advertisement
▼
Scroll to page 2
of 238
MX520 series Online handleiding Lees dit eerst Nuttige functies die beschikbaar zijn op het apparaat Overzicht van het apparaat Nederlands (Dutch) Lees dit eerst Opmerkingen over het gebruik van de onlinehandleiding Gebruiksomgeving Afdrukinstructies Opmerkingen over het gebruik van de onlinehandleiding • Het is verboden tekst, foto's of afbeeldingen die zijn gepubliceerd in de Online handleiding (hierna ´deze handleiding´ genaamd), deels of geheel te reproduceren, af te leiden of te kopiëren. • In principe kan Canon de inhoud van deze handleiding wijzigen of verwijderen zonder voorafgaande kennisgeving aan de klanten. Daarnaast kan Canon de publicatie van deze handleiding worden uitgesteld of gestopt vanwege dwingende redenen. Canon is niet aansprakelijk voor schade die wordt geleden door klanten als gevolg van het wijzigen of verwijderen van informatie in deze handleiding, of het uitstellen of stopzetten van de publicatie van deze handleiding. • Hoewel de inhoud van deze handleiding met uiterste zorg is samengesteld, wordt u verzocht om contact op te nemen met het ondersteuningscentrum als u verkeerde of onvolledige informatie aantreft. • In principe zijn de beschrijvingen in deze handleiding gebaseerd op het product ten tijde van de oorspronkelijke verkoop. • Deze handleiding bevat niet alle handleidingen van alle producten die worden verkocht door Canon. Indien u een product gebruikt dat niet wordt beschreven in deze handleiding, raadpleegt u de handleiding die is geleverd bij het product. Gebruiksomgeving De volgende gebruiksomgeving wordt aanbevolen voor deze handleiding. • Aanbevolen besturingssysteem Windows 8, Windows 7, Windows 7 SP1, Windows Vista SP1, Vista SP2, Windows XP SP3 (alleen 32-bits) • Aanbevolen webbrowser Internet Explorer 8 of hoger (U moet cookies toestaan en Javascript inschakelen in de browserinstellingen.) Afdrukinstructies Gebruik de afdrukfunctie van uw webbrowser om deze handleiding af te drukken. Als u achtergrondkleuren en afbeeldingen wilt afdrukken, volgt u de onderstaande stappen om het dialoogvenster Pagina-instelling (Page Setup) weer te geven en schakelt u vervolgens het selectievakje Achtergrondkleur en afbeeldingen afdrukken (Print Background Colors and Images) in. • In Internet Explorer 9 of 10 Selecteer (Extra/Tools) > Afdrukken (Print) > Pagina-instelling... (Page setup...). • In Internet Explorer 8 1. Druk op de Alt-toets om de menu's weer te geven. 2. Selecteer Pagina-instelling... (Page Setup...) in het menu Bestand (File). Symbolen in dit document Waarschuwing Instructies die u moet volgen om te voorkomen dat er als gevolg van een onjuiste bediening van het apparaat gevaarlijke situaties ontstaan die mogelijk tot ernstig lichamelijk letsel of zelfs de dood kunnen leiden. Deze instructies zijn essentieel voor een veilige werking van het apparaat. Let op Instructies die u moet volgen om lichamelijk letsel of materiële schade als gevolg van een onjuiste bediening van het apparaat te voorkomen. Deze instructies zijn essentieel voor een veilige werking van het apparaat. Belangrijk Instructies met belangrijke informatie. Lees deze instructies om schade en letsel of een onjuist gebruik van het product te voorkomen. Opmerking Instructies inclusief opmerkingen bij handelingen en extra toelichtingen. Basis Instructies betreffende de basishandelingen van uw product. Handelsmerken en licenties • Microsoft is een gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation. • Windows is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. • Windows Vista is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. • Internet Explorer is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. • Mac, Mac OS, AirPort, Safari, Bonjour, iPad, iPhone en iPod touch zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in de V.S. en andere landen. AirPrint en het AirPrint-logo zijn handelsmerken van Apple Inc. • IOS is een handelsmerk of gedeponeerd handelsmerk van Cisco in de Verenigde Staten en/of andere landen, en wordt gebruikt onder licentie. • Adobe, Photoshop, Photoshop Elements, Lightroom, Adobe RGB en Adobe RGB (1998) zijn gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van Adobe Systems Incorporated in de Verenigde Staten en/of andere landen. • Bluetooth is een handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc., V.S. en gebruiksrecht van dit product is verleend aan Canon Inc.. • Alle andere bedrijfsnamen en producten die in dit document worden genoemd, zijn mogelijk handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van hun respectieve bedrijven. Opmerking De officiële naam van Windows Vista is Microsoft Windows Vista-besturingssysteem. Zoektips U kunt in het zoekvenster trefwoorden invoeren om te zoeken naar doelpagina's. Belangrijk Als u een zoekopdracht uitvoert via de modelnaam van het product, voert u alleen de eerste twee cijfers van het nummer in de modelnaam in. Voorbeeld: u zoekt naar MX452 Voer 'MX45' in • Zoeken naar functies U kunt doelpagina's makkelijk vinden door de modelnaam van het product in te voeren, plus een trefwoord voor de functie waarover u informatie zoekt. Voorbeeld: uw product is de MX450 series en u wilt weten hoe u papier moet plaatsen Voer in het zoekvenster 'MX45 papier plaatsen' in en voer een zoekopdracht uit • Fouten oplossen U kunt nauwkeurigere zoekresultaten verkrijgen door de modelnaam en de ondersteuningscode van het model in te voeren. Voorbeeld: uw product is de MX450 series en de volgende foutmelding verschijnt Voer in het zoekvenster 'MX45 1003' in en voer een zoekopdracht uit • Zoeken naar toepassingsfuncties U kunt doelpagina's makkelijk vinden door de naam van de toepassing in te voeren, plus een trefwoord voor de functie waarover u informatie zoekt. Voorbeeld: als u wilt weten hoe u collages kunt afdrukken met My Image Garden Voer in het zoekvenster "My Image Garden collage" in en voer een zoekopdracht uit • Zoeken naar referentiepagina's U kunt zoeken naar in deze handleiding omschreven referentiepagina's door de modelnaam van het product en een paginatitel in te voeren. U kunt referentiepagina's makkelijker vinden door ook de functienaam in te voeren. Voorbeeld: als u de pagina wilt bekijken waarnaar wordt verwezen in de volgende zin van een scanningsprocedure in de Online handleiding van de MX450 series Raadpleeg voor meer informatie het tabblad Kleurinstellingen voor uw model vanuit de startpagina van de Online handleiding. Voer in het zoekvenster "MX45 scannen tabblad Kleurinstellingen" in en voer een zoekopdracht uit Venster dat gebruikt wordt in toelichting van de bewerking In deze handleiding worden de meeste bewerkingen beschreven aan de hand van vensters die worden weergegeven wanneer Windows 7 operating system Home Premium (hierna Windows 7 genoemd) wordt gebruikt. Overzicht van het apparaat Hoofdonderdelen en basishandelingen Hoofdonderdelen Informatie over de stroomvoorziening van het apparaat LCD en bedieningspaneel Cijfers, letters en symbolen invoeren Papier/originelen plaatsen Papier plaatsen Originelen plaatsen Het USB-flashstation plaatsen Een FINE-cartridge vervangen Een FINE-cartridge vervangen De inktstatus controleren Onderhoud Vage afdrukken of onjuiste kleuren Onderhoud uitvoeren vanaf een computer Het apparaat reinigen De apparaatinstellingen wijzigen Apparaatinstellingen vanaf uw computer wijzigen De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm Informatie over de netwerkverbinding Handige informatie over de netwerkverbinding Over netwerkcommunicatie Netwerkinstellingen wijzigen en controleren Vensters voor de netwerkverbinding van IJ Network Tool Andere vensters van IJ Network Tool Bijlage voor netwerkcommunicatie Tips voor een optimale afdrukkwaliteit Handige informatie over inkt Belangrijke punten voor succesvol afdrukken Geef de papierinstellingen op nadat u het papier hebt geplaatst Een afdruktaak annuleren Belangrijke punten voor een consistente afdrukkwaliteit Voorzorgsmaatregelen voor een veilig transport van het apparaat Wettelijke beperkingen voor het gebruik van het product en het gebruik van afbeeldingen Specificaties Onderhoud Vage afdrukken of onjuiste kleuren Onderhoud uitvoeren vanaf een computer Het apparaat reinigen De apparaatinstellingen wijzigen Apparaatinstellingen vanaf uw computer wijzigen De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm Apparaatinstellingen vanaf uw computer wijzigen Afdrukopties wijzigen Een veelgebruikt afdrukprofiel registreren De te gebruiken inktpatroon instellen De stroomvoorziening van het apparaat beheren Het geluidsvolume van het apparaat verlagen De bedieningsmodus van het apparaat wijzigen De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm Faxinstellingen Afdrukinstell. LAN-instellingen Gebruikersinstellingen apparaat Afdrukinstellingen mob. telefoon Bluetooth-instellingen PictBridge-afdrukinstellingen Taal kiezen Firmware bijwerken Instelling herstellen Informatie over ECO-instellingen Informatie over de Stille instelling Informatie over de netwerkverbinding Handige informatie over de netwerkverbinding Nuttige functies die beschikbaar zijn op het apparaat De volgende nuttige functies zijn beschikbaar op het apparaat. Ervaar een nog aangenamere fotografiebeleving door de verschillende functies te gebruiken. Eenvoudig foto's afdrukken Inhoud downloaden Gescande afbeeldingen uploaden naar internet Eenvoudig online items afdrukken Eenvoudig afdrukken vanaf een smartphone Afdrukken met Google Cloud Print Druk rechtstreeks af vanaf een iPad, iPhone of iPod touch Eenvoudig foto's afdrukken met een toepassing • Eenvoudig afbeeldingen ordenen In My Image Garden kunt u de namen van personen en gebeurtenissen bij foto's opslaan. U kunt foto's eenvoudig ordenen, omdat u deze niet alleen per map kunt weergeven, maar ook per agenda, gebeurtenis en persoon. Hierdoor kunt u de doelfoto's eenvoudig vinden als u er later naar zoekt. <Agendaweergave> <Personenweergave> • Aanbevolen items in een diapresentatie weergeven Op basis van de informatie die bij foto's is opgeslagen, worden met Quick Menu automatisch de foto's op uw computer geselecteerd en aanbevolen items gemaakt, zoals collages en kaarten. De gemaakte items worden in een diapresentatie weergegeven. Als er een item is dat u bevalt, kunt u dit eenvoudig in slechts twee stappen afdrukken. STAP 1 Selecteer in Afbeeldingsweergave van Quick Menu het item dat u wilt afdrukken. STAP 2 Druk het item af met My Image Garden. • Automatisch foto's plaatsen U kunt eenvoudig schitterende items maken, omdat de geselecteerde foto's automatisch op thema worden geplaatst. • Diverse andere functies My Image Garden biedt een groot aantal andere nuttige functies. Zie 'De mogelijkheden van My Image Garden' voor meer informatie. Allerlei inhoudmateriaal downloaden • CREATIVE PARK Dit is een 'afdrukmateriaalsite' waar u gratis al het afdrukmateriaal kunt downloaden. U vindt hier verschillende soorten inhoud, zoals kaarten voor diverse gelegenheden en modellen die u kunt maken door papieren onderdelen in elkaar te zetten. Alles is eenvoudig toegankelijk via Quick Menu. • CREATIVE PARK PREMIUM Dit is een service waar klanten die een model gebruiken dat premium inhoud ondersteunt, exclusief afdrukmateriaal kunnen downloaden. U kunt premium inhoud eenvoudig downloaden via My Image Garden. Premium inhoud die u hebt gedownload, kunt u rechtstreeks afdrukken met My Image Garden. Als u gedownloade premium inhoud wilt afdrukken, zorg dat voor alle kleuren originele Canon-inkttanks/inktpatronen zijn geïnstalleerd in een ondersteunde printer. Opmerking De ontwerpen van premium inhoud op deze pagina kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Gescande afbeeldingen eenvoudig uploaden naar internet Als u Evernote of Dropbox gebruikt op uw computer, kunt u gescande afbeeldingen eenvoudig uploaden naar internet. U kunt geüploade afbeeldingen gebruiken van andere computers, smartphones enzovoort. Zie 'Integratiefunctie voor online opslag' voor meer informatie. Gemakkelijk foto's op fotodeelsites afdrukken of websjabloonformulieren vanaf het apparaat afdrukken U kunt foto's rechtstreeks afdrukken op fotodeelsites of sjabloonformulieren op internet afdrukken zonder dat u een computer nodig hebt. • Foto's uit onlinealbums afdrukken U kunt via het apparaat toegang krijgen tot fotodeelsites op internet en foto's in onlinefotoalbums (zoals Picasa-webalbums) afdrukken terwijl u deze in het printervenster bekijkt. • Sjabloonformulieren van internet afdrukken Canon biedt op internet diverse sjabloonformulieren, onder andere voor feestdagen en kalenders. U kunt uw favoriete sjabloonformulieren op elk gewenst moment downloaden en afdrukken, zo vaak als u wilt. U hoeft alleen het apparaat maar te gebruiken. Eenvoudig afdrukken vanaf een smartphone met Canon Easy-PhotoPrint (voor iOS/Android) Gebruik Canon Easy-PhotoPrint (voor iOS/Android) voor het eenvoudig draadloos afdrukken van foto's die u op een smartphone hebt opgeslagen. U kunt ook gescande gegevens (PDF of JPEG) rechtstreeks op een smartphone ontvangen zonder een computer te gebruiken. U kunt Canon Easy-PhotoPrint (voor iOS/Android) downloaden via de App Store en Google Play. Afdrukken in verschillende omgevingen met Google Cloud Print Het apparaat is compatibel met Google Cloud Print (Google Cloud Print is een service die wordt aangeboden door Google Inc.). Met Google Cloud Print kunt u vanaf elke locatie afdrukken met toepassingen of services die Google Cloud Print ondersteunen. Raadpleeg 'Afdrukken met Google Cloud Print' voor meer informatie. Rechtstreeks afdrukken vanaf een iPad, iPhone of iPod touch met Apple AirPrint Het apparaat is compatibel met de functie AirPrint van Apple iOS-apparaten. U kunt rechtstreeks e-mails, foto's, webpagina's, enzovoort, afdrukken vanaf de iPad, iPhone of iPod touch naar het apparaat via een draadloos LAN. Zie 'Afdrukken vanaf een AirPrint-compatibel apparaat' voor meer informatie. Integratiefunctie voor online opslag Het apparaat kan worden geïntegreerd met online opslagservices zoals Evernote. Integratie met het online notitieprogramma 'Evernote' Als een Evernote-clienttoepassing op uw computer is geïnstalleerd, kunt u gescande afbeeldingen importeren in de toepassing en uploaden naar de server van Evernote. Vanaf bijvoorbeeld andere computers of smartphones kan door de geüploade afbeeldingen worden gebladerd. Als u Evernote wilt gebruiken, moet u een account aanmaken. Raadpleeg de pagina 'Account aanmaken (Create Account)' van Evernote voor het aanmaken van een account. • Instellingen Selecteer in het dialoogvenster met instellingen van IJ Scan Utility het item dat u wilt instellen en selecteer vervolgens Evernote voor Naar een toepassing sturen (Send to an application) in Instellingen voor de toepassing (Application Settings). Raadpleeg 'Dialoogvenster Instellingen' voor meer informatie. Belangrijk De servicefuncties van Evernote kunnen zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd of beëindigd. Afdrukken vanaf een AirPrint-compatibel apparaat In dit document wordt uitgelegd hoe u met AirPrint draadloos afdrukt vanaf uw iPad, iPhone en iPod touch op een Canon-printer. Met AirPrint kunt u direct vanaf uw Apple-apparaat foto's, e-mails, internetpagina's en documenten met uw printer afdrukken, zonder een besturingsbestand te hoeven installeren. Controleer uw omgeving Controleer eerst uw omgeving. • Gebruiksomgeving van AirPrint Om AirPrint te gebruiken, hebt u een van de volgende Apple-apparaten nodig, met daarop de nieuwste versie van iOS: iPad (alle modellen), iPhone (3GS of hoger) of iPod touch (derde generatie of hoger). • Netwerkomgeving Het Apple-apparaat (iPad, iPhone of iPod touch) en deze printer moeten zijn verbonden met hetzelfde Wi-Fi-netwerk. Afdrukken met AirPrint 1. Controleer of deze printer is ingeschakeld en verbinding heeft met het LAN. 2. Raak in een programma van uw Apple-apparaat het bedieningspictogram in het optiemenu aan. 3. Raak in het optiemenu Afdrukken (Print) aan. 4. Selecteer in de Printeropties (Printer Options) het model dat u gebruikt. Belangrijk Niet alle programma's ondersteunen AirPrint. Hierdoor wordt Printeropties (Printer Options) mogelijk niet weergegeven. Kunt u vanuit een bepaald programma de printeropties niet gebruiken, dan kunt u vanuit dat programma niet afdrukken. Opmerking De printeropties kunnen verschillen, afhankelijk van de software en printer die u gebruikt. Normaliter worden onder de printeropties de volgende vier opties weergegeven wanneer u Afdrukken (Print) aanraakt en een modelnaam selecteert: Printer: selecteer een model dat op uw draadloze LAN kan worden gebruikt. Exemplaren: geef het aantal af te drukken exemplaren op. Dubbelzijdig afdrukken: als het model dubbelzijdig afdrukken ondersteunt, kunt u Aan (On) of Uit (Off) selecteren. Bereik: het paginabereik kan alleen worden gebruikt bij bepaalde software en bestandsindelingen (zoals PDF-bestanden). 5. Klik voor 1 kopie (1 Copy) op + of - om het aantal vereiste kopieën in te stellen. 6. Klik voor Dubbelzijdig afdrukken (Duplex Printing) op Aan (On) om dubbelzijdig afdrukken in te schakelen of op Uit (Off) om de functie uit te schakelen. 7. Wanneer u een bestandsindeling met meerdere pagina's afdrukt, zoals een PDFbestand, klikt u op Bereik (Range) en vervolgens op Alle pagina's (All Pages) of selecteert u het af te drukken paginabereik. 8. Raak Afdrukken (Print) aan. Bij het afdrukken worden de opgegeven instellingen gebruikt. Papierformaat Bij AirPrint wordt de papiergrootte automatisch geselecteerd op basis van de op het Apple-apparaat gebruikte software en de regio waarin AirPrint wordt gebruikt. Wanneer er fotosoftware van Apple wordt gebruikt, is de standaardpapiergrootte in Japan en 4"x6" of KG in andere landen en regio's. Wanneer er documenten worden afgedrukt vanuit de toepassing Safari van Apple, is de standaardpapiergrootte Letter in de V.S. en A4 en Japan en Europa. Belangrijk Afhankelijk van uw toepassing kunnen papiergrootten afwijken. De afdrukstatus controleren Tijdens het afdrukken wordt het pictogram Afdrukken (Print) weergegeven in de lijst met recent gebruikte toepassingen. Wanneer u dit pictogram aanraakt, wordt de afdrukstatus weergegeven. Druk twee keer op de Home-knop op uw Apple-apparaat om de lijst met recent gebruikte toepassingen weer te geven. Het pictogram Afdrukken (Print) wordt weergegeven aan de onderkant van het start (Home) scherm. Een afdruktaak verwijderen Afdruktaken kunnen met AirPrint op de volgende twee manieren worden verwijderd: • Vanaf de printer: gebruik het bedieningspaneel van de printer om de afdruktaak te annuleren. • Vanaf een Apple-apparaat: druk twee keer op de Home-knop op het Apple-apparaat. Raak het pictogram Afdrukken (Print) aan en geef de lijst met afdruktaken weer. Raak de te annuleren afdruktaak aan en raak vervolgens Afdrukken annuleren (Cancel Print) aan. AirPrint Problemen oplossen Wordt het document niet afgedrukt, controleer dan het volgende: 1. Controleer of de printer is ingeschakeld. Is de printer ingeschakeld, schakel deze dan uit en weer in en controleer vervolgens of het probleem is opgelost. 2. Controleer of de printer via een LAN-verbinding is aangesloten op hetzelfde netwerksubnet als het apparaat waarop iOS is geïnstalleerd. 3. Controleer of de printer voldoende papier en inkt heeft. 4. Controleer of er geen foutbericht wordt weergegeven op het bedieningspaneel van de printer. Houdt het probleem aan, gebruikt dan het printerbesturingsbestand op uw computer om te controleren of het bestand normaal via de printer kan worden afgedrukt. Kan het document niet worden afgedrukt, raadpleeg dan de Online handleiding voor uw model. Opmerking Wanneer u de printer aanzet kan het een aantal minuten duren voordat de printer via een draadloze LAN-verbinding kan communiceren. Zorg ervoor dat de printer met het draadloze LAN is verbonden en probeer vervolgens af te drukken. Is Bonjour op de printer uitgeschakeld, dan kan AirPrint niet worden gebruikt. Controleer de LANinstellingen van de printer en schakel Bonjour in. Opmerking De bij de uitleg weergegeven vensters kunnen afwijken van de vensters die op uw Apple-product of toepassing worden weergegeven. Overzicht van het apparaat Hoofdonderdelen en basishandelingen Hoofdonderdelen Informatie over de stroomvoorziening van het apparaat LCD en bedieningspaneel Cijfers, letters en symbolen invoeren Papier/originelen plaatsen Papier plaatsen Originelen plaatsen Het USB-flashstation plaatsen Een FINE-cartridge vervangen Een FINE-cartridge vervangen De inktstatus controleren Onderhoud Vage afdrukken of onjuiste kleuren Onderhoud uitvoeren vanaf een computer Het apparaat reinigen De apparaatinstellingen wijzigen Apparaatinstellingen vanaf uw computer wijzigen De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm Informatie over de netwerkverbinding Handige informatie over de netwerkverbinding Over netwerkcommunicatie Netwerkinstellingen wijzigen en controleren Vensters voor de netwerkverbinding van IJ Network Tool Andere vensters van IJ Network Tool Bijlage voor netwerkcommunicatie Tips voor een optimale afdrukkwaliteit Handige informatie over inkt Belangrijke punten voor succesvol afdrukken Geef de papierinstellingen op nadat u het papier hebt geplaatst Een afdruktaak annuleren Belangrijke punten voor een consistente afdrukkwaliteit Voorzorgsmaatregelen voor een veilig transport van het apparaat Wettelijke beperkingen voor het gebruik van het product en het gebruik van afbeeldingen Specificaties Hoofdonderdelen en basishandelingen Hoofdonderdelen Informatie over de stroomvoorziening van het apparaat LCD en bedieningspaneel Cijfers, letters en symbolen invoeren Hoofdonderdelen Vooraanzicht Achteraanzicht Binnenaanzicht Bedieningspaneel Vooraanzicht (1) bedieningspaneel Gebruik het bedieningspaneel om de apparaatinstellingen te wijzigen of het apparaat te bedienen. Bedieningspaneel (2) ADF (automatische documentinvoer) Plaats een document dat u wilt kopiëren, scannen of faxen. Documenten die in de documentlade worden geplaatst, worden automatisch vel voor vel gescand. Documenten in de ADF (automatische documentinvoer) plaatsen (3) klep van documentinvoer Open deze klep om vastgelopen documenten te verwijderen. (4) documentgeleiders Pas deze geleiders aan, zodat de breedte ervan overeenkomt met die van het document in de ADF. (5) documentlade Open deze lade om een document in de ADF te plaatsen. U kunt twee of meer documentvellen met hetzelfde formaat en dezelfde dikte plaatsen. Plaats het document met de zijde die u wilt scannen omhoog. (6) documentuitvoersleuf Documenten die worden gescand vanuit de ADF, worden hier uitgevoerd. (7) documentklep Open deze klep als u een origineel op de glasplaat wilt plaatsen. (8) Wi-Fi-lampje Dit lampje brandt of knippert blauw om de status van het draadloze LAN aan te geven. Lampjes: Draadloos LAN actief (Wireless LAN active) is geselecteerd. Knippert: Bezig met afdrukken of scannen via een draadloos LAN. Dit lampje knippert ook wanneer tijdens het instellen wordt gezocht naar een toegangspunt voor een draadloos LAN en wanneer verbinding wordt gemaakt met het toegangspunt. (9) papieruitvoerklep Open deze klep als u de FINE-cartridge wilt vervangen of vastgelopen papier uit het apparaat wilt verwijderen. (10) papiergeleiders Schuif de geleiders tegen beide zijden van de stapel papier aan. (11) voorste lade In deze lade kunt u verschillende formaten of soorten papier plaatsen die u met het apparaat wilt gebruiken. Er kunnen twee of meer vellen papier van hetzelfde formaat en type tegelijk worden geplaatst. Het papier wordt automatisch met één vel tegelijk ingevoerd. Normaal papier/fotopapier plaatsen Enveloppen plaatsen (12) voorklep Open deze klep om papier in de voorste lade te plaatsen. (13) papiersteun Trek deze steun uit als u papier in de voorste lade plaatst. (14) verlengstuk van uitvoerlade Open het verlengstuk ter ondersteuning van uitgeworpen papier. (15) papieruitvoersteun Trek deze steun uit ter ondersteuning van het uitgeworpen papier. (16) papieruitvoerlade Het bedrukte papier wordt uitgevoerd. (17) glasplaat Plaats hier het origineel dat u wilt kopiëren, scannen of faxen. (18) USB-flashstation Plaats een USB-flashstation in deze poort. Het USB-flashstation plaatsen U kunt de optionele Bluetooth-eenheid BU-30* aansluiten als u rechtstreeks vanaf het apparaat wilt afdrukken. Afdrukken vanaf een Bluetooth-compatibel apparaat * De Bluetooth-eenheid is niet beschikbaar in bepaalde landen of regio's, afhankelijk van de lokale wet- en regelgeving. Neem voor meer informatie contact op met het ondersteuningscentrum. Waarschuwing Sluit geen andere apparaten dan USB-flashstations en de optionele Bluetooth-eenheid BU-30 aan op het USB-flashstation van het apparaat. Doet u dat wel, dan kan dit brand, elektrische schokken of schade aan het apparaat veroorzaken. Belangrijk Raak het metalen omhulsel niet aan. Gebruik geen USB-kabel die langer is dan 3 meter (10 feet) om het apparaat aan te sluiten. Dit kan gevolgen hebben voor de werking van andere randapparaten. Achteraanzicht (1) transporteenheid Open de achterklep wanneer u vastgelopen papier wilt verwijderen. (2) netsnoeraansluiting Hier kunt u het meegeleverde netsnoer aansluiten. (3) telefoonaansluiting Hier kunt u de telefoonlijn aansluiten. (4) aansluiting voor extern apparaat Hier kunt u een extern apparaat aansluiten, zoals een telefoon of een antwoordapparaat. (5) aansluiting voor bekabeld LAN Sluit hier de LAN-kabel aan om het apparaat met een LAN te verbinden. (6) USB-poort Sluit hier de USB-kabel aan om het apparaat op een computer aan te sluiten. Belangrijk Raak het metalen omhulsel niet aan. De USB-kabel of de LAN-kabel mag niet worden losgekoppeld of aangesloten terwijl het apparaat bezig is met afdrukken of het scannen van originelen met de computer. Binnenaanzicht (1) inktcartridgevergrendeling Hiermee vergrendelt u de FINE-cartridge. (2) FINE-cartridge (inktcartridges) Een vervangbare cartridge met geïntegreerde printkop en inkttank. (3) FINE-cartridgehouder Plaats hier de FINE-cartridge. De kleuren FINE-cartridge moet in de linkersleuf worden geplaatst en de zwarte FINE-cartridge in de rechtersleuf. (4) klepje over kop Dit klepje gaat open, zodat u de FINE-cartridge kunt vervangen. Het klepje over kop wordt automatisch geopend wanneer u de papieruitvoerklep opent. Opmerking Zie Een FINE-cartridge vervangen voor informatie over het vervangen van een FINE-cartridge. Belangrijk Het gebied rondom de onderdelen (A) kan inktspetters bevatten. Dit heeft geen gevolgen voor de prestaties van het apparaat. Raak de onderdelen (A) of de elektrische contactpunten (B) erachter niet aan. Als u ze toch aanraakt, drukt het apparaat mogelijk niet goed meer af. Bedieningspaneel * Ter illustratie branden alle knoppen en lampjes op het bedieningspaneel in de onderstaande afbeelding. (A) Selectie-/instelknoppen weergeven (B) Numerieke toetsen weergeven Opmerking Bedieningsafhankelijke knoppen worden weergegeven op het bedieningspaneel. Wanneer u het aantal kopieën opgeeft voor het afdrukken of kopiëren van foto's, of opties selecteert in het scherm met afdrukinstellingen, worden de selectie-/instelknoppen weergegeven zoals in (A). Wanneer u fax-/telefoonnummers kiest of tekens/nummers invoert in de gebruikersinformatie, worden de numerieke knoppen weergegeven zoals in (B). U kunt alleen de weergegeven knoppen gebruiken. (1) Knop AAN (ON) Hiermee kunt u het apparaat aan- of uitzetten. De documentklep moet gesloten zijn als het apparaat wordt aangezet. Het apparaat in- en uitschakelen (2) Knop KOPIËREN (COPY) Hiermee zet u het apparaat in de kopieermodus waarin u kopieën kunt maken waarbij u de vergroting, indeling en dergelijke wijzigt. (3) Knop FAXEN (FAX) Hiermee zet u het apparaat in de faxmodus waarin u faxen kunt verzenden, ontvangen faxen kunt afdrukken en rapporten kunt afdrukken. (4) LCD (Liquid Crystal Display) Hierop worden berichten, menu-items en de werkingsstatus weergegeven. U kunt ook voorbeelden van foto's weergeven op een USB-flashstation voordat u afdrukt. Controleer of de printer is ingeschakeld (5) Knop Nummerherhaling/Pauze (Redial/Pause) Hiermee kunt u de nummers weergeven die onlangs zijn gekozen met de numerieke toetsen en het geselecteerde nummer opnieuw kiezen. U kunt deze knop ook gebruiken om een onderbrekingstijd in te stellen tussen of na nummers, bijvoorbeeld als er internationale nummers worden gekozen. (6) Knop Stoppen (Stop) Hiermee annuleert u actieve afdruk-, kopieer- of scantaken of het verzenden/ontvangen van een fax. (7) Alarm-lampje Dit lampje brandt of knippert oranje als er een fout optreedt, bijvoorbeeld als het papier of de inkt op is. (8) Knop Zwart (Black) Hiermee start u kopiëren, scannen of faxen in zwart-wit. (9) Knop Kleur (Color) Hiermee start u afdrukken, scannen, kopiëren of faxen in kleur. (10) Knop Verkort kiezen (Coded Dial) Hiermee wordt de lijst voor verkort kiezen of de lijst voor het zoeken van telefoonnummers weergegeven in het scherm voor verkort kiezen. U kunt een ontvanger van de lijst kiezen. (11) Knop Handsfree (Hook) Hiermee kunt u de numerieke toetsen op het apparaat gebruiken om te bellen zonder dat u de hoorn van de haak hoeft te nemen. Deze knop wordt ook gebruikt wanneer u een informatiedienst, enzovoort, gebruikt. (12) Functie (Function)-knoppen Deze knoppen worden gebruikt om een functiemenu te selecteren dat onder op het LCD-scherm wordt weergegeven. De Functie (Function)-knoppen gebruiken (13) Knop MENU Hiermee opent u het menu dat toegang biedt tot het afdrukken van foto´s of diverse kopieerfuncties. Met dit menu kunt u onderhoud aan het apparaat uitvoeren en apparaatinstellingen wijzigen. Vage afdrukken of onjuiste kleuren De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm U kunt ook een draadloze LAN-verbinding configureren. LAN-instellingen (14) Knop SCANNEN (SCAN) Hiermee zet u het apparaat in de scanmodus. Via het bedieningspaneel kunt u gescande gegevens opslaan op of doorsturen naar de computer, of opslaan op een USB-flashstation. (15) Faxgeheugen (FAX Memory)-lampje Brandt wanneer er ontvangen of niet-verzonden documenten zijn opgeslagen in het apparaatgeheugen. (16) + --knoppen Hiermee geeft u het aantal exemplaren op dat u wilt kopiëren of afdrukken. Door het ingedrukt houden van een knop kunt u door het fotoscherm navigeren of het aantal kopieën in eenheden van 10 vergroten of verkleinen. (17) Knop Terug (Back) Hiermee keert u terug naar het vorige scherm op het LCD-scherm. (18) Knop OK Hiermee voltooit u de selectie van een menu- of instellingsitem. Hiermee corrigeert u fouten wanneer een afdruktaak wordt uitgevoerd, hervat u de normale werking van het apparaat nadat u vastgelopen papier hebt verwijderd of werpt u documenten uit die zich nog in de ADF (automatische documentinvoer) bevinden. (19) De knoppen , , en Hiermee selecteert u een menu- of instellingsitem en hiermee worden ook tekens ingevoerd. LCD en bedieningspaneel (20) Knop Toon (Tone) Hiermee wordt de telefoon tijdelijk omgeschakeld naar toonkiezen als het apparaat is aangesloten op een lijn voor pulskiezen en wordt de invoermodus voor het opgeven van tekens gewijzigd. Deze knop wordt ook gebruikt om te kiezen met de numerieke toetsen. (21) Numerieke toetsen Worden gebruikt om fax- en telefoonnummers en tekens in te voeren. Opmerking Het apparaat maakt piepgeluiden als er knoppen op het bedieningspaneel worden ingedrukt. U kunt het geluidsvolume aanpassen via Geluidsregeling (Sound control) bij Gebruikersinstellingen apparaat (Device user settings). Gebruikersinstellingen apparaat Informatie over de stroomvoorziening van het apparaat Controleer of de printer is ingeschakeld Het apparaat in- en uitschakelen Kennisgeving over de stekker/het netsnoer Kennisgeving over het loskoppelen van het netsnoer Controleer of de printer is ingeschakeld Het lampje van de modusknop of de knop MENU brandt blauw wanneer het apparaat is ingeschakeld. Als een lampje van deze knoppen brandt, is het apparaat ingeschakeld, zelfs als het LCD-scherm is uitgeschakeld. Opmerking Het kan enige tijd duren voordat het apparaat met afdrukken begint nadat u het apparaat hebt ingeschakeld. Het LCD-scherm wordt uitgeschakeld als het apparaat ongeveer 5 minuten niet wordt gebruikt. Druk op een willekeurige knop (met uitzondering van de knop AAN (ON)) of voer een afdruktaak uit als u het scherm weer wilt inschakelen. Het scherm wordt ook weer ingeschakeld bij ontvangst van faxen. U kunt de tijd waarna het LCD-scherm wordt uitgeschakeld niet wijzigen. Het apparaat in- en uitschakelen Het apparaat inschakelen 1. Druk op de knop AAN (ON) om het apparaat in te schakelen. Het lampje van de knop KOPIËREN (COPY) knippert en blijft daarna blauw branden. Controleer of de printer is ingeschakeld Opmerking Het kan enige tijd duren voordat het apparaat met afdrukken begint nadat u het apparaat hebt ingeschakeld. Als het Alarm-lampje oranje brandt of knippert en een foutbericht wordt weergegeven op het LCD-scherm, raadpleegt u Een bericht verschijnt op het scherm. Het apparaat uitschakelen 1. Druk op de knop AAN (ON) om het apparaat uit te schakelen. Wanneer het lampje van de geselecteerde modusknop (bijvoorbeeld de knop KOPIËREN (COPY)) of de knop MENU stopt met knipperen, wordt het apparaat uitgeschakeld nadat alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn. Belangrijk Controleer of alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn wanneer u het netsnoer loskoppelt nadat u het apparaat hebt uitgeschakeld. Kennisgeving over het loskoppelen van het netsnoer Opmerking Het apparaat kan geen faxen verzenden of ontvangen als het is uitgeschakeld. Het apparaat kan niet worden uitgeschakeld terwijl een fax wordt verzonden of ontvangen, of als er niet-verzonden faxen in het apparaatgeheugen zijn opgeslagen. Kennisgeving over de stekker/het netsnoer Controleer de stekker/het netsnoer eenmaal per maand om er zeker van te zijn dat geen van de onderstaande onregelmatigheden zich voordoet. De stekker/het netsnoer is heet. De stekker/het netsnoer is roestig. De stekker/het netsnoer is verbogen. De stekker/het netsnoer is versleten. De stekker/het netsnoer is gespleten. Let op Als u een van de hierboven beschreven onregelmatigheden ontdekt bij de stekker of het netsnoer, koppelt u het netsnoer los en neemt u contact op met de servicedienst. Als u het apparaat in een van de bovenstaande gevallen gebruikt, kan dit leiden tot brand of een elektrische schok. Kennisgeving over het loskoppelen van het netsnoer Kennisgeving over het loskoppelen van het netsnoer Volg de onderstaande procedure om de stekker uit het stopcontact te trekken. Belangrijk Druk op de knop AAN (ON) en controleer daarna of alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn wanneer u het netsnoer uit het stopcontact haalt. Als u het netsnoer loskoppelt voordat alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn, kan de printkop uitdrogen of verstopt raken en kan de afdrukkwaliteit afnemen. Als u de stekker verwijdert, gaan de instellingen voor datum en tijd en alle documenten in het apparaatgeheugen verloren. Verzend een benodigd document of druk het af, of sla het op een USBflashstation op voordat u de stekker verwijdert. 1. Druk op de knop AAN (ON) om het apparaat uit te zetten. 2. Controleer of alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn. 3. Trek het netsnoer uit het stopcontact. De specificaties van het netsnoer verschillen per land of regio. LCD en bedieningspaneel U kunt het apparaat gebruiken om zonder computer te kopiëren, faxen te verzenden/ontvangen, originelen te scannen of foto´s op een USB-flashstation af te drukken. U kunt de verschillende functies van het apparaat ook probleemloos gebruiken via het menuscherm en het instellingenscherm op het LCD-scherm. U kunt de kopieer-, scan- of instelmodus selecteren. U kunt de gewenste modus selecteren door op de modusknop (A) op het bedieningspaneel te drukken. In elk modusscherm kunnen de verschillende functies worden geselecteerd of de instellingen worden gewijzigd met de Functie (Function) -knoppen (B) of de knoppen , , en (C). Als u drukt op de knop MENU (D), wordt het menu weergegeven dat toegang biedt tot het afdrukken van foto´s of diverse kopieerfuncties. Met dit menu kunt u onderhoud aan het apparaat uitvoeren en apparaatinstellingen wijzigen. In het menuscherm of het instellingenscherm gebruikt u de knoppen , , en om een item of optie te selecteren en vervolgens drukt u op de knop OK (E) om door te gaan met de procedure. Druk op de knop Terug (Back) (F) om terug te keren naar het vorige scherm. Het lampje op de geselecteerde modusknop of de knop MENU begint te branden. De Functie (Function)-knoppen gebruiken Waar nodig worden functiemenu's (G) onder op het scherm weergegeven. Wanneer u op de overeenkomstige Functie (Function)-knop (H), (I) of (J) drukt, wordt de bijbehorende functie weergegeven, zoals een instellingenscherm. Het aantal functiemenu's en de inhoud ervan varieert per scherm. Bekijk de functiemenu's die onder aan het scherm worden weergegeven en selecteer vervolgens het gewenste menu. Voorbeeld: stand-byscherm voor faxen (H) Druk op de linker Functie (Function)-knop om de Functielijst (Function list) te selecteren. Het menuscherm voor faxen wordt weergegeven. (I) Druk op de middelste Functie (Function)-knop. Het scherm Instellingen ontvangstmodus (Receive mode settings) wordt weergegeven. (J) Druk op de rechter Functie (Function)-knop om TX-beeldkwal. (TX image qlty) te selecteren. Het scherm Instel. TX-beeldkwaliteit (TX image quality settings) wordt weergegeven. Cijfers, letters en symbolen invoeren Op het apparaat kunt u tekens invoeren met de numerieke toetsen wanneer u informatie invoert, zoals een toestelnaam, de naam van een ontvanger voor verkort kiezen en dergelijke. De invoermodus wijzigen Het apparaat heeft drie invoermodi: kleine letters, hoofdletters en cijfers. U kunt de numerieke toetsen gebruiken om tekens in elke invoermodus in te voeren. Telkens wanneer u op de knop Toon (Tone) drukt, wordt de invoermodus in deze volgorde gewijzigd: kleine letters (abc), hoofdletters (ABC) en cijfers (123). De actieve invoermodus wordt rechts onderaan (A) op het scherm weergegeven. Opmerking Dit is slechts een beschrijving van de procedure, waarin de toestelnaam als voorbeeld wordt gebruikt. "Gebruikersinformatie registreren" in Informatie over de afzender instellen Cijfers, letters en symbolen invoeren Druk op de knop Toon (Tone) om een andere invoermodus te kiezen. Gebruik de numerieke toetsen om de gewenste tekens in te voeren. Als u een spatie wilt invoeren, drukt u op de rechter Functie (Function)-knop om Spatie (Space) te selecteren. Als u het laatst ingevoerde teken wilt verwijderen, drukt u op de rechter Functie (Function)-knop om de verwijdering te selecteren. Ingevoerde cijfers, letters en symbolen bewerken Druk op de knop of om de cursor te verplaatsen onder de positie waar u de tekst wilt bewerken. Een spatie invoegen Druk op de rechter Functie (Function)-knop om Spatie (Space) te selecteren. U kunt een spatie invoegen na en tussen tekens. Een teken invoegen Plaats de cursor onder het teken rechts naast de invoegpositie en voer vervolgens het teken in. Het teken bij de cursor wordt naar rechts verplaatst en het nieuwe teken wordt ingevoegd. Een teken verwijderen Druk op de middelste Functie (Function)-knop om de verwijdering te selecteren. Als er zich geen teken bij de cursor bevindt en de verwijdering is geselecteerd, wordt het teken links van de cursor verwijderd (zoals bij Backspace). Lijst met tekens die aan de numerieke knoppen zijn toegewezen Kleine-lettermodus (abc) Knop Hoofdlettermodus (ABC) Cijfermodus (123) Fax-/telefoon-nr. 1 1 abcåäáàãâæç ABCÅÄÁÀÃÂÆÇ 2 2 defëéèê DEFËÉÈÊ 3 3 gh i ï í ì î GH I Ï Í Ì Î 4 4 jkl JKL 5 5 mnoñøöóòõô MNOÑØÖÓÒÕÔ 6 6 pqrsþ PQRSÞ 7 7 tuvüúùû TUVÜÚÙÛ 8 8 wxyzý WXYZÝ 9 9 0 0 - . SP*1 # ! " , ; : ^ ` _ = / ' ? $ @ % & + ( ) [ ] { } < > \*2 ~*2 Wijzig de invoermodus. *1 Met "SP" wordt een spatie aangegeven. *2 Deze letters worden alleen weergegeven wanneer u tekens invoert in de LAN-instellingen. # Papier/originelen plaatsen Papier plaatsen Originelen plaatsen Het USB-flashstation plaatsen Papier plaatsen Normaal papier/fotopapier plaatsen Enveloppen plaatsen Mediumtypen die u kunt gebruiken Mediumtypen die u niet kunt gebruiken Afdrukgebied Normaal papier/fotopapier plaatsen U kunt normaal papier of fotopapier plaatsen. Belangrijk Als u normaal papier voor een proefafdruk uitknipt tot bijvoorbeeld 10 x 15 cm (4 x 6 inch) of 13 x 18 cm (5 x 7 inch), kan het papier vastlopen. Opmerking Wij raden aan om origineel fotopapier van Canon te gebruiken voor het afdrukken van foto's. Raadpleeg Mediumtypen die u kunt gebruiken voor meer informatie over origineel Canon-papier. U kunt normaal kopieerpapier gebruiken. Raadpleeg Mediumtypen die u kunt gebruiken voor het paginaformaat en het papiergewicht dat u kunt gebruiken voor dit apparaat. 1. Bereid het papier voor. Lijn de randen van het papier uit. Als de randen van het papier zijn omgekruld, maakt u deze plat. Opmerking Lijn de randen van het papier netjes uit voordat u het papier plaatst. Als u dit niet doet, kan het papier vastlopen. Als het papier gekruld is, buigt u de gekrulde hoeken in de tegenovergestelde richting naar elkaar toe totdat het papier plat is. Zie 'Herstel het gekrulde papier en plaats het papier opnieuw.' in Papier vertoont vlekken/ Papieroppervlak vertoont krassen voor meer informatie over het herstellen van gekruld papier. Als u Photo Paper Plus Halfglans SG-201 gebruikt, plaatst u telkens één vel papier ook al is het gekruld. Als u het papier oprolt om het plat te maken, kan dit scheuren in het oppervlak van het papier veroorzaken en de afdrukkwaliteit verslechteren. 2. Plaats papier. (1) Open de voorklep voorzichtig en trek de papiersteun uit. (2) Gebruik de rechter papiergeleider (A) om beide papiergeleiders helemaal open te schuiven. (3) Plaats het papier in het midden van de voorste lade MET DE AFDRUKZIJDE NAAR BENEDEN. Duw de papierstapel helemaal tegen de achterzijde van de voorste lade. (4) Verschuif de rechter papiergeleider (A) om de papiergeleiders tegen beide zijden van de papierstapel te schuiven. Schuif de papiergeleiders niet te hard tegen het papier. Dan wordt het papier misschien niet goed ingevoerd. Belangrijk Plaats het papier altijd in de lengterichting (B). Wanneer u het papier in de breedterichting plaatst (C), kan het papier vastlopen. Opmerking Plaats niet te veel papier door dit op te stapelen totdat de bovenkant van de stapel de papiergeleiders raakt. Plaats papier van een klein formaat, zoals 10 x 15 cm (4 x 6 inch), door dit helemaal tegen de achterkant van de voorste lade te duwen. (5) Open het verlengstuk van uitvoerlade. 3. Open de papieruitvoerlade. (1) Open de papieruitvoerlade voorzichtig en trek de papieruitvoersteun uit. Belangrijk Zorg dat u de papieruitvoerlade opent tijdens het afdrukken. Als u de lade niet opent, kan het apparaat niet beginnen met afdrukken. Opmerking Na het plaatsen van papier Selecteer het formaat en type van het geplaatste papier in het venster met afdrukinstellingen op het bedieningspaneel of van het printerstuurprogramma. Enveloppen plaatsen U kunt DL-enveloppen (Europa) en #10-enveloppen (VS) plaatsen. Het adres wordt automatisch geroteerd en afgedrukt aan de hand van de richting van de envelop, zoals opgegeven in het printerstuurprogramma. Belangrijk Afdrukken van enveloppen vanuit het bedieningspaneel of vanuit een digitale camera wordt niet ondersteund. De volgende enveloppen kunt u niet gebruiken. Deze kunnen in het apparaat vast blijven zitten of ertoe leiden dat het apparaat niet meer naar behoren werkt. - Enveloppen met een reliëf of een behandeld oppervlak - Enveloppen met een dubbele klep - Enveloppen waarvan de lijmkleppen al vochtig zijn gemaakt en plakken 1. Bereid enveloppen voor. Druk de hoeken en randen van de enveloppen omlaag om deze zo plat mogelijk te maken. Als de enveloppen gekruld zijn, houdt u de tegenoverliggende hoeken vast en buigt u deze voorzichtig in de tegengestelde richting. Als de klep van de envelop is gevouwen, maakt u deze plat. Gebruik een pen om de bovenrand van de envelop in de invoerrichting plat te strijken en de vouw scherper te maken. Hierboven ziet u een zijaanzicht van de bovenrand van de envelop. Belangrijk De enveloppen kunnen vastlopen in het apparaat als ze niet plat zijn of als de hoeken niet zijn uitgelijnd. Zorg ervoor dat het papier niet meer dan 3 mm (0,1 inch) is opgekruld of opgebold. 2. Plaats enveloppen. (1) Open de voorklep voorzichtig en trek de papiersteun uit. (2) Gebruik de rechter papiergeleider (A) om beide papiergeleiders helemaal open te schuiven. (3) Plaats de enveloppen in het midden van de voorste lade MET DE ADRESZIJDE NAAR BENEDEN. De gevouwen klep van de envelop is omhoog gericht en bevindt zich aan de linkerzijde. (B) Achterzijde (C) Adreszijde Duw de enveloppen helemaal tegen de achterzijde van de voorste lade. Er kunnen maximaal 5 enveloppen tegelijk worden geplaatst. (4) Verschuif de rechter papiergeleider (A) om de papiergeleiders tegen beide zijden van de enveloppen te schuiven. Schuif de papiergeleiders niet te hard tegen de enveloppen. De enveloppen worden dan misschien niet goed ingevoerd. Opmerking Plaats niet te veel enveloppen door deze op te stapelen totdat de bovenkant van de stapel de papiergeleiders raakt. (5) Open het verlengstuk van uitvoerlade. 3. Open de papieruitvoerlade. (1) Open de papieruitvoerlade voorzichtig en trek de papieruitvoersteun uit. Belangrijk Zorg dat u de papieruitvoerlade opent tijdens het afdrukken. Als u de lade niet opent, kan het apparaat niet beginnen met afdrukken. Opmerking Nadat u enveloppen hebt geplaatst Selecteer het formaat en type van de geplaatste enveloppen in het venster met afdrukinstellingen van het printerstuurprogramma. Mediumtypen die u kunt gebruiken Kies voor het beste afdrukresultaat papier dat geschikt is om op af te drukken. Canon levert diverse papiersoorten waarmee u het plezier van afdrukken kunt vergroten, zoals stickers, en papiersoorten voor foto's of documenten. Het verdient aanbeveling belangrijke foto's af te drukken op origineel Canon-papier. Mediumtypen Verkrijgbare papiersoorten Normaal papier (inclusief gerecycled papier)*1 Enveloppen*2 Origineel Canon-papier Het modelnummer van origineel Canon-papier wordt tussen haakjes vermeld. Raadpleeg de instructiehandleiding bij het papier voor gedetailleerde informatie over de bedrukbare zijde en notities over de behandeling van papier. Bezoek onze website voor informatie over de beschikbare papierformaten voor de verschillende soorten Canon-papier. Opmerking In sommige landen of regio's zijn bepaalde Canon-papiersoorten mogelijk niet beschikbaar. In de Verenigde Staten wordt papier niet op modelnummer verkocht. In dat geval koopt u het papier op naam. Papier voor het afdrukken van foto's: Professioneel Foto Platinum <PT-101> Glanzend Fotopapier 'voor frequent gebruik' <GP-501> Foto Glans Papier <GP-502> Glossy Foto Papier Extra II <PP-201> Professioneel Fotopapier Luster <LU-101> Photo Paper Plus Halfglans <SG-201> Matglans Foto Papier <MP-101> Papier voor het afdrukken van zakelijke documenten: High Resolution Paper <HR-101N>*2 Papier voor het maken van uw eigen afdrukken: T-Shirt Transfers <TR-301>*2 Fotostickers <PS-101> *1 100% gerecycled papier kan worden gebruikt. *2 Afdrukken op dit papier vanuit het bedieningspaneel of vanuit een digitale camera wordt niet ondersteund. Maximaal aantal vellen Instellingen voor mediatype op het bedieningspaneel Het mediumtype instellen met het printerstuurprogramma Opmerking Als u foto's afdrukt die zijn opgeslagen op een PictBridge-compatibel apparaat, moet u het paginaformaat en het mediumtype opgeven. Afdrukken vanaf een digitale camera Paginaformaten U kunt de volgende paginaformaten gebruiken. Opmerking Afdrukken van enveloppen vanuit het bedieningspaneel of vanuit een digitale camera wordt niet ondersteund. Standaardformaten: Letter Legal A5 A4 B5 10 x 15 cm (4 x 6 inch) 13 x 18 cm (5 x 7 inch) 20 x 25 cm (8 x 10 inch) Europees DL US Comm. Env. #10 Afwijkende formaten: U kunt afdrukken op papier van niet-standaardformaat met de volgende afmetingen. Minimumformaat: 89,0 x 127,0 mm (3,50 x 5,00 inch) Maximumformaat: 215,9 x 676,0 mm (8,50 x 26,61 inch) Papiergewicht U kunt papier met het volgende gewicht gebruiken. 64 tot 105 g /m2 (17 tot 28 lb) (behalve origineel Canon-papier) Gebruik geen zwaarder of lichter papier (met uitzondering van papier van het merk Canon), anders kan het papier in het apparaat vast komen te zitten. Opmerkingen over het opslaan van papier Neem alleen het benodigde aantal vellen papier uit de verpakking, vlak voordat u gaat afdrukken. Wanneer u niet afdrukt, verwijdert u niet-gebruikt papier uit de achterste lade, stopt u dat terug in het pak en legt u het ergens vlak neer om te voorkomen dat het gaat omkrullen. Vermijd bij het opslaan bovendien hitte, vochtigheid en rechtstreeks zonlicht. Maximaal aantal vellen Verkrijgbare papiersoorten Mediumnaam Voorste lade Papieruitvoerlade Normaal papier (inclusief gerecycled papier)*1 Ongeveer 100 vel Ongeveer 50 vel Enveloppen 5 enveloppen *2 Origineel Canon-papier Opmerking Wij adviseren u het vorige afgedrukte vel uit de papieruitvoerlade te verwijderen voordat u verder gaat met afdrukken om vlekken en verkleuringen te voorkomen (behalve voor High Resolution Paper <HR-101N>). Papier voor het afdrukken van foto's: Mediumnaam <Modelnummer> Voorste lade Professioneel Foto Platinum <PT-101>*3 10 vellen: A4, Letter en 20 x 25 cm (8 x 10 inch) 20 vellen: 10 x 15 cm (4 x 6 inch) Glanzend Fotopapier 'voor frequent gebruik' <GP-501>*3 10 vellen: A4 en Letter 20 vellen: 10 x 15 cm (4 x 6 inch) Foto Glans Papier <GP-502>*3 10 vellen: A4 en Letter 20 vellen: 10 x 15 cm (4 x 6 inch) Glossy Foto Papier Extra II <PP-201>*3 10 vellen: A4, Letter, 13 x 18 cm (5 x 7 inch) en 20 x 25 cm (8 x 10 inch) 20 vellen: 10 x 15 cm (4 x 6 inch) Professioneel Fotopapier Luster <LU-101>*3 10 vellen: A4 en Letter Photo Paper Plus Halfglans <SG-201>*3 10 vellen: A4, Letter, 13 x 18 cm (5 x 7 inch) en 20 x 25 cm (8 x 10 inch) 20 vellen: 10 x 15 cm (4 x 6 inch) Matglans Foto Papier <MP-101> 10 vellen: A4 en Letter 20 vellen: 10 x 15 cm (4 x 6 inch) Papier voor het afdrukken van zakelijke documenten: Mediumnaam <Modelnummer> High Resolution Paper <HR-101N> Voorste lade 80 vellen Papieruitvoerlade 50 vellen Papier voor het maken van uw eigen afdrukken: Mediumnaam <Modelnummer> Voorste lade T-Shirt Transfers <TR-301> 1 vel Fotostickers <PS-101> 1 vel *1 Het correct invoeren van papier verloopt wellicht niet goed bij de maximumcapaciteit, afhankelijk van de papiersoort of de omgevingsomstandigheden (zeer hoge of lage temperaturen of luchtvochtigheid). Plaats in dergelijke gevallen per keer niet meer vellen dan de helft van de maximumcapaciteit. *2 Wij adviseren u de vorige afgedrukte envelop uit de papieruitvoerlade te verwijderen voordat u verder gaat met afdrukken om vlekken en verkleuringen te voorkomen. *3 Wanneer u papier in stapels plaatst, kan de afdrukzijde bij het invoeren worden gemarkeerd of wordt het papier mogelijk niet goed ingevoerd. Plaats in dat geval maar een vel tegelijk. Instellingen voor mediatype op het bedieningspaneel Verkrijgbare papiersoorten Mediumnaam Normaal papier (inclusief gerecycled papier) Instellingen voor Type Normaal papier (Plain paper) Origineel Canon-papier Papier voor het afdrukken van foto's: Mediumnaam <Modelnummer> Instellingen voor Type Professioneel Foto Platinum <PT-101> Pro Platinum Glanzend Fotopapier 'voor frequent gebruik' <GP-501> Foto Glans (Glossy) Foto Glans Papier <GP-502> Foto Glans (Glossy) Glossy Foto Papier Extra II <PP-201> Glossy Extra II (Plus Glossy II) Professioneel Fotopapier Luster <LU-101> Plus Halfglans (Plus Semi-gloss) Photo Paper Plus Halfglans <SG-201> Plus Halfglans (Plus Semi-gloss) Matglans Foto Papier <MP-101> Matglans (Matte) Mediumtypen die u niet kunt gebruiken De onderstaande soorten papier mogen niet worden gebruikt. Het gebruik van dergelijke papiersoorten levert niet alleen een onbevredigend resultaat op, maar kan er ook toe leiden dat het apparaat vastloopt of slecht functioneert. Gevouwen, gekruld of gekreukt papier Vochtig papier Papier dat te dun is (dat minder weegt dan 64 g /m2 (17 lb)) Papier dat te dik is (dat meer weegt dan 105 g /m2 (28 lb), behalve origineel Canon-papier) Papier dat dunner is dan een briefkaart, inclusief gewoon papier of papier van een notitieblok dat kleiner is gemaakt (wanneer u afdrukt op papier dat kleiner is dan A5) Briefkaarten Kaarten waarop foto's of stickers zijn geplakt Enveloppen met een dubbele klep Enveloppen met een reliëf of een behandeld oppervlak Enveloppen waarvan de lijmkleppen al vochtig zijn gemaakt en plakken Willekeurig papier met gaatjes Papier dat niet rechthoekig is Papier dat is ingebonden met nietjes of lijm Voorgelijmd papier Papier versierd met glitters, enzovoort Afdrukgebied Afdrukgebied Andere formaten dan Letter, Legal, Enveloppen Letter, Legal Enveloppen Afdrukgebied Voor de beste afdrukkwaliteit wordt door het apparaat een marge aan iedere zijde van het papier vrijgelaten. Het eigenlijke afdrukgebied is het gebied binnen deze marges. Aanbevolen afdrukgebied : Canon raadt u aan binnen dit gebied af te drukken. Afdrukgebied : in dit gebied is afdrukken mogelijk. Als u hier afdrukt, kan de afdrukkwaliteit of de precisie van de papierinvoer echter afnemen. Opmerking Bij automatisch dubbelzijdig afdrukken en dubbelzijdig kopiëren is het afdrukgebied bij de bovenmarge 2 mm (0,08 inch) kleiner. Wanneer u vanaf een afgedrukte foto zonder marges kopieert of afdrukt, kunt u bij Uitbreiding kopiehoeveelheid (Extended copy amount) in Afdrukinstellingen (Print settings) opgeven welk deel van de afbeelding buiten het papier valt. Afdrukinstell. Afdrukken zonder marges U kunt afdrukken zonder marges maken met behulp van de functie Afdrukken zonder marges. Als u afdrukt zonder marges, wordt de afbeelding aan de randen mogelijk enigszins bijgesneden omdat de afgedrukte afbeelding zodanig is vergroot dat de hele pagina wordt gevuld. Gebruik voor afdrukken zonder marges het volgende papier: - Professioneel Foto Platinum <PT-101> - Glanzend Fotopapier 'voor frequent gebruik' <GP-501> - Foto Glans Papier <GP-502> - Glossy Foto Papier Extra II <PP-201> - Professioneel Fotopapier Luster <LU-101> - Photo Paper Plus Halfglans <SG-201> - Matglans Foto Papier <MP-101> Als u zonder marges afdrukt op een andere papiersoort, kan de afdrukkwaliteit aanzienlijk afnemen en/of kunnen afdrukken een andere kleurtint krijgen. Zonder marges afdrukken op normaal papier kan de kwaliteit van afdrukken negatief beïnvloeden. Gebruik normaal papier alleen voor testafdrukken. Afdrukken zonder marges op normaal papier vanuit het bedieningspaneel of vanuit een digitale camera wordt niet ondersteund. Afdrukken zonder marges is niet mogelijk op enveloppen en papier van het formaat Legal, A5 of B5. Afhankelijk van het type papier bestaat bij afdrukken zonder marges de kans dat de afdrukkwaliteit aan de boven- en onderrand van het papier afneemt of dat er vlekken op het papier ontstaan. Andere formaten dan Letter, Legal, Enveloppen Formaat Afdrukgebied (breedte x hoogte) A5 141,2 x 202,0 mm (5,56 x 7,95 inch) A4 203,2 x 289,0 mm (8,00 x 11,38 inch) B5 175,2 x 249,0 mm (6,90 x 9,80 inch) 10 x 15 cm (4 x 6 inch) 94,8 x 144,4 mm (3,73 x 5,69 inch) 13 x 18 cm (5 x 7 inch) 120,2 x 169,8 mm (4,73 x 6,69 inch) 20 x 25 cm (8 x 10 inch) 196,4 x 246,0 mm (7,73 x 9,69 inch) Aanbevolen afdrukgebied (A) 32,5 mm (1,28 inch) (B) 33,5 mm (1,32 inch) Afdrukgebied (C) 3,0 mm (0,12 inch) (D) 5,0 mm (0,20 inch) (E) 3,4 mm (0,13 inch) (F) 3,4 mm (0,13 inch) Letter, Legal Formaat Afdrukgebied (breedte x hoogte) Letter 203,2 x 271,4 mm (8,00 x 10,69 inch) Legal 203,2 x 347,6 mm (8,00 x 13,69 inch) Aanbevolen afdrukgebied (A) 32,5 mm (1,28 inch) (B) 33,5 mm (1,32 inch) Afdrukgebied (C) 3,0 mm (0,12 inch) (D) 5,0 mm (0,20 inch) (E) 6,4 mm (0,25 inch) (F) 6,3 mm (0,25 inch) Enveloppen Formaat Aanbevolen afdrukgebied (breedte x hoogte) Europees DL 98,8 x 179,5 mm (3,88 x 7,06 inch) US Comm. Env. #10 93,5 x 200,8 mm (3,68 x 7,90 inch) Aanbevolen afdrukgebied (A) 8,0 mm (0,31 inch) (B) 32,5 mm (1,28 inch) (C) 5,6 mm (0,22 inch) (D) 5,6 mm (0,22 inch) Originelen plaatsen De locatie voor het plaatsen van originelen Originelen op de glasplaat plaatsen Documenten in de ADF (automatische documentinvoer) plaatsen Originelen plaatsen voor elke functie Originelen die u kunt plaatsen De locatie voor het plaatsen van originelen U kunt originelen op twee locaties in het apparaat plaatsen: de glasplaat en de ADF (automatische documentinvoer). Selecteer de positie waar u het origineel wilt plaatsen op basis van het formaat, type of de methode van gebruik. Originelen die u kunt plaatsen Documenten, foto's of boeken op de glasplaat plaatsen Twee of meer documentvellen met hetzelfde formaat en dezelfde dikte in de ADF plaatsen U kunt ook een afzonderlijk documentvel in de ADF plaatsen. Opmerking Als u het origineel met optimale kwaliteit wilt scannen, plaatst u het op de glasplaat. Originelen op de glasplaat plaatsen U kunt originelen die u wilt kopiëren, faxen of scannen op de glasplaat plaatsen. 1. Plaats een origineel op de glasplaat. (1) Open de documentklep. Belangrijk Raak bij het openen of sluiten van de documentklep de knoppen en het LCD-scherm op het bedieningspaneel niet aan. Dat kan leiden tot een onverwachte werking. (2) Plaats het origineel MET DE TE SCANNEN ZIJDE NAAR BENEDEN op de glasplaat. Originelen die u kunt plaatsen Zorg dat u het origineel voor elke functie in de juiste positie plaatst. Originelen plaatsen voor elke functie Belangrijk Let op het volgende wanneer u het origineel op de glasplaat legt. - Plaats geen voorwerpen die zwaarder zijn dan 2,0 kg (4,4 lb) op de glasplaat. - Oefen geen druk van meer dan 2,0 kg (4,4 lb) uit op de glasplaat, bijvoorbeeld bij het aandrukken van het origineel. Als u het bovenstaande niet in acht neemt, kan er een storing optreden in de scanner of kan de glasplaat breken. 2. Sluit de documentklep voorzichtig. Belangrijk Let erop dat u de documentklep sluit nadat u het origineel op de glasplaat hebt geplaatst, voordat u begint met kopiëren, faxen of scannen. Documenten in de ADF (automatische documentinvoer) plaatsen U kunt een document dat u wilt kopiëren, faxen of scannen in de ADF (automatische documentinvoer) plaatsen. Opmerking Als u een document met optimale kwaliteit wilt scannen, plaatst u het op de glasplaat. 1. Controleer of alle originelen van de glasplaat zijn verwijderd. 2. Plaats een document in de ADF. (1) Open de documentlade. (2) Duw het document in de documentlade totdat u een piepgeluid hoort. Plaats het document MET DE TE SCANNEN ZIJDE OMHOOG in de documentlade. Originelen die u kunt plaatsen Opmerking Als u het piepgeluid via Geluidsregeling (Sound control) bij Gebruikersinstellingen apparaat (Device user settings) hebt ingesteld op stil, klinkt het piepgeluid niet, ook al is het document in de documentlade geplaatst. Gebruikersinstellingen apparaat (3) Pas de documentgeleiders aan, zodat de breedte ervan overeenkomt met die van het document. Schuif de documentgeleiders niet te hard tegen het document. De documenten worden dan mogelijk niet goed ingevoerd. Originelen plaatsen voor elke functie Mogelijk moet u het origineel in een andere positie plaatsen, afhankelijk van de functie die u hebt geselecteerd voor kopiëren, faxen, scannen en dergelijke. Plaats het origineel in de juiste positie op basis van de geselecteerde functie. Als u het origineel niet correct plaatst, wordt het mogelijk niet juist gescand. Het origineel uitgelijnd met de positiemarkering plaatsen Plaats originelen om te kopiëren of te faxen In de scanmodus, - selecteer Automatische scan (Auto scan) voor Doc.type om tekstdocumenten, tijdschriften of kranten te scannen - selecteer Document of Foto (Photo) voor Doc.type en geef een standaardformaat (A4, Letter enzovoort) op voor Scanfrmt (Scan size) om originelen te scannen Met een softwaretoepassing op een computer, - tekstdocumenten, tijdschriften of kranten scannen - selecteer een standaardformaat (A4, Letter enzovoort) om originelen te scannen Plaats het origineel MET DE TE SCANNEN ZIJDE NAAR BENEDEN en lijn het uit met de positiemarkering . Belangrijk Het apparaat kan het grijze gedeelte (A) (1 mm (0,04 inch) vanaf de randen van de glasplaat) niet scannen. Slechts één origineel in het midden van de glasplaat plaatsen Slechts één afgedrukte foto scannen met Foto kopiëren (Photo copy) In de scanmodus, - selecteer Automatische scan (Auto scan) voor Doc.type om een afgedrukte foto, ansichtkaart, visitekaartje of disc te scannen - selecteer Foto (Photo) voor Doc.type en geef Automatische scan (Auto scan) op voor Scanfrmt (Scan size) om één origineel te scannen Eén afgedrukte foto, briefkaart, visitekaartje of disc scannen met een toepassing op een computer Plaats het origineel MET DE TE SCANNEN ZIJDE OMLAAG en leg het minstens op 10 mm (0,4 inch) afstand van de randen van de glasplaat. Twee of meer originelen plaatsen op de glasplaat Twee of meer afgedrukte foto's scannen met Foto kopiëren (Photo copy) In de scanmodus, - selecteer Automatische scan (Auto scan) voor Doc.type om twee of meer afgedrukte foto's, ansichtkaarten of visitekaartjes te scannen - selecteer Foto (Photo) voor Doc.type en geef Autom. multi-scan (Auto multi scan) op voor Scanfrmt (Scan size) om twee of meer originelen te scannen Twee of meer afgedrukte foto's, briefkaarten of visitekaartjes scannen met een toepassing op een computer Plaats twee of meer originelen MET DE TE SCANNEN ZIJDE OMLAAG en zorg dat ze ten minste 10 mm (0,4 inch) van de randen van de glasplaat en ten minste 10 mm (0,4 inch) van elkaar zijn geplaatst. (A) 10 mm (0,4 inch) Opmerking De functie voor het corrigeren van scheve originelen corrigeert automatisch originelen die onder een hoek van maximaal 10 graden zijn geplaatst. Scheve foto's met een lange zijde van 180 mm (7,1 inch) of meer kunnen niet worden gecorrigeerd. Foto's die niet rechthoekig zijn of een afwijkende vorm hebben (zoals uitgeknipte foto's) worden mogelijk niet goed gescand. Originelen die u kunt plaatsen U kunt de volgende originelen op de glasplaat of in de ADF (automatische documentinvoer) plaatsen. glasplaat Item Details Typen originelen - Tekstdocumenten, tijdschriften of kranten - Afgedrukte foto, ansichtkaart, visitekaartje of schijf (bd/dvd/cd, enzovoort) - Documenten die niet geschikt zijn voor de ADF Grootte (breedte x hoogte) Maximaal 216 x 297 mm (8,5 x 11,7 inch) Aantal 1 vel of meerdere vellen* Dikte Maximaal 10 mm (0,39 inch) * Er kunnen twee of meer originelen op de glasplaat worden geplaatst, afhankelijk van de geselecteerde functie. Originelen plaatsen voor elke functie ADF Item Details Typen originelen Documenten van normaal papier met meerdere pagina's die even groot, dik en zwaar zijn Grootte (breedte x hoogte) - Maximaal 216 x 356 mm (8,5 x 14,0 inch) - Minimaal 148 x 148 mm (5,8 x 5,8 inch) Alleen documenten van A4- of Letter-formaat voor dubbelzijdig kopiëren, 2 op 1 kopie en 4 op 1 kopie - A4- of Letter-formaat: maximaal 30 vellen (papier van 75 g /m2 (20 lb)), tot een hoogte van 4 mm (0,16 inch) Aantal - Legal-formaat: maximaal 5 vellen (papier van 75 g /m2 (20 lb)), tot een hoogte van 1 mm (0,04 inch) - Overige formaten: 1 vel Dikte 0,06 tot 0,13 mm (0,002 tot 0,005 inch) Gewicht 50 tot 90 g /m2 (13 tot 24 lb) Opmerking Zorg dat eventueel aanwezige lijm, inkt, correctievloeistof en dergelijke volledig droog zijn voordat u het document op de glasplaat of in de ADF plaatst. Plaats echter geen gelijmde documenten in de ADF, zelfs als de lijm droog is, aangezien het papier hierdoor kan vastlopen. Verwijder alle nietjes, paperclips en dergelijke voordat u het document invoert. Plaats documenten van Legal-formaat in de ADF. Plaats de volgende documenttypen niet in de ADF. Deze typen lopen vast. - Gekreukt of gevouwen papier - Gekruld papier - Gescheurd papier - Papier met gaten - Gelijmd papier - Papier met plaknotities - Carbonpapier of doorschrijfpapier - Papier waarvan het oppervlak is behandeld - Overtrekpapier of dun papier - Dik papier of fotopapier Het USB-flashstation plaatsen Het USB-flashstation plaatsen Het USB-flashstation verwijderen Het USB-flashstation plaatsen Afdrukbare afbeeldingsgegevens Dit apparaat accepteert en afbeeldingen die zijn gemaakt met een digitale camera die voldoet aan het Design rule for Camera File system (compatibel met Exif 2.2/2.21/2.3), TIFF (compatibel met Exif 2.2/2.21/2.3). Andere typen afbeeldingen of films, zoals RAW-afbeeldingen, kunnen niet worden afgedrukt. Het apparaat accepteert afbeeldingen die met het apparaat zijn gescand en opgeslagen terwijl Doc.type is ingesteld op Foto (Photo) en Indeling (Format) is ingesteld op JPEG (bestandsextensie '.jpg'). Opmerking Dit apparaat bevat exFAT-technologie onder licentie van Microsoft. Voordat u het USB-flashstation plaatst Als het USB-flashstation niet in de poort van het USB-flashstation in het apparaat kan worden geplaatst, moet u mogelijk een verlengsnoer gebruiken voor het USB-flashstation. U kunt dit aanschaffen in een elektronicawinkel. Sommige USB-flashstations worden mogelijk niet herkend, waardoor een juiste werking met dit apparaat niet kan worden gegarandeerd. U kunt USB-flashstations met een beveiligingsfunctie mogelijk niet gebruiken. 1. Plaats het USB-flashstation in de poort van het USB-flashstation. Zorg dat u het USB-flashstation in de juiste richting houdt voordat u dit recht in de poort van het USBflashstation plaatst. Het USB-flashstation verwijderen 1. Controleer of het apparaat geen gegevens leest van of schrijft naar het USBflashstation. Tijdens dergelijke bewerkingen wordt een bericht weergegeven op het LCD-scherm. Belangrijk Verwijder het USB-flashstation niet en zet het apparaat niet uit terwijl een lees- of schrijfbewerking plaatsvindt. Opmerking Als het USB-flashstation een toegangslampje heeft, raadpleegt u de instructiehandleiding van het USB-flashstation om te controleren of de lees- of schrijfbewerking op het USB-flashstation is voltooid. 2. Verwijder het USB-flashstation. Pak het USB-flashstation vast en verwijder dit recht uit het apparaat. Een FINE-cartridge vervangen Een FINE-cartridge vervangen De inktstatus controleren Een FINE-cartridge vervangen Wanneer de inkt opraakt of zich fouten voordoen, wordt het bericht op het LCD weergegeven om u op de hoogte te brengen van het probleem. Neem de maatregelen die in het bericht worden beschreven. Een bericht verschijnt op het scherm Opmerking Meer informatie over geschikte FINE-cartridges vindt u in de gedrukte handleiding: Aan de Slag-gids. Vervangingsprocedure Volg de onderstaande procedure wanneer u een FINE-cartridge moet vervangen. Belangrijk Werken met FINE-cartridges Raak de elektrische contactpunten (A) of spuitopeningen van printkop (B) van een FINE-cartridge niet aan. Als u ze toch aanraakt, drukt het apparaat mogelijk niet goed meer af. Vervang een FINE-cartridge direct nadat u deze hebt verwijderd. Laat het apparaat nooit staan met een verwijderde FINE-cartridge. Gebruik een nieuwe FINE-cartridge ter vervanging. De spuitopeningen kunnen verstopt raken als u een gebruikte FINE-cartridge plaatst. Daarnaast kan het apparaat u bij een dergelijke FINE-cartridge niet goed op de hoogte stellen wanneer u de FINE-cartridge moet vervangen. Wanneer een FINE-cartridge is geplaatst, mag u deze niet uit het apparaat verwijderen of aan de lucht blootstellen. Hierdoor kan de FINE-cartridge uitdrogen of werkt het apparaat niet meer naar behoren wanneer de cartridge opnieuw wordt geplaatst. Voor een optimale afdrukkwaliteit moet u de FINE-cartridge binnen zes maanden na het eerste gebruik opmaken. Opmerking Als de inkt van een FINE-cartridge opraakt, kunt u nog een korte tijd afdrukken met de kleuren of zwarte FINE-cartridge, afhankelijk van de resterende inkt. De afdrukkwaliteit kan echter lager zijn in vergelijking met afdrukken met beide patronen. Het is raadzaam een nieuwe FINE-cartridge te gebruiken voor een optimale kwaliteit. Laat de lege FINE-cartridge zitten als u gaat afdrukken, zelfs als u slechts één soort inkt gebruikt. Als de kleuren FINE-cartridge of de zwarte FINE-cartridge niet is geplaatst, treedt er een fout op en kan het apparaat niet afdrukken. Zie De te gebruiken inktpatroon instellen voor informatie over het configureren van deze instelling. Mogelijk wordt toch kleureninkt verbruikt wanneer u een document in zwart-wit afdrukt of wanneer u hebt aangegeven een zwart-witafdruk te willen maken. Ook bij reiniging en diepte-reiniging van de printkop, die nodig kunnen zijn om het apparaat goed te laten werken, worden zowel kleureninkt als zwarte inkt verbruikt. Vervang de FINE-cartridge direct door een nieuwe cartridge zodra de inkt op is. Handige informatie over inkt 1. Zorg dat het apparaat is ingeschakeld, open de voorklep (C) en open daarna de papieruitvoerlade (D). 2. Open de papieruitvoerklep (E). Als de FINE-cartridgehouder naar de vervangingspositie wordt verplaatst, wordt het klepje over kop (F) AUTOMATISCH GEOPEND. Let op Houd de FINE-cartridgehouder niet vast om deze te stoppen of te verplaatsen. Raak de FINEcartridgehouder niet aan voordat deze helemaal stilstaat. Belangrijk Het klepje over kop wordt automatisch geopend nadat u de papieruitvoerklep hebt geopend. Als u het klepje over kop hebt gesloten terwijl u een FINE-cartridge vervangt, sluit u de papieruitvoerklep en opent u deze opnieuw. Als u het klepje over kop met uw handen probeert te openen, kan dit ertoe leiden dat het apparaat niet meer goed functioneert. Raak geen metalen delen of andere delen binnen in het apparaat aan. Als de papieruitvoerklep langer dan 10 minuten heeft opengestaan, wordt de FINEcartridgehouder naar de rechterzijde verplaatst en brandt het Alarm-lampje. Sluit in dat geval de papieruitvoerklep en open deze vervolgens opnieuw. 3. Verwijder de lege FINE-cartridge. (1) Duw de inktcartridgevergrendeling omlaag totdat deze vastklikt. (2) Verwijder de FINE-cartridge. Belangrijk Wees voorzichtig met de FINE-cartridge om vlekken op kleding en dergelijke te voorkomen. Houd bij het weggooien van een lege FINE-cartridge rekening met de plaatselijke regelgeving met betrekking tot afvalverwerking. 4. Bereid een nieuwe FINE-cartridge voor. (1) Haal de nieuwe FINE-cartridge uit de verpakking en verwijder de oranje beschermtape (G) voorzichtig. Belangrijk Als u schudt met een FINE-cartridge, kunt u inkt morsen en vlekken op uw handen en dergelijke krijgen. Ga voorzichtig te werk met FINE-cartridges. Zorg dat er geen vlekken op uw handen en dergelijke komen door de inkt op de verwijderde beschermtape. Plaats de beschermtape niet terug nadat u deze hebt verwijderd. Houd bij het weggooien rekening met de lokale wet- en regelgeving met betrekking tot de afvalverwerking. Raak de elektrische contactpunten of spuitopeningen van printkop van een FINE-cartridge niet aan. Als u ze toch aanraakt, drukt het apparaat mogelijk niet goed meer af. 5. Plaats hier de FINE-cartridge. (1) Schuif de nieuwe FINE-cartridge volledig en recht in de FINE-cartridgehouder totdat deze de achterzijde raakt. De kleuren FINE-cartridge moet in de linkersleuf worden geplaatst en de zwarte FINE-cartridge in de rechtersleuf. Belangrijk Plaats de FINE-cartridge voorzichtig, zodat deze de elektrische contacten op de FINEcartridgehouder niet raakt. (2) Duw de inktcartridgevergrendeling omhoog om de FINE-cartridge op zijn plaats vast te zetten. De FINE-cartridge is op zijn plaats vergrendeld wanneer de inktcartridgevergrendeling klikt. Belangrijk Controleer of de FINE-cartridge correct is geïnstalleerd. Het apparaat kan alleen afdrukken maken als zowel de kleuren FINE-cartridge als de zwarte FINE-cartridge is geplaatst. Plaats daarom beide cartridges. 6. Sluit de papieruitvoerklep (H). Opmerking Als het foutbericht wordt weergegeven nadat de papieruitvoerklep is gesloten, voert u de vereiste stappen uit. Een bericht verschijnt op het scherm Het apparaat reinigt de printkop automatisch zodra u begint met afdrukken nadat u de FINEcartridge hebt vervangen. Voer geen andere handelingen uit totdat het apparaat klaar is met het reinigen van de printkop. Als de printkop niet correct is uitgelijnd, wat u merkt doordat evenwijdige lijnen niet correct worden afgedrukt of doordat er vergelijkbare problemen optreden, past u de positie van de printkop aan. De printkop uitlijnen Het apparaat kan hierbij geluid maken. De inktstatus controleren De inkstatus controleren met het LCD op het aparaat U kunt de inktstatus ook controleren op het computerscherm. De inktstatus controleren vanaf uw computer De inkstatus controleren met het LCD op het aparaat Opmerking De inktvoorraaddetector is op het apparaat bevestigd om de resterende inktvoorraad te detecteren. De voorraad wordt als vol beschouwd wanneer u een nieuwe FINE-cartridge installeert. Daarna detecteert het apparaat de resterende inktvoorraad. Als u een gebruikte FINE-cartridge installeert, is de aangegeven inktvoorraad mogelijk niet correct. In dat geval moet u de informatie over de inktvoorraad slechts zien als een benadering. Wanneer de inkt opraakt of zich fouten voordoen, wordt het bericht weergegeven om u op de hoogte te brengen van het probleem. Neem de maatregelen die in het bericht worden beschreven. Een bericht verschijnt op het scherm 1. Controleer of het apparaat is ingeschakeld en druk op de knop MENU. 2. Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. 3. Selecteer de knop OK. Geschatte inktniveaus (Estimated ink levels) en druk daarna op Er wordt een symbool weergegeven in het onderdeel (A) als er informatie is over het resterende inktniveau. Voorbeeld: De inkt is bijna op. Bereid een nieuwe inktpatroon voor. Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. Als u het modelnummer van de FINE-cartridge wilt weergeven en afdrukken, selecteert u Inktnummer (Ink number) door te drukken op de rechter Functie (Function)-knop. U kunt de inktstatus ook controleren in een scherm op het LCD-scherm dat tijdens het afdrukken wordt weergegeven. U kunt de inktstatus ook controleren op het computerscherm. De inktstatus controleren vanaf uw computer Onderhoud Vage afdrukken of onjuiste kleuren Onderhoud uitvoeren vanaf een computer Het apparaat reinigen Vage afdrukken of onjuiste kleuren Onderhoudsprocedure Controleraster voor de spuitopeningen afdrukken Controleraster voor de spuitopeningen bekijken De printkop reinigen Een diepte-reiniging van de printkop uitvoeren De printkop uitlijnen Onderhoudsprocedure Als de afdrukresultaten onduidelijk zijn of de kleuren niet correct worden afgedrukt, zijn de spuitopeningen van printkop (FINE-cartridge) waarschijnlijk verstopt. Voer de onderstaande procedure uit om het controleraster voor de spuitopeningen af te drukken, de conditie van de spuitopeningen van de printkop te controleren en vervolgens de printkop te reinigen. Als evenwijdige lijnen niet correct worden afgedrukt of als u niet tevreden bent over de afdrukresultaten, kunt u de afdrukkwaliteit mogelijk verbeteren door de printkop uit te lijnen. Belangrijk Spoel de FINE-cartridge niet af en veeg deze niet schoon. Dit kan problemen met de FINE-cartridge veroorzaken. Opmerking Voordat u onderhoud verricht Controleer of er nog inkt in de FINE-cartridge zit. De inkstatus controleren met het LCD op het aparaat Controleer of de FINE-cartridge correct is geïnstalleerd. Vervangingsprocedure Controleer ook of de beschermtape aan de onderzijde van de FINE-cartridge is verwijderd. Als er een foutbericht wordt weergegeven op het LCD, raadpleegt u Een bericht verschijnt op het scherm. Stel de afdrukkwaliteit hoger in via de instellingen van het printerstuurprogramma. Hierdoor kunnen de afdrukresultaten verbeteren. De afdrukkwaliteit wijzigen en afbeeldingsgegevens corrigeren Onduidelijke of ongelijkmatige afdrukresultaten: Stap 1 Druk het controleraster voor de spuitopeningen af. Vanaf het apparaat Controleraster voor de spuitopeningen afdrukken Vanaf de computer De computer gebruiken om een controleraster voor de spuitopeningen af te drukken Bekijk het controleraster voor de spuitopeningen. Controleraster voor de spuitopeningen bekijken Als er lijnen ontbreken of er horizontale witte strepen voorkomen in dit raster: Druk na het reinigen van de printkop het controleraster voor spuitopeningen af en controleer dit. Stap 2 Reinig de printkop. Vanaf het apparaat De printkop reinigen Vanaf de computer De printkoppen reinigen vanaf de computer Als het probleem niet is opgelost nadat u de printkop tweemaal hebt gereinigd: Stap 3 Voer een diepte-reiniging van de printkop uit. Vanaf het apparaat Een diepte-reiniging van de printkop uitvoeren Vanaf de computer De printkoppen reinigen vanaf de computer Als het probleem niet is opgelost, schakelt u het apparaat uit en voert u de diepte-reiniging van de printkop 24 uur later nogmaals uit. Verwijder de stekker niet als u het apparaat uitschakelt. Als het probleem hiermee nog steeds niet is verholpen: Stap 4 Vervang de FINE-cartridge. Een FINE-cartridge vervangen Opmerking Als het probleem nog steeds niet is verholpen nadat de FINE-cartridge is vervangen, neemt u contact op met het ondersteuningscentrum. Als de afdrukresultaten niet gelijkmatig zijn (de evenwijdige lijnen zijn bijvoorbeeld niet correct afgedrukt): Lijn de printkop uit. Vanaf het apparaat De printkop uitlijnen Controleraster voor de spuitopeningen afdrukken Druk het controleraster voor de spuitopeningen af om te bepalen of de inkt op de juiste wijze uit de spuitopening van printkop wordt gespoten. Opmerking Als de inkt bijna op is, wordt het controleraster niet goed afgedrukt. Vervang de FINE-cartridge die bijna leeg is. Een FINE-cartridge vervangen U moet het volgende voorbereiden: een vel gewoon papier van A4- of Letterformaat 1. Controleer of het apparaat aan staat. 2. Plaats een vel normaal papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade. 3. Open het verlengstuk van uitvoerlade, open de papieruitvoerlade en trek de papieruitvoersteun uit. 4. Druk het controleraster voor de spuitopeningen af. (1) Druk op de knop MENU. (2) Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. (3) Selecteer Onderhoud (Maintenance) en druk daarna op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. (4) Selecteer Controleraster spuitopening afdr. (Print nozzle check pattern) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. (5) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. Het controleraster voor de spuitopeningen wordt afgedrukt en er worden twee bevestigingsschermen op het LCD-scherm weergegeven. 5. Bekijk het controleraster voor de spuitopeningen. Controleraster voor de spuitopeningen bekijken Controleraster voor de spuitopeningen bekijken Bekijk het controleraster voor de spuitopeningen en reinig zo nodig de printkop. 1. Controleer het raster (1) op ontbrekende lijnen en (2) de aanwezigheid van horizontale witte strepen. (A) Geen ontbrekende lijnen/geen horizontale witte strepen (B) Lijnen ontbreken/er zijn horizontale witte strepen aanwezig (C) Aantal vellen dat tot nog toe is afgedrukt 2. Selecteer het raster in het bevestigingsscherm dat het dichtst in de buurt komt van het controleraster voor de spuitopeningen dat u hebt afgedrukt. Voor (A) (geen ontbrekende lijnen of geen horizontale witte strepen) in zowel raster (1) als raster (2): (1) De reiniging is niet vereist. Selecteer Alle A (All A) en druk op de knop OK. (2) Bevestig het bericht en druk op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt opnieuw weergegeven. Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. Voor (B) (lijnen ontbreken of er zijn horizontale witte strepen aanwezig) in raster (1) of raster (2), of zowel in raster (1) als raster (2): (1) De reiniging is vereist. Selecteer Ook B (Also B) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm met reinigingsinformatie wordt weergegeven. (2) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. Het apparaat start de reiniging van de printkop. De printkop reinigen Opmerking Op de afdruk van het controleraster voor de spuitopeningen wordt het totale aantal vellen dat tot nog toe is afgedrukt weergegeven in stappen van 50 vellen. De printkop reinigen De printkop moet worden gereinigd als er in het afgedrukte controleraster voor de spuitopeningen lijnen ontbreken of horizontale witte strepen worden weergegeven. Door een reiniging uit te voeren worden de spuitopeningen vrij gemaakt en de toestand van de printkop hersteld. Bij het reinigen van de printkop wordt inkt verbruikt. Reinig de printkop daarom alleen als het echt nodig is. U moet het volgende voorbereiden: een vel gewoon papier van A4- of Letterformaat 1. Controleer of het apparaat aan staat. 2. Plaats een vel normaal papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade. 3. Open het verlengstuk van uitvoerlade, open de papieruitvoerlade en trek de papieruitvoersteun uit. 4. Reinig de printkop. (1) Druk op de knop MENU. (2) Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. (3) Selecteer Onderhoud (Maintenance) en druk daarna op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. (4) Selecteer Reinigen (Cleaning) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. (5) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. Het apparaat start de reiniging van de printkop. Voer geen andere handelingen uit totdat het apparaat klaar is met het reinigen van de printkop. Dit duurt 1 tot 2 minuten. Het bevestigingsscherm voor het afdrukraster wordt weergegeven. (6) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. Het controleraster voor de spuitopening wordt afgedrukt. 5. Bekijk het controleraster voor de spuitopeningen. Controleraster voor de spuitopeningen bekijken Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. Als het probleem niet is opgelost nadat u de printkop tweemaal hebt gereinigd, voert u de dieptereiniging van de printkop uit. Een diepte-reiniging van de printkop uitvoeren Een diepte-reiniging van de printkop uitvoeren Als de afdrukkwaliteit niet is verbeterd door de normale reiniging van de printkop, moet u een dieptereiniging van de printkop uitvoeren. Bij een diepte-reiniging van de printkop wordt meer inkt verbruikt dan bij een normale reiniging van de printkop. Het is daarom raadzaam de diepte-reiniging van de printkop alleen uit te voeren als het echt nodig is. U moet het volgende voorbereiden: een vel gewoon papier van A4- of Letterformaat 1. Controleer of het apparaat aan staat. 2. Plaats een vel normaal papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade. 3. Open het verlengstuk van uitvoerlade, open de papieruitvoerlade en trek de papieruitvoersteun uit. 4. Voer een diepte-reiniging van de printkop uit. (1) Druk op de knop MENU. (2) Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. (3) Selecteer Onderhoud (Maintenance) en druk daarna op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. (4) Selecteer Diepte-reiniging (Deep cleaning) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. (5) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. Het apparaat start de diepte-reiniging van de printkop. Voer geen andere handelingen uit totdat het apparaat klaar is met de diepte-reiniging van de printkop. Dit duurt 1 tot 2 minuten. Het bevestigingsscherm voor het afdrukraster wordt weergegeven. (6) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. Het controleraster voor de spuitopening wordt afgedrukt. (7) Wanneer het voltooiingsbericht wordt weergegeven, drukt u op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt opnieuw weergegeven. 5. Bekijk het controleraster voor de spuitopeningen. Controleraster voor de spuitopeningen bekijken Als het probleem niet is opgelost, schakelt u het apparaat uit en voert u de diepte-reiniging van de printkop 24 uur later nogmaals uit. Verwijder de stekker niet als u het apparaat uitschakelt. Als het probleem nog steeds niet is opgelost, vervangt u de FINE-cartridge door een nieuwe. Een FINE-cartridge vervangen Als het probleem nog steeds niet is verholpen nadat de FINE-cartridge is vervangen, neemt u contact op met het ondersteuningscentrum. Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. De printkop uitlijnen Als de afgedrukte lijnen niet evenwijdig zijn of als u niet tevreden bent over de afdrukresultaten, dient u de positie van de printkop aan te passen. Opmerking Als de inkt bijna op is, wordt het uitlijningsblad niet correct afgedrukt. Vervang de FINE-cartridge die bijna leeg is. Een FINE-cartridge vervangen U moet het volgende voorbereiden: een vel gewoon papier van A4- of Letterformaat (inclusief gerecycled papier)* * Gebruik papier dat wit en schoon is aan beide kanten. 1. Controleer of het apparaat aan staat. 2. Plaats een vel normaal papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade. 3. Open het verlengstuk van uitvoerlade, open de papieruitvoerlade en trek de papieruitvoersteun uit. 4. Druk het uitlijningsblad af. (1) Druk op de knop MENU. (2) Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. (3) Selecteer Onderhoud (Maintenance) en druk daarna op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. (4) Selecteer Printkop automatisch uitlijnen (Auto head alignment) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. (5) Bevestig het bericht: selecteer Ja (Yes) en druk vervolgens op de knop OK. Het uitlijningsblad wordt afgedrukt. Belangrijk Raak de afdruk op het uitlijningsblad niet aan. Voorkom dat het uitlijningsblad vuil wordt. Als het blad vlekken vertoont of gekreukt is, wordt het mogelijk niet juist gescand. (6) Als het bericht 'Zijn de controlerasters correct afgedrukt? (Did the patterns print correctly?)' wordt weergegeven, bevestigt u dat het raster goed is afgedrukt, selecteert u Ja (Yes) en drukt u op OK. 5. Scan het uitlijningsblad om de positie van de printkop aan te passen. (1) Bevestig het bericht en leg het uitlijningsblad voor de printkop op de glasplaat. Plaats het uitlijningsblad voor de printkop MET DE BEDRUKTE ZIJDE OMLAAG en zorg dat de markering in de linkerbovenhoek van het blad is uitgelijnd met de positiemarkering . Opmerking Het uitlijningsblad kan niet worden gescand als dit in de ADF (automatische documentinvoer) is geplaatst. (2) Sluit de documentklep voorzichtig en druk vervolgens op de knop OK. Het apparaat scant het uitlijningsblad en de printkoppositie wordt automatisch aangepast. Belangrijk Open de documentklep niet en verwijder het uitlijningsblad niet van de glasplaat voordat het aanpassen van de printkoppositie is voltooid. Als het foutbericht wordt weergegeven op het LCD, drukt u op de knop OK om de fout te wissen en de benodigde actie te ondernemen. Een bericht verschijnt op het scherm (3) Wanneer het voltooiingsbericht wordt weergegeven, drukt u op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt opnieuw weergegeven. Verwijder het uitlijningsblad voor de printkop van de glasplaat. Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. Als u nog steeds niet tevreden bent over de afdrukresultaten nadat de printkoppositie is aangepast op de hiervoor omschreven wijze, kunt u de printkoppositie aanpassen vanaf de computer. De positie van de printkop uitlijnen vanaf de computer Als u de huidige aanpassingswaarden voor de printkoppositie wilt afdrukken en controleren, selecteert u Uitlijnwaarde printkop afdrukken (Print the head alignment value) in het scherm Onderhoud (Maintenance). Onderhoud uitvoeren vanaf een computer De printkoppen reinigen vanaf de computer De papierinvoerrollen reinigen vanaf de computer De printkop uitlijnen De positie van de printkop uitlijnen vanaf de computer De computer gebruiken om een controleraster voor de spuitopeningen af te drukken De binnenkant van het apparaat reinigen De printkoppen reinigen vanaf de computer Met de functie voor het reinigen van de printkop kunt u verstopte spuitopeningen van de printkop weer vrijmaken. Reinig de printkoppen wanneer de afdruk vaag is of een bepaalde kleur niet wordt afgedrukt, ook al is er genoeg inkt. De procedure voor het reinigen van de printkop is als volgt: Reiniging (Cleaning) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Reiniging (Cleaning) op het tabblad Onderhoud (Maintenance). Als u het dialoogvenster Reiniging printkop (Print Head Cleaning) opent, selecteert u de inktgroep die moet worden gereinigd. Klik op Initiële controle-items (Initial Check Items) om de items te bekijken die u moet controleren voordat u deze reinigt. 3. Voor de reiniging uit Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik op Uitvoeren (Execute). Het reinigen van de printkop wordt gestart. 4. Voltooi de reiniging Het dialoogvenster Controle spuitopening (Nozzle Check) wordt geopend na het bevestigingsbericht. 5. Controleer de resultaten Klik op de knop Controleraster afdrukken (Print Check Pattern) om te controleren of de afdrukkwaliteit is verbeterd. Klik op Annuleren (Cancel) als u deze controle niet wilt uitvoeren. Als het probleem niet is opgelost nadat u de printkop eenmaal hebt gereinigd, herhaalt u het reinigingsproces. Belangrijk Bij Reiniging (Cleaning) wordt een kleine hoeveelheid inkt gebruikt. Wanneer u de printkop vaak reinigt, zal de inktvoorraad van uw printer snel afnemen. Voer daarom alleen een reiniging uit wanneer dit noodzakelijk is. Diepte-reiniging (Deep Cleaning) Diepte-reiniging (Deep Cleaning) is grondiger dan een normale reiniging. U gebruikt deze functie als een probleem met de printkop niet is opgelost nadat u de functie Reiniging (Cleaning) tweemaal hebt uitgevoerd. 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Diepte-reiniging (Deep Cleaning) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Nadat u het dialoogvenster Diepte-reiniging (Deep Cleaning) hebt geopend, selecteert u de inktgroep die een diepte-reiniging moet ondergaan. Klik op Initiële controle-items (Initial Check Items) om de items te bekijken die u moet controleren voordat deze een diepte-reiniging ondergaan. 3. Voer de diepte-reiniging uit Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik op Uitvoeren (Execute). Klik op OK in het bevestigingsbericht. De diepte-reiniging wordt gestart. 4. Voltooi de diepte-reiniging Het dialoogvenster Controle spuitopening (Nozzle Check) wordt geopend na het bevestigingsbericht. 5. Controleer de resultaten Klik op de knop Controleraster afdrukken (Print Check Pattern) om te controleren of de afdrukkwaliteit is verbeterd. Klik op Annuleren (Cancel) als u deze controle niet wilt uitvoeren. Belangrijk Bij Diepte-reiniging (Deep Cleaning) wordt meer inkt gebruikt dan bij Reiniging (Cleaning). Wanneer u de printkop vaak reinigt, zal de inktvoorraad van uw printer snel afnemen. Voer daarom alleen een reiniging uit wanneer dit noodzakelijk is. Opmerking Als na Diepte-reiniging (Deep Cleaning) geen verbetering optreedt, schakelt u het apparaat uit, wacht u 24 uur en voert u Diepte-reiniging (Deep Cleaning) opnieuw uit. Als er nog steeds geen verbetering optreedt, leest u 'Er wordt geen inkt toegevoerd'. Verwant onderwerp De computer gebruiken om een controleraster voor de spuitopeningen af te drukken De papierinvoerrollen reinigen vanaf de computer U kunt de papierinvoerrollen reinigen. U doet dit als er stukjes papier aan de papierinvoerrollen vastzitten en het papier niet goed wordt ingevoerd. De procedure voor het reinigen van de papierinvoerrol is als volgt: Reiniging rollen (Roller Cleaning) 1. Bereid het apparaat voor Verwijder al het papier uit de voorste lade. 2. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 3. Klik op Reiniging rollen (Roller Cleaning) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Er wordt een bevestigingsbericht weergegeven. 4. Voer het reinigen van de papierinvoerrollen uit Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik daarna op OK. Het reinigen van de papierinvoerrol wordt gestart. 5. Voltooi het reinigen van de papierinvoerrollen Nadat de rollen zijn gestopt, volgt u de aanwijzingen in het bericht, plaatst u drie vellen normaal papier in de voorste lade en klikt u op OK. Het papier wordt uitgevoerd en het reinigen van de invoerrollen wordt voltooid. De printkop uitlijnen Wanneer u de positie van de printkop aanpast, worden fouten in de printkoppositie gecorrigeerd en foutieve kleuren en streepvorming verbeterd. Als het afdrukresultaat ongelijkmatig is vanwege verschoven lijnen of andere fouten, past u de positie van de printkop aan. Op dit apparaat kunt u de printkop automatisch of handmatig aanpassen. • Als u de positie van de printkop automatisch wilt aanpassen, voert u de aanpassing van de printkoppositie uit vanaf het bedieningspaneel van het apparaat. De printkop uitlijnen • Als u de positie van de printkop handmatig wilt aanpassen, voert u de aanpassing van de printkoppositie uit vanaf de computer. De positie van de printkop uitlijnen vanaf de computer De positie van de printkop uitlijnen vanaf de computer Bij het uitlijnen van de printkop worden de installatieposities van de printkop gecorrigeerd waardoor kleuren en lijnen beter worden afgedrukt. Dit apparaat ondersteunt twee methoden voor het uitlijnen van de printkop: automatische uitlijning en handmatige uitlijning. Voor automatische uitlijning van de printkop raadpleegt u 'De printkop uitlijnen' en voert u vervolgens de functie uit met het bedieningspaneel van het apparaat. De procedure voor het handmatig uitlijnen van de printkop is als volgt: Uitlijning printkop (Print Head Alignment) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Aangepaste instellingen (Custom Settings) op het tabblad Onderhoud (Maintenance). Het dialoogvenster Aangepaste instellingen (Custom Settings) wordt geopend. 3. Uitlijning printkop wijzigen in handmatig Schakel het selectievakje Koppen handmatig uitlijnen (Align heads manually) in. 4. Pas de instellingen toe Klik op OK en vervolgens op OK in het bevestigingsbericht. 5. Klik op Uitlijning printkop (Print Head Alignment) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Het dialoogvenster Uitlijning printkop starten (Start Print Head Alignment) wordt geopend. 6. Plaats papier in het apparaat Plaats drie vellen normaal papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade. 7. Voer het uitlijnen van de printkop uit Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik op Printkop uitlijnen (Align Print Head). Volg de instructie in het bericht. 8. Controleer het afgedrukte patroon Voer de nummers van de patronen met de minste streepvorming in de bijbehorende vakken in. Zelfs als u op de patronen met de minste streepvorming klikt in het voorbeeldvenster, worden de nummers automatisch in de bijbehorende vakken geplaatst. Klik op OK nadat u alle benodigde waarden hebt ingevoerd. Opmerking Als het moeilijk is het beste raster te kiezen, selecteert u de instelling waarbij de verticale strepen het minst duidelijk zichtbaar zijn. (A) Minst duidelijk zichtbare verticale strepen (B) Meest zichtbare verticale strepen Als het moeilijk is het beste raster te kiezen, kiest u de instelling waarbij de horizontale strepen het minst duidelijk zichtbaar zijn. (A) Minst duidelijk zichtbare horizontale strepen (B) Meest zichtbare horizontale strepen 9. Bevestig het weergegeven bericht en klik op OK Het tweede raster wordt afgedrukt. 10. Controleer het afgedrukte patroon Voer de nummers van de patronen met de minste streepvorming in de bijbehorende vakken in. Zelfs als u op de patronen met de minste streepvorming klikt in het voorbeeldvenster, worden de nummers automatisch in de bijbehorende vakken geplaatst. Klik op OK nadat u alle benodigde waarden hebt ingevoerd. Opmerking Als het moeilijk is het beste raster te kiezen, selecteert u de instelling waarbij de verticale strepen het minst duidelijk zichtbaar zijn. (A) Minst duidelijk zichtbare verticale strepen (B) Meest zichtbare verticale strepen 11. Bevestig het weergegeven bericht en klik op OK Het derde raster wordt afgedrukt. 12. Controleer het afgedrukte patroon Voer de nummers van de patronen met de minst zichtbare horizontale strepen in de bijbehorende vakken in. Zelfs als u op de patronen met de minst zichtbare horizontal strepen klikt in het voorbeeldvenster, worden de nummers automatisch in de bijbehorende vakken geplaatst. Klik op OK nadat u alle benodigde waarden hebt ingevoerd. Opmerking Als het moeilijk is het beste raster te kiezen, kiest u de instelling waarbij de horizontale strepen het minst duidelijk zichtbaar zijn. (A) Minst duidelijk zichtbare horizontale strepen (B) Duidelijkst zichtbare horizontale strepen Opmerking Als u de huidige instelling wilt afdrukken en controleren, opent u het dialoogvenster Uitlijning printkop starten (Start Print Head Alignment) en klikt u op Uitlijningswaarde afdrukken (Print Alignment Value). De computer gebruiken om een controleraster voor de spuitopeningen af te drukken Met de functie voor controle van de spuitopeningen kunt u controleren of de printkop goed functioneert door een controleraster af te drukken. Druk een controleraster af wanneer de afdruk vaag is of een bepaalde kleur niet wordt afgedrukt. De procedure voor het afdrukken van een controleraster is als volgt: Controle spuitopening (Nozzle Check) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Controle spuitopening (Nozzle Check) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Het dialoogvenster Controle spuitopening (Nozzle Check) wordt weergegeven. Klik op Initiële controle-items (Initial Check Items) om de items weer te geven die u moet controleren voordat u het controleraster voor spuitopeningen afdrukt. 3. Plaats papier in het apparaat Plaats één vel normaal papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade. 4. Druk een controleraster voor de spuitopeningen af Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik op Controleraster afdrukken (Print Check Pattern). Het afdrukken van het controleraster voor de spuitopeningen start. Klik op OK in het bevestigingsbericht. Het dialoogvenster Rastercontrole (Pattern Check) wordt geopend. 5. Controleer het afdrukresultaat Controleer het afdrukresultaat. Klik op Afsluiten (Exit) als het afdrukresultaat normaal is. Klik op Reiniging (Cleaning) om de printkop te reinigen als de afdruk vegen bevat of als bepaalde delen niet zijn afgedrukt. Verwant onderwerp De printkoppen reinigen vanaf de computer De binnenkant van het apparaat reinigen Voer een reiniging van de onderste plaat uit voordat u dubbelzijdig afdrukt, om te voorkomen dat er vegen op de achterzijde van het papier ontstaan. Voer ook een reiniging van de onderste plaat uit als er inktvegen op een afdruk voorkomen die niet worden veroorzaakt door de afdrukgegevens. Zie 'Het binnenste van het apparaat reinigen (Reiniging onderste plaat)' voor meer informatie over het plaatsen van papier in het apparaat. De procedure voor het reinigen van de onderste plaat is als volgt: Reiniging onderste plaat (Bottom Plate Cleaning) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Reiniging onderste plaat (Bottom Plate Cleaning) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Het dialoogvenster Reiniging onderste plaat (Bottom Plate Cleaning) wordt geopend. 3. Plaats papier in het apparaat Vouw het normale papier van A4- of Letter-formaat horizontaal doormidden en vervolgens weer uit, zoals aangegeven in het dialoogvenster. Vouw één zijde van het papier nogmaals doormidden, waarbij u de rand uitlijnt met de vouw in het midden. Vouw het papier daarna weer open. Plaats het papier met de rug van de vouwen naar boven gericht in de voorste lade, waarbij de rand van de helft zonder vouw van u af is gericht. 4. Voer de reiniging van de onderste plaat uit Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik op Uitvoeren (Execute). Het reinigen van de onderste plaat wordt gestart. Het apparaat reinigen De buitenkant van het apparaat reinigen De glasplaat en de documentklep reinigen De ADF (automatische documentinvoer) reinigen De papierinvoerrol reinigen Het binnenste van het apparaat reinigen (Reiniging onderste plaat) De uitstekende delen binnen in het apparaat reinigen De buitenkant van het apparaat reinigen Gebruik altijd een zachte en droge doek, bijvoorbeeld een brillendoekje, en veeg vuilresten voorzichtig van het oppervlak. Strijk eventuele kreukels in de doek zo nodig glad voordat u de doek gebruikt. Belangrijk Schakel het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u het apparaat gaat reinigen. - Het apparaat kan niet worden uitgeschakeld terwijl een fax wordt verzonden of ontvangen, of als er niet-verzonden faxen in het apparaatgeheugen zijn opgeslagen. Zorg dat het verzenden of ontvangen van alle faxen is voltooid voordat u de stekker van het apparaat uit het stopcontact haalt. - Het apparaat kan geen faxen verzenden of ontvangen als het is uitgeschakeld. - Als u de stekker verwijdert, gaan de instellingen voor datum en tijd en alle documenten in het apparaatgeheugen verloren. Verzend een benodigd document of druk het af, of sla het op een USB-flashstation op voordat u de stekker verwijdert. Gebruik voor het reinigen geen tissues, papieren handdoekjes, doeken met een grove structuur of soortgelijk materiaal omdat deze krassen kunnen veroorzaken. Gebruik altijd een zachte en droge doek. Gebruik nooit vluchtige vloeistoffen zoals verdunners, wasbenzine, aceton of andere chemische reinigingsmiddelen om het apparaat te reinigen. Deze kunnen de buitenkant van het apparaat beschadigen. De glasplaat en de documentklep reinigen Belangrijk Schakel het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u het apparaat gaat reinigen. - Het apparaat kan niet worden uitgeschakeld terwijl een fax wordt verzonden of ontvangen, of als er niet-verzonden faxen in het apparaatgeheugen zijn opgeslagen. Zorg dat het verzenden of ontvangen van alle faxen is voltooid voordat u de stekker van het apparaat uit het stopcontact haalt. - Het apparaat kan geen faxen verzenden of ontvangen als het is uitgeschakeld. - Als u de stekker verwijdert, gaan de instellingen voor datum en tijd en alle documenten in het apparaatgeheugen verloren. Verzend een benodigd document of druk het af, of sla het op een USB-flashstation op voordat u de stekker verwijdert. Gebruik voor het reinigen geen tissues, papieren handdoekjes, doeken met een grove structuur of soortgelijk materiaal omdat deze krassen kunnen veroorzaken. Gebruik altijd een zachte en droge doek. Gebruik nooit vluchtige vloeistoffen zoals verdunners, wasbenzine, aceton of andere chemische reinigingsmiddelen om het apparaat te reinigen. Deze kunnen de buitenkant van het apparaat beschadigen. Veeg de glasplaat (A), de binnenkant van de documentklep (witte plaat) (B), het glas van de ADF (automatische documentinvoer) (C) en de binnenkant van de ADF (witte gebied) (D) voorzichtig af met een zachte, schone, pluisvrije en droge doek. Zorg dat er geen restanten achterblijven, vooral niet op de glasplaat. Belangrijk De binnenzijde van de documentklep (witte plaat) (B) raakt snel beschadigd. Veeg deze dus voorzichtig af. Als een stof zoals lijm, inkt of correctievloeistof zich hecht aan het glas van de ADF (C), zoals in de bovenstaande afbeelding, kunnen er zwarte strepen verschijnen op het gescande beeld. In dit geval dient u het glas voorzichtig te reinigen. De ADF (automatische documentinvoer) reinigen Belangrijk Schakel het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u het apparaat gaat reinigen. - Het apparaat kan niet worden uitgeschakeld terwijl een fax wordt verzonden of ontvangen, of als er niet-verzonden faxen in het apparaatgeheugen zijn opgeslagen. Zorg dat het verzenden of ontvangen van alle faxen is voltooid voordat u de stekker van het apparaat uit het stopcontact haalt. - Het apparaat kan geen faxen verzenden of ontvangen als het is uitgeschakeld. - Als u de stekker verwijdert, gaan de instellingen voor datum en tijd en alle documenten in het apparaatgeheugen verloren. Verzend een benodigd document of druk het af, of sla het op een USB-flashstation op voordat u de stekker verwijdert. Gebruik voor het reinigen geen tissues, papieren handdoekjes, doeken met een grove structuur of soortgelijk materiaal omdat deze krassen kunnen veroorzaken. Gebruik altijd een zachte en droge doek. Gebruik nooit vluchtige vloeistoffen zoals verdunners, wasbenzine, aceton of andere chemische reinigingsmiddelen om het apparaat te reinigen. Deze kunnen de buitenkant van het apparaat beschadigen. 1. Open de documentlade. 2. Open de klep van de documentinvoer. 3. Verwijder papierstof van de binnenkant van de klep van de documentinvoer (A) met een zachte, schone, pluisvrije en droge doek. 4. Sluit daarna de klep van de documentinvoer door erop te drukken totdat deze vastklikt. 5. Sluit de documentlade. De papierinvoerrol reinigen Als de papierinvoerrol vuil is of als er papierstof op ligt, wordt het papier mogelijk niet goed ingevoerd. Reinig in dat geval de papierinvoerrol. Als u de papierinvoerrol reinigt, slijt deze. Reinig de rol daarom alleen als dat nodig is. U moet het volgende voorbereiden: drie vellen gewoon papier van A4- of Letterformaat 1. Controleer of het apparaat aan staat. 2. Selecteer Reiniging rollen (Roller cleaning). (1) Druk op de knop MENU. (2) Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. (3) Selecteer Onderhoud (Maintenance) en druk daarna op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. (4) Selecteer Reiniging rollen (Roller cleaning) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. (5) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. 3. Reinig de papierinvoerrol zonder papier. (1) Volg de aanwijzingen in het bericht om papier uit de voorste lade te verwijderen. (2) Open de papieruitvoerlade en druk op de knop OK. Tijdens het reinigen draait de papierinvoerrol enkele malen rond. 4. Reinig de papierinvoerrol met papier. (1) Controleer of de papierinvoerrol gestopt is met draaien, sluit de papieruitvoerlade en volg de aanwijzingen in het bericht door drie of meer vellen gewoon papier van A4- of Letter-formaat in de voorste lade te plaatsen. (2) Open het verlengstuk van uitvoerlade, open de papieruitvoerlade en trek de papieruitvoersteun uit. (3) Druk op de knop OK. Het apparaat begint met de reiniging. Het reinigen is voltooid als het papier wordt uitgeworpen. (4) Wanneer het voltooiingsbericht wordt weergegeven, drukt u op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt opnieuw weergegeven. Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. Als het probleem nog steeds niet is verholpen na het reinigen van de papierinvoerrol, neemt u contact op met het ondersteuningscentrum. Het binnenste van het apparaat reinigen (Reiniging onderste plaat) Hiermee verwijdert u vlekken van de binnenkant van het apparaat. Als het binnenste van het apparaat vuil wordt, kan bedrukt papier ook vuil worden. Daarom raden we u aan de binnenkant van het apparaat regelmatig te reinigen. U moet het volgende voorbereiden: een vel gewoon papier van A4- of Letterformaat* * Zorg ervoor dat u een nieuw vel papier gebruikt. 1. Controleer of het apparaat aan staat. 2. Reinig de binnenkant van het apparaat. (1) Druk op de knop MENU. (2) Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. LCD en bedieningspaneel Het scherm Instellingenmenu (Setup menu) wordt weergegeven. (3) Selecteer Onderhoud (Maintenance) en druk daarna op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. (4) Selecteer Reiniging onderste plaat (Bottom plate cleaning) en druk op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. (5) Selecteer Ja (Yes) en druk op OK. (6) Volg de aanwijzingen in het bericht om papier uit de voorste lade te verwijderen en druk daarna op de knop OK. (7) Vouw een vel gewoon papier van het formaat A4 of Letter in de breedte dubbel en vouw het papier weer open. (8) Vouw één zijde van het geopende papier nogmaals doormidden, waarbij u de rand uitlijnt met de vouw in het midden. Vouw het papier daarna weer open en druk op de knop OK. (9) Plaats alleen dit vel papier met de rug van de vouwen naar boven gericht in de voorste lade, waarbij de rand van de helft zonder vouw van u af is gericht. (10) Open het verlengstuk van uitvoerlade, open de papieruitvoerlade en trek de papieruitvoersteun uit. (11) Druk op de knop OK. Het papier reinigt de binnenkant van het apparaat terwijl het wordt doorgevoerd door het apparaat. Controleer de gevouwen gedeelten van het uitgevoerde papier. Als deze inktvlekken bevatten, moet u de onderste plaat opnieuw reinigen. (12) Wanneer het voltooiingsbericht wordt weergegeven, drukt u op de knop OK. Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt opnieuw weergegeven. Als het probleem zich blijft voordoen nadat u de onderste plaat nogmaals hebt gereinigd, zijn de uitstekende delen aan de binnenkant van het apparaat mogelijk vuil. Reinig ze op de manier zoals in de instructies is beschreven. De uitstekende delen binnen in het apparaat reinigen Opmerking Voor toegang tot andere beschikbare functies drukt u op de modusknoppen of de knop MENU. Gebruik een nieuw vel papier wanneer u de onderplaat opnieuw reinigt. De uitstekende delen binnen in het apparaat reinigen Belangrijk Schakel het apparaat uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u het apparaat gaat reinigen. - Het apparaat kan niet worden uitgeschakeld terwijl een fax wordt verzonden of ontvangen, of als er niet-verzonden faxen in het apparaatgeheugen zijn opgeslagen. Zorg dat het verzenden of ontvangen van alle faxen is voltooid voordat u de stekker van het apparaat uit het stopcontact haalt. - Het apparaat kan geen faxen verzenden of ontvangen als het is uitgeschakeld. - Als u de stekker verwijdert, gaan de instellingen voor datum en tijd en alle documenten in het apparaatgeheugen verloren. Verzend een benodigd document of druk het af, of sla het op een USB-flashstation op voordat u de stekker verwijdert. U moet het volgende voorbereiden: wattenstaafje Als er inktresten aanwezig zijn op de uitstekende delen binnen in het apparaat, reinigt u deze delen met bijvoorbeeld een wattenstaafje. De apparaatinstellingen wijzigen Apparaatinstellingen vanaf uw computer wijzigen De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm Apparaatinstellingen vanaf uw computer wijzigen Afdrukopties wijzigen Een veelgebruikt afdrukprofiel registreren De te gebruiken inktpatroon instellen De stroomvoorziening van het apparaat beheren Het geluidsvolume van het apparaat verlagen De bedieningsmodus van het apparaat wijzigen Afdrukopties wijzigen U kunt de gedetailleerde instellingen voor het printerstuurprogramma wijzigen voor afdrukgegevens die worden verzonden vanuit een toepassing. Geef deze optie aan als u te maken hebt met afdrukproblemen, zoals een deel van beeldgegevens dat wordt afgesneden. De procedure voor het wijzigen van de afdrukopties is als volgt: 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Afdrukopties... (Print Options...) op het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) Het dialoogvenster Afdrukopties (Print Options) wordt geopend. Opmerking Als u het XPS-printerstuurprogramma gebruikt, verschillen de functies die beschikbaar zijn. 3. Wijzig de individuele instellingen Wijzig desgewenst de instelling van elk item en klik op OK. Het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) wordt opnieuw weergegeven. Een veelgebruikt afdrukprofiel registreren U kunt een veelgebruikt afdrukprofiel registreren bij Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings) op het tabblad Snel instellen (Quick Setup). Afdrukprofielen die u niet meer nodig hebt, kunt u op elk gewenst moment verwijderen. De procedure voor het opslaan van een afdrukprofiel is als volgt: Een afdrukprofiel registreren 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Stel de benodigde items in Selecteer het afdrukprofiel dat u wilt gebruiken bij Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings) op het tabblad Snel instellen (Quick Setup) en wijzig zo nodig de instellingen onder Extra functies (Additional Features). U kunt de gewenste items ook instellen op de tabbladen Afdruk (Main) en Pagina-instelling (Page Setup). 3. Klik op Opslaan... (Save...) Het dialoogvenster Veelgebruikte instellingen opslaan (Save Commonly Used Settings) wordt geopend. 4. Sla de instellingen op Geef een naam op in het veld Naam (Name). Klik zo nodig op Opties... (Options...) om opties in te stellen en klik vervolgens op OK. Klik in het dialoogvenster Veelgebruikte instellingen opslaan (Save Commonly Used Settings) op OK om de afdrukinstellingen op te slaan en terug te keren naar het tabblad Snel instellen (Quick Setup). De naam en het pictogram worden weergegeven in Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings). Belangrijk Klik op Opties... (Options...) om het paginaformaat, de afdrukstand en het aantal exemplaren dat u hebt ingesteld op te slaan, en controleer elk item. Opmerking Wanneer u het printerstuurprogramma opnieuw installeert of een upgrade van het stuurprogramma uitvoert, worden de geregistreerde afdrukinstellingen verwijderd uit Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings). U kunt de geregistreerde afdrukinstellingen niet opslaan en behouden. Als een profiel wordt verwijderd, moet u de afdrukinstellingen opnieuw registreren. Een afdrukprofiel verwijderen 1. Selecteer het afdrukprofiel dat u wilt verwijderen Selecteer het afdrukprofiel dat u wilt verwijderen uit de lijst Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings) op het tabblad Snel instellen (Quick Setup). 2. Verwijder het afdrukprofiel Klik op Verwijderen (Delete). Klik op OK in het bevestigingsbericht. Het geselecteerde afdrukprofiel wordt verwijderd uit de lijst Veelgebruikte instellingen (Commonly Used Settings). Opmerking Afdrukprofielen die in de begininstellingen zijn geregistreerd, kunnen niet worden verwijderd. De te gebruiken inktpatroon instellen Met deze functie kunt u de meest geschikte FINE-cartridge van de geïnstalleerde cartridges opgeven voor een bepaald doel. Wanneer een van de FINE-cartridges leegraakt en niet onmiddellijk door een nieuwe kan worden vervangen, kunt u de andere FINE-cartridge opgeven die nog inkt bevat, en verder gaan met afdrukken. U geeft als volgt de FINE-cartridge op: Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings) op het tabblad Onderhoud (Maintenance). Het dialoogvenster Inktcartridge-instellingen (Ink Cartridge Settings) wordt weergegeven. 3. Selecteer de FINE-cartridge die u wilt gebruiken Selecteer de FINE-cartridge die u wilt gebruiken om af te drukken en klik op OK. De opgegeven FINE-cartridge wordt voor de volgende afdruktaak gebruikt. Belangrijk Als de volgende instellingen worden opgegeven, werkt Alleen zwart (Black Only) niet omdat het apparaat de kleuren FINE-cartridge gebruikt om documenten af te drukken. Een andere optie dan Normaal papier (Plain Paper), Envelop (Envelope), Hagaki A of Hagaki is geselecteerd voor Mediumtype (Media Type) op het tabblad Afdruk (Main) Zonder marges (Borderless) is geselecteerd in de lijst Pagina-indeling (Page Layout) op het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) Verwijder een niet-gebruikte FINE-cartridge niet. Er kan niet worden afgedrukt als een van de FINEcartridges is verwijderd. De stroomvoorziening van het apparaat beheren Met deze functie kunt u de stroomvoorziening van het apparaat vanuit het printerstuurprogramma beheren. De procedure voor het beheren van de stroomvoorziening van het apparaat is als volgt: Printer uit (Power Off) Met de functie Printer uit (Power Off) schakelt u het apparaat uit. Als u deze functie gebruikt, kunt u het apparaat niet inschakelen vanuit het printerstuurprogramma. 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Voer het uitzetten van de printer uit Klik op Printer uit (Power Off) op het tabblad Onderhoud (Maintenance). Klik op OK in het bevestigingsbericht. Het apparaat wordt uitgeschakeld en het tabblad Onderhoud (Maintenance) wordt opnieuw weergegeven. Belangrijk U kunt geen faxen ontvangen wanneer het apparaat is uitgeschakeld. Het geluidsvolume van het apparaat verlagen Met de stille functie kunt u ervoor zorgen dat het apparaat minder geluid maakt. Selecteer deze functie als u wilt dat de printer 's nachts of in andere omstandigheden minder geluid maakt. Wanneer u deze functie selecteert, kan het afdrukken langzamer verlopen. De procedure voor het gebruiken van de stille modus is als volgt: Stille instellingen (Quiet Settings) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Klik op Stille instellingen (Quiet Settings) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Het dialoogvenster Stille instellingen (Quiet Settings) wordt geopend. Opmerking Als het apparaat is uitgeschakeld of als communicatie tussen het apparaat en de computer is uitgeschakeld, kan een foutbericht verschijnen omdat de computer de apparaatstatus niet kan vaststellen. 3. Stel de stille modus in Geef desgewenst een van de volgende items op: Stille modus niet gebruiken (Do not use quiet mode) Selecteer deze optie als u het apparaat wit gebruiken met het normale werkingsvolume. Stille modus altijd gebruiken (Always use quiet mode) Selecteer deze optie als u wilt dat het apparaat minder geluid maakt. Stille modus gebruiken op opgegeven tijden (Use quiet mode during specified hours) Selecteer deze optie als u wilt dat het apparaat minder geluid maakt op de opgegeven tijden. Geef de Begintijd (Start time) en de Eindtijd (End time) op van de periode waarin de stille modus actief moet zijn. Als beiden op dezelfde tijd zijn ingesteld, werkt de stille modus niet. Belangrijk U kunt de stille modus instellen vanuit het bedieningspaneel van het apparaat, het printerstuurprogramma of ScanGear (scannerstuurprogramma). Wat u ook gebruikt om de stille modus in te zetten, de modus wordt toegepast als u bewerkingen uitvoert vanuit het bedieningspaneel van het apparaat of als u afdrukt of scant vanaf de computer. 4. Pas de instellingen toe Zorg dat het apparaat is ingeschakeld en klik op OK. Klik op OK in het bevestigingsbericht. De instellingen zijn geactiveerd. Opmerking De stille modus kan minder effect hebben, afhankelijk van de instellingen voor afdrukkwaliteit. De bedieningsmodus van het apparaat wijzigen Indien nodig kunt u schakelen tussen verschillende bedieningsmodi van het apparaat. De procedure voor het configureren van de Aangepaste instellingen (Custom Settings) is als volgt: Aangepaste instellingen (Custom Settings) 1. Open het eigenschappenvenster van het printerstuurprogramma 2. Zorg dat het apparaat aan staat en klik vervolgens op Aangepaste instellingen (Custom Settings) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) Het dialoogvenster Aangepaste instellingen (Custom Settings) wordt geopend. Opmerking Als het apparaat is uitgeschakeld of als communicatie tussen het apparaat en de computer is uitgeschakeld, kan een foutbericht verschijnen omdat de computer de apparaatstatus niet kan vaststellen. Als dit gebeurt, klikt u op OK om de meest recente instellingen op de computer weer te geven. 3. Geef desgewenst de volgende instellingen op: Schuring van papier voorkomen (Prevent paper abrasion) Bij het gebruik van een hoge dichtheid kan het apparaat de ruimte tussen de printkop en het papier vergroten om schuring van het papier te voorkomen. Schakel dit selectievakje in om schuring van papier te voorkomen. Koppen handmatig uitlijnen (Align heads manually) De functie Uitlijning printkop (Print Head Alignment) op het tabblad Onderhoud (Maintenance) is normaliter ingesteld op automatische uitlijning. U kunt dit echter wijzigen in handmatige uitlijning. Als u een automatische printkopuitlijning uitvoert en het afdrukresultaat nog steeds niet naar wens is, raadpleegt u 'De positie van de printkop uitlijnen vanaf de computer' en voert u een handmatige uitlijning uit. Schakel dit selectievakje in om de printkop handmatig uit te lijnen. Schakel dit selectievakje uit om de printkop automatisch uit te lijnen. Invoer van twee vellen voorkomen (Prevent paper double-feed) Schakel dit selectievakje alleen in als het apparaat meerdere vellen normaal papier tegelijk invoert. Belangrijk Wanneer u deze functie selecteert, neemt de afdruksnelheid af. 90 graden naar links roteren als afdrukstand [Liggend] is (Rotate 90 degrees left when orientation is [Landscape]) Op het tabblad Pagina-instelling (Page Setup) kunt u de draairichting van de optie Liggend (Landscape) bij Afdrukstand (Orientation) wijzigen. Als u de afdrukgegevens tijdens het afdrukken 90 graden naar links wilt draaien, selecteert u deze optie. Als u de afdrukgegevens tijdens het afdrukken 90 graden naar rechts wilt draaien, schakelt u deze optie uit. Belangrijk Wijzig deze instelling niet terwijl de afdruktaak wordt weergegeven in de afdrukwachtlijst. Als u dat wel doet, kunnen tekens wegvallen of kan de indeling beschadigd raken. Droogtijd inkt (Ink Drying Wait Time) U kunt instellen hoe lang het apparaat moet wachten totdat het afdrukken van de volgende pagina begint. Wanneer u de schuifregelaar naar rechts schuift, is de wachttijd langer en wanneer u de schuifregelaar naar links schuift, is de wachttijd korter. Als het papier inktvlekken bevat, omdat de volgende pagina wordt uitgeworpen voordat de inkt op de afgedrukte pagina heeft kunnen drogen, verhoogt u de droogtijd voor de inkt. Wanneer u de droogtijd verlaagt, verloopt het afdrukken sneller. 4. Pas de instellingen toe Klik op OK en vervolgens op OK in het bevestigingsbericht. Daarna worden de aangepaste instellingen in het apparaat gebruikt. De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm Faxinstellingen Afdrukinstell. LAN-instellingen Gebruikersinstellingen apparaat Afdrukinstellingen mob. telefoon Bluetooth-instellingen PictBridge-afdrukinstellingen Taal kiezen Firmware bijwerken Instelling herstellen Informatie over ECO-instellingen Informatie over de Stille instelling De apparaatinstellingen wijzigen op het LCD-scherm In dit gedeelte wordt de procedure voor het wijzigen van de instellingen in het scherm Apparaatinstellingen (Device settings) beschreven. Daarbij worden de stappen voor het opgeven van de optie Uitbreiding kopiehoeveelheid (Extended copy amount) als voorbeeld genomen. 1. Zorg dat het apparaat is ingeschakeld. Controleer of de printer is ingeschakeld 2. Druk op de knop MENU. Het menuscherm wordt weergegeven. 3. Selecteer Instellen (Setup) en druk daarna op de knop OK. 4. Selecteer knop OK. Apparaatinstellingen (Device settings) en druk daarna op de Het scherm Apparaatinstellingen (Device settings) wordt weergegeven. 5. Selecteer een instelling met de knoppen en druk vervolgens op de knop OK. Het instellingsscherm voor het geselecteerde item wordt weergegeven. 6. Gebruik de knoppen OK. om het menu te selecteren en druk vervolgens op de knop 7. Selecteer een instelling met de knoppen en druk vervolgens op de knop OK. Meer informatie over de verschillende instellingsitems: Faxinstellingen Afdrukinstell. LAN-instellingen Gebruikersinstellingen apparaat Afdrukinstellingen mob. telefoon Bluetooth-instellingen PictBridge-afdrukinstellingen Taal kiezen Firmware bijwerken Instelling herstellen Opmerking U kunt bij het instellen van het apparaat rekening houden met het milieu, door bijvoorbeeld standaard dubbelzijdig afdrukken in te stellen. Informatie over ECO-instellingen U kunt het geluid van de printer zachter zetten wanneer u gedurende de nacht afdrukt. Informatie over de Stille instelling Faxinstellingen In dit gedeelte worden de instellingen van FAX-instellingen (FAX settings) beschreven. Gebruikersinstellingen FAX (FAX user settings) Geavanc. FAX-instellingen (Advanced FAX settings) Automatische afdrukinstellingen (Auto print settings) Instellingen automatisch opslaan (Auto save setting) Beveiligingsbeheer (Security control) Handmatige instelling (Easy setup) Opmerking Voordat u deze instellingen wijzigt, kunt u de huidige instellingen controleren door de LIJST GEBRUIKERSGEGEVENS (USER'S DATA LIST) af te drukken. Overzicht van rapporten en lijsten Gebruikersinstellingen FAX (FAX user settings) • Gebruikersgegevens instellen (User information settings) Hiermee kunt u de naam en het fax-/telefoonnummer registreren die worden afgedrukt op verzonden faxen. Gebruikersinformatie registreren • Type telefoonlijn (Telephone line type) Hiermee stelt u het type telefoonlijn van het apparaat in. Het telefoonlijntype instellen Opmerking Deze instelling is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van het land of de regio van aankoop. Geavanc. FAX-instellingen (Advanced FAX settings) • Automatische nummerherhaling (Auto redial) Hiermee schakelt u automatische nummerherhaling in of uit. Als u AAN (ON) selecteert, kunt u het maximale aantal pogingen voor de functie automatische nummerherhaling instellen, evenals de tijd die het apparaat tussen de pogingen wacht. • Kiestoondetectie (Dial tone detect) Met deze functie kunt u voorkomen dat het verzenden mislukt omdat het apparaat tegelijkertijd een fax verzendt en ontvangt. Als u AAN (ON) selecteert, verzendt het apparaat de fax pas nadat de kiestoon is gecontroleerd. Opmerking Deze instelling is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van het land of de regio van aankoop. • Instellingen pauzeduur (Pause time settings) Hiermee stelt u de wachttijd in voor elke keer dat u op de knop Nummerherhaling/Pauze (Redial/ Pause) drukt. • TTI-positie (TTI position) Hiermee kunt u de plaats opgeven van de informatie over de afzender (binnen of buiten het beeldgebied). • RX op afstand (Remote RX) Hiermee kunt u ontvangst op afstand in- en uitschakelen. Als u AAN (ON) selecteert, kunt u de ID voor ontvangst op afstand instellen. Externe ontvangst • Kleuroverdracht (Color transmission) Hiermee stelt u in of u kleurendocumenten met de ADF wilt omzetten naar zwart-wit als het faxapparaat van de ontvanger geen ondersteuning biedt voor faxen in kleur. Als u Verbreken (Disconnect) kiest, worden er geen kleurendocumenten door het apparaat verzonden als het faxapparaat van de ontvanger geen ondersteuning biedt voor faxen in kleur. • Reductie RX-beeld (RX image reduction) Hiermee stelt u in of het beeld van inkomende faxen verkleind moet worden zodat dit op het geselecteerde papier past. Als u AAN (ON) selecteert, kunt u opgeven in welke richting het beeld wordt verkleind. • Geavanc. communicatie-instell. (Adv. communication settings) • ECM TX Selecteer of faxen worden verzonden in de ECM (Error Correction Mode, foutcorrectiemodus). Faxen verzenden/ontvangen in de ECM • ECM RX Selecteer of faxen worden ontvangen in de ECM (Error Correction Mode, foutcorrectiemodus). Faxen verzenden/ontvangen in de ECM • TX-startsnelheid (TX start speed) Hiermee selecteert u de verzendsnelheid voor faxen. De startsnelheid voor het verzenden van faxen is hoger als de waarde hoger is. Als de telefoonlijn of verbinding slecht is, kunt u verzendingsproblemen verhelpen door een lagere startsnelheid voor verzenden te selecteren. • RX-startsnelheid (RX start speed) Hiermee selecteert u de ontvangstsnelheid voor faxen. De startsnelheid voor de ontvangst van faxen is hoger als de waarde hoger is. Als de telefoonlijn of verbinding slecht is, kunt u ontvangstproblemen verhelpen door een lagere startsnelheid voor ontvangst te selecteren. Automatische afdrukinstellingen (Auto print settings) • Ontvangen documenten (Received documents) Selecteer of de ontvangen fax automatisch na ontvangst moet worden afgedrukt. Als u Niet afdrukken (Do not print) selecteert, wordt de ontvangen fax opgeslagen in het apparaatgeheugen. Meer informatie over de ontvangen fax die is opgeslagen in het apparaatgeheugen: Document opgeslagen in apparaatgeheugen • Activiteitenrapport (Activity report) Selecteer of het ACT. RAPPORT (ACTIVITY REPORT) automatisch moet worden afgedrukt. Als u Afdrukken (Print) selecteert, wordt het ACT. RAPPORT (ACTIVITY REPORT) met 20 geschiedenissen van verzonden en ontvangen faxen automatisch door het apparaat afgedrukt. Meer informatie over de procedure voor het handmatig afdrukken van het ACT. RAPPORT (ACTIVITY REPORT): Overzicht van rapporten en lijsten • TX-rapport (TX report) Selecteer of het TX RAPPORT (TX REPORT)/FOUT TX RAPPORT (ERROR TX REPORT) na de verzending van een fax automatisch moet worden afgedrukt. Als u het rapport afdrukt, selecteert u Alleen fout afdrukken (Print error only) of Afdrukken voor elke TX (Print for each TX). Als u Alleen fout afdrukken (Print error only) of Afdrukken voor elke TX (Print for each TX) selecteert, kunt u de afdrukinstelling opgeven dat de eerste pagina van de fax samen met het rapport wordt afgedrukt. • RX-rapport (RX report) Selecteer of het RX RAPPORT (RX REPORT) na de ontvangst van een fax automatisch moet worden afgedrukt. Als u het RX RAPPORT (RX REPORT) afdrukt, selecteert u Alleen fout afdrukken (Print error only) of Afdrukken voor elke RX (Print for each RX). • Afdrukken bij geen inkt (Print when out of ink) Hiermee kunt u instellen of het apparaat ontvangen faxen moeten blijven afdrukken zonder deze op te slaan in het apparaatgeheugen wanneer de inkt op is. Het kan echter zijn dat de fax deels of in zijn geheel niet wordt afgedrukt omdat de inkt op is. Instellingen automatisch opslaan (Auto save setting) Selecteer of de ontvangen fax automatisch na ontvangst op het USB-flashstation moet worden opgeslagen. Ontvangen faxen automatisch opslaan op een USB-flashstation Beveiligingsbeheer (Security control) • Faxnummer opnieuw invoeren (FAX number re-entry) Als u AAN (ON) selecteert, stelt u het apparaat zo in dat u faxnummers tweemaal moet invoeren met de numerieke toetsen voordat het apparaat de fax verzendt. Op deze manier kunt u verkeerd verzonden faxen voorkomen. Verkeerd verzonden faxen voorkomen • RX-faxinfo controleren (Check RX FAX information) Als u AAN (ON) selecteert, controleert het apparaat of de gegevens van het ontvangende faxapparaat overeenkomen met het gekozen nummer. Als het nummer overeenkomt, begint het apparaat faxen te verzenden. Verkeerd verzonden faxen voorkomen • Instelling handsfreetoets (Hook key setting) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, kunt u de knop Handsfree (Hook) gebruiken. • Faxontvangst geweigerd (FAX reception reject) Als u AAN (ON) selecteert, weigert het apparaat faxen zonder informatie over de afzender of faxen van bepaalde afzenders. Faxontvangst weigeren • Weigering beller (Caller rejection) Als u bent geabonneerd op een service voor beller-ID, detecteert het apparaat het nummer van de afzender. Als de ID van de afzender voldoet aan de voorwaarde die u hier hebt geselecteerd, weigert het apparaat het telefoongesprek of de fax van de afzender. Als u Ja (Yes) selecteert in het bevestigingsvenster voor het abonnement, kunt u de instellingen voor weigering opgeven. Oproepen weigeren op basis van nummerherkenning Opmerking Deze instelling wordt mogelijk niet ondersteund, afhankelijk van het land of de regio van aankoop. Neem contact op met uw telefoonmaatschappij om te vragen of deze service wordt geboden. Handmatige instelling (Easy setup) Het apparaat moet zijn ingesteld op basis van uw telefoonlijn en het gebruik van de faxfunctie. Volg de procedure volgens de instructies op het LCD-scherm. Opmerking U kunt de instellingen afzonderlijk opgeven of u kunt geavanceerde instellingen opgeven. Meer informatie over het opgeven van de instelling: Het faxen voorbereiden Afdrukinstell. • Papierschuring voorkomen (Prevent paper abrasion) Gebruik deze instelling alleen als er vlekken op het afdrukoppervlak ontstaan. Belangrijk Stel dit item na het afdrukken weer in op UIT (OFF), omdat dit tot een lagere afdruksnelheid of kwaliteit kan leiden. • Uitbreiding kopiehoeveelheid (Extended copy amount) Met deze instelling selecteert u het gedeelte van de afbeelding dat buiten het papier valt als u afdrukt zonder marges. De afbeelding kan aan de randen enigszins worden afgekapt omdat de gekopieerde afbeelding wordt vergroot om de hele pagina te vullen. Zo nodig kunt u instellen tot welke breedte de randen van de originele afbeelding worden bijgesneden. Het uitgesneden gedeelte is groter als Hoeveelheid uitbr.: groot (Extended amount: Large) is geselecteerd. Belangrijk Deze instelling kan in de volgende omstandigheden worden toegepast: - kopiëren zonder marges - Zonder marges is geselecteerd voor Marge wanneer u afgedrukte foto's kopieert Opmerking Als u afdrukt zonder marges, maar de afdrukken toch marges bevatten, kunt u Hoeveelheid uitbr.: groot (Extended amount: Large) opgeven om dit probleem te verhelpen. • Inst. automatische fotocorrectie (Auto photo fix setting) Wanneer AAN (ON) is geselecteerd, kunt u in de volgende gevallen selecteren of u foto's wilt afdrukken met de Exif-informatie van de afbeeldingsbestanden. • Automat. fotocorr. (Auto photo fix) is geselecteerd voor Fotocorr. (Photo fix) bij afdrukken vanaf een USB-flashstation. • Als Automat. fotocorr. (Auto photo fix) is geselecteerd voor Fotocorr. (Photo fix) bij het afdrukken van een foto in een online fotoalbum. • De afdrukinstellingen op het PictBridge-compatibele apparaat zijn ingesteld op Standaard (Default)* of Aan (On) als u wilt afdrukken met het PictBridge-compatibele apparaat. * Wanneer Standaard (Default) is geselecteerd als afdrukinstelling op het PictBridge-compatibele apparaat, selecteert u Automat. fotocorr. (Auto photo fix) voor Fotocorr. (Photo fix) bij PictBridge-afdrukinstellingen (PictBridge print settings). • Invoer v. twee vellen voorkomen (Prevent paper double-feed) Selecteer AAN (ON) om invoer van twee vellen normaal papier te voorkomen. Belangrijk Selecteer AAN (ON) alleen als twee vellen normaal papier worden ingevoerd. LAN-instellingen • Draadloos/bedraad wijzigen (Change wireless/wired) Hiermee activeert u draadloos LAN of bedraad LAN. U kunt draadloos/bedraad LAN ook uitschakelen. • Instellingen draadloos LAN (Wireless LAN setup) Hiermee selecteert u de instelmethode voor de draadloze LAN-verbinding. Opmerking U kunt dit menu ook weergeven door Instell. draadl.LAN (WLAN setup) te selecteren in het menuscherm. Wanneer dit menu is geselecteerd, begint het apparaat met zoeken naar een WPS-compatibel toegangspunt. Als het toegangspunt door het apparaat wordt gedetecteerd, volgt u de instructies op het scherm om draadloos LAN in te stellen. Als het toegangspunt niet wordt gedetecteerd of als u een andere instelmethode selecteert, selecteert u een van de onderstaande methoden. • Standaardinstellingen (Standard setup) Selecteer deze optie wanneer u instellingen voor draadloos LAN handmatig uitvoert vanaf het bedieningspaneel van het apparaat. • WPS Selecteer deze optie wanneer u instellingen voor een draadloos LAN wilt opgeven via WPS (Wi-Fi Protected Setup. Selecteer Methode drukknop (Push button method) of Pincode gebruiken (PIN code method), afhankelijk van de methode die uw toegangspunt ondersteunt, en volg de instructies op het scherm. • Andere instellingen (Other setup) Selecteer Geavanc.instellingen (Advanced setup) en volg de aanwijzingen op het scherm. • LAN-instellingen bevestigen (Confirm LAN settings) De lijst met instellingen voor draadloos/bekabeld LAN van dit apparaat wordt op het LCD-scherm weergegeven. U kunt de lijst vanuit dit instellingenmenu afdrukken. • Lijst instellingen draadl. LAN (WLAN setting list) De lijst met draadloze LAN-instellingen van dit apparaat wordt op het LCD-scherm weergegeven. De volgende items worden weergegeven. Items Instelling Verbinding (Connection) Actief/Inactief SSID XXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXX Communicatiemodus (Communication mode) Infrastructuur Kanaal (Channel) XX Beveiliging draadloos LAN Inactief/WEP(64bit)/WEP(128bit)/WPA-PSK(TKIP)/WPA-PSK(AES)/ (Wireless LAN security) WPA2-PSK(TKIP)/WPA2-PSK(AES) IPv4-adres (IPv4 address) XXX. XXX. XXX. XXX IPv4-subnetmasker (IPv4 subnet mask) XXX. XXX. XXX. XXX IPv4-standaardgateway (IPv4 default gateway) XXX. XXX. XXX. XXX IPv6-adres (IPv6 address) XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX Lengte IPv6-subnetprefix XXX (IPv6 subnet prefix length) IPv6-standaardgateway (IPv6 default gateway) XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX MAC-adres (MAC address) XX:XX:XX:XX:XX:XX IPsec-instellingen (IPsec settings) Inschakelen (ESP)/Inschakelen (ESP & AH)/Inschakelen (AH)/ Inactief Vooraf gedeelde sleutel (Pre-shared key) XXXXXXXXXXXXXXXX Printernaam (Printer name) XXXXXXXXXXXXXXX Bonjour-servicenaam (Bonjour service name) XXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX ('XX' staat voor alfanumerieke tekens.) • Lijst LAN-instellingen (LAN setting list) De lijst met instellingen voor bekabeld LAN van dit apparaat wordt op het LCD-scherm weergegeven. De volgende items worden weergegeven. Items Instelling Verbinding (Connection) Actief/Inactief IPv4-adres (IPv4 address) XXX. XXX. XXX. XXX IPv4-subnetmasker (IPv4 subnet mask) XXX. XXX. XXX. XXX IPv4-standaardgateway (IPv4 default gateway) XXX. XXX. XXX. XXX IPv6-adres (IPv6 address) XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX Lengte IPv6-subnetprefix XXX (IPv6 subnet prefix length) IPv6-standaardgateway (IPv6 default gateway) XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX: XXXX MAC-adres (MAC address) XX:XX:XX:XX:XX:XX IPsec-instellingen (IPsec settings) Inschakelen (ESP)/Inschakelen (ESP & AH)/Inschakelen (AH)/ Inactief Vooraf gedeelde sleutel (Pre-shared key) XXXXXXXXXXXXXXXX Printernaam (Printer name) XXXXXXXXXXXXXXX Bonjour-servicenaam (Bonjour service name) XXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXX ('XX' staat voor alfanumerieke tekens.) • LAN-details afdrukken (Print LAN details) U kunt de netwerkinstellingen van het apparaat, zoals het IP-adres en de SSID, afdrukken. De volgende informatie over de netwerkinstellingen van het apparaat wordt afgedrukt: Info over netwerkinstellingen afdrukken Belangrijk Deze afdruk bevat belangrijke informatie over uw computer. Bewaar deze zorgvuldig. • Andere instellingen (Other settings) • Printernaam instellen (Set printer name) Hiermee geeft u de printernaam op. U kunt maximaal 15 tekens voor de naam invoeren. Opmerking U kunt niet dezelfde printernaam gebruiken als een naam die in gebruik is voor andere op het LAN aangesloten apparaten. Het eerste en laatste teken van de printernaam mag geen liggend streepje zijn. • TCP/IP-instellingen (TCP/IP settings) Hiermee voert u een IPv4- of IPv6-instelling uit. • WSD-instelling (WSD setting) Wanneer u items instelt wanneer u WSD gebruikt (een van de netwerkprotocollen die worden ondersteund in Windows 7 en Windows Vista). WSD in/uitschakelen (Enable/disable WSD) Hiermee selecteert u of WSD is in- of uitgeschakeld. Opmerking Wanneer deze is ingeschakeld, wordt het printerpictogram weergegeven in de netwerkverkenner in Windows 7 en Windows Vista. WSD-scan vanaf dit apparaat (WSD scan from this device) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, kunt u de gescande gegevens via WSD naar de computer verzenden. Time-outinstelling (Timeout setting) Hiermee geeft u de duur van de time-out op. • Bonjour-instellingen (Bonjour settings) Hiermee kunt u opties voor LAN instellen met behulp van Bonjour voor Mac OS. Bonjour inschakelen/uitschakelen (Enable/disable Bonjour) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, kunt u Bonjour gebruiken om de netwerkinstellingen uit te voeren. Servicenaam (Service name) Hiermee geeft u de Bonjour-servicenaam op. U kunt maximaal 48 tekens voor de naam invoeren. Opmerking U kunt niet dezelfde servicenaam gebruiken als een naam die in gebruik is voor andere op het LAN aangesloten apparaten. • LPR-protocolinstelling (LPR protocol setting) Hiermee activeert of deactiveert u de LPR-instelling. • PictBridge-communicatie (PictBridge communication) Hiermee kunt u opties instellen voor afdrukken vanaf een PictBridge-compatibel apparaat. Communicatie in-/uitschakelen (Enable/disable communication) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, kunt u afdrukken vanaf een PictBridge-compatibel apparaat. Time-outinstelling (Timeout setting) Hiermee geeft u de duur van de time-out op. • DRX-instelling voor draadl. LAN (Wireless LAN DRX setting) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, kunt u niet-continue ontvangst activeren wanneer u een draadloos LAN gebruikt. Op deze manier kunt u elektriciteit besparen. Opmerking Afhankelijk van het toegangspunt dat u gebruikt, kan niet-continue ontvangst mogelijk niet worden geactiveerd ook al is Inschakelen (Enable) geselecteerd. Niet-continue ontvangst wordt alleen geactiveerd terwijl het apparaat stand-by staat. (Het LCD-scherm staat in de schermbeveiligingsmodus.) • DRX-instelling voor bedraad LAN (Wired LAN DRX setting) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, kunt u niet-continue ontvangst activeren wanneer het apparaat is aangesloten op een apparaat dat compatibel is met bekabeld LAN. Op deze manier kunt u elektriciteit besparen. • Herstel LAN-instellingen (Reset LAN settings) Hiermee initialiseert u de netwerkinstellingen van het apparaat. Belangrijk Houd er rekening mee dat door initialisatie alle verbindingsinstellingen met computers worden gewist en dat afdrukken of scannen wellicht onmogelijk wordt. Voer de installatie uit met de installatie-cd-rom als u het apparaat via een netwerk wilt gebruiken. Let goed op wanneer u de netwerkinstellingen op het apparaat initialiseert. Opmerking Wanneer u de netwerkinstellingen initialiseert met IJ Network Tool: Netwerkinstellingen van het apparaat initialiseren Gebruikersinstellingen apparaat • Instelling datum/tijd (Date/time setting) Hiermee kunt u de huidige datum en tijd instellen. Informatie over de afzender instellen • Indeling datumweergave (Date display format) Hiermee selecteert u de notatie van datums die worden weergegeven op het LCD-scherm en die worden afgedrukt op verzonden faxen en foto's. Opmerking Als AAN (ON) is geselecteerd voor Datum afdrukken (Print date) op het scherm voor de afdrukinstellingen wanneer u afdrukt vanaf een USB-flashstation, wordt de opnamedatum afgedrukt in de datumnotatie die u hebt geselecteerd. Items instellen • Instelling zomertijd (Summer time setting) Hiermee kunt u de opties voor zomertijd inschakelen. Als u AAN (ON) selecteert, kunt u aanvullende instellingen opgeven. Deze instelling is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van het land of de regio van aankoop. • Startdatum/-tijd (Start date/time) Hiermee kunt u de datum en tijd instellen waarop de zomertijd begint. Maand (Month): geef hier de maand op. Week: geef hier de week op. Dag (DOW): geef hier de dag van de week op. Nadat u deze items het opgegeven en op OK hebt gedrukt, wordt het scherm waarin u het tijdsverschil voor het begin van de zomertijd instelt weergegeven. Geef het tijdsverschil op en druk op OK. Hierna kunt u de einddatum en -tijd opgeven. • Eindatum/-tijd (End date/time) Hiermee kunt u de datum en tijd instellen waarop de zomertijd eindigt. Maand (Month): geef hier de maand op. Week: geef hier de week op. Dag (DOW): geef hier de dag van de week op. Nadat u deze items het opgegeven en op OK hebt gedrukt, wordt het scherm waarin u het tijdsverschil voor het einde van de zomertijd instelt weergegeven. Geef het tijdsverschil op en druk op OK. • Geluidsregeling (Sound control) Hiermee selecteert u het volume. • Toetsvolume (Keypad volume) Hiermee selecteert u het volume van de pieptoon die wordt weergegeven als u op de knoppen op het bedieningspaneel drukt. • Alarmvolume (Alarm volume) Hiermee selecteert u het alarmvolume. • Telefoonlijnvolume (Line monitor volume) hiermee stelt u het telefoonlijnvolume in. • Hoorn van haak (Offhook alarm) Hiermee selecteert u het alarmvolume als de telefoonontvanger niet goed is opgehangen. • Land of regio (Country or region) Hiermee kunt u het land of de regio selecteren waarin u het apparaat gebruikt. Opmerking Deze instelling is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van het land of de regio van aankoop. • Toetsherhaling (Key repeat) Hiermee schakelt u herhaling van de invoer in of uit door de knop , , , , + of - ingedrukt te houden terwijl u het aantal kopieën, de weergegeven foto op het LCD-scherm, het zoompercentage, enzovoort, instelt. Afdrukinstellingen mob. telefoon Wanneer u afdrukt vanaf een mobiele telefoon via Bluetooth-communicatie, selecteert u hier afdrukinstellingen zoals paginaformaat, mediumtype en dergelijke. Raadpleeg voor meer informatie over afdrukken vanaf een mobiele telefoon via Bluetooth-communicatie: Afdrukken vanaf een mobiele telefoon via Bluetooth-communicatie Opmerking Dit menu wordt alleen weergegeven wanneer de optionele Bluetooth-eenheid is aangesloten. 1. Pg.form. (Page size) Selecteer het paginaformaat voor het afdrukken van foto's die op een mobiele telefoon zijn opgeslagen. 2. Type (Mediumtype) Selecteer het mediumtype voor het afdrukken van foto's die op een mobiele telefoon zijn opgeslagen. 3. Marge (Border) (Met of zonder marge afdrukken) Selecteer de indeling met/zonder randen voor het afdrukken van foto's die op een mobiele telefoon zijn opgeslagen. 4. Image Optimizer (Image optimizer) Selecteer AAN (ON) om rafelige randen te corrigeren en vloeiender te maken tijdens het afdrukken. Bluetooth-instellingen U kunt de naam van het apparaat, het wachtwoord en dergelijke wijzigen in de Bluetooth-instellingen. Raadpleeg voor meer informatie over afdrukken vanaf een mobiele telefoon via Bluetooth-communicatie: Afdrukken vanaf een mobiele telefoon via Bluetooth-communicatie Raadpleeg voor meer informatie over afdrukken vanaf een computer via Bluetooth-communicatie: Over Bluetooth-communicatie Opmerking Dit menu wordt alleen weergegeven wanneer de optionele Bluetooth-eenheid is aangesloten. • Apparaatnaam selecteren (Select device name) De naam van dit apparaat, die wordt weergegeven op een Bluetooth-compatibel apparaat. Als u bijvoorbeeld ´XXX-2´ instelt, is de apparaatnaam die op het Bluetooth-apparaat wordt weergegeven 'Canon XXX-2'. De standaardwaarde is ´XXX-1´ (waarbij 'XXX' staat voor de naam van uw apparaat). • Weigering toegang instell. (Access refusal setting) Als u AAN (ON) selecteert, wordt dit apparaat uitgesloten van zoekacties vanaf een Bluetoothcompatibel apparaat. • Beveiligingsinstellingen (Security settings) Als u Inschakelen (Enable) selecteert, wordt het wachtwoord actief dat u in het scherm Wachtwoord wijzigen (Change passkey) hebt ingesteld. Door een wachtwoord in te stellen helpt u ongewenste toegang vanaf andere Bluetooth-apparaten voorkomen. U kunt een van de onderstaande beveiligingsmodi kiezen. • Modus 3 (aanbevolen) (Mode 3(recommended)) Deze modus wordt geactiveerd bij beveiliging op koppelingsniveau. Het wachtwoord is vereist als een Bluetooth-apparaat met het apparaat communiceert. Meestal kiest u deze modus. • Modus 2 (Mode 2) Deze modus wordt geactiveerd bij beveiliging op serviceniveau. Het wachtwoord is vereist als u afdrukt via Bluetooth-communicatie. Nadat u de beveiligingsmodus hebt ingesteld, kunt u het beste een proefafdruk via Bluetoothcommunicatie maken. Als het afdrukken niet wordt gestart, wijzigt u de beveiligingsmodus en probeert u het opnieuw. • Wachtwoord wijzigen (Change passkey) U kunt het wachtwoord wijzigen. Het wachtwoord is een getal van vier cijfers dat wordt gebruikt om ongewenste toegang vanaf andere Bluetooth-apparaten te voorkomen. De beginwaarde is "0000". Nadat u het wachtwoord hebt gewijzigd, wordt u mogelijk gevraagd om het nieuwe wachtwoord in te voeren op een Bluetooth-apparaat, ook wanneer u hiermee eerder al toegang tot het apparaat had. Voer in dit geval het nieuwe wachtwoord op het apparaat in. PictBridge-afdrukinstellingen U kunt de afdrukinstellingen wijzigen wanneer u afdrukt vanaf een PictBridge-compatibel apparaat. Stel de afdrukinstellingen op het PictBridge-compatibele apparaat in op Standaard (Default) als u wilt afdrukken met de instellingen op het apparaat. Afdrukinstellingen wijzigen vanaf het PictBridge-compatibele apparaat: Instellingen op een PictBridge-compatibel apparaat 1. Pg.form. (Page size) Selecteer het papierformaat wanneer u rechtstreeks afdrukt vanaf een PictBridge-compatibel apparaat. Wanneer u PictBridge-instellingen vanaf het apparaat uitvoert, stelt u Papierformaat (Paper size) in op Standaard (Default) op het PictBridge-compatibele apparaat. 2. Type (Mediumtype) Selecteer het mediumtype wanneer u rechtstreeks afdrukt vanaf een PictBridge-compatibel apparaat. Wanneer u PictBridge-instellingen vanaf het apparaat uitvoert, stelt u Papiersoort (Paper type) in op Standaard (Default) op het PictBridge-compatibele apparaat. 3. Afdr.kwl. (Print qlty) (Afdrukkwaliteit) Selecteer de afdrukkwaliteit wanneer u rechtstreeks afdrukt vanaf een PictBridge-compatibel apparaat. 4. Marge (Border) (Met of zonder marge afdrukken) Selecteer de indeling met/zonder randen. Wanneer u PictBridge-instellingen vanaf het apparaat uitvoert, stelt u Indeling (Layout) in op Standaard (Default) op het PictBridge-compatibele apparaat. 5. Fotocorr. (Photo fix) Als Automat. fotocorr. (Auto photo fix) is geselecteerd, wordt het onderwerp of het gezicht van een persoon op een foto geanalyseerd en wordt de meest geschikte correctie voor elke foto automatisch toegepast. Een donker gezicht als gevolg van tegenlicht wordt lichter gemaakt bij het afdrukken. De functie herkent bijvoorbeeld ook landschappen, nachtopnames, personen, enzovoort en corrigeert automatisch elke foto door de meest geschikte kleur, helderheid of contrast toe te passen voordat de foto wordt afgedrukt. Opmerking Standaard wordt automatische correctie toegepast als foto's op het PictBridge-compatibele apparaat worden afgedrukt. Als Geen corr. (No correction) is geselecteerd, worden foto's zonder correctie afgedrukt. 6. Corr. rode ogen (Red-EyeCorrection) Selecteer AAN (ON) als u rode ogen in portretfoto's wilt corrigeren die worden veroorzaakt door fotograferen met flitser. Afhankelijk van het type foto worden rode ogen mogelijk niet gecorrigeerd of worden andere delen dan de ogen gecorrigeerd. Taal kiezen Hiermee wijzigt u de taal voor berichten en menu's op het LCD-scherm. Firmware bijwerken U kunt de firmware van het apparaat bijwerken, de firmwareversie controleren of instellingen selecteren voor een DNS-server en een proxyserver. Opmerking Als LAN uitschakelen (Disable LAN) is geselecteerd voor Draadloos/bedraad wijzigen (Change wireless/wired) bij LAN-instellingen (LAN settings), is alleen Huidige versie controleren (Check current version) beschikbaar. • Update installeren (Install update) Voert de firmware-update voor het apparaat uit. Als u Ja (Yes) selecteert, wordt de firmware-update gestart. Volg de instructies op het scherm om de update uit te voeren. Belangrijk Wanneer u deze functie gebruikt, controleert u of het apparaat verbinding heeft met internet. Als de firmware-update wordt uitgevoerd, worden alle faxen verwijderd die in het apparaatgeheugen zijn opgeslagen. U kunt de firmware-update niet starten in de volgende omstandigheden: Terwijl het apparaat een fax verzendt of ontvangt Terwijl het apparaat een niet-afgedrukte fax opslaat in het apparaatgeheugen (geheugenontvangst) Terwijl niet-verzonden faxen worden opgeslagen in het apparaatgeheugen Opmerking Als de firmware-update niet wordt voltooid, controleert u het volgende en voert u de vereiste stappen uit. Wanneer u bekabeld LAN gebruikt, zorgt u ervoor dat het apparaat met een LAN-kabel correct is aangesloten op de computer. Controleer de netwerkinstellingen, zoals een toegangspunt of router. Als Kan geen verbinding maken met de server. (Cannot connect to the server.) wordt weergegeven op het LCD-scherm, drukt u op de knop OK en probeert u het na enige tijd opnieuw. • Huidige versie controleren (Check current version) U kunt de huidige firmwareversie controleren. • DNS-server instellen (DNS server setup) Selecteer instellingen voor een DNS-server. Selecteer Automatisch instellen (Auto setup) of Handmatige instelling (Manual setup). Als u Handmatige instelling (Manual setup) selecteert, volgt u de aanwijzingen op het LCD-scherm om de instellingen uit te voeren. • Proxyserver instellen (Proxy server setup) Selecteer instellingen voor een proxyserver. Volg de aanwijzingen op het LCD-scherm om de instellingen uit te voeren. Instelling herstellen Hiermee worden alle standaardinstellingen van het apparaat hersteld. Sommige instellingen worden echter mogelijk niet gewijzigd, afhankelijk van de huidige staat van het apparaat. • Alleen webservice instellen (Web service setup only) Hiermee herstelt u de standaardwaarden van de instellingen voor de webservice. Opmerking U kunt de standaardinstellingen van de webservice weer instellen met Webservice herstellen (Reset Web service setup) bij Webservice instellen (Web service setup). De instellingen van de webservice herstellen • Alleen LAN-instellingen (LAN settings only) Hiermee herstelt u de standaardwaarden van de LAN-instellingen. Opmerking U kunt ook de standaard LAN-instellingen herstellen met Herstel LAN-instellingen (Reset LAN settings) onder LAN-instellingen (LAN settings). • Alleen telefoonnummer (Telephone number only) Hiermee herstelt u de standaardinstellingen voor het telefoon-/faxnummer. • Alleen instellingen (Settings only) Hiermee herstelt u de standaardwaarden van instellingen als papierformaat, mediumtype of andere instellingen. De LAN-instellingen en het telefoon-/faxnummer worden niet hersteld. • Alles herstellen (Reset all) Hiermee worden alle standaardinstellingen van het apparaat hersteld. Opmerking U kunt de volgende instellingen niet terugzetten naar de standaardwaarden: De taal die wordt weergegeven op het LCD-scherm De huidige positie van de printkop Het land dat is geselecteerd voor Land of regio (Country or region) Het geregistreerde telefoonnummer van de gebruiker De geregistreerde naam van de gebruiker Informatie over ECO-instellingen U kunt automatisch dubbelzijdig afdrukken als standaardinstelling opgeven. Volg de onderstaande procedure om de instellingen op te geven. 1. Zorg dat het apparaat is ingeschakeld. Controleer of de printer is ingeschakeld 2. Druk op de knop MENU. Het menuscherm wordt weergegeven. 3. Selecteer ECO-instellingen (ECO settings) en druk op de knop OK. om het instellingsitem te wijzigen, gebruik de knop 4. Gebruik de knop instelling te wijzigen en bevestig de selectie vervolgens met de knop OK. om de 1. Kopiëren (Copy) Hiermee stelt u dubbelzijdig afdrukken als standaard in. 2. PDF-bestand afdr. (PDF file print) Hiermee stelt u dubbelzijdig afdrukken van PDF-bestanden in die zijn opgeslagen op een USBflashstation standaard in. 3. Sjabloonafdruk (Template print) Hiermee stelt u dubbelzijdig afdrukken van sjabloonformulieren op het apparaat als standaard in. 4. FAX-afdruk (FAX print) Hiermee stelt u dubbelzijdig afdrukken van verzonden/ontvangen faxen, rapporten of lijsten als standaard in. Belangrijk Onder de onderstaande voorwaarden worden faxen enkelzijdig afgedrukt, zelfs wanneer AAN (ON) is geselecteerd. wanneer kleurenfaxen worden ontvangen wanneer Legal is geselecteerd voor Pg.form. (Page size) bij Instellingen voor faxpapier (FAX paper settings). Opmerking Als dubbelzijdig afdrukken is geselecteerd, wordt het pictogram menuscherm of op elk scherm voor afdrukinstellingen. weergegeven op het Informatie over de Stille instelling Hiermee schakelt u deze functie in als u het geluidsniveau van het apparaat wilt beperken, bijvoorbeeld wanneer u 's nachts afdrukt. Bovendien kunt u de tijdsduur opgeven voor het verminderen van het geluid van het apparaat. Belangrijk Stel de huidige datum en tijd vooraf in. Informatie over de afzender instellen Volg de onderstaande procedure om de instellingen op te geven. 1. Zorg dat het apparaat is ingeschakeld. Controleer of de printer is ingeschakeld 2. Druk op de knop MENU. Het menuscherm wordt weergegeven. 3. Selecteer Stille instelling (Quiet setting) en druk op de knop OK. om Stille modus gebruiken (Use quiet mode) of Gebruiken 4. Gebruik de knop tijdens opgegev. tijden (Use during specified hours) te selecteren en druk vervolgens op de knop OK. • Als Stille modus gebruiken (Use quiet mode) is geselecteerd: Het bevestigingsscherm wordt weergegeven, waarna het pictogram als het menupictogram Stille instelling (Quiet setting). wordt weergegeven • Als Gebruiken tijdens opgegev. tijden (Use during specified hours) is geselecteerd: om de Het scherm Stille tijden (Quiet hours) wordt weergegeven. Gebruik de knop begin-/eindtijd op te geven en druk vervolgens op de knop OK. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven, waarna het pictogram wordt weergegeven als het menupictogram Stille instelling (Quiet setting). Activeer deze instelling om het geluid van het apparaat tijdens afdrukken te verminderen. Belangrijk De werkingssnelheid kan lager zijn dan wanneer Stille modus niet gebruiken (Do not use quiet mode) is geselecteerd. Deze functie is mogelijk minder effectief, afhankelijk van de instellingen van het apparaat. Bovendien worden bepaalde geluiden niet verminderd, zoals wanneer het apparaat wordt voorbereid op afdrukken. Opmerking U kunt de stille modus instellen vanuit het bedieningspaneel van het apparaat, het printerstuurprogramma of ScanGear (scannerstuurprogramma). Wat u ook gebruikt om de stille modus in te zetten, de modus wordt toegepast als u bewerkingen uitvoert vanuit het bedieningspaneel van het apparaat of als u afdrukt of scant vanaf de computer. Informatie over de netwerkverbinding Handige informatie over de netwerkverbinding Handige informatie over de netwerkverbinding In de fabriek ingestelde waarden (netwerk) Het apparaat op de computer aansluiten met een USB-kabel Als printers met dezelfde naam worden gedetecteerd tijdens de installatie Verbinding maken met andere computers in een LAN/De verbindingsmethode wijzigen van USB in LAN Info over netwerkinstellingen afdrukken In de fabriek ingestelde waarden (netwerk) Item Beginwaarden Draadloos/bedraad wijzigen (Change wireless/wired) LAN uitschakelen (Disable LAN) SSID BJNPSETUP Communicatiemodus (Communication mode) Infrastructuur (Infrastructure) Beveiliging draadloos LAN (Wireless LAN security) Uitschakelen (Disable) IP-adres (IP address) (IPv4) Automatisch instellen (Auto setup) IP-adres (IP address) (IPv6) Automatisch instellen (Auto setup) Printernaam instellen (Set printer name)* XXXXXXXXXXXX TCP/IP-instellingen (TCP/IP settings) IPv4/IPv6 WSD in/uitschakelen (Enable/disable WSD) Inschakelen (Enable) Time-outinstelling (Timeout setting) 1 minuut (1 minute) Bonjour inschakelen/uitschakelen (Enable/disable Bonjour) Inschakelen (Enable) Servicenaam (Service name) Canon MX520 series LPR-protocolinstelling (LPR protocol setting) Inschakelen (Enable) PictBridge-communicatie (PictBridge communication) Inschakelen (Enable) DRX-instelling voor draadl. LAN (Wireless LAN DRX setting) Inschakelen (Enable) DRX-instelling voor bedraad LAN (Wired LAN DRX setting) Inschakelen (Enable) ('XX' staat voor alfanumerieke tekens.) * De beginwaarde van dit onderdeel verschilt per apparaat. U kunt de waarde van dit onderdeel controleren met het bedieningspaneel van het apparaat. LAN-instellingen Het apparaat op de computer aansluiten met een USB-kabel Sluit het apparaat en de computer aan met een USB-kabel (zie illustratie hieronder). De USB-poort bevindt zich aan de achterzijde van het apparaat. Als printers met dezelfde naam worden gedetecteerd tijdens de installatie Wanneer tijdens het instellen de printer wordt gedetecteerd, ziet u mogelijk meerdere printers met dezelfde naam in het venster met detectieresultaten. Selecteer een printer waarbij u het ingestelde MAC-adres voor de printer vergelijkt met het MACadres in het venster met detectieresultaten. Als u het MAC-adres van de printer wilt controleren, drukt u de netwerkinstellingen af met het bedieningspaneel van de printer. Info over netwerkinstellingen afdrukken U kunt de netwerkinstellingen ook controleren op het LCD-scherm van de printer. Selecteer Lijst instellingen draadl. LAN (WLAN setting list) of Lijst LAN-instellingen (LAN setting list) in LANinstellingen bevestigen (Confirm LAN settings) in LAN-instellingen (LAN settings) in Apparaatinstellingen (Device settings) en zet een vinkje bij het item dat wordt weergegeven op het LCD-scherm. LAN-instellingen Verbinding maken met andere computers in een LAN/De verbindingsmethode wijzigen van USB in LAN Als u de computer wilt toevoegen die de printer verbindt met het LAN of als u de verbindingsmethode tussen de printer en de computer wilt wijzigen van USB in LAN, voert u de installatie uit met de Installatie-cd-rom. Verbinding maken met andere computers in een LAN Als u de computer wilt toevoegen die de printer verbindt met het LAN, plaatst u de Installatie-cd-rom in de computer om verbinding te maken met het LAN en configureert u de netwerkinstellingen. De verbindingsmethode wijzigen van USB in LAN Als u de verbindingsmethode tussen de printer en de computer wilt wijzigen van USB in LAN, voert u de installatie uit met de Installatie-cd-rom. Als u de verbindingsmethode wilt wijzigen, plaatst u de Installatie-cd-rom in de computer om verbinding te maken met het LAN en selecteert u Verbindingsmethode wijzigen (Change Connection Method) om de instellingen te configureren. Info over netwerkinstellingen afdrukken U kunt de netwerkinstellingen van het apparaat, zoals het IP-adres en de SSID, afdrukken. Belangrijk Deze afdruk bevat belangrijke informatie over uw computer. Bewaar deze zorgvuldig. 1. Zorg dat het apparaat is ingeschakeld. Controleer of de printer is ingeschakeld 2. Plaats een normaal papier van A4- of Letter-formaat. Papier plaatsen 3. Druk op de knop MENU. Het menuscherm wordt weergegeven. 4. Selecteer bevestigen. Instellen (Setup) en gebruik de knop OK om de selectie te 5. Selecteer Apparaatinstellingen (Device settings) en gebruik de knop OK om de selectie te bevestigen. om LAN-instellingen (LAN settings) te selecteren en 6. Gebruik de knop bevestig de selectie met de knop OK. 7. Gebruik de knop om LAN-instellingen bevestigen (Confirm LAN settings) te selecteren en bevestig de selectie met de knop OK. 8. Gebruik de knop om LAN-details afdrukken (Print LAN details) te selecteren en bevestig de selectie met de knop OK. 9. Gebruik de knoppen om Ja (Yes) te selecteren en druk daarna op de knop OK om het afdrukken te starten. Het apparaat drukt de informatie over de netwerkinstellingen af. De volgende informatie over de netwerkinstellingen van het apparaat wordt afgedrukt. Item Uitleg van het item Instelling Draadloos LAN (Wireless LAN) Draadloos LAN Verbinding (Connection) Status van draadloos LAN Actief (Active)/Inactief (Inactive) MAC-adres (MAC Address) MAC-adres XX:XX:XX:XX:XX:XX SSID SSID SSID van draadloos LAN Communicatiemodus (Communication Mode) Communicatiemodus Infrastructuur (Infrastructure) Kanaal (Channel) Kanaal XX (1 t/m 13) Versleuteling (Encryption) Coderingsmethode geen (none)/WEP/TKIP/AES WEP-sleutellengte (WEP Key WEP-sleutellengte Length) Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Inactief (Inactive)/128/64 Verificatie (Authentication) Verificatiemethode geen (none)/auto/open/gedeeld (shared)/WPA-PSK/WPA2-PSK Signaalsterkte (Signal Strength) Signaalsterkte 0 tot 100 [%] TCP/IP-versie (TCP/IP Version) TCP/IP-versie IPv4 en IPv6/IPv4 IPv4 IP-adres (IPv4 IP Address) Geselecteerd IP-adres (IPv4) XXX.XXX.XXX.XXX IPv4 standaardgateway (IPv4 Standaardgateway (IPv4) XXX.XXX.XXX.XXX Default Gateway) Subnetmasker (Subnet Mask) Subnetmasker XXX.XXX.XXX.XXX IPv6 IP-adres (IPv6 IP Address) *1 Geselecteerd IP-adres (IPv6) XXXX:XXXX:XXXX:XXXX XXXX:XXXX:XXXX:XXXX IPv6 standaardgateway (IPv6 XXXX:XXXX:XXXX:XXXX Standaardgateway (IPv6) Default Gateway) *1 XXXX:XXXX:XXXX:XXXX Subnetprefixlengte (Subnet Prefix Length)*1 Subnetprefixlengte XXX IPsec*2 IPsec-instelling Actief (Active) Beveiligingsprotocol (Security Methode van het Protocol)*2 beveiligingsprotocol ESP/ESP & AH/AH Draadloos LAN DRX (Wireless LAN DRX) Niet-continue ontvangst (draadloos LAN) Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Bedraad LAN (Wired LAN) Bedraad LAN Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Verbinding (Connection) Status van bedraad LAN Actief (Active)/Inactief (Inactive) MAC-adres (MAC Address) MAC-adres XX:XX:XX:XX:XX:XX TCP/IP-versie (TCP/IP Version) TCP/IP-versie IPv4 en IPv6/IPv4 IPv4 IP-adres (IPv4 IP Address) Geselecteerd IP-adres (IPv4) XXX.XXX.XXX.XXX IPv4 standaardgateway (IPv4 Standaardgateway (IPv4) XXX.XXX.XXX.XXX Default Gateway) Subnetmasker (Subnet Mask) Subnetmasker XXX.XXX.XXX.XXX IPv6 IP-adres (IPv6 IP Address) *1 Geselecteerd IP-adres (IPv6) XXXX:XXXX:XXXX:XXXX XXXX:XXXX:XXXX:XXXX IPv6 standaardgateway (IPv6 XXXX:XXXX:XXXX:XXXX Standaardgateway (IPv6) Default Gateway) *1 XXXX:XXXX:XXXX:XXXX Subnetprefixlengte (Subnet Prefix Length)*1 Subnetprefixlengte XXX IPsec*2 IPsec-instelling Actief (Active) Beveiligingsprotocol (Security Methode van het Protocol)*2 beveiligingsprotocol ESP/ESP & AH/AH Bedraad LAN DRX (Wired LAN DRX) Niet-continue ontvangst (bedraad LAN) Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Overige instellingen (Other Settings) Overige instellingen - Printernaam (Printer Name) Printernaam Printernaam (maximaal 15 tekens) WSD WSD-instelling Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Time-out van WSD (WSD Timeout) Time-out 1/5/10/15/20 [min] LPR-protocol (LPR Protocol) LPR-protocolinstelling Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Bonjour Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Bonjour-instelling Bonjour-servicenaam (Bonjour Service Name) Bonjour-servicenaam Bonjour-servicenaam (maximaal 52 tekens) PictBridge-commun. (PictBridge Commun.) PictBridge-communicatie Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) DNS-server (DNS Server) DNS-server automatisch opvragen Auto/Handmatig (Manual) Primaire server (Primary Server) Adres van primaire server XXX.XXX.XXX.XXX Secundaire server (Secondary Server) Adres van secundaire server XXX.XXX.XXX.XXX Proxyserver (Proxy Server) Proxyserverinstelling Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) Proxypoort (Proxy Port) Proxypoort opgeven 1 tot 65535 Proxyadres (Proxy Address) Proxyadres XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX IP-adresfiltering (IP Address Filtering) IP-adresfiltering Inschakelen (Enable)/Uitschakelen (Disable) ('XX' staat voor alfanumerieke tekens.) *1 Alleen wanneer IPv6 geactiveerd is, wordt de status van het netwerk afgedrukt. *2 Alleen de IPv6- en de IPsec-instelling zijn geactiveerd; de status van het netwerk wordt afgedrukt. Over netwerkcommunicatie Netwerkinstellingen wijzigen en controleren Vensters voor de netwerkverbinding van IJ Network Tool Andere vensters van IJ Network Tool Bijlage voor netwerkcommunicatie Netwerkinstellingen wijzigen en controleren IJ Network Tool Instellingen wijzigen op het tabblad Draadloos LAN De gedetailleerde WEP-instellingen wijzigen WPA- of gedetailleerde WPA2-instellingen wijzigen De instellingen wijzigen op het tabblad Bedrade LAN Instellingen wijzigen op het tabblad Wachtwoord beheerder Status draadloos netwerk controleren Netwerkinstellingen van het apparaat initialiseren Aangepaste instellingen weergeven IJ Network Tool IJ Network Tool is een programma waarmee u de netwerkinstellingen van het apparaat kunt weergeven en wijzigen. Het wordt geïnstalleerd bij het instellen van het apparaat. Belangrijk Als u het apparaat wilt gebruiken via een LAN, moet u de juiste apparatuur gebruiken voor het verbindingstype, zoals een toegangspunt of LAN-kabel. Start IJ Network Tool niet tijdens het afdrukken. Druk niet af terwijl IJ Network Tool actief is. Als de firewallfunctie van de beveiligingssoftware is ingeschakeld, wordt wellicht het bericht weergegeven dat Canon-software probeert toegang te krijgen tot het netwerk. Als de waarschuwing wordt weergegeven, stelt u de beveiligingssoftware zo in dat toegang altijd wordt toegestaan. De werking van IJ Network Tool is gecontroleerd in Windows XP, maar Snelle gebruikerswisseling wordt niet ondersteund. Het wordt aangeraden IJ Network Tool af te sluiten wanneer u van gebruiker wisselt. IJ Network Tool starten 1. Klik op Start en selecteer Alle programma's (All programs), Canon Utilities, IJ Network Tool, en daarna IJ Network Tool. Opmerking U kunt IJ Network Tool ook starten door te klikken op Netwerk- instellingen (Network Settings) in Apparaat- instellingen en onderhoud (Device Settings & Maintenance) in Quick Menu. Instellingen wijzigen op het tabblad Draadloos LAN Als u de draadloze netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen, sluit u de printer tijdelijk met een USB-kabel op de computer aan. Als u de draadloze netwerkinstellingen van de computer aanpast via een draadloze verbinding zonder USB-aansluiting, kan de computer mogelijk niet communiceren met het apparaat nadat de instellingen zijn gewijzigd. Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Activeer de instelling voor draadloos LAN van de printer als u de instellingen op het tabblad Draadloos LAN (Wireless LAN) wilt wijzigen. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. Als de printer tijdelijk met een USB-kabel op de computer is aangesloten, selecteert u de printer waarvoor 'USBnnn' (waarbij 'n' een getal is) wordt weergegeven in de kolom Poortnaam (Port Name). 3. Selecteer Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). 4. Klik op de tab Draadloze LAN (Wireless LAN). Het tabblad Draadloze LAN (Wireless LAN) wordt weergegeven. Zie Tabblad Draadloos LAN voor meer informatie over het tabblad Draadloos LAN (Wireless LAN). 5. Wijzig of bevestig de instellingen. SSID: Voer dezelfde waarde in die is ingesteld voor het doeltoegangspunt. Als de printer via USB is aangesloten, geeft u het venster Zoeken (Search) weer door te klikken op Zoeken... (Search...). Stel de SSID van het toegangspunt in door een van de gedetecteerde toegangspunten te selecteren. Venster Zoeken Opmerking Geef dezelfde SSID op die is ingesteld voor het toegangspunt. De SSID is hoofdlettergevoelig. Coderingsmethode: (Encryption Method:) Hiermee kunt u de coderingsmethode selecteren die wordt gebruikt op het draadloos LAN. U kunt WEP-instellingen wijzigen door WEP gebruiken (Use WEP) te selecteren en te klikken op Configuratie... (Configuration...). De gedetailleerde WEP-instellingen wijzigen U kunt WPA- of WPA2-instellingen wijzigen door WPA gebruiken (Use WPA) of WPA2 gebruiken (Use WPA2) te selecteren en te klikken op Configuratie... (Configuration...). WPA- of gedetailleerde WPA2-instellingen wijzigen Belangrijk Als de coderingstypen van het toegangspunt, de printer of de computer niet overeenkomen, kan de printer niet communiceren met de computer. Als de printer niet kan communiceren met de computer nadat het coderingstype van de printer is gewijzigd, zorgt u dat het coderingstype van de computer en het toegangspunt overeenkomt met dat van de printer. Als u verbinding maakt met een netwerk dat niet wordt beschermd met beveiligingsmaatregelen, is er een risico aanwezig dat gegevens, zoals uw persoonlijke informatie, getoond worden aan derden. Instelling TCP/IP: (TCP/IP Setup:) Hiermee stelt u het IP-adres van de printer in dat moet worden gebruikt in het LAN. Voer een waarde in die geschikt is voor uw netwerkomgeving. 6. Klik op OK. Nadat u de configuratie hebt gewijzigd, wordt er een venster weergegeven waarin u de instellingen moet bevestigen voordat deze naar de printer worden verzonden. Als u op Ja (Yes) klikt, worden de instellingen naar de printer verzonden en wordt het venster Verstuurde instellingen (Transmitted Settings) weergegeven. Opmerking Als u de netwerkinstellingen wijzigt terwijl de USB-kabel tijdelijk is aangesloten, kan de standaardprinter worden gewijzigd. In dit geval selecteert u Als standaardprinter instellen (Set as Default Printer). De gedetailleerde WEP-instellingen wijzigen Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Als u de draadloze netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen, sluit u de printer tijdelijk met een USB-kabel op de computer aan. Als u de draadloze netwerkinstellingen van de computer aanpast via een draadloze verbinding zonder USB-aansluiting, kan de computer mogelijk niet communiceren met het apparaat nadat de instellingen zijn gewijzigd. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. Als de printer tijdelijk met een USB-kabel op de computer is aangesloten, selecteert u de printer waarvoor 'USBnnn' (waarbij 'n' een getal is) wordt weergegeven in de kolom Poortnaam (Port Name). 3. Selecteer Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). 4. Klik op de tab Draadloze LAN (Wireless LAN). 5. Selecteer WEP gebruiken (Use WEP) voor Coderingsmethode: (Encryption Method:) en klik op Configuratie... (Configuration...). Het venster WEP-details (WEP Details) wordt weergegeven. 6. Wijzig of bevestig de instellingen. Als u het wachtwoord (WEP-sleutel) wijzigt, moet dezelfde wijziging worden aangebracht in het wachtwoord (WEP-sleutel) van het toegangspunt. 1. WEP-sleutel: (WEP Key:) Voer dezelfde sleutel in als is ingesteld voor het toegangspunt. Welke tekens en hoeveel tekens u kunt invoeren, is afhankelijk van de sleutellengte en de sleutelindeling. Sleutellengte (Key Length) 64-bits (64bit) 128-bits (128bit) ASCII 5 tekens 13 tekens Indeling sleutel (Key Format) Hexadecimaal (Hex) 10 tekens 2. Sleutellengte: (Key Length:) Selecteer 64-bits (64bit) of 128-bits (128bit). 26 tekens 3. Indeling sleutel: (Key Format:) Selecteer ASCII of Hex. 4. Sleutel-ID: (Key ID:) Selecteer de sleutel-id (index) die is ingesteld op het toegangspunt. 5. Verificatie: (Authentication:) Selecteer de verificatiemethode om de toegang van de printer tot het toegangspunt te verifiëren. Normaal gesproken selecteert u Automatisch (Auto). Als u de methode handmatig wilt opgeven selecteer u Open systeem (Open System) of Gedeelde sleutel (Shared Key) volgens de instellingen van het toegangspunt. 7. Klik op OK. Belangrijk Als de printer niet kan communiceren met de computer nadat het coderingstype van de printer is gewijzigd, zorgt u dat het coderingstype van de computer en het toegangspunt overeenkomt met dat van de printer. Opmerking Als u de netwerkinstellingen wijzigt terwijl de USB-kabel tijdelijk is aangesloten, kan de standaardprinter worden gewijzigd. In dit geval selecteert u Als standaardprinter instellen (Set as Default Printer). WPA- of gedetailleerde WPA2-instellingen wijzigen Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Als u de draadloze netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen, sluit u de printer tijdelijk met een USB-kabel op de computer aan. Als u de draadloze netwerkinstellingen van de computer aanpast via een draadloze verbinding zonder USB-aansluiting, kan de computer mogelijk niet communiceren met het apparaat nadat de instellingen zijn gewijzigd. De voorbeelden van de schermafdrukken in dit gedeelte verwijzen naar de gedetailleerde WPAinstellingen. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. Als de printer tijdelijk met een USB-kabel op de computer is aangesloten, selecteert u de printer waarvoor 'USBnnn' (waarbij 'n' een getal is) wordt weergegeven in de kolom Poortnaam (Port Name). 3. Selecteer Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). 4. Klik op de tab Draadloze LAN (Wireless LAN). 5. Selecteer WPA gebruiken (Use WPA) of WPA2 gebruiken (Use WPA2) voor Coderingsmethode: (Encryption Method:) en klik op Configuratie... (Configuration...). Het venster WPA-details (WPA Details) wordt weergegeven (voor WPA2 wordt het venster WPA2-details (WPA2 Details) weergegeven). Als er geen codering is ingesteld op de printer, wordt het venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) weergegeven. Ga naar stap 7. 6. Klik op Instellingen wijzigen... (Change Settings...). 7. Controleer het clientverificatietype en klik op Volgende> (Next>). 8. Geef het wachtwoord op, controleer het type dynamische codering en klik op Volgende> (Next>). Geef het wachtwoord op dat is ingesteld op het toegangspunt. Het wachtwoord is een reeks van 8 tot 63 alfanumerieke tekens of een 64-cijferige hexadecimale waarde. Raadpleeg de instructiehandleiding van het toegangspunt of neem contact op met de fabrikant als u het wachtwoord van het toegangspunt niet weet. 9. Klik op Voltooien (Finish). Belangrijk Als de printer niet kan communiceren met de computer nadat het coderingstype van de printer is gewijzigd, zorgt u dat het coderingstype van de computer en het toegangspunt overeenkomt met dat van de printer. Opmerking Als u de netwerkinstellingen wijzigt terwijl de USB-kabel tijdelijk is aangesloten, kan de standaardprinter worden gewijzigd. In dit geval selecteert u Als standaardprinter instellen (Set as Default Printer). De instellingen wijzigen op het tabblad Bedrade LAN Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Activeer de instelling voor bedraad LAN van de printer als u de instellingen op het tabblad Bedrade LAN (Wired LAN) wilt wijzigen. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. 3. Selecteer Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). 4. Klik op de tab Bedrade LAN (Wired LAN). Het tabblad Bedrade LAN (Wired LAN) wordt weergegeven. Zie Tabblad Bedrade LAN voor meer informatie over het tabblad Bedrade LAN (Wired LAN). 5. Wijzig of bevestig de instellingen. Hiermee stelt u het IP-adres van de printer in dat moet worden gebruikt in het LAN. Voer een waarde in die geschikt is voor uw netwerkomgeving. 6. Klik op OK. Nadat u de configuratie hebt gewijzigd, wordt er een venster weergegeven waarin u de instellingen moet bevestigen voordat deze naar de printer worden verzonden. Als u op Ja (Yes) klikt, worden de instellingen naar de printer verzonden en wordt het venster Verstuurde instellingen (Transmitted Settings) weergegeven. Instellingen wijzigen op het tabblad Wachtwoord beheerder 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. 3. Selecteer Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). 4. Klik op de tab Wachtwoord beheerder (Admin Password). Het tabblad Wachtwoord beheerder (Admin Password) wordt weergegeven. Zie Tabblad Wachtwoord beheerder voor meer informatie over het tabblad Wachtwoord beheerder (Admin Password). 5. Wijzig of bevestig de instellingen. Als u het beheerderswachtwoord wilt gebruiken, schakelt u het selectievakje Wachtwoord beheerder gebruiken (Use admin password) in en geeft u een wachtwoord op. Belangrijk Het wachtwoord moet bestaan uit alfanumerieke tekens en mag maximaal 32 tekens bevatten. Het wachtwoord is hoofdlettergevoelig. Onthoud het wachtwoord dat u instelt. 6. Klik op OK. Er wordt een venster weergegeven waarin u de instellingen moet bevestigen voordat ze naar de printer worden verzonden. Als u op Ja (Yes) klikt, worden de instellingen naar de printer verzonden en wordt het venster Verstuurde instellingen (Transmitted Settings) weergegeven. Status draadloos netwerk controleren Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Als u het apparaat via een bedraad LAN gebruikt, kunt u netwerkstatus niet controleren. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. 3. Selecteer Status in het menu Beeld (View). Het venster Status wordt weergegeven en hier kunt u de status van de printer en de verbindingskwaliteit controleren. Belangrijk Als de aangegeven waarde laag is, moet de printer dichter bij het draadloze netwerkapparaat worden geplaatst. 4. Als u de verbindingskwaliteit gedetailleerd wilt meten, klikt u op Geavanceerde meting... (Advanced Measurement...). Het venster Verbindingskwaliteit meten (Connection Performance Measurement) wordt weergegeven. 5. Klik op Volgende> (Next>). De meting wordt gestart en de status wordt weergegeven. De meting duurt enkele minuten. 6. Controleer de status. Wanneer de meting is voltooid, wordt de status weergegeven. Wanneer wordt weergegeven bij Verbindingskwaliteit tussen de printer en het toegangspunt: (Connection Performance between the Printer and the Access Point:), kan de printer met het toegangspunt communiceren. Raadpleeg anders de weergegeven opmerkingen en het onderstaande om de status van de communicatieverbinding te verbeteren en klik op Opnieuw meten (Remeasurement). • Controleer of de printer en het toegangspunt zich binnen het bereik van de draadloze verbinding bevinden en of zich geen obstakels tussen beide bevinden. • Controleer of de afstand tussen de printer en het toegangspunt niet te groot is. Als ze te ver uit elkaar staan, plaatst u ze dichter bij elkaar (binnen 50 m/164 ft.). • Controleer of zich geen barrières of obstakels tussen de printer en het toegangspunt bevinden. In het algemeen neemt de verbindingskwaliteit af bij communicatie tussen verschillende ruimten of verdiepingen. Wijzig de locaties om dergelijke situaties te voorkomen. • Controleer of zich geen bronnen van radiostoring in de buurt van de printer en het toegangspunt bevinden. De draadloze verbinding gebruikt mogelijk dezelfde frequentieband als magnetrons of andere bronnen van radiostoring. Probeer de printer en het toegangspunt uit de buurt te houden van dergelijke bronnen. • Controleer of het radiokanaal van het toegangspunt in de buurt ligt van het kanaal van andere toegangspunten in de buurt. Als het radiokanaal van het toegangspunt dicht bij het kanaal van andere toegangspunten ligt, kan de verbindingskwaliteit onstabiel worden. Zorg dat u een radiokanaal gebruikt dat geen storing veroorzaakt met andere toegangspunten. • Controleer of de printer en het toegangspunt naar elkaar toe zijn gericht. De verbindingskwaliteit kan afhangen van de stand van de draadloze apparaten. Wijzig de stand van het toegangspunt en de printer om de beste kwaliteit te verkrijgen. • Controleer of er geen andere computers zijn die toegang hebben tot de printer. wordt weergegeven in het resultaat van de meting, controleert u of er geen andere Als computers zijn die toegang hebben tot de printer. Als nog steeds wordt weergegeven nadat u het bovenstaande hebt geprobeerd, voltooit u de meting en start u IJ Network Tool opnieuw om de meting nogmaals uit te voeren. 7. Klik op Voltooien (Finish). Opmerking Als er berichten worden weergegeven bij Algemene kwaliteit van de netwerkverbinding: (Overall Network Performance:), verplaatst u het apparaat en het toegangspunt, zoals aangegeven, om de prestaties te verbeteren. Netwerkinstellingen van het apparaat initialiseren Belangrijk Houd er rekening mee dat door initialisatie alle netwerkinstellingen op het apparaat worden gewist en dat afdrukken, scannen of faxen vanaf een computer via een netwerk wellicht onmogelijk wordt. Voer de installatie uit met de Installatie-cd-rom als u het apparaat via een netwerk wilt gebruiken. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer bij Printers:. 3. Selecteer Onderhoud... (Maintenance...) in het menu Instellingen (Settings). Het scherm Onderhoud (Maintenance) wordt weergegeven. 4. Klik op Initialiseren (Initialize). 5. Klik op Ja (Yes) wanneer het bevestigingsvenster wordt weergegeven. De netwerkinstellingen van de printer worden geïnitialiseerd. Zet de printer niet uit tijdens de initialisatie. Klik op OK wanneer de initialisatie is voltooid. Als u de initialisatie uitvoert terwijl u verbonden bent via een draadloos LAN, wordt de verbinding verbroken. Voer de installatie daarom uit met de Installatie-cd-rom. Opmerking U kunt de netwerkinstellingen van de printer wijzigen met IJ Network Tool en een USBverbinding nadat de LAN-instellingen zijn geïnitialiseerd. Als u de netwerkinstellingen wilt wijzigen met Canon IJ Network Tool, moet u eerst draadloos LAN activeren. Aangepaste instellingen weergeven Het venster Bevestiging (Confirmation) wordt weergegeven wanneer u de printerinstellingen in het venster Configuratie (Configuration) hebt gewijzigd. Wanneer u op Ja (Yes) klikt in het venster Bevestiging (Confirmation), wordt het volgende venster weergegeven waarin u de gewijzigde instellingen kunt controleren. Vensters voor de netwerkverbinding van IJ Network Tool Venster Canon IJ Network Tool Venster Configuratie Tabblad Draadloos LAN Venster Zoeken Venster WEP-details Venster WPA-details Venster WPA2-details Venster Verificatietype bevestigen Venster Instelling PSK-wachtwoordzin en dynamische codering Venster Bevestiging installatiegegevens Tabblad Bedrade LAN Tabblad Wachtwoord beheerder Venster Netwerkgegevens Tabblad Toegangsbeheer Venster Toegankelijk MAC-adres bewerken/Toegankelijk MAC-adres toevoegen Venster Toegankelijk IP-adres bewerken/Toegankelijk IP-adres toevoegen Venster Canon IJ Network Tool In dit gedeelte worden de items en menu's beschreven die worden weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool. Items in het venster Canon IJ Network Tool Menu's van Canon IJ Network Tool Items in het venster Canon IJ Network Tool Het volgende item wordt weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool. 1. Printers: De printernaam, de status, het printermodel en de poortnaam worden weergegeven. Een vinkje naast de printer in de lijst Naam (Name) geeft aan dat deze is ingesteld als standaardprinter. Configuratiewijzigingen worden toegepast op de geselecteerde printer. 2. Bijwerken (Update) Er wordt opnieuw naar printers gezocht. Klik op deze knop als de doelprinter niet wordt weergegeven. Belangrijk Als u de netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen met IJ Network Tool, moet de printer zijn aangesloten via een LAN. Als Geen stuurprogramma (No Driver) wordt weergegeven voor de naam, koppelt u de poort aan de printer. Als het printerstuurprogramma niet is gekoppeld aan een poort Controleer het volgende als er bij de status Niet gevonden (Not Found) wordt weergegeven: Het toegangspunt is ingeschakeld. De LAN-kabel is goed aangesloten in het geval van een bedraad LAN. Als de printer in een netwerk niet wordt gedetecteerd, controleert u of de printer is ingeschakeld en klikt u op Bijwerken (Update). Het kan enkele minuten duren voor de printers worden gedetecteerd. Als de printer nog niet is gedetecteerd, sluit u het apparaat met een USB-kabel op de computer aan en klikt u op Bijwerken (Update). Als de printer wordt gebruikt door een andere computer, wordt een venster weergegeven met deze informatie. Opmerking Dit item heeft dezelfde functie als Vernieuwen (Refresh) in het menu Beeld (View). 3. Configuratie... (Configuration...) Klik hierop om de instellingen van de geselecteerde printer te configureren. Venster Configuratie Opmerking U kunt een printer niet configureren als deze de status Niet gevonden (Not Found) heeft. Dit item heeft dezelfde functie als Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). Menu's van Canon IJ Network Tool Het volgende menu wordt weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool. 1. Menu Bestand (File) Afsluiten (Exit) Hiermee sluit u IJ Network Tool af. 2. Menu Beeld (View) Status Hiermee geeft u het venster Status weer waarin u de status van de printerverbinding en van de draadloze communicatie kunt controleren. Venster Status Vernieuwen (Refresh) De inhoud van Printers: in het venster Canon IJ Network Tool wordt bijgewerkt en weergegeven. Belangrijk Als u de netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen met IJ Network Tool, moet de printer zijn aangesloten via een LAN. Als Geen stuurprogramma (No Driver) wordt weergegeven voor de naam, koppelt u de poort aan de printer. Als het printerstuurprogramma niet is gekoppeld aan een poort Controleer het volgende als er bij de status Niet gevonden (Not Found) wordt weergegeven: Het toegangspunt is ingeschakeld. De LAN-kabel is goed aangesloten in het geval van een bedraad LAN. Als de printer in een netwerk niet wordt gedetecteerd, controleert u of de printer is ingeschakeld en selecteert u daarna Vernieuwen (Refresh). Het kan enkele minuten duren voor de printers worden gedetecteerd. Als de printer nog niet is gedetecteerd, sluit u het apparaat met een USB-kabel op de computer aan en selecteert u Bijwerken (Refresh). Als de printer wordt gebruikt door een andere computer, wordt een venster weergegeven met deze informatie. Opmerking Dit item heeft dezelfde functie als Bijwerken (Update) in het venster Canon IJ Network Tool. Netwerkgegevens (Network Information) Hiermee geeft u het venster Netwerkgegevens (Network Information) weer waarin u de netwerkinstellingen van de printer en de computer kunt controleren. Venster Netwerkgegevens Waarschuwing automatisch weergeven (Display Warning Automatically) Hiermee kunt u de automatische weergave van het instructievenster in- of uitschakelen. Als deze optie is geselecteerd, wordt het instructievenster weergegeven als er een of meer poorten niet beschikbaar zijn voor afdrukken. 3. Menu Instellingen (Settings) Configuratie... (Configuration...) Geeft het venster Configuratie (Configuration) weer waarin u de instellingen van de geselecteerde printer kunt configureren. Venster Configuratie Opmerking Dit item heeft dezelfde functie als Configuratie... (Configuration...) in het venster Canon IJ Network Tool. Poort koppelen... (Associate Port...) Hiermee wordt het venster Poort associëren (Associate Port) weergegeven en kunt u een poort toewijzen aan de printer. Venster Poort associëren Dit menu is beschikbaar als Geen stuurprogramma (No Driver) voor de geselecteerde printer wordt weergegeven. Als u een poort koppelt aan een printer kunt u deze gebruiken. Onderhoud... (Maintenance...) Hiermee geeft u het venster Onderhoud (Maintenance) weer waarin u de standaardwaarden van de netwerkinstellingen van de printer kunt herstellen en de kaartsleuf kunt instellen als netwerkstation. Venster Onderhoud 4. Menu Help Instructies (Instructions) Hiermee geeft u deze handleiding weer. Over (About) Hiermee wordt de versie van IJ Network Tool weergegeven. Venster Configuratie U kunt de configuratie van de geselecteerde printer in het venster Canon IJ Network Tool wijzigen. Klik op een tab om het tabblad te selecteren en instellingen te wijzigen. Het volgende venster toont een voorbeeld van de instellingen die u kunt wijzigen op het tabblad Draadloze LAN (Wireless LAN). Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Lees de volgende onderwerpen voor meer informatie over elk tabblad. Tabblad Draadloos LAN Tabblad Bedrade LAN Tabblad Wachtwoord beheerder Tabblad Draadloos LAN Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier kunt u een draadloze LAN-verbinding voor de printer instellen. Om het blad Draadloos LAN (Wireless LAN) weer te geven klikt u op het tabblad Draadloos LAN (Wireless LAN) in het venster Configuratie (Configuration). 1. Netwerktype: (Network Type:) Infrastructuur (Infrastructure) Hiermee kunt u de printer verbinden met een draadloos LAN met een toegangspunt. 2. SSID: De SSID van het draadloze LAN wordt weergegeven. Bij de begininstellingen wordt de unieke waarde weergegeven. Opmerking Geef dezelfde SSID op die is ingesteld voor het toegangspunt. De SSID is hoofdlettergevoelig. 3. Zoeken... (Search...) Het venster Zoeken (Search) wordt weergegeven waarin u een toegangspunt kunt selecteren waarmee u verbinding wilt maken. Venster Zoeken Opmerking Als IJ Network Tool wordt utgevoerd via een LAN, is de knop lichtgrijs en kan deze niet worden geselecteerd. Sluit de printer en de computer tijdelijk aan met een USB-kabel om de instellingen te wijzigen. 4. Coderingsmethode: (Encryption Method:) Hiermee kunt u de coderingsmethode selecteren die wordt gebruikt op het draadloos LAN. Niet gebruiken (Do not use) Selecteer deze optie als u codering wilt uitschakelen. WEP gebruiken (Use WEP) Verzending wordt gecodeerd met een WEP-sleutel die u hebt opgegeven. Als er geen WEP-sleutel is ingesteld, wordt het venster WEP-details (WEP Details) automatisch weergegeven. Als u de eerder ingestelde WEP-instellingen wilt wijzigen, klikt u op Configuratie... (Configuration...) om het venster weer te geven. De gedetailleerde WEP-instellingen wijzigen WPA gebruiken (Use WPA)/WPA2 gebruiken (Use WPA2) Verzending wordt gecodeerd met een WPA- of WPA2-code die u hebt opgegeven. De beveiliging is strenger dan met WEP. Als er geen WPA- of WPA2-sleutel is ingesteld, wordt het venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) automatisch weergegeven. Als u de eerder ingestelde WPA- of WPA2-instellingen wilt wijzigen, klikt u op Configuratie... (Configuration...) om het venster WPA-details (WPA Details) of het venster WPA2-details (WPA2 Details) weer te geven. WPA- of gedetailleerde WPA2-instellingen wijzigen 5. Configuratie... (Configuration...) Het venster met gedetailleerde instellingen wordt weergegeven. De WEP-, WPA- of WPA2sleutel die is geselecteerd bij Coderingsmethode: (Encryption Method:), kan worden gecontroleerd en gewijzigd. Meer informatie over de WEP-instelling: De gedetailleerde WEP-instellingen wijzigen Meer informatie over de WPA- ofWPA2-instelling: WPA- of gedetailleerde WPA2-instellingen wijzigen 6. Instelling TCP/IP: (TCP/IP Setup:) Hiermee stelt u het IP-adres van de printer in dat moet worden gebruikt in het LAN. Voer een waarde in die geschikt is voor uw netwerkomgeving. IP-adres automatisch verkrijgen (Get IP address automatically) Selecteer deze optie als u een IP-adres wilt gebruiken dat automatisch wordt toegewezen door een DHCP-server. DHCP-serverfunctionaliteit moet zijn ingeschakeld op uw draadloze LANrouter of toegangspunt. Volgend IP-adres gebruiken (Use next IP address) Als er geen DHCP-serverfunctionaliteit beschikbaar is in de configuratie waarin u de printer gebruikt of als u een bepaald IP-adres gebruikt, selecteert u deze optie om een vast IP-adres te gebruiken. Venster Zoeken Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. De gevonden toegangspunten worden weergegeven. 1. Gevonden toegangspunten: (Detected Access Points:) De signaalsterkte van de toegangspunten, het coderingstype, naam van het toegangspunt en het radiokanaal kunnen worden gecontroleerd. Belangrijk Als u verbinding maakt met een netwerk dat niet wordt beschermd met beveiligingsmaatregelen, is er een risico aanwezig dat gegevens, zoals uw persoonlijke informatie, getoond worden aan derden. Opmerking De signaalsterkte wordt als volgt weergegeven. : Goed : Gemiddeld : Slecht Het type codering wordt als volgt weergegeven. Leeg: Geen codering WEP: WEP is ingesteld WPA: WPA is ingesteld WPA2: WPA2 is ingesteld 2. Bijwerken (Update) Klik hierop om de lijst met toegangspunten bij te werken wanneer het doeltoegangspunt niet wordt gevonden. Als het doeltoegangspunt is ingesteld op de verborgen modus, klikt u op Annuleren (Cancel) om terug te gaan naar het vorige venster en geeft u de SSID van het toegangspunt op in SSID: op het tabblad Draadloze LAN (Wireless LAN). Tabblad Draadloos LAN Opmerking Tijdens de detectie van het toegangspunt moet het toegangspunt zijn ingeschakeld. 3. Instellen (Set) Klik hierop om het SSID van het toegangspunt in te stellen in SSID: op het tabblad Draadloze LAN (Wireless LAN). Opmerking Het venster WEP-details (WEP Details), WPA-details (WPA Details) of WPA2-details (WPA2 Details) wordt weergegeven als het geselecteerde toegangspunt is gecodeerd. Geef in dit geval op dat dezelfde coderingsinstellingen moeten worden gebruikt als zijn ingesteld op het toegangspunt. Toegangspunten die niet kunnen worden gebruikt door dit apparaat (met inbegrip van toegangspunten die zijn geconfigureerd voor andere coderingstypen), worden lichtgrijs weergegeven en kunnen niet worden geconfigureerd. Venster WEP-details Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier kunt u de printer WEP-instellingen opgeven. Opmerking Als u het wachtwoord (WEP-sleutel) van de printer wijzigt, moet dezelfde wijziging worden aangebracht in het wachtwoord (WEP-sleutel) van het toegangspunt. 1. WEP-sleutel: (WEP Key:) Voer dezelfde sleutel in als is ingesteld voor het toegangspunt. Welke tekens en hoeveel tekens u kunt invoeren, is afhankelijk van de sleutellengte en de sleutelindeling. Sleutellengte (Key Length) Indeling sleutel (Key Format) 64-bits (64bit) 128-bits (128bit) ASCII 5 tekens 13 tekens Hexadecimaal (Hex) 10 tekens 26 tekens 2. Sleutellengte: (Key Length:) Selecteer 64-bits (64bit) of 128-bits (128bit). 3. Indeling sleutel: (Key Format:) Selecteer ASCII of Hex. 4. Sleutel-ID: (Key ID:) Selecteer de sleutel-id (index) die is ingesteld op het toegangspunt. 5. Verificatie: (Authentication:) Selecteer de verificatiemethode om de toegang van de printer tot het toegangspunt te verifiëren. Selecteer Automatisch (Auto), Open systeem (Open System) of Gedeelde sleutel (Shared Key). Venster WPA-details Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier kunt u de printer WPAinstellingen opgeven. De waarde die in het venster wordt weergegeven, hangt af van de vooraf verzonden instellingen. 1. Verificatietype: (Authentication Type:) Hiermee wordt het type verificatie weergegeven dat wordt gebruikt voor clientverificatie. Dit apparaat ondersteunt de verificatiemethode PSK. 2. Type dynamische codering: (Dynamic Encryption Type:) Hier wordt de dynamische coderingsmethode weergegeven. 3. Instellingen wijzigen... (Change Settings...) Geef het venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) weer. Venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) Venster WPA2-details Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier kunt u de printer WPA2instellingen opgeven. De waarde die in het venster wordt weergegeven, hangt af van de vooraf verzonden instellingen. 1. Verificatietype: (Authentication Type:) Hiermee wordt het type verificatie weergegeven dat wordt gebruikt voor clientverificatie. Dit apparaat ondersteunt de verificatiemethode PSK. 2. Type dynamische codering: (Dynamic Encryption Type:) Hier wordt de dynamische coderingsmethode weergegeven. 3. Instellingen wijzigen... (Change Settings...) Geef het venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) weer. Venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) Venster Verificatietype bevestigen Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Het type verificatie dat wordt gebruikt voor clientverificatie wordt weergegeven. 1. Venster Verificatietype bevestigen (Authentication Type Confirmation) Het type verificatie dat wordt gebruikt voor clientverificatie wordt weergegeven. PSK Dit apparaat ondersteunt de verificatiemethode PSK. Het verificatietype PSK gebruikt een wachtwoordzin. Venster Instelling PSK-wachtwoordzin en dynamische codering Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Geef de wachtwoordzin op en selecteer de methode voor dynamische codering. 1. Wachtwoordzin: (Passphrase:) Geef het wachtwoord op dat is ingesteld op het toegangspunt. Het wachtwoord is een reeks van 8 tot 63 alfanumerieke tekens of een 64-cijferige hexadecimale waarde. Raadpleeg de instructiehandleiding van het toegangspunt of neem contact op met de fabrikant als u het wachtwoord van het toegangspunt niet weet. 2. Type dynamische codering (Dynamic Encryption Type) Selecteer de methode voor dynamische codering, TKIP (Eenvoudige codering) (TKIP (Basic Encryption)) of AES (Veilige codering) (AES (Secure Encryption)), afhankelijk van de instelling van het toegangspunt. Venster Bevestiging installatiegegevens Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier worden de gebruikte instellingen voor clientverificatie weergegeven. Bevestig de instellingen en klik op Voltooien (Finish). Tabblad Bedrade LAN Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier kunt u een bedrade LAN-verbinding voor de printer instellen. Om het blad Bedrade LAN (Wired LAN) weer te geven klikt u op het tabblad Bedrade LAN (Wired LAN) in het venster Configuratie (Configuration). 1. Instelling TCP/IP: (TCP/IP Setup:) Hiermee stelt u het IP-adres van de printer in dat moet worden gebruikt in het LAN. Voer een waarde in die geschikt is voor uw netwerkomgeving. IP-adres automatisch verkrijgen (Get IP address automatically) Selecteer deze optie als u een IP-adres wilt gebruiken dat automatisch wordt toegewezen door een DHCP-server. DHCP-serverfunctionaliteit moet zijn ingeschakeld op de router. Volgend IP-adres gebruiken (Use next IP address) Als er geen DHCP-serverfunctionaliteit beschikbaar is in de configuratie waarin u de printer gebruikt of als u een bepaald IP-adres gebruikt, selecteert u deze optie om een vast IP-adres te gebruiken. Tabblad Wachtwoord beheerder Stel een wachtwoord voor de printer in als u wilt dat alleen bepaalde personen de installatie en configuratie kunnen uitvoeren. Om het blad Wachtwoord beheerder (Admin Password) weer te geven klikt u op het tabblad Wachtwoord beheerder (Admin Password) in het venster Configuratie (Configuration). 1. Wachtwoord beheerder gebruiken (Use admin password) Stel een wachtwoord in voor de beheerder met rechten om de gedetailleerde opties in te stellen en te wijzigen. Als u deze functie wilt gebruiken, schakelt u dit selectievakje in en geeft u een wachtwoord op. 2. Wachtwoord: (Password:) Voer het gewenste wachtwoord in. 3. Wachtwoord bevestigen: (Password Confirmation:) Voer ter bevestiging nogmaals hetzelfde wachtwoord in. Venster Netwerkgegevens Hier worden de netwerkgegevens weergegeven die zijn ingesteld voor de printers en de computers. Selecteer Netwerkgegevens (Network Information) in het menu Beeld (View) om het venster Netwerkgegevens (Network Information) weer te geven. 1. OK Hiermee keert u terug naar het venster Canon IJ Network Tool. 2. Alle gegevens kopiëren (Copy All Information) Alle weergegeven netwerkgegevens worden naar het Klembord gekopieerd. Tabblad Toegangsbeheer Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. U kunt de MAC-adressen of de IP-adressen van computers of netwerkapparaten registreren om toegang toe te staan. Om het blad Toegangsbeheer (Access Control) weer te geven, klikt u op het tabblad Toegangsbeheer (Access Control) in het venster Configuratie (Configuration). 1. Type toegangsbeheer printer: (Printer Access Control Type:) Selecteer het type toegangsbeheer waarmee u de toegang van computers of netwerkapparaten tot de printer via een netwerk wilt beperken. De beschikbare instellingen hangen af van de gekozen methode voor toegangsbeheer. Bij selectie van MAC-adres (MAC address) Bij selectie van IP-adres (IP address) Bij selectie van MAC-adres (MAC address) U geeft computers of netwerkapparaten die toegang hebben op via hun MAC-adres. Voor computers of netwerkapparaten waarvan het MAC-adres in de lijst staat, is toegang toegestaan. 1. Toegangsbeheer printer inschakelen (MAC-adres) (Enable printer access control(MAC address)) Selecteer deze optie om toegangsbeheer tot de printer via het MAC-adres in te schakelen. Opmerking De twee soorten toegangsbeheer (via het MAC-adres of via het IP-adres) kunnen tegelijkertijd worden ingeschakeld. Een type toegangsbeheer is ingeschakeld als het selectievakje Toegangsbeheer printer inschakelen (Enable printer access control) is geselecteerd, ongeacht het type dat momenteel wordt weergegeven als u Type toegangsbeheer printer: (Printer Access Control Type:) selecteert. Als beide soorten toegangsbeheer tegelijk zijn ingeschakeld, heeft een computer of netwerkapparaat waarvan het adres in een van beide lijsten is geregistreerd toegang tot de printer. 2. Toegankelijke MAC-adressen: (Accessible MAC Addresses:) Hier worden de geregistreerde MAC-adressen en eventuele opmerkingen weergegeven. 3. Bewerken... (Edit...) Het venster Toegankelijk MAC-adres bewerken (Edit Accessible MAC Address) wordt weergegeven, zodat u de geselecteerde instellingen in Toegankelijke MAC-adressen: (Accessible MAC Addresses:) kunt bewerken. Venster Toegankelijk MAC-adres bewerken/Toegankelijk MAC-adres toevoegen 4. Toevoegen... (Add...) Het venster Toegankelijk MAC-adres toevoegen (Add Accessible MAC Address) wordt weergegeven om het MAC-adres van een computer of een netwerkapparaat te registreren, die of dat via het netwerk toegang heeft tot de printer. Belangrijk Voeg het MAC-adres toe van alle computers of netwerkapparaten in het netwerk die u toegang wilt geven tot de printer. De printer is niet toegankelijk vanaf computers of netwerkapparaten die niet in de lijst staan. 5. Verwijderen (Delete) Hiermee verwijdert u het geselecteerde MAC-adres uit de lijst. Bij selectie van IP-adres (IP address) U geeft computers of netwerkapparaten die toegang hebben op via hun IP-adres. Voor computers of netwerkapparaten waarvan het IP-adres in de lijst staat, is toegang toegestaan. 1. Toegangsbeheer printer inschakelen (IP-adres) (Enable printer access control(IP address)) Selecteer deze optie om toegangsbeheer tot de printer via het IP-adres in te schakelen. Opmerking De twee soorten toegangsbeheer (via het MAC-adres of via het IP-adres) kunnen tegelijkertijd worden ingeschakeld. Een type toegangsbeheer is ingeschakeld als het selectievakje Toegangsbeheer printer inschakelen is geselecteerd, ongeacht het type dat momenteel wordt weergegeven als u Type toegangsbeheer printer: (Printer Access Control Type:) selecteert. Als beide soorten toegangsbeheer tegelijk zijn ingeschakeld, heeft een computer of netwerkapparaat waarvan het adres in een van beide lijsten is geregistreerd toegang tot de printer. 2. Toegankelijke IP-adressen: (Accessible IP Addresses:) Hier worden de geregistreerde IP-adressen en eventuele opmerkingen weergegeven. 3. Bewerken... (Edit...) Het venster Toegankelijk IP-adres bewerken (Edit Accessible IP Address) wordt weergegeven, zodat u de geselecteerde instellingen in Toegankelijke IP-adressen: (Accessible IP Addresses:) kunt bewerken. Venster Toegankelijk IP-adres bewerken/Toegankelijk IP-adres toevoegen 4. Toevoegen... (Add...) In het venster Toegankelijk IP-adres toevoegen (Add Accessible IP Address) dat wordt weergegeven kunt u het IP-adres registreren van een computer of een netwerkapparaat dat via het netwerk toegang heeft tot de printer. Belangrijk Voeg het IP-adres toe van alle computers of netwerkapparaten in het netwerk die u toegang wilt geven tot de printer. De printer is niet toegankelijk vanaf computers of netwerkapparaten die niet in de lijst staan. U kunt maximaal 16 IP-adressen registreren. IP-adressen die als een bereik worden opgegeven, tellen als één adres. Gebruik Specificatie bereik als u 17 of meer IP-adressen wilt registreren. 5. Verwijderen (Delete) Hiermee verwijdert u het geselecteerde IP-adres uit de lijst. Venster Toegankelijk MAC-adres bewerken/Toegankelijk MAC-adres toevoegen Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. De voorbeeldafbeeldingen in dit gedeelte verwijzen naar het venster Toegankelijk MAC-adres toevoegen (Add Accessible MAC Address). 1. MAC-adres: (MAC Address:) Voer het MAC-adres in van een computer of netwerkapparaat om toegang toe te staan. 2. Opmerking: (Comment:) Desgewenst kunt u informatie toevoegen om het apparaat te identificeren, zoals de naam van een computer. Belangrijk Opmerkingen worden alleen weergegeven op de computer die is gebruikt om ze in te voeren. Venster Toegankelijk IP-adres bewerken/Toegankelijk IPadres toevoegen Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. De voorbeeldafbeeldingen in dit gedeelte verwijzen naar het venster Toegankelijk IP-adres toevoegen (Add Accessible IP Address). 1. Specificatiemethode: (Specification Method:) Selecteer Eén adres opgeven (Single Address Specification) of Bereik opgeven (Range Specification) om een of meer IP-adressen toe te voegen. Eén adres opgeven (Single Address Specification) Geef elk IP-adres afzonderlijk op. Bereik opgeven (Range Specification) Geef een reeks opeenvolgende IP-adressen op. 2. IP-adres: (IP Address:) Voer het IP-adres van een computer of netwerkapparaat in om toegang toe te staan wanneer u Eén adres opgeven (Single Address Specification) heeft geselecteerd bij Specificatiemethode: (Specification Method:). Een IP-adres bestaat uit vier waarden tussen 0 en 255. Start-IP-adres: (Start IP Address:) Voer het eerste IP-adres in het adresbereik van de computers of netwerkapparaten in om toegang toe te staan wanneer u Bereik opgeven (Range Specification) heeft geselecteerd bij Specificatiemethode: (Specification Method:). Een IP-adres bestaat uit vier waarden tussen 0 en 255. Eind-IP-adres: (End IP Address:) Voer het laatste IP-adres in het adresbereik van de computers of netwerkapparaten in om toegang toe te staan wanneer u Bereik opgeven (Range Specification) heeft geselecteerd bij Specificatiemethode: (Specification Method:). Een IP-adres bestaat uit vier waarden tussen 0 en 255. Opmerking Start-IP-adres: (Start IP Address:) moet een kleinere waarde zijn dan Eind-IP-adres: (End IP Address:). 3. Opmerking: (Comment:) Desgewenst kunt u informatie toevoegen om het apparaat te identificeren, zoals de naam van een computer. Belangrijk Opmerkingen worden alleen weergegeven op de computer die is gebruikt om ze in te voeren. Andere vensters van IJ Network Tool Venster Canon IJ Network Tool Venster Status Venster Verbindingskwaliteit meten Venster Onderhoud Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf Venster Poort associëren Venster Netwerkgegevens Venster Canon IJ Network Tool In dit gedeelte worden de items en menu's beschreven die worden weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool. Items in het venster Canon IJ Network Tool Menu's van Canon IJ Network Tool Items in het venster Canon IJ Network Tool Het volgende item wordt weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool. 1. Printers: De printernaam, de status, het printermodel en de poortnaam worden weergegeven. Een vinkje naast de printer in de lijst Naam (Name) geeft aan dat deze is ingesteld als standaardprinter. Configuratiewijzigingen worden toegepast op de geselecteerde printer. 2. Bijwerken (Update) Er wordt opnieuw naar printers gezocht. Klik op deze knop als de doelprinter niet wordt weergegeven. Belangrijk Als u de netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen met IJ Network Tool, moet de printer zijn aangesloten via een LAN. Als Geen stuurprogramma (No Driver) wordt weergegeven voor de naam, koppelt u de poort aan de printer. Als het printerstuurprogramma niet is gekoppeld aan een poort Controleer het volgende als er bij de status Niet gevonden (Not Found) wordt weergegeven: Het toegangspunt is ingeschakeld. De LAN-kabel is goed aangesloten in het geval van een bedraad LAN. Als de printer in een netwerk niet wordt gedetecteerd, controleert u of de printer is ingeschakeld en klikt u op Bijwerken (Update). Het kan enkele minuten duren voor de printers worden gedetecteerd. Als de printer nog niet is gedetecteerd, sluit u het apparaat met een USB-kabel op de computer aan en klikt u op Bijwerken (Update). Als de printer wordt gebruikt door een andere computer, wordt een venster weergegeven met deze informatie. Opmerking Dit item heeft dezelfde functie als Vernieuwen (Refresh) in het menu Beeld (View). 3. Configuratie... (Configuration...) Klik hierop om de instellingen van de geselecteerde printer te configureren. Venster Configuratie Opmerking U kunt een printer niet configureren als deze de status Niet gevonden (Not Found) heeft. Dit item heeft dezelfde functie als Configuratie... (Configuration...) in het menu Instellingen (Settings). Menu's van Canon IJ Network Tool Het volgende menu wordt weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool. 1. Menu Bestand (File) Afsluiten (Exit) Hiermee sluit u IJ Network Tool af. 2. Menu Beeld (View) Status Hiermee geeft u het venster Status weer waarin u de status van de printerverbinding en van de draadloze communicatie kunt controleren. Venster Status Vernieuwen (Refresh) De inhoud van Printers: in het venster Canon IJ Network Tool wordt bijgewerkt en weergegeven. Belangrijk Als u de netwerkinstellingen van de printer wilt wijzigen met IJ Network Tool, moet de printer zijn aangesloten via een LAN. Als Geen stuurprogramma (No Driver) wordt weergegeven voor de naam, koppelt u de poort aan de printer. Als het printerstuurprogramma niet is gekoppeld aan een poort Controleer het volgende als er bij de status Niet gevonden (Not Found) wordt weergegeven: Het toegangspunt is ingeschakeld. De LAN-kabel is goed aangesloten in het geval van een bedraad LAN. Als de printer in een netwerk niet wordt gedetecteerd, controleert u of de printer is ingeschakeld en selecteert u daarna Vernieuwen (Refresh). Het kan enkele minuten duren voor de printers worden gedetecteerd. Als de printer nog niet is gedetecteerd, sluit u het apparaat met een USB-kabel op de computer aan en selecteert u Bijwerken (Refresh). Als de printer wordt gebruikt door een andere computer, wordt een venster weergegeven met deze informatie. Opmerking Dit item heeft dezelfde functie als Bijwerken (Update) in het venster Canon IJ Network Tool. Netwerkgegevens (Network Information) Hiermee geeft u het venster Netwerkgegevens (Network Information) weer waarin u de netwerkinstellingen van de printer en de computer kunt controleren. Venster Netwerkgegevens Waarschuwing automatisch weergeven (Display Warning Automatically) Hiermee kunt u de automatische weergave van het instructievenster in- of uitschakelen. Als deze optie is geselecteerd, wordt het instructievenster weergegeven als er een of meer poorten niet beschikbaar zijn voor afdrukken. 3. Menu Instellingen (Settings) Configuratie... (Configuration...) Geeft het venster Configuratie (Configuration) weer waarin u de instellingen van de geselecteerde printer kunt configureren. Venster Configuratie Opmerking Dit item heeft dezelfde functie als Configuratie... (Configuration...) in het venster Canon IJ Network Tool. Poort koppelen... (Associate Port...) Hiermee wordt het venster Poort associëren (Associate Port) weergegeven en kunt u een poort toewijzen aan de printer. Venster Poort associëren Dit menu is beschikbaar als Geen stuurprogramma (No Driver) voor de geselecteerde printer wordt weergegeven. Als u een poort koppelt aan een printer kunt u deze gebruiken. Onderhoud... (Maintenance...) Hiermee geeft u het venster Onderhoud (Maintenance) weer waarin u de standaardwaarden van de netwerkinstellingen van de printer kunt herstellen en de kaartsleuf kunt instellen als netwerkstation. Venster Onderhoud 4. Menu Help Instructies (Instructions) Hiermee geeft u deze handleiding weer. Over (About) Hiermee wordt de versie van IJ Network Tool weergegeven. Venster Status Hier kunt u de status van de printer en de verbindingskwaliteit controleren. Selecteer Status in het menu Beeld (View) om het venster Status weer te geven. Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Als u bedraad LAN gebruikt, zijn Signaalsterkte: (Signal Strength:), Verbindingskwaliteit: (Link Quality:) en Geavanceerde meting... (Advanced Measurement...) niet beschikbaar. 1. Status apparaat: (Device Status:) De apparaatstatus wordt weergegeven als Beschikbaar (Available) of Niet beschikbaar (Unavailable). 2. Signaalsterkte: (Signal Strength:) Hier wordt de sterkte van het signaal dat door de printer wordt ontvangen aangegeven met een waarde tussen 0% en 100%. 3. Verbindingskwaliteit: (Link Quality:) Hiermee wordt de kwaliteit van het signaal zonder ruis tijdens communicatie weergegeven van 0% tot 100%. 4. Geavanceerde meting... (Advanced Measurement...) Hiermee kunt u de kwaliteit van de verbinding tussen de printer en het toegangspunt of tussen de printer en de computer controleren. Wanneer u hierop klikt, wordt het venster Verbindingskwaliteit meten (Connection Performance Measurement) weergegeven. Venster Verbindingskwaliteit meten Venster Verbindingskwaliteit meten Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Via dit venster kunt u de verbindingskwaliteit meten. Venster Verbindingskwaliteit meten (Connection Performance Measurement) (beginvenster) Venster Verbindingskwaliteit meten (Connection Performance Measurement) (voltooiingsvenster) Venster Verbindingskwaliteit meten (Connection Performance Measurement) (beginvenster) Klik op Volgende> (Next>) om de meting te starten. Venster Verbindingskwaliteit meten (Connection Performance Measurement) (voltooiingsvenster) Dit venster wordt weergegeven wanneer de meting is voltooid. 1. Verbindingskwaliteit tussen de printer en het toegangspunt: (Connection Performance between the Printer and the Access Point:) Een symbool geeft het resultaat van de meting van de verbindingskwaliteit tussen de printer en het toegangspunt aan. : Goede verbindingskwaliteit : Onstabiele verbindingskwaliteit : Kan geen verbinding maken : Meting is geannuleerd of kan niet worden uitgevoerd 2. Opnieuw meten (Remeasurement) Hiermee meet u de verbindingskwaliteit opnieuw. Opmerking Als er berichten worden weergegeven bij Algemene kwaliteit van de netwerkverbinding: (Overall Network Performance:), verplaatst u het apparaat en het toegangspunt, zoals aangegeven, om de prestaties te verbeteren. Venster Onderhoud In dit venster kunt u Initialisatie instellen (Setting Initialization) en Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) uitvoeren. Selecteer Onderhoud (Maintenance) in het menu Instellingen (Settings) om het venster Onderhoud (Maintenance) weer te geven. 1. Initialisatie instellen (Setting Initialization) Hiermee herstelt u de standaardwaarden voor alle netwerkinstellingen van de printer. Klik op Initialiseren (Initialize) om het venster Instellingen initialiseren (Initialize Settings) weer te geven en klik op Ja (Yes) om de netwerkinstellingen van de printer te initialiseren. Zet de printer niet uit tijdens de initialisatie. Klik op OK wanneer de initialisatie is voltooid. Als u de initialisatie uitvoert terwijl u verbonden bent via een draadloos LAN, wordt de verbinding verbroken. Voer de installatie daarom uit met de Installatie-cd-rom. 2. Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) Opmerking Dit item is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Status geeft aan of de kaartsleuf als een netwerkstation is toegewezen. Wanneer u hierop klikt, wordt het venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) weergegeven. Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. Hier worden de instellingen van de kaartsleuf weergegeven en kunt u een kaartsleuf in het netwerk toewijzen als netwerkstation van de computer. Dit venster wordt weergegeven wanneer u klikt op Installatie (Setup) in het venster Onderhoud (Maintenance). Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) (instelvenster) Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) (venster bij mislukte instelling) Opmerking U kunt de netwerkinstellingen van de printer wijzigen met IJ Network Tool en een USBverbinding nadat de LAN-instellingen zijn geïnitialiseerd. Als u de netwerkinstellingen wilt wijzigen met IJ Network Tool, moet u eerst de LAN-instellingen activeren. Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) (instelvenster) 1. Schijf: (Drive:) Selecteer de stationsletter die u wilt toewijzen aan het netwerkstation. 2. Bijwerken (Update) Hiermee laadt u opnieuw de stationsletters die niet zijn toegewezen in Computer (Deze computer (My Computer) in Windows XP), waarna ze worden weergegeven in de lijst Schijf: (Drive:). Venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) (venster bij mislukte instelling) Dit venster wordt weergegeven wanneer de netwerkinstelling van de kaartsleuf is mislukt. 1. Overslaan (Skip) Hiermee voltooit u de instellingen zonder een netwerkstation toe te wijzen aan de kaartsleuf. 2. Opnieuw proberen (Retry) Hiermee keert u terug naar het venster Netwerkinstelling van de kaartsleuf (Network Setup of the Card Slot) en voert u de toewijzing van het netwerkstation opnieuw uit. 3. Annuleren (Cancel) Hiermee annuleert u de instelling van de kaartsleuf. Als IJ Network Tool wordt utgevoerd via een LAN, is de knop Annuleren (Cancel) lichtgrijs en kan er niet op worden geklikt. Venster Poort associëren Hier kunt u een gemaakte poort koppelen aan een printerstuurprogramma. Selecteer de printer waarvoor u de koppeling wilt wijzigen en klik daarna op OK. Opmerking U kunt alleen afdrukken met de printer als het printerstuurprogramma is gekoppeld aan de poort. 1. Model: Hier wordt de naam weergegeven van het apparaat dat is opgegeven als een doelpoort. Het veld is leeg als de naam van het apparaat niet is gedetecteerd. 2. Printer: Hier wordt het printerstuurprogramma weergegeven dat op de computer is geïnstalleerd. Selecteer de printer waarvoor u de koppeling wilt wijzigen. 3. OK Hiermee voert u de koppeling uit. Venster Netwerkgegevens Hier worden de netwerkgegevens weergegeven die zijn ingesteld voor de printers en de computers. Selecteer Netwerkgegevens (Network Information) in het menu Beeld (View) om het venster Netwerkgegevens (Network Information) weer te geven. 1. OK Hiermee keert u terug naar het venster Canon IJ Network Tool. 2. Alle gegevens kopiëren (Copy All Information) Alle weergegeven netwerkgegevens worden naar het Klembord gekopieerd. Bijlage voor netwerkcommunicatie De kaartsleuf gebruiken via een netwerk Als het printerstuurprogramma niet is gekoppeld aan een poort Info over technische termen Beperkingen Informatie over de firewall De kaartsleuf gebruiken via een netwerk Opmerking Het voorbeeldscherm is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van de printer die u gebruikt. De kaartsleuf toewijzen als netwerkstation Beperkingen voor het gebruik van de kaartsleuf via het netwerk De kaartsleuf toewijzen als netwerkstation De kaartsleuf kan alleen via een netwerk worden gebruikt als deze softwarematig is toegewezen. U wijst de kaartsleuf toe als netwerkstation door de onderstaande procedure uit te voeren. 1. Plaats een geheugenkaart in de kaartsleuf van het apparaat. 2. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 3. Selecteer het apparaat bij Printers:. 4. Selecteer Onderhoud (Maintenance) in het menu Instellingen (Settings). 5. Klik op Installatie (Setup). 6. Geef de stationsletter op en klik op OK. 7. Controleer of de kaartsleuf is toegewezen. Als de kaartsleuf is toegewezen, wordt het volgende pictogram weergegeven bij Computer (of Deze computer (My Computer)). Beperkingen voor het gebruik van de kaartsleuf via het netwerk • Als het apparaat is verbonden met een netwerk, kan de kaartsleuf door meerdere computers worden gedeeld. Er kunnen meerdere computers tegelijk bestanden lezen van een geheugenkaart in de kaartsleuf. Als een computer echter een bestand naar de geheugenkaart schrijft, hebben andere computers geen toegang tot dat bestand. • Als de computer lid is van een domein, kan de kaartsleuf niet worden toegewezen als netwerkstation. • Als u een geheugenkaart gebruikt waarop grotere bestanden of veel bestanden zijn opgeslagen, wordt een grote hoeveelheid kaarttoegang gegenereerd. In dit geval kan de bewerking op de geheugenkaart mogelijk niet of langzaam worden uitgevoerd. Neem het apparaat pas in gebruik als de Toegang (Access)-lamp van het apparaat brandt. • Als u het netwerkstation voor de kaartsleuf opent via het netwerk, worden bestandsnamen van acht of minder kleine letters (zonder de extensie) wellicht weergegeven in hoofdletters. Een bestandsnaam zoals bijvoorbeeld 'abcdefg.doc', wordt weergegeven als 'ABCDEFG.DOC', terwijl een naam zoals 'AbcdeFG.doc' op ongewijzigd wordt weergegeven. De naam van het bestand wordt niet gewijzigd, maar lijkt alleen gewijzigd te zijn. • Als u instelt dat een geheugenkaart in de kaartsleuf van het apparaat alleen kan worden beschreven vanaf een computer die via USB is aangesloten, hebt u geen toegang tot het netwerkstation van de kaartsleuf. Als u daarentegen echter instelt dat de kaart alleen kan worden beschreven vanaf een computer die is verbonden via het LAN, wordt de kaartsleuf niet gedetecteerd via USB. Controleer of de instelling voor de kaartsleuf correct is, afhankelijk van de verbindingsmethode. Als u bestanden van een geheugenkaart wilt lezen via USB en via een netwerk, schakelt u de functie om vanaf een computer bestanden naar een geheugenkaart te schrijven uit. Bij deze instelling kunt u op geen van beide manieren bestanden schrijven naar een geheugenkaart. • Als u instelt dat een geheugenkaart in de kaartsleuf van het apparaat alleen kan worden beschreven vanaf een computer die via een LAN is verbonden, kunt u bestanden naar een geheugenkaart schrijven vanaf een computer die is verbonden met een netwerk. Bedenk wel dat hierdoor het risico groter wordt dat gegevens op de geheugenkaart besmet raken met computervirussen of worden opgevraagd door onbevoegde gebruikers. U kunt het beste de toegangsbeheerfunctie van het apparaat gebruiken of verbinding maken met internet via een router. Neem contact op met uw internetprovider of een fabrikant van netwerkapparaten voor informatie over het gebruik van een router. • Als u via een netwerk bestanden schrijft naar een geheugenkaart terwijl IJ Network Scanner Selector EX niet actief is, is de wijzigingsdatum van de bestanden mogelijk niet correct. Start IJ Network Scanner Selector EX voordat u bestanden via het netwerk naar een geheugenkaart schrijft. Raadpleeg voor meer informatie 'Het menu en instellingenscherm van IJ Network Scanner Selector EX' voor uw model vanaf de startpagina van de Online handleiding. Als het printerstuurprogramma niet is gekoppeld aan een poort Indien Geen stuurprogramma (No Driver) als naam voor de printer wordt weergegeven in het venster Canon IJ Network Tool, is het printerstuurprogramma niet aan een gemaakte poort gekoppeld. U koppelt een poort aan een printerstuurprogramma door de onderstaande procedure uit te voeren. 1. Start IJ Network Tool. IJ Network Tool starten 2. Selecteer de printer waarvoor Geen stuurprogramma (No Driver) bij Naam (Name) wordt weergegeven. 3. Selecteer Poort koppelen... (Associate Port...) in het menu Instellingen (Settings). Het venster Poort associëren (Associate Port) wordt weergegeven. 4. Selecteer een printer die u aan een poort wilt koppelen. De lijst met printers waarvoor het printerstuurprogramma is geïnstalleerd wordt weergegeven bij Printer: in het venster Poort associëren (Associate Port). Selecteer een printer die u aan een gemaakte poort wilt koppelen. 5. Klik op OK. Info over technische termen In dit gedeelte worden de technische termen beschreven die in de handleiding worden gebruikt. A B C D F I K L M O P R S T U W A • Toegangspunt (Access Point) Een draadloze ontvanger of basisstation dat informatie ontvangt van draadloze clients/het apparaat en ze opnieuw uitzendt. Vereist in een infrastructuurnetwerk. • Ad-hoc Instelling voor een clientcomputer en een apparaat waarbij draadloze communicatie plaatsvindt op peer-to-peer-basis, bijvoorbeeld alle clients met dezelfde SSID/netwerknaam communiceren rechtstreeks met elkaar. Er is geen toegangspunt vereist. Dit apparaat ondersteunt geen ad-hoc-communicatie. • Wachtwoord beheerder (Admin Password) Beheerwachtwoord in IJ Network Tool om toegang te beperken voor netwerkgebruikers. Het wachtwoord moet worden opgegeven om toegang te krijgen tot de printer en de printerinstellingen te wijzigen. Wanneer de netwerkinstellingen van de printer zijn ingesteld op de standaardwaarden, hoeft u het beheerwachtwoord niet in te voeren. • AES Een coderingsmethode. Deze is optioneel voor WPA. Sterk, cryptografisch algoritme dat wordt gebruikt in overheidsinstanties in de VS voor verwerking van gegevens. • Verificatiemethode (Authentication Method) De methode die een toegangspunt gebruikt om een printer via een draadloos LAN te verifiëren. De methoden komen met elkaar overeen. Als u WEP als coderingsmethode gebruikt, kan de verificatiemethode zich aan Open systeem (Open System) of Gedeelte sleutel (Shared Key) hechten. Voor WPA/WPA2 is de verificatiemethode PSK. • Automatisch (Auto) De printer wijzigt automatisch de verificatiemethode, zodat deze gelijk is aan die van het toegangspunt. • Open systeem (Open System) Bij deze verificatiemethode wordt de communicatiepartner geverifieerd zonder de WEPsleutel, zelfs al is WEP gebruiken (Use WEP) geselecteerd. • Gedeelde sleutel (Shared Key) Bij deze verificatiemethode wordt de communicatiepartner geverifieerd met de WEP-sleutel die is ingesteld voor codering. B • Bonjour Een service die in het besturingssysteem Mac OS X is ingebouwd en die automatisch de apparaten detecteert die u op een netwerk kunt aansluiten. C • Kanaal (Channel) Frequentiekanaal voor draadloze communicatie. In de infrastructuurmodus wordt het kanaal automatisch aangepast aan de instellingen van het toegangspunt. Dit apparaat ondersteunt de kanalen 1 tot en met 13. Het aantal kanalen dat kan worden gebruikt voor uw draadloos LAN verschikt afhankelijk van de regio of het land. D • Standaardgateway (Default Gateway) Een doorschakelapparaat waarmee verbinding wordt gemaakt met een ander netwerk, zoals een router of een computer. • DHCP-serverfunctionaliteit De router of het toegangspunt wijst automatisch een IP-adres toe wanneer de printer of computer in een netwerk wordt opgestart. • DNS-server Een server die apparaatnamen omzet in IP-adressen. Als u handmatig een IP-adres opgeeft, moet u het adres opgeven van zowel een primaire server als een secundaire server. F • Firewall Dit is een systeem dat ongeautoriseerde toegang tot de computer in het netwerk voorkomt. Om dergelijke toegang te voorkomen, kunt u de firewallfunctie van een breedbandrouter, de beveiligingssoftware of het besturingssysteem van de computer gebruiken. I • IEEE 802.11b Internationale norm voor draadloos LAN waarbij de frequentie 2,4 GHz wordt gebruikt met een doorvoer van maximaal 11 Mbps. • IEEE 802.11g Internationale norm voor draadloos LAN waarbij de frequentie 2,4 GHz wordt gebruikt met een doorvoer van maximaal 54 Mbps. Compatibel met 802.11b. • IEEE 802.11n Internationale norm voor draadloos LAN waarbij de frequenties 2,4 GHz en 5 GHz worden gebruikt. Zelfs als twee of meer antennes tegelijk worden gebruikt of een hogere overdrachtssnelheid dan voorheen wordt verkregen door meerdere communicatiekanalen tegelijk te gebruiken, kan de overdrachtssnelheid worden beïnvloed door het aangesloten apparaat. Bij de maximale overdrachtssnelheid van 600 Mbps kan worden gecommuniceerd met meerdere computers binnen een straal van circa twaalf meter. Compatibel met 802.11b en 802.11g. • Infrastructuur Configuratie van de clientcomputer en het apparaat waarbij alle draadloze communicatie via een toegangspunt loopt. • IP-adres Een uniek nummer bestaand uit vier delen, gescheiden door punten. Elk netwerkapparaat dat verbinding heeft met internet heeft een IP-adres. Voorbeeld: 192.168.0.1 Een IP-adres wordt normaal gesproken automatisch door een toegangspunt of door een DHCPserver van de router toegewezen. • IPv4/IPv6 Dit zijn internetwerk-protocollen die worden gebruikt op internet. IPv4 maakt gebruik van 32-bit adressen en IPv6 maakt gebruik van 128-bit adressen. K • Sleutelindeling (Key Format) Selecteer ASCII of Hex als indeling voor de WEP-sleutel. Welke tekens voor de WEP-sleutel kunnen worden gebruikt, is afhankelijk van de geselecteerde sleutelindelingen. • ASCII Hiervoor kunt u een tekenreeks van vijf of dertien tekens opgeven die alfanumerieke en onderstrepingstekens '_' kan bevatten. Deze sleutel is hoofdlettergevoelig. • Hex Hiervoor kunt u een tekenreeks van 10 of 26 tekens opgeven die hexadecimale tekens kan bevatten (0 tot 9, A tot F en a tot f). • Sleutellengte (Key Length) Lengte van de WEP-sleutel. Selecteer 64-bits of 128-bits. Met een langere sleutellengte kunt u een complexere WEP-sleutel maken. L • Verbindingkwaliteit (Link Quality) De status van de verbinding tussen het toegangspunt en de printer zonder storing wordt aangegeven met een waarde tussen 0 en 100%. • LPR Een platformonafhankelijk afdrukprotocol dat in TCP/IP-netwerken wordt gebruikt. Het protocol ondersteunt geen bidirectionele communicatie. M • MAC-adres Dit wordt ook het fysieke adres genoemd. Een unieke en permanente hardwareaanduiding die is toegewezen aan netwerkapparaten door de fabrikant. MAC-adressen zijn 48 bits lang en zijn geschreven als hexadecimale nummers, gescheiden door dubbele punten:11:22:33:44:55:66. O • Werkingsstatus (Operation Status) Hiermee wordt de status van de printer aangegeven. P • Proxyserver Een server die een via een LAN verbonden computer verbindt met internet. Als u een proxyserver gebruikt, geeft u het adres en het poortnummer van de proxyserver op. • PSK Een coderingsmethode die wordt gebruikt door WPA/WPA2. R • Router Een doorschakelapparaat waarmee verbinding wordt gemaakt met een ander netwerk. S • Signaalsterkte De sterkte van het signaal dat wordt ontvangen door de printer vanaf het toegangspunt wordt aangegeven met een waarde tussen 0 en 100%. • SSID Uniek label door draadloos LAN. Wordt vaak voorgesteld als een netwerknaam of een toegangspuntnaam. De SSID onderscheidt het ene draadloze LAN van andere LAN's om storingen te voorkomen. De printer en alle clients in een draadloos LAN moeten dezelfde SSID gebruiken om met elkaar te communiceren. De SSID kan maximaal 32 tekens lang zijn en bestaat uit alfanumerieke tekens. Er kan ook naar de SSID worden verwezen met de netwerknaam. • Verborgen (Stealth) In de modus voor verbergen, verbergt een toegangspunt zichzelf door de SSID niet uit te zenden. De client moet de SSID opgeven die is ingesteld op het toegangspunt om dit te kunnen detecteren. • Subnetmasker (Subnet Mask) Een IP-adres bestaat uit twee delen: het netwerkadres en het hostadres. Subnetmasker wordt gebruikt om het subnetmaskeradres uit het IP-adres te berekenen. Een subnetmasker wordt normaal gesproken automatisch door een toegangspunt of door een DHCP-server van de router toegewezen. Voorbeeld: IP-adres: 192.168.127.123 Subnetmasker: 255.255.255.0 Subnetmaskeradres: 192.168.127.0 T • TCP/IP Verzameling van communicatieprotocollen die worden gebruikt om verbinding te maken met hosts op internet of het LAN. Dit protocol maakt communicatie tussen verschillende terminals mogelijk. • TKIP Een coderingsprotocol dat wordt gebruikt door WPA/WPA2. U • USB Seriële interface ontworpen om 'hot-swap' van apparaten mogelijk te maken door ze aan te sluiten en te verwijderen zonder het apparaat uit te schakelen. W • WCN (Windows Connect Now) Gebruikers van Windows Vista of later kunnen de instellingen echter ook rechtstreeks ophalen via een draadloos netwerk (WCN-NET). • WEP/WEP-sleutel Een coderingsmethode die wordt gebruikt door IEEE 802.11. Gedeelde beveiligingssleutel die wordt gebruikt om gegevens te coderen en decoderen die worden verzonden via draadloze netwerken. Deze printer ondersteunt een sleutellengte van 64 bits of 128 bits, de sleutelindelingen ASCII-code en Hexadecimaal, en een sleutelnummer van 1 tot 4. • Wi-Fi Internationale instelling die het samenwerken van draadloze LAN-producten certificeert op basis van de IEEE 802.11-specificatie. Dit apparaat is een door Wi-Fi geautoriseerd product. • Draadloos LAN (Wireless LAN) Een netwerk dat in plaats van met fysieke snoeren, is aangesloten met een draadloze technologie zoals Wi-Fi. • WPA Beveiligingsstructuur die in October 2002 is aangekondigd door de Wi-Fi Alliance. De beveiliging is strenger dan met WEP. • Verificatie WPA bestaat uit de volgende verificatiemethoden: PSK dat kan worden gebruikt zonder een verificatieserver en WPA-802.1x waarvoor wel een verificatieserver is vereist. Dit apparaat ondersteunt WPA-PSK. • Wachtwoordzin Deze gecodeerde sleutel wordt gebruikt om WPA-PSK-verificatie uit te voeren. Het wachtwoord is een reeks van 8 tot 63 alfanumerieke tekens of een 64-cijferige hexadecimale waarde. • WPA2 Beveiligingsstructuur uitgegeven door de Wi-Fi Alliance in september 2004 als een nieuwere versie van WPA. Biedt een sterker coderingsmechanisme met Advanced Encryption Standard (AES). • Verificatie WPA2 bestaat uit de volgende verificatiemethoden: PSK dat kan worden gebruikt zonder een verificatieserver en WPA2-802.1x waarvoor wel een verificatieserver is vereist. Dit apparaat ondersteunt WPA2-PSK. • Wachtwoordzin Deze gecodeerde sleutel wordt gebruikt om WPA2-PSK-verificatie uit te voeren. Het wachtwoord is een reeks van 8 tot 63 alfanumerieke tekens of een 64-cijferige hexadecimale waarde. • WPS (Wi-Fi Protected Setup) WPS is een norm voor het eenvoudig en veilig instellen van een draadloos netwerk. Voor Wi-Fi Protected Setup worden vooral de volgende twee methoden gebruikt: PIN-code: een verplichte instelmethode voor alle gecertificeerde WPS-apparaten. PBC (Push button configuration; drukknop): een drukknop op de hardware of een virtuele drukknop in de software. Beperkingen Als u een printer gebruikt via het draadloze LAN, herkent de printer mogelijk draadloze systemen in de buurt. U moet daarom een netwerksleutel (WEP, WPA of WPA2) instellen voor het toegangspunt om draadloze verzending te coderen. Draadloze communicatie met een product dat niet voldoet aan de Wi-Fi-standaard kan niet worden gegarandeerd. Als u verbinding maakt met te veel computers, kan dit van invloed zijn op de prestaties van de printer, zoals de afdruksnelheid. Informatie over de firewall Een firewall is een functie van de beveiligingssoftware die op de computer is geïnstalleerd of van het besturingssysteem van de computer. Deze functie voorkomt toegang tot het netwerk door onbevoegden. Voorzorgsmaatregelen wanneer een firewallfunctie is ingeschakeld • Een firewallfunctie kan de communicatie tussen een printer en een computer beperken. Hierdoor kunnen de printerinstallatie en -communicatie worden uitgeschakeld. • Tijdens de installatie van de printer wordt u mogelijk gevraagd of u de communicatie wilt in- of uitschakelen, afhankelijk van de firewallfunctie van de beveiligingssoftware of het besturingssysteem. Kies er in dat geval voor de communicatie in te schakelen. • Wanneer u IJ Network Tool gebruikt, wordt u mogelijk gevraagd of u de communicatie wilt in- of uitschakelen, afhankelijk van de firewallfunctie van de beveiligingssoftware. Kies er in dat geval voor de communicatie in te schakelen. • Als u de printer niet kunt installeren, schakelt u de firewallfunctie van de beveiligingssoftware of het besturingssysteem tijdelijk uit. Belangrijk Als u de firewallfunctie hebt uitgeschakeld, moet u de verbinding tussen uw netwerk en internet verbreken. • Sommige toepassingen (zoals software voor netwerkconfiguratie) negeren de firewallinstellingen. Controleer van tevoren de instellingen van de toepassing. • Als de gebruikte printer is ingesteld op IP-adres automatisch verkrijgen (Get IP address automatically), verandert het IP-adres telkens wanneer de printer verbinding maakt met het netwerk. Hierdoor kunnen de printerinstallatie en -communicatie worden uitgeschakeld, afhankelijk van de firewallinstellingen. Wijzig in dat geval de firewallinstellingen of wijs een vast IP-adres toe aan de printer. U kunt een IP-adres instellen met IJ Network Tool. Instellingen wijzigen op het tabblad Draadloos LAN De instellingen wijzigen op het tabblad Bedrade LAN Wanneer u een vast IP-adres toewijst aan de printer, moet u een IP-adres opgeven waarmee de computer kan communiceren. Opmerking Raadpleeg de instructiehandleiding van de computer of software of neem contact op met de fabrikant voor de firewallinstellingen van het besturingssysteem of de beveiligingssoftware. Tips voor een optimale afdrukkwaliteit Handige informatie over inkt Belangrijke punten voor succesvol afdrukken Geef de papierinstellingen op nadat u het papier hebt geplaatst Een afdruktaak annuleren Belangrijke punten voor een consistente afdrukkwaliteit Voorzorgsmaatregelen voor een veilig transport van het apparaat Handige informatie over inkt Hoe wordt de inkt, naast afdrukken, gebruikt voor andere toepassingen? Inkt kan, naast afdrukken, voor verschillende toepassingen worden gebruikt. De inkt wordt niet alleen gebruikt voor het maken van afdrukken, maar ook voor het reinigen van de printkop. Dit zorgt ervoor dat de optimale afdrukkwaliteit behouden blijft. Het apparaat heeft een functie voor het automatisch reinigen van de spuitopeningen waaruit de inkt wordt gespoten, zodat verstopping wordt voorkomen. Tijdens de reinigingsprocedure wordt inkt uit de spuitopeningen gepompt. De hoeveelheid inkt die gebruikt wordt voor het reinigen van de spuitopeningen, wordt tot een minimum beperkt. Wordt er kleureninkt gebruikt voor het maken van zwart-witte afdrukken? Wanneer u afdrukt in zwart-wit, wordt mogelijk andere inkt dan zwart gebruikt, afhankelijk van het type afdrukpapier en de instellingen van het printerstuurprogramma. Er kan dus kleureninkt worden gebruikt voor het maken van zwart-witte afdrukken. Belangrijke punten voor succesvol afdrukken Controleer de status van het apparaat voordat u gaat afdrukken! Is de printkop in orde? Als de spuitopening van printkop verstopt is, worden afdrukken vaag en wordt er papier verspild. Het is raadzaam de printkop te controleren door het controleraster voor de spuitopeningen af te drukken. Onderhoudsprocedure Zijn er inktresten achtergebleven in het binnenste van het apparaat? Nadat het apparaat grote hoeveelheden papier of afdrukken zonder marges heeft geproduceerd, kan het gebied waar het papier doorheen wordt gevoerd, besmeurd raken met inkt. Maak het binnenste van het apparaat schoon door een reiniging van de onderste plaat uit te voeren. Het binnenste van het apparaat reinigen (Reiniging onderste plaat) Controleer de juiste plaatsing van het papier! Is het papier in de juiste richting geplaatst? Plaats papier in de voorste lade MET DE AFDRUKZIJDE NAAR BENEDEN. Papier plaatsen Is het papier gekruld? Gekruld papier kan papierstoringen veroorzaken. Strijk gekruld papier eerst glad voordat u het opnieuw in het apparaat plaatst. 'Herstel het gekrulde papier en plaats het papier opnieuw.' in Papier vertoont vlekken/ Papieroppervlak vertoont krassen Geef de papierinstellingen op nadat u het papier hebt geplaatst Als het ingestelde mediumtype niet overeenkomt met het geplaatste papier, zijn de afdrukresultaten mogelijk niet naar behoren. Nadat u papier hebt geplaatst, moet u het juiste mediumtype voor het geplaatste papier selecteren. Afdrukresultaten niet naar behoren Er zijn verschillende soorten papier: papier met een speciale coating voor het optimaal afdrukken van foto’s en papier dat geschikt is voor documenten. Voor elk mediumtype zijn er vooraf ingestelde instellingen, zoals de manier waarop inkt wordt gebruikt en gespoten, de afstand vanaf de spuitopeningen en dergelijke, zodat u op dat mediumtype afdrukken met een optimale beeldkwaliteit kunt maken. Zo kunt u afdrukken met de instellingen die het meest geschikt zijn voor het geplaatste mediumtype door eenvoudig dat mediumtype te selecteren. Een afdruktaak annuleren Druk nooit op de knop AAN (ON)! Als u tijdens het afdrukken op de knop AAN (ON) drukt, worden de afdrukgegevens die vanaf een computer worden verzonden in de wachtrij van het apparaat geplaatst en kunt u mogelijk niet meer afdrukken. Druk op de knop Stoppen (Stop) als u het afdrukken wilt annuleren. Belangrijke punten voor een consistente afdrukkwaliteit Voor een optimale afdrukkwaliteit is het belangrijk dat de printkop niet uitdroogt of verstopt raakt. Houd u altijd aan de volgende richtlijnen voor een optimale afdrukkwaliteit. Haal de stekker pas uit het stopcontact wanneer het apparaat is uitgeschakeld! Als u op de knop AAN (ON) drukt om het apparaat uit te zetten, wordt de printkop (spuitopeningen) automatisch bedekt om uitdrogen te voorkomen. Als u de stekker uit het stopcontact haalt voordat alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn, wordt de printkop niet correct bedekt. Dit kan uitdroging of verstoppingen veroorzaken. Controleer of alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn voordat u de stekker uit het stopcontact haalt. Kennisgeving over het loskoppelen van het netsnoer Belangrijk Als u de stekker verwijdert, gaan de instellingen voor datum en tijd en alle documenten in het apparaatgeheugen verloren. Verzend een benodigd document of druk het af, of sla het op een USB-flashstation op voordat u de stekker verwijdert. Druk regelmatig af! Als een viltstift een lange tijd niet wordt gebruikt, droogt de punt uit en wordt de stift onbruikbaar, ook als het dopje op de viltstift is geplaatst. Hetzelfde geldt voor de printkop als het apparaat een lange tijd niet wordt gebruikt. Het is daarom raadzaam het apparaat ten minste één keer per maand te gebruiken. Opmerking Afhankelijk van het type papier kan de inkt vervagen als het afdrukgebied met een merk- of markeerstift is aangeraakt of uitlopen als het afdrukgebied met water of transpiratievocht in aanraking is geweest. Voorzorgsmaatregelen voor een veilig transport van het apparaat Let op het volgende wanneer u het apparaat vervoert. Belangrijk Wanneer u het apparaat voor reparatie verzendt Pak het apparaat in een stevige doos in en zorg dat het apparaat rechtop staat (de onderzijde bevindt zich aan de onderkant). Gebruik voldoende beschermend materiaal om een veilig transport te garanderen. Terwijl de FINE-cartridge in het apparaat is geïnstalleerd, drukt u op de knop AAN (ON) om het apparaat uit te schakelen. Het apparaat kan de printkop dan automatisch bedekken om te voorkomen dat de inkt uitdroogt. Nadat u het apparaat hebt ingepakt, mag u de doos niet kantelen of op zijn kant of ondersteboven zetten. Doet u dat wel, dan kan er inkt lekken tijdens het transport en kan het apparaat beschadigd raken. Wanneer u het apparaat opstuurt via een verzendbedrijf, vermeldt u de tekst 'DEZE ZIJDE BOVEN' op de doos om te zorgen dat het apparaat met de onderzijde omlaag wordt gehouden. Vermeld ook de tekst 'BREEKBAAR' of 'VOORZICHTIG' op de doos. 1. Schakel het apparaat uit. 2. Controleer of alle lampjes op het bedieningspaneel uit zijn en trek vervolgens de stekker van het apparaat uit het stopcontact. Kennisgeving over het loskoppelen van het netsnoer Belangrijk Als een lampje op het bedieningspaneel brandt of knippert, mag u de stekker van het apparaat niet uit het stopcontact halen. Dit kan storingen of schade aan het apparaat veroorzaken waardoor het apparaat niet meer kan afdrukken. 3. Trek de papieruitvoersteun uit en sluit vervolgens de papieruitvoerlade. Trek de papiersteun met het verlengstuk van uitvoerlade gesloten. 4. Sluit de voorklep. 5. Koppel de printerkabel los van de computer en het apparaat en trek vervolgens de stekker van het apparaat uit het stopcontact. 6. Zet met plakband alle kleppen van het apparaat vast, zodat deze tijdens het vervoer niet kunnen opengaan. Verpak het apparaat vervolgens in de plastic zak. 7. Pak het apparaat in het beschermende materiaal in wanneer u het apparaat in de doos plaatst. Wettelijke beperkingen voor het gebruik van het product en het gebruik van afbeeldingen Het maken van kopieën en het scannen, afdrukken of het gebruiken van reproducties van de volgende documenten kan illegaal zijn. Deze lijst is niet volledig. Raadpleeg in geval van twijfel een jurist uit uw rechtsgebied. Papiergeld Postwissels Stortingsbewijzen Postzegels (gestempeld of ongestempeld) Identificatiebewijzen of insignes Bepaalde service- of wisseldocumenten Cheques of wissels die door overheidsinstanties zijn uitgegeven Rijbewijzen en eigendomsbewijzen Travellercheques Voedselbonnen Paspoorten Immigratiepapieren Belastingzegels (gestempeld of ongestempeld) Obligaties of andere schuldbekentenissen Aandelencertificaten Werken/kunstwerken die vallen onder het auteursrecht, zonder toestemming van de rechthebbende Specificaties Algemene specificaties Afdrukresolutie (dpi) 4800* (horizontaal) x 1200 (verticaal) * Inktdruppels kunnen worden aangebracht met een tussenafstand van minimaal 1/4800 inch. Interface USB-poort: Hi-Speed USB *1 Poort voor USB-flashstation: Bluetooth v2.0 (optie) *2*3 USB-flashstation LAN-poort: Bedraad LAN: 100BASE-TX/10BASE-T Draadloos LAN: IEEE802.11n/IEEE802.11g/IEEE802.11b *4 *1 Een computer die voldoet aan de Hi-Speed USB-standaard is vereist. Aangezien de Hi-Speed USB-interface volledig opwaarts compatibel is met USB 1.1, kan deze worden gebruikt met USB 1.1. *2 Maximumsnelheid: 1,44 Mbps *3 Bluetooth-verbinding is alleen voor afdruktaken. *4 Instellen is mogelijk via Standaardinstellingen, WPS (Wi-Fi Protected Setup) of WCN (Windows Connect Now). Breedte van afdruk 203,2 mm / 8 inch (Voor afdrukken zonder marges: 216 mm / 8,5 inch) Gebruiksomgeving Temperatuur: 5 tot 35 °C (41 tot 95 °F) Luchtvochtigheid: 10 tot 90% relatieve vochtigheid (geen condensatie) Opslagomgeving Temperatuur: 0 tot 40 °C (32 tot 104 °F) Luchtvochtigheid: 5 tot 95% relatieve vochtigheid (geen condensatie) Stroomvoorziening 100-240 V wisselstroom, 50/60 Hz Stroomverbruik Afdrukken (kopiëren): circa 19 W Stand-by (minimum): circa 1,0 W *1*2 Uit: circa 0,3 W *1 *1 USB-verbinding naar computer *2 De tijd waarna het apparaat stand-by gaat, kan niet worden gewijzigd. Externe afmetingen Ongeveer 458 (B) x 385 (D) x 200 (H) mm Ongeveer 18,1 (B) x 15,2 (D) x 7,9 (H) inch * Met ingetrokken voorklep. Gewicht Circa 8,7 kg (circa 19,0 lb) * Met geïnstalleerde FINE-cartridges. Canon FINE-cartridge 1792 spuitopeningen in totaal (BK 640 spuitopeningen, C/M/Y elk 384 spuitopeningen) A4 of Letter-formaat: max. 30 vellen (papier van 75 g /m2 / 20 lb), tot 4 mm / 0,16 inch hoog ADF-capaciteit Legal-formaat: maximaal 5 vellen (papier van 75 g /m2 / 20 lb), tot een hoogte van 1 mm / 0,04 inch Overige formaten: 1 vel Specificaties voor kopiëren Meerdere afdrukken max. 99 pagina's Intensiteit aanpassen 9 standen, automatische intensiteit (AE-kopie) Vergroten/verkleinen 25% - 400% (eenheden van 1%) Specificaties voor scannen Scannerstuurprogramma TWAIN 1.9 Specificatie/WIA (voor Windows 8/Windows 7/Windows Vista/Windows XP) Maximumscanformaat Glasplaat: A4/Letter, 216 x 297 mm / 8,5 x 11,7 inch ADF: A4/Letter/Legal, 216 x 356 mm / 8,5 x 14,0 inch Scanresolutie Optische resolutie (horizontaal x verticaal) max.: 1200 x 2400 dpi *1 Max. geïnterpoleerde resolutie: 19.200 x 19.200 dpi *2 *1 De optische resolutie geeft de maximale samplingfrequentie aan op basis van ISO 14473. *2 Wanneer u de scanresolutie verhoogt, neemt het maximaal mogelijke scangebied af. Gradatie (invoer/uitvoer) Grijs: 16 bits/8 bits Kleur: 48 bits/24 bits (RGB elk 16 bits/8 bits) Specificaties voor faxen Toepasselijke lijn Public Switched Telephone Network (PSTN) Communicatiemodus Super G3, G3 Gegevenscompressiesysteem Zwart: MH, MR, MMR Kleur: JPEG Modemsnelheid max. 33.6 kbps (automatische terugval) Overdrachtssnelheid Zwart: Ongeveer 3 seconden per pagina met een snelheid van 33.6 kbps (op basis van ITU-T No.1 chart voor VS-specificaties en Canon FAX Standard chart No.1 voor anderen, allebei in standaardmodus) Kleur: Ongeveer 1 minuut per pagina met een snelheid van 33.6 kbps (op basis van Canon COLOR FAX TEST SHEET) Gradatie Zwart: 256 niveaus Kleur: 24-bits kleuren (RGB elk 8-bits) Dichtheid aanpassen 3 niveaus Geheugen Verzenden/ontvangen: ongeveer 50 pagina´s (op basis van ITU-T No.1 chart voor VS-specificaties en Canon FAX Standard chart No.1 voor anderen, allebei in standaardmodus) Faxresolutie Zwarte Standaard: 8 pels/mm x 3,85 lines/mm (203 pels/inch x 98 lijnen/inch) Zwarte Fijn, Foto: 8 pels/mm x 7,70 lines/mm (203 pels/inch x 196 lijnen/inch) Zwart Extra fijn: 300 x 300 dpi Kleur: 200 x 200 dpi Nummers kiezen Automatisch bellen - Verkort kiezen (max. 20 bestemmingen) - Groepskiezen (max. 19 bestemmingen) Normaal kiezen (met de numerieke toetsen) Automatische nummerherhaling Handmatige nummerherhaling (met de knop Nummerherhaling/ Pauze: max. 10 bestemmingen) Overige Activiteitenrapport (na iedere 20 transacties) Sequentiële uitzending (max. 21 bestemmingen) Geweigerde nummers (max. 10 bestemmingen) Netwerkspecificaties Communicatieprotocol TCP/IP Bedraad LAN Ondersteunde standaarden: IEEE802.3u (100BASE-TX)/ IEEE802.3 (10BASE-T) Overdrachtssnelheid: 10 M/100 Mbps (automatisch schakelen) Draadloos LAN Ondersteunde standaarden: IEEE802.11n/IEEE802.11g/ IEEE802.11b Frequentiebandbreedte: 2,4 GHz Kanaal: 1-11 of 1-13 * De frequentiebandbreedte en de beschikbare kanalen hangen af van het land of de regio. Overdrachtsnelheid (standaardwaarde): IEEE802.11n: max. 150 Mbps IEEE802.11g: max. 54 Mbps IEEE802.11b: max. 11 Mbps * Deze waarden zijn de theoretische maximale overdrachtsnelheden tussen de printer en een equivalent netwerkapparaat, en geven geen werkelijk verkregen overdrachtsnelheden aan. Communicatieafstand: binnenshuis 50 m / 164 feet * Het effectieve bereik hangt af van de installatie-omgeving en locatie. Beveiliging: WEP (64/128 bits) WPA-PSK (TKIP/AES) WPA2-PSK (TKIP/AES) Instellen: Standaardinstellingen WPS (configuratie met drukknop/PIN-codemethode) WCN (WCN-NET) Andere functies: beheerderswachtwoord Minimale systeemvereisten Conform de vereisten van het besturingssysteem indien hoger dan hier wordt vermeld. Windows Besturingssysteem Windows 8 Windows 7, Windows 7 SP1 Windows Vista SP1, Vista SP2 Windows XP SP3 alleen 32-bits Raadpleeg de website van Canon voor meer informatie over het gebruik met Windows RT. Browser Internet Explorer 8 of hoger Vasteschijfruimte 3 GB Opmerking: voor installatie van de meegeleverde software. De benodigde hoeveelheid vasteschijfruimte kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. Cd-romstation Vereist Beeldscherm XGA 1024 x 768 Mac OS Besturingssysteem Mac OS X v10.6.8 of later Browser Safari 5 of hoger Vasteschijfruimte 1,5 GB Opmerking: voor installatie van de meegeleverde software. De benodigde hoeveelheid vasteschijfruimte kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. Cd-romstation Vereist Beeldscherm XGA 1024 x 768 Mogelijkheid tot mobiel afdrukken Apple AirPrint Google Cloud Print Windows: de werking kan alleen worden gegarandeerd op een computer waarop Windows 8, Windows 7, Windows Vista of Windows XP is geïnstalleerd. Windows: Internet Explorer 7, 8 of 9 is vereist voor de installatie van Easy-WebPrint EX. Easy-WebPrint EX voor Internet Explorer 9 kan worden gedownload van de Canon-website. Windows: sommige functies zijn mogelijk niet beschikbaar bij Windows Media Center. Windows: .NET Framework 4 of 4.5 moet zijn geïnstalleerd als u de Windows-software wilt gebruiken. Windows: XPS Essentials Pack is vereist als u op Windows XP wilt afdrukken. Mac OS: de vaste schijf moet zijn geformatteerd als Mac OS Uitgebreid (Journaled) of Mac OS Uitgebreid. Mac OS: voor Mac OS is een internetverbinding vereist tijdens de installatie van de software. Windows: het TWAIN-stuurprogramma (ScanGear) is gebaseerd op de TWAIN 1.9-specificatie en vereist Gegevensbronbeheer dat deel uitmaakt van het besturingssysteem. Specificaties kunnen zonder kennisgeving worden gewijzigd.
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project