advertisement
▼
Scroll to page 2
of 84
GPSMAP 400-/500-serie ® gebruikshandleiding © 2010-2012 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Garmin International, Inc. 1200 East 151st Street, Olathe, Kansas 66062, VS Tel. (913) 397.8200 of (800) 800.1020 Fax (913) 397.8282 Garmin (Europe) Ltd. Liberty House Hounsdown Business Park, Southampton, Hampshire, SO40 9LR, Verenigd Koninkrijk Tel. +44 (0) 870.8501241 (buiten het V.K.) 0808 2380000 (vanuit het V.K.) Fax +44 (0) 870.8501251 Garmin Corporation No. 68, Zangshu 2nd Road, Xizhi Dist. New Taipei City, 221, Taiwan (Republiek China) Tel. 886/2.2642.9199 Fax 886/2.2642.9099 Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk hierin voorzien, mag geen enkel deel van deze handleiding worden vermenigvuldigd, gekopieerd, overgedragen, verspreid, gedownload, of opgeslagen in enig opslagmedium, voor enig doel, zonder voorafgaande uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Garmin. Garmin verleent hierbij toestemming voor het downloaden naar een harde schijf of ander elektronisch opslagmedium van een enkele kopie van deze handleiding of van elke revisie van deze handleiding voor het bekijken en afdrukken van een enkele kopie van deze handleiding of van elke revisie van deze handleiding, mits deze elektronische of afgedrukte kopie van deze handleiding de volledige tekst van deze copyright-bepaling bevat en gesteld dat onrechtmatige commerciële verspreiding van deze handleiding of van elke revisie van deze handleiding uitdrukkelijk is verboden. Informatie in dit document kan zonder voorafgaande kennisgeving worden gewijzigd. Garmin behoudt zich het recht voor om haar producten te wijzigen of verbeteren en om wijzigingen aan te brengen in de inhoud zonder de verplichting personen of organisaties over dergelijke wijzigingen of verbeteringen te informeren. Ga naar de website van Garmin (www.garmin.com) voor de nieuwste updates en aanvullende informatie over het gebruik en de werking van dit product en andere Garmin-producten. Garmin®, het Garmin-logo, GPSMAP®, BlueChart®, g2 Vision® en MapSource® zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen, geregistreerd in de Verenigde Staten en andere landen. Ultrascroll™, myGarmin™ en GFS™ zijn handelsmerken van Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen. Deze handelsmerken mogen niet worden gebruikt zonder uitdrukkelijke toestemming van Garmin. NMEA 2000® en het NMEA 2000-logo zijn geregistreerde handelsmerken van de National Maritime Electronics Association. Windows® is een geregistreerd handelsmerk van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en andere landen. Inleiding Inleiding Deze handleiding bevat informatie over de volgende producten: GPSMAP® 421/421s GPSMAP 521/521s GPSMAP 551/551s GPSMAP 451/451s GPSMAP 526/526s GPSMAP 556/556s Tips en snelkoppelingen • In elk scherm kunt u op HOME drukken om direct terug te keren naar het startscherm. • In elk hoofdscherm kunt u op MENU drukken om toegang te krijgen tot geavanceerde instellingen. • Druk kort op de aan-uitknop om de scherminstellingen aan te passen. Uitleg van de handleiding Snelkoppelingen • Het toestel in- of uitschakelen: pagina 2. • GPS-satellietsignalen ontvangen: pagina 5. • SD-kaarten plaatsen en verwijderen: pagina 5. • De fabrieksinstellingen herstellen: pagina 56. • De navigatiekaart gebruiken: pagina 7. • De navigatiekaartinstellingen wijzigen: pagina 11. • Naar een bestemming navigeren: pagina 23. • Waypoints maken en gebruiken: pagina 25. • Systeeminstellingen configureren: pagina 48. • Echolood gebruiken: pagina 57. • Alarmen en berichten: pagina 69. In deze handleiding zijn in de tekst pijltjes (>) opgenomen als het om een aanwijzing gaat om een item te selecteren. De pijltjes geven aan dat u met de tuimelschakelaar een reeks items op het scherm dient te markeren en bij elk item op de toets SELECT dient te drukken. Als er bijvoorbeeld ''selecteer Kaarten > Navigatiekaart'' staat, dient u Kaarten te selecteren en op SELECT te drukken. Daarna dient u Navigatiekaart te markeren en opnieuw op SELECT te drukken. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding i Inleiding Inhoudsopgave Inleiding................................................................................................... i Tips en snelkoppelingen...................................................................................... i Uitleg van de handleiding.................................................................................... i Snelkoppelingen.................................................................................................. i Conformiteitsverklaring.......................................................................................iv Productregistratie...............................................................................................iv Contact opnemen met Garmin...........................................................................iv Aan de slag............................................................................................ 1 Overzicht van het toestel.................................................................................... 1 Het toestel in- of uitschakelen............................................................................ 2 Toestelinstellingen initialiseren........................................................................... 2 De schermverlichting aanpassen....................................................................... 3 Het toetsenbord gebruiken................................................................................. 4 GPS-satellietsignalen ontvangen....................................................................... 5 De simulatormodus gebruiken............................................................................ 5 SD-kaarten plaatsen en verwijderen.................................................................. 5 Het startscherm.................................................................................................. 6 ii Kaarten gebruiken................................................................................. 7 De navigatiekaart gebruiken............................................................................... 7 De navigatiekaartinstellingen wijzigen.............................................................. 11 De splitskaart gebruiken................................................................................... 14 3D-perspectief gebruiken................................................................................. 14 3D Roergangerbeeld gebruiken....................................................................... 15 Visoog 3D gebruiken........................................................................................ 17 Visserijkaarten gebruiken................................................................................. 17 Satellietbeelden met hoge resolutie inschakelen............................................. 18 Luchtfoto's weergeven...................................................................................... 19 Bewegende indicaties voor getijden en stromingen......................................... 20 Gedetailleerde weg- en POI-gegevens............................................................ 21 Automatische begeleiding gebruiken............................................................... 21 Het kaart-/echoloodscherm gebruiken............................................................. 22 Waarheen?........................................................................................... 23 Naar een bestemming navigeren..................................................................... 23 Waypoints maken en gebruiken....................................................................... 25 Routes maken en gebruiken............................................................................ 26 Sporen gebruiken............................................................................................. 28 BlueChart g2 Vision gebruiken......................................................................... 30 Navigeren met een Garmin-stuurautomaat...................................................... 30 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Inleiding Informatie weergeven......................................................................... 31 Een kompas weergeven................................................................................... 31 Cijfers weergeven............................................................................................. 31 Reisinformatie weergeven................................................................................ 32 Brandstof- en motormeters weergeven en aanpassen.................................... 32 Windmeters weergeven en aanpassen............................................................ 36 Informatie van het getijdenstation weergeven.................................................. 37 Getijdeninformatie weergeven.......................................................................... 38 Zon- en maaninformatie weergeven................................................................. 38 Gebruikergegevens weergeven....................................................................... 39 Overige schepen weergeven............................................................................ 41 Automatic Identification System....................................................................... 41 De kaartplotter configureren.............................................................. 48 Systeeminformatie weergeven......................................................................... 48 Systeeminstellingen configureren.................................................................... 48 De eenheden configureren............................................................................... 49 De taal van het systeem wijzigen..................................................................... 49 De navigatievoorkeuren configureren.............................................................. 50 Communicatie-instellingen configureren.......................................................... 51 Alarmen instellen.............................................................................................. 53 Het alarm voor de totale brandstof aan boord instellen.................................... 54 Mijn boot configureren...................................................................................... 55 Overige schepen configureren......................................................................... 56 De fabrieksinstellingen herstellen..................................................................... 56 Echolood gebruiken............................................................................ 57 Het volledige scherm........................................................................................ 57 Het gesplitste frequentiescherm....................................................................... 58 Het gesplitste zoomscherm.............................................................................. 58 Het dieptelogscherm........................................................................................ 59 Het temperatuurlogscherm............................................................................... 59 Het echolood instellen...................................................................................... 60 Geavanceerde echoloodinstellingen................................................................ 61 DSC (Digital Selective Calling)........................................................... 62 De kaartplotter in combinatie met een marifoon gebruiken.............................. 62 Een DSC-contactpersoon toevoegen............................................................... 63 De DSC-lijst weergeven................................................................................... 63 Noodoproepen ontvangen................................................................................ 63 Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een marifoon......................... 64 MOB-noodoproepen uitvoeren vanaf de kaartplotter....................................... 64 Positie bijhouden.............................................................................................. 64 Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren................................................... 65 Een AIS-doel oproepen.................................................................................... 66 Appendix.............................................................................................. 67 Specificaties..................................................................................................... 67 Alarm en berichten........................................................................................... 69 Schermafbeeldingen vastleggen...................................................................... 72 Het toestel onderhouden.................................................................................. 72 Softwarelicentieovereenkomst......................................................................... 73 Index..................................................................................................... 74 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding iii Inleiding Lees de gids Belangrijke veiligheids- en productinformatie in de verpakking voor productwaarschuwingen en andere belangrijke informatie. Hg - lamp(en) in dit product bevat(ten) kwik en dient/ Productregistratie Vul de onlineregistratie vandaag nog in zodat wij u beter kunnen helpen. Ga naar http://my.garmin.com. Bewaar uw originele aankoopbewijs of een fotokopie op een veilige plek. Contact opnemen met Garmin dienen te worden gerecycled of weggegooid volgens plaatselijke, provinciale of landelijke wet- en regelgeving. Neem contact op met de technische ondersteuning van Garmin als u tijdens het gebruik van het toestel vragen hebt. Ga in de V.S. naar www.garmin.com/support of neem telefonisch contact op met Garmin USA via (913) 397.8200 of (800) 800.1020. Ga voor meer informatie naar: www.garmin.com/aboutGarmin/environment/disposal.jsp. Neem in het V.K. contact op met Garmin (Europe) Ltd. via het telefoonnummer 0808 2380000. Conformiteitsverklaring Ga in Europa naar www.garmin.com/support en klik op Contact Support voor ondersteuningsinformatie voor uw regio. U kunt ook telefonisch contact opnemen met Garmin (Europe) Ltd. op +44 (0) 870.8501241. Hierbij verklaart Garmin dat dit product voldoet aan de basiseisen en overige relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. De volledige conformiteitsverklaring kunt u lezen op www.garmin.com/compliance. iv GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Aan de slag Aan de slag Overzicht van het toestel Aan-uit/ schermverlichting Bereik (-/+) GPSMAP 526/556 Tuimelschakelaar MARK SELECT MENU NMEA 2000® Vermogen/gegevens HOME Externe GPS-antenne GPSMAP 421/451/ 521/551 SD-kaartuitsparing Illustratie van GPSMAP 526 Vermogen/gegevens NMEA 2000® GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Externe GPS-antenne 1 Aan de slag Het toestel in- of uitschakelen Als u het toestel wilt inschakelen, druk dan op de aan-uitknop. Als er een scherm met een waarschuwing wordt weergegeven, selecteer dan Akkoord om naar het startscherm te gaan. Opmerking: als u het toestel voor het eerst inschakelt, dient u de aanvankelijke instellingen te configureren. Zie “Toestelinstellingen initialiseren”. Als u het toestel wilt uitschakelen, druk dan op de aan-uitknop. Toestelinstellingen initialiseren Als u het toestel voor het eerst inschakelt, dient u de aanvankelijke instellingen te configureren. Opmerking: u kunt deze instellingen later wijzigen via het configuratiescherm (pagina 56). Taal: selecteer de taal die u op het scherm wilt zien. Winkeldemo: selecteer Uit. (Deze optie is alleen beschikbaar als u het toestel voor het eerst inschakelt.) Welkom: selecteer OK. NMEA-toestellen: als u NMEA 0183-toestellen hebt aangesloten op een seriële poort, dient u op te geven welke poorten zijn aangesloten. AIS-ontvanger (niet beschikbaar als u Geen of NMEA toestellen selecteert): selecteer Ja als een van de toestellen die is aangesloten op een seriële poort een AIS-ontvanger (Automatic Identification System) is. Positieformaat: geef aan welk coördinatensysteem u wilt gebruiken voor de locatieweergave. Tijdformaat: geef aan in welke indeling u de tijd weergegeven wilt hebben: 12‑uur, 24‑uur of UTC (Universal Time Coordinated). Startscherm 2 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Aan de slag Tijdzone: hier stelt u de tijdzone in waarvan u de tijd wilt weergeven. Als voor de tijdzone Auto wordt geselecteerd, is de optie voor zomertijd niet beschikbaar omdat deze dan ook op Auto wordt ingesteld. Systeemeenheden: geef aan welke eenheden u op uw scherm wilt weergeven: Statuut, Metrisch of Nautisch, of selecteer Gebruiker als u de eenheden voor diepte, temperatuur, afstand, snelheid, hoogte, volume en druk zelf wilt instellen. De schermverlichting aanpassen 1. Druk kort op de aan-uitknop. 2. Druk links of rechts op de tuimelschakelaar als u de helderheid wilt aanpassen. Minimum veilige diepte: selecteer de minimaal veilige diepte voor uw boot. Raadpleeg de documentatie van uw boot voor meer informatie. Ondiepwateralarm: alleen beschikbaar als u NMEA-dieptegegevens van een echolood ontvangt. Selecteer Ja of Nee. Minimum ruimte boven: selecteer de minimum doorvaarhoogte voor uw boot. Raadpleeg de documentatie van uw boot voor meer informatie. Bereik AIS-alarm: selecteer de afstand waarop een alarm afgaat als een AISschip uw boot nadert (pagina 56). Tijd tot AIS-alarm: selecteer de tijd waarop een alarm moet afgaan als een AISschip de veilige zone rond uw boot lijkt te doorsnijden (pagina 56). Als een snelheidswieltje wordt gedetecteerd, wordt u gevraagd of u nu wilt kalibreren. Selecteer Ja of Nee. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Als u wilt dat het toestel de schermverlichting automatisch aan het omgevingslicht aanpast, selecteert u Auto schermverlichting (automatische schermverlichting is alleen beschikbaar voor de GPSMAP 526 en 556). 3 Aan de slag Schakelen tussen de dag- en nachtmodus: 1. Druk kort op de aan-uitknop. 2. Selecteer Kleurmodus. 3. Druk links of rechts op de tuimelschakelaar om tussen de modi heen en weer te schakelen. Het toetsenbord gebruiken Aan-uit/ schermverlichting Bereik (-/+) Tuimelschakelaar MARK SELECT MENU HOME Aan-uit/schermverlichting: houd de knop even ingedrukt om de eenheid in of uit te schakelen. Druk deze knop kort in om de dag-/nachtmodus aan te passen. Bereik (-/+): druk op deze knop om het bereik van het echolood aan te passen. Druk om in of uit te zoomen op een kaart. Druk om een pagina verder of terug te gaan in lijsten. Tuimelschakelaar: indrukken omhoog, omlaag, links of rechts om door menu's te gaan, velden te markeren en gegevens in te voeren. MARK: druk op deze knop om een waypoint te markeren. SELECT: druk op deze knop om gemarkeerde items te selecteren. HOME: druk op deze knop om terug te keren naar het startscherm. 4 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Aan de slag MENU: druk op deze knop voor aanvullende instellingen en configuratieopties. Druk wanneer dat wordt aangegeven om terug te keren naar het vorige scherm. GPS-satellietsignalen ontvangen Wanneer u het toestel inschakelt, moet de GPS-ontvanger de gegevens van de satellieten verzamelen en de actuele locatie bepalen. Wanneer het toestel satellietsignalen ontvangt, worden de signaalsterktebalken bovenin het startscherm groen . Wanneer het toestel de satellietsignalen verliest, en wordt het positiepictogram weergegeven als verdwijnen de groene balken een knipperend vraagteken. Ga naar de Garmin-website op www.garmin.com/aboutGPS voor meer informatie over GPS. De simulatormodus gebruiken De simulatormodus schakelt de GPS-ontvanger uit, voor gebruik binnenshuis of om te oefenen. Het toestel ontvangt in de simulatormodus geen satellietsignalen. De simulatormodus inschakelen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Systeem > Simulator. 2. Selecteer Instellen om de snelheid, positie en koersinstelling in te stellen. SD-kaarten plaatsen en verwijderen Uw toestel ondersteunt SD (Secure Digital)-kaarten. Plaats de optionele BlueChart® g2 Vision® SD-kaarten om satellietbeelden met een hoge resolutie en luchtfoto's van havensteden, havens, jachthavens en andere interessante locaties weer te geven. Gebruik SD-kaarten voor het overbrengen van gegevens, zoals bijvoorbeeld waypoints, routes en sporen naar een ander compatibel Garminproduct of een computer (pagina 40). De SD-kaartuitsparing vindt u rechtsonder op het toestel. Als u een SD-kaart wilt plaatsen, dient u het klepje te openen en de SD-kaart naar binnen te drukken tot deze op zijn plaats klikt. Als u de kaart uit de kaartplotter wilt verwijderen, dient u opnieuw op de kaart te drukken en deze daarna los te laten. Waarschuwing U dient in de simulatormodus niet te navigeren omdat de GPS-ontvanger is uitgeschakeld. De signaalsterktebalken die worden weergegeven zijn slechts simulaties en geven dus niet de sterkte van de werkelijke satellietsignalen weer. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 5 Aan de slag • Echolood: echoloodinformatie instellen en openen (pagina 57). Opmerking: u dient een toestel uit de serie S te hebben (zoals een GPSMAP 526s) met een aangesloten transducer om echoloodfuncties te kunnen gebruiken. • Kaart/Echolood: stel een gesplitst scherm in waarin zowel een kaart als het echolood worden weergegeven (pagina 22). • Waarheen?: toegang tot navigatiefuncties (pagina 23). • Informatie: geef informatie weer, zoals dashboardopties, getijden, stromingen, zon- en maanstanden, gebruikergegevens en informatie over andere schepen (pagina 31). • Configureer: toegang tot toestel- en systeeminstellingen (pagina 48). Opmerking: als u met een SD-kaart waypoints overbrengt van MapSource® of HomePort™, dient u de software als volgt bij te werken naar de meest recente versie van MapSource: klik op Help > Controleren op software-updates of ga naar de website van Garmin op www.garmin.com. Het startscherm Via het startscherm hebt u toegang tot alle andere schermen. In elk scherm kunt u op HOME drukken om direct terug te keren naar het startscherm. • Kaarten: selecteer navigatiekaarten, visserijkaarten, 3D-perspectiefkaarten, 3D Roergangerbeeld-kaarten, Visoog 3D-kaarten en gesplitste navigatiekaarten. Opmerking: 3D Roergangerbeeld en Visoog 3D zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. Visserijkaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt of als u ingebouwde kaart ondersteuning voor visserijkaarten biedt. 6 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken Kaarten gebruiken Uw kaartplotter beschikt over een wereldwijde basiskaart of BlueChart g2cartografie voor de Amerikaanse kustlijn of een bepaald land. • Navigatiekaart: geeft alle relevante navigatiegegevens weer die beschikbaar zijn op uw vooraf geïnstalleerde kaarten, waaronder boeien, lichten, kabels, diepten, jachthavens en getijdenstations op één overzichtskaart. • 3D-perspectief: biedt een panoramisch beeld van bovenaf en van achter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en dient als visueel navigatiehulpmiddel. • Splits kaart: bij deze optie worden er tegelijkertijd twee navigatiekaarten met verschillende zoomniveaus weergegeven. 3D Roergangerbeeld-kaarten en Visoog 3D-kaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. Visserijkaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt of als u ingebouwde kaart ondersteuning biedt voor visserijkaarten. • 3D Roergangerbeeld: een beeld van bovenaf en van achter uw boot dat een driedimensionaal navigatiehulpmiddel vormt. De gegevens van BlueChart g2 Vision 3D Roergangerbeeld zijn gedetailleerder dan de voorgeladen gegevens. Opmerking: als u een GPSMAP 421, 521 of 526 gebruikt (inclusief de ''s''-modellen), dient u een optionele vooraf geprogrammeerde BlueChart g2 Vision SD-kaart te plaatsen om gedetailleerde navigatie- en Mariner's Eyekaarten te kunnen weergeven. De navigatiekaart gebruiken Gebruik de navigatiekaart om uw koers te bepalen, kaartinformatie weer te geven en als navigatiehulpmiddel. Als u de navigatiekaart wilt weergeven, dient u in het startscherm Kaarten > Navigatiekaart te selecteren. • Visserijkaart: een weergave van de kaart met benadrukte bodemgegevens en zonder navigatiegegevens. Deze kaart is zeer geschikt voor diepzeevissen. • Visoog 3D: een 3D-onderwaterweergave van de zeebodem met behulp van de gegevens op de kaart. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 7 Kaarten gebruiken Overige schepen: bekijk informatie over andere schepen als uw kaartplotter is aangesloten op een extern AIS-toestel (Automatic Identification System) of DSCtoestel (Digital Selective Calling) (pagina 62). Uw boot Getijdenstation Zichtbaar wrak Baken Stop navigatie: stop met het navigeren naar uw bestemming (alleen beschikbaar tijdens het navigeren). Gegevensbalken: de waarden voor onder motor, navigatie, vissen, brandstof of onder zeil tonen of verbergen. Licht Maritieme diensten Zichtbare rots Zoomschaal Navigatiekaart met g2 Vision Gegevensbalken Het menu van de navigatiekaart Selecteer MENU voor toegang tot meer instellingen of opties van de navigatiekaart. Volledig scherm kaart: bekijk de navigatie- of visserijkaart op een volledig scherm, zonder weergave van nummers. Waypoints en tracks: hier kunt waypoints (pagina 25) en sporen (pagina 28) weergeven, toevoegen en configureren. 8 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken • Onder motor: de gegevensbalken GPS-snelheid, GPS-koers, Diepte en GPSpositie in- of uitschakelen. Selecteer Instellen gegevensbalk om de gegevens op het scherm in te stellen. • Navigatie: de gegevensbalken Afstand tot bestemming, Aankomst, Van koers en Peiling in- of uitschakelen. Selecteer Auto om de kruisgegevensbalk altijd in te schakelen wanneer u naar een bestemming navigeert. Selecteer Instellen gegevensbalk om andere gegevens te kiezen voor weergave op de kruisgegevensbalk. • Vissen: de gegevensbalk Diepte, Watertemperatuur en Watersnelheid in- of uitschakelen. • Brandstof: de gegevensbalk Brandstofverbruik, Resterende brandstof, Bereik en Brandstofverbruik in- of uitschakelen. • Onder zeil: de gegevensbalk Watersnelheid, Windsnelheid, Windhoek en Behouden snelheid in- of uitschakelen. Selecteer Wind om te schakelen tussen de ware en de schijnbare windhoek en windsnelheid. • Kompaslijn: de huidige voorliggende koers en een indicatie van de peiling voor de gewenste koers tijdens het navigeren. De weergave van Wind VMG en Waypoint VMG in gegevensbalken De kaartplotter schakelt automatisch tussen de weergave van Behouden snelheid (VMG) en Waypoint VMG in de gegevensbalken. Waypoint VMG wordt onder de volgende omstandigheden weergegeven: • Waypoint VMG wordt in de gegevensbalk Routedeel weergegeven wanneer u een route aflegt of een automatische begeleidingslijn volgt. • Waypoint VMG wordt in de gegevensbalk Onder zeil weergegeven wanneer u een route aflegt of een automatische begeleidingslijn volgt en u de gegevensbalk Routedeel uitschakelt. Wind VMG wordt onder de volgende omstandigheden weergegeven: • Wind VMG wordt in de gegevensbalk Onder zeil weergegeven wanneer u een route aflegt of een automatische begeleidingslijn volgt. • Wind VMG wordt op de gegevensbalk Onder zeil weergegeven wanneer de gegevensbalk Routedeel ingeschakeld is. Kaartinstelling: pas de navigatiekaartinstellingen aan (pagina 11). Kaartgegevens begrijpen Op kaarten voor BlueChart g2 en BlueChart g2 Vision worden grafische symbolen gebruikt om kaartkenmerken aan te duiden, conform de Amerikaanse en internationale normen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 9 Kaarten gebruiken Andere functies die op de meeste kaarten voorkomen zijn dieptelijnen (bij diep water zijn deze wit), getijdenzones, dieptepeilingen (zoals weergegeven op de originele papieren kaart), navigatiehulpmiddelen en symbolen, en obstakels en kabelgebieden. Navigeren naar een punt op de kaart Als u de kaartwijzer verplaatst, ziet u rechtsonder op de kaart de afstand en peiling tussen uw huidige locatie en de coördinaten van de locatie die de kaartwijzer aangeeft. Als u over de kaart wilt schuiven, dient u omhoog, omlaag, links of rechts op de tuimelschakelaar te drukken. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart of Splits kaart. 3. Selecteer met de tuimelschakelaar de gewenste positie op de kaart. 4. Druk op SELECT. 5. Selecteer Navigeer naar. 6. Selecteer Ga naar (of Begeleid naar als u een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-kaart voor automatische begeleiding gebruikt). Kaartwijzer 7. Volg de gekleurde lijn op het scherm naar de bestemming. voor het maken van een route naar een punt op de kaart Zie pagina 26. De navigatiekaart schuiven Gebruik de tuimelschakelaar om de kaartwijzer ( ) van uw huidige positie naar andere gebieden op de navigatiekaart te verplaatsen. Als u voorbij de rand van de huidige kaart schuift, schuift het scherm mee, zodat de route die u volgt continu zichtbaar blijft. Druk op MENU en selecteer Stop schuiven als u niet langer wilt schuiven. Op de kaart in- en uitzoomen Met de Bereik-toetsen (-/+) bestuurt u het zoomniveau, hetgeen wordt aangegeven door de schaal onder aan de navigatiekaart ( ). Het balkje onder het cijfer geeft de afstand op de kaart weer. 10 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken Toegang tot overige objectinformatie Met de kaartwijzer ( ) kunt u informatie weergeven over kaartitems, waypoints en kaarten op het scherm. Toegang tot overige objectinformatie: 1. Markeer met de kaartwijzer een item op de navigatiekaart en druk op SELECT. Informatie van het getijdenstation weergeven Informatie van het getijdenstation wordt op de kaart weergegeven door een gedetailleerd pictogram dat het relevante getijdenniveau laat zien. U kunt een uitgebreide grafiek voor een getijdenstation weergeven die u helpt het getijde voor verschillende tijdstippen of dagen te voorspellen. Markeer een getijdenstationpictogram ( SELECT. ) met de kaartwijzer ( ) en druk op voor meer informatie over getijdenZie pagina 37. De navigatiekaartinstellingen wijzigen Geselecteerd item Selecteer Kaarten > Navigatiekaart > MENU > Kaartinstelling om de navigatiekaartinstellingen te wijzigen vanuit het startscherm. Foto: hiermee stelt u de satellietbeelden met een hoge resolutie in op Uit, Alleen land of Aan. Satellietbeelden met hoge resolutie zijn alleen beschikbaar als u beschikt over een BlueChart g2 Vision SD-kaart. Getijden/stromingen: hiermee schakelt u de getijden en stromingen in of uit (pagina 36). Selecteer Geanimeerd om bewegende indicaties van het getijdenstation en de richting van de stroming op de kaart weer te geven (pagina 20). Servicepunten: hiermee schakelt u maritieme servicepunten in of uit. 2. Selecteer het item. Selecteer Herzie en selecteer het gewenste item als er meerdere items in het gebied voorkomen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 11 Kaarten gebruiken Rozen: hiermee geeft u een kompasroos weer rond uw boot waarmee u de kompasrichting aangeeft. De ware of schijnbare windrichting wordt weergegeven als het toestel is aangesloten op een compatibele maritieme windsensor. Windrichtingaanwijzer Kompasroos • Koers boven: de gewenste koers wordt altijd naar boven weergegeven. De koerslijn wordt op het scherm verticaal weergegeven. Detail: hiermee stelt u in hoe gedetailleerd de verschillende zoomniveaus op de kaart worden weergegeven. Druk op de linkerpijl van de tuimelschakelaar om minder details weer te geven op de kaart. Druk op de rechterpijl van de tuimelschakelaar om meer details weer te geven op de kaart. De kaartweergave wijzigen Selecteer in het startscherm Grafieken > Navigatiekaart > MENU > Kaartinstelling > Kaartweergave. Oriëntatie: hiermee wijzigt u het perspectief van de kaart. • Noord boven: de bovenkant van de kaart is het noorden. • Krs. boven: de kaartweergave wordt aan de huidige koers aangepast. 12 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken Koerslijn: de boeglijn wordt doorgetrokken in uw reisrichting. Symbolen: de symboolvoorkeuren wijzigen. • Uit: hiermee schakelt u de koerslijn uit. • Grootte van navigatiekenmerken: hiermee past u de grootte van de navigatiesymbolen op de kaart aan. • Afstand: geeft de afstand tot het einde van de koerslijn weer. • Tijd: de benodigde tijd voor het bereiken van het einde van de koerslijn. Wereldkaart: een standaardwereldkaart of satellietbeelden weergeven (wanneer Hele wereldkaart is geselecteerd). Puntpeilingen: dieptemetingen in- of uitschakelen en een gevaarlijke diepte instellen. Veiligheidsarcering (alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision-kaart gebruikt): hiermee wordt een geselecteerde diepte geïdentificeerd. Gebieden op de kaart die ondieper zijn dan de opgegeven waarde, worden blauw gearceerd, en gebieden die dieper zijn dan de opgegeven waarde, worden wit gearceerd. De contour wordt altijd getekend op de geselecteerde diepte of dieper dan de geselecteerde diepte. Selecteer Auto als u de standaarddiepte van de g2 Vision-kaart wilt gebruiken. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding • Type navigatiekenmerken: hiermee stelt u de symbolenset voor de navigatiekenmerken in (NOAA of IALA). • Nuttige punten op land: hiermee schakelt u de weergave van nuttige punten op land (POI's) in of uit. • Lichtsectoren: hiermee kunt u de sector waarin een navigatielicht zichtbaar is in- en uitschakelen. Selecteer Auto als u de lichtsectoren wilt filteren op basis van het zoomniveau. • Kaartgrenzen: schakel bij het laden van BlueChart g2 Vision SD-kaarten de kaartgrenzen in, als u wilt zien welk gebied een kaart bestrijkt. • Fotopunten: hiermee schakelt u camerapictogrammen (pagina 20) in of uit wanneer u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. • Voertuigpictogram: hiermee kunt u een kleine, middelgrote of grote boot of driehoek selecteren als uw bootpictogram op de kaart. 13 Kaarten gebruiken De splitskaart gebruiken Gebruik de splitskaart om de navigatiekaart tegelijkertijd bij twee verschillende zoomniveaus weer te geven. 3D-perspectief gebruiken 3D-perspectief biedt een panoramisch beeld van bovenaf en vanachter uw boot (in overeenstemming met uw koers) en dient als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen. Selecteer in het startscherm Kaarten > 3D-perspectief om het scherm 3Dperspectief te openen. Druk op de Bereik-toets (+) om het perspectief dichter bij de boot en het water te brengen. Druk op de Bereik-toets (-) om het perspectief verder van de boot vandaan te brengen. Details weergeven over navigatiemiddelen, zoals bakens, lichten en obstructies: 1. Wijs het navigatiemiddel aan met de tuimelschakelaar. Als u de cursor boven het navigatiemiddel plaatst, wordt het desbetreffende middel gemarkeerd. 2. Druk op SELECT om informatie over het navigatiemiddel weer te geven. Instellingen voor 3D-perspectief Navigatiekaart (met een BlueChart g2 Vision-kaart) splitsen Op de bovenste helft van het scherm wordt tien keer sterker ingezoomd dan op de onderste helft van het scherm. Met de Bereik-toetsen (-/+) bepaalt u het zoomniveau. Druk in het scherm 3D-perspectief op MENU voor toegang tot meer instellingen of opties. Waypoints en tracks: hier kunt waypoints en sporen weergeven, toevoegen en configureren. • Tracks: hiermee schakelt u sporen in of uit (pagina 28). Druk op MENU om extra instellingen weer te geven (pagina 8). 14 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken • Waypoints: hiermee geeft u bestaande waypoints weer, sorteert of filtert u deze of maakt u nieuwe waypoints. • Nieuw waypoint: hiermee markeert u een nieuw waypoint. • Actieve tracks: hiermee beheert u sporen (pagina 28). • Opgeslagen tracks: hiermee geeft u een lijst met opgeslagen sporen weer. Overige schepen: geef informatie over andere schepen weer. Om informatie over andere schepen weer te geven, moet uw toestel zijn aangesloten op een extern AIS-toestel (Automatic Identification System) of DSC-toestel (Digital Selective Calling) (pagina 62). Gegevensbalken (pagina 8): geven de waarden aan voor kruissnelheid, navigatie, vissen, brandstof, zeilen of de kompaslijn (pagina 9). De waarden kunnen worden weergegeven of verborgen. Kaartweergave: de 3D-perspectief-kaart aanpassen. • Afstandcirkels: de afstandcirkels voor de afstandsmeting in- of uitschakelen. • Navigatiebaanbreedte: hiermee kunt u de breedte van de koerslijn voor de navigatie aanpassen. Deze instelling heeft ook invloed op routes (Route naar) maar niet op automatische begeleiding (Begeleid naar). 3D Roergangerbeeld gebruiken 3D Roergangerbeeld Navigatiekaart Druk op de Bereik-toets (+) om het perspectief dichter bij de boot en het water te brengen. Druk op de Bereik-toets (-) om het perspectief verder van de boot vandaan te brengen. De schaal ( ) wordt kort onder aan het scherm weergegeven. Een BlueChart g2 Vision SD-kaart biedt 3D Roergangerbeeld, een gedetailleerd driedimensionaal beeld van bovenaf en vanachter uw boot (in overeenstemming met uw koers), als visueel navigatiehulpmiddel. Deze weergave is nuttig voor het navigeren rond verraderlijke ondiepten, riffen, bruggen of kanalen en komt van pas bij het binnenvaren en verlaten van onbekende havens of ankerplaatsen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 15 Kaarten gebruiken Details weergeven over navigatiemiddelen, zoals bakens, lichten en obstructies: 1. Wijs het navigatiemiddel aan met de tuimelschakelaar. Als u de cursor boven het navigatiemiddel plaatst, wordt het desbetreffende middel gemarkeerd. 2. Druk op SELECT om informatie over het navigatiemiddel weer te geven. Gevarenkleuren: de gevarenkleuren in- of uitschakelen. De instelling Uit toont de kust zoals u deze vanaf het water ziet. De instelling Aan gebruikt een kleurenschaal om ondiep water en land aan te geven. Blauw geeft diep water aan, geel betekent ondiep water en rood staat voor zeer ondiep water. Instellingen voor 3D Roergangerbeeld In het scherm 3D Roergangerbeeld om meer instellingen of opties weer te gevenDruk op MENU. Zie ''Navigatiekaartmenu'' op pagina 8 voor informatie over instellingen en opties met betrekking tot waypoints en sporen, overige schepen en gegevensbalken. Selecteer MENU > Kaartweergave om de weergave van het scherm 3D Roergangerbeeld aan te passen. Stijl: selecteer hoe kaartgegevens over 3D-terrein worden weergegeven. • Klassiek: er wordt een kleurschema gebruikt om 3D-terrein aan te geven. • Kaarten: kaartgegevens worden in een 3D-weergave verschaft. • Foto's: naast kaartinformatie worden ook satellietfoto's weergegeven. 3D Roergangerbeeld gevarenkleuren Afstandcirkels: de afstandcirkels voor de afstandsmeting in- of uitschakelen. Veilige diepte: hiermee stelt u in bij welke diepte gevaarlijke diepten rood worden weergegeven. 16 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken Nav baan brdte: hiermee kunt u de breedte van de koerslijn voor de navigatie aanpassen. Deze instelling heeft ook invloed op routes (Route naar) maar niet op automatische begeleiding (Begeleid naar). Visoog 3D gebruiken Zwevende doelen Aan de hand van de dieptecontouren van de BlueChart g2 Vision-kaarten geeft Visoog 3D een onderwaterweergave van de bodem van de zee of het meer. Met de Bereik-toetsen kunt u de weergave aanpassen. Opmerking: u dient over een ''s''-model (bijvoorbeeld een GPSMAP 526s) en over een op een maritiem netwerk aangesloten transducer te beschikken om echoloodgegevens te kunnen ontvangen. Instellingen voor Visoog 3D Druk in het scherm Visoog 3D op MENU voor toegang tot meer instellingen of opties. Toon: hiermee selecteert u een visoogweergave (Boeg, Steven, Bakboord of Stuurboord). Echoloodkegel (alleen beschikbaar als echolood aanwezig is): hiermee schakelt u een kegel in of uit die het bereik van uw transducer weergeeft. Vissymbolen (alleen beschikbaar als echolood aanwezig is): hiermee geeft u zwevende doelen, zoals vissen, weer. Doelen worden aangegeven als rode, groene en gele bollen. Rood verwijst hierbij naar de grootste doelen en groen naar de kleinste. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Visoog 3D Tracks: hiermee schakelt u het logboek met sporen in of uit. Gegevensbalken: de waarden voor onder motor, navigatie, vissen, brandstof of onder zeil tonen of verbergen (pagina 8). Visserijkaarten gebruiken Gebruik de visserijkaart voor een gedetailleerde en ongehinderde weergave van de bodemcontouren op de kaart. 17 Kaarten gebruiken De visserijkaart maakt gebruik van gedetailleerde bathymetrische gegevens op een voorgeprogrammeerde SD-kaart van BlueChart g2 Vision en is de meest geschikte kaart voor diepzeevissen. Selecteer in het startscherm Kaarten > Visserijkaart. Zie ''Navigatiekaartmenu'' op pagina 8 voor informatie over instellingen en opties met betrekking tot Kaart volledig scherm, waypoints en sporen, overige schepen en gegevensbalken. Selecteer MENU > Kaartinstelling (pagina 11) om de weergave van het scherm Visserijkaart aan te passen. Satellietbeelden met hoge resolutie inschakelen Bij gebruik van een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-SD-kaart kunt u op de navigatiekaart satellietbeelden met hoge resolutie gebruiken voor weergave van het land of de zee, of beide. Satellietbeelden inschakelen: 1. Druk terwijl de navigatiekaart wordt weergegeven op MENU. 2. Selecteer Kaartinstelling > Foto's. 3. Selecteer één van de volgende opties: Selecteer MENU voor toegang tot meer instellingen of opties van de visserijkaart. Navigatiehulpmiddelen: hiermee geeft u navigatiemiddelen weer, zoals bakens, lichten en obstructies. 18 • Uit: op de kaart wordt standaardinformatie weergegeven. • Alleen land: voor het water wordt de standaardkaartinformatie gebruikt, terwijl voor het land overlappende foto's worden gebruikt. • Aan: zowel voor het water als het land worden overlappende foto's gebruikt met een apart in te stellen mate van doorzichtigheid. Hoe hoger het percentage, hoe meer het land en het water door satellietfoto's worden bedekt. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken Opmerking: als deze functie is ingeschakeld, worden de satellietbeelden met hoge resolutie alleen weergegeven bij lagere zoomniveaus. Als de beelden met hoge resolutie van uw BlueChart g2 Vision-regio niet worden weergegeven, zoomt u verder in met de toets Bereik (+) of stelt u de weergave van meer details in (pagina 12). Foto-overlapping uit Luchtfoto's weergeven Voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-SD-kaarten bevatten luchtfoto's van een groot aantal oriëntatiepunten, jachthavens en havens. Met deze foto's kunt u zich op de omgeving oriënteren of uzelf voor aankomst alvast vertrouwd maken met (jacht)havens. Foto-overlapping alleen voor land Luchtfoto Opmerking: zoom met de Bereik-toetsen (-/+) in of uit terwijl u de luchtfoto op volledige schermgrootte weergeeft. Foto-overlapping van 50% Foto-overlapping van 100% GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 19 Kaarten gebruiken Toegang tot luchtfoto's vanaf de navigatiekaart: Met de tuimelschakelaar markeert u een camerapictogram met de aanwijzer en selecteert u Luchtfoto of Herzie. Ruimte boven Perspectief 20 Bewegende indicaties voor getijden en stromingen U kunt de bewegende indicaties van het getijdenstation en de indicatoren voor de stromingen op de navigatiekaart of de visserijkaart weergeven. Dan moet de informatie over het getijdenstation en de stromingsrichting wel op de voorgeladen kaart of in de BlueChart g2 Vision-regio beschikbaar zijn. U moet ook een waarde bij Geanimeerd voor de instelling Getijden/stromingen selecteren (pagina 11). Een getijdenstation wordt als een verticale balk met een pijl op de kaart aangegeven. Een omlaag wijzende rode pijl wijst op een afgaand getijde en een omhoog wijzende pijl wijst op een opkomend getijde. Wanneer u met de cursor over de indicatie van het getijdenstation gaat, wordt de hoogte van het getijde bij het station boven de stationsindicatie weergegeven. Getijdenstation met vallend tij GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaarten gebruiken De richting van de stroming wordt met pijlen op de kaart aangegeven. De richting van elke pijl geeft de richting van de stroming bij de desbetreffende locatie op de kaart aan. De kleur van de stromingspijl geeft het snelheidsbereik van de stroming op die locatie aan. Wanneer u de cursor over de richtingindicator van de stroming beweegt, wordt de snelheid van de stroming op die locatie boven de richtingindicatie weergegeven. Richtingindi- Kleur catie Snelheidsbereik van de stroming Geel 0 tot 1 knop Oranje 1 tot 2 knopen Rood 2 of meer knopen Automatische begeleiding gebruiken Automatische begeleiding maakt automatisch routes en stelt deze voor op basis van beschikbare BlueChart g2 Vision-kaartinformatie. Zie pagina 50 voor het instellen van Automatische begeleiding voor uw boot. Als Automatische begeleiding een route moet berekenen die dicht in de buurt komt van mogelijk gevaarlijke punten, worden deze punten in rood gemarkeerd en wordt er een bericht weergegeven waarin wordt gemeld dat er zich potentieel onveilige gebieden rond de berekende route bevinden. In het gedeelte Waarheen op pagina 23 wordt uitgelegd hoe u Automatische begeleiding kunt gebruiken. Gedetailleerde weg- en POI-gegevens BlueChart g2 Vision bevat gedetailleerde weg- en POI-gegevens, waaronder zeer gedetailleerde kustwegen en nuttige punten (POI's), zoals restaurants, logies, plaatselijke attracties en meer. Zie het gedeelte Waarheen? dat begint op pagina 23 voor meer informatie over het zoeken van en navigeren naar deze nuttige punten. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 21 Kaarten gebruiken Het kaart-/echoloodscherm gebruiken Opmerking: het kaart-/echoloodscherm is net als het echoloodscherm alleen beschikbaar als u een toestel met echoloodfunctionaliteit gebruikt waarop een transducer is aangesloten. Druk op MENU voor toegang tot meer instellingen of opties voor het kaart-/echoloodscherm. In het kaart-/echoloodscherm kunt u tegelijkertijd de navigatiekaart, de visserijkaart en 3D Roergangerbeeld of Visoog 3D en het echolood weergeven. Een gesplitst kaart- en echoloodscherm weergeven: 1. Selecteer Kaart/Echolood in het startscherm. 2. Selecteer het type kaart in het gesplitste scherm. Navigatiekaartscherm Echoloodscherm Combinatie van navigatiekaart en echolood 22 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Waarheen? Waarheen? Gebruik de optie Waarheen? in het startscherm om te zoeken en te navigeren naar waypoints, routes, sporen en services, zoals garages en hellingen in de buurt. Opmerking: u moet waypoints instellen en routes maken voordat u naar waypoints kunt navigeren. Naar een bestemming navigeren U kunt zoeken en navigeren naar waypoints, routes, sporen en services, zoals garages en hellingen in de buurt. De kaartplotter bevat informatie over duizenden bestemmingen waar watersportdiensten worden aangeboden. OPMERKING: deze functie is niet in alle regio’s beschikbaar. U kunt naar een bestemming navigeren met behulp van een van de volgende drie methoden: Ga naar, Route naar of Begeleid naar. Beginnen met navigeren: 1. Selecteer in het startscherm Waarheen? • Ga naar: brengt u direct naar uw bestemming. 2. Selecteer de categorie waar u naartoe wilt navigeren. • Route naar: berekent een route van uw locatie naar een bestemming, met de mogelijkheid om koerswijzigingen toe te voegen. • Begeleid naar: gebruikt BlueChart g2 Vision-kaartgegevens om voorstellen te doen voor de optimale route naar uw bestemming. Voor deze optie moet u beschikken over een BlueChart g2 Vision SD-kaart. LET OP De optie Begeleid naar garandeert niet dat de route obstakelvrij en voldoende diep is. Los voor uw eigen veiligheid eventuele verschillen of zaken die u zich afvraagt altijd op voor u verdergaat. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 23 Waarheen? 3. Selecteer een bestemming. Opmerking: druk op de pijl-rechts of -links om meer informatie weer te geven of om de locatie op een kaart weer te geven. Stoppen met navigeren: Druk op MENU en selecteer Stop navigeren. 4. Selecteer Navigeer naar. Een bestemming zoeken op naam: 1. Selecteer in het startscherm Waarheen? > Zoek op naam. 5. Selecteer Ga naar. OF Selecteer Begeleid naar selecteren voor automatische begeleiding als u een voorgeprogrammeerde BlueChart g2 Vision-kaart gebruikt. 2. Selecteer tekens met de tuimelschakelaar om zo minstens een gedeelte van de naam van uw bestemming te spellen. 3. Druk op SELECT om de 50 dichtstbijzijnde bestemmingen weer te geven die met uw zoekcriteria overeenkomen. 6. Volg de gekleurde lijn op het scherm naar de bestemming. 4. Selecteer de locatie > Navigeer naar > Ga naar of Route naar (of Begeleid naar wanneer u een vooraf geprogrammeerde BlueChart g2 Vision-kaart gebruikt). 24 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Waarheen? Waypoints maken en gebruiken U kunt maximaal 3000 waypoints opslaan met een door de gebruiker gedefinieerd(e) naam, symbool, diepte, watertemperatuur en opmerking voor elke waypoint. • Pijl-rechts of -links: hiermee schakelt u tussen waypointinformatie en de navigatiekaart. Opmerking: door de toets MARK te selecteren maakt u alleen een waypoint van uw huidige locatie. Een nieuw waypoint maken: 1. Ga naar het startscherm en selecteer Kaarten > Navigatiekaart > MENU > Waypoints en tracks > Nieuw waypoint. OF Ga naar het startscherm en selecteer Informatie > Gebruikergegevens > Waypoints > Opties > Nieuw waypoint. Een bestaand waypoint wijzigen: 1. Markeer in de navigatiekaart het waypoint met de kaartwijzer ( ). OF Ga naar het startscherm en selecteer Informatie > Gebruikergegevens > Waypoints. 2. Maak een waypoint met behulp van een van de volgende opties: 3. Selecteer Wijzig waypoint. • Invoer coördinaten: voer de gridcoördinaten in van het nieuwe waypoint. • Gebruik kaart: gebruik de tuimelschakelaar om de aanwijzer in het kaartscherm te verplaatsen naar de locatie waar u het waypoint wilt maken. Druk op SELECT. • Huidige positie gebruiken: maak een waypoint op uw huidige locatie. Uw huidige locatie als waypoint markeren: Druk in een willekeurig scherm op de toets MARK. • Wijzig waypoint: wijs een specifieke naam, waterdiepte of watertemperatuur of een specifiek symbool toe. • Verwijder: het waypoint wordt verwijderd. • Man-over-boord: wijs de huidige locatie aan als “man-over-boord”-locatie. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 2. Selecteer het waypoint dat u wilt bewerken. 4. Selecteer het kenmerk van het waypoint dat u wilt wijzigen (Naam, Symbool, Diepte, Watertemp., Opmerking of Positie). Een waypoint op de navigatiekaart verplaatsen: 1. Selecteer het waypoint op de navigatiekaart. 2. Selecteer Herzie. (De knop Herzie wordt alleen weergegeven wanneer er meer dan één waypoint in de buurt is.) 3. Selecteer de knop voor het waypoint dat u wilt bewerken. 4. Selecteer Verplaatsen. 5. Druk op SELECT om de nieuwe locatie op te slaan of druk op MENU om het verplaatsen te annuleren. 25 Waarheen? Informatie over een waypoint bekijken op de navigatiekaart: 1. Markeer in de navigatiekaart het waypoint met de kaartwijzer ( ) en druk op SELECT. 2. Selecteer een optie. • Selecteer Herzie of de naam van het waypoint om de details van objecten in de buurt van de cursor weer te geven. (De knop Herzie wordt alleen weergegeven wanneer er meer dan één waypoint in de buurt is.) • Selecteer Navigeren naar om naar de geselecteerde locatie te gaan. • Selecteer Maak waypoint aan om een waypoint op de plaats van de cursor te maken. • Selecteer Informatie om getijden (pagina 37), stromingen (pagina 38), zon- en maanstanden (pagina 38), kaartnotities of informatie over plaatselijke diensten in de buurt van de cursor weer te geven. De afstand tot en koers van een voorwerp bekijken vanaf uw huidige locatie: 1. Markeer in de navigatiekaart het voorwerp met de kaartwijzer ( ) en druk op SELECT > Afstand meten. De informatie van de meting wordt rechtsonder op het scherm weergegeven. Gebruiker de tuimelschakelaar om de aanwijzer te verplaatsen en de afstand tot andere locaties te meten. Selecteer MENU > Stop meten om de meetlijn te verwijderen. Een lijst met alle waypoints weergeven en deze sorteren of filteren: Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Waypoints > Opties. U kunt de lijst vervolgens sorteren op naam, symbool of afstand vanaf uw huidige locatie. U kunt de lijst ook filteren op naam of symbool. Een waypoint of MOB-positie verwijderen: 1. Markeer in de navigatiekaart het waypoint of de MOB met de kaartwijzer ( ). OF Ga naar het startscherm en selecteer Informatie > Gebruikergegevens > Waypoints. 2. Selecteer het waypoint dat of de MOB die u wilt verwijderen. 3. Selecteer Herzie > Verwijder (de knop Herzie is alleen zichtbaar wanneer zich meerdere waypoints in de buurt bevinden.) Routes maken en gebruiken U kunt maximaal 100 routes berekenen en opslaan, met maximaal 250 waypoints voor elke route. Een route vanaf uw huidige locatie berekenen 1. Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart met behulp van de kaartwijzer ( ). 2. Selecteer Navigeer naar > Route naar. 3. Selecteer met de kaartwijzer ( ) de locatie waarop u de laatste koerswijziging in de richting van uw bestemming wilt nemen. 26 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Waarheen? 4. Druk op SELECT. Herhaal deze stap om meer koerswijzigingen toe te voegen. 4. Kies de locatie voor de eerste wending en druk op SELECT. Herhaal dit tot de route compleet is. 5. Selecteer MENU om de route op te slaan. 6. Selecteer de route om de route te bewerken, te verwijderen of naar de route te navigeren. Een route maken met gebruik van Automatische begeleiding (wanneer een vooraf geprogrammeerde BlueChart g2 Vision-kaart wordt gebruikt): 1. Selecteer uw bestemming op de navigatiekaart. 2. Selecteer Navigeer naar > Begeleid naar. Uw route wordt berekend. OPMERKING: u kunt de koerslijn van de automatische begeleiding wijzigen in een route door eerst het einde van de koerslijn en vervolgens Navigeer naar > Route naar te selecteren. De koerslijn van de automatische begeleiding blijft op het scherm, zodat u deze kunt volgen wanneer u een route samenstelt. 5. Druk op MENU als u wilt annuleren, de vorige koerswijziging ongedaan wilt maken of de route wilt gaan navigeren. Een route vanaf een andere locatie berekenen: 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Routes > Nieuwe route. Een route bewerken: 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruik gegevens > Routes. 2. Selecteer de route die u wilt bewerken. 3. Selecteer Wijzig route. U kunt de naam van de route bewerken of de koerswijzigingen bewerken in de kaart of lijst met koerswijzigingen. 2. Selecteer Gebruik kaart of Gebruik waypointlijst. 3. Als u Gebruik kaart selecteert, gebruikt u de kaartwijzer ( ) om de aanvankelijke locatie te selecteren waarop u de nieuwe route wilt beginnen. Als u Gebruik waypointlijst selecteert, selecteert u het eerste waypoint op de route. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 27 Waarheen? Een route verwijderen: 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Routes. 2. Selecteer de route die u wilt verwijderen. 3. Selecteer Verwijder > OK. Als de route is opgeslagen, wordt u gevraagd “Ook alle route waypoints wissen?” Ongebruikte waypoints zijn waypoints op de route die niet worden gebruikt door een andere route. Een waypoint op een route omzeilen: 1. Maak een route zoals eerder beschreven. 2. Selecteer het waypoint dat volgt op het waypoint dat u omzeilt. 3. Selecteer Navigeer naar > Ga naar (of Route naar). Sporen gebruiken Een spoor (ook wel track genoemd) is een registratie van uw route. Het spoor dat momenteel wordt geregistreerd, is het actieve spoor. Een actief spoor kan worden opgeslagen. Het logboek met sporen inschakelen: Selecteer in de navigatiekaart of 3D-perspectief-kaart MENU > Waypoints en tracks > Tracks > Aan. Een lijn achter uw boot op de kaart geeft uw route aan. 28 Het actieve spoor opslaan: 1. Selecteer in de navigatiekaart of 3D-perspectief-kaart MENU > Waypoints en tracks > Actieve tracks > Opslag actieve track. 2. Selecteer de tijd waarop het huidige spoor is begonnen (of Mdnacht, indien weergegeven) of Geheel log. 3. Wijzig de kleur van het spoor als u deze een naam wilt geven. Als u het spoor wilt opslaan als route, selecteer dan Wijzig track. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Waarheen? Het actieve spoor wissen: Selecteer in de navigatie- of 3D-perspectief-kaart MENU > Waypoints en tracks > Actieve tracks > Wis actieve track. Het geheugen met sporen wordt leeggemaakt. Het opnemen van het huidige spoor gaat door. Het actieve spoor volgen in tegengestelde richting: 1. Selecteer in de navigatie- of 3D-perspectief-kaart MENU > Waypoints en tracks > Actieve tracks > Volg actieve track. 2. Selecteer de tijd waarop het huidige spoor is begonnen of Gehele log. 3. Volg de gekleurde lijn op het scherm. Een opgeslagen spoor bewerken of verwijderen: 1. Selecteer in de navigatie- of 3D-perspectief-kaart Menu > Waypoints en tracks > Opgeslagen tracks. 2. Selecteer het spoor dat u wilt bewerken of verwijderen. 3. Selecteer Wijzig track om de naam of kleur van het spoor te wijzigen of selecteer Verwijder om het spoor te verwijderen. Opties voor actieve sporen instellen: Selecteer in de navigatie- of 3D-perspectief-kaart MENU > Waypoints en tracks > Actieve tracks > Actieve track opties. Opslag modus: selecteer Uit, Vul of Wikkel. • Wikkel: het logboek met sporen wordt continu bijgehouden, waarbij de oudste spoorgegevens worden vervangen door nieuwe gegevens. Opslaginterval: hiermee bepaalt u de frequentie waarmee de spoorcurve wordt geregistreerd. Het frequent registreren van profielen is nauwkeuriger maar hierdoor raakt het logboek met sporen wel sneller vol. • Interval: hiermee kunt u instellen of het interval wordt bepaald door afstand, tijd of resolutie. (Selecteer Wijzig om de waarde in te stellen.) • Afstand: hiermee wordt het spoor geregistreerd op basis van een afstand tussen twee punten. • Tijd: hiermee wordt het spoor geregistreerd op basis van een tijdsinterval. • Resolutie: hiermee wordt het spoorprofiel geregistreerd op basis van een afwijking van uw koers. Deze instelling wordt aanbevolen voor het meest efficiënte gebruik van het geheugen. De afstandswaarde (Wijzig) is de maximale toegestane fout van de werkelijke koers voordat er een spoorpunt wordt geregistreerd. • Wijzig: de waarde van het interval instellen. Trackkleur: de kleur van de spoorcurve instellen. • Uit: er wordt geen spoor vastgelegd. • Vul: het logboek met sporen wordt bijgehouden tot het geheugen vol is. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 29 Waarheen? BlueChart g2 Vision gebruiken OPMERKING • Luchtfoto's: luchtfoto's van jachthavens en andere belangrijke navigatiepunten helpen u een beeld te krijgen van uw omgeving. Gegevenskaarten van BlueChart g2 Vision zijn niet waterbestendig. Bewaar de kaart die u niet gebruikt, in de originele verpakking en op een veilige plaats en laat de kaart niet in het zonlicht of de regen liggen om beschadiging te voorkomen. • Gedetailleerde gegevens voor wegen en nuttige punten: weergave van wegen, restaurants en andere nuttige punten (POI's) langs de kust. BlueChart g2 Vision-gegevenskaarten zijn gevoelig voor statische elektriciteit. Bij een lage vochtigheid moet u eerst een metalen voorwerp aanraken voordat u de kaart beetpakt, om beschadiging van de kaart te voorkomen. • Autobegeleiding: bepaalt de beste koers naar uw bestemming op basis van de aangegeven veilige diepte en de kaartgegevens (pagina 50). Met de optionele voorgeprogrammeerde SD-kaarten voor BlueChart g2 Vision kunt u het meest van uw toestel profiteren. Naast gedetailleerde zeekaarten biedt BlueChart g2 Vision de volgende functies: • 3D roergangerbeeld: een beeld van bovenaf en van achter uw boot; voor een driedimensionaal navigatiehulpmiddel. De gegevens van BlueChart g2 Vision 3D Roergangerbeeld zijn gedetailleerder dan de voorgeladen gegevens (pagina 15). • Visoog 3D: een 3D-onderwaterweergave van de zeebodem met behulp van de gegevens op de kaart. • Huidige gegevens: een weergave van de informatie van het stromingenstation (pagina 38). Opmerking: U kunt geen BlueChart g2 Vision-gegevens overzetten van uw SD-kaart naar uw computer als back-up of om deze weer te geven. U kunt de SD-kaart alleen gebruiken met Garmin GPS-toestellen die compatibel zijn met BlueChart g2 Vision. Navigeren met een Garmin-stuurautomaat Bij elke type navigatie (Ga naar, Route naar, Begeleid naar en Volg track) geldt dat u wordt gevraagd of u de stuurautomaat wilt inschakelen wanneer u bent verbonden met een compatibele Garmin-stuurautomaat. • Visserijkaarten: een weergave van de kaart met benadrukte bodemgegevens en zonder navigatiegegevens. Deze kaart is zeer geschikt voor diepzeevissen. • Satellietbeelden met hoge resolutie: de satellietbeelden met hoge resolutie geven een realistische weergave van land en water op de navigatiekaart. 30 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven Informatie weergeven Via het scherm Informatie hebt u toegang tot informatie over de dashboardmeters, getijden, stromingen, gebruikergegevens en andere schepen. Een kompas weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Kompas. Cijfers weergeven U kunt numerieke gegevens weergeven en aanpassen, zoals de diepte, GPS en navigatie-informatie. U kunt het aantal weergegeven velden en het type informatie in elk veld aanpassen. U kunt maximaal zes velden met numerieke gegevens weergeven. Selecteer Informatie > Dashboard > Nummers als u het scherm Nummers wilt weergeven vanuit het startscherm. Het scherm Nummers aanpassen: 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Nummers. 2. Druk op MENU en selecteer Configureer. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 31 Informatie weergeven 3. Selecteer het aantal velden dat u wilt weergeven (3, 4, 5 of 6). 4. Selecteer de gegevens die u in elk veld wilt weergeven. Selecteer een veld om aanvullende informatie te bekijken die kan worden weergegeven of selecteer Wijzig pagina en druk op de Bereiktoetsen (-/+) om aanvullende velden weer te geven. Reisinformatie weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Trip. Als u de reisinformatie, maximale snelheid, kilometerteller of alle waarden wilt herstellen, drukt u op MENU terwijl u de reisinformatie bekijkt. Brandstof- en motormeters weergeven en aanpassen Instrumenten van de motor weergeven U moet zijn aangesloten op een NMEA 2000-netwerk dat motorgegevens kan verwerken om de motormeters te kunnen weergeven. Raadpleeg de installatieinstructies voor de GPSMAP 400/500-serie voor meer informatie. 32 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor. 3. Selecteer Metergrenzen > Aangepast. De motormeterschermen doorlopen 4. Selecteer de meter die u wilt instellen (Schaalmin., Schaalmax., Vastgest. min of Vastgest. max). 2. Gebruik de pijlen naar links en naar rechts op de tuimelschakelaar om naar een ander meterscherm te gaan. 5. Selecteer de gewenste grens. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor. Motormetergrenzen aanpassen Als u de onderste en bovenste grens van een meter en het bereik voor normaal functioneren wilt opgeven, kunt u tot vier waarden voor de motormeter instellen. Als een waarde dit bereik overschrijdt, wordt de balk of de display van de meter rood. Instelling Beschrijving Schaalminimum Deze waarde is lager dan het vastgestelde minimum en vertegenwoordigt de ondergrens van de meter. Deze instelling is niet op alle meters beschikbaar. Schaalmaximum Deze waarde is hoger dan het vastgestelde maximum en vertegenwoordigt de bovengrens van de meter. Deze instelling is niet op alle meters beschikbaar. Vastgesteld minimum Vertegenwoordigt de minimumwaarde van het standaardbedrijfsbereik. Vastgesteld maximum Vertegenwoordigt de maximumwaarde van het standaardbedrijfsbereik. OPMERKING: niet alle opties zijn voor alle meters beschikbaar. 6. Herhaal stap 4 en 5 om meer grenzen in te stellen. Statusalarmen voor motormeters activeren Als u de alarmen voor de meterstatus hebt geactiveerd en de motor een waarschuwing verzendt over het NMEA 2000-netwerk, wordt een alarmbericht over de meterstatus weergegeven. Afhankelijk van het type alarm, kan de display of de balk rood worden. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor > MENU > Meterinstellingen > Statusalarmen > Aan. Alarmen voor motormeterstatus aanpassen 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor > MENU > Meterinstellingen > Statusalarmen > Aangepast. 2. Selecteer een of meer alarmen voor de motormeters die u wilt in- of uitschakelen. 3. Selecteer Terug. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor > MENU > Meterinstellingen > Stel metergrenzen in. 2. Selecteer een meter. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 33 Informatie weergeven Het aantal motoren selecteren dat door de meters wordt weergegeven De brandstofmeters kunnen informatie over maximaal vier motoren weergeven. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor > MENU > Meterinstellingen > Motorselectie > Aant. motoren. 2. Selecteer het aantal motoren. 3. Selecteer Terug. U kunt de motoren selecteren waarvoor informatie wordt weergegeven in de meters door Wijzig motoren te selecteren en stappen 2 t/m 5 in “Selecteren welke motoren in de meters worden weergegeven” (de volgende sectie) uit te voeren. 4. Herhaal desgewenst stap 3 voor de tweede, derde en vierde motorbalk. 5. Selecteer Terug. Instrumenten van de motor weergeven U kunt alleen motorgegevens weergeven als uw kaartplotter is aangesloten op een apparaat waarmee brandstofniveau, brandstofstroom of beide kan worden gemeten. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor. Selecteren welke motoren worden weergegeven in de meters U moet handmatig het aantal motoren selecteren dat wordt weergegeven in de brandstofmeters (pagina 34) voordat u kunt selecteren voor welke motoren informatie wordt weergegeven. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor > MENU > Meterinstellingen > Motorselectie > Wijzig motoren. 2. Selecteer Eerste motor. 3. Typ het nummer van de motor waarvoor u informatie wilt zien in de eerste meter of balk. Als u bijvoorbeeld 3 selecteert, ziet u in de eerste motorbalk informatie over de motor die in het NMEA 2000-netwerk wordt aangeduid als Motor 3. 34 Brandstofmeter Brandstofstroom Motormeters configureren De hoeveelheid brandstof aan boord kan het totale brandstofniveau zijn (numeriek) of het niveau van afzonderlijke tanks (grafisch). GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor > MENU > Meterinstellingen > Brandstofweergave. • Gebr. totaal brandstofniveau: geef hiermee de numerieke waarde weer voor de totale hoeveelheid brandstof. • Gebr. brandstoftankniveaus > Aantal brandstoftanks: geef hiermee een grafische weergave van alle geselecteerde tanks. Brandstofmeters weergeven U kunt alleen motorgegevens weergeven als uw kaartplotter is aangesloten op een apparaat waarmee brandstofniveau, brandstofstroom of beide kunnen worden gemeten. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Motor. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Brandstofmetermetingen synchroniseren met het brandstofniveau Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Brandstof (of Motor) > MENU. • Alle tanks vullen: selecteren wanneer uw tank vol is. Het brandstofniveau wordt ingesteld op de maximale capaciteit. Pas deze indien nodig aan. • Voeg brandstof toe aan boot: selecteer deze optie als u niet een hele volle tank hebt toegevoegd. Voer de hoeveelheid brandstof in die u hebt toegevoegd. Selecteer OK. Er wordt dan een schatting van de hoeveelheid toegevoegde brandstof weergegeven. Pas deze indien nodig aan. • Stel ttl brndstf aan brd in: selecteer deze functie om het totaal aan brandstof in de tanks op te geven. Selecteer OK. 35 Informatie weergeven Windmeters weergeven en aanpassen Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Wind. Close hauledwindmeter Windmeter Kompas De werkelijke wind, schijnbare wind of grondwind voor de windmeters selecteren De kaartplotter moet zijn aangesloten op de hieronder vermelde randapparatuur om de gegevens te kunnen registreren die in de windsnelheidgrafiek worden weergegeven. Windsnel- Beschrijving heid Vereiste sensors Schijnbare Hiermee worden gegevens over de wind windsnelheid weergegeven op basis van de luchtstroom die wordt gemeten terwijl een boot in beweging is. Een windsensor. Ware wind Hiermee worden gegevens over de Een windsensor en een windsnelheid weergegeven op basis van watersnelheidsensor; of een de luchtstroom die wordt gemeten op een windsensor en een GPS-antenne. stationaire boot. Grondwind Hiermee worden gegevens over de windsnelheid weergegeven op basis van de luchtstroom die wordt gemeten aan wal. Een windsensor, een sensor voor de watersnelheid, een koerssensor en een GPS-antenne; of een windsensor en een GPS-antenne; of een windsensor, een sensor voor de watersnelheid en een koerssensor. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Wind > MENU > Windtype. 2. Selecteer Schijnbare wind, Ware wind of Grondwind. 36 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven De bron van de koers configureren U kunt de bron van de koers opgeven die in de windmeter moet worden weergegeven. De magnetische koers bevat de koersgegevens die van een koerssensor (of magnetische sensor) afkomstig zijn; de GPS-koersgegevens worden door de GPS van de kaartplotter berekend. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Wind > MENU > Bron van koers. Informatie van het getijdenstation weergeven Opmerking: om de informatie van het getijdenstation te kunnen weergeven, hebt u een BlueChart g2 Vision-kaart nodig. 1. Selecteer Informatie > Getijden en stromingen > Getijden. 2. Selecteer een getijdenstation. Er wordt informatie over het getijdenstation weergegeven. Het bereik van de close hauled-windmeter selecteren U kunt het bereik van de close hauled-windmeter voor zowel de schaal Wind tegen als de schaal Wind mee opgeven. Selecteer in het startscherm Informatie > Dashboard > Wind > MENU. • Selecteer Wijzig schaal wind tegen. Stel de waarde voor de maximumen minimumhoek in die op de close hauled-windmeter voor wind tegen moeten worden weergegeven. • Selecteer Wijzig schaal wind mee. Stel de waarde voor de maximum- en minimumhoek in die op de close hauled-windmeter voor wind mee moeten worden weergegeven. Selecteer Wijzig datum > Handmatig om getijdeninformatie voor een andere datum weer te geven. Selecteer Toon rapport om het getijdeprognoserapport voor het geselecteerde station weer te geven. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 37 Informatie weergeven Getijdeninformatie weergeven In het scherm met verwachte getijden kunt u getijdeninformatie weergeven. Opmerking: u kunt informatie over zowel het getijden- als het stromingenstation direct selecteren op de navigatiekaart. Opmerking: om de informatie van het stromingenstation te kunnen weergeven, hebt u een BlueChart g2 Vision-kaart nodig. Zon- en maaninformatie weergeven 1. Selecteer Informatie > Getijden en stromingen > Stromingen. 2. Selecteer een stromingenstation. Er wordt informatie over het stromingenstation weergegeven. Het scherm Zon en maan bevat informatie over de zonsop- en ondergang, de open ondergang van de maan, de maanfase en een benadering van de positie van de zon en de maan. Standaard geeft de kaartplotter informatie over de zon- en maanstanden van de actuele dag en tijd weer. Selecteer in het startscherm Informatie > Zon en maan. Positie maan Ruimte boven Positie zon Maanfase Horizon Selecteer Wijzig datum > Handmatig om informatie over stromingen voor een andere datum weer te geven. Zon- en maanstanden Selecteer Toon rapport om het stromingenprognoserapport voor het geselecteerde station weer te geven. 38 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven Informatie over de zon- en maanstanden voor een andere datum weergeven U kunt een datum en tijd selecteren waarvoor u informatie over de zon- en maanstanden wilt weergeven en u kunt de maanfase voor de geselecteerde datum en tijd weergeven. 1. Selecteer in het startscherm Informatie > Zon en maan > Datum. 2. Wijzig de datum om getijdeninformatie voor een andere datum weer te geven. Gebruikergegevens weergeven Als u de gebruikergegevens wilt weergeven, dient u in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens te selecteren. 2. Controleer welke versie van MapSource op de computer staat door op Help > Info over MapSource te klikken. Als de versie ouder is dan 6.12.2, voer dan een update uit naar de meest recente versie door op Help > Controleren op software-updates te klikken of door op de website van Garmin te kijken op www.garmin.com. 3. Plaats de SD-kaart in een SD-kaartlezer die is aangesloten op de computer. 4. Klik vanuit MapSource op Overdragen > Verzenden naar toestel. 5. Selecteer in het venster Verzenden naar toestel het station voor de SDkaartlezer en de gegevenstypen die u wilt kopiëren naar uw kaartplotter. 6. Klik op Verzenden. 7. Plaats een SD-kaart in de SD-kaartuitsparing aan de voorkant van het toestel. Waypoints: een lijst met alle opgeslagen waypoints weergeven (pagina 14). 8. Selecteer in het startscherm van uw kaartplotter Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden. Routes: een lijst met opgeslagen routes weergeven (pagina 26). 9. Maak een keuze uit de volgende mogelijkheden: Tracks: een lijst met opgeslagen sporen weergeven (pagina 28). Data verzenden: waypoints, routes en sporen overbrengen van en naar een SDkaart of een netwerk. Wis gebruikergegevens: alle waypoints, routes en sporen van gebruiker verwijderen. • Selecteer Voeg in van kaart om gegevens op de SD-kaart over te brengen naar de kaartplotter en deze te combineren met de bestaande gebruikergegevens. • Selecteer Vervang van kaart om de gegevens op uw kaartplotter te overschrijven. 10. Selecteer de bestandsnaam in de lijst. De gegevens worden van de SD-kaart naar de kaartplotter verzonden. MapSource-gegevens kopiëren naar of samenvoegen op uw kaartplotter: 1. Plaats een SD-kaart in uw kaartplotter zodat deze een bestand op de SDkaart kan zetten. Dit bestand geeft informatie aan MapSource waarmee de gegevens kunnen worden geformatteerd. Dit hoeft u alleen de eerste keer te doen dat u MapSource-gegevens vanaf een bepaalde SD-kaart kopieert of invoegt op uw kaartplotter. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 39 Informatie weergeven Gegevens (waypoints, routes, sporen) overdragen van of naar een SDkaart: 1. Plaats een SD-kaart in de SD-kaartuitsparing aan de voorkant van het toestel. De geïntegreerde kaarten kopiëren naar een SD-kaart: 1. Plaats een SD-kaart (van minstens 4 GB) in de SD-kaartuitsparing aan de voorkant van het toestel. 2. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden > Bewaar op kaart. 2. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden > Ingebouwde kaart kopiëren om de op uw kaartplotter opgeslagen kaarten te kopiëren naar de SD-kaart. 3. Maak een keuze uit de volgende mogelijkheden: • Selecteer de bestandsnaam in de lijst. • Selecteer Voeg nieuw bestand toe om een nieuw bestand te maken. Voer de bestandsnaam in met gebruik van de tuimelschakelaar en selecteer OK. 4. Selecteer Ja om waypoints, routes en sporen op te slaan naar de SD-kaart. De bestandsnaam krijgt de toevoeging .adm. Gegevens (waypoints, routes, sporen) overdragen van of naar een SDkaart: 1. Plaats een SD-kaart in de SD-kaartuitsparing aan de voorkant van het toestel. 2. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden. 3. Maak een keuze uit de volgende mogelijkheden: • • Selecteer Voeg in van kaart om gegevens op de SD-kaart over te brengen naar de kaartplotter en deze te combineren met de bestaande gebruikergegevens. Selecteer Vervang van kaart om de items op uw kaartplotter te overschrijven. Gegevens naar of van een NMEA 2000-netwerk overbrengen: 1. Sluit het toestel aan op een NMEA 2000-netwerk. (Raadpleeg de installatieinstructies voor de GPSMAP 400/500.) 2. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden > Netwerk. 3. Maak een keuze uit de volgende mogelijkheden: • Selecteer Kloon gebruikergegevens om waypoints, routes en sporen naar andere op het netwerk aangesloten kaartplotters over te brengen. De bestaande gegevens op deze kaartplotters worden overschreven. • Selecteer Voeg gebruikergegevens in om gegevens over te brengen tussen alle op het netwerk aangesloten kaartplotters. Unieke gegevens worden op elke kaartplotter gecombineerd met bestaande gegevens. Back-ups maken van gegevens op een computer: 1. Plaats een SD-kaart in de SD-kaartuitsparing aan de voorkant van het toestel. 2. Selecteer in het startscherm Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden > Bewaar op kaart. 4. Selecteer de bestandsnaam in de lijst. De gegevens worden van de SD-kaart naar de kaartplotter verzonden. 40 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven 3. Maak een keuze uit de volgende mogelijkheden: • Selecteer de bestandsnaam in de lijst. • Selecteer Voeg nieuw bestand toe om een nieuw bestand te maken. Voer de bestandsnaam in met gebruik van de tuimelschakelaar en druk op SELECT. 4. Verwijder de SD-kaart uit het toestel en plaats deze in een SD-kaartlezer die is aangesloten op een computer. 5. Open in Windows® Verkenner de map Garmin\UserData op de SD-kaart. 6. Kopieer het desbetreffende ADM-bestand op de kaart en plak dit in een willekeurige locatie op de computer. Back-ups van gegevens terugzetten op uw kaartplotter: 1. Kopieer het desbetreffende ADM-bestand van de computer naar een SD-kaart in de map Garmin\UserData. 2. Plaats de SD-kaart in uw kaartplotter. 3. Selecteer in het startscherm van uw kaartplotter Informatie > Gebruikergegevens > Data verzenden > Vervang van kaart. Overige schepen weergeven Selecteer in het startscherm Informatie > Overige schepen om informatie weer te geven over andere boten. Opmerking: om informatie over andere schepen weer te geven, moet uw toestel zijn aangesloten op een extern AIS-toestel (Automatic Identification System) of DSC-toestel (Digital Selective Calling). Zie pagina 62 voor meer informatie. AIS-lijst: zie pagina 46. DSC-lijst: geef de 100 meest recente oproepen weer. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste oproep van deze boot in de lijst. Selecteer Opties om oproepen te sorteren op naam, type, MMSI, afstand van uw boot of op het tijdstip waarop de oproep is ontvangen. Selecteer Opties > Alles wissen om alle oproepen uit de lijst te wissen. Alle waypoints, routes en sporen verwijderen: 1. Selecteer in het startscherm van uw kaartplotter Informatie > Gebruikergegevens > Wis gebruikergegevens. Een DSC-contactpersoon toevoegen 1. Selecteer Voeg contactpersoon toe. 2. Selecteer Waypoints, Routes, Bewaarde tracks of Alle. 3. Voer met de tuimelschakelaar de naam van het schip in. 3. Selecteer OK om de gegevens te verwijderen. 2. Voer met de tuimelschakelaar het MMSI-nummer van het schip in. Automatic Identification System Met het Automatic Identification System (AIS) kunt u andere schepen identificeren en volgen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 41 Informatie weergeven Informatie over AIS AIS waarschuwt u als er zich schepen in uw buurt bevinden. Wanneer de kaartplotter is aangesloten op een extern AIS-toestel, kan de kaartplotter AISinformatie geven over andere schepen in de nabijheid die een transponder hebben en die actief AIS-informatie uitzenden. Over die schepen ontvangt u informatie, zoals Maritime Mobile Service Identity (MMSI), de locatie, de GPS-snelheid, de GPS-koers, de tijd die is verstreken na de melding van de laatste positie van het schip, het moment waarop dat schip het dichtst bij u was en het tijdstip daarvan. AIS Search and Rescue-zenders AIS Search and Rescue-zenders (AIS-SART of SART) zijn volledig zelfstandig werkende toestellen die uw positie uitzenden indien deze in noodgevallen worden geactiveerd. SART-uitzendingen zijn andere uitzendingen dan standaardAIS-uitzendingen. Ze zien er ook anders uit dan standaard-AIS-symbolen op de kaartplotter. In plaats van een SART-uitzending te volgen om een aanvaring te voorkomen, kunt u een SART-uitzending volgen om een vaartuig in nood te lokaliseren en te helpen. Navigeren naar een SART-uitzending Als u een SART-uitzending ontvangt, wordt er een noodsignaalalarm weergegeven. AIS-schip Gevaarlijk AIS-doel AIS-doel kwijt Dichtstbijzijnde punt en tijd voor benadering van gevaarlijk object Selecteer Herzie > Ga naar om naar de oorsprong van de SART-uitzending te navigeren. Symbolen van AIS-doelen Symbool Beschrijving AIS-schip. Het schip geeft AIS-informatie. De richting waarin het driehoekje wijst, geeft de richting aan waarin het AIS-schip vaart. Het doel is geselecteerd. AIS-doel volgen AIS-doelen volgen op de navigatiekaart 42 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven Het doel is geactiveerd. Het object wordt groter op de kaart. Een groene lijn die aan het object vastzit, geeft de voorliggende koers van het object aan. De MMSI, snelheid en richting van het schip staan onder het object als de instelling hiervoor is gezet op Toon (pagina 45). Als de AIS-transmissie van het schip is weggevallen, wordt er een melding weergegeven. Het doel is weggevallen. Een groene X geeft aan dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen object van de kaart of de driedimensionale weergave van een kaart. Gevaarlijk object binnen bereik. Het object knippert als het waarschuwingssignaal klinkt en er een melding verschijnt. Nadat het alarm is bevestigd, geeft een rode driehoek met een rode lijn de locatie en de voorliggende koers van het object aan. Als het alarm voor aanvaringsgevaar is ingesteld op Uit, knippert het object maar gaat er geen waarschuwingssignaal af en wordt er geen melding getoond (pagina 46). Als de AIS-transmissie van het schip is weggevallen, wordt er een melding weergegeven. De plaats van dit symbool geeft de kortste afstand tussen uw schip en het gevaarlijke object aan. De getallen naast het symbool geven bij de kortste afstand tussen uw schip en dat object aan hoe lang het nog zou duren voordat beide met elkaar in aanvaring zouden komen. Het gevaarlijke object is weggevallen. Een rode X geeft aan dat de AIS-transmissie van het schip is weggevallen. Op de kaartplotter wordt dan een melding weergegeven met de vraag of het schip verder moet worden gevolgd. Als u het schip niet meer volgt, verdwijnt het symbool voor het weggevallen gevaarlijke object van de kaart of de driedimensionale weergave van een kaart. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding AIS-SART-uitzending. U kunt dit symbool selecteren om meer informatie over de SART-uitzending weer te geven en de navigatie te starten. AIS-SART-uitzending weggevallen. AIS-SART-testuitzending. Dit symbool wordt weergegeven als het SART-toestel van een vaartuig wordt getest. Het gaat in dit geval niet om een noodgeval. U kunt deze testsymbolen en waarschuwingen uitschakelen. AIS-SART-testuitzending weggevallen. Voorliggende koers en geprojecteerde koers van geactiveerde AIS-doelen Wanneer informatie over de COG (koers over de grond) en de voorliggende koers wordt aangeleverd door een geactiveerd AIS-doel, wordt de voorliggende koers van het doel als een lijn die aan het symbool van het AIS-doel vastzit op de kaart weergegeven. Koerslijnen worden niet weergegeven in een driedimensionale weergave van een kaart. De geprojecteerde koers van een geactiveerd AIS-doel wordt als een stippellijn op een kaart of in een driedimensionale weergave van een kaart weergegeven. De lengte van de geprojecteerde koerslijn is gebaseerd op de waarde van de instelling van de geprojecteerde koers (pagina 45). Als er voor een geactiveerd AIS-doel geen informatie over de snelheid wordt verschaft of als het schip voor anker ligt of is afgemeerd, wordt er geen geprojecteerde koerslijn weergegeven. Veranderingen in de snelheid, de COG (Course Over Ground) of informatie over de richting van de koerswijziging die door het schip wordt uitgezonden, kunnen 43 Informatie weergeven van invloed zijn op de berekende koerslijn. Geprojecteerde koers Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel informatie over de koers over de grond, de voorliggende koers of de richting van de koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object berekend op basis van de informatie over de koers over de grond en de richting van de koerswijziging. De richting waarin het object draait, die eveneens is gebaseerd op de informatie over de richting van de koerswijziging, wordt aangegeven door de richting van de pijlpunt aan het einde van de koerslijn. De lengte van de pijlpunt verandert niet. Geprojecteerde koers MMSI Voorliggende koers Doel met koers over de grond en voorliggende koers AIS-ontvangst uitschakelen De ontvangst van het AIS-signaal is standaard ingeschakeld. Selecteer in het startscherm Configureer > Overige schepen > AIS > Uit. Geactiveerd gevaarlijk doel MMSI Voorliggende koers Richting van koerswijziging Doel met koers over de grond, voorliggende koers en richting van de koerswijziging Wanneer er door een geactiveerd AIS-doel wel informatie over de koers over de grond en de voorliggende koers maar geen informatie over de richting van de koerswijziging wordt aangeleverd, wordt de geprojecteerde koers van het object berekend op basis van de informatie over de koers over de grond. 44 Geactiveerd doel De AIS-functionaliteit wordt uitgeschakeld voor alle kaarten en 3D-kaarten, inclusief het zoeken en volgen van AIS-schepen, het melden van aanvaringsgevaar als schepen te dicht in de buurt komen en informatie over AIS-schepen. AIS-SART-uitzendingen met testwaarschuwingen inschakelen Omdat u in drukke gebieden zoals jachthavens een groot aantal testwaarschuwingen en symbolen ontvangt, worden AIS-SARTtestwaarschuwingen standaard genegeerd. Als u een AIS SART-toestel wilt testen, moet u de kaartplotter inschakelen om testwaarschuwingen te ontvangen. Selecteer in het startscherm de opties Configureer > Overige schepen > AIS SART-test. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Informatie weergeven AIS-schepen op een kaart of een 3D-kaart weergeven AIS werkt alleen als er een extern AIS-toestel en signalen van een actieve transponder van andere schepen worden gebruikt. U kunt instellen hoe andere schepen op een kaart of een driedimensionale weergave van een kaart worden weergegeven. Het weergavebereik dat voor één kaart of één 3D-kaart wordt opgegeven, heeft alleen betrekking op die kaart of 3D-kaart. De instellingen voor details, geprojecteerde koersen en sporen die voor één kaart of één driedimensionale weergave van een kaart worden opgegeven, gelden voor alle kaarten en alle driedimensionale kaartweergaven. Opmerking: 3D Roergangerbeeld is alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. Visserijkaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt of als u ingebouwde kaart ondersteuning biedt voor visserijkaarten. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart, 3D-perspectief of 3D Roergangerbeeld. 3. Selecteer MENU > Overige schepen > Weergave-instelling. • Weergavebereik: geeft de afstand ten opzichte van uw locatie aan waarbinnen AIS-schepen zichtbaar worden. Selecteer de gewenste afstand of kies Toon alles. • Details: geeft details weer of schepen waarvoor AIS is geactiveerd of verbergt deze. • Geproj. koers: hier kunt u de geprojecteerde koerstijd opgeven voor schepen waarvoor AIS is geactiveerd. • Paden: hiermee wordt de sporen van AIS-schepen weergegeven. Selecteer de lengte van het spoor dat met behulp van een spoor wordt weergegeven. Een doel voor een AIS-schip activeren Opmerking: 3D Roergangerbeeld is alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. Visserijkaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt of als u ingebouwde kaart ondersteuning voor visserijkaarten biedt. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart, 3D-perspectief of 3D Roergangerbeeld. 3. Gebruik de tuimelschakelaar om een AIS-schip te selecteren. Druk op SELECT. 4. Selecteer AIS-schip > Activeer doel. Informatie over een gevonden AIS-schip bekijken U kunt de status van het AIS-signaal, MMSI, GPS-snelheid, GPS-koers en andere informatie over een gevonden AIS-schip bekijken. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 45 Informatie weergeven 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart, 3D-perspectief of 3D Roergangerbeeld. 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart, 3D-perspectief of 3D Roergangerbeeld. 3. Gebruik de tuimelschakelaar om een AIS-schip te selecteren. Druk op SELECT. 3. Selecteer MENU > Overige schepen > AIS-alarm > Aan. 4. Selecteer AIS-schip. Een doel voor een AIS schip deactiveren Opmerking: 3D Roergangerbeeld is alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. Visserijkaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt of als u ingebouwde kaart ondersteuning voor visserijkaarten biedt. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart, 3D-perspectief of 3D Roergangerbeeld. 3. Gebruik de tuimelschakelaar om een AIS-schip te selecteren. Druk op SELECT. 4. Selecteer AIS-schip > Uitschakelen. Een veilige zone voor aanvaringsgevaar instellen Het alarm voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar wordt alleen in combinatie met AIS gebruikt. De veilige zone wordt gebruikt om aanvaringen met andere schepen te voorkomen. Deze zone kan worden aangepast. De instellingen voor de veilige zone bij aanvaringsgevaar gelden voor alle kaarten en 3D-kaarten. Wanneer een schip met AIS de veilige zone rond uw schip binnenvaart, wordt er een melding weergegeven en gaat er een alarmsignaal af. Het object wordt als een gevaar op het scherm aangegeven. Bij de instelling Uit zijn de melding en het hoorbare alarmsignaal uitgeschakeld. Het object wordt echter nog wel als een gevaar op het scherm aangegeven. 4. Selecteer Bereik om de straal van de cirkel voor de veilige zone te wijzigen in een opgegeven afstand van 500 voet tot 2,0 zeemijl (of 150 m tot 3 km, of 500 voet tot 2,0 mijl). 5. Selecteer een afstand. 6. Selecteer Tijd tot om een alarm af te laten gaan als AIS vaststelt dat een vaartuig of object de veilige zone binnen het vooraf ingestelde tijdinterval zal doorkruisen (van 1 tot 24 minuten). 7. Selecteer een tijd. Een lijst met AIS-doelen weergeven Opmerking: 3D Roergangerbeeld en Visoog 3D zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt. Visserijkaarten zijn alleen beschikbaar als u een BlueChart g2 Vision SD-kaart gebruikt of als de ingebouwde kaart ondersteuning voor visserijkaarten biedt. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 46 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding De kaartplotter configureren De AIS-lijst bevat informatie over alle schepen waar uw toestel toezicht op houdt. In de AIS-lijst ziet u de MMSI's of de namen van de AIS-boten (als de boot deze namen uitzendt). De lijst is gesorteerd op bereik. De dichtstbijzijnde boot staat boven aan de lijst. 1. Selecteer Kaarten in het startscherm. 2. Selecteer Navigatiekaart, Visserijkaart, 3D-perspectief of 3D Roergangerbeeld. 3. Selecteer MENU > Overige schepen > AIS-lijst. Een oproep voor een AIS-doel Zie “Een AIS-doel oproepen” (pagina 66). GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 47 De kaartplotter configureren De kaartplotter configureren U kunt de toestelinstellingen configureren in het configuratiescherm. Systeeminformatie weergeven U kunt de softwareversie, de basiskaartversie, aanvullende kaartinformatie (indien beschikbaar) en het toestel-ID voor uw kaartplotter weergeven. U kunt deze gegevens nodig hebben om de systeemsoftware bij te werken of aanvullende kaartgegevens aan te schaffen. Selecteer in het startscherm Configureer > Systeem > Systeeminformatie. AutoVoeding: hiermee zet u AutoVoeding op Aan of Uit. Wanneer Aan is geselecteerd, wordt de kaartplotter automatisch ingeschakeld telkens wanneer stroom wordt toegevoerd, tenzij de kaartplotter wordt uitgeschakeld met de aanuitknop voordat de stroom wegvalt. • GPS: GPS-satellieten weergeven. • Skyview: hiermee kunt u de GPS-satellietpositie weergeven. • WAAS/EGNOS: hiermee kunt WAAS (in Noord-Amerika) of EGNOS (in Europa) in- of uitschakelen. WAAS/EGNOS biedt nauwkeurigere informatie omtrent de GPS-positie. Vergeet echter niet dat het toestel meer tijd nodig heeft om de satellieten te vinden wanneer u WAAS/EGNOS gebruikt. Systeeminstellingen configureren • Snelheidsfilter: selecteer Aan, Uit of Auto. Het snelheidsfilter middelt de snelheid van uw boot over een korte tijdsperiode voor meer verfijnde snelheidswaarden. Simulator: hiermee zet u de simulatormodus Aan of Uit. Selecteer Instellen om simulatoropties in te stellen, zoals een gesimuleerde positie, snelheid en richting. Systeeminformatie: geef systeeminformatie weer en herstel de fabrieksinstellingen (pagina 56). De opties Garmin-toestellen > Opslaan op kaart wordt aangeboden om eventuele problemen op te lossen. Een medewerker van de productondersteuning van Garmin kan u vragen deze functie te gebruiken om gegevens over uw kaartplotter op te halen. Om de algemene systeeminstellingen te wijzigen, gaat u naar het startscherm en selecteert u Configureer > Systeem. Pieper/scherm: selecteer Zoemer om in te stellen wanneer het toestel geluidsignalen moet geven. Selecteer Weergave > Schermverlichting om de schermverlichting lichter of donkerder te maken. Selecteer Weergave > Kleurmodus om te schakelen tussen de dag- en nachtmodus (pagina 4). 48 Gebeurtenislog: hiermee geeft u een lijst met systeemgebeurtenissen weer. Selecteer een gebeurtenis om extra informatie weer te geven. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding De kaartplotter configureren De eenheden configureren Kaartdatum: hiermee wijzigt u het coördinatensysteem waarop de kaart is gebaseerd. Wijzig de kaartdatum alleen wanneer u een kaart met een afwijkende kaartdatum gebruikt. Systeemeenheden: een algemene instelling die tegelijkertijd verschillende eenheden definieert: Statuut (m/u, vt, ºF), Metrisch (k/u, m, ºC), Nautisch (kt, vt, ºF) of Aangepast. Selecteer Gebruiker als u de eenheden voor diepte, temperatuur, afstand, snelheid, hoogte, volume en druk afzonderlijk wilt instellen. Tijd: hiermee stelt u de tijdopties in. Als u de eenheden wilt wijzigen, selecteer dan in het startscherm Configureer > Voorkeuren > Eenheden. Opmerking: om diepte en temperatuur te kunnen weergeven, moet u NMEAdieptegegevens van een echolood ontvangen. Voorl.koers: hiermee stelt u de referentiepunten in voor het berekenen van de koers. • Auto magnetisch: hiermee wordt de magnetische afwijking voor uw positie automatisch ingesteld. • Waar: hiermee stelt u het werkelijke noorden als koersreferentie in. • Grid: hiermee stelt u het noorden van het grid als koersreferentie in (000º). • Gebruiker magnetisch: hier kunt u zelf de magnetische afwijking instellen. Positieformaat: hiermee wijzigt u het coördinatensysteem waarmee bepaalde locaties worden weergegeven. Wijzig het positieformaat alleen wanneer u een kaart gebruikt met een afwijkende indeling. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding • Tijd formaat: hiermee kiest u 12-uurs-, 24-uurs- of UTC-tijdweergave. • Tijdzone: hiermee stelt u de tijdzone in waarvan u de tijd wilt weergeven. Als voor de tijdzone Auto wordt geselecteerd, is de optie voor zomertijd niet beschikbaar omdat deze dan ook op Auto wordt ingesteld. • Zomertijd: selecteer Uit, Aan of Auto voor zomertijd. Bij de instelling Automatisch laat u de zomer- en wintertijd automatisch ingaan, afhankelijk van de tijd van het jaar. • Baro. ref. tijd: hier geeft u de referentietijd op (van 30 minuten tot 24 uur) die wordt gebruikt voor het berekenen van de trend voor de barometerdruk. De trend wordt weergegeven op de windmeter als de grondwind is geselecteerd (pagina 36) of op de kruisgegevensbalk (pagina 9). De taal van het systeem wijzigen Als u de systeemtaal wilt wijzigen, dient u in het startscherm Configureer > Voorkeuren > Taal. Selecteer de taal. 49 De kaartplotter configureren De navigatievoorkeuren configureren Als u de navigatievoorkeuren wilt wijzigen, selecteert u Configureer > Voorkeuren > Navigatie in het startscherm. Routelabels: hiermee bepaalt u voor opgeslagen routes of koerswijzigingen in de route worden genummerd (Wijziging 1, Wijziging 2, enz.), worden aangegeven met een waypointnaam en of de beschrijvingen worden verborgen. Koerswijziging: hiermee bepaalt u hoe ver of hoe lang voor een koerswijziging in een route u overgaat op het volgende deel. Snelheidsbronnen: hiermee bepaalt u de sensor die wordt gebruikt voor de waarden bij Wind en Brandstofverbruik. Selecteer Wind of Brandstofverbruik als u wilt schakelen tussen water (van een watersnelheidsensor) en GPS (van de berekende GPS-snelheid). Autobegeleiding: hier stelt u de parameters voor automatische begeleiding in: Instelling voor Afstand kustlijn (Autobegeleiding) De instelling Afstand kustlijn geeft aan hoe dicht op de kust u de autobegeleidingslijn wilt plaatsen. De autobegeleidingslijn wordt mogelijk aangepast als u deze instelling tijdens het navigeren wijzigt. De beschikbare waarden voor de instelling Afstand kustlijn (Dichtstbijzijnd, Nabij, Normaal, Ver of Verst) zijn relatief, niet absoluut. Om ervoor de zorgen dat de autobegeleidingslijn op een geschikte afstand tot de kust wordt geplaatst, kunt u de plaatsing van de autobegeleidingslijn aan de hand van een of meer bekende bestemmingen waarvoor navigatie door nauw vaarwater is vereist, beoordelen. U stelt de afstand tot de kust als volgt in: 1. Meer uw boot af of ga voor anker. 2. Selecteer in het startscherm Configureer > Voorkeuren > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Normaal. • Veilige diepte: hier stelt u de minimale diepte in (de diepte onder de kaartdatum) voor het berekenen van de route voor de automatische begeleiding. Wanneer u automatische begeleiding gebruikt, is een veilige diepte van minder dan één meter niet toegestaan. 3. Selecteer in het startscherm Waarheen? > Waypoints. • Veilige hoogte: hier stelt u de minimale hoogte in (de hoogte boven de kaartdatum) van bruggen waar uw boot nog veilig onderdoor kan varen. 6. Bekijk de plaatsing van de autobegeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is. • Afstand kustlijn: stel de veilige afstand tussen uw boot en de kust in: Dichtstbijzijnd, Nabij, Normaal, Ver of Verst. 50 4. Selecteer een waypoint voor een bestemming waar u eerder naartoe bent genavigeerd. 5. Selecteer Navigeer naar > Begeleid naar. 7. Voer een actie uit: GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding De kaartplotter configureren • Als u tevreden bent met de plaatsing van de autobegeleidingslijn, selecteer dan MENU > Navigatieopties > Navigatie stoppen. Ga door naar stap 11. • Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteert u Configureer > Voorkeuren > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Ver in het startscherm. • Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te omslachtig zijn, selecteert u Configureer > Voorkeuren > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Nabij in het startscherm. 8. Als u in stap 7 Nabij of Ver hebt gekozen, controleer dan de plaatsing van de autobegeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is. 9. Voer een actie uit: • Als u tevreden bent met de plaatsing van de autobegeleidingslijn, selecteer dan MENU > Navigatieopties > Navigatie stoppen. Ga door naar stap 11. • Als de automatische begeleidingslijn te dicht bij bekende obstakels is geplaatst, selecteer dan Configureer > Voorkeuren > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Verst in het startscherm. • Als de koerswijzigingen in de automatische begeleidingslijn te omslachtig zijn, selecteer dan Configureer > Voorkeuren > Navigatie > Autobegeleiding > Afstand kustlijn > Dichtstbijzijnd in het startscherm. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 10. Als u in stap 9 Dichtstbijzijnd of Verst hebt gekozen, controleer dan de plaatsing van de autobegeleidingslijn. Bepaal of de lijn veilig om bekende obstakels heen gaat en of de route met koerswijzigingen een efficiënte route is. 11. Herhaal stap 1 t/m 10 in ieder geval nog één keer. Hanteer daarbij elke keer een andere afstand tot u bekend bent met de functionaliteit van de instelling voor Afstand kustlijn. Communicatie-instellingen configureren Als u de communicatie-instellingen wilt wijzigen, dient u in het startscherm Configureer > Communicatie te selecteren. Seriële poort 1: configureer de invoer-/uitvoerindeling die voor seriële poort 1 moet worden gebruikt wanneer u uw kaartplotter aansluit op externe NMEAtoestellen, een computer of andere Garmin-toestellen. • Garmin datatransfer: biedt ondersteuning voor de in- of uitvoer van Garmin-gegevens voor communicatie met de Garmin-software. • NMEA-standaard: ondersteunt de in- en uitvoer van standaard NMEA 0183-gegevens en DSC, en ondersteunt NMEA-invoer van de DPT-, MTWen VHW-telegrammen voor echolood. • Hoge snelheid NMEA: ondersteunt de in- of uitvoer van standaard 0183-gegevens voor de meeste AIS-ontvangers. 51 De kaartplotter configureren Seriële poort 2 (indien ondersteund): configureer de invoer-/uitvoerindeling die voor seriële poort 2 moet worden gebruikt wanneer u uw kaartplotter aansluit op externe NMEA-toestellen, een computer of andere Garmin-toestellen. • Toestellen labelen: hiermee kunt u uw motoren en tanks een naam geven zodat u hun locatie op de boot beter kunt identificeren. NMEA 0183-instelling: hiermee schakelt u de NMEA-uitvoertelegrammen voor het echolood, de route, het systeem en de Garmin NMEA-instellingen in of uit. Motoren labelen met cijfers: Selecteer in het startscherm Configureer > Communicatie > NMEA 2000instelling > Toestellen labelen > M-niveau wijzigen > Nummers gebruiken. NMEA 0183-uitvoertelegrammen in- of uitschakelen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Communicatie > NMEA 0183instelling. Motoren labelen met namen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Communicatie > NMEA 2000instelling > Toestellen labelen > M-niveau wijzigen > Labeltype > Kies namen. 2. Selecteer de instelling (Echolood, Route, Systeem of Garmin). 3. Selecteer het NMEA 0183-uitvoertelegram om de invoer in of uit te schakelen. • Positie miswijzing: hiermee selecteert u het aantal decimalen (2 cijfers, 3 cijfers of 4 cijfers) voor de overdracht van NMEA-uitvoer. • Waypoint ID's: hiermee bepaalt u hoe de waypoint-ID's worden geïdentificeerd (Namen of Cijfers). • Standaarden: hiermee worden alle NMEA 0183-telegrammen teruggezet op de standaardinstelling. 2. Selecteer de motor die u een naam wilt geven. 3. Selecteer de locatie van de motor: Bakboord (B), Midden (M), Stuurboord (S), Voorsch. (V) of Achter. (A). 4. Selecteer het label dat u wilt gebruiken voor de motor. Tanks labelen met cijfers: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Communicatie > NMEA 2000instelling > Toestellen labelen > T-labels wijzigen. 2. Selecteer het type tank dat u wilt verwijderen. NMEA 2000-toestel: 3. Selecteer Nummers gebruiken. • Toestellenlijst: hierin staan de NMEA 2000-toestellen in uw netwerk vermeld. Als het NMEA 2000-toestel configuratieopties of -instellingen heeft, selecteer dan het toestel voor een lijst met opties. Tanks labelen met namen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Communicatie > NMEA 2000-instelling > Toestellen labelen > T-labels wijzigen. 52 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding De kaartplotter configureren 2. Selecteer het type tank dat u wilt verwijderen. 3. Selecteer Kies namen. 4. Selecteer een tank. • Type: kies of u alleen een aankomstalarm wilt horen wanneer u uw bestemming nadert of ook wanneer u koerswijzigingen nadert. Selecteer Uit om het aankomstalarm uit te schakelen. 5. Selecteer de locatie van de tank: Bakboord (B), Midden (M), Stuurboord (S), Voorsch. (V) of Achter. (A). • Activering: selecteer of het aankomstalarm wordt getriggerd door een bepaalde tijd of een bepaalde afstand tot de plaats van bestemming. 6. Selecteer het label dat u wilt gebruiken voor de tank. • Wijzig tijd/Wijzig afstand: als u bij Activering voor Tijd hebt gekozen, selecteert u Wijzig tijd om in te stellen hoeveel minuten voor aankomst het alarm afgaat. Als u bij Activering voor Afstand hebt gekozen, selecteert u Wijzig afstand om in te stellen hoe ver voor aankomst het alarm afgaat. U kunt de tijd of afstand wijzigen met de tuimelschakelaar. Alarmen instellen U kunt op het toestel voor bepaalde situaties geluidswaarschuwingen instellen. Standaard zijn alle waarschuwingen uitgeschakeld. Een waarschuwing instellen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Alarmen. 2. Selecteer een waarschuwingscategorie. 3. Selecteer een waarschuwing. 4. Selecteer Aan om het alarm in te schakelen. 5. Geef informatie over het alarm op. Navigatiealarmen instellen Om een navigatiewaarschuwing in te stellen, selecteert u in het startscherm Configureer > Alarmen > Navigatie. Krabbend anker: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer de boot afdrijft en daarbij een opgegeven afstand overschrijdt. Koersfout: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer de boot van de koers afwijkt en daarbij een opgegeven afstand overschrijdt. Systeemwaarschuwingen instellen Om een systeemwaarschuwing in te stellen, selecteert u in het startscherm Configureer > Alarmen > Systeem. Wekker: hiermee stelt u een waarschuwing in met behulp van de systeemklok (GPS). Voor gebruik van de wekker moet het toestel zijn ingeschakeld. Aankomst: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer u zich binnen een opgegeven afstand van een koerswijziging of waypoint bevindt of binnen een opgegeven tijdsduur een koerswijziging of waypoint zult bereiken. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 53 De kaartplotter configureren Accu: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer de accuspanning is gedaald tot een opgegeven spanning. Vis: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer het toestel een zwevend doel met de opgegeven symbolen detecteert. GPS-miswijzing: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer de nauwkeurigheid van de GPS-positie de door u ingestelde waarde overschrijdt. : u hoort een alarm voor alle vissen die worden gedetecteerd. Echoloodwaarschuwingen instellen : u hoort alleen een alarm voor grote vissen. Om een echoloodwaarschuwing in te stellen, selecteert u in het startscherm Configureer > Alarmen > Echolood. Opmerking: als u echoloodwaarschuwingen wilt configureren, moet u NMEA-dieptegegevens van een echolood ontvangen. Ondiep water: hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte onder de opgegeven waarde komt. Diep water: hiermee stelt u een alarm in dat afgaat als de diepte groter is dan de opgegeven waarde. Watertemp.: hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer de transducer een temperatuur doorgeeft die 1,1°C (2°F) hoger of lager is dan de opgegeven temperatuur. : u hoort alleen een alarm voor middelgrote en grote vissen. Het alarm voor de totale brandstof aan boord instellen U kunt uw kaartplotter zodanig configureren dat er een alarm afgaat wanneer de totale resterende brandstof aan boord het opgegeven niveau bereikt. Opmerking: om brandstofinformatie te kunnen zien, moet uw toestel zijn aangesloten op een externe brandstofsensor, zoals de Garmin GFS 10. Het alarm voor Totale brandstof aan boord inschakelen en het brandstofalarmniveau instellen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Alarmen > Brandstof > Tot. aan boord > Aan (of Uit). 2. Als u Aan selecteert, geef dan met behulp van de tuimelschakelaar het brandstofniveau aan waarbij het alarm moet afgaan. 54 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding De kaartplotter configureren Mijn boot configureren Als u de instellingen voor uw boot wilt configureren, dient u in het startscherm Configureer > Mijn boot te selecteren. Kiel offset: een offset is een correctiewaarde. Hier kunt u de afstand tussen de transducer en de onderkant van de kiel opgeven zodat de diepte vanaf de bodem van de kiel wordt gemeten in plaats vanaf de positie van de transducer. Voer voor deze afstand een positief getal in. Voer een negatief getal in als u de afstand wilt aangeven voor een grote boot die een paar voet diep in het water ligt. Transducer aan oppervlak Een positief getal (+) verwijst naar de diepte onder aan de kiel. Transducer onder aan de kiel Een negatief getal (-) verwijst naar de diepte aan het oppervlak. De kielcorrectie instellen: 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Mijn boot > Kiel offset. 2. Met de tuimelschakelaar geeft u de gemeten afstand tussen de locatie van de transducer en de waterlijn of de kiel van de boot op. • Als u naar beneden meet tot de kiel (transducer op de waterlijn), voert u een positief getal (+) in. Dit getal verwijst naar de diepte onder aan de kiel. Temp offset: stel hier de temperatuurcorrectie in voor de temperatuursensor van uw transducer. • Als u omhoog meet tot aan de waterlijn (transducer onder aan de kiel), voert u een negatief getal (-) in. Dit getal verwijst naar de diepte aan het oppervlak. Calibreer watersnelheid: hier kunt u een snelheidssensor kalibreren. Volg daarbij de instructies op het scherm. Als u geen snelheidssensor hebt, wordt dit menu niet weergegeven. 3. Druk op OK om het getal te bevestigen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Opmerking: als de boot te traag is of als de snelheidssensor niets registreert, verschijnt de melding “Snelheid te laag”. Selecteer OK en verhoog de snelheid van de boot op veilige wijze. Als de melding opnieuw wordt weergegeven, stop de boot dan en controleer of het wieltje van de snelheidssensor vastzit. Als het wieltje zonder problemen draait, controleer dan de kabelverbindingen. Neem contact op met de productondersteuning van Garmin als de melding blijft bestaan. 55 De kaartplotter configureren Brandstofcapaciteit: typ hier de totale brandstofcapaciteit van uw boot. • Tijd tot (veilige zone): hiermee stelt u een waarschuwing in voor wanneer AIS of MARPA vaststelt dat een vaartuig of voorwerp de veilige zone binnen het vooraf ingestelde tijdinterval (van 1 tot 24 minuten) zal doorkruisen. • AIS-alarm: als Aan is geselecteerd wordt er een bericht weergegeven (“AIS: Gevaarlijke echo) als een vaartuig de veilige zone binnen vaart. Als Uit is geselecteerd, wordt het bericht niet weergegeven. Overige schepen configureren Als u instellingen voor andere schepen wilt configureren, dient u in het startscherm Configureer > Overige schepen te selecteren. OPMERKING: om AIS- of DSC-gegevens voor andere schepen te configureren, moet uw toestel zijn aangesloten op een extern AIS- of DSC-toestel. AIS: hiermee schakelt u AIS (Automatic Identification System) in of uit. AIS waarschuwt u door de id's, de positie, de koers en de snelheid van schepen die zich binnen het bereik bevinden en zijn uitgerust met een transponder, te melden. DSC: hiermee schakelt u DSC (Digital Selective Calling) in of uit. AIS-alarm: hiermee maakt u een veilige zone rond uw boot om aanvaringen te vermijden. De zone kan worden aangepast. Instellingen voor veilige zone aanpassen: Ga naar het startscherm en selecteer Configureer > Overige schepen > AIS-alarm. • 56 De fabrieksinstellingen herstellen Opmerking: tijdens deze procedure worden alle gegevens verwijderd die u hebt ingevoerd. 1. Selecteer in het startscherm Configureer > Systeem > Systeeminformatie > Af-fabriekinstellingen. 2. Selecteer Ja als u alle fabrieksinstellingen wilt terugzetten. Selecteer Nee als u wilt annuleren. Het toestel wordt opnieuw opgestart en u wordt gevraagd de instellingen aan te passen (pagina 2). Bereik: hiermee kunt u de straal van de cirkel voor de veilige zone wijzigen van 500 voet tot 2,0 zeemijl (of 150 m tot 3 km, of 500 voet tot 2,0 mijl). GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Echolood gebruiken Echolood gebruiken Wanneer de volgende kaartplotters zijn aangesloten op een transducer, kunnen ze als viszoeker worden gebruikt: GPSMAP 421s GPSMAP 521s GPSMAP 551s GPSMAP 451s GPSMAP 526s GPSMAP 556s Diepte Temperatuur Snelheid Zwevende doelen Bereik Het volledige scherm Selecteer de optie Volledig scherm om de echoloodgegevens van de transducer op het hele scherm weer te geven. Transducerfrequentie Selecteer in het startscherm Echolood > Volledig scherm. Volledig scherm GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 57 Echolood gebruiken Het gesplitste frequentiescherm Op het gesplitste frequentiescherm (alleen bij een transducer met dubbele frequentie) ziet u zowel de 50-kHz als de 200-kHz grafiek in hetzelfde scherm. Aan de linkerkant wordt een 50 kHz-frequentiegrafiek weergegeven. Aan de rechterkant wordt een 200 kHz-frequentiegrafiek weergegeven. Het gesplitste zoomscherm Op het gesplitste zoomscherm beschikt u over de volledige echoloodgegevens in de grafiek en een gedeelte daarvan in een ingezoomde uitsnede. Selecteer in het startscherm Echolood > Splits zoom. Diepte, temperatuur en snelheid Selecteer in het startscherm Echolood > Gesplitste frequentie. Diepte, temperatuur en snelheid Zoomvenster Ingezoomde diepteschaal Bereik Bereik Zoomniveau Transducerfrequentie Splits zoom Frequenties Gesplitste frequentie 58 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Echolood gebruiken Het dieptelogscherm In het scherm Dieptelog wordt een grafiek bijgehouden waarin de dieptewijzigingen zijn afgezet tegen de tijd. De huidige diepte wordt in de linkerbovenhoek weergegeven. Selecteer in het startscherm Echolood > Temp log. Druk op MENU om de duur en de schaal voor het logboek in te stellen. Het temperatuurlogscherm Als u een transducer met temperatuurmeting gebruikt, wordt in het scherm Temperatuurlog een grafiek bijgehouden waarin de temperatuurwijzigingen zijn afgezet tegen de tijd. De huidige temperatuur en diepte worden in de linkerbovenhoek weergegeven. Selecteer in het startscherm Echolood > Temp log. Druk op MENU om de duur en de schaal voor het logboek in te stellen. Diepte Temperatuur en diepte Dieptebereik Verstreken tijd Temperatuurbereik Verstreken tijd Dieptelog De diepte wordt aan de rechterkant weergegeven en de verstreken tijd staat eronder. De grafiek verschuift naar links met het verstrijken van de tijd. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Temp log De temperatuur wordt aan de rechterkant weergegeven en de verstreken tijd staat eronder. De grafiek verschuift naar links met het verstrijken van de tijd. 59 Echolood gebruiken Het echolood instellen In het scherm Echoloodinstelling kunt u de instellingen voor alle echoloodschermen definiëren en instellen. Selecteer in het startscherm Echolood > Echoloodinstelling. Schuifsnelheid: hiermee past u de snelheid aan waarmee het echolood van rechts naar links schuift (Ultrascroll™, Snel, Middelmaat, of Langzaam). Als u een transducer met snelheidsmeting gebruikt, selecteert u Automatisch, zodat de schuifsnelheid automatisch wordt aangepast aan de watersnelheid van uw boot. Oppervlak ruis: hiermee kunt u de opgevangen echoloodsignalen nabij het wateroppervlak weergeven of verbergen. Als u de oppervlakteruis verbergt, wordt de weergave overzichtelijker. Dieptelijn: als u snel een bepaalde diepte wilt zien (Toon of Verberg). Als u de diepte van de referentielijn wilt zien, selecteert u Toon en vervolgens drukt u op de pijl omhoog of omlaag van de tuimelschakelaar. A-Scope: hiermee geeft u rechts op het scherm een verticaal flitserscherm weer. Gegevensbalken: hiermee kunt u de diepte, watertemperatuur, watersnelheid (als de transducer hiervoor geschikt is), accuspanning, kruissnelheid, navigatie en de kompaslijn verbergen of weergeven (pagina 9). Presentatie: hiermee kunt u de weergave van vissymbolen, de wittelijn en het kleurenschema voor het echolood aanpassen. • Vissymbolen: hiermee stelt u in hoe het echolood zwevende doelen interpreteert. ◦◦ Selecteer om zwevende doelen weer te geven als symbolen met echoloodgegevens op de achtergrond. om zwevende doelen weer te geven als symbolen met ◦◦ Selecteer echoloodgegevens op de achtergrond en diepte-informatie over de doelen. ◦◦ Selecteer om zwevende doelen weer te geven als symbolen. om zwevende doelen weer te geven als symbolen met ◦◦ Selecteer diepte-informatie over de doelen. • Wittelijn: hiermee worden de sterkste van de bodem opgevangen signalen gemarkeerd om de hardheid of zachtheid aan te geven. ◦◦ Uit (standaardinstelling): wittelijn wordt uitgeschakeld. ◦◦ Hoog: de meest gevoelige instelling. Vrijwel alle sterke retoursignalen worden wit gemarkeerd weergegeven. Opmerking: als u de watertemperatuur of watersnelheid wilt weergeven, dient de aangesloten transducer geschikt te zijn voor het meten van de temperatuur, de watersnelheid of allebei. Selecteer Auto om de waarden weer te geven. 60 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Echolood gebruiken ◦◦ Middelmaat: een groot aantal sterke retoursignalen wordt wit gemarkeerd. ◦◦ Laag: de minst gevoelige instelling. Alleen de sterkste retoursignalen worden wit gemarkeerd. Kleurenschema: kies wit of blauw. Hiermee wijzigt u de achtergrond van alle echoloodschermen, maar niet van het temperatuurlogscherm. Geavanceerde echoloodinstellingen Druk op MENU als u de geavanceerde echoloodinstellingen wilt aanpassen terwijl het echoloodscherm wordt weergegeven. Echolood pauzeren: hiermee stopt u het schuiven van het echoloodscherm. Een waypoint markeren bij een geselecteerde diepte: 1. Druk op MENU > Echolood pauzeren terwijl een echoloodscherm wordt weergegeven. 2. Plaats de aanwijzer met de tuimelschakelaar boven de vis of structuur die u wilt markeren. 3. Druk op SELECT. Druk in het gepauzeerde scherm op MENU > Hervat om door te gaan met schuiven. Bereik: hiermee past u het bereik van de diepteschaal aan de rechterkant van het scherm aan (Auto, of als u dit handmatig wilt doen, Bereik handmatig). Versterking: hiermee bepaalt u de gevoeligheid van de echoloodontvanger (Auto of, als u deze handmatig wilt aanpassen, Handmatig). Als u meer details wilt zien, verhoogt u de versterking. Als het scherm onoverzichtelijk is, verlaagt u de versterking. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Frequentie: wanneer u een transducer met dubbele frequentie gebruikt, kunt u bepalen hoe de frequenties op het scherm worden weergegeven (200 kHz, 50 kHz, Dubbel, of Auto). Zoom: hiermee kunt u inzoomen op een gedeelte van het volledige scherm. De zoominstelling is uit of standaard ingesteld op Geen zoom. Er zijn vier opties beschikbaar: • Geen zoom: hiermee schakelt u het zoomen uit. • Auto 2x zoom: twee keer vergroten. • Auto 4x zoom: vier keer vergroten. • Handmatig zoomen: hiermee stelt u handmatig het bereik van het uitvergrote gebied in. Selecteer Diepte en gebruik vervolgens de tuimelschakelaar > SELECT om het dieptebereik in te stellen voor het vergrote gebied. Selecteer Niveau en gebruik vervolgens de tuimelschakelaar > SELECT om de vergrotingsfactor van het vergrote gebied te vergroten of te verkleinen. • Bodem vast: vergrendelt het zoomvenster aan de bodem. • Splits zoom: hiermee geeft u het scherm Splits zoom weer (pagina 58). Ruisonderdrukking (alleen beschikbaar als Versterking is ingesteld op Handmatig): hiermee wordt visuele ruis op het scherm (doorgaans het gevolg van elektrische bronnen) verminderd. Selecteer de bovenste schuifregelaar als u de waarde van de ruisonderdrukking handmatig wilt aanpassen. Het handmatig aanpassen van de hoeveelheid ruis zorgt ervoor dat het echolood nauwkeuriger wordt afgesteld zodat de meeste details met de minste ruis worden weergegeven. Als Frequentie is ingesteld op Dubbel (en Versterking op Handmatig), kunt u ruisonderdrukking voor elke frequentie afzonderlijk instellen. 61 DSC (Digital Selective Calling) DSC (Digital Selective Calling) De kaartplotter in combinatie met een marifoon gebruiken In de volgende tabel ziet u welke functies beschikbaar zijn wanneer u uw kaartplotter via een NMEA 0183-netwerk of een NMEA 2000-netwerk aansluit op een marifoon. Functie NMEA 0183marifoon NMEA 2000marifoon Garmin NMEA 0183-marifoon Garmin NMEA 2000-marifoon De kaartplotter kan uw GPS-positie doorsturen naar uw marifoon. De GPS-positie-informatie wordt tegelijk met de DSC-oproepen verzonden, als uw marifoon daartoe ondersteuning biedt. X X X X De kaartplotter kan DSC-noodoproepen en positiegegevens ontvangen van de marifoon. X X X X De kaartplotter kan de posities bijhouden van schepen die positierapporten verzenden. X X X X Snel informatie over persoonlijke standaardoproepen instellen en verzenden naar uw Garmin-marifoon. X Wanneer u een noodoproep voor een man-over-boord initieert vanaf uw marifoon, wordt op de kaartplotter het scherm Manover-boord weergegeven en wordt u gevraagd naar de positie te navigeren waar de persoon van boord is gevallen. X Wanneer u een noodoproep vanwege een man-over-boord initieert vanaf uw kaartplotter, geeft de marifoon de pagina Noodoproep weer om een noodoproep voor een man-overboord uit te voeren. X 62 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding DSC (Digital Selective Calling) DSC in- of uitschakelen: 1. Selecteer Configureer > Overige schepen. 2. Selecteer DSC om deze functie in of uit te schakelen. Een DSC-contactpersoon toevoegen U kunt oproepen naar een DSC-contactpersoon uitvoeren vanaf de kaartplotter. Op pagina 65 vindt u informatie over het uitvoeren van een persoonlijke standaardoproep. 1. Druk terwijl een kaart wordt weergegeven op MENU > Overige schepen > DSC > DSC-lijst > Contactpersoon toevoegen. 2. Voer met de tuimelschakelaar het MMSI (Maritime Mobile Service Identity)nummer van het schip in en druk op SELECT. 3. Voer de naam van het schip in met behulp van het toetsenbord op het scherm en selecteer OK. Noodoproepen ontvangen Als uw Garmin-kaarttplotter en marifoon via NMEA 0183 of NMEA 2000 zijn verbonden, ontvangt u een waarschuwing van uw kaartplotter wanneer uw marifoon een DSC-noodoproep ontvangt. Als er positiegegevens zijn verzonden bij de noodoproep, wordt die informatie tegelijk met de oproep opgenomen en beschikbaar gesteld. Het symbool verwijst naar een noodoproep in de DSC-lijst en markeert op de navigatiekaart de positie van een schip op het moment dat de DSC-noodoproep werd verzonden. Wanneer u een DSC-noodoproep ontvangt: 1. Selecteer Herzie om informatie over de oproep weer te geven. 2. Maak een keuze uit de volgende mogelijkheden: • Selecteer Oproepen met radio om met de marifoon een persoonlijke standaardoproep uit te voeren naar het in nood verkerende schip (pagina 65). Deze optie is alleen beschikbaar als u een met Garmin NMEA 2000 compatibele marifoon gebruikt. • Selecteer Wijzig om de naam van het schip te bewerken en een opmerking toe te voegen. Als uw marifoon de positie van het schip bijhoudt, selecteert u Pad om de navigatielijn van het schip te tonen of te verbergen. Selecteer Lijn van pad om de kleur van de lijn te wijzigen. Selecteer Rapport wissen om het oproepenrapport te verwijderen. Selecteer Maak waypoint aan om een waypoint in te stellen op de positie die met de noodoproep is verzonden. De DSC-lijst weergeven De DSC-lijst is een overzicht van de meest recente DSC-oproepen en andere DSC-contactpersonen die u hebt ingevoerd. De DSC-lijst kan maximaal 100 vermeldingen bevatten. De DSC-lijst geeft de meest recente oproepen weer die vanaf een boot zijn gemaakt. Wanneer een tweede oproep van dezelfde boot wordt ontvangen, vervangt deze de eerste oproep van deze boot in de lijst. Selecteer MENU > Overige schepen > DSC > DSC-lijst in een kaartscherm. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 63 DSC (Digital Selective Calling) Noodoproepen (man-over-boord) uitvoeren via een marifoon Wanneer uw Garmin-kaartplotter is verbonden met een marifoon die compatibel is met Garmin NMEA 2000 en u een noodoproep voor man-over-boord initieert vanaf uw marifoon, wordt het man-over-boordscherm weergegeven op de Garmin-kaartplotter en wordt u gevraagd naar het punt te navigeren waar de persoon van boord is gevallen. Als de stuurautomaat van Garmin is verbonden met het netwerk, vraagt uw kaartplotter u een MOB-manoeuvre uit te voeren naar dit punt. Als u de MOB-noodoproep annuleert via de marifoon, verdwijnt het scherm Man-over-boord. MOB-noodoproepen uitvoeren vanaf de kaartplotter Wanneer uw Garmin-kaartplotter is verbonden met een marifoon die compatibel is met Garmin NMEA 2000 en u de navigatie naar een punt waarop iemand van boord is gevallen activeert, wordt op de marifoon de pagina Noodoproep weergegeven om een noodoproep voor man-over-boord te activeren. Houd op de marifoon de toets DISTRESS minstens drie seconden ingedrukt om de noodoproep uit te voeren. Raadpleeg de gebruikshandleiding bij de Garmin-marifoon voor informatie over het uitvoeren van noodoproepen via de marifoon. Informatie over het activeren van navigatie naar de locatie waar iemand van boord is gevallen, is te vinden op pagina 25. 64 Positie bijhouden Wanneer u uw Garmin-kaartplotter via NMEA 0183 aansluit op een marifoon, kunt u de positie bijhouden van schepen die positierapporten verzenden. Deze functie is ook beschikbaar met NMEA 2000, ervan uitgaande dat het schip de juiste PGN-gegevens verzendt (PGN 129808; DSC-oproepinformatie). Elke ontvangen oproep met een positiemelding wordt opgenomen in de DSC-lijst (pagina 41). Een lijst met positierapporten weergeven: 1. Ga naar het startscherm en selecteer Informatie > Overige schepen > DSClijst. 2. Maak een keuze uit de volgende opties: • Selecteer Oproepen met marifoon om met de marifoon een persoonlijke standaardoproep uit te voeren naar het schip dat het positierapport heeft verzonden. Deze optie is alleen beschikbaar als u een met Garmin NMEA 2000‑compatibele marifoon gebruikt. • Selecteer Wijzig om de naam en het symbool van het schip te bewerken en een opmerking toe te voegen. Als uw marifoon de positie van het schip bijhoudt, selecteert u Pad om de navigatielijn van het schip te tonen of te verbergen. Selecteer Lijn van pad om de kleur van de lijn te wijzigen. Selecteer Rapport wissen om het oproepenrapport te verwijderen. Selecteer Maak waypoint aan om een waypoint in te stellen op de positie die met de noodoproep is verzonden. • Selecteer Rapport wissen om het oproepenrapport te verwijderen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding DSC (Digital Selective Calling) • Selecteer Navigeer naar om via Ga naar of Route naar naar de locatie te gaan die in het positierapport is verzonden (pagina 10). Sporen van schepen configureren op de navigatiekaart Als er sporen op uw kaartplotter worden weergegeven, wordt elke gerapporteerde positie op de navigatiekaart als een zwarte stip weergegeven. Een zwarte lijn geeft het spoor van een schip aan en de blauwe vlag verwijst naar de laatst gemelde positie. Instellen hoe lang spoorpunten worden weergegeven: 1. Selecteer MENU > Overige schepen > DSC > DSC-paden in een kaartscherm. 2. Selecteer het aantal uren dat schepen waarvan u de positie bijhoudt, wordt weergegeven op de navigatiekaart. Als u bijvoorbeeld 4 uur selecteert, worden alle spoorpunten (van minder dan vier uur oud) voor bijgehouden schepen weergegeven. De sporen van schepen waarvan u de positie bijhoudt uitschakelen: 1. Selecteer MENU > Overige schepen > DSC > DSC-paden in een kaartscherm. 2. Selecteer Uit om sporen voor alle schepen uit te schakelen. Het tonen of weergeven van de sporenlijn van een specifiek schip dat positiemeldingen verzendt: 1. Ga naar het startscherm en selecteer Informatie > Overige schepen > DSC-lijst. Het symbool en de kleur van het spoor van een schip wijzigen: 1. Ga naar het startscherm en selecteer Informatie > Overige schepen > DSC-lijst. 2. Selecteer het schip in de lijst en kies > Wijzig. 3. Selecteer een optie: • Selecteer Symbool om het symbool te bewerken. • Selecteer Lijn van pad om de kleur van de lijn te bewerken. Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren Wanneer u de Garmin-kaarplotter aansluit op een met Garmin VHF NMEA 2000 compatibele marifoon, kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken voor het uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen. Wanneer u een persoonlijke standaardoproep uitvoert vanaf de kaartplotter, kunt u een van de volgende kanalen selecteren voor de communicatie. De marifoon verzendt dit verzoek tegelijk met uw oproep. U kunt alleen DSC-kanalen selecteren die beschikbaar zijn in alle frequenties: 6, 8, 9, 10, 13, 15, 16, 17, 67, 68, 69, 71, 72, 73 of 77. OPMERKING: het standaardkanaal is 72. U kunt echter Kanaal selecteren om een ander kanaal te kiezen in de lijst. Als u een ander kanaal selecteert, gebruikt de kaartplotter dat kanaal voor alle volgende oproepen, totdat u een oproep uitvoert via een ander kanaal. 2. Selecteer het schip in de lijst en kies > Wijzig. 3. Selecteer Spoor. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 65 DSC (Digital Selective Calling) Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren: 1. Selecteer terwijl een kaart wordt weergegeven MENU > Overige schepen > DSC > DSC-lijst. 2. Selecteer in de lijst het station dat u wilt oproepen. 3. Selecteer Herzie > Oproepen met marifoon. 4. Selecteer Verzenden om de informatie over de oproep naar de marifoon te verzenden. 5. Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon. Een AIS-doel oproepen Wanneer u de Garmin-kaarplotter aansluit op een met Garmin VHF NMEA 2000-compatibele marifoon, kunt u de interface van de kaartplotter gebruiken voor het uitvoeren van persoonlijke standaardoproepen naar een AIS-doel. Meer informatie over het selecteren van een ander kanaal dan het standaardkanaal (kanaal 72) vindt u op (pagina 65). Een persoonlijke standaardoproep uitvoeren naar een AIS-doel: 1. Terwijl een kaart wordt weergegeven, selecteert u met de tuimelschakelaar een AIS-doel . 2. Selecteer AIS-schip > Oproepen met marifoon. 3. Selecteer Verzenden om de informatie over de oproep naar de marifoon te verzenden. 4. Selecteer Oproep op uw Garmin-marifoon. 66 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Appendix Appendix Specificaties Fysieke specificaties Afmetingen: 400-serie: B × H × D: 14,5 cm × 12,7 cm × 7,6 cm (5,7 inch × 5,0 inch × 3,0 inch) 500-serie: B × H × D: 15,0 cm × 16,3 cm × 7,4 cm (5,9 inch × 6,4 inch × 2,9 inch) Prestaties Ontvanger: uiterst gevoelige ontvanger met 14 parallelle kanalen, geschikt voor WAAS: GPSMAP 421/421s GPSMAP 521/521s GPSMAP 451/451s GPSMAP 551/551s uiterst gevoelige ontvanger met 12 parallelle kanalen, geschikt voor WAAS: GPSMAP 526/526s GPSMAP 556/556s Gewicht: 400-serie: 560 g (1,30 lb.) 500-serie: 800 g (1,75 lb.) Scherm: GPSMAP 421 en 451: diagonaal 10,6 cm (4,0 inch), QVGA-scherm met aanpasbare helderheid, 320 × 240 pixels. GPSMAP 521 en 551: diagonaal 12,7 cm (5,0 inch), QVGA-scherm met aanpasbare helderheid, 320 × 234 pixels. GPSMAP 526 en 556: diagonaal 12,7 cm (5,0 inch), volledig VGAscherm met aanpasbare helderheid, 640 × 480 pixels. Behuizing: volledig afgedicht, schokbestendig kunststof en aluminiumlegering, waterbestendig conform IEC 529-IPX7 Temp. bereik: van -15ºC tot 55ºC (5ºF tot 131ºF) GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 67 Appendix Zoektijden: (gemiddeld voor een vaste ontvanger met onbelemmerd zicht op de hemel) GPSMAP 421/421s GPSMAP 521/521s GPSMAP 451/451s GPSMAP 551/551s Warm*: circa 1 seconde Koud**: circa 38 seconden GPSMAP 526/526s Voeding Voedingsbron: 10-32 Vdc Verbruik: 15 W max. bij 13,8 Vdc Zekering: AGC/3AG - 3,0 A Echolood GPSMAP 556/556s Warm*: circa 15 seconden Koud**: circa 45 seconden *Warm: het toestel bevindt zich op of nabij de laatste locatie waar u onlangs naar satellieten hebt gezocht. **Koud: het toestel is meer dan circa 800 km (500 mijl) verplaatst sinds het de vorige keer is uitgeschakeld. Bijwerkfrequentie: eenmaal per seconde GPS-nauwkeurigheid: Positie: <15 m (49 ft.), 95% standaard Snelheid: 0,05 m/s (0,164 ft./s) stabiele toestand Voedingsbron: 1 kW Transducer, 1000 W (RMS), 8000 W (piek-naar-piek)*; Twee frequenties (dual), 500 W (RMS), 4000 W (piek-naar-piek) Frequentie: 50/200 kHz (dubbele frequentie en 1 kW) Diepte: 762 m (2500 ft.) (1 kW), 457 m (1500 ft.)** *Transducers van 1 kW alleen compatibel met de GPSMAP 526s- en 556s-toestellen. **De maximale diepte is afhankelijk van het zoutgehalte van het water, de bodemsoort en andere wateromstandigheden. WAAS-nauwkeurigheid: Positie: <3 m (10 ft.), 95% standaard Snelheid: 0,05 m/s stabiele toestand Dynamiek: 6 g 68 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Appendix Alarm en berichten Datakaart onbeschrijfbaar. Mogelijk al vol: een fout bij het lezen van de kaart. Verwijder de kaart en plaats deze opnieuw. Neem contact op met uw dealer of met de technische ondersteuning van Garmin als het probleem zich blijft voordoen. Aankomst bij [naam van waypoint]: u bent op het waypoint van bestemming aangekomen. Als dit bericht wordt weergegeven, kunt u de Navigatie stoppen. Datakaart onleesbaar: kaart onleesbaar, verwijder de kaart en plaats deze opnieuw. Neem contact op met uw dealer of met de technische ondersteuning van Garmin als het probleem zich blijft voordoen. Het toestel gebruikt een schermmeldingensysteem om u te attenderen op bedieningskenmerken. Druk als er een bericht wordt weergegeven op MENU om aan te geven dat u het bericht hebt gelezen. Accu-alarm: de batterijspanning is lager dan de waarde die is opgegeven bij de instelling Accu-alarm. Diepwateralarm: de diepte voor het diepwateralarm is bereikt. Accuspanning is te hoog: te hoge spanning, het toestel wordt over 10 seconden uitgeschakeld. Verlaag het ingangsvoltage tot het maximale voor uw kaartplotter toegestane voltage (of minder). Directory geheugen is vol. Kan niets toevoegen: het DSC-adresboek bevat de maximale 100 contactpersonen. Verwijder overbodige contactpersonen om nieuwe contactpersonen te kunnen toevoegen. AIS: gevaarlijke echo: de MMSI (Maritime Mobile Service Identity) van de gevaarlijke echo wordt weergegeven. DSC Positierapport ontvangen van: hier ziet u de MMSI of de aan een MMSI gekoppelde naam. Antenne ingang kortsluiting: een deel van de antennebedrading is geknikt, gebroken, of raakt het chassis. Echolood incompatibel: de software van het externe echoloodtoestel waarmee u bent verbonden, dient te worden bijgewerkt. Boot vaart niet snel genoeg voor kalibratie: de boot vaart niet snel genoeg en het snelheidswieltje kan geen geldige snelheid geven. Echolood tijd verlopen: er is sprake van een intern probleem met het toestel. Laat uw toestel onderhouden door uw dealer of de technische ondersteuning van Garmin. Databasefout: een intern probleem met het toestel. Laat uw toestel onderhouden door uw dealer of de technische ondersteuning van Garmin. Datakaart onbeschrijfbaar. Is alleen-lezen kaart: de SD-kaart in uw toestel is beveiligd tegen kopiëren. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Echoloodfunctie weggevallen: de verbinding met het externe echoloodtoestel is verbroken of deze verbinding is om een andere reden uitgevallen. 69 Appendix Gebruikerkaart niet gevonden. Plaats kaart: u hebt geprobeerd gebruikergegevens over te brengen, maar er is geen SD-kaart met gebruikergegevens in de SD-kaartuitsparing geplaatst. Geen waypoints/routes/sporen/eigen waypoints gevonden: gebruiker heeft geprobeerd gebruikergegevens over te brengen van een SD-kaart die de opgegeven typen gegevens niet bevat. Zorg dat er gegevens om over te brengen op de SD-kaart staan. Gewenste watertemperatuur bereikt (verlaten): de gewenste watertemperatuur is 1,1°C (2°F) boven of onder het ingestelde watertemperatuuralarm. Deze berichten worden weergegeven als u de desbetreffende zone betreedt of verlaat. Kaart vereist: u dient een SD-kaart in de desbetreffende uitsparing te plaatsen om de gewenste functie te kunnen uitvoeren. Kan kaarten niet ontgrendelen: de gegevens op de gegevenskaart zijn niet ontgrendeld voor gebruik door het toestel. Neem contact op met uw dealer of met de technische ondersteuning van Garmin. Kan zulke hoge spanningen niet meten, bovengrens bereikt: de spanning in het scherm Accu-alarm is hoger dan door het toestel kan worden gelezen. Kan zulke lage spanningen niet meten, ondergrens bereikt: de bij Accu-alarm ingestelde spanning is lager dan de spanning waarbij het toestel automatisch uitgeschakeld wordt. Koersfoutalarm: u wijkt van de koers af, en wel met de afstand die is ingesteld bij Koersfoutalarm. 70 Krabbend anker alarm: u bent afgedreven en bevindt zich buiten de opgegeven afstand. Let op: Autobegeleiding begin- en eindpositie verplaatst in verband met veilige diepte: de route met automatische begeleiding is berekend, maar de posities van het begin- en eindpunt zijn verplaatst vanwege de instellingen voor veilige diepte. Miswijzingalarm: de GPS-nauwkeurigheid valt buiten de door de gebruiker ingestelde waarde. Naar onveilige regio: de boot nadert een regio die op basis van uw configuratieinstellingen als onveilig is gedefinieerd. Naar veilige regio: de boot nadert een regio die op basis van uw configuratieinstellingen als veilig is gedefinieerd. NMEA Diepte is onder transducer: geef hier een geschikte kielcorrectie voor de transducer op (pagina 55). Noodoproep: er is een DSC-noodoproep binnengekomen. Ga tot de benodigde actie over. Object in adresboek met deze MMSI bestaat al: het MMSI-nummer staat al in adresboek. Gebruik een ander nummer. Ondiep-wateralarm: de diepte voor het ondiep-wateralarm is bereikt. Ongeldige MMSI: voer een geldige MMSI in. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Appendix Ontvangst weggevallen: het toestel ontvangt geen satellietsignalen meer. Controleer de antenneaansluitingen of ga naar een locatie met een onbelemmerd zicht op de hemel. Route bestaat al: u hebt een routenaam opgegeven die al in het geheugen staat. Wijzig de routenaam of verwijder de vorige routenaam. Route opgedeeld: een route die u van een ander toestel hebt verzonden, beschikt over meer dan 250 waypoints en is opgedeeld om op uw toestel te passen. Routegeheugen vol: u probeert meer dan 250 punten aan een route toe te voegen. Verlaag het aantal punten of maak een tweede route. Routewaypointgeheugen vol: u kunt geen aanvullende routewaypoints opslaan. Track bestaat al [naam van track]: u hebt de naam opgegeven van een opgeslagen spoor dat al in het geheugen voorkomt. Wijzig de spoornaam of verwijder het bestaande spoor. Track opgedeeld: een verzonden spoor past niet volledig in het geheugen. De oudste spoorlogpunten zijn verwijderd om ruimte te maken voor de meest recente gegevens. Trackgeheugen is vol, kan geen track aanmaken: het geheugen met logs is vol. U kunt pas extra sporen opslaan als u oude gegevens verwijdert om geheugen beschikbaar te stellen. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Tracklog is vol: het spoorlog is vol en het bijhouden van sporen is uitgeschakeld. Als u meer spoorpunten wilt opnemen, dient u het logboek met sporen te wissen en het bijhouden van sporen in te schakelen. Dit gebeurt alleen als de opnameinstelling van het spoor is ingesteld op Stoppen als vol. Transducer ontkoppeld, echolood uitgezet: er is geen transducer aangesloten, de kabel of transducer is defect of de transducerkabel is losgekoppeld. Als de kabel van de transducer wordt losgekoppeld terwijl het toestel is ingeschakeld, sluit de kabel dan weer aan en schakel het toestel uit en weer in. Verzenden gereed: het toestel heeft alle informatie naar het aangesloten toestel gedownload of verzonden. Visalarm: als deze optie is ingeschakeld, hoort u een piepgeluid als er een vis wordt gedetecteerd. Bij dit alarm wordt geen melding weergegeven. Watersnelheidsensor werkt niet: de snelheidsensor is niet gedetecteerd. Controleer de aansluitingen. Watertemperatuur alarm: het echolood rapporteert een temperatuur, boven, onder, binnen of buiten de opgegeven waarden. Waypoint bestaat al: u hebt een waypointnaam opgegeven die al in het geheugen staat. Wijzig de naam van het waypoint of verwijder het bestaande waypoint. 71 Appendix Waypointgeheugen vol: u hebt het maximale aantal waypoints opgeslagen. Verwijder ongewenste waypoints om ruimte te maken voor de nieuwe vermeldingen. Wekker: de wekker is afgegaan. Schermafbeeldingen vastleggen U kunt een opname maken van elk scherm dat op uw toestel wordt weergegeven en deze opname opslaan als een bitmapbestand (.bmp) en dat overdragen naar uw computer. Schermafbeeldingen maken: 1. Plaats een SD-kaart in de SD-kaartuitsparing aan de voorkant van het toestel. 2. Selecteer Configureer > Systeem > Pieper/scherm. 3. Selecteer Schermafdruk opslaan om het maken van schermafbeeldingen in te schakelen (Aan). 4. Houd in het scherm dat u wilt vastleggen de knop HOME minstens zes seconden ingedrukt. Het toestel onderhouden Het toestel is van hoogwaardige materialen vervaardigd en er is geen ander onderhoud vereist dan reiniging. De behuizing schoonmaken Maak de behuizing van het toestel (niet het scherm) schoon met een doek die is bevochtigd met een mild schoonmaakmiddel en veeg de behuizing vervolgens droog. Vermijd chemische schoonmaakmiddelen en oplosmiddelen die de kunststofonderdelen kunnen beschadigen. Het scherm schoonmaken De lens van het scherm is voorzien van een speciale antispiegelende coating die gevoelig is voor huidsvetten, was en schurende reinigingsmiddelen. Reinigingsmiddelen met ammonia of alcohol, schuringsmiddelen en vetwerende schoonmaakmiddelen kunnen de antispiegelende coating beschadigen. Het is belangrijk de lens te reinigen met lenzenvloeistof (die specifiek geschikt is voor antispiegelende laagjes) en een schone, pluisvrije doek. 5. Selecteer OK als het venster Schermafbeelding genomen wordt weergegeven. Schermafbeeldingen kopiëren naar de computer: 1. Verwijder de SD-kaart uit de kaartplotter en plaats deze in een SD-kaartlezer die is aangesloten op een computer. 2. Open in Windows Verkenner de map Garmin\scrn op de SD-kaart. 3. Kopieer het desbetreffende BMP-bestand op de kaart en plak dit in een willekeurige locatie op de computer. 72 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Appendix Honda Engine ECO-symbool Het -symbool wordt weergegeven wanneer boten met een NMEA 2000compatibele Honda-motor in een brandstofbesparende modus werken en het toerental (RPM) van de motor wordt weergegeven. Raadpleeg de handleiding van de Honda-motor om te bepalen of de motor NMEA 2000-compatibel is. NMEA 2000 De kaartplotters uit de GPSMAP 400- en GPSMAP 500-serie zijn NMEA 2000gecertificeerd en kunnen gegevens ontvangen van een op de boot geïnstalleerd NMEA 2000-netwerk. GPSMAP 421/421s GPSMAP 521/521s GPSMAP 451/451s GPSMAP 526/526s GPSMAP 551/551s GPSMAP 556/556s Raadpleeg de installatie-instructies voor de GPSMAP 400-/500-serie als u een van deze kaartplotters wilt aansluiten op een bestaand NMEA 2000-netwerk en voor een lijst met compatibele NMEA 2000 PGN-nummers. GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Softwarelicentieovereenkomst DOOR DIT TOESTEL TE GEBRUIKEN, ONDERWERPT U ZICH AAN DE VOORWAARDEN EN BEPALINGEN VAN DE VOLGENDE SOFTWARELICENTIEOVEREENKOMST. LEES DEZE OVEREENKOMST ZORGVULDIG. Garmin kent u een beperkte licentie toe om de software die is ingebouwd in dit toestel (de “software”) in binaire, uitvoerbare vorm te gebruiken bij het normale gebruik van dit product. De eigendomstitel, de eigendomsrechten en de intellectuele eigendomsrechten van de software blijven berusten bij Garmin. U erkent dat de software het eigendom is van Garmin en wordt beschermd door de copyrightwetten van de Verenigde Staten van Amerika en internationale copyrightverdragen. U erkent bovendien dat de structuur, ordening en code van de software waardevolle handelsgeheimen van Garmin zijn en dat de software in de vorm van broncode een waardevol handelsgeheim van Garmin blijft. U verklaart dat u de software of elk deel daarvan niet zult decompileren, demonteren, wijzigen, onderwerpen aan reverse assembling of reverse engineering, herleiden tot door mensen leesbare vorm of afgeleide werken zult maken op basis van de software. U verklaart dat u de software niet zult exporteren of herexporteren naar landen die de exportwetten van de Verenigde Staten van Amerika schenden. 73 Index Index Symbolen 3D-perspectief 14 3D Roergangerbeeld 15 kleuren 16 A AIS SART 42 A-scope 60 Aan-uit/schermverlichting, toets 4 aankomstalarmen 53 aanpassen kaartinstellingen 11 aanvaringsgevaar 56 Actieve sporen 15 Afstandcirkels 15, 16 Afstand kustlijn 50 afstand meten 26 AIS 41, 42, 56, 66 gevaren 43 symbolen voor doelen 42 AIS-alarm 56 alarmen 53, 69–72 aanvaring 56 accu 54 AIS 56 brandstof 54 74 diep water 54 echolood 54 GPS-nauwkeurigheid 54 klok 53 koersfout 53 krabbend anker 53 motormeter 33 navigatie 53 ondiep water 54 veilige zone 56 vis 54 watertemperatuur 54 Auto magnetisch 49 automatische begeleiding 21, 50 Automatisch inschakelen 48 B back-ups maken van gegevens 40 barometer, referentietijd 49 Bereik (echolood) 61 Bereiktoetsen 4 bestaand waypoint wijzigen 25 BlueChart g2 Vision gebruiken 30–34 bodem vast 61 bootpictogram 13 Brandstofcapaciteit 56 brandstofmeter 35 bron van koers 37 C Communicatie 51 Conformiteitverklaring iv contactgegevens, Garmin iv coördinaten waypoints maken met 25 coördinaten, grid waypoints maken met 25 Coördinaten invoeren 25 Corridorbreedte 15, 17 D Dashboard 31 details 12 details, AIS-vaartuigen 45 dieptelijn 60 Dieptelog 59 dieptewaypoint 61 DSC 56, 62 contactpersoon 63 lijst 63 E echolood geavanceerde instellingen 61 gesplitste frequentie 58 instellen 60–61 instellingen 60 kegel 17 schuifsnelheid 60 specificaties 68 splits zoom 58 temperatuurlog 59 volledig scherm 57 Echolood pauzeren 61 een waypoint verplaatsen 25 EGNOS 48 F fabrieksinstellingen herstellen 56 fabrieksinstellingen herstellen 56 foto’s 11 Fotopunten 13 frequentie 61 fysieke specificaties 67 G ga naar 23 Garmin-gegevensoverdracht 51 Geanimeerd 11 Gebeurtenislog 48 gebruikergegevens back-up maken 40 overbrengen 40 weergeven 39 wissen 39 Geen zoom 61 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Index gegevens overbrengen 40 Gegevensbalken 3D-perspectief-kaart 15 echolood 60 navigatiekaart 8 onder zeil 9 Visoog 3D-kaart 17 gegevensbalk Onder zeil 9 gegevens overbrengen 39, 40 Gegevensoverdracht 39 geleiden naar 23 Gesplitste frequentie 58 Getijde/stromingen 11 Geanimeerd 11 getijdenstations 37 informatie weergeven 11 Gevarenkleuren 16 gevarenkleuren 16 GPS 5, 48, 68 GPS-koers 37 grid noorden 49 grondwind 36 Grootte van navigatiekenmerken 13 H Handmatig zoomen 61 Hemelzicht 48 Hoge snelheid NMEA 51 HOME, toets 4 huidige locatie markeren 25 I ID-nummer 48 instellingen alarmen 53 communicatie 51 initialiseren 2 kaart 11 maateenheden 49 navigatievoorkeuren 50 systeem 48 taal 49 Visoog 3D 17 instellingen voor veilige zone 56 K Kaart-/echoloodscherm gebruiken 22 kaartdatum 49 kaarten 3D Roergangerbeeld 15 details 12 instellingen 11 navigatie 7 Visoog 3D 17 vissen 17 kaartgegevens 9 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Kaartgrenzen 13 kielcorrectie 55 Kleurenschema 61 knoppen 4 Koers boven 12 koers boven 12 Koerslijn 13 Koerswijziging 50 Kompas 31 Kompaslijn 9 kompasroos 12 L Lichtsectoren 13 luchtfoto’s 19 M maateenheden 49 magnetische koers 37 Man-over-boord 25, 64 MapSource-gegevens 39 marifoon 62 meldingen 69 MENU-toets 5 Mijn boot 55 Navigatiekenmerktype 13 navigatievoorkeuren 50 Navigeren naar 10, 24, 26, 27, 65 Nieuw waypoint 15 NMEA-standaard 51 NMEA 0183-instelling 52 NMEA 2000-instelling 52 Noodoproepen 63 noorden magnetisch 49 raster 49 ware 49 noorden boven 12 nummers aanpassen 31 cijfers projecteren 9 weergeven 31 nuttige punten (POI) 13, 21, 30 O objectinformatie toegang 11 omgevingsdiepte 13 Opgeslagen sporen 15 Oppervlakteruis 60 N Navigatiealarmen 53 navigatiekaarten 7 75 Index Opslaan op kaart 40, 48 Overige schepen 56 P pictogram 13 Pieper/scherm 48 positie bijhouden 64 Positieformaat 49 Positie Precisie 52 positierapport 64 Presentatie 60 productregistratie iv product registreren iv R radio 62 route bewerken 27 route naar 23 routes bewerken 27 labels 50 maken 26 verwijderen 28 weergeven 39 Rozen 12 Ruisonderdrukking 61 76 S SART 42 satellietbeelden inschakelen 18 Scherm 48 schermafbeeldingen 72 schermverlichting aanpassen 3 schijnbare wind 36 schuifsnelheid 60 SD-kaarten invoegen 5 verwijderen 5 SELECT, toets 4 Seriële poort instellen 51 Servicepunten 11 simulator 48 modus 5 Snelheidsbronnen 50 Snelheidsfilter 48 snelkoppelingen i softwarelicentieovereenkomst 73 softwareversie 48 specificaties 67 Splits zoom 58 sporen 17, 28 AIS 45 DSC 65 stromingenstations 38 stuurautomaat 30 symbolen 13 Systeemalarmen 53 Systeemeenheden 49 Systeeminformatie 48 weergeven 48 systeeminstellingen 48 T Taal 49 Temperatuurcorrectie 55 Temperatuurlog 59 Tijd (opties) 49 toestel-ID 48 Toestellen labelen 52 Toestellenlijst 52 toestel uitschakelen 2 toetsenblok 4 transducer dubbele frequentie 61 Tuimelschakelaar 4 V Vaarsnelheid kalibreren 55 Veilige diepte 16, 50 Veilige hoogte 50 Veiligheidsarcering 13 versie (software) 48 versterking 61 Visoog 3D 17 instellingen 17 Vissen 9 visserijkaart 17 Vissymbolen 17, 60 voedingsbron 68 Voertuigpictogram 13 volledig scherm, echolood 57 voorliggende koers 49 GPS 37 magnetisch 37 W Waarheen? 23 WAAS 48 ware noorden 49 ware wind 36 watertemperatuur 70 Waypoint ID’s 52 waypoints 15 bestaande bewerken 15, 25 diepte 61 huidige locatie markeren 25 maken 25 verplaatsen 25 verwijderen 25, 26 weergeven 39 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding Index waypoint verwijderen 26 weergeven andere schepen 41 gebruikergegevens 39 getijdenstations 37 stromingen 38 Wijzig waypoint 25 windmeter 36 close hauled 36, 37 Wis gebruikergegevens 39 Wittelijn 60 Z zekering 68 zomertijd 49 zon en maan 38 zoomen 61 2x 61 4x 61 gesplitst 61 handmatig 61 GPSMAP 400-/500-serie - gebruikershandleiding 77 Voor de nieuwste gratis software-updates (exclusief kaartgegevens) kunt u gedurende de gehele levensduur van uw Garmin-producten terecht op de website van Garmin: www.garmin.com. © 2010-2012 Garmin Ltd. of haar dochtermaatschappijen Garmin International, Inc. 1200 East 151st Street, Olathe, Kansas 66062, VS Garmin (Europe) Ltd. Liberty House, Hounsdown Business Park, Southampton, Hampshire, SO40 9LR, Verenigd Koninkrijk Garmin Corporation No. 68, Zangshu 2nd Road, Xizhi Dist., New Taipei City, 221, Taiwan (Republiek China) www.garmin.com Maart 2012 Onderdeelnummer 190-01230-35 Rev. D Gedrukt in Taiwan
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project