaar in om met de koplampen een lichtsignaal te geven.

DAU12400

Dimlichtschakelaar “ / ”

Zet deze schakelaar op “ ” voor grootlicht en op “ ” voor dimlicht.

DAU12460

Richtingaanwijzerschakelaar “ / ”

Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar rechts aan te geven. Druk deze schakelaar naar “ ” om afslaan naar links aan te geven. Na loslaten keert de schakelaar terug naar de middenstand. Om de richtin-

3

3-15

U23PD0D0.book Page 16 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN gaanwijzers uit te schakelen wordt de schakelaar ingedrukt nadat hij is teruggekeerd in de middenstand.

DAU12500

Claxonschakelaar “ ”

Druk deze schakelaar in om een claxonsignaal te geven.

DAU12660

Noodstopschakelaar “ / ”

Zet deze schakelaar voor u de motor start op “ ”. Zet deze schakelaar op “ ” om de motor direct uit te schakelen in een noodgeval, zoals wanneer de machine omslaat of als de gaskabel blijft hangen.

Schakelaar alarmverlichting “ ”

DAU12733

Met de sleutel in de stand “ON” of “ ” kan deze schakelaar worden gebruikt voor het inschakelen van de alarmverlichting (gelijktijdig knipperen van alle richtingaanwijzers).

De alarmverlichting wordt gebruikt in een noodgeval of om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen als uw machine stilstaat in een mogelijk gevaarlijke verkeerssituatie.

DCA10061

LET OP

Gebruik de alarmverlichting niet gedurende langere tijd als de motor niet draait omdat hierdoor de accu kan ontladen.

DAU12711

Startknop “ ”

Druk deze knop in om via de startmotor de

motor rond te draaien. Zie pagina 5-1 voor

startinstructies voordat u de motor start.

DAU49571

Rijmodusschakelaar “MODE”

DWA15340

WAARSCHUWING

Wijzig de rijmodus niet tijdens het rijden.

DAU42340

Het waarschuwingslampje voor motorstoring en het ABS-waarschuwingslampje gaan branden als de sleutel naar “ON” wordt gedraaid en de startknop wordt ingedrukt. Dit wijst echter niet op een storing.

Met deze schakelaar kan de rijmodus worden gewisseld tussen de toermodus “T” en de sportmodus “S”.

De gasgreep moet volledig gesloten zijn bij het wijzigen van de rijmodus.

De geselecteerde modus wordt getoond in

de rijmodusweergave. (Zie pagina 3-13.)

Koppelingshendel

1

4

DAU12830

1

4

2

3

2

3

1. Koppelingshendel

2. Stelwiel voor afstelpositie koppelingshendel

3. Pijlteken

4. Afstand tussen koppelingshendel en stuurgreep

De koppelingshendel bevindt zich aan de linkerstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de koppeling te ontkoppelen.

Laat de hendel los om de koppeling te laten aangrijpen. Voor een soepele werking van de koppeling moet de hendel snel ingetrokken worden en langzaam worden losgelaten.

De koppelingshendel is voorzien van een stelwiel voor het instellen van de stand van de koppelingshendel. Verstel de afstand tussen de koppelingshendel en de stuurgreep door het stelwiel te verdraaien terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt ge-

3-16

U23PD0D0.book Page 17 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN houden. Controleer of het correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het pijlteken op de koppelingshendel staat.

De koppelingshendel is voorzien van een sperschakelaar die deel uitmaakt van het

startspersysteem. (Zie pagina 3-32.)

Schakelpedaal

1

1. Schakelpedaal

Het schakelpedaal bevindt zich aan de linkerzijde van de motor en wordt in combinatie met de koppelingshendel gebruikt bij het schakelen van de versnellingen van de 6traps constant-mesh versnellingsbak op deze motorfiets.

DAU12870 DAU49515

Remhendel

De remhendel bevindt zich aan de rechterstuurgreep. Trek de hendel naar het stuur toe om de voorrem te bekrachtigen.

Dit model is uitgerust met een gekoppeld remsysteem.

Wanneer u aan de remhendel trekt, wordt de voorrem en een gedeelte van de achterrem bekrachtigd. Voor maximale remkracht dient u gelijktijdig zowel de remhendel in te knijpen als het rempedaal in te drukken.

Het gekoppelde remsysteem wordt geregeld door een ECU die het gekoppelde remsysteem uitschakelt en terugkeert naar gewoon remmen als er een storing optreedt.

DWA15521

WAARSCHUWING

Het gekoppelde remsysteem verkort de remweg niet. Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger.

3

OPMERKING

● Er kunnen weerstand en trillingen voelbaar zijn in het rempedaal wanneer de voorrem wordt bekrachtigd en het gekoppelde remsysteem is ingeschakeld, maar dit duidt niet op een storing.

3-17

U23PD0D0.book Page 18 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Het gekoppelde remsysteem functioneert pas wanneer het voertuig in beweging komt.

Na het tot stilstand komen door middel van het inknijpen van de remhendel, is het gekoppelde remsysteem nog steeds actief. Verder inknijpen van de remhendel leidt niet tot een grotere remkracht van de achterrem, dus bekrachtig de achterrem als meer remkracht vereist is (zoals bij parkeren op een helling).

Het gekoppelde remsysteem wordt uitgeschakeld nadat de remhendel wordt losgelaten. Het remsysteem werkt dan weer als een gewoon remsysteem.

Wanneer het voertuig in beweging komt, wordt het gekoppelde remsysteem weer ingeschakeld.

Het gekoppelde remsysteem werkt niet wanneer alleen het rempedaal wordt gebruikt of het rempedaal wordt ingedrukt voordat de remhendel wordt ingeknepen.

correcte instelpunt op het stelwiel tegenover het “ ” merkteken op de remhendel staat.

1

4

3

5

2

1

4

2 3

1. Remhendel

2. Stelwiel afstelpositie remhendel

3. “ ”-merkteken

4. Afstand tussen remhendel en stuurgreep

Rempedaal

DAU49481

1

1. Rempedaal

Het rempedaal bevindt zich aan de rechterzijde van de motorfiets. Trap op het rempedaal om de achterrem te bekrachtigen.

OPMERKING

Er kunnen weerstand en trillingen voelbaar zijn in het rempedaal wanneer de voorrem wordt bekrachtigd en het gekoppelde remsysteem is ingeschakeld, maar dit duidt niet op een storing.

De remhendel is voorzien van een stelwiel voor de positie van de remhendel. Om de afstand tussen de remhendel en de stuurgreep af te stellen, wordt het stelwiel gedraaid terwijl de hendel van het stuur vandaan wordt gehouden. Controleer of het

3-18

U23PD0D0.book Page 19 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU49770

ABS

Het Yamaha ABS (anti-blokkeervoorziening remsysteem) bestaat uit een dubbel uitgevoerd elektronisch regelsysteem dat de voorrem en achterrem onafhankelijk aanstuurt. Het ABS wordt bewaakt door een

ECU, die in geval van een storing zal terugvallen op handmatig remmen.

DWA10090

WAARSCHUWING

Het ABS-systeem functioneert het meest effectief over lange remwegen.

Op sommige wegtypen (ruw wegdek of grint) kan de remweg langer zijn dan bij remmen zonder ABS.

Houd daarom steeds voldoende afstand tot uw voorligger, afgestemd op uw rijsnelheid.

● of intrapt, voelt u eventueel een trilling in de hendel of het pedaal. Dit is normaal.

Wanneer ABS is geactiveerd, worden de remmen op de gebruikelijke wijze bediend. In de remhendel of het rempedaal kunnen pulsaties worden gevoeld, maar dat duidt niet op een storing.

Dit ABS-systeem is uitgerust met een testfunctie, waarbij de bestuurder de pulsaties kan voelen in het rempedaal of in de remhendel terwijl ABS actief is.

Er is echter speciaal gereedschap vereist, dus neem voor het uitvoeren van deze test contact op met uw Yamaha dealer.

OPMERKING

● Het ABS voert gedurende enkele seconden een zelftest uit elke keer dat de machine wegrijdt nadat de sleutel naar “ON” is gedraaid. Tijdens deze test hoort u een “klikkend” geluid vanonder de zitting en wanneer u de remhendel of het rempedaal licht aantrekt

DCA16830

LET OP

Houd alle soorten magneten (inclusief magneetgrijpers, magnetische schroevendraaiers etc.) uit de buurt van de voorste en achterste wielnaaf, anders kunnen de magnetische rotors van de wielnaven beschadigd raken met een onjuiste werking van het ABS-systeem en gekoppelde remsysteem tot gevolg.

1

1. Voorste wielnaaf

1

1. Achterste wielnaaf

3

3-19

U23PD0D0.book Page 20 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Tractieregeling

DAU49415

De tractieregeling draagt bij aan het behouden van grip bij het optrekken op gladde oppervlakken, zoals onverharde of natte wegen. Wanneer sensoren detecteren dat het achterwiel begint te slippen (ongecontroleerde slip), grijpt de tractieregeling in door het motorvermogen te reguleren totdat de grip is hersteld. Het controlelampje tractieregeling knippert om de bestuurder te laten weten dat de tractieregeling is ingeschakeld.

OPMERKING

Er zijn mogelijk ook kleine veranderingen in het motor- en uitlaatgeluid waarneembaar wanneer de tractieregeling wordt ingeschakeld.

DWA15431

WAARSCHUWING

De tractieregeling vormt geen vervanging voor verstandig rijgedrag dat is aangepast aan de omstandigheden. De tractieregeling biedt geen bescherming tegen gripverlies door te snel ingaan van bochten, snel optrekken bij schuin overhangen of door remmen, en kan wegglijden van het voorwiel niet voorkomen.

Rijd altijd voorzichtig op oppervlakken die mogelijk glad kunnen zijn en vermijd bijzonder gladde oppervlakken.

De tractieregeling kent drie modi:

“TCS”-modus “1”: Standaardmodus

“TCS”-modus “2”: Sportieve modus

In deze modus grijpt de tractieregeling minder snel in, waardoor het achter-

● wiel vrijer kan slippen dan in “TCS”modus “1”.

“TCS”-modus “Off”: De tractieregeling is uitgeschakeld. Bij sommige rijomstandigheden kan het systeem ook automatisch worden uitgeschakeld (zie

“Terugstellen” op pagina 3-21).

Wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, wordt de tractieregeling ingeschakeld en wordt “TCS” “1” weergegeven op de multifunctionele meter.

De modus van de tractieregeling kan alleen worden gewijzigd met de sleutel in de stand

“ON” en met de motor uit, terwijl de machine stilstaat.

OPMERKING

Als de machine vast is komen te zitten in modder, zand of een ander zacht oppervlak, kies dan de “TCS”-modus “Off” om het vrijmaken van het achterwiel te vergemakkelijken.

DCA16800

LET OP

Gebruik uitsluitend de voorgeschreven

banden. (Zie pagina 6-18.) Bij gebruik

van banden met een andere maat zal de tractieregeling de wielrotatie niet nauwkeurig kunnen regelen.

Tractieregeling instellen

DWA15440

WAARSCHUWING

Zorg dat de machine stilstaat voordat u wijzigingen aanbrengt in de instellingen van de tractieregeling. Het aanbrengen van wijzigingen tijdens het rijden kan u afleiden en vergroot het risico op een ongeval.

Druk de schakelaar van de tractieregeling op de multifunctionele meter minder dan een seconde lang in om te wisselen tussen

“TCS”-modus “1” en “2”. Houd de schakelaar minstens twee seconden lang ingedrukt om de “TCS”-modus “Off” te selecteren en de tractieregeling uit te schakelen. Druk de schakelaar opnieuw in om terug te keren naar de eerder geselecteerde modus “1” of “2”.

3-20

U23PD0D0.book Page 21 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1

1. Schakelaar tractieregeling

2. Modusweergave tractieregeling

2

Terugstellen

De tractieregeling wordt uitgeschakeld in de volgende omstandigheden:

● Het achterwiel wordt rondgedraaid met de machine op de middenbok en de sleutel in de stand “ON”.

● Het voor- of achterwiel komt van de grond tijdens het rijden.

● Overmatig doorslaan van het achterwiel

Als de tractieregeling is uitgeschakeld, brandt zowel het controlelampje tractieregeling als het waarschuwingslampje motorstoring.

Om de tractieregeling terug te stellen:

Draai de sleutel naar “OFF”. Wacht minstens één seconde en draai de sleutel dan terug naar “ON”. Het controlelampje tractieregeling dient nu uit te gaan en het systeem wordt ingeschakeld. Het waarschuwingslampje motorstoring dient uit te gaan nadat een rijsnelheid van minstens 20 km/h (12 mi/h) is bereikt. Als het controlelampje tractieregeling en/of het waarschuwingslampje motorstoring na het terugstellen blijven branden, kan nog steeds met de machine worden gereden; laat de machine echter zo snel mogelijk nazien door uw Yamaha dealer.

Tankdop

1

1. Ontgrendelen.

2. Slotplaatje tankdop

DAU13074

2

Openen van de tankdop

Open het slotplaatje op de tankdop, steek de sleutel in het slot en draai hem dan 1/4 slag rechtsom. Het slot wordt ontgrendeld en de tankdop kan worden verwijderd.

Sluiten van de tankdop

1. Druk de tankdop in positie met de sleutel in het slot.

2. Draai de sleutel linksom naar de oorspronkelijke positie, neem hem uit en sluit dan het slotplaatje.

3

3-21

U23PD0D0.book Page 22 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

OPMERKING

De tankdop kan alleen worden gesloten met de sleutel in het slot. Bovendien kan de sleutel niet worden uitgenomen als de tankdop niet correct gesloten en vergrendeld is.

DWA11091

WAARSCHUWING

Na het tanken moet de tankdop goed worden aangedraaid. Door brandstoflekkage ontstaat brandgevaar.

DAU13221

Brandstof

Controleer of er voldoende brandstof in de brandstoftank aanwezig is.

DWA10881

WAARSCHUWING

Benzine en benzinedampen zijn zeer brandbaar. Volg de onderstaande instructies om brand en ontploffing te voorkomen en het letselrisico tijdens het tanken te verlagen.

1. Zet alvorens te tanken de motor af en zorg dat er niemand op de machine zit.

Rook nooit tijdens het tanken en tank nooit in de nabijheid van vonken, open vuur of andere ontstekingsbronnen zoals de waakvlammen van geisers en kledingdrogers.

2. Maak de brandstoftank niet te vol.

Steek bij het tanken het vulpistool goed in de vulopening van de brandstoftank. Stop met vullen zodra de brandstof de onderkant van de vulhals heeft bereikt. Omdat brandstof uitzet als deze warm wordt, kan de warmte van de motor of de zon ervoor zorgen dat brandstof uit de brandstoftank stroomt.

1 2

1. Vulpijp brandstoftank

2. Maximaal brandstofniveau

3. Veeg uitgestroomde brandstof onmiddellijk af. LET OP: Veeg gemorste brandstof onmiddellijk af met een schone, droge, zachte doek, aangezien de brandstof de gelakte oppervlakken en kunststof delen kan aantasten.

[DCA10071]

4. Draai de tankdop stevig vast.

DWA15151

WAARSCHUWING

Benzine is giftig en kan letsel of overlijden veroorzaken. Spring zorgvuldig om met benzine. Probeer nooit om benzine via de mond over te hevelen. Roep onmiddellijk medische hulp in nadat u benzine heeft ingeslikt, veel benzinedamp heeft ingeademd of benzine in uw ogen heeft gekregen. Als benzine op uw huid

3-22

U23PD0D0.book Page 23 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN terechtkomt, was deze dan af met water en zeep. Als u benzine op uw kleding morst, trek dan andere kleding aan.

DAU34072

Tankbeluchtingsslang/overloopslang

DAU49460

Voorgeschreven brandstof:

UITSLUITEND LOODVRIJE SU-

PERBENZINE

Inhoud brandstoftank:

23.0 L (6.08 US gal, 5.06 Imp.gal)

Brandstofreserve:

3.9 L (1.03 US gal, 0.86 Imp.gal)

DCA11400

LET OP

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine.

Loodhoudende benzine veroorzaakt ernstige schade aan inwendige motoronderdelen als kleppen en zuigerveren en ook aan het uitlaatsysteem.

Uw Yamaha motorblok is gebouwd op het gebruik van loodvrije superbenzine met een octaangetal van RON 95 of hoger. Als de motor gaat detoneren (pingelen), gebruik dan benzine van een ander merk. Door loodvrije benzine te gebruiken gaan bougies langer mee en blijven de onderhoudskosten beperkt.

1

1. Tankbeluchtingsslang/overloopslang

Alvorens de motorfiets te gebruiken:

● Controleer de aansluiting van de tankbeluchtingsslang/overloopslang.

● Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op scheuren of

● beschadiging en vervang indien nodig.

Controleer of het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang niet verstopt is en reinig indien nodig.

● Zorg dat het uiteinde van de tankbeluchtingsslang/overloopslang buiten het stroomlijnpaneel geplaatst is.

DAU13433

Uitlaatkatalysator

Dit model is uitgerust met een uitlaatkatalysator.

DWA10862

WAARSCHUWING

Het uitlaatsysteem is heet nadat de motor heeft gedraaid. Let op het volgende om brandgevaar of brandwonden te voorkomen:

● Parkeer de machine nooit nabij brandgevaarlijke stoffen, zoals op gras of op ander materiaal dat ge-

● makkelijk vlam vat.

Parkeer de machine op een plek waar voetgangers of kinderen niet

● gemakkelijk met het hete uitlaatsysteem in aanraking kunnen komen.

Controleer of het uitlaatsysteem is afgekoeld alvorens onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.

Laat de motor niet langer dan enkele minuten stationair draaien. Lang stationair draaien kan leiden tot oververhitting.

3

3-23

U23PD0D0.book Page 24 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DCA10701

LET OP

Gebruik uitsluitend loodvrije benzine. Bij gebruik van loodhoudende benzine zal onherstelbare schade worden toegebracht aan de uitlaatkatalysator.

Bestuurderszadel

DAU49442

Verwijderen van het bestuurderszadel

1. Steek de sleutel in het slot van het bestuurderszadel en draai linksom.

2

1

2

1

1. Ontgrendelen.

2. Slot bestuurderszadel

2. Trek de voorzijde van het bestuurderszadel omhoog en duw het zadel naar voren.

1. Uitsteeksel

2. Zadelbevestiging

2. Neem de sleutel uit.

OPMERKING

● Controleer of het bestuurderszadel stevig is vergrendeld alvorens te gaan

● rijden.

De hoogte van het bestuurderszadel kan worden versteld om de rijpositie aan te passen. (Zie “De hoogte van het bestuurderszadel verstellen”.)

Aanbrengen van het bestuurderszadel

1. Steek het uitsteeksel aan de achterzijde van het bestuurderszadel in de zadelbevestiging zoals getoond en druk dan de achterzijde van het zadel omlaag om te vergrendelen.

3-24

U23PD0D0.book Page 25 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU49472

De hoogte van het bestuurderszadel verstellen

Het bestuurderszadel kan in twee verschillende standen worden gezet, al naar gelang de voorkeur van de bestuurder.

Bij aflevering staat het bestuurderszadel in de lage stand.

1 2

1

4. Steek het uitsteeksel aan de achterzijde van het bestuurderszadel in zadelbevestiging B zoals getoond.

1

2

1. Lage stand

2. Hoge stand

Het bestuurderszadel in de hoge stand zetten

1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-24.)

2. Verwijder de afsteller voor de zadelhoogte door deze uit te trekken.

1. Afsteller hoogte bestuurderszadel

3. Plaats de afsteller voor de zadelhoogte zo dat het referentiemerkteken is uitgelijnd met het “H”-merkteken zoals getoond.

1. Uitsteeksel

2. Zadelbevestiging B (voor hoge stand)

1

2

1. Afsteller hoogte bestuurderszadel

2. Merkteken “H”

3. Referentiemerkteken

3

Het bestuurderszadel in de lage stand zetten

1. Verwijder het bestuurderszadel. (Zie pagina 3-24.)

2. Verwijder de afsteller voor de zadelhoogte door deze uit te trekken.

3. Plaats de afsteller voor de zadelhoogte zo dat het referentiemerkteken is uitgelijnd met het “L”-merkteken zoals getoond.

3

3-25

U23PD0D0.book Page 26 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

1

3

2

1. Afsteller hoogte bestuurderszadel

2. Merkteken “L”

3. Referentiemerkteken

4. Steek het uitsteeksel aan de achterzijde van het bestuurderszadel in zadelbevestiging A zoals getoond.

OPMERKING

Controleer of de zadels stevig zijn vergrendeld alvorens te gaan rijden.

DAU49880

Kuipruit

Als de oorspronkelijke kuipruit verwijderd en vervolgens opnieuw gemonteerd wordt, zorg er dan voor om de schroeven van de kuipruit in de onderste gaten aan te brengen.

OPMERKING

Een kuipruit is beschikbaar als optionele accessoire bij uw Yamaha dealer. De bovenste gaten mogen alleen voor het monteren van een optionele kuipruit gebruikt worden.

1

2

1. Uitsteeksel

2. Zadelbevestiging A (voor lage stand)

3-26

U23PD0D0.book Page 27 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU14743

Voorvork afstellen

DWA10180

WAARSCHUWING

Geef beide vorkpoten steeds dezelfde afstelling, anders kan slecht weggedrag en verminderde rijstabiliteit het gevolg zijn.

1

(a)

(b)

Deze voorvork is voorzien van stelbouten voor veervoorspanning, stelschroeven voor uitgaande demping en stelschroeven voor ingaande demping.

DCA10101

LET OP

Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorkomen.

1. Stelbout veervoorspanning

Breng de gewenste groef op het stelmechanisme in lijn met het bovenvlak van de vorkplug.

Afstelling veervoorspanning:

Minimum (zacht):

8

Standaard:

5.5

Maximum (hard):

0

Uitgaande demping

Draai om de uitgaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelschroef op beide vorkpoten in de richting

(a). Draai om de uitgaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelschroef op beide vorkpoten in de richting

(b).

1

(a)

(b)

Veervoorspanning

Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (a).

Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelbout op beide vorkpoten in de richting (b).

1. Huidige instelling

2. Vorkplug

1. Stelschroef voor uitveerdemping

3

3-27

U23PD0D0.book Page 28 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Afstelling uitgaande demping:

Minimum (zacht):

10 klik(ken) in de richting (b)*

Standaard:

8 klik(ken) in de richting (b)*

Maximum (hard):

1 klik(ken) in de richting (b)*

* Met de stelschroef volledig gedraaid in de richting (a)

Afstelling ingaande demping:

Minimum (zacht):

13 klik(ken) in de richting (b)*

Standaard:

6 klik(ken) in de richting (b)*

Maximum (hard):

1 klik(ken) in de richting (b)*

* Met de stelschroef volledig gedraaid in de richting (a)

Ingaande demping

Draai om de ingaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelschroef op beide vorkpoten in de richting

(a). Draai om de ingaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelschroef op beide vorkpoten in de richting

(b).

1

OPMERKING

Door geringe productie-afwijkingen zal het totaal aantal klikken van een instelmechanisme voor veerdemping niet altijd exact met bovenstaande specificaties overeenkomen; het werkelijke aantal klikken vormt echter wel altijd het complete afstelbereik.

Voor een precieze afstelling is het aan te raden het aantal klikken van elk veerdempingsinstelmechanisme te controleren en de specificaties dienovereenkomstig aan te passen.

(a)

DAU49690

Schokdemperunit afstellen

Deze schokdemperunit is uitgerust met een stelknop voor veervoorspanning en een stelknop voor uitgaande demping.

DCA10101

LET OP

Probeer nooit voorbij de maximum- of minimuminstellingen te draaien om schade aan het mechanisme te voorkomen.

Veervoorspanning

Draai om de veervoorspanning te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop in de richting (a). Draai om de veervoorspanning te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in de richting

(b).

OPMERKING

Lijn het toepasselijke merkteken op het stelmechanisme uit met de overeenstemmende rand.

(b)

1. Stelschroef voor inveerdemping

3-28

U23PD0D0.book Page 29 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

(a)

(b) 1

3

2

1

6

5

4

S O F T

H A R D

2

(b)

(a)

1

1. Stelknop voor uitveerdemping 1. Stelknop veervoorspanning

2. Overeenstemmende rand

Afstelling veervoorspanning:

Minimum (zacht):

6

Standaard:

4

Maximum (hard):

1

Afstelling uitgaande demping:

Minimum (zacht):

20 klikken in de richting (b)*

Standaard:

10 klikken in de richting (b)*

Maximum (hard):

3 klikken in de richting (b)*

* Met de stelknop volledig gedraaid in de richting (a)

Uitgaande demping

Draai om de uitgaande demping te verhogen en zo de vering stugger te maken de stelknop in de richting (a). Draai om de uitgaande demping te verlagen en zo de vering zachter te maken de stelknop in de richting (b).

OPMERKING

Om een nauwkeurige afstelling te bereiken, is het raadzaam om het aantal klikken of slagen te tellen waarmee elk afstelmechanisme van de demping wordt verdraaid. Het kan voorkomen dat dit afstelbereik vanwege kleine productieverschillen niet exact overeenkomt met de opgegeven specificaties.

DWA10221

WAARSCHUWING

Deze schokdemperunit is gevuld met stikstofgas onder hoge druk. Lees de onderstaande informatie zorgvuldig door alvorens werkzaamheden uit te voeren aan de schokdemperunit.

● Probeer de gascilinder niet te openen en blijf er verder vanaf.

● Stel de schokdemperunit niet bloot aan open vuur of een andere hitte-

● bron. Hierdoor kan de gasdruk zo hoog oplopen dat de unit explodeert.

Voorkom vervorming of beschadiging van de cilinder. Schade aan de cilinder zal resulteren in slechte dempingsprestaties.

Werp een beschadigde of versleten schokdemperunit niet zelf weg.

Breng de schokdemperunit voor elk onderhoud naar een Yamahadealer.

3

3-29

U23PD0D0.book Page 30 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU49701

Bagagedragers

Deze machine is voorzien van een standaardbagagedrager en een extra bagagedrager onder het duozadel. De extra bagagedrager vergroot het laadoppervlak en laadvermogen van de standaardbagagedrager.

Raadpleeg voor het gebruik van de extra bagagedrager uw Yamaha dealer.

Standaardbagagedrager

Extra bagagedrager

1

1. Standaardbagagedrager

1

1. Extra bagagedrager

DWA15481

WAARSCHUWING

Overschrijd het maximumgewicht van 209 kg (461 lb) voor het voertuig niet.

Ga niet zitten op de standaard- of extra bagagedrager en neem er nooit een passagier op mee.

Overschrijd nooit het laadvermogen van de standaardbagagedrager van 5 kg (11 lb).

Overschrijd nooit het laadvermogen van de extra bagagedrager van

5 kg (11 lb).

DCA16821

LET OP

Til de machine niet op aan een bagagedrager.

3-30

U23PD0D0.book Page 31 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Bagageriembevestiging

DAU49490

1

DAU15303

Zijstandaard

De zijstandaard bevindt zich aan de linkerzijde van het frame. Trek of druk de zijstandaard met uw voet omhoog of omlaag terwijl u de machine rechtop houdt.

OPMERKING

De ingebouwde sperschakelaar voor de zijstandaard maakt deel uit van het startspersysteem, dat in bepaalde situaties de werking van het ontstekingssysteem blok-

keert. (Zie pagina 3-32 voor een uitleg over

het startspersysteem.)

1. Bagageriembevestiging

Er zijn vier bagageriembevestigingspunten aangebracht onder het duozadel.

DWA10240

WAARSCHUWING

Met de machine mag nooit worden gereden terwijl de zijstandaard omlaag staat of niet behoorlijk kan worden opgetrokken (of niet omhoog blijft), anders kan de zijstandaard de grond raken en zo de bestuurder afleiden, waardoor de machine mogelijk onbestuurbaar wordt. Het

Yamaha startspersysteem is ontworpen om de bestuurder te helpen bij zijn verantwoordelijkheid de zijstandaard op te trekken alvorens weg te rijden. Controleer dit systeem daarom regelmatig zoals hierna beschreven en laat het repareren door een Yamaha dealer als de werking niet naar behoren is.

3

3-31

U23PD0D0.book Page 32 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU44902

Startspersysteem

Het startspersysteem (waarvan de zijstandaardschakelaar, de koppelingshendelschakelaar en de vrijstandschakelaar deel uitmaken) heeft de volgende functies.

● Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling is ge-

● schakeld en de zijstandaard is opgeklapt, terwijl de koppelingshendel niet is ingetrokken.

Het verhindert starten wanneer de versnellingsbak in een versnelling is geschakeld en de koppelingshendel is ingetrokken, terwijl de zijstandaard nog omlaag staat.

● Het schakelt een draaiende motor uit wanneer de versnellingsbak in een versnelling staat en de zijstandaard omlaag wordt bewogen.

Controleer de werking van het startspersysteem regelmatig volgens de onderstaande procedure.

3-32

U23PD0D0.book Page 33 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

Met de motor uit:

1. Beweeg de zijstandaard omlaag.

3. Draai de sleutel naar aan.

4. Schakel de versnellingsbak in de vrijstand.

5. Druk op de startknop.

Start de motor?

JA NEE

Met de motor nog aan:

6. Beweeg de zijstandaard omhoog.

7. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.

8. Schakel de versnellingsbak in een versnellingsstand.

9. Beweeg de zijstandaard omlaag.

Slaat de motor af?

JA NEE

Als de motor is afgeslagen:

10. Beweeg de zijstandaard omhoog.

11. Knijp de koppelingshendel in en houd deze vast.

12. Druk op de startknop.

Start de motor?

JA NEE

Het systeem is in orde. De motorfiets mag worden gebruikt.

WAARSCHUWING

Bij deze inspectie moet de machine op de middenbok worden gezet.

Als zich een storing voordoet, vraag dan alvorens te gaan rijden een Yamaha dealer het systeem te controleren.

De vrijstandschakelaar werkt mogelijk niet goed.

Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.

De zijstandaardschakelaar werkt mogelijk niet goed.

Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.

De koppelingsschakelaar werkt mogelijk niet goed.

Rijd niet met de motorfiets voordat deze is nagekeken door een Yamaha dealer.

3

3-33

U23PD0D0.book Page 34 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

3

FUNCTIES VAN INSTRUMENTEN EN BEDIENINGEN

DAU49451

Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires

DCA15431

LET OP

Het accessoire dat is aangesloten op het gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires moet niet worden gebruikt terwijl de motor uit staat en de belasting mag niet meer bedragen dan 30 W (2.5

A), anders kan de zekering doorbranden of de accu ontladen raken.

Gebruiken van het gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires

1. Draai de sleutel naar “OFF”.

2. Verwijder het deksel van het aansluitcontact.

1

1

DWA14360

WAARSCHUWING

Om een elektrische schok of kortsluiting te voorkomen, dient u te controleren of de dop op het gelijkstroom aansluitcontact is aangebracht als het contact niet wordt gebruikt.

Dit voertuig is uitgerust met een gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires.

Een 12V-accessoire dat is aangesloten op dit gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires, kan worden gebruikt wanneer de sleutel in de stand “ON” staat, maar mag alleen worden gebruikt wanneer de motor draait.

1. Dop gelijkstroom aansluitcontact

3. Zet het accessoire uit.

4. Plaats de stekker van het accessoire in het aansluitcontact.

1. Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires

5. Draai de sleutel naar “ON” en start de

motor. (Zie pagina 5-1.)

6. Zet het accessoire aan.

3-34

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN

DAU15596

Inspecteer uw machine voor elk gebruik om te waarborgen dat deze in een veilige werkende staat is. Volg altijd de schema’s en procedures voor inspectie en onderhoud in de gebruikershandleiding.

DWA11151

WAARSCHUWING

Onvoldoende inspectie of onderhoud van de machine vergroot het risico op ongeval of schade. Rijd niet met de machine als u een probleem hebt gevonden. Als een probleem niet kan worden opgelost via de procedures in deze handleiding, laat de machine dan nazien door een Yamaha dealer.

Controleer voor het gebruik van deze machine de volgende punten:

ITEM CONTROLES

Brandstof

Motorolie

Cardanolie

Koelvloeistof

• Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.

• Vul indien nodig brandstof bij.

• Controleer de brandstofleiding op lekkage.

• Controleer de tankbeluchtingsslang/overloopslang op obstakels, scheuren of beschadiging en controleer de slangaansluiting.

• Controleer het olieniveau in het oliereservoir.

• Vul indien nodig het aanbevolen type olie bij tot aan het voorgeschreven niveau.

• Controleer de machine op olielekkage.

• Controleer de machine op olielekkage.

• Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.

• Vul indien nodig de aanbevolen koelvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.

• Controleer het koelsysteem op lekkage.

PAGINA

3-22, 3-23

6-11

6-14

6-15

4

4-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

4

VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN

ITEM

Voorrem

Achterrem

Koppeling

Gasgreep

Bedieningskabels

Wielen en banden

CONTROLES

• Controleer de werking.

• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.

• Controleer de remblokken op slijtage.

• Vervang indien nodig.

• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.

• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.

• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.

• Controleer de werking.

• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.

• Controleer de remblokken op slijtage.

• Vervang indien nodig.

• Controleer het vloeistofniveau in het reservoir.

• Vul indien nodig het aanbevolen type remvloeistof bij tot aan het voorgeschreven niveau.

• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.

• Controleer de werking.

• Als de koppeling zacht of sponzig aanvoelt, vraag dan een Yamaha dealer het hydraulisch systeem te ontluchten.

• Controleer het hydraulisch systeem op lekkage.

• Controleer of de werking soepel is.

• Controleer de vrije slag van de kabel.

• Vraag indien nodig de Yamaha dealer om de vrije slag van de kabel af te stellen, en de kabel en het kabelhuis te smeren.

• Controleer of de werking soepel is.

• Smeer indien nodig.

• Controleer op schade.

• Controleer de conditie van de band en de profieldiepte.

• Controleer de bandspanning.

• Corrigeer indien nodig.

4-2

PAGINA

6-21, 6-22

6-21, 6-22

6-20

6-17, 6-24

6-23

6-18, 6-20

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

VOOR UW VEILIGHEID – CONTROLES VOOR HET RIJDEN

ITEM

Rem- en schakelpedalen

Rem- en koppelingshendels

Middenbok, zijstandaard

Framebevestigingen

Instrumenten, verlichting, signaleringssysteem en schakelaars

Zijstandaardschakelaar

CONTROLES

• Controleer of de werking soepel is.

• Smeer indien nodig de pedaalscharnierpunten.

• Controleer of de werking soepel is.

• Smeer indien nodig de hendelscharnierpunten.

• Controleer of de werking soepel is.

• Smeer indien nodig de scharnierpunten.

• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.

• Zet indien nodig vast.

• Controleer de werking.

• Corrigeer indien nodig.

• Controleer de werking van het startspersysteem.

• Als het systeem niet correct werkt, vraag dan een Yamaha dealer de machine te controleren.

PAGINA

6-24

6-25

6-25

3-31

4

4-3

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

5

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

DAU15951

Lees de gebruikershandleiding zorgvuldig door om u vertrouwd te maken met alle bedieningselementen. Als u de werking van een functie of bedieningselement niet begrijpt, vraag dan uw Yamaha dealer om uitleg.

DWA10271

WAARSCHUWING

Een onvoldoende vertrouwdheid met de bedieningselementen kan leiden tot verlies van de controle, met mogelijk een ongeval of letsel tot gevolg.

OPMERKING

Dit model is uitgerust met:

● een hellingshoeksensor, waarbij de motor afslaat bij kanteling. In dat geval wordt op het multifunctionele display foutcode 30 weergegeven, maar dit betreft geen storing. Draai de sleutel

● naar “OFF” en vervolgens naar “ON” om de foutcode te wissen. Als u dat niet doet zal de motor niet starten, ondanks dat de motor wordt aangezwengeld als u op de startknop drukt.

een automatische motorstop. De motor stopt automatisch als deze 20 minuten stationair draait. Als de motor stopt, druk dan simpelweg op de startknop om de motor opnieuw te starten.

DAU48710 DAU49540

Starten van de motor

Door het startspersysteem is starten alleen mogelijk als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

● De versnellingsbak staat in de vrijstand.

● De versnellingsbak staat in een versnelling geschakeld terwijl de koppelingshendel is ingetrokken en de zijstandaard is opgeklapt.

Zie pagina 3-32 voor meer informatie.

1. Draai de contactsleutel naar “ON” en controleer of de noodstopschakelaar op “ ” is gezet.

De volgende waarschuwingslampjes en controlelampjes moeten enkele seconden oplichten en dan uitgaan.

● Waarschuwingslampje olieniveau

● Waarschuwingslampje motorstoring

● Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur

ABS-waarschuwingslampje

Controlelampje tractieregeling

Controlelampje startblokkering

5-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

DCA11833

LET OP

Als een waarschuwings- of controlelampje niet gaat branden wanneer de sleutel naar “ON” wordt gedraaid, of wanneer een waarschuwings- of contro-

lelampje niet dooft, zie dan pagina 3-4

voor een controle van het circuit van het betreffende waarschuwings- of controlelampje.

2. Schakel de versnellingsbak in de vrij-

stand. (Zie pagina 5-2.) Het vrijstand-

controlelampje moet gaan branden.

Als dit niet gebeurt, vraag dan een

Yamaha dealer het elektrische circuit na te kijken.

3. Start de motor door de startknop in te drukken. LET OP: Trek voor een maximale levensduur van de motor nooit hard op als de motor koud is!

[DCA11041]

Als de motor niet wil starten, laat dan de startknop los, wacht een paar seconden en probeer het dan opnieuw.

Iedere startpoging moet zo kort mogelijk duren om de accu te sparen. Laat de startmotor nooit langer dan 10 seconden achtereen draaien.

Schakelen

6

5

4

3

2

N

1

1

1. Schakelpedaal

2. Vrijstand

2

DAU16671

Door de versnellingen te schakelen kunt u het beschikbare motorvermogen doseren bij het wegrijden, optrekken, tegen een helling oprijden etc.

De schakelstanden worden getoond in de afbeelding.

OPMERKING

Om de versnellingsbak in de vrijstand te schakelen wordt het schakelpedaal enkele malen ingetrapt totdat het einde van de slag bereikt is, waarna het pedaal iets wordt opgetrokken.

DCA10260

LET OP

Rijd niet lange tijd met afgezette motor, ook niet met de versnellingsbak in de vrijstand, en sleep de motorfiets niet over lange afstanden.

De versnellingsbak wordt alleen afdoende gesmeerd terwijl de motor draait. Door onvoldoende smering kan de versnellingsbak worden beschadigd.

Gebruik altijd de koppeling om de versnellingsbak te schakelen om zo schade aan de motor, de versnellingsbak en de aandrijving te voorkomen; door hun constructie zijn deze niet bestand tegen de schokken die optreden bij belast schakelen.

5

5-2

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

5

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

DAU16810

Tips voor een zuinig brandstofverbruik

Het brandstofverbruik is vooral afhankelijk van uw rijstijl. Hierna volgen enkele tips om het brandstofverbruik te verlagen:

● Schakel snel en soepel door en vermijd hoge toerentallen terwijl u accele-

● reert.

Geef geen gas tijdens het terugschakelen en voorkom dat de motor onbelast met een hoog toerental draait.

● Laat de motor niet langdurig stationair draaien maar zet hem af (bijvoorbeeld in files, bij stoplichten of bij spoorwegovergangen).

DAU16841

Inrijperiode

De belangrijkste periode in de levensduur van het motorblok is de tijd tussen 0 en

1600 km (1000 mi). Lees daarom de volgende informatie aandachtig door.

Omdat het motorblok gloednieuw is, mag dit de eerste 1600 km (1000 mi) niet te zwaar worden belast. De verschillende onderdelen van de motor slijten op elkaar in totdat de juiste bedrijfsspelingen zijn bereikt. Rijd tijdens deze periode nooit langdurig volgas en vermijd ook andere manoeuvres die tot oververhitting van de motor kunnen leiden.

DAU17123

1600 km (1000 mi) en verder

De machine kan nu normaal worden gebruikt.

DCA10310

LET OP

Voer het toerental niet zover op dat de toerenteller in de rode zone wijst.

Als tijdens de inrijperiode motorschade optreedt, vraag dan direct een Yamaha dealer de machine te controleren.

0–1000 km (0–600 mi)

Laat de motor niet langdurig meer dan 3900 tpm maken. LET OP: Na 1000 km (600 mi) moeten de motorolie en de eindoverbrengingsolie worden ververst en moet de oliefilterpatroon of het oliefilterelement worden vervangen.

[DCA10332]

1000–1600 km (600–1000 mi)

Laat de motor niet langdurig meer dan 4700 tpm draaien.

5-3

U23PD0D0.book Page 4 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

DAU17213

Parkeren

Zet om te parkeren de motor af en neem dan de sleutel uit het contactslot.

DWA10311

WAARSCHUWING

De motor en het uitlaatsysteem kunnen zeer heet worden, parkeer dus op een plek waar voetgangers of kinderen niet gemakkelijk met deze onderdelen in aanraking kunnen komen en brandwonden kunnen oplopen.

Parkeer nooit op een helling of een zachte ondergrond, hierdoor kan de machine kantelen met mogelijk brandstoflekkage en brand tot gevolg.

Parkeer niet nabij gras of andere brandbare materialen die vlam zouden kunnen vatten.

GEBRUIK EN BELANGRIJKE RIJ-INFORMATIE

5

5-4

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU17241

Door periodiek inspecties, afstellingen en smeerbeurten uit te laten voeren, zorgt u ervoor dat uw machine in zo veilig en efficiënt mogelijke conditie blijft. De eigenaar/bestuurder van de machine is verplicht de optimale veiligheid te waarborgen. Op de volgende pagina’s wordt de belangrijkste informatie met betrekking tot inspecties, afstellingen en smeerbeurten gegeven.

De intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema moeten worden beschouwd als een algemene richtlijn onder normale rijcondities. Het is echter mogelijk dat de intervalperioden voor onderhoud moeten worden verkort afhankelijk van het weer, het terrein, de geografische locatie en individueel gebruik.

DWA10321

WAARSCHUWING

Het niet of onjuist uitvoeren van onderhoud aan de machine vergroot het risico op letsel of overlijden tijdens het uitvoeren van onderhoud of het rijden met de machine. Als u niet bekend bent met voertuigonderhoud, laat het onderhoud dan uitvoeren door uw Yamaha dealer.

DWA15121

WAARSCHUWING

Zet voor het uitvoeren van onderhoud de motor af tenzij anders aangegeven.

● Een draaiende motor heeft bewegende delen die lichaamsdelen of kleding kunnen grijpen en elektri-

● sche onderdelen die schokken of brand kunnen veroorzaken.

Het laten draaien van de motor tijdens het uitvoeren van onderhoud kan leiden tot oogletsel, brandwonden, brand of koolmonoxidevergiftiging, mogelijk met de dood tot

gevolg. Zie pagina 1-1 voor meer in-

formatie over koolmonoxide.

Boordgereedschapsset

1

1

DAU49561

1. Boordgereedschapsset

De boordgereedschapsset bevindt zich

achter stroomlijnpaneel A. (Zie pagina 6-8.)

Verwijder voor toegang tot de boordgereedschapsset stroomlijnpaneel A met de zeskantsleutel aan de onderzijde van het

bestuurderszadel. (Zie pagina 3-24.)

1. Zeskantsleutel

6-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

De onderhoudsinformatie in deze handleiding en het gereedschap in de boordgereedschapsset zijn bedoeld om u te ondersteunen bij het uitvoeren van preventief onderhoud en kleinere reparaties. Voor de correcte uitvoering van bepaalde onderhoudswerkzaamheden kan echter het gebruik van extra gereedschap zoals een momentsleutel vereist zijn.

OPMERKING

Laat een Yamaha dealer onderhoud verrichten als u niet beschikt over het gereedschap of de ervaring die voor bepaalde werkzaamheden vereist zijn.

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

6

6-2

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU46861

OPMERKING

● De jaarlijkse controles horen eenmaal per jaar te worden uitgevoerd, behalve wanneer in plaats daarvan een onder-

● houdsbeurt op kilometerbasis of, voor Groot-Brittannië, op mijlbasis wordt verricht.

Herhaal de onderhoudsintervallen vanaf 50000 km (30000 mi), beginnend vanaf 10000 km (6000 mi).

Werkzaamheden gemarkeerd met een asterisk horen te worden uitgevoerd door een Yamaha dealer, omdat hiertoe speciaal gereedschap, technische gegevens en vakmanschap vereist zijn.

6

DAU46910

Periodiek onderhoudsschema voor het uitstootcontrolesysteem

KILOMETERSTAND

NR.

ITEM

CONTROLE OF ONDER-

HOUDSBEURT 1000 km

(600 mi)

10000 km

(6000 mi)

20000 km

(12000 mi)

30000 km

(18000 mi)

40000 km

(24000 mi)

JAARLIJK-

SE CON-

TROLE

1 * Brandstofleiding

2 * Bougies

3 * Ventielen

• Controleer de brandstofslangen op scheurtjes of beschadigingen.

• Controleer de conditie.

• Reinigen en elektrodenafstand afstellen.

• Vervangen.

• Controleer de klepspeling.

• Afstellen.

Elke 40000 km (24000 mi)

4 *

Brandstofinjectiesysteem

5 *

Uitlaatdemper en uitlaatpijp

• Stel de synchronisatie af.

• Controleer of de schroefklem(men) goed vastzit(ten).

6-3

U23PD0D0.book Page 4 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU1770C

Algemeen smeer- en onderhoudsschema

NR.

ITEM

1 * Luchtfilterelement

2 * Koppeling

CONTROLE OF ONDER-

HOUDSBEURT 1000 km

(600 mi)

KILOMETERSTAND

10000 km

(6000 mi)

20000 km

(12000 mi)

30000 km

(18000 mi)

40000 km

(24000 mi)

JAARLIJK-

SE CON-

TROLE

√ √ √ √ √

3 * Voorrem

4 * Achterrem

5 * Remslangen

6 * Wielen

7 * Banden

8 * Wiellagers

• Vervangen.

• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.

• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.

• Vervang de remblokken.

• Controleer de werking en het vloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.

• Vervang de remblokken.

• Controleer op scheurtjes en beschadigingen.

• Vervangen.

• Controleer de speling en de spaakspanning en controleer op beschadigingen.

• Trek indien nodig de spaken aan.

• Controleer op slijtage en beschadigingen.

• Vervang indien nodig.

• Controleer de bandspanning.

• Corrigeer indien nodig.

• Controleer op speling of beschadigingen.

√ √

Wanneer de slijtagelimiet is bereikt

√ √ √

Wanneer de slijtagelimiet is bereikt

√ √ √

Elke 4 jaar

Na de eerste 1000 km (600 mi) en vervolgens elke 5000 km (3000 mi).

6-4

6

U23PD0D0.book Page 5 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

NR.

9

ITEM

* Achterbrug

10 * Balhoofdlagers

11 *

Framebevestigingen

12

13

14

15

16

17 *

Scharnieras van remhendel

Scharnieras van rempedaal

Scharnieras van koppelingshendel

Scharnieras van schakelpedaal

Zijstandaard, middenbok

Zijstandaardschakelaar

18 * Voorvork

19 * Schokdemperunit

CONTROLE OF ONDER-

HOUDSBEURT

• Controleer op een correcte werking en overmatige speling.

• Smeren met lithiumvet.

• Controleer de lagers op speling en oppervlakteruwheid.

• Smeren met lithiumvet.

• Controleer of alle moeren, bouten en schroeven stevig zijn vastgezet.

• Smeren met siliconenvet.

1000 km

(600 mi)

KILOMETERSTAND

10000 km

(6000 mi)

20000 km

(12000 mi)

30000 km

(18000 mi)

40000 km

(24000 mi)

JAARLIJK-

SE CON-

TROLE

√ √

√ √

Elke 50000 km (30000 mi)

√ √

Elke 50000 km (30000 mi)

• Smeren met lithiumvet.

• Smeren met siliconenvet.

• Smeren met lithiumvet.

• Controleer de werking.

• Smeren met lithiumvet.

• Controleer de werking.

• Controleer op een correcte werking en olielekkage.

• Controleer op een correcte werking en olielekkage.

6-5

U23PD0D0.book Page 6 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

NR.

ITEM

CONTROLE OF ONDER-

HOUDSBEURT

20 *

Relaisarm achterwielophanging en scharnierpunten verbindingsarm

• Controleer de werking.

21

22

Motorolie

Oliefilterpatroon

23 * Koelsysteem

24 Cardanolie

28 *

Lampen, richtingaanwijzers en schakelaars

• Verversen.

• Controleer het olieniveau en controleer de machine op olielekkage.

• Vervangen.

• Controleer het koelvloeistofniveau en controleer de machine op vloeistoflekkage.

• Verversen.

• Controleer het olieniveau en controleer de machine op olielekkage.

• Verversen.

25 *

26

Voor- en achterremschakelaar

Bewegende delen en kabels

• Controleer de werking.

27 *

Gaskabelhuis en gaskabel

• Smeren.

• Controleer de werking en speling.

• Stel indien nodig de speling af.

• Smeer het gaskabelhuis en de gaskabel.

• Controleer de werking.

• Stel de koplamplichtbundel af.

1000 km

(600 mi)

KILOMETERSTAND

10000 km

(6000 mi)

20000 km

(12000 mi)

30000 km

(18000 mi)

40000 km

(24000 mi)

JAARLIJK-

SE CON-

TROLE

6-6

Elke 3 jaar

6

6

U23PD0D0.book Page 7 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU36771

OPMERKING

● Luchtfilter

• Het luchtfilter op dit model is voorzien van een geolied papieren filterelement. Reinig dit niet met perslucht om beschadiging te voorkomen.

• Het luchtfilterelement moet u vaker vervangen als u vaak in extreem vochtige of stoffige gebieden rijdt.

● Onderhoud aan hydraulisch rem- en koppelingssysteem

• Controleer regelmatig het rem- en koppelingsvloeistofniveau en vul indien nodig bij.

• Vervang de inwendige onderdelen van de hoofdremcilinders en remklauwen en van de koppelingshoofdcilinder en -werkcilinder na elke twee jaar en ververs dan ook de rem- en de koppelingsvloeistof.

• Vervang de rem- en koppelingsslangen na elke vier jaar of als ze zijn gescheurd of beschadigd.

6-7

U23PD0D0.book Page 8 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

DAU18781

Stroomlijnpanelen verwijderen en aanbrengen

Bij het uitvoeren van sommige onderhoudswerkzaamheden die in dit hoofdstuk worden beschreven, moeten de afgebeelde stroomlijnpanelen worden verwijderd.

Neem deze paragraaf steeds door wanneer u een stroomlijnpaneel moet verwijderen of aanbrengen.

1

1. Stroomlijnpaneel A

2. Stroomlijnpaneel B

2

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Aanbrengen van het stroomlijnpaneel

1. Steek de uitsteeksels van het stroomlijnpaneel in de bijbehorende gaten van het stroomlijnpaneel B.

1 2 3

1

1. Stroomlijnpaneel C

DAU49532

Stroomlijnpaneel A

Verwijderen van stroomlijnpaneel

Verwijder de drukclips en trek daarna het paneel los zoals getoond.

1. Uitsteeksel

2. Bijbehorend gat

3. Stroomlijnpaneel B

2. Breng de drukclips aan.

1

Stroomlijnpaneel B

2

DAU49520

Verwijderen van stroomlijnpaneel

1. Verwijder het stroomlijnpaneel A.

2. Verwijder de bouten en de drukclips en trek dan het stroomlijnpaneel los.

2

1. Stroomlijnpaneel A

2. Snelsluitschroef

6

6-8

U23PD0D0.book Page 9 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU49550

2 1 Stroomlijnpaneel C

Verwijderen van stroomlijnpaneel

Verwijder de bouten en moeren en haal het stroomlijnpaneel los.

2 2

3

1. Stroomlijnpaneel B

2. Bout

1

1. Stroomlijnpaneel C

2. Moer

3. Bout

1

3

1. Stroomlijnpaneel C

2. Moer

3. Bout

2

Aanbrengen van het stroomlijnpaneel

Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bouten en moeren aan.

1

1. Drukclip

Aanbrengen van het stroomlijnpaneel

1. Plaats het stroomlijnpaneel in de oorspronkelijke positie en breng dan de bouten en de drukclips aan.

2. Breng het stroomlijnpaneel A aan.

6-9

U23PD0D0.book Page 10 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Controleren van de bougies

DAU19652

Bougies vormen belangrijke onderdelen van de motor die periodiek moeten worden gecontroleerd, bij voorkeur door een

Yamaha dealer. Omdat bougies door verhitting en neerslag altijd langzaam slijten, moeten de bougies worden verwijderd en gecontroleerd volgens de tijden genoemd in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. De conditie van de bougies kan daarnaast veel duidelijk maken over de conditie van de motor.

De porseleinen isolator rond de centrale elektrode moet licht tot gemiddeld bruin verkleurd zijn (de ideale kleur als normaal met de machine wordt gereden), en alle bougies in de motor horen dezelfde verkleuring te hebben. Wanneer een bougie een heel andere kleur vertoont, werkt de motor mogelijk niet naar behoren. Probeer dergelijke problemen niet zelf vast te stellen. Laat in plaats daarvan uw machine nakijken door een Yamaha dealer.

Vervang een bougie als de elektroden blijken te zijn afgesleten en als overmatige koolaanslag of andere neerslag gevonden wordt.

Voordat een bougie wordt aangebracht moet de elektrodenafstand met een draadvoelmaat worden gemeten; breng indien nodig de elektrodenafstand op specificatie.

1. Elektrodenafstand

Elektrodenafstand:

0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)

Reinig het oppervlak van de bougiepakking en het pasvlak en verwijder eventueel vuil uit de schroefdraad van de bougie.

Aanhaalmoment:

Bougie:

13 Nm (1.3 m·kgf, 9.4 ft·lbf)

Voorgeschreven bougie:

NGK/CPR8EB9

OPMERKING

Als geen momentsleutel beschikbaar is, wordt de bougie correct vastgezet door handvast te zetten en dan nog 1/4–1/2 slag

6-10 verder te draaien. De bougie moet echter zo snel mogelijk naar het juiste aanhaalmoment worden aangedraaid.

DCA10840

LET OP

Gebruik geen gereedschap om de bougiedop te verwijderen of aan te brengen, om de bobinekabel niet te beschadigen.

De bougiedop is mogelijk lastig te verwijderen omdat de rubber afdichting aan het uiteinde stevig vastzit. Haal de bougiedop los door hem heen en weer te draaien en tegelijkertijd los te trekken; breng de bougiedop aan door heen en weer te draaien en tegelijkertijd aan te drukken.

6

U23PD0D0.book Page 11 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU49502

Motorolie en oliefilterpatroon

Vóór iedere rit moet het motorolieniveau worden gecontroleerd. Verder moet de olie worden ververst en de oliefilterpatroon worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

4

2

3

Om het motorolieniveau te controleren

1. Zet de machine op de middenbok.

Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.

2. Start de motor en laat deze tien minuten opwarmen totdat de motorolie een normale temperatuur van 60 °C (140

°F) heeft bereikt. Zet vervolgens de motor uit.

3. Wacht een paar minuten tot de olie tot rust is gekomen en controleer dan het olieniveau via het kijkglas voor het motorolieniveau rechtsonder in het carter.

OPMERKING

Het motorolieniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.

1

1. Kijkglas olieniveau

2. Merkstreep maximumniveau

3. Merkstreep minimumniveau

4. Olievuldop

4. Als de motorolie beneden de merkstreep voor minimumniveau staat, vul dan voldoende olie, van de aanbevolen soort, bij tot het correcte niveau.

Om de motorolie te verversen (met of zonder vervanging van oliefilterpatroon)

1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.

2. Start de motor, laat deze een paar minuten warmdraaien en zet hem dan af.

3. Zet een olieopvangbak onder het oliereservoir om de oude olie op te vangen.

4. Verwijder de olievuldop en de aftapplug met de pakking om de olie uit het oliereservoir te laten stromen.

2

1

1. Olieaftapplug (oliereservoir)

2. Pakking

5. Zet een olieopvangbak onder de motor om de gebruikte olie op te vangen.

6. Verwijder de aftapplug met de pakking om de olie uit het carter te laten stromen.

6-11

U23PD0D0.book Page 12 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

1

2

2

1

1. Olieaftapplug (carter)

2. Pakking

1. Oliefilterpatroon

2. Oliefiltersleutel

1. O-ring

OPMERKING

Sla de stappen 7–10 over als de oliefilterpatroon niet wordt vervangen.

7. Verwijder het stroomlijnpaneel C. (Zie pagina 6-8.)

8. Verwijder de oliefilterpatroon met een oliefiltersleutel.

OPMERKING

De Yamaha dealer kan een oliefiltersleutel leveren.

9. Smeer een dun laagje schone motorolie op de O-ring van de nieuwe oliefilterpatroon.

OPMERKING

Zorg dat de o-ring correct aanligt.

10. Plaats de nieuwe oliefilterpatroon met een oliefiltersleutel en zet hem dan met een momentsleutel vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

6

1

1. Momentsleutel

6-12

U23PD0D0.book Page 13 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Aanhaalmoment:

Oliefilterpatroon:

17 Nm (1.7 m·kgf, 12 ft·lbf)

OPMERKING

Veeg enige gemorste olie af nadat de motor en het uitlaatsysteem zijn afgekoeld.

11. Monteer de olieaftappluggen met hun nieuwe pakking en zet de pluggen vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

Aanhaalmomenten:

Olieaftapplug (carter):

20 Nm (2.0 m·kgf, 14 ft·lbf)

Olieaftapplug (oliereservoir):

20 Nm (2.0 m·kgf, 14 ft·lbf)

12. Vul bij met de voorgeschreven hoeveelheid van de aanbevolen motorolie, breng dan de olievuldop aan en zet deze vast.

Aanbevolen motorolie:

Zie pagina 8-1.

Oliehoeveelheid:

Zonder vervanging van oliefilterpatroon:

3.10 L (3.28 US qt, 2.73 Imp.qt)

Met vervanging van oliefilterpatroon:

3.40 L (3.59 US qt, 2.99 Imp.qt)

DCA11620

LET OP

Om het slippen van de koppeling te voorkomen (de motorolie smeert immers ook de koppeling) mogen geen chemische additieven worden toegevoegd. Gebruik geen oliën met een “CD” dieselspecificatie of oliën met een hogere kwaliteit dan gespecificeerd. Gebruik ook geen oliën met een “ENERGY CONSER-

VING II” of hogere aanduiding.

Zorg dat er geen verontreinigingen in het carter terecht komen.

13. Start de motor, laat deze een paar minuten stationair draaien en controleer daarbij op olielekkage. Als er sprake is van olielekkage, zet de motor dan direct af en zoek de oorzaak.

OPMERKING

Nadat de motor is gestart moet het waarschuwingslampje olieniveau uitgaan als het olieniveau correct is.

DCA10401

LET OP

Zet de motor direct af als het waarschuwingslampje olieniveau knippert of blijft branden en laat het voertuig controleren door een Yamaha dealer, zelfs als het olieniveau in orde is.

14. Zet de motor af en wacht een paar minuten tot de olie tot rust is gekomen.

Controleer dan het olieniveau en corrigeer indien nodig.

15. Breng het stroomlijnpaneel aan.

6-13

U23PD0D0.book Page 14 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU20016

Cardanolie

Vóór elke rit moet het cardanhuis worden gecontroleerd op olielekkage. In geval van lekkage dient u de machine door een

Yamaha dealer te laten nakijken en repareren. Controleer verder als volgt het niveau van de cardanolie en ververs de olie volgens de intervaltijden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

DWA10370

WAARSCHUWING

Zorg ervoor dat geen verontreinigingen het cardanhuis kunnen binnendringen.

Zorg dat er geen olie op de banden of wielen terechtkomt.

OPMERKING

Het olieniveau moet bij de rand van de vulopening staan.

1 2

3

Controleren van het olieniveau in het cardanhuis

1. Zet de machine op de middenbok.

OPMERKING

Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het olieniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.

1. Vulplug cardanolie

2. Pakking

3. Correct olieniveau

3. Als de olie onder de rand van de vulopening staat, vul dan genoeg olie van de aanbevolen soort bij tot het correcte niveau.

4. Controleer of de pakking beschadigd is en vervang indien nodig.

5. Monteer de vulplug van de cardanolie met de pakking en zet de plug vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

2. Verwijder de vulplug van de cardanolie met de pakking en controleer het olieniveau in het cardanhuis.

Aanhaalmoment:

Vulplug cardanolie:

23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)

6-14

Om de cardanolie te verversen

1. Zet de machine op een vlakke ondergrond.

2. Plaats een olieopvangbak onder het cardanhuis om de gebruikte olie op te vangen.

3. Verwijder de vulplug van de cardanolie en de aftapplug van de cardanolie met hun pakkingen om de olie uit het cardanhuis af te tappen.

1

3

2

1. Vulplug cardanolie

2. Aftapplug cardanolie

3. Pakking

4. Monteer de aftapplug van de cardanolie met de nieuwe pakking en zet de plug vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

6

U23PD0D0.book Page 15 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Aanhaalmoment:

Aftapplug cardanolie:

23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)

5. Vul de aanbevolen cardanolie bij tot aan de rand van de vulopening.

DAU20070

Koelvloeistof

Voor iedere rit moet het koelvloeistofniveau worden gecontroleerd. Ook moet de koelvloeistof worden ververst volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

Aanbevolen cardanolie:

Originele Yamaha cardanolie SAE

80 API GL-5 of SAE 80 API GL-4

Oliehoeveelheid:

0.20 L (0.21 US qt, 0.18 Imp.qt)

6. Controleer de pakking van de olievulplug op beschadiging en vervang indien nodig.

7. Monteer de olievulplug met de pakking en zet de plug vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

DAU40154

Controleren van het koelvloeistofniveau

1. Zet de machine op de middenbok.

OPMERKING

● Het koelvloeistofniveau moet worden gecontroleerd terwijl de motor koud is,

● temperatuurverschillen zijn namelijk van invloed op het niveau.

Zorg dat de machine rechtop staat bij het controleren van het koelvloeistofniveau. Wanneer de machine iets schuin staat, kan het niveau al foutief worden afgelezen.

Aanhaalmoment:

Vulplug cardanolie:

23 Nm (2.3 m·kgf, 17 ft·lbf)

8. Controleer het cardanhuis op olielekkage. Zoek in geval van lekkage naar de oorzaak.

2. Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir.

OPMERKING

Het koelvloeistofniveau moet tussen de merkstrepen voor minimum- en maximumniveau staan.

1

2

3

1. Koelvloeistofreservoir

2. Merkstreep maximumniveau

3. Merkstreep minimumniveau

3. Als het koelvloeistofniveau zich op of onder de merkstreep voor minimumniveau bevindt, open dan de reservoirdop.

1

1. Dop koelvloeistofreservoir

6-15

U23PD0D0.book Page 16 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

4. Vul koelvloeistof of gedestilleerd water bij tot aan de merkstreep voor maximumniveau en sluit de reservoirdop.

WAARSCHUWING! Verwijder alleen de dop van het koelvloeistofreservoir. Probeer nooit om de radiatorvuldop te verwijderen als de motor koud is.

[DWA15161]

LET OP: Als er geen koelvloeistof aanwezig is, gebruik dan in plaats daarvan gedistilleerd water of onthard leidingwater. Gebruik geen hard water of zout water, dit is schadelijk voor de motor. Als er in plaats van koelvloeistof water is gebruikt, vervang dit dan zo snel mogelijk door koelvloeistof, anders is het systeem niet beschermd tegen vorst en corrosie. Als er water aan de koelvloeistof is toegevoegd, laat dan een Yamaha dealer zo snel mogelijk het antivriesgehalte van de koelvloeistof controleren om te voorkomen dat de effectiviteit van de koelvloeistof afneemt.

[DCA10472]

DAU33031

De koelvloeistof verversen

De koelvloeistof moet volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeeren onderhoudsschema ververst worden.

Laat de koelvloeistof verversen door een

Yamaha dealer. WAARSCHUWING! Pro- beer nooit om de radiatorvuldop te verwijderen als de motor warm is.

[DWA10381]

Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau):

0.26 L (0.27 US qt, 0.23 Imp.qt)

DAU36764

Luchtfilterelement

Het luchtfilterelement moet worden vervangen volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Vraag een Yamaha dealer het luchtfilterelement te vervangen.

6

6-16

6

U23PD0D0.book Page 17 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU44734

Stationair toerental controleren

Controleer het stationair toerental en laat het indien nodig door een Yamaha dealer bijstellen.

Stationair toerental:

1050–1150 tpm

DAU21383

Controleren van de vrije slag gaskabel

1

DAU21401

Klepspeling

De klepspeling kan tijdens gebruik gaan afwijken, waardoor de lucht/brandstof-verhouding kan veranderen en/of het motorgeluid toeneemt. Om dit te voorkomen moet de klepspeling door een Yamaha dealer worden afgesteld volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

1. Vrije slag gaskabel

De vrije slag van de gaskabel dient bij de binnenrand van de gasgreep 3.0–5.0 mm

(0.12–0.20 in) te bedragen. Controleer de vrije slag van de gaskabel regelmatig en laat de vrije slag indien nodig afstellen door een Yamaha dealer.

6-17

U23PD0D0.book Page 18 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Banden

DAU49672

Let ten aanzien van de voorgeschreven banden op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw motorfiets.

Bandenspanning

De bandenspanning moet voor elke rit worden gecontroleerd en indien nodig worden bijgesteld.

DWA10501

WAARSCHUWING

Rijden met deze machine met een onjuiste bandenspanning kan leiden tot verlies van de controle met mogelijk ernstig letsel of overlijden tot gevolg.

● De bandspanning moet worden gecontroleerd en afgesteld terwijl de banden koud zijn (wanneer de tem-

● peratuur van de banden gelijk is aan de omgevingstemperatuur).

De bandspanning moet worden aangepast aan de rijsnelheid en het totale gewicht van rijder, passagier, bagage en accessoires dat voor dit model is vastgesteld.

Bandenspanning (gemeten op koude banden):

0–90 kg (0–198 lb):

Voor:

225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)

Achter:

250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)

90–209 kg (198–461 lb):

Voor:

225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)

Achter:

290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)

Maximale belasting*:

209 kg (461 lb)

* Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires

DWA10511

WAARSCHUWING

Belaad uw machine nooit te zwaar. Rijden met een te zwaar belaste machine kan leiden tot een ongeval.

Inspectie van banden

1. Wang van band

2. Bandprofieldiepte

Voor elke rit moeten de banden worden gecontroleerd. Als de bandprofieldiepte op het midden van de band de vermelde limiet heeft bereikt, de band spijkers of stukjes glas bevat of wanneer de wang van de band scheurtjes vertoont, moet de band onmiddellijk door een Yamaha dealer worden vervangen.

Minimale bandprofieldiepte (voor en achter):

1.6 mm (0.06 in)

6

6-18

U23PD0D0.book Page 19 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

OPMERKING

De slijtagelimiet voor bandprofieldiepte is voor diverse landen verschillend. Neem altijd de lokale voorschriften in acht.

Bandeninformatie

DWA10471

WAARSCHUWING

Laat sterk versleten banden door een Yamaha dealer vervangen. Rijden op een machine met versleten banden is niet alleen verboden, maar dit heeft ook een averechts effect op de rijstabiliteit, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen.

De vervanging van onderdelen van wielen en remmen, inclusief banden, dient te worden overgelaten aan een Yamaha dealer, die over de nodige vakkundige kennis en ervaring beschikt om dit te doen.

Rijd niet te snel direct na het verwisselen van een band. Het bandoppervlak dient eerst te zijn ingereden voordat het zijn optimale eigenschappen verkrijgt.

1. Bandventiel

2. Bandventielbuis

3. Bandventieldop met afdichting

Deze machine is uitgerust met spaakwielen en tubeless banden met ventielen.

DWA10901

WAARSCHUWING

Monteer altijd voor- en achterbanden van hetzelfde merk en type.

Verschillende banden kunnen het weggedrag van de machine veranderen, wat kan leiden tot een ongeval.

Controleer altijd of de ventieldopjes stevig zijn bevestigd om zo luchtlekkage te voorkomen.

● Gebruik uitsluitend de hierna vermelde bandventielen en luchtventielbuisjes om te voorkomen dat de banden onder het rijden leeglopen.

Na uitgebreide tests zijn alleen de hieronder vermelde banden voor dit model goedgekeurd door Yamaha Motor Co., Ltd.

Voorband:

Maat:

110/80R19M/C 59V

Fabrikant/model:

BRIDGESTONE/BW501

METZELER/TOURANCE EXP C

Achterband:

Maat:

150/70R17M/C 69V

Fabrikant/model:

BRIDGESTONE/BW502

METZELER/TOURANCE EXP C

VOOR en ACHTER:

Bandventiel:

TR412

Luchtventielbuis:

#9100 (origineel)

6-19

U23PD0D0.book Page 20 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU49710

Spaakwielen

Let ten aanzien van de voorgeschreven wielen op het volgende voor een optimale prestatie, levensduur en veilige werking van uw voertuig.

● Voor elke rit moeten de velgranden worden gecontroleerd op scheurtjes,

● verbuiging of kromheid en de spaken op losheid. Laat in geval van schade het wiel door een Yamaha dealer vervangen. Probeer het wiel nooit zelf te repareren, hoe klein de reparatie ook is. Vervang een wiel dat vervormd is of haarscheurtjes vertoont.

Na het vervangen van een wiel of band moet het wiel worden uitgebalanceerd.

Een niet uitgebalanceerd wiel zal mogelijk slecht functioneren of kan een slechte wegligging en een verkorte levensduur van de banden tot gevolg hebben.

DAU42850

Koppelingshendel

Omdat dit model is uitgerust met een hydraulische koppelingsbediening, hoeft de vrije slag van de koppelingshendel niet te worden afgesteld. Het is echter wel nodig het hydraulisch systeem vóór elke rit op lekkage te controleren. Misschien zit er lucht in het koppelingssysteem als de koppelingshendel te veel vrije slag heeft en schakelen moeizaam gaat, of als de koppeling slipt en de machine slecht accelereert. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, moet het systeem door een Yamaha dealer worden ontlucht voordat de motorfiets wordt gebruikt.

DAU37913

Vrije slag van remhendel controleren

1

1. Geen vrije slag remhendel

Aan het uiteinde van de remhendel mag geen vrije slag aanwezig zijn. Als er toch een vrije slag is, laat dan een Yamaha dealer het remsysteem inspecteren.

DWA14211

WAARSCHUWING

Een zacht of sponzig gevoel in de remhendel kan betekenen dat er lucht in het hydraulisch systeem aanwezig is. Als er lucht in het hydraulisch systeem zit, laat dan het systeem door een Yamaha dealer ontluchten voordat de machine wordt gebruikt. Lucht in het hydraulisch systeem heeft een negatief effect op de

6

6-20

6

U23PD0D0.book Page 21 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN remwerking, waardoor u de macht over het stuur zou kunnen verliezen met een ongeluk als gevolg.

DAU36503

Remlichtschakelaars

Het remlicht, dat wordt geactiveerd door het rempedaal en de remhendel, moet oplichten nét voordat de remmen aangrijpen. Laat de remlichtschakelaars indien nodig door een Yamaha dealer afstellen.

DAU22392

Controleren van voor- en achterremblokken

De remblokken in de voor- en achterrem moeten worden gecontroleerd op slijtage volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

DAU36890

Remblokken voorrem

1 1

1. Slijtage-indicator remblok

Elk voorremblok heeft een eigen slijtage-indicator, zodat het remblok kan worden gecontroleerd zonder de rem te hoeven demonteren. Bekrachtig de rem en let op de stand van de slijtage-indicator om de remblokslijtage te controleren. Wanneer een remblok zover is afgesleten dat de slijtage-

6-21

U23PD0D0.book Page 22 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN indicator de remschijf bijna raakt, vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.

DAU40260

Controleren van remvloeistofniveau

Voorrem

Remblokken achterrem

1 1

DAU22500

1. Remvoeringdikte

Controleer elk achterremblok op schade en meet de remvoeringsdikte. Als een remblok beschadigd is of als de remvoeringsdikte minder is dan 0.8 mm (0.03 in), vraag dan een Yamaha dealer de remblokken als set te vervangen.

LOWER

1. Merkstreep minimumniveau

Achterrem

1

UPPER

LOWER

1

1. Merkstreep minimumniveau

Bij een tekort aan remvloeistof kan lucht het remsysteem binnendringen, waarna de remwerking mogelijk minder effectief is.

6-22

Controleer alvorens te gaan rijden of de remvloeistof boven de merkstreep voor minimumniveau staat en vul indien nodig bij.

Een laag remvloeistofniveau wijst mogelijk op verregaande remblokslijtage en/of lekkage in het remsysteem. Als het remvloeistofniveau laag is, controleer dan de remblokken op slijtage en het remsysteem op lekkage.

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

● Bij het controleren van het remvloeistofniveau moet het bovenvlak van het

● remvloeistofreservoir horizontaal staan.

Gebruik uitsluitend de voorgeschreven kwaliteit remvloeistof, anders kunnen de rubber afdichtingen verslechteren en zo lekkage en slechte remwerking teweegbrengen.

Aanbevolen remvloeistof:

DOT 4

Vul bij met hetzelfde type remvloeistof.

Bij vermengen van verschillende typen remvloeistof kunnen schadelijke chemische reacties optreden en kan de remwerking verslechteren.

Pas op en zorg dat tijdens het bijvullen geen water of stof het remvloeistofreservoir binnendringen. Water zal het

6

U23PD0D0.book Page 23 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

● kookpunt van de remvloeistof aanzienlijk verlagen zodat dampbelvorming kan optreden en vuil de hydraulisch bediende kleppen van de ABS eenheid kan verstoppen.

Remvloeistof kan gelakte of kunststof onderdelen aantasten. Veeg gemorste remvloeistof steeds direct af.

Naarmate de remblokken afslijten, zal het remvloeistofniveau geleidelijk verder dalen. Vraag echter wel een

Yamaha dealer om een inspectie als het remvloeistofniveau plotseling sterk is gedaald.

DAU22751

Rem- en koppelingsvloeistof verversen

Vraag een Yamaha dealer de remvloeistof en de koppelingsvloeistof te verversen volgens de intervalperioden voorgeschreven onder OPMERKING bij het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Laat bovendien de oliekeerringen van de hoofdremcilinder en de koppelingshoofdcilinder, de remklauwen en de rem- en koppelingsslangen vervangen volgens de hierna vermelde intervalperioden of wanneer ze lekken of zijn beschadigd.

● Vloeistofafdichtingen: Vervang elke twee jaar.

● Rem- en koppelingsslangen: Vervang elke vier jaar.

DAU23101

Kabels controleren en smeren

De werking van alle bedieningskabels en de conditie van alle kabels moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de kabel en kabeleinden moeten indien nodig worden gesmeerd. Vraag een Yamaha dealer een kabel te controleren of te vervangen wanneer deze is beschadigd of niet soepel beweegt. WAARSCHUWING!

Schade aan de buitenkabel kan de kabelwerking hinderen en leiden tot roestvorming op de binnenkabel. Vervang een beschadigde kabel zo snel mogelijk om onveilige omstandigheden te voorkomen.

[DWA10721]

Aanbevolen smeermiddel:

Motorolie

6-23

U23PD0D0.book Page 24 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU23112

Controleren en smeren van gasgreep en gaskabel

De werking van de gasgreep hoort voorafgaand aan elke rit te worden gecontroleerd.

Daarnaast moet de kabel door een Yamaha dealer worden gesmeerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke onderhoudsschema.

DAU44272

Controleren en smeren van rem- en schakelpedalen

Rempedaal

Aanbevolen smeermiddel:

Lithiumvet

Schakelpedaal

6

De werking van het rem- en het schakelpedaal moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de pedaalscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.

6-24

U23PD0D0.book Page 25 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU43600

Controleren en smeren van rem- en koppelingshendels

Remhendel

Aanbevolen smeermiddel:

Siliconenvet

DAU23213

Middenbok en zijstandaard controleren en smeren

6

Koppelingshendel

De werking van de rem- en de koppelingshendel moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de hendelscharnierpunten moeten indien nodig worden gesmeerd.

6-25

De werking van de middenbok en de zijstandaard moet voorafgaand aan elke rit worden gecontroleerd en de scharnierpunten en de metaal-op-metaal contactvlakken moeten indien nodig worden gesmeerd.

DWA10741

WAARSCHUWING

Als de middenbok of de zijstandaard niet soepel omhoog en omlaag beweegt, vraag dan een Yamaha dealer deze te controleren of te repareren. Een slecht functionerende middenbok of zijstandaard kan het wegdek raken en u afleiden, waardoor u de controle over de machine kunt verliezen.

U23PD0D0.book Page 26 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

Aanbevolen smeermiddel:

Lithiumvet

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Achterbrugscharnierpunten

DAUM1651 smeren

DAU23272

Voorvork controleren

De conditie en de werking van de voorvork moeten als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

Om de conditie te controleren

Controleer de binnenste vorkbuizen op krassen, beschadigingen en overmatige olielekkage.

De achterbrugscharnierpunten moeten worden gesmeerd door een Yamaha dealer volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

Aanbevolen smeermiddel:

Lithiumvet

Om de werking te controleren

1. Zet de machine op een vlakke ondergrond en houd deze rechtop.

WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.

[DWA10751]

2. Bekrachtig de voorrem en druk het stuur een paar keer stevig naar beneden om te controleren of de voorvork soepel in- en uitveert.

6

6-26

U23PD0D0.book Page 27 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DCA10590

LET OP

Als schade wordt gevonden of de voorvork niet soepel beweegt, vraag dan een

Yamaha dealer te repareren of te controleren.

DAU45511

Stuursysteem controleren

Losse of versleten balhoofdlagers kunnen gevaarlijk zijn. De werking van het stuursysteem moet als volgt worden gecontroleerd volgens de intervalperioden vermeld in het periodieke smeer- en onderhoudsschema.

1. Zet de machine op de middenbok.

WAARSCHUWING! Ondersteun de machine zorgvuldig om omvallen en mogelijk letsel te voorkomen.

[DWA10751]

2. Houd de voorvorkpoten aan het onderste uiteinde beet en probeer ze naar voren en achteren te bewegen. Als speling wordt gevoeld, vraag dan een

Yamaha dealer het stuursysteem te inspecteren of repareren.

Controleren van wiellagers

DAU23291

De voor- en achterwiellagers moeten worden gecontroleerd volgens de intervalperioden voorgeschreven in het periodieke smeer- en onderhoudsschema. Als de wielnaaf speling vertoont of het wiel niet soepel draait, vraag dan een Yamaha dealer de wiellagers te controleren.

6-27

U23PD0D0.book Page 28 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Accu

1

2

DAU34224

3

1. Positieve accukabel (rood)

2. Negatieve accukabel (zwart)

3. Accu

De accu bevindt zich achter stroomlijnpa-

neel A. (Zie pagina 6-8.)

Dit model is voorzien van een VRLA (Valve

Regulated Lead Acid)-accu. De elektrolyt hoeft niet te worden gecontroleerd en er hoeft geen gedistilleerd water te worden bijgevuld. Het is echter wel nodig om de accukabelverbindingen te controleren en, indien nodig, vast te zetten.

DWA10760

WAARSCHUWING

● Elektrolyt is giftig en gevaarlijk omdat het zwavelzuur bevat, een stof die ernstige brandwonden veroorzaakt. Vermijd contact met de huid, ogen of kleding en bescherm uw

● ogen altijd bij werkzaamheden nabij accu’s. Voer als volgt EERSTE

HULP uit als er lichamelijk contact is geweest met elektrolyt.

• UITWENDIG: Spoel overvloedig met water.

• INWENDIG: Drink grote hoeveelheden water of melk en roep direct de hulp in van een arts.

• OGEN: Spoel gedurende 15 minuten met water en roep direct medische hulp in.

Accu’s produceren het explosieve waterstofgas. Houd daarom vonken, open vuur, sigaretten e.d. uit de buurt van de accu en zorg voor voldoende ventilatie bij acculaden in een afgesloten ruimte.

HOUD DEZE EN ALLE ACCU’S BUI-

TEN BEREIK VAN KINDEREN.

Om de accu op te laden

Vraag zo snel mogelijk een Yamaha dealer de accu te laden als deze ontladen lijkt te zijn. Vergeet niet dat de accu sneller ontladen raakt als de machine is uitgerust met optionele elektrische accessoires.

6-28

DCA16520

LET OP

Voor het opladen van een VRLA (Valve

Regulated Lead Acid)-accu is een speciale acculader (met constante spanning) vereist. Bij gebruik van een conventionele acculader raakt de accu beschadigd. Als u niet beschikt over een acculader met constante spanning, laat de accu dan opladen door uw Yamaha dealer.

Om de accu op te bergen

1. Verwijder de accu als het voertuig langer dan een maand niet wordt gebruikt, laad hem volledig bij en zet dan weg op een koele en droge plek. LET

OP: Draai voordat u de accu verwijdert de sleutel naar “OFF” en haal dan eerst de negatieve kabel en daarna de positieve kabel los.

[DCA16302]

2. Als de accu langer dan twee maanden wordt weggeborgen, moet deze minstens eenmaal per maand worden gecontroleerd; laad de accu dan indien nodig steeds volledig bij.

3. Laad de accu volledig bij alvorens te installeren.

6

U23PD0D0.book Page 29 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

4. Controleer na installatie of de accukabels correct zijn aangesloten op de accupolen.

DCA16530

LET OP

Houd de accu steeds opgeladen. Stallen van een ontladen accu kan leiden tot permanente accuschade.

DAU49581

Zekeringen vervangen

De zekeringenkastjes en de zekering van de ABS-motor bevinden zich achter stroomlijnpaneel A en de hoofdzekering bevindt

zich achter stroomlijnpaneel B. (Zie pagina

6-8.)

3

2

4

1

1. Zekering ABS-motor

2. Reservezekering ABS-pompmotor

3. Hoofdzekering

4. Zekeringenkastje

1 7

2

3

8

9

4

5

6

10

11

13

12 13

1. Koplampzekering

2. Zekering van de ABS-solenoïdeklep

3. Zekering elektronische smoorklep

4. Zekering brandstofinjectiesysteem

5. Backup-zekering (voor klok en startblokkeersysteem)

6. Zekering radiatorkoelvin

7. Zekering ontstekingssysteem

8. Zekering signaleringssysteem

9. Zekering ABS-regeleenheid

10.Circuitzekering aansluitcontact voor accessoires

11.Zekering achterlichtcircuit

12.O/P (optie) zekering

13.Reservezekering

Vervang een zekering als volgt als deze is doorgebrand.

1. Draai de contactsleutel naar “OFF” en schakel het betreffende elektrische circuit uit.

6-29

U23PD0D0.book Page 30 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

2. Verwijder de doorgebrande zekering en breng een nieuwe zekering met de voorgeschreven ampèrewaarde aan.

WAARSCHUWING! Gebruik geen zekeringen met een hogere amperage dan aanbevolen om ernstige schade aan het elektrische systeem en mogelijk brand te voorkomen.

[DWA15131]

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Voorgeschreven zekeringen:

Hoofdzekering:

50.0 A

Koplampzekering:

20.0 A

Zekering achterlichtcircuit:

7.5 A

Zekering signaleringssysteem:

10.0 A

Zekering ontstekingssysteem:

20.0 A

Zekering radiatorkoelvin:

20.0 A

Backup-zekering:

7.5 A

Zekering elektronische smoorklep:

7.5 A

Zekering brandstofinjectiesysteem:

10.0 A

Zekering van de ABS-solenoïdeklep:

20.0 A

Zekering ABS-regeleenheid:

7.5 A

Circuitzekering aansluitcontact voor accessoires:

3.0 A

Zekering ABS-motor:

30.0 A

O/P (optie) zekering:

20.0 A

3. Draai de contactsleutel naar “ON” en schakel het betreffende elektrische circuit in om te zien of de apparatuur werkt.

4. Als de zekering direct opnieuw doorbrandt, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch systeem te controleren.

6

6-30

U23PD0D0.book Page 31 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU39012

Koplampgloeilamp vervangen

De koplampen op dit model hebben halogeen gloeilampen. Vervang een koplampgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.

DCA10650

LET OP

Pas op en zorg dat de volgende onderdelen niet worden beschadigd:

● Koplampgloeilamp

Raak het glas van de koplampgloeilamp niet aan zodat dit vetvrij blijft, anders kan de doorzichtigheid van het glas, de lichtintensiteit en de levensduur nadelig worden beïn-

● vloed. Wrijf eventuele verontreinigingen en vingerafdrukken op het gloeilampglas weg met een doekje gedrenkt in alcohol of thinner.

Koplamplens

Plak geen kleurfolie of stickers op de koplamplens.

Gebruik geen koplampgloeilamp met een hoger wattage dan is voorgeschreven.

1. Raak het glas van de gloeilamp niet aan.

1. Verwijder de gloeilampkap door deze linksom te draaien.

1

1. Gloeilampkap

2. Maak de koplampstekker los.

1

1. Koplampstekker

3. Haak de gloeilamphouder los en verwijder dan de defecte gloeilamp.

1

2

1. Koplampgloeilamp

2. Gloeilamphouder

4. Breng een nieuwe koplampgloeilamp aan en zet deze dan vast met de gloeilamphouder.

5. Sluit de koplampstekker aan.

6-31

U23PD0D0.book Page 32 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

6. Monteer de gloeilampkap door deze rechtsom te draaien.

7. Vraag indien nodig een Yamaha dealer de koplamplichtbundel af te stellen.

DAU24181

Achterlicht/remlichtunit

Dit model is uitgerust met een LED-type remlicht/achterlicht.

Als het remlicht/achterlicht niet gaat branden, vraag dan een Yamaha dealer het elektrisch circuit te testen.

DAU24204

Gloeilamp in richtingaanwijzer vervangen

1. Verwijder de lamplens van de richtingaanwijzer door de schroeven te verwijderen.

1

2

1. Lamplens richtingaanwijzer

2. Schroef

2. Verwijder de defecte gloeilamp door deze in te drukken en linksom te draaien.

6

6-32

U23PD0D0.book Page 33 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

1

DAU49720

Gloeilamp kentekenverlichting vervangen

1. Verwijder de bouten van kentekenverlichtingunit.

1

2

1

6

1. Gloeilamp richtingaanwijzer

3. Plaats een nieuwe gloeilamp in de fitting, druk deze in en draai rechtsom tot hij stuit.

4. Monteer de lamplens door de schroef aan te brengen. LET OP: Draai de schroef niet te vast, hierdoor kan de lens breken.

[DCA11191]

1. Kentekenverlichtingsunit

2. Bout

2. Verwijder de gloeilampfitting van de kentekenverlichting (samen met de gloeilamp) door deze eerst linksom te draaien en daarna eruit te trekken.

1. Gloeilampfitting kentekenverlichting

3. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.

1

1. Gloeilamp kentekenverlichting

4. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.

5. Breng de fitting (samen met de gloeilamp) aan door deze eerst in te drukken en daarna rechtsom te draaien totdat hij stuit.

6-33

U23PD0D0.book Page 34 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

6. Plaats de kentekenverlichtingunit in de oorspronkelijke positie en breng dan de bouten aan.

DAU49622

Parkeerlichtgloeilamp vervangen

Dit model is voorzien van twee parkeerlichten. Vervang een parkeerlichtgloeilamp als volgt als deze is doorgebrand.

1. Verwijder de kuipruit door de schroeven los te halen.

1

1

2

2

2

1. Kuipruit

2. Schroef

2. Verwijder het paneel door de drukclips los te halen.

2

1. Paneel

2. Drukclip

3. Verwijder de kap van de koplampunit door de bouten los te halen.

1

2

6

1. Kap van koplampunit

2. Bout

4. Verwijder de bouten van de koplampunit en trek de koplampunit iets naar buiten, waarbij u ervoor zorgt dat deze

6-34

U23PD0D0.book Page 35 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

2 ondersteund blijft. LET OP: Let erop dat niet aan de koplampbedrading wordt getrokken.

[DCA16810]

1

1. Koplampunit

2. Bout

1

2

1

1. Fitting parkeerlichtgloeilamp

6. Verwijder de defecte gloeilamp door deze uit te trekken.

1

1. Koplampdraad

5. Verwijder de fitting van de parkeerlichtgloeilamp (samen met de gloeilamp) door deze linksom te draaien.

1. Parkeerlichtgloeilamp

7. Steek een nieuwe gloeilamp in de fitting.

8. Monteer de fitting van de parkeerlichtgloeilamp (samen met de gloeilamp) door deze in te drukken en rechtsom te draaien.

6-35

9. Monteer de koplampunit door de bouten aan te brengen en zet deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

Aanhaalmoment:

Bout koplampunit:

7 Nm (0.7 m·kgf, 5.1 ft·lbf)

10. Monteer de kap van de koplampunit door de bouten aan te brengen.

11. Monteer het paneel door de drukclips aan te brengen.

12. Monteer de kuipruit door de schroeven aan te brengen en zet deze dan vast met het voorgeschreven aanhaalmoment. WAARSCHUWING! Een los- zittende kuipruit kan een ongeluk veroorzaken. Draai de schroeven vast met het voorgeschreven aanhaalmoment.

[DWA15510]

Aanhaalmoment:

Kuipruitschroef:

0.5 Nm (0.05 m·kgf, 0.36 ft·lbf)

U23PD0D0.book Page 36 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

DAU25871

Problemen oplossen

Yamaha motorfietsen ondergaan een grondige inspectie voordat ze vanaf de fabriek op transport gaan, maar tijdens gebruik kunnen toch storingen optreden. Problemen in de brandstof-, compressie- of ontstekingssystemen kunnen bijvoorbeeld de oorzaak zijn van slecht starten of een afname in motorvermogen.

In de volgende storingzoekschema’s is een snelle en gemakkelijke werkwijze weergegeven om deze vitale systemen zelf te kunnen controleren. Ga met uw motorfiets echter wel naar een Yamaha dealer als reparaties nodig zijn, hier zijn vakkundige monteurs aanwezig die beschikken over het benodigde gereedschap en de ervaring en vakkennis om het nodige onderhoud aan de motorfiets correct te verrichten.

Gebruik uitsluitend originele Yamaha vervangingsonderdelen. Niet-originele onderdelen lijken misschien op Yamaha onderdelen maar zijn toch vaak van mindere kwaliteit en hebben een kortere levensduur, zodat dan later mogelijk toch dure reparaties nodig zijn.

DWA15141

WAARSCHUWING

Rook niet tijdens het controleren van het brandstofsysteem en let erop dat er geen open vuur of vonken in de omgeving zijn, inclusief waakvlammen van geisers of ovens. Benzine en benzinedampen kunnen vlam vatten of exploderen, met ernstig letsel of schade aan eigendommen tot gevolg.

6

6-36

U23PD0D0.book Page 37 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

6

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Storingzoekschema’s

Startproblemen of slechte werking van de motor

1. Brandstof

Controleer het brandstofniveau in de brandstoftank.

Er is voldoende brandstof aanwezig.

Er is geen brandstof aanwezig.

Controleer de compressie.

Vul brandstof bij.

2. Compressie

Bedien de elektrische startknop.

Er is compressie.

Er is geen compressie.

Controleer de ontsteking.

Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.

3. Ontsteking

Verwijder de bougies en controleer de elektroden.

Nat

De motor start niet.

Controleer de compressie.

Schoonvegen met een droge doek. Stel de elektrodenafstand van de bougies af of vervang de bougies.

Bedien de elektrische startknop.

Droog Vraag een Yamaha dealer de machine te controleren.

De motor start niet. Controleer de accu.

DAU42501

4. Accu

Bedien de elektrische startknop.

De motor draait snel rond.

De motor draait langzaam rond.

De accu is in orde.

Controleer de aansluitingen van de accukabels en laad de accu indien nodig.

De motor start niet. Vraag een

Yamaha dealer de machine te controleren.

6-37

U23PD0D0.book Page 38 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

PERIODIEK ONDERHOUD EN AFSTELLINGEN

Oververhitte motor

DWAT1040

WAARSCHUWING

Verwijder de radiatorvuldop niet terwijl de motor en de koelvloeistofradiator nog heet zijn. Hete vloeistof en stoom kunnen naar buiten spuiten en zo ernstige brandwonden veroorzaken. Wacht tot de motor is afgekoeld.

Breng een dikke doek, bijvoorbeeld een handdoek, aan over de radiatorvuldop en draai deze dan langzaam linksom tegen de aanslag zodat de nog aanwezige druk kan ontsnappen. Druk de dop omlaag zodra het sisgeluid stopt en draai deze linksom en verwijder de dop.

Het koelvloeistofniveau is laag. Controleer het koelsysteem op lekkage.

Er is lekkage.

Er is geen lekkage.

Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren.

Vul koelvloeistof bij.

(Zie OPMERKING.)

Wacht tot de motor is afgekoeld.

Controleer het koelvloeistofniveau in het reservoir en in de radiator.

Het koelvloeistofniveau is in orde.

Start de motor. Vraag een Yamaha dealer het koelsysteem te controleren en te repareren als de motor opnieuw oververhit raakt.

OPMERKING

Als geen koelvloeistof beschikbaar is, kan tijdelijk leidingwater worden gebruikt, maar dit moet wel zo snel mogelijk door de voorgeschreven koelvloeistof worden vervangen.

6

6-38

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

7

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

DAU37833

Matkleur, let op

DCA15192

LET OP

Sommige modellen zijn uitgerust met matkleurige onderdelen. Raadpleeg een

Yamaha dealer voor advies over wat voor producten gebruikt moeten worden om het voertuig te reinigen. Het gebruik van een borsteltje, chemische producten of reinigingsmiddelen tijdens het reinigen van deze onderdelen kan het oppervlak bekrassen of beschadigen.

Ook was moet niet worden aangebracht op een van de matkleurige onderdelen.

DAU26054

Verzorging

De open constructie van een motorfiets maakt de fraaie techniek beter zichtbaar, maar de machine is hierdoor ook kwetsbaarder. Er kan roestvorming en corrosie optreden, ook al zijn hoogwaardige componenten gebruikt. Een roestige uitlaatpijp valt bij een auto niet zo op, maar doet bij een motorfiets afbreuk aan het algehele uiterlijk.

Regelmatige en correcte verzorging is niet alleen vereist volgens de garantiebepalingen, maar zorgt ook dat de motorfiets er langer mooi uit blijft zien, verlengt de levensduur en verbetert de prestaties.

Alvorens te reinigen

1. Dek de uitlaatdemperopening af met een plastic zak nadat de motor is afgekoeld.

2. Controleer of alle doppen en afdekpluggen, ook de bougiedoppen, en alle elektrische stekkers en aansluitingen stevig zijn bevestigd.

3. Verwijder hardnekkige vervuiling, zoals verbrande olie op het carter, met een ontvetter en een borstel, maar gebruik dergelijke producten nooit op afdichtingen, pakkingen en wielassen.

Spoel vuil en ontvetter altijd af met water.

Reinigen

DCA10772

LET OP

Vermijd het gebruik van sterke en bijtende wielreinigingsmiddelen, vooral bij spaakwielen. Als dergelijke producten toch worden gebruikt om hardnekkig vuil los te maken, laat het reinigingsmiddel dan niet langer inwerken dan is vermeld in de gebruiksinstructies. Spoel vervolgens grondig na met water, laat direct drogen en breng daarna een corrosiewerende spray aan.

Bij verkeerd reinigen kunnen kunststof delen (zoals stroomlijnpanelen, framepanelen, kuipruiten, koplamplenzen, lenzen van de instrumentenverlichting enz.) en de uitlaatdempers beschadigd raken.

Gebruik alleen een zachte, schone doek of een spons met water om kunststof delen te reinigen. Als de kunststof delen met water niet afdoende kunnen worden gereinigd, kan een mild reinigingsmiddel met water worden gebruikt. Spoel reinigingsmiddelresten zorgvuldig af met grote hoeveelheden water, aangezien ze de kunststof delen kunnen beschadigen.

7-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

Gebruik geen bijtende chemische reinigingsmiddelen op kunststof delen. Vermijd het gebruik van doeken of sponzen die in contact zijn geweest met bijtende of schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen of thinner, brandstof (benzine), roestverwijderingsmiddelen of corrosieremmers, remvloeistof, antivries of elektrolyt.

Gebruik geen hogedrukreinigers of stoomreinigers, omdat dan op de volgende plaatsen water kan doordringen en zo schade kan ontstaan: afdichtingen (van wiel- en achterbruglagers, voorvork en remmen), elektrische componenten (kabelstekkers, messtekkers, instrumenten, schakelaars en verlichting), beluchtings- en ontluchtingsslangen.

Bij motorfietsen met een kuipruit:

Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen of harde sponzen, deze veroorzaken dofheid en laten krasjes achter. Sommige reinigingsmiddelen voor kunststof laten eveneens krasjes achter op de kuipruit. Test het product op een klein, niet-zichtbaar gedeelte van de kuipruit om zeker te zijn dat geen sporen achterblijven op de kuipruit.

Als de kuipruit krasjes vertoont, breng dan na wassen een hoogwaardige polish voor gebruik op kunststof aan.

Na normaal gebruik

Verwijder vuil met warm water, een mild reinigingsmiddel en een zachte, schone spons en spoel dan grondig met schoon water.

Gebruik een tandenborstel of flessenborstel voor moeilijk bereikbare plekken. Hardnekkig vastzittend vuil en insectenresten laten gemakkelijker los als de bewuste plek alvorens te reinigen een paar minuten met een vochtige doek wordt bedekt.

Na rijden in regen, aan de kust of op bepekelde wegen

Zeelucht en wegenzout waarmee wegen in de winter worden bestrooid hebben in combinatie met water een zeer corrosieve werking; handel daarom als volgt na een rit in een regenbui, nabij de kust of op bepekelde wegen.

OPMERKING

In de winter gestrooid wegenzout kan nog tot in de lente aanwezig blijven.

1. Reinig de motorfiets met koud water en een mild reinigingsmiddel nadat de motor is afgekoeld. LET OP: Gebruik geen warm water, dit versnelt de corrosieve werking van het zout.

[DCA10791]

2. Breng met een spuitbus een corrosiewerend middel aan op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.

Na reiniging

1. Droog de motorfiets met een zeemleren lap of een vochtabsorberende doek.

2. Gebruik een chroompolish om verchroomde, aluminium en roestvrijstalen delen te doen glanzen, ook het uitlaatsysteem. (Zelfs thermische verkleuringen op roestvrijstalen uitlaatsystemen kunnen door oppoetsen worden verwijderd.)

3. Het is aan te bevelen om met een spuitbus een corrosiewerend middel aan te brengen op alle metalen delen, ook op verchroomde en vernikkelde componenten, om zo corrosie te voorkomen.

7-2

7

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

7

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

4. Gebruik oliespray als universeel schoonmaakmiddel om nog achtergebleven vuil te verwijderen.

5. Werk kleine lakbeschadigingen door steenslag e.d. bij.

6. Zet alle gelakte oppervlakken in de was.

7. Laat de motorfiets volledig drogen alvorens deze te stallen of af te dekken.

DWA11131

WAARSCHUWING

Verontreiniging van de remmen of banden kan leiden tot verlies van de controle over de machine.

● Controleer of er geen olie of was op de remmen of banden zit.

● Reinig de remschijven en remvoeringen indien nodig met een normale remschijfreiniger of aceton en spoel de banden schoon met lauw water en een mild reinigingsmiddel.

Test de remwerking en het weggedrag van de machine in bochten voordat u met hoge snelheden gaat rijden.

Breng oliespray of was nooit aan op rubber of kunststof delen, behandel deze met een daartoe bestemd verzorgingsmiddel.

Vermijd het gebruik van schurende poetsmiddelen, deze tasten de lak aan.

OPMERKING

● Vraag een Yamaha dealer om advies over de te gebruiken producten.

● Door wassen, regenachtig weer of een vochtig klimaat kan de koplamplens beslagen raken. Inschakelen van de koplamp gedurende een korte periode zal helpen bij de verwijdering van het vocht.

Stalling

DAU49590

Korte termijn

Stal uw motorfiets steeds op een koele en droge plek en bescherm indien nodig tegen stof met een luchtdoorlatende stallinghoes.

DCA10810

LET OP

Als de motorfiets wordt gestald in een slecht geventileerde ruimte of in vochtige toestand wordt afgedekt met een hoes of een dekzeil, zal water en vocht kunnen binnendringen en roestvorming veroorzaken.

Voorkom corrosie door de machine niet te stallen in een vochtige kelder, een stal (i.v.m. de aanwezigheid van ammoniakdamp) en in een opslagruimte voor sterke chemicaliën.

Lange termijn

Alvorens uw motorfiets gedurende meerdere maanden aaneen te stallen:

1. Volg alle instructies op in de paragraaf

“Verzorging” in dit hoofdstuk.

DCA10800

LET OP

● Breng een geringe hoeveelheid oliespray en was aan en verwijder overtollige hoeveelheden.

7-3

U23PD0D0.book Page 4 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

VERZORGING EN STALLING VAN DE MOTORFIETS

2. Vul de brandstoftank en voeg een stabilisatoradditief (indien verkrijgbaar) toe om roestvorming in de tank en achteruitgang van de brandstof te voorkomen.

3. Voer de volgende stappen uit om de cilinders, de zuigerveren etc. te beschermen tegen corrosie.

a. Verwijder de bougiedoppen en de bougies.

b. Giet een theelepel motorolie in elk bougiegat.

c. Breng de bougiedoppen aan op de bougies en leg dan de bougies zodanig op de cilinderkop dat de elektroden aan massa liggen. (Dit voorkomt vonken tijdens de volgende stap.) d. Laat de motor een paar keer ronddraaien op de startmotor. (De cilinderwanden worden zo geolied.)

WAARSCHUWING! Verbind de bougie-elektrodes met de massa bij het ronddraaien van de motor om schade of letsel door vonkvorming te voorkomen.

[DWA10951] e. Haal de bougiedoppen los van de bougies en breng dan de bougies en de bougiedoppen weer aan.

4. Smeer alle bedieningskabels en scharnierpunten van alle hendels en pedalen en van de zijstandaard/middenbok.

5. Controleer de bandenspanning, corrigeer deze indien nodig en breng dan de motorfiets omhoog, zodat beide wielen los van de grond zijn. Een andere mogelijkheid is de wielen elke maand iets te draaien, zodat de banden niet op één gedeelte sterker achteruitgaan.

6. Dek de uitlaatdemper af met een plastic zak om te voorkomen dat vocht kan binnendringen.

7. Verwijder de accu en laad deze volledig bij. Berg de accu op een koele en droge plek op en laad deze eens per maand bij. Berg de accu niet op een overmatig koude of warme plek op

[onder 0 °C (30 °F) of boven 30 °C (90

°F)]. Zie pagina 6-28 voor meer infor-

matie over het opbergen van de accu.

OPMERKING

Voer eventueel benodigde reparaties uit voordat u uw motorfiets stalt.

7

7-4

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

8

SPECIFICATIES

Afmetingen:

Totale lengte:

2255 mm (88.8 in)

Totale breedte:

980 mm (38.6 in)

Totale hoogte:

1410 mm (55.5 in)

Zadelhoogte:

845/870 mm (33.3/34.3 in)

Wielbasis:

1540 mm (60.6 in)

Grondspeling:

205 mm (8.07 in)

Kleinste draaicirkel:

2700 mm (106.3 in)

Gewicht:

Incl. olie en brandstof:

261 kg (575 lb)

Motor:

Type motor:

Vloeistofgekoeld, 4-takt, DOHC

Cilinderopstelling:

2-cilinder, parallel vooroverhellend

Slagvolume:

1199 cm³

Boring

× slag:

98.0

× 79.5 mm (3.86 × 3.13 in)

Compressieverhouding:

11.00 :1

Startsysteem:

Elektrische startmotor

Smeersysteem:

Dry sump

Motorolie:

Aanbevolen merk:

YAMALUBE

Type:

SAE 10W-30, 10W-40, 10W-50, 15W-40,

20W-40 of 20W-50

0 10 30 50 70 90 110 130 ˚F

SAE 10W-30

SAE 10W-40

SAE 10W-50

SAE 15W-40

SAE 20W-40

SAE 20W-50

–20 –10 0 10 20 30 40 50 ˚C

Aanbevolen kwaliteit motorolie:

Type API service SG of hoger, JASO MA norm

Hoeveelheid motorolie:

Zonder vervanging van oliefilterpatroon:

3.10 L (3.28 US qt, 2.73 Imp.qt)

Met vervanging van oliefilterpatroon:

3.40 L (3.59 US qt, 2.99 Imp.qt)

Cardanolie:

Type:

Originele Yamaha cardanolie SAE 80 API

GL-5 of SAE 80 API GL-4

Hoeveelheid:

0.20 L (0.21 US qt, 0.18 Imp.qt)

Koelsysteem:

Inhoud koelvloeistofreservoir (tot aan de merkstreep voor maximumniveau):

0.26 L (0.27 US qt, 0.23 Imp.qt)

Inhoud radiator (inclusief alle leidingen):

1.83 L (1.93 US qt, 1.61 Imp.qt)

Luchtfilter:

Luchtfilterelement:

Papieren element met oliecoating

Brandstof:

Aanbevolen brandstof:

Uitsluitend loodvrije superbenzine

Inhoud brandstoftank:

23.0 L (6.08 US gal, 5.06 Imp.gal)

Hoeveelheid reservebrandstof:

3.9 L (1.03 US gal, 0.86 Imp.gal)

Brandstofinjectie:

Gasklephuis:

Het teken van identificatie:

23P1 00

Bougie(s):

Fabrikant/model:

NGK/CPR8EB9

Elektrodenafstand:

0.8–0.9 mm (0.031–0.035 in)

Koppeling:

Type koppeling:

Nat, meervoudige plaat

Versnellingsbak:

Primair reductiesysteem:

Recht tandwiel

Primaire reductieverhouding:

85/58 (1.466)

8-1

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

Secundair reductiesysteem:

Asaandrijving

Secundaire reductieverhouding:

21/25 × 32/9 (2.987)

Type versnellingbak:

Constant mesh, 6 versnellingen

Bediening:

Bediening met linkervoet

Overbrengingsverhoudingen:

1e:

36/13 (2.769)

2e:

33/16 (2.063)

3e:

33/21 (1.571)

4e:

30/24 (1.250)

5e:

25/24 (1.042)

6e:

26/28 (0.929)

Chassis:

Type frame:

Stalen draagbuis

Spoorhoek:

28.00 graad

Naspoor:

126.0 mm (4.96 in)

Voorband:

Type:

Tubeless

Maat:

110/80R19M/C 59V

SPECIFICATIES

Fabrikant/model:

BRIDGESTONE/BW501

Fabrikant/model:

METZELER/TOURANCE EXP C

Achterband:

Type:

Tubeless

Maat:

150/70R17M/C 69V

Fabrikant/model:

BRIDGESTONE/BW502

Fabrikant/model:

METZELER/TOURANCE EXP C

Belading:

Maximale belasting:

209 kg (461 lb)

(Totaal gewicht van bestuurder, passagier, bagage en accessoires)

Bandenspanning (gemeten aan koude banden):

Gewichtsverdeling:

0–90 kg (0–198 lb)

Voor:

225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)

Achter:

250 kPa (2.50 kgf/cm², 36 psi)

Gewichtsverdeling:

90–209 kg (198–461 lb)

Voor:

225 kPa (2.25 kgf/cm², 33 psi)

Achter:

290 kPa (2.90 kgf/cm², 42 psi)

Voorwiel:

Type wiel:

Spaakwiel

Velgmaat:

19M/C x MT2.50

Achterwiel:

Type wiel:

Spaakwiel

Velgmaat:

17M/C x MT4.00

Voorrem:

Type:

Dubbele schijfrem

Bediening:

Bediening met rechterhand

Aanbevolen remvloeistof:

DOT 4

Achterrem:

Type:

Enkele schijfrem

Bediening:

Bediening met rechtervoet

Aanbevolen remvloeistof:

DOT 4

Voorwielophanging:

Type:

Telescoopvork

Veer/schokdempertype:

Schroefveer/oliedemper

Veerweg:

190.0 mm (7.48 in)

Achterwielophanging:

Type:

Achterbrug (link-ophanging)

8-2

8

U23PD0D0.book Page 3 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

8

SPECIFICATIES

Veer/schokdempertype:

Schroefveer/gas-oliedemper

Veerweg:

190.0 mm (7.48 in)

Elektrische installatie:

Ontstekingssysteem:

Transistorontsteking

Laadsysteem:

Wisselstroomdynamo met permanente magneten

Accu:

Model:

YTZ12S

Voltage, capaciteit:

12 V, 11.0 Ah

Koplamp:

Type gloeilamp:

Halogeenlamp

Gloeilampen voltage, wattage × aantal:

Koplamp:

12 V, 55 W × 2

Achterlicht/remlicht unit:

LED

Voorste richtingaanwijzer:

12 V, 10.0 W × 2

Achterste richtingaanwijzer:

12 V, 10.0 W × 2

Parkeerlicht:

12 V, 5.0 W × 2

Kentekenverlichting:

12 V, 5.0 W × 1

Instrumentenverlichting:

LED

Controlelampje vrijstand:

LED

Controlelampje grootlicht:

LED

Waarschuwingslampje olieniveau:

LED

Controlelampje richtingaanwijzers:

LED

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur:

LED

Waarschuwingslampje motorstoring:

LED

ABS-waarschuwingslampje:

LED

Controlelampje startblokkering:

LED

Controlelampje tractieregeling:

LED

Zekeringen:

Hoofdzekering:

50.0 A

Koplampzekering:

20.0 A

Zekering achterlichtcircuit:

7.5 A

Zekering signaleringssysteem:

10.0 A

Zekering ontstekingssysteem:

20.0 A

Zekering radiatorkoelvin:

20.0 A

Zekering brandstofinjectiesysteem:

10.0 A

8-3

Zekering ABS-regeleenheid:

7.5 A

Zekering ABS-motor:

30.0 A

Zekering van de ABS-solenoïdeklep:

20.0 A

Circuitzekering aansluitcontact voor accessoires:

3.0 A

Backup-zekering:

7.5 A

Zekering elektronische smoorklep:

7.5 A

O/P (optie) zekering:

20.0 A

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

DAU48610

Identificatienummers

Noteer het voertuigidentificatienummer en de gegevens op de modelinformatiesticker in onderstaande ruimtes. Deze gegevens heeft u nodig om reserveonderdelen bij een

Yamaha dealer te bestellen of wanneer uw voertuig is gestolen.

VOERTUIGIDENTIFICATIENUMMER:

Voertuigidentificatienummer

1

GEBRUIKERSINFORMATIE

DAU26470 DAU26400

Modelinformatiesticker

1

MODELINFORMATIESTICKER:

1. Voertuigidentificatienummer

Het voertuigidentificatienummer is ingeslagen op de balhoofdbuis. Noteer dit nummer in het daartoe bestemde vakje.

OPMERKING

Het voertuigidentificatienummer is bedoeld voor identificatie van uw motorfiets en kan worden gebruikt om uw motor in uw land aan te melden voor kentekenregistratie.

1. Modelinformatiesticker

De modelinformatiesticker is onder het bestuurderszadel bevestigd aan het frame.

(Zie pagina 3-24.) Noteer de informatie op

deze sticker in het daartoe bestemde vakje.

Deze informatie is nodig om reserve-onderdelen te bestellen bij een Yamaha dealer.

9

9-1

U23PD0D0.book Page 1 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

INDEX

A

B

ABS....................................................... 3-19

ABS-waarschuwingslampje .................... 3-7

Accu ...................................................... 6-28

Achterbrugscharnierpunten, smeren..... 6-26

Achterlicht/remlichtunit.......................... 6-32

Antidiefstal-alarmsysteem (optie).......... 3-15

C

Bagagedragers ..................................... 3-30

Bagageriembevestiging ........................ 3-31

Banden.................................................. 6-18

Bestuurderszadel .................................. 3-24

Bougies, controleren ............................. 6-10

Brandstof............................................... 3-22

Brandstofverbruik, tips voor een zuinig... 5-3

Cardanolie............................................. 6-14

Claxonschakelaar ................................. 3-16

Contactslot/stuurslot ............................... 3-2

Controle- en waarschuwingslampjes ...... 3-4

Controlelampje grootlicht ........................ 3-4

Controlelampjes richtingaanwijzers ........ 3-4

Controlelampje startblokkeersysteem..... 3-8

Controlelampje tractieregeling ................ 3-7

D

G

Dimlichtschakelaar................................ 3-15

D-mode (rijmodus) .................................. 3-1

Gasgreep en gaskabel, controleren en smeren........................ 6-24

Gelijkstroom aansluitcontact voor accessoires......................................... 3-34

Gereedschapsset.................................... 6-1

H

Gloeilamp kentekenverlichting, vervangen .......................................... 6-33

Gloeilamp richtingaanwijzer, vervangen .......................................... 6-32

Hoogte bestuurderszadel, verstellen .... 3-25

I

K

Identificatienummers .............................. 9-1

Inrijperiode.............................................. 5-3

Kabels, controleren en smeren............. 6-23

Klepspeling ........................................... 6-17

Koelvloeistof ......................................... 6-15

Koplampgloeilamp, vervangen ............. 6-31

Koppelingshendel ........................ 3-16, 6-20

Kuipruit ................................................. 3-26

L

M

Lichtsignaalschakelaar ......................... 3-15

Luchtfilterelement ................................. 6-16

N

Noodstopschakelaar............................. 3-16

O

Matkleur, let op ....................................... 7-1

Middenbok en zijstandaard, controleren en smeren ....................... 6-25

Modelinformatiesticker............................ 9-1

Motorolie en oliefilterpatroon ................ 6-11

Multifunctionele meter ............................ 3-8

P

Onderhoud, uitstootcontrolesysteem...... 6-3

Parkeerlichtgloeilamp, vervangen ........ 6-34

Parkeren ................................................. 5-4

Plaats van de onderdelen....................... 2-1

R

Problemen oplossen .............................6-36

S

Rem- en koppelingshendels, controleren en smeren........................ 6-25

Rem- en koppelingsvloeistof, verversen ............................................6-23

Rem- en schakelpedalen, controleren en smeren........................ 6-24

Remhendel............................................3-17

Remlichtschakelaars .............................6-21

Rempedaal............................................3-18

Remvloeistofniveau, controleren........... 6-22

Richtingaanwijzerschakelaar................. 3-15

T

Schakelaar alarmverlichting .................. 3-16

Schakelen ............................................... 5-2

Schakelpedaal....................................... 3-17

Schokdemperunit, afstellen................... 3-28

Smering en onderhoud, periodiek ........... 6-4

Specificaties ............................................ 8-1

Stalling ....................................................7-3

Startblokkeersysteem.............................. 3-1

Starten van de motor...............................5-1

Startknop............................................... 3-16

Startspersysteem .................................. 3-32

Stationair toerental, controleren ............6-17

Storingzoekschema’s ............................ 6-37

Stroomlijnpanelen, verwijderen en aanbrengen .................. 6-8

Stuurschakelaars .................................. 3-15

Stuursysteem, controleren .................... 6-27

Tankbeluchtingsslang/overloopslang ....3-23

Tankdop ................................................3-21

U23PD0D0.book Page 2 Thursday, March 4, 2010 1:00 PM

U

Tractieregeling ...................................... 3-20

V

Uitlaatkatalysator .................................. 3-23

W

Veiligheidsinformatie .............................. 1-1

Verzorging .............................................. 7-1

Voertuigidentificatienummer ................... 9-1

Voor- en achterremblokken controleren ......................................... 6-21

Voorvork, afstellen ................................ 3-27

Voorvork, controleren ........................... 6-26

Vrije slag gaskabel, controleren ........... 6-17

Vrije slag van remhendel, controleren ......................................... 6-20

Vrijstandcontrolelampje .......................... 3-4

Waarschuwingslampje koelvloeistoftemperatuur ...................... 3-5

Waarschuwingslampje motorstoring....... 3-7

Waarschuwingslampje olieniveau .......... 3-4

Wielen................................................... 6-20

Wiellagers controleren .......................... 6-27

Z

Zekeringen, vervangen ......................... 6-29

Zijstandaard .......................................... 3-31

INDEX

A5-yoko_Blank.fm Page 1 Tuesday, April 8, 2003 11:43 AM

A5-yoko_Blank.fm Page 1 Tuesday, April 8, 2003 11:43 AM

YAMAHA MOTOR CO., LTD.

PRINTED IN THE NETHERLANDS

2010.02

DIC183

advertisement

Was this manual useful for you? Yes No
Thank you for your participation!

* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project

Related manuals

advertisement

Table of contents