2005 VOLVO S40 6968 TP 7459 (English). AT 0446. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2004 OWNE R'S MANUAL VOLVO S40 TP 7459 WEB EDITION 2005 Inleiding Beste Volvo-bezitter Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw mede-inzittenden voorop gestaan. Volvo is één van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle huidige veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in dit instructieboekje. Dank u dat u gekozen hebt voor Volvo! N Inleiding Instructieboekje Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om het instructieboekje te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Zo maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in het boekje: WAARSCHUWING! Waarschuwingsteksten geven aan dat er gevaar voor persoonlijk letsel bestaat, als u de instructies niet opvolgt. Belangrijk! “Belangrijk”-teksten geven aan dat het gevaar bestaat dat de auto beschadigd raakt als u de instructies niet opvolgt. De in het instructieboekje beschreven uitrusting is niet op alle modellen aanwezig. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in dit instructieboekje ook de extra’s (af-fabriek gemonteerde uitrusting) en bepaalde accessoires (extra uitrusting) beschreven. O N.B. De uitrusting van de auto’s van Volvo hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale wet- en regelgeving. De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in dit instructieboekje zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. © Volvo Car Corporation Volvo Car Corporation en het milieu Volvo Car Corporation en het milieu Milieubeleid van Volvo Zorg voor het milieu, veiligheid en kwaliteit zijn de drie kernwaarden van de Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. De auto’s van Volvo voldoen aan strenge internationale milieueisen en worden in fabrieken geproduceerd die zeer schoon zijn en efficiënt met middelen omgaan. De meeste eenheden binnen de Volvo Car Corporation zijn gecertificeerd voor de milieunorm ISO 14001, hetgeen tot voortdurende verbeteringen op milieugebied leidt. Alle Volvo-modellen hebben een milieuverklaring waarin de klant de invloed op het milieu van de verschillende modellen en motoren kan vergelijken. Lees meer op: www.epd.volvocars.se. Schoon aan de binnen- en aan de buitenkant Uw Volvo is gebouwd volgens het concept Schoon aan de binnen- en aan de buitenkant, een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een zeer efficiënt uitlaatgasreinigingssysteem. Uw auto bespaart brandstof en stoot een minimale hoeveelheid schadelijke stoffen uit. Het zorgt er ook voor dat u en uw mede-inzittenden de uitlaatgassen van andere auto’s niet inademen omdat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd. Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, AQS1 (extra), zorgt ervoor dat de lucht in de passagiersruimte schoner is dan de lucht buiten in het 1. Air Quality System verkeer. Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De sensor houdt de hoeveelheid koolmonoxide in de binnenkomende lucht in de gaten en sluit de luchtinlaat af, zodat het percentage koolmonoxide in het interieur niet te hoog wordt bijvoorbeeld in druk stadsverkeer, files en tunnels. Het koolstoffilter regelt dat de instroom van stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen wordt tegengegaan. Het textiel in de auto voldoet aan de ecologische norm Öko-Tex2. Op de radiateur zit een speciale laag, PremAir®3, die schadelijk laaghangend ozon omzet in zuurstof. 2. 3. Internationale norm voor textiel. Geldt alleen voor auto’s met vijfcilindermotor. PremAir® is een gedeponeerd handelsmerk van de Engelhard Corporation. P Volvo Car Corporation en het milieu Volvo Car Corporation en het milieu Een Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en heeft een laag brandstofverbruik om de uitstoot van kooldioxide, dat een van de oorzaken van het broeikaseffect is, te verminderen. De auto’s van Volvo zijn uiterst concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Regelmatig onderhoud in een werkplaats van Volvo zorgt voor een lager brandstofverbruik en draagt daarom bij aan een schoner milieu. Het personeel heeft de kennis en het gereedschap om een optimale zorg voor het milieu te garanderen. Spaar het milieu Wij denken dat onze klanten onze zorgen over het milieu delen. U kunt helpen het milieu te beschermen door milieuvriendelijke onderhoudsproducten te kopen en de auto te laten onderhouden en zelf te onderhouden aan de hand van de aanwijzingen in het instructieboekje. Hieronder volgen een paar tips voor hoe u het milieu kunt ontzien: • Zorg er altijd voor dat de banden de juiste spanning hebben. Een te lage bandenspanning leidt tot een verhoogd brandstofverbruik. Q • Imperiaals en skiboxen resulteren in een grotere luchtweerstand waardoor het brandstofverbruik aanzienlijk toeneemt. Verwijder deze daarom direct na gebruik. • Laat spullen niet onnodig in de auto liggen. Hoe groter de belasting van de auto, des te hoger het brandstofverbruik. • Gebruik altijd de motorverwarmer voor een koudestart, als de auto hiermee is uitgerust. Hierdoor nemen het brandstofverbruik en de uitstoot af. • Rijd rustig. Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen. • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling. Een laag motortoerental zorgt voor een lager verbruik. • Laat het gaspedaal los wanneer u van een helling afrijdt. • Rem op de motor. Laat het gaspedaal los en schakel terug. • Voorkom stationair draaien. Zet de motor af wanneer u lang stilstaat in een file. • Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor het milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een milieuvriendelijke manier. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats als u niet zeker weet hoe u dergelijk afval moet verwerken. • Onderhoud uw auto regelmatig. Door deze tips op te volgen kan het brandstofverbruik worden verlaagd zonder dat dit van invloed is op de reistijd of het plezier in het autorijden. U spaart uw auto, bespaart geld en gebruikt minder van de hulpbronnen op aarde. Inhoudsopgave Instrumentenoverzicht Veiligheid Instrumenten, schakelaars en bediening Klimaatregeling Interieur Sloten en alarm Starten en rijden Wielen en banden Verzorging Onderhoud en service Infotainment Technische gegevens 7 13 37 65 77 87 99 131 149 155 179 207 R S Instrumentenoverzicht Overzicht auto’s met het stuur links Overzicht auto’s met het stuur rechts Bedieningspaneel in het bestuurdersportier 8 10 12 T Instrumentenoverzicht Overzicht auto’s met het stuur links Auto met linkse besturing U Instrumentenoverzicht 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. Stuurwielafstelling Motorkapontgrendeling Bedieningspaneel Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer Verlichting, ontgrendeling tankvulklep Portierhandgreep, centrale vergrendeling Blaasmonden in het dashboard Blaasmond zijruit Cruise control Claxon, airbag Instrumentenpaneel Toetsenblok voor Infotainment Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers Contactslot Achteruitkijkspiegel Gordelwaarschuwing Interieurverlichting links Uitschakelen van alarmsensoren, “Safelock” Functieschakelaar interieurverlichting Positie voor accessoireschakelaar Interieurverlichting rechts Bediening, schuifdak Display voor klimaatregeling en infotainment Infotainment 25. Instellingen voor klimaatregeling, infotainment en persoonlijke instellingen 26. Klimaatregeling 27. Versnellingspook 28. Alarmlichten 29. Portierhandgreep 30. Dashboardkastje 31. Handrem 32. Elektrische aansluiting/aansteker 33. Stabiliteitssysteem STC of DSTC 34. Schakelaars, extra uitrusting V Instrumentenoverzicht Overzicht auto’s met het stuur rechts Auto met rechtse besturing NM Instrumentenoverzicht 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. Schakelaar, optionele uitrusting Stabiliteitssysteem STC of DSTC Elektrische aansluiting, aansteker Handrem Bedieningspaneel Dashboardkastje Portierhandgreep Blaasmond, zijruit Blaasmonden in het dashboard Versnellingspook Klimaatregeling Instellingen voor klimaatregeling, infotainment en persoonlijke instellingen Infotainment Display voor klimaatregeling en infotainment Bediening, schuifdak Interieurverlichting, links Uitschakelen van alarmsensoren, “Safelock” Interieurverlichting, schakelaar Schakelaar, optionele uitrusting Interieurverlichting, rechts Gordelwaarschuwing Achteruitkijkspiegel Contactslot Ruitenwissers en -sproeiers, koplampsproeiers Cruise control 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. Instrumentenpaneel Claxon, airbag Toetsenblok voor infotainment Alarmlichten Portierhandgreep, centrale vergrendeling Verlichting, ontgrendeling tankvulklep Richtingaanwijzers, groot licht, boordcomputer Motorkapontgrendeling Stuurwielafstelling NN Instrumentenoverzicht Bedieningspaneel in het bestuurdersportier 1. 2. 3. 4. 5. NO Elektrisch bediende zijruiten achterin blokkeren (standaard) Elektrisch kinderslot (extra) Elektrisch bediende zijruiten Buitenspiegel, linkerzijde Buitenspiegels, instelling Buitenspiegel, rechterzijde Veiligheid Veiligheidsgordels Airbags (SRS) Airbag (SRS) activeren/deactiveren SIPS-airbags Opblaasgordijn (IC-systeem) WHIPS-systeem Activering van de veiligheidssystemen CRASH MODE Inspectie van airbags en opblaasgordijnen Kinderen en veiligheid 14 17 20 22 24 25 27 28 29 30 NP Veiligheid Veiligheidsgordels De gordel losmaken: – Druk op de rode knop van de vergrendeling. Laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. De gordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: Heupgordel uittrekken. De gordel moet laag gedragen worden. Draag altijd een veiligheidsgordel Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel omhebben. Zo wordt voorkomen dat bij een aanrijding de passagiers op de achterbank tegen de rugleuning van de voorstoelen worden geslingerd. De veiligheidsgordel omdoen: – Trek de gordel langzaam uit en maak deze vast door de borglip in de sluiting te steken. Een duidelijke “klik” geeft aan dat de gordel vastzit. NQ • wanneer u de gordel te snel uittrekt • wanneer u remt of optrekt • als de auto sterk overhelt Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. Niet vergeten: • gebruik geen klemmen of andere accessoires die ervoor zorgen dat u de gordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken • zorg dat er geen slagen in de gordel zitten en dat hij nergens achter blijft steken • de heupgordel moet laag zitten (niet over de buik) • trek de heupgordel over de heupen door aan de diagonale schoudergordel te trekken, als afgebeeld. WAARSCHUWING! De veiligheidsgordel en de airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig effect hebben op de werking van de airbags bij een aanrijding. WAARSCHUWING! Elke gordel is bestemd ter bescherming van slechts één persoon. WAARSCHUWING! Als de gordel zwaar belast werd, bijvoorbeeld tijdens een aanrijding, moet de complete gordel worden vervangen. Dit houdt in dat ook het oprolmechanisme, de bevestigingen, de bouten en de sluitingen vervangen moeten worden. Sommige beschermende eigenschappen van de gordel kunnen verloren zijn gegaan, zelfs als deze ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de gordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen gordel. Breng nooit zelf wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Veiligheid afhankelijk van de snelheid van de auto van frequentie verandert. Gordelwaarschuwing1 Er gaat een lampje in de plafondconsole branden (boven de achteruitkijkspiegel) om te waarschuwen dat de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Er gaat ook een lampje op het dashboard branden. Als de auto stilstaat, verdwijnt de waarschuwing na ongeveer zes seconden. Voorstoel De lampjes blijven branden als de bestuurder of de passagier op de voorstoel zijn of haar veiligheidsgordel niet draagt (er wordt geen signaal gegeven als er een kinderzitje op de voorstoel is bevestigd). Behalve de twee brandende symbo len hoort u een signaal dat 1. De functies kunnen per land iets verschillen. Achterbank Het gordelwaarschuwing heeft twee deelfuncties: • Informeren over het aantal gebruikte gordels met een melding op het informatiedisplay. Deze functie wordt automatisch geactiveerd als er een achterportier is geopend en gesloten, of er nu wel of geen passagiers op de achterbank zitten. De melding wordt automatisch ca. 10 seconden na het wegrijden gewist, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te drukken. • Waarschuwen dat er een gordel op de achterbank tijdens het rijden is losgenomen, met een melding op het informatiedisplay in combinatie met een geluidssignaal. De waarschuwing stopt wanneer de gordel weer is omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop READ te drukken. De melding op het informatiedisplay, die aangeeft hoeveel gordels er gebruikt worden, is altijd beschikbaar. Druk op de knop READ om opgeslagen meldingen te zien. Veiligheidsgordel en zwangerschap Het is heel belangrijk om de veiligheidsgordel op een juiste manier te dragen wanneer u zwanger bent. Hij moet goed aan het lichaam aansluiten. Het bovenste deel van de gordel moet tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik liggen. Het onderste deel van de gordel moet plat en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Hij mag niet over de buik kunnen glijden. Aanstaande moeders moeten de stoel zo ver mogelijk naar achteren schuiven om de afstand tussen het stuur en de buik zo groot mogelijk te maken. Zet het stuur zo ver mogelijk naar voren. Zorg voor een aangename rijpositie. NR Veiligheid Veiligheidsgordels Gordelspanners Alle veiligheidsgordels (met uitzondering van de gordel midden achter) hebben gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een aanrijding de veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De gordel kan de passagier daarmee beter in de stoel gedrukt houden. Keurmerk op veiligheidsgordels met gordelspanner NS Veiligheid Airbags (SRS) WAARSCHUWING! Om de kans op letsel bij activering van de airbags te beperken, moeten de passagiers zo rechtop mogelijk zitten met hun voeten op de vloer en hun rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet goed vastzitten. WAARSCHUWING! Airbag (SRS) aan bestuurderszijde Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordels ook een airbag (SRS - Supplemental Restraint System) in het stuurwiel. De airbag zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG. Airbag (SRS) aan passagierszijde De airbag1 aan passagierszijde zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift SRS AIRBAG. 1. Voor informatie over Geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. WAARSCHUWING! De veiligheidsgordel en de airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of onjuist wordt gebruikt, kan dat een nadelig effect hebben op de werking van de airbags bij een aanrijding. Zet nooit een kind in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd.1 Laat kinderen nooit voor de passagierstoel zitten of staan. Personen kleiner dan 140 cm mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen als de airbag (SRS) is geactiveerd. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor uw kind. 1. Niet alle auto’s hebben een airbag (SRS) aan de passagierszijde. Deze kan optioneel worden weggelaten bij de verkoop. NT Veiligheid Airbags (SRS) WAARSCHUWING! Als het waarschuwingslampje voor het SRS-systeem blijft branden of tijdens het rijden kortstondig gaat branden, betekent dit dat het SRS-systeem niet naar behoren werkt. Het lampje kan ook een storing in de gordelsluiting, het SIPS-systeem, het SRS-systeem of het IC-systeem aangeven. Neem onmiddellijk contact op met een erkende Volvowerkplaats. Positie van de airbag aan de passagierszijde in een auto met het stuur links of rechts. WAARSCHUWING! Plaats geen voorwerpen of accessoires op of in de buurt van het SRS AIRBAGpaneel (boven het dashboardkastje) of binnen de actieradius van de airbag. Verricht nooit zelf werkzaamheden aan de onderdelen van het SRS-systeem in het stuurwiel of op het paneel boven het dashboardkastje. NU Waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel Het AIRBAG-systeem wordt continu gecontroleerd door de regeleenheid van het systeem. Het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden als u de contactsleutel in stand I, II of III draait. Het lampje gaat na ongeveer zes seconden uit als het AIRBAG-systeem geen storingen vertoont. Behalve het waarschuwingslampje verschijnt er, in die gevallen waarin dat nodig is, een melding op het informatiedisplay. Als het waarschuwingslampje niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRSAIRBAG/SERVICE SPOED op het display. Neem onmiddellijk contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Veiligheid WAARSCHUWING! Ingrepen in het SRS-systeem kunnen storingen in de werking veroorzaken en leiden tot ernstige letsels. Herstellingen mogen enkel door een erkende Volvo-werkplaats worden uitgevoerd. Airbags (SRS) SRS-systeem, auto met het stuur links SRS-systeem, auto met het stuur rechts SRS-systeem N.B. De reactie van de sensoren hangt af van de ernst van de aanrijding en van het feit of de veiligheidsgordel aan de bestuurderszijde of de passagierszijde vooraan wordt gedragen of niet. Het kan dan ook zijn dat er bij ongelukken slechts één (of geen enkele) van de airbags wordt opgeblazen. Het SRSsysteem registreert de botskracht waaraan de auto blootstaat en stemt de activering van een of meerdere airbags daarop af. Het systeem bestaat uit een gasgenerator met daaromheen een opblaasbare airbag. Bij een voldoende krachtige aanrijding wordt de ontsteking van de gasgenerator geactiveerd door sensoren. De airbag wordt opgeblazen en wordt tegelijkertijd warm. Om de klap op te vangen loopt de airbag leeg wanneer de inzittende de airbag raakt. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van seconden in beslag. N.B. De airbags werken dusdanig dat de capaciteit ervan wordt afgestemd op de botskrachten waaraan de auto blootstaat. NV Veiligheid Airbag (SRS) activeren/deactiveren WAARSCHUWING! Hiermee wordt aangeduid dat de airbag (SRS) aan passagierszijde gedeactiveerd is. PACOS (extra) De airbag (SRS) aan passagierszijde kan gedeactiveerd worden. Dit is bijvoorbeeld noodzakelijk als daar een kind in een kinderzitje moet zitten. Aanduiding Een tekstmelding op het plafondpaneel geeft aan dat de airbag (SRS) aan passagierszijde is gedeactiveerd. OM PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch) Activeren/deactiveren De schakelaar zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen. Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Volvo raadt aan de contactsleutel te gebruiken om de stand te wijzigen. (Andere voorwerpen die qua vorm op een sleutel gelijken, kunnen ook worden gebruikt.) Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Zet nooit een kind in een kinderzitje of op een kinderkussen op de passagiersstoel. Dit geldt ook voor personen die kleiner zijn dan 140 cm. Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel): Personen die groter zijn dan 140 cm mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. WAARSCHUWING! Als de auto met een airbag (SRS) aan de passagierszijde is uitgerust, maar geen PACOS heeft, is de airbag altijd geactiveerd. Veiligheid WAARSCHUWING! Laat geen passagier op de passagiersstoel plaatsnemen, als het waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht terwijl de tekst op het plafondpaneel aangeeft dat de airbag (SRS) aan die kant gedeactiveerd is. Het duidt op een ernstige storing. Bezoek onmiddellijk een erkende Volvowerkplaats. SRS-schakelaar in ON-stand. SRS-schakelaar in OFF-stand. Stand van de schakelaar OFF = De airbag (SRS) is gedeactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een kinderzitje of op een kussen aan passagierszijde op de voorstoel zitten, maar passagiers groter dan 140 cm beslist niet. ON = De airbag (SRS) is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 140 cm aan passagierszijde op de voorstoel zitten, maar kinderen in een kinderzitje of op een kussen beslist niet. ON Veiligheid SIPS-airbags WAARSCHUWING! Ingrepen in het SIPS-systeem kunnen storingen in de werking en ernstig letsel veroorzaken. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Leg geen voorwerpen tussen de stoelen en de portierpanelen, omdat dit gebied binnen de actieradius van de SIPS-airbag ligt. Kinderzitjes en SIPS-airbags Een SIPS-airbag heeft wat kinderzitjes betreft geen negatieve gevolgen voor de beschermende functies van de auto. Positie van de SIPS-airbags. SIPS-airbags (zij-airbags) Een groot deel van de kracht van de aanrijding wordt door het SIPS-systeem over de balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verspreid. De SIPSairbags aan bestuurders- en passagierszijde beschermen het bovenlichaam en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPSsysteem. Het SIPS-airbagsysteem is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPSairbags zijn in de frames van de rugleuningen van de voorstoelen gemonteerd. OO WAARSCHUWING! Gebruik alleen stoelhoezen van Volvo of stoelhoezen die door Volvo goedgekeurd zijn. Andere stoelhoezen kunnen de werking van de SIPS-airbags hinderen. Er kan een kinderzitje op de voorstoel worden geplaatst, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde1 airbag. De SIPS-airbags vormen een aanvulling op het SIPS-systeem. Draag altijd een veiligheidsgordel. WAARSCHUWING! De SIPS-airbags vormen een aanvulling op het SIPS-systeem. Draag altijd een veiligheidsgordel. 1. Voor informatie over geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. Veiligheid Auto met linkse besturing Auto met rechtse besturing SIPS-airbagsysteem Het SIPS-airbagsysteem bestaat uit een gasgeneratoren, SIPS-airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt weer de gasgeneratoren activeren. De SIPSairbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee wordt de klap van de aanrijding opgevangen, waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-airbags worden normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant waar de aanrijding plaatsvindt. OP Veiligheid Opblaasgordijn (IC-systeem) Eigenschappen Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op het SIPS-systeem. Het zit verborgen achter de plafondbekleding langs beide zijden van de auto. Het beschermt inzittenden op zowel de voorstoelen als de achterbank. Het opblaasgordijn wordt door de aanrijdingssensoren van het SIPS-systeem geactiveerd als de auto van opzij wordt aangereden. Bij activering wordt het opblaasgordijn opgeblazen. Het helpt voorkomen dat de bestuurder en de passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan. OQ WAARSCHUWING! Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd de veiligheidsgordel. WAARSCHUWING! Hang of bevestig nooit iets aan de handgrepen aan het plafond. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, de portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Er mogen uitsluitend originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, worden gebruikt. Veiligheid WHIPS-systeem Bescherming tegen whiplash-letsels — WHIPS Het WHIPS-systeem (Whiplash Protection System) bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Het systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. WAARSCHUWING! Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Draag altijd een veiligheidsgordel. Eigenschappen van de stoel WHIPS-systeem en kinderzitjes Als het WHIPS-systeem wordt geactiveerd, klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren zodat de positie van de bestuurder en de passagier op de voorstoelen verandert. Zo wordt de kans op een zogeheten whiplash beperkt. Het WHIPS-systeem heeft geen nadelige invloed op de beschermende werking van de kinderzitjes. WAARSCHUWING! Breng nooit zelf wijzigingen aan de stoel of het WHIPS-systeem aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Juiste zithouding Voor optimale bescherming moeten de bestuurder en de voorpassagier zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen het hoofd en de hoofdsteun zo klein mogelijk houden. OR Veiligheid WHIPS-systeem Het volgende kan worden gebruikt: • een kinderzitje op de passagiersstoel, mits de airbag aan passagierszijde is gedeactiveerd1. • een achterstevoren gemonteerd kinderzitje op de achterbank dat tegen de rugleuning van de voorstoel steunt. WAARSCHUWING! Als de stoel heeft blootgestaan aan grote krachten, zoals bij een aanrijding van achteren, moet u het WHIPS-systeem laten controleren bij een erkende Volvowerkplaats. Er kunnen eigenschappen van het WHIPS-systeem verloren zijn gegaan, ook al ziet de stoel er onbeschadigd uit. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats om het systeem te laten controleren, ook na een lichte aanrijding van achteren. 1. OS Voor informatie over geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. Zorg dat u de werking van het WHIPS-systeemniet beïnvloedt WAARSCHUWING! Plaats geen koffer of iets dergelijks tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat u de werking van het WHIPS-systeem niet beïnvloedt. WAARSCHUWING! Als u één van de ruggedeelten van de achterbank hebt neergeklapt, moet u de voorstoel aan dezelfde kant naar voren schuiven zodat de rugleuning van de stoel niet tegen het neergeklapte ruggedeelte van de achterbank aankomt. Veiligheid Activering van de veiligheidssystemen Systeem Activering Gordelspanners Airbags (SRS) Bij frontale aanrijdingen.1 SIPS-airbags Bij aanrijdingen van opzij.1 Opblaasgordijn Bij aanrijdingen van opzij.1 Bij aanrijdingen van achteren. WHIPS-systeem (Whiplash-bescherming) Bij frontale aanrijdingen en/of aanrijdingen van opzij. 1. De airbags worden bij een aanrijding niet altijd geactiveerd. Dat komt doordat de activering van de functie op dat moment niet nodig was, omdat de andere beschermingssystemen de inzittenden voldoende bescherming boden. Na activering van de airbags adviseren wij u het volgende: • Sleep de auto naar een erkende Volvowerkplaats. Rijd nooit met geactiveerde airbags. • Laat de onderdelen van het veiligheidssysteem in de auto door een erkende Volvo-werkplaats vervangen. • Neem altijd contact op met een arts. N.B. Het SRS-systeem, de SIPS-airbags, het IC-systeem en het gordelsysteem worden bij een aanrijding slechts eenmaal geactiveerd. WAARSCHUWING! De regeleenheid van het SRS -systeem zit in de middenconsole. Ontkoppel de accukabels als de vloer van de passagiersruimte vol water of een andere vloeistof staat. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Sleep de auto naar een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING! Rijd nooit met geactiveerde airbags. Ze kunnen u bij het sturen danig in de weg zitten. Ook de andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. Langdurige blootstelling aan de rook en het stof die vrijkomen bij activering van de airbags kan oog- en huidirritatie veroorzaken. Spoel bij irritatie met koud water. De snelheid waarmee de airbags/gordijnen worden opgeblazen kan in combinatie met de toegepaste materialen resulteren in schaaf- en brandwonden. OT Veiligheid CRASH MODE WAARSCHUWING! Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de CRASH MODE heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Laat de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats controleren en naar de normale status (NORMAL MODE) resetten nadat de CRASH MODE is verschenen. Rijden na een aanrijding Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de tekst CRASH MODE– ZIE HANDLEIDING op het informatiedisplay verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. CRASH MODE is een veiligheidsfunctie die in werking treedt wanneer de aanrijding een belangrijke functie in de auto, bijvoorbeeld brandstofleidingen, sensoren voor één van de veiligheidssystemen of het remsysteem, beschadigd kan hebben. Auto proberen te starten Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag geen brandstofgeur aanwezig zijn. WAARSCHUWING! Probeer onder geen beding de auto opnieuw te starten als u brandstof ruikt terwijl de melding CRASH MODE wordt weergegeven. Verlaat de auto onmiddellijk. Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. • Haal de contactsleutel uit het contact en steek hem er terug in. De elektronica van OU de auto probeert zich naar de normale status te resetten. Probeer daarna de auto te starten. Als CRASH MODE nog op het display verschijnt, mag u niet met de auto rijden of hem niet laten verslepen. Verborgen schade kan tijdens het rijden de auto onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u met de auto kunt rijden. WAARSCHUWING! De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de CRASH MODE staat. De auto moet van zijn huidige plaats worden vervoerd naar erkende Volvo-werkplaats. Auto verzetten Als de melding NORMAL MODE wordt weergegeven nadat de CRASH MODE is gereset, mag de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie worden verreden. Verrijd de auto niet verder dan nodig. Veiligheid Inspectie van airbags en opblaasgordijnen Controle-intervallen De stickers op de portierstijl(en) geven het jaar en de maand aan waarin u contact moet opnemen met een erkende Volvo-werkplaats om de airbags, gordelspanners en opblaasgordijnen te laten controleren en eventueel te laten vervangen. Als u vragen hebt over de systemen, kunt ook contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Airbag aan bestuurderszijde Airbag aan passagierszijde SIPS-airbag aan bestuurderszijde SIPS-airbag aan passagierszijde Opblaasgordijn aan bestuurderszijde Opblaasgordijn aan passagierszijde Deze sticker vindt u in de portieropening linksachter. OV Veiligheid Kinderen en veiligheid tigingspunten en bevestigingsonderdelen op de juiste wijze zijn aangebracht en sterk genoeg zijn. N.B. De wettelijke bepalingen voor het vervoer van kinderen in de auto verschillen van land tot land. Ga na welke regels er in uw land van kracht zijn. Het volgende kan worden gebruikt: Kinderen moeten comfortabel en veilig zitten • een kinderzitje op de passagiersstoel, mits de airbag aan passagierszijde is gedeactiveerd1. • een achterstevoren gemonteerd kinderzitje op de achterbank dat tegen de rugleuning van de voorstoel steunt. Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. PM Kinderzitjes en airbags Plaats een kind altijd op de achterbank als de airbag aan passagierszijde is geactiveerd2. Als de airbag wordt geactiveerd, kan een kind in een kinderzitje aan de passagierszijde ernstig letsel oplopen. De plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting is afhankelijk van het gewicht en de lengte van het kind. Zie pagina 32 voor meer informatie. De veiligheidsuitrusting voor kinderen die Volvo biedt, is afgestemd op het gebruik in uw auto. Door het gebruik van originele Volvoonderdelen bent u er zeker van dat de beves- Kinderzitjes en airbags gaan niet samen WAARSCHUWING! Personen kleiner dan 140 cm mogen alleen op de voorstoel plaatsnemen als de airbag is gedeactiveerd. 1. Voor informatie over geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. 2. Voor informatie over geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. Veiligheid Stickers op de zijkant van het dashboard Sticker op de zonnewering van de auto WAARSCHUWING! Breng nooit een kind aan in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd1. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor uw kind. 1. Voor informatie over geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. PN Veiligheid Kinderen en veiligheid Plaats van kinderen in de auto Gewicht (leeftijd) <10 kg (tot 9 maanden) 9–18 kg (9–36 maanden) 15–36 kg (3–12 jaar) Voorstoel1 Buitenste zitplaats van de achterbank Middelste zitplaats achterbank Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel, steun en bevestigingsband. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 Mogelijkheden: Geïntegreerd kinderzitje met of zonder rugleuning. Geïntegreerd kinderzitje met of zonder rugleuning. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 Achterstevoren gemonteerd kinderzitje, te bevestigen met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Gebruik een veiligheidskussen tussen het kinderzitje en het dashboard. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03135 Geïntegreerd kinderzitje met of zonder rugleuning. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03139 L2: L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03139 Typegoedkeuringsnr. E5 03139 Geïntegreerd kinderzitje. L2: Typegoedkeuringsnr. E5 03168 1. Voor informatie over activeren/deactiveren van airbag (SRS), zie pagina 20. 2. L: Geschikt voor speciale kinderzitjes (zie overzicht onder genoemde typegoedkeuring). Kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor één bepaald merk auto, voor een beperkte groep merken, semi-universeel of universeel zijn. PO Veiligheid WAARSCHUWING! Breng nooit een kind aan in een kinderzitje op de passagiersstoel als de airbag (SRS) is geactiveerd. Personen kleiner dan 140 cm mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen als de airbag (SRS) is geactiveerd.1 Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren voor uw kind. 1. Voor informatie over activeren/deactiveren van airbag (SRS), zie pagina 20. ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes (extra) Geïntegreerde kinderzitjes (extra) De buitenste zitplaatsen van de achterbank zijn voorbereid voor het ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes. Neem contact op met uw erkende Volvo-dealer voor meer informatie over veiligheidsuitrusting voor kinderen. De geïntegreerde kinderzitjes voor de buitenste zitplaatsen van de achterbank van Volvo zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale bescherming te bieden. In combinatie met de aanwezige veiligheidsgordels zijn de kinderzitjes goedgekeurd voor kinderen met een gewicht van 15 tot 36 kg. PP Veiligheid Kinderen en veiligheid Zorg dat... • de veiligheidsgordel goed strak langs het lichaam van het kind loopt en nergens slap hangt of verdraaid is en dat de gordel goed over de schouder ligt • de heupgordel laag over de heupen, het bekken, loopt om maximale bescherming te bieden • de veiligheidsgordel niet tegen de nek van het kind aankomt of onder de schouder langs loopt. Stel de stand van de hoofdsteun zorgvuldig af op de lengte van het kind. Kinderzitje uitklappen – Trek aan de handgreep zodat het kinderzitje omhoogkomt (1). – Pak het zitje met beide handen vast en duw het naar achteren (2). – Druk het zo ver achteruit dat het vergrendelt (3). WAARSCHUWING! Het kinderzitje moet in de vergrendelde stand staan voordat u het kind in het zitje aanbrengt. PQ WAARSCHUWING! Als een geïntegreerd kinderzitje aan grote krachten heeft blootgesteld, bijvoorbeeld tijdens een aanrijding, moet u het geïntegreerde kinderzitje in zijn geheel vervangen, dus ook de veiligheidsgordel, inclusief de bouten. Ook al ziet het geïntegreerde kinderzitje er intact uit, kunnen er toch beschermende eigenschappen verloren zijn gegaan. Het moet ook worden vervangen als het erg versleten is. Kinderzitje inklappen – Trek aan de handgreep (1). – Duw het kussen zo ver omlaag dat het vastklikt (2). N.B. Let erop dat u het geïntegreerde kinderzitje eerst moet inklappen voordat u de ruggedeelten van de achterbank voorover kunt klappen. Veiligheid Geïntegreerd kinderzitje vervangen Het is belangrijk dat het geïntegreerde kinderzitje goed is vastgezet. Laat het vervangen en het eventueel repareren van het zitje daarom over aan een erkende Volvo-werkplaats. Voer geen wijzigingen of aanpassingen uit aan het geïntegreerde kinderzitje. • Plaats nooit een kinderzitje op de voorstoel als de auto is uitgerust met een geactiveerde1 airbag aan passagierszijde. Bij problemen tijdens de montage van kinderveiligheidsproducten kunt u contact opnemen met de fabrikant voor nadere inlichtingen over de montage. Kinderzitje monteren Volvo heeft veiligheidsuitrusting voor kinderen die afgestemd is op uw Volvo en uitvoerig door Volvo getest is. Bij het gebruik van andere op de markt verkrijgbare producten is het belangrijk dat u de bijgeleverde montagevoorschriften zorgvuldig doorleest en nauwkeurig opvolgt. • Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje nooit vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. • Laat de rugleuning van het kinderzitje tegen het dashboard steunen. Dit geldt voor auto’s zonder airbag aan passagierszijde of auto’s waarvan de airbag is gedeactiveerd. 1. Voor informatie over geactiveerde/ gedeactiveerde airbag (SRS), zie pagina 20. PR Veiligheid PS Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel Controle- en waarschuwingslampjes Informatiedisplay Elektrische aansluiting en schakelaars in middenconsole Verlichtingspaneel Linker stuurhendel Rechter stuurhendel Cruise control (extra) Toetsenblok op stuurwiel (extra) Stuurwielafstelling, alarmlichten Handrem, elektrische aansluiting Elektrisch bediende zijruiten Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Elektrisch bediend schuifdak (extra) Persoonlijke instellingen 38 39 43 44 45 47 49 51 52 53 54 55 58 61 63 PT Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel 1. 2. 3. 4. 5. 6. PU Snelheidsmeter Richtingaanwijzers, links Waarschuwingslampjes Informatiedisplay — Op het display verschijnen informatieve teksten en waarschuwingsmeldingen, de buitentemperatuur en de tijd. Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C ligt, verschijnt er een sneeuwvlokje op het display. Het lampje wijst op het gevaar voor gladheid. Als de auto heeft stilgestaan, kan de buitentemperatuurmeter een te hoge waarde aangeven Informatielampje Richtingaanwijzers, rechts 7. Toerenteller — Deze geeft het motortoerental aan in duizenden toeren per minuut 8. Controle- en informatielampjes 9. Brandstofmeter 10. Knop voor de dagteller — Wordt gebruikt om korte afstanden te meten. Door kort op de knop te drukken, kunt u van dagteller T1 en T2 wisselen. Als u de knop lang indrukt (meer dan 2 seconden), gaat de geactiveerde dagteller op nul 11. Display — Geeft de schakelstanden van de automatische versnellingsbak, regensensor, kilometerteller, dagteller en Cruise control aan 12. Grootlichtindicatie 13. Knop voor de klok — Draai aan de knop om de tijd in te stellen 14. Temperatuurmeter — De temperatuurmeter van het koelsysteem van de motor. Op het display verschijnt een melding, als de temperatuur abnormaal hoog is en de naald tot in het rode gebied uitslaat. Let erop dat bijvoorbeeld extra koplampen voor de luchtinlaat bij een hoge buitentemperatuur en een zware belasting van de motor het koelvermogen verminderen 15. Controle- en waarschuwingslampjes Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Functietest, lampjes – Lees de informatie op het informatiedisplay. – Verhelp het probleem aan de hand van de aanwijzingen of neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Als er een afwijking is in één van de systemen in de auto, gaat het gele informatielampje branden en verschijnt er tekst op het display. U verwijdert het bericht met behulp van de READ-knop, zie pagina 43. Het bericht verdwijnt automatisch na 2 minuten. Alle controle- en waarschuwingslampjes gaan branden wanneer u de contactsleutel voor het starten in stand II draait. De werking van de lampjes wordt dan gecontroleerd. Alle lampjes moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de handrem. Dit gaat pas uit als de auto van de handrem wordt gehaald. Als de motor niet binnen vijf seconden aanslaat, gaan alle lampjes uit, behalve de lampjes voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem van de auto en voor lage oliedruk. Bepaalde lampjes hebben geen functie. Dit hangt af van de uitrusting van de auto. Lampjes in het midden van het dashboard Het rode waarschuwingslampje gaat branden wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende tekst op het informatiedisplay. Het waarschuwingslampje brandt en de tekst is zichtbaar tot de storing wordt verholpen. Het gele informatielampje kan ook gaan branden in combinatie met andere lampjes. N.B. Wanneer de tekst "TIJD VOOR REG. SERVICE" verschijnt, doet u het waarschuwingslampje uit en verwijdert u de tekst met behulp van de READ-knop. Dit gebeurt automatisch na 2 minuten. Het waarschuwingslampje kan ook gaan branden in combinatie met andere lampjes. – Stop op een veilige plek. Rijd moet niet verder met de auto. PV Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes – Start de motor opnieuw. – Als het lampje echter blijft branden, moet u de auto naar een erkende Volvowerkplaats rijden om het ABS-systeem te laten controleren. Mistachterlicht Dit lampje brandt wanneer u het mistachterlicht hebt ingeschakeld. Controlelampjes, linkerzijde Storing in het uitlaatgasreinigingssysteem van de auto Rijd de auto naar een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren. Storing in ABS Als het lampje brandt, werkt het systeem niet. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. QM Stabiliteitssysteem STC of DSTC Het knipperende lampje geeft aan dat het stabiliteitssysteem werkt. Voorgloeifunctie motor, diesel Het lampje brandt als de motor wordt voorverwarmd. De voorverwarming start als de temperatuur lager wordt dan –2 °C. De auto kan worden gestart als het lampje gedoofd is. Laag peil in de brandstoftank Als dit lampje gaat branden zit er bij benzinemodellen nog ongeveer 8 liter en bij dieselmodellen nog 7 liter brandstof in de tank. Controlelampjes, rechterzijde Controlelampje voor aanhanger Het lampje knippert, wanneer u de richtingaanwijzers op de auto en de aanhanger gebruikt. Als het lampje niet knippert, is één van de lampen op de auto of de aanhanger defect. Handrem aangetrokken Het lampje brandt ook als de handrem één “tandje” wordt aangetrokken. Controleer of de hendel goed is aangetrokken. Instrumenten, schakelaars en bediening Airbags – SRS Als het lampje tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing in de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC-systeem geregistreerd. Rijd de auto zo snel mogelijk naar een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren. Te lage oliedruk Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gordelwaarschuwing Het lampje brandt als de bestuurder of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. Dynamo laadt niet bij Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, is er sprake van een storing in het elektrische systeem. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Storing in remsysteem Als het lampje oplicht, kan het zijn dat het remvloeistofpeil te laag is. – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir. Zie pagina 162. Als het peil lager is dan het MIN-streepje van het remvloeistofreservoir, kunt u beter niet verder rijden met de auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem te laten controleren. Als de waarschuwingslampjes voor het REMSYSTEEM en ABS tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. een erkende Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. • Als het peil lager is dan het MIN-streepje van het remvloeistofreservoir kunt u beter niet verder rijden met de auto. Laat de auto naar een erkende Volvo-werkplaats slepen om het remsysteem te laten controleren. WAARSCHUWING! Als de waarschuwingslampjes voor het REMSYSTEEM en ABS tegelijkertijd branden, bestaat het gevaar dat de achtertrein bij krachtig remmen gaat slippen. – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. – Start de motor opnieuw. • Rijd verder als beide lampjes uitgaan. • Als de lampjes echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren. Zie pagina 162. • Als de lampjes blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar QN Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingslampjes Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren, de motorkap1 of het kofferdeksel niet goed afgesloten is, wordt u daarop attent gemaakt. Lage snelheid Het informatielampje gaat branden als de auto zich met een snelheid van maximaal ca. 7 km/h voortbeweegt. Tegelijkertijd verschijnt een van de volgende meldingen op het display: BESTUURDERSPORTIER OPEN, PASSAGIERSPORTIER OPEN, ACHTERPORTIER LINKS OPEN, MOTORKAP OPEN of ACHTERPORTIER RECHTS OPEN. Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand. Sluit het portier of het kofferdeksel die open is. Hoge snelheid Als de auto 7 km/h of sneller rijdt, gaat het lampje branden en wordt tegelijkertijd een van de meldingen uit de vorige alinea weergegeven. 1. QO Alleen auto’s met alarm. Waarschuwing kofferdeksel Als het kofferdeksel open is, gaat het informatielampje branden en op het display verschijnt ACHTERKLEP OPEN. Instrumenten, schakelaars en bediening Informatiedisplay Meldingen Wanneer er een waarschuwings- of controlelampje oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay. – Druk op de knop READ (A). Blader met de knop READ de meldingen door. Meldingen blijven in het geheugen opgeslagen totdat u de onderliggende storing hebt laten verhelpen. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt gebruikt, moet u de melding lezen (druk op de knop READ) voordat u de eerdere activiteit kunt hervatten. Melding Betekenis STOP AUTO Z.S.M. ZET MOTOR UIT SERVICE SPOED ZIE HANDLEIDING SERVICE VEREIST TIJD VOOR REG. SERVICE Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade. Breng uw auto meteen voor controle naar de werkplaats. Lees het instructieboekje. Laat uw auto zo spoedig mogelijk controleren. Het is tijd voor een servicebeurt. Het moment hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken en het aantal draaiuren van de motor. QP Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrische aansluiting en schakelaars in middenconsole Aansteker (extra) U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken. Stabiliteitssysteem STC of DSTC1 Het stabiliteitssysteem wordt telkens wanneer u de auto start automatisch geactiveerd. Elektrische aansluiting, DSTC-systeem, extra uitrusting Zo beperkt u de werking van het stabiliteitssysteem: 12 V-aansluiting – Houd de knop ten minste een halve seconde ingedrukt. Zie pagina 113 voor meer informatie. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals een mobiele telefoon of koelbox. U kunt maximaal 10 A via de aansluiting afnemen. De contactsleutel moet ten minste in stand I staan, anders geeft de aansluiting geen stroom. WAARSCHUWING! Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als u deze niet gebruikt. WAARSCHUWING! Er kunnen wijzigingen optreden in de rijeigenschappen van de auto, als de werking van het stabiliteitssysteem wordt beperkt. Extra uitrusting Ruimte voor extra schakelaars voor ingebouwde uitrusting. 1. QQ Extra in bepaalde landen Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel 2. Koplampen en stadslichten Alle verlichting uit. 1. Koplamphoogteverstelling Met deze schakelaar stelt u de koplamphoogte in. Dat is handig wanneer de auto bijvoorbeeld zo zwaar beladen is, dat het van invloed is op de hoogte van de koplampen. • Normale koplamphoogte - draai het kartelwiel omhoog (0). • Verlaagde koplamphoogte - draai het kartelwiel omlaag. Auto’s met Bi-Xenon-lampen (extra) zijn voorzien van een automatische koplamphoogteverstelling. Auto’s met automatisch dimlicht (bepaalde landen) Het dimlicht gaat automatisch aan, wanneer u de contactsleutel in de rijstand (II) draait en kan niet worden uitgeschakeld. Het automatische dimlicht kan worden uitgeschakeld voor vertrek naar landen waar dit niet geschikt is. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Bij het inschakelen van de dimlicht gaan ook de stadslichten voor en de verlichting achter, de kentekenplaatverlichting en de instrumentenverlichting branden. N.B. U moet de verlichtingsdraaiknop in stand II draaien, voordat u het groot licht kunt inschakelen. Het is echter mogelijk om het groot licht in alle standen te laten knipperen zelfs als de sleutel niet in het contactslot steekt. Zie ook pagina 47. 3. Instrumentenverlichting Handmatige bediening: • Fellere verlichting - draai het kartelwiel omhoog. • Zwakkere verlichting - draai het kartelwiel omlaag. Automatische bediening: Om de leesbaarheid te verbeteren en stroom te besparen, stemt een sensor de verlichting van de instrumenten automatisch af op de hoeveelheid licht. Stadslichten voor en verlichting achter Stadslichten voor en verlichting achter, kentekenplaatverlichting en instrumentenverlichting. Zie ook pagina 47. Ter verbetering van de leesbaarheid wisselt het display van de middenconsole al naargelang de hoeveelheden licht van achtergrond (licht of donker). Groot licht en dimlicht Contactsleutel in stand II: Contactsleutel in stand II: Druk op de knop. De mistlampen voor branden samen met de stadslichten voor en verlichting achter en het groot licht/dimlicht. De LED in de knop brandt, wanneer u de mistlampen hebt ingeschakeld. De koplampen (plus stadslichten voor en verlichting achter, kentekenplaatverlichting en instrumentenverlichting) branden. 4. Mistlampen (extra) QR Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichtingspaneel N.B. In sommige landen mag u geen dimlicht of groot licht voeren in combinatie met mistlampen voor. 5. Tankvulklep Druk op de knop om de klep die de tankvuldop afdekt te openen. 6. Mistachterlicht Contactsleutel in stand II: Druk op de knop om het mistachterlicht in te schakelen. Het mistachterlicht brandt samen met de mistlampen voor of het groot licht/ dimlicht. De LED in de knop en het lampje op het instrumentenpaneel branden. Als de mistlampen voor en het groot licht of dimlicht worden uitgeschakeld en weer ingeschakeld, gaat het mistachterlicht uit. Druk op de knop om het weer in te schakelen. Verblinding Vergeet niet het mistachterlicht uit te schakelen als u een auto in uw achteruitkijkspiegel ziet. Alleen de laatste auto in een rij auto’s mag het mistachterlicht ingeschakeld hebben. N.B. De regels voor het gebruik van de mistlampen voor en achter verschillen van land tot land. QS Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Grootlichtsignaal (3) Haal de hendel naar u toe (totdat u een lichte weerstand voelt). Het groot licht blijft branden, totdat u de hendel weer loslaat. Wisselen, groot licht en dimlicht (3) Haal de hendel via de lichtsignaalstand naar u toe en laat de hendel vervolgens weer los om te wisselen tussen groot licht en dimlicht. “Follow-Me-Home”-verlichting (3) Doe het volgende, als u uw auto bij donker of slechte verlichting verlaat: Richtingaanwijzers, verlichtingsdraaiknop en grootlichtsignaal Terugverende stand (1) Bij het wisselen van rijstrook of inhalen duwt u de hendel zo ver omhoog of omlaag dat deze merkbaar weerstand biedt. De hendel keert in de ruststand terug, wanneer u deze loslaat. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. Normale bochten (2) De richtingaanwijzers gaan knipperen, wanneer u de hendel met het stuurwiel mee beweegt. Wanneer u het stuurwiel na de bocht weer terugdraait, worden de richtingaanwijzers automatisch uitgeschakeld. – Neem de contactsleutel uit het contactslot. – Haal de stuurhendel naar u toe. – Stap uit de auto. – Vergrendel de portieren. Het dimlicht, de stadslichten voor en verlichting achter, de kentekenplaatverlichting en de verlichting van de buitenspiegels (extra) lichten vervolgens op. De lampen blijven 30, 60 of 90 seconden branden. In het menu Instellingen van de auto op het display van de middenconsole kunt u een passende inschakelduur instellen. Zie pagina 65. Boordcomputer Bediening Om toegang te krijgen tot de informatie in de boordcomputer, moet u het kartelwieltje (B) in stappen omhoog of omlaag draaien. Wanneer u na het laatste menu nogmaals aan het wieltje draait, keert u terug naar de uitgangspositie. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt terwijl de boordcomputer in gebruik is, moet u de melding bevestigen. Doe dat door op de knop READ (A) te drukken waarna u naar de boordcomputerfunctie terugkeert. QT Instrumenten, schakelaars en bediening Linker stuurhendel Functies De boordcomputer toont de volgende informatie: opgeslagen. Het blijft bewaard, totdat u de functie op nul stelt. Stel de waarde op nul met de knop RESET (C). • GEMIDDELDE SNELHEID • SNELHEID IN MILES PER HOUR1 • HUIDIG BRANDSTOFVERBRUIK • GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK • BEREIK TOT LEGE BRANDSTOFTANK Gemiddelde snelheid Wanneer u het contact uitschakelt, wordt de gemiddelde snelheid opgeslagen om als uitgangswaarde te dienen bij het vervolg van de rit. U kunt de waarde met de knop RESET (C) op nul stellen. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u een standverwarming op brandstof hebt gebruikt. Snelheid in miles per hour1 De huidige snelheid wordt weergegeven in mph. Huidig brandstofverbruik Het huidige brandstofverbruik wordt eenmaal per seconde berekend. De waarde op het display wordt om de paar seconden bijgewerkt. Wanneer de auto stilstaat, geeft het display “----” aan. Gemiddeld brandstofverbruik Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat u de waarde op nul hebt gezet (RESET). Als u het contact uitschakelt, wordt het gemiddelde brandstofverbruik 1. QU Bepaalde landen Bereik tot lege brandstoftank De berekening is gebaseerd op het gemiddeld brandstofverbruik gedurende de laatste 30 km en de resterende hoeveelheid brandstof. De uitkomst geeft de afstand aan die bij benadering kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Wanneer de afstand kleiner is dan 20 km, geeft het display “----” aan. N.B. Er kunnen onjuiste waarden verschijnen, als u een standverwarming op brandstof hebt gebruikt. Op nul stellen – Selecteer Gemiddelde snelheid of Gemiddeld brandstofverbruik. – Houd de knop RESET (C) ten minste vijf seconden lang ingedrukt om de gemiddelde snelheid en het gemiddelde brandstofverbruik gelijktijdig te resetten. Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Enkele slag Beweeg de hendel omhoog om een enkele slag te maken. Intervalstand U kunt het aantal slagen per eenheid van tijd instellen. Draai het kartelwieltje (C) omhoog voor een korter interval tussen de slagen. Draai het omlaag om het interval te verlengen. Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. Ruitenwissers A. B. C. D. Ruiten- en koplampsproeiers Regensensor, aan/uit Kartelwieltje Ruitenwissers en -sproeier, achterklep Ruitenwissers uitgeschakeld De ruitenwissers zijn uitgeschakeld als de hendel in stand 0 staat. De wissers bewegen op hoge snelheid. Ruiten-/koplampsproeiers U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. De wissers maken nog drie slagen nadat u de hendel hebt losgelaten. Hogedruksproeiers koplampen (extra in bepaalde landen) De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid sproeiervloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de koplampen als volgt gesproeid: De eerste keer dat u de voorruit sproeit, worden ook de koplampen gesproeid. Vervolgens worden de koplampen iedere vijfde sproeibeurt van de voorruit gesproeid, zolang er maximaal tien minuten tussen de eerste en vijfde sproeibeurt zit. Bij langere intervallen worden de koplampen iedere keer gesproeid. Stadslichten voor en verlichting achter ingeschakeld met de knop op het verlichtingspaneel: • Bi-Xenon-koplampen worden slechts iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de tijd die is verstreken. • Halogeenkoplampen worden niet gesproeid. De draaiknop op het verlichtingspaneel in stand 0: • Bi-Xenon-koplampen worden slechts iedere vijfde sproeibeurt gesproeid, ongeacht de tijd die is verstreken. • Halogeenkoplampen worden niet gesproeid. Dimlicht ingeschakeld met de knop op het verlichtingspaneel: QV Instrumenten, schakelaars en bediening Rechter stuurhendel Aan/Uit Als u de regensensor activeert, moet de contactsleutel ten minste in stand I staan en de hendel van de ruitenwissers in stand 0. U activeert u de regensensor door: – op de knop (B) te drukken. Het symbool voor de regensensor wordt op het onderste display weergegeven. U schakelt de regensensor op een van de volgende manieren weer uit: Regensensor (extra) De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en zorgt ervoor dat de ruitenwissers automatisch sneller of langzamer beginnen te slaan. De gevoeligheid van de regensensor is af te stellen met het kartelwieltje (C). Draai het kartelwieltje omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een geringere gevoeligheid (de wissers maken een extra slag, als u het kartelwieltje omhoogdraait). RM – druk op de knop (B) – haal de hendel omlaag naar een ander wisprogramma. Als u de hendel omhoogduwt, blijft de regensensor actief. De wissers maken een extra slag en keren terug naar de regensensorstand, wanneer u de hendel terug laat veren in stand 0. De regensensor wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt of vijf minuten nadat u de auto van het contact hebt gezet. Belangrijk! In automatische wasstraten: Schakel de regensensor uit door op knop (B) te drukken, terwijl de contactsleutel ten minste in stand I staat. De ruitenwissers kunnen anders in beweging komen en daarbij beschadigd raken. Kartelwieltje Met het kartelwieltje kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen (als u de intervalstand hebt geselecteerd) of de gevoeligheid van de regensensor (als u de regensensor hebt geactiveerd). Instrumenten, schakelaars en bediening Cruise control (extra) Tijdelijk uitschakelen – Druk op 0 om de Cruise control tijdelijk uit te schakelen. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE. De eerder ingestelde snelheid blijft na een tijdelijke uitschakeling in het geheugen opgeslagen. De Cruise control wordt bovendien tijdelijk uitgeschakeld, als: Inschakelen Snelheid verhogen of verlagen De bedieningsorganen voor de Cruise control vindt u links op het stuurwiel. – U kunt de snelheid verhogen of verlagen door de knop + of — in te drukken. De snelheid die de auto heeft op het moment dat u de knop loslaat, zal vervolgens worden geprogrammeerd. Een korte druk (minder dan een halve seconde) op + of — komt overeen met een snelheidswijziging van 1 km/h of 1,6 km/h1. N.B. Een tijdelijke verhoging van de snelheid (korter dan een minuut) met het gaspedaal, zoals bij het inhalen, is niet van invloed op de instelling van de Cruise control. Als u het gaspedaal loslaat, neemt de auto automatisch de ingestelde snelheid weer aan. Gewenste snelheid instellen: – Druk op de knop CRUISE. Op het instrumentenpaneel verschijnt de tekst CRUISE. – Druk lichtjes op + of — om de snelheid van de auto vast te zetten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE ON. De Cruise control kan niet worden ingeschakeld bij snelheden lager dan 30 km/h of hoger dan 200 km/h. 1. Afhankelijk van het motortype • u het rempedaal of koppelingspedaal bedient; • de snelheid heuvelop lager wordt dan 25-30 km/h1; • u de keuzehendel in stand N zet; • als de wielen de neiging hebben te gaan slippen of blokkeren; • een tijdelijke snelheidsverhoging langer dan een minuut heeft geduurd. Snelheid hervatten Druk op de knop om de eerder ingestelde snelheid te hervatten. Op het instrumentenpaneel verschijnt CRUISE ON. Uitschakelen Druk op CRUISE om de Cruise control uit te schakelen. CRUISE ON verdwijnt van het instrumentenpaneel. RN Instrumenten, schakelaars en bediening Toetsenblok op stuurwiel (extra) De telefoon moet actief zijn om de telefoonfuncties met de pijltoetsen te kunnen bedienen. Met de vier toetsen onder aan het toetsenblok op het stuurwiel kunt u zowel het audiosysteem als de telefoon regelen. De functie van de toetsen hangt af van het systeem dat u geactiveerd hebt. Met het toetsenblok op het stuur kunt u het volume regelen, een andere zender of een ander nummer op een cd/md selecteren. Houd een van de pijltoetsen ingedrukt om versneld voor- of achteruit te spoelen of een bepaalde zender te zoeken. Om instellingen voor het audiosysteem te kunnen verrichten, moet de telefoon stand-by staan. RO Instrumenten, schakelaars en bediening Stuurwielafstelling, alarmlichten WAARSCHUWING! Stel het stuurwiel af, voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer voordat u wegrijdt, of het stuurwiel in de gekozen stand geblokkeerd staat. Stuurwielafstelling Alarmlichten U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de lengte verstellen. – Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij te maken. – Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. – Duw de hendel vervolgens terug om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel naar terugduwen. Gebruik de alarmlichten (alle richtingaanwijzers knipperen), wanneer u de auto noodgedwongen tot stilstand moet brengen op een plaats waar deze gevaar of hinder voor het verkeer kan opleveren. Druk op de knop om de functie te activeren. N.B. De regels voor het gebruik van de alarmlichten verschillen van land tot land. RP Instrumenten, schakelaars en bediening Handrem, elektrische aansluiting Handrem (parkeerrem) Elektrische aansluiting achterin De hendel zit tussen de voorstoelen. De handrem werkt op de achterwielen. Wanneer u de handrem hebt aangetrokken, brandt het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken, zoals een mobiele telefoon of koelbox. De aansluiting is bedoeld om 12 V af te nemen. De maximale stroomsterkte is 10 A. De contactsleutel moet ten minste in stand I staan, anders geeft de aansluiting geen stroom. Het waarschuwingslampje brandt ook als u de handrem slechts één “tandje” hebt aangetrokken. Controleer of de hendel goed is aangetrokken. Haal de auto als volgt van de handrem: – Trek de hendel iets omhoog en druk de knop in. Duw de hendel omlaag en laat de knop los. RQ WAARSCHUWING! Laat de plug altijd in de aansluiting zitten als u deze niet gebruikt. Aansteker (extra) Druk op de aansteker om deze te activeren. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken. Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediende zijruiten Bediening U kunt de zijruiten elektrisch bedienen met de schakelaars op de armleuning van de portieren. U kunt de zijruiten alleen bedienen, wanneer de contactsleutel in stand I of II staat. Ook wanneer de auto stilstaat en u de contactsleutel uit het contact hebt gehaald, kunt u de zijruiten nog steeds openen en sluiten zolang u geen van de voorportieren hebt geopend. Zijruit openen: – Druk het voorste deel van de schakelaar omlaag. Zijruit sluiten: – Trek het voorste deel van de schakelaar omhoog. Afstandsbediening en knoppen voor centrale vergrendeling Met de afstandsbediening of de knoppen voor de centrale vergrendeling kunt u alle zijruiten automatisch openen en sluiten: – Houd de vergrendelingsknop twee seconden ingedrukt om de zijruiten te openen of te sluiten. Als u het openen/sluiten moet onderbreken: – Druk nogmaals op de vergrendelingsknop. WAARSCHUWING! Zorg er bij het sluiten van de zijruiten met de afstandsbediening voor dat kinderen of andere inzittenden niet met hun handen bekneld kunnen raken. Automatische bediening – Druk een van de bedieningsknoppen (A) of (B) omlaag of trek er een omhoog en laat deze vervolgens los. De zijruiten gaan dan automatisch open of dicht. Als de zijruiten door iets worden geblokkeerd, wordt de op- of neergaande beweging van de zijruiten afgebroken. WAARSCHUWING! A. Zijruiten voorportieren B. Zijruiten achterportieren Bestuurdersportier Vanaf de bestuurdersstoel kunt u alle zijruiten elektrisch bedienen. U kunt de zijruiten in de voorportieren op twee manieren openen en sluiten: Handmatige bediening – Druk een van de bedieningsknoppen (A) of (B) voorzichtig omlaag of trek er één voorzichtig omhoog. De elektrisch bediende zijruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de schakelaar bedient. Als er kinderen in de auto zitten: Let er bij het verlaten van de auto op dat u de stroomtoevoer naar de elektrisch bediende zijruiten verbreekt door auto de contactsleutel uit te nemen. Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor dat kinderen of andere inzittenden niet met hun handen bekneld kunnen raken. WAARSCHUWING! Bij het sluiten van de achterste zijruiten vanaf het bestuurdersportier: Zorg er bij het sluiten van de zijruiten voor dat achterpassagiers niet met hun handen bekneld kunnen raken. RR Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediende zijruiten De LED in de schakelaar is uit De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met de knoppen op de portieren als met de knoppen op het bestuurdersportier te bedienen. Elektrisch bediende zijruiten blokkeren en elektrisch bediend kinderslot1 Passagiersstoel, voor Elektrisch bediende zijruiten in achterportieren blokkeren De LED in de schakelaar brandt. Met de knop voor de elektrische bediening van de ruit op het passagiersportier kunt u alleen die ruit bedienen. De zijruiten in de achterportieren zijn alleen vanaf het bestuurdersportier te bedienen. N.B. Als de auto over een elektrisch bediend kinderslot1 op de achterportieren beschikt, geeft de LED tevens aan of dit geactiveerd is. De portieren kunnen dan niet vanaf de binnenzijde worden geopend. Als het elektrisch bediende kinderslot is geactiveerd, verschijnt er een tekst op het display. 1. RS Extra Passagiersstoel, voor Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediende zijruiten in de achterportieren De zijruiten in de achterportieren zijn zowel met de schakelaars op de verschillende achterportieren als met de schakelaar op het bestuurdersportier te bedienen. Als de LED brandt in de schakelaar voor blokkering van de elektrische bediening van de achterste zijruiten (op het bedieningspaneel op het bestuurdersportier), zijn de zijruiten in de achterportieren alleen vanaf het bestuurdersportier te bedienen. U kunt de zijruiten in de achterportieren op dezelfde manier bedienen als de zijruiten in de voorportieren. RT Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Achteruitkijkspiegel Antiverblindingsfunctie 1. Verblinding gaat u tegen met de hendel. 2. Normale stand. 3. Antiverblindingsstand. Te gebruiken als u de koplampen van het achteropkomend verkeer als hinderlijk ervaart. Antiverblinding, autodimfunctie (extra) Een sensor (4) aan de onderkant van de spiegel neemt het invallend licht van achteren waar en dimt de spiegel als de verlichting te fel is. De gevoeligheid van deze functie kunt u bij een erkende Volvo-werkplaats laten afstellen. N.B. De afbeelding is een montage. De spiegel is voorzien van een handmatige of automatische antiverblindingsfunctie, nooit allebei tegelijk. RU Achteruitkijkspiegel met kompas (extra in bepaalde landen) In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (Noord), NE (Noordoost), E (Oost), SE (Zuidoost), S (Zuid), SW (Zuidwest), W (West) en NW (Noordwest). Kompas ijken Het kompas moet in speciale gevallen worden geijkt (instellen van windstreken). Als ijking nodig is, verschijnt het teken C op het display van de spiegel. – Breng de auto op een groot en open terrein tot stilstand. – Start de motor. – Houd knop (1) ten minste zes seconden ingedrukt (gebruik bijvoorbeeld een pen). Het teken C verschijnt opnieuw. – Rijd langzaam een rondje met een snelheid van hoogstens 10 km/h totdat er op het display een kompasrichting verschijnt. – De ijking is daarmee afgerond. Instrumenten, schakelaars en bediening – Enkele seconden na het bladeren geeft het display de kompasrichting weer aan. Magnetische zones Zone aanpassen De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is afgesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd. Selecteer als volgt een ander kompasgebied: – Schakel het contact in. – Houd knop (1) ten minste drie seconden ingedrukt (gebruik bijvoorbeeld een pen). Het cijfer voor het huidige gebied verschijnt. – Druk herhaaldelijk op de knop totdat het cijfer voor het gewenste geografische gebied (1–15) verschijnt. Buitenspiegels De schakelaars waarmee u de twee buitenspiegels bedient, vindt u voor op de armleuning van het bestuurdersportier. – Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. De LED in de knop brandt. – U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. – Druk opnieuw op knop L of R. De LED mag niet langer branden. Elektrisch inklapbare buitenspiegels (extra) Kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt. RV Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Belangrijk! Gebruik geen ijskrabber om de spiegels van ijs te ontdoen. Er kunnen daarbij krassen op het glas ontstaan. Gebruik liever de ontdooier. Zie pagina 69. WAARSCHUWING! De spiegel aan bestuurderszijde is groothoekig voor optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. – Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. – Laat ze na ongeveer een seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. SM Spiegels uitklappen – Druk tegelijkertijd op de knoppen L en R. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. In neutrale stand terugzetten Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten in de neutrale stand worden teruggezet zodat het elektrisch in- en uitklappen weer werkt. Ga als volgt te werk: – Klap de spiegels in met behulp van de knoppen L en R. – Klap de spiegels weer uit met behulp van de knoppen L en R. De spiegels staan vervolgens weer in de neutrale stand. “Approach”-verlichting en “Follow-Me-Home”-verlichting De lampen op de buitenspiegels gaan branden als u de “Approach”-verlichting of de “Follow-Me-Home”-verlichting selecteert. Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediend schuifdak (extra) – Trek de knop achteruit naar de eindstand (1) en laat hem los. Schuifstand Automatische bediening Trek de knop voorbij het weerstandspunt (2) in de achterste eindstand (1) of voorbij het weerstandspunt (3) in de voorste eindstand (4) en laat hem vervolgens los. Het schuifdak opent of sluit volledig. Handmatige bediening Openen: Openingsstanden De bedieningsknoppen voor het schuifdak zitten aan het plafond. U kunt het schuifdak kan in twee standen openen: Ventilatiestand, achterkant omhoog (A). Schuifstand, achteruit/vooruit (B). De contactsleutel moet daarbij in stand I of II staan. WAARSCHUWING! Als er kinderen in de auto zitten: Verbreek bij het verlaten van de auto de stroomtoevoer naar het schuifdak door de contactsleutel uit te nemen. 1. Openen, automatisch 2. Openen, handmatig 3. Sluiten, handmatig 4. Sluiten, automatisch 5. Openen, ventilatiestand 6. Sluiten, ventilatiestand Ventilatiestand Openen: – Duw de achterkant van de knop (5) omhoog. Sluiten: – Trek de achterkant van de knop (6) omlaag. Vanuit ventilatiestand naar volledig geopend schuifdak: – Trek de knop achteruit naar het weerstandspunt (2). Het schuifdak schuift steeds verder open zolang u de knop in deze stand vasthoudt. Sluiten: – Duw de knop vooruit naar het weerstandspunt (3). Het schuifdak schuift steeds verder dicht zolang u de knop in deze stand vasthoudt. WAARSCHUWING! De beveiliging tegen overbelasting van het schuifdak werkt alleen bij automatisch sluiten, niet bij handmatig sluiten. SN Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch bediend schuifdak (extra) WAARSCHUWING! Zorg er bij het sluiten van het schuifdak met de afstandsbediening voor dat kinderen of andere inzittenden niet met hun handen bekneld kunnen raken. Zonnescherm Aan de binnenkant van het schuifdak zit een handbediend zonnescherm. Het glijdt automatisch naar achteren bij het openen van het schuifdak. Pak de handgreep vast en schuif het scherm naar voren om het te sluiten. Met de afstandsbediening of de knop voor de centrale vergrendeling sluiten Met de afstandsbediening of de knop voor de centrale vergrendeling sluiten: – Houd de vergrendelingsknop twee seconden ingedrukt. Het schuifdak en de zijruiten sluiten. De portieren worden vergrendeld. Als u het sluiten moet onderbreken: – Druk nogmaals op de vergrendelingsknop. SO Beveiliging tegen overbelasting Het schuifdak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als het schuifdak door een voorwerp wordt gehinderd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en keert vervolgens automatisch terug naar de laatst gebruikte, geopende stand. WAARSCHUWING! De beveiliging tegen overbelasting van het schuifdak werkt alleen bij automatisch sluiten, niet bij handmatig sluiten. Let er bij het sluiten van het schuifdak op dat kinderen niet met hun handen bekneld kunnen raken. Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen voor de sloten en de klimaatregelings- en audiofuncties. Zie pagina 183 voor audiofuncties. Bedieningspaneel A. Display B. MENU C. EXIT D. ENTER E. Navigatie Toepassing De instellingen worden weergegeven op het display (A). Open het menu om instellingen te verrichten: – Druk op de knop MENU (B). – Blader bijvoorbeeld naar “Instellingen van de auto” met behulp van de navigatieknop (E). – Druk op ENTER (D). – Selecteer een optie met behulp van de navigatieknop (E). – Activeer uw keuze met ENTER. Menu sluiten: – Houd de knop EXIT (C) ongeveer één seconde ingedrukt. Bedieningspaneel Mogelijke instellingen Voor sommige functies in de auto zijn persoonlijke instellingen mogelijk. Dit geldt Klimaatinstellingen Autom. blower afstellen Op auto’s met elektronische klimaatregeling (ECC) kunt u de ventilatorsnelheid in de AUTO-stand instellen: – U kunt kiezen uit Laag, Normaal en Hoog. Timer recirculatie Wanneer de timer actief is, wordt de lucht in de auto afhankelijk van de buitentemperatuur 3 tot 12 minuten lang gerecirculeerd. – Selecteer Aan/Uit als de recirculatietimer actief moet zijn of niet. Reset alles De fabrieksinstellingen voor de klimaatregelingsopties herstellen. Instellingen van de auto Auto is open, lampje Als u de auto met de afstandsbediening ontgrendelt, kunnen u de richtingaanwijzers van de auto laten knipperen. De opties Aan/ Uit zijn mogelijk. Auto is op slot, lampje Als u de auto met de afstandsbediening vergrendelt, kunt u de richtingaanwijzers laten knipperen. De opties Aan/Uit zijn mogelijk. Portieren autom op slot Als de auto wegrijdt, worden de portieren en het kofferdeksel automatisch vergrendeld. De opties Aan/Uit zijn mogelijk. Portieren ontgrendelen Er bestaan twee opties voor het ontgrendelen: SP Instrumenten, schakelaars en bediening Persoonlijke instellingen • Alle portieren — alle portieren ontgrendelen met één druk op de afstandsbediening. • 1st chauffeur, dan rest — het bestuurdersportier ontgrendelen met één druk op de afstandsbediening. Als u nog een keer drukt, worden alle portieren ontgrendeld. Op afstand openen • Alle portieren - alle portieren tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. • Portieren aan één kant - voor- en achterportier aan dezelfde kant tegelijkertijd ontgrendelen. • Beide voorportieren - beide voorportieren tegelijkertijd ontgrendelen. • Eén voorportieren - een van de voorportieren (naar keuze) apart ontgrendelen. “Approach”-verlichting U kunt de tijd aangegeven die de verlichting moet branden bij een druk op de knop voor “Approach”-verlichting op de afstandsbediening. U kunt de volgende opties selecteren: 30/60/90 seconden. “Follow-Me-Home”-verlichting U kunt de tijd aangeven dat de verlichting van de auto moet branden, als u de linker stuurhendel naar achteren trekt na het uitnemen van de contactsleutel. U kunt de volgende opties selecteren: 30/60/90 seconden. SQ Informatie • Het VIN-nummer (Vehicle Identification Number) is het unieke identificatienummer van de auto. • Aantal sleutels. Hier wordt het aantal sleutels weergegeven dat voor de auto geregistreerd is. Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C Elektronische klimaatregeling, ECC (extra) Luchtverdeling Standverwarming op brandstof (extra) 66 68 70 73 74 SR Klimaatregeling Algemene informatie over de klimaatregeling Airconditioning Koudemiddel Persoonlijke instellingen De klimaatregeling koelt of verwarmt de lucht in de passagiersruimte en ontdoet deze van vocht. De auto is voorzien van een handmatige klimaatregeling met airconditioning (AC) of een automatische klimaatregeling (ECC). De airconditioning maakt gebruik van het koudemiddel R134a. Het bevat geen chloor, waardoor het koudemiddel onschadelijk voor de ozonlaag is. Gebruik bij het bijvullen/ verversen van koudemiddel alleen R134a. Laat dergelijke werkzaamheden over aan een erkende Volvo-werkplaats. U kunt twee functies van het klimaatregelingssysteem naar wens instellen: N.B. U kunt de airconditioning uitschakelen. Voor optimale luchtkwaliteit in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan, moet u de airconditioning altijd aan laten staan (ook bij lage temperaturen van 0–15 °C). Beslagen ruiten Poets de binnenzijde van de ruiten schoon om te voorkomen dat ze beslaan. Gebruik een normaal poetsmiddel voor glaswerk. Sneeuw en ijs Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (het rooster tussen de motorkap en de voorruit). Storingen opsporen Uw erkende Volvo-werkplaats beschikt over de juiste uitrusting en instrumenten voor het opsporen van storingen en het uitvoeren van reparaties aan de klimaatregeling. Laat controle- en reparatiewerkzaamheden over aan gekwalificeerd personeel. SS Interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. U moet het filter regelmatig vervangen. Raadpleeg het Onderhoudsprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden kan het zijn dat u het filter vaker moet vervangen. N.B. Er bestaan twee verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat u het juiste filter aanbrengt. Display Er zit een display boven het klimaatregelingspaneel. Hier worden de door u ingevoerde klimaatinstellingen weergegeven. • De ventilatorsnelheid in de stand AUTO (geldt alleen voor auto’s met ECC). • De door de timer geregelde recirculatie van de lucht in de passagiersruimte. Zie pagina 63 voor meer informatie over het verrichten van instellingen. Klimaatregeling ECC (extra) Werkelijke temperatuur De ingestelde temperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. Blaasmonden in dashboard A. Open B. Dicht C. Luchtstroom naar links of rechts D. Luchtstroom omhoog of omlaag. Richt de buitenste blaasmonden op de zijramen om ze te ontwasemen. Bij koud weer: Sluit de middelste blaasmonden om de temperatuur in de auto zo comfortabel mogelijk te houden en de zijruiten optimaal te ontwasemen. Condensatie In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. Positie van de sensoren: • De zonnesensor zit boven op het dashboard. • De interieurtemperatuursensor zit achter het bedieningspaneel van de klimaatregeling. N.B. Dek de sensoren niet met kleding of andere voorwerpen af. Zijruiten en schuifdak Voor een goede werking van de airconditioning moet u de zijruiten en een eventueel schuifdak gesloten houden. Optrekken Wanneer u volgas optrekt, wordt de airconditioning tijdelijk uitgeschakeld. De temperatuur kan dan korte tijd iets oplopen. Ventilatieopeningen in hoedenplank Dek de ventilatieopeningen in de hoedenplank niet met kleding of andere voorwerpen af. ST Klimaatregeling Handmatige klimaatregeling met airconditioning, A/C Bedieningspaneel 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. SU Ventilator Recirculatie Ontdooier Luchtverdeling AC, Aan/Uit Stoelverwarming linkerzijde Stoelverwarming rechterzijde Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Temperatuur Functies 2. Recirculatie 1. Ventilator Verhoog of verlaag de ventilatorsnelheid door aan de knop te draaien. Als u de knop linksom hebt gedraaid en de ventilatorindicatie op het display gedoofd is, zijn de ventilator en de airconditioning uitgeschakeld. Het display geeft het ventilatorlampje en OFF weer. De recirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Er komt geen lucht van buiten de auto in wanneer deze functie geactiveerd is. Bij gebruik van de recirculatie (in combinatie met de airconditioning) wordt de lucht in de passagiersruimte bij warm weer sneller afgekoeld. Als de lucht in de auto te lang recirculeert, kan de binnenzijde van de ruiten beslaan. Klimaatregeling Timer Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de recirculatiefunctie geselecteerd is) de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Zie het onderdeel Persoonlijke instellingen, pagina 63, om deze functie in- of uit te schakelen. Wanneer u de Ontdooier (3) selecteert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. 3. Ontdooier U gebruikt de ontdooier om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen en te ontdooien. • Er stroomt dan op hoge snelheid lucht naar de ruiten. • Wanneer de ontdooier actief is, brandt de LED in de ontdooierknop. De airconditioning wordt automatisch dusdanig afgeregeld, dat de binnenkomende lucht zoveel mogelijk van vocht ontdaan wordt. • De lucht wordt niet gerecirculeerd. 4. Luchtverdeling Door op de knoppen voor de luchtverdeling te drukken, kunt u de luchtstroom naar wens verdelen over de ruiten, de passagiersruimte en de vloer. Een lampje op het display boven het bedieningspaneel van de klimaatregeling en een brandende LED in de bijbehorende knop geven aan welke functie u hebt geselecteerd. Zie de tabel op pagina 73. 5. AC, Aan/Uit ON: Airconditioning aan. OFF: Airconditioning uit. Als de Ontdooier (3) actief is, is de airconditioning altijd ingeschakeld. 6 en 7. Elektrisch verwarmde voorstoelen (extra in bepaalde landen) –Hoog verwarmingsniveau Eenmaal op de knop drukken, beide LED’s branden. –Laag verwarmingsniveau Tweemaal op de knop drukken, één LED brandt. – Verwarming uit Driemaal op de knop drukken, geen van de LED’s brandt. 8. Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Gebruik de elektrische verwarming om de achterruit en de buitenspiegels snel te ontwasemen en te ontdooien. Met één druk op de knop schakelt u de gelijktijdige verwarming van de achterruit en de buitenspiegels in. Een brandende LED in de knop geeft aan dat de functie actief is. De verwarming van de buitenspiegels wordt na ca. 6 minuten automatisch uitgeschakeld; die van de achterruit na ca. 12 minuten. 9. Temperatuur Met deze knop kunt u koele of warme lucht selecteren voor zowel de bestuurdersals de passagierszijde. SV Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC (extra) Bedieningspaneel 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. AUTO Ventilator Recirculatie/“Interior Air Quality System” Ontdooier Luchtverdeling AC, Aan/Uit (ON/OFF) Elektrische stoelverwarming, links Elektrische stoelverwarming, rechts Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming 10. Temperatuur TM Functies 1. AUTO Bij activering van de AUTOfunctie wordt de klimaatregeling automatisch dusdanig ingesteld dat de gewenste temperatuur wordt bereikt. De automatische functie regelt de verwarming, de airconditioning, de ventilatorsnelheid, de recirculatie en de luchtverdeling. Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u de AUTOfunctie activeert. Op het display verschijnt AUTOM. KLIMAAT. 2. Ventilator U kunt de snelheid waarmee de ventilator draait verhogen of verlagen door aan de knop te draaien. De ventilatorsnelheid wordt automatisch geregeld, als u AUTO selecteert. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt dan genegeerd. N.B. Als u de knop zo ver linksom draait dat de ventilatorindicatie op het display uitgaat, zijn de ventilator en de airconditioning uitgeschakeld. Het display geeft het ventilatorlampje en OFF weer. Klimaatregeling 3. Recirculatie Deze functie kan worden ingeschakeld als u vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. Als de lucht in de auto te lang recirculeert, kan de binnenzijde van de ruiten beslaan. Timer Met de timerfunctie beperkt u (wanneer de recirculatiefunctie geselecteerd is), de kans op ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Zie Persoonlijke instellingen, pagina 63 voor het in- of uitschakelen van deze functie. N.B. Wanneer u de Ontdooier (4) selecteert, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. 3. “Interior Air Quality System” (extra) (dezelfde knop als de recirculatie) Het “Interior Air Quality System” bestaat uit een combifilter met “Air Quality Sensor”. Het combifilter ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes en beperkt zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte. De “Air Quality Sensor” meet de concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht. Wanneer de sensor een verhoogde concentratie meet, wordt de luchtinlaat afgesloten en wordt de lucht in de passagiersruimte gerecirculeerd. Wanneer de “Air Quality Sensor” actief is, brandt de groene LED (A) in de knop. “Air Quality Sensor” activeren: • Druk op de knop AUTO (1) om de “Air Quality Sensor” te activeren (normale instelling). Of: Selecteer één van de volgende drie functies door verschillende malen op de recirculatieknop te drukken. • De “Air Quality Sensor” is actief – diode (A) brandt. • De recirculatie is niet actief (tenzij dit nodig is voor koeling bij warm weer) – geen van de LED’s brandt. • De recirculatie is actief – LED (M) brandt. Let erop dat: • U de “Air Quality Sensor” het beste altijd ingeschakeld moet laten staan. • Er bij koud weer beperkingen voor de recirculatiefunctie gelden om te voorkomen dat de ruiten beslaan. • U de “Air Quality Sensor” moet uitschakelen, als de ruiten beslaan. • U beter ook de ontdooier voor de voorruit, achterruit en zijruiten kunt inschakelen, wanneer de ruiten beslaan. 4. Ontdooier U gebruikt de ontdooier om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen en te ontdooien. Er stroomt dan op hoge snelheid lucht naar de ruiten. Wanneer de functie actief is, brandt de LED in de ontdooierknop. De airconditioning wordt automatisch dusdanig afgeregeld, dat de binnenkomende lucht zoveel mogelijk van vocht ontdaan wordt. De lucht wordt niet gerecirculeerd. 5. Luchtverdeling Door op de knoppen voor de luchtverdeling te drukken, kunt u de luchtstroom naar wens verdelen over de ruiten, de passagiersruimte en de vloer. Een lampje op het display boven het bedieningspaneel van de klimaatregeling en een brandende LED in de bijbehorende knop geven aan welke functie u hebt geselecteerd. Zie de tabel op pagina 73. TN Klimaatregeling Elektronische klimaatregeling, ECC (extra) 6. AC— Aan/Uit (ON/OFF) Wanneer de LED bij ON brandt, wordt de airconditioning automatisch geregeld. De binnenkomende lucht wordt dan automatisch afgekoeld en van vocht ontdaan. De airconditioning is uitgeschakeld als de LED bij OFF brandt. De overige functies worden nog steeds automa tisch geregeld. Wanneer u de Ontdooier (4) geselecteerd hebt, wordt de airconditioning ingesteld op maximale ontvochtiging. 7 en 8. Elektrisch verwarmde voorstoelen (extra in bepaalde landen) Doe het volgende om de voorstoel te verwarmen: – Hoog verwarmingsniveau: Eenmaal op de knop drukken - beide LED’s branden. – Laag verwarmingsniveau: Tweemaal op de knop drukken - één LED brandt. – Verwarming uit: Driemaal op de knop drukken - geen van de LED’s brandt. TO 9. Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Gebruik de elektrische verwarming om de achterruit en de buitenspiegels snel te ontwasemen en te ontdooien. Met één druk op de knop schakelt u gelijktijdig de verwarming van de achterruit en van de buitenspiegels in. Een brandende LED in de knop geeft aan dat de functie actief is. De verwarming van de buitenspiegels wordt na ca. 6 minuten automatisch uitgeschakeld; die van de achterruit na ca. 12 minuten. 10. Temperatuurknop Met deze knop kunt u de temperatuur aan de bestuurders- en passagierszijde onafhankelijk van elkaar worden instellen. Met een druk op de knop, activeert u slechts één zijde geactiveerd. Wanneer u de knop nogmaals indrukt, activeert u de andere zijde. Bij driemaal indrukken zijn beide zijden weer geactiveerd. De LED in de knop en het display boven het klimaatregelingspaneel geven aan welke zijde actief is. Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte instelling hervat. N.B. Let erop dat de passagiersruimte niet sneller warm of koud wordt, wanneer u een hoger of lagere temperatuur kiest dan de gewenste. Klimaatregeling Luchtverdeling Luchtverdeling Luchtverdeling Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. Lucht naar de voorruit en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden van het dashboard. Luchtstroom op hoofden borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard. Toepassing: Om snel te ontdooien en te ontwasemen. Luchtverdeling Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. Toepassing: Om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Om wasem en ijsvorming bij koud en vochtig weer te voorkomen (niet voor lage ventilatorsnelheid). Om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en droog weer. Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. Bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en op de ruiten. Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar de vloer. Om warme lucht naar de voeten te sturen. Om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer. Om koele lucht naar de voeten te sturen of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud weer of bij warm en droog weer. TP Klimaatregeling Standverwarming op brandstof (extra) de maximale bedrijfstijd van de standverwarming 60 minuten. WAARSCHUWING! Bij gebruik van de standverwarming op benzine of dieselolie moet de auto in de buitenlucht staan. WAARSCHUWING! Algemene informatie over verwarmingen U kunt de standverwarming meteen inschakelen of twee verschillende uitschakeltijden instellen met TIMER 1 en TIMER 2. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto op de gewenste temperatuur is. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden uitgeschakeld. Bij een buitentemperatuur hoger dan 25 °C wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij temperaturen van X10 °C en lager is TQ Schakel voor het tanken de standverwarming op brandstof uit. Gemorste brandstof kan door de hete uitlaatgassen ontvlammen. Controleer op het informatiedisplay of de verwarming uit is. (Als de standverwarming werkt, verschijnt er PARK.VERW AAN op het informatiedisplay.) Waarschuwingssticker op de tankvulklep WAARSCHUWING! Bij gebruik van de standverwarming op benzine of dieselolie moet de auto in de buitenlucht staan. Klimaatregeling Verwarming inschakelen – Geef het tijdstip aan waarop u de auto wilt gebruiken. Druk op RESET (C) om de uren en minuten in te stellen. – Houd de knop RESET ingedrukt, totdat de timer is geactiveerd. Op een helling parkeren Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de standverwarming altijd voldoende brandstof. Standverwarming meteen inschakelen – Gebruik het kartelwieltje (B) om naar DIRECTE START te gaan. – Druk op de knop RESET (C) om een van de opties AAN of UIT te selecteren. – Selecteer AAN. De verwarming zal 60 minuten lang blijven werken. De verwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor een temperatuur van 30 ºC heeft bereikt. Standverwarming meteen uitschakelen – Gebruik het kartelwieltje (B) om naar DIRECTE START te gaan. – Druk op de knop RESET (C) om een van de opties AAN of UIT te selecteren. – Selecteer UIT. N.B. Het is mogelijk de motor starten en weg te rijden, terwijl de standverwarming nog aanstaat. Accu en brandstof Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de standverwarming automatisch uitgeschakeld. Er verschijnt dan een melding op het informatiedisplay. Bevestig deze melding door op de knop READ (A) te drukken. Belangrijk! Herhaaldelijk gebruik van de standverwarming bij korte ritten kan ertoe leiden dat de accu uitgeput raakt en startproblemen opleveren. Bij regelmatig gebruik van de standverwarming moet u even lang in de auto rijden als de verwarming aanstond. Dit om te zorgen dat de dynamo evenveel energie kan bijladen als de verwarming verbruikt. – Gebruik het kartelwieltje om het gewenste tijdstip in uren aan te geven. – Druk kort op de knop RESET, zodat de minuutaanduiding gaat knipperen. – Gebruik het kartelwieltje om het gewenste tijdstip in minuten aan te geven. – Druk kort op de knop RESET om de instelling te bevestigen. – Druk op de knop RESET om de timer te activeren. Wanneer u TIMER 1 hebt ingesteld, kunt u een tweede uitschakeltijd programmeren onder TIMER 2 door aan het kartelwieltje te draaien. U stelt de andere uitschakeltijd op dezelfde manier in als bij TIMER 1. TIMER 1 en 2 instellen Om veiligheidsredenen kunt u uitsluitend tijden voor het komende etmaal programmeren en dus niet voor meerdere dagen tegelijk. – Ga met het kartelwieltje naar TIMER. – Druk kort op de knop RESET zodat de uuraanduiding gaat knipperen. TR Klimaatregeling Standverwarming op brandstof (extra) Displaymelding Wanneer u de instellingen voor TIMER 1, TIMER 2 en DIRECTE START activeert, gaat het informatielampje op het instrumentenpaneel branden. Op het informatiedisplay verschijnt bovendien een verklarende tekst. Het display geeft ook aan welke timer actief is, wanneer u bij het verlaten van de auto de sleutel uit het contact neemt. Klok/timer Als u na het instellen van de timer(s) van de verwarming de klok van de auto bijstelt, worden alle timerinstellingen geannuleerd. Extra verwarming (diesel) (bepaalde landen) Bij koud weer kan extra verwarming nodig zijn om de passagiersruimte voldoende te verwarmen. De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is als de motor loopt. Deze wordt automatisch uitgeschakeld wanneer het voldoende warm is of wanneer de motor wordt uitgezet. TS Interieur Voorstoelen Interieurverlichting Opbergmogelijkheden in passagiersruimte Achterbank Bagageruimte 78 80 82 84 86 TT Interieur Voorstoelen 5. 6. Hellingshoek rugleuning wijzigen, draai aan de knop. Bedieningspaneel voor elektrisch bediende stoelen (extra). Niet alle stoelmodellen zijn voorzien van verstelknoppen (2) en (3). WAARSCHUWING! Zithouding De bestuurders- en passagiersstoel kunnen worden ingesteld op voor een optimale zit- en rijhouding. 1. 2. 3. 4. TU Vooruit/achteruit, til de hendel omhoog om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. Voorkant zitting hoger/lager zetten, pomp omhoog/omlaag (extra passagierszijde). Stoel hoger/lager zetten, pomp omhoog/omlaag (extra passagierszijde). Lendensteun wijzigen (extra passagierszijde), draai aan de knop. Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel in zijn stand vergrendeld staat. Rugleuning voorstoel omklappen De rugleuning van de passagiersstoel kan worden omgeklapt om ruimte te maken voor lange lading. – Schuif de stoel zo ver mogelijk naar achteren. – Zet de rugleuning rechtop (90 graden). – Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning tijdens het omklappen naar voren. Interieur over de stoelinstellingen die worden gewijzigd. Een volgende keer dat de auto wordt ontgrendeld met dezelfde afstandsbediening en het bestuurdersportier binnen twee minuten wordt geopend, gaat de bestuurdersstoel in de opgeslagen stand staan. Elektrisch bediende voorstoel (extra) Voorbereidingen U kunt de stoel normaal gesproken alleen verstellen, als de contactsleutel in stand I of II staat. De stoel kan ook binnen 10 minuten na ontgrendeling van het portier met de sleutel of afstandbediening worden versteld. Als het portier gesloten is en de contactsleutel nog niet in het contactslot steekt of in stand 0 staat, hebt u na sluiting van het portier nog 40 seconden de tijd om instellingen te verrichten. Geheugenfunctie van afstandsbediening De afstandsbediening die wordt gebruikt om de auto te ontgrendelen slaat informatie op Stoel met geheugenfunctie (extra) 1. Stoelinstelling, programma 1 2. Stoelinstelling, programma 2 3. Stoelinstelling, programma 3 4. Stoelinstellingen opslaan Er kunnen drie standen opgeslagen worden. Houd na het instellen van de stoel de knop M (4) ingedrukt, terwijl u op knop (1) drukt. Andere stoelinstellingen kunnen worden opgeslagen in het geheugen met de geheugenknoppen (2) en (3). Stoel in opgeslagen stand zetten Houd geheugenknop (1), (2) of (3) ingedrukt, totdat de stoel tot stilstand komt. Om veiligheidsredenen zal de instelling van de stoel onmiddellijk worden beëindigd bij het loslaten van de knop. Stoel afstellen Met de schakelaars (5), (6) en (7) kunt u het volgende instellen: 5. 6. Stoel vooruit/achteruit en omhoog/ omlaag 7. Voorkant zitting omhoog/omlaag Er kan maar een elektrische motor tegelijk gebruikt worden. De elektrisch bediende stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als een van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het contact uitschakelen (contactsleutel in stand 0) en 20 seconden wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de knoppen drukken om de stoel tot stilstand te brengen. WAARSCHUWING! Zorg dat er geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen tijdens het instellen. Zorg er tevens voor dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. Laat kinderen niet met de schakelaars spelen vanwege het gevaar voor beknelling. Hellingshoek rugleuning TV Interieur Interieurverlichting • Aan — linkerzijde ingedrukt, interieurverlichting brandt. Automatisch verlichting De interieurverlichting wordt automatisch inen uitgeschakeld wanneer schakelaar (2), zie figuur, in de neutrale stand staat. De verlichting wordt ingeschakeld om 30 seconden lang te blijven branden, als: Verlichting voorin 1. Verlichting links 2. Schakelaar 3. Verlichting rechts De verlichting voor in de passagiersruimte kan worden bediend met de knoppen in de plafondconsole. Met de schakelaar (2) kunt u drie verlichtingsstanden selecteren voor algemene verlichting van de passagiersruimte: • Uit — rechterkant ingedrukt, interieurverlichting gedoofd. • Neutrale stand — interieurverlichting gaat branden bij het openen van een portier en dooft weer bij het sluiten ervan. De dimfunctie is actief. UM • u de auto vanaf de buitenzijde met de sleutel of afstandsbediening ontgrendelt; • u de motor hebt afgezet en de contactsleutel naar stand 0 hebt gedraaid. De interieurverlichting wordt ingeschakeld om vijf minuten lang te blijven branden, als: • een van de portieren openstaat; • de verlichting niet wordt uitgeschakeld. De interieurverlichting dooft, wanneer: • u de motor start; • u de auto vanaf de buitenzijde met de sleutel of afstandsbediening ontgrendelt. De interieurverlichting gaat vijf minuten nadat u de motor hebt afgezet automatisch uit. De interieurverlichting kan binnen 30 minuten nadat u de sleutel naar stand 0 hebt gedraaid in- of uitgeschakeld worden door kort op knop 2 te drukken. U kunt de geprogrammeerde tijden wijzigen volgens de aanwijzingen in het onderdeel over Persoonlijke instellingen, zie pagina 59. Verlichting achterin U schakelt de verlichting in en uit met een druk op de bijbehorende knop. De verlichting gaat vijf minuten nadat de motor is afgezet automatisch uit. Interieur Make-upspiegel1 Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. 1. Extra op bepaalde markten. UN Interieur Opbergmogelijkheden in passagiersruimte UO Interieur Opbergmogelijkheden 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Opbergvak (ook aan de voorkant van de zittingen van de voorstoelen) Vak in portierpaneel Parkeerkaarthouder Dashboardkastje Afvalbak (accessoire) Opbergvakken en bekerhouders Opbergvakken en bekerhouders. Belangrijk! Het afvalbakje (5) mag niet worden bevestigd, als er een handset aan de rechterkant van de middenconsole bevestigd is. WAARSCHUWING! Zorg dat er geen harde, scherpe of zware voorwerpen in de weg liggen of uitsteken om te voorkomen dat ze verwondingen veroorzaken bij een krachtige remmanoeuvre. Maak grote en zware voorwerpen altijd vast met een van de veiligheidsgordels of een bagageband. Dashboardkastje Hier kunt u het instructieboekje en kaarten opbergen. Er zijn ook houders voor munten, pennen en tankkaarten. Het dashboardkastje kan handmatig worden vergrendeld en met behulp van het afneembare sleutelblad in de afstandsbediening. Zie pagina 88 voor meer informatie over de sleutel. Vloermatten (extra) Volvo biedt vloermatten die speciaal voor uw auto vervaardigd zijn. Zorg dat u de vloermatten goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzet om te voorkomen dat ze kunnen gaan glijden en achter of onder de pedalen aan de bestuurderszijde blijven haken. UP Interieur Achterbank Belangrijk! De hoofdsteunen kunnen beschadigd raken, als u ze voor het laden niet verwijdert. Ook de middelste hoofdsteun moet bij het vervoer van zware lading verwijderd worden. Middelste hoofdsteun achterbank Alle hoofdsteunen kunnen in de hoogte worden afgesteld op de lengte van de passagier. De bovenkant van de hoofdsteun moet tot halverwege de achterkant van het hoofd uitsteken. Schuif de hoofdsteun naar boven indien nodig. Trek de hoofdsteun zo ver als nodig is naar boven. Druk de knop op de rechterpoot van de hoofdsteun in terwijl u deze omlaagduwt om de hoofdsteun in de laagste stand terug te zetten. Druk de knop op de rechterpoot van de hoofdsteun in terwijl u deze omhoogtrekt om de hoofdsteun te verwijderen. UQ Ruggedeelte achterbank omklappen De ruggedeelten van de achterbank kunnen, allebei of ieder apart, worden omgeklapt om lange voorwerpen gemakkelijker te kunnen vervoeren. Om schade aan of vastklemmen van de veiligheidsgordels te voorkomen als u de ruggedeelten omklapt of rechtop zet, kunt u ze aan de haak van de handgreep hangen. – Hang de veiligheidsgordel op voordat u de ruggedeelten omklapt of rechtop zet. – Til de achterkant van het zitgedeelte (1) op om de zitgedeelten om te klappen. Interieur WAARSCHUWING! Vergeet niet de gordel weer te verwijderen nadat u de ruggedeelten rechtop hebt gezet. Ruggedeelte omklappen – Trek de pal naar voren toe omhoog (2) om het ruggedeelte te ontgrendelen. Een rode markering bij de pal geeft aan dat het ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat. – Klap de ruggedeelten (3) half naar voren en verwijder de buitenste hoofdsteunen. U moet de middelste hoofdsteun volledig omlaagduwen of verwijderen. – Plaats de hoofdsteunen in de kunststof hulzen onder aan de omgeklapte zitgedeelten (4). N.B. De rode markering mag niet langer zichtbaar zijn, wanneer het ruggedeelte weer rechtop staat. Het ruggedeelte staat niet geblokkeerd, als de rode markering wel zichtbaar is. UR Interieur Bagageruimte Verankeringsogen De verankeringsogen in de bagageruimte gebruikt u om bagagebanden of een bagagenet aan vast te zetten. US Elektrische aansluiting bagageruimte Houder voor boodschappentassen (extra) Open het klepje bij de elektrische aansluiting te komen. De aansluiting werkt onafhankelijk van de stand van het contactslot. Als bij het uitschakelen van het contact blijkt dat de stroomsterkte die via de aansluiting wordt afgenomen hoger is dan 0,1 A, verschijnt er een waarschuwing op het display. Let erop dat u de elektrische aansluiting niet mag gebruiken wanneer het contactslot is uitgeschakeld. De accu kan dan namelijk uitgeput raken. De houder voor boodschappentassen houdt tassen op hun plek en voorkomt dat ze omvallen en hun inhoud over de bagageruimte verspreiden. – Open het luik in de bagageruimte. – Span de boodschappentassen vast met de bagageband. Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Keyless Drive (extra) Vergrendelen en ontgrendelen Kinderslot Alarm (extra) 88 91 93 95 96 UT Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad Afstandsbediening 4. Bij de auto worden twee afstandsbedieningen geleverd. Deze doen tevens diens als contactsleutels. De afstandsbedieningen bevatten afneembare metalen sleutelbladen voor het mechanisch vergrendelen/ontgrendelen van het bestuurdersportier en het dashboardkastje. Er wordt een apart label met de codes van de sleutelbladen meegeleverd. Bewaar het label zorgvuldig. Neem het label mee naar een erkende Volvo-werkplaats wanneer u nieuwe sleutels wilt bestellen. Er kunnen maximaal zes sleutels/sleutelbladen worden geprogrammeerd en gebruikt. Zoekgeraakte afstandsbediening Als een van de afstandsbedieningen zoekraakt, moet u de resterende afstandsbedieningen samen met de auto naar een erkende Volvo-werkplaats brengen. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte afstandsbediening uit het systeem worden gewist. Elektronische startblokkering De afstandsbedieningen zijn voorzien van gecodeerde chips. De code moet overeenkomen met die van de lezer (ontvanger) in het contactslot. U kunt de auto alleen starten wanneer u een afstandsbediening met de juiste code gebruikt. UU Kofferdeksel — Wanneer u de knop eenmaal indrukt, ontgrendelt u alleen het kofferdeksel. Paniekfunctie — U kunt de paniekfunctie gebruiken om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de rode knop ten minste drie seconden lang indrukt of tweemaal achtereen binnen drie seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. U kunt deze functie met dezelfde knop weer uitschakelen, als de functie minimaal vijf seconden actief geweest is. Als u niets doet, wordt de functie na 30 seconden automatisch uitgeschakeld. 5. Functies afstandsbediening 1. 2. 3. Vergrendelen — Alle portieren en het kofferdeksel vergrendelen. Wanneer u de knop lang ingedrukt houdt, worden tevens de zijruiten en een eventueel schuifdak gesloten. Ontgrendelen — Alle portieren en het kofferdeksel ontgrendelen. Wanneer u de knop lang ingedrukt houdt, worden ook de zijruiten geopend. “Approach”-verlichting — Doe het volgende, wanneer u op de auto toeloopt: Druk op de gele knop van de afstandsbediening om de interieurverlichting, de stadslichten voor en verlichting achter, de kentekenplaatverlichting en de verlichting in de buitenspiegels (extra) in te schakelen. De verlichting schakelt na 30, 60 of 90 seconden automatisch uit. Zie pagina 64 voor het instellen van een passende inschakelduur. Belangrijk! Het smalle gedeelte van de afstandsbediening is extra gevoelig omdat zich daar de chip bevindt. U kunt de auto niet starten, als de chip beschadigd is. Sleutelblad Het afneembare sleutelblad is bedoeld voor als u de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als u hem laat parkeren bij een hotel of iets dergelijks. U geeft de afstandsbediening af zonder het afneembare sleutelblad, dat u bij zich houdt. Met het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening kunt u de toegang tot het dashboardkastje en de bagageruimte blokkeren1. Dit houdt in dat u met de afstandsbediening alleen de portieren kunt openen en de motor kunt starten. 1. Alleen bepaalde markten Sloten en alarm Sleutelblad verwijderen 1. Haal het sleutelblad als volgt uit de afstandsbediening: 2. – Duw de veerbelaste pal (1) opzij, terwijl u het sleutelblad (2) recht naar achteren trekt. Sleutelblad aanbrengen Wees voorzichtig wanneer u het sleutelblad in de afstandsbediening terugplaatst. – Houd de afstandsbediening met de puntige kant omlaag en laat het sleutelblad in de groef vallen. – Druk lichtjes op het sleutelblad om het in positie te blokkeren. U hoort daarbij een klik. Vergrendelingspunten, afstandsbediening Vergrendelingspunten, sleutelblad Servicevergrendeling1 Dashboardkastje vergrendelen: Draai het sleutelblad 90° rechtsom. Servicevergrendeling: Draai het sleutelblad 180° rechtsom. Dit betekent dat het kofferdeksel niet met de afstandsbediening kan worden geopend (er verschijnt een melding op het informatiedisplay). 1. Alleen bepaalde markten Batterij in afstandsbediening bijna leeg Wanneer de batterij bijna leeg is zodat de afstandsbediening niet langer optimaal functioneert, begint het informatiesymbool te branden en verschijnt de melding EXTERNE ACCU LAGE SPANNING op het display. UV Sloten en alarm Afstandsbediening met sleutelblad – Werk de batterij los (2) en vervang deze. Kom niet met uw vingers aan de polen van de batterij of de contactvlakken. – Plaats de afdekking terug en schroef deze vast. – Duw het sleutelblad weer op zijn plaats. Zorg dat de oude batterij op milieuvriendelijke wijze wordt afgevoerd. Batterij in afstandsbediening vervangen Als de sloten niet meer op de gebruikelijke afstand reageren op signalen van de afstandsbediening, moet u de batterij vervangen (type CR 2032, 3 volt). – Trek het sleutelblad naar buiten. – Leg de afstandsbediening met de knoppen omlaag neer en draai het boutje (1) met een kleine schroevendraaier los. – Verwijder de afdekking. – Let erop hoe de plus- en minpolen aan de binnenkant van de afdekking zitten. VM Sloten en alarm Keyless Drive (extra) Vergrendelingsen startsysteem zonder sleutel Met het “Keyless Drive”-systeem kunt u zonder een sleutel te gebruiken de auto ontgrendelen, starten en vergrendelen. U hoeft de afstandsbediening alleen in een binnenzak of tas bij zich te dragen in. Het systeem maakt het eenvoudiger om de auto te openen wanneer u bijvoorbeeld met boodschappentassen in de ene hand en uw kind aan de andere hand staat. U hoeft dan niet langer de afstandsbediening erbij te nemen of op te zoeken. De twee afstandsbedieningen van de auto ondersteunen de “Keyless”-functie. U kunt er meer bijbestellen. Het systeem kan tot zes afstandsbedieningen met “Keyless”-functie hanteren. Afstandsbediening binnen een straal van 1,5 m rond de auto Om een portier of het kofferdeksel te openen moet de afstandsbediening zich binnen een straal van maximaal 1,5 m rond de portierhandgrepen of het kofferdeksel bevinden. De grijs gearceerde gebieden op de afbeelding geven het dekkingsgebied van de systeemantennes aan. Als iemand bij het verlaten van de auto een afstandsbediening met “Keyless”-functie meeneemt, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay en klinkt er een geluidssignaal. De waarschuwings- melding verdwijnt, wanneer de afstandsbediening weer in de auto wordt gelegd of wanneer u de startknop naar stand I hebt gedraaid. De waarschuwing verschijnt alleen, als de startknop in stand 1 of 2 staat nadat er een portier geopend of gesloten werd. Wanneer de afstandsbediening weer in de auto is gelegd, verdwijnt de waarschuwingsmelding en het geluidssignaal nadat een van de volgende handelingen is uitgevoerd: • een deur is geopend of gesloten • de startknop is naar stand I gedraaid • de READ-knop is ingedrukt. VN Sloten en alarm “Keyless Drive” (extra) Vergrendelen Geen afstandsbediening in de auto achterlaten Als u een afstandsbediening met “Keyless”functie in de auto achterlaat, wordt deze bij het vergrendelen van de auto gepassiveerd. Onbevoegden kunnen het portier er dan niet meer mee openen. Als er echter ingebroken wordt en iemand de afstandsbediening in de auto vindt, kan deze worden geactiveerd waarna deze opnieuw te gebruiken is. Storingen in de functie van de afstandsbediening De “Keyless”-functie kan verstoord worden door elektromagnetische afschermingen en magnetische velden. Doe het volgende om dit te voorkomen: Leg de afstandsbediening bijvoorbeeld niet dicht bij een mobiele telefoon, metalen voorwerpen of in een metalen attachékoffer. Als er desondanks toch storingen optreden, moet u de afstandsbediening en het sleutelblad op de gebruikelijke manier gebruiken (zie pagina 88). VO U vergrendelt de portieren en het kofferdeksel door: – op de vergrendelingsknop op een van de portierhandgrepen te drukken. Alle portieren en het kofferdeksel moeten zijn gesloten, voordat u op de vergrendelingsknop drukt. Anders vindt er geen vergrendeling plaats. Bij het vergrendelen van de auto komen de vergrendelingsknoppen aan de binnenkant van de portieren op de gebruikelijke manier omlaag. Ontgrendelen U ontgrendelt de auto door: – één van de portieren met de handgreep te openen of het kofferdeksel te openen met een druk op de knop. Elektrisch bediende stoel (extra) — geheugenfunctie in afstandsbediening Als meerdere personen met elk hun eigen afstandsbediening met “Keyless”-functie in de auto stappen, neemt de bestuurdersstoel de stand in die de persoon die als eerste een portier opende heeft gekozen. Persoonlijke instellingen voor “Keyless Drive” U kunt de “Keyless”-functies naar wens afstellen. Zie pagina 64 voor meer informatie over de persoonlijke instellingen. Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Auto van de buitenzijde vergrendelen/ontgrendelen portieren zijn echter handmatig te vergrendelen met de vergrendelingsknoppen. Door tweemaal aan de handgreep te trekken kunt u de portieren van de binnenzijde ontgrendelen en openen. Met de afstandsbediening kunt u alle portieren van de auto en het kofferdeksel tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. Het bestuurdersportier kan worden ontgrendeld met het afneembare sleutelblad. WAARSCHUWING! Let erop dat inzittenden in de auto kunnen worden opgesloten, als u de auto van de buitenzijde vergrendelt. Automatische vergrendeling Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de afstandsbediening opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Deze functie voorkomt dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Zie pagina 97 voor auto’s met alarm. Kofferdeksel ontgrendelen Ga als volgt te werk om alleen het kofferdeksel te ontgrendelen: – Druk op de knop voor het kofferdeksel op de afstandsbediening. Als alle portieren vergrendeld zijn bij het sluiten van het kofferdeksel, blijft het kofferdeksel onvergrendeld staan totdat u de auto met de afstandsbediening of handmatig van de binnenzijde vergrendelt. Auto van de binnenzijde vergrendelen/ontgrendelen Met de knoppen bij de portierhandgreep kunt u alle portieren en het kofferdeksel tegelijkertijd vergrendelen of ontgrendelen. Ontgrendelen – Druk op het bovenste gedeelte van de vergrendelingsknop. Als u de knop lang indrukt, worden ook alle zijruiten geopend. Vergrendelen – Druk op het onderste gedeelte van de vergrendelingsknop. Als u de knop lang indrukt, sluiten ook alle zijruiten en een eventueel schuifdak. U kunt de portieren niet openen door de vergrendelingsknop omhoog te trekken. Alle VP Sloten en alarm Vergrendelen en ontgrendelen Safelock-functie en eventuele alarmsensoren tijdelijk deactiveren Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie deactiveren. Dashboardkastje vergrendelen U kunt het dashboardkastje alleen vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de afstandsbediening. – Ontgrendel het dashboardkastje (1) door de sleutel een kwartslag (90 graden) linksom te draaien. Het sleutelgat staat verticaal wanneer het kastje ontgrendeld is. – Vergrendel (2) het dashboardkastje door de sleutel een kwartslag (90 graden) rechtsom te draaien. Het sleutelgat staat horizontaal wanneer het kastje vergrendeld is. VQ 1. 2. Sensoren deactiveren Geen functie Safelock-functie Bij activering van de zogeheten Safelockfunctie zijn de portieren niet meer van de binnenzijde te openen, als ze eenmaal vergrendeld zijn. U activeert de functie met de afstandsbediening. De Safelock-functie treedt 25 seconden na vergrendeling van de portieren in werking. Bij Safelock is de auto alleen met de afstandsbediening te ontgrendelen. De portieren zijn tevens van de buitenzijde te openen met behulp van het sleutelblad. – Steek de sleutel in het contactslot, draai deze in stand II en vervolgens terug in stand I of 0. – Druk op de knop 1. Als de auto is uitgerust met alarm stelt u ook de bewegings- en niveausensoren buiten werking (zie pagina 97). De LED in de knop licht op en blijft branden, totdat u de auto met de sleutel of de afstandsbediening vergrendelt. Er verschijnt een bericht op het display zolang de sleutel in het contactslot steekt. De volgende keer dat u het contact van de auto inschakelt, worden de sensoren weer geactiveerd. WAARSCHUWING! Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren. Sloten en alarm Kinderslot Elektrisch kinderslot op portieren en achterste zijruiten (extra) Druk op de knop op het bestuurdersportier. Er verschijnt een bericht op het informatiedisplay. Zolang het elektrische kinderslot is ingeschakeld, kunnen de achterste zijruiten niet met de knoppen achterin worden bediend. Kinderslot activeren: Handbediend kinderslot op linker achterportier. Handbediend kinderslot op achterportieren Handmatig vergrendelen: De bedieningscilinders van het kinderslot zitten achter op de korte kant van de achterportieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan. Gebruik het sleutelblad om de bedieningscilinder te verdraaien en zo het kinderslot in of uit te schakelen. A. De portieren kunnen niet van de binnenzijde worden geopend. B. De portieren kunnen van de binnenzijde worden geopend. Elektrisch kinderslot op kofferdeksel en achterste zijruiten. WAARSCHUWING! Houd de vergrendelingsknoppen altijd omhoog tijdens het rijden. Bij ongelukken kunnen hulpverleners dan snel in de auto komen. Zolang het kinderslot ingeschakeld is, kunnen de achterportieren niet van de binnenzijde worden geopend. – Draai de contactsleutel in stand I of II. – Druk op de knop. De LED in de knop licht op om aan te geven dat de bedieningsknoppen voor de achterste zijruiten geblokkeerd zijn. Er verschijnt een melding op het informatiedisplay, wanneer het kinderslot geactiveerd is. N.B. Op auto’s met het elektrische kinderslot zit geen handmatig kinderslot. Geactiveerd kinderslot Een brandende LED en een melding op het display geven aan dat het kinderslot geactiveerd is. De portieren zijn vervolgens niet van de binnenzijde te openen. De zijruiten zijn alleen nog te bedienen met de knoppen op het bestuurdersportier. VR Sloten en alarm Alarm (extra) Alarmsysteem Laat de auto in een erkende Volvo-werkplaats nakijken, als het alarmsysteem niet goed werkt. Wanneer het alarm is ingeschakeld, worden alle beveiligde onderdelen continu gecontroleerd. N.B. Voer nooit zelf reparaties aan of wijzigingen in het alarmsysteem uit. Dergelijke ingrepen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Het alarm gaat af, als: • een portier, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend • het contactslot wordt omgedraaid met een verkeerde sleutel of wordt gemanipuleerd • er beweging in het de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor) • de accukabel wordt ontkoppeld • iemand de sirene probeert los te koppelen. VS Alarmfunctie inschakelen – Druk op de toets LOCK van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven een lang lichtsignaal af ter bevestiging dat het alarm is ingeschakeld en dat alle portieren zijn vergrendeld. Alarmdiode op dashboard Een LED op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: • De LED is uit - het alarm is uitgeschakeld. • De LED knippert een keer per seconde het alarm is ingeschakeld. • De LED knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm tot het moment van inschakelen van het contact het alarm is afgegaan. Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Neem in dat geval contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Alarmfunctie uitschakelen – Druk op de toets UNLOCK van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven twee korte lichtsignalen af ter bevestiging dat het alarm is uitgeschakeld en dat alle portieren zijn ontgrendeld. Sloten en alarm Automatische inschakeling van het alarm Alarmsignalen De functie voorkomt dat u de auto per ongeluk verlaat zonder het alarm in te schakelen. • Er klinkt 30 seconden lang een sirene. Deze beschikt over een eigen accu die wordt ingeschakeld, als de accu van de auto te weinig vermogen heeft of ontkoppeld is. • Alle richtingaanwijzers knipperen vijf minuten lang of korter wanneer u het alarm volgens de bovenstaande aanwijzingen eerder uitgeschakeld. Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent (en de auto werd met de afstandsbediening ontgrendeld), wordt het alarm automatisch weer ingeschakeld. Tegelijkertijd wordt de auto vergrendeld. Geactiveerd alarm uitschakelen – Druk op de toets UNLOCK van de afstandsbediening. De richtingaanwijzers van de auto geven ter bevestiging twee korte lichtsignalen af. Bij alarm gebeurt het volgende: Afstandsbediening werkt niet Ook als de afstandsbediening om wat voor reden dan ook niet werkt, kunt u het alarm nog steeds uitschakelen en de motor als volgt starten: 1. 2. – Open het bestuurdersportier met het sleutelblad. Het alarm gaat af en de sirene klinkt. – Steek de afstandsbediening in het contactslot. Het alarm wordt uitgeschakeld. De alarmdiode knippert snel totdat u de contactsleutel in stand II draait. Om te voorkomen dat het alarm per ongeluk afgaat, bijvoorbeeld op een veerboot, kunt u de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk uitschakelen. Sensoren uitschakelen Geen functie Alarmsensoren en Safelockfunctie tijdelijk deactiveren – Draai de contactsleutel in stand II en vervolgens terug in stand 0. Neem de sleutel uit. – Druk op de knop (1). De LED in de knop blijft branden, totdat u de auto vergrendelt. VT Sloten en alarm Alarm (extra) Zolang de sleutel in het contact steekt (of tot 1 minuut na het uitnemen van de sleutel), blijft er een melding op het display staan. De volgende keer dat u het contact inschakelt, worden de sensoren weer geactiveerd. Als de auto met Safelock-functie is uitgerust, wordt deze functie tegelijkertijd geactiveerd. Alarmsysteem testen Bewegingsmelder in passagiersruimte testen – Open alle zijruiten. – Activeer het alarm. De LED knippert langzaam om aan te geven dat het alarm is ingeschakeld. – Wacht 30 seconden. – Test de bewegingsmelder in de passagiersruimte door een tas of iets dergelijks van de stoel te pakken. Er moet nu een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Portieren testen – Activeer het alarm. – Wacht 30 seconden. – Ontgrendel de auto met de sleutel aan de bestuurderszijde. VU – Open een van de portieren. Er moet nu een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Motorkap testen – Ga in de auto zitten en deactiveer de bewegingsmelder. – Activeer het alarm. Blijf in de auto zitten en vergrendel de portieren met de knop op de afstandsbediening. – Wacht 30 seconden. – Ontgrendel de motorkap met de hendel onder het dashboard. Er moet nu een sirene afgaan en tegelijkertijd moeten alle richtingaanwijzers knipperen. – Deactiveer het alarm door de auto via de afstandsbediening te ontgrendelen. Starten en rijden Algemene informatie Brandstof tanken Motor starten Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Vierwielaandrijving Remsysteem Stabiliteitssysteem Parkeerhulp (extra) Slepen en bergen Starten met hulpaccu Rijden met een aanhanger Trekhaak Afneembare trekhaak Lading vervoeren Lichtbundel aanpassen 100 101 102 105 107 110 111 113 115 117 119 120 122 124 129 130 VV Starten en rijden Algemene informatie Zuinig rijden Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. • Laat de motor zo spoedig mogelijk op bedrijfstemperatuur komen. • Laat de motor niet stationair lopen, maar rijd zo snel mogelijk met lichte belasting. • Een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen. • Laat zware lading niet onnodig lang in de auto liggen. • Gebruik geen winterbanden op sneeuwvrije wegen. • Verwijder de lastdrager wanneer u deze niet nodig hebt. • Rijd niet met open zijruiten. Nieuwe auto’s en gladde wegen Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de nieuwe auto bij gladheid reageert. Motor en koelsysteem In bepaalde omstandigheden, bijv. tijdens het rijden op steile hellingen en bij het vervoer van een zware lading, bestaat het gevaar dat de motor en het koelsysteem oververhit raken. NMM Vermijd oververhitting van het koelsysteem • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. • Verwijder verstralers die voor de grille zitten, als u bij extreem warm weer rijdt. Vermijd oververhitting van de motor • Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min, wanneer u met een aanhanger of caravan achter de auto in heuvelachtig gebied rijdt. Als u dat wel doet, kan de olietemperatuur te hoog oplopen. Open kofferdeksel Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Als u toch en stukje met een geopend kofferdeksel moet rijden, kunt u het volgende doen: – Doe alle ruiten dicht. – Stuur de lucht naar de voorruit en de vloer en laat de ventilator op de hoogste snelheid draaien. WAARSCHUWING! Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Er kunnen giftige gassen via de bagageruimte de passagiersruimte in worden gezogen. Accu niet belasten De elektrische functies van de auto belasten de accu in verschillende mate. Laat de contactsleutel niet te lang achtereen in stand II staan, als u de motor hebt afgezet. Gebruik liever stand I. Op die manier wordt er minder stroom afgenomen. De 12 Vaansluiting in de bagageruimte levert ook spanning als u de contactsleutel hebt uitgenomen. Voorbeelden van onderdelen/systemen die veel stroom afnemen zijn: • interieurventilator • ruitenwissers • audiosysteem (hoog volume) • stadslichten. Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrische systeem belasten. Maak daarom geen gebruik van functies die veel stroom afnemen, wanneer u de motor hebt afgezet. Als de accuspanning laag is, verschijnt er een melding op het display. De energiesparingsfunctie schakelt bepaalde onderdelen/ systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator zachter te zetten en de geluidsinstallatie uit te schakelen. U laadt de accu op door de motor te starten. Starten en rijden Brandstof tanken dop van de vulopening en hang hem aan de binnenkant van de tankvulklep op. Plaats de tankdop na het tanken terug. Draai de dop zo ver dicht dat u een of meer duidelijke klikken hoort. Brandstof tanken Haal het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening. Bij warm weer kan de tank bij een grote hoeveelheid brandstof overlopen. Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit. Tankvulklep Open de tankvulklep met de knop op het verlichtingspaneel (zie pagina 45). De klep kan niet worden geopend wanneer de motor loopt. De tankvulklep zit op het rechter achterspatbord. Sluiten Duw de klep dusdanig in dat u die hoort klikken. Tankdop Draai de tankdop zo ver los dat u een merkbare weerstand voelt. Draai de dop tot aan de aanslag voorbij de weerstand. Trek de Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan aangegeven op pagina 216, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. Benzine Belangrijk! Voeg nooit reinigende additieven (dopes) aan de benzine toe zonder het uitdrukkelijke advies van Volvo. Dieselolie Bij lage temperaturen (–5 °C tot –40 °C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot startproblemen leiden. Belangrijk! Gebruik speciale winterbrandstof tijdens de wintermaanden. WAARSCHUWING! Gemorste brandstof kan door de hete uitlaatgassen ontvlammen. Schakel voordat u gaat tanken de standverwarming op brandstof uit. Schakel voordat u gaat tanken uw mobiele telefoon uit. Het belsignaal kan aanleiding geven tot vonkvorming en daarbij de brandstofdampen ontsteken met gevaar voor brand en verwondingen. NMN Starten en rijden Motor starten Afhankelijk van de motortemperatuur tijdens de start kan het gebeuren dat het motortoerental van bepaalde motortypen na een koude start iets hoger is dan normaal. Volvo streeft ernaar de uitstoot van uitlaatgassen te beperken door het uitlaatgasreinigingssysteem van de motor zo spoedig mogelijk op bedrijfstemperatuur te brengen. N.B. Laat de motor meteen na een koude start nooit op te hoge toeren draaien. WAARSCHUWING! Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden uit het contactslot, ook niet als de auto gesleept wordt. Bij het slepen moet de contactsleutel in stand II staan. U loopt anders het gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd, waardoor de auto onbestuurbaar wordt. Voor de motor wordt gestart – Trek de handrem (parkeerrem) aan. Automatische versnellingsbak: – De contactsleutel moet in stand II staan, druk het rempedaal in en zet de keuzehendel in stand P of N. Handgeschakelde versnellingsbak: – Zet de versnellingspook in de neutrale stand en houd het koppelingspedaal NMO volledig ingedrukt. Dit is met name van belang bij strenge vorst. Motor starten Benzinemotor: – Draai de contactsleutel in stand III. Als de motor niet binnen 5–10 seconden aanslaat, moet u de sleutel loslaten en een nieuwe startpoging doen. Dieselmotor: – Draai de contactsleutel in stand II. Een controlelampje op het instrumentenpaneel gaat branden om aan te duiden dat de motor wordt voorverwarmd. Draai de sleutel in stand III, wanneer het controlelampje uitgaat. Dieselpartikelfilter (bepaalde modellen) Sommige dieselauto’s zijn uitgerust met een partikelfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is. Wanneer de motor voldoende op temperatuur is gekomen (de motor is warm), wordt het filter automatisch geregenereerd. Tijdens deze zogenaamde regeneratie worden de roetdeeltjes die in het filter zijn verzameld, verbrand en wordt het filter geleegd. De regeneratie duurt vijf tot tien minuten. Gedurende deze tijd kan het brandstofverbruik ietwat stijgen. Rijden tijdens de winter Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor niet voldoende op temperatuur en wordt het dieselpartikelfilter niet geregenereerd en het filter niet geleegd. Wanneer het filter voor ca. 80% met roetdeeltjes gevuld is, verschijnt de waarschuwingstekst MOTOR SERVICE VEREIST op het display in het dashboard. Als u tijdens de winter vaak korte afstanden rijdt, moet het filter regelmatig worden geregenereerd om te voorkomen dat het filter minder goed werkt. • U start de regeneratie van het filter door met de auto op een landweg of op een snelweg te rijden tot de motor voldoende op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog ca. 20 minuten verder. • Wanneer het filter geregenereerd is, wordt de waarschuwingstekst gewist door het contact uit te zetten, de sleutel uit het contact te nemen, minstens drie minuten te wachten en daarna het contact weer aan te zetten. • Gebruik bij koud weer de standverwarming (extra) zodat de motor sneller op temperatuur komt. Starten en rijden Belangrijk! Als het filter helemaal met deeltjes gevuld is, kan het zijn dat de motor moeilijk start. Het filter is dan onbruikbaar geworden en moet worden vervangen. Contactsleutels en elektronische startblokkering Laat de contactsleutel nooit samen met andere sleutels of metalen voorwerpen aan dezelfde sleutelbos hangen. Als u dat wel doet, kan de elektronische startblokkering per ongeluk worden geactiveerd. Contact- en stuurslot 0 – Blokkeerstand Het stuurslot blokkeert het stuurwiel, wanneer u de sleutel uit het contactslot neemt. I – Radiostand Sommige onderdelen van het elektrische systeem kunnen worden ingeschakeld. Het elektrische systeem van de motor is echter uitgeschakeld. II – Rijstand De stand waarin de contactsleutel tijdens het rijden staat. Het elektrische systeem van de auto is ingeschakeld. III – Startstand De startmotor wordt ingeschakeld. Wanneer u nadat de motor is aangeslagen de sleutel loslaat, veert deze automatisch terug in de rijstand. Als de sleutel tussen twee standen in staat kan er een tikkend geluid te horen zijn. Draai de sleutel in dat geval eerst in stand II en daarna terug om het geluid te laten verdwijnen. Bij een geactiveerd stuurslot Als de voorwielen dusdanig staan dat het stuurslot belast wordt, kan er een waarschuwing op het informatiedisplay verschijnen met de melding dat de motor niet kan worden gestart. – Neem in dat geval de sleutel uit en draai aan het stuurwiel, zodat het stuurslot ontlast wordt. – Houd het stuurwiel in dezelfde stand vast terwijl u de sleutel weer in het contactslot steekt en een nieuwe startpoging doet. WAARSCHUWING! Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of het slepen uit het contactslot. U loopt anders het gevaar dat het stuurslot wordt geactiveerd, waardoor de auto onbestuurbaar wordt. WAARSCHUWING! Neem bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel uit het contactslot. Dit geldt in het bijzonder wanneer er kinderen in de auto achterblijven. Zorg dat het stuurslot actief is, wanneer u de auto verlaat. Zo beperkt u de kans op diefstal. NMP Starten en rijden Keyless drive Auto starten Start de motor als volgt: In plaats van een contactsleutel zit er een startknop op het contactslot. U gebruikt de startknop op dezelfde manier als de contactsleutel. Het enige verschil is dat u om veiligheidsredenen bij het starten op het koppelingspedaal (auto met handgeschakelde versnellingsbak) of op het rempedaal (auto met automatische versnellingsbak) moet trappen. • Trap op het koppelings- of rempedaal. • Duw de startknop in en draai deze naar stand III. Startknop of contactsleutel U kunt de motor vervolgens met de startknop of de contactsleutel starten. U kunt de motor alleen starten, wanneer de afstandsbediening/sleutel in de passagiersof bagageruimte ligt. NMQ Verwijder de startknop als volgt: Duw de pal in en trek de knop naar buiten. Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Schakelstanden, vijfversnellingsbak Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen. Blokkering achteruitversnelling, vijfversnellingsbak Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat. Om de achteruitversnelling in te schakelen moet u de versnellingspook eerst in de neutrale stand N zetten. Door de blokkering van de achteruitversnelling kunt u de versnellingspook niet rechtstreeks vanuit de vijfde versnelling in de achteruitversnelling zetten. Schakelstanden, zesversnellingsbak (benzine) Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af! Houd u aan het aangegeven schakelpatroon. Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden, moet u zoveel mogelijk gebruik maken van hoge versnellingen. Het kan problemen geven de schakelstanden voor de vijfde en zesde versnelling te vinden, wanneer de auto stilstaat. Dit omdat de blokkering van de achteruitversnelling (die dwarsslagen blokkeert) dan niet geactiveerd is. NMR Starten en rijden Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling, zesversnellingsbak (benzine) Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. Schakelstanden, zesversnellingsbak (diesel) Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af. Houdt u zich aan het aangegeven schakelpatroon.Om het brandstofverbruik zo laag mogelijk te houden moet u zoveel mogelijk gebruik maken van de hoogste versnellingen. Belangrijk! De veerbelaste pal kan doorbuigen bij het inschakelen van de 1ste of 2de versnelling als u de versnellingspook te hardhandig naar links duwt. Daarbij kan het gebeuren dat u tijdens het vooruitrijden de achteruitversnelling inschakelt. NMS Blokkering achteruitversnelling zesversnellingsbak (diesel) Schakel de achteruitversnelling alleen in, wanneer de auto stilstaat. Om de achteruitversnelling in te schakelen, moet u de versnellingspook eerst naar links voorbij de veerbelaste pal halen. Starten en rijden Automatische versnellingsbak Koude start Veiligheidssystemen Als u bij koud weer wegrijdt, kan het zijn dat het schakelen ietwat stug gaat. Dit komt omdat de versnellingsbakolie bij lagere temperaturen stroperiger wordt. Om de uitstoot van uitlaatgassen te beperken schakelt de versnellingsbak later op dan normaal, wanneer u bij lage temperaturen wegrijdt. Auto’s met een automatische versnellingsbak zijn uitgerust met een aantal speciale veiligheidssystemen: N.B. Afhankelijk van de motortemperatuur tijdens de start kan het gebeuren dat het motortoerental van bepaalde motortypen na een koude start iets hoger is dan normaal. Kickdown Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Gebruik de “kickdown” om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. Om overtoeren te voorkomen, is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering waardoor een kickdown niet mogelijk is. Sleutelblokkering, “Keylock” De keuzehendel moet in stand P staan om de contactsleutel te kunnen uitnemen. In alle andere standen is de sleutel geblokkeerd. Parkeerstand (stand P) Stilstaande auto met draaiende motor: – Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet. Elektrische schakelblokkering – Shiftlock Parkeerstand (stand P) Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen, moet de contactsleutel in stand II staan en moet het rempedaal ingedrukt zijn. Schakelblokkering - Neutraal (stand N) Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens drie seconden stilgestaan (ongeacht het feit dat de motor loopt of niet), is de keuzehendel in stand N geblokkeerd. N.B. Om de keuzehendel uit stand N te halen, moet het rempedaal ingedrukt zijn en moet de contactsleutel in stand II staan. Schakelblokkering uitschakelen In bepaalde gevallen moet u de auto kunnen verzetten, wanneer er niet in gereden kan worden zoals bij een lege accu. Doe het volgende om de auto in dat geval te verzetten: – Er zit een dekplaatje onder het paneel met P-R-N-D op de keuzehendel. Open het aan de achterzijde. – Steek het sleutelblad van de afstandsbediening tot aan de bodem in de opening, duw het omlaag en houd het ingedrukt terwijl u de hendel uit stand P haalt. Kickdown is niet mogelijk in een handmatige schakelstand (Geartronic). NMT Starten en rijden Automatische versnellingsbak R – Achteruitrijstand De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. N – Neutraalstand Stand N is de neutrale stand. In deze stand kunt u de motor starten, maar er is geen versnelling ingeschakeld. Trek de handrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. Mechanische keuzehendelblokkering U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de stand N en D. Om de hendel in één van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. Met een druk op de blokkeerknop kunt u de keuzehendel heen en weer halen tussen de standen R, N en D. Automatische schakelstanden P – Parkeerstand Selecteer stand P, wanneer u de motor start of de auto parkeert. N.B. Om de keuzehendel in stand P te zetten moet u het rempedaal bedienen. Belangrijk! De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand P zet. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Trek bij het parkeren altijd de handrem aan. NMU D – Rijstand Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug tussen de versnellingen, afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand R in stand D zet. Handmatige schakelstanden Om van automatische rijstand D naar handmatige stand over te schakelen, moet u de versnellingspook in stand M zetten. Om van stand M naar automatische rijstand D over te schakelen, moet u de versnellingspook in stand D zetten. Tijdens het rijden De handmatige schakelstanden kunnen op elk moment tijdens het rijden ingeschakeld worden. De ingeschakelde versnelling is geblokkeerd totdat u een andere versnelling kiest. Starten en rijden Als u de keuzehendel naar de – (min) beweegt, schakelt de versnellingsbak automatisch een versnelling terug en wordt er tegelijkertijd op de motor afgeremd als u het gaspedaal loslaat. Als u de keuzehendel naar de + (plus) beweegt, schakelt de versnellingsbak een versnelling op. De geselecteerde versnelling wordt op het instrumentenpaneel weergegeven (zie pagina 38). N.B. Geartronic heeft twee veiligheidsfuncties: • Geartronic laat geen terugschakeling/ kickdown toe die tot zo’n hoog toerental leidt dat de motor wordt beschadigd. Wanneer de bestuurder toch probeert zo’n kickdown uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. • Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen, schakelt Geartronic automatisch terug als de bestuurder langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. W – Winter Met de knop W bij de keuzehendel schakelt u het winterprogramma W in of uit. Bij inschakeling van het winterprogramma licht het lampje W op het instrumentenpaneel op. Wanneer het winterprogramma ingeschakeld is, start de versnellingsbak in een hogere versnelling om op gladde wegen gemakkelijker te kunnen vertrekken en worden de lagere versnellingen enkel geactiveerd bij kickdown. Het winterprogramma W is alleen te selecteren met de keuzehendel in stand D. NMV Starten en rijden Vierwielaandrijving Vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive) De vierwielaandrijving is permanent ingeschakeld. Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedreven. Het motorkoppel wordt automatisch over de vooren achterwielen verdeeld. Een elektronisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het vermogen over het wielpaar dat op dat moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit om optimale wegligging te verkrijgen en te voorkomen dat de wielen doorslippen. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel. NNM Starten en rijden Remsysteem Rembekrachtiging Als de auto uitrolt of wordt gesleept met een uitgeschakelde motor, moet u ongeveer vijfmaal zoveel druk uitoefenen op het rempedaal als wanneer de motor loopt. Als u bij het starten van de motor op het rempedaal trapt, kan het rempedaal iets omlaagkomen. Dit is volkomen normaal omdat de rembekrachtiging geactiveerd wordt. Bij een auto met EBA (Emergency Brake Assistance) kan dit nog duidelijker te merken zijn. N.B. Trap met de motor uitgeschakeld eenmaal hard en resoluut op het rempedaal – dus niet pompen. WAARSCHUWING! De rembekrachtiging werkt alleen, als de motor loopt. Remkringen Het nevenstaande symbool licht op, wanneer er een remkring defect is. Als er een storing in een van de remkringen optreedt, is remmen nog steeds mogelijk. U moet het rempedaal echter verder intrappen en het pedaal kan minder stug aandoen. U moet harder op het pedaal trappen voor de normale remkracht. Vocht kan de remeigenschappen beïnvloeden Door opspattend water (bij hevige regenval, in waterplassen of tijdens een wasbeurt) worden de onderdelen van het remsysteem nat. Daardoor kunnen de wrijvingseigenschappen van de remblokken gewijzigd worden, zodat u een bepaalde verlenging van de aanspreekduur van de remmen kunt merken. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Doe dit ook bij zeer vochtig of koud weer. Op die manier verwarmt u de remblokken waardoor het vocht verdampt. Deze procedure is ook aan te raden voordat u de auto voor langere tijd in dergelijke weersomstandigheden parkeert. Als de remmen zwaar belast worden De remmen van de auto worden zwaar belast, wanneer u in de bergen of op wegen met vergelijkbare niveauverschillen rijdt; zelfs als u niet bijzonder hard op het rempedaal trapt. Omdat de snelheid in dergelijke omstandigheden vaak laag is, worden de remmen niet even goed gekoeld als bij snelle ritten op vlakke wegen. Om de remmen niet overmatig te belasten, kunt u tijdens het afdalen beter terugschakelen dan het rempedaal gebruiken. Gebruik dezelfde versnelling die u zou gebruiken wanneer u een helling oprijdt. Op die manier kunt u beter op de motor afremmen en hoeft u de rem slechts korte tijd te gebruiken. Let erop dat u de remmen nog meer belast, wanneer u met een aanhanger rijdt. Antiblokkeerremsysteem (ABS) Het ABS (Anti-lock Braking System) voorkomt dat de wielen tijdens het remmen geblokkeerd raken. Zo blijft de auto bestuurbaar, waardoor het bijv. makkelijker is om obstakels te ontwijken. Wanneer u na het starten van de motor wegrijdt en een snelheid van ca. 20 km/h hebt bereikt, gaat er een korte zelftest van het ABS van start. Dit kunt u zowel horen als voelen aan de pulsaties in het rempedaal. Om het ABS maximaal te benutten: • Trap zo hard mogelijk op het rempedaal (er zijn pulsaties voelbaar). • Stuur de auto in de rijrichting en blijf druk op het rempedaal uitoefenen. Aarzel niet om op een terrein zonder verkeer te testen hoe het ABS in verschillende weersomstandigheden reageert. NNN Starten en rijden Remsysteem Het ABS-symbool licht op en blijft continu branden... • gedurende twee seconden tijdens de start als het ABS door een storing werd uitgeschakeld. Remkrachtverhoging – EBA (Emergency Brake Assistance) Het EBA is dusdanig geconstrueerd dat u, wanneer u krachtig moet remmen, altijd meteen het maximale remvermogen kunt afnemen. Het systeem registreert het moment waarop u krachtig wilt afremmen door de snelheid te meten waarmee u op het rempedaal trapt. Blijf remmen zonder het rem pedaal los te laten. Het systeem wordt uitgeschakeld, wanneer u het rempedaal loslaat. Het systeem is altijd actief. U kunt het dan ook niet uitschakelen. NNO WAARSCHUWING! Als de waarschuwingslampjes voor het remsysteem en het ABS tegelijkertijd oplichten, kan er een storing zijn opgetreden in het remsysteem. Als het remvloeistofpeil in dat geval in orde is, moet u de auto voorzichtig naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. Als de remvloeistof onder het MINstreepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. Starten en rijden Stabiliteitssysteem Wanneer het systeem actief is, kan het lijken alsof de auto niet normaal reageert op de stand van het gaspedaal. Dit komt doordat het systeem de grip op het wegdek registreert en de verschillende deelsystemen van het stabiliteitssysteem inschakelt. De auto is uitgerust met een Stabiliteits- en tractieregelsysteem (STC) - of met een Dynamisch stabiliteits- en tractieregelsysteem (DSTC). Functie/ systeem TC SC AYC STC X X DSTC 1 X X X 1. Extra op bepaalde markten. Tractieregeling - Traction Control (TC) De tractieregeling brengt de aandrijfkracht van een slippend aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. Om de aandrijfkracht in een dergelijke situatie te verhogen, kan het zijn dat u het gaspedaal verder dan normaal moet intrappen. Wanneer de tractieregeling actief is, kunt u een pulserend geluid horen. Dit is volkomen normaal. De tractieregeling is voornamelijk actief op lage snelheden. U kunt de functie niet uitschakelen. Antispinregeling - Spin Control (SC) De antispinregeling voorkomt dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken doorslippen. De regeling verhoogt de veiligheid op gladde wegen. Bij het rijden met sneeuwkettingen of bij het rijden in een diepe laag sneeuw of zand, kan het handig zijn om de antispinregeling uit te schakelen om zo de tractie te verhogen. U kunt de regeling uitschakelen met de knop voor STC/DSTC. Antislipregeling Active Yaw Control (AYC) De antislipregeling zorgt ervoor dat een of meer wielen van de auto automatisch worden geremd om de auto te stabiliseren als deze in de slip dreigt te raken. Het rempedaal doet stugger aan dan normaal en u hoort een pulserend geluid. De antislipregeling is altijd actief. U kunt de regeling dan ook niet uitschakelen. Knop STC of DSTC Met de knop STC of DSTC op de middenconsole kunt u de functionaliteit van het systeem beperken of een geldende beperking opheffen. Wanneer de LED in de knop brandt, is het systeem actief. De LED in de knop gaat uit, wanneer de werking van het stabiliteitsysteem beperkt is. De overige systemen werken onverminderd voort. N.B. Om de werking van het STC- of DSTC-systeem te beperken moet u de knop ten minste een halve seconde ingedrukt houden. De LED in de knop dooft dan en de melding STC/DSTC SPIN CONTROL UIT verschijnt op het informatiedisplay. Het systeem wordt iedere keer dat u de motor start automatisch geactiveerd. NNP Starten en rijden Stabiliteitssysteem Symbolen op instrumentenpaneel Het symbool licht op om na ca. 2 seconden weer te doven Het symbool licht tijdens het starten van de motor op om aan te geven dat er een systeemtest plaatsvindt. Het symbool knippert De SC-regeling voorkomt dat de aangedreven wielen van de auto doorslippen. De TC-regeling verbetert de grip van de auto op de weg. De AYC-regeling voorkomt dat de auto in de slip raakt. Het informatiesymbool brandt continu Het symbool brandt en de melding TRACTIECONTROLE TIJDELIJK UIT verschijnt op het informatiedisplay. De TC-regeling is wegens een te hoge remtemperatuur tijdelijk beperkt. De regeling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remtemperatuur weer normaal is. Het informatiesymbool brandt continu Het symbool licht op en de melding ANTI–SKID SERVICE NNQ VEREIST verschijnt op het informatiedisplay. Het STC- of DSTC-systeem werd door een storing uitgeschakeld. – Breng de auto op een veilige plaats tot stilstand en zet de motor af. – Start de motor opnieuw. – Als het waarschuwingssymbool blijft branden, moet u de auto naar een werkplaats rijden om het systeem te laten controleren. WAARSCHUWING! Bij een beperking van de functionaliteit van het STC- of DSTC-systeem kunnen de rijeigenschappen van de auto zich wijzigen. Wees altijd voorzichtig in bochten en op gladde wegen. Starten en rijden Parkeerhulp (extra) Wanneer u ondertussen naar een andere geluidsbron van het audiosysteem luistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. N.B. Bij gebruik van een aanhanger of een fietsdrager op de trekhaak moet u het systeem uitschakelen. Als u dat niet doet, reageren de sensoren op de aanhanger/fietsdrager. Het systeem is altijd actief bij het starten van de motor, waarbij de melding “Parkeerhulp actief Exit = deactiveren” op het audiodisplay verschijnt. De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger achter de auto hebt hangen die met een originele aanhangerkabel van Volvo aangesloten is. geluidssignalen beurtelings uit de luidsprekers voor- en achterin. WAARSCHUWING! “Parking Support” voor- en achterzijde. Algemene informatie De “Parking Support” is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen geven de afstand tot een waargenomen obstakel aan. Hoe dichter u het obstakel achter of voor1 de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Bij een afstand van ca. 30 cm bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon. Als er zowel voor als achter1 auto obstakels binnen deze afstand liggen, komen de 1. Op voorwaarde dat er aan voor- en achterzijde sensoren voor “Parking Support” zijn aangebracht. Hoewel de “Parking Support” handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele fouten. Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de sensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. Houd kinderen en dieren in de buurt van de auto in de gaten. Parkeerhulp voorzijde Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. Het is niet mogelijk de parkeerhulp te combineren met verstralers, omdat de sensoren op de verstralers reageren. Parkeerhulp achterzijde Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. Parkeerhulp uitschakelen/ opnieuw inschakelen U kunt de parkeerhulp uitschakelen met een druk op EXIT op het bedieningspaneel (zie pagina 63). De melding “Parkeerhulp inactief Enter = activeren” verschijnt dat op het audiodisplay. De parkeerhulp is vervolgens opnieuw te activeren met een druk op de knop ENTER op het bedieningspaneel. De melding “Parkeerhulp actief Exit = deactiveren” verschijnt dan op het audiodisplay. Parkeerhulp voorzijde De parkeerhulp vooraan is actief bij snelheden tot 15 km/h, zelfs tijdens het achteruitrijden. De geluidssignalen komen uit de luidspreker voorin. NNR Starten en rijden Parkeerhulp (extra) Parkeerhulp achterzijde De parkeerhulp achteraan wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Als het systeem uitgeschakeld is, zal de melding "Parkeerhulp inactief Enter aktivieren” op het display verschijnen zodra u de achteruitversnelling inschakelt. De geluidssignalen komen uit de luidspreker achterin. Aanduiding voor systeemstoringen Het informatiesymbool brandt continu Het symbool licht op terwijl de melding PARKEERHULP SERVICE VEREIST op het informatiedisplay in het midden van het instrumentenpaneel verschijnt. Sensoren voor parkeerhulp Sensoren schoonmaken De sensoren werken alleen naar behoren, wanneer u ze regelmatig schoonmaakt. Reinig ze met water en autoshampoo. De sensoren kunnen reageren op een laag sneeuw en ijs. NNS Starten en rijden Slepen en bergen Probeer de motor nooit aan te slepen Gebruik een hulpaccu als de accu leeg is en de motor niet wil starten. Probeer de auto niet te starten door hem te slepen. Belangrijk! De katalysator kan beschadigd raken als u de auto probeert aan te slepen. Slepen Controleer voordat u de auto gaat slepen wat de toegestane maximumsnelheid is voor slepen. – Draai de sleutel in het contactslot in stand II en hef het stuurslot op zodat de auto bestuurbaar is (zie pagina 102). – Laat de sleutel tijdens het slepen in stand II staan. Automatische versnellingsbak: – Zet de keuzehendel in stand N. Handgeschakelde versnellingsbak: – Zet de versnellingspook in de neutrale stand. – Zorg dat de sleepkabel altijd strak staat om schokken te voorkomen. Houd uw voet op het rempedaal. De snelheidslimiet voor het wegslepen van een auto met automatische versnellingsbak is 80 km/h. U mag de auto over een afstand van maximaal 80 km verslepen. WAARSCHUWING! Het stuurslot blijft in de stand staan die het had toen de spanning werd verbroken. Het stuurslot moet worden opgeheven, voordat u de auto sleept. De contactsleutel moet in stand II staan. Neem de contactsleutel nooit tijdens het rijden of slepen uit het contactslot. WAARSCHUWING! De rembekrachtiging en de stuurbekrachtiging werken niet wanneer de motor uit is. U moet ongeveer vijfmaal zo hard op het rempedaal trappen en de auto stuurt aanzienlijk zwaarder dan normaal. Bergen De maximaal toelaatbare snelheid voor modellen met een automatische versnellingsbak bedraagt 80 km/h (met geheven vooras). De maximaal toelaatbare afstand bedraagt 80 km. NNT Starten en rijden Slepen en bergen – Draai het sleepoog na gebruik los en plaats het terug in de bagageruimte. Plaats de afdekking weer terug op de bumper. Belangrijk! Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden. Roep professionele hulp in voor berging. Sleepoog Gebruik het sleepoog als de auto over de weg moet worden versleept. U bevestigt het sleepoog in opening aan de rechterzijde van de voor- of achterbumper. Monteer het sleepoog als volgt: – Neem het sleepoog erbij dat onder het vloerluik in de bagageruimte ligt. – Maak de onderkant van de afdekking in de bumper los met een schroevendraaier of een muntstuk. – Schroef het sleepoog stevig tot aan de flens vast. Gebruik de wielsleutel om het sleepoog vast te draaien. NNU Starten en rijden Starten met hulpaccu Starten met een hulpaccu Als de accu leeg is, kunt de stroom van een losse accu of van de accu in een andere auto gebruiken. Controleer altijd of de klemmen van de startkabels goed vastzitten en of er geen vonken kunnen ontstaan tijdens de startpoging. Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten adviseren wij u de volgende stappen aan te houden om explosiegevaar te voorkomen: – Draai de contactsleutel in stand 0. – Zorg dat de hulpaccu een spanning van 12 volt levert. – Als de hulpaccu zich in een andere auto bevindt, moet u de motor van die auto afzetten. Zorg ervoor dat de auto’s elkaar niet raken. – Sluit de rode startkabel aan tussen de pluspool (1+) van de hulpaccu en de pluspool (2+) van de lege accu. – Sluit de ene klem van de zwarte kabel aan op de minpool (3–) van de hulpaccu. – Sluit de andere klem van de zwarte kabel aan op het massapunt (4–) dat op bij de linker veerpoot zit. – Start de motor van de “hulpauto”. Laat de motor enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, 1500 omw/min. – Start de motor van de auto met de lege accu. – Verwijder de startkabels. Verwijder eerst de zwarte kabel en daarna de rode. Zorg dat geen van de klemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool van de accu of met de klem die op de rode startkabel is aangesloten. Raak de aansluitingen niet aan tijdens de startpoging. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. WAARSCHUWING! Accu’s kunnen een zeer explosief knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen. Accu’s bevatten tevens zwavelzuur, wat ernstige verwondingen door etsing kan veroorzaken. Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. NNV Starten en rijden Rijden met een aanhanger Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van de extra accessoires die op de auto gemonteerd zijn zoals een trekhaak (een kogeldruk van 75 kg bij een aangekoppelde aanhanger), lastdragers, skibox e.d. plus het totaalgewicht van de inzittenden. Het laadvermogen van de auto moet worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. Als de trekhaak door Volvo in de fabriek is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw Volvo-dealer om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden. • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk voor maximale belading. Zie de bandenspanningstabel, pagina 135. • Maak de trekhaak regelmatig schoon en vet de1 kogel regelmatig in. NOM • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. • Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, kunnen de motor en de versnellingsbak oververhit raken. Als de temperatuurmeter voor de koelvloeistof op het instrumentenpaneel tot in het rode gebied uitslaat, moet u de auto stoppen en de motor enkele minuten stationair laten draaien. De versnellingsbak reageert met een ingebouwde beschermingsfunctie. Zie de melding op het informatiedisplay. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. • Rijd om veiligheidsredenen niet sneller dan 80 km/h, ook al staat de wetgeving in bepaalde landen een hogere snelheid toe. 1. Geldt niet voor de trekhaak bij gebruik van een kogelsegment met trillingsdemper. • Zet de keuzehendel hendel in de parkeerstand P staan als u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de handrem. • Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhanger op een steile helling parkeert. Zet de keuzehendel moet in de parkeerstand P staan als u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de handrem. Aanhangergewichten Zie pagina 209 voor de toelaatbare aanhangergewichten. N.B. De aangegeven maximaal toelaatbare aanhangergewichten zijn door Volvo bepaald. Let erop dat er op grond van de wetgeving voor motorvoertuigen in uw land verdere beperkingen van het aanhangergewicht en de snelheid kunnen gelden. Het is bovendien mogelijk dat de trekhaak gespecificeerd is voor hogere gewichten dan het maximaal toelaatbare aanhangergewicht van de auto. Starten en rijden WAARSCHUWING! Houd u zich aan de opgegeven aanbevelingen voor het aanhangergewicht. De aanhanger en de auto kunnen anders moeilijk bestuurbaar worden tijdens uitwijk- en remmanoeuvres. Automatische versnellingsbak, rijden met een aanhanger Op een helling parkeren: – Trek de handrem (parkeerrem) aan. – Zet de keuzehendel in de parkeerstand P. Op een helling wegrijden: – Zet de keuzehendel in de rijstand D. – Haal de auto van de handrem (parkeerrem). Steile hellingen • Kies op steile hellingen of in langzaam rijdend verkeer de juiste handmatige lageversnellingsstand. Zo voorkomt u dat de versnellingsbak opschakelt en houdt u de versnellingsbakolie koel. • Schakel geen hogere, handmatige versnelling in dan de motor “aankan”. Rijden in hoge versnellingen is niet altijd zuinig. • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 15 % bij het gebruik van een aanhanger. Dieselmotor met handgeschakelde versnellingsbak, rijden met een aanhanger Wanneer de auto bij warm weer zwaar belast wordt, moet u de koelventilator van de motor laten vervangen door een exemplaar met een grotere capaciteit. Dit om tijdelijke uitval van de airconditioning of vermogensverlies van de motor te voorkomen. Informeer bij de dichtstbijzijnde Volvo-dealer naar de mogelijkheden voor uw auto. NON Starten en rijden Trekhaak Trekhaken U moet de kogel regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. Wanneer u een trekhaak met trillingsdemper gebruikt, hoeft de kogel niet te worden ingevet. Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, moeten de montagevoorschriften voor het monteren van het kogelsegment zorgvuldig worden opgevolgd (zie pagina 124). N.B. Neem na gebruik altijd het kogelsegment los. Bewaar het in de bagageruimte. WAARSCHUWING! Let erop dat u de veiligheidskabel van de aanhanger aan de daarvoor bestemde bevestiging vastmaakt. WAARSCHUWING! Let op het volgende als uw auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: Volg de montagevoorschriften voor het kogelsegment nauwkeurig op. Zorg dat het kogelsegment met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. Controleer of het controlevenster groen van kleur is. NOO Aanhangerkabel Als de trekhaak van de auto een 13-polig elektrisch contact heeft en de aanhanger een 7-polig contact, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. Starten en rijden Specificaties Afstand A Vaste trekhaak: 1055 mm Afstand B Vaste trekhaak: 72 mm Afneembare trekhaak: 72 mm Afneembare trekhaak: 1055 mm Maximale kogeldruk: 75 kg NOP Starten en rijden Afneembare trekhaak Kogelsegment monteren – Verwijder de beschermkap. NOQ – Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. – Controleer of het controlevenster (3) rood van kleur is. Als het venster niet rood van kleur is, moet u (1) indrukken en de borgknop rechtsom (2) draaien totdat u een klik hoort. Starten en rijden – Breng het kogelsegment aan en duw het naar binnen totdat u een klik hoort. – Controleer of het controlevenster groen van kleur is. – Draai de sleutel linksom in de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. NOR Starten en rijden Afneembare trekhaak N.B. Controleer of het kogelsegment vastzit door het naar boven, naar beneden en naar achteren te trekken. Als het kogelsegment niet juist zit, moet u het verwijderen en het opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. NOS N.B. De veiligheidskabel van de aanhanger moet aan de bevestiging van de trekhaak worden vastgemaakt. Starten en rijden Kogelsegment verwijderen – Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. – Druk de vergrendelingsknop in en draai deze linksom totdat u een klik hoort. – Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u het kogelsegment schuin naar achteren toe omhoogtrekt. NOT Starten en rijden Afneembare trekhaak – Duw de beschermkap erop. NOU Starten en rijden Lading vervoeren Algemene informatie Het laadvermogen is afhankelijk van de extra accessoires die op de auto gemonteerd zijn zoals een trekhaak (een kogeldruk van 75 kg bij een aangekoppelde aanhanger), lastdragers, skibox e.d. en het totaalgewicht van de inzittenden. Het laadvermogen van de auto moet worden verminderd met het gewicht van het aantal inzittenden. WAARSCHUWING! Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op. Lading vervoeren in bagageruimte Zet de motor af en trek de handrem aan bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Wanneer u met de lange bagage tegen de versnellingspook/keuzehendel aankomt, kan de auto in beweging komen. U kunt de stoelen/achterbank neerklappen en de hoofdsteunen verwijderen om de bagageruimte te vergroten (zie pagina 84). Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de stoel ervoor. • U kunt de hoofdsteunen verwijderen om beschadiging te voorkomen. • Breng brede voorwerpen in het midden aan. • Zware voorwerpen moet u zo laag mogelijk aanbrengen. Plaats geen zware voorwerpen op het neergeklapte ruggedeelte. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. • Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. WAARSCHUWING! Vergeet niet dat een voorwerp met een gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing bij een snelheid van 50 km/h zich kan gedragen als een voorwerp met een gewicht van 1000 kg. WAARSCHUWING! Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt. Anders kan het zijn dat het opblaasgordijn dat schuilgaat achter de plafondbekleding geen bescherming meer biedt. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Lastdragers gebruiken Om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden wordt u geadviseerd de lastdragers te gebruiken die door Volvo voor uw auto ontwikkeld zijn. Volg de montagevoorschriften die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. WAARSCHUWING! De maximale dakbelasting is 75 kg inclusief de lastdragers en een eventuele skibox. Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. NOV Starten en rijden Lichtbundel aanpassen A. Lichtbundel voor linksrijdend verkeer B. Lichtbundel voor rechtsrijdend verkeer Halogeenlampen Bi-Xenonlampen Juiste lichtbundel voor rechts- of linksrijdend verkeer Koplampen met halogeenlampen De hendel van de koplamp moet in stand (A) staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij rechtsrijdend verkeer. Koplampen met Bi-Xenonlampen De hendel van de koplamp moet in stand (A) staan bij linksrijdend verkeer en in stand (B) bij rechtsrijdend verkeer. U kunt de lichtbundel van de koplampen aanpassen om te voorkomen dat u tegenliggers verblindt. Bij de juiste lichtbundel wordt ook de berm beter verlicht. WAARSCHUWING! Als een auto is voorzien van Bi-Xenonkoplampen, moet u alle werkzaamheden aan de lamp door een erkende Volvowerkplaats laten uitvoeren. Omdat Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt, moet u er voorzichtig mee omgaan. NPM Wielen en banden Algemene informatie Bandenspanning Wielen verwisselen Gevarendriehoek en reservewiel Wielen demonteren Provisorische bandenreparatie 132 135 136 137 139 141 NPN Wielen en banden Algemene informatie Rijeigenschappen en banden De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsindex zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Let er bij het verwisselen van banden op dat de nieuwe banden op alle vier de wielen van hetzelfde type zijn, dezelfde afmeting hebben en van hetzelfde merk zijn. Houd de aanbevolen bandenspanning aan die op de bandenspanningsticker staat (voor plaatsing, zie pagina 135). Maataanduiding Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding is 205/55R16 91 W. 205 55 R 16 91 W NPO breedte van de band (mm) verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) aanduiding voor radiaalbanden velgdiameter van de band (") index van het draagvermogen van de band (in dit geval 615 kg) index van de snelheidslimiet van de band (in dit geval 270 km/h) Snelheidsindices Uw auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat u niet mag afwijken van de afmetingen en snelheidsindices die staan aangegeven op de typegoedkeuring van de auto. De enige uitzondering daarop vormt het gebruik van winterbanden (zowel spijkerbanden als banden zonder spijkers). Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor index Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h). Let erop dat de gesteldheid van het wegdek bepalend is voor uw maximumsnelheid en niet de snelheidsindex van de banden. Let erop dat de aangegeven snelheid de maximumsnelheid is. Q T H V W Y 160 km/h (enkel voor winterbanden) 190 km/h 210 km/h 240 km/h 270 km/h 300 km/h Nieuwe banden Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De week en het jaar van productie worden aangeduid met vier cijfers, bijvoorbeeld 1502. De band op de afbeelding is de 15de van het jaar 2002 geproduceerd. Leeftijd van de banden Ook al gaan banden theoretisch tot tien jaar lang mee, wordt u geadviseerd om banden ouder dan zes jaar niet meer te gebruiken. Wielen en banden Winterbanden Volvo raadt winterbanden met bepaalde afmetingen aan. Deze staan op een bandenspanningsticker (zie plaatsing pagina 135). De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd winterbanden op alle vier de wielen. N.B. Neem contact op met een Volvo-dealer voor advies over de beste soort velgen en banden. Banden met slijtage-indicatoren Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het profiel van de band staan (de letters TWI (Tread Wear Indicator) op de zijkant van de band geven aan dat een band is uitgerust met slijtage-indicatoren). De indicatoren zijn duidelijk zichtbaar wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Vervang de banden dan onmiddellijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Banden met “spikes” Winterbanden met “spikes” moeten de eerste 500-1000 km rustig worden ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de “spikes” langer mee. N.B. Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. Maak nooit gebruik van sneeuwkettingen met zogeheten snelsluitingen, omdat de ruimte tussen de schijfremmen en de wielen te gering is. Belangrijk! Gebruik originele sneeuwkettingen van Volvo of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en de band- en velgafmetingen. Vraag een erkende Volvo-werkplaats om advies. N.B. De wettelijke bepalingen voor het gebruik van banden met “spikes” verschillen van land tot land. Profieldiepte Ritten bij ijs, sneeuw (modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom wordt er een minimale profieldiepte van vier mm voor winterbanden geadviseerd. Sneeuwkettingen Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen. Dit geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving. NPP Wielen en banden Algemene informatie Stalen velgen, lage wielmoer (1) Stalen velgen worden normaal gesproken vastgezet met het korte type wielmoer, hoewel voor stalen velgen ook het lage type gebruikt mag worden. WAARSCHUWING! Gebruik nooit het korte type moer voor aluminium velgen. Het wiel kan losraken. Korte (1) en lange (2) wielmoer Velgen en wielmoeren Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Er bestaan verschillende soorten wielmoeren voor stalen en aluminium velgen. Haal de wielmoeren aan met 85 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. Belangrijk! U moet de wielmoeren aanhalen met 85 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. Aluminium velgen, lange wielmoer (2) Gebruik alleen het lange type wielmoer voor aluminium velgen. Het lage type is duidelijk te herkennen aan de draaiende, conische drukring. Reservewiel “Temporary Spare” U mag het compacte reservewiel1 alleen gebruiken gedurende de korte tijd die nodig is om het normale wiel te repareren of te vervangen. Gebruik zo spoedig mogelijk weer een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. Rijd nooit sneller dan 80 km/h bij gebruik van een compact reservewiel. Belangrijk! Rijd nooit met meer dan één compact reservewiel (Temporary Spare) tegelijk. N.B. Dit type moet mag ook voor stalen velgen worden gebruikt. Afsluitbare wielmoeren Afsluitbare wielmoeren zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Als u stalen velgen met afsluitbare wielmoeren combineert met wieldoppen, moet u de afsluitbare wielmoeren op het tapeind bevestigen dat het dichtst bij het ventiel zit. U kunt de wieldop anders niet op het wiel aanbrengen. 1. NPQ Bepaalde varianten en markten Wielen en banden Bandenspanning Bandenspanning controleren Controleer de bandenspanning regelmatig. De juiste bandenspanning staat in de bandenspanningstabel aangegeven. De aangegeven bandenspanning geldt bij koude banden (kan verschillen naargelang de buitentemperatuur). Aanbevolen bandenspanning Als u met de verkeerde bandenspanning rijdt, is het rijgedrag van de auto slechter en kan het zijn dat de banden veel sneller slijten. Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. Laat daarom geen lucht uit de banden ontsnappen als u de spanning controleert terwijl de banden warm zijn. Op de sticker aan de binnenzijde van de tankvulklep staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. NPR Wielen en banden Wielen verwisselen sneeuw en drab minder goed afvoeren. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze nooit rechtop staan. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats als u niet zeker bent van de profieldiepte. De pijl geeft de draairichting van de band aan. Zomer- en winterbanden Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de band noteren waar de band zat: bijv. L voor links, R voor rechts enz. Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden regen, NPS Wielen en banden Gevarendriehoek en reservewiel Gevarendriehoek De gevarendriehoek zit met twee clips aan de binnenkant van het kofferdeksel vast. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. – Haal de houder met de gevarendriehoek los die met klittenband vastzit. Neem de gevarendriehoek uit de houder. – Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de bagageruimte vastzit. NPT Wielen en banden Gevarendriehoek en reservewiel Reservewiel en krik Originele krik Gebruik de originele krik alleen voor het verwisselen van banden. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. U vindt het reservewiel met krik en wielmoersleutel onder de vloer in de bagageruimte. Reservewiel erbij nemen: – Pak de vloermat aan de achterzijde beet en klap deze naar voren toe op. – Haal het reservewiel los en til het naar buiten. – Verwijder de krik met de slinger en de wielmoersleutel. NPU Reservewiel en krik in bagageruimte aanbrengen: – Draai de krik (1) voor de helft omlaag. De aanduiding op de ring (2) moet in het verlengde van de aanduiding op de arm (3) liggen om de krik liggend in de bevestiging te kunnen aanbrengen. – Klap de slinger (4) in en leg de wielmoersleutel (5) boven op de krik. – Plaats de krik (1) in de rechter opening (6). Bevestig het reservewiel (7) in de linker opening (8). Wielen en banden Wielen demonteren Zet een gevarendriehoek op, als u langs een drukke weg een wiel moet vervangen. Zorg ervoor dat de auto en de krik op een stevige en horizontale ondergrond staan. – Neem het reservewiel, de krik en de wielmoersleutel erbij die onder de mat in de bagageruimte liggen. – Haal de handrem aan en schakel de eerste versnelling in of zet de keuzehendel in stand P als de auto een automatische versnellingsbak heeft. – Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik grote houten blokken of grote stenen. – Auto’s met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Wrik de wieldop los met het uiteinde van een wielmoersleutel of trek hem met de hand los. – Draai de wielmoeren ½–1 slag linksom los met de wielmoersleutel. – Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Draai de voet van de krik met de slinger zo ver omlaag dat de voet plat tegen de grond aankomt. Controleer of de krik goed aan het kriksteunpunt bevestigd is (zie afbeelding) en zorg dat de voet recht onder het krikpunt zit. – Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielmoeren en til het wiel eraf. NPV Wielen en banden Wielen demonteren Wielen monteren – Reinig de contactvlakken op het wiel en de naaf. – Breng het wiel aan. Draai de wielmoeren vast. – Breng de auto zo ver omlaag dat de wielen niet meer ongehinderd kunnen draaien. – Draai de wielmoeren kruiselings iets strakker vast. Het is belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt. Haal ze aan met 85 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. – Breng de wieldop (stalen velgen) aan. WAARSCHUWING! Kruip nooit onder de auto als deze op de krik staat. Laat eventuele passagiers uit de auto stappen, voordat u de auto opkrikt. Geef eventuele passagiers te kennen dat ze dusdanig moeten gaan staan dat de auto en liever nog een vangrail tussen hen en het verkeer op de weg zit. NQM Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Algemene informatie Auto’s die niet zijn uitgerust met een reservewiel, zijn in plaats daarvan voorzien van een bandenreparatieset. De reparatieset is zowel te gebruiken om een lek te dichten als de bandenspanning tijdelijk te corrigeren. De bandenreparatieset bestaat uit een elektrische luchtcompressor en een geïntegreerde spuitbus met afdichtmiddel. Provisorische bandenreparatie afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet meer worden gebruikt na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum of na het gebruik van de bandenreparatieset. Voor het vervangen van de spuitbus, zie Bandenreparatieset vervangen pagina 146. N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het afdichten van banden met een lek in het loopvlak. De bandenreparatieset is alleen bedoeld voor tijdelijke noodreparaties, waarmee de auto nog 200 km of naar de dichtstbijzijnde Volvo-werkplaats gereden kan worden. Het NQN Wielen en banden Provisorische bandenreparatie De bandenreparatieset leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de set te repareren die grote groeven, scheuren, oneffenheden en dergelijke vertonen. De bandenreparatieset met compressor en gereedschap zit onder de vloer in de bagageruimte. Een 12 V-aansluiting voor de compressor zit voorin bij de middenconsole, achterin bij de achterbank en in de bagageruimte. Gebruik de elektrische aansluiting die het dichtst bij de lekke band zit. WAARSCHUWING! Het afdichtmiddel kan bij direct huidcontact irritatie veroorzaken. Was bij huidcontact het getroffen gebied onmiddellijk schoon met water en zeep. Bandenreparatieset erbij nemen – Pak de vloermat aan de achterzijde beet en klap deze naar voren toe op. – Til de bandenreparatieset op. NQO Wielen en banden Oppompen Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel langs een drukke weg moet oppompen. – Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0 staat en haal de kabel (5) en de luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij. – Draai de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. – Sluit de kabel (5) op een van de 12 Vaansluitingen in de auto aan. – Start de motor. De auto moet in een goed geventileerde ruimte staan. – Start de compressor door de knop (2) in stand I te zetten. – Pomp de band op tot de druk die op de bandenspanningstabel staat aangegeven. – Schakel de compressor uit door de knop (2) in stand 0 te zetten. Koppel de luchtslang en de kabel los. Plaats het ventieldopje terug. – Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in het zijvak (3) terug. – Leg de bandenreparatieset onder de vloer in de bagageruimte. – De compressor mag niet langer dan tien minuten achtereen werken. Laat de compressor daarna afkoelen, omdat de kans op oververhitting aanwezig is. – Met de compressor kunt u voorwerpen oppompen met een inhoud tot 50 liter. WAARSCHUWING! Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende geventileerd zijn. NQP Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Lekke band repareren Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel langs een drukke weg moet repareren. – Haal de sticker (1) met de toelaatbare maximumsnelheid uit de bandenreparatieset en bevestig deze op het stuurwiel waar de bestuurder hem duidelijk kan zien. – Zorg dat de oranje knop (2) in stand 0 staat en haal de kabel (5) en de luchtslang (4) uit het zijvak (3) erbij. – Draai de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. – Sluit de kabel (5) op een 12 V-aansluiting in de auto aan. NQQ – Maak de veiligheidspal (6) los en draai het oranje gedeelte (7) 90 graden tot in de verticale stand, totdat u een klik hoort. – Start de motor. De auto moet in een goed geventileerde ruimte staan. WAARSCHUWING! Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die zijn afgesloten of onvoldoende geventileerd zijn. – Start de compressor door de knop (2) in stand I te zetten. Een tijdelijke spanningsverhoging van maximaal 4 bar zal zich voordoen terwijl het afdichtmiddel naar binnen wordt gepompt. Na ca. een minuut daalt de spanning en geeft de manometer een nauwkeuriger bandenspanning aan. – Pomp de band op tot een spanning van 1,8 tot 3,5 bar. Als de spanning na tien minuten pompen nog geen 1,8 bar heeft bereikt, moet u de compressor uitschakelen om oververhitting te voorkomen. – Koppel de luchtslang (4) van het ventiel los en breng het ventieldopje weer aan. Haal de kabel (5) uit de elektrische aansluiting. Klap het oranje gedeelte (7) in de oorspronkelijke stand terug en zet de pal (6) vast. Berg de bandenreparatieset op een veilige plaats in de auto op. Wielen en banden WAARSCHUWING! Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Let vooral op de zijkanten van de banden. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke moet u de compressor onmiddellijk uitschakelen. Onder zulke omstandigheden moet u uw reis beëindigen. Neem contact op met een erkende bandenreparateur. – Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie ca. 3 kilometer af bij een snelheid van 80 km/h om ervoor te zorgen dat het afdichtmiddel de band goed afdicht. WAARSCHUWING! Rijd nooit sneller dan 80 km/h wanneer u de bandenreparatieset voor een noodreparatie hebt gebruikt. Vervang de tijdelijk afgedichte band zo spoedig mogelijk (maximale rijafstand 200 km). – Bandenspanning opnieuw controleren: N.B. Het oranje gedeelte (7) niet opklappen wanneer u alleen de compressor gebruikt voor het bijvullen van lucht. – Sluit de luchtslang (4) aan op het ventiel van de band. Sluit de kabel (5) aan op de 12 V-aansluiting. Lees de spanning van de compressor af. Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar, is de band onvoldoende afgedicht. Onder zulke omstandigheden moet u uw reis beëindigen. Neem contact op met een bandenreparateur. – Als de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven op de bandenspanningsticker (voor plaatsing, zie pagina 135). Als de bandenspanning te hoog is, moet u lucht uit de band laten ontsnappen met behulp van de reduceerklep (8). – Schakel de compressor uit door de knop (2) in stand 0 te zetten. Koppel de luchtslang en de kabel los. Plaats het ventieldopje terug. – Leg de kabel (5) en de luchtslang (4) in het zijvak (3) terug. – Leg de bandenreparatieset onder de vloer in de bagageruimte. De compressor mag niet langer dan tien minuten achtereen werken. Laat de compressor daarna afkoelen, omdat de kans op oververhitting aanwezig is. N.B. Vervang de spuitbus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. NQR Wielen en banden Provisorische bandenreparatie Spuitbus met afdichtmiddel vervangen De spuitbus met het afdichtmiddel mag niet meer worden gebruikt na het verstrijken van de houdbaarheidsdatum (zie datumsticker (1)) of het gebruik van de bandenreparatieset. Na gebruik moet u de spuitbuis (6) met houder (8) en luchtslang (10) vervangen. U kunt de vervanging in een erkende Volvowerkplaats laten uitvoeren of dit zelf doen volgens de aanwijzingen. Belangrijk! Lees de veiligheidsvoorschriften aan de onderkant van de spuitbus. NQS WAARSCHUWING! Zorg dat de compressor niet aangesloten is op de 12 V-aansluiting bij het vervangen van de spuitbus. Spuitbuis vervangen voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is – Draai de twee boutjes (2) op de oranje behuizing (3) los. – Verwijder de snelheidssticker (4) en de datumsticker (1) en ontgrendel de veiligheidspal (5). Haal de behuizing (3) los en verwijder deze. – Draai de spuitbuis (6) los en verwijder deze. – Controleer of de verzegeling (7) van de nieuwe spuitbus intact is. Draai de spuitbus vast. – Plaats de behuizing (3) terug. Controleer of u de behuizing op de juiste manier vastzit en draai deze met de boutjes (2) aan. – Breng de snelheidssticker (4) en een nieuwe datumsticker (1) op de bandenreparatieset aan. Behandel de vervangen spuitbuis als klein chemisch afval (KCA). Wielen en banden Spuitbus en slang na gebruik vervangen – Draai de twee boutjes (2) op de oranje behuizing (3) los. – Verwijder de snelheidssticker (4) en de datumsticker (1) en ontgrendel de veiligheidspal (5). Haal de behuizing (3) los en verwijder deze. – Duw de knop (8) omlaag terwijl u de spuitbus (6) met houder (9) rechtsom draait en ze verwijdert. – Trek de luchtslang (10) los. – Veeg het resterende afdichtmiddel met een doek af of gebruik een krabber als het middel al enigszins ingedroogd is. – Breng een nieuwe luchtslang (10) aan en controleer of die correct zit. Controleer of de verzegeling (7) van de nieuwe spuitbus intact is. Draai de houder (9) op de spuitbus (6) vast en draai deze linksom vast totdat u een klik hoort. De lege spuitbuis en luchtslang zijn te behandelen als normaal afval. – Plaats de behuizing (3) terug. Controleer of u de behuizing op de juiste manier vastzit en draai deze met de boutjes (2) aan. – Breng de snelheidssticker (4) en een nieuwe datumsticker (1) op de bandenreparatieset aan. NQT Wielen en banden NQU Verzorging Schoonmaken Lakschade herstellen Roestwering 150 152 153 NQV Verzorging Schoonmaken Auto wassen Was de auto zodra deze vuil geworden is. Gebruik hiervoor autoshampoo. Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie. • Was de auto niet in direct zonlicht, omdat de lak daarbij blijvende schade kan oplopen. Zorg dat de auto op een spoelvloer met afvoerscheiding staat. • Spoel zorgvuldig het vuil van het onderstel van de auto. • Spoel de auto in zijn geheel af om het vuil los te weken. Let op het volgende bij gebruik van een hogedrukreiniger: Houd bij het wassen de spuitkop van de hogedrukreiniger ten minste 30 cm van de carrosserie af. Spuit niet direct in de richting van de sloten. • Was de auto met een spons, autoshampoo en een ruime hoeveelheid lauw water. • Als het vuil hardnekkig is, kunt u de auto met een koud ontvettingsmiddel wassen. • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer of een trekker. • Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo. NRM Vogelpoep verwijderen Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. Een dergelijke verkleuring is alleen te herstellen door de vakman. WAARSCHUWING! Laat het schoonmaken van de motor over aan een werkplaats. Als de motor heet is, bestaat er gevaar voor brand. Automatische wasstraten Hoewel een automatische wasstraat een snelle en makkelijke manier is om de auto te wassen, vormt het geen vervanging voor een grondige wasbeurt met de hand. De borstels van een automatische wasstraat kunnen namelijk niet overal even goed bij. Wij raden u aan de auto de eerste paar maanden met de hand te wassen. WAARSCHUWING! Test na het wassen van de auto altijd de remmen om te voorkomen dat vocht en corrosie de remblokken aantasten waardoor de remwerking afneemt. Bedien zo nu en dan voorzichtig het rempedaal, wanneer u lange periodes door regen of sneeuwmodder rijdt. Zo verwarmt en droogt u de remblokken. Doe dit ook bij het wegrijden onder zeer vochtige of koude weersomstandigheden. Bekleding reinigen Behandeling van vlekken op textiel Uw Volvo-dealer heeft een speciaal reinigingsmiddel voor stoffen bekleding. Andere reinigingsmiddelen kunnen de brandvertragende eigenschappen van de bekleding aantasten. Belangrijk! Scherpe voorwerpen en klittenband kunnen de stoffen bekleding beschadigen. Behandeling van vlekken op onderdelen van vinyl en kunststof Voor het reinigen van interieuronderdelen van vinyl en kunststof wordt een speciaal reinigingsmiddel geadviseerd, dat verkrijgbaar is bij uw Volvo-dealer. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddels. Verzorging Behandeling van vlekken op leer Voor leren bekleding wordt u geadviseerd gebruik te maken van de speciale reinigingsmiddelen die bij uw Volvo-dealer verkrijgbaar zijn. Behandel leren bekleding een- tot tweemaal per jaar met de leerverzorgingsset van Volvo. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen, omdat dergelijke middelen textiel, vinyl en leer kunnen beschadigen. schuurpasta (“rubbing compound”) verwijderen. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. Veiligheidsgordel schoonmaken Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en dan met name het textielreinigingsmiddel dat bij de Volvo-dealer verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold. Poets en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal voor autolak bestemde, fijne NRN Verzorging Lakschade herstellen de lak af om zoveel mogelijk lakresten te verwijderen. – Roer de grondlak (primer) zorgvuldig om en breng deze met een fijn kwastje of een lucifer aan. Breng de lak met een kwastje aan, wanneer de primer droog is. – Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af. – Pets na enkele dagen de herstelde lak op. Gebruik daarvoor een zachte doek met een geringe hoeveelheid schuurpasta. Lak De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade meteen herstellen. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden en portieren. Kleurcode Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur gebruikt. De code voor de autolak staat op het typeplaatje op de B-stijl (zie pagina 208). Steenslagplekken en krassen Vóór het herstel van lakschade moet u de auto schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 °C. NRO Benodigdheden • Grondlak (primer) in een bus • Lak in een bus of een lakstift • Kwastje • Afplaktape Steenslagplekken en krassen Als de steenslagplek niet tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen en er nog een intacte laklaag over is, volstaat het om na verwijdering van het vuil de ontbrekende lak aan te brengen. Als de steenslagplek wel tot op het blanke plaatwerk is doorgedrongen – Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van Verzorging Roestwering Controleren en onderhouden Uw auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. U kunt de roestwering van de auto als volgt onderhouden: • Houd de auto schoon. Spoel het onderstel af. Houd bij gebruik van een hogedrukreiniger de spuitkop ten minste 30 cm van gelakte onderdelen af. • Controleer de roestwering regelmatig en werk deze zo nodig bij. De roestwering van de auto hoeft normaal gesproken pas na ongeveer twaalf jaar te worden nabehandeld. Laat de auto daarna om de drie jaar een nabehandeling ondergaan. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats, als de auto een nabehandeling nodig heeft. NRP Verzorging NRQ Onderhoud en service Volvo Service Onderhoud Motorkap en motorruimte Dieselolie Oliën en vloeistoffen Wisserbladen Accu Gloeilampen vervangen Zekeringen 156 157 158 159 160 164 165 167 173 NRR Onderhoud en service Volvo Service Serviceprogramma van Volvo Voordat de auto de fabriek verliet, werd deze uitvoerig getest. De auto werd nogmaals gecontroleerd naar de normen van Volvo Car Corporation, net voordat de auto aan u werd geleverd. Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van uw Volvo op een hoog peil te houden, moet u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo opvolgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Laat service- en reparatiewerkzaamheden door een erkende Volvo-werkplaats uitvoeren. Volvo-werkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. Belangrijk! Voor de geldigheid van de garantie is het van belang dat u het Service- en garantieboekje van Volvo controleert en de aanwijzingen opvolgt. Speciale servicewerkzaamheden Bepaalde servicewerkzaamheden aan de elektrische systemen van de auto kunnen alleen worden uitgevoerd met speciaal ontwikkelde elektronische apparatuur. Neem NRS daarom altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u servicewerkzaamheden aan het elektrische systeem laat uitvoeren. Installatie van accessoires Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de elektronische systemen van de auto wordt geladen. Neem daarom altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires monteert die in verbinding staan met of van invloed zijn op het elektrische systeem. Vastlegging van voertuiggegevens Er kunnen één of meer computers op uw Volvo zitten die gedetailleerde informatie kunnen opslaan. Deze informatie is bestemd voor onderzoek ter verbetering van de veiligheid en voor het opsporen van storingen in de autosystemen. De informatie kan gegevens bevatten over zaken als het gebruik van de veiligheidsgordel door de bestuurder en de passagier(s), gegevens over de werking van verschillende autosystemen en modules en informatie over de status van de motor, gasklep, besturing, remmen en andere systemen. De informatie kan tevens gegevens bevatten over de rijstijl van de bestuurder. Dergelijke informatie kan gegevens bevatten (maar niet uitsluitend) als de rijsnelheid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag. De laatstgenoemde informatie kan voor een begrensde tijd tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk worden vastgelegd. Volvo Car Corporation zal de opgeslagen informatie niet zonder uw toestemming vrijgeven. Volvo Car Corporation kan echter op last van de nationale wetgeving gedwongen worden om bepaalde informatie te verstrekken. Voor de rest geldt dat alleen Volvo Car Corporation en de erkende Volvo-werkplaatsen de informatie kunnen uitlezen en gebruiken. Ongunstige rijomstandigheden Bij gebruik van de auto in ongunstige rijomstandigheden wordt u geadviseerd de motorolie, het oliefilter en het luchtfilter vaker te verversen/vervangen dan staat aangegeven in het Service- en garantieboekje. Tot ongunstige rijomstandigheden behoren regelmatig gebruik: • • • • • • in een stoffige of zanderige omgeving met een caravan of aanhanger achter de auto in bergachtig gebied op hoge snelheden bij stationair toerental of op lage snelheden voor korte afstanden (minder dan 10 km) bij lage temperaturen (lager dan 5 ºC). Onderhoud en service Onderhoud Voordat u met werkzaamheden begint Accu • Controleer of de accukabels op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. • Ontkoppel de accu nooit terwijl de motor loopt (bij het vervangen van de accu bijvoorbeeld). • Gebruik nooit een snellader voor het opladen van de accu. Zorg dat de accukabels zijn ontkoppeld tijdens het opladen. De accu bevat een zuur dat zowel giftig als corrosief is. Het is daarom van belang dat u de accu op een milieuvriendelijke manier verwerkt. Neem hiervoor contact op met uw Volvo-dealer. WAARSCHUWING! Het ontstekingssysteem wekt zeer hoge spanningen op. De spanning van het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Zet daarom altijd de auto van het contact bij werkzaamheden in de motorruimte. Raak bougies of bobine niet aan, wanneer de auto op contact staat of als de motor warm is. Regelmatig controleren Controleer regelmatig het volgende, bijvoorbeeld bij het tanken: • Koelvloeistof – Het peil moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. • Motorolie – Het peil moet tussen het MINen MAX-streepje staan. • Stuurbekrachtigingsvloeistof – Het peil moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. • Sproeiervloeistof – Het reservoir moet goed gevuld zijn. Vul bij met antivries bij temperaturen rond het vriespunt. • Rem- en koppelingsvloeistof – Het peil moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. WAARSCHUWING! Let erop dat de koelventilator tot enige tijd na het afzetten van de motor nog automatisch kan aanslaan. Laat het schoonmaken van de motor altijd over aan een werkplaats. Als de motor heet is, bestaat er gevaar voor brand. NRT Onderhoud en service Motorkap en motorruimte Motorkap openen Motorruimted Motorkap openen: 1. 2. 3. Reservoir voor sproeiervloeistof (4-cil.) Expansiereservoir voor koelsysteem Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof 4. 5. 6. 7. 8. Peilstok voor motorolie1 Radiateur Koelventilator Reservoir voor sproeiervloeistof (5-cil.) Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur rechts) – Trek aan de ontgrendelingshandgreep helemaal links onder het dashboard (of helemaal rechts afhankelijk bij een auto met het stuur rechts). U hoort dat de slotpal losschiet. – Steek uw hand in het midden onder de voorkant van de motorkap en duw de slotpal naar rechts. – Open de motorkap. WAARSCHUWING! Controleer bij het sluiten of de motorkap goed in het slot valt. NRU 9. Vulopening voor motorolie1 10. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (auto met stuur links) 1. Afhankelijk van het motortype. 11. Accu 12. Relais- en zekeringenkastje, motorruimte 13. Luchtfilter1 Onderhoud en service Dieselolie Brandstofsysteem Wanneer u de tank leegrijdt Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen. Maak daarom alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit dieselolie van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De grote oliemaatschappijen produceren ook speciale dieselolie bestemd voor gebruik wanneer de buitentemperatuur rond het vriespunt ligt. Deze dieselolie is dunner bij lage temperaturen en beperkt de kans op vlokvorming in het brandstofsysteem. U hoeft geen speciale maatregelen te nemen, wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden. Het risico van condens in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. REM (“Rape Methyl Ester”) U mag maximaal 5 % RME met de dieselolie vermengen. Belangrijk! Er bestaat gevaar voor schade aan de motor, als de concentratie RME hoger is dan 5 %. Condenswater uit brandstoffilter aftappen Om motorstoringen tegen te gaan, ontdoet het brandstoffilter de brandstof van condenswater. Houdt u zich voor het aftappen van het condenswater aan de specificaties die in uw Service- en garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. NRV Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Peilstok, benzinemotoren Peilstok, dieselmotoren Olie verversen en oliefilter vervangen Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Het Service- en garantieboekje geeft aan bij welke kilometerstand u dat moet doen. Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. De beste meting wordt verkregen bij een koude motor vóór de start. Meteen na het afzetten van de motor krijgt u een verkeerd resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar het oliecarter. In het Service- en garantieboekje staan passende termijnen voor het verversen van de olie en vervangen van het oliefilter. Voor ritten onder ongunstige omstandigheden wordt u geadviseerd kortere termijnen aan te houden (zie pagina 156). U moet het motoroliepeil regelmatig controleren en de olie verversen. N.B. Zie pagina 212 voor de aanbevolen oliekwaliteit, viscositeit en hoeveelheden. NSM De olie moet binnen het gemarkeerde gebied op de peilstok staan. Belangrijk! Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwaliteit en de juiste viscositeit. Giet geen toevoegingen (dopes) bij de olie, omdat ze de motor kunnen beschadigen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort werd gebruikt. Onderhoud en service Oliepeil controleren bij een koude motor: – Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat meten. – Controleer het oliepeil met de peilstok. De olie moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan. – Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat de olie dichter bij het MAXstreepje dat het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie pagina 212 voor de aan te houden hoeveelheid. Oliepeil controleren bij een warme motor: – Parkeer de auto op een vlakke ondergrond, zet de motor af en wacht ten minste 10 tot 15 minuten zodat de olie terug in het carter kan lopen. – Veeg de peilstok schoon, voordat u gaat meten. – Controleer het oliepeil met de peilstok. De olie moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan. – Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, kunt u eerst 0,5 liter olie bijvullen. Vul bij totdat de olie dichter bij het MAXstreepje dat het MIN-streepje op de peilstok ligt. Zie pagina 212 voor de aan te houden hoeveelheid. Belangrijk! Vul niet meer olie bij dan tot aan het MAXstreepje. Het olieverbruik kan toenemen, als u teveel olie in de motor giet. WAARSCHUWING! Mors geen olie op het hete uitlaatspruitstuk, omdat er gevaar voor brand bestaat. Positie van reservoir voor sproeiervloeistof1 Sproeiervloeistof bijvullen De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. 1. Bijvulopening op viercilinder- en dieselmodellen 2. Bijvulopening op vijfcilindermodellen Gebruik tijdens de wintermaanden antivries in het reservoir om te voorkomen dat de vloeistof in de pomp, het reservoir en de slangen bevriest. Zie pagina 213 voor de hoeveelheden. N.B. Meng het antivries met water, voordat u koelvloeistof bijvult. 1. Afhankelijk van het motortype. NSN Onderhoud en service Oliën en vloeistoffen Zie pagina 213 voor de hoeveelheden. Controleer de koelvloeistof regelmatig! De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem plaatselijk dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor schade (scheurvorming) in de cilinderkop ontstaat. Vul koelvloeistof bij, wanneer het peil tot onder het MIN-streepje is gezakt. Koelvloeistof controleren en bijvullen Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloeistof en water afstemt op de heersende weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer het percentage koelvloeistof te laag is als wanneer het te hoog is. Belangrijk! Het is uitermate belangrijk dat u een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen gebruikt volgens de aanbevelingen van Volvo. Een nieuwe auto is voorzien van koelvloeistof die bestand is tegen temperaturen tot ca. –35 °C. NSO N.B. De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. De temperaturen kunnen plaatselijk hoog oplopen, wat schade (scheurvorming) aan de cilinderkop kan veroorzaken. WAARSCHUWING! De koelvloeistof kan bijzonder heet zijn. Als u moet bijvullen terwijl de motor op bedrijfstemperatuur is, moet u langzaam de dop van het expansiereservoir losdraaien om de overdruk te laten ontsnappen. Rem- en koppelingsvloeistof controleren en bijvullen De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir1. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. Controleer het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. Zie pagina 213 voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen kwaliteit van de remvloeistof. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een 1. Positie verschilt op auto met linkse of rechtse besturing Onderhoud en service hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, moet u de remvloeistof ieder jaar verversen. WAARSCHUWING! Als de remvloeistof onder het MINstreepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. Stuurbekrachtingsvloeistof controleren en bijvullen Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan. Zie pagina 213 voor de aanbevolen oliekwaliteit en aan te houden hoeveelheden. Ook als er een storing optreedt in de stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt en u de auto moet laten wegslepen, blijft de auto bestuurbaar. De auto zal echter veel zwaarder dan normaal sturen en er is meer kracht nodig om het stuurwiel te verdraaien. NSP Onderhoud en service Wisserbladen Wisserbladen voorruit vervangen – Klap de wisserarm uit en houd het wisserblad onder een hoek van 90 graden ten opzichte van de wisserarm. – Trek het wisserblad recht opzij van de spil af. – Duw het nieuwe wisserblad (1) naar binnen, onder een hoek van 90 graden ten opzichte van de wisserarm. – Haal het wisserblad (2) onder de gebogen metalen plaat (3) naar binnen toe en klap de wisserarm omlaag. N.B. De wisserbladen zijn niet allebei even lang. Het blad aan de bestuurderszijde is langer dan dat aan de passagierszijde. NSQ Onderhoud en service Accu N.B. Vul nooit meer vloeistof bij dan tot aan het MAX-streepje (A). De accu bevat een bijtend zuur. Belangrijk! Gebruik altijd gedestilleerd of gedeïoniseerd water (accuwater). • Draai de celdoppen stevig vast. N.B. Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te minder lang gaat de accu mee. Symbolen op de accu Vermijd vonken en open vuur. Explosiegevaar. De onderstaande symbolen zitten op de accu. Onderhoud van de accu De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. Let op het volgende om de accu in optimale staat te houden: • Controleer regelmatig of het peil van de accuvloeistof in orde is (A). • Controleer alle cellen. Verwijder de celdoppen met een schroevendraaier. Elke cel heeft zijn eigen MAX-streepje. • Vul zo nodig bij met gedestilleerd water tot aan het MAX-streepje. Draag een veiligheidsbril. Zie voor meer informatie het instructieboekje dat bij de auto hoort. Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. NSR Onderhoud en service Accu Accu vervangen Accu verwijderen: – Zet de auto van contact en neem de sleutel uit. – Schroef de afdekking van de accu los. – Wacht ten minste 5 minuten, voordat u een van de elektrische aansluitingen aanraakt (zo kan de informatie in de elektrische systemen van de auto worden opgeslagen in de verschillende regeleenheden). – Verwijder het deksel en schroef het voorpaneel van de accubak los met een schroevendraaier. – Koppel de minkabel los. – Haal de klem los waarmee de accu vastzit. – Koppel de pluskabel los. – Til de accu uit de auto. Accu aanbrengen: – Til de accu op zijn plaats. – Sluit de pluskabel aan. – Breng de klem aan waarmee de accu vastzit. – Sluit de minkabel aan. – Plaats het voorpaneel van de accubak en het deksel terug. – Breng de afdekking op de accu aan. NSS WAARSCHUWING! Accu’s kunnen het zeer explosieve knalgas produceren. Een enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van de startkabels, is voldoende om de accu tot ontploffing te brengen, en zo schade aan de auto en letsel te veroorzaken. De accu bevat ook zwavelzuur, wat ernstige corrosieve verwondingen door etsing kan veroorzaken. Als u accuzuur in de ogen krijgt, of op uw huid of uw kleren morst, moet u meteen met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in de ogen krijgt. Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Algemene informatie Op pagina 219 staan alle gloeilampen van de auto vermeld. Gloeilampen en puntverlichting van een bijzonder type of lampen die alleen in een werkplaats te vervangen zijn: • • • • • • Interieurverlichting aan het plafond. Leeslampjes. Verlichting dashboardkastje. Richtingaanwijzer, buitenspiegels. “Approach”-verlichting, buitenspiegels. Derde remlicht. Belangrijk! Raak het glas van gloeilampen nooit met blote vingers aan. De vetten en oliën op uw vingers kunnen door de hitte verdampen. Dit zorgt voor aanslag op de reflector, waardoor deze al snel kapotgaan. Gloeilampen in koplamphuis vervangen Alle gloeilampen in de koplamphuizen (behalve die voor het dimlicht) zijn te vervangen door het lamphuis via de motorruimte los te maken en het in zijn geheel te verwijderen. WAARSCHUWING! Lamphuis losmaken: – Neem de contactsleutel uit en draai de verlichtingsdraaiknop in stand 0. – Trek de borgpen (1) van het lamphuis omhoog. – Trek het lamphuis opzij en vervolgens naar voren (2). – Ontkoppel de connector. – Til het lamphuis naar buiten en leg het op een zachte ondergrond neer om krassen op de lens te voorkomen. Lamphuis aanbrengen: – Sluit de connector aan. – Plaats het lamphuis terug en breng de borgpen aan. Controleer of u de borgpen goed hebt aangebracht. – Controleer de verlichting. Het lamphuis moet zijn aangesloten en in positie vastzitten, voordat u de verlichting inschakelt of de contactsleutel in het contactslot steekt. Als een auto is voorzien van Bi-Xenonkoplampen, moet u alle werkzaamheden aan de lamp door een erkende Volvo-werkplaats laten uitvoeren. Omdat Bi-Xenonkoplampen voorzien zijn van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt, moet u er voorzichtig mee omgaan. NST Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Dimlicht Nieuwe gloeilamp aanbrengen: Groot licht Afdekking en gloeilamp vervangen: – Breng de nieuwe gloeilamp aan. De lamp kan slechts op één manier worden aangebracht. – Duw de veerklem omhoog en iets naar rechts, zodat deze in positie vastklikt. – Duw de connector in positie terug. – Plaats de kunststof afdekking terug. – Plaats het lamphuis terug. – Haal het lamphuis in zijn geheel los. – Linker koplamp: Draai de lamphouder linksom. Rechter koplamp: Draai de lamphouder rechtsom. – Trek de lamphouder naar buiten toe en vervang de gloeilamp. – Plaats de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden teruggeplaatst. – Plaats het lamphuis terug. – Haal het lamphuis in zijn geheel los. – Haal de borgklemmen opzij en verwijder afdekking. – Koppel de connector van de lamp los. – Maak de veerklem los waarmee de gloeilamp vastzit. Duw de klem eerst naar links zodat hij loskomt en haal de klem vervolgens schuin naar buiten toe omlaag. – Trek de gloeilamp eruit. – Plaats het lamphuis terug. NSU Onderhoud en service Stadslichten voor en verlichting achter – Trek de lamphouder met een tang naar buiten. Trek de lamphouder niet aan de kabel naar buiten. – Vervang de gloeilamp. – Duw de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden teruggeplaatst. Richtingaanwijzers Zijmarkeringslicht – Draai de lamphouder linksom en verwijder deze. – Verwijder de gloeilamp uit de lamphouder door de lamp in te drukken en tegelijkertijd linksom te draaien. – Breng een nieuwe gloeilamp in de lamphouder aan en plaats de lamphouder in het lamphuis terug. – Draai de gloeilamp linksom, trek hem naar buiten en vervang de gloeilamp. – Plaats de lamphouder terug. De lamphouder kan slechts op één manier worden aangebracht. NSV Onderhoud en service Gloeilampen vervangen – Vervang de gloeilamp. – Sluit de connector aan. – Duw de lamphouder in positie en plaats het luikje terug. Mistlampen – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. – Verwijder het paneel dat om het lamphuis zit. – Draai beide torx-boutjes uit het lamphuis los en neem het lamphuis eruit. – Koppel de connector van de gloeilamp los. – Trek de gloeilamp linksom naar buiten. – Breng de nieuwe gloeilamp aan en draai deze rechtsom vast. – Sluit de connector op de gloeilamp aan. – Zet het lamphuis met de boutjes vast en duw het paneel terug. NTM Lamphouder achterlamphuis verwijderen Alle gloeilampen in het achterlamphuis zijn via de bagageruimte te vervangen. – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. – Open de luikjes rechts en links in de bekleding om toegang tot de lamphuizen te krijgen. – De gloeilampen zitten in afzonderlijke lamphouders. – Koppel de connector van de lamphouder los. – Duw de borghaken bijeen en trek de lamphouder naar buiten. Onderhoud en service Lamphouder Positie van gloeilampen in achterlamphuis 1. Remlicht 2. Stadslichten voor en verlichting achter 3. Richtingaanwijzer 4. Mistachterlicht (één zijde) 5. Achteruitrijlicht N.B. Als de foutmelding "Storing lampje"/ "Controleer remlicht" niet verdwijnt nadat de kapotte lamp is vervangen, moet u bij een erkende Volvo-werkplaats langsgaan om de storing te verhelpen. Kentekenplaatverlichting Instapverlichting – Schakel alle lichten uit en draai de contactsleutel in stand 0. – Draai het boutje los met een schroevendraaier. – Haal voorzichtig het complete lamphuis los en trek het naar buiten. Draai de connector linksom en trek de gloeilamp naar buiten. – Vervang de gloeilamp. – Sluit de connector aan en draai deze rechtsom. – Plaats het complete lamphuis terug en draai het boutje vast. De instapverlichting vindt u onder het dashboard aan de bestuurders- en passagierszijde. – Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat de lens loskomt. – Verwijder de kapotte gloeilamp. – Breng een nieuwe gloeilamp aan. – Plaats de lens terug. NTN Onderhoud en service Gloeilampen vervangen Spiegelglas aanbrengen: – Duw eerst de drie borgnokjes aan de bovenkant van het spiegelglas weer terug. – Duw vervolgens de onderste drie vast. Bagageruimte Verlichting make-upspiegel – Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en verdraai deze iets, zodat het lamphuis loskomt. – Verwijder de kapotte gloeilamp. – Breng een nieuwe gloeilamp aan. Spiegelglas verwijderen: NTO – Steek in het midden aan de onderkant een schroevendraaier achter het glas. Wrik het borgnokje op de rand voorzichtig los. – Steek de schroevendraaier aan zowel de linker- als rechterzijde achter het glas (bij de zware rubberdelen). Wrik voorzichtig, zodat de onderkant van het glas loskomt. – Maak het spiegelglas voorzichtig los en verwijder het compleet met afdekklep. – Verwijder de kapotte gloeilamp en vervang deze. Onderhoud en service Zekeringen Algemeen Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, zijn alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. De zekeringen zitten op twee verschillende plaatsen in de auto: • Relais- en zekeringenkastje in de motorruimte. • Relais- en zekeringenkastje in de passagiersruimte. Vervangen Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, kan het zijn dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. – Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. – Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. – Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. In de zekeringenkastjes is plaats voor een aantal reservezekeringen. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor het uitvoeren van een controle. Relais- en zekeringenkastje in motorruimte Het zekeringenkastje biedt plaats aan 36 zekeringen. Let erop dat u een doorgebrande zekering altijd vervangt door een nieuwe zekering met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. • 19 — 36 zijn van type "MiniFuse". • 7 — 18 zijn van het type “JCASE” en moeten door een erkende Volvo-werkplaats worden vervangen. • 1 — 6 zijn van het type “Midi Fuse” en moeten door een erkende Volvo-werkplaats worden vervangen. Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. NTP Onderhoud en service Zekeringen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. NTQ Koelventilator................................................................................. 50 A Stuurbekrachtiging ..................................................................... 80 A Voeding voor relaisen zekeringenkastje in passagiersruimte................................ 60 A Voeding voor relaisen zekeringenkastje in passagiersruimte................................ 60 A Element klimaatregeling, Extra verwarming relaisspoel (PTC) (enkel 4-cil. benzine) ...80 A Gloeibougies (diesel).................................................................. 60 A ABS-pomp..................................................................................... 30 A ABS-ventielen............................................................................... 20 A Motorregeleenheid (ECM) ......................................................... 30 A Ventilator klimaatregeling ........................................................... 40 A Koplampsproeiers........................................................................ 20 A Voeding voor elektrische achterruitverwarming .................... 30 A Relais startmotor .......................................................................... 30 A 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. Bedrading aanhanger ................................................................. 40 A Reservepositie...................................................................................... Voeding voor infotainment ......................................................... 30 A Ruitenwissers ............................................................................... 30 A Voeding voor relaisen zekeringenkastje in passagiersruimte ............................... 40 A Reservepositie...................................................................................... Claxon ............................................................................................ 15 A Standverwarming op brandstof, interieurverwarming ......... 20 A Subwoofer..................................................................................... 15 A Motorregeleenheid (ECM)/regeleenheid voor versnellingsbak (TCM)................ 10 A Verwarming dieselfilter ............................................................... 20 A Reservepositie...................................................................................... Contactslot.................................................................................... 15 A Compressor voor airconditioning............................................. 10 A Onderhoud en service 28. Regeleenheid voor klimaatregeling (CCM) Regeleenheid multimedia (MMM)............................................ 10 A 29. Mistlampen vóór ........................................................................... 15 A 30. Motorregeleenheid (ECM) ............................................................3 A 31. Spanningsregelaar dynamo....................................................... 10 A 32. Injectoren (5-cil.), lambdasonde (4-cil.) intercooler (diesel), luchtvoorverwarmingsklep (diesel) ...... 10 A 33. Verwarmingselement lambdasonde (5-cil.), vacuümpomp (5-cil.).................................................................... 20 A 34. Bobines, injectoren (1,6 benzine) brandstofpomp (diesel) drukschakelaar klimaatregeling (5-cil.) .................................... 10 A 35. Motorsensor kleppen, relais airconditioning PTC-element olieafscheider, injectoren (1,8 benzine) ......... 15 A 36. Motorregeleenheid (ECM), gaspedaalsensor ....................... 10 A NTR Onderhoud en service Zekeringen Relais- en zekeringenkastje in passagiersruimte Het zekeringenkastje biedt plaats aan 50 zekeringen. De zekeringen zitten onder het dashboardkastje. Er is tevens plaats voor een aantal reservezekeringen. Zekering vervangen: – Verwijder de interieurbekleding die het zekeringenkastje afdekt, door eerst de middelste pen in de bevestigingsclips (1) ca. 1 cm in te duwen en deze vervolgens naar buiten te trekken. – Draai beide vleugelbouten (terwijl u het zekeringenkastje vasthoudt) (2) linksom totdat ze los zijn. – Klap het zekeringenkastje (3) tot halverwege omlaag. Trek het zo ver in de richting van de stoel dat het niet verder kan. Klap het vervolgens volledig omlaag. Het zekeringenkastje kan in zijn geheel losgehaakt worden. – Sluit het zekeringenkastje in omgekeerde volgorde. NTS – Trek de middelste pen volledig uit de bevestigingsclips, zet de bekleding met de bevestigingsclips vast en duw de losse pen weer in de bevestigingsclips. De bevestigingsclips zetten dan uit, waardoor de bekleding vast komt te zitten. Onderhoud en service 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. Reservepositie ...................................................................................... Reservepositie ...................................................................................... Reservepositie ...................................................................................... Reservepositie ...................................................................................... Reservepositie ...................................................................................... Reservepositie ...................................................................................... Telefoon, audio ............................................................................. 15 A SRS-systeem................................................................................ 10 A Elektrische aansluiting achterin ................................................ 15 A Verlichting passagiersruimte, verlichting dashboardkastje en instapverlichting.........................................................................5 A Schuifdak relaisspoel, buitenspiegels ........................................5 A Sproeiers ....................................................................................... 15 A SRS-systeem................................................................................ 10 A Reservepositie ...................................................................................... - 51. Extra verwarming relaisspoel (PTC), verlichting voor parkeerassistentie........................................................................ 10 A 52. ABS ................................................................................................... 5 A 53. Stuurbekrachtiging ..................................................................... 10 A 54. Regeleenheid voor versnellingsbak (TCM), differentieel (DEM) ........................................................ 10 A 55. Afstandsbediening regeleenheid, regeleenheid “Keyless Drive” ................................................... 20 A 56. Regeleenheid oplading accu .................................................... 10 A 57. Computersysteem, remlichtschakelaar ................................... 15 A 58. Groot licht rechts, verstraler relaisspoel................................ 7,5 A 59. Groot licht, links .......................................................................... 7,5 A 60. Stoelverwarming bestuurderszijde .......................................... 15 A 61. Stoelverwarming passagierszijde ............................................ 15 A 62. Schuifdak....................................................................................... 20 A 63. Voeding achterportier, rechterzijde .......................................... 20 A NTT Onderhoud en service Zekeringen 64. Audiosysteem ..................................................................................5 A 65. Infotainment......................................................................................5 A 66. Regeleenheid voor infotainment (ICM), infotainment relaisspoel................................................. 10 A 67. Reservepositie ...................................................................................... 68. Cruise control ..................................................................................5 A 69. Klimaatregeling, regensensor.......................................................5 A 70. Reservepositie ...................................................................................... 71. Reservepositie ...................................................................................... 72. Reservepositie ...................................................................................... 73. Schuifdak, console voor interieurverlichting (OHC) gordelwaarschuwing achterin ......................................................5 A 74. Relais brandstofpomp................................................................. 15 A 75. Reservepositie ...................................................................................... 76. Reservepositie ...................................................................................... 77. Elektrische aansluiting bagageruimte, regeleenheid accessoires (AEM) ............................................. 15 A 78. Reservepositie ...................................................................................... 79. Achteruitrijlicht .................................................................................5 A 80. Reservepositie ...................................................................................... 81. Voeding achterportier, linkerzijde.............................................. 20 A 82. Voeding voorportier, rechterzijde.............................................. 25 A 83. Voeding voorportier, linkerzijde ................................................. 25 A 84. Elektrisch bediende passagiersstoel....................................... 25 A 85. Elektrisch bediende bestuurdersstoel..................................... 25 A 86. Interieurverlichting relais, elektrisch bediende stoelen...........5 A NTU Infotainment Audio/telefoon Bedieningspaneel Audiofuncties Radiofuncties Cd/md (extra) Cd-wisselaar (extra) Menu-instellingen en menuselectie — audio Telefoon (extra) Telefoonfuncties Menu-instellingen en menuselectie — telefoon 180 181 183 185 190 192 194 196 198 204 NTV Infotainment Audio/telefoon Audio- en telefoonsysteem (extra) Het Infotainmentsysteem bestaat uit systeem met geïntegreerde audio- en telefoonfuncties. Het Infotainmentsysteem is eenvoudig te bedienen vanaf het gemeenschappelijke bedieningspaneel en het toetblok op het stuurwiel. Op het display van het bedieningspaneel staat altijd aangegeven welke functie er actief is. Het systeem is uit te rusten met Dolby Surround Pro Logic II (bepaalde modellen). Dit systeem zorgt voor een realistische geluidsweergave met een natuurlijk geluidsprofiel. Het systeem is verkrijgbaar in drie verschillende uitvoeringen: • Performance: radio met AM/FM-band, cd-speler, 4x20 W, vier breedbandluidsprekers (of vier breedbandluidsprekers en twee hogetonenluidsprekers op bepaalde markten). • High Performance: radio met AM/FM-band, cd-speler, 4x40 W, acht luidsprekers (lage- en hogetonenluidsprekers in alle portieren). NUM • Premium Sound: radio met AM/FM -zender, cd-speler, 4x70 W + 25 W, Dolby Pro Logic II, 12 luidsprekers (lage-, midden- en hogetonenluidsprekers in voorportieren, lage- en hogetonenluidsprekers in achterportieren, lage- en hogetonenluidsprekers in midden van dashboard). De exacte specificaties voor de uitvoeringen kan per land verschillen. De uitvoeringen zijn niet in alle landen verkrijgbaar. De lijst met opties (subwoofer, cd-/md-speler, cd-wisselaars, telefoon, navigatie e.d.) verschilt ook per land. Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle uitvoeringen. In het Instructieboekje staat het gebruik van het audio- en telefoonsysteem beschreven. Als u over een toetsenblok op het stuurwiel beschikt, kunt u ook dat gebruiken. Infotainment Bedieningspaneel Bedieningspaneel middenconsole 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Bedieningspaneel middenconsole 12. 13. POWER – Audio, aan/uit PHONE – Telefoon aan/uit/stand-by VOLUME – Volume regelen CD/MD – Wisselen tussen cd of md (extra) AM/FM – Wisselen tussen FM1, FM2 en AM MENU – Hoofdmenu openen ENTER – Menselectie, een keuze activeren of een telefoon activeren die stand-by staat EXIT – Terugbladeren in menu’s, een keuze annuleren, de telefoon stand-by zetten of het voorgaande teken wissen bij invoer van cijfers en/of tekens Navigatieknop – omhoog- of omlaagbladeren in menu’s, van nummer of zender wisselen, vooruit- of achterbladeren bij het invoeren van tekst en cijfers of wisselen tussen cd’s in de cd-wisselaar TUNING – Ander(e) nummer/zender zoeken SOUND – Geluidsinstellingen (bijv. lage tonen, hoge tonen en fader) SCAN – Automatisch zenders zoeken AUTO – Best doorkomende zenders opslaan 14. Display – Opties, menu’s en informatie weergeven 15. In-/uitvoersleuf 16. Uitwerpen – cd/md 17. Voorkeuzetoetsen radiozenders/keuzetoets sleuf cd-wisselaar (1–6), alfanumerieke toetsen voor telefoon en sneltoetsen in menu’s Display Op het display verschijnen de actieve functies, zoals menuopties, meldingen, telefoonnummers of instellingen. Overdag wordt de informatie tegen een lichte achtergrond weergegeven en in het donker tegen een donkere achtergrond. Maak het display met een droge en zachte doek schoon. Gebruik nooit een reinigingsmiddel. Ook de klimaatregeling maakt gebruik van het display. Menusysteem Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te openen. In het hoofdmenu kiest u de instellingen voor de geluidsbron (bijv. de radio) die u op dat moment beluistert. Als het audiosysteem niet ingeschakeld is, kunt u geen instellingen verrichten. Voor het menusysteem geldt het volgende: NUN Infotainment Bedieningspaneel – Met de navigatieknop gaat u een stap omhoog of omlaag in het geopende menu. – Druk op EXIT om een optie te annuleren of een stap terug te gaan binnen het menusysteem. – Druk op ENTER om een optie te selecteren of te bevestigen of van een submenu naar het volgende submenu te gaan. Als de accuspanning laag is, verschijnt er een melding op het display. De energiebesparingsfunctie schakelt bepaalde functies uit of beperkt de belasting van de accu door bijvoorbeeld het volume van de geluidsinstallatie te verlagen. NUO Infotainment Audiofuncties Volumeregeling Audio, aan/uit De contactsleutel moet minimaal in stand I staan. Druk op POWER om het audiosysteem in of uit te schakelen. Als u de motor afzet terwijl het audiosysteem actief is, zal het audiosysteem de volgende keer dat u de motor start opnieuw actief zijn. Geluidsbron kiezen Gebruik de sneltoetsen CD/MD en AM/FM om een geluidsbron te selecteren. • Wanneer u op de toets AM/FM blijft drukken, loopt u de radiostanden FM1, FM2 en AM door. Op het display staat aangegeven welke geluidsbron u hebt gekozen. Draai de volumeknop rechts- of linksom om het volume te verhogen of te verlagen. U kunt het volume ook verhogen of verlagen met het toetsenblok op het stuurwiel. De auto is uitgerust met ASC, snelheidsafhankelijke volumeregeling. Dit houdt in dat het volume automatisch wordt afgestemd op de snelheid van de auto. Pauzestand Wanneer u het volume op nul hebt afgeregeld, staat de cd/md-speler in de pauzestand. Activeer de speler in dat geval door het volume te verhogen. Volumeregeling voor TP, PTY, nieuws en alarm Als u naar een cd luistert op het moment dat de radio een verkeersbulletin ontvangt, wordt de cd-speler in de pauzestand gezet. Het bericht wordt weergegeven op het volume dat u van tevoren met de volumeknop hebt ingesteld voor verkeersberichten. Na afloop van het bericht speelt de cd-speler op het oude volume verder. Als u het volume tijdens de weergave van het bericht bijstelt, wordt het nieuwe volume opgeslagen en bij een volgend bericht gehanteerd. Geluidsregeling – Druk op SOUND. – Druk net zo lang op de toets SOUND, totdat de aanduiding van de functie verschijnt die u wilt bijregelen. U hebt de keuze uit BAS, TREBLE, FADER, BALANS, SUBWOOFER (optie), MIDDEN en SURROUND. – Gebruik de knop TUNING om het niveau in te stellen. Op het display verschijnt een schaal van MIN tot MAX. De functie is normaal gesproken op de middelste stand afgesteld. Geluidsregeling Lage tonen Hoge tonen Balans tussen luidsprekers voor en achter Balans tussen luidsprekers links en rechts Niveau voor lagetonenluidsprekers Niveau voor middenluidspreker (bepaalde modellen) Niveaus voor “Ambient Surround” (bepaalde modellen) Displaytekst BAS TREBLE FADER BALANS SUBWOOFER (optie) MIDDEN SURROUND NUP Infotainment Audiofuncties U kunt het niveau van de middenluidspreker alleen bijstellen als u voor Dolby Pro Logic II (DPL II) of driekanaals stereoweergave (3-kanaals) hebt gekozen in het menu. Het niveau voor de subwoofer is alleen in te stellen, als deze actief is. Dolby Surround Pro Logic II (bepaalde modellen) In combinatie met een middenluidspreker op het dashboard zorgt Dolby Surround Pro Logic II voor een zeer realistische geluidsweergave. De normale stereokanalen links en rechts worden dan opgedeeld in links, midden en rechts. Bovendien produceren de luidsprekers achterin het zogeheten “Ambient Surround Sound”. Dolby Surround Pro Logic II werkt alleen, wanneer u een cd of md beluistert. Als u naar een AM- of FM-zender luistert, wordt u geadviseerd driekanaals stereoweergave (3-kanaals) te kiezen. Dolby Surround Pro Logic II is alleen beschikbaar bij de beste uitvoering van het audiosysteem: Premium Sound. – Selecteer Audio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer Surround AM/FM of Surround CD/MD en druk op ENTER. – Selecteer Pro Logic II , 3-kanaals of Uit en druk op ENTER. Het symbool voor Dolby Pro Logic II verschijnt op het display om aan te geven dat u voor Dolby Pro Logic II hebt gekozen. Het symbool 3-kanaals verschijnt op het display, als u daarvoor hebt gekozen. Wanneer u voor Uit kiest, is de normale stereoweergave actief. Dolby Surround Pro Logic II en het Dolby-symbool zijn het handelsmerk van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Dolby Pro Logic II Surround Systeem is vervaardigd onder licentie van Dolby Laboratories Licensing Corporation. Lagetonenluidspreker, subwoofer (extra) Surround instellen: De subwoofer ondersteunt het audiosysteem en zorgt voor een voller geluidsbeeld en een diepere basweergave: – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. NUQ – Selecteer SUBWOOFER en druk op ENTER. Een kruisje in het selectievakje (op het display) geeft aan dat de subwoofer geactiveerd is. Equalizer, voor/achter (bepaalde modellen) De equalizer voorin gebruikt u om de geluidsweergave van de voorste luidsprekers fijn af te regelen: – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Audio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer Equalizer voor (achter) en druk op ENTER. – Stel het gewenste niveau in met de navigatieknop of de knop TUNING. – Gebruik de navigatieknop om de volgende frequentie te selecteren. U kunt vijf frequenties afstellen. – Druk op ENTER om de wijzigingen die u hebt aangebracht op te slaan en de instellingen te verlaten. – Druk op EXIT om de instellingen te verlaten zonder de wijzigingen op te slaan. Infotainment Radiofuncties • Druk op de linker- of rechterpijl van de navigatieknop en houd deze ingedrukt. De radio zoekt langzaam in de gekozen richting en voert het tempo na enkele seconden op. Laat de pijltoets los, wanneer de gewenste frequentie op het display verschijnt. Als u de frequentie nog iets wilt bijregelen, moet u kort op een van de pijltoetsen drukken. Zenders opslaan U kunt als volgt een zender opslaan onder een van de voorkeuzetoetsen 0–9: Zenders zoeken – Selecteer een radiostand AM, FM1 of FM2 met de knop AM/FM. – Druk de linker- of rechterpijl van de navigatieknop korte tijd in om de eerstvolgende goed doorkomende zender op te zoeken. – Druk nogmaals op een van de pijltoetsen om een opnieuw te zoeken. Handmatig zenders zoeken U kunt op twee manieren handmatig een zender zoeken. • Draai aan de knop TUNING om de gewenste frequentie te vinden. – Stel de gewenste radiozender in. – Druk op de voorkeuzetoets waaronder u de zender wilt opslaan en houd deze toets ingedrukt. Het geluid valt enige seconden weg en op het display verschijnt de melding Zender opgeslagen. U kunt tot 10 radiozenders per radiostand (AM, FM1 en FM2), dus in totaal 30 zenders opslaan. Automatisch zenders opslaan Met behulp van de functie Autom. opslaan kunt tot tien goed te ontvangen AM - of FM zenders opzoeken en in een apart geheugen opslaan. Als er meer dan tien zenders gevonden worden, worden alleen de tien best doorkomende zenders geselecteerd. Deze functie is met name handig in gebieden waar u de radiozenders en hun frequenties niet kent. – Selecteer de radiostand met de knop AM/FM. – Start het zoeken door de knop AUTO lang (meer dan 2 seconden) in te drukken. – Op het display staat de melding “Autom. opslaan”, terwijl een aantal zenders met een krachtig signaal (maximaal 10) in de gekozen radiostand automatisch in het geheugen worden opgeslagen. Als er geen radiozender kon worden gevonden met een signaal dat krachtig genoeg is, verschijnt de tekst Geen zender. U kunt de opgeslagen zenders vinden onder de voorkeuzetoetsen 0–9. Wanneer de radiofunctie Autom. opslaan actief is, verschijnt de tekst Auto op het display. De tekst verdwijnt weer, wanneer u terugkeert naar de normale radiostand. Keer terug naar de normale radiostand door op de knop AM/FM of EXIT te drukken of door AUTO korter dan 0,7 seconden in te drukken. Terugkeren naar Autom. opslaan: – Druk kort op AUTO en selecteer vervolgens een zender met de toetsen 0–9 om op de recentelijk opgeslagen zenders af te stemmen. NUR Infotainment Radiofuncties Scannen, SCAN De frequentieband scannen om een zender te zoeken: – Selecteer de radiostand met de knop AM/FM. – Druk op SCAN. Op het display verschijnt de tekst SCAN. – Druk op de knop SCAN of op EXIT om de functie te beëindigen. Bij activering van de scanfunctie zoekt de radio automatisch naar de dichtstbijzijnde radiozender (AM of FM). Wanneer er een zender gevonden is, wordt het scannen ca. 8 seconden stopgezet. De scanfunctie wordt daarna vervolgd. “Radio Data System”, RDS RDS is een systeem dat radiozenders binnen een netwerk met elkaar verbindt. Het systeem wordt onder meer gebruikt om op de beste frequentie van een bepaalde zender afgestemd te blijven ongeacht de beluisterde zender of geluidsbron (zoals een cd). Het systeem wordt tevens gebruikt om verkeersinformatie te ontvangen en radioprogramma’s van een bepaald type te vinden. Radiotekst is ook een onderdeel van RDS. Een radiozender kan informatie verzenden over de radiouitzending. NUS N.B. Sommige radiozenders maken geen gebruik van RDS of slechts in beperkte mate. PI zoeken (automatisch zenders zoeken) PI zoeken verschijnt op het display, wanneer de ontvangstkwaliteit van een bepaald zendersignaal slecht is. De radio zoekt automatisch de best doorkomende zender voor de ingestelde radiozender. De tekst PI zoeken Exit = annuleren verschijnt op het display totdat er een zender is gevonden. Nieuws Bij activering van deze functie krijgt u nieuwsbulletins binnen van RDS-zenders. Als u een andere geluidsbron beluistert dan de radio, wordt de weergave ervan onderbroken en ontvangt u de bulletins op het volume dat u daarvoor hebt ingesteld. Na afloop van het nieuwsbulletin hervat het audiosysteem op het oude volume de weergave van de geluidsbron die u beluisterde. Nieuws instellen – Selecteer de radiostand met de knop AM/FM. – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Nieuws en druk op ENTER. De tekst NEWS verschijnt op het display. Druk op EXIT om een lopend nieuwsbulletin voortijdig af te breken. De functie Nieuws blijft echter actief, zodat de radio op het volgende nieuwsbulletin wacht. Deactiveren – Selecteer de radiostand met de knop AM/FM. – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Nieuws en druk op ENTER. Infotainment Uitzendingen onderbreken voor nieuwsbulletins – Selecteer een radiostand met de knop AM/FM. – Activeer de zender waarvan u het nieuws wilt ontvangen. – Druk op MENU. – Selecteer Geav. audio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer Nieuwszender en druk op ENTER. – Selecteer Nieuws van deze zender en druk op ENTER. Deactiveren – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer Nieuws en druk op ENTER. – Selecteer Nieuwszender en druk op ENTER. – Selecteer Nieuws van alle zenders en druk op ENTER. Verkeersinformatie, TP-zender Bij activering van deze functie krijgt u verkeersinformatie binnen van RDS-zenders. Als u een andere geluidsbron beluistert dan de radio, wordt de weergave ervan onderbroken en ontvangt u de verkeersinformatie op het volume dat u tevoren hebt ingesteld. Na afloop van het verkeersbulletin hervat het audiosysteem op het oude volume de weergave van de geluidsbron die u beluisterd. Verkeersinformatie instellen – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de geluidsbron. – Kies voor TP en druk op ENTER. Wanneer de functie actief is, verschijnt de tekst TP op het display. Als de door u beluisterde zender verkeersinformatie kan doorgeven verschijnt TP))) op het display. Druk op EXIT om een verkeersbulletin voortijdig te beëindigen. De functie TP blijft echter actief, zodat de radio op het volgende verkeersbulletin wacht. Verkeersinformatie van een specifieke zender instellen – Selecteer de radiostand met de knop AM/FM. – Activeer de radiozender waarvan u de verkeersinformatie wilt ontvangen. – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer TP en druk op ENTER. – Selecteer TP-zender en druk op ENTER. – Selecteer TP van deze zender. TP-zender deactiveren – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer TP en druk op ENTER. – Selecteer TP-zender en druk op ENTER. – Selecteer TP van alle zenders en druk op ENTER. TP zoeken Met deze functie kunt u naar verkeersinformatie blijven luisteren tijdens langere ritten door verschillende gebieden en/of landen zonder dat u daarvoor zelf van zender hoeft te wisselen. – Druk op MENU. – Selecteer de geluidsbron. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Kies voor TP en druk op ENTER. – Selecteer TP zoeken en druk op ENTER. Deactiveren Selecteer nogmaals TP zoeken en druk op ENTER. NUT Infotainment Radiofuncties Radiotekst Sommige RDS-zenders geven informatie door over de inhoud van de programma’s, de uitvoerende artiesten e.d. Radiotekst op display weergeven – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER (de actieve geluidsbron staat altijd in het menu gemarkeerd, als het audiosysteem ingeschakeld is). – Selecteer Radiotekst in het menu en druk op ENTER. Deactiveren Selecteer nogmaals Radiotekst en druk op ENTER. Alarm Alarmmeldingen worden altijd automatisch doorgegeven, zodat de functie niet kunt deactiveren. Er verschijnt ALARM! op het display van de radio, wanneer er een alarmmelding wordt verzonden. De functie wordt gebruikt om u attent te maken op ernstige ongelukken of calamiteiten. Programmatype, PTY Met de functie PTY kunt u kiezen uit verschillende programmatypes. – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. NUU – Selecteer PTY en druk op ENTER. – Selecteer PTY weergeven en druk op ENTER. Het PTY van de zender die u beluistert verschijnt op het display. N.B. Niet alle radiozenders zijn voorzien van een PTY-code. • • • • • • Programmatype, displaytekst • Actualiteit • Informatie • Sport • Educatie • Drama • Cultuur • Wetenschap • Varia • Popmuziek • Rockmuziek • Melodie • Licht klassiek • Klassieke muziek • Muziek • Het weer • Economie • Voor kinderen • Maatschappelijke programma’s • Religie • Doe mee! • Reizen • Vrije tijd Zender zoeken met een bepaald programmatype Jazz Countrymuziek Nationale muziek Gouwe Ouwe Volksmuziek Documentaires De hele frequentieband doorzoeken: – Selecteer FM1 of FM2 en druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer PTY en druk op ENTER. – Selecteer PTY SELECTEREN en druk op ENTER. – Druk op ENTER om een of meer van de opgesomde programmatypes te selecteren. Het symbool PTY verschijnt op het display, wanneer u uw eerste keuze maakt. De functie PTY van de radio staat vervolgens stand-by. – Druk op EXIT om een stap terug te gaan. – Selecteer PTY zoeken en druk op ENTER. Als de radio een zender met het gekozen programmatype heeft gevonden, wordt deze zender via de luidspreker weergegeven. Infotainment Als er geen zender met het gekozen programmatype kan worden gevonden, gaat de radio terug naar de voorgaande frequentie. De functie PTY staat dan stand-by, totdat er een programma van het gekozen type wordt uitgezonden. Wanneer dat het geval is, gaat de radio automatisch over op de zender die het geselecteerde programmatype uitzendt. Deactiveren – Selecteer Alle PTY’s wissen. Het symbool PTY verdwijnt van het display en de radio keert terug naar de normale weergavestand. PTY stand-by Om de functie PTY van de radio stand-by te zetten moet u de stappen 1–6 aanhouden. Automatische afstemfunctie activeren De functie AF is normaal gesproken actief en zorgt ervoor dat de radio afstemt op de zender met het sterkste signaal voor de gekozen zender. Automatische afstemfunctie activeren – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer AF en druk op ENTER. Opnieuw inschakelen – Selecteer AF en druk op ENTER. Regionale radioprogramma’s, REG De functie REG die normaal gesproken uitgeschakeld is, maakt het u mogelijk om op een bepaalde regionale zender afgestemd te blijven ondanks dat het signaal zwak is. Regionale radioprogramma’s activeren: – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Kies voor Regionaal en druk op ENTER. – De tekst Regionaal verschijnt op het display. Deactiveren – Selecteer nogmaals REG en druk op ENTER. EON, Plaatselijk/Afstand/Uit (Enhanced Other Networks) Wanneer de functie EON actief is, wordt een radioprogramma onderbroken voor verkeersinformatie en/of nieuwsbulletins. • Afstand – Ook onderbreking bij zwakkere signalen. • Uit – Functie niet actief. EON activeren – Druk op MENU. – Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer EON en druk op ENTER. – Selecteer Plaatselijk, Afstand of Uit en druk op ENTER. RDS-instellingen resetten Met de functie Reset alles kunt u alle fabriekinstellingen voor RDS herstellen. – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Geav. radio-instellingen en druk op ENTER. – Selecteer Reset alles en druk op ENTER. – Druk nogmaals op ENTER om uw keuze te bevestigen. De functie kent drie standen: • Plaatselijk – Alleen onderbreking, wanneer het signaal sterk genoeg is. NUV Infotainment Cd/md (extra) volgende nummer te gaan. Het display geeft het nummer aan dat wordt afgespeeld. U kunt ook gebruik maken van de knop TUNING (of het toetsenblok op het stuurwiel). Belangrijk! Speel uitsluitend standaard-cd’s met een diameter van 12 cm af. Probeer nooit kleinere cd’s af te spelen! Gebruik geen cd’s met een opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in de cd-speler kan het etiket losraken en schade aan de cdspeler veroorzaken. Cd/md-speler (extra) inschakelen Schakel de cd/md -speler in door op de knop CD/MD te drukken. Leg een schijf in de speler. Cd’s Als de kwaliteit van de cd niet voldoet aan de vereisten zoals beschreven in de norm NEN-EN 60908 of als de opname met ondermaatse apparatuur is gemaakt, kan het geluid te wensen overlaten of zelfs helemaal uitblijven. Van nummer wisselen Druk op de linker- of de rechterpijl van de navigatieknop om naar het vorige of het NVM Versneld spoelen Houd de linker- of rechterpijl van de navigatieknop ingedrukt om binnen een nummer of op de hele schijf te zoeken. Het zoeken gaat door zolang u de pijlen ingedrukt houdt. Willekeurige afspeelvolgorde, RANDOM Met de functie RANDOM kunt u de nummers op een cd/md in een willekeurige volgorde laten afspelen. – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer RANDOM en druk op ENTER. De tekst RND staat op het display, zolang de functie actief is. Deactiveren – Selecteer nogmaals RANDOM en druk op ENTER of druk op EXIT. Scannen, SCAN De functie SCAN kunt u gebruiken om van ieder nummer de eerste tien seconden te beluisteren. – Druk op SCAN. – Druk op EXIT, wanneer u het nummer hebt gevonden dat u in zijn geheel wilt beluisteren. Tekst disc Op sommige cd’s staat informatie over het album en/of de nummers. Deze informatie verschijnt in tekstvorm op het display (geldt enkel voor de combinatie cd/md-speler). Tekst disc activeren – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Tekst disc en druk op ENTER. Als er aanvullende informatie op de schijf staat, verschijnt deze vervolgens op het display. Deactiveren – Selecteer Tekst disc en druk op ENTER. Infotainment Cd/md uitwerpen Druk op de uitwerpknop om een schijf uit te werpen. Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden de tijd om een uitgeworpen cd uit te nemen. Als de cd na afloop van deze periode nog in de cd-speler zit, wordt de cd weer ingenomen en gaat de cd-speler in de pauzestand staan (geldt niet voor md -speler). Druk op CD/MD om de speler opnieuw te activeren. NVN Infotainment Cd-wisselaar (extra) Cd’s Als de kwaliteit van de cd niet voldoet aan de vereisten zoals beschreven in de norm NENEN 60908 of als de opname met ondermaatse apparatuur is gemaakt, kan het geluid te wensen overlaten of zelfs helemaal uitblijven. Belangrijk! Cd-wisselaar inschakelen De cd-wisselaar biedt plaats aan maximaal zes cd’s. Doe het volgende om de cd-wisselaar in te schakelen: – Druk op de knop CD. – Selecteer een lege sleuf met de cijfertoetsen 1–6 (of met omhoog/omlaag van de navigatieknop). Op het display staat aangegeven welke sleuven leeg zijn. – Plaats een cd in de cd-wisselaar. Wacht totdat de tekst Disc plaatsen verschijnt, voordat u een nieuwe schijf plaatst. NVO Speel uitsluitend standaard-cd’s met een diameter van 12 cm af. Probeer nooit kleinere cd’s af te spelen! Gebruik geen cd’s met een opgeplakt etiket. Door warmteontwikkeling in de cd-speler kan het etiket losraken en schade aan de cdspeler veroorzaken. Sleuf kiezen U kiest de af te spelen cd met de cijfertoetsen 1–6 of door op de pijl omhoog/omlaag van de navigatieknop te drukken. Op het display verschijnt het nummer van de geselecteerde cd en het gekozen nummer op deze cd. Van nummer wisselen Druk op de linker- of de rechterpijl van de navigatieknop om naar het vorige of het volgende nummer te gaan. Het display geeft het nummer aan dat wordt afgespeeld. U kunt ook gebruik maken van de knop TUNING (of het toetsenblok op het stuurwiel). Versneld spoelen Houd de linker- of rechterpijl van de navigatieknop ingedrukt om binnen een nummer of op de hele schijf te zoeken. Het zoeken gaat door zolang u de pijlen ingedrukt houdt. Willekeurige afspeelvolgorde, RANDOM Doe het volgende om de nummer op de cd in willekeurige volgorde af te spelen: – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer RANDOM en druk op ENTER. – Selecteer Enkele disc of Alle discs om de nummers op een van de cd’s of op alle cd’s in de cd-wisselaar in een willekeurige volgorde af te spelen. – De tekst RND of RND ALL staat op het display, zolang de functie actief is. – Druk op de rechterpijl van de navigatieknop om het volgende willekeurig gekozen nummer af te spelen. Deactiveren – Druk op EXIT. N.B. U kunt alleen een volgend, willekeurig nummer op dezelfde cd kiezen. Infotainment Scannen, SCAN De functie SCAN kunt u gebruiken om van ieder nummer de eerste tien seconden te beluisteren. – Druk op SCAN. N.B. Druk op EXIT, wanneer u het nummer hebt gevonden dat u in zijn geheel wilt beluisteren. Tekst disc Op sommige cd’s staat informatie over het album en/of de nummers. Deze informatie verschijnt in tekstvorm op het display. cd weer ingenomen en gaat de cd-wisselaar in de pauzestand staan. Druk op CD/MD om de cd-wisselaar opnieuw te activeren. Alle cd’s uitwerpen Wanneer u de uitwerpknop lang indrukt (meer dan 2 seconden), wordt de uitwerpfunctie geactiveerd. Alle cd’s in het magazijn van de cd-wisselaar worden dan één voor één uitgeworpen. De tekst WERP UIT ALLES verschijnt op het display. Tekst disc activeren – Druk op MENU. Selecteer het menu voor de actieve geluidsbron en druk op ENTER. – Selecteer Tekst disc en druk op ENTER. Als er aanvullende informatie op de schijf staat, verschijnt deze vervolgens op het display. Deactiveren – Selecteer Tekst disc en druk op ENTER. Eén cd uitwerpen Druk op de uitwerpknop om een cd uit te werpen. Om veiligheidsredenen hebt u 12 seconden de tijd om een uitgeworpen cd uit te nemen. Als de cd na afloop van deze periode nog in de cd-wisselaar zit, wordt de NVP Infotainment Menu-instellingen en menuselectie — audio FM1/FM2-menu (Uit1) 1. Nieuws 2. TP Uit/Aan1 3. PTY 3.1. PTY selecteren 3.1.1. Alle PTY’s wissen 3.1.2. (Lijst met mogelijke PTY-types) 3.2. PTY zoeken 3.3. PTY weergeven Aan/Uit 4. Radiotekst Aan/Uit1 5. Geav. radio-instellingen 5.1. TP 5.1.1. TP-zender 5.1.2. TP zoeken Uit/Aan1 5.2. Nieuwszender 5.3. AF Aan1/Uit 5.4. Regionaal Aan/Uit1 5.5. EON 5.5.1. Uit 5.5.2. Plaatselijk 5.5.3. Afstand1 5.6. Reset alles 6. Audio-instellingen 6.1. Surround AM/FM (bepaalde modellen) 6.1.1. Dolby Pro Logic II 6.1.2. 3-kanaals 6.1.3. Uit1 NVQ 6.2. Surround cd/md (bepaalde modellen) 6.2.1. Dolby Pro Logic II 6.2.2. 3-kanaals 6.2.3. Uit 6.3. Subwoofer Aan1/Uit (extra) 6.4. Equalizer voor (bepaalde modellen) 6.5. Equalizer achter (bepaalde modellen) 6.6. Autom. volumeregeling 6.6.1. Laag 6.6.2. Medium 6.6.3. Hoog 6.7. Reset alles AM-menu 7. Audio-instellingen 7.1. Surround AM/FM (bepaalde modellen) 7.1.1. Dolby Pro Logic II 7.1.2. 3-kanaals Uit1 7.2. Surround cd/md (bepaalde modellen) 7.2.1. Dolby Pro Logic II 7.2.2. 3-kanaals 7.2.3. Uit 7.3. Subwoofer Aan1/Uit (extra) 7.4. Equalizer voor (bepaalde modellen) 7.5. Equalizer achter (bepaalde modellen) 7.6. Autom. volumeregeling 7.6.1. Laag 7.6.2. Medium 7.6.3. Hoog 7.7. Reset alles Cd-menu 1. Random 2. Nieuws (Uit1) 3. TP (Uit1) 4. Audio-instellingen 4.1. Surround AM/FM (bepaalde modellen) 4.1.1. Dolby Pro Logic II 4.1.2. 3-kanaals 4.1.3. Uit1 4.2. Surround cd/md (bepaalde modellen) 4.2.1. Dolby Pro Logic II 4.2.2. 3-kanaals 4.2.3. Uit 4.3. Subwoofer (Aan1) (extra) 4.4. Equalizer voor (bepaalde modellen) 4.5. Equalizer achter (bepaalde modellen) 4.6. Autom. volumeregeling 4.6.1. Laag 4.6.2. Medium 4.6.3. Hoog 4.7. Reset alles Infotainment Cd-wisselaarmenu 1. Random 1.1. Uit1 1.2. Enkele disc 1.3. Alle discs 2. Nieuws (Uit1) 3. TP (Uit1) 4. Tekst disc (Uit1) 5. Audio-instellingen 5.1. Surround AM/FM (bepaalde modellen) 5.1.1. Dolby Pro Logic II 5.1.2. 3-kanaals 5.1.3. Uit1 5.2. Surround cd/md (bepaalde modellen) 5.2.1. Dolby Pro Logic II1 5.2.2. 3-kanaals 5.2.3. Uit 5.3. Subwoofer (Aan1) (extra) 5.4. Equalizer voor (bepaalde modellen) 5.5. Equalizer achter (bepaalde modellen) 5.6. Autom. volumeregeling 5.6.1. Laag 5.6.2. Medium 5.6.3. Hoog 1. 5.7. Reset alles Cd/md-menu 1. Random 2. Nieuws (Uit1) 3. TP (Uit1) 4. Tekst disc (Uit1) 5. Audio-instellingen 5.1. Surround AM/FM (bepaalde modellen) 5.1.1. Dolby Pro Logic II 5.1.2. 3-kanaals 5.1.3. Uit1 5.2. Surround cd/md (accessoire) 5.2.1. Dolby Pro Logic II1 5.2.2. 3-kanaals 5.2.3. Uit 5.3. Subwoofer (Aan1) (extra) 5.4. Equalizer voor (extra) 5.5. Equalizer achter (extra) 5.6. Autom. volumeregeling 5.6.1. Laag 5.6.2. Medium 5.6.3. Hoog 5.7. Reset alles Default/Fabrieksinstellingen NVR Infotainment Telefoon (extra) Onderdelen van het telefoonsysteem NVS Infotainment 1. Antenne Algemene informatie De antenne is op het dak gemonteerd. • De verkeersveiligheid staat altijd voorop. • Als u als bestuurder gebruik wilt maken van de handset, moet u de auto eerst op een veilige plaats parkeren. • Schakel het telefoonsysteem uit tijdens het tanken. • Schakel het systeem uit in gebieden waar met explosieven wordt gewerkt. • Laat reparatie van het telefoonsysteem over aan bevoegd servicepersoneel. 2. Toetsenblok op stuurwiel Met het toetsenblok op het stuurwiel kunt u de meeste functies van het telefoonsysteem regelen. Wanneer de telefoon actief is, kunt u het toetsenblok alleen gebruiken voor de telefoonfuncties. Er staat altijd informatie over de telefoon op het display als de telefoon geactiveerd is. 3. Microfoon De microfoon voor handsfree bellen is in de plafondconsole bij de achteruitkijkspiegel geïntegreerd. 4. Bedieningspaneel Met de toetsen op het bedieningspaneel kunt u alle functies van het telefoonsysteem (behalve het gespreksvolume) regelen. Op het display verschijnen menufuncties, berichten, telefoonnummers e.d. Noodoproepen Ook zonder een SIM-kaart is het mogelijk het alarmnummer te bellen. Uw auto moet zich echter wel binnen het dekkingsgebied van een GSM-provider bevinden. 5. Handset (extra) Noodoproep doen: – Activeer het telefoonsysteem. – Kies het alarmnummer van het land waarin u zich bevindt (112 binnen de EU). – Druk op ENTER. 6. SIM-kaart Luidsprekers U brengt de SIM-kaart in een houder in het dashboardkastje aan. Het telefoonsysteem maakt gebruik van de luidspreker in het bestuurdersportier (of, voor zover aanwezig, van de middenluidspreker van het audiosysteem). NVT Infotainment Telefoonfuncties dat de afgeschuinde hoek van de SIMkaart overeenkomt met die van de houder. – Duw de houder voorzichtig weer naar binnen. Dubbele SIM-kaart Veel providers bieden dubbele SIM-kaarten aan: één voor de autotelefoon en één voor een andere telefoon. Als u over een dubbele SIM-kaart beschikt, kunt u hetzelfde nummer voor twee verschillende telefoons gebruiken. Neem contact op met uw provider over de mogelijkheden en het gebruik van een dubbele SIM-kaart. SIM-kaart Het telefoonsysteem is alleen te gebruiken in combinatie met een geldige SIM-kaart (Subscriber Identity Module). De kaart is verkrijgbaar bij verschillende providers. Neem bij problemen met de SIM-kaart contact op met uw netwerkprovider. Plaats de SIM-kaart, wanneer gebruik wilt maken van de telefoon. – Schakel het telefoonsysteem uit. – Open het dashboardkastje en het klepje van de SIM-kaarthouder. – Trek de SIM-kaarthouder naar buiten. – Plaats de kaart dusdanig in de houder dat de kant met het metaal zichtbaar is. Zorg NVU Specificaties Vermogen 2W SIM-kaart Klein Geheugenposities 2551 SMS (Short Message Service) Ja Data/Fax Nee Dualband Ja (900/1800) 1. Het aantal geheugenposities op de SIMkaart verschilt per abonnement. IMEI-nummer Om de telefoon te blokkeren moet u het IMEInummer van de telefoon aan uw provider doorgeven. Dit nummer is een serienummer bestaande uit 15 cijfers dat in de telefoon geprogrammeerd is. Toets *#06# op uw telefoon in om het nummer op het display te zien. Noteer het nummer en bewaar het op een veilige plaats. Infotainment 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. PHONE – Aan/uit/stand-by. MENU – Hoofdmenu openen. ENTER – Een gesprek beantwoorden, menuselectie of een telefoon activeren die stand-by staat. Bij een korte druk op de knop ENTER verschijnt het laatst gebelde nummer. EXIT – Een gesprek beëindigen/ weigeren, terugbladeren in menu’s, een optie annuleren of ingevoerde cijfers/ tekens wissen. Navigatieknop – Omhoog/omlaag in menu’s, vooruit/achteruit bij het invoeren van tekst en cijfers. Display. Alfanumerieke toetsen voor telefoon en sneltoets in menu’s. VOLUME – Het achtergrondvolume van de radio e.d. regelen tijdens een gesprek. Toetsenblok op stuurwiel 1. 2. 3. 4. Bedieningspaneel middenconsole ENTER – Een gesprek beantwoorden, menuselectie of een telefoon activeren die stand-by staat. Bij een korte druk op de knop ENTER verschijnt het laatst gebelde nummer. EXIT – Een gesprek beëindigen/ weigeren, terugbladeren in menu’s, een optie annuleren of ingevoerde cijfers/ tekens wissen. Volume – Gespreksvolume verhogen/ verlagen. Navigatieknop – Omhoog/omlaag in menu’s, vooruit/achteruit bij het invoeren van tekst en cijfers. NVV Infotainment Telefoonfuncties Aan/Uit Wanneer het telefoonsysteem actief is of stand-by staat, staat er een hoorn op het display. Als u het contact uitschakelt terwijl het telefoonsysteem actief is, zal het telefoonsysteem eveneens actief zijn wanneer u het contact opnieuw inschakelt. Wanneer u het telefoonsysteem hebt uitgeschakeld, kunt u geen gesprekken aannemen. Telefoonsysteem inschakelen – Druk op PHONE. – Voer de PIN-code in en druk op ENTER. Uitschakelen – Houd PHONE ingedrukt om het telefoonsysteem uit te schakelen. Stand-by – Druk op PHONE of EXIT om het telefoonsysteem stand-by te zetten. Opnieuw inschakelen – Druk kort op PHONE om het telefoonsysteem opnieuw in te schakelen. Bellen en gesprekken aannemen Bellen: – Kies het nummer en druk op ENTER op het toetsenblok op het stuurwiel of op het bedieningspaneel, of til de handset op. Gesprek aannemen: – Druk op ENTER of til de handset op. U kunt ook gebruik maken van de automaOMM tische aanneemfunctie “Auto antw.”, zie menu-optie 4.3. Het geluid van het audiosysteem kan automatisch worden uitgeschakeld tijdens een gesprek, zie menu-optie 5.5.3. Volumeverlaging tijdens gesprekken Als de telefoon gaat terwijl u naar de radio luistert, wordt het volume verlaagd zodra u het gesprek aanneemt. Na afloop van het gesprek speelt de radio op het oude volume verder. U kunt het radiovolume ook tijdens het gesprek bijregelen, waarna de radio na afloop van het gesprek op het nieuwe volume verder speelt. U kunt het geluid van het audiosysteem ook helemaal uitzetten tijdens een telefoongesprek. Zie menu 5.5.3. Deze functie geldt alleen voor het geïntegreerde telefoonsysteem van Volvo. Gesprekken beëindigen Druk op EXIT of leg de handset op. Het audiosysteem gaat weer in de voorgaande stand staan. U weigert inkomende gesprekken met een druk op de toets EXIT. Stand-by U kunt gesprekken aannemen terwijl het audiosysteem aanstaat en er informatie van de geluidsbronnen van het audiosysteem op het display wordt weergegeven. De telefoon moet geactiveerd zijn om de overige functies van het telefoonsysteem te gebruiken. Sneltoetsen in menu’s In het menusysteem kunt u de cijfertoetsen gebruiken in plaats van de pijltoetsen en ENTER gebruiken om een bepaald menu uit het hoofdmenu te selecteren. Iedere menuoptie heeft een bepaald nummer. Het nummer van het geselecteerde menu staat samen met de naam van de menu-optie op het display weergegeven. Verkeersveiligheid Om veiligheidsredenen zijn bepaalde delen van het menusysteem voor de telefoon niet toegankelijk bij snelheden hoger dan 8 km/h. U kunt de begonnen activiteiten in het menusysteem echter nog wel beëindigen. De snelheidsbegrenzing kan worden opgeheven met menufunctie 5.6.1 Menublokkering. IDIS (Intelligent Driver Information System) Met het IDIS-systeem kunt u een vertraging inbouwen voor telefoongesprekken en SMS-berichten, zodat u zich op het rijden kunt concentreren. Inkomende gesprekken en SMS-berichten kunnen 5 seconden worden vertraagd, voordat er verbinding tot stand wordt gebracht. De gemiste gesprekken verschijnen op het display. IDIS kan worden uitgeschakeld met menufunctie 5.6.2. Infotainment Handsfree. Druk op ENTER en leg de handset terug in de houder. Als u de handset al uit de houder hebt gepakt, wordt het geluid via het handsfreesysteem doorgegeven. Druk op de toets MENU, ga naar Handset en druk op ENTER om het geluid via de handset door te geven. Laatst gekozen nummers Het telefoonsysteem slaat automatisch de tien laatst gekozen telefoonnummers/namen op. Laatst gekozen nummer bellen: Handset (extra) Met handset bellen: – Voer het gewenste nummer in met het toetsenblok op de middenconsole en neem de handset op om te bellen. Druk de handset in, voordat u hem oppakt. U beëindigt het gesprek door de handset terug in de houder te leggen. U regelt het volume met de draaiknop aan de zijkant van de handset. Overgaan op handsfreefunctie zonder het gesprek te beëindigen: – Druk op de rechterpijl van het toetsenblok op het stuurwiel (of de menutoetsen op het bedieningspaneel) en selecteer – Druk op ENTER op het toetsenblok op het stuurwiel of dat van het bedieningspaneel (in de actieve stand). – Blader met de navigatieknop vooruit of achteruit door de laatst gekozen nummers. De nummers verschijnen op het display. – Druk op ENTER. Verkort kiezen De nummers die zijn opgeslagen in het telefoonboek kunt u koppelen aan een bepaalde voorkeuzetoets (1–9). – Selecteer Telefoonboek in het menu en druk op ENTER. – Blader verder naar Verk. kiezen (menu 3.4.) en druk op ENTER. – Druk op de voorkeuzetoets waaronder u het nummer wilt opslaan. Druk op ENTER om uw keuze te bevestigen. – Zoek de naam of het telefoonnummer van uw keuze op in het telefoonboek. Druk op ENTER om een keuze te maken. – Houd de gewenste voorkeuzetoets ca. twee seconden ingedrukt om te bellen of druk eerst kort op de cijfertoets en daarna op de toets ENTER. N.B. Na inschakeling van de telefoon moet u enkele seconden wachten, voordat u gebruik kunt maken van de functie Verkort kiezen. Om verkort te kunnen kiezen moet menu 3.4.1 geactiveerd zijn. Tijdens een lopend gesprek een tweede gesprek aannemen Als u tijdens een lopend gesprek twee korte geluidssignalen hoort, komt er een tweede gesprek binnen. Op het display verschijnt: Aannemen? Gesprek aannemen: – Druk op ENTER. Het lopende gesprek wordt geparkeerd. – Selecteer Parkeren/Hervatten om het lopende gesprek te beëindigen en het geparkeerde gesprek te hervatten. Tweede gesprek weigeren: Druk op EXIT. OMN Infotainment Telefoonfuncties Lopende gesprek beëindigen: Druk op EXIT. Deze functie kunt u in het menu uitschakelen. Samenvoegen Functies tijdens lopende gesprekken Twee gesprekken voeren (conferentie) Wisselen Tussen twee gesprekken wisselen Telefoonboek Telefoonboek bekijken Tijdens een lopend gesprek staan u meerdere functies ter beschikking. Blader met de navigatieknop en druk op ENTER om een keuze te maken. Ruggespraak/ Ruggespraakstand Ruggespraak uit Parkeren/ Hervatten Gesprek parkeren of parkeren Handsfree/ Handset Handsfree of handset gebruiken Telefoonboek Telefoonboek bekijken Wanneer u tijdens een lopend gesprek een tweede gesprek geparkeerd hebt, staan u meerdere functies ter beschikking. Blader met de navigatieknop en druk op ENTER om een keuze te maken. Ruggespraak/ Ruggespraakstand Ruggespraak uit Handsfree/ Handset OMO Handsfree of handset gebruiken Gespreksvolume Regel het gespreksvolume tijdens het gesprek door op de toetsen met de grote of kleine luidspreker op het toetsenblok van het stuurwiel te drukken. Wanneer de telefoon actief is, kunt u met het toetsenblok op het stuurwiel alleen de telefoonfuncties regelen. De telefoon moet stand-by staan om de audiofuncties met het toetsenblok op het stuurwiel te kunnen bedienen. Telefoonboek Telefoonnummers en namen kunt u in het geheugen van de telefoon zelf opslaan of in het geheugen op de SIM-kaart. Wanneer het nummer van de persoon die u belt in het telefoonboek staat, verschijnt de bijbehorende naam op het display. U kunt maximaal 255 namen in het geheugen van de telefoon opslaan. Telefoonnummers met namen opslaan: – Druk op MENU. – Selecteer Telefoonboek en druk op ENTER. – Blader verder naar Toevoegen en druk op ENTER. – Voer een naam in en druk op ENTER. – Voer een nummer in en druk op ENTER. – Geef aan in welk geheugen u het nummer wilt opslaan e n druk vervolgens op ENTER. Kopiëren tussen SIM-kaart en telefoonboek Kopiëren van de SIM-kaart naar het telefoongeheugen: – Druk op MENU. – Selecteer Telefoonboek. – Selecteer Alles kopiëren. – Selecteer SIM naar tel en druk op ENTER. U kunt ook kopiëren van het telefoongeheugen naar de SIM-kaart. Namen wissen Uit het telefoonboek wissen: – – – – Druk op MENU. Selecteer Telefoonboek. Selecteer Zoeken. Geef de eerste letter van de naam (of de volledige naam) aan en druk op ENTER. Infotainment – Blader naar de te wissen naam en druk op ENTER. – Selecteer Wissen om de naam te wissen. Namen/berichten invoeren Druk op de toets met het teken van uw keuze. Druk eenmaal op de toets voor het eerste teken, tweemaal voor het tweede teken in de rij enz. Druk op de 1 voor een spatie. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 * 0 # EXIT spatie 1 - ? ! , . : " ' ( ) abc2äåàæç def3èé ghi4ì jkl5 mno6ñöòØ pqrs7ß tuv8üù wxyz9 om tweemaal achtereen hetzelfde teken van een toets in te voeren moet u na de eerste maal op * drukken of enkele seconden wachten [email protected]*#&$£/% om te wisselen tussen hoofdletters en kleine letters om het laatst ingevoerde teken te wissen. Wanneer u de toets lang ingedrukt houdt, kunt u het nummer of de tekst in zijn geheel wissen. Tekstinvoer afbreken: – Wanneer u EXIT lang ingedrukt houdt, kunt u alle ingevoerde tekens wissen. – Keer terug naar het menu door nogmaals lang op EXIT te drukken. Nummers uit het geheugen bellen – Druk op MENU. – Blader omlaag met de navigatieknop (of de linkerpijl op het stuurwiel om in het telefoonboek te zoeken). – Druk op ENTER. Blader naar de gewenste naar met de navigatieknop of toets de eerste letter van de naam in (of voer de volledige naam in). Druk op ENTER. – Druk op ENTER om het geselecteerde nummer te bellen. OMP Infotainment Menu-instellingen en menuselectie — telefoon Telefoonmenu 1. Oproepregister 1.1. Gem. oproep 1.2. Ontvangen oproepen 1.3. Uitgaande opr. 1.4. Wis lijst 1.4.1. Alle oproepen 1.4.2. Gemiste oproepen 1.4.3. Ontv. oproepen 1.4.4. Uitgaande opr. 1.5. Duur oproep 1.5.1. Laatste oproepen 1.5.2. Tel oproepen 1.5.3. Totale tijd 1.5.4. Reset timer 2. Meldingen 2.1. Lezen 2.2. Invoeren 2.3. Inst. boodsch. 2.3.1. SMSC-nummer 2.3.2. Geldigheid 2.3.3. Soort boodsch. 3. Telefoonboek 3.1. Toevoegen 3.2. Zoeken 3.3. Alles kopiëren 3.3.1. SIM naar tel 3.3.2. Tel naar SIM 3.4. Verk. kiezen 3.4.1. Actief OMQ 3.4.2. Nummer kiezen 3.5. SIM-geheugen wissen 3.6. Telefoon wissen 3.7. Geheugenstatus 4. Bel-opties. 4.1. Nummer mee 4.2. Oproep wacht 4.3. Auto antw. 4.4. Automatisch herkiezen 4.5. Doorschakelen 4.5.1. Alle oproepen 4.5.2. Bij bezet 4.5.3. Onbeantwoord 4.5.4. Onbereikbaar 4.5.5. Fax-oproepen 4.5.6. Data-oproepen 4.5.7. Alles annul. 5. Inst. tel. 5.1. Netwerk 5.1.1. Automatisch 5.1.2. Handgesch. 5.2. Taal 5.2.1. English UK 5.2.2. English US 5.2.3. Español 5.2.4. Français CAN 5.2.5. Français FR 5.2.6. Italiano 5.2.7. Nederlands 5.2.8. Português BR 5.2.9. Português P 5.2.10. Suomi 5.2.11. Svenska 5.2.12. Dansk 5.2.13. Deutsch 5.3. SIM-beveiligd 5.3.1. Aan 5.3.2. Uit 5.3.3. Automatisch 5.4. Wijzig codes 5.4.1. PIN-code 5.4.2. Telefooncode 5.5. Geluiden 5.5.1. Belvolume 5.5.2. Belsignaal 5.5.3. Radio Mute 5.5.4. Boodsch.sign. 5.6. Verkeersv. 5.6.1. Menublokkering 5.6.2. IDIS 5.7. Fabrieksinst. Infotainment Menu-opties, beschrijving 1. Oproepregister 1.1. Gemiste oproepen Lijst met gemiste oproepen. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek opslaan. 1.2. Ontvangen oproepen Lijst met aangenomen oproepen. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek opslaan. 1.3. Gebelde gesprekken Lijst met de eerder gekozen nummers. U kunt de bijbehorende nummers bellen, wissen of in het telefoonboek opslaan. Om de timer te kunnen resetten moet u over de telefooncode beschikken (zie Menu 5.4.). 2. Meldingen 2.1. Lezen Ingekomen berichten. U kunt de gelezen berichten (of delen ervan) wissen, doorsturen, wijzigen of opslaan. 2.2. Invoeren Met het toetsenblok een bericht invoeren. U kunt het bericht vervolgens opslaan of versturen. 1.4. Wis lijst De lijsten wissen in de menu’s 1.1, 1.2 en 1.3 zoals hieronder beschreven. 2.3. Instellingen boodschappen Het nummer (SMSC-nummer) van de mailbox aangeven, waarnaar u uw berichten wilt doorschakelen. Eveneens aangeven hoelang het bericht in de mailbox moet worden bewaard. 1.4.1. Alle 1.4.2. Gemist 1.4.3. Ontvangen 1.4.4. Uitgaande 1.5. Duur oproep De duur van alle oproepen of van de laatste oproep. 2.3.1. SMSC-nummer 2.3.2. Geldigheid 2.3.3. Soort boodschap Neem contact op met uw provider voor informatie over de instellingen en het SMSCnummer. U hoeft de instellingen normaal gesproken niet te wijzigen. 1.5.1. 1.5.2. 1.5.3. 1.5.4. Laatste oproepen Tel oproepen Totale tijd Reset timer 3. Telefoonboek 3.1. Toevoegen Namen en telefoonnummers in het telefoonboek opslaan. Zie voor meer infor- matie het onderdeel over de functies van het telefoonboek. 3.2. Zoeken Namen in het telefoonboek zoeken. 3.3. Alles kopiëren Telefoonnummers en namen op de SIM-kaart kopiëren naar het geheugen van de telefoon. 3.3.1. Van het geheugen op de SIM-kaart naar dat van de telefoon 3.3.2. Van het geheugen van de telefoon naar dat op de SIM-kaart. 3.4. Verkort kiezen Een nummer dat in het telefoonboek opgeslagen ligt, kunt u aan een bepaalde voorkeuzetoets koppelen. 3.5. SIM-geheugen wissen Het complete geheugen op de SIM-kaart wissen. 3.6. Telefoongeheugen wissen Het complete geheugen van de telefoon wissen. 3.7. Geheugenstatus Bekijken hoeveel geheugenposities er in beslag genomen worden door de namen en telefoonnummers in het geheugen van de SIM-kaart en in dat van de telefoon. In de tabel staat aangegeven hoeveel van de beschikbare positie er in gebruik zijn (bijv. 100(250)). OMR Infotainment Menu-instellingen en menuselectie — telefoon 4. Bel-opties 4.1. Nummer mee Aangeven of u uw eigen nummer wel of niet op het display van de ontvanger moet verschijnen. Neem contact op met uw provider voor een permanent geheim nummer. 4.2. Oproep wacht Geef aan of u wel of geen signaal wilt ontvangen, wanneer er tijdens een lopend gesprek een tweede gesprek wacht. 4.3. Auto antw. Binnenkomende gesprekken automatisch beantwoorden. 4.4. Automatisch herkiezen Een eerder gekozen nummer bellen. 4.5. Doorschakelen In dit menu kunt u aangegeven welke soorten oproepen moeten worden doorgeschakeld naar het gespecificeerde telefoonnummer en wanneer. 4.5.1. 4.5.2. 4.5.3. 4.5.4. 4.5.5. 4.5.6. 4.5.7. OMS Alle oproepen (de instelling geldt alleen tijdens het lopende gesprek). Bij bezet Onbeantwoord Onbereikbaar Fax-oproepen Data-oproepen Alles annul. 5. Telefooninstellingen 5.1. Netwerk Geef aan of u automatisch of handmatig netwerken wilt selecteren. De geselecteerde provider verschijnt tijdens het inschakelen van het telefoonsysteem op het display. 5.1.1. AUTO 5.1.2. Handgesch. 5.2. Taal De taal van het telefoonsysteem aangeven. 5.2.1. English UK 5.2.2. English US 5.2.3. Español 5.2.4. Français CAN 5.2.5. Français FR 5.2.6. Italiano 5.2.7. Nederlands 5.2.8. Português BR 5.2.9. Português P 5.2.10. Suomi 5.2.11. Svenska 5.2.12. Dansk 5.2.13. Deutsch 5.3. SIM-beveiligd In dit menu kunt u aangeven of de invoer van de PIN-code actief of inactief moet zijn of automatisch moet verlopen. 5.3.1. 5.3.2. Aan Uit 5.3.3. Automatisch 5.4. Wijzig codes De PIN-code of telefooncode wijzigen 5.4.1. PIN-code 5.4.2. Telefooncode (gebruik 1234, voordat u een eigen code opgeeft). U gebruikt de telefooncode om de timer op nul te kunnen stellen. Noteer de code en bewaar deze op een veilige plaats. 5.5. Geluiden 5.5.1. Belvolume. Het volume van het belsignaal regelen. 5.5.2. Belsignaal. Uit zeven verschillende belsignalen kiezen. 5.5.3. Radio Mute: On/off 5.5.4. Boodschapsignaal 5.6. Verkeersveiligheid Snelheidsbegrenzing uitschakelen, zodat u het complete menusysteem ook tijdens het rijden kunt gebruiken. 5.6.1. Menublokkering 5.6.2. IDIS IDIS-functie in- of uitschakelen om inkomende gesprekken wel of niet met vertraging weer te geven, ongeacht de rijsituatie. 5.7. Fabrieksinstellingen De fabriekinstellingen van het systeem herstellen. Technische gegevens Type-aanduidingen Maten en gewichten Motorspecificaties Hoeveelheden Brandstof Katalysator Het elektrische systeem 208 209 210 212 215 217 218 OMT Technische gegevens Type-aanduidingen Wanneer u contact opneemt met uw Volvodealer of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn als u de typeaanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand hebt. 1. 2. 3. 4. Typeaanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcodes voor lak en bekleding alsmede typegoedkeuringsnummer (op rechter B-stijl). Typeaanduiding, onderdeel- en serienummer van de motor (op de rechterzijde van de motor). Het VIN (type- en modeljaaraanduiding plus chassisnummer) is onder de voorruit in de motorruimte geslagen. Type-aanduiding en serienummer van de versnellingsbak (a) Handgeschakelde versnellingsbak: aan de voorzijde. (b), (c) automatische versnellingsbak (bovenop). OMU Technische gegevens Maten en gewichten Maten Geremde aanhanger Lengte: 447 cm Breedte: 177 cm Wielbasis: 264 cm Spoorbreedte, vooras: 154–155 cm Spoorbreedte, achteras: 153–154 cm Gewichten Bij het rijklaar gewicht is het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen e.d. inbegrepen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires zoals een trekhaak (en de kogeldruk daarvan bij gebruik van een aanhanger (zie tabel)), lastdragers, skibox e.d. zijn van invloed op de laadcapaciteit en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare belasting (zonder bestuurder) = Totaalgewicht–Rijklaar gewicht. Max. aanhangergewicht Max. kogeldruk 1.6 1200 kg 1.6D handgeschakelde versnellingsbak 1300 kg 1.8 1300 kg Overige 1500 kg 75 kg Ongeremde aanhanger Max. aanhangergewicht Zie de positie van de sticker op pagina 208. 1. Max. totaalgewicht 2. Max. treingewicht (auto + aanhanger) 3. Max. voorasdruk 4. Max. achterasdruk Max. belasting: Zie typegoedkeuring. Max. dakbelasting: 75 kg 700 kg Max. kogeldruk 50 kg WAARSCHUWING! Afhankelijk van de belading van de auto en het zwaartepunt van de lading treden er wijzigingen in de rijeigenschappen op. OMV Technische gegevens Motorspecificaties 1.6 Motoraanduiding Vermogen (kW bij omw/s) (pk bij omw/min) Motorkoppel (Nm bij omw/s) (kpm bij omw/min) Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Cilinderinhoud (dm3 of liter) Compressieverhouding Bougies: Elektrodeafstand (mm) Aanhaalmoment (Nm) 2.4 2.4i B4184S11 92/100 125/6000 165/67 B5244S5 103/83 140/5000 220/67 B5244S4 125/100 170/6000 230/73 15,3/4000 4 79 81,4 1,60 16,8/4000 4 83 83,1 1,80 22,4/4000 5 83 90 2,44 23,4/4400 5 83 90 2,44 11,0:1 10,8:1 10,3:1 10,3:1 1,2 15 ±2 1,3 12 3x0,6 +/-0.1 30 3x0,6 +/-0.1 30 Type-aanduiding, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie pagina 208. ONM 1.8 B4164S3 74/100 100/6000 150/67 Technische gegevens T5 1.6D 2.0D 2.0D Motoraanduiding B5254T3 D4164T D4204T Vermogen (kW bij omw/s) (pk bij omw/min) Motorkoppel (Nm bij omw/s) (kpm bij omw/min) 162/83 220/5000 320/25–80 81/67 110/4000 240/ 100/67 136/4000 320/33 D4204T21 98/67 133/4000 320/33 32,6/1500– 4800 5 83 93,2 2,52 24,5/ 32,6/2000 32,6/2000 4 75 88,3 1,56 4 85 88 2,00 4 85 88 2,00 9,0:1 18,3:1 18,5:1 18,5:1 0,7 +0,1 30 - - - Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Cilinderinhoud (dm3 of liter) Compressieverhouding Bougies: Elektrodeafstand (mm) Aanhaalmoment (Nm) 1. Frankrijk ONN Technische gegevens Hoeveelheden Motorolie Motortype Bij te vullen hoeveelheid tussen MIN – MAX Hoeveelheid1/ liter Aanbevolen oliekwaliteit2 1.6 B4164S3 0—0,75 4,0 WSS-M2C913-B 1.8 B4184S11 0—0,75 4,3 2.4 B5244S5 0—1,6 5,8 ACEA A1/B1 2.4i B5244S4 T5 B5254T3 1.6D D4164T 0—1,0 3,7 WSS-M2C913-B 2.0D D4204T 0—2,0 5,5 2.0D D4204T2 1. Inclusief hoeveelheid in filter. 2. Of ACEA A5/B5. 3. Ook als u een oliesoort met een andere viscositeit kiest, blijft de gestelde kwaliteitseis van kracht. Extreme rijomstandigheden Controleer het oliepeil vaker bij het rijden onder extreme omstandigheden zoals bij ritten in bergachtig gebied waarbij u vaak op de motor moet afremmen of bij het rijden op hoge snelheden over snelwegen. In dergelijke omstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Benzinemotoren: Gebruik voor extrame rijomstandigheden en synthetische motorolie die de motor extra bescherming biedt. Volvo adviseert de oliën van Castrol®. ONO Belangrijk! Gebruik altijd olie van de aanbevolen kwaliteit en de juiste viscositeit. Giet geen toevoegingen (dopes) bij de olie. Ze kunnen de motor beschadigen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort werd gebruikt. Viscositeit3 SAE 5W-30 Technische gegevens Overige vloeistoffen en smeermiddelen Belangrijk! Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen moet u de aanbevolen kwaliteit versnellingsbakolie gebruiken en geen verschillende merken met elkaar vermengen. Neem contact op met de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats voor service, als er een andere oliesoort werd gebruikt. Vloeistof Versnellingsbakolie Koelvloeistof Motortype/aantal delen 1.6 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 1.8 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 1.6D Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2.0D Handgeschakelde zesversnellingsbak 2.4 Handgeschakelde vijfversnellingsbak 2.4i Handgeschakelde vijfversnellingsbak T5 Handgeschakelde zesversnellingsbak T5 Automatische versnellingsbak 5-cil. Benzine, handgeschakelde versnellingsbak 5-cil. Benzine automatische versnellingsbak 4-cil. Benzine (1,8) 4-cil. Diesel (2,0D) 4-cil. Benzine (1,6) 4-cil. Diesel (1,6D) Airconditioning1 Remvloeistof Stuurbekrachtiging Systeem: waarvan reservoir Hoeveelheid 2,1 liter 1,9 liter 1,9 liter 1,7 liter 2,1 liter 2,1 liter 2,0 liter 7,75 liter 8,0 liter 8,5 liter 7,5 liter 9,5 liter 6,2 liter 7,2 liter 180–200 gram 500–600 gram 0,6 liter 1,2 liter 0,2 liter Aanbevolen kwaliteit Versnellingsbakolie: WSD-M2C200-C Versnellingsbakolie: MTF 97309-10 Versnellingsbakolie: JWS 3309 Koelvloeistof met corrosiewerende dope aangelengd met water (zie verpakking). Thermostaat opent bij: benzinemotoren, 90 ºC, dieselmotoren 82 ºC. benzinemotor (1,6) 82 ºC dieselmotor (1,6D) 83 ºC Compressorolie PAG Koudemiddel R134a (HFC134a) DOT 4+ Stuurbekrachtigingsvloeistof: WSS M2C204-A of een soortgelijk product met dezelfde specificaties. ONP Technische gegevens Hoeveelheden Vloeistof Motortype/aantal delen Sproeiervloeistof 4-cil. Benzine/Diesel 5-cil. Benzine Brandstoftank Zie pagina 215 Hoeveelheid 4,0 liter 6,5 liter Aanbevolen kwaliteit Bij vorst wordt u geadviseerd een door Volvo aanbevolen antivries aangelengd met water te gebruiken. 1. Het gewicht hangt af van het motortype. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor de juiste gegevens. ONQ Technische gegevens Brandstof Verbruik, uitstoot en tankinhoud Motor 1.6 B4164S3 1.8 B4184S11 2.4 B5244S5 2.4i T5 B5244S4 B5254T3 T5 AWD 1.6D 2.0D 2.0D D4164T (EURO3) (EURO4) D4204T (EURO3) (EURO4) (EURO3) (EURO4) D4204T21 (EURO3) (EURO4) (7CV) Versnellingsbak Handgeschakelde vijfversnellingsbak (IB5) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56) Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) Handgeschakelde zesversnellingsbak (M66) Automatische versnellingsbak (AW55-50/51) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (MTX75) Handgeschakelde zesversnellingsbak (MMT6) Handgeschakelde vijfversnellingsbak (M56L2) Handgeschakelde zesversnellingsbak (MMT6) Verbruik liter/100 km 7,2 Uitstoot van kooldioxide (CO2) in g/km 171 Tankinhoud in liter 55 7,2 172 55 8,4 199 62 9,1 217 8,5 203 9,1 217 8,7 208 9,4 224 9,5 227 10,1 241 4,9 129 55 5,6 5,7 5,5 5,5 5,6 148 152 145 145 148 55 62 62 58 55 1. Frankrijk ONR Technische gegevens Brandstof Brandstofverbruik en uitstoot van kooldioxide De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op een gestandaardiseerde rijcyclus conform EU-richtlijn 80/1268 voor voertuigen met verbrandingsmotoren. Het gebruik van extra accessoires kan de verbruikscijfers beïnvloeden, omdat de accessoires het gewicht van de auto verhogen. Ook de rijstijl en andere niettechnische factoren kunnen van invloed zijn op het brandstofverbruik. Bij gebruik van brandstof met een octaangetal van 91 (RON), neemt het brandstofverbruik toe terwijl het motorvermogen lager wordt. ONS Benzine De meeste motoren lopen op benzine met een octaangetal van 91, 95 en 98 RON. • 91 RON mag u niet gebruiken in 4-cilindermotoren. • 95 (RON) is te gebruiken in de normale rijomstandigheden. • 98 (RON) wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 ºC wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. Benzine: Norm NEN-EN 228 Diesel: Norm NEN-EN 590 Technische gegevens Katalysator LambdasondeTM (zuurstofsensor) De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Katalysator De katalysator heeft tot taak de uitlaatgassen te reinigen. De katalysator is dicht bij de motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De katalysator bestaat uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/ rhodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen. Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de injectoren afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De regeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. ONT Technische gegevens Het elektrische systeem Algemene informatie 12 voltssysteem met wisselstroomdynamo en spanningsregelaar. Enkelpolig systeem waarbij het chassis en het motorblok als geleiders worden gebruikt. Accu Spanning 12 V 12 V 12 V Koudestartcapaciteit (SAE) 520 A 600 A* 700 A** Reservecapaciteit (RC) 100 min 120 min 150 min * Auto’s met een audiosysteem in de uitvoering High Performance. ** Auto’s met dieselmotor, audiosysteem in de uitvoering Premium Sound, standverwarming op brandstof en RTI. Let er bij het vervangen van de accu op, dat de nieuwe accu dezelfde koudestartcapaciteit en reservecapaciteit als de originele accu heeft (zie sticker op de accu). Dynamo Max. stroomsterkte = 120/150 A1 Startmotor Vermogen = 1,4/1,9 kW1 1. ONU Afhankelijk van het motortype Technische gegevens Het elektrische systeem Gloeilampen Verlichting 1. Dimlicht 2. Bi-Xenon-systeem 3. Groot licht 4. Remlichten, achteruitrijlichten, mistachterlicht 5. Richtingaanwijzers, achter/voor (oranje) 6. Achterlichten, zijmarkeringslichten, achter 7. Instapverlichting, bagageruimteverlichting, kentekenplaatverlichting 8. Make-upspiegel 9. Stadslichten vóór, zijmarkeringslichten vóór 10. Richtingaanwijzer buitenspiegels (oranje) 11. Mistlampen Verlichting dashboardkastje Vermogen W Lampvoet 55 35 55 21 21 5 5 H7 D2S HB3 BA15s BAU15s BAY15d SV8,5 1,2 5 5 55 3 SV5,5 W 2,1 x 9,5 d W 2,1 x 9,5 d H11 BA9 ONV Technische gegevens OOM A A/C ....................................................................68 Aanhanger .................................................... 120 Aanhangergewicht ...................................... 209 Aanrijdingssensoren ......................................24 Aanstaande moeders ....................................15 Aansteker .........................................................44 ABS ................................................................ 111 Accu ..................................100, 119, 165, 218 Achteruitkijkspiegel ........................................58 Achteruitkijkspiegel met kompas ................58 Afstandsbediening .........................................88 Airbag, bestuurderszijde ...............................17 Airbag, passagierszijde .................................17 Airbags en opblaasgordijn, inspectie ........29 Airconditioning ................................................66 Alarm ......................................................... 96, 97 Alarmlichten .....................................................53 Alarmsignalen ..................................................97 Alarmsysteem, testen ....................................98 "Approach"-verlichting ..................................60 Auto wassen ................................................. 150 Autobekleding .............................................. 150 Automatische wasstraten .......................... 150 B Bagageruimte .............................. 86, 129, 172 Banden, draairichting ................................. 136 Banden, maataanduiding ........................... 132 Banden, rijeigenschappen ........................ 132 Banden, slijtage-indicatoren ......................133 Banden, snelheidsindices ..........................132 Bandenreparatieset .....................................141 Bandenspanning ..........................................135 Bedieningspaneel in het bestuurdersportier ......................................... 12 Benzinekwaliteit ...........................................216 Bergen ...........................................................117 Beveiliging tegen overbelasting, schuifdak ......................................................... 62 Blaasmonden .................................................. 67 Blokkering achteruitversnelling .................106 Blokkering achteruitversnelling, vijfversnellingsbak ........................................105 Boordcomputer .............................................. 47 Brandstofsysteem ........................................159 Brandstofverbruik ..............................215, 216 Brandstofverbruik, huidig ............................. 48 Buitenspiegels ................................................ 59 C Condensatie .................................................159 Contactsleutel ..............................................103 Controlelampjes ...................................... 39, 40 CRASH MODE .............................................. 28 Cruise control ................................................. 51 D Dashboardkastje ..................................... 83, 94 Dieselpartikelfilter ........................................102 Dimlicht .......................................................... 168 Display ..............................................................43 DSTC ......................................................44, 113 Dynamo ......................................................... 218 E ECC ..................................................................67 Elektrisch bediende zijruiten ........................55 Elektrisch verwarmde voorstoelen .............69 Elektrische aansluiting op middenconsole ...............................................44 Elektrische achterruitverwarming ...............69 Elektrische achteruitkijkspiegelen buitenspiegelverwarming ........................69 Elektronische Startblokkering .....................88 Extra verwarming ............................................76 F "Follow-Me-Home" verlichting ....................60 Functies afstandsbediening .........................88 G Geïntegreerd kinderzitje ...............................33 Gevarendriehoek ......................................... 137 Gewicht ......................................................... 209 Gloeilamp kentekenplaatverlichting ........ 171 Gordelspanners ..............................................16 Gordelwaarschuwing ....................................15 Groot licht ..................................................... 168 OON H Handrem ..........................................................54 Het elektrische systeem ............................ 218 Het stabiliteitssysteem ............................... 113 Hoofdsteunen .................................................84 I In de was zetten .......................................... 151 Informatiedisplay ............................................43 Instapverlichting .......................................... 171 Instrumentenoverzicht, auto met linkse besturing ............................... 8 Instrumentenoverzicht, auto met rechtse besturing ...........................................10 Instrumentenpaneel .......................................38 Instrumentenverlichting .................................45 "Interior Air Quality System", ECC .............71 Interieur .............................................................77 Interieurfilter .....................................................66 Interieurverlichting ..........................................80 K Katalysator .................................................... 217 "Keyless Drive" ...............................................91 Kickdown ...................................................... 107 Kinderen en veiligheid ...................................30 Kinderen in de auto, plaats ..........................32 Kinderslot .........................................................95 Kinderzitje, monteren .....................................35 OOO Kinderzitjes en airbags ................................. 30 Kinderzitjes en SIPS-airbags ...................... 22 Kleurcode ......................................................152 Koelsysteem .................................................100 Koelvloeistof .................................................162 Kofferdeksel ...................................................100 Kompas ijken .................................................. 58 Kooldioxide ....................................................216 Koplampen ...................................................... 45 Koplamphoogteverstelling ........................... 45 Koplampsproeiers ......................................... 49 Koppelingsolie ..............................................162 Koppelingsvloeistof .....................................162 Koude start ....................................................107 Koudemiddel ................................................... 66 Krassen ..........................................................152 L Lading ............................................................129 Lak ...................................................................152 Lakschade .....................................................152 Lambdasonde ...............................................217 Lamphouder ..................................................170 "Let op"-teksten ................................................2 Lichtbundel ...................................................130 Luchtverdeling ................................................ 73 Luchtverdeling, A/C ...................................... 69 M Magnetische zones ....................................... 59 Make-upspiegel ........................................... 172 Maten ............................................................. 209 Meldingen ........................................................43 Milieu ................................................................... 3 Milieubeleid ....................................................... 3 Mistachterlicht ......................................46, 170 Mistlampen ............................................ 45, 170 Motorkap ....................................................... 158 Motorolie ............................................. 160, 212 Motorruimted ................................................ 158 Motorspecificaties ....................................... 210 N Nieuwe auto’s en gladde wegen ............. 100 O Oliefilter ......................................................... 160 Oliekwaliteit .................................................. 212 Onderhoud ................................................... 155 Ontdooier .........................................................69 Ontgrendelen ..................................................93 Opbergmogelijkheden ..................................82 Opblaasgordijn ...............................................24 P PACOS ............................................................20 Parkeerrem ......................................................54 Parkeren ........................................................ 115 Performance ................................................. 180 Poetsen ......................................................... 151 R Recirculatie, A/C ............................................68 Recirculatie, ECC ...........................................71 Regensensor ...................................................50 Relais- en zekeringenkastje ............ 173, 176 Remolie .......................................................... 162 Remsysteem ................................................. 111 Remvloeistof ................................................. 162 Richtingaanwijzers ...............................47, 169 Rijklaar gewicht ........................................... 209 RME ............................................................... 159 Roestwering ................................................. 153 Rugleuning, achter .........................................84 Rugsteun, voorstoel .......................................78 Ruitensproeiers ..............................................49 Ruitenwissers ..................................................49 S Schakelaars op middenconsole .................44 Schoon aan de binnen- en aan de buitenkant .......................................................... 3 Schoonmaken,Auto wassen ..................... 150 Schuifdak .........................................................61 Serviceprogramma ...................................... 156 Servicevergrendeling ....................................89 SIPS-airbags ...................................................22 SIPS-airbagsysteem ......................................23 Slepen ........................................................... 117 Sleutel .............................................................. 88 Sleutelblad ...................................................... 88 Sleutels ............................................................ 88 Smeermiddelen ............................................213 Sproeiervloeistof ..........................................161 SRS, schakelaar ............................................ 21 SRS-systeem .................................................. 19 Stabiliteitssystemen ............................ 44, 114 Stadslichten .................................................... 45 Stadslichten voor .........................................169 Standverwarming ........................................... 74 Standverwarming, accu en brandstof ....... 75 Standverwarming, parkeren ........................ 75 Startblokkering ..................................... 88, 103 Starten met hulpaccu .................................119 Startmotor .....................................................218 Startsysteem ................................................... 91 STC ......................................................... 44, 113 Steenslagplekken ........................................152 Stoel, elektrisch bediende ........................... 79 Stoel, zithouding ............................................ 78 Stuurbekrachtigingsvloeistof ....................163 Stuurslot ........................................................103 Stuurwielafstelling ......................................... 53 Symbolen .......................................................114 T Tankdop ........................................................ 101 Tanken ........................................................... 101 Tankinhoud ................................................... 215 Tankvulklep ............................................ 46, 101 Temperatuur, A/C ..........................................69 Temperatuurknop, ECC ................................72 Timer, A/C ........................................................69 Timer, ECC ......................................................71 Totaalgewicht ............................................... 209 Trekhaak .............................................. 122, 124 Type-aanduidingen ..................................... 208 U Uitstoot .......................................................... 215 V Veiligheidsgordels ...............................14, 151 Velgen ............................................................ 134 Ventilator, A/C ................................................68 Ventilator, ECC ...............................................70 Vergrendelen ...................................................93 Vergrendeling .......................................... 87, 91 Verlichting ..................................................... 167 Verlichting achter ........................................ 169 Verlichtingspaneel ..........................................45 Versnellingsbak, automatische ................ 107 Versnellingsbak, handgeschakelde ......... 105 Verzorging ..................................................... 149 OOP Vierwielaandrijving ...................................... 110 Viscositeit ...................................................... 212 Vlekken .......................................................... 150 Vloeistoffen ................................................... 213 Vloermatten .....................................................83 Voertuiggegevens ....................................... 156 Vogelpoep .................................................... 150 "Voorzichtig"-teksten ....................................... 2 W Waarschuwingslampjes ....................... 39, 40 Waarschuwingslampjes, AIRBAG-systeem ...........................................18 Waarschuwingsteksten .................................. 2 Whiplash-letsels .............................................25 WHIPS-systeem en kinderzitjes .................25 WHIPS .............................................................25 Wielen, monteren ........................................ 140 Wielmoeren .................................................. 134 Winterbanden .............................................. 133 Wisselen van lichtstanden ...........................47 Wisserbladen ............................................... 164 Z Zekeringen .................................................... 173 Zijmarkeringslicht ........................................ 169 Zonnescherm, schuifdak ..............................62 Zuinig rijden .................................................. 100 OOQ 2005 VOLVO S40 6968 TP 7463 (Dutch). AT 0446. Printed in Sweden, Elanders Infologistics Väst AB, Mölnlycke 2004 INSTRUCTIEBOEKJE VOLVO S40 TP 7463 2005
* Your assessment is very important for improving the work of artificial intelligence, which forms the content of this project
advertisement