6FKHLEHQUHLQLJXQJVIOVVLJNHLW: Darauf achten, daß der Behälter stets gut gefüllt ist. Im Winter Frostschutz nicht vergessen! Siehe Seite 136. 6HUYROHQNXQJ: Der Füllstand muß zwischen der MIN- und der MAX-Markierung liegen, siehe Seite 137. .KOPLWWHO: Der Füllstand muß zwischen der MIN- und der MAX-Markierung des Ausgleichbehälters liegen, siehe Seite 136. gO: Der Füllstand muß zwischen der MIN- und der MAX-Markierung des Meßstabs liegen, siehe Seite 135. %UHPVIOVVLJNHLW: Der Füllstand muß zwischen der MIN- und der MAX-Markierung liegen, siehe Seite 137. 1. Blinkerleuchte PY21W (gelb) 2. Abblendlicht 55W H7 B E T R I E B S A N L E I T U N G V O LV O S 6 0 *OKODPSHQ 5HJHOPlLJEHUSUIHQ VOLVO S60 & S60 R WEB EDITION 3. Positionsleuchten/StandlichtW5W 4. Fernlicht 55W HB3 5. Nebelscheinwerfer R-Modelle 55W H1 55W H3 6. Nebelschlußleuchte 21W BA5 7. Positionsleuchten/Standlicht und Rücklicht 5W BA15 8. Bremsleuchten 21W BA15 9. Seitenmarkierungsleuchte P10W PY21W (gelb) 11. Rückfahrscheinwerfer 21W BA15 TP 6680 TP 6680 (German) AT0346 4.200.10.03 Printed in Sweden, T Elanders Graphic Systems AB, Göteborg 2003 10. Blinkerleuchte 2004 52759 S60 Tysk.indd 1 2003-09-12, 11.10.02 Volvo Service Bepaalde onderhoudswerkzaamheden aan de elektrische systemen van de auto kunnen alleen worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde elektronische apparatuur. Neem daarom altijd contact op met uw Volvo-werkplaats, voordat u onderhoudswerkzaamheden aan het elektrisch systeem laat uitvoeren. Installatie van accessoires Een verkeerde aansluiting en installatie van accessoires kan de werking van de elektronische systemen van de auto negatief beïnvloeden. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de elektronische systemen van de auto wordt geladen. Neem daarom altijd contact op met uw Volvo-werkplaats, voordat u accessoires installeert die in verbinding staan met of van invloed zijn op het elektrisch systeem. Vastlegging van voertuiggegevens Er kunnen één of meer computers op uw Volvo zitten die gedetailleerde informatie kunnen opslaan. Deze informatie kan gegevens bevatten over (maar niet beperkt zijn tot) zaken als het gebruik van de veiligheidsgordel door bestuurder en passagiers, gegevens over de werking van verschillende autosystemen en -modules en informatie over de status van de motor, gasklep, besturing, remmen en andere systemen. De informatie kan tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke informatie omvat (zonder beperkt te zijn tot) zaken als de rijsnelheid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De genoemde informatie kan tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk worden vastgelegd. De vastgelegde informatie kan uitgelezen en gebruikt worden door: • • • • 52762 S60 Holland.indd 2 Volvo Car Corporation, service- en reparatiepersoneel, personeel van de politiemacht en andere instanties, andere belanghebbenden die kunnen aantonen dat ze het recht bezitten (of uw toestemming hebben) om toegang te krijgen tot deze informatie. 2003-09-12, 11.50.04 ,QOHLGLQJ Inhoud Gebruik van het instructieboekje In het instructieboekje vindt u tips en adviezen voor het gebruik en onderhoud van uw auto. U vindt er tevens belangrijke informatie voor de veiligheid van u en uw medepassagiers. Gebruik het instructieboekje om specifieke informatie op te zoeken en de verschillende functies van uw auto te leren kennen. Het instructieboekje helpt u om de mogelijkheden van uw Volvo maximaal te benutten. De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. In het alfabetische trefwoordenregister achter in het boekje vindt aan de hand van bepaalde trefwoorden verwijzingen naar pagina’s waar u meer informatie kunt lezen. 9ROYR&DU&RUSRUDWLRQ Behalve de standaarduitrusting worden ook de extra uitrusting en in sommige gevallen ook de accessoires besproken. In sommige landen gelden er wettelijke bepalingen die van invloed zijn op het uitrustingsniveau van de auto. 'DQNXGDWXJHNR]HQKHEWYRRU9ROYR 1 2 Inhoud Veiligheid Instrumenten, schakelaars en bediening Klimaatregeling Interieur Sloten en alarm Starten en rijden Wielen en banden Verzorging Onderhoud en service Technische gegevens Audiosysteem (extra) Telefoon (extra) Alfabetisch register 9 27 51 63 79 91 117 123 129 153 163 183 197 3 Dashboard Auto met linkse besturing 4 1. Mistlampen, vóór 2. Koplampen/Zijmarkeringslichten/stadslichten 3. Mistachterlicht 4. Richtingaanwijzers/ Schakelaarhendel groot licht/dimlicht 5. Cruise control 6. Claxon 7. Instrumentenpaneel 8. Toetsenset telefoon-/ Audiosysteem 9. Voorruitwisser 10. Handrem (parkeerrem) 11. Schakelaarpaneel 12. Klimaatregeling 13. Audiosysteem 14. Elektrische aansluiting/ Aansteker 15. Alarmlichten 16. Dashboardkastje 17. Blaasmond 18. Display 19. Temperatuurmeter 20. Kilometerteller/Dagteller/ Cruise control 21. Snelheidsmeter 22. Indicatorlampjes richtingaanwijzers 23. Toerenteller 3DJLQD 36 36 36 37 41 6 28 183/163 38 42 34 54/58 163 42 39 72 53 33 28 28/28/41 24. Buitentemperatuurmeter/ Klokje/Schakelstandindicatie 25. Brandstofmeter 26. Controle- en waarschuwingslampjes 27. Blaasmonden 28. Instrumentenverlichting 29. Koplamphoogteverstelling 30. Verlichtingspaneel 31. Leeslampjes 32. Interieurverlichting 33. Knop, elektrisch bediend schuifdak 34. Gordelwaarschuwing 35. Achteruitkijkspiegel 36. Vergrendelingsknop, simultaanvergrendeling alle portieren 37. Blokkeerknop raambediening achterportieren 38. Knop, elektrisch bediende ramen 39. Knop, buitenspiegels 40. Actief chassis 3DJLQD 28/28/28 28 29 53 36 36 36 68 68 48 %HGLHQLQJVSDQHHORSEHVWXXUGHUVSRUWLHU 46 46 82 44 44 46 29/106 28 37 28 5 Dashboard Auto met rechtse besturing 6 1. Mistachterlicht 2. Koplampen/Zijmarkeringslichten/stadslichten 3. Mistlampen, vóór 4. Voorruitwisser 5. Toetsenset telefoon-/ Audiosysteem 6. Claxon 7. Instrumentenpaneel 8. Cruise control 9. Richtingaanwijzers/ Schakelaarhendel groot licht/ dimlicht 10. Handrem (parkeerrem) 11. Elektrische aansluiting/ Aansteker 12. Klimaatregeling 13. Audiosysteem 14. Schakelaarpaneel 15. Alarmlichten 16. Dashboardkastje 17. Blaasmond 18. Controle- en waarschuwingslampjes 19. Brandstofmeter 20. Buitentemperatuurmeter/ Klokje/Schakelstandindicatie 21. Toerenteller 22. Indicatorlampjes richtingaanwijzers 3DJLQD 36 36 36 38 183/163 8 28 41 37 42 42 54/58 163 34 39 72 53 29 23. Snelheidsmeter 24. Kilometerteller/Dagteller/ Cruise control 25. Temperatuurmeter 26. Display 27. Blaasmonden 28. Verlichtingspaneel 29. Koplamphoogteverstelling 30. Instrumentenverlichting 31. Leeslampjes 32. Interieurverlichting 33. Knop, elektrisch bediend schuifdak 34. Gordelwaarschuwing 35. Achteruitkijkspiegel 36. Vergrendelingsknop, simultaanvergrendeling alle portieren 37. Blokkeerknop raambediening achterportieren 38. Knop, elektrisch bediende ramen 39. Knop, buitenspiegels 40. Actief chassis 3DJLQD 28 28/28/41 28 33 53 36 36 36 68 68 48 46 46 82 %HGLHQLQJVSDQHHORSEHVWXXUGHUVSRUWLHU 44 44 46 29/106 28 28/28/28 28 37 7 8 Veiligheid Veiligheidsgordels 10 Airbags (SRS) 12 SIPS-airbags (Zij-airbag) 15 Opblaasgordijn (IC-systeem) 17 Activering van de airbags en de opblaasgordijnen 18 Inspectie van de airbags, opblaasgordijnen en gordelspanners 19 WHIPS-systeem 20 Kinderen en veiligheid 22 9 9HLOLJKHLG 9HLOLJKHLGVJRUGHOV Doe altijd de veiligheidsgordel om Zelfs bij alleen hard remmen kan het niet dragen van een veiligheidsgordel ernstige gevolgen hebben! Vraag daarom altijd aan uw passagiers om de veiligheidsgordel om te doen! Dit om te voorkomen dat bij een aanrijding de passagiers op de achterbank tegen de rugleuning van de voorstoelen worden geslingerd. Alle inzittenden kunnen daarbij gewond raken. Gebruik de veiligheidsgordel als volgt: trek de gordel langzaam uit en maak deze vast door de borglip in de vergrendeling te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat de gordel vastzit. De gordel is normaalgesproken niet geblokkeerd, zodat u zich ongehinderd kunt bewegen. In de volgende gevallen is de gordel geblokkeerd, zodat deze niet verder worden uitgetrokken: • wanneer u de gordel te snel uittrekt; • wanneer u remt of optrekt; als de auto sterk overhelt.Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. 10 +HXSJRUGHOVWUDNWUHNNHQ Let op het volgende: • gebruik geen klemmen of andere accessoires die ervoor zorgen dat u de gordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken; • zorg dat er geen slagen in de gordel zitten; • de heupgordel moet laag zitten – niet over de buik; • trek de heupgordel over de heupen door aan de diagonale schoudergordel te trekken, zie de bovenstaande figuur. Elke gordel is bestemd ter bescherming van slechts ppQ persoon! 'RHKHWYROJHQGHRPGHJRUGHOORVWHPDNHQ Druk op de rode knop van de vergrendeling. Laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. Aanstaande moeders Aanstaande moeders moeten extra voorzichtig zijn bij het gebruik van de veiligheidsgordels! Let er altijd op de gordel zodanig aan te brengen, dat er geen druk op de baarmoeder wordt uitgeoefend. De heupgordel van de driepuntsgordel moet laag zitten. 9HLOLJKHLG Veiligheidsgordels en gordelspanners Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met gordelspanners. Een geringe hoeveelheid springstof, ingebouwd in het oprolmechanisme, wordt bij een botsing tot ontploffing gebracht. Hierdoor wordt de veiligheidsgordel strak over het lichaam van de inzittende getrokken om eventuele speling door dikke kledingsstukken weg te nemen. De gordel houdt de inzittende zo beter tegen. *RHGNHXUODEHOVRS YHLOLJKHLGVJRUGHOV PHWJRUGHOVSDQQHU WAARSCHUWING Als de veiligheidsgordel heeft blootgestaan aan grote krachten, zoals het geval is bij een aanrijding, dan moeten de veiligheidsgordels in hun geheel, d.w.z. inclusief oprolmechanisme, bevestigingen, bouten en vergrendelingen worden vervangen. Zelfs als de gordel er intact uitziet, kan de gordel een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. Repareer of wijzig de veiligheidsgordels QRRLW zelf, maar laat dergelijke werkzaamheden aan een erkende Volvowerkplaats over. 11 9HLOLJKHLG $LUEDJV656 $XWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ $XWRPHWOLQNVHEHVWXULQJ Airbag aan bestuurderszijde Om de passieve veiligheid van uw auto nog verder te verhogen is uw auto uitgerust met een airbag (SRS1) als aanvulling op de driepuntsgordels. De airbag, een opblaasbare luchtzak, is opgevouwen in het hart van het stuurwiel gemonteerd. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS. In opgeblazen toestand heeft de airbag een inhoud van ca. 60 liter. Omdat de airbag aan de bestuurderszijde op het stuurwiel gemonteerd zit, is de airbag kleiner dan die aan de passagierszijde. Beide airbags bieden echter een even goede bescherming. 1. 12 “Supplemental Restraint System” Airbag aan passagierszijde (extra) De airbag aan de passagierszijde ligt opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het dashboardpaneel is voorzien van het opschrift SRS. In opgeblazen toestand heeft de airbag aan de passagierszijde een inhoud van ca. 145 liter. WAARSCHUWING Bevestig geen klemmen of andere voorwerpen op het dashboard of het stuurwiel! Ze kunnen letsel veroorzaken en/of de beschermende werking van de airbags negatief beïnvloeden. 3RVLWLHYDQDLUEDJDDQSDVVDJLHUV]LMGH WAARSCHUWING De airbags (SRS) vormen een aanvulling op (en dus geen alternatief voor) de veiligheidsgordels. Voor optimale bescherming moet u DOWLMGJHEUXLNPDNHQYDQGHYHLOLJKHLGV JRUGHO. 9HLOLJKHLG WAARSCHUWING $LUEDJSDVVDJLHUV]LMGH • Bevestig QRRLW een kinderzitje op de passagiersstoel, als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde (SRS). • Laat kinderen QRRLW voor de passagierstoel zitten of staan. • Personen kleiner dan 1,40 m mogen QRRLW op de passagiersstoel plaatsnemen. • Laat de passagier zoveel mogelijk rechtop zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. De passagier moet de veiligheidsgordel omdoen. • Breng voorwerpen of accessoires nooit op of in de buurt van het SRSpaneel (boven het dashboardkastje) of binnen de actieradius van de airbag aan. • Vervoer geen losse voorwerpen op de vloer, de stoel, of het dashboard. • Verricht nooit zelf werkzaamheden aan de onderdelen van het SRSsysteem in de stuurwielnaaf of op het paneel boven het dashboardkastje. WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje (SRS) blijft branden of kortstondig oplicht tijdens het rijden, dan betekent dit dat het SRS-systeem niet naar behoren werkt. Bezoek een erkende Volvo-werkplaats. Waarschuwingslampje op instrumentenpaneel Het SRS-systeem wordt continu gecontroleerd door de sensor/regeleenheid. Op het instrumentenpaneel bevindt zich een waarschuwingslampje. Dit lampje gaat branden, wanneer u de contactsleutel in stand I, II of III draait. Het lampje dooft, wanneer de sensor/regeleenheid heeft vastgesteld dat er geen storingen zijn in het SRS-systeem. Een dergelijke controle neemt doorgaans ca. 7 seconden in beslag. 13 9HLOLJKHLG $LUEDJV656(vervolg) WAARSCHUWING Verricht QRRLW zelf reparaties aan het SRSof SIPS-airbagsysteem. Ingrepen in het systeem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking en ernstige verwondingen veroorzaken. Laat dergelijke ingrepen daarom over aan een erkende Volvo-werkplaats. 656V\VWHHPDXWRPHWOLQNVHEHVWXULQJ 656V\VWHHPDXWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ SRS-systeem Het SRS-systeem bestaat uit een gasgenerator (1) met daaromheen een opblaasbare airbag (2). Bij een voldoende krachtige botsing wordt de ontsteking van de gasgenerator geactiveerd door een sensor (3). De airbag wordt opgeblazen en wordt tegelijkertijd warm. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg, wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen, neemt enkele tienden van seconden in beslag. 14 1%Hoe de sensor (3) reageert hangt af van de vraag of de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de passagierszijde wel of niet is omgedaan. Er kunnen daardoor ongelukken ontstaan, waarbij slechts één van de airbags wordt opgeblazen. “Volvo Dual-Stage Airbag” (tweetraps airbags) Bij minder zware aanrijdingen die desondanks gevaar voor verwondingen opleveren, worden de airbags opgeblazen tot ruim de helft van het totale volume. Bij zware aanrijdingen worden de airbags volledig opgeblazen. 9HLOLJKHLG 6,36DLUEDJV=LMDLUEDJ Kinderzitjes en SIPS-airbags Als uw auto alleen voorzien is van SIPS-airbags (en dus geen airbag aan de passagierszijde (SRS)), mag u een kinderzitje op de passagiersstoel aanbrengen. WAARSCHUWING 2SJHEOD]HQ6,36DLUEDJ SIPS-airbags, (zij-airbags) De SIPS-airbags verhogen de passieve veiligheid in de passagiersruimte. Het SIPS-airbagsysteem is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn in het frame van de rugleuning van de voorstoelen gemonteerd. De sensoren zitten aan de binnenzijde van de Bstijlen. In opgeblazen toestand hebben de SIPSairbags een inhoud van ca. 12 liter. WAARSCHUWING De SIPS-airbags (zijairbags) vormen een aanvulling op het aanwezige SIPS-systeem (Side Impact Protection System). Voor optimale bescherming moet uDOWLMG JHEUXLNPDNHQYDQGHYHLOLJKHLGVJRUGHO. 6,36DLUEDJ • Gebruik alleen stoelhoezen die tot het originele stoelhoezenassortiment van Volvo behoren of door Volvo zijn goedgekeurd voor gebruik op stoelen met SIPS-airbag. • Breng geen voorwerpen of accessoires aan tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt. • Verricht nooit zelf werkzaamheden uit aan het SIPS-airbagsysteem. 15 9HLOLJKHLG 6,36DLUEDJV=LMDLUEDJ(vervolg) $XWRPHWOLQNVHEHVWXULQJ SIPS-airbagsysteem Het SIPS-airbagsysteem bestaat uit gasgeneratoren (1), elektrische sensoren, kabels (3) en SIPS-airbags (2). Bij een voldoende krachtige aanrijding, worden de gasgeneratoren geactiveerd door de sensoren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen. De airbags worden opgeblazen tussen de inzittenden en het portierpaneel. De klap van een aanrijding wordt opgevangen, waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-airbags worden normaalgesproken alleen opgeblazen aan de kant waar de aanrijding plaatsvindt. 16 $XWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ 9HLOLJKHLG 2SEODDVJRUGLMQ,&V\VWHHP Opblaasgordijn (IC-systeem) (Inflatable Curtain) Het opblaasgordijn beschermt de inzittenden tegen hoofdletsel, wanneer ze met hun hoofd tegen de zijkant of het plafond van de auto stoten. Het opblaasgordijn biedt eveneens bescherming tegen de obstakels waar de auto tegenop botst. Het IC-systeem beschermt de inzittenden voor en achter in de auto. Het opblaasgordijn gaat schuil achter de plafondbekleding. Het IC-systeem (het opblaasgordijn) bedekt het bovenste gedeelte van het interieur bij de voorstoelen en de achterbank. Bij een aanrijding van opzij wordt het ICsysteem geactiveerd door de opblaasgordijn van het SIPS-airbagsysteem. Na activering van het IC-systeem wordt het opblaasgordijn gevuld met gas uit de gasgenerator die zich bij het achtereind van het gordijn bevindt. WAARSCHUWING Schroef of bevestig geen onderdelen aan de plafondbekleding, de portierstijlen of de zijpanelen. De beschermende werking kan erdoor verloren gaan. 17 9HLOLJKHLG $FWLYHULQJYDQGHDLUEDJVHQGHRSEODDVJRUGLMQHQ Airbags aan bestuurderszijde en passagierszijde (SRS) De airbags worden geactiveerd: SIPS-airbags en opblaasgordijnen (SIPS-airbag en IC-systeem) • als het gevaar bestaat dat de inzittenden op de voorstoelen verwondingen oplopen, wanneer ze in contact komen met het dashboard of het stuurwiel. Het SRS-systeem registreert de kracht van een eventuele botsing en de mate van vertraging die deze veroorzaakt. De sensor bepaalt aan de hand van berekening of de botsing dusdanig zwaar is dat de airbags moeten worden geactiveerd om de inzittenden te beschermen. De SIPS-airbags en opblaasgordijn worden normaalgesproken alleen geactiveerd: Het kan zijn dat de airbags niet werden geactiveerd, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd is. Dit houdt niet per definitie in dat de airbags niet goed werkten. Het betekent alleen dat activering van deze aanvullende veiligheidssystemen niet nodig was, omdat de bestaande systemen de inzittenden voldoende bescherming boden. • Sleep de auto naar een Volvo-werkplaats. Rijd niet in een auto met geactiveerd airbags, zelfs niet als u na het ongeluk nog verder kunt rijden. Laat het vervangen van de onderdelen van het SRS-, SIPS-airbag-, of IC-systeem over aan een erkende Volvo-werkplaats. • wanneer een obstakel met voldoende kracht de zijkant van de auto raakt. 1%De SRS-, SIPS-airbag- en IC-systemen worden bij een botsing slechts eenmaal geactiveerd. Na activering van de airbags/opblaasgordijn adviseren wij u het volgende: WAARSCHUWING De sensor van het SRS-systeem zit op de middenconsole van de auto. Als de vloer van de passagiersruimte doorweekt geraakt is, moet u de accukabels in de bagageruimte loskoppelen. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Sleep de auto naar een erkende Volvowerkplaats. 18 WAARSCHUWING Rijd nooit met geactiveerde airbags! Ze kunnen u bij het sturen danig in de weg zitten. Ook de andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd raken. Langdurige blootstelling aan de rook en stof die vrijkomen bij activering van de airbags kan oog- en huidirritatie c.q. -letsel veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud water en/of neem contact op met een arts. De snelheid waarmee de airbags/gordijnen worden opgeblazen kan in combinatie met de toegepaste materialen aanleiding geven tot schaaf- en brandwonden. 9HLOLJKHLG ,QVSHFWLHYDQGHDLUEDJVRSEODDVJRUGLMQHQHQJRUGHOVSDQQHUV De stickers op de portierstijl(en) geven het jaar en de maand aan waarin u contact moet opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om de airbags en/of gordelspanners te laten controleren en eventueel vervangen. Neem voor meer informatie over de systemen contact op met een erkende Volvo-werkplaats. 'H]HVWLFNHUYLQGWX LQGHSRUWLHURSHQLQJ OLQNVDFKWHU Datum voor de inspectie van: $LUEDJDDQ EHVWXXUGHUV]LMGH $LUEDJDDQSDVVD JLHUV]LMGH 6,36DLUEDJDDQ EHVWXXUGHUV]LMGH 6,36DLUEDJDDQ SDVVDJLHUV]LMGH 2SEODDVJRUGLMQDDQ EHVWXXUGHUV]LMGH 2SEODDVJRUGLMQDDQ SDVVDJLHUV]LMGH 19 9HLOLJKHLG :+,36V\VWHHP WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) Het WHIPS-systeem bestaat uit energie-absorberende rugleuningen en speciaal ontwikkelde hoofdsteunen voor de voorstoelen. Stoel met WHIPS-systeem Het WHIPS-systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. Bij activering worden de rugleuningen van de voorstoelen (voor zover deze bezet zijn) achterovergekanteld, waardoor de houding van de bestuurder en een eventuele passagier verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whiplash beperkt. 20 Juiste zithouding WHIPS-systeem en kinderzitjes Voor optimale bescherming moeten de bestuurder en de voorpassagier zoveel mogelijk in het midden van de stoelen plaatsnemen en de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein mogelijk houden. Het WHIPS-systeem heeft geen negatieve invloed op de beschermende werking van de kinderzitjes. Zolang de auto geen airbag (SRS) aan de passagierszijde heeft, mag u een kinderzitje van Volvo op de passagiersstoel aanbrengen. Het WHIPS-systeem werkt eveneens naar behoren, als u een kinderzitje achterstevoren op de achterbank hebt aangebracht, met het ruggedeelte van het zitje tegen de rugleuning van de voorstoel aan. 9HLOLJKHLG WAARSCHUWING WAARSCHUWING Let erop dat u de werking van het WHIPSsysteem niet beïnvloedt! • Als u één van de ruggedeelten van de achterbank hebt neergeklapt, moet u de voorstoel aan dezelfde kant zodanig bijstellen dat de rugleuning van de stoel niet tegen het neergeklapte ruggedeelte van de achterbank aankomt. • Plaats geen koffers en dergelijke tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten, zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren in een erkende Volvowerkplaats. Zelfs als de stoel op het oog intact is, kan het zijn dat het WHIPSsysteem geactiveerd werd zonder zichtbare schade aan de stoel. De beschermende eigenschappen van het WHIPS-systeem kunnen daarbij verloren zijn gegaan. Laat ook na een lichte aanrijding van achteren het systeem nakijken in een erkende Volvowerkplaats. Verricht nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in de stoel of het WHIPSsysteem! 21 9HLOLJKHLG .LQGHUHQHQYHLOLJKHLG Kinderen moeten comfortabel en veilig zitten Onthoud dat alle kinderen, ongeacht hun leeftijd en lengte, een veiligheidsgordel moeten dragen. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten! Aan de hand van het gewicht van het kind bepaalt u welke uitrusting u nodig hebt en waar u deze moet aanbrengen (zie pagina 25). De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Volvo biedt is afgestemd op het gebruik in uw auto. Als u voor de uitrusting van Volvo kiest, dan weet u ook zeker dat de bevestigingspunten en bevestigingsonderdelen op de juiste wijze worden aangebracht en sterk genoeg zijn. Kinderen tot 3 jaar zitten het veiligst in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje. In veel landen gelden er wettelijke voorschriften voor het vervoer van kinderen in de auto. Informeer ook naar de bepalingen die gelden in de landen die u tijdens buitenlandse reizen aandoet. WAARSCHUWING Bevestig nooit een kinderzitje op de passagiersstoel, als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde (SRS). 22 $LUEDJVHQNLQGHU]LWMHVJDDQQLHWVDPHQ Kinderzitjes en airbags Wanneer uw auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde, moet u kinderen altijd op de achterbank vervoeren. Kinderen die u in een kinderzitje op de voorstoel vervoert kunnen ernstige verwondingen oplopen, wanneer de airbag aan passagierszijde wordt opgeblazen. Laat passagiers kleiner dan 1,40 m QRRLW op de passagiersstoel plaatsnemen, als uw auto is uitgerust met een airbag aan passagierszijde. 9HLOLJKHLG Plaatsing van het kind *HZLFKW OHHIWLMG 9RRUVWRHO %XLWHQVWH]LWSODDWVHQDFKWHUEDQN <10 kg (tot 9 maanden) Mogelijkheden: 1. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel. L: 7\SHJRHGN( 2. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem. L: 7\SHJRHGN( 3. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en bevestigingsband. L: 7\SHJRHGN( Mogelijkheden: 1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te 1. bevestigen met veiligheidsgordel en steunbeen. L: 7\SHJRHGN( 2. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem en steunbeen. L: 7\SHJRHGN( 3. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en extra bevestigingsband. L: 7\SHJRHGN( 9–18 kg (9–36 maanden) Mogelijkheden: 1. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel. L: 7\SHJRHGN( 2. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem. L: 7\SHJRHGN( 3. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en bevestigingsband. L: 7\SHJRHGN( Mogelijkheden: 1. 1. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en steunbeen. L: 7\SHJRHGN( 2. Achterstevoren gemonteerd babyzitje, te bevestigen met ISOFIX-systeem en steunbeen. L:7\SHJRHGN( 3. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en extra bevestigingsband. L: 7\SHJRHGN( 15–36 kg (3–12 jaar) Ongeschikte plaats voor deze leeftijds- 1. Kinderzitje met of zonder rugleuning. L: 7\SHJRHGN( categorie. WAARSCHUWING * Bevestig NOOIT een kinderzitje op de passagiersstoel, wanneer uw auto uitgerust is met een airbag aan de passagierszijde. 0LGGHOVWH]LWSODDWVDFKWHUEDQN Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en extra bevestigingsband. L: 7\SHJRHGN( Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steunbeen en extra bevestigingsband. L: 7\SHJRHGN( Mogelijkheden: 1. Kinderzitje met of zonder rugleuning. L: 7\SHJRHGN( 2. Geïntegreerd kinderzitje. L: 7\SHJRHGN( L: Geschikt voor speciale kinderzitjes, zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring. Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto, voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn. 23 9HLOLJKHLG .LQGHUHQHQYHLOLJKHLG(vervolg) Zorg dat: • de veiligheidsgordel goed strak langs het lichaam van het kind loopt en nergens slap hangt of verdraaid is; • de veiligheidsgordel goed over de schouder loopt; • de heupgordel laag over de heupen, het bekken, loopt om optimale bescherming te bieden; • de diagonale schoudergordel niet tegen de nek van het kind aankomt of onder de schouder langs loopt. Stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig af op de lengte van het kind. ,VRIL[EHYHVWLJLQJVSXQWHQ Isofix-bevestigingssysteem voor kinderzitjes (extra) In de fabriek zijn voorbereidingen getroffen voor de montage van het Isofix-bevestigingssysteem voor kinderzitjes op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank. Neem contact op met uw Volvo-dealer voor meer informatie over de verkrijgbare veiligheidsuitrusting voor kinderen. De Isofix-bevestigingspunten zitten op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank. U kunt de Isofix-geleider zo nodig verplaatsen. 24 Geïntegreerd kinderzitje (extra) De geïntegreerde kinderzitjes van Volvo zijn speciaal ontworpen om kinderen maximale bescherming te bieden. In combinatie met de aanwezige veiligheidsgordels zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg. Kinderzitje uitklappen: • klap het kinderzitje omlaag; • haal de klittenband los; • klap het bovenste gedeelte weer op. 9HLOLJKHLG WAARSCHUWING Kinderzitje uitklappen: • klap het kinderzitje omlaag; • haal de klittenband los; klap het bovenste gedeelte weer op. Opklappen in ruggedeelte achterbank: • klap het ruggedeelte (A) van het kinderzitje omlaag; • bevestig het stuk klittenband (B); • klap het kinderzitje in het ruggedeelte (C) van de achterbank op. 1%Als u het ruggedeelte en het zitgedeelte niet aan elkaar vastzet voordat u het kinderzitje opklapt, kan het ruggedeelte een volgende keer dat u het zitje uitklapt in de opening blijven steken. Als het geïntegreerde kinderzitje aan grote krachten blootgestaan heeft, zoals bij een aanrijding, moet u het zitje met de gordel in zijn geheel, d.w.z. inclusief de schroeven, vervangen door een nieuw zitje en nieuwe schroeven. Ook als het geïntegreerde kinderzitje er op het oog intact uitziet, kan het zitje een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren. Het kinderzitje moet eveneens worden vervangen, als het erg versleten of beschadigd is. Let er echter op dat het zitje vakkundig wordt vervangen, omdat het voor de overige inzittenden van groot belang is dat het nieuwe zitje op de juiste wijze wordt gemonteerd. Laat het vervangen en repareren van het kinderzitje daarom over aan een erkende Volvo-werkplaats. Als het zitje vuil geworden is, moet u het ter plekke schoonmaken. Als de bekleding dusdanig vuil is dat u deze apart moet reinigen, gelden de bovenstaande aanwijzingen voor vervanging en montage van het zitje. Verricht geen wijzigingen in of aanvullingen op de constructie van het kinderzitje. 25 9HLOLJKHLG .LQGHUHQHQYHLOLJKHLG(vervolg) Belangrijke adviezen! Bij het gebruik van andere in de handel zijnde veiligheidsproducten voor kinderen is het EHODQJULMN dat u de meegeleverde montagevoorschriften zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt. Hier volgen enkele punten waar u op moet letten: • Gebruik geen kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de ontgrendelingsknop van de gordelsluiting aan kunnen komen. Dit om te voorkomen dat de gordels plotseling kunnen ontgrendelen. • Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door Volvo getest is. • Breng kinderzitjes altijd volgens de instructies van de fabrikant aan. • Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje nooit aan de hendel vast waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan veren, rails of balken met scherpe randen onder de stoel. • Laat het ruggedeelte van het kinderzitje tegen het dashboard steunen. (Geldt voor auto’s dieQLHW zijn uitgerust met een airbag (SRS) aan de passagierszijde.) • Zorg dat het kinderzitje niet met de bovenkant tegen de voorruit aan komt. Bevestig nooit een kinderzitje op de passagiersstoel, wanneer uw auto uitgerust is met een airbag (SRS) aan de passagierszijde. 26 1%Bij problemen tijdens de montage van kinderveiligheidsproducten moet u contact opnemen met de fabrikant voor nadere inlichtingen over de montage. Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel 28 Controle- en waarschuwingslampjes 29 Schakelaars op middenconsole 34 Verlichtingspaneel 36 Richtingaanwijzerhendel 37 Ruitenwisser/-sproeier 38 Alarmlichten, elektrisch verwarmde achterruit/ buitenspiegels/voorstoelen 39 Boordcomputer (extra) 40 Cruise control (extra) 41 Handrem, elektrische aansluiting/ aansteker 42 Stuurwielafstelling 43 Elektrisch bediende ramen 44 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 46 Elektrisch bediend schuifdak (extra) 48 27 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ ,QVWUXPHQWHQSDQHHO 7HPSHUDWXXUPHWHU De temperatuurmeter geeft de temperatuur in het koelsysteem van de motor aan. Op het display verschijnt een bericht, als de temperatuur abnormaal hoog is en de naald tot in het rode gebied uitslaat. Let erop dat verstralers voor de radiateurgrille het koelvermogen verminderen bij een hoge buitentemperatuur en een zware belasting van de motor. 'LVSOD\ Op het display worden informatieve berichten en waarschuwingsberichten weergegeven. 6QHOKHLGVPHWHU De snelheidsmeter geeft de snelheid van de auto aan. 'DJWHOOHUV De dagtellers gebruikt u om kortere afstanden op te meten. Het rechter cijfer geeft de afstand in honderden meters aan. U kunt de dagtellers op nul zetten door de knop langer dan 2 28 seconden in te drukken. U wisselt van dagteller door de knop korte tijd in te drukken. ,QGLFDWLHYRRU&UXLVHFRQWURO Zie pagina 41. .LORPHWHUWHOOHU De kilometerteller geeft het totale aantal kilometers aan dat er met de auto is gereden. *URRWOLFKWDDQXLW :DDUVFKXZLQJVODPSMH Als er een storing optreedt, licht het waarschuwingslampje op en verschijnt er een bericht op het display. 7RHUHQWHOOHU De toerenteller geeft het motortoerental aan in duizenden toeren per minuut. Laat de naald van de toerenteller niet tot in het rode gebied uitslaan. ,QGLFDWLHYRRUDXWRPDWLVFKHYHUVQHO OLQJVEDN U ziet hier welk schakelprogramma er wordt aangehouden. Als uw auto is uitgerust met een Geartronic automatische versnellingsbak en u het handmatige schakelprogramma gebruikt, ziet u hier welke versnelling u hebt ingeschakeld. %XLWHQWHPSHUDWXXUPHWHU De buitentemperatuurmeter geeft de buitentemperatuur aan. Wanneer de temperatuur in het interval van –5°C tot +2°C ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op het display. Het symbool wijst op het gevaar voor gladheid. .ORNMH Draai aan de knop om het klokje op de juiste tijd in te stellen. %UDQGVWRIPHWHU De brandstoftank heeft een inhoud van ongeveer 70 liter. Er zit nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank, wanneer het lampje op het instrumentenpaneel oplicht. &RQWUROHHQZDDUVFKXZLQJVODPSMHV ,QGLFDWRUODPSMHVULFKWLQJDDQZLM]HUV OLQNVUHFKWV ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ &RQWUROHHQZDDUVFKXZLQJVODPSMHV De controle- en waarschuwingslampjes lichten korte tijd op, wanneer u vóór het starten de contactsleutel in de rijstand (stand II) draait. Dit geeft aan dat de lampjes naar behoren werken. Wanneer de motor is aangeslagen, doven alle lampjes weer. Als de motor niet binnen 5 seconden aanslaat, doven alle lampjes behalve de symbolen en . Afhankelijk van het uitrustingsniveau van uw auto kan het zijn dat bepaalde symbolen geen functie vervullen. Het symbool voor de handrem dooft, wanneer u de auto van de handrem haalt. Comfort In de stand Comfort is de vering van het chassis dusdanig afgestemd, dat de carrosserie niets van de oneffenheden in het wegdek merkt en de auto als het ware over de weg zweeft. De schokdemping is soepeler dan normaal, waardoor de bewegingen van de carrosserie minimaal zijn. Waarschuwingssymbool instrumentenpaneel Advanced In de stand Advanced zijn de bewegingen van de schokdempers minimaal, reageert de motor sneller op het gaspedaal en helt de auto minimaal over in bochten. op Het waarschuwingssymbool knippert met een rood of oranje licht afhankelijk van de ernst van de geregistreerde storing. 5RRG licht: 2UDQMH licht: Sport De vering is stugger dan normaal om bij het snelle bochtenwerk de mate van overhellen te beperken. De auto reageert als een echte sportwagen. %UHQJGHDXWRWRWVWLOVWDQG Lees het bericht op het display. Lees het bericht op het display. Verhelp de storing! Actief chassis (alleen R-versie) De R-versie van de S60 is uitgerust met een zeer geavanceerd actief chassissysteem dat elektronisch gestuurd is. Zie pagina 106 voor meer informatie over het systeem. Met de knoppen op het dashboard kunt u op ieder gewenst moment één van de drie mogelijke chassisstanden selecteren: Comfort, Sport of Advanced. 29 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ &RQWUROHHQZDDUVFKXZLQJVODPSMHV(vervolg) Storing in remsysteem Storing in ABS-systeem Als het waarschuwingssymbool voor het ABS-systeem oplicht, werkt het ABS-systeem niet meer. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog, zij het zonder ABS-regeling. • Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. Start de motor opnieuw. • Als het waarschuwingssymbool dooft, kunt u verder rijden. Er was dan geen sprake van een werkelijke storing. • Als het waarschuwingssymbool echter blijft branden, moet u de auto naar een erkende Volvo-werkplaats rijden om het ABS-systeem te laten controleren. 30 Als het symbool voor het remsysteem oplicht, kan het zijn dat het remvloeistofpeil te laag is. • Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir. • Als het peil lager is dan het MIN-merkje van het reservoir, kunt u beter niet verder rijden met de auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem te controleren. Als de waarschuwingssymbolen voor het UHPsysteem en het $%6-systeem tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. •Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. Start de motor opnieuw. • Als de beide symbolen weer doven, was er geen sprake van een werkelijke storing. • Als de waarschuwingssymbolen echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren. • Als het peil lager is dan het MIN-merkje van het remvloeistofreservoir, kunt u beter niet verder rijden met de auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem te controleren. • Als de symbolen echter blijven branden ondanks dat het peil in het remvloeistofpeil in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. WAARSCHUWING Als de waarschuwingssymbolen voor het remsysteem en ABS-systeem tegelijkertijd oplichten, bestaat het gevaar dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat slippen. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ Gordelwaarschuwing Storing in SRS-systeem Handrem aangetrokken Het waarschuwingssymbool voor de veiligheidsgordels brandt, zolang de bestuurder de gordel niet heeft omgedaan. Als het waarschuwingssymbool voor het ABS-systeem oplicht, is er een storing in het SRS geregistreerd. Rijd de auto naar een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren. Let erop dat het lampje alleen aangeeft dát u de handrem hebt aangetrokken en niet hoe hard. Controleer dit laatste door aan de hendel te trekken! U moet altijd zo hard aan de hendel te trekken, dat deze in een “nokje” blijft steken. Te lage oliedruk Dynamo laadt niet bij Mistachterlicht Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u de auto tot stilstand brengen en contact opnemen met een erkende Volvowerkplaats. Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is er waarschijnlijk sprake van een storing in het elektrisch systeem. Breng een bezoek aan een erkende Volvo-werkplaats. Het lampje brandt, wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. Storing in uitlaatgasreinigingssysteem Voorgloeifunctie motor (diesel) Controlelampje aanhanger Rijd de auto naar een erkende Volvowerkplaats om het systeem te laten controleren. Het lampje licht op wanneer de voorgloeifunctie van de motor actief is. Wanneer het lampje dooft, kunt u de motor starten. Geldt alleen voor dieselmodellen. Het controlelampje knippert, wanneer u de richtingaanwijzers op de auto en op de aanhanger gebruikt. Als het lampje niet knippert, is één van de richtingaanwijzers op de auto of de aanhanger defect. 31 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ &RQWUROHHQZDDUVFKXZLQJVODPSMHV(vervolg) Stabiliteitssysteem STC* en DSTC* Storing in STC/DSTC-systeem Als het waarschuwingssymbool oplicht en continu brandt, terwijl u geen van de systemen hebt uitgeschakeld is er sprake van een storing in één van de systemen. De tekst “ANTI-SKID SERVICE VEREIST” verschijnt op het display. Het STC/DSTC-systeem staat uitvoeriger beschreven op pagina 34 en pagina 104. Het systeem bestaat uit meerdere deelsystemen: Gevaar voor gripverlies Als het waarschuwingssymbool NQLSSHUW, is het STC/DSTC-systeem actief. U kunt dan merken dat de motor niet normaal op het gaspedaal reageert. Een dergelijke situatie kan zich voordoen, wanneer u harder wilt optrekken dan de wrijvingscoëfficiënt van het wegdek toelaat. • Rijd voorzichtig! Beperkte tractie Het symbool licht op en brandt continu, wanneer er beperkingen voor het STC/DSTCsysteem gelden door een te hoge temperatuur van de remmen. De tekst “TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT” verschijnt op het display. * Extra uitrusting op bepaalde markten. Standaarduitrusting op de R-versie. 32 Beperkte anti-doorslipregeling Het symbool in de knop dooft, wanneer u de functie van het STC/DSTC-systeem beperkt hebt met een druk op de knop STC/DSTC. De tekst “STC/DSTC SPIN CONTROL UIT” verschijnt op het display. • Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. Start de motor opnieuw. • Als het waarschuwingssymbool dooft, was er geen sprake van een werkelijke storing. U hoeft dan geen bezoek aan een werkplaats te brengen. • Als het waarschuwingssymbool echter blijft branden, moet u de auto naar een erkende Volvo-werkplaats rijden om het systeem te laten controleren. WAARSCHUWING Onder normale omstandigheden zorgt het STC/DSTC-systeem voor een betere wegligging. Dit mag echter voor u geen reden zijn om sneller te gaan rijden. Wees altijd voorzichtig bij het nemen van bochten en het rijden op gladde wegen. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ Displaybericht Wanneer er een controle- of waarschuwingssymbool oplicht, verschijnt er tevens een bericht op het display. Wanneer u het bericht gelezen en begrepen hebt, kunt u op de knop READ (A) drukken. Het bericht wordt dan van het display gewist en in een geheugen opgeslagen. Het bericht blijft in het geheugen opslagen, totdat u de onderliggende storing hebt laten verhelpen. %HULFKWHQGLHGXLGHQRS]HHUHUQVWLJH VWRULQJHQNXQWXQLHWYDQKHWGLVSOD\ZLVVHQ 'HEHULFKWHQEOLMYHQRSKHWGLVSOD\VWDDQ WRWGDWXGHRQGHUOLJJHQGHVWRULQJKHEWODWHQ YHUKHOSHQ Berichten die in het geheugen liggen opgeslagen kunt u op een later tijdstip nogmaals doorlezen. Druk op de knop READ (A), als u de opgeslagen berichten wilt bekijken. U kunt door de berichten bladeren door op de knop READ (A) te drukken. Druk nogmaals op de knop READ (A) om de berichten weer in het geheugen op te slaan. 1%Als er een waarschuwingsbericht verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren, moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt gezien. U doet dat door op de knop READ (A) te drukken. Bericht: Betekenis: STOP AUTO Z.S.M. ZET DE MOTOR AF SERVICE SPOED ZIE HANDLEIDING SERVICE VEREIST BIJ ONDERHOUD TIJD VOOR REG. SERVICE Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Breng uw auto voor controle naar de werkplaats. Raadpleeg het instructieboekje. Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren. Laat uw auto tijdens de volgende servicebeurt controleren. Als de displaytekst verschijnt, moet de auto voor een servicebeurt naar de werkplaats. Wanneer de tekst verschijnt, hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat verstreken is sinds de laatste servicebeurt en het aantal draaiuren van de motor. Het oliepeil van de motor is te laag. Controleer het peil en vul zo spoedig mogelijk olie bij, zie pagina 135 voor meer informatie. 1) OLIEPEIL LAAG – BIJVULLEN* Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand om het oliepeil te controleren. Zie pagina 135. 2) Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de motor af om het oliepeil te OLIEPEIL LAAG – ZET MOTOR UIT* controleren. Zie pagina 135. 2) OLIEPEIL LAAG – ZIE HANDLEIDING* Het oliepeil van de motor is te laag. Breng de auto op een veilige manier tot stilstand en zet de motor af om het oliepeil te controleren. Zie pagina 135. 1) * Alleen op de R-versie Verschijnt samen met een RUDQMHwaarschuwingssymbool. 2) OLIEPEIL LAAG - STOP AUTO Z.S.M.* 2) Verschijnt samen met een URRG waarschuwingssymbool. 33 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 6FKDNHODDUVRSPLGGHQFRQVROH 2PODDJNODSSHQYDQEXLWHQVWHKRRIG VWHXQHQDFKWHUEDQN(extra) Klap de hoofdsteunen niet omlaag, als er iemand op één van beide buitenste zitplaatsen van de achterbank zit. ,QNODSEDUHEXLWHQVSLHJHOV(extra) Met deze knop kunt u de elektrisch bediende buitenspiegels in- en uitklappen. • Draai de contactsleutel in stand I of II. • Druk de knop 1 in om de hoofdsteunen van de achterbank neer te klappen en zo een beter zicht naar achteren te verkrijgen. U moet de hoofdsteunen na afloop handmatig weer opklappen. • Haal de buitenspiegel zo ver mogelijk naar voren toe. • Draai de contactsleutel in stand II. • Klap de buitenspiegel met behulp van de knop eerst naar binnen en vervolgens weer naar buiten toe. De buitenspiegels staan daarna weer in hun oorspronkelijke stand. 1%Als u de beide ruggedeelten van de achterbank voorover wilt klappen, moeten de hoofdsteunen rechtop staan. 34 Ga als volgt te werk, als één van de buitenspiegels per ongeluk in- of uitgeklapt is: 9HUVWUDOHUV (extra) Met deze knop kunt u de verstralers op de auto in- en uitschakelen. Wanneer de verstralers branden, licht de LED in de knop op. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 67&'67&V\VWHHP Met deze knop kunt u de functie van het STC/ DSTC-systeem beperken of een geldende beperking opheffen. Wanneer de LED in de knop brandt, is het STC/ DSTC-systeem actief (voor zover er geen sprake is van een storing). .RIIHUGHNVHOYHUJUHQGHOHQ (bepaalde landen) Druk op de aangegeven knop om het kofferdeksel te vergrendelen. Het kofferdeksel blijft daarna vergrendeld, ook al ontgrendelt u de portieren handmatig met de hoofdsleutel, de afstandsbediening daarvan of de servicesleutel. 1%Om veiligheidsredenen moet u de knop minstens een halve seconde lang ingedrukt houden om de functie van het STC/DSTCsysteem te beperken. De tekst “STC/DSTC SPIN CONTROL UIT” verschijnt op het display. Beperk de functie van het systeem als u een wiel met een afwijkende maat gebruikt. 6DIHORFNIXQFWLHHQDODUPVHQVRUHQ XLWVFKDNHOHQ Maak gebruik van deze knop kunt u de safelock-functie desgewenst uitschakelen (safelock houdt in dat de portieren na vergrendeling niet meer vanaf de binnenkant te openen zijn). Gebruik deze knop ook om de bewegingsen niveausensoren van het alarmsysteem buiten werking stellen, wanneer u bijvoorbeeld met de auto een veerverbinding neemt. De LED in de knop brandt, wanneer de functies zijn uitgeschakeld c.q. buiten werking zijn gesteld. De volgende keer dat u de motor start, is het STC/DSTC-systeem weer actief. WAARSCHUWING Let erop dat de rijeigenschappen van de auto veranderen, als u het STC/DSTC-systeem uitschakelt. .LQGHUVORWRS DFKWHUSRUWLHUHQ(extra) Met deze knop kunt u het elektrische kinderslot op de achterportieren in- of uitschakelen. De contactsleutel moet daarbij in stand I of II staan. Wanneer het kinderslot geactiveerd is, brandt de LED in de knop. Er verschijnt een bericht op het display, wanneer u het kinderslot in- of uitschakelt. (OHNWULVFKHDDQVOXLWLQJ$DQVWHNHU (extra) U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals een mobiele telefoon of een koelbox. U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende stuk metaal om een sigaar of sigaret aan te steken. Om veiligheidsredenen moet u het deksel altijd op de aansluiting laten zitten, wanneer deze niet in gebruik is. U kunt maximaal 10 A via de aansluiting afnemen. * Extra uitrusting op bepaalde markten. Standaarduitrusting op de R-versie. 35 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 9HUOLFKWLQJVSDQHHO A – Koplampen en stadslichten D – Mistlampen, vóór (extra) &RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,, Druk op de knop. De mistlampen vóór branden in combinatie met de stadslichten en het groot licht/dimlicht. De LED in de knop brandt, wanneer u de mistlampen hebt ingeschakeld. Alle verlichting uit. $XWR¶VPHWDXWRPDWLVFKGLPOLFKW EHSDDOGHODQGHQ &RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,, Dimlicht aan (plus stadslichten voor en verlichting achter, kentekenplaatverlichting en instrumentenverlichting). Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u de contactsleutel in de startstand draait en kan niet worden uitgeschakeld. Als dat voor buitenlandse reizen noodzakelijk is, kunt u het automatische dimlicht in uw Volvowerkplaats buiten werking laten stellen. 1%In sommige landen mag u geen dimlicht voeren in combinatie met mistlampen. E – Mistachterlicht &RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,,Druk op de knop. Het mistachterlicht brandt in combinatie met het groot-/dimlicht. De LED in de knop en het symbool op het instrumentenpaneel branden, wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. Stadslichten voor en verlichting achter. B – Koplamphoogteverstelling &RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG: Alle verlichtinguit. Bepaalde modellen zijn uitgerust met stelmotoren bij de beide koplampen waarmee u de koplamphoogte kunt afstemmen op de belading van de auto. Draaiknop omhoog: Normale koplamphoogte. Draaiknop omlaag: Koplamp lager afstellen. &RQWDFWVOHXWHOLQVWDQG,, Koplampen aan (plus stadslichten vóór en verlichting achter, kentekenplaatverlichting en instrumentenverlichting). U moet de verlichtingsdraaiknop altijd in deze stand zetten, voordat u het groot licht kunt inschakelen. Auto’s met Bi-Xenon-koplampen (extra) zijn uitgerust met automatische koplamphoogteverstelling. C – Instrumentenverlichting Draaiknop omhoog: Fellere verlichting. Draaiknop omlaag: Zwakkere verlichting. Een schemeringssensor (zie pagina 54) stemt de instrumentenverlichting automatisch af op de lichtinval. 36 2SJHOHW De regels voor het gebruik van de mistlampen vóór en achter verschillen van land tot land. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 5LFKWLQJDDQZLM]HUKHQGHO 7HUXJYHUHQGHVWDQG Bij het wisselen van rijstrook of inhalen duwt u de hendel zo ver omhoog of omlaag dat deze merkbaar weerstand biedt. De hendel keert in de ruststand terug, wanneer u deze loslaat. 1RUPDOHERFKW De richtingaanwijzers gaan knipperen, wanneer u de hendel met het stuurwiel mee beweegt. Wanneer u het stuurwiel na de bocht weer in de uitgangspositie terugdraait, worden de richtingaanwijzers automatisch uitgeschakeld. /LFKWVLJQDDO U kunt lichtsignalen geven, wanneer u de hendel voorzichtig naar u toe trekt (totdat u een lichte weerstand voelt). Het groot licht blijft branden, totdat u de hendel weer loslaat. ³)ROORZ0H+RPH´YHUOLFKWLQJ Doe het volgende, als u uw auto bij donker verlaat: • Neem de contactsleutel uit het contactslot. • Haal de linker stuurhendel (richtingaanwijzerhendel) naar u toe. • Stap uit de auto. • Vergrendel de portieren. Het dimlicht, de stadslichten, de achterlichten, de kentekenplaatverlichting en de verlichting van de buitenspiegels (extra) lichten vervolgens op. De lampen blijven 30, 60 of 90 seconden lang branden. In een erkende Volvo-werkplaats kunt u een voor u passende inschakelduur laten instellen. :LVVHOHQJURRWOLFKWGLPOLFKW Haal de hendel via de lichtsignaalstand naar u toe en laat de hendel vervolgens weer los om te wisselen tussen groot licht en dimlicht. 37 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 5XLWHQZLVVHUVSURHLHU Regensensor (extra) De regensensor vervangt de intervalfunctie. De ruitenwissers gaan automatisch sneller of langzamer slaan afhankelijk van de hoeveelheid regen op de voorruit die de regensensor registreert. U kunt de JHYRHOLJKHLG van de sensor afstellen met behulp van de ring (zie afbeelding) op de wisserhendel. Doe het volgende om de regensensor te activeren: • Schakel het contact in. Duw de hendel vanuit stand 0 in de intervalstand. Voorruitwisser De ruitenwissers zijn uitgeschakeld. Wanneer u de hendel vanuit stand 0 omhoogduwt, maken de wissers slagen zolang u de hendel vasthoudt.u de hendel vasthoudt. Intervalstand U kunt de snelheid van wissers voor de intervalstand bijstellen. Wanneer u de ring omhoogdraait, neemt de frequentie van de wisserslagen toe. Wanneer u de ring (A op de afbeelding) omlaagdraait, neemt de frequentie van de wisserslagen af. 38 De regensensor wordt buiten werking gesteld, wanneer u het contact uitschakelt. Doe het volgende om de regensensor weer in te schakelen: • Schakel het contact in. • Duw de hendel in stand 0 en vervolgens in de intervalstand. 1%In automatische wasstraten: Schakel de regensensor uit (zet de hendel in stand 0) of schakel het contact uit. Als u dat niet doet zal de regensensor de ruitenwissers activeren, waarbij deze beschadigd kunnen raken. De wissers werken op normale snelheid. De wissers werken op hoge snelheid. 3 – Ruiten-/koplampsproeiers U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. Gereduceerde sproeifunctie Wanneer er nog ongeveer 1 liter sproeiervloeistof in het reservoir zit, worden de koplampen en de achterruit niet langer schoongesproeid. Dit omdat het sproeifunctie van de voorruit de voorrang heeft. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ $ODUPOLFKWHQHOHNWULVFKYHUZDUPGHDFKWHUUXLWEXLWHQVSLHJHOVYRRUVWRHOHQ Elektrisch verwarmde buitenspiegels en achterruit Alarmlichten Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwijzers knipperen), wanneer u de auto noodgedwongen tot stilstand moet brengen of moet parkeren op een plaats waar deze gevaar of hinder voor het overige verkeer oplevert. Druk op de knop om de alarmlichten in te schakelen. Schakel de elektrische verwarming in om ijs en wasem van de achterruit en buitenspiegels te verwijderen. Wanneer u eenmaal op de schakelaar drukt, worden de verwarming van de achterruit en die van de buitenspiegels geactiveerd. De LED in de schakelaar gaat branden. Een ingebouwde tijdschakelaar zorgt dat de verwarming van de buitenspiegels na ongeveer 6 minuten en die van de achterruit na ongeveer 12 minuten wordt uitgeschakeld. Elektrisch verwarmde voorstoelen Zie pagina 56 of 59 voor meer informatie. 2SJHOHW De regels voor het gebruik van de alarmlichten verschillen van land tot land. 39 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ %RRUGFRPSXWHU(extra) Bediening Functies Om toegang te krijgen tot de informatie van de boordcomputer moet u de ring (B) op de hendel stapsgewijs linksom of rechtsom draaien. Wanneer u na het laatste menu nogmaals aan de ring draait, keert u terug in de uitgangspositie. De boordcomputer krijgt een grote hoeveelheid gegevens binnen die voortdurend door een microprocessor worden beoordeeld. Het systeem bestaat uit vier functies die op het display worden weergegeven: 1%Als er een waarschuwingsbericht verschijnt terwijl u zich bijv. in een menu van de boordcomputer bevindt of wilt telefoneren, moet u eerst bevestigen dat u het bericht hebt gezien. U doet dat door op de knop READ (A) te drukken. U keert dan terug naar het menu van de boordcomputer waarin u zich bevond. • Gemiddelde snelheid. • Huidig brandstofverbruik. • Gemiddeld brandstofverbruik. • Bereik tot lege brandstoftank. Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid sinds de laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET). Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de gemiddelde snelheid opgeslagen om als uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de rit. U kunt de waarde op nul zetten met een druk op de knop RESET (C) op de hendel. 40 Huidig brandstofverbruik In het menu voor het huidige brandstofverbruik wordt het brandstofverbruik voortdurend bijgehouden. Het brandstofverbruik wordt eenmaal per seconde berekend. De waarde op het display wordt om de paar seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het display “----” aan. 1%Na gebruik van een standverwarming op brandstof kan de displaywaarde iets afwijken. Gemiddeld brandstofverbruik Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET). Wanneer u het contact uitschakelt, wordt het gemiddelde brandstofverbruik opgeslagen. De waarde blijft in het geheugen opgeslagen, totdat u deze met een druk op de knop RESET (C) op nul zet. 1%Na gebruik van een standverwarming op brandstof kan de displaywaarde iets afwijken. Bereik tot lege brandstoftank Het bereik tot lege brandstoftank is de afstand die kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank (d.w.z. de actieradius). De waarde is berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km en de resterende hoeveelheid brandstof. Wanneer de actieradius kleiner is dan 20 km, geeft het display “----” aan. 1%Na gebruik van een standverwarming op brandstof kan de displaywaarde iets afwijken. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ &UXLVHFRQWUROH[WUD Tijdelijk uitschakelen Uitschakelen Druk op om de Cruise control tijdelijk uit te schakelen. Druk op CRUISE om de Cruise control uit te schakelen. De tekst “CRUISE” verdwijnt van het instrumentenpaneel. U kunt van de ingestelde snelheid afwijken, wanneer u op het rem- of koppelingspedaal trapt. De eerder ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen. De Cruise control wordt bovendien uitgeschakeld, als: • de snelheid tot onder de grenswaarde voor inschakeling daalt; • u de keuzehendel in stand N zet; • de wielen de neiging hebben te gaan slippen of blokkeren. Inschakelen De bedieningsorganen voor de Cruise control vindt u links op het stuurwiel. *HZHQVWHVQHOKHLGLQVWHOOHQ • Druk op de knop CRUISE. Op het instrumentenpaneel verschijnt de tekst “CRUISE”. • Verhoog of verlaag de gewenste snelheid met de knoppen + en –. 1% De Cruise control kan niet worden ingeschakeld bij snelheden lager dan 35 km/h. Druk lichtjes op + of – om de gewenste snelheid vast te zetten. De Cruise control wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u het contact uitschakelt. 1%Als u één van de knoppen van de Cruise control langer dan één minuut ingedrukt houdt, wordt het systeem uitgeschakeld. Om de Cruise control weer in te schakelen, moet u eerst het contact uitschakelen. Snelheid hervatten Wanneer u op drukt, neemt de auto de eerder ingestelde snelheid weer aan. Snelheid meerderen Een tijdelijke verhoging van de snelheid, zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de instelling van de Cruise control. De auto neemt automatisch de ingestelde snelheid weer aan. Als u de Cruise control hebt ingeschakeld, kunt u de aan te houden kruissnelheid verhogen of verlagen door de knop + of – ingedrukt te houden. Een korte druk komt overeen met een snelheidswijziging van 1,6 km/h. De nieuwe snelheid die de auto heeft op het moment dat u de knop loslaat, zal vervolgens worden geprogrammeerd. 41 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ +DQGUHPHOHNWULVFKHDDQVOXLWLQJDDQVWHNHU Handrem (parkeerrem) De handremhendel zit tussen de beide voorstoelen. De handrem werkt op de achterwielen. Wanneer u de handrem hebt aangetrokken, brandt het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel. Om de auto van de handrem te halen moet u de hendel iets omhoogtrekken en de knop indrukken. Let erop dat het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel ook brandt, als u de handrem slechts “een stukje” hebt aangetrokken. Controleer of u de hendel goed hebt aangetrokken. U moet altijd zo hard aan de hendel trekken, dat deze in een “nokje” blijft steken. 42 Elektrische aansluiting (standaard)/aansteker achterin (extra) U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals een autotelefoon of koelbox. U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende stuk metaal om een sigaar of sigaret aan te steken. Om veiligheidsredenen moet u het deksel op de aansluiting laten zitten, wanneer deze niet in gebruik is. U kunt maximaal 10 A via de aansluiting afnemen. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 6WXXUZLHODIVWHOOLQJ U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de lengte verstellen. Duw de hendel aan de linkerzijde van de stuurkolom omlaag. Zet vervolgens het stuurwiel in de gewenste stand. Duw de hendel weer in positie terug om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit veel moeite kost, kunt u het stuurwiel lichtjes omhoog- of omlaagbewegen wanneer u de blokkeerhendel terugduwt. WAARSCHUWING Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of het stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd staat. 43 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ (OHNWULVFKEHGLHQGHUDPHQ Met de schakelaars op de armleuning van de portieren kunt u de ramen elektrisch bedienen. U kunt de ramen alleen bedienen, wanneer de contactsleutel in stand I of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel hebt uitgenomen, kunt u de ramen nog steeds openen en sluiten zolang u geen van de voorportieren hebt geopend. De ramen gaan open, wanneer u de voorzijde van de schakelaar omlaagdrukt, of dicht, wanneer u de voorzijde van de schakelaar omhoogtrekt. 44 Elektrisch bediende ramen in de voorportieren Elektrisch bediening van ramen in achterportieren blokkeren U kunt de ramen in de voorportieren op twee manieren vanaf de voorstoelen openen. 1. Druk de schakelaars (A) YRRU]LFKWLJ omlaag of trek zeYRRU]LFKWLJ omhoog. De elektrisch bediende ramen gaan dan steeds verder omhoog of omlaag zolang u de schakelaars bedient. 2. Druk de schakelaars (A) YROOHGLJomlaag of trek ze YROOHGLJomhoog en ODDW]H YHUYROJHQVZHHUORV. De zijramen gaan dan automatisch volledig open of dicht. Als de ramen worden geblokkeerd, wordt de op- of neergaande beweging van de zijramen afgebroken. 1%Alleen op bepaalde markten werkt de automatische sluitingsfunctie ook aan de passagierszijde. Met de achterste schakelaars (B) bedient u de ramen in de achterportieren. U kunt de elektrische bediening van de ramen in de achterportieren blokkeren met de schakelaar op het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. Let erop dat u altijd de stroomtoevoer voor de elektrisch bediende ramen verbreekt (d.w.z. de contactsleutel verwijdert en één van de voorportieren opent), wanneer u kinderen alleen in de auto achterlaat. 'H/('LQGHVFKDNHODDUEUDQGWQLHW U kunt de ramen in de achterportieren zowel met de schakelaars op de beide achterportieren als met de schakelaars op het bestuurdersportier bedienen. 'H/('LQGHVFKDNHODDUEUDQGW U kunt de ramen in de achterportieren alleen vanaf het bestuurdersportier bedienen. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ WAARSCHUWING Als er kinderen op de achterbank zitten, moet u zorgen dat ze bij het sluiten van de ramen niet met hun handen bekneld kunnen raken. Wanneer u de zijramen in de achterportieren met de knoppen op het bestuurdersportier sluit, moet u erop letten dat eventuele achterpassagiers niet met hun handen bekneld kunnen raken. Elektrisch bediend raam in voorportier, passagierszijde Elektrisch bediende ramen in achterportieren Met de schakelaars voor elektrische bediening van de ramen op het passagiersportier kunt u alleen het raam in het passagiersportier bedienen. U kunt de ramen in de achterportieren zowel met de schakelaars op de beide achterportieren als met de schakelaars op het bestuurdersportier bedienen. Als de LED in de schakelaar waarmee u de elektrische bediening van de ramen in de achterportieren blokkeert (op het bedieningspaneel op het bestuurdersportier) brandt, kunt u de ramen in de achterportieren alleen vanaf het bestuurdersportier bedienen. 45 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ $FKWHUXLWNLMNVSLHJHOHQEXLWHQVSLHJHOV Achteruitkijkspiegel A: Normale stand. B: Anti-verblindingsstand. Gebruik deze stand, als u de koplampen van het achteropkomende verkeer als hinderlijk ervaart. Bepaalde modellen hebben een zogeheten DXWRGLP-functie, hetgeen inhoudt dat de achteruitkijkspiegel automatisch in de antiverblindingsstand gaat staan afhankelijk van de lichtinval. De gevoeligheid van deze functie kunt u in uw Volvo-werkplaats laten afstellen. Gordelwaarschuwing Het waarschuwingssymbool voor de veiligheidsgordels op de bovenkant van de achteruitkijkspiegel brandt, zolang de bestuurder zijn of haar gordel niet heeft omgedaan. Op sommige modellen wordt de gordelwaarschuwing na 6 seconden automatisch uitgeschakeld. 46 Als vervolgens bij een snelheid hoger dan 10 km/h blijkt dat de bestuurder de veiligheidsgordel niet om heeft, wordt de waarschuwingsfunctie opnieuw ingeschakeld. De functie wordt weer uitgeschakeld, wanneer de snelheid tot onder 5 km/h terugloopt. Als de bestuurder de gordel tijdens het rijden losmaakt, wordt de functie opnieuw geactiveerd bij snelheden hoger dan 10 km/h. WAARSCHUWING Stel de spiegels af, voordat u gaat rijden! ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ Buitenspiegels met geheugen Als de auto is uitgerust met buitenspiegels met geheugen, werkt het geheugen synchroon met dat van de bestuurdersstoel, pagina 66. Instelling buitenspiegels opslaan in afstandbediening Wanneer u de auto met één van de afstandsbedieningen ontgrendelt en de instelling van de buitenspiegels wijzigt, wordt de nieuwe positie van de spiegels in de afstandsbediening opgeslagen. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde afstandsbediening en het bestuurdersportier binnen twee minuten na ontgrendeling opent, gaan de buitenspiegels in de opgeslagen positie staan. Buitenspiegels De schakelaars waarmee u de twee buitenspiegels bedient vindt u voor op de armleuning van het bestuurdersportier. • Druk de schakelaar L of R in (L = linker buitenspiegel, R = rechter buitenspiegel). De LED in de schakelaar brandt. • U stelt de stand van de buitenspiegels bij met het centrale hendeltje. Druk vervolgens eenmaal op de schakelaar. De LED mag niet langer branden. Gebruik geen krabber met een stalen blad om de spiegels van ijs te ontdoen. Er kunnen daarbij krassen ontstaan! 47 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ (OHNWULVFKEHGLHQGVFKXLIGDN (extra) 3 1 4 2 5 6 Openingsstanden De bedieningsknoppen voor het schuifdak zitten op het plafond. U kunt het schuifdak op twee manieren bedienen: • achterkant omhoog/omlaag (ventilatiestand) • achteruit/vooruit (openingsstand/comfortstand*) De contactsleutel moet daarbij in stand I of II staan. Ventilatiestand 2SHQHQ: Duw de achterkant van de schakelaar (5) omhoog. 6OXLWHQ: Trek de achterkant van de schakelaar (6) omlaag. U kunt het schuifdak vanuit de YHQWLODWLHVWDQG rechtstreeks in de c RPIRUWVWDQGzetten: Trek de schakelaar achteruit in de eindstand (4) en laat de schakelaar los. * In de comfortstand staat het schuifdak op een kier om de rijwindgeluiden te beperken. 48 $XWRPDWLVFKVOXLWHQ +DQGPDWLJVOXLWHQ +DQGPDWLJRSHQHQ $XWRPDWLVFKRSHQHQ 2SHQHQWRWLQYHQWLODWLHVWDQG 6OXLWHQYDQXLWYHQWLODWLHVWDQG Openen/comfortstand* $XWRPDWLVFKHEHGLHQLQJ Duw de schakelaar door het drukpunt (3) in de achterste eindstand (4) of via het drukpunt (2) in de voorste eindstand (1) en laat de schakelaar vervolgens los. Het schuifdak schuift dan tot in de FRPIRUWVWDQG open of helemaal dicht. Doe het volgende om het schuifdak vanuit de FRPIRUWVWDQG volledig te openen: trek de schakelaar nogmaals achteruit in de eindstand (4) en laat de schakelaar vervolgens los. +DQGPDWLJHEHGLHQLQJ 2SHQHQ Trek de schakelaar achteruit naar het drukpunt (3). Het schuifdak schuif steeds verder open zolang u de schakelaar in deze stand vasthoudt. 6OXLWHQ Duw de schakelaar naar vooruit in het drukpunt (2). Het schuifdak schuift steeds verder dicht zolang u de schakelaar in deze stand vasthoudt. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto zitten, moet u zorgen dat ze bij het sluiten van het schuifdak niet met hun handen bekneld kunnen raken. ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ Zonnescherm Beveiliging tegen overbelasting Aan de binnenkant van het schuifdak zit een handbediend zonnescherm. Het zonnescherm glijdt automatisch naar achteren bij het openen van het schuifdak. Het schuifdak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als het schuifdak door een bepaald voorwerp wordt gehinderd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en neemt daarna automatisch de laatst gebruikte stand weer in. Doe het volgende om het zonnescherm te sluiten: Pak de handgreep beet en schuif het scherm naar voren. WAARSCHUWING De beveiliging tegen overbelasting werkt alleen wanneer het schuifdak op de normale manier openstaat – niet in de ventilatiestand. =RUJGDWXKHWVFKXLIGDNYROOHGLJKHEW JHVORWHQYRRUGDWXGHDXWRYHUODDW 49 ,QVWUXPHQWHQVFKDNHODDUVHQEHGLHQLQJ 50 Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling Luchtverdeling Elektronische klimaatregeling, ECC Handmatige klimaatregeling met airconditioning, AC Standverwarming (extra) 52 53 54 58 61 51 .OLPDDWUHJHOLQJ $OJHPHQHLQIRUPDWLHRYHUGHNOLPDDWUHJHOLQJ Beslagen ramen Auto’s met ECC Een probaat middel om het beslaan van de voorruit en/of andere ruiten tegen te gaan is poetsen. Gebruik een normaal poetsmiddel voor glaswerk. Let erop dat u vaker moet poetsen, als er in de auto gerookt wordt. Werkelijke temperatuur, ECC De door u gekozen temperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op grond van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. Sneeuw en ijs Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (het rooster tussen de motorkap en de voorruit). Interieurfilter Zorg dat u het interieurfilter op gezette tijden vervangt. Informeer bij uw Volvo-werkplaats. Storingen opsporen Uw Volvo-werkplaats beschikt over de juiste uitrusting en instrumenten voor het opsporen van storingen en het uitvoeren van reparaties aan de klimaatregeling. Laat controle- en reparatiewerkzaamheden alleen over aan gekwalificeerd personeel. Milieuzorg Het AC-systeem bevat het koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor, hetgeen inhoudt dat het koudemiddel volledig onschadelijk is voor de ozonlaag. Voor het bijvullen/verversen van koudemiddel mag alleen gebruik maken van R134a. Laat dergelijke werkzaamheden over aan een erkende werkplaats. 52 Sensoren, ECC De zonnesensor zit boven op het dashboard. Let erop dat u deze niet mag afdekken. Dek de interieurtemperatuursensor op het bedieningspaneel van de klimaatregeling evenmin af. Zijramen en schuifdak Voor een goede werking van het AC-systeem moet u de zijramen en een eventueel schuifdak gesloten houden. Let er tevens op dat u de afvoerkanalen in de hoedenplank niet mag afdekken. Snelheid meerderen Wanneer u volgas optrekt, wordt het ACsysteem tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan dan tijdelijk iets oplopen. Condensatie/Droogblazen In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van het AC-systeem een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. Zo nodig slaat de ventilator 50 minuten nadat u het contact in stand 0 hebt gezet, nog eens aan om de klimaatregeling tot maximaal zeven minuten lang droog te blazen. De ventilator wordt vervolgens automatisch uitgeschakeld. Brandstofbesparing, elektronische klimaatregeling (ECC) Bij gebruik van ECC wordt ook het ACsysteem automatisch geregeld en alleen dan ingeschakeld wanneer de lucht in de passagiersruimte moet worden afgekoeld en de binnenkomende lucht van vocht moet worden ontdaan. Zo wordt meer brandstof bespaard dan bij gebruik van conventionele systemen, waarbij het AC-systeem tot net boven het vriespunt de lucht voortdurend afkoelt. .OLPDDWUHJHOLQJ /XFKWYHUGHOLQJ Luchtverdeling Blaasmonden in dashboard De binnenkomende lucht wordt verdeeld over meerdere blaasmonden die op verschillende punten in de auto zijn aangebracht. A: Open. B: Dicht. C: Luchtstroom naar links of rechts. D: Luchtstroom omhoog of omlaag. • Richt de buitenste blaasmonden op de zijramen om ze te ontwasemen. • Bij koud weer: Doe de middelste blaasmonden dicht om de temperatuur in de auto zo comfortabel mogelijk te houden en de ruiten optimaal te ontwasemen. Blaasmonden in portierstijlen (standaard op auto’s met ECC extra op bepaalden markten) A: Open. B: Dicht. C: Luchtstroom naar links of rechts. D: Luchtstroom omhoog of omlaag. • Richt de blaasmonden op de achterste zijramen om ze te ontwasemen. • Richt de blaasmonden naar binnen toe voor een behaaglijke temperatuur achter in de auto. Let erop dat kinderen gevoelig kunnen zijn voor luchtstromen en tocht. 53 .OLPDDWUHJHOLQJ (OHNWURQLVFKHNOLPDDWUHJHOLQJ(&& Recirculatie/Combifilter met “Air Quality Sensor” Recirculatie AUTO Interieurtemperatuursensor Ontdooier voorruit en zijramen Elektrisch verwarmde achterruit en buitenspiegels AC aan/uit Stoelverwarming rechterzijde Ventilator Stoelverwarming linkerzijde Temperatuur linkerzijde * De schemersensor stemt de verlichting van de instrumenten automatisch af op de lichtinval. 54 Luchtverdeling Schemersensor* Temperatuur rechterzijde .OLPDDWUHJHOLQJ AUTO Bij activering van de AUTO-functie wordt u de klimaatregeling automatisch zodanig ingesteld dat de gekozen temperatuur wordt bereikt. De automatische functie regelt de verwarming, het AC-systeem, de ventilatorsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling. Ook als u één of meer van de genoemde functies handmatig instelt, worden de resterende functies nog automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u de AUTO-functie activeert. Elektrisch verwarmde achterruit en buitenspiegels Met deze knop kunt u de achterruit en de buitenspiegels snel ontdoen van condens of ijs, zie pagina 39 voor meer informatie over deze functie. Temperatuur Met de twee draaiknoppen kunt u de temperatuur aan de bestuurderszijde en de passagierszijde instellen. Let erop dat de passagiersruimte niet sneller warm of koud wordt, wanneer u een hogere of lagere temperatuur kiest dan de gewenste temperatuur. Ventilator U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait verhogen of verlagen door aan de knop te draaien. In de stand AUTO wordt de ventilatorsnelheid automatisch geregeld. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd. 1%Als u de knop voor de ventilatorsnelheid zo ver linksom draait dat alleen de oranje LED links boven de knop oplicht, zijn de ventilator en het AC-systeem uitgeschakeld. Ontdooier, voorruit en zijramen Met deze knop kunt u de voorruit en de zijramen snel ontwasemen en ontdooien. De ventilator draait dan op hoge snelheid en stuurt lucht naar de zijramen. De LED in de ontdooierknop brandt, wanneer de functie is ingeschakeld. Het AC-systeem wordt automatisch zodanig ingesteld, dat de binnenkomende lucht zoveel mogelijk van vocht ontdaan wordt. De lucht wordt niet gerecirculeerd. 55 .OLPDDWUHJHOLQJ (OHNWURQLVFKHNOLPDDWUHJHOLQJ(&&(vervolg) Luchtverdeling Lucht naar de ramen. Lucht naar hoofd en borstkas. Lucht naar benen en voeten. Druk op AUTO, wanneer u de automatische luchtverdeling weer wilt activeren. AC, ON/OFF Wanneer de LED bij ON brandt, wordt het ACsysteem automatisch geregeld. De binnenkomende lucht wordt dan automatisch afgekoeld en van vocht ontdaan. Wanneer u gekozen hebt voor AC OFF en de LED bij OFF brandt, blijft het AC-systeem uitgeschakeld totdat u het weer handmatig inschakelt. De overige functies van de klimaatregeling worden nog steeds automatisch geregeld. Het AC-systeem werkt tot temperaturen tot ongeveer 0°C. Wanneer u de ontdooierfunctie selecteert, zorgt het AC-systeem dat de lucht maximaal ontvochtigd wordt. Elektrisch verwarmde voorstoelen 56 Doe het volgende, als u extra verwarming in de voorstoel(en) wenst: • Eenmaal indrukken: Maximale verwarming – beide LED’s in de schakelaar(s) gaan branden. • Nogmaals indrukken: Minimale verwarming – één van de LED’s in de schakelaar(s) gaat branden. • Nogmaals indrukken: De verwarming is uitgeschakeld – geen van de LED’s in de schakelaar(s) brandt. U kunt de temperatuur van de verwarming in uw Volvo-werkplaats laten bijstellen. Recirculatie De recirculatie kan handmatig worden ingeschakeld, als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in het passagierscompartiment wordt dan gerecirculeerd, d.w.z. er wordt geen lucht van buiten de auto aangezogen, wanneer de functie actief is. Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er met name in de winter wasem en ijs op de binnenkant van de ruiten ontstaan. Met de WLPHUIXQFWLH(op modellen met een combifilter en “Air Quality Sensor” ontbreekt de timerfunctie) beperkt u de kans op ijs, wasem en een slechte lucht. Ga als volgt te werk om deze te activeren: • Druk de knop langer dan 3 seconden in. De LED knippert gedurende 5 seconden. De lucht in de auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten gerecirculeerd, afhankelijk van de buitentemperatuur. • Telkens wanneer u op drukt, wordt de timerfunctie geactiveerd. Doe het volgende om de timerfunctie uit te schakelen: • Druk de knop nogmaals maar dan langer dan 3 seconden in. De LED gaat 5 seconden branden ter bevestiging van uw keuze. Wanneer u de ontdooierfunctie de recirculatie altijd uitgeschakeld. kiest, is .OLPDDWUHJHOLQJ Combifilter met “Air Quality Sensor” (extra) Bepaalde auto’s zijn uitgerust met een zogeheten combifilter met “Air Quality Sensor”. Het combifilter ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes en beperkt zo eventuele hinderlijke geuren en verontreinigingen. De “Air Quality Sensor” meet de concentratie van de verontreinigingen in de buitenlucht. Wanneer de sensor een verhoogde concentratie registreert, wordt de luchtinlaat afgesloten en recirculeert de lucht in het passagierscompartiment. De lucht in het passagierscompartiment wordt ook tijdens de recirculatie door het combifilter gereinigd. Wanneer de “Air Quality Sensor” actief is, brandt de groene LED AUT in de knop . Bediening Druk op om de “Air Quality Sensor” te activeren (normale instelling). Of: Kies uit drie verschillende functies door verschillende malen op de knop drukken. te 1. De LED AUT brandt om aan te geven dat de “Air Quality Sensor” actief is. 2. Geen van de LED’s brandt om aan te geven dat de recirculatiefunctie niet is ingeschakeld (voor zover dat niet nodig is om voor verkoeling te zorgen bij warm weer). 3. De LED MAN brandt om aan te geven dat de recirculatiefunctie opnieuw ingeschakeld is. Let erop dat: • U de “Air Quality Sensor” altijd hebt ingeschakeld. • Er bij koud weer beperkingen voor de recirculatiefunctie gelden om te voorkomen dat de ramen beslaan. • U de “Air Quality Sensor” uitschakelt, wanneer de ramen beslaan. • Wanneer de ramen beslaan, u beter ook de ontdooiers van de voorruit, de zijramen en de achterruit kunt inschakelen. Zie pagina 55. • Raadpleeg het serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval voor het combifilter. In zeer sterk verontreinigde gebieden kan het zijn dat u het combifilter vaker moet vervangen. 57 .OLPDDWUHJHOLQJ +DQGPDWLJHNOLPDDWUHJHOLQJPHWDLUFRQGLWLRQLQJ$& • Als u het AC-systeem wilt inschakelen, moet u aan de ventilatorknap draaien (uit stand 0). • Gebruik het AC-systeem ook bij lage temperaturen (0–15°C) om de inkomende lucht van vocht te ontdoen. 5HFLUFXODWLH /XFKWYHUGHOLQJ (OHNWULVFKYHUZDUPGH DFKWHUUXLWHQEXLWHQVSLHJHOV $&DDQXLW 9HQWLODWRU 58 7HPSHUDWXXUOLQNHU]LMGH 7HPSHUDWXXUUHFKWHU]LMGH 6WRHOYHUZDUPLQJ .OLPDDWUHJHOLQJ AC, ON/OFF De koel- en ontwasemingsfunctie van de airconditioning is actief, wanneer de LED (ON) brandt. De airconditioning is uitgeschakeld, wanneer de LED (OFF) brandt. Temperatuur, links/rechts Draai aan de knop om de temperatuur van de binnenkomende lucht te regelen. Koeling is alleen mogelijk, wanneer de airconditioning actief is. Wanneer u op de ontdooierknop drukt, is de airconditioning ook altijd actief (voor zover de draaiknop voor de ventilatorsnelheid niet in stand 0 staat). Ventilator U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait verhogen of verlagen door aan de knop te draaien. Als de draaiknop in stand 0 staat, is de airconditioning niet ingeschakeld. Elektrisch verwarmde voorstoelen Doe het volgende, als u extra verwarming in de voorstoel(en) wenst: • Eenmaal indrukken: Maximale verwarming – beide LED’s in de schakelaar(s) gaan branden. • Nogmaals indrukken: Minimale verwarming – één van de LED’s in de schakelaar(s) gaat branden. • Nogmaals indrukken: De verwarming is uitgeschakeld – geen van de LED’s in de schakelaar(s) brandt. U kunt de temperatuur van de verwarming in uw Volvo-werkplaats laten bijstellen. Elektrisch verwarmde achterruit en buitenspiegels Met deze knop kunt u de achterruit en de buitenspiegels snel ontdoen van condens of ijs, zie pagina 39 voor meer informatie over deze functie. 59 .OLPDDWUHJHOLQJ +DQGPDWLJHNOLPDDWUHJHOLQJPHWDLUFRQGLWLRQLQJ$&(vervolg) Recirculatie U kunt de recirculatie inschakelen, als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in het passagierscompartiment wordt dan gerecirculeerd, d.w.z. er wordt geen lucht van buiten de auto aangezogen, wanneer de functie actief is. Bij gebruik van de recirculatie (in combinatie met het AC-systeem) wordt de lucht in de passagiersruimte bij warm weer sneller afgekoeld. Als u de recirculatie lang laat aanstaan, kan er met name in de winter wasem en ijs op de binnenkant van de ruiten ontstaan. Met de timerfunctie beperkt u de kans op ijs, wasem en een slechte lucht. Ga als volgt te werk om deze te activeren: • Druk de knop langer dan 3 seconden in. De LED knippert gedurende 5 seconden. De lucht in de auto wordt gedurende 3 tot 12 minuten gerecirculeerd, afhankelijk van de buitentemperatuur. • Telkens wanneer u op drukt, wordt de timerfunctie geactiveerd. Doe het volgende om de timerfunctie uit te schakelen: 60 • Druk de knop nogmaals maar dan langer dan 3 seconden in. De LED gaat 5 seconden branden ter bevestiging van uw keuze. Wanneer u de ontdooierfunctie de recirculatie altijd uitgeschakeld. Luchtverdeling Lucht via de blaasmonden voor- en achterin. Toepassing Voor een goede koeling bij warm weer. Lucht naar de ramen. In deze stand vindt er geen luchtrecirculatie plaats. Het ACsysteem is altijd ingeschakeld. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. Lucht naar de vloer en de ramen. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. Voor het verwijderen van ijs en wasem. Laat de ventilator op hoge snelheid draaien. kiest, is Luchtverdeling Voor optimaal comfort kunt u de met stippen gemarkeerde luchtverdelingsstanden tussen de verschillende symbolen gebruiken om de luchtverdeling precies af te stellen. Voor een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming bij koude weer. Laat de ventilator niet te langzaam draaien. Voor verwarming van de voeten. Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden en uit de ontdooieropeningen voor de voorruit en de zijramen. Lucht naar de Bij zonnig weer en vloer en de blaas- matige buitentemmonden. peraturen. .OLPDDWUHJHOLQJ 6WDQGYHUZDUPLQJ(extra) Korte druk op de knop RESET (C) weergave van uren en minuten U kunt de standverwarming meteen inschakelen of twee verschillende uitschakeltijden voor de standverwarming instellen: TIMER 1 en TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto op de gewenste temperatuur is. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de standverwarming moet worden ingeschakeld om de ingestelde uitschakeltijd te kunnen halen. Bij een buitentemperatuur hoger dan 25°C vindt geen activering van de standverwarming plaats. Bij temperaturen van –7°C en lager is de maximale bedrijfstijd van de standverwarming 60 minuten. Wanneer de standverwarming meerdere malen achtereen niet kon worden ingeschakeld, verschijnt er een storingsmelding op het display. Neem in dat geval contact op met een Volvo-werkplaats. Lange druk op de knop RESET activering van de timer (AAN) Lange druk op de knop RESET uitschakelen van de timer (UIT) Het lampje AAN brandt continu de timer is geactiveerd Het lampje AAN knippert de standverwarming is geactiveerd In de buitenlucht Let erop dat de auto bij het gebruik van de standverwarming op benzine of dieselolie in de buitenlucht moet staan. Op een helling parkeren Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant naar de top van de helling wijst. De standverwarming krijgt dan voldoende brandstof. Standverwarming meteen inschakelen • Ga met de draairing (B) naar "Immediate Start" (onmiddellijke inschakeling). • Druk op de knop RESET (C) om één van de opties AAN of UIT te selecteren. Kies voor AAN. De standverwarming zal 60 minuten lang blijven werken. De verwarming van het interieur van de auto gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor een temperatuur van 20°C heeft bereikt. Handmatig geactiveerde verwarming uitschakelen • Ga met de draairing (B) naar "IMMEDIATE START" (onmiddellijke inschakeling). • Druk op de knop RESET (C) om één van de opties AAN of UIT te selecteren. • Kies voor UIT. 61 .OLPDDWUHJHOLQJ 6WDQGYHUZDUPLQJH[WUD (vervolg) Instellen van TIMER 1 of 2 Displaybericht De accu en brandstof Om veiligheidsredenen kunt u alleen uitschakeltijden voor het volgende etmaal programmeren en dus niet voor meerdere dagen tegelijk. 1. Ga met de draairing (B) naar TIMER 1. 2. Druk kort op de knop RESET (C), zodat de uuraanduiding gaat knipperen. 3. Ga met de draairing naar de gewenste ureninstelling. 4. Druk kort op de knop RESET (C), zodat de minuutaanduiding gaat knipperen. 5. Ga met de draairing naar de gewenste minuten-instelling. 6. Druk kort op de knop RESET (C) om de instelling te bevestigen. 7. Druk kort op de knop RESET (C) om de timer te activeren. Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u naar TIMER 2 bladeren. U stelt deze timer op dezelfde manier in als TIMER 1. Tijdgestuurde verwarming uitschakelen Doe het volgende om de tijdgestuurde verwarming uit te schakelen voordat de timer dat doet: 1. Druk op de knop READ (A). 2. Ga met de draairing (B) naar de tekst TIMER PARK. VERW 1 (of 2). De tekst ON (AAN) knippert. Druk op de knop RESET (C). De tekst OFF (UIT) brandt continu en de verwarming wordt uitgeschakeld. Wanneer u de geprogrammeerde functies TIMER 1, TIMER 2 en “Immediate Start” (onmiddellijke inschakeling) activeert, brandt het oranje waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel. Op het display verschijnt bovendien een verklarende tekst. Als de accu niet voldoende opgeladen is of als de brandstoftank bijna leeg is, wordt de standverwarming uitgeschakeld. Wanneer u de auto verlaat, ontvangt u een bericht met de status van de standverwarming. . 62 Het klokje en het gebruik van de timer(s) Als u na het instellen van de timer(s) het klokje bijstelt, worden alle timer-instellingen om veiligheidsredenen geannuleerd. Er verschijnt in dat geval een bericht op het display. U moet dit bericht met de READ-knop (A) te bevestigen. BELANGRIJK! Herhaaldelijk gebruik van de standverwarming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de accu uitgeput raakt en startproblemen opleveren. Bij regelmatig gebruik van de standverwarming moet u evenlang met de auto rijden als de verwarming aanstond. Dit om te zorgen dat de dynamo evenveel energie kan produceren als de verwarming verbruikt. Interieur Voorstoelen Interieurverlichting Opbergmogelijkheden in passagierscompartiment Achterbank en bagageruimte Reservewiel en gereedschap Gevarendriehoek (bepaalde landen) 64 68 70 75 77 78 63 ,QWHULHXU 9RRUVWRHOHQ Afstelling in de hoogte De voorzijde van het zitgedeelte van de beide voorstoelen kunt u in zeven verschillende standen zetten, de achterzijde in negen. Voorste hendel (A): Voorzijde zitting afstellen. Achterste hendel (B): Achterzijde zitting afstellen. Afstelling in de lengte Wanneer u de beugel optilt, kunt u de stoel naar voren of naar achteren schuiven. /HQGHVWHXQ Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe positie geblokkeerd staat. +HOOLQJVKRHNYDQ GHUXJOHXQLQJ WAARSCHUWING Stel de stoel in, voordat u gaat rijden. $IVWHOOLQJLQ GHOHQJWH 5HFKWVRP±DFKWHURYHU /LQNVRP±YRRURYHU (OHNWULVFKEHGLHQLQJVFHQWUXP 64 ,QWHULHXU Rugleuning voorstoel naar voren klappen U kunt de rugleuning van de passagiersstoel horizontaal vooroverklappen om lange voorwerpen te kunnen vervoeren. Klap de rugleuning als volgt naar voren: • Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren. • Zet de rugleuning rechtop. • Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog. • Klap tegelijkertijd de rugleuning naar voren. 65 ,QWHULHXU 9RRUVWRHOHQ(vervolg) Elektrisch bediende voorstoel (extra) Voorbereidingen 3DVVDJLHUVVWRHO U kunt de stoel alleen verstellen, als de contactsleutel in stand I of II staat. %HVWXXUGHUVVWRHO U kunt de stoel alleen verstellen, als de contactsleutel in stand I of II staat. U kunt de bestuurdersstoel ook in de volgende gevallen verstellen: 1. Gedurende een periode van 40 seconden, nadat u de contactsleutel in stand 0 hebt gedraaid of uit het contactslot hebt genomen. 2. Gedurende een periode van ca. 10 minuten, nadat u het bestuurdersportier met de sleutel of de afstandsbediening hebt ontgrendeld en geopend, ]RODQJKHWSRUWLHURSHQVWDDW Na het sluiten van het portier hebt u slechts 40 seconden om de instellingen te wijzigen. U mag de contactsleutel daarbij in stand hebben staan of nog niet in het contactslot hebben gestoken. Stoelinstelling in afstandsbediening opslaan Wanneer u de auto met één van de afstandsbedieningen ontgrendelt en de instelling van de bestuurdersstoel wijzigt, wordt de nieuwe stand van de stoel in het geheugen van de afstandsbediening opgeslagen. Een volgende keer dat u de auto met dezelfde afstandsbediening ontgrendelt en het bestuurdersportier binnen twee minuten opent, neemt de bestuurdersstoel de stand in die in het geheugen opgeslagen ligt. 66 Stoel afstellen Als uw Volvo is uitgerust met elektrisch bediende voorstoelen, kunt u met behulp van de twee schakelaars op de zijkant van de voorstoelen het volgende afstellen: A: Hoogte van voorzijde zitting. B: Beenruimte (stoel vooruit – achteruit) C: Hoogte van achterzijde zitting. D: Hellingshoek van rugleuning. 1%De elektrisch bediende voorstoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als één van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het contact uitschakelen (contactsleutel in stand 0) en 20 seconden wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. Stoel met geheugen (extra) U kunt drie verschillende standen in het geheugen opslaan. Na afstelling van de stoel en de buitenspiegels moet u de knop MEM ingedrukt houden, terwijl u op knop 1 drukt. Met de knoppen 2 en 3 kunt u nog twee anderen standen van de stoel en de spiegels in het geheugen opslaan. Stoel in opgeslagen stand zetten Houd één van de knoppen 1, 2 of 3 ingedrukt, totdat de stoel niet verder beweegt. $OVXGHJHKHXJHQNQRSYRRUWLMGLJORVODDW]DO GHDIVWHOOLQJYDQGHVWRHORPYHLOLJKHLGVUH GHQHQRQPLGGHOOLMNZRUGHQVWRSJH]HW ,QWHULHXU Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op één van de knoppen drukken om de stoel tot stilstand te brengen. WAARSCHUWING Zorg dat er bij het afstellen geen voorwerpen vóór of achter de stoel liggen. Zorg er tevens voor dat geen van de achterpassagiers bekneld raakt. Vanwege het gevaar voor beknelling mag u kinderen niet met de schakelaars laten spelen. 67 ,QWHULHXU ,QWHULHXUYHUOLFKWLQJ De algemene verlichting gaat uit, wanneer... • ...u de motor start; • ...u de auto vanaf de buitenzijde vergrendelt met de sleutel of de afstandsbediening. De algemene verlichting gaat 10 minuten na het afzetten van de motor automatisch uit, voor zover u de verlichting niet eerder handmatig hebt uitgeschakeld. U kunt de algemene verlichting altijd in- en uitschakelen door kort op de bijbehorende knop te drukken. Algemene verlichting U schakelt de algemene verlichting in en uit, wanneer u op de middelste knop drukt. De algemene verlichting is voorzien van een automatische inschakelfunctie die ervoor zorgt dat de verlichting wordt ingeschakeld en 30 seconden blijft branden, wanneer u... • ...de auto van de buitenzijde ontgrendelt met de sleutel of de afstandsbediening; • ...de motor hebt afgezet en de contactsleutel in stand 0 draait. De algemene verlichting wordt ingeschakeld om 10 minuten lang te blijven branden, wanneer... • ...één van de portieren openstaat; • ...de algemene verlichting niet eerder wordt uitgeschakeld. 68 U kunt de automatische inschakelfunctie buiten werking stellen door de bijbehorende knop langer dan 3 seconden ingedrukt te houden. Wanneer u dezelfde knop nogmaals kort indrukt, stelt u de automatische inschakelfunctie weer in werking. De voorgeprogrammeerde inschakeltijden van 30 seconden en 10 minuten kunt u desgewenst laten wijzigen. Neem hiervoor contact op met uw Volvo-werkplaats. Leeslampjes voor en achter U schakelt de leeslampjes voor- en achterin in met een druk op de bijbehorende knop. De leeslampjes gaan 10 minuten na het afzetten van de motor automatisch uit, voor zover u ze niet eerder handmatig hebt uitgeschakeld. ,QWHULHXU Vloermatten (extra) Volvo biedt vloermatten aan die speciaal voor uw auto vervaardigd zijn. Zorg dat u de vloermatten goed in de bevestigingsklemmen voor matten aanbrengt en vastzet om te voorkomen dat ze achter of onder de pedalen aan de bestuurderszijde blijven haken. Make-upspiegel Wanneer u het deksel van de make-upspiegel opklapt, gaat het ingebouwde lampje branden. 69 ,QWHULHXU 2SEHUJPRJHOLMNKHGHQLQSDVVDJLHUVFRPSDUWLPHQW 2SEHUJYDN 2SEHUJYDNLQSRUWLHUSDQHHO 3DUNHHUNDDUWKRXGHU %HNHUKRXGHU 'DVKERDUGNDVWMH WAARSCHUWING Zorg dat er geen harde, scherpe of zware voorwerpen in de opbergruimten liggen of er uitsteken om te voorkomen dat ze verwondingen kunnen veroorzaken bij een krachtige remmanoeuvre. Maak zware voorwerpen altijd vast met één van de veiligheidsgordels. 2SEHUJYDNLQPLGGHQFRQVROH %HNHUKRXGHULQDUPOHXQLQJDFKWHUEDQN 70 ,QWHULHXU Opbergvak in middenconsole Bekerhouder (extra) Sommige modellen zijn uitgerust met bekerhouders voor de voorpassagiers. %HNHUKRXGHU $VEDN U kunt de ruimte in de middenconsole natuurlijk ook gebruiken om cd’s e.d. in op te bergen. Muntvakje U kunt het muntvakje als volgt verwijderen: trek het recht omhoog los. Asbak (extra) Om de asbak te legen moet u het insteekelement uitnemen. 0XQWYDNMH 71 ,QWHULHXU 2SEHUJPRJHOLMNKHGHQLQSDVVDJLHUVFRPSDUWLPHQW(vervolg) Bekerhouder in het dashboard (extra) • Druk op de houder om de bekerhouder uit te doen schuiven. • Stel de houder af op de grootte van de beker door de grijparmen van de houder naar binnen te duwen. • Duw de houder na gebruik weer in het dashboard. 1%Gebruik nooit glazen flessen. Let er tevens op dat warme dranken gevaar voor brandwonden opleveren. 72 Penhouder Dashboardkastje Op het dashboard vindt u een penhouder. In het dashboardkastje kunt u bijv. het instructieboekje, wegenkaarten, pennen en tankpassen bewaren. ,QWHULHXU Kledinghaak Gebruik de kledinghaak voor niet al te zware kledingsstukken. Bekerhouder in armleuning, achterbank 73 ,QWHULHXU 2SEHUJPRJHOLMNKHGHQLQSDVVDJLHUVFRPSDUWLPHQW(vervolg) Afvalbak/flessenhouder achterin (extra) U kunt de afvalzak van de afvalbak als volgt vervangen: 1. Klap de houder uit. 2. Duw met beide handen het onderste gedeelte van de houder af. 3. Vouw de randen van de nieuwe afvalzak om het onderste gedeelte heen en druk het onderste gedeelte weer in het bovenste gedeelte vast. 4. De afvalzak is daarmee klaar voor gebruik. 1%Er bestaan geen speciale afvalzakken voor de houder. U kunt gebruik maken van gewone plastic zakken. 74 U kunt de afvalbak tevens gebruiken als houder voor grote flessen. 1%Om veiligheidsredenen kunt u beter geen glazen flessen in de auto bewaren! ,QWHULHXU $FKWHUEDQNHQEDJDJHUXLPWH 'HKRRJWHYDQGHKRRIGVWHXQLQVWHOOHQ Hoofdsteunen, achterbank De middelste hoofdsteun van de achterbank kunt u in de hoogte afstellen op de lengte van de passagier. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u tegelijkertijd de pal achter de rechter poot indrukken. Zie de figuur! Ruggedeelte achterbank neerklappen U kunt de beide ruggedeelten van de achterbank tegelijk of elk apart vooroverklappen. Dit maakt het vervoer van lange bagage eenvoudiger. Ga als volgt te werk om de ruggedeelten van de achterbank voorover te klappen: • Zorg dat de hoofdsteunen rechtop staan. • Trek aan de handgrepen in de bagageruimte zoals aangegeven in de figuur. • Klap de ruggedeelten voorover. WAARSCHUWING Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Dek scherpe randen met iets zachts af. Zet de motor af en trek de handrem aan bij het in- en uitladen van lange voorwerpen! Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de versnellingspook of keuzehendel aan komen en zo per ongeluk een versnelling inschakelen, waarna de auto kan gaan rollen. 75 ,QWHULHXU $FKWHUEDQNHQEDJDJHUXLPWH(vervolg) Doorsteekluik In het rechter ruggedeelte van de achterbank zit een luik, dat u kunt openen voor het vervoer van lange bagage zoals ski’s of latten. U opent het luik als volgt: • Klap het rechter ruggedeelte voorover. Zie pagina 75. • Duw de grendel van het luik omhoog en klap het luik naar voren toe open. • Klap het ruggedeelte met het geopende luik voorover. • Maak gebruik van de veiligheidsgordel om de lading vast te zetten. 76 Houder voor boodschappentassen (extra) Open het luik in de bagageruimte. Hang of bind de boodschappentassen vast met bagagebanden of houders. ,QWHULHXU 5HVHUYHZLHOHQJHUHHGVFKDS .ULN *HUHHGVFKDSVWDVPHWVOHHSRRJ %HYHVWLJLQJ • Breng het reservewiel weer aan, schroef de bevestiging vast en breng alle verwijderde onderdelen in omgekeerde volgorde weer aan. Zorg dat het reservewiel goed vastzit en dat de krik en de gereedschapstas stevig vastzitten met de banden van bij de bevestiging. 5HVHUYHZLHO Reservewiel, gereedschap en krik Het reservewiel met de krik en de gereedschapstas vindt u onder de bodem van de bagageruimte. Ga als volgt te werk om het reservewiel te verwijderen: • Pak de vloermat aan de achterzijde beet en klap de mat naar voren toe op. • Haal de krik en de gereedschapstas naar buiten. • Draai de bevestiging van het reservewiel los en til het reservewiel uit de bagageruimte. Doe het volgende als uw auto is uitgerust met een houder voor boodschappentassen: • Verdraai de twee klemmen aan de achterzijde van de vloermat 90°. • Klap de voorzijde van de vloermat naar achteren toe op, in de richting van de opening voor het kofferdeksel. • Til de mat iets op en verdraai deze 90° zodat u deze kunt verwijderen. • Til de vloermat uit de bagageruimte. • Draai de bevestiging van het reservewiel los en til het reservewiel uit de bagageruimte. 77 ,QWHULHXU *HYDUHQGULHKRHN(bepaalde landen) Doe het volgende na gebruik: • Berg de onderdelen in de omgekeerde volgorde weer op. • Zorg dat de houder met de gevarendriehoek stevig op het kofferdeksel vastzit. Gevarendriehoek Houd u aan de bepalingen die gelden voor het gebruik van gevarendriehoeken in uw land. Gebruik de gevarendriehoek als volgt: • Draai de beide bevestigingsschroeven in de verticale stand. • Haal voorzichtig de houder met de gevarendriehoek erin los. • Neem de gevarendriehoek uit de houder (A). • Klap de vier steunpootjes van de gevarendriehoek uit. • Klap de beide rode zijden van de driehoek uit. Plaats de gevarendriehoek op een geschikt punt, rekening houdend met de verkeerssituatie. 78 Sloten en alarm Sleutels en afstandsbediening Vergrendelen en ontgrendelen Kinderslot Alarm (extra) 80 82 85 87 79 6ORWHQHQDODUP 6OHXWHOVHQDIVWDQGVEHGLHQLQJ Sleutels, immobilizer Bij de auto worden twee hoofdsleutels en een servicesleutel geleverd. Eén hoofdsleutel is inklapbaar en voorzien van een ingebouwde afstandsbediening. Hoofdsleutel De hoofdsleutel past op alle sloten. Verlies van een sleutel Als u één van de sleutels verliest, moet u contact opnemen met een erkende Volvowerkplaats en alle resterende sleutels van de auto meenemen. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het systeem worden gewist. Tegelijkertijd moeten de codesignalen van de resterende sleutels opnieuw in het systeem worden geprogrammeerd. Bij de sleutels werd een etiket met de codes van het mechanische deel van de sleutels geleverd. Bewaar het etiket zorgvuldig. Neem het etiket mee naar de Volvo-dealer, als u nieuwe sleutels wilt bestellen. Er kunnen maximaal zes sleutels/ afstandsbedieningen worden geprogrammeerd en gebruikt. Servicesleutel* De servicesleutel past alleen op het bestuurdersportier en op het contactslot/ stuurslot. * Alleen op bepaalde markten. 80 Immobilizer De sleutels zijn voorzien van een gecodeerde chip. De code in de transponderchips moet overeenkomen met die van de ontvanger in het contactslot. U kunt de auto alleen starten, wanneer u een sleutel met de juiste code gebruikt. 6 1 2 5 4 3 2QWJUHQGHOHQ .RIIHUGHNVHORSHQHQ 3DQLHNIXQFWLH ³$SSURDFK´YHUOLFKWLQJ 9HUJUHQGHOHQ 6OHXWHOLQXLWNODSSHQ Functies afstandsbediening 1. Ontgrendelen Met knop (1) ontgrendelt u alle portieren, het kofferdeksel en de tankvulklep. 2. Kofferdeksel Wanneer u knop (2) eenmaal indrukt, ontgrendelt u alleen het kofferdeksel. 6ORWHQHQDODUP 3. Paniekfunctie U kunt gebruik maken van de paniekfunctie om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de rode knop (3) minstens 3 seconden lang indrukt of binnen deze tijd tweemaal achtereen indrukt, worden de richtingaanwijzers en de claxon geactiveerd. Als u niets doet, wordt de paniekfunctie na 25 seconden automatisch uitgeschakeld. 4. “Approach”-verlichting Doe het volgende, wanneer u op de auto toeloopt: • Druk op de gele knop (4) van uw afstandsbediening. De interieurverlichting, de breedtelichten/ parkeerlichten, de achterlichten, de kentekenplaatverlichting en de verlichting van de buitenspiegels (extra) lichten vervolgens op. De lampen blijven 30, 60 of 90 seconden lang branden.In een Volvo-werkplaats kunt u een passende tijd laten instellen. Doe het volgende om de “Approach”verlichting uit te schakelen: • Druk nogmaals op de gele knop van uw afstandsbediening. 6. Sleutel in-/uitklappen U kunt de sleutel inklappen door knop (6) in te drukken, terwijl u het mechanische gedeelte inklapt. De ingeklapte sleutel wordt automatisch uitgeklapt met een druk op de knop. 5. Vergrendelen Met knop (5) vergrendelt u alle portieren, het kofferdeksel en de tankvulklep. Voor de tankvulklep geldt een vertraging van ca. 10 minuten. Batterij in afstandsbediening vervangen Als de sloten niet meer bij de gebruikelijke afstand reageren op signalen van de afstandsbediening, moet u de batterij bij de eerstvolgende servicebeurt vervangen. • Haal de afdekking los door deze met een smalle schroevendraaier aan de achterkant voorzichtig open te wrikken. • Vervang de batterij (type CR 2032, 3 volt) en zorg dat de pluspool omhoogwijst. Kom niet met uw vingers aan de polen van de batterij of de contactvlakken. • Plaats de afdekking terug. Zorg dat het afdichtrubber goed zit en intact is, zodat er geen vocht kan binnendingen. Geef de lege batterij af bij uw Volvo-dealer, zodat de batterij op milieuvriendelijke wijze wordt verwerkt. 81 6ORWHQHQDODUP 9HUJUHQGHOHQHQRQWJUHQGHOHQ Auto van de buitenzijde vergrendelen en ontgrendelen Met de hoofdsleutel of de bijbehorende afstandsbediening kunt u alle portieren en het kofferdeksel van de buitenzijde vergrendelen en ontgrendelen. De vergrendelingsknoppen en de openingshendels zijn dan niet meer van de binnenzijde te bedienen. Automatische vergrendeling Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de afstandsbediening opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Deze functie voorkomt dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Voor auto’s met alarm, zie pagina 88. De tankvulklep kan worden geopend, wanneer de auto onvergrendeld staat. De tankvulklep blijft tien minuten lang onvergrendeld staan, nadat u de auto vergrendeld hebt. 82 Auto van de binnenzijde vergrendelen en ontgrendelen Met de schakelaar op het portierpaneel kunt u alle portieren en het kofferdeksel tegelijkertijd vergrendelen en ontgrendelen. U kunt alle portieren ook vergrendelen en ontgrendelen met de vergrendelingsknoppen. Het bovenstaande geldt, zolang u de auto niet van de buitenzijde hebt vergrendeld! 6ORWHQHQDODUP Kofferdeksel met afstandsbediening openen/ vergrendelen Ga als volgt te werk om het kofferdeksel alleen te ontgrendelen: • Druk tweemaal langzaam op de knop voor het kofferdeksel op de afstandsbediening. Het kofferdeksel wordt dan geopend. Als alle portieren zijn vergrendeld wanneer u het kofferdeksel weer sluit, wordt ook het kofferdeksel automatisch vergrendeld. Kofferdeksel handmatig ontgrendelen met hoofdsleutel Kofferdeksel vergrendelen* (bepaalde landen) In noodgevallen (als de afstandsbediening defect is of als de stroom is weggevallen) kunt u de hoofdsleutel gebruiken om het kofferdeksel handmatig te ontgrendelen. U doet dat als volgt: Druk op de aangegeven knop om het kofferdeksel te vergrendelen. Het kofferdeksel blijft daarna vergrendeld, ook al ontgrendelt u de portieren met één van de sleutels of de afstandsbediening. • Steek de hoofdsleutel boven of onder in het kapje dat het slot afdekt. • Wip het kapje vervolgens naar boven of beneden toe los. • Ontgrendel het kofferdeksel met de sleutel. • Draai de hoofdsleutel in stand II. • Druk op de knop. De LED in de knop licht op om aan te geven dat de functie geactiveerd is. Er verschijnt tevens een tekst op het display. • Draai de sleutel in stand II en druk nogmaals op de knop om de functie te deactiveren. * Alleen mogelijk met de hoofdsleutel 83 6ORWHQHQDODUP 9HUJUHQGHOHQHQRQWJUHQGHOHQ(vervolg) Dashboardkastje vergrendelen Safelock-functie U kunt het dashboardkastje alleen vergrendelen/openen met de hoofdsleutel en dus niet met de servicesleutel. Bij activering van de zogeheten safelock-functie zijn de portieren niet meer van de binnenzijde te openen, als ze eenmaal vergrendeld zijn. De safelock-functie kan alleen van de buitenzijde worden geactiveerd door het bestuurdersportier met de sleutel of de afstandsbediening te vergrendelen. Alle portieren moeten zijn gesloten, voordat u de safelock-functie kunt activeren. De portieren kunnen daarna niet meer van de binnenzijde worden geopend. De auto kan alleen van de buitenzijde worden geopend met de sleutel in het bestuurdersportier of via de afstandsbediening. De safelock-functie treedt 25 seconden na vergrendeling van de portieren in werking. Safelock-functie en eventuele alarmsensoren tijdelijk deactiveren Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft (bijvoorbeeld tijdens de overtocht met een veerverbinding), kunt u de safelock-functie tijdelijk deactiveren. U doet dat als volgt: • Steek de sleutel in het contactslot, draai deze in stand II en vervolgens terug in stand I of 0. • Druk op de knop. Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook de bewegings- en niveausensoren buiten werking, zie pagina 88. 84 De LED in de knop licht op en blijft branden, totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een bericht op het display zolang de sleutel in het contactslot steekt. De volgende keer dat u het contact inschakelt, worden de sensoren weer geactiveerd. WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten op het moment dat de safelock-functie geactiveerd is. 6ORWHQHQDODUP .LQGHUVORW WAARSCHUWING Geef aan de achterpassagiers door dat ze de portieren niet van de binnenzijde kunnen openen, als u het kinderslot hebt geactiveerd. +RXGGHYHUJUHQGHOLQJVNQRSSHQYDQGH SRUWLHUHQWLMGHQVKHWULMGHQRPKRRJ! Bij ongelukken kunnen hulpverleners de portieren dan van de buitenzijde openen. %HGLHQLQJVFLOLQGHUNLQGHUVORWOLQNHUDFKWHU SRUWLHU %HGLHQLQJVFLOLQGHUNLQGHUVORWUHFKWHUDFKWHU SRUWLHU Handmatig kinderslot, achterportieren De bedieningscilinders van de kindersloten vindt u achter op de korte kant van de achterportieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan. Gebruik de contactsleutel van de auto om de bedieningscilinder te verdraaien en zo de kindersloten in of uit te schakelen. A: De portieren kunnen niet van de binnenzijde worden geopend (naar buiten toe draaien). B: De portieren kunnen wel van de binnenzijde worden geopend (naar binnen toe draaien). 85 6ORWHQHQDODUP .LQGHUVORW(vervolg) Wanneer u het elektrische kinderslot DFWLYHHUW, worden tegelijkertijd de instellingen van het handmatige kinderslot tenietgedaan. Elektrisch kinderslot, achterportieren (extra) Gebruik de knop op de middenconsole om het kinderslot op de achterportieren in of uit te schakelen. Het contactslot moet daarbij in stand I of II staan. De LED in de knop brandt om aan te geven dat het kindersloten is ingeschakeld. Er verschijnt tevens een melding op het display, wanneer u het kinderslot in- of uitschakelt. 1%Zolang het HOHNWULVFKHNLQGHUVORW ingeschakeld is, kunnen de achterportieren niet vanaf de binnenzijde worden geopend. 86 6ORWHQHQDODUP $ODUP(extra) Alarmsysteem Uitschakelen van het alarm Geluidssignalen, alarm Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle beveiligde onderdelen continu gecontroleerd. Het alarm gaat af, als: Druk op de knop UNLOCK van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven twee korte lichtsignalen af ter bevestiging dat het alarm is uitgeschakeld. In bepaalde landen kunt u het alarm ook met de sleutel uitschakelen. Een sirene met reservebatterij geeft de geluidssignalen voor het alarm af. De geluidssignalen duren telkens 25 seconden. • • • • • • • • de motorkap wordt geopend; het kofferdeksel wordt geopend; één van de zijportieren wordt geopend; het contactslot wordt omgedraaid met een verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd; er een beweging in het passagierscompartiment wordt waargenomen (op auto’s met een bewegingsmelder (extra op bepaalde markten)); de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor (extra op bepaalde markten)); de accukabel wordt ontkoppeld; iemand de sirene probeert uit te schakelen. Inschakelen van het alarm Druk op de knop LOCK van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven een lang lichtsignaal af ter bevestiging dat het alarm is ingeschakeld en dat alle portieren zijn gesloten. In bepaalde landen kunt u het alarm inschakelen met de sleutel of met de knop op het bestuurdersportier. Automatische inschakeling van het alarm Als u de portieren of het kofferdeksel niet binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer u de auto via de afstandsbediening hebt ontgrendeld, wordt het alarm automatisch weer ingeschakeld. De auto wordt bovendien vergrendeld. Deze functie voorkomt dat u de auto onbedoeld kunt achterlaten zonder het alarm in te schakelen. In bepaalde landen (zoals in België, Israël e.d.) wordt het alarm na enige vertraging automatisch weer ingeschakeld, wanneer het bestuurdersportier werd geopend en gesloten maar daarna niet werd vergrendeld. Lichtsignalen, alarm Wanneer het alarm afgaat, gaan alle richtingaanwijzers 5 minuten lang knipperen of korter wanneer u het alarm volgens de bovenstaande aanwijzingen eerder uitschakelt. 1%Als uw afstandsbediening niet werkt of zoek is, kunt u de auto toch starten en wel op de volgende manier. Open het bestuurdersportier met de sleutel. Het alarm gaat af en de sirene klinkt. Start de motor op de gebruikelijke manier. Het alarm wordt vervolgens gedeactiveerd. Uitschakelen van geactiveerd alarm Om het alarm uit te schakelen wanneer het eenmaal is afgegaan, moet u op de knop UNLOCK van de afstandsbediening drukken. De richtingaanwijzers van de auto geven ter bevestiging twee korte lichtsignalen af. 87 6ORWHQHQDODUP $ODUPH[WUD(vervolg) keer dat u het contact inschakelt, worden de sensoren weer geactiveerd. Als uw auto is uitgerust met de zogeheten safelock-functie, wordt ook deze functie tegelijkertijd geactiveerd, zie pagina 84. Controlelampje op dashboard (bepaalde landen) Een controlelampje (LED) boven op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: Alarmsensoren en safelockfunctie tijdelijk deactiveren Om te voorkomen dat het alarm afgaat wanneer u bijv. een hond in de auto achterlaat of gebruik maakt van een veerboot, kunt u de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk uitschakelen en wel als volgt: • Steek de sleutel in het contactslot, draai deze in stand II en vervolgens terug in stand I of 0. • Druk op de knop. De LED in de knop licht op en blijft branden, totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een bericht op het display zolang de sleutel in het contactslot steekt. De volgende 88 • Het lampje brandt niet: Het alarm is uitgeschakeld. • Het lampje licht éénmaal per seconde op: Het alarm is ingeschakeld. • Het lampje knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm tot het moment van inschakelen van het contact: Het alarm is afgegaan. Als er een storing is opgetreden in het alarmsysteem, verschijnt er een displaybericht. Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u de auto in een erkende Volvo-werkplaats laten nakijken. WAARSCHUWING Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. 6ORWHQHQDODUP Alarmsysteem testen Test van de bewegingsmelder 1. Open alle portierruiten. 2. Activeer het alarm. De LED knippert langzaam om aan te geven dat het alarm op scherp staat. 3. Wacht 30 seconden. 4. Test de bewegingsmelder in het passagierscompartiment door bijv. een tas van de stoelzitting te nemen. Het alarmsysteem moet dan geluids- en knippersignalen afgeven. 5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Test van de motorkap 1. Ga in de auto zitten en deactiveer de bewegingsmelder. 2. Activeer het alarm (blijf in de auto zitten en vergrendel de portieren met de knop op de afstandsbediening). 3. Wacht 30 seconden. 4. Ontgrendel de motorkap met de hendel onder het dashboard. Het alarm moet vervolgens geluids- en lichtsignalen afgeven. 5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Test van de portieren 1. Activeer het alarm. 2. Wacht 30 seconden. 3. Ontgrendel de auto met de sleutel in het bestuurdersportier. 4. Open één van de portieren. Het alarm moet vervolgens geluids- en lichtsignalen afgeven. 5. Herhaal deze test voor het andere voorportier. 6. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Test van het kofferdeksel 1. Activeer het alarm. 2. Wacht 30 seconden. 3. Ontgrendel het kofferdeksel met behulp van de sleutel in het bestuurdersportier. 4. Open het kofferdeksel. Het alarm moet vervolgens geluids- en lichtsignalen afgeven. 5. Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Als het alarmsysteem niet goed werkt, moet u de auto in een erkende Volvo-werkplaats laten nakijken. 89 6ORWHQHQDODUP 90 Starten en rijden Tanken 92 Motor starten 93 Algemene informatie 94 Handgeschakelde versnellingsbak 96 Automatische versnellingsbak (extra) 97 Geartronic (extra) 99 Vierwielaandrijving (extra) 101 Remsysteem 102 Stabiliteitssysteem (extra*) 104 Slepen 108 Starten met hulpaccu 109 Rijden met een aanhanger 110 Trekhaak 112 Lading op het dak 116 91 Starten en rijden Tanken Tankvuldop Benzine tanken De tankvuldop vindt u achter de tankvulklep in het spatscherm rechtsachter. 1%Voeg nooit zelf reinigende additieven (dopes) aan de benzine toe zonder het uitdrukkelijke advies van een Volvo-werkplaats. Bij hoge buitentemperaturen kan er een bepaalde mate van overdruk in de brandstoftank ontstaan. Draai de tankvuldop dan langzaam open. Tank niet te veel brandstof in de tank. Laat het vulpistool bij voorkeur niet meer dan éénmaal automatisch afslaan! Als de brandstoftank te vol zit, kan het zijn dat de tank bij hoge buitentemperaturen overloopt! Breng na het tanken de tankvuldop weer aan en draai deze zo ver dicht dat u één of meer klikken hoort. Tankvulklep openen BELANGRIJK! Giet benzinemodellen altijd met loodvrije benzine vol om te voorkomen dat de katalysator beschadigd raakt. Dieselolie tanken Bij lage temperaturen (–5°C tot –40°C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat tot startproblemen kan leiden. Zorg er daarom voor dat u tijdens de wintermaanden speciale winterbrandstof gebruikt. De tankvulklep kan worden geopend, wanneer de auto onvergrendeld staat. 1%De tankvulklep blijft tien minuten lang onvergrendeld staan, nadat u de auto hebt vergrendeld. WAARSCHUWING! Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele telefoon XLW. Het belsignaal kan aanleiding geven tot vonkvorming en daarbij de brandstofdampen ontsteken met gevaar voor brand en verwondingen. 92 Starten en rijden Motor starten U start de motor als volgt (benzine) 1. Trek de handrem (parkeerrem) aan. 2. $XWRPDWLVFKHYHUVQHOOLQJVEDN Zet de keuzehendel in stand P of N. +DQGJHVFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDN Zet de versnellingspook in de vrijstand en trap het koppelingspedaal volledig in. Dit is vooral van belang bij strenge kou. 3. Draai de contactsleutel in de startstand. Als de motor niet binnen 5 tot 10 seconden aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een nieuwe startpoging doen. U start de motor als volgt (diesel) 1. Trek de handrem (parkeerrem) aan. 2. $XWRPDWLVFKHYHUVQHOOLQJVEDN Zet de keuzehendel in stand P of N. +DQGJHVFKDNHOGHYHUVQHOOLQJVEDN Zet de versnellingspook in de vrijstand en trap het koppelingspedaal volledig in. Dit is vooral van belang bij strenge kou. 3. Draai de contactsleutel in de rijstand. Een controlesymbool op het instrumentenpaneel licht op om aan te geven dat de voorgloeifunctie van de motor actief is. Draai de sleutel in de startstand, wanneer het controlesymbool is gedoofd. . 1%Afhankelijk van de motortemperatuur kan het tijdens de koude start gebeuren dat het motortoerental van bepaalde motortypes (korte tijd) iets hoger is dan normaal. Dit omdat Volvo ernaar streeft de uitstoot te beperken van stoffen die schadelijk zijn voor het milieu door het uitlaatgasreinigingssysteem van de motor zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur te brengen. Contactsleutels en elektronische startblokkering Let er bij het starten op dat er geen andere contactsleutels met transponderchip aan dezelfde sleutelbos hangen. Als dat wel het geval is, kan de elektronische startblokkering worden geactiveerd. Wanneer dat gebeurt, moet u de andere sleutels van de sleutelbos halen en de motor opnieuw starten. /DDWGHPRWRUPHWHHQQDHHQNRXGHVWDUW QRRLWRSWHKRJHWRHUHQGUDDLHQ1HHP FRQWDFWRSPHWGHGLFKWVWELM]LMQGH9ROYR ZHUNSODDWVDOVGHPRWRUQLHWDDQVODDWRI RYHUVODDW WAARSCHUWING! Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of slepen uit het contactslot! Schakel nooit tijdens het rijden het contact uit (sleutel in stand 0) en neem de contactsleutel evenmin uit het contactslot. U loopt dan het gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd, waarbij de auto onbestuurbaar wordt. Contact- en stuurslot 0 – Blokkeerstand Het stuurslot blokkeert het stuurwiel, wanneer u de sleutel uitneemt. I – Tussenstand, “radiostand” Sommige onderdelen van het elektrisch systeem kunnen worden ingeschakeld. Het elektrisch systeem van de motor is echter uitgeschakeld. II – Rijstand De stand waarin de contactsleutel tijdens het rijden staat. Het complete elektrisch systeem van de auto is ingeschakeld. III – Startstand De startmotor wordt ingeschakeld. Wanneer u nadat de motor is aangeslagen de sleutel loslaat, veert deze automatisch terug in de rijstand. Als het u moeite kost om de sleutel om te draaien, kan het zijn dat de stand van de voorwielen voor spanningen in het stuurslot zorgt. Draai de contactsleutel in dat geval om, terwijl u het stuurwiel heen en weer draait. Zorg dat het stuurwiel geblokkeerd is, wanneer u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op diefstal. 93 Starten en rijden Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt en uw rijstijl en snelheid afstemt op de heersende verkeerssituatie. Let op het volgende: • Laat de motor zo snel mogelijk op bedrijfstemperatuur komen! D.w.z. dat u de motor niet stationair moet laten lopen, maar zo snel mogelijk moet wegrijden en de motor licht moet belasten. • Een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Laat de auto zoveel mogelijk staan voor de kortere ritten, waarbij de motor niet op temperatuur komt. • Rijd rustig! Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen. • Laat zware lading niet onnodig lang in de auto liggen. • Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije en droge wegen. • Verwijder de lastdrager, wanneer u deze niet meer nodig hebt. • Open de zijramen niet onnodig. 94 Rijd niet met een geopend kofferdeksel! Wanneer u met het kofferdeksel open rijdt, kunnen er uitlaatgassen en daarmee giftig koolmonoxide via de kofferbak de passagiersruimte in worden gezogen. Als u echter toch een stukje met een geopende kofferdeksel moet rijden, kunt u het volgende doen: • Doe alle ramen dicht. • Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer en laat de ventilator op de hoogste snelheid draaien. Nieuwe auto’s en gladde wegen Het rijgedrag van de auto varieert afhankelijk van de vraag of uw auto is uitgerust met een handgeschakelde of een automatische versnellingsbak. Aarzel daarom niet om onder gecontroleerde omstandigheden (zoals op een slipbaan) te testen hoe de auto bij gladheid reageert. Automatische versnellingsbak, koude start Als u bij koud weer wegrijdt, kan het zijn dat de schakelingen stug aandoen. Dit komt omdat de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen stroperiger wordt. Om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken schakelt de versnellingsbak later op dan normaal, wanneer u bij lage temperaturen wegrijdt. Wanneer u met een koude motor wegrijdt, schakelt de versnellingsbak bij een hoger toerental op dan normaal. Dit om ervoor te zorgen dat de katalysator sneller op de juiste temperatuur komt. Adaptieve schakelpatronen, automatische versnellingsbak De versnellingsbak wordt geregeld aan de hand van zogeheten adaptieve schakelpatronen. De regeleenheid “ leert” voortdurend hoe de versnellingsbak zich gedraagt. De regeleenheid registreert de wijze waarop de versnellingsbak schakelt, zodat er in elke situatie optimaal wordt geschakeld. De regeleenheid analyseert ook uw rijstijl, bijv. hoe snel u het gaspedaal intrapt, en stemt de gevoeligheid van de schakelingen af op uw specifieke rijstijl. Starten en rijden Veiligheidssystemen, automatische versnellingsbakken Auto’s met een automatische versnellingsbak zijn uitgerust met een aantal speciale veiligheidssystemen: “Keylock”, sleutelblokkering Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen moet de contactsleutel minstens in stand I staan. Om na de rit de contactsleutel te kunnen uitnemen moet de keuzehendel in stand P staan. “Shiftlock”, schakelblokkering Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen terwijl de contactsleutel in stand I of II staat, moet u op het rempedaal trappen. :DDUXRSPRHWOHWWHQELMKHWZHJULMGHQ YDQXLWVWLOVWDQG Houd u voet op het rempedaal, wanneer u de keuzehendel uit stand P haalt! Voorkom oververhitting van de motor en het koelsysteem In speciale omstandigheden, bijv. op steile hellingen en bij het vervoer van een zware lading, bestaat het gevaar dat de motor en het koelsysteem oververhit raken. Dit geldt in het bijzonder bij warm weer. Doe het volgende om oververhitting van het koelsysteem te voorkomen: • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange, steile helling oprijdt. • Schakel van tijd tot tijd de airconditioning uit. • Laat de motor bij voorkeur niet stationair lopen. • Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. • Verwijder verstralers die voor de grille zitten, als u bij extreem warm weer rijdt. Doe het volgende om oververhitting van de motor te voorkomen: Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min, wanneer u met een aanhanger of caravan achter de auto in heuvelachtig gebied rijdt. Als u dat wel doet, kan de olietemperatuur te hoog oplopen. 95 Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Schakelstanden vijfversnellingsbak Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden moet u zoveel mogelijk gebruik maken van de 5de versnelling. 96 Blokkering achteruitversnelling Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat! Om de achteruitversnelling in te schakelen moet u de versnellingspook eerst in de neutraalstand zetten (tussen de 3de en 4de versnelling in). Door de blokkering van de achteruitversnelling kunt u de versnellingspook niet rechtstreeks vanuit de stand voor de 5de versnelling in die voor de achteruitversnelling zetten. Schakelstanden zesversnellingsbak Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van de hoogste versnellingen. Starten en rijden Automatische versnellingsbak (extra) ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand 1 staat. D, Rijstand Stand ' is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug, afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand 5in stand ' zet. 4, Lageversnellingsstand Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld tussen de 1ste, 2de, 3de en 4de versnelling. Er wordt niet opgeschakeld naar de 5de versnelling. Stand 4 leent zich voor... P – Parkeerstand Zet de keuzehendel in de parkeerstand, wanneer u de motor start of de auto parkeert. =HWGHNHX]HKHQGHODOOHHQLQVWDQG3 ZDQQHHUGHDXWRVWLOVWDDW In stand3 is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de handrem aan! R, Achteruitrijstand =HWGHNHX]HKHQGHODOOHHQLQVWDQG5 ZDQQHHUGHDXWRVWLOVWDDW N – Neutraalstand Stand 1is de neutraalstand. In deze stand kunt u de motor starten, maar er is geen versnelling L, Lageversnellingsstand Zet de keuzehendel in stand/ als u in de 1ste of 2de versnelling wilt rijden. Bij het rijden in de bergen is de motorrem het krachtigst met de keuzehendel in stand /. Terugschakelblokkering De versnellingsbak is voorzien van een ingebouwde blokkering die verhindert dat de motor te hoge toeren maakt, wanneer u de keuzehendel in één van de lageversnellingsstanden zet. • ...het rijden in de bergen; • ...het rijden met een aanhanger; • ...een verhoogde mate van afremmen op de motor. 3, Lageversnellingsstand Er wordt automatisch op- en teruggeschakeld tussen de 1ste, 2de en 3de versnelling. Er wordt niet opgeschakeld naar de 4de versnelling. Stand 3 leent zich voor... • ...het rijden in de bergen; • ...het rijden met een aanhanger; • ...een verhoogde mate van afremmen op de motor. 97 Starten en rijden Automatische versnellingsbak (extra) (vervolg) W, Winterprogramma Keuzehendelblokkering Met de knop W schakelt u het winterprogramma in of uit. U kunt de keuzehendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen 1en '. Om de hendel in één van de overige standen te kunnen zetten moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. U gebruikt het winterprogramma bij het optrekken en rijden op gladde wegen. Wanneer u het winterprogramma hebt ingeschakeld, wordt de aandrijvingskracht van de wielen beperkt en wordt er bij een lager motortoerental dan normaal opgeschakeld. Bij inschakeling van het programma licht het symbool : op het instrumentenpaneel op. 1%U kunt het winterprogramma :niet activeren, als u voor de handmatige schakelstand hebt gekozen. Het winterprogramma is alleen te activeren, wanneer de keuzehendel in stand ' staat. 98 Wanneer u de blokkeerknop op de keuzehendel indrukt, kunt u de hendel overlangs tussen de standen 5 en 1heen en weer halen en overdwars tussen de standen 'en /. “Kickdown” Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand) schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten “kickdown”. Wanneer de maximale snelheid voor de ingeschakelde versnelling is bereikt of wanneer u het gaspedaal uit de “ kickdown” loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch weer op. Gebruik de “ kickdown” om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. Starten en rijden Geartronic (extra) D – Rijstand Stand ' is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug, afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand 5in stand ' zet. Handmatige schakelstanden keuzehendel P – Parkeerstand Zet de keuzehendel in de parkeerstand, wanneer u de motor start of de auto parkeert. =HWGHNHX]HKHQGHODOOHHQLQVWDQG3 ZDQQHHUGHDXWRVWLOVWDDW In stand 3 is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Trek na het parkeren altijd de handrem aan! R – Achteruitrijstand Zet de keuzehendel alleen in stand 5, wanneer de auto stilstaat! N – Neutraalstand Stand 1is de neutraalstand. In deze stand kunt u de motor starten, maar er is geen versnelling ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand 1 staat. Als u vanuit stand 'wilt overgaan op de handmatige standen, moet u de hendel naar links duwen. Als u vanuit stand 0$1 wilt overgaan op ' moet u de hendel naar rechts in stand ' duwen. De 3de, 4de en 5de versnelling hebben een slipvrije overbruggingsfunctie (lock-up), waardoor er beter op de motor kan worden afgeremd en er minder brandstof wordt verbruikt. Tijdens het rijden Tijdens het rijden is het altijd mogelijk voor de handmatige schakelstanden te kiezen. De ingeschakelde versnelling is geblokkeerd, zolang u geen andere versnelling kiest. De versnellingsbak schakelt alleen terug, als u uw vaart drastisch mindert. Als u de keuzehendel naar de min (–) haalt, schakelt de versnellingsbak één versnelling terug en wordt er op de motor afgeremd. Als u de keuzehendel naar de plus (+) haalt, schakelt de versnellingsbak één versnelling op. De 3de versnelling is de hoogste versnelling die u bij het wegrijden kunt inschakelen. U kunt de kickdown niet gebruiken, zolang de keuzehendel in de handmatige schakelstanden staat. Zet de keuzehendel in dat geval eerst terug in de automatische stand '. Geartronic op R-versie (extra) De R-versie van de S60 met een automatische versnellingsbak is uitgerust met een S-knop bij de keuzehendel in plaats van een W-knop. Met de S-knop schakelt u het sportprogramma van de versnellingsbak in of uit. Het programma is actief, wanneer de LED in de knop oplicht. Het sportprogramma levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando’s die u met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van het sportprogramma wordt tevens de voorkeur gegeven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld. 99 Starten en rijden Geartronic (extra) (vervolg) “Kickdown” Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand) schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten “kickdown”. Wanneer de maximale snelheid voor de ingeschakelde versnelling is bereikt of wanneer u het gaspedaal uit de “ kickdown” loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch weer op. Gebruik de “kickdown” om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. W, Winterprogramma* Keuzehendelblokkering Met de knop : schakelt u het winterprogramma in of uit. U gebruikt het winterprogramma bij het optrekken en rijden op gladde wegen. Wanneer u het winterprogramma hebt ingeschakeld, wordt de aandrijvingskracht van de wielen beperkt en wordt er bij een lager motortoerental dan normaal opgeschakeld. Bij inschakeling van het programma licht het symbool : op het instrumentenpaneel op. 1%U kunt het winterprogramma :niet activeren, als u voor de handmatige schakelstand hebt gekozen. Het winterprogramma is alleen te activeren, wanneer de keuzehendel in stand ' staat. * Niet aanwezig op de R-versie met een S-knop en het programma FOUR-C. 100 U kunt de keuzehendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen '1en de KDQGPDWLJHVFKDNHOVWDQG Om de hendel in één van de overige standen te kunnen zetten moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. Wanneer u de blokkeerknop op de keuzehendel indrukt, kunt u de hendel overlangs heen en weer halen tussen de standen 351en '. 1%U kunt de NLFNGRZQniet gebruiken, zolang de keuzehendel in de handmatige schakelstanden staat. Zet de keuzehendel in dat geval eerst terug in de automatische stand '. Starten en rijden Vierwielaandrijving (extra) AWD, “All Wheel Drive” De vierwielaandrijving van uw Volvo is altijd actief en voldoet aan zeer strenge eisen qua technische standaard. Bij het juiste gebruik ervan biedt vierwielaandrijving in vergelijking tot conventionele voor- of achterwielaandrijving de bestuurder grotere mogelijkheden om zich uit onvoorziene situaties op verschillende soorten ondergrond te redden. Vierwielaandrijving houdt in dat alle vier de wielen van de auto tegelijkertijd worden aangedreven. De kracht wordt automatisch verdeeld over de voor- en achterwielen. Een elektronisch geregeld koppelingssysteem verdeelt de kracht over het wielpaar dat op dat moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit om een optimale wegligging te verkrijgen en te voorkomen dat de wielen doorslippen. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. Deze verbeterde vorm van aandrijving verhoogt de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel. Sneeuwkettingen Op auto’s met vierwielaandrijving mag u alleen sneeuwkettingen aanbrengen op de voorwielen. BELANGRIJK! Let op het volgende om schade aan de onderdelen in de wielkuip te voorkomen: Maak uitsluitend gebruik van sneeuwkettingen die bestemd zijn voor modellen met AWD. Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* De S60 R is uitgerust met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging. Deze functie maakt de auto gemakkelijker te besturen bij lage snelheden, zodat bijvoorbeeld het parkeren minder moeite kost. Naarmate de snelheid hoger wordt nemen de stuurkrachten toe, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. * Alleen op de R-versie Bandenmaat en bandenspanning Volvo adviseert u alleen gebruik te maken van banden die alle vier van hetzelfde merk zijn, dezelfde maat en aanduiding hebben en voorzien zijn van dezelfde index voor het draagvermogen en de snelheidslimiet. Welke bandenspanning de juiste is, ziet u in de tabel aan de binnenzijde van de tankvulklep. 101 Starten en rijden Remsysteem Als een remkring defect raakt Als er een storing in één van de remkringen optreedt, kunt u de auto nog steeds remmen. Trap in één keer hard op het rempedaal – dus niet pompen. U moet het rempedaal verder dan normaal intrappen. Het pedaal voelt bovendien iets minder stug aan. Ook moet u meer kracht uitoefenen voor hetzelfde remmende vermogen. 'HUHPEHNUDFKWLJLQJZHUNWDOOHHQDOVGH PRWRUORRSWAls de auto rijdt of wordt gesleept met een uitgeschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als wanneer de motor loopt. +HWUHPSHGDDOYRHOWVWXJHQVWLMIDDQ 102 9RFKWRSGHUHPVFKLMYHQHQUHPYRHULQJHQ NDQGHHLJHQVFKDSSHQYDQGHUHPPHQ EHwQYORHGHQ Door opspattend water (bij hevige regenval, in waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden de onderdelen van het remsysteem nat. Het vocht beïnvloedt de wrijvingseigenschappen van de remvoeringen negatief, zodat u een bepaalde verlenging van de aanspreekduur van de remmen kunt merken. Trap het rempedaal van tijd tot tijd lichtjes in, wanneer u lange afstanden in de regen of in sneeuwmodder aflegt. Doe dit ook voordat u de auto voor langere tijd parkeert in dergelijke weersomstandigheden. Op die manier verwarmt u de remvoeringen zodat het vocht verdampt. Doe dit ook, wanneer u meteen na een wasbeurt of in zeer vochtige of koude weersomstandigheden wegrijdt. Als de remmen zwaar belast worden De remmen van de auto worden uitermate zwaar belast, wanneer u in de Alpen of op wegen met vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u niet bijzonder hard op het rempedaal trapt. Omdat de snelheid in dergelijke omstandigheden vaak laag is, worden de remmen niet even goed gekoeld als bij het rijden op egale wegen. Om de remmen niet overmatig te belasten, kunt u beter geen gebruik maken van het rempedaal, maar in plaats daarvan terugschakelen en tijdens het klimmen en dalen dezelfde versnelling gebruiken (handgeschakelde versnellingsbak). Op die manier kunt u beter op de motor afremmen en hoeft u de voetrem slechts kortstondig te gebruiken. Let erop dat u de remmen van de auto zwaarder belast, wanneer u met een aanhanger rijdt. Starten en rijden Anti-blokkeerremsysteem (ABS) Het ABS-systeem (Anti-lock Braking System) is ontworpen om te voorkomen dat de wielen tijdens het remmen geblokkeerd raken. Hierdoor kan tijdens het remmen een zo groot mogelijke respons van het stuurwiel worden verkregen. Het ABS-systeem zorgt ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft om bijvoorbeeld obstakels te kunnen ontwijken. Het ABS-systeem verbetert de totale remcapaciteit niet. Als bestuurder hebt u echter wel meer controle over de besturing van de auto, wat voor meer veiligheid zorgt. Wanneer u na het starten van de motor met de auto wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h hebt bereikt, gaat een kortstondige zelftest van start die te horen en te voelen is. Wanneer het ABS-systeem actief is, treden er merkbare pulsaties in het rempedaal op. Dit is volkomen normaal. 1%Om het ABS-systeem optimaal te benutten moet u zo hard mogelijk op het rempedaal trappen. Haal uw voet niet van het rempedaal, wanneer u pulsaties van het ABS-systeem hoort en voelt. Aarzel niet om onder gecontroleerde omstandigheden (zoals op een slipbaan) te testen hoe het ABS-systeem werkt. Het ABS-symbool licht op en blijft continu branden... • ... gedurende twee seconden tijdens de start om het systeem te controleren. • ... als het ABS-systeem uitgeschakeld werd wegens een storing. Elektronische remkrachtverdeling, EBD Het EBD-systeem (Electronic Brakeforce Distribution) vormt een geïntegreerd onderdeel van het ABS-systeem. Het EBD-systeem regelt de remkracht op de achterwielen altijd dusdanig af dat de maximale remwerking wordt verkregen. Wanneer het systeem de remkracht afregelt, treden er merkbare pulsaties in het rempedaal op. WAARSCHUWING! Als de waarschuwingssymbolen voor het UHPsysteem en $%6-systeem tegelijkertijd oplichten, bestaat het gevaar dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat slippen. Als de symbolen echter blijven branden ondanks dat het peil in het remvloeistofpeil in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. 103 Starten en rijden Stabiliteitssysteem (extra*) Stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC/DSTC*) Het STC-systeem (Stability and Traction Control) bestaat uit de deelsystemen SC en TC. Het DSTC-systeem (Dynamic Stability and Traction Control) bestaat uit de deelsystemen SC, TC, AYC en EBA. Tractieregeling, TC De tractieregeling hevelt de aandrijfkracht bestemd voor een slippend wiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt, door het slippende wiel af te remmen. Om de aandrijfkracht in een dergelijke situatie te verhogen kan het zijn dat u het gaspedaal verder dan normaal moet intrappen. Wanneer de tractieregeling actief is, kunt u een tikkend geluid horen. Dit is volkomen normaal. De tractieregeling is voornamelijk actief op lage snelheden. U kunt de tractieregeling niet uitschakelen. Stabiliteitssysteem, SC Het stabiliteitsysteem (Stability Control, SC) is ontwikkeld om te voorkomen dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken hun grip op het wegdek verliezen door het motorkoppel te beperken dat op de wielen wordt overgebracht. Het systeem verbetert de aandrijving en verhoogt de veiligheid op gladde wegen. In bijzondere omstandigheden zoals bij het gebruik van sneeuwkettingen of bij het rijden in diepe sneeuw of zand, kan het handig zijn het SC-systeem buiten werking te stellen om de tractie te verhogen. U doet dat met een druk op de knop STC/DSTC. 104 Anti-slipregeling, AYC De anti-slipregeling (Active Yaw Control, AYC) zorgt ervoor dat één of meer wielen van de auto automatisch worden afgeremd. Dit om de auto te stabiliseren als deze in de slip dreigt te raken. Als u in een dergelijke situatie zelf op de rem trapt, zal het rempedaal stugger aandoen dan normaal en tikkende geluiden maken. De anti-slipregeling is altijd actief en kan om veiligheidsredenen niet buiten werking worden gesteld. $<&5YHUVLH Bij de R-versie kunt u de regeling uitschakelen met de knop DSTC. U moet de procedure voor het beperken/reactiveren van de regeling driemaal herhalen (knop vijfmaal – aan-uit-aanuit-aan – achtereen indrukken) om de AYCregeling volledig uit te schakelen. 1%Wanneer het EBA-systeem geactiveerd wordt, zakt het rempedaal omlaag en kunt u het maximale remvermogen van de auto afnemen. Breng gedurende de totale remmanoeuvre evenveel druk aan op het rempedaal. Het EBAsysteem wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk van het rempedaal haalt. Remkrachtverhoging, EBA Het EBA-systeem (Emergency Brake Assistance) vormt een geïntegreerd onderdeel van het DSTC-systeem. Het EBA-systeem is dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u krachtig moet afremmen, altijd meteen het maximale remvermogen kunt afnemen. Het systeem registreert het moment waarop u krachtig wilt afremmen door de snelheid te meten waarmee u het rempedaal intrapt. +HWZDDUVFKXZLQJVV\PERRO OLFKWRSHQ EOLMIWFRQWLQXEUDQGHQZDQQHHU Het EBA-systeem is op alle snelheden actief en kan (om veiligheidsredenen) niet buiten werking worden gesteld. Frictiedetetectiesysteem, RFD (extra) Het RFD-systeem (Road Friction Detection) is een geavanceerd systeem voor detectie van de frictie tussen de banden het wegdek. Het systeem is ontwikkeld om u zo spoedig mogelijk te waarschuwen voor gladheid. Het RFD-systeem is actief op lage en hoge snelheden en kan om veiligheidsredenen niet buiten werking worden gesteld. • ...het RFD-systeem de frictie tussen de banden en het wegdek als laag beschouwt. +HWRUDQMHZDDUVFKXZLQJVV\PERRO OLFKWRSHQEOLMIWFRQWLQXEUDQGHQHQGH PHOGLQJ³5)'6(59,&(9(5(,67´ YHUVFKLMQWRSKHWGLVSOD\ZDQQHHU • ...het RFD-systeem uitgeschakeld werd wegens een storing. * Het STC- of DSTC-systeem is extra op bepaalde markten. Starten en rijden Knop STC/DSTC Met de knop STC/DSTC op de middenconsole kunt u de functie van het STC/DSTC-systeem beperken of een gelden beperking opheffen. Wanneer GH/('LQGHNQRSEUDQGW is het STC/DSTC-systeem DFWLHI (voor zover er geen storingen zijn). Bij beperking van de functie van het STC/ DSTC-systeem, wordt het stabiliteitssysteem (SC) uitgeschakeld en gelden er beperkingen voor de anti-slipregeling (AYC). De overige systemen werken onverminderd voort. 1%Om veiligheidsredenen moet u de knop minstens een halve seconde lang ingedrukt houden om de functie van het STC/DSTCsysteem te beperken. 'H/(' in de knop GRRIWen op het display verschijnt de tekst: “67&'67&63,1 &21752/8,7´. Het STC/DSTC-systeem wordt iedere keer dat u de motor start automatisch geactiveerd. +HWZDDUVFKXZLQJVV\PERRO ZDQQHHU NQLSSHUW • ...het SC-systeem actief is om te voorkomen dat de aangedreven wielen van de auto doorslippen; • ...de TC-regeling actief is om de tractie van de auto te verbeteren; • ...het AYC-systeem actief is om te voorkomen dat de auto in de slip raakt; +HWZDDUVFKXZLQJVV\PERRO OLFKWRSHQ GRRIWZHHUQDFDVHFRQGHQZDQQHHU • ... u de motor start. (Het lampje licht op om het systeem te testen.) 'H/('LQGHNQRSGRRIWHQGHWHNVW³67& '67&63,1&21752/8,7´YHUVFKLMQWRS KHWGLVSOD\ZDQQHHU • ...u de functie van het SC-systeem van het STC/DSTC-systeem beperkt hebt met een druk op de knop STC/DSTC. WAARSCHUWING! Onder normale omstandigheden zorgt het STC/DSTC-systeem voor een betere wegligging. Dit mag echter voor u geen reden zijn om sneller te gaan rijden. Wees altijd voorzichtig bij het nemen van bochten en het rijden op gladde wegen. Let erop dat de rijeigenschappen van de auto veranderen, als u het STC/DSTC-systeem uitschakelt. +HWRUDQMHZDDUVFKXZLQJVV\PERRO OLFKWRSHQEOLMIWFRQWLQXEUDQGHQHQGHWHNVW ³75$&7,(&21752/(7,-'(/,-.8,7´ YHUVFKLMQWRSKHWGLVSOD\ZDQQHHU • ...de functie van de TC-regeling van het remsysteem tijdelijk beperkt is wegens een te hoge remtemperatuur. De beperking van de TC-regeling wordt automatisch opgeheven, wanneer de remtemperatuur weer normaal is. +HWRUDQMHZDDUVFKXZLQJVV\PERRO OLFKWRSHQEOLMIWFRQWLQXEUDQGHQHQGHWHNVW ³$17,6.,'6(59,&(9(5(,67´ YHUVFKLMQWRSKHWGLVSOD\ZDQQHHU • ...het DSTC-systeem uitgeschakeld is wegens een storing. 105 Starten en rijden Stabiliteitssysteem (extra*) (vervolg) Actief chassis, FOUR-C* De R-versie is uitgerust met een zeer geavanceerd actief chassissysteem, het FOUR-C (Continuously Controlled Chassis Concept), dat elektronisch gestuurd is. Het systeem werkt op basis van enkele sensoren die continu de bewegingen en reacties van de auto in de gaten houden, zoals de verticale en zijdelingse versnelling, de rijsnelheid en de wielbewegingen. De regeleenheid van FOUR-C analyseert gegevens afkomstig van de sensoren en regelt zo nodig de schokdemperinstellingen tot 500 keer per seconde bij. Dit levert een uitermate snelle en nauwkeurige afregeling van elk van de schokdempers op. Dit verklaart de verschillen in de chassiseigenschappen. De knoppen op het instrumentenpaneel (zie afbeelding) zijn altijd te gebruiken om te wisselen tussen drie mogelijke standen: Comfort, Sport en Advanced. Het systeem biedt u de mogelijkheid om de chassiseigenschappen van de auto aan te passen, wanneer u uw rijstijl wijzigt of als er wijzigingen in het wegdek optreden. Deze aanpassing neemt slechts enkele milliseconden in beslag. Hoe de motor op het gaspedaal reageert hangt af van de geselecteerde chassiseigenschappen: in de stand Advanced reageert de motor sneller op het geven van gas. * Alleen op de R-versie 106 Starten en rijden Sport In de stand Sport reageert de auto sneller op de beweging van het stuurwiel dan in de stand Comfort. De vering is stugger en de carrosserie volgt het wegdek om bij het snelle bochtenwerk de mate van overhellen te beperken. Wanneer u het contact uitschakelt na een rit in de stand Sport, zal de volgende keer dat u het contact inschakelt dezelfde stand worden aangehouden. Advanced In de stand Advanced zijn de bewegingen van de schokdempers minimaal en geoptimaliseerd voor maximale grip en minimale overhelling in bochten. De auto reageert sneller op het bijgeven van gas en de automatische versnellingsbak hanteert een sportiever schakelpatroon. U wordt geadviseerd deze stand alleen te activeren op zeer rechte en vlakke wegen. Comfort In de stand Comfort is de vering van het chassis dusdanig afgestemd, dat de carrosserie niets van de oneffenheden in het wegdek merkt en de auto als het ware over de weg zweeft. De schokdemping is soepeler dan normaal, waardoor de bewegingen van de carrosserie minimaal zijn. Deze stand wordt aanbevolen tijdens lange ritten en bij gladheid. Wanneer u het contact uitschakelt na een rit in de stand Advanced, zal de volgende keer dat u het contact inschakelt de stand Sport worden aangehouden. Wanneer u het contact uitschakelt na een rit in de stand Comfort, zal de volgende keer dat u het contact inschakelt dezelfde stand worden aangehouden. 107 Starten en rijden Slepen Motor niet op gang slepen Als u de motor van een auto met een handgeschakelde versnellingsbak op gang probeert te slepen, kan/kunnen de katalysator(en) beschadigd worden. Auto’s met een automatische versnellingsbak kunt u niet op gang slepen. Als de accu uitgeput is, moet u een opgeladen hulpaccu gebruiken. Als de auto gesleept moet worden • Zorg ervoor dat de contactsleutel in stand I staat, zodat het stuurslot niet werkt en de auto bestuurbaar is. /HWHURSGDWXGHPD[LPDDOWRHJHVWDQH VQHOKHLGDDQKRXGW • Let erop dat de rem- en stuurbekrachtiging niet werken, als u de motor hebt afgezet! U moet ongeveer vijfmaal zo hard op het rempedaal trappen en de auto stuurt aanzienlijk zwaarder. • Rijd rustig. • Houd de sleepkabel gespannen om schokkende bewegingen te voorkomen. Modellen met een automatische versnellingsbak • Zorg dat de keuzehendel in stand N staat. • De maximaal toelaatbare snelheid voor auto’s met een automatische versnellingsbak (AW) bedraagt 80 km/h. • De maximaal toelaatbare afstand bedraagt 80 km. • U kunt de motor niet op gang trekken. Voor “Starten met hulpaccu”, zie de volgende pagina. 108 6OHHSRRJYyyU 6OHHSRRJDFKWHU Sleepoog* Bergen Het sleepoog vindt u in de gereedschapstas in de bagageruimte. Schroef het sleepoog op zijn plaats vóór het slepen. De aansluitingen en afdekkapjes voor het sleepoog bevinden zich aan de rechterzijde van de voor- en achterbumpers. Ga als volgt te werk om een afdekkapje te verwijderen: $. Haal de onderkant van het afdekkapje los met een muntstuk. %. Schroef het sleepoog tot aan de flens vast (C). Maak bij voorkeur gebruik van de wielsleutel. Draai het sleepoog na gebruik los en plaats het afdekkapje terug. Het sleepoog is alleen te gebruiken voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging, wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden. Voor bergingswerkzaamheden moet u professionele hulp inroepen. * (bepaalde modellen) Om het sleepoog in de achterbumper te bevestigen moet u eerst de kunststof schroef uit de console voor het achterste sleepoog verwijderen. Gebruik de wielsleutel om de kunststof schroef los te draaien. Draai de kunststof schroef na gebruik van het sleepoog weer vast. Starten en rijden Starten met hulpaccu Ga als volgt te werk om de auto met een hulpaccu te starten: Als de accu om wat voor reden dan ook ontladen is, kunt u stroom “lenen” van een losse reserveaccu of van een accu in een andere auto om op die manier de motor te starten. Controleer altijd of de accuklemmen goed vastzitten, zodat ze geen vonken trekken tijdens de startpogingen. Om explosiegevaar te voorkomen adviseren wij u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen: • Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van deze auto afzetten en zorgen dat de twee auto’s elkaar niet kunnen raken. • Sluit de rode kabel aan tussen de pluspool van de hulpaccu (1+) en de rode aansluiting in de motorruimte van uw auto (2+). Bevestig de klem aan het contactpunt dat onder een zwart luikje met een plusteken erop zit. Het luikje vormt één geheel met het deksel van het zekeringenkastje. • Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan op de minpool (3–) van de hulpaccu. • Sluit de andere klem van de zwarte kabel aan op één van de hijsogen van de motor (4–). • Start de motor van de “hulpauto”. Laat de motor enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500 omw/min. • Start de motor van de auto met de uitgeputte accu. • Verwijder de kabels in omgekeerde volgorde. 1%Kom niet aan de klemmen tijdens de startpoging (gevaar voor vonkvorming). WAARSCHUWING! Let erop dat accu’s, en dan met name de hulpaccu, het zeer explosieve knalgas bevatten. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, volstaat om een accu te laten ontploffen en zo schade aan de auto en verwondingen te veroorzaken. Een accu bevat ook zwavelzuur, wat ernstige verwondingen door etsing kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt, of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt! • Draai de contactsleutel in stand 0. • Zorg dat de hulpaccu een spanning van YROWOHYHUW 109 Starten en rijden Rijden met een aanhanger • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. Uw Volvo-dealer kan u informeren over de mogelijke trekhaken. • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig, dat het gewicht op de trekhaak bij aanhangers tot 1200 kg ongeveer 50 kg en bij aanhangers zwaarder dan 1200 kg ongeveer 75 kg bedraagt. • Verhoog de bandenspanning tot de druk die geldt voor maximale belasting. Raadpleeg de bandenspanningstabel! • Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet de kogel* en alle bewegende delen in om onnodige slijtage te voorkomen. • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is! Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. • Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, kunnen de motor en de versnellingsbak oververhit raken. Bij oververhitting slaat de temperatuurmeter in het instrumentenpaneel tot in het rode gebied uit. Breng de auto dan tot stilstand en laat de motor enkele minuten afkoelen. • Bij oververhitting schakelt de airconditioning zichzelf automatisch tijdelijk uit. • Bij oververhitting schakelt de versnellingsbak een ingebouwde beschermingsfunctie in. Zie het displaybericht! • Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder dan normaal belast. • Rijd als veiligheidsmaatregel niet harder dan 80 km/h, ook al staat de wetgeving in bepaalde landen een hogere snelheid toe. • Het maximaal toelaatbare gewicht voor een ongeremde aanhanger bedraagt 750 kg. • Zet de keuzehendel bij het parkeren met een aanhanger altijd in stand P (automatische versnellingsbak) of schakel een versnelling in (handgeschakelde versnellingsbak). Gebruik wielblokken bij het parkeren op steile hellingen. • Gebruik bij voorkeur geen aanhangers die zwaarder zijn dan 1200 kg bij hellingspercentages van meer dan 12%. Bij hellingspercentages van meer dan 15% ontraden wij het gebruik van een aanhanger. * Geldt niet voor de kogel bij gebruik van een aanhangerkoppeling met trillingsdemper. 110 Starten en rijden 0D[LPDDOWRHODDWEDDU 0D[LPDOH DDQKDQJHUJHZLFKW NRJHOGUXN YRRUJHUHPGH DDQKDQJHUV 0–1200 kg 50 kg 1201–1600 kg 75 kg 1%De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn door Volvo Car Corporation bepaald. Let erop dat er op grond van de wetgeving voor motorvoertuigen in uw land verdere beperkingen van de maximale aanhangergewichten en snelheden kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere gewichten dan het maximaal toelaatbare aanhangergewicht van de auto. WAARSCHUWING! Als u de vermelde aanbevelingen niet opvolgt, kan de combinatie van auto plus aanhanger onbestuurbaar worden bij uitwijk- en remmanoeuvres, met alle risico’s van dien voor uzelf en de overige weggebruikers. Rijden met een aanhanger, automatische versnellingsbak • Trek bij het parkeren op hellingen eerst de handrem aan, voordat u de keuzehendel in stand P zet. Zet bij het wegrijden op een helling eerst de keuzehendel in de rijstand en haal de auto vervolgens van de handrem. • Kies op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste lageversnellingsstand. Zo voorkomt u dat de automatische versnellingsbak opschakelt. De versnellingsbakolie wordt dan minder warm. • Als uw auto is uitgerust met een Geartronic-versnellingsbak, moet u geen hogere handmatige versnelling inschakelen dan de motor “aankan”. Rijden in hoge versnellingen is niet altijd zuinig. Niveauregeling Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling, neemt de achtertrein tijdens het rijden altijd de juiste rijhoogte aan ongeacht de belading. Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Dit is volkomen normaal. 1%Sommige modellen moeten worden uitgerust met een oliekoeler om met aanhangers te rijden. Informeer daarom bij de dichtstbijzijnde Volvo-dealer of er een oliekoeler nodig is, als u een trekhaak DFKWHUDIPRQWHHUW. 111 Starten en rijden Trekhaak Vaste trekhaak (A) Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan de daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt, zie figuur! WAARSCHUWING! A Afneembare trekhaak (B) Volg altijd nauwkeurig de montagevoorschriften op. Let erop dat u de veiligheidskabel altijd aan de daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt, zie figuur! /HWHUWHYHQVRSGDWXGHNRSSHOSHQUHJHO PDWLJVFKRRQPDDNWHQLQYHW 0DDNGDDUYRRUJHEUXLNYDQGHDDQEHYROHQ YHWVRRUWPHWKHWDUWQU 1%Het kan zijn dat er op uw auto een trekhaak zit met een 13-polig contact dat u wilt aansluiten op een aanhanger met een 7-polig contact. Maak in dat geval alleen gebruik van een originele adapterkabel van Volvo. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. 112 B Let op het volgende als uw auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: • Zorg dat u de trekhaak hebt vergrendeld, voordat u wegrijdt. • De rode indicatorpen (zie de pijl in de bovenstaande figuur) mag niet zichtbaar zijn. • Zorg dat u de trekhaak met de sleutel hebt vergrendeld. Zie de beschrijving op pagina 114. Starten en rijden B A %HYHVWLJLQJVSXQWHQRQGHUGHDXWR Specificaties Afstand A Vaste trekhaak: 1057 mm Afneembare trekhaak:1078 mm Maximale kogeldruk: Afstand B Vaste trekhaak: 83 mm Afneembare trekhaak: 104 mm 75 kg 113 Starten en rijden Trekhaak (vervolg) Afneembare trekhaak, kogelsegment monteren 2 1 ONTGRENDELD 3 ONTGRENDELD % Verwijder de beschermkap. 4 BLOKKEREN Duw het kogelsegment zo ver op de koppelpen dat het blokkeert. Wees voorzichtig, omdat de handgreep met kracht in positie schiet! 114 Steek de sleutel in het slot en draai de Neem het kogelsegment en draai de handgreep sleutel rechtsom in de ontgrendelde stand. rechtsom in de vergrendelde stand. VERGRENDELD RODE PIN (B) NIET ZICHTBAAR Controleer of de indicatorpen (B) ingeschoven is. Draai de sleutel linksom in de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. Starten en rijden Afneembare trekhaak, kogelsegment demonteren 1 217*5(1'(/' 2 217*5(1'(/' Steek de sleutel in het slot en draai de Draai de handgreep linksom in de sleutel rechtsom in de ontgrendelde stand. vergrendelde stand. 4 9(5*5(1'(/' Draai de sleutel linksom in de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. 3 Trek het kogelsegment van de koppelpen. 5 Schuif de beschermkap over de koppelpen zoals aangegeven in de figuur. 115 Starten en rijden Lading op het dak Gebruik van lastdragers (accessoire) Om schade aan de auto te voorkomen en op een veilige manier lading op het dak te kunnen vervoeren, adviseren wij u alleen gebruik te maken van de lastdragers die Volvo speciaal voor uw auto ontwikkeld heeft. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • U mag een gewicht van PD[LPDDO NJ op het dak vervoeren (incl. lastdragers). • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de lading niet diagonaal op de lastdragers. Zorg dat u de zwaarste voorwerpen onderop legt. • Let erop dat het zwaartepunt van de auto verschuift en dat de rijeigenschappen zich wijzigen bij het vervoer van lading op het dak. • Houd er rekening mee dat de auto meer wind vangt en daardoor meer brandstof verbruikt, naarmate de omvang van de lading toeneemt. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. • Verwijder de lastdragers, wanneer u ze niet hoeft te gebruiken. U verlaagt op die manier de luchtweerstand en daarmee ook het brandstofverbruik. 116 Lastdrager monteren 1. Zorg dat u de lastdrager in de juiste positie aanbrengt (zie de aanduiding op de sticker onder de dekkap). 2. Zorg dat de paspennen in de geleidegaten (1) vallen. 3. Laat de tegenoverliggende bevestiging voorzichtig op het dak neer. 4. Draai de draaiknop enkele slagen losser. 5. Duw de knop in de richting van de dakbevestiging en zorg dat de haak in de dakbevestiging onder de dekstrip vasthaakt. 6. Draai de lastdrager vast. 7. Zorg dat de paspennen van de overige bevestigingen eveneens goed in de geleidegaten vallen. 8. Draai de lastdrager vast. 9. Controleer of de haak goed vastgrijpt in de dakbevestiging. 10. Draai de draaiknoppen beurtelings enkele slagen rechtsom, totdat ze allemaal stevig vastzitten. 11. Klap de dekkap omlaag. 12. Controleer of de dakreling stevig vastzit. 13. Controleer regelmatig of de draaiknoppen nog stevig vastzitten. Wielen en banden Algemene informatie Banden verwisselen 118 120 117 Wielen en banden Algemene informatie Algemene informatie over wielen en banden Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding is 5:. Deze aanduiding die door alle bandenfabrikanten wordt toegepast houdt het volgende in: 215 Breedte van de band (mm). 55 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%). R Aanduiding voor radiaalbanden. 16 Velgdiameter van de band in inch ("). 93 Index van het draagvermogen van de band, in dit geval 650 kg. W Index van de snelheidslimiet van de band die aangeeft dat de band bestemd is voor snelheden tot en met 270 km/h. Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dit betekent dat u niet mag afwijken van de afmetingen en prestaties die staan aangegeven op het kentekenbewijs van de auto. De enige uitzondering daarop vormt het gebruik van winterbanden en banden met "spikes", voor zover deze met de snelheidsindex op het kentekenbewijs staan vermeld. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt. De meest voorkomende snelheidsklassen staan in de navolgende tabel. Let erop dat de aangegeven snelheid de maximumsnelheid is. 118 Q 160 km/h, veelal toegepast voor banden met "spikes" T 190 km/h H 210 km/h V 240 km/h W 270 km/h Let op het volgende bij het verwisselen van banden: Zorg dat alle vier de banden van hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting en aanduiding hebben en van hetzelfde merk zijn. Anders kunnen de rijeigenschappen van de auto veranderen. Informeer bij uw dealer naar de bandenmaten die voor uw auto verkrijgbaar zijn. Let erop dat de gesteldheid van het wegdek bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet de snelheidsindex van de banden. 1%Dit is in het bijzonder van belang voor modellen met vierwielaandrijving (AWD), omdat bij dergelijke modellen zelfs geringe verschillen tussen de wielen al tot schade aan de aandrijflijn kunnen zorgen. Nieuwe banden Let erop dat banden een beperkte houdbaarheidsdatum hebben – na enkele jaren worden banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik daarom zo mogelijk nieuwe banden bij het verwisselen. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. Het jaar en de week van productie worden aangeduid met vier cijfers (zo betekent 1502 dat de band de 15de week van het jaar 2002 werd gemaakt). WAARSCHUWING! De enige "speciale wielvelgen" die Volvo goedkeurt zijn de velgen die door Volvo zijn gecontroleerd en deel uitmaken van het assortiment aan "originele Volvo-accessoires" . Winterbanden Volvo adviseert voor alle auto’s winterbanden met de maten 195/65 R15, behalve voor de modellen met een benzinemotor en turbocompressor (B5204T5, B5234T3 en B5244T3). Voor dergelijke modellen adviseert Volvo winterbanden met de maten 205/55 R16. Op de S60 R moet u winterbanden met de maten 235/45R17 of 235/40R18 gebruiken. Gebruik altijd winterbanden op alle vier de wielen! 1%Neem contact op met uw Volvo-dealer voor advies over de beste velgen en banden voor uw auto. Spijkerbanden Winterbanden met “spikes” moeten de eerste 500 tot 1000 km rustig worden ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de "spikes" langer mee en maakt de auto minder lawaai. Houd er rekening met dat de wettelijke bepalingen voor het gebruik van spijkerbanden van land tot land verschillen. Wielen en banden Sneeuwkettingen Het gebruik van sneeuwkettingen is beperkt tot de voorwielen. Rijd niet op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de banden als de sneeuwkettingen daardoor overmatig slijten. BELANGRIJK! Het is alleen toegestaan om sneeuwkettingen te gebruiken die door Volvo zijn goedgekeurd. Gebruik van andere sneeuwkettingen kan schade aan de auto veroorzaken. Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen! Maak nooit gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de schijfremmen en de wielen te gering is. De bandenspanning is belangrijk! Controleer de bandenspanning regelmatig. De juiste spanning staat in de nevenstaande tabel en op de sticker aan de binnenkant van de tankvulklep. Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt, is het rijgedrag van de auto opvallend veel slechter en slijten de banden sterker dan normaal. Let erop dat de waarden in de tabel gelden voor koude banden (buitentemperatuur). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. Omdat dit een volkomen normaal verschijnsel is, moet u dan ook geen lucht laten ontsnappen wanneer u de spanning van warme banden controleert. U moet de spanning echter wel verhogen als deze te laag is. Bandenspanning 1%Op de sticker aan de binnenzijde van de tankvulklep staat de juiste bandenspanningvoor uw auto aangegeven. Let erop dat de bandenspanning ook kan variëren al naar gelang de omgevingstemperatuur. Controleer daarom de spanning in de buitenlucht, wanneer de banden koud zijn. 119 Wielen en banden Banden verwisselen Banden met slijtageindicatoren De slijtage-indicatoren bestaan uit smalle ophogingen die dwars op het profiel staan (de letters TWI op de zijkant van de band geven aan dat de band is uitgerust met slijtage-indicatoren). Wanneer een band dusdanig versleten is dat de profieldiepte nog slechts 1,6 mm bedraagt, zijn de indicatoren duidelijk zichtbaar en moet u de band ]RVSRHGLJPRJHOLMN vervangen. Let erop dat een band met een profieldiepte van 3-4 mm al beduidend minder grip op het wegdek heeft bij sneeuw of regen en het water minder snel kan afvoeren. Banden verwisselen (zomer/winter) Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de band noteren waar de band zat: bijv. L voor links en R voor rechts enz. 1% Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. Als u de wielen verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden sneeuw en drab minder goed afvoeren. %(/$1*5,-. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras, ongeacht de vraag of de auto voorzien is van voorwiel- of achterwielaandrijving. Neem ter controle contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-dealer als er onzekerheid bestaat. Bewaar de wielen liggend of hangend. Laat ze nooit rechtop staan. 120 Rijeigenschappen en banden De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat als de bandenspanning zijn van grote invloed op het rijgedrag van de auto. Wanneer u de banden verwisselt, moet u erop letten dat de nieuwe banden op alle vier de wielen van hetzelfde type als de oude zijn, dezelfde afmetingen hebben en van hetzelfde merk zijn. Volg tevens de aanbevelingen voor de bandenspanning op. Wielen en banden Compact reservewiel Het compacte reservewiel (“Temporary Spare”) mag alleen worden gebruikt gedurende de korte tijd die nodig is om het normale wiel te repareren of te vervangen. 9ROJHQVGHZHWPDJKHWUHVHUYHZLHOGHEDQG DOOHHQWLMGHOLMNZRUGHQJHEUXLNWZDQQHHU HHQEDQGEHVFKDGLJGLV(HQZLHOEDQGYDQ GLWW\SHPRHWGDDURP]RVSRHGLJPRJHOLMN GRRUHHQQRUPDDOZLHOQRUPDOHEDQG ZRUGHQYHUYDQJHQ Let er ook op dat het compacte reservewiel in combinatie met normale wielen of banden wijzigingen in de rijeigenschappen kan veroorzaken. De maximumsnelheid bij gebruik van een compact reservewiel bedraagt 80 km/h. 1%Gebruik DOOHHQhet originele reservewiel dat bij de auto hoort! Banden met afwijkende maten kunnen schade aan uw auto veroorzaken. U mag per keer slechts ppQ reservewiel gebruiken. Banden verwisselen Let erop dat u de gevarendriehoek opzet, wanneer u de band moet verwisselen aan de kant van de weg. Het reservewiel zit onder de kunststof bak in de bagageruimte. 2. Auto’s met stalen velgen hebben verwijderbare wieldoppen. Verwijder de wieldoppen met een dopsleutel. Wanneer u geen dopsleutel hebt, kunt u de wieldoppen met de hand proberen los te halen. Draag bij voorkeur werkhandschoenen. Wanneer u de wieldoppen terugplaatst, moet u erop letten dat de opening in de wieldop recht tegenover het ventiel komt te zitten. 3. Draai de wielbouten 1/2–1 slag los met de dopsleutel. U draait de bouten linksom los. 1. Trek de handrem aan en schakel de 1ste versnelling in op auto’s met een handgeschakelde versnellingsbak (stand P op auto’s met een automatische versnellingsbak). Breng houten wielblokken of grote stenen aan vóór en achter de wielen die op de grond blijven staan. 121 Wielen en banden Banden verwisselen (vervolg) 4. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Houd de krik tegen de pen in het krikpunt zoals aangegeven in de figuur en draai de voet van de krik met de slinger zo ver omlaag dat de voet plat tegen de grond aankomt. Controleer nogmaals of de krik juist is aangebracht aan de hand van de figuur en zorg dat de voet recht onder het krikpunt zit. 5. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Draai de wielbouten los en verwijder het wiel. Monteren Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf. 1. Breng het wiel aan. Draai de wielbouten vast. 122 2. Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen niet meer ongehinderd kunnen draaien. Draai de wielbouten kruiselings telkens iets strakker vast. Aanhaalmoment: ca. 140 Nm (14,0 kpm). Het is belangrijk dat u de bouten met het juiste aanhaalmoment vastdraait. Controleer het aanhaalmoment dan ook met een momentsleutel. 3. Breng de wieldop aan. Schroef de krik weer volledig in elkaar, voordat u deze in de bagageruimte teruglegt. Zorg dat de krik en de gereedschapstas stevig vastzitten en niet kunnen gaan rammelen. .ULNEHVWHPGYRRUDXWR¶VPHWYLHUZLH ODDQGULMYLQJ WAARSCHUWING! Kruip nooit onder de auto als deze op de krik staat! • De auto en de krik moeten op een stevige en egale ondergrond staan. Gebruik de krik die bij de auto werd geleverd alleen voor het verwisselen van wielen. Voor de overige werkzaamheden moet u gebruik maken van een garagekrik en steunbokken onder het geheven deel van de auto aanbrengen. Zorg dat de auto stilstaat, wanneer u de wielen verwisselt. • Zorg dat u schroef van de krik altijd goed ingevet houdt. Verzorging Schoonmaken 124 Lakschade herstellen 126 Roestwering 127 123 Verzorging Schoonmaken Was de auto regelmatig! Was de auto zodra deze vuil geworden is. Dit is met name ’s winters van belang, omdat strooizout en vocht al snel aanleiding kunnen geven tot corrosie. Was de auto als volgt: • Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel van de auto. • Spoel de auto in zijn geheel om het vuil los te weken. Let op het volgende bij gebruik van een hogedrukreiniger: Houd bij het wassen de spuitkop van de hogedrukreiniger ten minste 30 cm van de carrosserie af. Spuit niet direct in de richting van de sloten. • Gebruik een spons en veel water met of zonder schoonmaakmiddel. • Gebruik bij voorkeur handwarm water (maximaal 35°C) en geen heet water. • Als het vuil uiterst hardnekkig is, kunt u de auto met een ontvettingsmiddel voor koude toepassingen wassen. Zorg in dat geval dat de auto op een spoelplaat met afvoerscheiding staat. Als u een ontvettingsmiddel voor koude toepassingen gebruikt, moet u zorgen dat de auto niet in direct zonlicht staat. De lak mag evenmin warm zijn geworden door blootstelling aan zonlicht of de uitgestraalde motorwarmte. Zonlicht en warmte kunnen blijvende schade aan de lak veroorzaken. Vraag uw Volvo-werkplaats om advies. 124 • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer. • Reinig de wisserbladen met een handwarme zeepoplossing. Geschikt schoonmaakmiddel Autoshampoo. Let op het volgende: Verwijder YRJHOSRHS altijd zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. Een dergelijke verkleuring kunt u niet wegpoetsen. WAARSCHUWING! Maak de motor niet schoon, wanneer de motor nog warm is. Brandgevaar! Laat het schoonmaken van de motor over aan een specialist. Automatische wasstraten In een automatische wasstraat kunt u de auto snel en eenvoudig wassen. Let er echter op dat een wasbeurt in een automatische wasstraat geen goede vervanging vormt voor een goede wasbeurt met de hand, omdat de borstels van de wasstraat niet overal even goed bij kunnen komen. We raden u dan ook aan om een nieuwe auto de eerste maanden alleen met de hand te wassen. WAARSCHUWING! 7HVWQDKHWZDVVHQDOWLMGGHUHPPHQ om te voorkomen dat vocht en corrosie de remvoeringen kunnen aantasten waardoor de remwerking afneemt! Trap tijdens het rijden bij regen of natte sneeuw af en toe lichtjes op het rempedaal zodat de remvoeringen warm worden en het vocht kan verdampen. Doe dit ook bij het starten onder zeer vochtige of koude weersomstandigheden. Verzorging Schoonmaken (vervolg) Bekleding reinigen Veiligheidsgordels reinigen Behandeling van vlekken op textiel Uw Volvo-dealer heeft een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen bekleding. Andere reinigingsmiddelen kunnen de brandvertragende eigenschappen van de bekleding aantasten. Gebruik water en een synthetisch wasmiddel. Behandeling van vlekken op vinyl • Krab of wrijf QRRLW over een vlek. • Gebruik QRRLW sterke ontvlekkingsmiddelen. • Neem het vinyl af met een milde zeepoplossing en handwarm water. Behandeling van vlekken op leer Maak bij voorkeur gebruik van de speciale reinigingsmiddelen voor leren bekleding die bij uw Volvo-dealer te verkrijgen zijn. We raden u aan de leren bekleding een- tot tweemaal per jaar te behandelen met de speciale leerverzorgingskit van Volvo om het leer soepel en comfortabel te houden. Gebruik QRRLW sterke oplosmiddelen zoals benzine, alcohol, terpentine e.d., omdat dergelijke middelen textiel, vinyl en leer kunnen beschadigen. Poetsen en in de was zetten Poets de auto op en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet en u deze extra bescherming wilt bieden zoals net voor het begin van de winterperiode. Normaalgesproken hoeft u de auto pas na een jaar te poetsen. Was kunt u eerder aanbrengen. Was de auto schoon en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen/de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met terpentine. De hardnekkiger vlekken kunt u verwijderen met een speciaal voor autolak bestemde fijne schuurpasta (“rubbing compound”). Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. Onderdelen die warmer zijn dan 45°C kunt u beter niet poetsen of in de was zetten. 125 Verzorging Lakschade herstellen Lak De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Lakschade moet u meteen herstellen om roestvorming te voorkomen. De meest voorkomende soorten lakschade die u zelf kunt herstellen zijn: • minder grote steenslagplekken en krassen, • schade aan de spatbordranden en de portieren. 9RRUKHWKHUVWHOYDQODNVFKDGHPRHWXGH DXWRHHUVWVFKRRQZDVVHQHQ]RUJYXOGLJODWHQ GURJHQ=RUJGDWGHDXWRHHQWHPSHUDWXXU YDQPHHUGDQ&KHHIW Kleurcode Zorg dat u de juiste lakkleur hebt. De kleurcode staat op het typeplaatje in de motorruimte. 126 Minder grote steenslagplekken en krassen Benodigdheden: • Grondlak (primer) in een bus. • Lak in een bus of een zogeheten bijtip-pen. • Kwastje. • Afplaktape. • Als de steenslagplek niet tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen en er nog een intacte laklaag over is, volstaat het om na verwijdering van het vuil de ontbrekende lak aan te brengen. Als de sleenslagplek echter wel tot het blanke plaatwerk is doorgedrongen, moet u als volgt te werk gaan: • Plak een stuk afplaktape over het beschadigd gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om zoveel mogelijk lakresten te verwijderen (figuur 1). • Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en breng met een fijn kwastje of een lucifer (figuur 2) aan. • Wanneer de grondlak droog is, brengt u de lak aan met een kwastje. • Zorg dat u de lak goed hebt omgeroerd en breng de lak vervolgens in meerdere, dunne lagen aan. Laat de lak na elke laag drogen. • Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, zij het dat u de onbeschadigde lak het beste met afdektape kunt beschermen (zie figuur 3). • Wacht enkele dagen en rond de werkzaamheden af door de bijgewerkte lak op te poetsen. Gebruik daarvoor een zachte doek en wees zuinig met de schuurpasta. 9HUZLMGHUHYHQWXHOHODNUHVWHQPHWHHQVWXNWDSH 3ODN]RQRGLJDI Verzorging Roestwering Roestwering, controleren en bijwerken Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat gedeeltelijk uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming (“undercoating”). In de langsdragers, de holle ruimten en de gesloten profielen werd een dunne, penetrerende roestwerende vloeistof gespoten. U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden: • Houd de auto schoon! Spoel het onderstel af. Houd bij gebruik van een hogedrukreiniger de spuitkop ten minste 30 cm van gelakte onderdelen af! • Laat de roestwering regelmatig controleren en bijwerken. De roestwering van de auto hoeft normaalgesproken pas na ongeveer 8 jaar te worden nabehandeld. Laat de auto daarna om de 3 jaar een nabehandeling ondergaan. Laat u hierin assisteren door uw Volvo-werkplaats. Roestwering herstellen Als u de roestwering zelf wilt bijwerken, moet u zorgen dat het te behandelen gebied schoon en droog is. Spoel de auto af, was deze schoon en droog deze zorgvuldig af. Gebruik een spuitbus of breng het roestwerende middel met een kwastje op. Als u de motor echter wast met zogeheten aromatische oplosmiddelen zoals terpentine of thinner (en dan met name middelen die geen emulgatoren bevatten), moet u de waslaag na het reinigen vernieuwen. Uw Volvo-dealer heeft dergelijke wassen op voorraad. Er zijn twee soorten roestwerende middelen verkrijgbaar: a) dunne (kleurloze) middelen, voor de zichtbare plaatsen b) dikke middelen, voor de slijtplekken op het onderstel U kunt de middelen op de volgende plaatsen aanbrengen: • zichtbare lasnaden en paneelverbindingen (dunne vloeistof); • onderstel (dikke vloeistof); • portierscharnieren (dunne vloeistof); • scharnieren en slotpal van de motorkap (dunne vloeistof). Wanneer u klaar bent met de behandeling, kunt u het teveel aan roestwerend middel verwijderen met een doek die u hebt bevochtigd met het aanbevolen reinigingsmiddel. Onderdelen van de motor en de veerpootbevestigingen in de motorruimte zijn in de fabriek behandeld met een kleurloos roestwerend middel op wasbasis. Dit middel is bestand tegen normale wasmiddelen zonder dat het middel daarbij oplost of wordt afgebroken. 127 Verzorging 128 Onderhoud en service Volvo Service 130 Onderhoud 131 Motorkap en motorruimte 132 Diesel 133 Oliën en vloeistoffen 134 Wisserbladen 138 Accu 139 Gloeilampen 141 Zekeringen 148 129 Onderhoud en service Volvo Service Volvo Serviceprogramma Ongunstige rijomstandigheden Milieuzorg Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze uitvoerig getest. De auto werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corporation, net voordat de auto aan u werd geleverd. Bij gebruik van de auto in ongunstige rijomstandigheden wordt u geadviseerd de motorolie, het oliefilter en het luchtfilter vaker te verversen/vervangen dan aangegeven in het Service- en garantieboekje. De bedrijfsactiviteiten van Volvo getuigen op vele punten van een grote zorg voor het milieu. Volvo past een chloorvrij koudemiddel toe in de klimaatregelingssystemen dat geheel ongevaarlijk is voor de ozonlaag en slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan het broeikaseffect. Asbestvrije remmen, katalysatoren en motoren op biogas zijn andere voorbeelden van Volvo’s inspanningen voor het milieu. Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog peil te houden, moet u de voorschriften van het Volvo Serviceprogramma opvolgen zoals die omschreven staan in het Volvo Service- en Garantieboekje. Wij raden u aan om de serviceen reparatiewerkzaamheden altijd door een erkende Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. Uw Volvo-werkplaats beschikt over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken die u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit garanderen. Uw Volvowerkplaats maakt altijd gebruik van originele vervangingsonderdelen. Het Volvo Serviceprogramma is ontwikkeld voor normale rijomstandigheden. BELANGRIJK! Voor de geldigheid van de garantie is het van belang dat u het Volvo Service- en Garantieboekje controleert en de aanwijzingen opvolgt. 130 Tot ongunstige rijomstandigheden behoren: • lange ritten in een stoffige/zanderige omgeving, • lange ritten met een caravan of aanhanger achter de auto, • lange ritten in bergachtig gebied, • lange ritten op hoge snelheid, • langdurig stationair draaien en/of rijden op lage snelheden, • ritten bij lage temperaturen (onder 0°C) over veelal korte afstanden; minder dan 10 km. Ook andere aspecten zijn van invloed op het milieu, zoals het gebruik van originele Volvoonderdelen, een goede afstelling van de ontsteking en brandstofinspuiting en andere maatregelen die de uitstoot van uitlaatgassen direct beperken. Verder willen wij de milieuvriendelijkheid benadrukken van de wijze waarop de Volvo-werkplaatsen schadelijke stoffen e.d. hanteren. Onderhoud en service Onderhoud WAARSCHUWING! Verricht QRRLW zelf reparaties aan het SRSof SIPS-airbagsysteem. Ingrepen in het systeem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking en ernstige verwondingen veroorzaken. Laat dergelijke ingrepen daarom over aan een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING! Let op het volgende, voordat u met de werkzaamheden begint: Accu • Zorg dat de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. • Ontkoppel de accu nooit, wanneer de motor draait (bij het vervangen van de accu). • Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. Zorg dat de accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen. • De accu bevat een zuur dat zowel giftig als corrosief is. Het is om die reden van belang dat u de accu op een milieuvriendelijke manier hanteert. Neem hiervoor contact op met uw Volvo-dealer. Omhoogbrengen van de auto Als u de auto met een garagekrik omhoogbrengt, moet u de krik tegen de voorzijde van de motordraagarm aanbrengen. Zorg dat de spatplaat onder de motor niet beschadigd raakt. Let erop dat u de krik dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet vanaf kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen. • Als u de auto met een tweekoloms hefbrug omhoogbrengt, moet u zorgen dat de voorste en achterste dragerarmen onder de hefpunten bij de drempelkokers komen te zitten, zie figuur. Het ontstekingssysteem van de auto wekt zeer hoge spanningen op! De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk! Raak bougies, bougiekabels of bobines niet aan, wanneer de motor draait of het contact is ingeschakeld! =HWFRQWDFWDIELM • het aansluiten van motortestapparatuur; • het vervangen van onderdelen van het ontstekingssysteem zoals de bougies, de bobine, de verdelerkap, de bougiekabels e.d. 131 Onderhoud en service Motorkap en motorruimte 7UHNDDQGHKDQGJUHHS GUXNGHSDORPKRRJHQRSHQGHPRWRUNDS $XWR¶VPHWOLQNVHEHVWXULQJ $XWRPHWUHFKWVHEHVWXULQJ Motorkap openen Motorruimte Trek aan de ontgrendelingshandgreep uiterst rechts onder het dashboard. U hoort dat de slotpal losschiet. Steek uw hand recht boven de grille onder de voorzijde van de motorkap om de hendel van de slotpal omhoog te duwen. Open de motorkap. 1. Expansiereservoir, koelsysteem. 10. Luchtfilter. 2. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof. 11. Accu (in de bagageruimte). WAARSCHUWING! Controleer bij het sluiten of de motorkap goed in het slot valt! 3. Sproeiervloeistofreservoir. 4. Peilstok, motorolie. 5.Radiateur. 6. Koelventilator. De koelventilator (6) kan tot enige tijd QD het afzetten van de motor nog automatisch aanslaan! Gevaar voor verwondingen! 7. Vultuit, motorolie. 8a. Reservoir koppelings-/remvloeistof (auto met linkse besturing). 8b. Reservoir koppelings-/remvloeistof (auto met rechtse besturing). 9. Relais- en zekeringenkastje. 132 WAARSCHUWING! WAARSCHUWING! Maak de motor niet schoon, wanneer de motor nog warm is. Brandgevaar! Laat het schoonmaken van de motor over aan een specialist. Onderhoud en service Diesel Brandstofsysteem Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen. Maak daarom alleen gebruik van dieselolie van de gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De grote oliemaatschappijen hebben tevens een speciale dieselolie bestemd voor gebruik tijdens de wintermaanden. Deze dieselolie is dunner bij lage temperaturen en beperkt de kans op uitvlokkingen in het brandstofsysteem. Condenswater uit brandstoffilter aftappen Om motorstoringen tegen te gaan ontdoet het brandstoffilter de brandstof van condenswater. Houd u voor het aftappen van het condenswater aan de intervallen voor de servicebeurten die in uw Service- en Garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. De kans op condens in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Bij morsen het gebied met water en zeep schoonwassen. Wanneer u de brandstoftank leegrijdt U hoeft geen speciale maatregelen te nemen, wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden. Bij het tanken wordt het brandstofsysteem automatisch ontlucht. RME (“Rape Methyl Ester” of biodiesel) U mag maximaal 5% RME in de dieselolie mengen. 133 Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Oliekwaliteit: %HQ]LQHPRWRUHQ$&($$ U mag ook olie gebruiken die voldoet aan de kwaliteitsnorm ACEA A3. Let erop dat een bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel ACEA A1 als ACEA B1. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is. Voor de motorvarianten van de R-versie wordt u geadviseerd gebruik te maken van een motoroliesoort die voldoet aan ACEA A3. Olie verversen en oliefilter vervangen In het Volvo Service- en garantieboekje vindt u aanwijzingen voor passende termijnen voor het verversen van de olie en het vervangen van het oliefilter. Bij ritten onder ongunstige omstandigheden* wordt u geadviseerd kortere intervallen aan te houden. * Zie pagina 130 'LHVHOPRWRUHQ$&($% Let erop dat een bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel ACEA A3, ACEA B3 als ACEA B4. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is. 2OLHVRRUWHQPHWHHQYLVFRVLWHLWVLQGH[YDQ :±HQ:±PRHWHQYROGRHQDDQGHHLVHQ YDQGHNZDOLWHLWVQRUPHQ$&($$EHQ]LQH PRWRUHQ 9RHJJHHQH[WUDWRHYRHJLQJVPLGGHOHQDDQGH ROLHWRH=HNXQQHQGHPRWRUEHVFKDGLJHQ Viscositeit Voor benzinemotoren met turbocompressor en dieselmotoren wordt de volledig synthetische motorolie van Castrol geadviseerd. Onder extreme rijomstandigheden die tot een abnormaal hoge olietemperatuur of olieconsumptie leiden, zoals wanneer u in de bergen rijdt en veelvuldig op de motor afremt of op hoge snelheden over de autosnelweg rijdt, wordt het gebruik van oliesoorten aanbevolen die voldoen aan de kwaliteitsnorm ACEA A3 (benzinemotoren). 9ROYRDGYLVHHUWGHROLHSURGXFWHQYDQ &DVWURO 134 (bij een constante luchttemperatuur) Onderhoud en service Oliepeil controleren Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. Het is buitengewoon belangrijk dat u het oliepeil van de motor controleert, voordat de olie de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Parkeer de auto op een egale ondergrond, zet de motor af en wacht ten minste vijf minuten, zodat de olie terug het carter in kan lopen. De beste meting wordt verkregen bij een koude motor, voordat u wegrijdt. Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat meten. R-versie De R-versie van de S60 is voorzien van een systeem dat u er met een melding op het display van het instrumentenpaneel op attent maakt dat het motoroliepeil te laag is. Wanneer het oranje waarschuwingssymbool oplicht en de waarschuwingsmelding “OLIEPEIL LAAG – BIJVULLEN”, moet u één liter olie bijvullen. Controleer vervolgens met de oliepeilstok of het peil binnen het aangegeven gebied ligt, voordat u de motor opnieuw start. Wanneer er een rood waarschuwingssymbool oplicht en de waarschuwingsmelding “OLIEPEIL LAAG – STOP AUTO Z.S.M./– ZET MOTOR UIT/– ZIE HANDLEIDING”, moet u ten minste één liter olie bijvullen maar niet meer dan 1,5 liter. Controleer vervolgens met de oliepeilstok of het peil binnen het aangegeven gebied ligt, voordat u de motor opnieuw start. Zie voor meer informatie over het controleren van het oliepeil op de R-versie pagina 33. 'HROLHPRHWLQKHWJHPDUNHHUGHJHELHGRSGH SHLOVWRNVWDDQ De afstand tussen het MIN- en MAX-streepje op de peilstok komt overeen met een hoeveelheid olie van ca. 1,5 liter voor benzinemotoren* en ca. 2,0 liter voor dieselmotoren. Als de olie op het MIN-streepje staat, moet u de volgende hoeveelheid olie bijvullen bij een... ...koude motor: 1,0 liter. ...warme motor: 0,5 liter. MIN MAX &DOLWHUYRRUEHQ]LQHPRWRUHQ &DOLWHUYRRUGLHVHOPRWRUHQ &DOLWHUELMGH5YHUVLH WAARSCHUWING! Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk. Brandgevaar! 135 Onderhoud en service Controleer de koelvloeistof regelmatig! De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder het MIN-streepje is gezakt. Als u koelvloeistof moet bijvullen wanneer de motor warm is, moet u de dop van het expansiereservoir langzaam losdraaien om de overdruk van het systeem te halen. 6SURHLHUYORHLVWRIUHVHUYRLU .RHOYORHLVWRIUHVHUYRLU Reservoir sproeiervloeistof Koelvloeistof De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan allemaal in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. Het reservoir bevindt zich in de motorruimte en heeft een inhoud van ca. 4,5 liter. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water! Maak het hele jaar door gebruik van water en Volvo-koelvloeistof in een verhouding van 1:1. Het is belangrijk dat u deze mengverhouding aanhoudt. De kans op bevriezing neemt toe, wanneer het percentage koelvloeistof te laag of te hoog is. Giet tijdens de wintermaanden antivries in het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in de pomp, het reservoir en de slangen bevriest. 136 1%Sommige onderdelen van de motor zijn gemaakt van een aluminiumlegering. Het is daarom erg belangrijk dat u altijd gebruik maakt van Volvo-koelvloeistof. Een dergelijke koelvloeistof heeft uitstekende roestwerende eigenschappen! Het koelsysteem van nieuwe auto’s is gevuld met koelvloeistof die bestand is tegen temperaturen tot ca. –35°C. 1%De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. Als er te weinig koelvloeistof in het systeem zit, kunnen er plaatselijk hoge temperaturen optreden met gevaar voor schade aan de cilinderkop (scheurvorming). WAARSCHUWING! Als u koelvloeistof moet bijvullen wanneer de motor warm is, moet u de dop van het expansiereservoir langzaam losdraaien om de overdruk van het systeem te halen. Onderhoud en service Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof De rem en de koppeling maken gebruik van hetzelfde vloeistofreservoir. Waar het vloeistofreservoir zit hangt af van de positie van het stuurwiel. De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. 9ORHLVWRIW\SHRemvloeistof DOT 4++. &RQWUROHHUKHWSHLO regelmatig. 9ORHLVWRIYHUYHUVHQ om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. 1%Wanneer uw vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, moet u de remvloeistof ieder jaar verversen. Verversing van de remvloeistof maakt weliswaar geen deel uit van het serviceschema, maar kan het beste tijdens een servicebeurt in uw Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. 9ORHLVWRINZDOLWHLWStuurbekrachtigingsvloeistof van het type Pentosin CHF 11S of iets dergelijks. 3HLOFRQWUROHUHQ bij iedere servicebeurt. Verversing van de vloeistof is niet nodig. 1%Als er een storing in de stuurbekrachtiging optreedt of als de stroom is weggevallen en u de auto wilt wegslepen, blijft de auto bestuurbaar. Let er echter op dat de auto in dat geval veel zwaarder stuurt dan normaal, zodat u meer moeite moet doen om het stuurwiel te verdraaien. 137 Onderhoud en service Wisserbladen Wisserbladen voorruit vervangen 1. Klap de wisserarm uit en houd het wisserblad onder 45° ten opzichte van de wisserarm. Druk de borgveer op het wisserblad in. 2. Trek het complete wisserblad omlaag, zodat het oog van de wisserarm door het gat in de wisserbladhouder gaat. 3. Til het wisserblad vervolgens omhoog, zodat het oog van de wisserarm aan de zijkant van de wisserbladhouder kan passeren. Breng het nieuwe wisserblad in omgekeerde volgorde aan en FRQWUROHHURI KHWJRHGYDVW]LW 1%Let erop dat het wisserblad aan de bestuurderszijde recht is en van een spoiler is voorzien, terwijl dat aan de passagierszijde enigszins gekromd is. De spoiler op het wisserblad aan de bestuurderzijde moet onderaan komen te zitten. De kromming van het wisserblad aan de passagierszijde moet overeenkomen met die van de onderkant van de voorruit. 138 Wisserbladen koplampwisser vervangen Klap de wisserarm voorover. Trek het wisserblad naar buiten toe los. Druk het nieuwe wisserblad in positie vast. &RQWUROHHURIKHWEODGJRHGYDVW]LW Onderhoud en service Accu 1%Vul nooit meer vloeistof bij dan tot aan het MAX-streepje (A)! • Gebruik geen gewoon leidingwater. Gebruik in plaats daarvan gedestilleerd of gedeïoniseerd water (accuwater). • Als u de accu om wat voor reden dan ook hebt moeten opladen, moet u achteraf het vloeistofpeil controleren en zo nodig water bijvullen. • Zorg dat u de celdoppen goed vastdraait. 1%Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te minder lang gaat de accu mee. WAARSCHUWING! Onderhoud van de accu De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn stuk voor stuk van invloed op de levensduur en de werking van de accu. Om de accu in optimale staat te houden moet op het volgende letten: • Controleer regelmatig of het peil van de accuvloeistof in orde is (A). • Controleer alle accucellen. Verwijder de celdoppen met een schroevendraaier. Met een zaklamp kunt u het peil gemakkelijker controleren. Elke cel heeft zijn eigen MAX-streepje (A). • Vul zo nodig water bij tot aan het MAXstreepje op de accu. • Let erop dat de accu het zeer explosieve knalgas bevat. Roken of open vuur in de onmiddelijke omgeving van de accu is al voldoende om de accu te doen ontploffen. Daarbij kan er schade aan de auto ontstaan en kunt uzelf ook verwondingen oplopen. • De accu bevat ook zwavelzuur, wat ernstige verwondingen door etsing kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt, of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. Symbolen: Draag een veiligheidsbril. Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. De accu bevat een bijtend zuur. Vermijd vonken en open vuur. Explosiegevaar. 139 Onderhoud en service Accu (vervolg) $ % Accu vervangen A. Accu zonder dekplaat (zie afbeelding) • Zorg dat het contact is afgezet. • :DFKW ten minste 10 minuten, voordat u één van de elektrische aansluitingen aanraakt (zo kan de informatie van de elektrische systemen van de auto worden opgeslagen in de verschillende regeleenheden). • Draai de bouten uit de borgklem die over de accu heen zit en verwijder de borgklem. 2QWNRSSHOHHUVWGHPLQNDEHO • Klap het kunststof klepje boven de pluspool van de accu open. 140 • Ontkoppel de pluskabel en haal het kunststof klepje van de pluspool. • Ontkoppel de ontluchtingsslang voor het knalgas van de accu. • Draai de moer bij de onderste console los en verwijder de console. • Til de oude accu uit de auto. • Breng de nieuwe accu aan. • Breng de onderste console aan en draai de moer vast. • Duw het kunststof klepje boven de pluspool van de accu vast en sluit de pluskabel aan. • Klap het kunststof klep over de pluspool omlaag en sluit vervolgens de minkabel aan. • Zorg dat de ontluchtingsslang op de juiste manier is aangesloten tussen de accu en de afvoeropening in de carrosserie. • Breng de borgklem aan die over de accu heen zit en haal de bouten aan. B. Accu met dekplaat (zie afbeelding) Om de accu te verwijderen nadat u de console en de dekplaat van de accu hebt gehaald, moet u de methode onder A aanhouden. . BELANGRIJK! Herhaaldelijk gebruik van de standverwarming en soortgelijke grote stroomverbruikers bij korte ritten kan ertoe leiden dat de accu uitgeput raakt en startproblemen opleveren. Om er zeker van te zijn dat de dynamo evenveel energie produceert als de grote stroomverbruikers afnemen, moet u bij regelmatig gebruik van dergelijke grote stroomverbruikers minstens even lang met de auto rijden als de inschakelduur van deze stroomverbruikers. WAARSCHUWING! $IYRHUYDQNQDOJDV De accu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Om te voorkomen dat dit knalgas in de bagageruimte en passagiersruimte blijft hangen, is er een ontluchtingsslang waardoor het gas kan ontsnappen. Als u de accu om welke reden dan ook moet vervangen, dient de ontluchtingsslang altijd te worden aangesloten op de nieuwe accu en omlaag lopen naar de bijbehorende afvoeropening in de carrosserie. Onderhoud en service Gloeilampen Uw auto is voorzien van de onderstaande gloeilampen: 1. Dimlicht 55W H7 2. Bi-Xenon (extra) 35W D2R (gasontladingslamp) 3. Groot licht 55W HB3 4. Remlichten P21W Mistachterlicht P21W 5. Richtingaanwijzers, voor- en achteraan (oranje) PY21W 6. Achterlichten, P5W Stadslichten Zijmarkeringslicht, achteraanP10W 7. Instapverlichting W5W Bagageruimteverlichting W5W 8. Make-upspiegel 1,2W 9. Kentekenplaatverlichting Stadslichten in koplampen Zijrichtingaanwijzers (oranje) 10. Mistlampen, vóór R-versie W5W W5W Gloeilamp groot licht en dimlicht vervangen W5W Vervang de gloeilampen van de koplampen vanuit de motorruimte. 55W H1 55W H3 1%Raak het glas van de gloeilampen 1, 2, 3 en 10 nooit met blote vingers aan. De vetten en oliën van uw vingers kunnen door de hitte verdampen en voor aanslag op de reflector zorgen, waardoor deze al snel kapotgaat. WAARSCHUWING! Als uw auto is uitgerust met zogeheten BiXenon-koplampen (extra), moet u de lampen vanwege de hoge spanning laten vervangen door een erkende Volvowerkplaats. 1%Bi-Xenon-koplampen bevatten een geringe hoeveelheid kwik. Om die reden moeten kapotte lampen op de juiste wijze worden verwerkt. Neem daarvoor contact op met uw Volvo-dealer of -werkplaats. 141 Onderhoud en service Gloeilampen (vervolg) Gloeilamp dimlicht Gloeilamp verwijderen • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Open de motorkap. • Draai het buitenste afdekkapje linksom los (1). • Trek de connector (2) los. • Haal de veerklem los. Duw de klem eerst naar rechts, zodat deze loslaat en haal de klem vervolgens naar buiten toe omlaag (3). • Trek de gloeilamp naar buiten en vervang deze door een nieuwe (4). 142 Gloeilamp groot licht Gloeilamp aanbrengen • Breng de nieuwe gloeilamp (1) aan. Dit kan slechts op één manier. • Druk de veerklem omhoog en iets naar links, zodat deze in de pal vast komt te zitten (2). • Druk de connector (3) in positie terug. • Draai het afdekkapje weer vast. Het opschrift “ TOP” moet naar boven wijzen (4). • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Open de motorkap. • Draai het binnenste afdekkapje linksom los. • Draai de gloeilamp linksom, trek de lamp naar buiten en vervang deze door een nieuwe. Let erop hoe de oude lamp was aangebracht! • Breng de nieuwe gloeilamp aan. Dit kan slechts op één manier. • Draai het afdekkapje weer vast. Het opschrift “TOP” moet naar boven wijzen!. Onderhoud en service W5W PY21W W5W Gloeilamp stadslichten voor vervangen • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Draai het afdekkapje van het dimlicht* linksom los. • Verwijder de gloeilamp en de houder. Vervang de gloeilamp. • Druk de gloeilamp met de houder in positie terug. • Controleer of de nieuwe gloeilamp brandt. • Draai het afdekkapje weer vast. Het opschrift “TOP” moet naar boven wijzen! Gloeilamp zijrichtingaanwijzer vervangen • Zet het voorportier half open. • Steek een hand achter het voorspatscherm en druk de lamp naar buiten. Laat de kabels in de lamphouder zitten. • Draai de lamphouder een kwartslag linksom en trek deze recht naar buiten toe. • Trek de defecte gloeilamp recht naar buiten toe. • Vervang de gloeilamp en druk deze recht naar binnen. Gloeilamp richtingaanwijzer* linksvoor vervangen • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. • Haal de gloeilamp uit de lamphouder door de lamp in te drukken en deze tegelijkertijd linksom te draaien. • Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan en plaats de lamphouder in het lamphuis terug. Schakel het contact in en controleer of de nieuwe gloeilamp brandt. * Op auto’s met Bi-Xenon-koplampen zit ook deze gloeilamp in het richtingaanwijzerhuis. 143 Onderhoud en service Gloeilampen (vervolg) PY21W 55W H1* Gloeilamp richtingaanwijzer rechtsvoor vervangen • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Neem de koelbuis (1) van de koudebox los. • Draai de schroef (2) van de vulbuis los. • Trek de buis (3) recht omhoog. • Neem de ontluchtingsslang (4) van de buis los. • Neem de lamphouder los door deze UHFKWVRPte draaien. • Haal de gloeilamp uit de lamphouder door de lamp in te drukken en deze tegelijkertijd linksom te draaien. 144 • Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan en plaats de lamphouder in het lamphuis terug. • Controleer of de pakking van het sproeiervloeistofreservoir tussen de vulbuis en het reservoir goed zit. • Duw de vulbuis (3) in positie terug. • Duw de ontluchtingsslang (4) van de vulbuis in positie terug. • Draai de schroef (2) van de vulbuis weer vast. • Sluit de koelbuis (1) weer op de koudebox aan. Gloeilamp mistlampen voor (extra) vervangen • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Draai de lamphouder iets naar links. • Verwijder de gloeilamp. • Breng de nieuwe gloeilamp aan. Het profiel van de lamphouder past in de voet van de lamp. • Plaats de lamphouder terug door deze iets naar rechts te draaien. Zorg dat het opschrift “TOP” omhoogwijst! * H3 bij de R-versie Onderhoud en service Positie van gloeilampen 1. Remlichten 2. Stadslichten 3. Mistachterlicht (één zijde) 4. Zijmarkeringslicht 5. Richtingaanwijzers 6. Achteruitrijlichten Gloeilampen achterlichten vervangen De gloeilampen van de achterlichten zijn allemaal vanuit de bagageruimte te bereiken. • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Maak de zijwand los en klap deze open om bij de gloeilampen te komen. De gloeilampen zijn ondergebracht in twee aparte lamphouders: één boven en één onder. Elke lamphouder heeft een borgnok. 21 W BA 15 5 W BA 15 21 W BA 5 10W PY 21 W (oranje) 21 W BA 15 Derde remlicht Ga als volgt te werk om een gloeilamp uit de bovenste of onderste lamphouder te vervangen: • Haal de connector van de lamphouder los om de werkzaamheden te vergemakkelijken. • Duw de borghaken bijeen om de lamphouder naar buiten te kunnen trekken. • Vervang de gloeilamp. • Sluit de connector weer op de lamphouder aan. • Klap de zijwand weer op en zet deze vast. De gloeilampen van het derde remlicht zijn van een speciaal type. Wij raden u aan de vervanging door een Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. 145 Onderhoud en service Gloeilampen (vervolg) W5W W5W W5W Gloeilamp kentekenplaatverlichting vervangen • Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. • Draai de schroef los met een schroevendraaier. • Verwijder voorzichtig het complete lamphuis en trek het naar buiten. Draai de connector linksom en trek de gloeilamp naar buiten. • Vervang de gloeilamp. • Plaats de connector terug en draai deze rechtsom. • Plaats het complete lamphuis terug en draai de schroef vast. 146 Gloeilamp instapverlichting vervangen De instapverlichting vindt u onder het dashboard aan de bestuurders- en passagierszijde. Vervang de gloeilampen van de instapverlichting als volgt: • Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. • Verwijder de defecte gloeilamp. • Breng een nieuwe gloeilamp aan. Controleer of de gloeilamp werkt. • Plaats het lamphuis terug. Gloeilamp bagageruimteverlichting vervangen • Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. • Verwijder de defecte gloeilamp. • Breng een nieuwe gloeilamp aan. Controleer of de gloeilamp werkt. • Plaats het lamphuis terug. Onderhoud en service 0DNHXSVSLHJHO Gloeilamp verlichting make-upspiegel vervangen • Steek een schroevendraaier achter het lampglas en verdraai deze iets, zodat het lampglas loskomt. • Haal de gloeilamp naar buiten en vervang deze. • Druk eerst de onderkant van het lampglas boven de vier haken terug en druk vervolgens de bovenkant van het lampglas vast. 0DNHXSVSLHJHOEHSDDOGHPRGHOOHQ Plafondverlichting met leeslampjes voorin De gloeilampen van het derde remlicht zijn van een speciaal type. Wij raden u aan de vervanging door een Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. 147 Onderhoud en service Gloeilampen (vervolg) Zekeringen Leeslampjes achterin De gloeilampjes zijn van een speciaal type. Wij raden u aan de vervanging door een Volvowerkplaats te laten uitvoeren. Zekeringen Om te voorkomen dat de elektrische systemen van uw auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en componenten door een aantal zekeringen beschermd. De zekeringen zitten op verschillende plaatsen in de auto: A. Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte. B. Zekeringenkastje in de passagiersruimte. C. Relais- en zekeringenkastje in de bagageruimte. 148 Als één van de elektrische componenten of functies niet werkt, dan kan dit te wijten zijn aan het feit dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. In het zekeringenkastje van de motorruimte zitten enkele reservezekeringen. U vindt er ook een zekeringtrekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. Als telkens dezelfde zekering doorbrandt, is er sprake van een storing in de bijbehorende component en moet u een bezoek brengen aan een erkende Volvo-werkplaats om de auto te laten controleren. Onderhoud en service Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte Het zekeringenkastje in de motorruimte biedt plaats aan 24 zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. $ =HNHULQJWUHNNHU ,QWDFWH]HNHULQJ 'RRUJHEUDQGH]HNHULQJ $'XZGHNXQVWVWRIERUJQRNNHQDDQGHDFKWHU]LMGHYDQ KHWNDVWMHLQHQWUHNKHWGHNVHORPKRRJ Zekeringen in de motorruimte 1U $PSHUDJH 1. Standverwarming (extra) ..............................................................25 2. Verstralers (extra) .........................................................................20 3. .........................................................................................................– 4. Lambdasondes, motorregeleenheid (diesel), hogedrukklep (diesel)....................................................................20 5. Carterventilatieverwarming, magneetkleppen, brandstofverdeler (Bi-Fuel) ..........................................................10 6. Luchtmassameter, motorregeleenheid, injectoren ........................15 Luchtmassameter (diesel) ...............................................................5 7. Gasklepmodule .............................................................................10 8. AC-compressor, gaspedaalsensor, ventilator elektronicakastje....10 9. Claxon ...........................................................................................15 10. .........................................................................................................– 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. AC-compressor, bobines, magneetkleppen (diesel)......................20 Remlichtschakelaar .........................................................................5 Voorruitwisser...............................................................................25 ABS/STC/DSTC ...........................................................................30 Gastankklep (Bi-Fuel)...................................................................15 Ruitensproeiers (voorruit), koplampwissers .................................15 Dimlicht (rechts) ...........................................................................10 Dimlicht (links).............................................................................10 ABS/STC/DSTC ...........................................................................30 Groot licht (links)..........................................................................15 Groot licht (rechts)........................................................................15 Startmotor .....................................................................................40 Motorregeleenheid ..........................................................................5 .........................................................................................................– 149 Onderhoud en service Zekeringen in de passagiersruimte Het zekeringenkastje in de passagiersruimte biedt plaats aan 38 zekeringen. De zekeringen zitten achter het luikje aan de korte kant van het dashboard. U vindt er ook een aantal reservezekeringen. 1U $PSHUDJH 1. Koplampen (dimlicht), Bi-Xenon (extra) .....................................15 2. Koplampen (groot licht)20 ................................................................ 3. Elektrisch bediende stoel (bestuurder)..........................................30 4. Elektrisch bediende stoel (passagier)............................................30 5. Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging, vacuümpomp ............15 6. Gastankklep (Bi-Fuel).....................................................................5 7. Elektrisch verwarmde stoel (linksvoor) ........................................15 8. Elektrisch verwarmde stoel (rechtsvoor) ......................................15 9. ABS/STC/DSTC .............................................................................5 10. .........................................................................................................– 11. .........................................................................................................– 12. Koplamphoogteverstelling, koplampwissers ................................15 13. Elektrische aansluiting 12 V .........................................................15 14. Elektrisch bediende stoel (passagier)..............................................5 15. Audiosysteem, RTI (extra)..............................................................5 16. Audiosysteem................................................................................20 17. Versterker audiosysteem ...............................................................30 18. Mistlampen (vóór) ........................................................................15 19. RTI-display (extra)........................................................................10 20. .........................................................................................................– 21. Aanvullende D2-voeding: automatische versnellingsbak, schakelblokkering .........................................................................10 22. Indicatorlampjes richtingaanwijzers .............................................20 23. Bedieningseenheid verlichting, bedieningseenheid klimaatregeling, diagnose-aansluiting, bedieningseenheid stuurhendels ....................................................................................5 24. Aanvullende D1-voeding, klimaatregeling, elektrisch bediende stoel (bestuurder), instrumentenpaneel, standverwarming (extra) ...............................................................10 150 25. Contactslot (30-voeding), centrale elektronische module, relais startmotor, motorregeleenheid ............................................10 26. Ventilator klimaatregeling ............................................................30 27. Actief chassis, FOUR-C................................................................15 28. Elektronische module (plafond), interieurverlichting (plafond) ...10 29. Telefoon (extra) ............................................................................10 30. Stadslichten/achterlichten (linksvoor en -achter).........................7,5 31. Stadslichten/achterlichten (rechtsvoor en -achter), kentekenplaatverlichting ..............................................................7,5 32. Centrale elektronische module, verlichting make-upspiegel, stuurbekrachtiging, algemene verlichting, verlichting dashboardkastje ..........................................................10 33. Brandstofpomp..............................................................................15 34. Schuifdak ......................................................................................15 35. Centrale vergrendeling, elektrisch bediend raam, buitenspiegel (linksvoor) .....................................................................................25 36. Centrale vergrendeling, elektrisch bediend raam, buitenspiegel (rechtsvoor) ...................................................................................25 37. Elektrisch bediende ramen (achterportieren), kindersloten ..........30 38. Sirene alarmsysteem .......................................................................5 Onderhoud en service Zekeringen in de bagageruimte =HNHULQJWUHNNHU ,QWDFWH]HNHULQJ 'RRUJHEUDQGH]HNHULQJ 1U $PSHUDJH 1. Achterste elektronische module (REM), verlichting (bagageruimte) ............................................................10 2. Mistachterlicht ..............................................................................10 3. Remlichten ....................................................................................15 4. Achteruitrijlichten .........................................................................10 5. Achterruitverwarming, relais 15I-voeding (achterin) .....................5 6. Ontgrendeling kofferdeksel ..........................................................10 7. Omlaagklappen hoofdsteunen.......................................................10 8. Vergrendeling achterportieren, tankvulklep .................................15 9. Trekhaak (30-voeding)..................................................................15 10. Cd-wisselaar (extra), RTI (extra) ..................................................10 11. Elektronische module, AEM (extra) .............................................15 12. .........................................................................................................– 13. 14. 15. 16. 17. .........................................................................................................– Remlichten ...................................................................................7,5 Trekhaak (15I-voeding) ................................................................20 Elektrische aansluiting (extra) ......................................................15 Elektrisch verwarmd brandstoffilter (diesel) Regeleenheid vierwielaandrijving (AWD) ..................................7,5 18. Elektrisch verwarmd brandstoffilter (diesel) ................................15 151 Onderhoud en service 152 Technische gegevens Type-aanduidingen 154 Maten, gewichten, inhouden 155 Smeermiddelen 156 Koelsysteem 156 Katalysator 157 Brandstof 158 Wielophanging, vering 159 Elektrisch systeem 160 Motorspecificaties 161 153 Technische gegevens Type-aanduidingen Wanneer u contact opneemt met uw Volvodealer of vervangingsonderdelen en accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn als u de typeaanduiding, het chassisnummer en het motornummer van de auto bij de hand hebt. 7\SHPRGHOMDDUDDQGXLGLQJHQFKDVVLV QXPPHU In de motorruimte gestampt, onder de voorruit. 7\SHDDQGXLGLQJFKDVVLVQXPPHU PD[LPDDOWRHODDWEDDUJHZLFKWNOHXU FRGHVYRRUGHODNHQGHEHNOHGLQJHQ W\SHJRHGNHXULQJVQXPPHU Op het plaatje op het binnenspatbord achter het rechter koplamphuis. 7\SHDDQGXLGLQJYDQGHPRWRU RQGHUGHHOHQVHULHQXPPHU Aan de rechterzijde van het motorblok. 7\SHDDQGXLGLQJHQVHULHQXPPHUYDQ GHYHUVQHOOLQJVEDN D Handgeschakelde versnellingsbak: aan de voorzijde. E Automatische versnellingsbak AW: aan de bovenzijde. 154 Technische gegevens Maten, gewichten, inhouden Maten en gewichten Inhouden Lengte 458 (R: 461) cm Breedte 180 cm Hoogte 143 cm Brandstoftank (liter) Benzine AWD-Diesel Wielbasis 272 cm Spoorbreedte, vooras 156 cm Spoorbreedte, achteras 156 cm Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) = Totaalgewicht, rijklaar gewicht Voertuigidentificatienummer (VIN) met gewichten op het plaatwerk in de motorruimte. 1. Max. totaalgewicht 2. Max. treingewicht (auto + aanhanger) 3. Max. voorasdruk 4. Max. achterasdruk Max. belasting, zie kentekenbewijs Max. dakbelasting Max. aanhangergewicht 100 kg 1600 kg Motorolie, incl. inhoud filter1 (liter) B5204T5 B5234T3 B5234T7 B5244S (170 pk) B5244S2 (140 pk) B5254T2 2.5T B5254T4 R D5244T D5 D5244T2 2.4D D5244T3 2.4D 70 68 ca. 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 5,5 7,0 7,0 7,0 Versnellingsbakolie (liter) Handgesch. (5 versn.) Handgesch. (6 versn.) Automaat 2,1 2,0 7,2 Diversen Stuurbekrachtigingsvloeistof Sproeiervloeistof Rem- en koppelingsvloeistof Airconditioning 0,9 liter 4,5 liter 0,65 liter 1000 gram 1: Om te controleren welke motor er in uw auto zit kunt u de typeaanduiding in de motorruimte bekijken (voorgaande pagina, punt 3). BELANGRIJK! Controleer na verversing van de motorolie met de peilstok of de juiste hoeveelheid olie in de motor zit. Controleer het peil bij een warme motor enkele minuten nadat de motor is afgezet. 155 Technische gegevens Smeermiddelen Motor Benzinemotoren: ACEA A1 U mag ook olie gebruiken die voldoet aan de kwaliteitsnorm ACEA A3. Let erop dat een bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel ACEA A1 als ACEA B1. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is. Voor benzinemotoren met turbocompressor en dieselmotoren adviseren wij het gebruik van volledig synthetische motorolie van Volvo. Dieselmotoren: ACEA B4 Let erop dat een bepaalde soort olie kan voldoen aan zowel ACEA A3, ACEA B3 als ACEA B4. Dit ongeacht de vraag of de gebruikte olie van minerale oorsprong is of geheel of gedeeltelijk van synthetische aard is. 9RHJJHHQH[WUDWRHYRHJLQJVPLGGHOHQDDQGH ROLHWRH=HNXQQHQGHPRWRUEHVFKDGLJHQ Viscositeit Zie ook pagina 134. 1%Oliesoorten met een viscositeitsindex van 0W–30 en 0W–40 moeten voldoen aan de eisen van de kwaliteitsnormen ACEA A3 (benzinemotoren). Versnellingsbak Handmatig Uitsluitend de synthetische versnellingsbakolie van Volvo gebruiken. Autom. Uitsluitend versnellingsbakolie van Volvo met art.nr. 1161540–8. Niet met andere soorten olie mengen! Stuurbekrachtigingsvloeistof 9ORHLVWRINZDOLWHLW Stuurbekrachtigingsvloeistof van het type Pentosin CHF 11S of iets dergelijks. ,QKRXG ca. 0,9 liter. (bij een constante luchttemperatuur) Onder extreme rijomstandigheden die tot een abnormaal hoge olietemperatuur of olieconsumptie leiden (zoals het geval kan zijn wanneer u in de bergen rijdt en veelvuldig op de motor afremt of op hoge snelheden over de autosnelweg rijdt) wordt het gebruik van oliesoorten aanbevolen die voldoen aan de kwaliteitsnorm ACEA A3 (benzinemotoren). 156 Remvloeistof 9ORHLVWRIW\SH Remvloeistof DOT 4+. ,QKRXG ca. 0,6 liter. BELANGRIJK! Neem bij twijfel over de juiste oliekwaliteit contact op met een Volvo-werkplaats. Koelsysteem 0RWRU Benzine zonder turbo Benzine met turbo Diesel +RHYHHOKHLG (liter) ca. 8,0 ca. 9,0 ca. 12,5 Alle systemen bestaat uit gesloten overdruksystemen. Thermostaat opent bij 90 °C. Technische gegevens Katalysator Katalysator De katalysator vormt een aanvulling op het uitlaatsysteem en heeft tot taak de uitlaatgassen te reinigen. De katalysator bestaat in hoofdzaak uit een behuizing met daarin twee zogeheten monolieten, die zó geconstrueerd zijn dat de uitlaatgassen er via kanalen doorheen stromen. De wanden van deze kanalen zijn bekleed met een dun laagje platina/rhodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar actief aan deelnemen. Lambdasonde TM (zuurstofsensor, alleen benzinemotoren) De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De waarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de injectoren afregelt. De lucht-brandstofverhouding die de motor ontvangt wordt continu afgeregeld. De afregeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. 157 Technische gegevens Brandstof Benzine Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide De motor loopt op benzine met een octaangetal van 91, 95 en 98 (RON). • 98 (RON) wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. • 95 (RON) is te gebruiken in de normale rijomstandigheden. • 91 (RON) kunt u beter alleen in uitzonderingsgevallen gebruiken. De motor loopt door deze brandstofkwaliteit echter geen schade op. Norm DIN 51600. Min. octaangetal 91 (RON), loodvrij. 0RWRU 9HUVQHOOLQJVEDN B5204T5 Diesel Norm SS–EN 590. De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus conform de EUrichtlijn 80/1268 voor voertuigen met verbrandingsmotoren. Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Ook de rijstijl en andere technische factoren kunnen van invloed zijn op het brandstofverbruik. 158 9HUEUXLNLQ OLWHUNP 8LWVWRRWYDQNRROGL R[LGH&2ðJNP Handmatig Automaat 9,1 - 9,2 9,9 - 10,1 215 - 218 236 - 240 Handmatig Automaat 9,2 - 9,3 10,0 - 10,2 219 - 222 236 - 240 B5244S Handmatig Automaat 8,9 - 9,0 9,5 - 9,6 212 - 215 226 - 229 B5244S2 Handmatig Automaat 8,8 - 8,9 9,5 - 9,6 209 - 212 226 - 229 B5234T3 HT B5254T2 FWD 2.5T Handmatig Automaat 9,1 - 9,2 9,8 - 9,9 217 - 220 232 - 236 B5254T2 AWD 2.5T Handmatig Automaat 9,8 10,3 - 10,5 234 246 - 251 B5254T4 R Handmatig Automaat 10,5 - 10,7 10,9 - 11,1 252 - 256 261 - 266 D5244T D5 Handmatig Automaat 6,3 - 6,5 7,6 166 - 171 201 D5244T2 2.4D Handmatig Automaat 6,3 - 6,5 7,6 167 - 171 201 D5244T3 2.4D Handmatig 6,3 - 6,5 167 - 171 Technische gegevens Wielophanging, vering Voortrein McPherson-veerpoten. De schokdempers zijn in de veerpoten ingebouwd. Rondsel-entandheugelstuurinrichting. Veiligheidsstuurkolom. De instelwaarden gelden voor een onbelaste auto inclusief brandstof, koelvloeistof en reservewiel. Achtertrein Gescheiden ophanging met onafhankelijk afgeveerde wielen en schokdempers. De ophanging bestaat uit naar achteren gerichte wieldraagarmen, bovenste en onderste ophangarmen, spoorstangen en een stabilisatorstang. 6SRULQJ Toespoor vooras (graden) Toespoor achteras (graden) 0,1° ±0,1° 0,1° ±0,1° 0,2° ±0,2° 0,2° ±0,2° 159 Technische gegevens Elektrisch systeem 12-voltsysteem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden gebruikt. De minpool is verbonden met het chassis. Accu Spanning 12 V Koudestartcapaciteit (SAE) 520 A Reservecapaciteit (RC) 90 min. 12 V 600 A 115 min. 12 V (diesel) 800 A* Als u de accu moet vervangen, moet u erop letten dat de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu heeft (zie de sticker op de accu). Maximale stroomsterkte G\QDPR 6WDUWPRWRU, vermogen 140 A 1,4 kW *Auto’s met standverwarming zijn uitgerust met een accu van 800 A. 160 Gloeilampen Vermogen Lampvoet Dimlicht Groot licht Bi-Xenon-systeem Mistlampen, vóór Stadslichten, voor Zijrichtingaanwijzers Richtingaanwijzers, vooraan (oranje) Richtingaanwijzers, achterzijde (oranje) Achterlicht/stadslicht, achter Remlichten Achteruitrijlichten Mistachterlicht, achterlicht/stadslicht achter Kentekenplaatverlichting Instapverlichting, vooraan Bagageruimteverlichting 55 W 55 W 35 W 55 W 5W 5W 21 W 21 W 5W 21 W 21 W 21/4 W H7 HB3 D2R H 11 W 2.1x9.5 d W 2.1x9.5 d BA 15 BA 15 BA 15 BA 15 BA 15 BA 15 5W 5W 5W W 2.1x9.5 d SV 8,5 SV 8,5 Verlichting dashboardkastje Make-upspiegel 3W 1,2 W BA 9 SV 5,5 1: R-versie H3 Technische gegevens Motorspecificaties Vermogen*(kW bij omw/s) (pk bij omw/min) Koppel* (Nm bij omw/s) (kpm bij omw/min) Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Cilinderinhoud (dm³of liter) Compressieverhouding Bougies elektrode-afstand (mm) aanhaalmoment (Nm) B5204T5 B5234T3 B5234T7 147/83 200/5000 285/33-83 29,1/2000-5000 5 81 90 2,32 8,5:1 B5244S (170) 125/100 170/6000 225/75 23,0/4500 5 83 90 2,44 10,3:1 B5244S2 (140) 103/75 140/4500 220/55 22,4/3300 5 83 90 2,44 10,3:1 B5254T2 2.5T FWD/AWD 154/83 210/5000 320/25-75 32,6/1500-4500 5 83 93,2 2,52 9,0:1 132/88 180/5300 240/37-88 24,5/2200-5300 5 81 77 1,98 9,5:1 184/87 250/5200 330/42-87 33,7/2500-5200 5 81 90 2,32 8,5:1 0,7-0,8 30 0,7-0,8 30 0,7-0,8 30 1,2 30 1,2 30 0,7-0,8 30 * Vermogen en koppel gemeten conform de testnorm 80/1269/EEG. Voor benzinemotoren wordt tijdens deze tests gebruik gemaakt van 98 octaan. Om te controleren welke motor er in uw auto zit kunt u de typeaanduiding in de motorruimte bekijken (Typeaanduidingen pagina 154, punt 3). 161 Technische gegevens B5254T4 R Vermogen*(kW bij omw/s) 220/90 (pk bij omw/min) 300/5400 Koppel* (Nm bij omw/s) 400/31-95 (kpm bij omw/min) 40,7/1850-5700 Aantal cilinders 5 Cilinderboring (mm) 83 Slaglengte (mm) 93,2 Cilinderinhoud (dm³ (l)) 2,52 Compressieverhouding 8,5:1 Bougies elektrode-afstand (mm) 0,7 aanhaalmoment (Nm) 28 * Vermogen en koppel gemeten conform de testnorm 80/1269/EEG. Voor benzinemotoren wordt tijdens deze tests gebruik gemaakt van 98 octaan. Om te controleren welke motor er in uw auto zit kunt u de typeaanduiding in de motorruimte bekijken (Typeaanduidingen pagina 154, punt 3). 162 B5244SG CNG (gas) 103/97 140/5800 192/75 19,6/4500 5 83 90 2,44 10,3:1 B5244SG2 LPG (gas) 103/85 140/5100 214/75 21,8/4500 5 83 90 2,44 10,3:1 D5244T D5 120/67 163/4000 340/29-50 34,7/1750-3000 5 81 93,2 2,40 18,0:1 D5244T2 2.4D 96/67 130/4000 280/29-50 28,6/1750-3000 5 81 93,2 2,40 18,0:1 D5244T3 2.4D 85/67 116/4000 280/29-50 28,6/1750-3000 5 81 93,2 2,40 18,0:1 1,2 30 1,2 30 – – – – – – Audiosysteem (extra) Audiosysteem (HU-403) 164 Audiosysteem (HU-603) 165 Audiosysteem (HU-803) 166 Radio (HU-403, -603, -803) 167 Cassettedeck (HU-403, -603) 176 Cd-speler (HU-603) 177 Cd-speler met interne cd-wisselaar (HU-803) 178 Externe cd-wisselaar (HU-403, -603, -803) (accessoire) 179 Dolby Surround Pro Logic 180 Technische gegevens 182 163 Audiosysteem (extra) Audiosysteem (HU-403) 1. $DQXLW – indrukken 9ROXPH – omdraaien 2. .HX]HNQRS Opgeslagen radiozenders Cd-wisselaar (extra) 3. .HX]HNQRS Radio Cassette Cd-wisselaar (extra) TV (extra) 4. )DGHU – indrukken en omdraaien %DODQV – indrukken, uittrekken en omdraaien 164 5. 5DGLR – zender zoeken omhoog/omlaag &DVVHWWH – vorige/volgende nummer kiezen 6. 5DGLR- handmatig zender zoeken &DVVHWWH – versneld vooruit/achteruit spoelen 7. 'LVSOD\ 8. 3URJUDPPDW\SH 9. 1LHXZVHQUDGLRWHNVW 10. 9HUNHHUVLQIRUPDWLH 11. $XWRPDWLVFKHYRRUNHX]HYDQUDGLR ]HQGHUV 12. /DJHWRQHQ – indrukken en omdraaien +RJHWRQHQ – indrukken, uittrekken en omdraaien 13. .HX]HWRHWVEDQGULFKWLQJ 14. &DVVHWWHRSHQLQJ 15. &DVVHWWHXLWZHUSHQ Audiosysteem (extra) Audiosysteem (HU-603) 1. $DQXLW – indrukken 9ROXPH – omdraaien 2. .HX]HNQRS Opgeslagen radiozenders Cd-wisselaar (extra) 3. .HX]HNQRS Radio Cassette Cd Cd-wisselaar (extra) TV (extra) 4. )DGHU – indrukken en omdraaien %DODQV – indrukken, uittrekken en omdraaien 5. 5DGLR – zender zoeken omhoog/omlaag &DVVHWWH – vorige/volgende nummer kiezen &G – vorige/volgende nummer kiezen 6. 5DGLR – handmatig zender zoeken &DVVHWWH – versneld vooruit/achteruit spoelen &G – versneld vooruit/achteruit spoelen 7. &GXLWZHUSHQ 8. &GRSHQLQJ 9. :LOOHNHXULJHDIVSHHOYROJRUGHFG 10. 3URJUDPPDW\SH 11. 1LHXZVHQUDGLRWHNVW 12. 9HUNHHUVLQIRUPDWLH 13. $XWRPDWLVFKHYRRUNHX]HYDQUDGLR ]HQGHUV 14. /DJHWRQHQ – indrukken en omdraaien +RJHWRQHQ – indrukken, uittrekken en omdraaien 15. .HX]HWRHWVEDQGULFKWLQJ 16. &DVVHWWHRSHQLQJ 17. &DVVHWWHXLWZHUSHQ 18. 'LVSOD\ 165 Audiosysteem (extra) Audiosysteem (HU-803) 1. $DQXLW– indrukken 9ROXPH – omdraaien 2. /DJHWRQHQ – indrukken en omdraaien +RJHWRQHQ – indrukken, uittrekken en omdraaien 3. )DGHU – indrukken en omdraaien %DODQV – indrukken, uittrekken en omdraaien 4. 9ROXPHFHQWUDOHOXLGVSUHNHU – indrukken en omdraaien 8LWJDQJVYHUPRJHQUXLPWHOLMNHIIHFW – indrukken en omdraaien 166 5. .HX]HNQRS Opgeslagen zenders Interne cd-wisselaar – cd kiezen Externe cd-wisselaar – cd kiezen 6. .HX]HNQRS Radio Cd Cd-wisselaar (extra) TV (extra) 7. 5DGLR – zender zoeken omhoog/omlaag &G – vorige/volgende nummer kiezen 8. 5DGLR – handmatig zender zoeken &G – versneld vooruit/achteruit spoelen 9. &GXLWZHUSHQ 'ROE\3UR/RJLF NDQDDOVVWHUHR NDQDDOVVWHUHR &GRSHQLQJ :LOOHNHXULJHDIVSHHOYROJRUGHFG 3URJUDPPDW\SH 1LHXZVHQUDGLRWHNVW 9HUNHHUVLQIRUPDWLH $XWRPDWLVFKHYRRUNHX]HYDQUDGLR ]HQGHUV 19. 'LVSOD\ 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. Audiosysteem (extra) Radio (HU-403, -603, -803) Knop aan/uit Volumeregeling, TP/PTY/NEWS Druk op de draaiknop om de radio aan of uit te zetten. Als er verkeersinformatie, nieuws of een uitzending van het gekozen programmatype binnenkomt terwijl u een cassette of cd beluistert, wordt de geluidsbron onderbroken en hoort u de berichten op het volume dat u van te voren voor verkeersinformatie, nieuws en PTYuitzendingen hebt ingesteld. Na afloop van de informatie c.q. uitzending speelt het systeem de cassette of cd op het laatst ingestelde volume verder af. Volumeregeling Draai de knop naar rechts om het volume te verhogen. De volumeregeling verloopt elektronisch en heeft geen eindstand. Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u het volume verhogen of verlagen met de toetsen (+) of (–). Volumeregeling voor geïntegreerde telefoon (extra) Als de telefoon gaat terwijl u naar de radio luistert, wordt het volume verlaagd zodra u het gesprek aanneemt. Na afloop van het gesprek speelt de radio op het oude volume verder. U kunt het radiovolume ook tijdens het gesprek bijregelen, waarna de radio na afloop van het gesprek op het nieuwe volume verder speelt. In de actieve stand staan er altijd telefoongegevens op het display. De functie geldt alleen voor het geïntegreerde telefoonsysteem van Volvo. Zie pagina 183. 167 Audiosysteem (extra) Radio (HU-403, -603, -803) (vervolg) Keuzeknop golflengte Scannen Draai aan de knop 6285&( om te kiezen uit FM en AM. De zender en de bijbehorende frequentie verschijnen op het display. Druk op de knop 6285&(om het scannen te starten. Wanneer de radio een zender heeft gevonden, wordt het scannen enkele seconden stopgezet. De radio gaat daarna verder met scannen. Wanneer de radio een zender heeft gevonden die u wilt beluisteren, moet u op de knop 6285&( drukken. Als het audiosysteem (HU-403, -603) in de cassettestand staat, worden van elk nummer enkele seconden weergegeven. Als het audiosysteem (HU-403, -603, -803) in de cd- of cassettestand staat, worden van elk nummer enkele seconden weergegeven. Wanneer u een nummer hebt gevonden dat u wilt beluisteren, moet u nogmaals op de knop 6285&( drukken. U kunt met deze knop ook kiezen uit het cassettedeck, de cd of de cd-wisselaar (voor zover aanwezig). 168 Audiosysteem (extra) Fader, balans voor/achter Lage tonen Stel de juiste balans in tussen de luidsprekers voor- en achterin door de knop in te drukken en vervolgens naar links (geluid van achteren) of naar rechts (geluid van voren) te draaien. In de middelste stand is de balans tussen de luidsprekers voor- en achterin normaal. Druk na het afstellen de knop weer in de uitgangspositie terug. Stel de weergave van de lage tonen bij door de knop in te drukken en vervolgens naar links of naar rechts te draaien. In de middelste stand is de weergave van de lage tonen normaal. Druk na het afstellen de knop weer in de uitgangspositie terug. Balans links/rechts Stel de juiste balans in door de knop in te drukken en vervolgens naar links of naar rechts te draaien. In de middelste stand is de balans normaal. Druk na het afstellen de knop weer in de uitgangspositie terug. Hoge tonen Stel de weergave van de hoge tonen bij door de knop in te drukken en vervolgens naar links of naar rechts te draaien. In de middelste stand is de weergave van de hoge tonen normaal. Druk na het afstellen de knop weer in de uitgangspositie terug. 169 Audiosysteem (extra) Radio (HU-403, -603, -803) (vervolg) Zender instellen Toetsenset op stuurwiel Druk op de linker toets voor een lagere frequentie en op de rechter voor een hogere frequentie. De ingestelde frequenties worden aangegeven op het display. Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u op de pijl naar rechts of links drukken om één van de voorkeurzenders te selecteren. Zender zoeken omhoog/omlaag Druk langere tijd op de linkerof rechterzijde van de knop om naar een zender met een lagere of hogere frequentie te zoeken. De radio stopt bij de eerstvolgende zender met een goede ontvangst en stelt deze in. Druk nogmaals op de toets, als u door wilt gaan met zoeken. 170 1%Als uw auto is uitgerust met een geïntegreerde telefoon, kunt u de toetsenset op het stuurwiel alleen gebruiken voor activering van de telefoonfuncties wanneer u de telefoon hebt geactiveerd. In de actieve stand staan er altijd telefoongegevens op het display. Druk op om de telefoon te deactiveren. Als er geen SIMkaart in uw telefoon zit, moet u de telefoon uitschakelen, zie pagina 186. Audiosysteem (extra) Zenders programmeren Auto, automatische zenderinstelling Met behulp de AUTO-functie kunt u tot 10 goed te ontvangen AM- of FM-zenders opzoeken en deze opslaan in een afzonderlijk geheugen. Deze functie is met name bruikbaar in gebieden waar u de radiozenders niet kent. 1. Druk op de toets $872 en houd deze minstens twee seconden lang ingedrukt. Een aantalzenders met een krachtig signaal (maximaal 10) op de gekozen golflengte worden automatisch in het geheugen opgeslagen. De tekst “AUTO” verschijnt op het display. Als er geen radiozender is met een signaal dat krachtig genoeg is, verschijnt de tekst “NO STATION”. 2. Draai aan de knop ±',6&, als u naar een andere, automatisch ingestelde zender wilt gaan. Bij iedere draai wordt er een nieuwe zender ingesteld (A0–A9). 3. Om terug te gaan naar het menu waarin u uit de voorgeprogrammeerde radiozenders kunt kiezen, moet u nogmaals op de knop $872 drukken. De tekst AUTO op het display verdwijnt dan. Handmatig zenders programmeren 1. Stel de gewenste frequentie in met de pijltoetsen. 2. Druk kort op de knop ±',6&. Kies een nummer waaronder u de zender op wilt slaan door de knop naar links of naar rechts te draaien (u kunt maximaal 20 verschillende zenders opslaan). Druk nogmaals op de knop om de gewenste frequentie en zender op te slaan. Voorkeurzenders Om één van de voorgeprogrammeerde radiozenders te selecteren moet u aan de knop ',6& draaien, totdat het nummer van de zender op het display verschijnt. De voorgeprogrammeerde zender verschijnt op het display. 171 Audiosysteem (extra) Radio (HU-403, -603, -803) (vervolg) NEWS Nieuws aan/uit Druk kort op de toets NEWS om de nieuwsfunctie te activeren. De tekst NEWS verschijnt in kleine letters op het display. Druk nogmaals op de toets NEWS, als u de nieuwsfunctie wilt uitschakelen. Zodra er een nieuwsbulletin binnenkomt, wordt de weergave van het cassettedeck, de cd-speler of de cd-wisselaar onderbroken zodat u het nieuws kunt beluisteren. TP Verkeersinformatie Wanneer u kort op de toets TP drukt, krijgt u verkeersinformatie van RDS-zenders door. Als u deze functie hebt ingeschakeld, staat er “TP” op het display. Wanneer het systeem in de cassette- of cd-stand staat, stemt de radio op de achtergrond automatisch af op een goed te ontvangen FM-zender die verkeersinformatie uitzendt. Als u een cassette of cd beluistert wanneer er verkeersinformatie binnenkomt, wordt de weergave van de cassette of cd onderbroken en hoort u de verkeersinformatie op het volume dat u hebt ingesteld voor het beluisteren van verkeersinformatie. Na afloop van de verkeersinformatie neemt het systeem het oude volume weer aan en wordt de cassette of cd verder afgespeeld. 172 • Verkeersinformatie is alleen te beluisteren, wanneerTP en tegelijk op het display staan. • Als het display alleen TP aangeeft, betekent dit dat er geen verkeersinformatie wordt uitgezonden door de beluisterde radiozender. • Als u een verkeersbulletin voortijdig wilt afbreken, moet u op de toets TP drukken. De TP-functie is dan nog steeds actief, maar de radio wacht op het volgende verkeersbulletin. • Als u de TP-functie wilt uitschakelen, moet u op de toets TP drukken. De aanduiding TP verdwijnt dan van het display. Als u een nieuwsbulletin voortijdig wilt afbreken, moet u op de toets NEWS drukken. De weergave van het nieuwsbulletin wordt dan beëindigd. De nieuwsfunctie is dan nog steeds actief, maar de radio wacht op het volgende nieuwsbulletin. Druk nogmaals op de toets NEWS om de nieuwsfunctie uit te schakelen. De tekst NEWS verdwijnt dan van het display. Radiotekst Sommige RDS-zenders geven informatie door over de inhoud van de programma’s, de uitvoerende artiesten e.d. Dergelijke informatie verschijnt dan in tekstvorm op het display. Druk enkele seconden op de toets NEWS om een verzonden radiotekst op te roepen. De tekst verschijnt vervolgens op het display. Wanneer u kort op de toets NEWS drukt, beëindigt u de weergave van de radiotekst. Audiosysteem (extra) Programmatype Met de PTY-functie kunt u direct programma’s met een bepaald onderwerp kiezen. Ga als volgt te werk om een zender met een bepaald programmatype te zoeken. 1. Druk op de toets 37<. Het programmatype van de ingestelde radiozender verschijnt op het display. 2. Wanneer u aan de knop ±',6& draait, kunt u door de lijst met programmatypes bladeren. 3. Wanneer u het gewenste programmatype hebt gevonden, drukt u op de knop ± ',6& om uw keuze te bevestigen. De radio zoekt vervolgens naar een radiozender met het geselecteerde programmatype. 4. Als de radio een zender met het gekozen programmatype heeft gevonden, wordt deze zender ingesteld. Als er geen zender met het gekozen programmatype kan worden gevonden, hervat de radio de voorgaande stand. De PTY-functie is dan stand-by. Dit blijft zo totdat er een programma van het gekozen type wordt uitgezonden. Wanneer dat het geval is, gaat de radio automatisch over op de zender die het geselecteerde programmatype uitzendt. 5. Als er meerdere zenders met het gekozen programmatype zijn, kunt u één van de zenders kiezen met de toetsen , of SCAN. De PTY-functie blijft actief, totdat de radio een zender met het gekozen programmatype heeft gevonden. Dit is tevens het geval zolang de ingestelde zender een programma van het gekozen type uitzendt. 6. Om de radio weer stand-by te zetten moet u nogmaals op de toets PTY drukken. Wanneer u een cd of cassette beluisterde, wordt deze verder afgespeeld totdat het gekozen programmatype opnieuw wordt uitgezonden. 7. Om de PTY-functie uit de stand-by-stand te halen, moet u nogmaals op de toets PTY drukken. Het PTY-symbool verdwijnt dan. 3URJUDPPDW\SH Nieuws Actualiteiten Informatie Sport 'LVSOD\WHNVW Nieuws Current Info Sport 3URJUDPPDW\SH Educatie Hoorspel Kunst en cultuur Wetenschap Vermaak Pop Rock Easy listening Licht klassiek Serieus klassiek Overige muziek Weer Financieel nieuws Kinderprogramma’s Maatschappelijke programma’s Religie Inbelprogramma’s Reizen Ontspanning Jazz Country Nationale muziek Gouwe ouwe Volksmuziek Documentaires Alarmtest !!ALARM!! PTY ontbreekt 'LVSOD\WHNVW Educ Hoorspel Culture Science Enterta Pop Rock Easy list L Class Classical Other M Weer Financieel nieuws Kinderprogramma’s Social Spiritual Telephone Travel Leisure Jazz Country Nation M “Oldies” Folk Document Alarmtest !!Alarm!! Pty Miss 173 Audiosysteem (extra) Radio (HU-403, -603, -803) (vervolg) Geavanceerde gebruikersstand (Advanced User Mode) 1. Om één van de functies in de AUM-stand te activeren moet u het volgende doen. Zorg dat de radio is uitgeschakeld, druk de volumeknop in en houd deze minstens 5 seconden lang in deze stand vast. 2. Draai aan de knop±',6& om uw keuze te maken uit de mogelijke functies (zie het overzicht met functies op pagina 175). 3. Wanneer u uw keuze gemaakt hebt, knippert de uitgangswaarde (“default”) die bij de geselecteerde functie hoort. Druk op de knop ±',6& om de uitgangswaarde van de functie te wijzigen (in bijv. ON/ OFF, LOW/MID/HIGH e.d. afhankelijk van de functie). 4. Selecteer zo nodig andere functies/alternatieven. Om de fabrieksinstellingen voor alle AUMfuncties te KHUYDWWHQmoet u aan de knop ',6& draaien, totdat de tekst “SET TO DEFAULT” (uitgangswaarden hervatten) op het display van de radio verschijnt. Druk vervolgens op dezelfde knop. Alle fabrieksinstellingen van de AUM-functies worden dan hervat, waarna de radio de normale stand inneemt (muziek, nieuws e.d.). Om eventuele wijzigingen RSWHVODDQen terug te gaan naar de normale stand, moet u aan de 174 knop ',6&draaien totdat de tekst “BACK and SAVE” (teruggaan en opslaan) op het display van de radio verschijnt. Druk vervolgens nogmaals op knop ',6&. Om terug te gaan naar de normale stand ]RQGHU HYHQWXHOHZLM]LJLQJHQRSWHVODDQ, moet u aan de knop',6&draaien totdat de tekst “BACK without SAVE” (teruggaan zonder opslaan) op het display van de radio verschijnt. Druk vervolgens nogmaals op knop ',6&. Audiosysteem (extra) Geavanceerde gebruikersinstellingen (de uitgangswaarden zijn onderstreept) • SET TO DEFAULT (zie pagina 174). • AF SWITCHING ON/OFF (automatische afstemfunctie) – de AF-afstemfunctie zorgt ervoor dat het toestel op het sterkste zendersignaal voor het gekozen programmatype afstemt. • REGIONAL ON/OFF (regionale radioprogramma’s met automatische afstemfunctie geactiveerd) – Deze functie maakt het mogelijk om op een bepaalde regionale zender afgestemd te blijven, ook al is het bijbehorende zendersignaal niet bijster krachtig. • EON (Enhanced Other Networks) LOCAL/DISTANT – Deze functie geeft aan of het radioprogramma dat u beluistert alleen moet worden onderbroken voor bijv. verkeersinformatie of nieuwsbulletins (voor zover u deze functies hebt geselecteerd) wanneer het signaal krachtig is (LOCAL) of ook wanneer het binnenkomende signaal zwakker (DISTANT) is. • NETWORK ALL/TUNED – Met deze functie kunt u aangeven of het radioprogramma dat u beluistert alleen moet worden onderbroken voor bijv. verkeersinformatie of nieuwsbulletins (voor zover u deze functies hebt geselecteerd) wanneer het signaal afkomstig is van de zender waarop u hebt afgestemd, bijv. RADIO3 (TUNED), of ook wanneer er een signaal binnenkomt via een willekeurig andere zender (ALL). • LANGUAGE – Met deze functie kunt u aangeven in welke taal de displayberichten moeten verschijnen (Engels, Duits, Frans of Zweeds). Deze functie werkt alleen voor PTY-berichten. • ASC (Active Sound Control) ON/OFF (actieve geluidsregeling) – Met de ASCfunctie kunt u het volume van de radiozender automatisch laten afstemmen op de snelheid waarmee u rijdt. • ASC TABLE – Met deze functie kunt u het uitgangsvolume voor de ASC-functie aangeven (LOW/MID/HIGH). • SRC ON/OFF – Met deze functie kunt u de regeling in- of uitschakelen die ervoor zorgt dat de weergave van de hoge tonen wordt bijgesteld bij een slechte ontvangst. Activering van deze functie kan de ervaren ontvangstkwaliteit verbeteren. • SRC TABLE – Met deze functie kunt u het uitgangsvolume voor de SRC-functie aangeven (LOW/MID/HIGH). • TAPE DOLBY ON/OFF – Met deze functie kunt u de Dolby-ruisonderdrukkingsregeling uitschakelen, wanneer u een cassette beluistert (HU-403/603). • BACK and SAVE (zie voorgaande pagina). • BACK without SAVE (zie voorgaande pagina). 175 Audiosysteem (extra) Cassettedeck (HU-403, -603) Cassetteopening Cassette uitwerpen Versneld spoelen Steek de cassette met de open kant naar rechts in de opening. Op het display verschijnt “TAPE Side A”. Wanneer één kant van de cassette is afgespeeld, schakelt het deck automatisch over naar de andere kant (auto-reverse). Als er al een cassette in het deck zit, kunt u de cassette laten afspelen door aan de knop SOURCE te draaien. Als u op de uitwerptoets drukt, stopt de cassette waarna deze wordt uitgeworpen. Draai aan de knop SOURCE om een andere geluidsbron te kiezen. Ook als het systeem is uitgeschakeld, kunt u een cassette plaatsen of uitwerpen. U kunt de cassette versneld vooruitspoelen met en achteruitspoelen met . Tijdens het versneld spoelen geeft het display “FF” (vooruit) en “REW” (achteruit) aan. Het versneld spoelen wordt beëindigd, als u de toets nogmaals indrukt. Van bandrichting wisselen Druk op de toets REV, als u de andere kant van de cassette wilt beluisteren. Op het display staat aangegeven welke kant van de cassette wordt afgespeeld. 176 Ruisonderdrukking Dolby B De ruisonderdrukkingsfunctie is normaal geactiveerd. Ga als volgt te werk, als u de functie wilt uitschakelen. Houd de toets REV ingedrukt, totdat het Dolby-symbool van het display verdwijnt. Druk nogmaals op dezelfde toets om de Dolby-functie weer te activeren. Volgende nummer, vorige nummer kiezen Als u de toets indrukt, spoelt de cassette automatisch vooruit naar het volgende nummer. Als u de toets indrukt, spoelt de cassette automatisch achteruit naa het vorige nummer. Deze functie werkt alleen goed wanneer er tussen de nummers een stilte van ongeveer vijf seconden is ingelast. Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen. Audiosysteem (extra) Cd-speler (HU-603) Cd-speler Versneld spoelen Willekeurige afspeelvolgorde Steek een cd in de opening. Als u al een cd hebt ingebracht, moet u voor weergave van de cd kiezen door aan de knop SOURCE te draaien. Druk op of om een bepaald gedeelte van een nummer op te zoeken. Druk op “RND” (random) om de willekeurige afspeelvolgorde te activeren. De cd-speler speelt de nummers van de cd dan in een willekeurige volgorde af. Zolang deze functie actief is staat er “RND” op het display. Cd uitwerpen Als u op de bovenstaande toets drukt, stopt de cd-speler waarna de cd wordt uitgeworpen. 1%Om veiligheidsredenen hebt u twaalf seconden de tijd om de uitgeworpen cd uit te nemen. Daarna wordt de cd weer ingenomen en verder afgespeeld. Van nummer wisselen Druk op om naar het volgende nummer te gaan of op om naar het vorige nummer te gaan. Het nummer dat wordt afgespeeld staat aangegeven op het display. Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen. 1%Als de kwaliteit van de cd niet voldoet aan de vereisten zoals beschreven in de norm EN60908 of als de opname op ondermaatse apparatuur heeft plaatsgevonden, kan het zijn dat het geluid te wensen over laat of zelfs helemaal uitblijft. BELANGRIJK! Maak geen gebruik van cd’s met een opgeplakt etiket. Door de warmte in de cdspeler kan het gebeuren dat het etiket van de cd loskomt. De cd-speler kan daarbij beschadigd raken. 177 Audiosysteem (extra) Cd-speler met interne cd-wisselaar (HU-803) Cd-speler Versneld spoelen Willekeurige afspeelvolgorde Een interne cd-wisselaar met een magazijn voor 4 cd’s maakt deel uit van het audiosysteem (HU-803). Draai aan de knop 6285&(om de cd-wisselaar in te schakelen. De cd-wisselaar speelt het laatst gekozen nummer op de laatst gekozen cd af. U kunt 4 cd’s in het magazijn van de cd-wisselaar aanbrengen. Om een nieuwe cd aan te kunnen brengen moet u een lege positie selecteren. Draai aan ',6& om een lege positie te vinden. Zorg dat er “LOAD DISC” verschijnt, voordat u een nieuwe cd aanbrengt. Druk op of om een bepaald gedeelte van een nummer op te zoeken. Druk op 51' (random) om de willekeurige afspeelvolgorde te activeren. De cd-wisselaar speelt dan een willekeurig nummer van een willekeurige cd. De cd-wisselaar kiest daarna een nieuw willekeurig nummer van een willekeurige cd. Zolang de functie actief is, staat er “RND” op het display. Nummer cd selecteren Draai aan de knop ',6&. Het nummer van de geselecteerde cd en het gekozen nummer op deze cd verschijnen op het display. 178 Van nummer wisselen Druk op om naar het volgende nummer te gaan of op om naar het vorige nummer te gaan. Het nummer van de geselecteerde cd en het nummer op deze cd dat wordt afgespeeld staan aangegeven op het display. Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen. 1%Speel uitsluitend cd’s met een diameter van 12 cm af! Probeer nooit kleinere cd’s af te spelen! Audiosysteem (extra) Externe cd-wisselaar (HU-403, -603, -803) (accessoire) De cd-wisselaarfuncties zijn alleen beschikbaar, wanneer het audiosysteem is aangesloten op de cd-wisselaar van Volvo die als accessoire verkrijgbaar is. Cd-wisselaar Draai aan de knop SOURCE om de cdwisselaar in te schakelen. De cd-wisselaar speelt het laatst gekozen nummer op de laatst gekozen cd af. Als het magazijn van de cdwisselaar leeg is, verschijnt er “LOAD CARTRIDGE” op het display. Versneld spoelen Willekeurige afspeelvolgorde Druk op of om een bepaald gedeelte van een nummer op te zoeken. Druk op RND (geldt voor HU-603 en -803) om de willekeurige afspeelvolgorde te activeren. Bij het audiosysteem (HU-403) moet u op de knop SOURCE drukken. De cd-wisselaar speelt dan een willekeurig nummer van een willekeurige cd. De cd-wisselaar kiest daarna een nieuw willekeurig nummer van een willekeurige cd. Zolang de functie actief is, staat er “RND” op het display. Van nummer wisselen Druk op om naar het volgende nummer te gaan of op om naar het vorige nummer te gaan. Het nummer van de geselecteerde cd en het nummer op deze cd dat wordt afgespeeld staan aangegeven op het display. Als uw stuurwiel is uitgerust met een toetsenset, kunt u gebruik maken van de pijltoetsen. Nummer cd selecteren Draai aan de knop 1-20/DISC. Het nummer van de geselecteerde cd en het gekozen nummer op deze cd verschijnen op het display. 179 Audiosysteem (extra) Dolby Surround Pro Logic In combinatie met een centrale luidspreker in het midden van het dashboard zorgt Dolby Surround Pro Logic voor een zeer realistische geluidsweergave. De normale stereokanalen links en rechts worden dan opgedeeld in links, midden en rechts. Bovendien produceren de luidsprekers achterin het zogeheten “Ambient Surround Sound”. Dit effect evenaart de nagalm in de opnameruimte. Tegenwoordig wordt de meeste muziek zodanig opgenomen, dat het geluid van de vocalist/solist recht van voren komt en dat van het begeleidende orkest van links, rechts en van achteren. Op die manier zorgt Dolby Surround Pro Logic voor een geluidsweergave die zeer dicht bij de originele opnamesituatie ligt. Let er bij het gebruik van Dolby Surround Pro Logic op dat de geluidsweergave voor de inzittenden achterin verschilt van die voor de inzittenden voorin. Dolby Surround Pro Logic Mode* Druk op “ PL” om Dolby Surround Pro Logic Mode in te schakelen. Op het display verschijnt “Dolby Pro Logic”. Druk op 2)) om terug te keren naar 2-kanaals stereoweergave. * De Dolby Surround Pro Logic Mode werkt alleen, wanneer u een cd, cassette of FM-zender beluistert. Als u naar een andere radiozender luistert, moet u voor 3-kanaals stereoweergave (3–CH) kiezen. 180 3-kanaal stereo Druk op de toets&+om de 3-kanaals stereoweergave te activeren. Op het display verschijnt de tekst “3 ch”. Druk op 2)) om terug te keren naar de 2-kanaals stereoweergave. Audiosysteem (extra) vermogen van “Ambient Surround Sound”, wanneer “Dolby Surround Pro Logic” actief is. Volume centrale luidspreker Stel het volume van de centrale luidspreker in door de knop in te drukken, deze naar buiten te trekken en vervolgens naar links of rechts te draaien. In de middelste stand is het volume normaal. Druk de knop na de instelling weer in de oorspronkelijk stand terug. Uitgangsvermogen achterluidsprekers (“Ambient Surround Sound”) Stel het uitgangsvermogen van de achterste luidsprekerkanalen in door de knop in te drukken, deze uit te trekken en vervolgens naar links of naar rechts te draaien. In de middelste stand is het uitgangsvermogen normaal. Druk na het afstellen de knop weer in de uitgangspositie terug. Met deze knop regelt u het uitgangs181 Audiosysteem (extra) Technische gegevens Alarm HU-403 HU-803 Vermogen Impedantie Bedrijfsspanning 4 x 25 W 4 Ohm 12V, negatieve massa Radio Frequentiebereik U (FM) M (AM) L (AM) 87,5 – 108 MHz 522 – 1611 kHz 53 – 279 kHz HU-603 Vermogen Impedantie Bedrijfsspanning Externe versterker (extra) Radio Frequentiebereik U (FM) M (AM) L (AM) 182 4 x 25 W 4 Ohm 12V, negatieve massa 4 x 50 W of 4 x 75 W 87,5 – 108 MHz 522 – 1611 kHz 153 – 279 kHz Vermogen 1 x 25 W (centrale luidspreker) Impedantie 4 Ohm Bedrijfsspanning 12V, negatieve massa Externe versterker 4 x 50 W of 4 x 75 W HU-803 moet worden aangesloten op een externe versterker. 5DGLR Frequentiebereik U (FM) M (AM) L (AM) 87,5 – 108 MHz 522 – 1611 kHz 153 – 279 kHz Er verschijnt “Alarm!” op het display, wanneer er een alarmmelding wordt verzonden. Deze functie wordt gebruikt om u attent te maken op ernstige ongelukken of calamiteiten, zoals ingestorte bruggen of ongelukken in kerncentrales. Dolby ruisonderdrukking wordt geproduceerd onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby en de dubbele D zijn geregistreerde handelsmerken van Dolby Laboratories Licensing Corporations. Dolby Surround Pro Logic is een geregistreerd handelsmerk van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby Surround Pro Logic wordt geproduceerd onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Telefoon (extra) Telefoonsysteem 184 Beknopte bedieningsinstructies 186 Bel-opties 187 Geheugenfuncties 190 Menu’s 191 Overige informatie 195 183 Telefoon (extra) Telefoonsysteem Algemene voorschriften • Verkeersveiligheid staat voorop! Als u als bestuurder gebruik wilt maken van de handset in de armleuning, moet u de auto eerst op een veilige plaats parkeren. • Schakel het systeem uit tijdens het tanken. • Schakel het systeem uit in gebieden waar met explosieven wordt gewerkt. • Laat reparatie van de telefoon aan erkend servicepersoneel over. Noodoproepen Het is altijd mogelijk het alarmnummer te bellen, zelfs als de contactsleutel of de SIMkaart is uitgenomen. • Druk op de Aan/Uit-knop. • Kies het alarmnummer van het land waarin u zich bevindt (112 binnen de EU). • Druk op de groene toets . 184 7RHWVHQVHWLQPLGGHQFRQVROH Met de toetsenset op de middenconsole kunt u alle functies van het telefoonsysteem sturen. 7RHWVHQVHWRSVWXXUZLHO Met de toetsenset op het stuurwiel kunt u de meeste functies van uw telefoonsysteem regelen. Wanneer het telefoonsysteem in de actieve stand staat, kunt u de toetsenset op het stuurwiel alleen gebruiken voor de telefoonfuncties. In de actieve stand staan er altijd telefoongegevens op het display. Als u deze toetsen wilt gebruiken om radio-instellingen te verrichten, moet u eerst de actieve stand van de telefoon verlaten, pagina 186. 'LVSOD\ Op het display verschijnen menu’s, berichten, telefoonnummers e.d. +DQGVHW De handset kunt u gebruiken voor privégesprekken waarin u niet gestoord wil worden. 6,0NDDUW U brengt de SIM-kaart aan de voorkant van de toetsenset op de middenconsole aan. Schakel de telefoon uit en verlaat de actieve stand als u geen SIM-kaart hebt aangebracht, omdat u anders geen berichten voor de overige functies kunt aflezen van het display. 0LFURIRRQ De microfoon is ingebouwd in de achteruitkijkspiegel /XLGVSUHNHU De luidspreker is ingebouwd in de hoofdsteun van de bestuurdersstoel. $QWHQQH De antenne is tegen de voorruit aangebracht, achter de achteruitkijkspiegel. Telefoon (extra) 185 Telefoon (extra) Beknopte bedieningsinstructies SIM-kaart Systeem in- en uitschakelen Actieve stand De telefoon is alleen te gebruiken in combinatie met een geldige SIM-kaart (Subscriber Identity Module). U kunt een dergelijke kaart bij uw provider verkrijgen. Om het systeem in te schakelen: draai de contactsleutel in stand I. Druk op de aangegeven knop in de bovenstaande figuur. Om gebruik te kunnen maken van de functies die het telefoonsysteem u biedt, moet het telefoonsysteem in de actieve stand staan (dit geldt niet voor binnenkomende gesprekken). Breng altijd de SIM-kaart aan, wanneer u gebruik wilt maken van de telefoon. De naam van uw provider verschijnt dan op het display. Schakel de telefoon uit en verlaat de actieve stand als u geen SIM-kaart hebt aangebracht, omdat u anders geen berichten voor de overige functies kunt aflezen van het display en de toetsenset op het stuurwiel niet kunt gebruiken om de radio te bedienen. 186 U schakelt het systeem als volgt uit: houd de knop waarmee u het systeem inschakelde ca. drie seconden ingedrukt. Als u het contact afzet terwijl het telefoonsysteem actief is, zal het telefoonsysteem eveneens actief zijn wanneer u het contact opnieuw inschakelt. Wanneer u het telefoonsysteem hebt uitgeschakeld, kunt u geen gesprekken aannemen. Zet de telefoon in de actieve stand door te drukken op op het bedieningspaneel of op de toetsenset op het stuurwiel. In de actieve stand staan er altijd telefoongegevens op het display. Druk op om de actieve stand te verlaten. Telefoon (extra) Bel-opties Display Bellen en gesprekken aannemen Op het display verschijnen de actuele functies zoals menu’s, berichten, telefoonnummers of instellingen. U kunt als volgt EHOOHQ kies het nummer en druk op op de toetsenset op het stuurwiel of op de middenconsole (of til de handset op). U kunt als volgt een inkomend gesprek DDQQHPHQ Druk op (of til de handset op). U kunt ook gebruik van de automatische aanneemfunctie “Auto antw.”, zie menuoptie 4.3. Een gesprek beëindigen Om een gesprek te beëindigen drukt u op op de toetsenset van het stuurwiel of op de middenconsole of u legt de handset op. Het audiosysteem gaat weer in de voorgaande stand staan. Het geluid van het audiosysteem kan automatisch worden uitgeschakeld tijdens een telefoongesprek. Zie ook menu-optie 5.6.5 voor het volume van het audiosysteem. 187 Telefoon (extra) Bel-opties (vervolg) Verkort kiezen Telefoonnummers onder een voorkeuzetoets opslaan De nummers die zijn opgeslagen in het telefoonboek van het systeem kunt u koppelen aan een bepaalde voorkeuzetoets (1–9). U doet dat als volgt: Laatst gekozen nummer Handset Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien laatst gekozen telefoonnummers/namen op. Als u privégesprekken wilt kunnen voeren, moet u gebruik maken van de handset. 1. Druk op van de toetsenset op het stuurwiel of op de middenconsole. 2. Blader met de pijltoetsen vooruit of achteruit door de laatst gekozen nummers. 1. Neem de handset op. Voer het gewenste nummer in met de toetsenset op de middenconsole. Druk op om te bellen. U regelt het volume met de draaiknop op de zijkant van de handset. 2. U kunt het gesprek beëindigen door de handset terug in de houder te leggen. Doe het volgende als u tijdens een lopend gesprek wilt overgaan op het gebruik van de handsfree zonder daarvoor het gesprek te beëindigen: druk op en kies voor Handsfree. Druk op en leg de handset op, zie pagina 189. Druk op bellen. 188 (of neem de handset op) om te 1. Blader met naar Geheugen bewerken (menu 3) en druk op . 2. Blader verder naar Verk. kiezen (menu 3.4) en druk op . 3. Druk op de voorkeuzetoets waaronder u het nummer wilt opslaan. Druk op om uw keuze te bevestigen. 4. Zoek de naam of het telefoonnummer van uw keuze uit het geheugen op en druk op om de naam of het telefoonnummer te selecteren. Voorkeuzetoets gebruiken Druk een voorkeuzetoets ca. twee seconden lang in om het telefoonnummer te kiezen dat met de toets opgeslagen is. 1%Na inschakeling van de telefoon moet u enkele seconden wachten, voordat u gebruik kunt maken van de functie verkort kiezen. Om verkort te kunnen kiezen moet Menu 4.5 geactiveerd zijn, pagina 194. Telefoon (extra) Functies tijdens lopende gesprekken Tijdens HHQORSHQG gesprek kunt u de volgende functies activeren (blader met de pijltoetsen en druk op YES om een keuze te maken): Ruggespraak/ Ruggespraak uit Wachten/ Wachten uit Handset/ Handsfree Geheugen Ruggespraakstand Om het lopende wel of niet te parkeren Om de handset of de handsfree te gebruiken Om de opgeslagen nummers te bekijken Wanneer u tijdens een ORSHQGJHVSUHNeen tweede gesprek hebt JHSDUNHHUG, kunt u de volgende functies activeren (blader met de pijltoetsen en druk op YES om een keuze te maken): Ruggespraak/ Ruggespraak uit Handset/ Handsfree Geheugen Samenvoegen Wisselen Ruggespraakstand Om de handset of de handsfree te gebruiken Om de opgeslagen nummers te bekijken Om twee gespreken tegelijk te voeren (conferentie) Om te wissen tussen de twee gesprekken Wanneer u gekozen hebt voor Samenvoegen en WZHHORSHQGH gesprekken voert, kunt u de volgende functies activeren (blader met de pijltoetsen en druk op YES om een keuze te maken): Ruggespraak/ Ruggespraak uit Handset/ Handsfree Geheugen Ruggespraakstand Om de handset of de handsfree te gebruiken Om de opgeslagen nummers te bekijken Tijdens een lopend gesprek een tweede gesprek aannemen Als u tijdens een lopend gesprek een geluidssignaal onmiddellijk gevolgd door twee korte geluidssignalen hoort, komt er een tweede gesprek binnen. De twee korte geluidssignalen worden herhaald, totdat u het gesprek beantwoordt of de beller oplegt. U kunt het tweede gesprek dan wel of niet aannemen. SMS Eén geluidssignaal geeft aan dat er een SMSbericht is binnengekomen. Volume Verhoog het volume door op de (+) van de toetsenset op het stuurwiel te drukken. Verlaag het volume door op de (–) van de toetsenset op het stuurwiel te drukken. Als u het gesprekQLHW wilt aannemen, moet u op drukken of niets doen. Wanneer de telefoon in de actieve stand staat, kunt u met de toetsenset op het stuurwiel alleen de telefoonfuncties regelen. Als het gesprek echter ZHO wilt aannemen, moet u op drukken. U parkeert het lopende gesprek dan tijdelijk. Als u op drukt, worden beide gesprekken beëindigd. Als u deze toetsen wilt gebruiken om radioinstellingen te verrichten, moet u eerst de actieve stand van de telefoon verlaten, pagina 186. 189 Telefoon (extra) Geheugenfuncties Telefoonnummers en namen kunt u in het geheugen van de telefoon zelf opslaan of in het geheugen op de SIM-kaart. Wanneer u een gesprek aanneemt afkomstig van één van de nummers die in het telefoonboek liggen opgeslagen, wordt de bijbehorende naam op het display weergegeven. U kunt maximaal 255 namen in het geheugen van de telefoon opslaan. Telefoonnummers met namen opslaan 1. Druk op en blader naar Geheugen bewerken (menu 3). Druk vervolgens op . 2. Blader verder naar Toevoegen (menu 3.1) en druk op . 3. Voer het gewenste nummer in en druk op . 4. Voer de bijbehorende naam in en druk op . 5. Geef aan in welk geheugen u het nummer en de naam wilt opslaan met en druk vervolgens op . Namen (of berichten) invoeren Druk op de toets met het teken van uw keuze: druk eenmaal op de toets om het eerste teken van de toets in te voeren, tweemaal om het 190 tweede teken in te voeren enz. Druk op de 1 om een spatie in te voegen. spatie 1 - ? ! , . : ' ( ) abc2äåàáâæç def3èéëê ghi4ìíîï jkl5 mno6ñöòóØ pqrs7ß tuv8üùúû wxyz9 om tweemaal achtereen hetzelfde teken van een toets in te voeren moet u na de eerste maal op * drukken of enkele seconden wachten. [email protected]*#&$£/% om te wisselen tussen hoofdletters en kleine letters om het laatst ingevoerde teken te wissen. Wanneer u de toets lang ingedrukt houdt, kunt u het nummer of de tekst in zijn geheel wissen. Nummers uit het geheugen bellen 1. Druk op . 2. Kies uit de volgende mogelijkheden: • Druk op en blader met de pijltoetsen naar de naam van uw keuze. • Druk op de toets die overeenkomt met de eerste letter van de bijbehorende naam (of voer de complete naam in) en druk op . 3. Druk op om het geselecteerde nummer te bellen. Telefoon (extra) Menu’s Aan de hand van de menu’s kunt u bestaande instellingen controleren of wijzigen en nieuwe functies programmeren. De verschillende menu-opties worden op het display weergegeven. Verkeersveiligheid Menusysteem In het menu 5.7 kunt u deze snelheidsbegrenzing opheffen. Druk op Om veiligheidsredenen is het menusysteem niet toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h. U kunt de begonnen activiteiten in het menusysteem echter nog wel beëindigen. om het menusysteem te activeren. In het menusysteem geldt het volgende: • Wanneer u lang ingedrukt houdt, verlaat u het menusysteem. • Wanneer u kort op drukt, annuleert, hervat of verwerpt u een optie. • Wanneer u op drukt, bevestigt of selecteert u een optie of gaat u van een submenu naar het volgende submenu. • Met de toets gaat u naar het volgende submenu. Met de toets gaat u naar het vorige submenu. Sneltoetsen Wanneer u met de toets naar het menusysteem bent gesprongen, kunt u gebruik maken van de cijfertoetsen in plaats van de pijltoetsen en de groene toets om naar het gewenste submenu op het hoofdniveau (1, 2, 3 etc.), het eerste subniveau (1.1, 2.1, 3.1 etc.) en het tweede subniveau (1.1.1, 2.1.1 etc.) te springen. De cijferaanduiding van het geselecteerde menu staat samen met de naam van de menu-optie op het display weergegeven. 191 Telefoon (extra) Menu’s (vervolg) Hoofdmenu’s/Submenu’s 2SURHSUHJLVWHU *HPRSURHS 2QWYRSURHS *HEHOG :LVOLMVW 1.4.1. Alles 1.4.2. Gemist 1.4.3. Ontvangen 1.4.4. Gebeld 'XXURSURHS 1.5.1. Lste oproep 1.5.2. Tel oproepen 1.5.3. Totale tijd 1.5.4. Reset timer %RRGVFKDSSHQ /H]HQ ,QYRHUHQ 9RLFHPDLO ,QVWHOOLQJHQ 2.4.1. SMSC-nummer 2.4.2. Geldigheid 2.4.3. Soort 192 *HKHXJHQEHZHUNHQ 7RHYRHJHQ =RHNHQ 3.2.1. Bewerken 3.2.2. Wissen 3.2.3. Kopiëren 3.2.4. Verplaatsen $OOHVNRSLsUHQ 3.3.1. SIM naar tel 3.3.2. Tel naar SIM 9HUNNLH]HQ 6,0JHKHXJHQZLVVHQ 7HOHIRRQJHKHXJHQZLVVHQ 6WDWXV %HORSWLHV 1XPPHUPHH 2SURHSZDFKW $XWRDQWZ $XWRKHUN 9HUNNLH]HQ 'RRUVFKDNHOHQ 4.6.1. Alle oproepen 4.6.2. Bij bezet 4.6.3. Onbeantwoord 4.6.4. Onbereikbaar 4.6.5. Faxoproepen 4.6.6. Dataoproepen 4.6.7. Alles annul. ,QVWHOOLQJHQ )DEULHN 1HWZHUN 7DDO 5.3.1. English UK 5.3.2. English US 5.3.3. Svenska 5.3.4. Dansk 5.3.5. Suomi 5.3.6. Deutsch 5.3.7. Nederlands 5.3.8. Français FR 5.3.9. Français CAN 5.3.10. Italiano 5.3.11. Español 5.3.12. Português P 5.3.13. Português BR 6,0EHYHLOLJG 5.4.1. Aan 5.4.2. Uit 5.4.3. Auto :LM]LJFRGHV 5.5.1. PIN-code 5.5.2. Telefooncode *HOXLGHQ 5.6.1. Belvolume 5.6.2. Belsignaal 5.6.3. Toetsklik 5.6.4. Aanp. Snelh. 5.6.5. RadioAutMute 5.6.6. Nieuw SMS-bericht 5LMYHLOLJ Telefoon (extra) 0HQX2SURHSUHJLVWHU *HPLVWHRSURHSHQ In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst gemiste oproepen. U kunt de nummers bellen, wissen of toevoegen aan het geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart om ze later te bewerken. 2QWYDQJHQRSURHSHQ In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst ontvangen oproepen. U kunt de nummers bellen, wissen of toevoegen aan het geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart om ze later te bewerken. *HEHOG In dit menu verschijnt een lijst met de tien laatst gekozen nummers. U kunt de nummers bellen, wissen of toevoegen aan het geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart om ze later te bewerken. :LVOLMVW Met behulp van deze functie kunt u de lijsten onder de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 wissen zoals hieronder beschreven. 1.4.1. Alles 1.4.2. Gemist 1.4.3. Ontvangen 1.4.4. Gebeld 'XXURSURHS In dit menu hebt u de mogelijkheid om de duur van al uw oproepen of alleen de laatste te zien. U kunt ook het aantal oproepen bekijken en de timer resetten. 1.5.1. Lste oproep 1.5.2. Tel oproepen 1.5.3. Totale tijd 1.5.4. Reset timer Om de timer te kunnen resetten moet u over de telefooncode beschikken (zie Menu 5.5). 0HQX%RRGVFKDSSHQ /H]HQ In dit menu kunt u de ingekomen boodschappen lezen. U kunt de gelezen boodschappen (of gedeelten ervan) vervolgens wissen, doorsturen, wijzigen of opslaan. ,QYRHUHQ Met de toetsenset kunt u boodschappen invoeren. U kunt de boodschappen vervolgens opslaan of versturen. 9RLFHPDLO In dit menu kunt u de binnengekomen gesproken boodschappen beluisteren. ,QVWHOOLQJHQ In dit menu kunt u het nummer van de mailbox (SMSC-nummer) aangeven waarnaar u uw boodschappen wilt doorschakelen. U kunt tevens aangeven hoe uw boodschap de geadresseerde moet bereiken en hoelang deze in de mailbox moet blijven liggen. 2.4.1. SMSC-nummer 2.4.2. Geldigheid 2.4.3. Soort Neem contact op met uw provider voor informatie over deze instellingen en het SMSC-nummer. 0HQX*HKHXJHQEHZHUNHQ 7RHYRHJHQ In dit menu hebt u de mogelijkheid om namen en telefoonnummers op te slaan in het geheugen van de telefoon of op de SIM-kaart. Zie het hoofdstuk over de geheugenfuncties voor meer informatie. =RHNHQ In dit menu kunt u wijzigingen aanbrengen in het geheugen. 3.2.1. Bewerken: Gegevens in de verschillende geheugens wijzigen. 3.2.2. Wissen: Een opgeslagen naam wissen. 3.2.3. Kopiëren: Een opgeslagen naam kopiëren. 3.2.4. Verplaatsen: Gegevens overhevelen tussen het geheugen van de telefoon en dat van de SIM-kaart. $OOHVNRSLsUHQTelefoonnummers en namen op de SIM-kaart kopiëren naar het geheugen van de telefoon. 3.3.1. Van het geheugen op de SIM-kaart naar dat van de telefoon 3.3.2. Van het geheugen van de telefoon naar dat op de SIM-kaart 9HUNRUWNLH]HQ Een nummer dat in het telefoonboek ligt opgeslagen, kunt u aan een voorkeuzetoets met een bepaald nummer koppelen. 6,0JHKHXJHQZLVVHQ In dit menu kunt u het complete geheugen op de SIM-kaart wissen. 7HOHIRRQJHKHXJHQZLVVHQ In dit menu kunt u het complete geheugen van de telefoon wissen. 6WDWXV In dit menu kunt u zien hoeveel geheugenposities in beslag genomen worden door de namen en telefoonnummers in het geheugen op de SIM-kaart en in dat van de telefoon. 193 Telefoon (extra) Menu’s (vervolg) 0HQX%HORSWLHV 1XPPHUPHH Geef aan of uw eigen nummer wel of niet op het display van de ontvanger moet verschijnen. Neem contact op met uw provider voor een permanent geheim nummer. 2SURHSZDFKW Geef aan of u wel of geen signaal wilt ontvangen, wanneer er tijdens een lopend gesprek een tweede oproep wacht. $XWRDQWZ Geef aan of u wilt kunnen antwoorden zonder gebruik te maken van de toetsenset. $XWRPDWLVFKKHUNLH]HQ Geef aan of u een eerder gekozen nummer na een bezettoon automatisch wilt laten herkiezen. 9HUNRUWNLH]HQ In dit menu stelt u in of het wel of niet mogelijk is gebruik te maken van de voorkeuzetoets. De functie moet geactiveerd zijn om verkort te kunnen kiezen. 'RRUVFKDNHOHQ In dit menu kunt u aangegeven welke soorten oproepen moeten worden doorgeschakeld naar het gespecificeerde telefoonnummer. 4.6.1. Alle oproepen (de instelling geldt alleen tijdens het lopende gesprek). 4.6.2. Bij bezet 4.6.3. Onbeantwoord 4.6.4. Onbereikbaar 4.6.5. Faxoproepen 4.6.6. Dataoproepen 4.6.7. Alles annul. 194 0HQX,QVWHOOLQJHQ )DEULHNVLQVWHOOLQJHQ Functie om de fabrieksinstellingen te herstellen. 1HWZHUN Geef aan of u automatisch of handmatig netwerken wilt selecteren. 5.2.1. Auto 5.2.2. Handmatig 7DDO In dit menu kunt u aangeven in welke taal u de berichten op het display wilt zien. 5.3.1. English UK 5.3.2. English US 5.3.3. Svenska 5.3.4. Dansk 5.3.5. Suomi 5.3.6. Deutsch 5.3.7. Nederlands 5.3.8. Français FR 5.3.9. Français CAN 5.3.10.Italiano 5.3.11.Español 5.3.12.Português P 5.3.13.Português BR 6,0EHYHLOLJG In dit menu kunt u aangeven of de invoer van de PIN-code actief of inactief moet zijn of automatisch moet verlopen. 5.4.1. Aan 5.4.2. Uit 5.4.3. Auto :LM]LJFRGHV In dit menu kunt u uw PIN-code of uw telefooncode wijzigen. 5.5.1. PIN-code 5.5.2. Telefooncode (gebruik 1234, voordat u overgaat op uw eigen code). U gebruikt de telefooncode om de timer op nul te kunnen stellen. 1%Noteer de code en bewaar deze op een veilige plaats. *HOXLGHQ 5.6.1. Belvolume: In dit menu kunt u het volume van het belsignaal bij een binnenkomend gesprek instellen. 5.6.2. Belsignaal: In dit menu kunt u kiezen uit verschillende soorten belsignalen. 5.6.3. Toetsklik: Aan of uit. 5.6.4. Aanp. Snelh.: Geef aan of het volume wel of niet afhankelijk moet zijn van de rijsnelheid. 5.6.5. RadioAutMute: Hier kunt u aangeven of u het geluid van de radio wel of niet wilt uitschakelen tijdens een telefoongesprek. 5.6.6. Nieuw SMS-bericht: Geef aan of u wel of geen geluidssignaal wenst bij de binnenkomst van een nieuw SMS-bericht. 5LMYHLOLJ In dit menu kunt u aangeven of u de snelheidsbegrenzing die geldt voor het menusysteem wel of niet wilt uitschakelen, zodat u het menusysteem ook tijdens het rijden kunt gebruiken. Telefoon (extra) Overige informatie Specificaties Vermogen SIM-kaart Geheugenposities SMS (Short Message Service) Data/Fax Dualband a. Radio/Telefoon Dubbele SIM-kaarten SIM-kaart Met de onderste vier toetsen van de toetsenset op het stuurwiel kunt u zowel de radio als de telefoon regelen. Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten aan: één voor de autotelefoon en één voor een andere telefoon. Als u over dubbele SIMkaarten beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor twee verschillende telefoons gebruiken. Neem contact op met uw provider over de mogelijkheden en het gebruik van dubbele SIM-kaarten. Om de telefoonfuncties met deze toetsen te kunnen sturen moet het telefoonsysteem in de actieve stand staan, pagina 186. Als u de toetsen wilt gebruiken om radio-instellingen te verrichten, moet u eerst de actieve stand van de telefoon verlaten. Druk in dat geval op . 2W klein 255a Ja Nee Ja (900/1800) 255 geheugenposities in het geheugen van de telefoon. Het aantal geheugenposities op de SIM-kaart verschilt afhankelijk van het abonnement. IMEI-nummer Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEI-nummer van de telefoon aan uw provider doorgeven. Dit nummer is een serienummer bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw telefoon in om het nummer op het display te zien. Noteer het nummer en bewaar het op een veilige plaats. 195 Telefoon (extra) 196 Alfabetisch register Alfabetisch register Symbols A Aanhanger ..................................................110 Aansteker ................................................35, 42 ABS ......................................................30, 103 AC ..........................................................56, 59 Accu ...........................................131, 139, 160 Achterbank ...................................................75 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels .........46 Achteruitrijlichten ......................................145 Actieve stand ..............................................186 Afstandsbediening ........................................80 Afvalbak .......................................................74 “Air Quality Sensor” ....................................56 Airbags .........................................................12 Alarm ............................................................87 Alarmlichten .................................................39 Algemene verlichting ...................................68 “All Wheel Drive” ......................................101 Asbak ............................................................71 Audiosysteem .............................................163 AUTO ...........................................................55 Auto wassen ...............................................124 Automatische vergrendeling ........................82 Automatische versnellingsbak ................94, 97 AWD ..........................................................101 B Bagageruimte ...............................................75 Bagageruimteverlichting ............................146 Balans .........................................................169 Banden ........................................................118 Banden verwisselen ....................................120 Bandenspanning .........................................119 Bekerhouder ...........................................71, 72 Bekleding ...................................................125 Bel-opties ...................................................187 Benzine .......................................................158 Benzine tanken .............................................92 Bereik tot lege brandstoftank .......................40 Bergen ........................................................108 Blaasmonden ................................................53 Blokkering achteruitversnelling ...................96 Boordcomputer .............................................40 Brandstof ....................................................158 Brandstofmeter .............................................28 Brandstoftank .............................................155 Brandstofverbruik .......................................158 Buitenspiegels ..............................................34 Buitenste hoofdsteunen achterbank ..............34 Buitentemperatuurmeter ...............................28 C Cassettedeck ...............................................176 Cd-speler ............................................177, 178 Cd-wisselaar ...............................................179 Combifilter met “Air Quality Sensor” .........57 Comfortstand ................................................48 Compact reservewiel ..................................121 Contact- en stuurslot ...............................92, 93 Contactsleutels en elektronische startblokkering ..............................................93 Controle- en waarschuwingslampjes ......28, 29 Controlelampje .............................................88 Controlelampje aanhanger ............................31 Cruise control ...............................................41 D D–Rijstand ..............................................97, 99 Dagtellers .....................................................28 Dashboardkastje ...........................................84 Diesel ..................................................133, 158 Dieselolie tanken ..........................................92 Dimlicht ........................................................37 Display .........................................................28 Dolby Surround Pro Logic .........................180 DSTC ......................................................32, 35 E EBA ............................................................104 EBD ............................................................103 ECC ..............................................................54 Elektrisch bediende ramen ...........................44 Elektrisch bediende voorstoel ......................66 Elektrisch kinderslot .....................................86 Elektrisch systeem ......................................160 Elektrisch verwarmde achterruit ............39, 59 Elektrisch verwarmde buitenspiegels ...........39 Elektrisch verwarmde voorstoelen .........56, 59 Elektrische aansluiting ...........................35, 42 197 Alfabetisch register F I Fader ...........................................................169 Flessenhouder ...............................................74 “Follow-Me-Home”verlichting ....................37 IC-systeem ....................................................17 IEMI-nummer .............................................195 Immobilizer ..................................................80 In de was zetten ..........................................125 Indicatorlampjes richtingaanwijzers ............28 Inhouden .....................................................155 Instapverlichting .........................................146 Instrumentenverlichting ...............................36 Interieurfilter ................................................52 Interieurverlichting .......................................68 Intervalstand .................................................38 Isofix .............................................................24 G Geartronic .....................................................99 Geavanceerde gebruikersstand ...........173, 174 Gemiddeld brandstofverbruik ......................40 Gereedschap .................................................77 Gevarendriehoek ..........................................78 Geïntegreerd kinderzitje ...............................24 Gloeilamp dimlicht .....................................142 Gloeilamp groot licht .................................142 Gloeilampen .......................................141, 160 Gordelspanners .............................................11 Gordelwaarschuwing ..............................31, 46 Groot licht ..............................................28, 37 H Handgeschakelde versnellingsbak ................96 Handmatige klimaatregeling met airconditioning .............................................58 Handrem .................................................31, 42 Handset .......................................................188 Hoge tonen .................................................169 Hoofdsteunen ...............................................75 Houder voor boodschappentassen ................76 Huidig brandstofverbruik .............................40 198 K Katalysator .................................................157 Kentekenplaatverlichting ...........................146 Kilometerteller .............................................28 Kinderen en veiligheid .................................22 Kinderslot ...............................................35, 85 Kinderzitje ..............................................22, 24 Kleurcode ...................................................126 Klokje ...........................................................28 Knalgas .......................................................140 Koelsysteem ...............................................156 Koelventilator .............................................132 Koelvloeistof ..............................................136 Kooldioxide ................................................158 Koplampen ...........................................36, 141 Koplamphoogteverstelling ...........................36 Koplampsproeier ..........................................38 Koplampwisser ...........................................138 Koude start ...................................................94 Krik .......................................................77, 122 L L – Lageversnellingsstand ............................97 Lage tonen ..................................................169 Lageversnellingsstand ..................................97 Lak ..............................................................126 Lakschade ...................................................126 Lambdasonde TM ......................................157 Leeslampje ...........................................68, 148 Lichtsignaal ..................................................37 Luchfilter ....................................................132 Luchtverdeling .......................................56, 60 M Maataanduiding ..........................................118 Maten en gewichten ...................................155 Menu’s ........................................................191 Middenconsole .............................................71 Mistachterlicht ..............................................36 Mistlampen ...........................................31, 145 Mistlampen voor ........................................144 Motor starten ................................................93 Motorkap ....................................................132 Motorruimte ...............................................132 Motorspecificaties ......................................161 Muntvak .......................................................71 N N – Neutraalstand ...................................97, 99 Alfabetisch register Nieuws, NEWS ..........................................172 Noodoproepen ............................................184 Normale bocht ..............................................37 O Olie .............................................................134 Oliedruk ........................................................31 Oliefilter .....................................................134 Ontdooier ......................................................55 Ontgrendelen ................................................82 Opbergmogelijkheden in passagierscompartiment ...............................70 Opbergvakken ..............................................71 Opblaasgordijn .............................................17 P P – Parkeerstand .....................................97, 99 Plafondverlichting ......................................147 Poetsen .......................................................124 Programmatype, PT ....................................173 R R – Achteruitrijstand ..............................97, 99 Radiateur ....................................................132 Radio ..........................................................167 Recirculatie .............................................56, 60 Regensensor .................................................38 Remkring ....................................................102 Remlichten .................................................145 Remsysteem .........................................30, 102 Remvloeistof ..............................................137 Reservewiel ..........................................77, 121 Reservoir sproeiervloeistof ........................136 Richtingaanwijzer .......................................143 Richtingaanwijzerhendel ..............................37 Richtingaanwijzers .....................................145 Roestwering ................................................127 Ruggedeelte ..................................................75 Rugleuning ...................................................65 Ruitensproeier ..............................................38 Ruitenwisser .................................................38 SRS ...............................................................12 Stabiliteitssysteem ......................................104 Stadslichten ..........................................36, 143 Standverwarming .........................................61 Starten met hulpaccu ..................................109 Starthulp .....................................................109 STC .................................................32, 34, 104 Steenslagplekken ........................................126 Stuurbekrachtiging .....................................101 Stuurwielafstelling .......................................42 S T Safelock-functie ...........................................84 Schakelaars op middenconsole .....................34 Schakelblokkering ........................................95 Schakelstanden .............................................96 Schoonmaken .............................................124 Schuifdak ......................................................48 Service ........................................................130 SIM-kaart ...................................184, 186, 195 SIPS-airbags .................................................15 Sleepoog .....................................................108 Slepen .........................................................108 Sleutelblokkering .........................................95 Sleutels .........................................................80 Slijtage-indicatoren ....................................120 Smeermiddelen ...........................................156 Sneeuwkettingen ................................101, 119 Snelheidsmeter .............................................28 Spijkerbanden .............................................118 Spoilerlampen ...............................................36 Sproeiervloeistofreservoir ..........................132 Tanken ..........................................................92 Tankvuldop ...................................................92 Technische gegevens ..................................153 Telefoon .....................................................183 Temperatuur .................................................55 Temperatuurmeter ........................................28 Terugschakelblokkering ...............................97 Terugverende stand ......................................37 Toerenteller ..................................................28 Trekhaak .....................................................112 Type-aanduidingen .....................................154 U Uitlaatgasreinigingssysteem .........................31 Uitschakelen, safelock-functie .....................35 V Veiligheidsgordel .........................................10 Ventilatiestand ..............................................48 199 Alfabetisch register Ventilator ................................................55, 59 Vergrendelen ................................................82 Verkeersinformatie, TP ..............................172 Verlichtingspaneel ........................................36 Verstralers ....................................................34 Vierwielaandrijving ....................................101 Viscositeit ...................................................134 Vloermatten ..................................................69 Voorgloeifunctie motor ................................31 Voorruitwisser ............................................138 Voorstoelen ..................................................64 W W – Winterprogramma .........................98, 100 Waarschuwingssymbool ...............................29 Wielen ........................................................118 Wielophanging ...........................................159 Winterbanden .............................................118 Wisserbladen ..............................................138 Z Zekeringen ..................................................148 Zij-airbag ......................................................15 Zijmarkeringslicht ......................................145 Zonnescherm ................................................48 Zuinig rijden .................................................94 200 6SURHLHUYORHLVWRI Zorg dat u het reservoir altijd goed gevuld houdt. Gebruik tijdens de wintermaanden antivries! Zie pagina 136. 6WXXUEHNUDFKWLJLQJ Zorg dat het peil tussen de MIN- en MAX-streepjes ligt. Zie pagina 137. .RHOYORHLVWRI Zorg dat het peil tussen de MIN- en MAX-streepjes op het expansiereservoir ligt. Zie pagina 136. 1. Richtingaanwijzers PY21W (oranje) 2. Dimlicht 55W H7 5HPYORHLVWRI Zorg dat het peil tussen de MIN- en MAX-streepjes ligt. Zie pagina 137. 3. Stadslichten W5W 4. Groot licht 55W HB3 5. Mistlampen, vóór R-versie 55W H1 55W H3 6. Mistachterlicht 21W BA5 7. Stadslichten en achterlichten 5W BA15 8. Remlichten 21W BA15 9. Zijmarkeringslicht P10W 10. Richtingaanwijzers PY21W (oranje) 11. Achteruitrijlichten 21W BA15 TP 6682 (Dutch) AT0346 2.700.10.03 Printed in Sweden, TElanders Graphic Systems AB, Göteborg 2003 VOLVO S60 & S60 R TP 6682 0RWRUROLH Zorg dat het peil tussen de streepjes op de peilstok ligt. Zie pagina 135. I N S T R U C T I E B O E K J E V O LV O S 6 0 *ORHLODPSHQ 5HJHOPDWLJFRQWUROHUHQ 2004 52762 S60 Holland.indd 1 2003-09-12, 11.49.57
* Your assessment is very important for improving the work of artificial intelligence, which forms the content of this project
advertisement