advertisement
▼
Scroll to page 2
of
460
WEB EDITION GEBRUIKERSHANDLEIDING BESTE VOLVO-BEZITTER, DANK U DAT U GEKOZEN HEBT VOOR VOLVO! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto’s ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in deze eigenaarshandleiding. Inhoud 01 Inleiding Bedieningsinformatie................................ Gebruikershandleiding lezen..................... Digitale gebruikershandleiding in auto...... Vastlegging van gegevens........................ Accessoires en extra uitrusting................. Informatie op internet................................ Volvo ID..................................................... Milieubeleid van Volvo Car Corporation... Milieu-aspecten van het instructieboekje. Gelaagd glas............................................. 02 Veiligheid 13 13 16 19 20 20 21 22 24 24 Algemeen over veiligheidsgordels............ Veiligheidsgordel - om doen..................... Veiligheidsgordel - losmaken.................... Veiligheidsgordel - zwangerschap............ Gordelwaarschuwing................................ Gordelspanners........................................ Veiligheid - waarschuwingssymbool......... Airbagsysteem.......................................... Airbag aan de bestuurderszijde................ Passagiersairbag...................................... Passagiersairbag - activering/deactivering*........................................................... SIPS-airbags............................................. SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/zittingverhoger.................................................... Opblaasgordijnen (IC-systeem)................ Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming).................................. WHIPS - kinderzitje................................... WHIPS - zithouding.................................. Als de systemen activeren........................ Algemene informatie over de Safety mode......................................................... Safety mode - startpoging........................ Safety mode - auto verrijden.................... 26 27 28 28 29 29 30 31 32 32 Algemeen over kinderveiligheid................ Kinderzitje................................................. Kinderzitje - positie................................... Kinderzitje - ISOFIX................................... ISOFIX - afmetingscategorieën................. ISOFIX - soorten kinderzitjes.................... Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten............................................................. 01 02 02 2 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 34 35 36 37 37 38 39 40 41 42 42 43 44 48 49 49 51 53 Inhoud 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht................................ Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht............................. Instrumentenpaneel.................................. Instrumentenpaneel, analoog - overzicht. Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht... Eco guide & Power guide*........................ Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen.................................................. Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen................................. Buitentemperatuur.................................... Dagtellers.................................................. Klok........................................................... Instrumentenpaneel - licenties.................. Displaysymbolen....................................... Volvo Sensus............................................ Sleutelstanden.......................................... Sleutelstanden - functies in verschillende standen..................................................... Voorstoelen............................................... Voorstoelen - elektrisch bediend*............. Achterbank................................................ 55 58 61 61 62 65 Stuurwiel................................................... 82 Elektrische stuurverwarming*................... 83 Bedieningspaneel verlichting.................... 84 Stadslichten vóór en achterlichten........... 86 Dagrijlicht.................................................. 86 Tunneldetectie*......................................... 87 Groot licht/dimlicht................................... 87 Automatisch groot licht*........................... 88 Actieve xenonkoplampen*........................ 91 Mistachterlicht.......................................... 92 Remlichten................................................ 92 Alarmlichten.............................................. 93 Richtingaanwijzer...................................... 93 Interieurverlichting..................................... 94 Follow Me Home-verlichting..................... 95 Approach-verlichting................................. 96 Koplampen - lichtbundel aanpassen........ 96 Wissers en -sproeiers............................... 96 Elektrisch bediende ruiten........................ 98 Zonnescherm*......................................... 100 Buitenspiegels......................................... 100 Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming............................................. 101 Achteruitkijkspiegel................................. 102 Kompas*................................................. Schuifdak*............................................... Menufuncties - instrumentenpaneel....... Menu-overzicht - instrumentenpaneel.... Meldingen............................................... Meldingen - functies............................... MY CAR.................................................. Boordcomputer....................................... Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel..................................................... Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel..................................................... Boordcomputer - aanvullende informatie Boordcomputer - rijstatistiek*................. 03 03 03 66 68 70 70 71 71 72 75 76 77 78 79 81 103 104 106 107 107 109 109 110 112 116 120 121 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 3 Inhoud 04 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling...................................................... Werkelijke temperatuur........................... Sensoren - klimaat.................................. Luchtkwaliteit.......................................... Luchtkwaliteit - interieurfilter................... Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)*............................................ Luchtkwaliteit - IAQS*............................. Luchtkwaliteit - materialen...................... Menu-instellingen - klimaat..................... Luchtverdeling passagiersruimte............ Elektronische klimaatregeling, ECC........ Elektrisch verwarmde voorstoelen*........ Elektrisch verwarmde achterbank*......... Ventilator................................................. Automatische regeling............................ Temperatuurregeling passagiersruimte.. Airconditioning........................................ Voorruit ontwasemen en ontdooien........ Luchtverdeling - recirculatie................... Luchtverdeling - tabel............................. Motor- en interieurverwarming*.............. 123 124 124 124 125 Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen............................................. Motor- en interieurverwarming* - direct uitschakelen............................................ Motor- en interieurverwarming* - timers. Motor- en interieurverwarming* - meldingen.......................................................... Extra verwarming*................................... Extra verwarming op brandstof*............. Extra verwarming op stroom*................. 138 139 139 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden............................. Middenconsole....................................... Middenconsole - aansteker en asbak*... Dashboardkastje..................................... Inlegmatten*............................................ Make-upspiegel...................................... Middenconsole - 12V-aansluiting........... Lading vervoeren.................................... Lading vervoeren - lange lading............. Lading vervoeren - doorsteekluik........... Lading op het dak................................... Verankeringsogen................................... Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen*.................................... 12V-aansluiting kofferbak*...................... 04 04 05 4 125 126 126 127 127 129 130 130 131 131 132 132 133 134 135 137 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 141 143 143 144 146 148 148 148 149 149 149 150 151 152 152 153 153 154 Inhoud 06 Sloten en alarm Transpondersleutel................................. 156 Transpondersleutel - verlies ................... 156 Transpondersleutel - personalisering*.... 157 Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie.... 158 Vergrendelingsindicatie........................... 159 Elektronische startblokkering.................. 159 Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem*............................... 160 Transpondersleutel - functies................. 160 Transpondersleutel - bereik.................... 161 Transpondersleutel met PCC* - unieke functies................................................... 162 Transpondersleutel met PCC* - bereik... 163 Afneembaar sleutelblad.......................... 164 Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen............................................. 164 Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen....................................................... 165 Privacy locking*....................................... 165 Transpondersleutel - batterij vervangen. 167 Keyless Drive*......................................... 168 Keyless Drive* - bereik transpondersleutel............................................................ 168 Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel.................................. 169 Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel...................... Keyless Drive* - vergrendelen................. Keyless Drive* - ontgrendelen................. Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad .................................................... Keyless Drive* - vergrendelingsinstellingen.......................................................... Keyless Drive* - locatie antennes........... Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant............................................... Portier handmatig vergrendelen............. Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde................................................... Doorluchtfunctie...................................... Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje....................................................... Vergrendelen/ontgrendelen - kofferdeksel............................................................ Safelock-functie*..................................... Kinderslot - handmatige activering......... Kinderslot - elektrische activering*......... Alarm....................................................... Alarmindicatie......................................... Alarmsysteem - automatische herinschakeling....................................................... 169 170 170 Alarmsysteem - transpondersleutel defect...................................................... Alarmsignalen......................................... Beperkt alarmniveau............................... Typegoedkeuring - transpondersleutelsysteem................................................... 06 06 06 171 182 182 182 183 171 172 172 173 174 175 175 176 178 179 179 180 181 181 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5 Inhoud 07 Rijhulp Actief chassis - FOUR-C*....................... Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen................................................ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening................................................ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen.......................... Verkeersbordinformatie (RSI)*................. Verkeersbordenherkenning (RSI)* bediening................................................ Verkeersbordinformatie (RSI)* beperkingen.......................................................... Snelheidsbegrenzer................................ Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies....................................... Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen.. Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand.................................... Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding snelheid........................................... Snelheidsbegrenzer - uitschakelen......... Cruisecontrol*......................................... Cruisecontrol* - snelheid regelen............ Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand.................................... 185 185 186 Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten...................................................... 198 Cruisecontrol* - uitschakelen.................. 199 Adaptieve cruisecontrol - ACC*.............. 199 Adaptieve cruisecontrol* - functie........... 200 Adaptieve cruisecontrol* - overzicht....... 202 Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen........................................................... 203 Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen................................................... 204 Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by................................ 205 Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen....................................... 206 Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen. 206 Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent 206 Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen................................ 208 Radarsensor............................................ 209 Radarsensor - beperkingen.................... 209 Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen........................... 211 Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen............................................... 212 Afstandswaarschuwing*.......................... 214 Afstandswaarschuwing* - beperkingen.. 215 Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen............................................... 216 City Safety™........................................... 217 City Safety™ - functie............................. 217 City Safety™ - bediening........................ 218 City Safety™ - beperkingen.................... 219 City Safety™ - lasersensor..................... 221 City Safety™ - symbolen en meldingen. 223 Collision Warning*................................... 224 Collision Warning* - functie..................... 225 Collision Warning* - detectie van fietsers 226 Collision Warning* - detectie van voetgangers................................................... 227 Collision Warning* - bediening................ 228 Collision Warning* - beperkingen........... 230 Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor......................................... 231 Collision Warning* - symbolen en meldingen.......................................................... 233 Driver Alert System*................................ 235 Driver Alert Control (DAC)*...................... 235 Driver Alert Control (DAC)* - bediening... 236 Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen............................................... 237 Rijbaanassistent (LDW)*.......................... 238 07 07 07 6 188 190 190 192 193 193 194 194 195 196 196 197 198 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Inhoud 08 Starten en rijden Rijbaanassistent (LDW) - functie............. Rijbaanassistent (LDW) - bediening........ Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen.... Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen............................................... Rijbaanassistent (LKA)*........................... Rijbaanassistent (LKA) - functie.............. Rijbaanassistent (LKA) - bediening......... Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen..... Rijbaanassistent (LKA) - symbolen en meldingen............................................... Parkeerhulp*............................................ Park Assist* - functie............................... Parkeerhulp* - aan de achterzijde........... Park Assist* - aan de voorzijde............... Park Assist* - storingsindicatie............... Park Assist* - sensoren schoonmaken... Parkeerhulpcamera*................................ Parkeerhulpcamera - instellingen........... Park Assist-camera - beperkingen......... Actieve parkeerhulp (PAP)*..................... Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie....... Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie....... 239 239 240 Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen.......................................................... Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen.......................................... BLIS*....................................................... BLIS* - bediening.................................... CTA* ....................................................... BLIS - symbolen en meldingen............... Stuurkrachtinstelling*.............................. Typegoedkeuring - radarsysteem........... 258 260 260 261 263 265 265 266 Alcoholslot*............................................. Alcoholslot* - functies en bediening....... Alcoholslot* - opslag............................... Alcoholslot* - vóór het starten van de motor....................................................... Alcoholslot* - waar u op moet letten....... Alcoholslot* - symbolen en meldingen... Motor starten.......................................... Motor afzetten......................................... Stuurslotfout........................................... Afstandsstart (ERS)*................................ Afstandsstart (ERS) - bediening.............. Afstandsstart (ERS) - symbolen en meldingen..................................................... Motor starten, FlexiFuel.......................... Starthulp met accu.................................. Versnellingsbakken................................. Handgeschakelde versnellingsbak......... Schakelindicator*.................................... Automatische versnellingsbak Geartronic*.............................................. Automatische versnellingsbak Powershift*.............................................. Keuzehendelblokkering........................... Hellingrem (HSA)*.................................... 268 268 269 07 07 08 241 242 243 244 245 246 247 247 249 249 250 250 251 254 255 255 256 256 269 271 272 273 274 274 275 275 277 278 279 281 281 282 282 286 288 289 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 7 Inhoud Vierwielaandrijving - AWD*..................... 289 Start/Stop*.............................................. 290 Start/Stop* - functie en bediening.......... 291 Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet................................................ 292 Start/Stop* - automatische motorstart... 293 Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet................................................ 294 Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak.......... 295 Start/Stop* - instellingen......................... 295 Start/Stop* - symbolen en meldingen..... 297 ECO*....................................................... 299 Rempedaal.............................................. 301 Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem... 302 Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten.................................. 302 Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops............................................... 303 Parkeerrem.............................................. 304 Doorwaaddiepte..................................... 308 Oververhitting.......................................... 308 Rijden met een geopend(e) achterklep/ kofferdeksel............................................ 309 Overbelasting - startaccu....................... 309 Voorbereidingen bij lange reizen............. Rijden tijdens de winter........................... Tankvulklep - openen/sluiten.................. Tankvulklep - handmatig openen........... Brandstof tanken.................................... Brandstof - gebruik................................. Brandstof - benzine................................ Brandstof - diesel.................................... Katalysatoren.......................................... Brandstof - bio-ethanol E85................... Roetfilter dieselmotor (DPF).................... Zuinig rijden............................................ Rijden met een aanhanger*..................... Rijden met een aanhanger* - handgeschakelde versnellingsbak...................... Rijden met een aanhanger* - automatische versnellingsbak............................... Trekhaak*................................................ Afneembare trekhaak* - opbergen.......... Afneembare trekhaak* - specificaties..... Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren............................................. Trailer Stability Assist (TSA).................... Slepen..................................................... 310 310 311 311 312 312 313 314 316 316 317 318 319 Sleepoog................................................. 328 Bergen..................................................... 329 08 08 08 8 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 320 321 321 322 322 323 326 327 Inhoud 09 Wielen en banden Banden - onderhoud............................... Banden - draairichting............................ Banden - slijtage-indicator...................... Banden - bandenspanning..................... Wiel- en velgmaten................................. Banden - maten...................................... Banden - lastindex.................................. Banden - snelheidsklassen..................... Wielbouten.............................................. Winterbanden.......................................... Wielen verwisselen - wielen verwijderen. Wielen verwisselen - monteren............... Gevarendriehoek..................................... Gereedschap.......................................... Krik*......................................................... EHBO-set*............................................... Bandenspanningscontrolesysteem*....... Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - algemeen................................ Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - aanpassen (herkalibreren)...... Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - status...................................... Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - activeren/deactiveren............. 10 Onderhoud en service 332 333 334 334 336 336 337 337 338 338 339 342 343 344 344 345 345 Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - adviezen................................. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - runflat-banden*....................... Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - bij een lage bandenspanning.. Bandenspanningscontrolesysteem (TM)* Noodreparatieset voor banden............... Noodreparatieset voor banden - positie. Noodreparatieset voor banden - overzicht......................................................... Noodreparatieset voor banden - bediening......................................................... Noodreparatieset voor banden - reparatieresultaat controleren........................... Noodreparatieset voor banden - banden oppompen............................................... Noodreparatieset voor banden - afdichtmiddel..................................................... Typegoedkeuring - bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)......................... 349 349 Serviceprogramma van Volvo................. Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie*................................................. Auto opnemen........................................ Motorkap - openen en sluiten................. Motorruimte - overzicht.......................... Motorruimte - controle............................ Motorolie - algemeen.............................. Motorolie - controleren en bijvullen........ Koelvloeistof - peil.................................. Rem- en koppelingsvloeistof - peil......... Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil......... Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen................................................ Lamp vervangen - algemeen.................. Lamp vervangen - koplampen................ Lampen verwisselen - afdekkap groot-/ dimlichtlampen........................................ Lamp vervangen - dimlicht..................... Lamp vervangen - groot licht.................. Lamp vervangen - verstraler................... Lampen vervangen - richtingaanwijzers voorzijde.................................................. Lamp vervangen - verlichting achter...... 09 09 10 346 347 347 350 350 352 353 354 354 356 357 358 359 366 366 369 371 371 373 373 374 379 380 380 381 381 382 383 384 385 385 386 386 348 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 9 Inhoud 11 Specificaties Lamp vervangen - positie lampen achterzijde......................................................... 387 Lamp vervangen - kentekenplaatverlichting.......................................................... 388 Lamp vervangen - verlichting in kofferbak.......................................................... 388 Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel................................................. 388 Lampen - specificaties ........................... 389 Wisserbladen.......................................... 390 Sproeiervloeistof - bijvullen..................... 391 Startaccu - algemeen.............................. 392 Accu - symbolen..................................... 394 Startaccu - vervangen............................. 394 Accu - Start/Stop.................................... 396 Elektrisch systeem.................................. 399 Zekeringen - algemeen........................... 399 Zekeringen - in motorruimte................... 401 Zekeringen - onder dashboardkastje...... 405 Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje............................................. 407 Zekeringen - in kofferbak........................ 409 Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte............................................ 410 Wasstraat................................................ 412 Poetsen en in de was zetten................... Water- en vuilafstotende laag................. Roestwering............................................ Interieur reinigen..................................... Lakschade............................................... 413 414 415 415 416 Type-aanduidingen................................. Maten...................................................... Gewichten............................................... Trekgewicht en kogeldruk....................... Motorspecificaties................................... Motorolie - ongunstige rijomstandigheden.......................................................... Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid....... Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid.. Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid......................................................... Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid. Stuurbekrachtigingsvloeistof - kwaliteit.. Sproeiervloeistof - kwaliteit en hoeveelheid......................................................... Brandstoftank - inhoud........................... Brandstofverbruik en CO2-uitstoot......... Banden - goedgekeurde bandenspanning......................................................... 10 10 11 10 420 423 424 425 427 429 430 432 433 435 435 435 436 437 442 Inhoud 12 Alfabetisch register Alfabetisch register................................. 446 12 11 INLEIDING 01 Inleiding Bedieningsinformatie Gebruikershandleiding lezen Uw auto is voorzien van een beeldscherm waarop u informatie kunt vinden over de werking van uw auto1. Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Bij auto’s met gebruikershandleiding vormt de gebruikershandleiding in drukvorm een aanvulling op deze informatie en bevat belangrijke tekst, de nieuwste gegevens en handige instructies, wanneer u de informatie op het beeldscherm om praktische redenen niet kunt lezen. Wanneer u de taalinstelling voor het beeldscherm wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde informatie niet overeenkomt met de wettelijke bepalingen en voorschriften die in uw land gelden. BELANGRIJK U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de geldende wetgeving en voorschriften in acht neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto volgens Volvo’s adviezen in het instructieboekje onderhoudt en bedient. Bij afwijkingen in de informatie op het beeldscherm en die in het gedrukte boekje, geldt altijd de informatie in drukvorm. 1 Gebruikershandleiding in mobiele apparaten 01 Bij het doornemen van de gebruikershandleiding maakt u kennis met nieuwe functies, krijgt u tips hoe u het beste in verschillende situaties met de auto kunt omgaan en leert u hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in de gebruikershandleiding. De specificaties, constructiegegevens en afbeeldingen in deze gebruikershandleiding zijn niet bindend. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. © Volvo Car Corporation N.B. Het instructieboekje is te downloaden als app (geldt voor bepaalde modellen en mobiele telefoons), zie www.volvocars.com. De app biedt tevens video’s en doorzoekbare informatie en eenvoudige navigatie tussen de verschillende hoofdstukken. Opties/accessoires Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje* in de gebruikershandleiding. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in de gebruikershandleiding ook de opties (van fabriekswege gemonteerde uitrus- Geldt voor bepaalde automodellen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 13 01 Inleiding 01 || ting) en bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrusting) beschreven. De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto’s aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale weten regelgeving. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvodealer. Speciale teksten WAARSCHUWING Waarschuwingsteksten geven informatie over kans op letsel. BELANGRIJK Belangrijk-teksten geven informatie over kans op materiële schade. N.B. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en adviezen die het gebruik van bepaalde mogelijkheden en functies vergemakkelijken. Voetnoot In de gebruikershandleiding komt informatie voor in de vorm van een voetnoot onder aan 14 de pagina. Deze informatie vormt een aanvulling op de tekst waar het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cijfers. Gevaar voor lichamelijk letsel Displaymeldingen In de auto zijn displays aanwezig waarop menuteksten en displaymeldingen kunnen worden weergegeven. Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding onderscheiden zich van de normale tekst. Voorbeeld van menuteksten en displaymeldingen: Media, Locatie wordt verstuurd. Stickers Er zitten verschillende soorten stickers in de auto om belangrijke informatie op een simpele en duidelijke manier over te dragen. De stickers in de auto zijn van de onderstaande aflopende waarschuwings-/informatiegraad. G031590 Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. 01 Inleiding Gevaar voor materiële schade Informatie voerd, staan genummerd in de gebruikershandleiding. 01 Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in materiële schade. G031593 G031592 Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart tekstveld. N.B. De in het instructieboekje afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Procedurelijsten Er komen genummerde en ongenummerde pijlen voor. Ze worden gebruikt om een bepaalde beweging weer te geven. Pijlen met een letter dienen om een beweging weer te geven waarbij de onderlinge volgorde niet van belang is. Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen op de standaardmanier genummerd met normale cijfers. Positielijsten Op overzichtsfiguren die de positie van onderdelen aangeven worden rode cirkels met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij de afbeelding, met een beschrijving van de weergegeven objecten. Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitge}} 15 01 Inleiding 01 || Opsommingslijsten Digitale gebruikershandleiding in auto Bij opsommingen in de gebruikershandleiding wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst. De gebruikershandleiding is weer te geven op het beeldscherm in de auto2. De informatie is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende hoofdstukken verloopt eenvoudig. Bijvoorbeeld: • • Koelvloeistof Motorolie Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie verwijst naar andere artikelen met aanverwante informatie. Afbeeldingen Digitale gebruikershandleiding openen - druk op de MY CAR-knop op de middenconsole, druk op OK/MENU en kies Gebruikershandleiding. Voor elementaire navigatiefuncties, zie Systeembediening. Hier volgt een gedetailleerde beschrijving. De afbeeldingen in de handleiding zijn soms schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrustingsniveau en de markt. neer een artikel wordt voortgezet op de volgende pagina. Vervolg van de vorige pagina || Dit symbool staat links bovenaan wanneer Gerelateerde informatie • Milieu-aspecten van het instructieboekje (p. 24) • Informatie op internet (p. 20) 2 16 Geldt voor bepaalde automodellen. vinden. • Categorieën - Alle artikelen geordend naar categorieën. • Favorieten - Snelkoppeling naar favoriete artikelen. • Quick Guide - Een selectie van artikelen voor veelgebruikte functies. Kies het informatiesymbool in de rechter onderhoek voor informatie over de digitale gebruikershandleiding. N.B. De digitale gebruikershandleiding is tijdens het rijden niet beschikbaar. Zie ommezijde }} Dit symbool staat rechts onderaan wan- een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina. • Zoeken - Zoekfunctie om een artikel te Startpagina van de gebruikershandleiding. U kunt op vier verschillende manieren informatie vinden in de digitale gebruikershandleiding: 01 Inleiding Zoeken 3. Om over te schakelen op de invoer van cijfers of speciale tekens of om te zoeken, draait u aan TUNE, totdat een van de opties (zie verklaring in volgende tabel) in de lijst voor het wisselen van invoerstand (2) verschijnt en druk vervolgens op OK/ MENU. 123/AB C Met OK/MENU kunt u wisselen tussen cijfers en letters. MEER Met OK/MENU kunt u overschakelen op de invoer van speciale tekens. OK Voer de zoekopdracht uit. Draai aan TUNE om een treffer te kiezen en druk vervolgens op om OK/MENU het bijbehorende artikel te openen. Zoeken met behulp van het schrijfwiel. Tekenlijst. Invoerstand wijzigen (zie de volgende tabel). Gebruik het schrijfwiel om een zoekterm in te voeren, bijvoorbeeld ‘veiligheidsgordel’. a|A ||} Tussen kleine en hoofdletters wisselen met OK/MENU. 01 Van het tekstwiel naar het zoekveld wisselen. De cursor verplaatsen met TUNE. Eventuele spelfouten wissen met EXIT. Om terug te gaan naar het tekstwiel op OK/MENU drukken. Let erop dat u de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel kunt gebruiken bij bewerkingen in het zoekveld. 1. Draai aan TUNE tot de gewenste letter verschijnt en druk ter bevestiging op OK/ MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van het bedieningspaneel op de middenconsole zijn te gebruiken. 2. Ga verder met de volgende letter enz. }} 17 01 Inleiding 01 || Tekst invoeren met numeriek toetsenbord Categorieën De artikelen van de gebruikershandleiding zijn geordend naar hoofdcategorieën en ondercategorieën. Hetzelfde artikel ligt mogelijk in meerdere categorieën zodat het gemakkelijker te vinden is. kel te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. In een artikel navigeren Draai aan TUNE om door de categorieboom te navigeren en druk op OK/MENU om een ) of artikel (aancategorie (aangeduid met geduid met ) te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Favorieten Numeriek toetsenbord. Een andere manier om tekens in te toetsen/ voeren is met behulp van de toetsen op de middenconsole: 0–9, * en #. Zo wordt bij een druk op 9 wordt een kolom weergegeven met alle tekens3 onder deze toets, zoals w, x, y, z en 9. Bij snel indrukken van de toets bladert u met de cursor door deze tekens. • • Blijf met de cursor op het te kiezen teken staan - het teken verschijnt op de schrijfregel. Wis/annuleer uw keuze met EXIT. Houd om een cijfer in te voeren de toets met het gewenste cijfer ingedrukt. 3 18 Hier vindt u de artikelen die als favorieten zijn opgeslagen. Om een artikel als favoriet te markeren, zie de rubriek ‘In een artikel navigeren’ hieronder. Draai aan TUNE om in de favorietenlijst te navigeren en druk op OK/MENU om een artikel te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Quick Guide Hier vindt u een aantal artikelen om de meest gebruikte functies van de auto te leren kennen. De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar, maar staan hier om er snel bij te kunnen. Draai aan TUNE om in de Quick Guide te navigeren en druk op OK/MENU om een arti- De schrijftekens voor de verschillende toetsen kunnen per markt/land/taal variëren. Home - naar de startpagina van de gebruikershandleiding gaan. Favoriet - het artikel als favoriet toevoegen/verwijderen. U kunt ook op de FAVknop op de middenconsole drukken om een artikel als favoriet toe te voegen/te verwijderen. Gemarkeerde link - naar een gelinkt artikel gaan. Speciale teksten - als het artikel waarschuwings-, belangrijk- of NB-teksten bevat, worden het bijbehorende symbool en het aantal van dergelijke teksten in het artikel getoond. 01 Inleiding Draai aan TUNE om de links door te nemen of een artikel omhoog of omlaag te schuiven. Als het beeldscherm naar het begin/eind van een artikel is geschoven, zijn de opties Home en Favoriet bereikbaar door een stap omhoog/omlaag te gaan. Druk op OK/MENU om de keuze/gemarkeerde link te activeren. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Vastlegging van gegevens Bepaalde gegevens over de werking en functionaliteit van de auto en eventuele (bijna-)aanrijdingen worden door de auto vastgelegd. Uw auto is voorzien van enkele computers met als taak de werking en functionaliteit van de auto continue te bewaken. Bepaalde computers leggen mogelijk ook gegevens vast bij registratie van een storing tijdens normale ritten. Bovendien worden er gegevens opgeslagen bij een aanrijding of bijna-aanrijding. Vastlegging van de gegevens is enerzijds bedoeld om technici te helpen bij het vaststellen en verhelpen van storingen in de auto en anderzijds om ervoor te zorgen dat Volvo voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Volvo gebruikt de gegevens bovendien voor onderzoek ter verbetering van de kwaliteit en veiligheid, daar de gegevens kunnen bijdragen tot een groter inzicht in de omstandigheden waarin ongelukken en/of letsel ontstaan. De gegevens kunnen duidelijkheid geven over de status en werking van verschillende autosystemen en -modulen waaronder die voor de motor, gasklep, besturing en remmen. De gegevens kunnen informatie bevatten over uw rijstijl, zoals de rijsnelheid, het gebruik van het rem- of gaspedaal en de stuuruitslag en het wel of niet dragen van de veiligheidsgordel door bestuurder en eventuele passagier(s). De gegevens kunnen om de eerder vermelde redenen voor een begrensde tijd worden vastgelegd tijdens het rijden, tijdens een aanrijding of bij een bijna-ongeluk. Volvo kan de gegevens opslaan zolang deze kunnen bijdragen tot een verbetering en verdere verhoging van de veiligheid en kwaliteit en zolang de wet- en regelgeving waaraan Volvo gehouden is dit voorschrijft. 01 Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zonder de toestemming van de eigenaar van de auto vrijgeven aan derden. Volvo Car Corporation kan echter op last van de nationale wet- en regelgeving gedwongen worden om dergelijke gegevens te verstrekken aan instanties, zoals de politie, of anderen die krachtens de wet de gegevens kunnen opeisen. Om de door de computers van de auto vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren is speciale technische apparatuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo, en de werkplaatsen die een contract hebben met Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in verband met reparatie en onderhoud worden doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opgeslagen en gehanteerd en dat ze in overeenstemming met de geldende wetgeving worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. 19 01 Inleiding 01 Accessoires en extra uitrusting Informatie op internet Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires en extra uitrusting kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. Op www.volvocars.com vindt u meer informatie over uw auto. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de computersystemen van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u daarom altijd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires of extra uitrusting monteert die in verbinding staan/staat met of van invloed zijn/is op het elektrische systeem. Warmtereflecterende voorruit* De voorruit is voorzien van een warmtereflecterende film (IR) die de ingestraalde warmte in de passagiersruimte beperkt. Montage van elektronische uitrusting, zoals een transponder, achter een ruit met een warmtereflecterende film heeft mogelijk een negatieve invloed op de werking en prestaties van de uitrusting. Voor optimale werking van moet de elektronische uitrusting gemonteerd worden op dat deel van de voorruit waar geen warmtereflecterende film is aangebracht (zie gemarkeerd veld op afbeelding). 20 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Met een persoonlijke Volvo ID kunt u inloggen op My Volvo web, een persoonlijke webpagina voor u en uw auto. Veld waar geen IR-film is aangebracht. A is de afstand tussen de bovenkant van de voorruit en het begin van het veld. B is de afstand tussen de bovenkant van de voorruit en het eind van het veld. Maten A 40 mm B 80 mm QR-code Voor het uitlezen van de QR-code hebt u een QR-codelezer nodig die als extra programma (app) verkrijgbaar is voor tal van mobiele telefoons. QR-codelezers zijn bijvoorbeeld te downloaden via App Store, Windows Phone of Google Play. 01 Inleiding Volvo ID Volvo ID is uw persoonlijke ID die u toegang biedt tot diverse diensten4. Voorbeeld van diensten: • My Volvo - Uw persoonlijke website voor u en uw auto. • Auto met internetaansluiting* - bepaalde functies en diensten vereisen dat u uw auto hebt geregistreerd op een persoonlijke Volvo ID, bijvoorbeeld om een adres van een kaartdienst op internet rechtstreeks naar uw auto te kunnen sturen. • Volvo On Call, VOC* - Volvo ID wordt gebruikt bij het inloggen op de mobiele Volvo On Call-app. • My Volvo - Geef het e-mailadres aan en volg de instructies. • Bij een auto met internetaansluiting* Geef het e-mailadres aan in de app die Volvo ID vereist en volg de instructies. Of druk op de verbindingsknop op de middenconsole en kies Apps Instellingen en volg de instructies. • Volvo On Call, VOC* - Laad de nieuwste versie van de VOC-app. Kies op de startpagina voor het aanmaken van een Volvo ID, geen een e-mailadres aan en volg de instructies. Voordelen van Volvo ID • • Een gebruikersnaam en een wachtwoord voor online diensten, d.w.z. u hoeft slechts één gebruikersnaam en één wachtwoord te onthouden. 01 opvolgen in het e-mailbericht dat automatisch wordt verstuurd naar het opgegeven e-mailadres. Een Volvo ID kan via de volgende diensten worden aangemaakt: Gerelateerde informatie • Informatie op internet (p. 20) Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/ wachtwoord voor een dienst (bijvoorbeeld VOC) worden deze ook automatisch voor andere diensten gewijzigd (bijvoorbeeld My Volvo) Volvo ID aanmaken Om een Volvo ID aan te maken moet u een persoonlijk e-mailadres opgeven. Om de registratie te voltooien moet u de instructies 4 Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 21 01 Inleiding 01 Milieubeleid van Volvo Car Corporation een fabriek die zeer schoon is en efficiënt met hulpbronnen omgaat. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieueisen en is bovendien geproduceerd in Zorg voor het milieu is een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation die van invloed zijn op alle activiteiten. We zijn ervan overtuigd dat onze klanten onze zorg voor het milieu delen. Volvo Car Corporation is gecertificeerd volgens de milieunorm ISO 14001 voor alle fabrieken en de meeste andere eenheden. We eisen bovendien van onze samenwerkingspartners dat ze systematisch aan milieuzorg doen. 22 Brandstofverbruik Efficiënte uitlaatgasreiniging De auto’s van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het algemeen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. Uw Volvo is gebouwd volgens het concept ‘Schoon aan binnen- en buitenkant’ – een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. Als bestuurder kunt uw steentje bijdragen aan een verlaging van het brandstofverbruik. Lees voor meer informatie de tekst onder het kopje Spaar het milieu. Schone lucht in passagiersruimte Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen. 01 Inleiding Een geavanceerd luchtreinigingssysteem, IAQS* (Interior Air Quality System), zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Het systeem bestaat uit een elektronische sensor en een koolstoffilter. De binnenkomende lucht wordt continu gecontroleerd en als het gehalte aan bepaalde schadelijke gassen zoals koolmonoxide te hoog oploopt, wordt de luchtinlaat gesloten. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Het koolstoffilter zorgt ervoor dat stikstofoxiden, laaghangend ozon en koolwaterstoffen niet binnendringen. van ons systeem. Volvo stelt duidelijke milieueisen aan de outillage van onze werkplaatsen om te voorkomen dat er schadelijke stoffen vrijkomen in het milieu. Het personeel in de werkplaatsen van Volvo beschikt over de kennis en het gereedschap om optimale zorg voor het milieu te kunnen garanderen. Spaar het milieu U kunt eenvoudig meehelpen het milieu te beschermen – hier volgen enkele tips: • Voorkom stationair draaien – zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich aan de plaatselijke voorschriften. • • Rijd economisch – rijd anticiperend. • Gebruik vóór een koude start altijd de motorverwarming*, als de auto hiermee is uitgerust – dit verbetert de startgewilligheid, beperkt de slijtage bij koud weer en zorgt ervoor dat de motor sneller op bedrijfstemperatuur komt, waardoor het brandstofverbruik en de uitstoot afnemen. • Bij hoge snelheden neemt het verbruik aanzienlijk toe vanwege de grotere luchtweerstand – bij een verdubbeling van de snelheid neemt de luchtweerstand met een factor vier toe. • Hanteer afvalstoffen die schadelijk voor het milieu zijn, zoals accu’s en olie, op een milieuvriendelijke manier. Neem con- Interieur Het interieur van een Volvo werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. Er is extra veel aandacht besteed aan de selectie van milieuvriendelijke materialen. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. Op die manier draagt u bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel Voer service en onderhoud uit volgens de aanwijzingen in de gebruikershandleiding – houd de geadviseerde intervallen in het Service- en garantieboekje aan. tact op met een werkplaats bij twijfel over de juiste manier van verwerken van dergelijk afval – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 01 Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld besparen, zuiniger omspringen met de hulpbronnen op aarde en uw auto langer doen meegaan. Voor meer informatie en meer adviezen, zie , Eco guide (p. 65) en Zuinig rijden (p. 318) en Brandstofverbruik (p. 437). Recycling Milieumatig verantwoorde recycling van de auto vormt een belangrijk aspect van de milieuzorg van Volvo. De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste eigenaar van de auto wordt daarom verzocht contact op te nemen met een dealer voor de locatie van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf. Gerelateerde informatie • Milieu-aspecten van het instructieboekje (p. 24) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 23 01 Inleiding 01 Milieu-aspecten van het instructieboekje De papiervezels waarvan deze publicatie gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Het Forest Stewardship Council®-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Gerelateerde informatie • 24 Milieubeleid van Volvo Car Corporation (p. 22) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gelaagd glas Gelaagd glas Het glas is verstevigd voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. De voorruit en de zijruiten zijn gemaakt van gelaagd glas*. VEILIGHEID 02 Veiligheid Algemeen over veiligheidsgordels 02 Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel tijdens het rijden om hebben. Waar u op moet letten • Gebruik geen klemmen of andere accessoires waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken. • De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen aan de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. WAARSCHUWING Span de heupgordel over de heupen door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik). Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, wordt de bewuste persoon er middels waarschuwingssymbolen en geluidssignalen (p. 29) aan herinnerd de gordel om te doen (p. 27). 26 Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts één persoon. Gerelateerde informatie • • • Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 28) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 28) Gordelspanners (p. 29) 02 Veiligheid Veiligheidsgordel - om doen Op de achterbank past de borglip van de veiligheidsgordel alleen in de bijbehorende sluiting1. Doe de veiligheidsgordel (p. 26) om voordat u gaat rijden. Waar u op moet letten Rol de gordel langzaam af en maak deze vast door de borglip in de gordelsluiting te steken. Een duidelijke ‘klik’ geeft aan dat de gordel vastzit. De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: • • • Verkeerde positie veiligheidsgordel. De veiligheidsgordel moet over de schouder lopen. 02 wanneer u de gordel te snel uittrekt wanneer u remt of optrekt als de auto sterk overhelt. Gerelateerde informatie • • • • Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 28) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 28) Gordelspanners (p. 29) Gordelwaarschuwing (p. 29) Goede positie veiligheidsgordel. Hoogte-instelling van de veiligheidsgordel. Druk de knop in en zet de gordel hoger of lager. Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek schuurt. 1 Bepaalde markten. 27 02 Veiligheid 02 Veiligheidsgordel - losmaken Veiligheidsgordel - zwangerschap Maak de veiligheidsgordel (p. 26) pas los als de auto stilstaat. Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk de veiligheidsgordel (p. 26) altijd op de juiste manier te dragen. Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. Gerelateerde informatie • • Gerelateerde informatie Veiligheidsgordel - om doen (p. 27) Gordelwaarschuwing (p. 29) G020998 • • De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel (p. 78) en het stuurwiel (p. 82) dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben 28 (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. Veiligheidsgordel - om doen (p. 27) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 28) 02 Veiligheid Gordelwaarschuwing G017726 Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, gaan er waarschuwingssymbolen branden en worden er geluidssignalen afgegeven om de bewuste persoon eraan te herinneren de veiligheidsgordel om te doen (p. 27). Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingssymbolen zitten op de plafondconsole en op het instrumentenpaneel (p. 61). Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. Achterbank De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: • verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel. De melding verdwijnt automatisch na ca. 30 seconden rijden, maar kan ook handmatig worden verwijderd door op de knop OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 106) te drukken. • Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een melding op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingslampje. De waarschuwing stopt wanneer de gordel weer is omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop OK te drukken. De melding op het instrumentenpaneel, die aangeeft welke veiligheidsgordels er gebruikt worden, is altijd beschikbaar. Druk op de knop OK om de opgeslagen meldingen te zien. Gordelspanners Alle veiligheidsgordels (p. 26) zijn uitgerust met gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een voldoende krachtige aanrijding de veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De veiligheidsgordel kan de passagier daarmee beter in de stoel gedrukt houden. 02 WAARSCHUWING De gesp van de veiligheidsgordel aan passagierszijde nooit aanbrengen in de gordelsluiting aan bestuurderszijde. De gesp van de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordelsluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgordels nooit beschadigen en geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. Bepaalde markten Er gaat een waarschuwingssymbool branden en er worden geluidssignalen afgegeven wanneer de bestuurder en een eventuele voorpassagier de gordel niet dragen. Op lage snelheden klinkt de eerste 6 seconden lang een geluidssignaal. Aangeven welke veiligheidsgordel (p. 26) van de achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik van de veiligheidsgordels of het openen van een van de achterportieren 29 02 Veiligheid Veiligheid - waarschuwingssymbool 02 WAARSCHUWING Het waarschuwingssymbool verschijnt, als er tijdens de storingsdiagnose een storing wordt geconstateerd of als het systeem geactiveerd is. Waar nodig verschijnt het waarschuwingssymbool in combinatie met een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 61). Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het symbool kan ook duiden op een storing in de gordelspanners, het SIPS- en het IC-systeem of op een andere storing in het systeem. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem op een digitaal instrumentenpaneel. Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem (p. 31) op een analoog instrumentenpaneel. 30 Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden, wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 77) staat. Het symbool dooft na zo’n 6 seconden, wanneer de regelmodule heeft vastgesteld dat het airbagsysteem geen storingen vertoont. Als het waarschuwingssymbool niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS airbag Service vereist of SRS airbag Service spoed op het display. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de Safety mode (p. 41) 02 Veiligheid Airbagsysteem G018665 Bij een frontale botsing helpt het airbagsysteem voorkomen dat u en eventuele inzittenden letsel aan hoofd en borstkas oplopen. Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het stuur links. Het SRS bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna één of meer airbags worden opgeblazen en warm worden. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. Daarmee vangen de SIPSairbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. Gerelateerde informatie • • • Airbag aan de bestuurderszijde (p. 32) Passagiersairbag (p. 32) Veiligheid - waarschuwingssymbool (p. 30) 02 WAARSCHUWING Volvo adviseert u voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Verkeerde ingrepen in het airbagsysteem kunnen aanleiding geven tot storingen in de werking met mogelijk ernstig lichamelijk letsel tot gevolg. N.B. G018666 De sensoren reageren verschillend, afhankelijk van het verloop van de botsing en of er al dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt. Geldt voor alle gordelposities. Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het stuur rechts. Er kunnen dus ongelukken ontstaan als slechts één (of geen) van de airbags wordt geactiveerd. De sensoren registreren de kracht waaraan de auto bij de botsing wordt blootgesteld en passen zich hierop aan, zodat één of meer airbags worden opgeblazen. 31 02 Veiligheid 02 Airbag aan de bestuurderszijde Passagiersairbag Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 26) aan de bestuurderszijde ook een airbag (p. 31) in het stuurwiel. Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 26) aan de passagierszijde ook een airbag (p. 31). De airbag zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur rechts. De waarschuwingssticker voor de passagiersairbag zit op een van de volgende twee plekken in de auto: Gerelateerde informatie • Passagiersairbag (p. 32) Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur links. Alternatief 1: Locatie van de waarschuwingssticker voor de passagiersairbag op de zonneklep aan passagierszijde. 32 02 Veiligheid WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Schakelaar - PACOS* De passagiersairbag (SRS) voorin is te deactiveren, (p. 34) met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). WAARSCHUWING Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet vast zitten. Alternatief 2: Locatie van de waarschuwingssticker voor de passagiersairbag op de portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen van het passagiersportier is de sticker zichtbaar. WAARSCHUWING Plaats een achterstevoren gemonteerd kinderzitje nooit op een stoel met een geactiveerde airbag. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor of ernstig letsel van het kind opleveren. Als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde maar geen PACOSschakelaar (Passenger Airbag Cut Off Switch) heeft, is de airbag altijd geactiveerd. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het dashboard op de plek waar de airbag voor de passagiersstoel zit. 02 Gerelateerde informatie • • Airbag aan de bestuurderszijde (p. 32) Kinderzitje (p. 44) WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 33 02 Veiligheid 02 Passagiersairbag - activering/ deactivering* de voorstoel zitten, maar kinderen in een kinderzitje of op een kussen beslist niet. De passagiersairbag (p. 32) voorin kan met een schakelaar worden geactiveerd, als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). De airbag is gedeactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een kinderzitje of op een kussen aan de passagierszijde op de voorstoel zitten, maar passagiers groter dan 1,40 m beslist niet. Schakelaar - PACOS De schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag, PACOS zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen. Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Gebruik het sleutelblad (p. 164) van de transpondersleutel om van stand te veranderen. WAARSCHUWING N.B. Wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 77) staat, brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingssymbool (p. 30) voor de airbag op het instrumentenpaneel. Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat evenmin personen die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsnemen. Personen groter dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen, als de airbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. Locatie van de schakelaar voor de airbag. De airbag is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 1,40 m aan de passagierszijde op 34 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. G017800 Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel): Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geeft aan of de passagiersairbag voorin geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). 02 Veiligheid WAARSCHUWING WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een zittingverhoger voorin wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is en het symbool op de plafondconsole brandt. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor het kind opleveren. Laat geen passagier op de passagiersstoel plaatsnemen als het waarschuwingssymbool(p. 30) voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht, terwijl de melding op de plafondconsole aangeeft dat de airbag aan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt op een ernstige storing. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel van de botskracht door het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en de heupen en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. 02 WAARSCHUWING 2 Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties voor de passagiers opleveren. Hiermee wordt aangeduid dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. Een tekstmelding en een brandend lampje op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). • Kinderzitje (p. 44) G032949 G017724 Gerelateerde informatie 2 Het SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleuningframes van de voorstoelen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. Daarmee vangen de SIPS-airbags de klap van de aanrijding op }} 35 02 Veiligheid || voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. WAARSCHUWING • 02 • Volvo adviseert u de reparatie uitsluitend door een erkende Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. Een verkeerde ingreep in het SIPS-systeem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen de buitenzijde van de stoel en het portierpaneel, aangezien dit gebied door de zijairbag kan worden beïnvloed. • Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo goedgekeurde overtrekbekleding te gebruiken. Andere bekleding kan de werking van de zijairbags hinderen. • De zijairbag vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Bestuurdersplaats, auto met stuur links. Gerelateerde informatie Passagiersplaats, auto met stuur links. 36 • • • Passagiersairbag (p. 32) • Opblaasgordijnen (IC-systeem) (p. 37) Airbag aan de bestuurderszijde (p. 32) SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/zittingverhoger (p. 36) SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/ zittingverhoger De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of zittingverhoger niet negatief (p. 35). Het is mogelijk een kinderzitje/zittingverhoger (p. 44) op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde airbag (p. 34). Gerelateerde informatie • • Passagiersairbag (p. 32) Algemeen over kinderveiligheid (p. 43) 02 Veiligheid Opblaasgordijnen (IC-systeem) WAARSCHUWING Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto slaan. Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Volvo adviseert u uitsluitend originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, te gebruiken. Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming) WHIPS (Whiplash Protection System) biedt bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. 02 WAARSCHUWING De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Inflatable Curtain) maken deel uit van het SIPS-systeem (p. 35) en het airbagsysteem (p. 31). Ze zitten verborgen achter de plafondbekleding langs beide zijden van de auto en beschermen inzittenden op de buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de opblaasgordijnen activeren. De auto mag niet zo worden beladen dat de lading hoger dan 50 mm onder de bovenkant van de portierruiten uitkomt. Anders kan het beschermende vermogen van het opblaasgordijn, dat in de hemelbekleding verborgen zit, uitblijven. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Gerelateerde informatie • Algemeen over veiligheidsgordels (p. 26) }} 37 02 Veiligheid || en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. WAARSCHUWING 02 Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Eigenschappen van de stoel Bij activering van het WHIPS-systeem klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren, zodat de zithouding van de bestuurder en de passagier op de voorstoelen verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whiplash-letsel beperkt. WAARSCHUWING Voer zelf nooit wijzigingen of reparaties aan de stoel of het WHIPS-systeem uit. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • Het WHIPS-systeem wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt 38 WHIPS - kinderzitje (p. 38) WHIPS - zithouding (p. 39) Algemeen over veiligheidsgordels (p. 26) WHIPS - kinderzitje Het WHIPS-systeem (p. 37) beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of zittingverhoger niet negatief. Het is mogelijk een kinderzitje/zittingverhoger (p. 44) op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde airbag (p. 34). Gerelateerde informatie • Algemeen over kinderveiligheid (p. 43) 02 Veiligheid WHIPS - zithouding Voor optimale bescherming door het WHIPSsysteem (p. 37) moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zithouding innemen en zorgen dat het systeem niet wordt gehinderd. Zithouding WAARSCHUWING Plaats dozen e.d. niet zodanig, dat deze vastgeklemd zitten tussen het zitkussen van de achterbank en de rugleuning van de voorstoel. Denk eraan dat u de werking van het WHIPS-systeem niet hindert. Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in voor de voorstoel (p. 78). WAARSCHUWING Als de stoel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals bij een botsing van achteren, moet het WHIPS-systeem worden gecontroleerd. Volvo adviseert om dit door een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren. 02 Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, ook als de stoel onbeschadigd lijkt. U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo klein mogelijk houden. Volvo adviseert dat u contact opneemt met een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren, ook bij zachtere aanrijdingen van achteren. Functie Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het WHIPS-systeem kunnen hinderen. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPSsysteem kunnen hinderen. Als een rugleuning van de achterbank is neergeklapt, moet de bijbehorende voorstoel verder naar voren worden gezet zodat deze niet in contact komt met de neergeklapte rugleuning. 39 02 Veiligheid Als de systemen activeren 02 Bij een aanrijding werken de verschillende persoonsveiligheidssystemen van Volvo samen om de schade te verkleinen. Systeem Activering gordelspanner (p. 29) voorstoel Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen Gordelspanners achterbank Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen Airbags Bij een frontale botsing.A (Stuur- (p. 32) en passagiersairbag (p. 32)) SIPS-airbags (p. 35) A 40 Bij een aanrijding in de zijA Opblaasgordijnen (IC) (p. 37) Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen en/of bepaalde frontale aanrijdingenA WHIPS-systeem (p. 37) Bij aanrijdingen van achteren Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto. Wanneer de airbags (p. 31) werden opgeblazen, adviseert Volvo u het volgende: • Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen airbags. • Volvo adviseert u het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de auto over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. • Neem altijd contact op met een arts. N.B. De airbags en de gordelspanners worden bij een botsing slechts eenmaal geactiveerd. WAARSCHUWING De regeleenheid van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de accukabels loskoppelen. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u de te auto te laten wegslepen naar een erkende Volvowerkplaats. WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan het besturen van de auto bemoeilijken. Ook andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. De rook en stof die bij het opblazen van de airbags worden gevormd, kunnen bij een intensieve blootstelling irritaties aan de huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met koud water wassen. Het snelle opblazen kan ook, in combinatie met het materiaal van de airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de huid zorgen. 02 Veiligheid Algemene informatie over de Safety mode Gerelateerde informatie • • Safety mode is een veiligheidsfunctie die in werking treedt wanneer de aanrijding belangrijke onderdelen van de auto zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor een van de veiligheidssystemen of het remsysteem, kan hebben beschadigd. Safety mode - startpoging (p. 42) Safety mode - auto verrijden (p. 42) 02 De gevarendriehoek op het digitale instrumentenpaneel. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 61) verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. De gevarendriehoek op het analoge instrumentenpaneel. WAARSCHUWING Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Volvo adviseert u de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren en naar Normal Mode te laten resetten nadat de melding Veiligheidsstand Zie instructieboek is verschenen. 41 02 Veiligheid Safety mode - startpoging 02 WAARSCHUWING Als de auto in de Safety mode (p. 41) staat, is een startpoging mogelijk als alles in orde lijkt te zijn en u gecontroleerd hebt dat er geen sprake is van brandstoflekkage. Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Veiligheidsstand Zie instructieboek getoond wordt. Verlaat de auto onmiddellijk. Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. WAARSCHUWING Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Neem de transpondersleutel uit en open het bestuurdersportier. Als er vervolgens een melding verschijnt dat het contact ingeschakeld is, dient u op de startknop te drukken. Sluit het portier vervolgens en plaats de transpondersleutel terug. De elektronica van de auto probeert nu te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. Als de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje nog steeds op het display staat mag u niet met de auto rijden en hem evenmin verslepen. U moet hem dan laten bergen (p. 329). Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. 42 De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de Safety mode staat. De auto moet worden weggesleept. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Safety mode - auto verrijden (p. 42) Safety mode - auto verrijden Als Normal mode verschijnt, wanneer de Veiligheidsstand Zie instructieboekje na een startpoging (p. 42) werd gereset, mag u de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrijden. Verrijd de auto niet verder dan nodig. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de Safety mode (p. 41) 02 Veiligheid Algemeen over kinderveiligheid N.B. Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/in een zittingverhoger of een kinderzitje dat in de rijrichting geplaatst is. Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepalend voor de plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting, zie Kinderzitje (p. 44). N.B. Bij vragen over de montage van kinderveiligheidsproducten neemt u voor duidelijke aanwijzingen contact op met de producent. 02 Kinderslot De achterportieren en de achterportierruiten* zijn handmatig (p. 179) of elektronisch te blokkeren (p. 179)*, zodat ze niet meer van de binnenzijde te openen zijn. Gerelateerde informatie • • • Kinderzitje - positie (p. 48) Kinderzitje - ISOFIX (p. 49) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 53) De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in de auto moet worden geplaatst, verschillen per land. Stel u op de hoogte van wat van toepassing is. Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten (kinderzitjes, zittingverhoger en bevestigingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Wanneer u voor kinderveiligheidsproducten van Volvo kiest schept u niet alleen optimale voorwaarden voor een veilig vervoer van uw kind(eren), u weet bovendien zeker dat de producten passen en eenvoudig in het gebruik zijn. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 43 02 Veiligheid Kinderzitje 02 N.B. Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste wijze gebruikt. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de meegeleverde montagehandleiding te lezen. WAARSCHUWING G020739 Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje niet vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan de veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. Kinderzitjes en airbags gaan niet samen. 44 Raadpleeg voor de juiste montage de montage-instructies bij het kinderzitje. 02 Veiligheid Aanbevolen kinderzitjes2 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Groep 0 Buitenste zitplaats achterbank Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (L) Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (U) (U) max. 10 kg 02 Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. max. 10 kg Groep 0 Middelste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E1 04301146 (U) Groep 0 Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. max. 10 kg (U) (U) Groep 0+ Kinderzitjes met universele goedkeuring. (U) max. 13 kg 2 Om andere kinderzitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44. }} 45 02 Veiligheid || 02 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. 9–18 kg Typegoedkeuring: E5 04192 (L) (L) Kinderzitjes met universele goedkeuring. Kinderzitjes met universele goedkeuring. 9–18 kg (U) (U) Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192 (L) Groep 2 15–25 kg 46 Typegoedkeuring: E5 04192 Groep 1 15–25 kg Middelste zitplaats achterbank Typegoedkeuring: E5 04192 (L) Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E5 04191 Typegoedkeuring: E5 04191 (U) (U) Kinderzitjes met universele goedkeuring. (U) 02 Veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Groep 2/3 Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Typegoedkeuring: E1 04301169 Typegoedkeuring: E1 04301169 Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). (UF) (UF) 15–36 kg 02 Typegoedkeuring: E1 04301169 (UF) Groep 2/3 15–36 kg Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Typegoedkeuring: E5 04216 Typegoedkeuring: E5 04216 (UF) (UF) Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Typegoedkeuring: E5 04216 (UF) L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. U: Geschikt voor kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring. UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring. Gerelateerde informatie • • • • Kinderzitje - positie (p. 48) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 53) Kinderzitje - ISOFIX (p. 49) Algemeen over kinderveiligheid (p. 43) 47 02 Veiligheid Kinderzitje - positie 02 WAARSCHUWING Plaats kinderzitjes/zittingverhogers (p. 44) altijd op de achterbank als de airbag aan de passagierszijde geactiveerd (p. 34) is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen. Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. De waarschuwingssticker voor de passagiersairbag zit op een van de volgende twee plekken in de auto: Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. Alternatief 2: Locatie van de waarschuwingssticker voor de passagiersairbag op de portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen van het passagiersportier is de sticker zichtbaar. WAARSCHUWING Zittingverhogers/kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de openingsknop van de gordelsluiting aan kunnen liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheidsgordel per ongeluk opengaat. Het volgende kan worden gebruikt: Alternatief 1: Locatie van de waarschuwingssticker voor de passagiersairbag op de zonneklep aan passagierszijde. • een kinderzitje/zittingverhoger op de passagiersstoel zolang de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. • en of meer kinderzitjes/comfortkussen op de achterbank. Laat het bovengedeelte van het kinderzitje niet tegen de voorruit leunen. WAARSCHUWING Plaats een achterstevoren gemonteerd kinderzitje nooit op een stoel met een geactiveerde airbag. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor of ernstig letsel van het kind opleveren. Gerelateerde informatie • • • 48 Algemeen over kinderveiligheid (p. 43) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 53) Kinderzitje - ISOFIX (p. 49) 02 Veiligheid Kinderzitje - ISOFIX ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes (p. 44), gebaseerd op een internationale standaard. Gerelateerde informatie • • • ISOFIX - afmetingscategorieën (p. 49) ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 51) Algemeen over kinderveiligheid (p. 43) ISOFIX - afmetingscategorieën Voor kinderzitjes met een ISOFIX (p. 49)bevestigingssysteem zijn er afmetingscategorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje (p. 51). Afmetingscategorie Beschrijving A Normale grootte, in rijrichting gemonteerd kinderzitje B Beperkte grootte (optie 1), in rijrichting gemonteerd kinderzitje B1 Beperkte grootte (optie 2), in rijrichting gemonteerd kinderzitje C Normale grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje D Beperkte grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje Duw het zitgedeelte van de zitplaats omlaag om bij de bevestigingspunten te komen. E Achterstevoren gemonteerd babyzitje Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. F Overdwars gemonteerd babyzitje, links G Overdwars gemonteerd babyzitje, rechts Achter de onderkant van de ruggedeelten op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaan de bevestigingspunten voor het ISOFIX-systeem schuil. Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie voorgaande afbeelding) geven de positie van deze bevestigingspunten aan. 02 }} 49 02 Veiligheid || WAARSCHUWING 02 Zet het kind nooit op de passagiersplaats als de auto met een geactiveerde airbag is uitgerust. N.B. Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetingscategorie heeft, moet het automodel op de voertuiglijst van het kinderzitje staan. N.B. Volvo adviseert u contact op te nemen met een Volvo-werkplaats over de ISOFIX-kinderzitjes die Volvo aanbeveelt. 50 02 Veiligheid ISOFIX - soorten kinderzitjes Kinderzitjes kunnen net als auto’s verschillende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen Type kinderzitje Babyzitje, overdwars Babyzitje, achterstevoren daardoor niet op alle zitplaatsen van de verschillende modellen. Gewicht max. 10 kg max. 10 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F X X G X X E X OK 02 (IL) Babyzitje, achterstevoren max. 13 kg E X OK (IL) D X OKA (IL) C X OKA (IL) Kinderzitje, achterstevoren 9–18 kg D X OKA (IL) C X OKA (IL) }} 51 02 Veiligheid || Type kinderzitje 02 Kinderzitje, in rijrichting Gewicht 9–18 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIX-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank X OKB B (IUF) B1 X OKB (IUF) A X OKB (IUF) X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie. IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. IUF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde ISOFIX-kinderzitjes met universele goedkeuring voor deze gewichtscategorie. A B Om ruimte te maken voor een baby-/kinderzitje op de achterbank dient de stoel ervoor mogelijk iets naar voren te worden gezet. Volvo adviseert een achterstevoren gemonteerd kinderzitje voor deze categorie. Zorg dat u de juiste afmetingscategorie (p. 49) kiest voor een kinderzitje met het ISOFIX-bevestigingsysteem (p. 49). 52 02 Veiligheid Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde kinderzitjes (p. 44). Deze bevestigingspunten zitten in de hoedenplank en zijn afgedekt met kunststof dekplaatjes. Klap de kunststof dekplaatjes opzij om bij de bevestigingspunten te komen. Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje voor gedetailleerde informatie over de manier waarop u het zitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. WAARSCHUWING 02 De bevestigingsband van het kinderzitje altijd door de opening in de ene poot van de hoofdsteun halen, alvorens de band aan het bevestigingspunt vast te zetten. Gerelateerde informatie • • • Algemeen over kinderveiligheid (p. 43) Kinderzitje - positie (p. 48) Kinderzitje - ISOFIX (p. 49) Bij auto’s met omklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen van de achterbank gaat monteren eenvoudiger, als u de hoofdsteunen omklapt. De bovenste bevestigingspunten zijn voornamelijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo adviseert u kleine kinderen zo lang mogelijk in achterstevoren gemonteerde kinderzitjes te vervoeren. 53 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten. 03 }} 55 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Overzicht auto’s met het stuur links 03 56 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Zie Functie Zie Functie Zie Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/ dimlicht, boordcomputer (p. 106), (p. 109), (p. 93), (p. 87) en (p. 120). Openingshandgreep portier – Parkeerrem (p. 304). Bedieningspaneel Stoelverstelling* (p. 79). Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 282). (p. 174), (p. 179), (p. 98) en (p. 100). Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling tankvulklep en kofferdeksel (p. 84), (p. 311) en (p. 176). Cruisecontrol* (p. 196) en (p. 199). Claxon, airbag (p. 82) en (p. 31). Instrumentenpaneel (p. 61). Menufuncties, bediening audio, bediening telefoon* (p. 109) en Sensus Infotainmentsupplement. START/STOP ENGINE-knop (p. 273). Contactslot (p. 76). Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu’s (p. 109) en Sensus Infotainmentsupplement. Alarmlichten (p. 93). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties (p. 109) en Sensus Infotainmentsupplement. Bedieningspaneel voor klimaatregeling (p. 129). Versnellingspook/ keuzehendel (p. 281), (p. 282) of (p. 286). Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C)* (p. 185). Wissers en -sproeiers (p. 96). Stuurwielafstelling (p. 82). Ontgrendeling motorkap (p. 371). 03 Gerelateerde informatie • • • Buitentemperatuur (p. 70) Dagtellers (p. 70) Klok (p. 71) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 57 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten. 03 58 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur rechts 03 }} 59 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 60 Functie Zie Functie Zie Functie Zie Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu’s (p. 109) en Sensus Infotainmentsupplement. Bedieningspaneel (p. 174), (p. 179), (p. 98) en (p. 100). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties (p. 109) en Sensus Infotainmentsupplement. Contactslot (p. 76). (p. 93). (p. 273). (p. 84), (p. 311) en (p. 176). Alarmlichten START/STOP ENGINE-knop Bedieningsknoppen verlichting, ontgrendeling tankvulklep en kofferdeksel Ontgrendeling motorkap (p. 371). Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 282). Stoelverstelling* (p. 79). Parkeerrem (p. 304). Cruisecontrol* (p. 196) en (p. 199). Stuurwielafstelling (p. 82). Instrumentenpaneel (p. 61). Claxon, airbag (p. 82) en (p. 31). Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/ dimlicht, boordcomputer (p. 106), (p. 109), (p. 93), (p. 87) en (p. 120). Menufuncties, bediening audio, bediening telefoon* (p. 109) en Sensus Infotainmentsupplement. Versnellingspook/ keuzehendel (p. 281), (p. 282) of (p. 286). Wissers en -sproeiers (p. 96). Bedieningsknoppen actieve chassisregeling (FOUR-C)* (p. 185). Openingshandgreep portier – Bedieningspaneel voor klimaatregeling (p. 129). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • • • Buitentemperatuur (p. 70) Dagtellers (p. 70) Klok (p. 71) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 61) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 62) • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 66) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 68) Instrumentenpaneel, analoog overzicht Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. Informatiedisplay 03 Informatiedisplay, analoog instrument. Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnt informatie over bepaalde functies van de auto zoals de cruisecontrol, boordcomputer en meldingen. De informatie wordt weergegeven in de vorm van symbolen en tekst. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van het display. 1 Meters en wijzers Wanneer de aanduiding ‘Afstand tot lege tank:’ op het display verandert in ‘----’, wordt de markering rood van kleur. Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering1, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) en Brandstof tanken (p. 312). Eco meter. De meter geeft een beeld van hoe zuinig er in de auto wordt gereden. Hoe groter de wijzeruitslag, hoe zuiniger. Snelheidsmeter }} 61 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator2/Schakelindicator3. Zie ook Schakelindicator* (p. 282), Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 282) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 286). 03 Controle- en waarschuwingssymbolen Functietest Alle controle- en waarschuwingssymbolen, behalve de symbolen in het midden van het informatiedisplay, gaan branden in sleutelstand II of bij het starten van de motor. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het symbool voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Instrumentenpaneel, digitaal overzicht Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. Informatiedisplay Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem en dat voor een lage oliedruk. Gerelateerde informatie • • • Controle- en waarschuwingssymbolen, analoog instrument. Controlesymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen Waarschuwingssymbolen4 2 3 4 62 Instrumentenpaneel (p. 61) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 66) Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 68) Informatiedisplay, digitaal instrument*. Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnt informatie over bepaalde functies van de auto zoals de cruisecontrol, boordcomputer en meldingen. De informatie wordt weergegeven in de vorm van symbolen en tekst. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van het display. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto’s met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 373). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Meters en wijzers Voor het digitale instrumentenpaneel zijn verschillende thema’s te kiezen. De mogelijke thema’s zijn: ‘Elegance’, ‘Eco’ en ‘Performance’. autosleutelgeheugen*, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 157). Schakelindicator6/Schakelindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 282), Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 282) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 286). Het is alleen mogelijk een thema te kiezen, wanneer de motor loopt. Druk om een thema te kiezen op de OK-knop op de linker stuurhendel en kies menu-optie Thema's door aan het duimwiel van dezelfde hendel te draaien. Druk op de OK-knop. Draai aan het duimwiel om een thema te kiezen en bevestig uw keuze door op de OK-knop te drukken. Het uiterlijk van het beeldscherm op de middenconsole hangt bij bepaalde modelvarianten af van het gekozen thema voor het instrumentenpaneel. Met de linker stuurhendel kunt u ook het contrast en de kleur van het instrumentenpaneel instellen. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). 03 Meters en wijzers, thema ‘Elegance’. Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) en Brandstof tanken (p. 312). Temperatuurmeter koelvloeistof motor Snelheidsmeter Het gekozen thema en de instellingen op het gebied van contrast en kleur zijn voor alle transpondersleutels apart op te slaan in het 5 6 7 Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Meters en wijzers, thema ‘Eco’. Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer - aanvullende infor- Wanneer de aanduiding ‘Afstand tot lege tank:’ op het display verandert in ‘----’, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 63 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || matie (p. 120) en Brandstof tanken (p. 312). Eco guide. Zie ook Eco guide & Power guide* (p. 65). Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. 03 Schakelindicator6/Schakelindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 282),Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 282) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 286). ring5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) en Brandstof tanken (p. 312). Controle- en waarschuwingssymbolen Temperatuurmeter koelvloeistof motor Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Power guide. Zie ook Eco guide & Power guide* (p. 65). Schakelindicator6/Schakelindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 282),Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 282) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 286). Controle- en waarschuwingssymbolen, digitaal instrument. Controlesymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen Waarschuwingssymbolen8 Meters en wijzers, thema ‘Performance’. Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte marke6 7 5 8 64 Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. Wanneer de aanduiding ‘Afstand tot lege tank:’ op het display verandert in ‘----’, wordt de markering rood van kleur. Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto’s met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 373). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functietest Eco guide & Power guide* Actuele waarde Alle controle- en waarschuwingssymbolen, behalve de symbolen in het midden van het informatiedisplay, gaan branden in sleutelstand II of bij het starten van de motor. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het symbool voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Eco guide en Power guide zijn twee van de meters op het instrumentenpaneel (p. 61) die u helpen om zo zuinig mogelijk met de auto te rijden. Hier wordt de actuele waarde getoond; hoe groter de uitslag op de schaal, hoe beter. Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in het uitlaatgasreinigingssysteem en dat voor een lage oliedruk. Gerelateerde informatie • • • De auto slaat ook statistische ritgegevens die in de vorm van staafdiagrammen te bekijken zijn, zie Boordcomputer - rijstatistiek* (p. 121). Eco guide Deze meter geeft een beeld van hoe zuinig u met de auto rijdt. Kies ‘Eco’ om deze meter te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 62). Instrumentenpaneel (p. 61) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 66) Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 68) De actuele waarde wordt berekend op basis van snelheid, motortoerental, benut motorvermogen en het gebruik van het rempedaal. Geadviseerd wordt een optimale snelheid (50–80 km/h) en een laag toerental aan te houden. Bij gas geven en remmen dalen de wijzers. 03 Bij zeer lage actuele waarden licht (met enige vertraging) het rode gebied van de meter op, wat betekent dat u onzuinig rijdt. U dient dit te voorkomen. Gemiddelde waarde De gemiddelde waarde volgt de actuele waarde langzaam en beschrijft hoe de afgelopen tijd in de auto is gereden. Hoe groter de uitslag van de wijzers op de schaal, hoe zuiniger u hebt gereden. Power guide Dit instrument geeft de relatie aan tussen het benutte en het beschikbare vermogen (Power) van de motor. Kies ‘Performance’ om deze meter te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 62). Actuele waarde Gemiddelde waarde }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 65 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen Laag peil in brandstoftank Controlesymbolen Groot licht aan Betekenis Storing in ABL Beschikbaar motorvermogen Benut vermogen Uitlaatgasreinigingssysteem Storing in ABS Beschikbaar motorvermogen De kleinere wijzer bovenaan toont het beschikbare motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer vermogen er beschikbaar is in de actuele versnelling. Benut vermogen De grotere wijzer onderaan toont het benutte motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer motorvermogen er benut wordt. Een groot verschil tussen de beide wijzers duidt op een grote vermogensreserve. 9 66 Het vermogen is afhankelijk van het motortoerental. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Betekenis De controlesymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de desbetreffende systemen actief zijn of dat er storingen of gebreken zijn opgetreden. Symbool 03 Symbool Mistachterlicht aan Stabiliteitsregeling, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 185) Stabiliteitsregeling, Sportstand, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening (p. 186) Voorgloeifunctie motor (diesel) Informatie, lees displaymelding Richtingaanwijzers links Richtingaanwijzers rechts Eco-systeem Aan, zie ECO* (p. 299) Start/Stop, motor is automatisch afgezet, zie Start/Stop* functie en bediening (p. 291) Bandenspanningscontrolesysteem , zie Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) Storing in ABL Het symbool brandt, als er een storing is opgetreden in het ABL-systeem (Active Bending Lights). 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Uitlaatgasreinigingssysteem Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem kan na een motorstart het symbool gaan branden. Rijd voor een controle naar een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Storing in ABS het bochtenwerk aan te merken zijn als actiever dan normaal, waarna het systeem een gecontroleerde vorm van slippen in de achtertrein toelaat, voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Het symbool brandt, wanneer de Sport-stand is geactiveerd. Voorgloeifunctie motor (diesel) Als het symbool brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Het symbool gaat branden wanneer de motor wordt voorverwarmd. Voorverwarming vindt meestal plaats bij lage temperaturen. 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. Wanneer het symbool gaat branden is het brandstofpeil te laag. Tank dan zo spoedig mogelijk. 2. Start de motor opnieuw. 3. Als het symbool blijft branden, rijd dan naar een werkplaats om het ABS te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Mistachterlicht aan Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht is ingeschakeld. Stabiliteitsregeling Het knipperende symbool geeft aan dat de stabiliteitsregeling werkt. Als het symbool continu brandt is er sprake van een storing in het systeem. Stabiliteitsregeling, Sport-stand De Sport-stand maakt een actievere rijervaring mogelijk. Het systeem registreert dan of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook Laag peil in brandstoftank Informatie, lees displaymelding Als er een afwijking is in een van de systemen in de auto, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een melding op het display. U verwijdert de melding met behulp van de OK-knop, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). Dit gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet (hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Groot licht aan Het symbool brandt, wanneer u het groot licht voert of grootlichtsignalen geeft. Richtingaanwijzers links/rechts Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Eco-systeem aan Het symbool brandt, wanneer het Eco-systeem is geactiveerd. 03 Start/Stop Het symbool brandt, wanneer de motor automatisch is afgezet. Bandenspanningssysteem Het symbool brandt bij een lage bandenspanning of als er een storing optreedt in het bandenspanningssysteem. N.B. Als de servicemelding verschijnt kunt u het symbool en de melding met behulp van de OK-knop doven. Na een tijdje doven ze ook automatisch. }} 67 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het informatiedisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat openstaat. 03 Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het informatiesymbool branden. Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen De waarschuwingssymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende belangrijke functies/ systemen ingeschakeld zijn of dat er ernstige storingen of gebreken zijn opgetreden. Waarschuwingssymbolen Symbool Lage oliedrukA Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Parkeerrem ingeschakeld, digitaal instrument motorkap10 Als de niet goed dichtstaat, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het informatiedisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de motorkap. Parkeerrem ingeschakeld, analoog instrument Airbags (SRS) Als het kofferdeksel niet goed dichtstaat, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het informatiedisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het kofferdeksel. Gordelwaarschuwing Dynamo laadt niet bij Storing in remsysteem Gerelateerde informatie • • • 10 68 Instrumentenpaneel (p. 61) Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 68) Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 62) Alleen auto’s met alarm*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Betekenis Waarschuwing A Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto’s met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 373). Lage oliedruk Als het symbool tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het symbool oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvowerkplaats bezoekt. Parkeerrem ingeschakeld Het symbool brandt continu, wanneer u de parkeerrem hebt aangezet. Het symbool knippert tijdens het aanzetten en gaat daarna continu branden. Een knipperend symbool in een andere situatie wijst op een storing. Lees de melding op het informatiedisplay. Voor meer informatie, zie Parkeerrem (p. 304). Airbags (SRS) Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC-systeem. Rijd de auto zo spoedig mogelijk naar een werkplaats om het systeem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Gordelwaarschuwing Het symbool knippert als de bestuurder of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. Dynamo laadt niet bij Het symbool gaat tijdens het rijden branden, als er sprake is van een storing in het elektrisch systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvowerkplaats bezoekt. Storing in remsysteem Als het symbool oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 380). Als de waarschuwingssymbolen voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. 2. Start de motor opnieuw. • Rijd verder als beide symbolen uitgaan. • Als de symbolen echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 380). Als de lampjes blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar een werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MINstreepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Laat de oorzaak van het remvloeistofverlies controleren door een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor contact opneemt met een erkende Volvo-werkplaats. Waarschuwing Het rode waarschuwingssymbool gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende melding op het informatiedisplay. Het symbool blijft branden totdat de storing is verholpen, maar de melding kunt u verwijderen met de OKknop, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). Het waarschuwingssymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. 03 Actie: 1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder met de auto. 2. Lees de informatie op het informatiedisplay. Voer de handeling uit die de melding op het display u voorschrijft. Wis de melding met de OK-knop. WAARSCHUWING Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd branden, bestaat de kans dat de achtertrein bij krachtig afremmen slipt. }} 69 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Waarschuwing, portieren niet gesloten Buitentemperatuur Dagtellers Als een van de portieren niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het informatiedisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat openstaat. Het buitentemperatuurmeterdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Het dagtellerdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het informatiesymbool branden. Als de auto met een snelheid van maximaal 7 km/h rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Als de motorkap11 niet goed dichtstaat, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het informatiedisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de motorkap. Instrumentenpaneel (p. 61) Display voor buitentemperatuurmeter, analoog instrumentenpaneel Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C ligt, brandt er een sneeuwvloksymbool op het display. Het lampje wijst op het gevaar voor gladheid. Wanneer de auto stilstaat of geparkeerd gestaan heeft, is het mogelijk dat de buitentemperatuurmeter een te hoge waarde aangeeft. Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 66) Gerelateerde informatie Als het kofferdeksel niet goed dichtstaat, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het informatiedisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het kofferdeksel. Gerelateerde informatie • • • 11 12 70 Display voor buitentemperatuurmeter, digitaal instrumentenpaneel Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 62) • Instrumentenpaneel (p. 61) Alleen auto’s met alarm*. Hoe het display eruitziet kan verschillen afhankelijk van de instrumentenpaneelvariant. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Dagteller, digitaal instrument. Display voor dagtellers12 De beide dagtellers T1 en T2 worden gebruikt voor het meten van kortere ritten. De afgelegde afstand staat op het display. Draai aan het duimwiel van de linker stuurhendel om de gewenste meter te tonen. Bij lang indrukken (totdat er een wijziging plaatsvindt) van de knop RESET op de linker stuurhendel wordt de getoonde dagteller gereset. Voor meer informatie, zie Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120). 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Gerelateerde informatie • Instrumentenpaneel (p. 61) Klok Instrumentenpaneel - licenties Het klokdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgt een Engelse versie van de overeenkomst tussen Volvo en producenten/ ontwikkelaars. 03 Combined Instrument Panel Software Open Source Software Notice Klok, digitaal instrument. Display voor de tijdaanduiding13 Klok instellen U kunt de klok aanpassen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • 13 Instrumentenpaneel (p. 61) Bij een analoog instrument wordt de tijd midden op het instrument weergegeven. This product uses certain free / open source and other software originating from third parties, that is subject to the GNU Lesser General Public License version 2 (LGPLv2), The FreeType Project License ("FreeType License") and other different and/or additional copy right licenses, disclaimers and notices. The links to access the exact terms of LGPLv2, and the other open source software licenses, disclaimers, acknowledgements and notices are provided to you below. Please refer to the exact terms of the relevant License, regarding your rights under said licenses. Volvo Car Corporation (VCC) offers to provide the source code of said free/open source software to you for a charge covering the cost of performing such distribution, such as the cost of media, shipping and handling, }} 71 03 Instrumenten, schakelaars en bediening 03 upon written request. Please contact your nearest Volvo Dealer. MIT License: http: http://opensource.org/ licenses/mit-license.html The offer is valid for a period of at least three (3) years from the date of the distribution of this product by VCC / or for as long as VCC offers spare parts or customer support. • Portions of this product uses software copyrighted © 2007 The FreeType Project (www.freetype.org). All rights reserved. Portions of this product uses software with Copyright © 1994–2013 Lua.org, PUC-Rio (http://www.lua.org/) This product includes software under following licenses: LGPL v2.1: http://www.gnu.org/licenses/oldlicenses/lgpl-2.1.html • • GNU FriBidi DevIL The FreeType Project License: http:// git.savannah.gnu.org/cgit/freetype/ freetype2.git/tree/docs/FTL.TXT • 72 FreeType 2 Lua Displaysymbolen Er worden tal van verschillende displaysymbolen gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderverdeeld in waarschuwings-, controleen informatiesymbolen. Hier volgt een overzicht van de meest voorkomende symbolen met hun betekenis en een verwijzing naar de pagina(’s) in de handleiding waar u meer informatie kunt vinden. - Rood waarschuwingssymbool dat gaat branden, wanneer er een storing geregistreerd is die mogelijk van invloed is op de veiligheid en/of rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende displaymelding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. - Informatiesymbool, gaat branden, in combinatie met een verklarende tekst op het informatiedisplay van instrumentenpaneel, wanneer er een storing in een van de autosystemen is opgetreden. Het informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Waarschuwingssymbolen op instrumentenpaneel Symbool Controlesymbolen op instrumentenpaneel Betekenis Zie Lage oliedruk (p. 68) Parkeerrem ingeschakeld (p. 68), (p. 304) Parkeerrem ingeschakeld, alternatief symbool (p. 68) Airbags (SRS) (p. 30), (p. 68) Gordelwaarschuwing (p. 26), (p. 68) Dynamo laadt niet bij (p. 68) Storing in remsysteem (p. 68), (p. 301) Waarschuwing, Safety mode (p. 30), (p. 41), (p. 68), (p. 286) Symbool Symbool Betekenis Zie Storing in ABL* (p. 66), (p. 91) Uitlaatgasreinigingssysteem (p. 66) Storing in ABS (p. 66), (p. 301) Mistachterlicht aan (p. 66), (p. 92) Stabiliteitsregeling, ESC (Electronic Stability Control), Trailer Stability Assist (p. 66), (p. 188), (p. 326) Stabiliteitsregeling, Sportstand (p. 66), (p. 188) Voorgloeifunctie motor (diesel) (p. 66) Laag peil in brandstoftank (p. 66), (p. 141) Informatie, lees displaymelding (p. 66) Betekenis Zie Groot licht aan (p. 66), (p. 87) Richtingaanwijzers links (p. 66) Richtingaanwijzers rechts (p. 66) Start/Stop*, de motor is automatisch gestart (p. 66), (p. 297) ECO-functie* aan (p. 66), (p. 299) Bandenspanningssysteem* (p. 66), (p. 345) 03 Informatiesymbolen op instrumentenpaneel Symbool Betekenis Zie Cruisecontrol* (p. 196) Adaptieve cruisecontrol* (p. 212) Adaptieve cruisecontrol*, tijdsverschil (p. 199), (p. 202) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 73 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Symbool 03 74 Betekenis Zie Adaptieve cruisecontrol*; afstandswaarschuwing* (Distance Alert) (p. 204), (p. 214) Radarsensor* (p. 212), (p. 216), (p. 233) Snelheidsbegrenzer (p. 193) Voorruitsensor*, Camerasensor*, Lasersensor* (p. 88), (p. 223), (p. 233), (p. 237), (p. 241), (p. 246) Symbool Betekenis Zie Driver Alert System*; Tijd voor pauze (p. 236) Driver Alert System*; Tijd voor pauze (p. 237) Parkeerrem (p. 304) Regensensor* (p. 96) Actief groot licht, AHB (Active High Beam)* (p. 88) Start/Stop* (p. 297) Auto Brake*; afstandswaarschuwing* (Distance Alert); City SafetyTM; Collision Warning* (p. 216), (p. 223), (p. 233) Start/Stop* ABL* (p. 91) Driver Alert System*, Rijbaanassistent (LDW), Rijbaanassistent (LKA) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. (p. 297) (p. 237), (p. 241), (p. 246) Symbool Betekenis Zie Driver Alert System*; Lane Departure Warning* (p. 239) Driver Alert System*; Lane Departure Warning* (p. 241), (p. 246) Geregistreerde snelheidsinformatie* (p. 190) Motor- en interieurverwarming* (p. 141) Motor- en interieurverwarming* Service vereist (p. 141) Geactiveerde timer* (p. 141) Geactiveerde timer* (p. 141) Accuspanning laag (p. 141) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Gerelateerde informatie Betekenis Zie Tankvulklep rechts (p. 311) Schakelindicator (p. 282) Schakelstanden (p. 282) Oliepeil meten (p. 374) Actieve parkeerhulp - PAP* (p. 255) Informatiesymbolen op display plafondconsole Symbool Betekenis Zie Gordelwaarschuwing (p. 29) Airbag passagiersstoel, geactiveerd (p. 34) Airbag passagiersstoel, gedeactiveerd (p. 34) • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 66) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 68) • Meldingen - functies (p. 109) Volvo Sensus Volvo Sensus vormt het hart van uw persoonlijke Volvo-beleving. Sensus bundelt informatie, entertainment en autofuncties voor een probleemloos bezit. 03 Wanneer u in uw auto zit, wilt u alles onder controle hebben. In de interactieve wereld van vandaag betekent dit dat u, wanneer het ú uitkomt, wilt kunnen beschikken over informatie, communicatie en entertainment. Sensus reikt u al onze oplossingen voor aansluiting* op de rest van de wereld aan en biedt u de mogelijkheid tot intuïtieve bediening van de verschillende autofuncties. Volvo Sensus presenteert tal van functies van uiteenlopende autosystemen op overzichtelijke wijze op het display van de middenconsole. Volvo Sensus biedt de mogelijkheid tot personalisering van de auto met een eenvoudig te hanteren bedieningsinterface. Er zijn instellingen te verrichten onder Instellingen van de auto, Audio en media, Klimaat e.d. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 75 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Met de knoppen en bedieningselementen op de middenconsole en het rechter toetsenblok* op het stuurwiel kunt u functies activeren en deactiveren en tal van instellingen verrichten. 03 Overzicht Bij het bedienen van MY CAR worden alle instellingen getoond die verband houden met het besturen en bedienen van de auto, zoals City Safety, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling e.d. Bij het indrukken van RADIO, MEDIA, TEL, *,NAV* en CAM* kunt u andere bronnen, systemen en functies activeren, zoals AM, FM, CD, DVD*, TV*, Bluetooth®*, navigatie* en parkeerhulpcamera*. Voor meer informatie over alle functies/systemen, zie de desbetreffende hoofdstukken in de gebruikershandleiding of het bijbehorende supplement. Sleutelstanden Met de transpondersleutel is het elektrische systeem van de auto in verschillende standen te zetten om het gebruik van verschillende functies/systemen mogelijk te maken, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Bedieningspaneel op middenconsole. De afbeelding is schematisch – het aantal functies en de locatie van de knoppen is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt. Navigatie* - NAV, zie apart supplement (Sensus Navigation). Audio en media - RADIO, MEDIA, TEL*, zie desbetreffend supplement (Sensus Infotainment). Fabrieksinstellingen - MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Auto met internetaansluiting *, zie desbetreffend supplement (Sensus Infotainment). Klimaatregeling (p. 123). Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ ingeduwd. N.B. Bij auto’s met Keyless*-functie hoeft u de transportsleutel niet in het contactslot te steken, maar kunt u deze bijvoorbeeld in een binnenzak laten zitten. Voor meer informatie over de functies van het Keyless-systeem, zie Keyless Drive* (p. 168). Parkeerhulpcamera* (p. 251) – CAM*. Transpondersleutel plaatsen 1. Houd de transpondersleutel beet aan de kant van het afneembare sleutelblad en 76 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening plaats de transpondersleutel in het contactslot. 2. Duw de transpondersleutel vervolgens tot aan de aanslag in het slot. BELANGRIJK Vreemde voorwerpen in het contactslot kunnen tot functiestoringen leiden of schade aan het slot toebrengen. De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 164). Transpondersleutel uitnemen Pak de transpondersleutel beet en trek deze uit het contactslot. Sleutelstanden - functies in verschillende standen Om bij uitgeschakelde motor het gebruik van een beperkt aantal functies mogelijk te maken is het elektrische systeem van de auto met de transpondersleutel in 3 verschillende standen te zetten: 0, I en II. In deze gebruikershandleiding worden deze standen in algemene zin aangeduid als ‘sleutelstanden’. De volgende tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende sleutelstanden. Stand 0 I Functies • Kilometerteller, klok en temperatuurmeter worden verlicht. • Elektrisch bediende stoelen zijn te verstellen. • Het audiosysteem is enige tijd te gebruiken - zie supplement Sensus Infotainment. • Schuifdak, elektrisch bediende ruiten, 12V-aansluitingen in passagiersruimte, navigatie, telefoon, interieurventilator en ruitenwissers zijn te gebruiken. 03 }} 77 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Stand II 03 Functies • De koplampen worden ontstoken. • Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. • Diverse andere systemen worden geactiveerd. Elektrische verwarming in zittingen en achterruit kan echter pas na starten van de motor worden geactiveerd. Deze sleutelstand verbruikt veel stroom vanuit de startaccu en moet daarom worden vermeden! Kiezen van sleutelstand • Sleutelstand 0 - Ontgrendel de auto - het elektrische systeem van de auto staat nu in stand 0. N.B. Om niveau I of II te realiseren zonder dat de motor wordt gestart, trapt u niet het rem-/koppelingspedaal in als u deze sleutelstanden wilt selecteren. 14 15 78 Niet nodig voor auto’s met Keyless*-functie. Ca. 2 seconden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Sleutelstand I - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot14 geduwd druk kort op START/STOP ENGINE. • Sleutelstand II - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot14 geduwd druk lang15 op START/STOP ENGINE. • Terug naar sleutelstand 0 - Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand II en I - druk kort op START/STOP ENGINE. Voorstoelen Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. Audiosysteem Voor informatie over de functie van het audiosysteem bij een uitgenomen transpondersleutel, zie supplement Sensus Infotainment. Motor starten en afzetten Zie voor informatie over het starten/afzetten van de motor, zie Motor starten (p. 273). Slepen Zie voor belangrijke informatie over de transpondersleutel bij het slepen, zie Slepen (p. 327). Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 76) Stoel hoger/lager zetten, omhoog-/ omlaagpompen. Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. Voorkant zitting hoger/lager* zetten, omhoog-/omlaagpompen. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de knop draaien. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Lendensteun* aanpassen, druk op de knop. Bedieningspaneel voor elektrisch bediende stoel*, zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 79). De rugleuning van de passagiersstoel kan worden omgeklapt om ruimte te maken voor lange lading. Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en omlaag. Zet de rugleuning rechtop. WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Ruggedeelte passagiersstoel omklappen*16 Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog tijdens het omklappen. Voorstoelen - elektrisch bediend* Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch bediende stoel kan naar voren/ achteren en omhoog/omlaag worden gezet. De voorkant van de zitting kan worden verhoogd/verlaagd. De hellingshoek van de rugleuning en de stand van de lendensteun* zijn te wijzigen. 03 Elektrisch bediende stoel 4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofdsteun onder het dashboardkastje ‘vast’ komt te zitten. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. WAARSCHUWING Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop gezet hebt beet en controleer of het stevig vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Gerelateerde informatie • • Voorkant zitting omhoog/omlaag Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 79) Stoel omhoog/omlaag Achterbank (p. 81) Stoel vooruit/achteruit Hellingshoek rugleuning Lendensteun* in/uit. 16 Geldt alleen voor stoelen type comfort. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 79 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || De elektrisch bediende stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als een van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het elektrische systeem van de auto in stand I of 0 zetten en enige tijd wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. 03 Stoel met geheugenfunctie* De stand van de lendensteun wordt niet opgeslagen. Stoel in vastgelegde stand zetten Druk op een van de geheugenknoppen 1–3, totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel en de buitenspiegels onmiddellijk worden beëindigd. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/ omlaag/in/uit). Geheugen* van transpondersleutel Voorbereidingen Tot enige tijd nadat u het portier met de transpondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal gesproken in sleutelstand I. Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk. De geheugenfunctie slaat de instellingen op voor de stoel en de buitenspiegels. Instelling vastleggen Geheugenknop Geheugenknop Geheugenknop Knop voor vastlegging van de instelling 1. Stel de stoel en de buitenspiegels in. 2. Houd de knop M ingedrukt, terwijl u knop 1, 2 of 3 indrukt. Houd de knoppen ingedrukt, totdat er een akoestisch signaal klinkt en er een tekst op het instrumentenpaneel verschijnt. 17 80 Om een andere instelling vast te leggen moet u de stoel eerst verstellen. In alle transpondersleutels kunnen verschillende instellingen voor de bestuurdersstoel en de buitenspiegels17 voor meerdere bestuurders worden opgeslagen, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 157). Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de verstellingsknoppen of geheugenknoppen van de stoel drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelgeheugen vastgelegde stand te zetten dient u de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te bedienen. Het bestuurdersportier dient daarbij open te staan. Alleen als de auto is uitgerust met een elektrisch bediende bestuurdersstoel met geheugen en elektrisch inklapbare buitenspiegels. De stand van de lendensteun wordt niet opgeslagen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen niet met de bediening spelen. Controleer of er bij het instellen geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen. Controleer of geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. Achterbank De rugleuning en de buitenste hoofdsteunen van de achterbank kunnen worden neergeklapt. De hoofdsteun van de middelste zitplaats kan aan de lengte van de passagier worden aangepast. Middelste hoofdsteun achterbank Elektrische stoelverwarming Ruggedeelte achterbank omklappen BELANGRIJK Bij het neerklappen van de achterbank mogen er zich geen voorwerpen op de achterbank bevinden. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. 03 Voor elektrische stoel-/achterbankverwarming, zie Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 130) en Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 130). Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 78) Achterbank (p. 81) Stem de hoofdsteun af op de lengte van de passagier zodat deze zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de pal achter de linker poot indrukken terwijl u de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt. Het ruggedeelte bestaat uit twee delen. De delen zijn elk apart of tegelijk naar voren te klappen. 1. Trek aan de handgreep van uw keuze. U vindt deze meteen achter de klepopening. 2. Klap het ruggedeelte naar voren toe om. Zet de middelste hoofdsteun helemaal omlaag als u het brede ruggedeelte wilt omklappen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 81 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || N.B. Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten de hoofdsteunen naar voren om te voorkomen dat ze in contact komen met het zitgedeelte. 2. Druk op de knop om de beide buitenste hoofdsteunen op de achterbank om te klappen en het zicht naar achteren te verbeteren. WAARSCHUWING Klap de buitenste hoofdsteunen niet om, als er iemand op een van beide buitenste zitplaatsen van de achterbank zit. WAARSCHUWING 03 Pak de ruggedeelten na het rechtop zetten beet om te controleren of ze goed vergrendeld staan en verwondingen tegen te gaan bij hard afremmen of een aanrijding. Stuurwiel Het stuurwiel heeft meerdere verstellingsmogelijkheden en bedieningselementen voor de claxon, cruisecontrol en het menu-, het audioen het telefoonsysteem. Instellen Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. Buitenste hoofdsteunen achterbank elektrisch omklappen* WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten vergrendeld staan. Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 78) Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 79) Stuurwiel afstellen. Ontgrendelingshendel, stuurwielafstelling Mogelijke stuurwielstanden U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de diepte verstellen: 1. Trek de hendel naar u toe om het stuur vrij te geven. 1. De transpondersleutel moet in sleutelstand II staan. 82 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening 3. Duw de hendel vervolgens terug om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. WAARSCHUWING Elektrische stuurverwarming* matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 282) Het stuurwiel is elektrisch te verwarmen. Bediening audio en telefoon, zie Sensus Infotainment-supplement Functie Claxon Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast. 03 Bij auto’s met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stellen, zie Stuurkrachtinstelling* (p. 265). Toetsensets* en paddles* De positie van de knop kan variëren afhankelijk van de overige gekozen uitrusting en de markt. Claxon. Druk op het midden van het stuurwiel om te claxonneren. Gerelateerde informatie • Toetsensets en paddles op stuurwiel. Cruisecontrol* (p. 196) Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Paddle voor handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak, zie Auto- Elektrische stuurverwarming* (p. 83) Bij herhaaldelijk indrukken van de knop wordt geschakeld tussen de volgende standen: Functie Indicatie Uitgeschakeld Lampje in knop uit Verwarming Lampje in knop aan Automatische stuurverwarming Bij automatische inschakeling van de stuurverwarming wordt bij het starten van de motor de stuurverwarming ingeschakeld. Bij een omgevingstemperatuur lager dan zo’n 10 °C en een koude auto vindt automatische }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 83 03 Instrumenten, schakelaars en bediening inschakeling plaats. Activeer/deactiveer de functie in het menusysteem MY CAR (p. 109). Bedieningspaneel verlichting Met het bedieningspaneel voor de verlichting kunt u de buitenverlichting inschakelen en aanpassen. U gebruikt het ook om de displayen instrumentenverlichting alsook de sfeerverlichting (p. 94) aan te passen. Overzicht bedieningspaneel verlichting Standen draaiknop N.B. Dezelfde lampen worden gebruikt voor de dagrijlichten en stadslichten/parkeerlichten vóór. De lichtsterkte is groter, wanneer de lampen worden gebruikt voor de dagrijlichten. 03 Stand Betekenis DagrijlichtA wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait. Grootlichtsignalering mogelijk. Overzicht bedieningspaneel verlichting. Duimwiel voor het afstellen van de display- en instrumentenpaneelverlichting alsook de sfeerverlichting* Knop voor mistachterlicht 18 84 Niet aanwezig bij auto’s met actieve xenonkoplampen*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Dagrijlicht, achterlichten/ parkeerlichten en sidemarkers, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait. Achterlichten/parkeerlichten/ sidemarkers, wanneer de auto geparkeerd staat. Draaiknop voor koplampen en stadslichten vóór/achterlichten Grootlichtsignalering mogelijk. Duimwiel18 voor koplamphoogteregeling Dagrijlicht, achterlichten/ parkeerlichten en sidemarkers bij daglicht, wanneer het elektri- 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Stand Betekenis sche systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait. Dimlicht en achterlichten/ parkeerlichten/sidemarkers bij slechte verlichting overdag of bij donker of wanneer de mistachterlichten of de continue wisfunctie van de achterruitwisser geactiveerd is/zijn. De functie Tunneldetectie (p. 87)* is geactiveerd. De functie Automatisch groot licht (p. 88)* is te gebruiken. U kunt het groot licht inschakelen, wanneer u het dimlicht voert. Grootlichtsignalering mogelijk. Dimlicht en stadslichten/ parkeerlichten/sidemarkers. Groot licht kan worden geactiveerd. Grootlichtsignalering mogelijk. A Aangebracht in of onder de voorbumper. Volvo adviseert u de stand te gebruiken zolang de verkeerssituatie of de weersge- steldheid niet ongunstig is voor Automatisch groot licht*. Instrumentenverlichting Afhankelijk van de sleutelstand worden bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). De displayverlichting wordt bij donker automatisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze functie is in te stellen met het duimwiel. Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel. 03 Duimwielstanden bij uiteenlopende belading. Alleen bestuurder Koplamphoogteregeling Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegemoetkomend verkeer mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de auto zwaar beladen is. 1. Laat de motor draaien of zet het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I. 2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen. Bestuurder en voorpassagier Inzittenden op alle zitplaatsen Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale belading in kofferbak Bestuurder plus maximale belading in kofferbak Auto’s met actieve xenonkoplampen* zijn uitgerust met automatische koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel ontbreekt. Gerelateerde informatie • • • Stadslichten vóór en achterlichten (p. 86) Dagrijlicht (p. 86) Groot licht/dimlicht (p. 87) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 85 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Stadslichten vóór en achterlichten U schakelt de stadslichten vóór en achterlichten in met de verlichtingsdraaiknop. Gerelateerde informatie • Bedieningspaneel verlichting (p. 84) Dagrijlicht Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II of als de motor loopt, wordt bij daglicht automatisch het dagrijlicht ingeschakeld. Dagrijlicht DRL 03 Verlichtingsdraaiknop in stand voor stadslichten vóór en achterlichten. (ook de Zet de draaiknop in de stand kentekenverlichting wordt ingeschakeld). Als het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor loopt, brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten/parkeerlichten vóór. Wanneer het buiten donker is en het kofferdeksel wordt geopend, gaan de achterlichten/ parkeerlichten achter branden om achteropkomend verkeer te waarschuwen. Dit gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draaiknop of de sleutelstand van het elektrische systeem van de auto. 86 Verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. Met de verlichtingsdraaiknop in stand wordt het dagrijlicht (Daytime Running Lights - DRL) automatisch ingeschakeld bij autoritten overdag. Een lichtsensor boven op het dashboard schakelt over van dagrijlicht op dimlicht, wanneer het gaat schemeren of bij donker weer. Overschakelen op dimlicht gaat ook automatisch, als de ruitenwissers of de mistachterlichten worden geactiveerd. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening WAARSCHUWING Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Tunneldetectie* Groot licht/dimlicht De tunneldetectie zorgt voor overschakeling van dagrijlicht op dimlicht bij het binnenrijden van een tunnel. Ca. 20 seconden na het verlaten van de tunnel, wordt weer overgeschakeld op dagrijlicht. Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II of als de motor loopt, wordt in slechte lichtomstandigheden automatisch het dimlicht ingeschakeld. De functie Tunneldetectie is aanwezig op een auto met een regensensor*. Wanneer u een tunnel binnenrijdt, registreert de sensor dit en wordt overgeschakeld van dagrijlicht naar dimlicht. Ca. 20 seconden na het verlaten van de tunnel, wordt weer overgeschakeld op dagrijlicht. Als u na afloop van deze tijd een andere tunnel inrijdt, blijft het dimlicht branden. Zo wordt voorkomen dat de lichtinstelling van de auto te vaak wordt gewijzigd. Met de verlichtingsdraaiknop in de stand brandt altijd het dimlicht, wanneer de motor loopt of als de sleutelstand II actief is. 03 Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als de verlichtingsdraaiknop in stand staat. Gerelateerde informatie • • Groot licht/dimlicht (p. 87) Bedieningspaneel verlichting (p. 84) Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop. Stand voor grootlichtsignalen Stand voor groot licht Dimlicht Met de draaiknop in de stand wordt het dimlicht automatisch geactiveerd als het gaat schemeren of bij donker weer. Het dimlicht wordt ook automatisch geactiveerd als de rui}} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 87 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || tenwissers of het mistachterlicht zijn geactiveerd. brandt Met de draaiknop in de stand altijd het dimlicht, wanneer de motor loopt of als de sleutelstand II actief is. Grootlichtsignalen 03 Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Groot licht Het groot licht is te ontsteken met de draai19 of knop in stand . Schakel het groot licht in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Het groot licht is eveneens uit te schakelen door de stuurhendel lichtjes in de richting van het stuurwiel te duwen. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het symbool op het instrumentenpaneel. Verstralers* Als de auto beschikt over verstralers, kunt u in het menusysteem MY CAR selecteren of deze gedeactiveerd moeten worden of aan/uit moeten gaan in combinatie met het groot licht20, zie MY CAR (p. 109). 19 20 88 Gerelateerde informatie • • • • • Actieve xenonkoplampen* (p. 91) Automatisch groot licht* (p. 88) Bedieningspaneel verlichting (p. 84) Koplampen - lichtbundel aanpassen (p. 96) Tunneldetectie* (p. 87) Automatisch groot licht* Automatisch groot licht is verkrijgbaar met automatische in-/uitschakeling of adaptatiefunctie afhankelijk van de koplampvariant. Het systeem ontdekt de koplampen van een tegenligger of de achterlichten van een voorligger en schakelt dan over van groot licht naar dimlicht. Automatisch groot licht met adaptatiefunctie dimt alleen dat deel van de lichtbundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voorliggers gericht is. De verlichting gaat terug naar groot licht als het invallende licht ophoudt. Automatisch groot licht - AHB Automatisch groot licht (Active High Beam – AHB) is een systeem dat met een camerasensor boven aan de voorruit de koplampen van tegenliggers of de achterlichten van voorliggers registreert en overschakelt van groot licht naar dimlicht. Het systeem kan ook rekening houden met de straatverlichting. Auto met halogeenkoplampen Wanneer de camerasensor geen invallend licht van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar groot licht. Auto met actieve xenonkoplampen Wanneer bij automatisch groot licht met automatische in-/uitschakeling de camerasensor Wanneer het dimlicht brandt. Verstralers moeten op het elektrische systeem worden aangesloten door een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening geen invallend licht van voor-/tegenliggers meer waarneemt, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar groot licht. Bij automatisch groot licht met adaptatiefuntie blijft in tegenstelling tot wat er gebeurt bij de standaarddimfunctie dat deel van de lichtbundel dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlichtsterkte branden – alleen dat deel van de lichtbundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voorliggers gericht is wordt gedimd. Activeren/deactiveren AHB kan worden geactiveerd, wanneer de staat verlichtingsdraaiknop in de stand (op voorwaarde dat het systeem niet gedeactiveerd werd in het menusysteem MY CAR), zie MY CAR (p. 109). Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt ook het symbool op het instrumentenpaneel. Bij actieve xenonkoplampen geldt dit ook bij gedeeltelijk groot licht, d.w.z. zodra de lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij dimlicht. 03 Auto met digitaal instrumentenpaneel Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wit. Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. Als het groot licht ontstoken is, brandt het symbool blauw. Bij actieve xenonkoplampen geldt dit ook bij gedeeltelijk groot licht, d.w.z. zodra de lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij dimlicht. Het systeem kan starten bij ritten in het donker, wanneer de auto op een snelheid van 20 km/h of hoger rijdt. Adaptatiefunctie: Dimlicht recht vooruit in de richting van tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de tegenliggers. Wanneer de camerasensor geen invallend licht van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar volledig groot licht. Schakel het AHB in of uit door de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Na het deactiveren van het groot licht wordt direct overgeschakeld naar dimlicht. Auto met analoog instrumentenpaneel }} 89 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Handmatige bediening N.B. Houd de voorruit in het gebied vóór de camerasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil. 03 Plak of monteer niets op de voorruit vóór de camerasensor, aangezien één of meer camera’s voor het systeem hierdoor slechter of niet meer werken. WAARSCHUWING BELANGRIJK AHB is een systeem dat u helpt om in ongunstige omstandigheden de optimale verlichting te kiezen. Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk moet wisselen tussen groot licht en dimlicht: Als bestuurder bent u echter altijd verplicht om handmatig te wisselen tussen groot licht en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie en/of weersgesteldheid vereist is. • • • • • Als de melding Active high beam Tijdelijk niet beschikb. Schakel handmat. op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnt, moet u handmatig tussen groot licht en dimlicht schakelen. De verlichtingsdraaiknop kan echter in stand blijven staan. Hetzelfde geldt, als de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek en het symbool verschijnen. Het symbool dooft, wanneer deze melding verschijnt. AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en gaat het symbool branden. in zware regen of dichte mist bij ijsregen bij stuifsneeuw of sneeuwmodder bij maanlicht bij ritten in zwak verlichte bebouwde gebieden • bij voorliggers met een zwakke voertuigverlichting • • bij voetgangers op of naast de weg • als de verlichting van tegenliggers schuilgaat achter bijvoorbeeld vangrails • • bij verkeer op verbindingswegen • in scherpe bochten. bij sterk reflecterende voorwerpen zoals borden in de buurt van de weg op het hoogste punt van heuvels en het laagste punt van dalen Zie voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* beperkingen van de camerasensor (p. 231). Gerelateerde informatie • • 90 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Groot licht/dimlicht (p. 87) Bedieningspaneel verlichting (p. 84) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Actieve xenonkoplampen* Actieve xenon-koplampen zorgen voor optimale verlichting in bochten en op kruisingen om op die manier de veiligheid te verhogen. Actieve xenon-koplampen ABL Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde (rechts) functie. Als de auto is uitgerust met actieve xenonkoplampen (Active Bending Lights – ABL) draaien de lichtbundels van de koplampen mee om optimale verlichting te verkrijgen in bochten en op kruisingen om op die manier de veiligheid te verhogen. Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het starten van de motor (op voorwaarde dat de functie niet is gedeactiveerd in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109)). Wanneer de functie een storing ver- 21 op het toont, brandt het symbool instrumentenpaneel verschijnen een verklarende tekst plus een ander brandend symbool. Symbool Melding Betekenis Storing koplampsysteem Service vereist Het systeem is defect. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. voorzien van bochtverlichting die bij een scherpe bocht tijdelijk met de auto meedraaien in dezelfde richting als het stuur of in de richting die de richtingaanwijzers aangeven. De functie wordt geactiveerd bij gebruik van het groot licht of dimlicht bij een rijsnelheid ongeveer lager dan 30 km/h. Ook tijdens het achteruitrijden gaat de bochtverlichting branden bij wijze van aanvulling op de achteruitrijlichten. 03 Gerelateerde informatie • • • Groot licht/dimlicht (p. 87) Automatisch groot licht* (p. 88) Bedieningspaneel verlichting (p. 84) De functie is uitsluitend actief bij schemer of donker en dan alleen als de auto rijdt. U kunt de functie21 deactiveren/activeren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Voor het aanpassen van de lichtbundel, zie Koplampen - lichtbundel aanpassen (p. 96). Bochtverlichting* Actieve xenonkoplampen met Automatisch groot licht van het adaptieve type (Automatisch groot licht met adaptatiefunctie) zijn Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 91 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Mistachterlicht N.B. Bij een beperkt zicht door mist kunt u het mistachterlicht gebruiken om achterliggers tijdig op uw aanwezigheid te attenderen. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Gerelateerde informatie • 03 Bedieningspaneel verlichting (p. 84) Remlichten De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. Bij het bedienen van het rempedaal gaan de remlichten branden. Ze gaan ook branden wanneer een van de rij-assistentiesystemen, Adaptieve cruisecontrol (p. 199), City Safety (p. 217) of Collision Warning (p. 224) de auto afremmen. Gerelateerde informatie • Knop voor mistachterlicht. Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand of staat en het contactslot in de stand II of wanneer de motor draait. Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het controlesymbool voor het mistachterlicht op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop branden, wanneer het mistachterlicht ingeschakeld is. Wanneer u de motor afzet of de verlichtingsdraaiknop naar stand of draait, wordt het mistachterlicht automatisch uitgeschakeld. 92 Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 302) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Alarmlichten De alarmlichten waarschuwen medeweggebruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen, wanneer deze functie actief is. Wanneer de alarmlichten geactiveerd zijn, knipperen beide richtingaanwijzersymbolen op het instrumentenpaneel. rijdt, worden ze automatisch uitgeschakeld. U kunt ook op de knop voor de alarmlichten drukken. Gerelateerde informatie • • Richtingaanwijzer (p. 93) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 302) Richtingaanwijzer De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog- of omlaaghaalt. 03 Richtingaanwijzer. Knop voor alarmlichten. Druk op de knop om de alarmlichten te activeren. Beide richtingaanwijzersymbolen op het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Wanneer de auto dermate hard is afgeremd dat de noodremlichten in werking zijn getreden, worden, zodra de snelheid van de auto tot onder de 10 km/h is gedaald, automatisch de alarmlichten ingeschakeld. Ook nadat de auto tot stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knipperen. Wanneer u weer weg- Korte serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Onafgebroken serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de tweede stand. De hendel blijft in deze stand staan en kan handmatig in de uitgangspositie teruggezet }} 93 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || worden of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. Richtingaanwijzersymbolen Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 66). Interieurverlichting Plafondverlichting voorin De interieurverlichting is te activeren/deactiveren met de knoppen van de bedieningspanelen aan het plafond voor- en achterin. De leeslampjes voorin worden in- en uitgeschakeld met een druk op de bijbehorende knoppen op de plafondconsole. Plafondverlichting achterin Gerelateerde informatie • Alarmlichten (p. 93) Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes en interieurverlichting voorin. Leeslampje linkerzijde Leeslampje rechterzijde Interieurverlichting Alle verlichting in het interieur kan handmatig in- en uitgeschakeld worden binnen 30 minuten nadat: 94 • de motor is afgezet en het elektrische systeem van de auto in 0 staat • de auto ontgrendeld is zonder dat de motor is gestart. G021150 G021149 03 Plafondverlichting achterin. U kunt de lampjes in- en uitschakelen met een druk op de bijbehorende knop. Instapverlichting De instapverlichting (alsmede de interieurverlichting) worden in- en uitgeschakeld bij het openen c.q. sluiten van een portier. Verlichting dashboardkastje De verlichting in het dashboardkastje wordt in- en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Verlichting make-upspiegel De verlichting van de make-upspiegel (p. 149), wordt bij het openen en sluiten van het spiegelklepje in- en uitgeschakeld. Automatische verlichting Met de knop voor de interieurverlichting kunt u drie verlichtingsstanden selecteren: • Uit – rechterkant ingedrukt, automatische interieurverlichting gedeactiveerd. • Neutrale stand – automatische verlichting geactiveerd. • Aan – linkerkant ingedrukt, interieurverlichting brandt. Neutrale stand Met de knop in de neutrale stand wordt de interieurverlichting als volgt automatisch inen uitgeschakeld. De interieurverlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden, als: • u de auto met de afstandsbediening ontgrendelt, zie Transpondersleutel - functies (p. 160) of Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 165) • de motor is afgezet en het elektrische systeem van de auto in 0 staat. De interieurverlichting dooft, wanneer: • • u de motor start de auto wordt vergrendeld. De interieurverlichting gaat aan en blijft twee minuten lang branden, wanneer een van de portieren openstaat. Als u een bepaalde verlichtingsfunctie handmatig inschakelt, zal deze na twee minuten automatisch worden uitgeschakeld. Sfeerverlichting* Wanneer de reguliere interieurverlichting is uitgegaan en de motor draait, branden er enkele leds, onder meer een bij de plafondverlichting voor een zwakke sfeerverlichting tijdens de rit. Bovendien kunt u door de verlichting in het donker eventuele voorwerpen in de opbergvakken e.d. beter zien. Deze verlichting gaat bij vergrendeling van de auto even na de reguliere interieurverlichting uit. U regelt de sterkte van de verlichting met het duimwiel op het bedieningspaneel (p. 84). Follow Me Home-verlichting De Follow Me Home-verlichting bestaat uit de het dimlicht, de parkeerlichten, de lampen in de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de instapverlichting. Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. 03 1. Neem de transpondersleutel uit het contactslot. 2. Haal de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel toe en laat de hendel los. De functie is op dezelfde manier te activeren als de grootlichtsignalen, zie Groot licht/dimlicht (p. 87). 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier. Wanneer de functie is geactiveerd, gaan de dimlichten, de parkeerlichten, de richtingaanwijzers, de verlichting van de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondlampjes in het interieur en de instapverlichting branden. De duur van de Follow Me Home-verlichting is in te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • Approach-verlichting (p. 96) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 95 03 Instrumenten, schakelaars en bediening 03 Approach-verlichting Koplampen - lichtbundel aanpassen Wissers en -sproeiers De Approach-verlichting bestaat uit de stadslichten, de lampen in de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de instapverlichting. Als de auto is uitgerust met actieve xenonkoplampen en actief groot licht heeft, moet u de lichtbundelinstelling aanpassen wanneer u een auto voor rechtsrijdend verkeer wilt gebruiken voor linksrijdend verkeer en andersom. De ruitenwisser en -sproeier reinigen de voorruit en achterruit. De koplampen worden met hogedruksproeiers gereinigd. U activeert de Approach-verlichting met de transpondersleutel, zie Transpondersleutel functies (p. 160), om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Wanneer de functie is geactiveerd vanaf de afstandsbediening, gaan de dimlichten, de parkeerlichten, de richtingaanwijzers, de verlichting van de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondlampjes in het interieur en de instapverlichting branden. De duur van de Approach-verlichting is in te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • Follow Me Home-verlichting (p. 95) Ruitenwissers22 Actieve xenonkoplampen* Bij auto’s zonder actief groot licht* is geen aanpassing van de lichtbundel vereist. De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet worden verblind. Bij auto’s met actief groot licht is aanpassing van de lichtbundel vereist. Bij het aanpassen van de lichtbundel voor links- of rechtsrijdend verkeer dient de auto stil te staan. De lichtbundel is aan te passen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Halogeenkoplampen Er is geen aanpassing van de lichtbundel vereist. De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet worden verblind. Ruitenwissers en -sproeiers. Regensensor, aan/uit Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid ruitenwissers Ruitenwissers uitgeschakeld Haal de hendel naar stand 0 om de ruitenwissers uit te schakelen. Enkele slag Haal de hendel omhoog en laat deze los om de wissers een enkele slag te laten maken. 22 96 Voor het vervangen van wisserbladen en de servicestand van de wisserbladen, zie Wisserbladen (p. 390). Voor het bijvullen van sproeiervloeistof, zie Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 391). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Intervalstand Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. De wissers bewegen op hoge snelheid. BELANGRIJK Controleer alvorens de ruitenwissers tijdens de winter in te schakelen of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en de voorruit sneeuw- en ijsvrij is. BELANGRIJK Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit moet nat zijn als de ruitenwissers werken. de ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel. Wanneer de regensensor actief is, brandt het lampje in de bijbehorende knop en verschijnt het regensensorsymbool op het instrumentenpaneel. Activeren en gevoeligheid instellen Om de regensensor te activeren dient de motor te lopen of de transpondersleutel in stand I of II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag. Voor het reinigen van voorruit/wisserbladen en het vervangen van wisserbladen, zie Wisserbladen (p. 390) en Wasstraat (p. 412). Regensensor* De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch Koplamp- en ruitensproeiers 03 Activeer de regensensor door op de knop te drukken. De ruitenwissers maken een slag. Als u de hendel omhooghaalt, maken de ruitenwissers een extra slag. Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. (de wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait.) Deactiveren Servicestand wisserbladen BELANGRIJK In een automatische wasstraat kunnen de ruitenwissers van de voorruit starten en beschadigd raken. Schakel de regensensor uit terwijl de auto loopt of de transpondersleutel in stand I of II staat. Het symbool op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop doven. Deactiveer de regensensor met een druk op of haal de hendel omlaag naar de knop een ander wisprogramma. De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd, wanneer u de transpondersleutel uit het contactslot neemt of vijf minuten nadat u de motor hebt afgezet. Sproeierfunctie. Ruitensproeiers voorruit U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de ruitenwissers op de voorruit nog enkele slagen en worden de koplampen gesproeid. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Verwarmde sproeikoppen* Elektrisch bediende ruiten De sproeikoppen worden bij vorst automatisch verwarmd om te voorkomen dat de ruitensproeiervloeistof bevriest. Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurdersportier zijn alle elektrisch bediende ruiten te bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de overige portieren zijn alleen de ruiten van het desbetreffende portier te bedienen. Hogedruksproeiers koplampen* 03 De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid sproeiervloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproeiers activeert gesproeid. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare ruiten worden onderbroken door te kiezen voor sleutelstand 0 en vervolgens de transpondersleutel mee te nemen uit de auto. Voor informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Gereduceerde sproeifunctie Wanneer er nog ca. 1 liter sproeiervloeistof in het reservoir zit en op het instrumentenpaneel de melding verschijnt dat u sproeiervloeistof moet bijvullen, worden de koplampen en de achterruit niet langer schoongesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht door de voorruit de voorrang hebben. Gerelateerde informatie • • Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 391) Sproeiervloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 435) WAARSCHUWING Controleer of kinderen of andere passagiers niet bekneld raken als de ramen worden gesloten, ook als de transpondersleutel wordt gebruikt. Bediening Bedieningspaneel op bestuurdersportier. Elektrisch kinderslot op achterportieren* en achterste zijruiten, zie Kinderslot elektrische activering* (p. 179). Bedieningsknoppen achterste zijruiten Bedieningsknoppen voorste zijruiten WAARSCHUWING Controleer of er geen passagier op de achterbank bekneld raakt als de ramen vanaf het bestuurdersportier worden gesloten. Bedieningsknoppen elektrisch bediende zijruiten. Handmatige bediening Automatische bediening 98 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Via het bedieningspaneel van het bestuurdersportier kunnen alle elektrisch bediende ruiten worden bediend. De bedieningspanelen van de overige portieren kunnen alleen de ruit van het desbetreffende portier bedienen. Er kan slechts één bedieningspaneel tegelijk worden bediend. Handmatige bediening Om de elektrisch bediende ruiten te kunnen gebruiken moet de sleutelstand minimaal I zijn - zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Bij uitschakeling van de motor zijn de elektrisch bediende ruiten na uitname van de transpondersleutel nog enkele minuten te bedienen, maar niet nadat er een portier is geopend. Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag en laat deze vervolgens los. De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. De ruiten komen tot stilstand en worden geopend, als ze tijdens het sluiten in hun beweging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmogelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de beveiliging tegen overbelasting worden opgeheven. Wanneer de zijruiten tweemaal achtereen niet konden worden gesloten, wordt de beveiliging tegen overbelasting korte tijd gedeactiveerd. Sluiten is daarna mogelijk door de bedieningsknop omhoog te trekken en vast te houden. N.B. Om het pulserende windgeluid te verminderen als de beide achterruiten open staan, kunt u de voorste ruiten ook een stukje openen. Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch bediende zijruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient. WAARSCHUWING Resetten is nodig om de beveiliging tegen overbelasting te laten werken. Automatische bediening 03 Bediening met transpondersleutel en centrale vergrendeling Om de elektrisch bediende zijruiten vanaf de buitenzijde te bedienen met de transpondersleutel of vanaf de binnenzijde met de centrale vergrendeling, zie Transpondersleutel (p. 156) en Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174). Resetten Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openingsfunctie pas weer naar behoren wanneer u deze hebt gereset. 1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om de ruit helemaal te sluiten en houd de knop een seconde in deze stand vast. 2. Laat de knop korte tijd los. 3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een seconde omhoog. 99 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Zonnescherm* Buitenspiegels In de achterruitconsole is een zonnescherm ingebouwd. Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. WAARSCHUWING Beide spiegels zijn groothoekig voor een optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Instellingen vastleggen23 De instellingen van de buitenspiegels en de bestuurdersstoel zijn voor alle transpondersleutels apart op te slaan in het autosleutelgeheugen*, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 157). 03 Buitenspiegel kantelen bij parkeren23 – Trek het zonnescherm omhoog en bevestig het met de twee haken aan de plafondclips. > Door de veerkracht van het scherm blijven de haken in positie. Haak een zonnescherm dat u niet gebruikt los en houd het vast, terwijl het langzaam wordt opgerold. De buitenspiegels kunnen omlaaggekanteld worden, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg te kan zien. Bedieningsknoppen buitenspiegels. Instellen 1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. 2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje mag niet langer branden. 23 100 Alleen in combinatie met een elektrisch bediende stoel met geheugen, zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 79). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. – Schakel de achteruitversnelling in en druk op de knop L of R. Bij het inschakelen van een andere versnelling nemen de gekantelde buitenspiegels na ca. 10 seconden de oorspronkelijke stand weer in. Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt. Automatisch kantelende buitenspiegel bij parkeren23 Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de buitenspiegels automatisch omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de auto uit de achteruitver- 03 Instrumenten, schakelaars en bediening snelling haalt, nemen de buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oorspronkelijke stand weer in. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Automatische inklapfunctie bij vergrendelen23 Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspiegels automatisch in- of uitgeklapt. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). In neutrale stand terugzetten Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de neutrale stand worden teruggezet zodat het elektrisch in- en uitklappen weer correct werkt: 1. Klap de spiegels in met de knoppen L en R. 2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen L en R. 3. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. De spiegels staan daarmee weer in de neutrale stand. 23 Autodimfunctie* Buitenspiegels met autodimfunctie zijn alleen mogelijk, als ook de achteruitkijkspiegel is voorzien van een dergelijke autodimfunctie, zie Achteruitkijkspiegel (p. 102). Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt: Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming De elektrische verwarming dient om de vooren achteruit en de buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Elektrische voorruit-*, achterruit- en buitenspiegelverwarming 03 1. Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (sleutelstand minimaal I). 2. Laat ze na ca. 1 seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Klap de spiegels uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. Approach-verlichting en Follow Me Home-verlichting De lampjes op de buitenspiegels gaan branden, wanneer u de Approach-verlichting (p. 96) of de Follow Me Home-verlichting (p. 95) selecteert. Gerelateerde informatie • • Achteruitkijkspiegel (p. 102) Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming (p. 101) Elektrische voorruitverwarming Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming Gebruik de functie om voorruit, achterruit en buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Bij eenmaal indrukken van de desbetreffende knop gaat de verwarming van start. Het brandende lampje in de knop geeft aan dat de functie actief is. Schakel de verwarming uit Alleen in combinatie met een elektrisch bediende stoel met geheugen, zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 79). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 101 03 Instrumenten, schakelaars en bediening zodra het ijs/de condens verdwenen is om de accu niet onnodig te belasten. Als u echter niets doet, wordt de functie na enige tijd automatisch uitgeschakeld. Vervolgens wordt de achterruitverwarming automatisch in- en uitgeschakeld zolang de buitentemperatuur lager is dan +7 °C. 03 Achteruitkijkspiegel Autodimfunctie* De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een knopje aan de onderkant van de spiegel. Ook is het mogelijk dat de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel actief is. Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het hendeltje voor handmatig dimmen. De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sensoren (één aan de voorkant en één aan de achterkant) die samenwerken om hinderlijke lichtinval te identificeren en te verhelpen. De sensor aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl de sensor aan de achterkant de koplampen van achterliggers registreert. N.B. De achterruitverwarming wordt niet automatisch in- en uitgeschakeld, als de Ecofunctie actief is. De verwarming blijft in dat geval ook bij buitentemperaturen lager dan +7 °C uitgeschakeld. Voor informatie over de Eco-functie, zie ECO* (p. 299). N.B. Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeervergunningen, transponders, zonnekleppen of voorwerpen op de achterbank of de hoedenplank dusdanig worden gehinderd dat er geen licht op de sensoren valt, gelden er beperkingen voor de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel en buitenspiegels. Zie ook Voorruit ontwasemen en ontdooien (p. 133). De buitenspiegels en de achterruit worden automatisch van condens/ijsvorming ontdaan, als u de auto start bij een buitentemperatuur lager dan +7 °C. Automatische ontwaseming is te selecteren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Hendeltje voor dimfunctie Handmatige dimfunctie Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel met het hendeltje in de dimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomende verkeer als hinderlijk ervaart: 1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje naar u toe te halen. 2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje naar de voorruit toe te duwen. 102 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Alleen een achteruitkijkspiegel met autodimfunctie is mogelijk uitgerust met een kompas (p. 103). Gerelateerde informatie • Buitenspiegels (p. 100) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Kompas* Op de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Bediening knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel indrukken. Kalibreren Om de juiste kompasrichting aan te geven moet het kompas soms worden gekalibreerd. De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. G030295 03 Kalibreer als volgt: 1. Breng de auto tot stilstand op een groot en open terrein waar geen stalen constructies of hoogspanningsdraden zijn. Achteruitkijkspiegel met kompas. In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noordwest). Het kompas wordt automatisch geactiveerd wanneer u de motor start of wanneer sleutelstand II actief is, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Om het kompas handmatig uit of in te schakelen kunt u een paperclip of iets dergelijks nemen en het 2. Start de auto en schakel alle elektrische uitrusting (klimaatregeling, luchtdroger e.d.) uit en zorg dat alle portieren zijn gesloten. N.B. De kalibratie kan mislukken of helemaal niet worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrusting niet uitschakelt. 3. Houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang (met een paperclip of iets dergelijks) ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. Magnetische zones. 4. Druk meerdere malen op het knopje totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). 5. Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt of houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 6 seconden lang ingedrukt, totdat het teken C verschijnt. 6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h, totdat een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 103 03 Instrumenten, schakelaars en bediening 7. Auto’s met elektrische voorruitverwarming*: Als bij activering van de elektrische voorruitverwarming het teken C op het display verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6 hierboven met de elektrische voorruitverwarming ingeschakeld, zie Voorruit ontwasemen en ontdooien (p. 133). 03 8. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Schuifdak* Openen Het schuifdak is te bedienen met de knoppen aan het plafond. Trek de bedieningsknop naar achteren in de stand voor automatisch openen en laat de knop vervolgens los om het schuifdak zo ver mogelijk open te schuiven. Het binnenste zonnescherm is handmatig te sluiten. Bij het schuifdak hoort een windscherm. De bedieningsknoppen voor het schuifdak zitten aan het plafond. Het schuifdak is aan de achterkant open te kantelen of horizontaal open te schuiven. Het schuifdak is alleen te openen in sleutelstand I of II. G021343 Horizontaal openschuiven Horizontaal openschuiven, achteruit/vooruit. Openen, automatisch Openen, handmatig Sluiten, handmatig Sluiten, automatisch 104 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. U kunt het schuifdak handmatig openen door de bedieningsknop achteruit naar het weerstandspunt voor handmatig openen te trekken. Het schuifdak schuift steeds verder open zolang u de knop in deze stand vasthoudt. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Sluiten Verticaal openkantelen Sluiten met transpondersleutel of knop voor centrale vergrendeling U kunt het schuifdak handmatig sluiten door de bedieningsknop vooruit naar het weerstandspunt voor handmatig sluiten te duwen. Het schuifdak schuift steeds verder dicht zolang u de knop in deze stand vasthoudt. WAARSCHUWING 03 Het schuifdak gaat automatisch dicht, wanneer u de knop in de stand voor automatisch sluiten duwt en vervolgens loslaat. Wanneer u sleutelstand 0 kiest en de transpondersleutel uit het contactslot neemt, wordt de spanning van het schuifdak verbroken. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto aanwezig zijn: Onderbreek altijd de stroom naar het schuifdak door te kiezen voor sleutelstand 0 en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. Voor informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Verticaal openkantelen, achterkant omhoogkantelen. Kantel het schuifdak open door de achterkant van de knop omhoog te duwen. Kantel het schuifdak dicht door de achterkant van de knop omlaag te trekken. G021345 G028899 Gevaar voor beknelling bij het sluiten van het schuifdak. De beveiliging tegen overbelasting van het schuifdak werkt alleen bij automatisch sluiten, niet bij handmatig sluiten. Houd de vergrendelingsknop lang ingedrukt om het schuifdak en alle zijruiten te sluiten, zie Transpondersleutel - functies (p. 160) en Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174). De portieren en het kofferdeksel worden vergrendeld. Druk opnieuw op de vergrendelingsknop om het sluiten te onderbreken. WAARSCHUWING Als u het schuifdak met de transpondersleutel sluit, moet u controleren of niemand bekneld raakt. Zonnescherm Aan de binnenkant van het schuifdak zit een handbediend zonnescherm. Het zonnescherm glijdt automatisch naar achteren bij het openen van het schuifdak. Pak de hand- }} 105 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || greep vast en schuif het scherm naar voren om het te sluiten. Beveiliging tegen overbelasting 03 Het schuifdak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die wordt geactiveerd, als het schuifdak door een obstakel wordt gehinderd. Het schuifdak komt dan tot stilstand en keert vervolgens automatisch terug naar de laatst gebruikte, geopende stand. Menufuncties - instrumentenpaneel Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s (p. 107) die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 61) verschijnen. Welke menu’s er verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 77). Windscherm Display (digitaal instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties. OK – meldingenlijst openen en meldingen bevestigen. Duimwiel – menu-opties doorbladeren. Display (analoog instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties. Bij het schuifdak hoort een windscherm dat opgeklapt wordt bij een geopend schuifdak. RESET – geactiveerde functie op nul stellen. Wordt in bepaalde gevallen gebruikt om een functie te selecteren/activeren (zie de uitleg bij de verschillende functies). Een eventuele melding, (p. 107) moet u eerst bevestigen met de knop OK, voordat u de menu’s kunt bekijken. Gerelateerde informatie • 106 Meldingen - functies (p. 109) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Menu-overzicht - instrumentenpaneel Boordcomp reset Welke menu’s er op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 77). Gerelateerde informatie Voor sommige van de onderstaande menuopties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Analoog instrumentenpaneel Digit. snlhd. Meldingen Wanneer er een waarschuwings-, informatieof controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay. • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 61) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 62) Melding Betekenis • Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106) Stop auto z.s.m.A Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Zet motor afA Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Service spoedA Bezoek een werkplaatsB om de auto onmiddellijk te laten controleren. Service vereistA Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Zie instructieb.A Neem het instructieboekje door. Verwarming* Extra verw.* TC-opties Servicestatus Oliepeil24 Meldingen (##)25 Digitaal instrumentenpaneel Instellingen* Thema's Contraststand/Kleurstand Servicestatus Meldingen25 03 Oliepeil24 Standkachel* 24 25 Bepaalde motoren. Het aantal meldingen staat tussen haakjes. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 107 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Melding Betekenis Melding Betekenis Melding Betekenis Bespreek tijd voor onderhoud Het is tijd om een afspraak te maken voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Versnellingsbak Beperkte werking Tijdelijk uitgeschakeldA Tijd voor periodiek onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Het moment hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken, het aantal draaiuren van de motor en de gebruikte oliekwaliteit. De versnellingsbak werkt niet op maximale capaciteit. Rijd voorzichtig totdat de melding verdwijntC. De bijbehorende functie is tijdelijk uitgeschakeld en wordt na enige tijd rijden of de volgende keer dat u de motor start automatisch opnieuw ingeschakeld. Accuspanning laag Spaarstand Het audiosysteem is uitgeschakeld om stroom te besparen. Laad de accu bij. Onderhoudstermijn verstreken Versnellingsbak Olie verversen 108 Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de garantie – bezoek een werkplaatsB. Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bezoek bij herhaaldelijke verschijning een werkplaatsB. Versnellingsbak heet Rijd langzamer Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Wachten op afkoelen Rijd voorzichtiger of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand. Zet de versnellingsbak in de neutraal en laat de motor stationair draaien totdat de melding verdwijntC. Kritieke storing. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en bezoek een werkplaatsB. A B C Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de locatie van de storing. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor informatie over de automatische versnellingsbak, zie Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 282). Gerelateerde informatie • • Meldingen - functies (p. 109) Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Meldingen - functies MY CAR Met de linker stuurhendel kunt u door de meldingen (p. 107) bladeren die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen en deze bevestigen. MY CAR is een menugroep voor hantering van tal van autofuncties, zoals City Safety™, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling e.d. Wanneer er een waarschuwings-, informatieof controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het display. Foutmeldingen blijven in het geheugen opgeslagen, totdat de onderliggende storing is verholpen. Sommige functies behoren tot de standaarduitrusting, andere zijn zogeheten opties – het aanbod verschilt per markt. Druk OK op de linker stuurhendel in om een melding te bevestigen. Gebruik het duimwiel (p. 106) om door de meldingen te bladeren. 03 Bediening Navigatie in deze menu’s vindt plaats met knoppen op de middenconsole of met de toetsenset rechts op het stuurwiel*. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt gebruikt, moet de melding worden gelezen (druk op OK) voordat de eerdere activiteit kan worden hervat. Gerelateerde informatie • Menu-overzicht - instrumentenpaneel (p. 107) Bedieningspaneel op middenconsole en toetsenset op stuurwiel. De afbeelding is schematisch – het aantal functies en de locatie van de knoppen }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 109 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt. MY CAR - opent het menusysteem MY CAR. OK/MENU - knop op de middenconsole indrukken of het duimwiel op het stuurwiel om de gemarkeerde menu-optie te kiezen/aan te vinken of de gekozen functie in het geheugen op te slaan. 03 De functies en het uiterlijk van de boordcomputer verschillen afhankelijk van de vraag of het instrumentenpaneel er een van het analoge of digitale type is: Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 112) • Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 116) EXIT Na de automatische activering van het instrumentenpaneel bij ontgrendeling zijn bediening en instelling meteen mogelijk. Als u na het openen van het bestuurdersportier niet binnen ca. 30 seconden op een van de boordcomputerknoppen drukt, dooft het instrument, waarna om opnieuw de boordcomputer te kunnen bedienen eerst sleutelstand II (p. 77) of motorstart vereist is. telefoongesprekken worden geweigerd de actuele functie wordt beëindigd N.B. de ingevoerde tekens worden gewist de laatste gemaakte keuze wordt geannuleerd u beweegt omhoog in het menusysteem. Bij lang indrukken van EXIT springt u naar de normaalweergave voor MY CAR of naar het hoogste menuniveau (hoofdbronmenu) als u zich in de normaalweergave bevindt. 110 De boordcomputer van de auto kan tijdens het rijden informatie registreren, berekenen en tonen. • Afhankelijk van de functie en van het menuniveau waarop de aanwijzer staat op het moment dat u EXIT kort indrukt, kan het volgende gebeuren: • Boordcomputer Voor een beschrijving van de menu-opties en zoekpaden in MY CAR, zie het Sensus Infotainment-supplement. TUNE - aan de draaiknop op de middenconsole of het duimwiel op het stuurwiel draaien om een stap omhoog/omlaag te gaan door de menu-opties. EXIT-functies • • • • Menu-opties en zoekpaden Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. • Bevestig deze melding door de knop OK op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Groepsmenu’s De boordcomputer heeft twee verschillende groepsmenu’s: • • Functies Rubriek op instrumentenpaneel De functies of alternatieve rubrieken van de boordcomputer volgen elkaar op in elk hun eigen lus (loop). 03 Gerelateerde informatie • • Boordcomputer - rijstatistiek* (p. 121) Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 111 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel De menu’s van de boordcomputer volgens elkaar op in een eindeloze lus. Een van opties bestaat erin dat het boordcomputerdisplay dooft – dit geeft tevens het begin/eind van de lus aan. Functies Doe het volgende om functies te openen en regelen/aanpassen: 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u ze eerst ‘resetten’ met twee keer drukken op RESET. 2. Druk op OK - de lus met de verschillende functies wordt geopend. 03 3. Blader de functies door met het duimwiel en kies/bevestig uw keuze met OK. 4. Sluit de bediening/aanpassing af met twee keer drukken op RESET. De volgende tabel geeft een overzicht van de verschillende boordcomputerfuncties: Informatiedisplay en bedieningselementen. OK - Lus met de boordcomputerfuncties starten en gemarkeerde optie activeren. Duimwiel - Lus met de boordcomputerfuncties starten en opties doorbladeren. RESET - Gekozen functie annuleren, resetten of verlaten. 112 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functies Informatie Digit. snlhd. Geeft de rijsnelheid digitaal weer in het midden van het instrumentenpaneel: • • • • km/h mph Open een functie met OK, kies een optie met het duimwiel, bevestig met OK en verlaat de functie met ENTER. Geen aanduiding Verwarming* • • DIRECTE START • - Timer 2 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip. Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Motor- en interieurverwarming* timers (p. 139). 03 - Timer 1 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip. Extra verw.* Voor meer informatie, zie Extra verwarming* (p. 143). • Aut Aan • Uit TC-opties • • • • • Actieradius op tank Brandstofverbruik Gemiddelde snelheid Dagtellers T1 en tot afst Dagtellers T2 en tot afst Hier kiest/activeert u de opties die als boordcomputerrubrieken beschikbaar moeten zijn. De symbolen voor reeds gekozen rubrieken zijn WIT en voorzien van een ‘vinkje’, bij de rest die GRIJS is ontbreekt het ‘vinkje’. 1. Open de functie met OK, blader met het duimwiel de optiesymbolen door en stop met bladeren bij het symbool van uw keuze om het te markeren. 2. Bevestig met OK - het symbool verkleurt van GRIJS naar WIT en wordt voorzien van een ‘vinkje’. 3. Kies meer functiesymbolen met het duimwiel of sluit af met RESET. Servicestatus Geef het resterend aantal maanden en het aantal kilometers tot de eerstvolgende servicebeurt aan. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 113 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || A 03 Functies Informatie OliepeilA Voor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374). Meldingen (##) Voor meer informatie, zie Meldingen - functies (p. 109). Bepaalde motoren. Rubrieken U kunt een van de rubrieken in de volgende tabel uitkiezen voor constante weergave op het instrumentenpaneel. Doe het volgende om een keuze te maken: 3. Stop met bladeren bij de rubriek van uw keuze. 2. Draai aan het duimwiel - de te kiezen boordcomputerrubrieken liggen in een lus. Boordcomputerrubriek op instrumentenpaneel Informatie Dagtellers T1 en tot afst • RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen. Dagtellers T2 en tot afst • RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen. Afst. tot leeg Voor meer informatie, zie het gedeelte ‘Bereik - actieradius op tank’ (p. 120). Brandstofvrbr Huidig verbruik. Gem. snelh. • Geen boordcomputerinformatie. Bij deze optie blijft het display leeg - dit geeft tevens het ‘begin’/‘einde’ van de lus aan. Tijdens het rijden kunt u op ieder gewenst moment een andere boordcomputerrubriek 114 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u ze eerst ‘resetten’ met twee keer drukken op RESET. RESET lang indrukken om Gem. snelh. op nul te stellen. voor het instrumentenpaneel kiezen: Ga als volgt te werk: • Draai aan het duimwiel - stop met bladeren bij de rubriek van uw keuze. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Resetten - Dagtellers en Gemiddelde snelheid Met de actuele boordcomputerrubriek – T1 en tot afst, T2 en tot afst of Gem. snelh. – op het instrumentenpaneel: • RESET lang indrukken - gekozen rubriek wordt op nul gesteld. U moet iedere rubriek apart op nul stellen. 03 Gerelateerde informatie • • • Boordcomputer (p. 110) Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) Boordcomputer - rijstatistiek* (p. 121) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 115 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel De menu’s van de boordcomputer volgens elkaar op in een eindeloze lus. Een van opties bestaat erin dat alle drie de boordcomputerdisplays doven – dit geeft tevens het begin/ eind van de lus aan. Functies Doe het volgende om functies te openen en regelen/aanpassen: 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u ze eerst ‘resetten’ met twee keer drukken op RESET. 2. Druk op OK - de lus met de verschillende functies wordt geopend. 03 3. Blader de functies door met het duimwiel en kies/bevestig uw keuze met OK. 4. Sluit de bediening/aanpassing af met twee keer drukken op RESET. De volgende tabel geeft een overzicht van de verschillende boordcomputerfuncties: Informatiedisplays en bedieningselementen stuurhendel. OK - Lus met de boordcomputerfuncties starten en gemarkeerde optie activeren. Duimwiel - Lus met de boordcomputerfuncties starten en opties doorbladeren. RESET - Gekozen functie annuleren, resetten of verlaten. 116 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functies Informatie Boordcomp reset NB Bij deze functie worden de beide dagtellers T1 en T2 niet op nul gesteld - zie tabel in het volgende gedeelte ‘Rubrieken’ en het gedeelte ‘Op nul stellen - Snelheid/Verbruik gemiddeld’ voor informatie hierover. • • Gemiddeld Gemiddelde snelheid Meldingen Voor meer informatie, zie Meldingen - functies (p. 109). Thema's Hier kiest u het uiterlijk van het instrumentenpaneel (p. 61). Instellingen* Selecteer Aut Aan of Uit. 03 Voor meer informatie, zie Extra verwarming* (p. 143). Contraststand/Kleurstand Lichtsterkte en kleurtemperatuur van het instrumentenpaneel instellen. Standkachel* Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 139). • • • A Directe start - Symbool Timer 1 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip. - Symbool Timer 2 - voert naar het menu voor selectie van het tijdstip. Servicestatus Geef het resterend aantal maanden en het aantal kilometers tot de eerstvolgende servicebeurt aan. OliepeilA Voor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374). Bepaalde motoren. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 117 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Rubrieken U kunt een van de rubriekcombinaties in de volgende tabel uitkiezen voor constante weergave op het instrumentenpaneel. Doe het volgende om een keuze te maken: 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u ze eerst ‘resetten’ met twee keer drukken op RESET. 03 2. Draai aan het duimwiel - de te kiezen rubriekcombinaties worden in een lus weergegeven. Er kunnen drie boordcomputerrubrieken tegelijk worden weergegeven: één op elk van drie ‘vensters’. 3. Stop met bladeren bij de rubriekcombinatie van uw keuze. Rubriekcombinaties Informatie Gemiddeld Dagteller T1 + Kilometerstand Gemiddelde snelheid • RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen. Huidig verbruik Dagteller T2 + Kilometerstand Actieradius op tank • RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen. Huidig verbruik Kilometerstand kmh<>mph Geen boordcomputerinformatie. Tijdens het rijden kunt u op ieder gewenst moment een andere rubriekcombinatie voor de boordcomputer op het instrumentenpaneel kiezen: Ga als volgt te werk: 118 kmh<>mph - zie het gedeelte ‘Digitale snelheidsaanduiding’ (p. 120). Bij deze optie doven alle drie de boordcomputerdisplays - dit geeft tevens het ‘begin’/‘einde’ aan van de lus. • Draai aan het duimwiel - stop met bladeren bij de rubriek van uw keuze. Resetten - Dagtellers Draai met het duimwiel naar de rubriekcombinatie die de op nul te stellen dagteller bevat: 03 Instrumenten, schakelaars en bediening • RESET lang indrukken - gekozen dagteller wordt op nul gesteld. Op nul stellen - Snelheid/Verbruik gemiddeld 1. Kies de functie Boordcomp reset en activeer deze met OK. 2. Kies een van de volgende opties met het duimwiel en activeer deze met OK: • • • 03 l/100 km km/h Allebei resetten 3. Sluit af met RESET. Gerelateerde informatie • Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) • Boordcomputer - rijstatistiek* (p. 121) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 119 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - aanvullende informatie Hier volgt aanvullende informatie over enkele functies. Gemiddeld 03 Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als er een verwarming op brandstof* is gebruikt. Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid voor de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling van de waarde. Huidig verbruik De waarde voor het huidige verbruik wordt voortdurend (ongeveer eenmaal per seconde) bijgewerkt. Op lage snelheden wordt het verbruik weergegeven per eenheid van tijd – op hoge snelheden verschijnt het verbruik per eenheid van lengte. U kunt verschillende eenheden (km/miles) kiezen voor de aanduiding – zie het onderdeel ‘Eenheid wijzigen’ (p. 120). 26 120 Alleen bij een instrumentenpaneel type "Digital". * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bereik - actieradius op tank Eenheid wijzigen De boordcomputer geeft de afstand aan die bij benadering kan worden afgelegd met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. U kunt van eenheid veranderen voor weergave van de afstand en snelheid (km/miles) in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Wanneer de melding Afst. tot leeg ‘----’ verschijnt, zijn geen garanties meer te geven voor de resterende actieradius. • N.B. Een wijziging van deze eenheden is niet alleen van toepassing op de boordcomputer maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*. Tank dan zo spoedig mogelijk. De actieradius wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km en de resterende hoeveelheid brandstof. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u van rijstijl verandert. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Voor meer informatie over hoe u het brandstofverbruik kunt beïnvloeden, zie Milieubeleid van Volvo Car Corporation (p. 22). Digitale snelheidsaanduiding26 De snelheid wordt weergegeven in de eenheid (km/h / mph) die niet op het hoofdinstrument wordt gebruikt. Gebruik het hoofdinstrument mph als eenheid, dan wordt de snelheid in km/h weergegeven op de boordcomputer en omgekeerd. Gerelateerde informatie • Boordcomputer - rijstatistiek* (p. 121) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - rijstatistiek* Bediening Er wordt informatie vastgelegd over het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid tijdens eerdere ritten. Deze informatie is weer te geven op het beeldscherm in de vorm van een staafdiagram. Er zijn verschillende instellingen mogelijk in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109) – ga naar Verbruiksinfo. Functie Met de optie ‘Resetten als motor min. 4 uur heeft uitgestaan’ gemarkeerd, worden alle statistieken automatisch gewist als de rit is afgelopen en na 4 uur stilgestaan te hebben. De volgende keer dat u de motor start begint de verbruiksinfo weer vanaf nul. 03 • Resetten als motor min. 4 uur heeft uitgestaan – markeer het vakje met ENTER aan en verlaat het menu met EXIT. Als u een nieuwe rijcyclus start, voordat de 4 uur zijn verstreken, moet u de actuele periode eerst handmatig wissen via de optie ‘Nieuwe rit starten’. Verbruiksinfo27 Afhankelijk van de gekozen schaalverdeling symboliseert elke staaf een afgelegde afstand van 1 km of 10 km – de staaf helemaal rechts geeft de actuele waarde aan voor een afstand van 1 of 10 km. Met de TUNE-knop kunt u voor elke staaf van schaal wisselen tussen 1 km en 10 km – de aanwijzer rechts beweegt afhankelijk van de gekozen schaal omhoog of omlaag. 27 • Nieuwe rit starten – met ENTER worden alle eerdere statistieken gewist. Verlaat het menu met EXIT. Zie ook de informatie over Eco guide (p. 65). Gerelateerde informatie • Boordcomputer - aanvullende informatie (p. 120) De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 121 KLIMAAT 04 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling (p. 129). De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. N.B. Airconditioning (AC) (p. 132) uitschakelen, maar voor optimaal klimaatcomfort in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan dient u de airconditioning altijd te laten aanstaan. Waar u op moet letten • Voor optimale werking van de airconditioning moet u de zijruiten en een schuifdak* gesloten houden. • Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie (p. 175) gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. • Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit). • In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. • Wanneer de motor het maximale vermogen nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas optrekt), is het mogelijk dat de air- conditioning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan een tijdelijke temperatuurstijging optreden. • N.B. Bij activering van de ECO-functie worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de ECO-functie te deactiveren. Maak in eerste instantie gebruik van de ontwasemingsfunctie (p. 133) om condens van de binnenkant van de ruiten te verwijderen. Houd de binnenzijde van de ruiten schoon om het risico te beperken dat ze beslaan. N.B. Dek de blaasmonden helemaal achter in de hoedenplank niet af met kledingstukken of andere voorwerpen om te voorkomen dat de achterruit beslaat. Auto’s met Start/Stop* Bij automatische motorstop (p. 290) gelden er mogelijk beperkingen voor de werking van bepaalde apparatuur (zoals het ventilatortoerental (p. 131) van de klimaatregeling). Gerelateerde informatie • • • • • Werkelijke temperatuur (p. 124) Menu-instellingen - klimaat (p. 127) Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 129) 04 Luchtverdeling passagiersruimte (p. 127) Luchtkwaliteit (p. 124) Auto’s met ECO* Als de functie ECO (p. 299) wordt geactiveerd, kan de functie van bepaalde uitrusting tijdelijk worden gereduceerd of uitgeschakeld, bijvoorbeeld de airconditioning (p. 132). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 123 04 Klimaat 04 Werkelijke temperatuur Sensoren - klimaat Luchtkwaliteit De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de buitentemperatuur, de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. De klimaatregeling beschikt over enkele sensoren om de temperatuur (p. 124) in de auto te regelen. Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. • De zonnesensor zit boven op het dashboard. Interieurfilter (p. 125) • De interieurtemperatuursensor zit onder het bedieningspaneel van de klimaatregeling. • • • • De buitentemperatuursensor zit in de buitenspiegel. • Interior Air Quality System (IAQS) (p. 126)* • De vochtsensor* zit bij de achteruitkijkspiegel. Het systeem beschikt over een zonnesensor (p. 124) die de stand van de zon registreert. Daardoor kan de temperatuur van de lucht uit de blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde stand staan. Gerelateerde informatie • • N.B. Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) Bedek of blokkeer de sensoren niet met kledingstukken of andere voorwerpen. Temperatuurregeling passagiersruimte (p. 132) Gerelateerde informatie • 124 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) Materiaal in de passagiersruimte (p. 126) Clean Zone Interior Package (CZIP) (p. 125)* Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) 04 Klimaat Luchtkwaliteit - interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. Vervang het filter regelmatig. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* CZIP bestaat uit een aantal aanpassingen zodat er minder stoffen in het interieur verwerkt zijn die aanleiding kunnen geven tot allergieën en/of astma. Het volgende is inbegrepen: • N.B. Er zijn verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat het juiste filter wordt gemonteerd. Gerelateerde informatie • N.B. Om aan de CZIP-norm te blijven voldoen dient het IAQS-luchtfilter bij auto’s met CZIP om de 15.000 km of ten minste eenmaal per jaar te worden vervangen (afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt). Echter, maximaal 75.000 km per 5 jaar. Bij auto’s zonder CZIP en in die gevallen dat de klant niet langer eist dat aan de CZIPnorm wordt voldaan, kan het IAQS-filter met de reguliere intervallen worden vervangen. Luchtkwaliteit (p. 124) • Een geavanceerde ventilatorfunctie die inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult het interieur op die manier met verse lucht. De functie start als dat nodig is en stopt na bij het openen van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt de functie na enige tijd automatisch beëindigd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal langzaam maar zeker korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is. Zie voor meer informatie over CZIP de brochure die u bij aankoop hebt ontvangen. 04 Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • Luchtkwaliteit (p. 124) Het Interior Air Quality System IAQS (p. 126) is een volautomatisch systeem dat de lucht in de passagiersruimte ontdoet van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 125 04 Klimaat Luchtkwaliteit - IAQS* Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. 04 Het systeem is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). N.B. Voor de beste lucht in het interieur moet de luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld. In een koud klimaat is de recirculatie beperkt om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Als de ruiten beslaan, moet de luchtkwaliteitssensor worden uitgeschakeld en moet de ontwaseming voor voorruit, achterruit en zijruiten worden ingeschakeld. Gerelateerde informatie 126 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • Luchtkwaliteit (p. 124) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* (p. 125) Luchtkwaliteit - materialen De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelijker schoon te houden is. De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte als de kofferbak zijn eenvoudig te verwijderen en schoon te maken. Gebruik de door Volvo geadviseerde schoonmaakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor het reinigen van het interieur (p. 415). Gerelateerde informatie • Luchtkwaliteit (p. 124) 04 Klimaat Menu-instellingen - klimaat Luchtverdeling passagiersruimte Via de middenconsole is het mogelijk de basisinstellingen voor zes van de klimaatregelingsfuncties te activeren/deactiveren of wijzigen. De binnenkomende lucht wordt verdeeld over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. • Ventilatorstand bij automatische klimaatregeling (p. 131). • • Recirculatietimer (p. 134). • • • Blaasmonden in dashboard Automatische achterruitverwarming (p. 101). Interior Air Quality System * (p. 126). Automatische verwarming bestuurdersstoel (p. 130). Open Automatische stuurverwarming (p. 83). Dicht Er staat meer informatie in de beschrijving van het menusysteem (p. 109). De basisinstellingen voor de klimaatregelingsfuncties zijn te herstellen via het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). In de stand AUTO vindt de luchtverdeling geheel automatisch plaats. De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te regelen, zie luchtverdelingstabel (p. 135). 04 Luchtstroom naar links of rechts Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de buitenste blaasmonden op de voorste zijruiten om deze te ontwasemen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 127 04 Klimaat || Blaasmonden in portierstijlen 04 Dicht Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Open Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtstroom naar links of rechts Luchtverdeling - ventilatie vloer Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de blaasmonden bij koud weer op de achterste zijruiten om deze te ontwasemen. Richt de blaasmonden, bij warm weer, naar binnen toe voor een behaaglijke temperatuur achter in de auto. N.B. Let erop dat kleine kinderen gevoelig kunnen zijn voor luchtstromen en tocht. 128 Luchtverdeling De gestileerde menselijke gedaante op de nevenstaande afbeelding bestaat uit drie knoppen. Bij bediening van de knoppen gaat op het beeldscherm het desbetreffende gedeelte van de gestiliseerde menselijke gedaante (zie volgende afbeelding) branden samen met een pijl vóór dit gedeelte om aan te geven welke luchtverdelingsstand er gekozen is. Voor meer informatie, zie de luchtverdelingstabel (p. 135). Het beeldscherm van de middenconsole geeft de gekozen luchtverdelingsstand aan. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • • Automatische regeling (p. 131) Luchtverdeling - recirculatie (p. 134) 04 Klimaat Elektronische klimaatregeling, ECC ECC (Electronic Climate Control) handhaaft de temperatuur die in het interieur wordt gekozen en kan voor de bestuurders- en passagierszijde apart worden ingesteld. Met de autofunctie worden temperatuur, airconditioning, ventilatorsnelheid, recirculatie en luchtverdeling automatisch geregeld. 04 Temperatuurregeling (p. 132), links Elektrische voorstoelverwarming (p. 130), rechterkant Elektrische voorstoelverwarming (p. 130), linkerkant Temperatuurregeling (p. 132), rechts Elektrische voorruitverwarming* en maximale ontwaseming (p. 133) Recirculatie (p. 134) ECO* (p. 299) Ventilator (p. 131) Luchtverdeling (p. 127) - ventilatie vloer AUTO - Automatische klimaatregeling (p. 131) Luchtverdeling - blaasmond dashboard AC - Airconditioning aan/uit (p. 132) Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming (p. 101) Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 129 04 Klimaat Elektrisch verwarmde voorstoelen* De verwarming van de voorstoelen heeft drie standen om het zitcomfort voor bestuurder en voorpassagier bij kou te verhogen. • • Laagste verwarmingsstand - er brandt één oranje veld op het beeldscherm. Verwarming uitschakelen - geen van de velden brandt. WAARSCHUWING Elektrisch verwarmde achterbank* De verwarming voor de buitenste plaatsen van de achterbank heeft drie standen om het comfort voor passagiers te verhogen als het koud is. Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. 04 Automatische bestuurdersstoelverwarming Het display van de middenconsole geeft het actuele verwarmingsniveau aan. Bij activering van de automatische bestuurdersstoelverwarming wordt de bestuurdersstoel na het starten van de motor automatisch maximaal verwarmd. Bij een omgevingstemperatuur onder zo’n +10 °C en een koude auto vindt automatische inschakeling plaats. Druk herhaalde malen op de knop voor het volgende: • • 130 Hoogste verwarmingsstand - er branden drie oranje velden op het beeldscherm van de middenconsole (zie bovenstaande afbeelding). Lagere verwarmingsstand - er branden twee oranje velden op het beeldscherm. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De lampjes in de drukknoppen geven het actuele verwarmingsniveau aan. Druk herhaalde malen op de knop voor het volgende: • Het is mogelijk het systeem te activeren/ deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Hoogste verwarmingsstand - er branden drie lampjes. • Lagere verwarmingsstand - er branden twee lampjes. • Gerelateerde informatie Laagste verwarmingsstand - er brandt één lampje. • Verwarming uitschakelen - geen van de lampjes brandt. • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 130) 04 Klimaat WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 130) Ventilator Automatische regeling Houd de ventilator altijd geactiveerd om te voorkomen dat de ruiten beslaan. De autofunctie regelt automatisch temperatuur (p. 132), airconditioning (p. 132), ventilatorsnelheid (p. 131), recirculatie (p. 134) en luchtverdeling (p. 127). N.B. Als de ventilator volledig uitgeschakeld is, start de airconditioning niet – wat kans op beslagen ruiten kan geven. Ventilatorknop Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen. Als AUTO wordt gekozen, wordt de ventilatorsnelheid automatisch (p. 131) geregeld. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt gedeactiveerd. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 129) Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u op de knop AUTO drukt. Op het display verschijnt AUTOKLIMAAT. 04 U kunt de ventilatorsnelheid in de automatische stand instellen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 131 04 Klimaat Temperatuurregeling passagiersruimte Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte temperatuurinstelling hervat. N.B. Het is niet mogelijk om het opwarmen/ afkoelen te versnellen door een hogere/ lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. 04 De actuele temperatuur voor beide zones staat aangegeven op het display van de middenconsole. Met deze knop kunt u de temperatuur aan de bestuurders- en passagierszijde onafhankelijk van elkaar instellen. 132 Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • • Werkelijke temperatuur (p. 124) Elektronische klimaatregeling, ECC (p. 129) Airconditioning De airconditioning koelt en droogt zo nodig de binnenkomende lucht. Wanneer het lampje in de knop AC brandt, wordt de airconditioning geheel automatisch geregeld. Wanneer het lampje in de knop AC gedoofd is, is de airconditioning uitgeschakeld. De overige functies worden nog steeds automatisch geregeld. Bij activering van de maximale ontwaseming (p. 133) wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld, zodat de lucht optimaal gedroogd wordt. 04 Klimaat Voorruit ontwasemen en ontdooien U kunt de elektrische voorruitverwarming* en de maximale ontwaseming gebruiken om de vooruit en zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Voor auto’s zonder elektrische voorruitverwarming: • Er stroomt lucht naar de ruiten - op het beeldscherm brandt het symbool (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. Voor auto’s met elektrische voorruitverwarming: Het beeldscherm van de middenconsole geeft de gekozen instelling aan. Elektrische voorruitverwarming* Maximale ontwaseming Het lampje in de ontwasemingsknop brandt, wanneer de functie is ingeschakeld. Druk voor activering van de functies herhaalde malen op de knop. 1 • Elektrische voorruitverwarming1 inschakelen - op het beeldscherm brandt een symbool (1). • Elektrische voorruitverwarming1 inschakelen en lucht naar de ruiten sturen - op het beeldscherm branden de symbolen (1) en (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. N.B. De elektrische voorruitverwarming is niet beschikbaar, wanneer de motor automatisch is afgezet (p. 290). Bij activering van deze functie vindt bovendien het volgende plaats om de lucht in het interieur zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: • de airconditioning wordt automatisch ingeschakeld • de recirculatie en het Interior Air Quality System worden automatisch uitgeschakeld. N.B. De ventilator maakt meer geluid wanneer de ventilator op maximale snelheid draait. N.B. Elektrische voorruitverwarming en een eventuele IR-film (p. 20) kunnen de prestaties van transponders en andere communicatie-apparatuur beïnvloeden. N.B. 04 Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten driehoekige gebieden zonder elektrische verwarming, zodat het ontdooien daar mogelijk langer duurt. Als bij inschakeling van de elektrische voorruitverwarming het teken C op de achteruitkijkspiegel verschijnt, moet het kompas (p. 103)* opnieuw gekalibreerd worden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 133 04 Klimaat Luchtverdeling - recirculatie Kies voor recirculatie als u vieze luchtjes, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. Wanneer de recirculatie actief is, brandt het oranje lampje in de knop. 04 BELANGRIJK Als de lucht in de auto te lang recirculeert, beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten. Timer Bij een geactiveerde timerfunctie zal de klimaatregeling afhankelijk van de buitentemperatuur na een bepaalde tijd de handmatig geactiveerde recirculatiestand verlaten. Dit beperkt het risico van ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Het systeem is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). 134 N.B. Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • • Luchtverdeling passagiersruimte (p. 127) Luchtverdeling - tabel (p. 135) 04 Klimaat Luchtverdeling - tabel Met drie knoppen kiest u de gewenste luchtverdeling (p. 127). Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. De lucht wordt niet gerecirculeerd. De airconditioning is altijd ingeschakeld. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. om wasem en ijsvorming bij koud en vochtig weer te voorkomen (niet te lage ventilatorsnelheid). Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en droog weer. Luchtstroom op hoofd- en borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard. om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer. 04 }} 135 04 Klimaat || Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en op de ruiten. om warme of koude lucht naar de vloer te sturen. Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar de vloer. om koele lucht naar de vloer te sturen bij warm en droog weer of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud weer. 04 Gerelateerde informatie 136 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) • Luchtverdeling - recirculatie (p. 134) 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* Tanken Met preconditioning bereidt de verwarming de motor en het interieur voor om de slijtage en het stroomverbruik tijdens de rit te beperken. ming automatisch uitgeschakeld en verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Bevestig deze melding door op de knop OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 106) te drukken. De verwarming is direct (p. 138) in te schakelen of vertraagd met een timerfunctie (p. 139). Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij temperaturen van –5 °C of lager is de maximale bedrijfstijd van de verwarming 50 minuten. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de verwarming op brandstof in een afgesloten ruimte. Er komen uitlaatgassen vrij. N.B. Bij gebruik van de verwarming op brandstof komt er mogelijk rook uit de rechter wielkast, wat volkomen normaal is. BELANGRIJK Als de verwarming herhaaldelijk en in combinatie met korte ritten wordt gebruikt, ontlaadt de accu met startproblemen als gevolg. Om te garanderen dat de accu met net zo veel energie wordt opgeladen als de verwarming verbruikt, moet u bij regelmatig gebruik van de verwarming net zo lang met de auto rijden als dat de verwarming wordt gebruikt. De verwarming wordt telkens maximaal 50 minuten ingeschakeld. Waarschuwingssticker op tankvulklep. WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel voordat u gaat tanken de verwarming op brandstof uit. Controleer op het instrumentenpaneel of de verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze werkt, verschijnt het verwarmingssymbool. 04 Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) • Extra verwarming* (p. 143) Op een helling parkeren Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming op brandstof altijd voldoende brandstof. Accu en brandstof Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de verwar- * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 137 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* direct inschakelen Directe start via transpondersleutel* De motor- en interieurverwarming zijn direct in te schakelen. Directe start is mogelijk via: • • • 04 het informatiedisplay een transpondersleutel* een mobiele telefoon*. De verwarmingsstatus verschijnt ook op de boordcomputer. Bij directe inschakeling van de motor- en interieurverwarming (p. 137) blijft de verwarming 50 minuten lang draaien. De interieurverwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor de juiste temperatuur heeft bereikt. N.B. De auto kan worden gestart en rijden, terwijl de verwarming aan is. Directe start via informatiedisplay Controlelampje op transpondersleutel met PCC*. De motor- en interieurverwarming zijn te activeren via de transpondersleutel: – Druk de knop voor de Approach-verlich2 seconden lang in. ting De alarmlichten geven de volgende informatie: • 1. Druk op de OK-knop om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 3. Ga in het volgende menu naar Directe start om de verwarming te activeren en bevestig uw keuze met OK. 4. Verlaat het menu met RESET. 138 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. indrukt terwijl de verAls u de info-knop warming actief is, wordt bij het weergeven van de vergrendelingsstatus (p. 162) van de auto ook de verwarmingsstatus getoond. Gedurende de tijd die nodig is om de status na te gaan geeft het controlelampje enkele malen een kort knippersignaal. Het lampje gaat continu branden, als de verwarming actief is. 5 korte lichtsignalen gevolgd door ca. 3 seconden lang branden - verzoek tot inschakeling ontvangen en verwarming geactiveerd. • 5 korte signalen - de auto heeft een verzoek tot inschakeling ontvangen maar de verwarming is niet geactiveerd. • Alarmlichten lichten niet op - de auto heeft geen verzoek tot inschakeling ontvangen. Directe start via mobiele telefoon* Zie de mobiele app Volvo On Call* voor informatie over de instellingen die vanaf een mobiele telefoon beschikbaar zijn en hoe dat in zijn werk gaat. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 139) • Motor- en interieurverwarming* - direct uitschakelen (p. 139) • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* direct uitschakelen Motor- en interieurverwarming* timers 4. Druk kort op OK zodat de uuraanduiding gaat branden. De motor- en interieurverwarming is direct uit te schakelen via het informatiedisplay. De timers van de motor- en interieurverwarming (p. 137) zijn gekoppeld aan de klok van de auto. 5. Stel de gewenste uuraanduiding in met het duimwiel. 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 3. Ga in het volgende menu naar Stop om de verwarming te deactiveren en bevestig uw keuze met OK. 4. Verlaat het menu met RESET. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen (p. 138) • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 139) • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) U kunt twee verschillende uitschakeltijden instellen met de timerfunctie. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto de gewenste temperatuur bereikt heeft. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden ingeschakeld. N.B. Als de klok van de auto wordt verzet, wordt een eventuele programmering van de timer gewist. Instellen2 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Scrol met het duimwiel (p. 106) naar een van de timers Verwarming en maak een keuze met OK. 6. Druk kort op de knop OK, zodat de minuutaanduiding gaat knipperen. 7. Stel de gewenste minuutaanduiding in met het duimwiel. 8. Druk op OK3 om de instelling te bevestigen. 9. Met RESET gaat u een stap terug binnen het menusysteem. 04 10. Kies de andere timer (ga verder vanaf punt 2) of verlaat het menu met RESET. Starten 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en activeer deze met OK. 4. Verlaat het menu met RESET. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 2 3 De timers zijn alleen in te stellen, wanneer de motor is afgezet. Bij nogmaals indrukken van OK activeert u de timer. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 139 04 Klimaat || Uitschakelen U kunt de timergestuurde verwarming uitschakelen voordat de timer dat doet. Ga als volgt te werk: 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. > Als een timer ingesteld maar niet actief is, staat er een kloksymbool naast de ingestelde tijd. 04 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 4. Schakel de timer als volgt uit: • • druk lang op OK of kort op OK om verder te gaan in het menu. Kies daarna voor uitschakeling van de timer en bevestig uw keuze met OK. 5. Verlaat het menu met RESET. Een timergestuurde verwarming is ook direct (p. 139) uit te schakelen. Gerelateerde informatie • 140 Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* meldingen Symbolen en displaymeldingen ten aan zien van de motor- en interieurverwarming (p. 137) verschillen afhankelijk van de vraag of het om een analoog of digitaal instrumentenpaneel (p. 61) gaat. Wanneer een van de timers geactiveerd is, brandt het symbool voor een geactiveerde timer op het display met de ingestelde tijd ernaast. Symbool voor een geactiveerde timer op een analoog instrumentenpaneel. Symbool voor een geactiveerde timer op een digitaal instrumentenpaneel. In de onderstaande tabel staan de voorkomende symbolen en displaymeldingen. Wanneer de verwarming ingeschakeld is, brandt het verwarmingslampje op het informatiedisplay. Symbool Melding 04 Betekenis De verwarming is ingeschakeld en werkt. Brandstofkachel gestopt Zuinige stand De verwarming werd uitgeschakeld om te zorgen dat er voldoende stroom is om de motor te starten. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 141 04 Klimaat || Symbool 04 142 Melding Betekenis Brandstofkachel gestopt Brandstofpeil laag De verwarming kan niet worden geactiveerd door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden. Brandstofkachel Service vereist Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een displaymelding verdwijnt automatisch na enige tijd. U kunt een melding ook eerder laten verdwijnen met een druk op de OKknop van de richtingaanwijzerhendel (p. 106). 04 Klimaat Extra verwarming* Extra verwarming op brandstof* In landen met een koud is wellicht een extra verwarming vereist om de motor op bedrijfstemperatuur te brengen en een behaaglijke temperatuur in de passagiersruimte te realiseren. De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 143) op stroom (p. 144) of op brandstof. Op auto’s met een dieselmotor is een extra verwarming op brandstof (p. 143) gemonteerd. De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer het warm genoeg is of wanneer de motor wordt afgezet. klimaat4 In een gematigde4 klimaatzone worden dieselmodellen uitgerust met een extra verwarming op stroom (p. 144) in plaats van één op brandstof. De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld wanneer er extra warmte nodig is terwijl de motor loopt. N.B. Bij gebruik van de extra verwarming komt er mogelijk rook uit de rechter wielkast, wat volkomen normaal is. Bij auto’s met bepaalde benzinemotoren5 is een extra verwarming op stroom ingebouwd in de klimaatregeling. Automatische stand of uitschakelen Gerelateerde informatie De automatische startprocedure van de motor kan desgewenst worden geannuleerd. • Motor- en interieurverwarming* (p. 137) N.B. 2. Druk op de knop OK om het menu te openen. 3. Scrol met het duimwiel naar Extra verw.6 of Instellingen7 en maak een keuze met OK. 4. Kies een van de opties AAN of UIT met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 5. Verlaat het menu met RESET. N.B. De menu-opties zijn alleen zichtbaar in contactslotstand I – verricht eventuele aanpassingen daarom voordat u de motor start. 04 Interieurverwarming* Als de extra verwarming is voorzien van een timerfunctie kan deze dienstdoen als interieurverwarming (p. 137). Volvo adviseert u de extra verwarming op brandstof uit te schakelen tijdens korte ritten. 1. Alvorens de motor te starten: Kies de sleutelstand I (p. 77). 4 5 6 7 Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende geografische gebieden. Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende motoren. Analoog instrumentenpaneel. Digitaal instrumentenpaneel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 143 04 Klimaat Extra verwarming op stroom* De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 143) op brandstof (p. 143). De verwarming is niet handmatig te regelen, maar wordt nadat de motor is aangeslagen automatisch geactiveerd bij buitentemperaturen lager dan 14 °C en wordt gedeactiveerd wanneer de ingestelde interieurtemperatuur is bereikt. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* (p. 137) 04 144 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden in passagiersruimte 05 146 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergvak in portierpaneel Opbergzak* aan de voorkant van de voorstoelzittingen Parkeerkaarthouder Dashboardkastje (p. 148) Opbergvak Opbergvakken, bekerhouder (p. 148) Bekerhouder* in armsteun, achterbank Opbergvak WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. 05 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 147 05 Laad- en opbergmogelijkheden Middenconsole Middenconsole - aansteker en asbak* Dashboardkastje De middenconsole zit tussen de voorstoelen. In bekerhouder onder de middenarmsteun zit een uitneembare asbak. De aansteker zit in de 12V-aansluiting (p. 149) voor de voorpassagiers. Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde. De asbak in de middenconsole (p. 148) is te verwijderen door deze recht omhoog te tillen. U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken. Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd’s) en USB*/AUX-ingang onder de armsteun. 05 Bevat een bekerhouder voor de bestuurder en een voorpassagier. Als u voor een asbak en aansteker (p. 148) hebt gekozen, zit er een aansteker op de plaats van de 12V-aansluiting (p. 149) voorin en een uitneembare asbak in de bekerhouder. Gerelateerde informatie • 148 Opbergmogelijkheden (p. 146) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • Opbergmogelijkheden (p. 146) Hier kunt u bijvoorbeeld de gebruikershandleiding en eventuele kaarten in opbergen. Aan de binnenkant van de klep zit een houder voor pennen. Het dashboardkastje is te vergrendelen * (p. 175) met het sleutelblad (p. 164). Gerelateerde informatie • Opbergmogelijkheden (p. 146) 05 Laad- en opbergmogelijkheden Inlegmatten* Make-upspiegel Middenconsole - 12V-aansluiting De inlegmatten vangen bijvoorbeeld vuil en natte sneeuw op. Volvo biedt inlegmatten die speciaal vervaardigd zijn. De make-upspiegel zit aan de achterkant van de zonneklep. De elektrische aansluitingen (12 V) vindt u naast de bekerhouder1 en achter in de middenconsole. WAARSCHUWING Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Gerelateerde informatie • Interieur reinigen (p. 415) Make-upspiegel met verlichting. Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. 12V-aansluiting in middenconsole, voorin. 05 Gerelateerde informatie • Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel (p. 388) 12V-aansluiting in middenconsole, achterin. 1 Bij specificatie van een asbak en aansteker vervallen de bekerhouders en de 12V-aansluiting ernaast. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 149 05 Laad- en opbergmogelijkheden || U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. De transpondersleutel moet ten minste in sleutelstand I (p. 77) staan, anders geeft de aansluiting geen stroom. BELANGRIJK U kunt maximaal 10 A (120 W) via de aansluiting afnemen bij gebruik van één aansluiting tegelijk. Bij gelijktijdig gebruik van de beide aansluitingen in de tunnelconsole geldt een waarde van 7,5 A (90 W) per aansluiting. Als de compressor voor bandenreparatie op een van de beide aansluitingen is aangesloten, mag er op de andere aansluiting geen stroomverbruiker aangesloten zijn. WAARSCHUWING Laat de plug altijd in de aansluiting zitten, als u deze niet gebruikt. N.B. N.B. 05 Extra uitrusting en accessoires – zoals beeldschermen, mediaspelers en mobiele telefoons – die zijn aangesloten op een van de 12V-aansluitingen in de passagiersruimte worden mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling, ook al is de transpondersleutel uitgenomen of de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de standverwarming ingesteld is om op een bepaalde tijd in te schakelen. Trek daarom wanneer u de extra uitrusting of accessoires niet gebruikt de stekkers uit de elektrische aansluitingen, omdat de startaccu anders uitgeput kan raken! 150 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De compressor van de noodreparatieset voor banden (p. 352) is door Volvo getest en goedgekeurd. Lading vervoeren Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie Gewichten (p. 424). Het kofferdeksel is te openen met de knop op het verlichtingspaneel of met de transpondersleutel, zie Vergrendelen/ontgrendelen - kofferdeksel (p. 176). WAARSCHUWING Gerelateerde informatie • Middenconsole - aansteker en asbak* (p. 148) • 12V-aansluiting kofferbak* (p. 154) Afhankelijk van het gewicht en de positie van de lading verandert het rijgedrag van de auto. Aandachtspunten bij in-/uitladen • Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de achterbank. Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen mag worden gehinderd, als een of meer van de ruggedeelte van de achterbank zijn neergeklapt, zieWHIPS - zithouding (p. 39). 05 Laad- en opbergmogelijkheden • • Plaats de last in het midden. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. • Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. WAARSCHUWING Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk aan. Plaats geen zware voorwerpen op neergeklapte ruggedeelten. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Dek scherpe randen en hoeken af met iets zachts. Zet de motor af en schakel de parkeerrem in bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de versnellingspook of keuzehendel aan komen en zo per ongeluk een versnelling inschakelen – de auto kan dan in beweging komen. WAARSCHUWING Vergeet niet dat een voorwerp met een gewicht van 20 kg tijdens een frontale botsing bij een snelheid van 50 km/h zich kan gedragen als een voorwerp met een gewicht van 1000 kg. WAARSCHUWING Anders bieden de opblaasgordijnen die schuilgaan achter de plafondbekleding mogelijk geen bescherming meer. • 2 Lading vervoeren - lange lading Om het in- en uitladen (p. 150) van de bagageruimte te vereenvoudigen, kunt u de ruggedeelten van de achterbank neerklappen. Voor het vervoer van extra lange lading kunt u ook de rugleuning van de passagiersstoel2 omklappen*. Ruggedeelte achterbank omklappen Voor het omklappen van de ruggedeelten van de achterbank, zie Achterbank (p. 81). Gerelateerde informatie • • • Verankeringsogen (p. 153) 05 Lading vervoeren - lange lading (p. 151) Lading op het dak (p. 152) Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt. Geldt alleen voor stoelen type comfort. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 151 05 Laad- en opbergmogelijkheden Lading vervoeren - doorsteekluik Klap het rechter ruggedeelte naar voren toe om. U kunt het luikje in het ruggedeelte openen om lange en smalle voorwerpen te vervoeren. Ontgrendel het luikje in het ruggedeelte van de achterbank door de grendel omhoog te duwen en duw tegelijkertijd het luikje naar voren toe open. Zet het ruggedeelte weer rechtop met het luikje open. Maak gebruik van de veiligheidsgordel om de lading vast te zetten. WAARSCHUWING Zet de motor af en trek de parkeerrem aan bij het in- en uitladen. Het gevaar is anders aanwezig dat u met de bagage tegen de versnellingspook/keuzehendel aankomt en de auto daarmee in beweging zet. 05 Lading op het dak Voor vervoer van lading op het dak adviseren we u de door Volvo ontwikkelde lastdragers. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden. Volg de montage-instructies die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. Luikje verwijderen Open het luikje nadat u het hebt ontgrendeld, met het ruggedeelte omgeklapt, ca. 30 graden en trek het luikje recht omhoog. WAARSCHUWING Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. Luikje aanbrengen Plaats het luikje terug in de groeven achter de bekleding en sluit het luikje. Voor informatie over de maximale dakbelasting, inclusief lastdragers en een eventuele dakbox, zie Gewichten (p. 424). Gerelateerde informatie • Lading vervoeren (p. 150) Gerelateerde informatie • 152 Lading vervoeren (p. 150) 05 Laad- en opbergmogelijkheden Verankeringsogen WAARSCHUWING verankeringsogen3 De inklapbare in de kofferbak gebruikt u om bagagebanden aan vast te zetten. Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afremmen letsel veroorzaken. Zet grote en zware voorwerpen altijd met de veiligheidsgordel of een spanband vast. Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen* Met de houder voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de kofferbak verspreiden. Gerelateerde informatie • Lading vervoeren (p. 150) 05 Houder voor boodschappentassen onder het vloerluik. 1. Klap de houder omhoog die deel uitmaakt van het vloerluik. 2. Zet de boodschappentassen met de spanband vast en bevestig de draaggrepen aan de haken. Gerelateerde informatie • 3 Lading vervoeren (p. 150) Het aantal en de plaatsing van de ogen variëren al naargelang de markt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 153 05 Laad- en opbergmogelijkheden 12V-aansluiting kofferbak* U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. 05 Open het klepje naar boven toe om bij de elektrische aansluiting te komen. • Via de aansluiting is ook stroom af te nemen, wanneer de transpondersleutel niet in het contactslot steekt. BELANGRIJK Max. 10 A (120 W). N.B. Denk eraan dat als de elektrische aansluiting word gebruikt als de motor uit is, de startaccu van de auto kan ontladen. 154 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. De compressor van de noodreparatieset voor banden is door Volvo getest en goedgekeurd. Voor informatie over het gebruik van de aanbevolen noodreparatieset voor banden (TMK) van Volvo, zie Noodreparatieset voor banden (p. 352). SLOTEN EN ALARM 06 Sloten en alarm Transpondersleutel U gebruikt de transpondersleutel voor onder meer vergrendelen/ontgrendelen en het starten van de motor. Er zijn twee transpondersleutelvarianten: een transpondersleutel in basisuitvoering en een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator)*. Functies Vergrendelen/ ontgrendelen en afneembaar sleutelblad 06 A B BasisA X met PCCB Er zijn meer transpondersleutels bij te stellen, maar alleen in de varianten die bij de auto geleverd werden. Voor dezelfde auto kunnen tot zes sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt. Bij de auto worden twee transpondersleutels geleverd WAARSCHUWING X Passieve vergrendeling/ontgrendeling X Keyless motorstart X Info-knop en controlelampjes X 5-knops sleutel 6-knops sleutel Een transpondersleutel met PCC heeft meer functies dan een transpondersleutel in basisuitvoering, waaronder ondersteuning voor Keyless Drive (p. 168) en enkele unieke functies (p. 162). 156 Alle transpondersleutel zijn voorzien van een afneembaar sleutelblad (p. 164) van metaal. Het zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om de transponders van elkaar te kunnen onderscheiden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Als er kinderen in de auto aanwezig zijn: Denk eraan altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare ramen en het dakluik te onderbreken door de transpondersleutel eruit te halen wanneer de bestuurder de auto verlaat. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - functies (p. 160) Transpondersleutel - verlies Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Neem de resterende transpondersleutels mee naar de Volvo-werkplaats. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte transpondersleutel uit het systeem worden gewist. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogrammeerd zijn kunt u controleren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - functies (p. 160) 06 Sloten en alarm Transpondersleutel - personalisering* Dankzij het sleutelgeheugen van de transpondersleutel (p. 156) zijn bepaalde instellingen van de auto te personaliseren. Het sleutelgeheugen is te gebruiken voor de elektrische bedienbare* bestuurdersstoel. Instellingen voor de buitenspiegels (p. 100), bestuurdersstoel, stuurbekrachtiging (p. 265) alsook de thema-, contrast- en kleurinstellingen (p. 62) van het instrumentenpaneel zijn op te slaan in het geheugen afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto. U kunt de functie1 activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Bij een geactiveerde functie worden de instellingen automatisch gekoppeld aan het sleutelgeheugen. Dit betekent dat een wijziging in een van de instellingen automatisch wordt opgeslagen in het geheugen voor de desbetreffende transpondersleutel. Instellingen vastleggen Zorg dat het sleutelgeheugen altijd geactiveerd staat in het menusysteem MY CAR. 1 2 Doe het volgende om de instellingen op te slaan en gebruik te maken van het sleutelgeheugen in de transpondersleutel: WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen niet met de bediening spelen. Controleer of er bij het instellen geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen. Controleer of geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. 1. Ontgrendel de auto met de transpondersleutel met het geheugen waarin u de instelling2 wilt opslaan. 2. Verricht de gewenste instellingen van bijvoorbeeld de stoel en de buitenspiegels. 3. De instellingen worden opgeslagen in het geheugen van de actuele transpondersleutel. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde transpondersleutel, nemen de stoel en de buitenspiegels automatisch de standen in die in het sleutelgeheugen opgeslagen zijn, op voorwaarde dat deze zijn gewijzigd ten opzichte van de vorige keer dat u deze transpondersleutel gebruikte. Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de verstellingsknoppen of geheugenknoppen van de stoel drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelgeheugen vastgelegde stand te zetten moet u de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel indrukken. Het bestuurdersportier dient daarbij open te staan. Instellingen wijzigen Als meerdere personen met elk hun eigen transpondersleutel naar de auto lopen, nemen bijvoorbeeld de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in de sleutel van degene die het bestuurdersportier opent. Als het bestuurdersportier bijvoorbeeld is geopend door persoon A met transpondersleutel A, maar persoon B met transpondersleutel B zal gaan rijden, zijn de instellingen als volgt te wijzigen: • Staand naast het bestuurdersportier of zittend achter het stuur drukt persoon B op de ontgrendelingstoets van zijn transpondersleutel, zie Transpondersleutel functies (p. 160). • Kies een van de drie mogelijk positiegeheugens voor de stoel met de stoelknop- Heet Sleutelgeheugen in MY CAR. Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn opgeslagen met de geheugenfunctie voor de elektrisch bedienbare stoel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 06 }} 157 06 Sloten en alarm || pen 1–3, zie Voorstoelen - elektrisch bediend* (p. 79). • Zet de stoel en de buitenspiegels handmatig in de juiste stand, zie Voorstoelen elektrisch bediend* (p. 79) en Buitenspiegels (p. 100). Instellingen herstellen Wanneer automatische hervergrendeling van de auto plaatsvindt omdat deze 30 minuten onvergrendeld heeft gestaan, wordt het sleutelgeheugen gedeactiveerd en in plaats daarvan een standaardbestuurdersprofiel gehanteerd. Om in het gegeven geval het laatst gebruikte sleutelgeheugen weer te activeren is het volgende vereist. Bij auto’s zonder Keyless Drive De instellingen in het sleutelgeheugen worden geactiveerd, wanneer u de auto ontgrendelt met een druk op de ontgrendelingsknop van de transpondersleutel. 06 Bij auto’s met Keyless Drive Het sleutelgeheugen wordt in de volgende gevallen geactiveerd: 1. De auto wordt ontgrendeld met een druk op de ontgrendelingsknop van de transpondersleutel of via passieve ontgrendeling. 2. Als de auto onvergrendeld staat wordt bij het openen van het bestuurdersportier een sleutelscan verricht. Wanneer er een unieke transpondersleutel wordt gevonden, worden de opgeslagen instellingen 158 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. ervan geactiveerd. Zie het voorgaande punt als de auto vergrendeld staat. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 162) Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt met een transpondersleutel (p. 156), lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op om aan te geven dat de auto op de juiste manier vergrendeld/ontgrendeld is. • Vergrendelen – eenmaal oplichten en de buitenspiegels worden ingeklapt3. • Ontgrendelen – tweemaal oplichten en de buitenspiegels worden uitgeklapt3. Bij het vergrendelen gebeurt dit alleen als alle portieren na het sluiten correct zijn vergrendeld. Functie kiezen In het menusysteem MY CAR van de auto zijn verschillende opties in te stellen voor bevestiging bij vergrendeling/ontgrendeling middels lichtsignalen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • • • Keyless Drive* (p. 168) Vergrendelingsindicatie (p. 159) Alarmindicatie (p. 181) 06 Sloten en alarm Vergrendelingsindicatie Elektronische startblokkering Een knipperende diode bij de voorruit geeft aan dat de auto is vergrendeld. De elektronische startblokkering is een antidiefstalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de auto kunnen starten. Elke transpondersleutel (p. 156) heeft zijn eigen, unieke code. U kunt de auto alleen starten, wanneer u een transpondersleutel met de juiste code gebruikt. De onderstaande foutmeldingen op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel houden verband met de elektronische startblokkering: Melding Betekenis Plaats sleutel Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Sleutel uit het contactslot trekken, er weer in drukken en een nieuwe startpoging doen. Autosleutel niet gevonden Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Nieuwe startpoging doen. Als de storing aanhoudt: Transpondersleutel in het contactsleutel duwen en een nieuwe startpoging doen. Dezelfde diode als de alarmindicatie (p. 181). N.B. Ook auto’s zonder alarm zijn uitgerust met deze indicatie. Startblokkering Start opnieuw Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie (p. 158) Storing in het startblokkeringssysteem tijdens het starten. Als de storing aanhoudt: Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 06 Voor het starten van de auto, zie Motor starten (p. 273). Gerelateerde informatie • 3 Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem* (p. 160) Alleen auto’s met elektrisch inklapbare buitenspiegels. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 159 06 Sloten en alarm Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem* De op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem4 maakt het mogelijk om de auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op afstand de startblokkering te activeren, zodat de motor afslaat. Transpondersleutel - functies De transpondersleutel in basisuitvoering heeft functies voor bijvoorbeeld vergrendeling en ontgrendeling van de portieren. Functies Neem contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het systeem en hulp bij de activering ervan. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel met PCC*( Personal Car Communicator). Transpondersleutel (p. 156) Elektronische startblokkering (p. 159) Informatie Functietoetsen Transpondersleutel in basisuitvoering. Vergrendelen Ontgrendelen 06 Approach-verlichting Kofferdeksel Paniekfunctie 4 160 Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Vergrendelen – Vergrendelt de portieren en het kofferdeksel en activeert het alarm. Bij lang indrukken worden alle zijruiten en het schuifdak* tegelijkertijd gesloten. Voor meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 175). WAARSCHUWING Als schuifdak en ruiten met de transpondersleutel worden gesloten, moet u controleren of er geen handen bekneld raken. 06 Sloten en alarm Ontgrendelen – Ontgrendelt de portieren en het kofferdeksel en deactiveert het alarm. Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend. Voor meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 175). De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken van de knop eerst het bestuurdersportier ontgrendeld wordt en bij de tweede maal indrukken – één en ander binnen tien seconden – de resterende portieren te ontgrendelen. U kunt de functie wijzigen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Duur naderingslicht – Bestemd om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Voor meer informatie, zie Approachverlichting (p. 96). Kofferdeksel (p. 176) - Ontgrendelt alleen het kofferdeksel en deactiveert de alarmfunctie voor het kofferdeksel. Paniekfunctie – bestemd om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de toets ten minste 3 seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3 seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. U kunt deze functie met dezelfde toets weer uitschakelen, als de functie minimaal 5 seconden actief geweest is. Anders wordt deze functie na ca. 3 minuten automatisch uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 156) • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172) Transpondersleutel - bereik De functies van de transpondersleutel (in basisuitvoering) zijn tot op ca. 20 meter afstand van de auto te gebruiken. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 162) N.B. Er kunnen storingen optreden in de transpondersleutelfuncties door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de auto te vergrendelen/ontgrendelen met het sleutelblad (p. 165). Als u de transpondersleutel uit de auto neemt terwijl de motor loopt, sleutelstand I of II (p. 76) actief is of alle portieren worden gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal. 06 Als de transpondersleutel weer in de auto is, verdwijnen de melding en het geluidssignaal wanneer aan een of meer van de onderstaande voorwaarden is voldaan: • de transpondersleutel in het contactslot wordt gestoken. • • de rijsnelheid hoger is dan 30 km/h. de OK-knop is ingedrukt. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 161 06 Sloten en alarm || Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 156) Transpondersleutel - functies (p. 160) Transpondersleutel met PCC* unieke functies Een transpondersleutel met PCC heeft extra functies ten opzichte van een transpondersleutel in basisuitvoering (p. 156) in de vorm van een informatieknop en controlelampjes. Gebruik van de informatietoets – Druk op de informatietoets . > Ca. 7 seconden lang lichten de controlesymbolen op de transpondersleutel om de beurt op. Dit geeft aan dat er informatie over de auto wordt uitgelezen. Als u gedurende dit tijdsbestek op een van de andere toetsen drukt, wordt de uitlezing beëindigd. N.B. Transpondersleutel met PCC. Informatietoets 06 Controlelampjes Na een druk op de informatietoets kunt u bepaalde informatie over de auto uitlezen aan de hand van de controlelampjes. 162 Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De controlelampjes verstrekken informatie zoals aangegeven op de volgende afbeelding: 06 Sloten en alarm Transpondersleutel met PCC* - bereik N.B. Een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator) heeft voor vergrendeling en ontgrendeling van de portieren en het kofferdeksel een bereik van ca. 20 meter en ca. 100 meter voor de overige functies. Als binnen het bereik van de transpondersleutel geen van de controlelampjes brandt bij het indrukken van de informatietoets, vertoont de communicatie tussen de transpondersleutel en de auto mogelijk storingen onder invloed van radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. N.B. Continu groen licht: de auto is vergrendeld. Continu oranje licht: de auto is ontgrendeld. Continu rood licht: het alarm is afgegaan na vergrendeling van de auto. De beide rode controlesymbolen lichten beurtelings rood op: het alarm is minder dan 5 minuten geleden afgegaan. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel met PCC* - bereik (p. 163) Er kunnen storingen optreden in de functie van de informatieknop door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Gerelateerde informatie • Keyless Drive* - bereik transpondersleutel (p. 168) • Transpondersleutel - bereik (p. 161) Buiten het bereik van de transpondersleutel Als de transpondersleutel dermate ver van de auto verwijderd is dat er geen informatie over de auto kan worden uitgelezen, wordt de laatst bekende status van de auto weergegeven zonder dat de controlelampjes op de transpondersleutels om de beurt oplichten. 06 Als er meerdere transpondersleutels voor de auto in gebruik zijn, geeft uitsluitend de transpondersleutel waarmee u de auto de laatste keer vergrendelde/ontgrendelde de juiste status aan. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 163 06 Sloten en alarm Afneembaar sleutelblad De transpondersleutel bevat een afneembaar metalen sleutelblad waarmee u enkele functies kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uitvoeren. De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld. Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen Het verwijderen/aanbrengen van het afneembare sleutelblad (p. 164) gaat als volgt: Sleutelblad verwijderen Functies sleutelblad U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om: 06 • het linker voorportier handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de transpondersleutel, zie Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 165). • het mechanische kinderslot op de achterportieren te activeren/deactiveren (p. 179). • het rechter voorportier en de achterportieren handmatig te vergrendelen (p. 173) bij bijvoorbeeld stroomuitval. • de toegang tot het dashboardkastje en de kofferbak (Privacy locking (p. 165)*) te blokkeren. • de airbag voor de voorpassagier (PACOS*) te activeren/deactiveren (p. 34). Gerelateerde informatie • • 164 Transpondersleutel - functies (p. 160) Transpondersleutel (p. 156) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Haal de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. Sleutelblad aanbrengen Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de transpondersleutel (p. 156). 1. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 2. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. Gerelateerde informatie • Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 165) • Kinderslot - handmatige activering (p. 179) • Passagiersairbag - activering/deactivering* (p. 34) 06 Sloten en alarm Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen Het afneembare sleutelblad (p. 164) kan worden gebruikt als de centrale vergrendeling niet kan worden geactiveerd met de transpondersleutel (p. 156), bijvoorbeeld als de batterij van de sleutel leeg is. Als de centrale vergrendeling niet op de transpondersleutel reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier op de volgende manier ontgrendelen en openen: Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 156) Transpondersleutel - batterij vervangen (p. 167) Privacy locking* Privacy locking is bestemd voor als u de auto afgeeft voor een onderhoudsbeurt of als u hem bij een hotel of iets dergelijks laat parkeren. Het dashboardkastje is dan vergrendeld en het kofferdekselslot is niet via de centrale vergrendeling te openen - het kofferdeksel is niet meer te bedienen met de knoppen op de voorportieren of die op de transpondersleutel (p. 156). 1. Ontgrendel het linker voorportier met het sleutelblad in de slotcilinder van de portierhandgreep. Voor een afbeelding en meer informatie, zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171). N.B. Wanneer u het portier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm af. 06 Vergrendelingspunten voor transpondersleutel met sleutelblad. 2. Schakel het alarm uit door de transpondersleutel in het contactslot te steken. Zie voor auto’s met Keyless-systeem zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 165 06 Sloten en alarm || Activeren/deactiveren N.B. Plaats het sleutelblad niet terug op de transpondersleutel, maar berg het goed op. • Om alleen het dashboardkastje te vergrendelen, zie Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje (p. 175). G021084 Vergrendelingspunten voor transpondersleutel zonder sleutelblad (Privacy locking geactiveerd). Dit betekent dat de transpondersleutel zonder het sleutelblad alleen kan worden gebruikt om het alarm (p. 180) te activeren/deactiveren, de portieren te openen en in de auto te rijden. 06 166 De transpondersleutel zonder sleutelblad kunt u vervolgens overhandigen aan service- of hotelpersoneel – het losse sleutelblad houdt u bij zich. Houd voor het deactiveren de omgekeerde volgorde aan. Privacy locking activeren. Privacy locking activeren: Duw het sleutelblad in de slotcilinder van het dashboardkastje. Draai het sleutelblad 180 graden rechtsom. Neem het sleutelblad uit. Ondertussen verschijnt een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Het dashboardkastje is daarmee vergrendeld en het kofferdeksel is niet meer te ontgrendelen via de transpondersleutel of de knop voor centrale vergrendeling. 06 Sloten en alarm Transpondersleutel - batterij vervangen N.B. Keer de transpondersleutel met de knoppen naar boven om te voorkomen dat de batterijen eruit vallen als deze wordt geopend. U moet de batterij5 in de transpondersleutel mogelijk vervangen. U moet de batterij in de transpondersleutel vervangen, als: • BELANGRIJK het informatiesymbool op het instrumentenpaneel oplicht en Batterij autosleutel bijna leeg Zie instructieboek op het display verschijnt Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken niet met uw vingers aan, aangezien de werking hierdoor kan verslechteren. en/of • Batterij vervangen de sloten herhaalde malen achtereen niet reageren op het signaal van een transpondersleutel die zich binnen een straal van 20 meter rond de auto bevindt. Let erop hoe de batterij(en) aan de binnenzijde van de afdekking vastzit(ten). Let daarop op de pluszijde + en de minzijde –. Transpondersleutel (één batterij) Openen Haal de veerbelaste pal opzij. 5 1. Werk de batterij voorzichtig los. 2. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+) omlaag. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. Transpondersleutel met PCC* (twee batterijen) Steek een kruiskopschroevendraaier met een dikte van 3 mm in de opening achter de veerbelaste pal en werk de transpondersleutel voorzichtig open. 1. Werk de batterijen voorzichtig los. 06 2. Plaats eerst een nieuwe met de pluszijde (+) omhoog. 3. Leg het witte plasticvel op de geplaatste nieuwe batterij en breng daarna nog een nieuwe batterij aan met de pluszijde (+) omlaag. Een transpondersleutel met PCC heeft twee batterijen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 167 06 Sloten en alarm Batterijtype Keyless Drive* Gebruik batterijen met de aanduiding CR2430, 3 V (één in een transpondersleutel in basisuitvoering, twee in een transpondersleutel met PCC). Auto’s uitgerust met Keyless Drive zijn voorzien van een start- en vergrendelingssysteem dat zonder sleutels werkt. N.B. Volvo adviseert u om batterijen voor de transpondersleutel/PCC te gebruiken die voldoen aan UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werkplaats zijn vervangen is dit het geval. In elkaar zetten 1. Druk de afdekking weer op de transpondersleutel vast. 2. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 06 3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. BELANGRIJK Let erop dat lege batterijen op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt. Gerelateerde informatie • • 168 Transpondersleutel (p. 156) Transpondersleutel - functies (p. 160) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Met het Keyless Drive start- en vergrendelingssysteem is de auto te starten, vergrendelen en ontgrendelen zonder dat de transpondersleutel (p. 156)6 daarvoor in het contactslot hoeft te zitten. U hoeft de transpondersleutel alleen bij u te dragen in bijvoorbeeld een binnenzak. Het systeem maakt het bijvoorbeeld eenvoudiger om de auto te openen, wanneer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt. Keyless Drive* - bereik transpondersleutel Om een portier of het kofferdeksel automatisch te ontgrendelen zonder knoppen op de transpondersleutel in te drukken, moet de transpondersleutel7 zich binnen een straal van 1,5 meter rond de portierhandgrepen of het kofferdeksel bevinden. U moet de transpondersleutel bij u dragen om een portier te vergrendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de transpondersleutel een portier aan de andere kant te vergrendelen of ontgrendelen. Beide transpondersleutels die bij de auto worden geleverd ondersteunen het Keylesssysteem. U kunt meer transpondersleutels bijbestellen. Het elektrische systeem van de auto kan in drie verschillende standen worden gezet sleutelstand 0, I en II (p. 77) - met de transpondersleutel. Gerelateerde informatie • Keyless Drive* - bereik transpondersleutel (p. 168) • Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel (p. 169) • Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel (p. 169) G020577 || De rode cirkels op de bovenstaande afbeelding geven het bereik van de systeemantennes aan. Als u alle transpondersleutels uit de auto neemt terwijl de motor loopt, sleutelstand I of 06 Sloten en alarm II (p. 77) actief is of alle portieren worden gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal. Wanneer de transpondersleutel weer in de auto wordt geplaatst, dooft de waarschuwingsmelding en houdt het geluidssignaal op als: • • er is een portier geopend of gesloten • de OK-knop is ingedrukt. de transpondersleutel in het contactslot wordt gestoken Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel Pas goed op alle transpondersleutels van de auto. De Keyless-functies (p. 168) kunnen gestoord worden door elektromagnetische velden en afschermingen. Als u een van de transpondersleutels8 in de auto vergeet, wordt het Keyless-systeem bijvoorbeeld bij het vergrendelen van de auto gedeactiveerd. Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet meer mee openen. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met een andere transpondersleutel, wordt de transpondersleutel die u in de auto was vergeten weer geactiveerd. Gerelateerde informatie • • BELANGRIJK Keyless Drive* (p. 168) Laat de transpondersleutel met PCC niet onbeheerd in de auto liggen. Als iemand inbreekt in de auto en de transpondersleutel vindt, is het onder meer mogelijk om de auto de starten door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en vervolgens op de knop START/STOP ENGINE te drukken. Keyless Drive* - locatie antennes (p. 172) Gerelateerde informatie • 6 7 8 N.B. Plaats/bewaar de PCC niet in de buurt van een mobiele telefoon of metalen voorwerpen. Houd een minimale afstand aan van 10-15 cm. Als er desondanks toch storingen optreden, is de transpondersleutel en het sleutelblad te gebruiken als een transpondersleutel in basisuitvoering, zie Transpondersleutel - functies (p. 160). Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - batterij vervangen (p. 167) • Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel (p. 169) • Keyless Drive* - bereik transpondersleutel (p. 168) 06 Keyless Drive* (p. 168) Geldt alleen voor een transpondersleutel met PCC. Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator). Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 169 06 Sloten en alarm Keyless Drive* - vergrendelen Auto’s met Keyless Drive zijn voorzien van een aanraakgevoelige zone op de buitenhandgreep van de portieren alsook een met rubber beklede knop naast het eveneens met rubber beklede drukplaatje voor ontgrendeling/ vergrendeling op het kofferdeksel. Alle portieren inclusief het kofferdeksel moeten zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen – de auto wordt anders niet vergrendeld. N.B. 170 N.B. De aanraakgevoelige zone op de buitenhandgreep van de portieren en de met rubber beklede knop naast het eveneens met rubber beklede drukplaatje op het kofferdeksel. Vergrendel de portieren en het kofferdeksel door lang op de aanraakgevoelige zone van een van de portierhandgrepen te drukken of druk op de kleinste van de beide met rubber beklede knoppen op het kofferdeksel - de vergrendelingsindicatie (p. 159) onder aan de voorruit gaat knipperen om aan te geven dat er vergrendeling heeft plaatsgevonden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Er wordt ontgrendeld wanneer iemand een portierhandgreep beetpakt of op het met rubber beklede drukplaatje van het kofferdeksel drukt – open het portier of het kofferdeksel op de normale manier. Als u (terwijl de motor is afgezet) de transpondersleutel met keyless-functie uit de auto haalt en de auto niet vergrendelt door een van de portierhandgrepen aan te raken of de vergrendeltoets op de transpondersleutel te bedienen, gebeurt het volgende: Na ca. 1½–2 minuten wordt het alarm geactiveerd en gaat de alarmdiode op de voorruit knipperen – het alarm staat daarmee op scherp maar de auto is niet vergrendeld. 06 Keyless Drive* - ontgrendelen Op auto's met een automatische versnellingsbak moet de keuzehendel in de Pstand staan. Anders kan de auto niet worden vergrendeld of op alarm worden gezet. Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 168) Alarmindicatie (p. 181) N.B. Normaal registreren de portierhandgrepen het wanneer u met uw hand de handgreep beetpakt, maar als u dikke handschoenen draagt of de handbeweging te snel uitvoert, moet u de beweging mogelijk een tweede keer uitvoeren of de handschoen uittrekken. Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 168) Keyless Drive* - vergrendelen (p. 170) 06 Sloten en alarm Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad Als de centrale vergrendeling niet op de transpondersleutel reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier ontgrendelen of vergrendelen met het afneembare sleutelblad. Keyless Drive* vergrendelingsinstellingen 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht omhoog in de opening aan de onderkant van de portierhandgreep/afdekking – niet wrikken. > De kunststof afdekking komt automatisch los, wanneer u het blad recht omhoog de opening induwt. De vergrendelingsinstellingen voor auto’s met het Keyless Drive-systeem zijn aan te passen door in het menusysteem MY CAR aan te geven welke portieren er ontgrendeld moeten worden. 2. Steek het sleutelblad vervolgens in de slotcilinder en ontgrendel het portier. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). 3. Plaats de kunststof afdekking na ontgrendeling terug. Gerelateerde informatie • Keyless Drive* (p. 168) N.B. Wanneer u het bestuurdersportier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm af. Het wordt uitgeschakeld door de PCC in het contactslot te steken, zie Alarmsysteem - transpondersleutel defect (p. 182). Opening voor het sleutelblad - voor het afnemen van de afdekking. Om bij de slotcilinder te komen dient de kunststof afdekking van de portierhandgreep te worden verwijderd – ook dit vindt plaats met het sleutelblad: Gerelateerde informatie • • • 06 Keyless Drive* (p. 168) Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 164) Alarm (p. 180) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 171 06 Sloten en alarm Keyless Drive* - locatie antennes WAARSCHUWING Auto’s met het Keyless Drive zijn voorzien van een aantal antennes die op verschillende locaties ingebouwd zijn in de auto. Personen met een pacemaker mogen niet dichter dan 22 cm bij de antennes van het Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u storingen tussen de pacemaker en het Keyless-systeem. Gerelateerde informatie • Achterbumper, in het midden Portierhandgreep, linksachter 06 Hoedenplank, aan de onderkant, in het midden Portierhandgreep, rechtsachter Middenconsole, onder achterstuk Middenconsole, onder voorstuk. 172 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Keyless Drive* (p. 168) Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant Met de transpondersleutel (p. 156) is vergrendeling/ontgrendeling van de buitenkant mogelijk. Met de transpondersleutel kunt u alle portieren en het kofferdeksel gelijktijdig vergrendelen/ontgrendelen. U hebt de keuze uit verschillende ontgrendelingsprocedures, zie Transpondersleutel - functies (p. 160). Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen activeren moet het bestuurdersportier dichtstaan – als een van de overige portieren of het kofferdeksel openstaat, wordt dit pas na het sluiten vergrendeld en inbegrepen in het alarmsysteem. Voor auto’s uitgerust met passieve vergrendeling* moeten alle portieren en het kofferdeksel dichtstaan. N.B. Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Als u niet met de transpondersleutel kunt vergrendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk leeg – vergrendel/ontgrendel het linker voorportier dan met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 164). 06 Sloten en alarm N.B. Let erop dat het alarm afgaat, wanneer het portier na ontgrendeling met het sleutelblad wordt geopend – het alarm wordt uitgeschakeld, wanneer de transpondersleutel in het contactslot wordt geplaatst. WAARSCHUWING Let op het risico van opsluiting in de auto, als u de auto van de buitenzijde vergrendelt – de portieren zijn dan namelijk niet meer van de binnenzijde te openen met de portierhandgrepen. Voor meer informatie, zie Safelock-functie* (p. 178). Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch het kofferdeksel binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Dit beperkt het risico dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. (Voor auto’s met alarmsysteem, zie Alarm (p. 180).) Portier handmatig vergrendelen Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) • Keyless Drive* (p. 168) Maak gebruik van het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen (p. 164). Het linker voorportier is te vergrendelen met de bijbehorende slotcilinder en het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel, zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171). Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. De overige portieren zijn niet voorzien van een slotcilinder maar hebben een vergrendelingsbus aan de korte kant achteraan die omgedraaid moet worden – de portieren zijn vervolgens mechanisch vergrendeld/geblokkeerd en niet meer vanaf de buitenzijde te openen. De portieren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te openen. Gerelateerde informatie • – In bepaalde gevallen moet de auto handmatig kunnen worden vergrendeld, zoals bij stroomuitval. N.B. • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet alle portieren. • Een handmatig vergrendeld achterportier waarvan ook het mechanische kinderslot geactiveerd is, kan noch van de buitenzijde noch van de binnenzijde worden geopend, zie Kinderslot handmatige activering (p. 179). Een achterportier dat op deze manier vergrendeld is kan alleen ontgrendeld worden met de transpondersleutel of de toets voor centrale vergrendeling. 06 Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - batterij vervangen (p. 167) Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met het kinderslot (p. 179). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 173 06 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde • Alle portieren en het kofferdeksel worden tegelijkertijd vergrendeld of ontgrendeld met de knop van het bestuurdersportier en het passagiersportier* voor centrale vergrendeling. Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten* tegelijkertijd geopend (zie ook Doorluchtfunctie (p. 175)). • Centrale vergrendeling Bij het indrukken van de knop voor cen. trale vergrendeling Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten en het schuifdak tegelijkertijd gesloten (zie ook Doorluchtfunctie (p. 175)). Vergrendelingsknop* achterportieren Trek aan de openingshandgreep en open het portier – het portier wordt in een keer ontgrendeld en geopend. Lampje in vergrendelingsknop De centrale vergrendeling is verkrijgbaar in twee uitvoeringen – de betekenis van het lampje in de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier is afhankelijk van de uitvoering. Met een knop voor centrale vergrendeling alleen op het bestuurdersportier, bij de overige portieren ontbreekt een dergelijke knop: • 06 Centrale vergrendeling. • Druk de rechterkant van de knop in om te vergrendelen en de linkerkant om te ontgrendelen. Wanneer u de knop lang ingedrukt houdt, worden ook alle zijruiten* tegelijkertijd geopend. Ontgrendelen Een portier kan op twee manieren van de binnenkant worden ontgrendeld: 174 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Een brandend lampje houdt in dat alle portieren vergrendeld zijn. Met een knop voor centrale vergrendeling op beide voorportieren en op elk van beide achterportieren een knop voor elektrische vergrendeling: • Een brandend lampje houdt in dat alleen het desbetreffende portier vergrendeld is. Wanneer de lampjes in alle knoppen branden, zijn alle portieren vergrendeld. Vergrendelen • Druk op de knop voor centrale vergrende– alle gesloten portieren worden ling vergrendeld. Bij een vergrendeld portier brandt het lampje in de knop. Met de vergrendelingsknop op de beide achterportieren is alleen het desbetreffende achterportier te vergrendelen. Om het portier te ontgrendelen: • Trek aan de openingshandgreep – het portier wordt dan ontgrendeld en geopend. Automatische vergrendeling Bij het wegrijden worden de portieren en het kofferdeksel automatisch vergrendeld. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een 06 Sloten en alarm beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • • • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172) Doorluchtfunctie Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. Vergrendelen/ontgrendelen dashboardkastje Het dashboardkastje (p. 148) valt alleen te vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel. Voor informatie over het sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 164). Alarm (p. 180) Transpondersleutel - functies (p. 160) Knop voor centrale vergrendeling Bij lang indrukken van het -symbool op de knop voor centrale vergrendeling worden ook alle zijruiten tegelijkertijd geopend. Wan-symbool neer u hetzelfde doet bij het worden alle zijruiten gelijktijdig gesloten. Dashboardkastje vergrendelen: 06 Duw het sleutelblad in de slotcilinder van het dashboardkastje zoals op de bovenstaande afbeelding. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) Draai het sleutelblad 90 graden rechtsom. • Elektrisch bediende ruiten (p. 98) Neem het sleutelblad uit. • Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. }} 175 06 Sloten en alarm || Voor informatie over Privacy locking, zie Privacy locking* (p. 165). Gerelateerde informatie • Transpondersleutel (p. 156) Vergrendelen/ontgrendelen kofferdeksel Het kofferdeksel is op meerdere manieren te openen, vergrendelen en ontgrendelen. Handmatig openen BELANGRIJK • Het kofferdeksel is met heel weinig kracht te ontgrendelen - druk slechts lichtjes op het met rubber beklede platje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van het kofferdeksel – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken. Ontgrendelen met transpondersleutel Met rubber bekleed plaatje met elektrische schakelaar. Het kofferdeksel wordt dichtgehouden door een elektrische vergrendeling. Om te openen: 06 1. Druk lichtjes op het brede, met rubber beklede drukplaatje onder de buitenhandgreep – de vergrendeling wordt vrijgegeven. 2. Til de buitenhandgreep helemaal omhoog om de klep te openen. Met de toets op de transpondersleutel is het mogelijk om de alarmfunctie voor de achterklep te deactiveren*, zodat u de achterklep apart kunt ontgrendelen. De vergrendelingsindicatie op het instrumentenpaneel stopt met knipperen wat aangeeft 176 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 06 Sloten en alarm dat de auto niet volledig vergrendeld is en dat de niveausensoren en bewegingsmelders van het alarmsysteem* alsmede de sensoren voor opening van het kofferdeksel buiten werking gesteld zijn. regen- of sneeuwval, vorst of ijzel komt de klep echter mogelijk niet uit de vergrendeling los. N.B. De portieren blijven vergrendeld en beveiligd. • Het kofferdeksel wordt weliswaar ontgrendeld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes tegen op het met rubber beklede drukplaatje onder de buitenhandgreep en open het deksel. Als het kofferdeksel niet binnen twee minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt het kofferdeksel weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. U kunt het kofferdeksel op twee verschillende manieren openen Eenmaal drukken – Het kofferdeksel wordt weliswaar ontgrendeld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes tegen op het met rubber beklede drukplaatje onder de buitenhandgreep en open het kofferdeksel. Als het kofferdeksel niet binnen twee minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt het kofferdeksel weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. Van de binnenzijde ontgrendelen • Wanneer de klep met tweemaal indrukken werd ontgrendeld is automatische hervergrendeling niet mogelijk omdat de klep openstaat – u dient de klap handmatig te sluiten. • Na het sluiten is de klep onvergrendeld en niet opgenomen in het alarmsysteem – met de vergrendeltoets op de transpondersleutel kunt u de klep opnieuw vergrendelen en opnemen in het alarmsysteem. Om het kofferdeksel te ontgrendelen: – Vergrendelen met transpondersleutel • voor vergrendeling Druk op de toets op de transpondersleutel (p. 160). De vergrendelingsindicatie op het instrumentenpaneel begint te knipperen, wat inhoudt dat de auto vergrendeld en het alarmsysteem* geactiveerd is. Druk op de knop (1) op het verlichtingspaneel. > Het slot ontgrendelt en de klep opent een paar centimeter. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172) 06 Tweemaal drukken – Het kofferdeksel wordt ontgrendeld en de vergrendeling wordt vrijgegeven waarna het kofferdeksel enkele centimeters omhoogkomt – til de buitenhandgreep omhoog om het deksel te openen. Bij zware * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 177 06 Sloten en alarm Safelock-functie* Safelock-functie9 Bij activering van de worden alle openingshandgrepen mechanisch losgekoppeld, wat het openen van de portieren van zowel de binnen- als de buitenzijde onmogelijk maakt. WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren om te voorkomen dat u iemand opsluit. teem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). N.B. Tijdelijk deactiveren Met de transpondersleutel (p. 156) activeert u de Safelock-functie die ca. tien seconden na vergrendeling van de portieren in werking treedt. Als er binnen deze vertragingsperiode een van de portieren wordt geopend, wordt de functie geannuleerd en het alarm gedeactiveerd. 06 9 178 Alleen in combinatie met een alarmsysteem. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Als een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. Gerelateerde informatie N.B. De auto is alleen te ontgrendelen met de transpondersleutel, wanneer de Safelockfunctie geactiveerd is. Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met het afneembare sleutelblad (p. 164). Bovendien is het mogelijk om de verschillende portieren en het kofferdeksel te ontgrendelen/openen bij auto’s uitgerust met Keyless Drive* door de desbetreffende portierhandgreep of de handgreep van het kofferdeksel vast te pakken. • Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto. Geactiveerde menu-opties staan aangekruist. MY CAR OK MENU TUNE-knop EXIT Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen. Dat is mogelijk in het menusys- • Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171) • Transpondersleutel (p. 156) 06 Sloten en alarm Kinderslot - handmatige activering Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Kinderslot activeren/deactiveren WAARSCHUWING Elk van de achterportieren is voorzien van twee vergrendelbussen – verwar de bus voor het kinderslot niet met die voor het handmatige portierslot. N.B. Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mechanische portiervergrendeling (p. 173). • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. • Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot. De bedieningscilinders van het kinderslot zitten achter op de korte kant van de achterportieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan. Gerelateerde informatie • Kinderslot - elektrische activering* (p. 179) Doe het volgende om het kinderslot te activeren/deactiveren: • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) – • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172) Maak gebruik van het afneembare sleutelblad (p. 164) van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien. Kinderslot - elektrische activering* Het elektrisch geactiveerde kinderslot voorkomt dat kinderen achter in de auto de achterportieren of de achterste zijruiten kunnen openen. Activeren Het kinderslot is in alle sleutelstanden (p. 76) anders dan 0 te activeren/deactiveren en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de motor, op voorwaarde dat er geen portier wordt geopend. Doe het volgende om het kinderslot te activeren: 06 Bedieningspaneel bestuurdersportier. 1. Start de motor of kies een slotstand anders dan 0. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 179 06 Sloten en alarm || 2. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel staat de melding Kinderslot actief en het lampje in de knop brandt - het slot is geactiveerd. Wanneer het kinderslot actief is, zijn de achterste: • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen • portieren niet van de binnenkant te openen. Bij het afzetten van de motor wordt de actuele instelling vastgelegd – als het kinderslot geactiveerd was tijdens het afzetten van de motor, dan is de functie de volgende keer dat u de motor start eveneens actief. 06 Gerelateerde informatie • Kinderslot - handmatige activering (p. 179) • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) Alarm N.B. Het alarm is een systeem dat waarschuwt als er bijvoorbeeld in de auto wordt ingebroken. De bewegingsmelders laten het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een ruit of schuifdak open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt. Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als: • een portier, de motorkap of het kofferdeksel wordt geopend; • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten van de auto alle ruiten en het schuifdak. Bij gebruik van de geïntegreerde interieurverwarming van de auto (of een draagbare variant daarvan op stroom) dan dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook gebruik maken van het beperkte alarmniveau, zie Beperkt alarmniveau (p. 182). Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. N.B. Probeer niet zelf de onderdelen van het alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Dergelijke pogingen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Alarm activeren – Druk op de vergrendelingstoets op de transpondersleutel. Alarm deactiveren – 180 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel. 06 Sloten en alarm Geactiveerd alarm uitschakelen Alarmindicatie – De alarmindicatie geeft de status aan van het alarmsysteem (p. 180). Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of steek de transpondersleutel in het contactslot. Gerelateerde informatie • • • Alarmindicatie (p. 181) Alarmsysteem - automatische herinschakeling De automatische herinschakeling van het alarm voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarmsysteem (p. 180) uit te schakelen. Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer de auto met de transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automatisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw vergrendeld. Alarmsysteem - automatische herinschakeling (p. 181) Alarmsysteem - transpondersleutel defect (p. 182) Gerelateerde informatie • Beperkt alarmniveau (p. 182) Dezelfde diode als de vergrendelingsindicatie (p. 159). Een rode led op het instrumentenpaneel geeft de status van het alarmsysteem aan: • • • De led is uit – het alarm is uitgeschakeld De led licht om de twee seconden eenmaal op – het alarm is ingeschakeld 06 De led knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm (tot aan het moment dat u de transpondersleutel in het contactslot steekt en sleutelstand I wordt bereikt) – het alarm is afgegaan. 181 06 Sloten en alarm Alarmsysteem - transpondersleutel defect Als u het alarm (p. 180) niet kunt uitschakelen met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld de batterij (p. 167) van de sleutel leeg is), kunt u de auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem deactiveren en de motor starten: 1. Open het bestuurdersportier met het afneembare sleutelblad (p. 171). > Het alarm gaat af, de alarmindicatie (p. 181) knippert snel en de sirene klinkt. Alarmsignalen Beperkt alarmniveau Wanneer het alarm (p. 180) afgaat, klinkt een sirene en knipperen alle richtingaanwijzers. Een beperkt alarmniveau houdt in dat de bewegingsmelders en niveausensoren tijdelijk worden uitgeschakeld. • Er klinkt een sirene totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden lang automatisch uit. De sirene heeft zijn eigen accu en werkt volledig onafhankelijk van de startaccu in de auto. • Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit. Om te voorkomen dat het alarmsysteem (p. 180) onbedoeld afgaat als u bijvoorbeeld een hond in een vergrendelde auto achterlaat of een autotrein of veerverbinding gebruikt, dienen de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk te worden gedeactiveerd. De te volgen procedure is identiek aan die bij tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie (p. 178)10. Gerelateerde informatie • 06 2. Steek de transpondersleutel in het contactslot. > Het alarm wordt gedeactiveerd en de alarmindicatie dooft. 3. Start de motor. 10 182 Alleen in combinatie met een alarmsysteem. Alarmindicatie (p. 181) 06 Sloten en alarm Typegoedkeuring transpondersleutelsysteem De typegoedkeuring voor het transpondersleutelsysteem staat in de tabel. Land/regio China Vergrendelingssysteem standaard Land/regio EU, China Passief vergrendelingssysteem (Keyless drive) Land/regio Hongkong Gerelateerde informatie • Transpondersleutel (p. 156) EU 06 Korea 183 RIJHULP 07 Rijhulp Actief chassis - FOUR-C* Bediening Het actieve chassissysteem FOUR-C (Continously Controlled Chassis Concept) stemt de eigenschappen van de schokdempers af op de gewenste rijeigenschappen van de auto. U hebt de keuze uit drie standen: Comfort, Sport en Advanced. De stabiliteitsregeling ESC ((Electronic Stability Control)) helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van de ESC waarneembaar zijn in de vorm van pulserende geluiden. Tijdens het gas geven kan de auto langzamer optrekken dan u verwacht. Comfort In deze stand rijdt de auto comfortabeler op een ruw en oneffen wegdek. De vering verloopt soepel waardoor de bewegingen van de carrosserie minimaal en aangenaam zijn. Sport Bij deze stand die wordt geadviseerd voor een actievere rijstijl heeft de auto een sportiever karakter. De auto reageert sneller op de bewegingen van het stuurwiel dan in de stand Comfort. De vering is stugger dan normaal en de carrosserie volgt het wegdek om in bochten de mate van overhellen te beperken. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen WAARSCHUWING Bedieningsknoppen. De stabiliteitsregeling ESC is slechts een aanvullend hulpmiddel en kan niet alle situaties en alle wegomstandigheden aan. Met de knoppen op de middenconsole kiest u de gewenste chassisstand. Een volgende keer dat u de motor start, is opnieuw de chassisstand actief die gold toen u de motor afzette. Advanced is de enige uitzondering hierop - bij herstarten is de stand Sport actief. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt. Advanced U wordt geadviseerd deze stand alleen te activeren op zeer rechte en vlakke wegen. De bewegingen van de schokdempers zijn geoptimaliseerd voor maximale grip en minimale overhelling in bochten. De ESC bestaat uit de volgende functies: • • • • • • Antislipregeling Antispinregeling 07 Tractieregeling Motorremregeling, EDC Corner Traction Control - CTC Trailer Stability Assist (TSA) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 185 07 Rijhulp || Antislipregeling Deze regeling controleert de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Antispinregeling Deze regeling voorkomt dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken doorslippen. Trailer Stability Assist* - TSA1 Het TSA-systeem (p. 326) heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. Voor meer informatie, zie Rijden met een aanhanger* (p. 319). N.B. Tractieregeling Deze regeling is actief op lage snelheden en brengt de aandrijfkracht van een slippend aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. Motorremregeling, EDC EDC (Engine Drag Control) voorkomt ongewenste blokkering van de wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. De functie wordt gedeactiveerd als u de Sport-stand kiest. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening (p. 186) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen (p. 188) Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden. Corner Traction Control - CTC* 07 CTC zorgt voor compensatie van eventueel onderstuur in een bocht en maakt het mogelijk om sneller op te trekken dan normaal zonder dat het binnenste wiel doorslipt zoals bij een gebogen oprit om zo sneller in te kunnen voegen in de verkeersstroom. 1 186 Trailer Stability Assist is inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening Niveau kiezen, Sport-stand De ESC is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sportstand kiezen voor een actievere rijervaring. De Sport-stand is te kiezen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). In de Sport-stand registreert het systeem of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het bochtenwerk als actiever dan normaal aan te merken zijn, waarna het systeem toestaat dat de achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Als u de gecontroleerde vorm van slippen bijvoorbeeld beëindigt door het gaspedaal te bedienen, grijpt de ESC in om de auto te stabiliseren. De Sport-stand maakt tevens maximale aandrijving mogelijk, als de auto is blijven steken of over een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag sneeuw) rijdt. 07 Rijhulp Wanneer de Sport-stand actief is, brandt dit symbool op het instrumentenpaneel continu totdat u de functie deactiveert of totdat de motor wordt afgezet – een volgende keer dat de motor wordt gestart is de normale stand van de ESC opnieuw van kracht. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 185) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen (p. 188) 07 187 07 Rijhulp Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - symbolen en meldingen Tabel Symbool Melding Betekenis ESC Tijdelijk UIT Wegens een te hoge temperatuur van de remschijven gelden er tijdelijk beperkingen voor het ESC-systeem. Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld. ESC Service vereist Het ESC-systeem is defect. • • Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. ‘Melding’ Er staat een melding op het instrumentenpaneel (p. 61) - lees deze! Brandt 2 seconden lang continu. Systeemtest bij het starten van de motor. en 07 188 07 Rijhulp Symbool Melding Betekenis Knippert. Het ESC-systeem grijpt in. Brandt continu. De Sport-stand is geactiveerd. NB In deze stand is het ESC niet helemaal uitgeschakeld – er gelden bepaalde beperkingen. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 185) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening (p. 186) 07 189 07 Rijhulp Verkeersbordinformatie (RSI)* WAARSCHUWING Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road Sign Information) helpt u onthouden welke snelheidsborden u gepasseerd bent. RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt. Verkeersbordenherkenning (RSI)* bediening Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road Sign Information) helpt u onthouden welke snelheidsborden u gepasseerd bent. Bediening van het systeem: Gerelateerde informatie • Verkeersbordenherkenning (RSI)* - bediening (p. 190) • Verkeersbordinformatie (RSI)* beperkingen (p. 192) Voorbeelden van leesbare snelheidsborden2. Het verkeersbordinformatiesysteem RSI geeft informatie over o.a. actuele snelheid, begin of eind van een autoweg of snelweg en inhaalverboden. 07 Als zowel een bord met snel-/autoweg als een bord met de maximumsnelheid wordt gepasseerd, toont RSI alleen het bordsymbool voor de maximumsnelheid. 2 3 190 Geregistreerde snelheidsinformatie3. Als RSI een verkeersbord registreert met de geldende snelheid, geeft het instrumentenpaneel dat bord als symbool weer. Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in deze instructie zijn slechts voorbeelden. Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in deze instructie zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Samen met het symbool voor de geldende snelheidsbeperking kan (voor zover van toepassing) ook een bord met inhaalverbod verschijnen. 07 Rijhulp Einde snelheidsbeperking of snelweg Aanvullende borden Wanneer het RSI een bord registreert dat het einde van een snelheidsbeperking aangeeft (of andere snelheidsgerelateerde informatie zoals het einde van een snelweg), verschijnt het desbetreffende verkeersbord ca. 10 seconden lang op het instrumentenpaneel: Het snelheidsbord dat aan dit type aanvullend bord is gekoppeld, verschijnt alleen als u de richtingaanwijzer gebruikt. Voorbeelden van dergelijke borden zijn: Voorbeelden van aanvullende borden3. Einde snelheidsbeperkingen. Soms kent een en dezelfde weg verschillende snelheidsbeperkingen – een aanvullend bord geeft dan aan onder welke omstandigheden de snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen en/of mist. Het aanvullende bord met betrekking tot regen verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geactiveerd. Einde snelweg. Vervolgens wordt er geen verkeersbordinformatie weergegeven, totdat het volgende snelheidsbord wordt geregistreerd. 3 Op bepaalde markten wordt de geldende snelheid op een afrit aangegeven met een aanvullend bord met een pijl. Sommige snelheden gelden bijvoorbeeld alleen een bepaald traject of op een bepaalde tijd van de dag. U wordt hierop geattendeerd met een symbool voor een aanvullend bord onder het snelheidssymbool. Weergave van aanvullende informatie Een leeg vakje onder het snelheidssymbool op het instrumentenpaneel geeft aan dat het RSI een bord heeft geregistreerd met aanvullende informatie over de geldende snelheidsbeperking. Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in deze instructie zijn slechts voorbeelden. 07 }} 191 07 Rijhulp || Instelling in MY CAR Speed Alert De beschikbare opties voor het RSI vindt u in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 109). Het verkeersbordinformatiesysteem (RSI – Road Sign Information) helpt u onthouden welke snelheidsborden u gepasseerd bent. Het systeem heeft de volgende beperkingen. Road Sign Information Aan/Uit Het is mogelijk de weergave van snelheidssymbolen op het instrumentenpaneel te deactiveren. U kunt het systeem activeren/ deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). 07 Verkeersbordinformatie (RSI)* beperkingen U kunt ervoor kiezen of u een waarschuwing wil krijgen bij een overschrijding van de snelheidsbeperking met 5 km/h of meer. De waarschuwing bestaat uit een tijdelijk knipperend symbool voor de maximumsnelheid als de snelheid wordt overschreden. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie (RSI)* (p. 190) • MY CAR (p. 109) Verkeersbordinformatie (RSI)* beperkingen (p. 192) De camerasensor van het RSI-systeem kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog – lees daarover meer in het gedeelte over de beperkingen van de camerasensor (p. 231). Borden die indirect informeren over snelheidsbeperkingen, bijvoorbeeld naamborden van steden/dorpen, worden niet geregistreerd door het RSI-systeem. Hieronder volgen enkele voorbeelden die de functie kunnen storen: • • • • • * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Verdraaide of beschadigde borden Verscholen of slecht geplaatste borden Borden die geheel of gedeeltelijk zijn afgedekt met ijs, sneeuw en/of vuil. Gerelateerde informatie • • 192 Verbleekte borden Borden in een bocht Verkeersbordinformatie (RSI)* (p. 190) Verkeersbordenherkenning (RSI)* - bediening (p. 190) 07 Rijhulp Snelheidsbegrenzer Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Overzicht Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies (p. 193) • Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 194) • Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding snelheid (p. 195) • Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 196) Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies Inschakelen en activeren Wanneer de snelheidsbegrenzer actief is, verschijnt op het instrumentenpaneel het bijbehorende symbool (6) samen met een markering (5) bij de ingestelde maximumsnelheid. Zowel tijdens het rijden als bij stilstand is het mogelijk een maximumsnelheid in te stellen en op te slaan in het geheugen. Tijdens het rijden 1. Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen. > Op het instrumentenpaneel licht het symbool (6) voor de cruisecontrol op. Toetsenset op stuurwiel en instrumentenpaneel. Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-bystand. Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid. Snelheidsbegrenzer actief. 2. Wanneer de auto op de gewenste maximumsnelheid rijdt: Druk op een van de of , totdat op het stuurtoetsen instrumentenpaneel een markering (5) voor de gewenste maximumsnelheid verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. 07 Bij stilstand 1. Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen. }} 193 07 Rijhulp || 2. Scrol met de -knop, totdat op het instrumentenpaneel een markering (5) voor de gewenste maximumsnelheid verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. Opgeslagen snelheid wijzigen Om aan te passen met +/- 5 km/h: Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Gerelateerde informatie • Tijdelijk deactiveren – stand-bystand • Snelheidsbegrenzer (p. 193) Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen maximumsnelheid of kort of lang in te door de knoppen drukken. Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h. Om aan te passen met +/- 1 km/h: • Houd de knop ingedrukt en laat deze weer los, wanneer op het instrumentenpaneel een markering bij de gewenste maximumsnelheid verschijnt. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer (p. 193) Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand Om de snelheidsbegrenzer tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten: – Druk op . > De markering (5) op het instrumentenpaneel verkleurt van GROEN naar WIT, waarna u tijdelijk de ingestelde maximumsnelheid kunt overschrijden. U kunt de snelheidsbegrenzer opnieuw , inschakelen met een druk op waarna de markering (5) verkleurt van WIT naar GROEN om aan te geven dat er opnieuw een maximumsnelheid voor de auto geldt. Tijdelijk deactiveren met gaspedaal 07 194 De snelheidsbegrenzer is ook met het gaspedaal stand-by te zetten, bijvoorbeeld om in noodgevallen snel te kunnen accelereren: 07 Rijhulp – Trap het gaspedaal volledig in. > Op het instrumentenpaneel staat de opgeslagen maximumsnelheid met een gekleurde markering (5) en u kunt de ingestelde maximumsnelheid tijdelijk overschrijden – de markering (5) verkleurt dan van GROEN naar WIT. De snelheidsbegrenzer wordt automatisch opnieuw geactiveerd nadat u het gaspedaal hebt losgelaten en de auto is afgeremd tot een snelheid onder de gekozen/opgeslagen maximumsnelheid. De markering (5) op het display verkleurt van WIT naar GROEN waarna de maximumsnelheid van de auto opnieuw van kracht is. Gerelateerde informatie • • Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding snelheid Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. • Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 196) • Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding snelheid (p. 195) • Snelheidsbegrenzer - uitschakelen (p. 196) Het signaal is hoorbaar totdat u de auto hebt afgeremd tot een snelheid onder de gekozen maximumsnelheid. Snelheidsbegrenzer (p. 193) Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen (p. 194) Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 194) Op steile aflopende hellingen volstaat de motorrem van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet, zodat de gekozen maximumsnelheid wordt overschreden. U wordt in dat geval hierop geattendeerd door een geluidssignaal. N.B. Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies (p. 193) • • Het alarm wordt pas na 5 seconden geactiveerd, als de snelheid met minimaal 3 km/h wordt overschreden en de afgelopen 30 seconden geen van de toetsen of werd bediend. Gerelateerde informatie • • • Snelheidsbegrenzer (p. 193) 07 Snelheidsbegrenzer - snelheid wijzigen (p. 194) Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies (p. 193) 195 07 Rijhulp Snelheidsbegrenzer - uitschakelen Cruisecontrol* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt voor een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. Om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen: Overzicht – Druk op de stuurtoets . > Op het instrumentenpaneel doven het symbool voor de snelheidsbegrenzer (6) en de markering voor de ingestelde snelheid (5) – de ingestelde/opgeslagen snelheid worden gewist en zijn daarna niet te hervatten bij een druk . op de toets U kunt daarna weer zonder beperkingen de snelheid regelen met het gaspedaal. Gerelateerde informatie • • 07 196 Cruisecontrol – Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en snelheid aanpassen. Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto zonder cruisecontrol4. Snelheidsbegrenzer (p. 193) Snelheidsbegrenzer - beknopte bedieningsinstructies (p. 193) • Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 194) • Snelheidsbegrenzer - alarm overschrijding snelheid (p. 195) 4 Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto net cruisecontrol4. Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gekozen snelheid (GRIJS = standbystand). Cruisecontrol actief - WIT symbool (GRIJS = stand-bystand). 07 Rijhulp WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de cruisecontrol geen passende snelheid en/of afstand aanhoudt. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Gerelateerde informatie • • Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 197) • Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 198) • • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 199) Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 198) Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Cruisecontrol* - snelheid regelen Om aan te passen met +/- 5 km/h: U kunt een snelheid activeren, instellen en een opgeslagen snelheid wijzigen. • Activeren en snelheid instellen Om aan te passen met +/- 1 km/h: Om de cruisecontrol aan te zetten: • Druk op de stuurtoets CRUISE (zonder snelheidsbegrenzer) of op (met snelheidsbegrenzer). > Op het instrumentenpaneel gaat het symbool (6) voor de cruisecontrol branden – de cruisecontrol staat stand-by. Om de cruisecontrol in te schakelen: • Druk bij de gewenste snelheid op de of . stuurtoets > De actuele snelheid wordt in het geheugen opgeslagen, de markering (5) op het instrumentenpaneel gaat branden de ingestelde snelheid en het symbool (6) verkleurt van GRIJS naar WIT – de auto houdt de ingestelde/opgeslagen snelheid aan. • Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal / -knop indrukt, wordt de voordat u de actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het indrukken van de knop. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. N.B. Als u een knop van de cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol weer te kunnen activeren, moet de auto stilstaan en de motor worden herstart. De cruisecontrol kan niet worden ingeschakeld bij snelheden lager dan 30 km/h. U wijzigt de opgeslagen snelheid door de knoppen of kort of lang in te drukken. Houd de knop ingedrukt en laat deze weer los, wanneer op het instrumentenpaneel een markering bij de gewenste snelheid verschijnt. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. N.B. Opgeslagen snelheid wijzigen Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h. 07 Gerelateerde informatie • Cruisecontrol* (p. 196) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 197 07 Rijhulp Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand Het systeem is tijdelijk te activeren en in de stand-bystand te zetten. Tijdelijk deactiveren – stand-bystand Om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: • Druk op de stuurtoets > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van WIT naar GRIJS – de cruisecontrol is tijdelijk uitgeschakeld. • de wielen hun grip op het wegdek verliezen • het toerental van de motor te laag/hoog wordt • de snelheid daalt tot onder ca. 30 km/h. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Gerelateerde informatie Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 197) De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en automatisch stand-by gezet, als: • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 199) • Cruisecontrol* (p. 196) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid aan te houden. Na tijdelijke deactivering en de stand-bystand (p. 198) kunt u de eerder ingestelde snelheid hervatten. Om de cruisecontrol opnieuw te activeren vanuit de stand-bystand: • Druk op de stuurtoets > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst ingestelde/ opgeslagen snelheid wordt hervat. Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 198) Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen. u het koppelingspedaal bedient u de versnellingspook/keuzehendel uit stand N haalt u meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aanhoudt dan ingesteld. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. . N.B. u het rempedaal bedient Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. 198 De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet, als: • • • • • • 07 . Automatische stand-bystand Gerelateerde informatie • • • Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 197) • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 199) Cruisecontrol* (p. 196) Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 198) 07 Rijhulp Cruisecontrol* - uitschakelen Hier volgt een beschrijving van hoe u het systeem uitschakelt. De cruisecontrol wordt uitgeschakeld met de stuurtoets (1) of bij het afzetten van de motor: de ingestelde/opgeslagen snelheid wordt daarbij gewist waarna deze niet meer te her. vatten is met de toets Gerelateerde informatie • • • • Cruisecontrol* (p. 196) Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 197) Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 198) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 198) Adaptieve cruisecontrol - ACC* De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een bepaalde afstand tot voorliggers te houden door een tijdsverschil ten opzichte van de voorligger in te stellen. De adaptieve cruisecontrol biedt u een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. U stelt de gewenste snelheid (p. 203) en het tijdsverschil (p. 204) ten opzichte van de voorligger. Wanneer de radarsensor een voorligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt uw snelheid automatisch aangepast. Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snelheid. Als u een voorligger te dicht nadert terwijl de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of stand-by staat (p. 205), wordt u door de afstandswaarschuwing (p. 214) geattendeerd op de korte afstand. WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. BELANGRIJK Laat het onderhoud van de onderdelen van de adaptieve cruisecontrol over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Automatische versnellingsbak 07 Bij auto’s met een automatische versnellingsbak is de adaptieve cruisecontrol uitgebreid met een zogeheten file-assistent (p. 206). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 199 07 Rijhulp || Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) • Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 203) • Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen (p. 204) • Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 205) • Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen (p. 206) • Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen (p. 206) • Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent (p. 206) • Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen (p. 208) • • • Radarsensor (p. 209) • 07 5 200 Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Radarsensor - beperkingen (p. 209) Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen (p. 211) Adaptieve cruisecontrol* - functie Deze bestaat uit een cruisecontrol die gekoppeld is aan een afstandshouder. Functie-overzicht De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. Functie-overzicht5. Waarschuwingssymbool – afremmen noodzakelijk Stuurtoetsen (p. 202) Radarsensor (p. 209) Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p. 212) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De afstand tot voorliggers wordt voornamelijk (p. 204) gemeten met een radarsensor (p. 209). De cruisecontrol regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is volkomen normaal dat de remmen enige geluiden produceren, wanneer de adaptieve cruisecontrol ze aanspreekt. 07 Rijhulp WAARSCHUWING Het rempedaal beweegt, wanneer de adaptieve cruisecontrol remt. Laat uw voet niet onder het rempedaal rusten – deze kan bekneld raken. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil (p. 204) ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger de ingestelde snelheid overschrijdt. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd, dient u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de radarsensor (p. 209) is het mogelijk dat er onverwachts of helemaal niet wordt geremd. De adaptieve cruisecontrol is te activeren om een tijdsverschil aan te houden ten opzichte van een voorligger bij snelheden vanaf 30 km/h6 tot een maximumsnelheid van 200 km/h. Als de snelheid tot onder 30 km/h daalt of als het motortoerental te laag wordt, 6 7 wordt de cruisecontrol stand-by (p. 205) gezet, waarna er niet langer automatisch wordt afgeremd – u moet dan zelf remmen om een veilige afstand te houden tot voorliggers. Waarschuwingssymbool – afremmen noodzakelijk Het remvermogen van de adaptieve cruisecontrol is meer dan zo’n 40 % van de totale remcapaciteit van de auto. (p. 224) en een geluidssignaal op attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen. N.B. Bij felle zon of bij gebruik van een zonnebril kan het waarschuwingslampje moeilijk te zien zijn. WAARSCHUWING De adaptieve cruise control waarschuwt alleen voor door de radarsensor gedetecteerde voertuigen - het kan daarom voorkomen dat een waarschuwing vertraagd of helemaal niet wordt weergegeven. Wacht een waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig is. Steile wegen en/of zware belading 1. Waarschuwingslampje en geluidssignaal Collision Warning7. Als de auto harder moet worden afgeremd dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt zelf niet bij, dan wordt u er middels het waarschuwingslampje van Collision Warning De file-assistent (p. 206) (auto’s met een automatische versnellingsbak) kan een interval aan van 0–200 km/h. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecontrol heeft mogelijk moeite om de juiste volgafstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen, bij vervoer van zware belading of met een aanhanger/caravan achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. 07 }} 201 07 Rijhulp || Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) • Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen (p. 206) Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen (p. 206) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht De bediening van de adaptieve cruisecontrol en de stuurtoetsen varieert, afhankelijk van of de auto wel of niet met een snelheidsbegrenzer8 is uitgerust. Adaptieve cruisecontrol met snelheidsbegrenzer Cruisecontrol – Aan/Uit. 07 202 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). Adaptieve cruisecontrol zonder snelheidsbegrenzer De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Stand-by zetten Activeren en snelheid aanpassen. Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. (Wordt niet gebruikt) Activeren en snelheid aanpassen. Groene markering bij opgeslagen snelheid (WIT = stand-by). Groene markering bij opgeslagen snelheid (WIT = stand-by). 8 Tijdsverschil 07 Rijhulp Tijdsverschil ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen Om de ACC aan te zetten: • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p. 212) Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd: Druk op de stuurtoets – op het instrumentenpaneel (8) gaat een vergelijkbaar WIT symbool branden om aan te geven dat de adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 205) staat. Om de ACC te activeren: • Druk bij de gewenste snelheid op de of . stuurtoets > De actuele snelheid wordt opgeslagen in het geheugen, het instrumentenpaneel toont korte tijd een ‘vergrootglas’ (6) rond de ingestelde snelheid en de bijbehorende markering verkleurt van WIT naar GROEN. Als dit symbool van WIT naar GROEN verkleurt, is de ACC actief en houdt deze de auto op de ingestelde snelheid. Alleen als op het symbool de afbeelding van een ander voertuig verschijnt, wordt de afstand tot de voorligger geregeld door de ACC. • de hogere snelheid met de GROENE markering is de voorgeprogrammeerde snelheid • de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger. Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen snelheid door de of kort of lang in te drukken. knoppen Om aan te passen met +/- 5 km/h: • Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h. Om aan te passen met +/- 1 km/h: • Houd de knop ingedrukt en laat deze weer los, wanneer op het instrumentenpaneel een markering bij de gewenste snelheid verschijnt. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. 07 Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal voordat u de / -knop indrukt, wordt de actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het indrukken van de knop. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 203 07 Rijhulp || Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. N.B. Als u een knop van de adaptieve cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol dan weer te kunnen activeren moet u de auto tot stilstand brengen en de motor opnieuw starten. In bepaalde situaties is heractivering van de cruisecontrol niet mogelijk – in dat geval verschijnt Adaptieve cruise control control niet beschikbaar op het instrumentenpaneel (p. 212). Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) 07 Adaptieve cruisecontrol* tijdsverschil instellen U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het instrumentenpaneel weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. Om het tijdsverschil in te stellen/te wijzigen: • Draai aan het duimwiel van de stuurtoetsen (p. 202) (of gebruik de knoppen / bij een auto zonder snelheidsbegrenzer). Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe. Let erop dat korte tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de afstandswaarschuwing (p. 214) geactiveerd is. 204 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Als de adaptieve cruisecontrol bij activering niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat de volgtijd ten opzichte van de voorligger een snelheidstoename belet. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 203). Gerelateerde informatie • • • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen (p. 206) 07 Rijhulp Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by De adaptieve cruisecontrol is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten. Tijdelijke deactivering/stand-bystand – met snelheidsbegrenzer Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: • Druk op de stuurtoets Dit symbool en de markering van de opslagen snelheid verkleuren dan van GROEN naar WIT. Tijdelijke deactivering/stand-bystand zonder snelheidsbegrenzer Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: • Druk op de stuurtoets Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en automatisch stand-by gezet, als: • • 9 10 • de keuzehendel in stand N wordt gezet (automatische versnellingsbak) • het toerental van de motor te laag/hoog wordt • u meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aanhoudt dan ingesteld. • de snelheid is gedaald tot onder ca. 30 km/h10 U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. • de wielen hun grip op het wegdek verliezen Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. • de remmen een hoge temperatuur hebben • de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of hevige regenval (de radargolven worden geblokkeerd). Automatische stand-bystand Ingestelde snelheid hervatten De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van andere systemen, zoals Stabiliteitsregeling ESC (p. 185). Als een van deze systemen niet meer werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automatisch uitgeschakeld. Een cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te activeren bij een druk op de – in dat geval wordt de laatst stuurtoets opgeslagen snelheid hervat. Bij automatische deactivering klinkt er een waarschuwingssignaal en op het instrumentenpaneel verschijnt de melding Adaptieve cruise control geannuleerd. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de snelheid en afstand ten opzichte van de voorligger aan te passen. u het rempedaal bedient Automatische deactivering is mogelijk, wanneer: het koppelingspedaal meer dan 1 minuut9 lang wordt bediend • • de bestuurder het portier opent de bestuurder de veiligheidsgordel losneemt N.B. Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen. Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) • Cruisecontrol* (p. 196) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) 07 Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet. Geldt niet voor een auto met file-assistent – bij een dergelijke auto werkt het systeem tot aan stilstand. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 205 07 Rijhulp Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen Adaptieve cruisecontrol* uitschakelen Adaptieve cruisecontrol* - Fileassistent Als u achter een voorligger rijdt en u met de richtingaanwijzer11 aangeeft te willen inhalen, helpt de cruisecontrol door de auto kort te versnellen ten opzichte van de voorligger. Toetsenset met snelheidsbegrenzer File-assistent is een aanvulling op de adaptieve cruisecontrol die ook bij snelheden onder 30 km/h werkt. De functie werkt bij snelheden hoger dan 70 km/h. WAARSCHUWING Let erop dat deze functie bij meer situaties dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv. als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het wisselen van rijbaan of een afslag naar een andere weg aan te geven. De auto accelereert dan kort. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschaop de toetsenset keld met de stuurtoets van het stuurwiel (p. 202): de ingestelde/ opgeslagen snelheid wordt daarbij gewist waarna deze niet meer te hervatten is met de . toets Toetsenset zonder snelheidsbegrenzer Bij kort indrukken van de stuurtoets zet u de adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 205). Bij nogmaals kort indrukken vindt uitschakeling plaats: de ingestelde/opgeslagen snelheid wordt daarbij gewist waarna deze niet . meer te hervatten is met de toets Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p. 212) Bij auto’s met een automatische versnellingsbak is de adaptieve cruisecontrol aangevuld met de functie File-assistent (ook wel "Queue Assist" genoemd). De file-assistent biedt de volgende functies: • • • • Uitgebreid snelheidsinterval – ook onder 30 km/h en stilstaand Van doelvoertuig veranderen Beëindiging automatische remfunctie bij stilstand Automatische activering parkeerrem. Let erop dat 30 km/h de minimumsnelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol kan worden ingesteld – ook al kan de adaptieve cruisecontrol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de genoemde 30 km/h niet mogelijk. 07 11 206 Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp Groter snelheidsinterval > De adaptieve cruisecontrol zal dan de voorligger opnieuw volgen. N.B. Om de adaptieve cruisecontrol te kunnen activeren moet u het bestuurdersportier hebben gesloten en de veiligheidsgordel hebben omgedaan. Met een automatische versnellingsbak kan de adaptieve cruisecontrol een voorligger volgen in het interval 0–200 km/h. N.B. N.B. De file-assistent kan de auto maximaal 4 minuten stilhouden – daarna wordt de parkeerrem aangezet, waarna de adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld. • Om de cruisecontrol te kunnen activeren bij een snelheid onder 30 km/h mag er binnen redelijke afstand geen voorligger te bekennen zijn. • Druk op de stuurtoets of • Trap het gaspedaal in. . • Om de adaptieve cruisecontrole te kunnen heractiveren moet u eerst de parkeerrem lossen. Van doelvoertuig veranderen Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeerslichten wordt de functie automatisch hervat, als de stop korter was dan ca. 3 seconden – duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de adaptieve cruisecontrol in de stand-bystand met automatische remfunctie gezet. U dient deze vervolgens op een van de volgende manieren opnieuw te activeren: WAARSCHUWING Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden boven 30 km/h, van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de adaptieve cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren en de opgeslagen snelheid aanhouden. Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. Wanneer de adaptieve cruisecontrol eerst een rijdende voorligger volgt bij snelheden lager dan 30 km/h, vervolgens van doelvoertuig verandert en een stilstaand voertuig als voorligger heeft, dan zal de adaptieve cruisecontrol voor het stilstaande voertuig remmen. U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld en stand-by gezet: • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h en de adaptieve cruisecontrol niet kan registreren of het doelobject een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h en de voorligger afslaat, zodat de adaptieve cruisecontrol geen voorligger meer heeft om te volgen. Annulering automatisch remmen bij stilstaand voertuig 07 In bepaalde situaties annuleert de File-assistent de automatische remfunctie bij een stilstaand voertuig. Dat betekent dat de remmen worden gelost en de auto mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen om de auto stil te houden. }} 207 07 Rijhulp || De File-assistent los in de volgende gevallen de remmen en zet de adaptieve cruisecontrol stand-by: • • • • u bedient het rempedaal u zet de parkeerrem aan u zet de keuzehendel in stand P, N of R u de adaptieve cruisecontrol stand-by zet. Automatische activering parkeerrem Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen Wisselen van ACC naar CC Op het instrumentenpaneel geeft een symbool aan welke cruisecontrol actief is: CC ACC Cruise Control Adaptive Cruise Control In bepaalde situaties zet de File-assistent de parkeerrem aan om te zorgen dat de auto blijft stilstaan. Cruisecontrol Dit vindt plaats, als: 07 208 • u het bestuurdersportier opent of de veiligheidsgordel losmaakt • u het ESC uit de Normal-stand haalt en in de Sport-stand zet • de File-assistent de auto al meer dan 4 minuten lang heeft stilgehouden • • de motor wordt afgezet Met een druk op de knop kan het adaptieve deel (afstandshouder) van de cruisecontrol worden gedeactiveerd, waarna de auto alleen de ingestelde/opgeslagen snelheid aanhoudt. • Druk lang op de stuurtoets – het symop het instrumentenpaneel verbool . andert in > Daarmee is de standaardcruisecontrol (p. 196) CC (Cruise Control) geactiveerd. de remmen oververhit zijn geraakt. Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Adaptieve cruisecontrol WAARSCHUWING Na een wisseling van ACC naar CC remt de auto niet langer automatisch - deze volgt alleen de ingestelde snelheid. Wisselen van CC naar ACC Schakel de cruisecontrol uit met 1–2 keer -knop zoals aangegeven in drukken op de de uitschakelingsinstructie (p. 206). De volgende keer dat het systeem wordt ingeschakeld, wordt de adaptieve cruisecontrol geactiveerd. Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) 07 Rijhulp Radarsensor De radarsensor dient om personenauto’s of grotere voertuigen te registreren die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijstrook rijden. De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende systemen: • • • Afstandswaarschuwing* Adaptieve cruisecontrol* Collision Warning met Auto Brake en voetgangersdetectie* BELANGRIJK Bij zichtbare schade aan de grille van de auto of het vermoeden dat de radarsensor beschadigd is: • Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de grille, de radarsensor of de console ervan beschadigd of losgeraakt is, kan de functie ervan geheel of gedeeltelijk wegvallen of storingen vertonen. • • Collision Warning* (p. 224) Radarsensor - beperkingen Afstandswaarschuwing* (p. 214) Een radarsensor (p. 209) heeft bepaalde beperkingen die onder meer terug te voeren zijn op het beperkte blikveld. De adaptieve cruisecontrol heeft veel meer moeite om een voorligger te ontdekken, als: • als de snelheid van de voorligger veel afwijkt van die van uw eigen auto • als de radarsensor gehinderd wordt door bijvoorbeeld hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. N.B. Houd het oppervlak vóór de radarsensor schoon - zie het gedeelte ‘Onderhoud’ (p. 228). Blikveld De radarsensor heeft een beperkt bereik. In bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ontdekt of later dan verwacht. 07 Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. Gerelateerde informatie • • Radarsensor - beperkingen (p. 209) Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 209 07 Rijhulp || WAARSCHUWING WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken. Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. WAARSCHUWING Blikveld van de ACC. 07 Soms kan de radarsensor een voertuig op korte afstand pas laat registreren, bijvoorbeeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. In bochten kan de radarsensor op het verkeerde voertuig reageren of een eerder opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen. 210 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Accessoires of andere voorwerpen, zoals bijv. verstralers, mogen niet vóór de grille worden gemonteerd. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) Collision Warning* (p. 224) Afstandswaarschuwing* (p. 214) 07 Rijhulp Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen Als op het instrumentenpaneel de melding Radar afgedekt Zie instructieboekje ver- schijnt, betekent dit dat de radarsensor (p. 209) van de adaptieve cruisecontrol geen voorliggers kan ontdekken. In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen: Deze melding geeft aan dat de Afstandswaarschuwing (p. 214) of Collision Warning met Auto Brak (p. 224) evenmin werken. Oorzaak Maatregel Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs. De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet. De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de radar soms niet. De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft dat de radarsignalen niet langer worden geblokkeerd. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p. 212) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 211 07 Rijhulp Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen ziet u een paar voorbeelden - volg in die gevallen het gegeven advies op: Soms kan de adaptieve cruisecontrol een symbool en/of een melding weergeven. Hier Symbool Melding Betekenis Het symbool is GROEN De auto houdt de opgeslagen snelheid aan. Het symbool is WIT De adaptieve cruisecontrol staat stand-by. De standaard cruisecontrol is handmatig gekozen. Stel ESC in op Normaal voor activering ACC De adaptieve cruisecontrol kan pas worden geactiveerd als de Stabiliteitsregeling (p. 185) in de normale stand is gezet. Adaptieve cruise control geannuleerd De adaptieve cruisecontrol werd gedeactiveerd – u dient zelf uw snelheid aan te passen. Adaptieve cruise control control niet beschikbaar De adaptieve cruisecontrol kan niet worden geactiveerd. Dit kan onder meer gebeuren wanneer: • • 07 Radar afgedekt Zie instructieboekje de remmen een hoge temperatuur hebben de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen. De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet. • De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. U kunt dan overschakelen op (p. 208) de standaard cruisecontrol (CC) – een displaymelding informeert over passende alternatieven. Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 209). 212 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp Symbool Melding Betekenis Adaptieve cruise control Service vereist De adaptieve cruisecontrol werkt niet. Remmen om stil te blijven staan + geluidssignaal De auto staat stil en de cruisecontrol lost de rem, zodat de parkeerrem verder kan remmen en de auto stil kan houden. Door een storing in de parkeerrem zal de auto echter spoedig in beweging komen. (Alleen auto met file-assistent) Onder 30 km/h Voorligger vereist • • Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U moet zelf remmen. De melding blijft staan en het geluidssignaal klinkt, totdat u het rempedaal of gaspedaal bedient. Verschijnt wanneer u de adaptieve cruisecontrol probeert te activeren bij een snelheid onder 30 km/h en er geen voorligger binnen de activeringsafstand te bekennen is. (Alleen auto met file-assistent) Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol - ACC* (p. 199) • Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 202) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 213 07 Rijhulp Afstandswaarschuwing* De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waarschuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger te klein wordt. Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h en reageert uitsluitend op voorliggers die in dezelfde richting als u rijden. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. N.B. De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld, zolang de adaptieve cruisecontrol actief is. console – in dat geval is het systeem te bedienen via het menusysteem MY CAR (p. 109) van de auto - ga daar naar Afstandswaarschuwing. Volgtijd instellen WAARSCHUWING Distance Alert reageert alleen, als de afstand tot voorliggers korter is dan de ingestelde waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast. Bediening Bedieningselementen en symbool voor volgtijd. Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Volgtijd - Aan. Oranje waarschuwingssymbool12. 07 Er brandt continu een oranje waarschuwingssymbool op de voorruit, als de afstand tot de voorligger gelijk is aan de ingestelde volgtijd. Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Het brandende lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie geactiveerd is. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de midden- 12 214 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het instrumentenpaneel weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. 07 Rijhulp Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de Adaptieve cruisecontrol (p. 200) geactiveerd is. N.B. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt door de adaptieve cruisecontrol (p. 200). Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Gerelateerde informatie • Afstandswaarschuwing* - beperkingen (p. 215) • Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen (p. 216) Afstandswaarschuwing* beperkingen Dit systeem, dat gebruik maakt van dezelfde radarsensor als de adaptieve cruisecontrol (p. 199) en de Collision Warning met Auto Brake (p. 224) heeft bepaalde beperkingen. Gerelateerde informatie • • Afstandswaarschuwing* (p. 214) Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen (p. 216) N.B. In de felle zon en bij lichtschitteringen of grote variaties in de lichtsterkte alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk waar te nemen. In slechte weersomstandigheden en op slingerende wegen heeft de radarsensor soms moeite om voorliggers te registreren. Ook voorliggers met geringe afmetingen (zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ontdekken. Dat kan betekenen dat het geprojecteerde waarschuwingslampje pas bij kortere volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat branden. Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat het lampje door beperkingen in het bereik van de sensor op kortere afstand oplicht. 07 Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie Radarsensor - beperkingen (p. 209) en (p. 229). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 215 07 Rijhulp Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen duceerde werking op grond van de systeembeperkingen. Er kunnen symbolen en meldingen op het instrumentenpaneel verschijnen bij een gere- SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieboekje De afstandswaarschuwing werkt tijdelijk niet. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 209). CWS-systeem Service vereist A De afstandswaarschuwing en Collision Warning met Auto Brake werken niet of gedeeltelijk. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. Gerelateerde informatie • • Afstandswaarschuwing* (p. 214) Afstandswaarschuwing* - beperkingen (p. 215) 07 216 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp City Safety™ BELANGRIJK City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Onderhoud en vervanging van onderdelen in City Safety™ mogen uitsluitend door een werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het City Safety™-systeem dat actief is bij een snelheid tot 50 km/h helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. WAARSCHUWING City Safety™ werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. City Safety™ reageert niet op voertuigen die in een andere richting dan de eigen auto rijden, op kleine voertuigen, op motorfietsen of op mensen en dieren. City Safety™ wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. City Safety™ kan botsingen voorkomen bij een snelheidsverschil lager dan 15 km/h bij een hoger snelheidsverschil kan de impactsnelheid alleen worden gereduceerd. Voor een volledig remvermogen moet u zelf het rempedaal intrappen. City Safety™ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. Gebruik City Safety™ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat City Safety™ remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een botsing. U en eventuele passagiers zullen normaal alleen merken dat City Safety™ actief is, wanneer een botsing dreigt. Bij auto’s met Collision Warning met Auto Brake (p. 224)* vullen de beide systemen elkaar aan. City Safety™ - functie City Safety™ registreert het verkeer vóór de auto middels een lasersensor boven aan de voorruit. Wanneer het gevaar voor een aanrijding reëel is, zal City Safety™ automatisch remmen, wat aandoet als een krachtige remmanoeuvre. Wacht nooit af totdat City Safety™ ingrijpt. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de juiste afstand en snelheid aanhoudt. Gerelateerde informatie • • • • • 07 City Safety™ - beperkingen (p. 219) City Safety™ - functie (p. 217) City Safety™ - bediening (p. 218) City Safety™ - lasersensor (p. 221) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 223) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 217 07 Rijhulp || Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt op het instrumentenpaneel de tekstmelding dat het systeem actief is/was. N.B. Als City Safety™ remt, gaan de remlichten branden. City Safety™ - bediening City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Aan en Uit Gerelateerde informatie Zend- en ontvangstoog van de lasersensor13. Bij een snelheidsverschil van 4–15 km/h ten opzichte van de voorligger kan City Safety™ een aanrijding geheel voorkomen. • • • • • City Safety™ - bediening (p. 218) City Safety™ - lasersensor (p. 221) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 223) Bij een snelheidsverschil van meer dan 15 km/h tussen de voertuigen kan City Safety™ een aanrijding niet geheel op eigen kracht voorkomen – voor het maximale remvermogen dient u zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is het ook bij snelheidsverschillen groter dan 15 km/h mogelijk een aanrijding te voorkomen. 13 218 City Safety™ wordt bij het starten van de motor automatisch gestart. City Safety™ (p. 217) City Safety™ start een korte, krachtige remmanoeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel bestuurders die dit niet gewend zijn is een dergelijke remmanoeuvre onprettig. 07 N.B. City Safety™ - beperkingen (p. 219) N.B. De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Soms is het handig om City Safety™ uit te kunnen schakelen, bijvoorbeeld wanneer bebladerde takken langs de motorkap en voorruit kunnen schampen. City Safety™ is te bedienen in het menusysteem MY CAR (p. 109) en na een motorstart is het systeem als volgt uit te schakelen: • Ga in MY CAR naar Rijondersteuning en kies Uit bij City Safety. De volgende keer dat de motor wordt gestart is de functie echter weer actief, ook al stond het systeem uit toen de motor werd afgezet. 07 Rijhulp WAARSCHUWING De lasersensor geeft ook laserlicht af, wanneer u City Safety™ handmatig uitgeschakeld hebt. Gerelateerde informatie • • • • • City Safety™ - functie (p. 217) • MY CAR (p. 109) City Safety™ (p. 217) City Safety™ - beperkingen (p. 219) City Safety™ - lasersensor (p. 221) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 223) City Safety™ - beperkingen De City Safety™-sensor is erop gebouwd om auto’s en andere voertuigen vóór u te ontdekken, zowel overdag als ’s nachts. Er gelden echter bepaalde beperkingen voor het systeem. Door de beperkingen van de sensor werkt City Safety™ minder goed – of helemaal niet – bij hevige sneeuw- of regenval, in dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw. Ook condens, vuil, sneeuw en ijs op de voorruit kunnen voor storingen in de werking zorgen. Hangende voorwerpen zoals vlaggen/ wimpels die uitstekende lading markeren of accessoires zoals verstralers en frontbars die boven de motorkap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen. Het laserlicht van de sensor in City Safety™ meet hoe het licht reflecteert. De sensor kan geen obstakels met een gering reflecterend vermogen waarnemen. De achterkant van voertuigen weerkaatst veelal voldoende licht dankzij de kentekenplaat en de achterlichtreflectoren. remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety™ tijdelijk gedeactiveerd. City Safety™ wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De commando’s die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety™ niet ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando’s geeft via stuurwiel of gaspedaal, zelfs al is een aanrijding onvermijdelijk. Nadat City Safety™ een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer City Safety™ de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor het koppelingspedaal weet te bedienen. 07 Bij gladheid is de remweg langer waardoor City Safety™ minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS14 en ESC15 voor het maximale 14 15 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling. }} 219 07 Rijhulp || N.B. • Houd de voorruit in het gebied vóór de lasersensor vrij van sneeuw, ijs, condens en vuil (zie de afbeelding met de sensorpositie (p. 217)). • Plak of bevestig geen zaken op de voorruit vóór de lasersensor. • Haal sneeuw en ijs van de motorkap – de laag sneeuw en ijs mag niet dikker zijn dan 5 cm. Oorzaak BELANGRIJK Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de lasersensor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de lasersensor van vuil, sneeuw en ijs. Het zicht van de lasersensor is geblokkeerd. Verwijder het voorwerp dat het zicht blokkeert. Als het voorruitoppervlak vóór een van beide ‘ogen’ barsten, krassen of steenslag vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of groter), neem dan contact op met een erkende werkplaats om de voorruit te laten vervangen (zie de afbeelding met de sensorpositie (p. 217)) – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als u niets doet, presteert City Safety™ mogelijk minder goed. Om te voorkomen dat City Safety™ helemaal niet, onjuist of in beperkte mate werkt, geldt tevens het volgende: Storingen opsporen en verhelpen Als de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek op het instrumentenpaneel verschijnt, worden de lasersensoren gehinderd zodat ze geen voertuigen vóór de auto kunnen registreren. Dit betekent op zijn beurt dat City Safety™ niet werkt. De melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek verschijnt echter niet in alle situaties waarbij de lasersensor gehinderd worden – let er daarom op dat u de voorruit en in het bijzonder het gebied vóór de lasersensor zorgvuldig schoonhoudt. 07 In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en suggesties voor passende maatregelen. Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of sterren in het gebied vóór de lasersensor niet te repareren, maar de complete voorruit te vervangen. • Voordat de voorruit wordt vervangen, moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats om te controleren of de juiste voorruit wordt besteld en gemonteerd. • monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. Gerelateerde informatie • • • 220 • City Safety™ (p. 217) City Safety™ - functie (p. 217) City Safety™ - bediening (p. 218) 07 Rijhulp City Safety™ - lasersensor Het City Safety™-systeem maakt gebruik van een sensor die laserlicht uitzendt (zie afbeelding (p. 217) voor de locatie van de sensor). Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats als de lasersensor een storing vertoont of nagekeken moet worden – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het is daarom essentieel dat u de aangegeven instructies opvolgt bij het hanteren van de lasersensor. De volgende twee stickers gelden voor de lasersensor: Op de onderste sticker staan de fysische eigenschappen van het laserlicht: • IEC 60825-1:1993 + A2:2001. Voldoet aan de normen van de FDA (Amerikaanse keuringsdienst van waren) betreffende de uitvoering van laserproducten met uitzondering van de afwijkingen conform ‘Laser Notice No. 50’, d.d. 26 juli 2001. De fysische gegevens staan nader omschreven in de volgende tabel. Maximale pulsenergie 2,64 µJ Maximaal gem. vermogen 45 mW Divergentie (horizontaal × verticaal) • Laserstraling - Niet rechtstreeks in de straal kijken met optische instrumenten Klasse 1M laserproduct. • Kijk nooit van een afstand van 100 mm of minder in de lasersensor (waaruit uiteenlopende, onzichtbare laserstralen komen) met vergrotende optiek zoals een vergrootglas, microscoop, objectief of soortgelijke optische instrumenten. • Laat tests, reparaties, demontage, afstelling en/of vervanging van de lasersensor of delen ervan alleen uitvoeren door een erkende werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. • Stel de lasersensor niet bij en voer geen onderhoud uit dat niet uitdrukkelijk in deze handleiding staat aangegeven om blootstelling aan schadelijke straling tegen te gaan. • De reparateur dient de speciaal opgestelde werkplaatsinformatie voor de lasersensor te volgen. • Demonteer de lasersensor niet (en verwijder de lenzen evenmin). Een gedemonteerde lasersensor is een laserproduct klasse 3B volgens de IEC-norm 60825-1. Een laserproduct klasse 3B is niet veilig voor de ogen en houdt dan ook een gevaar voor oogletsel in. Stralingsgegevens voor lasersensor Pulsduur Op de bovenste sticker in de afbeelding staat de classificatie van het laserlicht: WAARSCHUWING Als u de instructies in deze handleiding niet opvolgt, bestaat er gevaar voor oogletsel! 33 ns 28° × 12° 07 }} 221 07 Rijhulp || • Koppel de connector van de lasersensor los voordat u deze van de voorruit demonteert. • Zorg dat de lasersensor op de voorruit gemonteerd is alvorens de connector aan te sluiten. • De lasersensor zendt laserlicht uit wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 77) staat, ook al is de motor afgezet. Gerelateerde informatie • • • • • 07 222 City Safety™ (p. 217) City Safety™ - beperkingen (p. 219) City Safety™ - functie (p. 217) City Safety™ - bediening (p. 218) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 223) 07 Rijhulp City Safety™ - symbolen en meldingen Terwijl City Safety™ (p. 217) automatisch remt, kunnen een of meer symbolen op het Symbool instrumentenpaneel gaan branden in combinatie met een tekstmelding. Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Melding Betekenis/Maatregel Automatisch remmen door City Safety City Safety™ remt op dit moment of remde eerder automatisch. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De lasersensor werkt tijdelijk niet doordat deze door iets gehinderd wordt. • Verwijder het voorwerp dat de sensor hindert en/of maak het voorruitoppervlak vóór de sensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de lasersensor (p. 219). City Safety Service vereist City Safety™ is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • • • City Safety™ (p. 217) City Safety™ - beperkingen (p. 219) City Safety™ - functie (p. 217) City Safety™ - bediening (p. 218) City Safety™ - lasersensor (p. 221) 07 223 07 Rijhulp Collision Warning* ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsersen voetgangersdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat het systeem niet altijd uitkomst biedt. Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ in twee uitvoeringen voorkomen: • Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 231) Uitvoering 1 • Collision Warning* - symbolen en meldingen (p. 233) U wordt alleen met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd16 voor obstakels – er wordt niet automatisch geremd, u moet zelf remmen. Uitvoering 2 U wordt met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd voor obstakels – de auto remt automatisch als u niet zelf binnen een redelijke tijd reageert. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. BELANGRIJK Onderhoud aan de componenten van ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsersen voetgangsdetectie’ mag uitsluitend worden uitgevoerd in een werkplaats – geadviseerd wordt een door Volvo erkende werkplaats. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ kan een aanrijding voorkomen of de impactsnelheid verlagen. 07 Gebruik ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat Collision Warning met Auto Brake remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een aanrijding. Twee systeemuitvoeringen Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan de ‘Collision Warning met Auto 16 224 Geen waarschuwing voor fietsers bij ‘Uitvoering 1’. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • • Collision Warning* - functie (p. 225) Collision Warning* - detectie van voetgangers (p. 227) • Collision Warning* - detectie van fietsers (p. 226) • • Collision Warning* - bediening (p. 228) Collision Warning* - beperkingen (p. 230) 07 Rijhulp Collision Warning* - functie 1 – Collision Warning Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding. Collision Warning kan voetgangers, fietsers of voertuigen voor uw auto registreren die stilstaan of zich in dezelfde richting als u bewegen. Bij gevaar voor een aanrijding met een voetganger, fietser of voertuig, wordt uw aandacht getrokken met een rood knipperend waarschuwingssymbool (1) en een akoestisch signaal. Functie-overzicht17. Audiovisueel waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing. Radarsensor18 Camerasensor Collision Warning met Auto Brake vervult drie functies in de volgende volgorde: 1. Collision Warning 2. Brake Support18 3. Auto Brake18 Collision Warning en City Safety™ (p. 217) vullen elkaar aan. 17 18 3 – Auto Brake18 Op het laatste moment wordt de automatische remfunctie geactiveerd. Als u in deze fase nog steeds niet aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen en het aanrijdingsgevaar urgent is, schakelt de automatische remfunctie in, ongeacht of u remt of niet. De auto wordt daarbij maximaal afgeremd om de botssnelheid te beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding te voorkomen. Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd. 2 – Brake Support18 Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision Warning verder is toegenomen, treedt de Brake Support in werking. Dit betekent dat het systeem de nodige voorbereidingen treft voor een snelle remmanoeuvre, waarna de remmen licht worden aangezet. Dit is te merken aan een lichte schok. Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid bedient, wordt het maximale remvermogen geleverd. 07 Brake Support helpt u eveneens bij het remmen, als het systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre alleen niet voldoende is om een botsing te voorkomen. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Alleen met een systeem in uitvoering 2. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 225 07 Rijhulp || WAARSCHUWING Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Collision Warning reageert niet op naderende tegenliggers of fietsers noch op dieren. Collision Warning* - detectie van fietsers Er wordt alleen gewaarschuwd wanneer het risico van een botsing groot is. In het onderdeel “Functie” en “Beperkingen” wordt geïnformeerd over de beperkingen die u als bestuurder moet kennen, voordat u de Collision Warning met Auto Brake gebruikt. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h. In het donker en in tunnels kan niet worden gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers – zelfs al brandt de straatverlichting. Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de camera grote delen van het lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen. Het systeem ‘ziet’ alleen de achterkant van fietsers die zich in dezelfde richting als uw auto bewegen. Auto Brake kan een botsing geheel voorkomen of de botssnelheid verlagen. Bedien voor een maximale remwerking altijd het rempedaal – ook al wordt er automatisch geremd. Wacht nooit een waarschuwingssignaal van de Collision Warning af. U bent er altijd verantwoordelijk voor om de juiste afstand en snelheid aan te houden – ook bij gebruik van de Collision Warning met Auto Brake. 07 Gerelateerde informatie • 226 Collision Warning* (p. 224) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van fietsers zo uniform mogelijke informatie over de lichaams- en fietscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende (lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor fietsers als normaal te beschouwen is. Optimaal voorbeeld van wat het systeem als een fietser beschouwt – met duidelijke lichaams- en fietscontouren, recht van achteren gezien en in het verlengde van de hartlijn door de auto. • Het systeem kan alleen volwassen fietsers ontdekken die op een dames- of herenfiets zitten. • De fiets moet aan de achterkant zijn voorzien van een rode reflector die goed 07 Rijhulp zichtbaar en goedgekeurd19 is en op minstens 70 cm boven het wegdek zit. • • WAARSCHUWING Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie is een hulpmiddel. Het systeem kan fietsers alleen recht van achteren ontdekken en alleen als deze zich in dezelfde richting als uw auto bewegen – niet schuin van achteren of van opzij. Fietserdetectie is niet mogelijk: Fietsers die dicht op de denkbeeldige snijlijnen door de zijkanten van uw auto fietsen (links of rechts ervan) worden mogelijk laat of helemaal niet ontdekt. • Bij zonsondergang en -opgang kan het systeem fietsers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • Het systeem is niet in staat fietsers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. • Voor optimale fietsersdetectie moet het systeem City Safety™ zijn geactiveerd, zie City Safety™ (p. 217). Collision Warning* - detectie van voetgangers • in alle situaties en het systeem heeft bijvoorbeeld moeite met gedeeltelijk zichtbare fietsers; • bij fietsers in kleding die de lichaamscontouren verhult of fietsers die van de zijkant komen; • bij fietsen waar achterop geen reflector zit; • bij fietsen waarop grote voorwerpen worden vervoerd. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 224) Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers met herkenbare lichaamscontouren beschouwt. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van voetgangers zo uniform mogelijke informatie over de lichaamscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. 07 Het systeem kan voetgangers niet ontdekken, als de camera grote delen van het lichaam niet kan waarnemen. 19 De reflector moet voldoen aan de aanbevelingen en voorschriften van de verkeersinstantie in het desbetreffende land. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 227 07 Rijhulp || • Een voetganger is alleen te ontdekken wanneer deze helemaal zichtbaar is en een lengte heeft van minimaal 80 cm. • Bij zonsondergang en -opgang kan de camerasensor voetgangers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • Collision Warning* - bediening Waarschuwingssignalen Aan en Uit Na het starten van de motor zijn zowel het waarschuwingslampje als het geluidssignaal uit te schakelen: WAARSCHUWING • slechts gedeeltelijk zichtbare voetgangers, voetgangers die gekleed gaan in kleding die de lichaamscontouren verhult of voetgangers met een lengte tot korter dan 80 cm; • voetgangers die grote voorwerpen dragen. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. 07 Gerelateerde informatie • 228 Collision Warning* (p. 224) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Waarschuwingslampje en geluidssignaal Wanneer het waarschuwingslampje en het geluidssignaal zijn ingeschakeld, wordt het waarschuwingslampje (nr. [1] op de voorgaande afbeelding) bij iedere motorstart getest door de verschillende lichtpunten korte tijd te laten branden. De camerasensor is niet in staat voetgangers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangsdetectie’ is een hulpmiddel. Het systeem kan niet altijd alle voetgangers detecteren en heeft bijvoorbeeld moeite met: de Collision Warning te verrichten, zie (p. 109). 1. Akoestisch en visueel waarschuwingssignaal wanneer een botsing dreigt.20 U kunt aangeven of de geluidssignalen en het geprojecteerde waarschuwingslampje voor de Collision Warning moeten zijn in- of uitgeschakeld. Bij het starten van de motor geldt automatisch de instelling die actief was toen de motor werd afgezet. N.B. De functies Brake Support en Auto Brake zijn altijd actief – ze kunnen niet uitgeschakeld worden. Via het menusysteem MY CAR op het display van de middenconsole zijn instellingen voor • Ga naar Botswaarschuwing in Rijondersteuning in het menusysteem MY CAR (p. 109) - vink de functie daar uit. Geluidssignaal Na het starten van de motor is het geluidssignaal apart in/uit te schakelen: • Ga naar Signaaltoon in Botswaarschuwing in het menusysteem MY CAR (p. 109) - kies daar Aan of Uit. Vervolgens vindt de Collision Warning alleen met lichtsignalen plaats. Waarschuwingsafstand instellen De waarschuwingsafstand is de afstand waarbij een visueel signaal en een geluidssignaal worden afgegeven. • Ga naar Waarschuwingsafstand in Botswaarschuwing in het menusysteem 07 Rijhulp MY CAR (p. 109) - kies daar Lang, Normaal of Kort. De waarschuwingsafstand is bepalend voor de gevoeligheid van het systeem. Bij de waarschuwingsafstand Lang wordt eerder gewaarschuwd. Ga altijd uit van de instelling Lang, maar als deze instelling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk kan worden ervaren) kunt u overgaan op de waarschuwingsafstand Normaal. Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij dynamisch rijden gebruik van de waarschuwingsafstand Kort. N.B. Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol worden het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer door de cruisecontrol gehanteerd, ook al hebt u de Collision Warning gedeactiveerd. N.B. Onderhoud Ook als u de waarschuwingsafstand hebt ingesteld op Lang, kunnen de waarschuwingen voor uw gevoel soms laat worden afgegeven. Bijvoorbeeld bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. WAARSCHUWING Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Test Collision Warning met Auto Brake daarom nooit uit op mensen of voertuigen - dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige schade en levensgevaarlijke situaties leiden. Instellingen controleren Camera- en radarsensor21. De sensoren werken alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en sneeuw verwijdert en ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. De actuele instellingen zijn te controleren via het display van de middenconsole en in het menusysteem (p. 109) MY CAR. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. De Collision Warning waarschuwt u bij gevaar voor een botsing, maar de functie is niet in staat uw reactietijd te verkorten. Voor een optimale werking van de Collision Warning dient u de Afstandswaarschuwing (p. 214) altijd in te stellen op volgtijd 4-5. 20 21 Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 224) 07 De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 229 07 Rijhulp Collision Warning* - beperkingen Het systeem heeft bepaalde beperkingen – zo is het systeem pas actief bij snelheden van ca. 4 km/h en hoger. In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje voor de Collision Warning (zie (1) op de afbeelding (p. 225)) soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de waarschuwingszoemer daarom altijd ingeschakeld. Bij gladheid is de remweg langer waardoor het systeem minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS en de ESC (p. 185) voor het maximale remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. N.B. Het visuele waarschuwingssignaal kan korte tijd buiten werking worden gesteld, wanneer de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld door de felle zon te hoog is opgelopen. Als dit gebeurt, wordt er een waarschuwingszoemer afgegeven ook al hebt u deze uitgeschakeld via het menusysteem. • Waarschuwingen kunnen eveneens uitblijven bij een zeer geringe afstand tot de voorligger of bij relatief grote stuur- en pedaalbewegingen zoals bij een zeer actieve rijstijl. WAARSCHUWING Als de radar- of camerasensor op grond van de verkeerssituatie of anderszins problemen heeft voetgangers, voorliggers of fietsers te ontdekken, is het mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht of helemaal geen waarschuwing geeft en remt. De sensoren hebben een beperkt bereik voor voetgangers en fietsers22, zodat het systeem voor dergelijke weggebruikers efficiënt waarschuwt en remingrepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h. Voor stilstaande of langzaam rijdende voorliggers wordt efficiënt gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h. In het donker of bij slecht zicht wordt er mogelijk niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of stilstaande voorliggers. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h. De Collision Warning maakt gebruik van dezelfde radarsensor als die van de adaptieve cruisecontrol (p. 199). Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 209). 07 Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen (p. 228). Het systeem waarschuwt dan minder snel en minder vaak. 22 230 Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp Met geactiveerde achteruitversnelling is de Collision Warning met Auto Brake tijdelijk gedeactiveerd. Collision Warning met Auto Brake wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij uw auto een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. In situaties waarin u actief en bewust rijgedrag laat zien, wordt Collision Warning minder actief. Nadat Auto Brake een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer Auto Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor het koppelingspedaal weet te bedienen. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 224) Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietsersdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. Het systeem maakt gebruik van de camerasensor van de auto, die bepaalde beperkingen heeft. De camerasensor van de auto wordt naast de Collision Warning met Auto Brake ook gebruikt door de functies: • Automatische dimfunctie groot licht/ dimlicht (p. 88) • • • Verkeersbordinformatie (p. 190) Driver Alert Control - DAC (p. 235) Rijbaanassistent (p. 238) N.B. Houd de voorruit in het gebied vóór de camerasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil. Plak of monteer niets op de voorruit vóór de camerasensor, aangezien één of meer camera’s voor het systeem hierdoor slechter of niet meer werken. in dat de sensor minder goed ‘ziet’ bij hevige regen- of sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruik maken van de camera grote beperkingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde of onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen voor de functies die van de camera gebruik maken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten en andere voertuigen en voetgangers te ontdekken. Het blikveld van de camerasensor is beperkt, zodat voetgangers, fietsers en voertuigen in bepaalde situaties niet kunnen worden geregistreerd of later worden ontdekt dan verwacht. Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera de eerste ca. 15 minuten na het starten van de motor niet om de camerafunctie te ontzien. Storingen opsporen en verhelpen Als op het display de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek staat, betekent dit dat de camerasensor afgedekt is en geen voetgangers, fietsers, voertuigen of rijstrookmarkeringen vóór de auto kan ontdekken. 07 De camerasensor kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 231 07 Rijhulp || Dit houdt bovendien in dat niet alleen Collision Warning met Auto Brake maar ook de systemen Automatische dimfunctie groot licht/dimlicht, Road Sign Information, Driver Alert Control en de Rijbaanassistent niet voor de volle 100 % zullen werken. In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen. Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de camera van vuil, sneeuw en ijs. Bij dichte mist en hevige regen- of sneeuwval heeft de camera een minder goed zicht. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de camera soms niet. 07 232 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is schoongemaakt, maar de melding blijft. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de camera het zicht opnieuw heeft gemeten. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de camera gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de camerabehuizing te laten schoonmaken – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 224) 07 Rijhulp Collision Warning* - symbolen en meldingen ‘Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietsersdetectie’ is een hulpmid- SymboolA del dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. Melding Betekenis Collision warning system UIT Collision Warning is uitgeschakeld. Verschijnt bij het starten van de motor. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de toets OK drukt. CWS-systeem niet beschikbaar Het is niet mogelijk Collision Warning te activeren. Verschijnt wanneer u de functie toch probeert te activeren. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de toets OK drukt. Remassistent geactiveerd De Auto Brake was actief. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. De melding verdwijnt na bediening van de toets OK. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 231). 07 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 233 07 Rijhulp || SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieboekje Collision Warning met Auto Brake werkt tijdelijk niet. De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 209). CWS-systeem Service vereist A Collision Warning met Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. Gerelateerde informatie • • • • • • • Collision Warning* (p. 224) Collision Warning* - functie (p. 225) Collision Warning* - detectie van voetgangers (p. 227) Collision Warning* - detectie van fietsers (p. 226) Collision Warning* - bediening (p. 228) Collision Warning* - beperkingen (p. 230) Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 231) 07 234 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp Driver Alert System* WAARSCHUWING Driver Alert System is bestemd om u te helpen als de auto op een ongecontroleerde manier wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden. Driver Alert System bestaat uit verschillende functies die tegelijk of apart in te schakelen zijn: • • Driver Alert Control - DAC (p. 236). Rijbaanassistent - LDW (p. 238). of • Het Driver Alert System werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Gerelateerde informatie • • • Driver Alert Control (DAC)* (p. 235) Driver Alert Control (DAC)* Het DAC-systeem is bedoeld om uw aandacht te trekken, wanneer u de auto op een ongecontroleerde manier bestuurt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt). DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer. Rijbaanassistent (LDW)* (p. 238) Rijbaanassistent (LKA)* (p. 242) Rijbaanassistent - LKA (p. 242) Een ingeschakelde functie wordt pas daadwerkelijk geactiveerd bij snelheden hoger dan 65 km/h. Bij lagere snelheden staat de functie stand-by. De functie wordt weer uitgeschakeld, zodra de snelheid onder de 60 km/h daalt. Beide functies maken gebruik van een camera die alleen rijstroken met aan weerszijden geschilderde zijmarkeringen kan onderscheiden. Een camera tast de geschilderde rijstrookmarkeringen af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd wanneer de auto de wegrichting op een ongecontroleerde manier volgt. 07 Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd. Het is daarom van groot belang dat }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 235 07 Rijhulp || u bij opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd. N.B. De functie mag niet worden gebruikt om de rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust. Beperkingen Breng bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. • • Studies hebben aangetoond dat rijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed. Vakje aangevinkt – systeem geactiveerd. Vakje uitgevinkt – systeem gedeactiveerd. Functie • • Als de auto slingert, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en de tekstmelding Driver Alert Tijd voor pauze – tegelijkertijd gaat het bijbehorende symbool op het instrumentenpaneel branden. Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd later opnieuw gewaarschuwd. spoorvorming in het wegdek. De camerasensor heeft zijn beperkingen (p. 231). Gerelateerde informatie 236 Aan/Uit Het Driver Alert-systeem is stand-by te zetten via het menusysteem MY CAR (p. 109): Driver Alert wordt geactiveerd bij een snelheid hoger dan 65 km/h en blijft actief zolang de snelheid boven 60 km/h ligt. zijdelingse rukwinden • • Driver Alert System* (p. 235) • Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen (p. 237) Driver Alert Control (DAC)* - bediening (p. 236) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. Via het menusysteem op het display van de middenconsole zijn instellingen te verrichten. Soms kan het systeem ten onrechte waarschuwen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: N.B. 07 Driver Alert Control (DAC)* bediening U kunt het waarschuwingssymbool ook deactiveren: • Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel. Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 235) Driver Alert Control (DAC)* (p. 235) 07 Rijhulp Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen mentenpaneel of op het beeldscherm van de middenconsole laten verschijnen. Het DAC (p. 235) kan in uiteenlopende situaties symbolen en meldingen op het instru- Hier volgen enkele voorbeelden: SymboolA Melding Betekenis Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymelding. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 231). Driver Alert-systeem Service vereist A Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. Gerelateerde informatie • • • Driver Alert System* (p. 235) 07 Driver Alert Control (DAC)* (p. 235) Driver Alert Control (DAC)* - bediening (p. 236) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 237 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LDW)* Werkingsprincipe van LDW WAARSCHUWING De Rijbaanassistent is een van de functies van Driver Alert System – wordt ook wel LDW (Lane Departure Warning) genoemd. LDW is alleen een hulpmiddel voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. De functie is bedoeld voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke en beperkt de kans op het in bepaalde situaties onbedoeld verlaten van de eigen rijbaan. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u zich aan de geldende wetgeving en verkeersregels houdt. Rijbaanassistent LDW of LKA Gerelateerde informatie Volvo heeft twee verschillende systemen voor rijbaanassistentie ontwikkeld: • LDW - Lane Departure Warning dat u alleen waarschuwt. • (De afbeelding is schematisch – niet modelspecifiek.) LKA - Rijbaanassistentie (Lane Keeping Aid) dat u niet alleen waarschuwt, maar de auto ook actief bijstuurt. LDW maakt gebruik van een camera die de geschilderde zijlijnen van de weg/rijbaan aftast. Een Volvo S60 is verkrijgbaar met beide varianten – het hangt van de markt en het motoralternatief af met welk type systeem uw auto uitgerust is. Bij twijfel of de auto LDW of LKA heeft: • 07 238 Open het menusysteem MY CAR en ga naar Rijondersteuning - daar staat Lane Departure Warning als de auto LDW heeft of Rijbaanassistentie voor LKA. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Als de auto zonder duidelijke reden de linker of rechter zijlijn van de rijstrook overschrijdt, wordt u gewaarschuwd met een zoemersignaal. N.B. Iedere keer dat de wielen een markering passeren wordt u slechts eenmaal gewaarschuwd. U wordt dan ook niet meer gewaarschuwd, wanneer u met één wiel aan weerszijden zijden van de rijstrookmarkering blijft rijden. • • Driver Alert System* (p. 235) • • Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 239) • Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen (p. 241) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen (p. 240) Rijbaanassistent (LDW) - bediening (p. 239) 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LDW) - functie Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrichten voor de Rijbaanassistent. Anders is de functiestatus bij het afzetten van de motor bepalend. • Hogere gevoeligheid – Verhoogde gevoeligheid, zodat er eerder wordt gewaarschuwd en minder beperkingen gelden. Aan & Uit Rijbaanassistent (LDW) - bediening LDW wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen op het instrumentenpaneel. Hier volgen enkele voorbeelden: Gerelateerde informatie • • LDW is met een knop op de middenconsole naar wens in en uit te schakelen. Het lampje in de schakelaar brandt, wanneer de functie ingeschakeld is. De functie wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen op het instrumentenpaneel. Persoonlijke instellingen Rijbaanassistent (LDW)* (p. 238) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen (p. 240) • Rijbaanassistent (LDW) - bediening (p. 239) • Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen (p. 241) Zijlijnen van LDW-systeem (rood gemarkeerd op afbeelding). • Het LDW-symbool heeft WITTE zijlijnen – het systeem is actief en detecteert/‘ziet’ één zijlijn of beide zijlijnen. • Het LDW-symbool heeft GRIJZE zijlijnen – het systeem is actief, maar detecteert de linker noch de rechter zijlijn. Via het menusysteem MY CAR op het display van de middenconsole zijn instellingen te verrichten. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). of • Het LDW-symbool heeft GRIJZE zijlijnen – het systeem staat stand-by omdat de snelheid lager is dan 65 km/h. Kies uit de opties: • Het LDW-symbool heeft geen zijlijnen – het systeem is uitgeschakeld. • Aan bij starten - De functie staat bij het starten van de motor altijd stand-by. 07 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 239 07 Rijhulp || Gerelateerde informatie • • • • Rijbaanassistent (LDW)* (p. 238) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen (p. 240) Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 239) Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen (p. 241) Rijbaanassistent (LDW) - beperkingen De camerasensor van de rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 231). N.B. In de volgende situaties waarschuwt het LDW echter niet: • • • • • Bij gebruik van de richtingaanwijzers Bij bediening van het rempedaal23 Bij snelle bediening van het gaspedaal23 Bij snelle stuurbewegingen23 Bij dusdanig scherpe bochten dat de auto overhelt. Gerelateerde informatie • • • • 07 23 240 Rijbaanassistent (LDW)* (p. 238) Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 239) Rijbaanassistent (LDW) - bediening (p. 239) Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen (p. 241) Wanneer u voor ‘Hogere gevoeligheid’ hebt gekozen, wordt er echter wel gewaarschuwd, zie Rijbaanassistent (LDW) - functie (p. 239). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LDW) - symbolen en meldingen In situaties waar het LDW-systeem niet wordt geactiveerd kan er een symbool op het instru- SymboolA mentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding – volg in dat geval het gegeven advies op. Melding Betekenis Lane Departure Warning AAN/ Lane Departure Warning UIT De functie is ingeschakeld/uitgeschakeld. Voorbeelden van meldingen: Verschijnt bij inschakeling/uitschakeling. De melding verdwijnt automatisch na ca. 5 seconden. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 231). Driver Alert-systeem Service vereist A Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent (LDW)* (p. 238) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 241 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LKA)* Werkingsprincipe van LKA • • Driver Alert System* (p. 235) De functie is bedoeld voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke en beperkt de kans op het in bepaalde situaties onbedoeld verlaten van de eigen rijbaan. • • Rijbaanassistent (LKA) - functie (p. 243) • Rijbaanassistent (LKA) - bediening (p. 244) • Rijbaanassistent (LKA) - symbolen en meldingen (p. 246) Rijbaanassistent LDW of LKA Volvo heeft twee verschillende systemen voor Rijbaanassistentie ontwikkeld: • LDW - Lane Departure Warning dat u alleen waarschuwt. • LKA - Rijbaanassistentie (Lane Keeping Aid) dat u niet alleen waarschuwt, maar de auto ook actief bijstuurt. Een Volvo S60 is verkrijgbaar met beide varianten – het hangt van de markt en het motoralternatief af met welk type systeem uw auto uitgerust is. Bij twijfel of de auto LDW of LKA heeft: • 07 Open het menusysteem MY CAR en ga naar Rijondersteuning - daar staat Lane Departure Warning als de auto LDW heeft of Rijbaanassistentie voor LKA. (De afbeelding is schematisch – niet modelspecifiek.) Een camera tast de zijlijnen van de weg/ rijbaan af. Als de auto een zijlijn dreigt te overschrijden, wordt de Rijbaanassistent actief en stuurt de auto met een geringe stuurbeweging terug de rijbaan in. Als de auto op een zijlijn rijdt of deze passeert, waarschuwt de Rijbaanassistent u bovendien met stuurtrillingspulsen. WAARSCHUWING LKA is alleen een hulpmiddel voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u zich aan de geldende wetgeving en verkeersregels houdt. 242 Gerelateerde informatie De Rijbaanassistent is een van de functies van Driver Alert System – wordt ook wel LKA (Lane Keeping Aid) genoemd. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen (p. 245) Rijbaanassistent (LDW) - bediening (p. 239) 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LKA) - functie Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrichten voor de Rijbaanassistent. Aan & Uit De Rijbaanassistent is actief in het snelheidsinterval 65–200 km/h op wegen met goed zichtbare zijlijnen. Op smalle wegen, als de rijbaan tussen de zijlijnen minder dan 2,6 meter breed is, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld. te bedienen via het MY CAR van de auto. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 109). Waarschuwen met stuurtrillingen In MY CAR kunt u bovendien het volgende kiezen: • • • Waarschuwen met stuurtrillingen: – Aan of Uit. Actief bijsturen: – Aan of Uit. Zowel Waarschuwen met stuurtrillingen als Actief bijsturen: – Aan of Uit. Actief bijsturen De Rijbaanassistent probeert de auto binnen de zijlijnen van de rijbaan te houden. LKA stuurt actief bij en waarschuwt met stuurtrillingspulsen24. Als de auto een zijlijn passeert, waarschuwt de Rijbaanassistent hiervoor met stuurtrillingspulsen. Dit gebeurt ongeacht de vraag of de auto wel of niet actief wordt bijgestuurd via een stuurbeweging. Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Het brandende lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie geactiveerd is. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een Aan/Uit-knop op de middenconsole – in dat geval is het systeem 24 07 LKA grijpt in en stuurt weg. Als de auto de linker of rechter zijlijn van de rijbaan nadert zonder dat u de richtingaanwijzer hebt geactiveerd, wordt de auto bijgestuurd. De afbeelding toont 3 trillingspulsen bij het passeren van de zijlijn. }} 243 07 Rijhulp || Dynamisch bochtenwerk Rijbaanassistent (LKA) - bediening De rijbaanassistent wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen. Hier volgen enkele voorbeelden: N.B. Het LKA staat uit zolang u de richtingaanwijzerhendel bedient. LKA grijpt in aan de rechterkant. In een scherpe binnenbocht grijpt LKA niet in. De Rijbaanassistent grijpt in en stuurt van de zijlijn af – wordt aangeduid met: In bepaalde gevallen staat de Rijbaanassistent toe dat de zijlijnen worden overschreden zonder in te grijpen met actief bijsturen of te waarschuwen met stuurtrillingspulsen. Het bij goed zicht benutten van de aangrenzende rijbaan voor dynamisch bochtenwerk is een voorbeeld van zo’n geval. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent (LKA)* (p. 242) • Gerelateerde informatie • LKA ‘ziet’ en volgt de zijlijnen. Wanneer de Rijbaanassistent actief is en de zijlijnen detecteert/‘ziet’, heeft het LKA-symbool WITTE lijnen. 07 • 244 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. RODE lijn voor de desbetreffende kant. GRIJZE zijlijn - de Rijbaanassistent ziet geen lijn aan deze kant van de auto. Rijbaanassistent (LKA)* (p. 242) 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LKA) - beperkingen De camerasensor van de Rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent (LKA)* (p. 242) Lees meer over de beperkingen van de camerasensor (p. 231) en zie Collision Warning* bediening (p. 228). N.B. In bepaalde omstandigheden heeft het LKA moeite om u goed te helpen – geadviseerd wordt om het LKA dan uit te schakelen. Voorbeelden van dergelijke omstandigheden zijn: • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegen slecht wegdek extreem sportieve rijstijl slecht weer in combinatie met een beperkt zicht. Handen aan het stuur De Rijbaanassistent werkt alleen, wanneer u uw handen aan het stuur houdt. LKA controleert dit voortdurend. Als dit niet het geval is, wordt u met een tekstmelding aangespoord om de auto actief te sturen. 07 Als u de aansporing om actief te sturen niet opvolgt, wordt de Rijbaanassistent stand-by gezet. Het systeem is dan uitgeschakeld, totdat u weer begint te sturen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 245 07 Rijhulp Rijbaanassistent (LKA) - symbolen en meldingen er mogelijk een symbool op het instrumentenpaneel in combinatie met een verklarende melding – volg in dat geval het gegeven advies op. In situaties waar het LKA-systeem niet wordt geactiveerd of wordt uitgeschakeld verschijnt SymboolA Melding Betekenis Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Voorbeelden van meldingen: Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 231) en Collision Warning* - bediening (p. 228). A 07 Het systeem is defect. Rijbaanassistentie onderbroken LKA is uitgeschakeld en staat stand-by. Wanneer het systeem weer actief is, kunt u dat aan de lijnen van het LKA-symbool zien. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. De symbolen in de tabel zijn schematisch - de symbolen die op het instrumentenpaneel worden weergegeven, kunnen er iets anders uitzien. Gerelateerde informatie • 246 Rijbaanassistentie Service vereist Rijbaanassistent (LKA)* (p. 242) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Rijhulp Parkeerhulp* WAARSCHUWING Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Het parkeerhulpvolume is tijdens de weergave van geluidssignalen bij te stellen met de VOL-knop op de middenconsole. Het geluidsniveau kan ook worden bijgesteld in het menu voor audio-instellingen dat bereikbaar is met een druk op SOUND of in het menusysteem (p. 109) MY CAR25 van de auto. Parkeerhulp is verkrijgbaar in twee varianten: • • Parkeerhulp aan de achterzijde Parkeerhulp aan de voor- en achterzijde. N.B. Als er een trekhaak met het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak bij het meten van de parkeerruimte meegerekend. • Hoewel de Park Assist handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele fouten. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de sensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Houd mensen, dieren e.d. in de buurt van de auto daarom in de gaten. Park Assist* - functie De Park Assist wordt bij het starten van de motor automatisch geactiveerd – het lampje in de schakelaar brandt. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Gerelateerde informatie • Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) • • • • • Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 249) Parkeerhulpcamera* (p. 251) Aan/Uit voor Park Assist en CTA*. Bij een auto met CTA (p. 263) lichten de controlelampjes voor BLIS (p. 260) eenmaal op, wanneer u de Park Assist activeert met de knop. 07 25 Afhankelijk van het audio- en mediasysteem. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 247 07 Rijhulp || geheel gevuld. Als er zowel voor als achter de auto obstakels binnen deze afstand zijn waargenomen, komen de geluidssignalen beurtelings uit de luidsprekers aan linker- en rechterzijde. BELANGRIJK Voorwerpen zoals kettingen, smalle glanzende palen of lage obstakels kunnen ‘afgeschaduwd’ worden en worden in dat geval tijdelijk niet geregistreerd door de sensoren – het onderbroken geluidssignaal kan dan plotseling wegvallen in plaats van over te gaan in het verwachte ononderbroken geluidssignaal. Displayweergave - toont linksvoor en rechtsachter een obstakel. Op het display van de middenconsole verschijnt een schematische weergave van de onderlinge posities van de auto en een eventueel obstakel. De sensoren kunnen geen hoge voorwerpen ontdekken, zoals uitstekende laadperrons. • De gemarkeerde sector(en) geeft/geven aan welke van de vier sensoren een obstakel heeft/hebben waargenomen. De gemarkeerde sector ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand tussen de auto en het waargenomen obstakel kleiner is. 07 Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen de geluidsinstallatie beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon en is de sensorsector die het dichtst bij de auto ligt 248 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Wees in dergelijke gevallen extra voorzichtig en bedien/verrijd de auto erg langzaam of breek de parkeermanoeuvre af – er bestaat groot gevaar voor materiële schade aan de auto of de omgeving, aangezien de sensoren dan tijdelijk niet optimaal werken. Gerelateerde informatie • • • • • Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 249) • Parkeerhulpcamera* (p. 251) 07 Rijhulp Parkeerhulp* - aan de achterzijde N.B. Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren erop reageren. Gerelateerde informatie • • • • • • Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Bij het starten van de motor wordt Park Assist automatisch geactiveerd - het lampje in de Aan/Uit-knop brandt. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulpcamera* (p. 251) Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. Bij obstakels achter de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers achterin. Parkeerhulp aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto wordt de parkeerhulp automatisch uitgeschakeld – anders reageren de sensoren op de aanhanger. Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. Bij obstakels voor de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers voorin. 07 Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelheden tot 10 km/h. Het lampje in de knop brandt om aan te geven dat het systeem actief is. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 249 07 Rijhulp || N.B. Park Assist aan de voorzijde wordt gedeactiveerd, wanneer u de parkeerrem zet of de keuzehendel in stand P zet bij een auto met automatische versnellingsbak. BELANGRIJK Bij montage van verstralers: Let erop dat deze de sensoren niet mogen hinderen de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien. Park Assist* - storingsindicatie Park Assist* - sensoren schoonmaken Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Als op het instrumentenpaneel het informatiesymbool continu brandt en de tekstmelding Park Assistsysteem Service vereist verschijnt, dan is Park Assist defect. De sensoren werken alleen naar behoren, wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. BELANGRIJK Gerelateerde informatie • • • • • • In bepaalde omstandigheden kan het parkeerhulpsysteem ten onrechte waarschuwingssignalen afgeven. Dit komt door externe geluidsbronnen met ultrasone geluidssignalen van dezelfde frequentie als de sensoren van het systeem. Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 249) Parkeerhulpcamera* (p. 251) Gerelateerde informatie • • 07 • • • • 250 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 249) Parkeerhulpcamera* (p. 251) Positie van de voorste sensoren. 07 Rijhulp Parkeerhulpcamera* Functie en bediening De parkeerhulpcamera is een ondersteunend systeem dat geactiveerd wordt bij inschakeling van de achteruitversnelling. De cameraweergave verschijnt op het display van de middenconsole. N.B. Positie van de achterste sensoren. Als er een trekhaak met het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak bij het meten van de parkeerruimte meegerekend. N.B. Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen ten onrechte aanleiding geven tot waarschuwingssignalen. WAARSCHUWING • De parkeercamera is alleen bedoeld als hulpmiddel en zodat de bestuurder eindverantwoordelijk blijft tijdens het achteruitrijden. • De camera kent dode hoeken waarin registratie van obstakels niet mogelijk is. • Houd mensen en dieren in de buurt van de auto in de gaten. Gerelateerde informatie • • • • • • Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 249) Camerapositie bij de openingshandgreep. De camera toont wat er achter de auto is en of er iets of iemand van de zijkanten opduikt. De camera beslaat een breed gebied achter de auto alsook een deel van de bumper en een eventuele trekhaak. Voorwerpen op het display lijken mogelijk over te hellen – dit is volkomen normaal. N.B. Voorwerpen op het beeldscherm kunnen dichterbij zijn dan ze lijken. Parkeerhulpcamera* (p. 251) 07 Als een andere schermweergave actief is, neemt de parkeercamerafunctie het scherm automatisch over om de camerabeelden te tonen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 251 07 Rijhulp || Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt met behulp van ononderbroken lijnen grafisch aangegeven waar de achterwielen van de auto uitkomen bij de actuele stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit inparkeren, achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen van aanhangers. De contouren van de auto worden bij benadering getoond met streepjeslijnen. De hulplijnen zijn te deactiveren - zie hoofdstuk Instellingen (p. 254). N.B. Houd voor optimale werking de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van belang in slechte lichtomstandigheden. Hulplijnen Als de auto tevens uitgerust is met Parkeerhulpsensoren (p. 247)*, illustreren gekleurde velden op grafische wijze de afstand tot geregistreerde obstakels, zie het kopje ‘Auto’s met parkeerhulpsensoren achter’ verderop. De camera wordt ca. 5 seconden na uitschakeling van de achteruitversnelling gedeactiveerd, of eerder als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h vooruit of 35 km/h achteruit. Lichtomstandigheden 07 252 De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een iets slechtere beeldkwaliteit op. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de lijnen op het scherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen lijnen op het scherm, wanneer er een aanhanger/ caravan is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • De Park Assist-camera wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger/caravan achter de auto hebt hangen die met originele trekhaakbedrading van Volvo aangesloten is. BELANGRIJK Voorbeeld van hoe hulplijnen voor de bestuurder getoond worden. De lijnen op het scherm worden geprojecteerd als stonden ze op de grond achter de auto. De lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruitslag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien welke baan de auto zal nemen. Let erop dat de schermweergave alleen het gebied recht achter de auto weergeeft – houd de zijkanten en de voorkant van de auto daarom goed in de gaten wanneer u tijdens het achteruitrijden aan het stuurwiel draait. 07 Rijhulp Grenslijnen Auto’s met parkeerhulpsensoren achter* Gerelateerde informatie • • • • Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 254) Park Assist-camera - beperkingen (p. 255) Parkeerhulp* (p. 247) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) De verschillende lijnen van het systeem. Grenslijn vrije achteruitrijzone De afstand wordt aangegeven met gekleurde velden (4 stuks, voor elke sensor één). ‘Wielsporen’ Als de auto tevens uitgerust is met Parkeerhulp (p. 247) wordt voor iedere sensor die een obstakel waarneemt de afstand met gekleurde velden weergegeven. De onderbroken lijn (1) grenst een zone af die tot ca. 1,5 m achter de achterbumper strekt. Het vormt tegelijkertijd de grens voor de uitstekende delen van de auto, zoals buitenspiegels en hoeken – ook tijdens het maken van een bocht. De brede ‘wielsporen’ (2) tussen de zijlijnen geven aan waar de wielen zich zullen bevinden en kunnen tot ca. 3,2 m achter de achterbumper reiken zolang er geen obstakel in de weg staat. De kleur van de velden verandert naarmate de afstand tot het obstakel afneemt – van lichtgeel via oranje in rood. Kleur Afstand (meter) Lichtgeel 0,7–1,5 Oranje 0,5–0,7 Oranje 0,3–0,5 Rood 0–0,3 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 253 07 Rijhulp Parkeerhulpcamera - instellingen Uitgeschakelde camera activeren Als de camera uitgeschakeld is bij het inschakelen van de achteruitversnelling, is de camera als volgt te activeren: - op het beeldscherm wordt een menu geopend met verschillende alternatieven. 2. Scrol naar de gewenste optie met TUNE. 3. Markeer de optie van uw keuze door op OK/MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. Trekhaak De camera leent zich bij uitstek voor het aankoppelen van een aanhanger/caravan. Op het display kan een hulplijn verschijnen voor de geplande ‘baan’ van de trekhaak naar de aanhanger, net als voor de ‘wielsporen’. U kunt kiezen uit weergave van de ‘wielsporen’ of de baan van de trekhaak - beide opties kunnen niet tegelijkertijd worden weergegeven. • Druk op CAM - het beeldscherm geeft de actuele camerabeelden weer. Instelling wijzigen De standaardinstelling is dat de camera wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling. 07 U kunt de instellingen van de parkeercamera wijzigen, wanneer camerabeelden op het beeldscherm worden weergegeven: 1. Druk op OK/MENU wanneer camerabeelden worden weergegeven 254 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 1. Druk op OK/MENU wanneer een cameraweergave getoond wordt. 2. Scrol naar de optie Richtlijn traject trekhaak met TUNE. 3. Markeer de optie van uw keuze door op OK/MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. Zoomen Voor nauwkeurig manoeuvreren kunt u als volgt inzoomen op de camerabeelden: • Druk op CAM of draai aan TUNE - bij nogmaals indrukken/draaien springt u terug naar de normaalweergave. Eventuele andere opties liggen in een lus - druk/draai totdat de gewenste camerabeelden verschijnen. Automatisch inzoomen Bij een auto met Parkeerhulp (p. 247) en een trekhaak is Automatische zoom ook een van de opties in het cameramenu. Wanneer u deze optie markeert, zoomt de camera automatisch in op de trekhaak wanneer de auto een obstakel/aanhanger nadert. Zie het kopje ‘Instelling wijzigen’ eerder voor de wijze waarop u een menu-optie kunt activeren. Gerelateerde informatie • • • Parkeerhulpcamera* (p. 251) Parkeerhulp* (p. 247) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) 07 Rijhulp Park Assist-camera - beperkingen N.B. Fietsdragers of andere accessoires achter op de auto kunnen het blikveld van de camera blokkeren. Waar u op moet letten Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke, verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat obstakels pas worden geregistreerd wanneer u er bijna bovenop zit. • Houd de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. • Maak de cameralens regelmatig schoon met lauw water en autoshampoo – wees voorzichtig om geen krassen in de lens te maken. Actieve parkeerhulp (PAP)* Parkeerhulpcamera* (p. 251) Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 254) Parkeerhulp* (p. 247) PAP werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en het gebied rond de auto goed in de gaten houdt om naderende of passerende verkeersdeelnemers tijdig op te merken. Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische voorstellingen en teksten aan, wanneer u iets moet doen. Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • • • WAARSCHUWING De actieve parkeerhulp (PAP – Park Assist Pilot) helpt u bij het parkeren door eerst te controleren of het vak groot genoeg is en daarna het stuurwiel te draaien en de auto in het vak te parkeren. De Aan/Uit-knop zit op de middenconsole. • Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen (p. 260) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 256) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 256) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen (p. 258) • • Parkeerhulp* (p. 247) Parkeerhulpcamera* (p. 251) N.B. Als er een trekhaak met het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak bij het meten van de parkeerruimte meegerekend. 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 255 07 Rijhulp Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie N.B. N.B. Het PAP-systeem meet de beschikbare ruimte en verricht de vereiste stuurbewegingen. Aan u de taak om de aanwijzingen op het instrumentenpaneel op te volgen, een versnelling (achteruit/vooruit) in te schakelen, af te remmen en de auto tot stilstand te brengen. PAP kan worden geactiveerd als na het starten van de motor aan de volgende criteria is voldaan: • De systemen ABS26 of ESC27 mogen niet ingrijpen, wanneer het PAP-systeem actief is – deze kunnen bijvoorbeeld worden geactiveerd op een steile of gladde ondergrond, zie de gedeelten over Rempedaal en Stabiliteitsregeling (p. 185) voor meer informatie. • Er mag geen aanhanger aan de auto zijn gekoppeld. • De snelheid moet lager zijn dan 50 km/h. 1 – Zoeken en meten Principe voor PAP. PAPparkeert de auto aan de hand van de volgende deelmomenten: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten - bij het meten mag de snelheid niet hoger zijn dan 30 km/h. 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het vak geparkeerd door voor- en achteruit te rijden. Gerelateerde informatie • • • 07 26 27 256 Denk eraan dat het stuurwiel in bepaalde standen de aanwijzingen op het instrumentenpaneel kan verbergen als het tijdens de parkeermanoeuvre wordt verdraaid. (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Parkeerhulp* (p. 247) Parkeerhulpcamera* (p. 251) Het PAP-systeem zoekt een parkeervak en meet of dit vak groot genoeg is. Ga als volgt te werk: 07 Rijhulp 1. Activeer PAP met een druk op deze knop en rijd niet sneller dan 30 km/h. 2 – Achteruit inparkeren 2. Let op het instrumentenpaneel en stop de auto als dit met grafische voorstellingen en teksten van u verlangd wordt. 3. Stop de auto als hierom met grafische voorstellingen en meldingen wordt verzocht. N.B. PAP zoekt een mogelijke parkeerruimte aan de passagierszijde van de straat, geeft instructies en stuurt de auto in positie. Desgewenst kunt u de auto ook aan de bestuurderszijde van de straat parkeren: • Haal de richtingaanwijzerhendel naar de bestuurderszijde – de auto wordt vervolgens aan de bestuurderszijde van de straat geparkeerd. N.B. • Houd uw handen weg van het stuurwiel als de PAP-functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. 3 – Fixeren Bij het achterwaarts inparkeren stuurt PAP de auto in het parkeervak. Ga als volgt te werk: 1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en schakel de achteruitversnelling in. 2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller dan ca. 7 km/h. 3. Let op het instrumentenpaneel en stop de auto als dit met grafische voorstellingen en teksten van u verlangd wordt. Als de auto achteruit in het vak is ingeparkeerd, wordt de auto recht gezet en gefixeerd. 07 }} 257 07 Rijhulp || 1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht totdat het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzichtig vooruit. 2. Stop de auto als hierom met grafische voorstellingen en een melding wordt verzocht. 3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd voorzichtig achteruit tot met grafische voorstellingen en meldingen wordt verzocht om te stoppen. Het systeem wordt na afloop van het inparkeren automatisch gedeactiveerd, waarna met grafische voorstellingen en meldingen wordt aangegeven dat het inparkeren voltooid is. U moet mogelijk later corrigeren - alleen u kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd staat. BELANGRIJK De waarschuwingsafstand is korter wanneer de sensoren worden gebruikt door Actieve parkeerhulp dan wanneer Park Assist de sensoren gebruikt. 07 258 Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen (p. 260) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 256) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen (p. 258) • Parkeerhulp* (p. 247) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • • Parkeerhulpcamera* (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Actieve parkeerhulp (PAP)* beperkingen De PAP-regeling wordt beëindigd: 07 Rijhulp • • • als te snel met de auto wordt gereden – meer dan 7 km/h als u het stuurwiel aanraakt bij een ingreep van het ABS28 of ESC29 bijvoorbeeld als een wiel grip verliest op een gladde ondergrond. sche functie. Daarom moet u voorbereid zijn om het parkeren te onderbreken. Er zijn ook een paar details waar u bij het parkeren op moet letten, bijvoorbeeld: • Een melding informeert waarom de PAPregeling werd beëindigd. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan PAP geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan zijn dat de sensoren worden verstoord door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. Waar u op moet letten Let erop dat de Actieve parkeerhulp een hulpmiddel is - niet een onfeilbare volautomati28 29 30 • • PAP gaat uit van de onderlinge positie van de geparkeerde voertuigen - als deze minder goed geparkeerd staan, kunnen de banden en velgen van uw auto beschadigd raken bij contact met de stoeprand. PAP is bedoeld voor parkeren op rechte straten - niet met sterke slingeringen of bochten. Zorg daarom dat de auto evenwijdig staat het parkeervak, wanneer het PAP de beschikbare ruimte meet. Parkeervakken in smalle straten kunnen niet altijd worden aangeboden, aangezien de benodigde ruimte voor het manoeuvreren onvoldoende is - het kan dan handig zijn om zo dicht mogelijk naar de kant van de straat te rijden waar het parkeervak zich bevindt. • Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. • Voorwerpen boven het detectiegebied van de sensoren worden niet meegenomen bij het berekenen van de parkeermanoeuvre, waardoor PAP mogelijk te vroeg het parkeervak indraait. Vermijd daarom parkeervakken met dergelijke hoge voorwerpen. • U moet bepalen of het vak dat PAP voorstelt geschikt is om in te parkeren. • Gebruik goedgekeurde banden30 met de juiste bandenspanning - dit is van invloed op de parkeermogelijkheden van PAP. • Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden dat het parkeervak niet op een juiste manier wordt gemeten. • Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of een reservewiel hebt gemonteerd. • Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto steekt. BELANGRIJK Als bij montage van een andere goedgekeurde velgmaat de bandenomtrek zich wijzigt, moet u de parameters van het PAP-systeem mogelijk bijwerken. Informeer bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - elektronische stabiliteitsregeling. Met ‘goedgekeurde banden’ wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd. 07 }} 259 07 Rijhulp || Onderhoud Actieve parkeerhulp (PAP)* symbolen en meldingen Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische voorstellingen en teksten aan, wanneer u iets moet doen. Het instrumentenpaneel kan verschillende symbool- en tekstcombinaties met uiteenlopende betekenis tonen – soms met een advies voor een geschikte oplossing. De PAP-sensoren zijn in de bumpers aangebracht31 - 6 voor en 4 achter. Om te zorgen dat het PAP-systeem naar behoren werkt moet u de bijbehorende sensoren regelmatig schoonmaken met water en een autoshampoo – de Parkeerhulp gebruikt dezelfde sensoren, zie Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250). Gerelateerde informatie 07 • • • 31 260 Parkeerhulp* (p. 247) Parkeerhulpcamera* (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Als een melding aangeeft dat PAP buiten werking is, wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om u ondersteuning te bieden bij rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. Het BLIS-systeem is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: • • voertuigen in de dode hoek snel inhalende voertuigen in de linker en rechter rijbaan naast uw auto. De BLIS-functie CTA (p. 263) (Cross Traffic Alert) is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: • kruisend verkeer als u achteruitrijdt met de auto. • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 256) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 256) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen (p. 258) BLIS is slechts een aanvullend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties. • • • Parkeerhulp* (p. 247) BLIS vormt geen vervanging voor een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. Parkeerhulpcamera* (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. BLIS* WAARSCHUWING Ook met BLIS moet u altijd oplettend en verantwoord blijven rijden - u bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op een veilige manier van rijstrook wisselt. 07 Rijhulp BLIS* - bediening Overzicht BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om u ondersteuning te bieden bij rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. BLIS activeren/deactiveren BLIS wordt geactiveerd bij het starten van de motor wat bevestigd wordt door de controlelampjes op de portierpanelen die één keer oplichten. Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde. Positie BLIS-lampje32. Controlelampje BLIS-symbool N.B. Het lampje gaat branden aan de kant van de auto waar het systeem het voertuig heeft ontdekt. Als de auto aan beide kanten tegelijkertijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes branden. • Voor optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren worden schoongehouden. Gerelateerde informatie • • • BLIS* - bediening (p. 261) BLIS - symbolen en meldingen (p. 265) CTA* (p. 263) Onderhoud De sensoren voor het BLIS-systeem zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper. 32 Knop voor activering/deactivering. Het BLIS-systeem is te deactiveren/activeren met een druk op de BLIS-knop op de middenconsole. 07 Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de middenconsole – in dat geval is het systeem te NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 261 07 Rijhulp || bedienen via het menusysteem MY CAR (p. 109) van de auto. Bij deactivering/activering van BLIS dooft/ brandt het lampje in de knop en het instrumentenpaneel bevestigt de wijziging met een displaymelding - bij activering lichten de controlelampjes op de portierpanelen eenmaal op. Om de melding te laten verdwijnen: • Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel. Het systeem reageert, als: • • • WAARSCHUWING Wacht ongeveer 5 seconden - de melding verdwijnt. BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt. Wanneer BLIS werkt Beperkingen • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. BLIS kan dergelijke beperkende omstandigheden niet detecteren. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. • BLIS wordt gedeactiveerd, als u een aanhanger op het elektrische systeem van de auto aansluit. 07 Principe voor BLIS: 1. Zone in dode hoek. 2. Zone voor snel inhalende voertuigen. Het BLIS-systeem werkt bij snelheden hoger dan ongeveer 10 km/h. 262 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. achterliggers snel naderen. Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een snel inhalend voertuig in zone 2 ontdekt, brandt het BLIS-lampje op het portierpaneel constant. Als u in deze stand de richtingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de waarschuwing wordt gegeven, schakelt het BLIS-lampje over van constant branden op knipperen met een feller licht. of BELANGRIJK u wordt ingehaald Gerelateerde informatie • • BLIS* (p. 260) BLIS - symbolen en meldingen (p. 265) 07 Rijhulp CTA* Het BLIS-systeem CTA (Cross Traffic Alert) is een hulpmiddel om u voor kruisend verkeer te waarschuwen, als u achteruitrijdt met de auto. CTA is een aanvulling op BLIS (p. 260). WAARSCHUWING CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties. CTA activeren/deactiveren CTA vormt geen vervanging voor een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. CTA wordt geactiveerd bij het starten van de motor wat bevestigd wordt door de controlelampjes voor BLIS op de portierpanelen die één keer oplichten. Ook met CTA moet u altijd oplettend en verantwoord blijven rijden - u bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op een veilige manier achteruitrijdt. Wanneer CTA werkt kunnen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers worden ontdekt. CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en wordt automatisch geactiveerd als de achteruitversnelling wordt geactiveerd. • Een geluidssignaal waarschuwt als CTA ontdekt dat iets vanaf de zijkant nadert het geluid komt uit de linker of rechter luidsprekers, afhankelijk van uit welke richting het object nadert. • CTA waarschuwt ook doordat de BLISlampjes gaan branden. • Er wordt ook een waarschuwing gegeven met een brandend pictogram in de grafische PAS-voorstelling (p. 247) op het beeldscherm. Beperkingen Aan/Uit voor de sensoren voor Parkeerhulp en CTA. Het CTA-systeem is apart uit/in te schakelen met de Aan/Uit-knop voor de Parkeerhulp (p. 247). De BLIS-lampjes lichten bij heractivering eenmaal op. Na uitschakeling van het CTA-systeem is het BLIS-systeem echter nog steeds geactiveerd. Het CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar heeft zijn beperkingen – zo kunnen de CTA-sensoren niet ‘door’ andere geparkeerde voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kijken. Principe voor CTA. CTA vormt een aanvulling op het BLIS-systeem door bij achteruitrijden het kruisende verkeer vanaf de zijkant te kunnen zien, bijvoorbeeld als de auto achteruit een parkeervak verlaat. Hier volgen enkele voorbeelden van situaties waar het ‘blikveld’ van het CTA aanvankelijk beperkt is, zodat naderende voertuigen pas op het laatste moment geregistreerd worden: 07 CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen te ontdekken – in gunstige gevallen }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 263 07 Rijhulp || Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de hoek ten opzichte van de auto/het obstakel die/dat in de weg zit, zodat de dode hoek snel in grootte afneemt. Voorbeelden van andere beperkingen: Uw auto staat ver naar achteren in een parkeervak. Dode hoek CTA. Detectiegebied/‘blikveld’ CTA. • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. CTA kan dergelijke beperkende omstandigheden niet detecteren. • CTA wordt gedeactiveerd als een aanhanger op het elektrische systeem van de auto wordt aangesloten. Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. De sensoren voor de BLIS- en CTA-systemen zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper. In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto mogelijk helemaal binnen de dode hoek van het CTA. 264 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Voor optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren worden schoongehouden. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. BELANGRIJK Onderhoud 07 Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde. Gerelateerde informatie • • BLIS* (p. 260) BLIS - symbolen en meldingen (p. 265) 07 Rijhulp BLIS - symbolen en meldingen In situaties waarbij het BLIS (Blind Spot Information System) (p. 260) en CTA (Cross Traffic Alert) (p. 263) uitblijven of worden onderbroken, kan er een symbool op het instrumentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding. Neem een eventueel advies in acht. Voorbeelden van meldingen: Melding Betekenis CTA UIT CTA is handmatig uitgeschakeld - BLIS is actief. BLIS en CTA UIT Aanhanger aangekoppeld BLIS en CTA zijn tijdelijk buiten werking, omdat er een aanhanger is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. BLIS en CTA Service vereist BLIS en CTA zijn buiten werking. • Gerelateerde informatie • BLIS* (p. 260) Stuurkrachtinstelling* De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbekrachtiging voor een maximum aan weggevoel en stuurgevoeligheid in het menusysteem MY CAR, MY CAR (p. 109): • Deze instelling is niet te beschikbaar, wanneer de auto rijdt. N.B. In bepaalde situaties kan de stuurbekrachtiging te warm worden en moet deze dan tijdelijk worden gekoeld - gedurende die periode werkt de stuurbekrachtiging met een gereduceerd vermogen en het draaien aan het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Ga daar naar Niv. stuurbekrachtiging en kies Laag, Midden of Hoog. 07 Op het moment dat de stuurhulp tijdelijk gereduceerd is, verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • MY CAR (p. 109) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 265 07 Rijhulp Typegoedkeuring - radarsysteem De typegoedkeuring voor het radarsysteem staat in de tabel. Land/ regio Singapore IDA: Infocomm Development Authority of Singapore. Brazilië Europa 07 266 Hierbij verklaart Delphi Electronics & Safety dat L2C0038TR en L2C0049TR in overeenstemming zijn met de essentiële eigenschappen en overige relevante bepalingen zoals beschreven in de EUrichtlijn 1999/5/EG. De verklaring van overeenstemming ligt ter inzage bij Delphi Electronics & Safety / One Corporate Center / Kokomo, Indiana 46904-9005 USA. Gerelateerde informatie • Radarsensor (p. 209) STARTEN EN RIJDEN 08 Starten en rijden Alcoholslot* Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt. Alcoholslot* - functies en bediening Functies WAARSCHUWING Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet ontslaat van uw verantwoordelijkheden als bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter te blijven en de auto op een veilige manier te besturen. Gerelateerde informatie • • Alcoholslot* - opslag (p. 269) Lampje voor ladingstoestand batterij. Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 269) Lampje voor resultaat blaastest. • Alcoholslot* - symbolen en meldingen (p. 272) 08 268 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Knippert groen Wordt opgeladen Groen Volledig opgeladen Oranje Half opgeladen Rood Ontladen – plaats de lader in de houder of sluit de voedingskabel uit het dashboardkastje aan. N.B. Bewaar de blaasunit in zijn houder. Zo blijft de ingebouwde batterij opgeladen en kan het alcoholslot automatisch worden geactiveerd bij het ontgrendelen van de auto. Schakelaar. Alcoholslot* - functies en bediening (p. 268) Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 271) Ladingstoestand batterij Mondstuk voor blaastest. • • Controlelampje (4) Zendertoets. Lampje dat aangeeft dat het systeem gereed is voor een blaastest. Bediening - batterij Het controlelampje (4) van de blaasunit geeft de ladingstoestand van de batterij aan: Gerelateerde informatie • • • Alcoholslot* (p. 268) Alcoholslot* - opslag (p. 269) Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 269) • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 271) • Alcoholslot* - symbolen en meldingen (p. 272) 08 Starten en rijden Alcoholslot* - opslag Bewaar de blaasunit in zijn houder. Verwijder de blaasunit door de unit licht in de houder te drukken en los te laten, waarna de unit opveert en uit de houder kan worden genomen. Blaasunit bewaren en laadstation. • Plaats de blaasunit terug in de houder tot de unit vastklikt. • Bewaar de blaasunit in de houder. Dat biedt de beste bescherming en garandeert dat de batterijen steeds volledig opgeladen zijn. Gerelateerde informatie • • • Alcoholslot* (p. 268) • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 271) • Alcoholslot* - vóór het starten van de motor Alcoholslot* - symbolen en meldingen (p. 272) De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. Mondstuk voor blaastest. Schakelaar. Zendertoets. Lampje voor ladingstoestand batterij. Lampje voor resultaat blaastest. Lampje dat aangeeft dat het systeem gereed is voor een blaastest. Alcoholslot* - functies en bediening (p. 268) 1. Wanneer het controlelampje (6) groen oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik. Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 269) 2. Neem de blaasunit uit de houder. Als de blaasunit zich buiten de auto bevindt tij- 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 269 08 Starten en rijden || dens het ontgrendelen, dan moet u de unit eerst activeren met de schakelaar (2). Resultaat van de blaastest 3. Klap het mondstuk (1) omhoog, haal diep adem en blaas gelijkmatig totdat er ca. 5 seconden later een ‘klikgeluid’ klinkt. Het resultaat is een van de alternatieven in de volgende tabel Resultaat van de blaastest. 4. Als er geen melding verschijnt, is er mogelijk iets misgegaan tijdens de gegevensoverdracht naar de auto – druk in dat geval op de toets (3) om de testgegevens handmatig naar de auto te zenden. Controlelampje (5) + displaymelding Betekenis Groen lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Start de motor – geen alcohol gemeten. Oranje lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Motor kan worden gestart – gemeten promillage boven 0,1 promille maar onder de geldende grenswaardeA. Rood lampje + Test afgekeurd Wacht 1 minuut en probeer opnieuw Motor kan niet worden gestart – gemeten promillage boven de geldende grenswaardeA. 5. Klap het mondstuk omlaag en plaats de blaasunit terug in de houder. 6. Start vervolgens binnen 5 minuten na een goedgekeurde blaastest de motor – anders is een nieuwe blaastest vereist. A De grenswaarde verschilt van land tot land (ga na wat er in uw land geldt). Zie ook Alcoholslot* (p. 268). N.B. Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan de motor opnieuw gestart worden zonder dat er een nieuwe blaastest nodig is. 08 270 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • • Alcoholslot* (p. 268) Alcoholslot* - functies en bediening (p. 268) • • Alcoholslot* - opslag (p. 269) • Alcoholslot* - symbolen en meldingen (p. 272) Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 271) 08 Starten en rijden Alcoholslot* - waar u op moet letten Voor een goede werking en een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat: • Ca. 5 minuten voor de blaastest niet eten of drinken. • De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol in de sproeiervloeistof kan een verkeerd meetresultaat opleveren. Van bestuurder wisselen Om bij het wisselen van bestuurder een nieuwe blaastest te kunnen doen moet u de schakelaar (2) en de zendertoets (3) gelijktijdig ca. 3 seconden lang ingedrukt houden. De startblokkering van de auto wordt dan opnieuw geactiveerd, zodat er eerst een goedgekeurde blaastest nodig is voordat de motor kan worden gestart. Kalibreren en onderhoud plegen Het alcoholslot moet om de 12 maanden in een werkplaats1 gecontroleerd en gekalibreerd worden. Wanneer er nog 30 dagen resteren tot aan een geplande kalibratiebeurt, verschijnt Alcoguard Kalibratie vereist Zie instructieboek op het instrumentenpaneel. Als er niet binnen 30 dagen gekalibreerd wordt, dan kan de motor niet langer op de normale wijze gestart worden - de motor is 1 dan alleen te starten via de bypass-functie, zie het volgende kopje ‘Noodsituatie’. De melding is te verwijderen met een druk op de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt iedere keer dat de motor gestart wordt opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werkplaats1 verdwijnt de melding permanent. Bij extreme koude kunt u de opwarmtijd verkorten door de blaasunit mee naar binnen te nemen. Noodsituatie In noodsituaties of wanneer het alcoholslot defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in de auto te kunnen rijden. N.B. Koud en warm weer Hoe kouder het buiten is, hoe langer het duurt voordat de blaasunit gereed is voor gebruik: Temperatuur (°C) Maximale opwarmtijd (seconden) +10 tot +85 10 –5 tot +10 60 –40 tot –5 180 Bij temperaturen lager dan –20 °C of hoger dan +60 ’C is extra voeding voor de blaasunit vereist. Op het instrumentenpaneel verschijnt Alcoguard Stroomkabel aansluiten. Sluit de voedingskabel uit het dashboardkastje in dat geval aan op de blaasunit en wacht totdat het controlelampje (6) groen oplicht. Alle activering met bypass wordt geregistreerd en opgeslagen in een geheugen, zie Vastlegging van gegevens (p. 19). Na activering van de bypass-functie blijft Alcoguard Bypass actief op het instrumentenpaneel staan totdat het systeem gereset wordt in een werkplaats1. Het is mogelijk de bypass-functie te testen zonder dat er een foutmelding wordt aangemaakt – loop in dat geval alle stappen door maar start de motor niet. De foutmelding wordt gewist bij het vergrendelen van de auto. Bij installatie van het alcoholslot geeft u aan of omzeilen mogelijk moet zijn via de bypassof de noodfunctie. Deze instelling is achteraf nog te wijzigen in een werkplaats1. Bypass-functie activeren Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 271 08 Starten en rijden || • Houd de knop OK op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmknipperlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt. Op het instrumentenpaneel verschijnt eerst Bypass actief Wacht 1 minuut en daarna Alcoguard Bypass actief. Vervolgens kunt u de motor starten. Deze functie is meerdere malen te activeren. De foutmelding die verschijnt tijdens het rijden is echter alleen te wissen in een werkplaats1. Noodfunctie activeren • Houd de knop OK op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmknipperlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt. Op het instrumentenpaneel verschijnt eerst Alcoguard Bypass actief waarna u de motor kunt starten. Deze functie is eenmaal te gebruiken en moet daarna gereset worden in een werkplaats1. Alcoholslot* - symbolen en meldingen Behalve de eerder beschreven meldingen die verband houden met de werking van het alcoholslot vóór het starten van de motor (p. 269) kan op het display van het instrumentenpaneel ook het volgende verschijnen: Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Herstarten mogelijk Motor stond minder dan 30 minuten af – motor kan worden gestart zonder nieuwe blaastest. Alcoguard Service vereist Bezoek een werkplaatsA. Alcoguard Geen signaal ontvangen Overdracht mislukt – verstuur het resultaat handmatig via toets (3) of doe een nieuwe blaastest. Alcoguard Probeer opnieuw De test is mislukt – doe een nieuwe blaastest. Alcoguard Blaas langer U blies te kort – blaas langer. Alcoguard Blaas zachter U blies te hard – blaas minder hard. Gerelateerde informatie 08 • Alcoholslot* - functies en bediening (p. 268) • • Alcoholslot* - opslag (p. 269) • • 1 272 Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 269) Alcoholslot* (p. 268) Alcoholslot* - symbolen en meldingen (p. 272) Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Blaas harder U blies niet hard genoeg – blaas harder. Alcoguard wacht Verwarmt voor Opwarming niet gereed – wacht de melding Alcoguard Blaas 5 seconden af. A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • Alcoholslot* (p. 268) Alcoholslot* - functies en bediening (p. 268) • • Alcoholslot* - opslag (p. 269) • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 271) Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 269) 08 Starten en rijden Motor starten De motor is te starten en uit te schakelen met behulp van de transpondersleutel en de START/STOP ENGINE-knop. 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. Let erop dat u bij een auto met alcoholslot* eerst een goedgekeurde blaastest moet afgeven, voordat de motor kan worden gestart. Voor meer informatie over Alcoholslot, zie Alcoholslot* (p. 268). 2. Houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt2. (Bij auto’s met automatische versnellingsbak – bedien het rempedaal.) 3. Druk op de knop START/STOP ENGINE en laat deze vervolgens los. Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ ingeduwd en knop START/STOP ENGINE. BELANGRIJK De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 164). Bij het starten van de motor blijft de startmotor draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de beveiliging tegen oververhitting in werking treedt. BELANGRIJK Als de motor na 3 pogingen niet gestart is, wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe poging doet. Het startvermogen neemt toe als de startaccu zich kan herstellen. WAARSCHUWING Haal na een motorstart of als de auto wordt gesleept nooit de transpondersleutel uit het contactslot. WAARSCHUWING Haal altijd de transpondersleutel uit het contactslot als u uit de auto stapt en zorg ervoor dat de sleutelstand 0 is, in het bijzonder als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Zie voor informatie over hoe u dit doet Sleutelstanden (p. 76). N.B. Voor bepaalde motortypen kan het stationaire toerental bij een koude start duidelijk hoger dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de normale bedrijfstemperatuur te krijgen waardoor de uitlaatgasemissies afnemen en het milieu wordt ontzien. Keyless drive* Loop de punten 2–3 door om de motor passief (p. 168) te starten. N.B. Om de motor te kunnen starten moet een van de transpondersleutels met Keyless Drive in de passagiers- of bagageruimte aanwezig zijn. WAARSCHUWING Haal nooit de transpondersleutel uit de auto tijdens rijden of slepen. 2 Als de auto rolt, is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 273 08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie • Motor afzetten (p. 274) Motor afzetten Stuurslotfout U zet de motor af met de knop START/STOP ENGINE. Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij gebruik van de auto door onbevoegden. Om de motor af te zetten: Functie • Druk op START/STOP ENGINE – de motor slaat af. Als de keuzehendel niet in stand P staat of als de auto rolt: • Druk twee maal op START/STOP ENGINE of houd de knop ingedrukt, totdat de motor afslaat. Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 76) • Het stuurslot ontgrendelt als de transpondersleutel in het contactslot zit3 en de START/STOP ENGINE-knop wordt ingedrukt. • Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u na het afzetten van de motor het bestuurdersportier opent. Er is mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar, wanneer het stuurslot wordt opgeheven of ingeschakeld. Gerelateerde informatie • • • 08 3 274 Bij auto’s met Keyless is de aanwezigheid van een transpondersleutel in de passagiersruimte voldoende. Motor starten (p. 273) Sleutelstanden (p. 76) Stuurwiel (p. 82) 08 Starten en rijden Afstandsstart (ERS)* N.B. Afstandsstart (ERS – Engine Remote Start) houdt in dat u de motor van de auto op afstand kunt starten om de passagiersruimte voor aanvang van de rit te verwarmen/koelen. ERS is te activeren via de transpondersleutel en/of via Volvo On Call*. Houd rekening met lokale/nationale regelgeving/voorschriften voor stationair rijden. WAARSCHUWING Om de motor op afstand te starten, moet aan de volgende criteria zijn voldaan: De klimaatregeling start met dezelfde instellingen als toen de auto geparkeerd werd. • • Een via het ERS gestarte motor blijft maximaal 15 minuten draaien en wordt daarna afgezet. Na twee ERS-activeringen moet de motor eerst op de normale manier worden gestart, voordat het ERS weer gebruikt kan worden. ERS is alleen te verkrijgbaar op auto’s met een automatische versnellingsbak en een geïnstalleerde motorkapschakelaar4. N.B. De levensduur van de batterij in de transpondersleutel is afhankelijk van het ERSsysteem. Bij frequent gebruik van het ERS moet de batterij daarom 1 keer per jaar worden vervangen, zie Transpondersleutel - batterij vervangen (p. 167). Afstandsstart (ERS) - bediening • De auto moet onder toezicht staan. Er mogen zich geen personen of dieren in of om de auto aanwezig bevinden. De auto mag niet in een afgesloten, niet geventileerde ruimte staan - de uitlaatgassen kunnen voor ernstig letsel bij mensen en dieren zorgen. Gerelateerde informatie • • Afstandsstart (ERS) - bediening (p. 275) Afstandsstart (ERS) - symbolen en meldingen (p. 277) Knoppen voor afstandsstart op sleutel. Ontgrendelen Vergrendelen Approach-verlichting Kofferdeksel ontgrendelen Informatie5 Motor op afstand starten Om de motor op afstand te kunnen starten moet de auto vergrendeld staan en de motorkap dichtstaan. Doe het volgende: 08 4 5 Aanwezig op de XC60, auto’s met alarmsysteem, verschillende uitvoeringen met een 4-cilindermotor of bij specificatie van ERS bij aankoop van een nieuwe auto. Alleen op een PCC, zie Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 162). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. }} 275 08 Starten en rijden || 1. Druk kort op de knop (2) van de sleutel. Actieve functies 2. Druk vervolgens lang – minimaal 2 seconden – op de knop (3). Bij een op afstand gestarte motor zijn de volgende functies actief: Bij het afzetten van een via ERS gestarte motor lichten de richtingaanwijzers 3 seconden lang op. Als aan de voorwaarden voor ERS is voldaan, vindt bovendien het volgende plaats: • • • • • 1. De richtingaanwijzers lichten snel enkele malen achtereen op. 2. De motor start. 3. Ter bevestiging dat de motor is gestart lichten de richtingaanwijzers vervolgens 3 seconden lang op. N.B. Na het op afstand starten is de auto nog steeds vergrendeld, echter met een gedeactiveerde bewegingsmelder*. Met PCC6 Het lampje voor Approach-verlichting7 gaat bij het indrukken van de knop eerst enkele malen knipperen en brandt vervolgens continu, mits aan alle voorwaarden voor ERS is voldaan. Dit betekent echter niet dat het ERS de motor heeft gestart. 08 Om te controleren of het ERS de motor gestart heeft kunt u op de toets (5) drukken – als de motor aangeslagen is, wordt dit aangegeven met de lampjes bij de toetsen (2) en (3). 6 7 276 ventilatiesysteem audio-/videosysteem Approach-verlichting. Inactieve systemen Bij een op afstand gestarte motor zijn de volgende functies niet actief: • • • • koplampen stadslichten kentekenplaatverlichting ruitenwisser. Annulering ERS In de volgende gevallen wordt een via ERS gestarte motor afgezet: • de toets (1), (2) of (4) op de transpondersleutel wordt ingedrukt • • • • de auto wordt ontgrendeld • het ERS is langer dan 15 minuten actief geweest. er wordt een portier geopend het gas- of rempedaal wordt bediend de keuzehendel wordt uit stand P gehaald Voor meer informatie over de PCC, zie Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 162). Voor meer informatie over de Approach-verlichting, zie Transpondersleutel - functies (p. 160) en Approach-verlichting (p. 96). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie Afstandsstart (ERS)* (p. 275) Afstandsstart (ERS) - symbolen en meldingen (p. 277) 08 Starten en rijden Afstandsstart (ERS) - symbolen en meldingen In situaties waarbij ERS uitblijft of wordt onderbroken, verschijnt er een symbool op het instrumentenpaneel in combinatie met een verklarende tekstmelding. Melding Betekenis Melding Betekenis Geen starten op afstand Accuspanning laag ERS is niet ingeschakeld vanwege een geringe accuspanning. U laadt de accu op door de motor te starten. Geen starten op afstand Auto niet op slot ERS is niet ingeschakeld, omdat de auto niet vergrendeld was. Geen starten op afstand Sleutel in auto ERS is niet ingeschakeld, omdat de sleutel nog in de auto zat. ERS niet ingeschakeld Melding Betekenis Geen starten op afstand Te veel pogingen ERS is niet ingeschakeld, omdat er maximaal 2 ERS-activeringen achtereen zijn toegestaan. Geen starten op afstand Brandstofpeil laag ERS is niet ingeschakeld vanwege een gering brandstofpeil. Geen starten op afstand Hendel niet in P Geen starten op afstand Bestuurder in auto Geen starten op afstand Motorwaarschuwing ERS is niet ingeschakeld vanwege een waarschuwingsmelding voor de motor. Bezoek een werkplaatsA. Geen starten op afstand Koelvloeistofpeil laag ERS is niet ingeschakeld vanwege een foutmelding vanuit het koelsysteem, zie Koelvloeistof - peil (p. 379). ERS is niet ingeschakeld, omdat de keuzehendel niet in stand P staat. Geen starten op afstand Portier open ERS is niet ingeschakeld, omdat er een portier (of het kofferdeksel) niet dichtstond. ERS is niet ingeschakeld, omdat er iemand in de auto zit. Geen starten op afstand Motorkap open ERS is niet ingeschakeld, omdat de motorkap niet dichtstond. A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. ERS onderbroken Melding Betekenis Starten op afstand uit Hendel niet in P ERS is onderbroken, omdat de keuzehendel niet in stand P staat. Starten op afstand uit Bestuurder in auto ERS is onderbroken, omdat er iemand in de auto zit. Starten op afstand uit Motorwaarschuwing ERS is onderbroken vanwege een foutmelding voor de motor. Bezoek een werkplaatsA. 08 }} 277 08 Starten en rijden || Melding Betekenis Geen starten op afstand Koelvloeistofpeil laag ERS is onderbroken vanwege een foutmelding voor het koelsysteem. Starten op afstand uit Motorkap open ERS is onderbroken, omdat de motorkap openstaat. Starten op afstand uit Accuspanning laag ERS onderbroken, omdat de accuspanning te gering is. Starten op afstand uit Brandstofpeil laag ERS onderbroken, omdat het brandstofpeil te gering is. A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • Afstandsstart (ERS)* (p. 275) Afstandsstart (ERS) - bediening (p. 275) Motor starten, FlexiFuel FlexiFuel-motoren kunnen zowel op loodvrije benzine (95 RON) als op bio-ethanol (E85) rijden. U start de motor op dezelfde manier als een benzinemotor. Motorverwarming* 278 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Bij een buitentemperatuur tussen –10 en –20 °C moet de elektrische motorverwarming minstens 2 uur aanstaan. • Bij een buitentemperatuur lager dan –20 °C moet de elektrische motorverwarming minstens 3 uur aanstaan. WAARSCHUWING De motorverwarming werkt op een hoge spanning. Laat controle- en reparatiewerkzaamheden aan een elektrische motorverwarming en de elektrische aansluitingen ervan uitvoeren door een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. N.B. Aansluiting voor motorverwarming. Auto’s bestemd voor bio-ethanol (E85) zijn uitgerust met een elektrische motorverwarming. Een voorverwarmde motor slaat sneller aan en loopt beter, wat een aanzienlijke beperking van de emissies en het brandstofverbruik inhoudt. Maak daarom tijdens de wintermaanden zoveel mogelijk gebruik van de motorverwarming. • 08 motorverwarming minstens 1 uur aanstaan. Bij een buitentemperatuur tussen +5 °C en –10 °C moet de elektrische Waar u op moet letten als u een jerrycan met brandstof wilt meenemen: • Wanneer u de brandstoftank hebt leeggereden en bio-ethanol (E 85) bijvult uit een jerrycan is het bij strenge vorst niet uitgesloten dat de motor startproblemen vertoont. U kunt dit voorkomen door de jerrycan gevuld te houden met benzine (95 RON). Voor meer informatie over de FlexiFuelbrandstof bio-ethanol (E85), zie Brandstof bio-ethanol E85 (p. 316). 08 Starten en rijden Bij startproblemen Wanneer de motor niet bij de eerste startpoging aanslaat: • Doe nog enkele startpogingen met behulp van de knop START/STOP ENGINE. • Controleer of de motorverwarming aanstond en laat deze zo nodig de eerder genoemde perioden aanstaan. BELANGRIJK Als de motor ondanks herhaalde startpogingen niet aanslaat, wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Brandstofadaptatie FlexiFuel-motoren kunnen op zowel loodvrije benzine (95 RON) als op bio-ethanol (E85) rijden. Beide brandstofsoorten worden in de gemeenschappelijke brandstoftank bijgevuld, wat betekent dat alle mogelijke mengverhoudingen tussen de beide brandstofsoorten zijn toegestaan. Wanneer u de brandstoftank hebt volgegoten met benzine nadat u op bio-ethanol (E 85) hebt gereden (om omgekeerd), kan de motor enige tijd ietwat onregelmatig lopen. Het is daarom belangrijk dat de motor de gelegenheid krijgt tot aanpassing (adaptatie) aan het nieuwe brandstofmengsel. Een dergelijke adaptatie gaat automatisch van start, wanneer u korte tijd op gelijkmatige snelheid in de auto rijdt. Starthulp met accu Als de startaccu (p. 392) uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. BELANGRIJK Na het wijzigen van het brandstofmengsel in de tank moet er een adaptatie plaatsvinden door gedurende ca. 15 minuten met een gelijkmatige snelheid te rijden. Als de startaccu ontladen of losgekoppeld is geweest, moet er voor een correcte adaptatie iets langer worden gereden aangezien het geheugen van de elektronica werd gewist. Gerelateerde informatie • • Starthulp met accu (p. 279) Motor starten (p. 273) Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om kortsluiting en andere schade te voorkomen: 1. Zet het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand 0, zie Sleutelstanden functies in verschillende standen (p. 77). 2. Controleer of de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 3. Als de hulpaccu in een andere auto is gemonteerd, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto’s elkaar niet raken. 08 }} 279 08 Starten en rijden || 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 5. Haal de clips op de voorste dekplaat van de uitgeputte accu los en verwijder de dekplaat, zie Startaccu - vervangen (p. 394). 6. Bevestig de andere klem van de rode startkabel aan de pluspool (2) van de auto. 7. Bevestig de ene klem van de zwarte startkabel aan de minpool (3) van de hulpaccu. 8. Bevestig de andere klem aan een massapunt, zoals een van de hijsogen (4) op de motor. 9. Controleer of de aansluitklemmen van de startkabels goed vastzitten om te voorkomen dat er tijdens de startpoging vonken ontstaan. 08 280 10. Start de motor van de “hulpauto” en laat deze enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, ca. 1500 omw/min. WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. 11. Start de motor in de auto met de uitgeputte accu. BELANGRIJK Raak de aansluitingen niet aan tijdens de startpoging. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. 12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volgorde - eerst de zwarte kabel en daarna de rode. > Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool van de accu of met de aangesloten klem van de rode startkabel! Gerelateerde informatie • Motor starten (p. 273) 08 Starten en rijden Versnellingsbakken Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling Er zijn twee hoofdgroepen versnellingsbakken. Handgeschakelde en automatische versnellingsbakken. De versnellingsbak heeft tot taak de overbrengingsverhouding af te stemmen op de gewenste snelheid en vermogensbehoefte. De blokkering van de achteruitversnelling beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden op normale snelheid onbedoeld de achteruitversnelling inschakelt. • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 281) • Automatische versnellingsbak - Geartronic (p. 282) en Powershift (p. 286) BELANGRIJK Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij gevaar voor oververhitting gaat een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een displaymelding – volg in dat geval het gegeven advies. Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 282) • Volg het schakelpatroon dat in de versnellingspook is geslagen en begin in de neutraalstand N. Druk daarna de versnellingspook naar stand R duwt. • Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat. N.B. Bij het schakelpatroon voor een zestraps versnellingsbak (zie voorgaande afbeelding) de versnellingspook eerst omlaagduwen in stand N alvorens de achteruitversnelling in te schakelen. Schakelpatroon zesversnellingsbak. De zesversnellingsbak bestaat in twee verschillende uitvoeringen – het verschil zit hem in de positie voor de achteruit. Zie het desbetreffende schakelpatroon dat in de pookknop geslagen is. • Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. • Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af. Gerelateerde informatie • • Versnellingsbakken (p. 281) Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 433) WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 281 08 Starten en rijden Schakelindicator* Automatische versnellingsbak De schakelindicator geeft aan, wanneer u het beste kunt opschakelen of terugschakelen. Automatische versnellingsbak Geartronic* De versnellingsbak Geartronic heeft twee schakelstanden - Automatisch en Handmatig. Belangrijk voor een milieubewuste rijstijl is het kiezen van de juiste versnelling en tijdig schakelen. Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een indicator - GSI (Gear Shift Indicator) - die aangeeft, wanneer u moet opschakelen of terugschakelen om het brandstofverbruik minimaal te houden. Met het oog op eigenschappen als de prestaties en een trillingsvrije motorloop is het soms beter op iets hogere toeren te schakelen. Het omcirkelde cijfer geeft de actuele versnelling aan. Instrumentenpaneel ‘Digital’ met schakelindicator. Het omcirkelde cijfer geeft de actuele versnelling aan. Handgeschakelde versnellingsbak Schakelindicator voor handgeschakelde versnellingsbak. Er brandt slechts één lampje tegelijk – bij normaal rijden brandt alleen het middelste lampje. Als op- of terugschakelen wordt geadviseerd, brandt het bovenste bij ‘+’ of het onderste bij ‘-’, op de afbeelding met rood gemarkeerd. 08 282 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. In het midden van het instrumentenpaneel ‘Analog’ worden de schakelstanden en richtingaanwijzerpijlen getoond. Gerelateerde informatie • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 281) • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 282) D: automatisch schakelen. +/–: handmatig schakelen. S: Sport-stand*. Het instrumentenpaneel (p. 61) geeft de stand van de keuzehendel aan met behulp van de volgende tekens: P, R, N, D, S*, 1, 2, 3 enz. Schakelstanden De automatische schakelstanden worden rechts op het instrumentenpaneel getoond. (Er brandt maar één lampje tegelijk - dat van de actuele keuzehendelstand.) Symbool ‘S’ voor de Sport-stand is ORANJE, indien geactiveerd. 08 Starten en rijden Parkeerstand - P Neutraalstand - N Selecteer stand P, wanneer u de motor start of de auto parkeert. In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl de transpondersleutel in stand I of II staat. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Activeer voor de zekerheid ook de parkeerrem (p. 304), wanneer de auto geparkeerd staat. N.B. De keuzehendel moet in de P-stand staan om de auto te kunnen vergrendelen en op alarm te zetten. BELANGRIJK De auto moet stilstaan als stand P wordt gekozen. WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - de P-stand van de automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. Achteruitrijstand - R De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl de transpondersleutel in sleutelstand II staat. Rijstand - D Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand D in stand R zet. Geartronic - Handmatig schakelen (+S–) Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. U activeert de handmatige schakelstand door de hendel zijwaarts vanuit de stand D naar de eindstand bij ‘+S-’ te bewegen. Het symbool ‘+S-’ op het instrumentenpaneel verkleurt van WIT naar ORANJE en de cijfers 1, 2, 3 enz. worden in een kader getoond en komen overeen met de zojuist ingeschakelde versnelling. • Duw de hendel naar voren naar de + (plus) om een hogere versnelling in te schakelen en laat deze weer los – de hen- del veert terug naar de neutrale stand tussen + en –. of • Trek de hendel naar achteren naar de ‘–’ (min) om een lagere versnelling in te schakelen en laat deze weer los. Handmatig schakelen ‘+S–’ is tijdens het rijden op elk moment te activeren. Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen schakelt Geartronic automatisch terug, als u langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. Om de automatische rijstand te hervatten: • Zet de hendel helemaal naar links in stand D. N.B. Als de versnellingsbak een Sport-stand kent, is handmatig schakelen pas te activeren wanneer u de keuzehendel vooruit of achteruit in stand ‘+S–’ hebt gezet. Op het instrumentenpaneel verandert de S dan in een van de tekens 1, 2, 3 enz. om aan te geven welke versnelling er ingeschakeld is. Paddles* In plaats van handmatig schakelen met de keuzehendel kunt u ook gebruik maken van de speciale stuurbediening, de zogeheten paddles. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 283 08 Starten en rijden || Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen moet u ze wel eerst activeren. U doet dat door een van de paddles in de richting van het stuurwiel te halen – het teken ‘D’ op het instrumentenpaneel verandert dan in een cijfer dat de ingeschakelde versnelling aangeeft. Om vervolgens te schakelen: • Haal een van de paddles naar achteren – in de richting van het stuurwiel – en laat deze weer los. Bij iedere bediening van de paddles wordt er geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het toelaatbare bereik komt. Na iedere schakeling geeft het instrumentenpaneel het cijfer van de ingeschakelde versnelling weer. N.B. Automatische deactivering • Dit geldt echter niet bij gebruik van de motorrem. De paddles blijven in dat geval actief zolang er op de motor wordt afgeremd. De sportstand kan op elk moment tijdens het rijden ingeschakeld worden. De stuurpaddles zijn ook handmatig te deactiveren: ‘–’: Eerstvolgende lagere versnelling inschakelen. ‘+’: Eerstvolgende hogere versnelling inschakelen. 8 9 284 • Haal beide paddles in de richting van het stuur en houd ze in deze stand vast, totdat op het instrumentenpaneel het cijfer voor de ingeschakelde versnelling verandert in ‘D’. U kunt de paddles ook gebruiken, wanneer de keuzehendel in de Sport-stand* staat – de paddles blijven dan continu actief. 08 Alleen bij bepaalde motoren. Bij een auto met Sport-stand* verschijnt eerst ‘S’. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De sportstand levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando’s die u met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van de sportstand wordt tevens de voorkeur gegeven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld. Als u de stuurpaddles niet gebruikt, worden ze na korte tijd automatisch gedeactiveerd. Het instrumentenpaneel geeft dit aan doordat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling weer verandert in ‘D’. Handmatige deactivering Beide ‘paddles’ van het stuurwiel. Geartronic - Sport-stand* (S)8 Om de Sport-stand te activeren: Duw de hendel vanuit stand D zijwaarts tot aan de aanslag in stand ‘+S–’. Op het instrumentenpaneel verandert het teken D in S. Geartronic - Winterstand Om bij gladheid gemakkelijker weg te kunnen komen is het soms beter handmatig de 3e versnelling in te schakelen. 1. Bedien het rempedaal en haal de keuzehendel vanuit stand D helemaal naar stand ‘+S–’. Het symbool D op het instrumentenpaneel verandert in het cijfer 19. 2. Schakel op naar de 3e versnelling door de hendel twee keer naar voren naar de + 08 Starten en rijden (plus) te duwen – op het display verandert de 1 in een 3. 3. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. Bij activering van de ‘winterstand’ van de versnellingsbak rijdt de auto met een lager motortoerental en minder kracht op de aandrijfwielen weg. Kickdown Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental één of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. Slepen Als de auto moet worden weggesleept - zie de belangrijke informatie in hoofdstuk Slepen (p. 327). Gerelateerde informatie • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 433) • Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 286) • Versnellingsbakken (p. 281) Beveiligingsfunctie Om overtoeren van de motor te voorkomen, is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering waardoor de zogeheten kickdown niet mogelijk is. Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor kan worden beschadigd. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke kickdown uit te voeren, 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 285 08 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Powershift* De automatische Powershift-versnellingsbak brengt de aandrijfkracht van de motor middels dubbele mechanische lamellenkoppelingen over op de aandrijfwielen. Dit in tegenstelling tot de Geartronic-versnellingsbak die hiervoor een conventionele hydraulische koppelomvormer gebruikt. snelling inschakelt in plaats van de 3e met Geartronic. Slepen Bij het model met een Powershift-versnellingsbak moet de motor lopen voor voldoende smering van de versnellingsbak en daarom mag dit model niet worden gesleept. Als de auto toch moet worden gesleept (p. 327), dan dient dit over een zo kort mogelijke afstand en op zeer lage snelheid te gebeuren. Wanneer u niet zeker weet of uw auto wel of niet is uitgerust met een Powershift of Geartronic-versnellingsbak, kunt u dit controleren aan de hand van de aanduiding op de versnellingsbaksticker onder de motorkap, Type-aanduidingen (p. 420). De aanduiding ”MPS6” houdt in dat het om een Powershift-bak gaat. Anders is het een Geartronic-automaat. D: automatisch schakelen. +S–: handmatig schakelen. S: Sport-stand*. Een Powershift-versnellingsbak werkt verder op dezelfde manier en heeft bedieningselementen en functies die vergelijkbaar zijn met die van de Geartronic-automaat. 08 286 Een uitzondering vormt de ‘Winterstand van de Geartronic-automaat’ (p. 282): • Met Powershift kunt u bij gladheid sneller wegkomen, als u handmatig de 2e ver- * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Zie ook de belangrijke informatie in het hoofdstuk Slepen (p. 327). Waar u op moet letten De dubbele koppeling van de versnellingsbak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die geactiveerd wordt, als de versnellingsbak te warm wordt – bijvoorbeeld als u de auto te lang met het gaspedaal stilhoudt op een oplopende helling. Een te warme versnellingsbak uit zich in een auto die gaat schudden en trillen, een waarschuwingssymbool dat gaat branden en een melding op het instrumentenpaneel. Ook bij langzaam fileverkeer (10 km/h of lager) op oplopende hellingen of met een aanhanger/ caravan achter de auto kan de versnellingsbak te warm worden. De versnellingsbak koelt af tijdens stilstand, wanneer het rempedaal bediend wordt en de motor stationair loopt. Oververhitting tijdens langzaam fileverkeer is te voorkomen door in etappes te rijden: • Sta stil en wacht met uw voet op het rempedaal totdat de afstand tot uw voorliggers lang genoeg is om een stukje verder vooruit te rijden, rem en wacht weer enige tijd met uw voet op het rempedaal. BELANGRIJK Bedien de bedrijfsrem om de auto stil te houden op oplopende hellingen – maak geen gebruik van het gaspedaal. De versnellingsbak kan dan oververhit raken. Displaymelding en maatregel In bepaalde situaties kan er een bepaalde melding op het instrumentenpaneel verschijnen in combinatie met een brandend symbool. 08 Starten en rijden Symbool A Melding Rijeigenschappen Maatregel Versnellingsbak heet Zet auto stil Problemen om snelheid constant te houden bij hetzelfde toerental. Versnellingsbak oververhit. Houd de auto stil met het rempedaal.A Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Laat motor lopen Auto rijdt met hevige schokkerige bewegingen vooruit. Versnellingsbak oververhit. Parkeer de auto zo spoedig mogelijk.A Koeling versnell.bak Laat motor lopen Geen aandrijving wegens oververhitting van de versnellingsbak. Versnellingsbak oververhit. Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt. Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt. De tabel schetst drie gevallen van oververhitting van de versnellingsbak met verschillende ernstigheidsgraad. De elektronica waarschuwt u niet alleen met een displaymelding maar ook middels tijdelijke veranderingen in het rijgedrag. Neem in het voorkomende geval de displaymelding in acht. N.B. De voorbeelden in de tabel geven niet aan dat de auto defect is, maar geven aan dat er een veiligheidsfunctie is geactiveerd om schade aan onderdelen van de auto te voorkomen. WAARSCHUWING Als u het waarschuwingssymbool met de tekst Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Laat motor lopen negeert, kan de versnellingsbaktemperatuur dusdanig oplopen dat de krachtoverbrenging tussen de motor en de versnellingsbak tijdelijk wordt verbroken om te voorkomen dat de koppeling defect raakt – de auto wordt dan niet meer aangedreven totdat de versnellingsbaktemperatuur tot een aanvaardbaar niveau is gedaald. druk op de OK-knop van de richtingaanwijzerhendel. Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 282) • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 433) Voor andere meldingen en de voorgestelde maatregelen bij auto’s met een automatische versnellingsbak, zie Meldingen (p. 107). Na uitvoering van de maatregel verdwijnt de displaymelding automatisch. U kunt de melding ook eerder doen verdwijnen met een 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 287 08 Starten en rijden Keuzehendelblokkering Automatische keuzehendelblokkering De keuzehendelblokkering is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: een mechanische en een automatische. De automatische versnellingsbak kent enkele bijzondere beveiligingsfuncties: Mechanische keuzehendelblokkering Stilstaande auto met draaiende motor: Automatische schakelblokkering deactiveren Parkeerstand (P) • Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet. Elektrische schakelblokkering, Shiftlock parkeerstand (P) G021351 Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 77) staat. M: Handmatig schakelen10 - ‘+/-’ - of ‘Sport’stand. U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen N en D. Om de hendel in een van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. Schakelblokkering, vrijstand (N) Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd. Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen, moet u het rempedaal bedienen terwijl de transpondersleutel in sleutelstand II staat, zie Sleutelstanden (p. 76). Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de standen P, R, N en D. 08 10 11 288 De afbeelding is schematisch. U treft mogelijk 2 gaten aan – een voor het sleutelblad en een voor bevestiging van de rubbermat. Als er niet met de auto kan worden gereden zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u de keuzehendel uit stand P halen voordat u de auto kunt verslepen. Neem de rubbermat in het vak achter de middenconsole uit te auto en zoek onder in het vak het gat11 voor het sleutelblad (p. 164) p. Lokaliseer met het sleutelblad de verende knop onder in het gat, druk met het blad de knop omlaag en houd deze ingedrukt. Haal de keuzehendel uit stand P en verwijder het sleutelblad. 4. Leg de rubbermat terug. 08 Starten en rijden Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 282) • Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 286) Hellingrem (HSA)*12 Vierwielaandrijving - AWD* U hoeft het rempedaal niet te bedienen wanneer u wegrijdt of achteruit een helling oprijdt - het HSA-systeem (Hill Start Assist) voorkomt dat de auto achteruitrolt. Bij vierwielaandrijving is de grip op het wegdek optimaal. Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst. De vierwielaandrijving is altijd ingeschakeld De tijdelijke remwerking wordt na enige seconden opgeheven of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. Gerelateerde informatie • Motor starten (p. 273) Bij vierwielaandrijving (All Wheel Drive) worden alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedreven. Het motorkoppel wordt automatisch over de voor- en achterwielen verdeeld. Een elektronisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het vermogen over het wielpaar dat op dat moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit om optimale wegligging te verkrijgen en wielspin te voorkomen. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. 12 Afhankelijk van de combinatie van motor en versnellingsbak. HSA valt niet voor alle combinaties te specificeren. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 289 08 Starten en rijden De vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel. 08 290 Start/Stop* Auto’s met een bepaalde combinatie van motor en versnellingsbak zijn voorzien van een Start/Stop-systeem dat in werking treedt, als de auto bijvoorbeeld stilstaat in een file of wacht voor een stoplicht. De motor wordt dan tijdelijk afgezet en start automatisch als er moet worden doorgereden. Handbak of automaat Let erop dat er verschillen zijn in het Start/Stop-systeem, afhankelijk van de vraag of de auto een handbak of een automaat heeft. Milieuzorg vormt een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation en geeft richting aan al onze activiteiten. Dit resulteerde in uiteenlopende energiebesparende systemen waaronder Start/Stop die stuk voor stuk bedoeld zijn om het brandstofverbruik te verlagen en daarmee ook de uitlaatgasemissie te beperken. • Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) • • • Motor starten (p. 273) Algemene informatie over Start/Stop • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) • Accu - Start/Stop (p. 396) De motor wordt afgezet – voor een stillere en schonere rit. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Met het Start/Stop-systeem kunt u actiever milieubewust rijden doordat de motor, wanneer dat kan, automatisch kan afslaan. Gerelateerde informatie Start/Stop* - instellingen (p. 295) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) 08 Starten en rijden Start/Stop* - functie en bediening Voorwaarden Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. U wordt op het systeem gewezen doordat op het instrumentenpaneel het desbetreffende symbool gaat branden en het lampje in de Aan/Uit-knop oplicht. A Voor automatische motorafslag geldt het volgende: Automatische motorstart A Bedien de koppeling, zet de hendel in de neutrale stand en laat het koppelingspedaal opkomen. De motor slaat automatisch af. M Zet de auto stil met het rempedaal en houd uw voet op het pedaal. De motor slaat automatisch af. A M/ AA Met de schakelhendel in de neutrale stand: M 2. Schakel een passende versnelling in en rijd weg. Bij activering van de ECOfunctie is auto-stop van de motor mogelijk, voordat de auto volledig stilstaat. branden. Voorwaarden 1. Trap het koppelingspedaal of het gaspedaal in – de motor start. M = handbak, A = automaatbak. Alle normale autosystemen waaronder verlichting, radio e.d. werken ook bij een automatisch afgeslagen motor normaal, zij het dat er mogelijk tijdelijke beperkingen gelden voor bepaalde uitrusting (zoals het geval kan zijn voor de ventilatorsnelheid van de klimaatregeling of het volume van het audiosysteem). Automatische motorafslag M/A Laat het rempedaal los. De motor start automatisch en u kunt doorrijden. A Houd de voetdruk op het rempedaal vast en trap het gaspedaal in de motor start automatisch. A Bij een aflopende helling bestaat ook deze mogelijkheid: Ter bevestiging en herinnering aan de automatische motorstop gaat het symbool voor het Start/Stop-systeem op het instrumentenpaneel M+ A Laat het rempedaal los en laat de auto wegrollen. De motor start dan automatisch als de snelheid hoger wordt dan normaal stapvoets. A M = handbak, A = automaatbak. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 291 08 Starten en rijden || Start/Stop-systeem deactiveren In bepaalde situaties is het mogelijk beter om het automatische Start/Stop-systeem tijdelijk uit te schakelen – dit is mogelijk met een druk op deze knop. Bij een uitgeschakeld systeem gaan het Start/Stop-symbool op het instrumentenpaneel en het lampje van de Aan-/Uit-knop uit. Het Start/Stop-systeem blijft gedeactiveerd, totdat het opnieuw geactiveerd wordt met de knop of de volgende keer dat de motor wordt gestart met de sleutel. Starten met hulpaccu HSA Het rempedaal kan ook bij oplopende hellingen worden losgelaten voor automatische motorstart. Het HSA (p. 289) (Hill Start Assist) -systeem zorgt ervoor dat de auto niet achteruitrolt. HSA zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft als u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst voordat u wegrijdt na een automatisch afgeslagen motor. De tijdelijke remwerking wordt na enkele seconden opgeheven, of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. 08 Gerelateerde informatie • • 292 Start/Stop* (p. 290) Motor starten (p. 273) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • • Start/Stop* - instellingen (p. 295) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) • Accu - Start/Stop (p. 396) Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet Ook als het Start/Stop-systeem geactiveerd is, vindt er niet altijd een automatische motorstop plaats. Automatische motorstop werkt niet als: Voorwaarden M/AA de auto nog geen ca. 8 km/h rijdt na sleutelstart of laatste automatische motorstop. M+A u de veiligheidsgordel hebt afgedaan. M+A de capaciteit van de startaccu onder de toelaatbare ondergrens is gedoken. M+A de motor niet op de normale bedrijfstemperatuur is. M+A de buitentemperatuur rond het vriespunt of boven ca. 30 °C is. M+A de elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd. M+A de omstandigheden in de passagiersruimte afwijken van de ingestelde waarden – wat te merken is aan het hoge toerental van de interieurventilator. M+A 08 Starten en rijden Voorwaarden M/AA Voorwaarden de auto achteruitrijdt. M+A A de temperatuur van de startaccu onder het vriespunt ligt of te hoog is. M+A de file-assistent van de adaptieve cruisecontrol geactiveerd is. de keuzehendel in de S-standC of ‘+/-’ staat. A u grotere stuurbewegingen maakt. M+A het roetfilter van het uitlaatsysteem verzadigd is – pas na een automatische regeneratie (zie Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 317)) wordt het tijdelijke uitgeschakelde Start/Stop-systeem opnieuw geactiveerd. M+A de weg erg steil is. M+A een aanhanger is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. M+A de motorkap is ontgrendeldB. M+A A B C M/AA M = handbak, A = automaatbak. Alleen bij bepaalde motoren. Sportstand. Gerelateerde informatie • • • • • Start/Stop* (p. 290) Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) Motor starten (p. 273) Start/Stop* - instellingen (p. 295) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) Start/Stop* - automatische motorstart Een motor die automatisch werd afgezet kan in bepaalde gevallen automatisch worden gestart, voordat u hebt aangegeven de rit te willen voortzetten. In de volgende gevallen start de motor automatisch, ook als u het koppelingspedaal niet hebt ingetrapt (handgeschakelde bak) of uw voet niet van het rempedaal haalt (automaat): Voorwaarden M/AA er wordt condens gevormd op de ruiten. M+A het milieu in de passagiersruimte wijkt af van de voorgeselecteerde waarden. M+A er wordt tijdelijk veel stroom afgenomen of de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gezakt. M+A de versnellingsbak niet op de normale bedrijfstemperatuur is. A • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) u bedient het rempedaal met pompende bewegingen. M+A de atmosferische luchtdruk onder het niveau ligt bij een hoogte van ca. 1500–2500 boven zeeniveau. De actuele luchtdruk varieert afhankelijk van het weertype. A • Accu - Start/Stop (p. 396) De motorkap wordt ontgrendeldB. M+A De auto begint te rollen of voert een kleine snelheidstoename uit als de auto automatisch is afgezet zonder helemaal stil te staan. M+A 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 293 08 Starten en rijden || M/AA • Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) De gordelsluiting van de bestuurder is geopend met de keuzehendel in stand D of N. A • Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • De automatische motorstart werkt niet altijd na automatische motorafslag. StuurbewegingenB. A Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) De keuzehendel vanuit stand D in stand SC, R of ‘+/-’ wordt gezet. A • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) Het bestuurdersportier wordt geopend met de keuzehendel in stand D - een ‘belsignaal’ en een tekstmelding geven aan dat de Start/Stop-functie actief is. A • Accu - Start/Stop (p. 396) Voorwaarden A B C In de volgende gevallen werkt de automatische motorstart niet nadat de motor automatisch werd afgezet: M = handbak, A = automaatbak. Alleen bij bepaalde motoren. Sportstand. WAARSCHUWING Open de motorkap niet als de motor automatisch afgeslagen is. De motor kan plotseling automatisch starten. Voer eerst een normale motoruitschakeling uit met de START/STOP ENGINE-knop voordat u de motorkap omhoog doet. Gerelateerde informatie 08 294 • • • • Start/Stop* (p. 290) Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) Motor starten (p. 273) Start/Stop* - instellingen (p. 295) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voorwaarden M/ AA er is een versnelling ingeschakeld zonder het koppelingspedaal te bedienen – een displaymelding dring er bij u op aan om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten en automatische motorstart mogelijk te maken. M De bestuurder draagt geen gordel, de keuzehendel staat in stand P en het bestuurdersportier is open – de motor moet op de normale manier worden gestart. A A M = handbak, A = automaatbak. Gerelateerde informatie • • • • Start/Stop* (p. 290) Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) Motor starten (p. 273) Start/Stop* - instellingen (p. 295) 08 Starten en rijden • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • Doe als volgt als de automatische motorstart mislukt en de motor uitvalt: Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) 1. Bedien het koppelingspedaal opnieuw – de motor start automatisch. • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) • Accu - Start/Stop (p. 396) Start/Stop* - instellingen In het menusysteem MY CAR vindt u onder de rubriek DRIVe informatie over Volvo’s Start/Stop-systeem en adviezen voor een zuinige rijstijl. 2. In bepaalde gevallen moet u de versnellingspook in de neutrale stand zetten. Op het instrumentenpaneel verschijnt dan de tekst Zet versnelling in vrij. Gerelateerde informatie • • • • • Start/Stop* (p. 290) Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) Motor starten (p. 273) Start/Stop* - instellingen (p. 295) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) • Accu - Start/Stop (p. 396) Gerelateerde informatie • • • • Start/Stop* (p. 290) Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) Motor starten (p. 273) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 295 08 Starten en rijden || • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 297) • Accu - Start/Stop (p. 396) 08 296 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 08 Starten en rijden Start/Stop* - symbolen en meldingen Displaymelding Het Start/Stop-systeem kan tekstmeldingen op het instrumentenpaneel weergeven. Het Start/Stop-systeem kan in bepaalde situaties aanleiding geven tot tekstmeldingen op het instrumentenpaneel en een brandend controle- Symbool lampje. Bij enkele daarvan dient u een aanbevolen maatregel te nemen. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Informatie/maatregel M/AA Auto Start/Stop Service vereist Start/Stop werkt niet. Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. M+A Autostart Motor loopt + akoestisch signaal Wordt geactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend met een automatisch afgezette motor en de keuzehendel in de D-stand. Druk op startknop Geen automatische motorstart mogelijk. Voer een reguliere motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop. Trap koppeling in om te starten Motor klaar voor automatische start – wacht op bediening van het koppelingspedaal. M Bedien rem en koppeling om te starten Motor klaar voor automatische start – wacht op bediening van het koppelings- of rempedaal. M Stand N kiezen om te starten Er is geschakeld zonder te ontkoppelen – bedien het koppelingspedaal om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten. M A M+A 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 297 08 Starten en rijden || Symbool A Melding Informatie/maatregel Kies stand P of N om te starten Start/Stop is gedeactiveerd. Zet de keuzehendel in stand N of P en voer een normale motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop. A Druk op startknop De motor zal niet automatisch starten. Voer een normale motorstart uit met de START/ STOP ENGINE-knop en de keuzehendel in P of N. A M = handbak, A = automaatbak. Als een displaymelding na het uitvoeren van de voorgestelde maatregel niet verdwijnt, dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • • • 08 298 Start/Stop* (p. 290) Start/Stop* - functie en bediening (p. 291) Motor starten (p. 273) Start/Stop* - instellingen (p. 295) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 294) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 292) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 295) • Accu - Start/Stop (p. 396) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. M/AA 08 Starten en rijden ECO* N.B. ECO13 is een uniek en innovatief Volvo-systeem dat bij auto’s met een automatische versnellingsbak het brandstofverbruik met tot wel 5 % kan beperken, afhankelijk van de rijstijl van de bestuurder. Met het systeem kunt u actiever milieubewust rijden. Algemene informatie Bij activering van het ECOsysteem wijzigt het volgende: Bij activering van de ECO-functie worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de ECO-functie te deactiveren. ECO - Bediening het lampje van de ECO-knop geven echter duidelijk aan dat het systeem aanstaat. ECO-systeem Aan of Uit Bij uitschakeling van het ECO-systeem gaan het ECO-symbool op het instrumentenpaneel en het lampje van de ECO-knop uit. Het systeem staat vervolgens uit, totdat u het inschakelt met een druk op de ECO-knop. Eco Coast - Functie • • Schakelpunten van de versnellingsbak. Motorregeling en respons van het gaspedaal. • Start/Stop-systeem - de motor kan ook automatisch worden afgezet voordat de auto is gestopt en helemaal stilstaat. • Het systeem Eco Coast wordt geactiveerd - het motorremmen stopt. • 13 Het deelsysteem Eco Coast houdt in de praktijk in dat er niet op de motor wordt afgeremd om de bewegingsenergie van de auto te gebruiken om de auto verder te laten uitrollen. Wanneer u het gaspedaal loslaat wordt de versnellingsbak automatisch losgekoppeld van de motor die voor een minimaal verbruik stationair gaat draaien. De instellingen van het klimaatsysteem bepaalde elektrische verbruikers worden gedeactiveerd of werken met een gereduceerd vermogen. ECO Aan/Uit ECO-symbool Omdat het ECO-systeem bij het afzetten van de motor gedeactiveerd wordt, moet u het systeem iedere keer dat u de motor start opnieuw activeren. Bij sommige motoren is dit mogelijk niet het geval - een brandend ECO-symbool op het instrumentenpaneel en Het systeem is bestemd voor gebruik bij geplande snelheidsverlagingen, zoals tijdens het uitrollen bij het naderen van een kruising of verkeerslichten die op rood staan. Eco Coast maakt anticiperend rijden mogelijk met ‘Pulse & Glide’-techniek en beperkt het aantal malen dat er wordt afgeremd. Combinatie Aan en Uit Niet mogelijk bij XC60 en XC70 met AWD. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 299 08 Starten en rijden || Ook een combinatie van Eco Coast en een tijdelijk uitgeschakeld ECO-systeem kan samen tot een lager verbruik leiden. Dus: • Actieve Eco Coast: Lang uitrollen zonder motorremmen = Laag verbruik en • Uitgeschakeld ECO-systeem: Kort uitrollen met motorremmen = Minimaal verbruik. N.B. Voor een optimaal laag brandstofverbruik moet Eco Coast gecombineerd met kort uitrollen gewoonlijk worden vermeden. • op steile aflopende hellingen – zodat u op de motor kunt afremmen. • net voordat u inhaalt – zodat u dat zo veilig mogelijk kunt doen. Het deactiveren van Eco Coast en het teruggaan naar motorremmen kan op de volgende manier: • • Druk op de ECO-knop. • • Schakel met de stuurpaddles. Haal de keuzehendel naar stand ‘S+/-’ voor handmatig schakelen. Beweeg het gas- of rempedaal. Eco Coast - Beperkingen De functie is niet beschikbaar als: Eco Coast activeren Het systeem wordt geactiveerd wanneer u het gaspedaal helemaal hebt losgelaten in combinatie met het volgende: • • • u hebt de ECO-knop ingedrukt • het hellingspercentage van een aflopende weg is niet groter dan zo’n 6 %. de keuzehendel staat in stand D de rijsnelheid ligt in het interval van zo’n 65–140 km/h Deactiveren Eco Coast 08 300 Soms kan het handig zijn om het Eco Coastsysteem uit te schakelen. Mogelijke voorbeelden van dergelijke situaties: Meer informatie en instellingen • • u de cruisecontrol activeert • u handmatig schakelt met behulp van de stuurpaddles* • de motor en/of versnellingsbak niet de normale bedrijfstemperatuur hebben bereikt. • u de keuzehendel vanuit stand D in stand ‘S+/-’ zet • de snelheid buiten het interval van zo’n 65–140 km/h ligt het hellingspercentage van een aflopende weg niet groter is dan zo’n 6 % In het menusysteem MY CAR vindt u meer informatie over het ECO-concept - zie het gedeelte MY CAR (p. 109). Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 123) 08 Starten en rijden Rempedaal Remschijven schoonmaken Het rempedaal wordt gebruikt om de snelheid van de auto tijdens rijden te verlagen. Vuil en water op de remschijven kunnen ertoe leiden dat de aanspreekduur van de remmen wordt verlengd. Daarom wordt u geadviseerd de remschijven schoon te maken door tijdens het rijden korte tijd licht te remmen, wanneer u op natte wegen rijdt, de auto net hebt gewassen of op het punt staat deze langdurig te parkeren. De auto is uitgerust met twee remcircuits. Als een van de remcircuits beschadigd raakt, neemt de rempedaalweg toe en moet u meer druk uitoefenen voor een normale remwerking. De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen, als de motor loopt. Als u het rempedaal bedient met de motor afgezet, doet het pedaal stug aan en moet u harder op het pedaal trappen om de auto af te remmen. In bergachtig gebied of bij het rijden met een zware belading kunt u de remmen ontzien door op de motor af te remmen. U benut de remmende werking van de motor het best, wanneer u tijdens het afdalen dezelfde versnelling inschakelt als bij het oprijden van een helling. Voor meer algemene informatie over een zware belasting van de auto, zie Motorolie ongunstige rijomstandigheden (p. 429). Onderhoud Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de service-intervallen van Volvo aan te houden zoals omschreven in het Service- en garantieboekje. BELANGRIJK De onderdelen van het remsystemen moeten regelmatig op slijtage worden gecontroleerd. Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn werk gaat of laat de controle over aan de werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Symbolen en meldingen Symbool Betekenis Brandt continu – controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. Brandt tijdens het starten van de motor 2 seconden continu - automatische functietest. WAARSCHUWING Als en tegelijk branden, kan er een storing in het remsysteem zijn ontstaan. Als het niveau in het remvloeistofreservoir in dat geval normaal is, moet u voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. De oorzaak van het remvloeistofverlies moet worden gecontroleerd. 08 }} 301 08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie • • Parkeerrem (p. 304) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 302) • Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 303) • Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 302) Bedrijfsrem antiblokkeerremsysteem Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten Het antiblokkeerremsysteem, ABS Anti-lock Braking System voorkomt dat de wielen blokkeren tijdens het remmen. De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. Het systeem zorgt ervoor dat de auto bestuurbaar blijft, waardoor het bijvoorbeeld makkelijker is om obstakels te ontwijken. Bij activering van deze functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volkomen normaal. Wanneer u het rempedaal loslaat nadat de motor is aangeslagen, gaat een kortdurende, automatische test van het ABS van start. Het is mogelijk dat er opnieuw een automatisch test van het ABS plaatsvindt, wanneer de auto een snelheid van 10 km/h bereikt. Ook deze test kan waarneembaar zijn in de vorm van trillingen in het rempedaal. • 08 302 Gerelateerde informatie Parkeerrem (p. 304) • • • Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 302) • Gerelateerde informatie • • • De noodremlichten worden geactiveerd bij snelheden hoger dan 50 km/h als het ABS actief is en/of bij krachtig remmen. Wanneer de auto is afgeremd tot een rijsnelheid lager dan 10 km/h, gaan de remlichten continu branden in plaats van te knipperen. Ondertussen worden de alarmlichten (p. 93) geactiveerd en deze blijven knipperen totdat u het motortoerental met het gaspedaal wijzigt of de alarmlichten uitschakelt met de bijbehorende knop. Rempedaal (p. 301) Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 303) Rempedaal (p. 301) Parkeerrem (p. 304) Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 303) Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 302) 08 Starten en rijden Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA, Emergency Brake Assist) helpt de remkracht verhogen om op die manier de remweg te verkorten. Het EBA registreert de wijze waarop u het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de remkracht. De remkracht kan worden verhoogd tot aan het niveau waarbij het ABS ingrijpt. De EBA-regeling wordt uitgeschakeld wanneer u de druk op het rempedaal verlaagt. N.B. Als EBA wordt geactiveerd, gaat het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Druk het rempedaal in zo lang als dat nodig is. Als u het rempedaal loslaat, stopt al het afremmen. Gerelateerde informatie • • • • Rempedaal (p. 301) Parkeerrem (p. 304) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 302) Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 302) 08 303 08 Starten en rijden Parkeerrem Parkeerrem aanzetten De parkeerrem houdt de auto stil, als er niemand op de bestuurdersstoel zit, door twee wielen mechanisch te blokkeren/vergrendelen. drukt te houden. Bij het loslaten van de handgreep wordt de rem uitgeschakeld. N.B. Tijdens een noodstop bij snelheden hoger dan 10 km/h klinkt er gedurende de hele remmanoeuvre een geluidssignaal. Functie Wanneer de elektrische parkeerrem wordt geactiveerd, hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het geluid is tevens waarneembaar bij een automatische functiecontrole van de parkeerrem. Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem aanzet, werkt de rem alleen op de achterwielen. Als u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet, wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwielen geremd. Lage accuspanning Als de accuspanning te laag is, kunt u de parkeerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is, zie Starthulp met accu (p. 279). Op een helling parkeren Bij het parkeren van de auto op een oplopende helling: Handgreep parkeerrem – aanzetten. 1. Trap het rempedaal stevig in. 2. Druk op de handgreep PUSH LOCK/ PULL RELEASE. > Het symbool op het instrumentenpaneel gaat knipperen – wanneer het continu brandt, is de parkeerrem ingeschakeld. 3. Laat het rempedaal los en controleer of de auto volledig stilstaat. • Zet de versnellingspook bij het parkeren altijd in de 1e versnelling (handbak) en de keuzehendel in stand P (automaat). Noodrem 08 304 In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens het rijden inschakelen door de handgreep PUSH LOCK/PULL RELEASE inge- • Draai de wielen van de trottoirband af. Bij het parkeren van de auto op een aflopende helling: • Draai de wielen naar de trottoirband toe. WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling of de P-stand van een automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. 08 Starten en rijden Parkeerrem lossen N.B. De parkeerrem is ook handmatig uit te schakelen door het koppelingspedaal te bedienen in plaats van het rempedaal. Volvo adviseert u echter het rempedaal te gebruiken. Automatisch lossen 1. Start de motor. 2. Schakel de 1 versnelling of de achteruitrijversnelling in. 2. Start de motor. 3. Trap het rempedaal stevig in. 4. Zet de keuzehendel in stand D of R en geef gas. > De parkeerrem wordt uitgeschakeld en het symbool op het instrumentenpaneel dooft. N.B. Om veiligheidsredenen wordt de parkeerrem alleen automatisch uitgeschakeld, als de motor loopt en de bestuurder de veiligheidsgordel draagt. Bij auto’s met automatische transmissie wordt de parkeerrem onmiddellijk uitgeschakeld, wanneer u het gaspedaal bedient terwijl de keuzehendel in stand D of R staat. Auto met handgeschakelde versnellingsbak 3. Laat de koppeling opkomen en geef gas. > De parkeerrem wordt uitgeschakeld en het symbool op het instrumentenpaneel dooft. Handmatig lossen Auto met automatische versnellingsbak 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot14. Handmatig lossen Zware belading op oplopende hellingen 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot14. 3. Trek aan de handgreep. > De parkeerrem wordt uitgeschakeld en het symbool op het instrumentenpaneel dooft. Bij een zware belading zoals een aanhanger is het mogelijk dat de auto op een steile, oplopende helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen door bij het wegrijden de handgreep ingedrukt te houden. Laat de handgreep weer los zodra de koppeling aangrijpt. Automatisch lossen Remblokken vervangen Handgreep parkeerrem – lossen. 2. Trap het rempedaal stevig in. 3. Trek aan de handgreep PUSH LOCK/ PULL RELEASE. > De parkeerrem wordt uitgeschakeld en het symbool op het instrumentenpaneel dooft. 2. Trap het rempedaal stevig in. 1. Doe de veiligheidsgordel om. 14 Voor een auto met Keyless-systeem: druk op START/STOP ENGINE. Laat de remblokken op de achterwielen vervangen in een werkplaats met het oog op de 08 }} 305 08 Starten en rijden || constructie van de elektrische parkeerrem – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Symbool Symbolen en meldingen Voor informatie over het weergeven en wissen van displaymeldingen op het instrumentenpaneel, zie Meldingen - functies (p. 109). Melding Betekenis/Maatregel ‘Melding’ • Lees de melding op het instrumentenpaneel. Een knipperend symbool houdt in dat de parkeerrem wordt aangezet. Als het symbool in een andere situatie gaat knipperen, is er sprake van een storing. • Parkeerrem niet helemaal gelost Lees de melding op het instrumentenpaneel. Door een storing kan de parkeerrem niet worden uitgeschakeld: • Probeer of u de rem kunt in- en uitschakelen. Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt: • Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. N.B. Er klinkt een waarschuwingssignaal als u doorrijdt met deze foutmelding. 08 306 08 Starten en rijden Symbool Melding Parkeerrem niet bekrachtigd Betekenis/Maatregel Door een storing kan de parkeerrem niet worden ingeschakeld: • Probeer of u de rem kunt uit- en inschakelen. Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt: • Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Dezelfde melding verschijnt ook op auto’s met een handbak, wanneer er langzaam wordt gereden met het portier open. De melding maakt u erop attent dat de parkeerrem mogelijk onbedoeld werd gelost. Parkeerrem Service vereist Er is een storing opgetreden: • Probeer of u de rem kunt in- en uitschakelen. Als de storing ook na enkele pogingen aanhoudt: • Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als u de auto moet parkeren voordat een eventuele storing kan worden verholpen, dient u de wielen net als bij het parkeren op een helling van de trottoirband/berm af te draaien en de versnellingspook in de 1e versnelling (handbak) te zetten en de keuzehendel in stand P (automaat). Meldingen kunt u van het display halen door de knop OK op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Gerelateerde informatie • Rempedaal (p. 301) 08 307 08 Starten en rijden Doorwaaddiepte BELANGRIJK Wanneer u zich met de auto door een ondiepe waterpartij begeeft, spreken we van waden. Waden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Als er water in het luchtfilter komt, kan er motorschade ontstaan. Bij een diepte groter dan 25 cm kan er water in de transmissie komen. Het smerende vermogen van de oliën neemt dan af, waardoor de levensduur van deze systemen korter wordt. U kunt met de auto door waterpartijen van maximaal 25 cm diep rijden met een maximumsnelheid van 10 km/h. Wees extra voorzichtig bij het doorwaden van stromend water. Schade aan de motor, transmissie, turbocompressor, het differentieel of de inwendige onderdelen ervan als gevolg van waterlekkage (hydrolock) of een tekort aan olie valt niet onder de garantie. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden en breng de auto niet in het water tot stilstand. Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. • • Maak de aansluitingen voor de elektrische motorverwarming* en de aanhangerkoppeling schoon na ritten in water en modder. Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken – elektrische storingen zijn anders niet uitgesloten. Bij een motorstop in water moet u niet proberen opnieuw te starten. Laat de auto uit het water naar de werkplaats slepen geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Kans op motorschade. Oververhitting In bepaalde omstandigheden, bij zware belasting op steile hellingen en warm weer, bestaat het gevaar dat de motor en de aandrijflijn oververhit raken – vooral bij het vervoer van een zware lading. Voor informatie over oververhitting bij het gebruik van een aanhanger, zie Rijden met een aanhanger* (p. 319). • Verwijder verstralers die voor de grille zitten tijdens ritten bij warm weer. • Als de temperatuur in het koelsysteem van de motor te hoog oploopt, gaat een waarschuwingssymbool branden op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel en verschijnt daar de melding Motortemperatuur hoog Stop auto z.s.m. – breng de auto in dat geval zo spoedig mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen zodat deze kan afkoelen. • Als de displaymelding Motortemperatuur hoog Zet motor af of Koelvloeistofpeil laag Stop auto z.s.m. verschijnt, dient u nadat de auto tot stilstand is gekomen ook de motor af te zetten. Bij oververhitting van de versnellingsbak wordt een ingebouwde beveiliging geactiveerd die er onder meer voor zorgt dat het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden en op het bijbehorende display de displaymelding Gerelateerde informatie • • Bergen (p. 329) Slepen (p. 327) • 08 308 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 08 Starten en rijden • • Versnellingsbak heet Rijd langzamer of Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Wachten op afkoelen verschijnt. Neem het gegeven advies in acht en verlaag de snelheid of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om de versnellingsbak te laten afkoelen door de motor enkele minuten stationair te laten draaien. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. N.B. Het is normaal dat de koelventilator van de motor een tijdje werkt nadat de motor is uitgeschakeld. Rijden met een geopend(e) achterklep/kofferdeksel Wanneer u met een geopend kofferdeksel rijdt, kunnen er giftige uitlaatgassen via de bagageruimte de kofferbak in worden gezogen. WAARSCHUWING Rijd niet met een geopend kofferdeksel. Er kunnen giftige uitlaatgassen via de kofferbak de passagiersruimte in worden gezogen. Gerelateerde informatie • Lading vervoeren (p. 150) Overbelasting - startaccu De elektrische functies van de auto belasten de startaccu (p. 392) in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in sleutelstand II (p. 77) staan wanneer u de motor hebt afgezet. Maak in plaats daarvan gebruik van de stand I – het stroomverbruik is dan minder. Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Schakel onderdelen/systemen die veel stroom nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet. Voorbeelden van dergelijke onderdelen/systemen zijn: • • • • interieurventilator koplampen ruitenwisser audiosysteem (hoog volume). Bij een geringe startaccuspanning verschijnt op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel de tekst Accuspanning laag Spaarstand. De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/ systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en/of het audiosysteem uit te schakelen. 08 }} 309 08 Starten en rijden – Laad de startaccu dan op door de motor te starten en deze minstens 15 minuten te laten lopen - de startaccu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair lopende motor. Voorbereidingen bij lange reizen Rijden tijdens de winter Bij lange reizen is het goed om de volgende punten te doorlopen: Bij rijden in de winter is het belangrijk om bepaalde controles uit te voeren, zodat u zeker weet dat u veilig met de auto kunt rijden. • Controleer of de motor naar behoren functioneert en of het brandstofverbruik (p. 437) in orde is. • Zorg dat er geen sprake is van lekkage (brandstof, olie of andere vloeistoffen). • Controleer alle lampen en de profieldiepte van de banden. • In sommige landen bent u wettelijk verplicht een gevarendriehoek (p. 343) in de auto te hebben. Gerelateerde informatie • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374) • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 339) • Lamp vervangen - algemeen (p. 381) Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: • De koelvloeistof (p. 379) van de motor moet ten minste 50 % glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tegen stukvriezen tot ca. –35 °C. Voor optimale bescherming tegen vorst is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor bij koud weer gemakkelijker aan en neemt bovendien het brandstofverbruik tijdens de koude start af. Voor meer informatie over geschikte oliesoorten, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 429). BELANGRIJK 08 310 Gebruik geen olie met een lage viscositeitsaanduiding bij zware rijomstandigheden of warm weer. 08 Starten en rijden • • Controleer de algehele conditie en de ladingstoestand van de startaccu. De startaccu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. Tankvulklep - openen/sluiten Tankvulklep - handmatig openen De tankvulklep is als volgt te openen/sluiten: De tankvulklep kan handmatig worden geopend, als openen met de schakelaar in de passagiersruimte niet mogelijk is. Tankvulklep openen/sluiten Giet sproeiervloeistof (p. 391) in het sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te voorkomen. Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van winterbanden te voorzien. N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. Nieuwe auto’s en gladde wegen Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de auto bij gladheid reageert. Gerelateerde informatie • Rijden tijdens de winter (p. 310) Open de tankvulklep met de knop op het verlichtingspaneel – bij het loslaten van de knop springt de klep open. Op het display van het instrumentenpaneel wordt middels de pijl op het symbool aangegeven aan welke kant van de auto de tankdop zit. • 1. Open/verwijder het zijluikje in de kofferbak (aan de kant van de tankvulklep) en zoek de groene kabel met handgreep op. 2. Trek de kabel voorzichtig recht naar achteren toe totdat de tankvulklep met een duidelijke klik wordt geopend. Sluit de klep door deze dusdanig in te drukken dat u een klik hoort. BELANGRIJK Trek voorzichtig aan de lus – er is slechts weinig kracht nodig om de klep te ontgrendelen. Gerelateerde informatie • Brandstof tanken (p. 312) Gerelateerde informatie • Brandstof tanken (p. 312) 08 311 08 Starten en rijden Brandstof tanken N.B. Waar u tijdens het tanken op moet letten. Een overvolle tank kan bij warm weer overstromen. Tankdop open-/dichtdraaien Bijvullen met jerrycan15 Gebruik voor het bijvullen met een jerrycan de trechter die onder het vloerluik in de kofferbak ligt. Let erop dat u de buis van de trechter goed in de vulpijp steekt. De vulpijp is voorzien van een te openen afdekking. U moet de buis van de trechter langs de afdekking naar binnen steken, voordat u kunt bijvullen. De tankdop is tijdelijk op de klep te zetten. Bij hoge buitentemperaturen kan er een bepaalde mate van overdruk in de brandstoftank ontstaan. Draai de tankdop dan langzaam open. • Breng na het tanken de tankdop weer aan en draai deze zo ver dicht dat u één of meer klikken hoort. Brandstof tanken • Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening te halen. 08 15 312 Geldt alleen voor auto’s met een dieselmotor. Gerelateerde informatie • • Tankvulklep - handmatig openen (p. 311) Brandstof - gebruik (p. 312) Brandstof - gebruik Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. WAARSCHUWING Zorg altijd dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen. Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen bij inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken van brandstof. 08 Starten en rijden WAARSCHUWING Op de grond gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel de verwarming op brandstof uit voordat u gaat tanken. Heb nooit een ingeschakelde mobiele telefoon bij u als u staat te tanken. Door het belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waardoor de benzinedampen ontsteken en dat kan tot brand en letsel leiden. BELANGRIJK Bij het mengen van verschillende brandstofsoorten16 of het gebruik van een niet toegestane brandstofsoort komen de garanties van Volvo en eventuele aanvullende servicecontracten te vervallen. Dit geldt voor alle motorvarianten. NB Het gebruikt van ethanol (E85) is niet toegestaan. Gerelateerde informatie • • • • • Zuinig rijden (p. 318) Brandstof - diesel (p. 314) Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 317) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437) Brandstoftank - inhoud (p. 436) Brandstof - benzine De motor loopt op benzine. Maak alleen gebruik van benzine van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine moet voldoen aan de norm EN 228, voor zover dergelijke benzine verkrijgbaar is. • 95 RON is te gebruiken in normale rijomstandigheden. • 98 RON wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. N.B. Bij extreme weersomstandigheden, rijden met een aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. 08 16 Geldt alleen voor mengsels van benzine en ethanol. }} 313 08 Starten en rijden || • BELANGRIJK • Gebruik alleen loodvrije benzine om schade aan de katalysator tegen te gaan. • • Er is brandstof toegestaan die tot 10 volumeprocent ethanol bevat. • Het gebruik van brandstof met metaaladditieven is niet toegestaan. • Gebruik geen toevoegingen die niet door Volvo zijn aanbevolen. BELANGRIJK 08 Er is brandstof toegestaan die tot 10 volumeprocent ethanol bevat. • Het gebruik van EN 228 E10-benzine (max. 10 volumeprocent ethanol) is toegestaan. • Een ethanolgehalte hoger dan in E10 (max. 10 volumeprocent ethanol) zoals in E85 is niet toegestaan. • Een ethanolgehalte hoger dan in E10 (max. 10 volumeprocent ethanol) zoals in E15 en E25 met octaangetal 98 RON en Blue One 95 is niet toegestaan, omdat deze brandstofkwaliteiten niet voldoen aan EN 228. E85 is niet toegestaan. Gerelateerde informatie • • 314 • Brandstof - gebruik (p. 312) Zuinig rijden (p. 318) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437) Brandstoftank - inhoud (p. 436) Brandstof - diesel De motor loopt op dieselolie. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De dieselolie moet voldoen aan de norm EN 590 en/of SS 155435. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreiniging in de brandstof, zoals metaaldeeltjes en een hoog zwavelgehalte. Bij lage temperaturen (–6 °C tot –40 °C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot startproblemen leiden. De grote oliemaatschappijen produceren speciale dieselolie bestemd voor gebruik bij buitentemperaturen rond het vriespunt. Deze dieselolie is dunner bij lage temperaturen en beperkt het risico van vlokvorming in het brandstofsysteem. Het risico van condensatie in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. 08 Starten en rijden BELANGRIJK De dieselolie: • moet voldoen aan de norm EN 590 en/of SS 155435; • moet een zwavelgehalte hebben van maximaal 10 mg/kg; • mag maximaal 7 vol% FAME (Fatty Acid Methyl Ester) bevatten. BELANGRIJK Maak geen gebruik van de volgende dieselolie-achtige brandstoffen: • • • • speciale toevoegingen (dopes) 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. Voor meer informatie, zie Sleutelstanden (p. 76). Op grond van zijn constructie moet het brandstofsysteem mogelijk eerst ontlucht worden om een dieselmotor na bijtanken opnieuw te kunnen starten. BELANGRIJK Bepaalde speciale toevoegingen verwijderen de waterafscheiding in het brandstoffilter. 3. Wacht ca. één minuut. 4. Om de motor te starten: Bedien remen/of koppelingspedaal en druk opnieuw op de START-knop. N.B. stookolie Wanneer u de tank leegrijdt Houdt u zich voor het aftappen van het condenswater aan de specificaties die in uw Service- en garantieboekje staan aangegeven. Ook wanneer u vermoedt dat er vervuilde brandstof is gebruikt, moet u het brandstoffilter aftappen. Voor meer informatie, zie Serviceprogramma van Volvo (p. 366). 2. Druk op de START-knop zonder remen/of koppelingspedaal te bedienen. scheepsolie FAME17 (Fatty Acid Methyl Ester) of plantaardige olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage en motorschade die niet worden gedekt door de garanties van Volvo. 17 Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het brandstofsysteem enige tijd nodig om een controle uit te voeren. Doe in dat geval (ná bijtanken met dieselolie) het volgende, voordat u de motor start: Alvorens brandstof te tanken bij een leeggereden tank: • Gerelateerde informatie • • • Brandstof - gebruik (p. 312) Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 317) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437) Breng de auto tot stilstand op een zo egaal/horizontaal mogelijke ondergrond – als de auto overhelt, bestaat er gevaar voor luchtbellen in de brandstoftoevoer. Condenswater uit brandstoffilter aftappen Het brandstoffilter ontdoet de brandstof van condenswater. Condenswater kan anders aanleiding geven tot motorstoringen. 08 Dieselolie kan een bepaalde hoeveelheid FAME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen. 315 08 Starten en rijden Katalysatoren De katalysatoren hebben tot taak de uitlaatgassen te reinigen. Ze zijn dicht bij de motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De katalysatoren bestaan uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/ rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen. LambdasondeTM (zuurstofsensor) De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Voor meer informatie, zie Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437). 08 316 Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de injectoren afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De regeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. Gerelateerde informatie • • • Zuinig rijden (p. 318) Brandstof - benzine (p. 313) Brandstof - diesel (p. 314) Brandstof - bio-ethanol E85 De motor loopt op bio-ethanol E85. Breng geen wijzigingen aan in het brandstofsysteem of de onderdelen daarvan en vervang ze evenmin door componenten die niet speciaal geconstrueerd zijn voor gebruik in combinatie met bio-ethanol. WAARSCHUWING Gebruik van methanol is niet toegestaan. Op een sticker aan de binnenkant van de tankvulklep staat de alternatieve brandstofsoort vermeld. Het gebruik van onderdelen die bestemd zijn voor bio-ethanolmotoren kan aanleiding geven tot brand, verwondingen of motorschade. Jerrycan BELANGRIJK De wetgeving ten aanzien van de opslag van jerrycans met reservebrandstof verschilt van land tot land. Ga na wat er in uw land geldt. Giet een jerrycan in de auto vol met benzine. Voor meer informatie, zie Motor starten, FlexiFuel (p. 278). 08 Starten en rijden BELANGRIJK Zorg dat de jerrycan met brandstof goed vastgezet is en dat de dop goed dichtgedraaid is. WAARSCHUWING Ethanol is gevoelig voor vonkvorming en er kunnen explosieve dampen in de jerrycan ontstaan, als u deze met ethanol vult. Gerelateerde informatie • • Brandstof - gebruik (p. 312) Zuinig rijden (p. 318) Roetfilter dieselmotor (DPF) Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog efficiëntere uitlaatgasreiniging mogelijk is. temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog 20 minuten verder. N.B. Tijdens de regeneratie kan zich het volgende voordoen: Onder normale rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen wordt een zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben. De regeneratie van het roetfilter vindt automatisch plaats en duurt normaal 10–20 minuten. Bij een lage gemiddelde snelheid kan dit iets langer duren. Tijdens de regeneratie kan het brandstofverbruik iets stijgen. Regeneratie bij koud weer Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor niet voldoende op temperatuur. Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd en niet geleegd wordt. er kan tijdelijk een geringe beperking van het motorvermogen te bespeuren zijn • het brandstofverbruik kan tijdelijk toenemen • er kan sprake zijn van een brandlucht. Wanneer het filter geregenereerd is, wordt de waarschuwingsmelding automatisch gewist. Wanneer u bij koud weer de standverwarming* inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. BELANGRIJK Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het moeilijk zijn om de motor te starten en het filter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan dat het filter moet worden vervangen. Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes gevuld is, licht de oranje waarschuwingsdriehoek op het instrumentenpaneel op en verschijnt de melding Roetfilter vol Zie instructieboekje op het informatiedisplay. U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden tot de motor voldoende op • Gerelateerde informatie • • Brandstof - gebruik (p. 312) Brandstof - diesel (p. 314) 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 317 08 Starten en rijden • • Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437) Brandstoftank - inhoud (p. 436) Zuinig rijden • Zuinig rijden houdt in dat u anticiperend en rustig rijdt, en uw rijstijl en snelheid afstemt op de verkeerssituatie. De bandenkeuze is mogelijk van invloed op het brandstofverbruik – informeer bij uw dealer naar passende banden. • Neem geen spullen in de auto mee die u niet gebruikt – hoe groter de belading, hoe hoger het verbruik. • Rem af op de motor, wanneer dat zonder gevaar voor medeweggebruikers mogelijk is. • Lading op het dak en een skibox resulteert in een grotere luchtweerstand waardoor het verbruik toeneemt – verwijder lastdragers die u niet gebruikt. • Rijd niet met open zijruiten. • Voor het laagste brandstofverbruik activeert u ECO (p. 299)*18. • Maak gebruik van de ECO Guide die laat zien hoe zuinig de auto rijdt, zie Eco guide & Power guide* (p. 65). • Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op. Maak gebruik van de schakelindicator (p. 282). • Vermijd onnodig snel optrekken en krachtig remmen. • Bij hoge snelheden neemt het brandstofverbruik toe – de luchtweerstand neemt toe naarmate de snelheid stijgt. • Laat de motor niet stationair warmdraaien, maar belast de motor in plaats daarvan zo snel mogelijk licht – een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • 08 18 318 Geldt alleen voor auto’s met een automatische versnellingsbak. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of dat nog steeds zo is - houd voor de beste resultaten de zogeheten ECO -bandenspanning aan, zie Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442). Voor informatie over het milieubeleid van Volvo Car Corporation, zie Milieubeleid van Volvo Car Corporation (p. 22). Voor meer informatie over het brandstofverbruik, zie Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437). WAARSCHUWING Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals op een aflopende helling), omdat daarbij belangrijke systemen zoals de stuur- en rembekrachtiging wegvallen. 08 Starten en rijden Gerelateerde informatie • • • Brandstof - gebruik (p. 312) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 437) Brandstoftank - inhoud (p. 436) Rijden met een aanhanger* Bij het rijden met een aanhanger moet u op enkele belangrijke dingen letten, zoals de trekhaak, de aanhanger en hoe u de lading op de aanhanger aanbrengt. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor uitgebreidere informatie, zie Gewichten (p. 424). Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden. • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk bij maximale belading. Voor informatie over de bandenspanning, zie Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442). • Bij het gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. • Om veiligheidsredenen dient u de toelaatbare maximumsnelheid voor auto’s met een aanhanger/caravan niet te overschrijden. Neem de geldende bepalingen in acht ten aanzien van de toelaatbare snelheden en gewichten. • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 12 % bij het gebruik van een aanhanger. Trekhaakbedrading Als de trekhaak van de auto een 13-polige aansluiting heeft en de aanhanger een 7-polige aansluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 319 08 Starten en rijden || Richtingaanwijzers en remlichten op aanhanger N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. Nationale voertuigvoorschriften kunnen het aanhangergewicht en de snelheid verder beperken. De trekhaken kunnen zijn gecertificeerd voor hogere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. Als een van de richtingaanwijzers op de aanhanger defect is, knippert het richtingaanwijzersymbool op het instrumentenpaneel sneller dan normaal en op het informatiedisplay verschijnt de tekst Storing knipperlicht aanhanger. Als een van de remlichten op de aanhanger defect is, dan verschijnt de tekst Storing remlicht aanhanger. WAARSCHUWING Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en afremmen moeilijk onder controle is te houden. Niveauregeling* Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling nemen de achterste schokdempers tijdens het rijden altijd dezelfde rijhoogte in ongeacht de belading (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag Aanhangergewichten Voor informatie over de toelaatbare aanhangergewichten die Volvo hanteert, zie Trekgewicht en kogeldruk (p. 425). 08 320 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • Rijden met een aanhanger* - handgeschakelde versnellingsbak (p. 320) • Rijden met een aanhanger* - automatische versnellingsbak (p. 321) • • Trekhaak* (p. 321) Lamp vervangen - algemeen (p. 381) Rijden met een aanhanger* handgeschakelde versnellingsbak Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. Oververhitting Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. • Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min (3500 omw/min bij dieselmotoren) – anders kan de olietemperatuur te hoog oplopen. Dieselmotor 5-cil. • Bij gevaar voor oververhitting dient u het optimale motortoerental van 2300–3000 omw/min aan te houden voor optimale koelvloeistofcirculatie. Gerelateerde informatie • Rijden met een aanhanger* (p. 319) 08 Starten en rijden Rijden met een aanhanger* automatische versnellingsbak BELANGRIJK Zie tevens de specifieke informatie over langzaam rijden met een aanhanger voor auto’s met een automatische versnellingsbak van het type Powershift, zie Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 286). Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. • Een automatische versnellingsbak kiest altijd de juiste versnelling voor het motortoerental. • Bij oververhitting gaat op het instrumentenpaneel een waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Neem het gegeven advies in acht. Steile hellingen • Blokkeer een automatische versnellingsbak niet met een hogere versnelling dan de motor ‘aankan’ – rijden in een hoge versnelling bij een laag motortoerental is niet altijd zuinig. Op een helling wegrijden 1. Trap het rempedaal in. 2. Zet de keuzehendel in de rijstand D. Trekhaak* Een trekhaak maakt het mogelijk om bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te hangen. Als de auto is uitgerust met een afneembare/ demontabele trekhaak, moet u de montagevoorschriften voor bevestiging van het afneembare/demontabele deel zorgvuldig in acht nemen, zie Afneembare trekhaak* monteren/demonteren (p. 323). 3. Los de parkeerrem. WAARSCHUWING 4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg. Als de auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: Gerelateerde informatie • Volg de montage-instructies nauwkeurig op. • Zorg dat het afneembare gedeelte met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. • Controleer of het controlevenster groen van kleur is. • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 282) Op een helling parkeren 1. Trap het rempedaal in. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Zet de keuzehendel in stand P. 4. Haal uw voet van het rempedaal. • Zet de keuzehendel in de parkeerstand P, wanneer u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de parkeerrem. • Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhanger op een steile helling parkeert. Belangrijke controlepunten • U moet de kogel van de trekhaak regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. N.B. Als er een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 321 08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie Rijden met een aanhanger* (p. 319) Afneembare trekhaak* - opbergen Afneembare trekhaak* - specificaties Bewaar de afneembare trekhaak in de bagageruimte. Specificaties voor een afneembare trekhaak. Specificaties G021485 • Opbergruimte trekhaak. BELANGRIJK Neem na gebruik altijd de trekhaak los en berg deze op de daarvoor bestemde plaats op. Gerelateerde informatie 08 322 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 322) • Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren (p. 323) • Rijden met een aanhanger* (p. 319) 08 Starten en rijden • Rijden met een aanhanger* (p. 319) Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren U kunt de afneembare trekhaak als volgt monteren/demonteren: A 998 B 81 C 854 D 427 E 109 F 282 G Langsligger H Middelpunt kogel Gerelateerde informatie • Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren (p. 323) • Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 322) Verwijder de afdekking door de pal in te en de afdekking vervolgens drukken . recht naar achteren te trekken G021487 Afmetingen, bevestigingspunten (mm) G018928 Aanbrengen Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 323 08 Starten en rijden Het controlevenster moet rood van kleur zijn. Het controlevenster moet groen van kleur zijn. G021494 G021490 G021488 || Controleer of de trekhaak vastzit door deze stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. WAARSCHUWING Breng de trekhaak aan en duw deze naar binnen totdat u een klik hoort. 08 324 G000000 G021489 Als de trekhaak niet goed zit, moet u deze verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. BELANGRIJK Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog. G021495 08 Starten en rijden Veiligheidskabel. WAARSCHUWING Controleer of de veiligheidskabel van de aanhanger in de juiste bevestiging vastzit. Druk de vergrendelingsknop in en totdat u een klik draai deze linksom hoort. Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u de trekhaak schuin naar achteren toe omhoogtrekt. WAARSCHUWING Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. Zet de trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 322). G018929 Trekhaak verwijderen Duw de afdekking er zo ver op dat deze vastklikt. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 325 08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie • • • Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 322) Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 322) Rijden met een aanhanger* (p. 319) Trailer Stability Assist (TSA)19 Het TSA-systeem (Trailer Stability Assist) heeft tot taak de auto met een aanhanger/ caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. TSAHet systeem maakt deel uit van de stabiliteitsregeling (p. 185) ESC20. Functie Bij alle combinaties van auto en aanhanger/ caravan kan het bekende verschijnsel met pendelbewegingen optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas bij hoge snelheden op. Als de aanhanger/caravan echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden van 70–90 km/h gevaar voor pendelbewegingen. Een pendelbeweging begint altijd met een van de onderstaande factoren, zoals.: 326 Inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak. (Electronic Stability Control) - elektronische stabiliteitsregeling. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Als de pendelbeweging ondanks de eerste ingreep van het TSA-systeem niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het systeem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. Voor meer informatie, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening (p. 186). De auto met aanhanger/caravan staat bloot aan rukwinden. • Overig De auto met aanhanger/caravan rijdt over een oneffen wegdek of over hobbels. Het TSA kan ingrijpen bij snelheden van 60–160 km/h. • Grote stuurbewegingen. Bediening 19 20 Het TSA-systeem houdt continu de bewegingen van de auto in de gaten en in het bijzonder de dwarsbewegingen. Als een neiging tot pendelbewegingen geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto weer onder controle te krijgen. • Een pendelbeweging is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie 08 moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde weghelft of naast de weg te belanden. 08 Starten en rijden N.B. De TSA-functie wordt uitgeschakeld, als u de Sport-stand kiest, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 185). Het TSA grijpt mogelijk niet in als u met grote stuurbewegingen zelf de pendelbeweging tracht op te heffen, aangezien het systeem dan niet kan bepalen of de pendelbeweging wordt veroorzaakt door de aanhanger/caravan of door u. Wanneer het TSA actief is, knippert het ESC20-symbool op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 185) Slepen WAARSCHUWING Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig. Kijk voordat u met slepen begint wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is. 1. Ontgrendel het stuurslot door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en de START/STOP ENGINE-knop lang in te drukken – sleutelstand II wordt geactiveerd, zie Sleutelstanden (p. 76) voor meer informatie over de sleutelstanden. 4. Sta klaar om te remmen om de auto tot stilstand te brengen. Controleer voordat u gaat slepen of het stuurslot eraf is. • De transpondersleutel moet in sleutelstand II staan. In stand I zijn alle airbags gedeactiveerd. • Haal nooit de transpondersleutel uit het contactslot als de auto wordt gesleept. WAARSCHUWING De rem- en stuurbekrachtiging werken niet als de motor is uitgeschakeld. Er moet ca. 5 keer zo hard op het rempedaal worden getrapt en de besturing gaat aanzienlijk zwaarder dan normaal. 2. Laat de transpondersleutel tijdens het slepen in het contactslot zitten. 3. Houd, wanneer de slepende auto afremt, de sleepkabel altijd strak door met uw voet lichte druk op het rempedaal uit te oefenen – zo voorkomt u schokken. • Handgeschakelde versnellingsbak Alvorens te slepen: – Zet de versnellingspook in de neutraalstand en los de parkeerrem. Automatische versnellingsbak Geartronic Alvorens te slepen: – Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. 08 20 (Electronic Stability Control) - elektronische stabiliteitsregeling. }} 327 08 Starten en rijden || BELANGRIJK • • BELANGRIJK Vermijd slepen. Sleep de auto niet met een hogere snelheid dan 80 km/h en niet verder dan 80 km. • Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. Automatische versnellingsbak Powershift Modellen met Powershift-versnellingsbak mogen niet worden gesleept. Als de auto toch moet worden gesleept, dan dient dit over een zo kort mogelijke afstand en op zeer lage snelheid te gebeuren. Wanneer u niet zeker weet of uw auto wel of niet is uitgerust met een Powershift-versnellingsbak, kunt u dit controleren aan de hand van de aanduiding op de versnellingsbaksticker onder de motorkap, zie Type-aanduidingen (p. 420). De aanduiding ”MPS6” houdt in dat het om een Powershift-bak gaat. Anders is het een Geartronic-automaat. • Een auto die op een gevaarlijke plek in het verkeer staat, mag echter over een korte afstand (tot 10 km) en op lage snelheid (tot 10 km/h) worden versleept. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. Sleepoog Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd in een draadbus achter een afdekking in de bumper, voor of achter. Sleepoog bevestigen Om de auto over afstanden groter dan 10 km te verslepen, dienen de aangedreven wielen geheven te worden – het wordt geadviseerd een professioneel bergingsbedrijf in te schakelen. Alvorens te slepen: – Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart, zie Starthulp met accu (p. 279). BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken bij pogingen om de motor via slepen aan het draaien te krijgen. 08 Gerelateerde informatie • • 328 Sleepoog (p. 328) Bergen (p. 329) Afdekking voor en achter verwijderen. Neem het sleepoog erbij dat onder het vloerluik in de kofferbak ligt. 08 Starten en rijden De afdekking op het bevestigingspunt voor het sleepoog bestaat in twee versies die op verschillende manieren moeten worden geopend: • • U opent de versie met een uitsparing door een muntstuk of iets dergelijks in de uitsparing aan te brengen en de afdekking los te werken. Klap de afdekking daarna helemaal los en verwijder deze. kan de auto beschadigd raken wanneer men deze met een sleepoog op het bergingsvoertuig probeert te trekken. Hef de auto zo nodig met behulp van de hefinrichting van het bergingsvoertuig op de auto. WAARSCHUWING Zorg dat het gebied achter het bergingsvoertuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer wordt getrokken. Bij de andere versie zit er een markering langs de ene zijde of in een hoek: Duw met uw vinger op deze markering terwijl u de tegenoverliggende zijde/ hoek met een muntstuk of iets dergelijks openklapt – de afdekking klapt rond de middellijn open en kan vervolgens worden verwijderd. Schroef het sleepoog tot aan de flens naar binnen. Draai het oog stevig vast met bijvoorbeeld een wielsleutel. Draai het sleepoog na gebruik los en leg het weer op zijn plek. Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper terug. Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te trekken. De positie van de auto en de bodemvrijheid bepalen of dat mogelijk is. Als de oprijbanen van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek staan of als de bodemvrijheid onder de auto onvoldoende is, BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. Gerelateerde informatie • • Slepen (p. 327) Bergen (p. 329) Bergen Met bergen wordt het afslepen bedoeld met een ander voertuig. Roep professionele hulp in voor berging. Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te trekken. De positie van de auto en de bodemvrijheid bepalen of dat mogelijk is. Als de oprijbanen van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek staan of als de bodemvrijheid onder de auto onvoldoende is, kan de auto beschadigd raken wanneer men deze met een sleepoog op het bergingsvoertuig probeert te trekken. Hef de auto zo nodig met behulp van de hefinrichting van het bergingsvoertuig op de auto. WAARSCHUWING Zorg dat het gebied achter het bergingsvoertuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer wordt getrokken. BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. 08 }} 329 08 Starten en rijden || BELANGRIJK Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • Voor auto’s met vierwielaandrijving (AWD) gelden, bij het bergen met een geheven vooras, zowel een maximale snelheid van 70 km/h als een maximale afstand van 50 km. Gerelateerde informatie • 08 330 Slepen (p. 327) WIELEN EN BANDEN 09 Wielen en banden 09 Banden - onderhoud Nieuwe banden De banden hebben o.a. tot taak om grip tegen de ondergrond te hebben, trillingen te dempen en het wiel tegen slijtage te beschermen. Rijeigenschappen Banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogeheten DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1510. De band op de afbeelding is de 15e week van het jaar 2010 geproduceerd. Zomer- en winterbanden Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de band noteren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. 332 Slijtage en onderhoud De juiste bandenspanning (p. 334) levert een gelijkmatiger slijtage op. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen tegen te gaan kunt u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit en doe dat daarna om de 10.000 km opnieuw. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats als u niet zeker bent van de profieldiepte. Als er al een duidelijk verschil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profieldiepte) van de banden, dienen de minst versleten banden altijd op de achteras te zitten. Slippende voorwielen zijn makkelijker te corrigeren dan slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te breken met de achterkant waarbij u mogelijk de controle over de auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen. Bewaar de wielen hangend of liggend. Laat ze nooit rechtop staan. WAARSCHUWING Een beschadigde band kan voor een oncontroleerbare auto zorgen. 09 Wielen en banden • • • • • Banden - maten (p. 336) Banden - snelheidsklassen (p. 337) Banden - lastindex (p. 337) Banden - draairichting (p. 333) Banden - slijtage-indicator (p. 334) Banden - draairichting Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. N.B. 09 Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat en ook hetzelfde merk voor beide wielparen hebt. Houd de aanbevolen bandenspanning aan die in de bandenspanningstabel (p. 442) staat. Gerelateerde informatie • • • • • Banden - maten (p. 336) Banden - snelheidsklassen (p. 337) Banden - lastindex (p. 337) Banden - onderhoud (p. 332) Banden - slijtage-indicator (p. 334) G021778 Gerelateerde informatie De pijl geeft de draairichting van de band aan. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). 333 09 Wielen en banden 09 • Banden - slijtage-indicator Een slijtage-indicator toont de status van het loopvlak van de band. Banden - onderhoud (p. 332) Banden - bandenspanning Banden kunnen een verschillende bandenspanning hebben en dat wordt gemeten in de eenheid bar. Bandenspanning controleren G021829 Controleer iedere maand de bandenspanning. Slijtage-indicator. Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het profiel van de band staan. Op de zijkant van de band staan de letters TWI (Tread Wear Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk zichtbaar wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Gerelateerde informatie • • • • 334 Banden - maten (p. 336) Banden - snelheidsklassen (p. 337) Banden - lastindex (p. 337) Banden - draairichting (p. 333) 09 Wielen en banden • Bandenspanning bij gebruik van de aanbevolen bandenmaat • • • • Bandenspanningssticker ECO-bandenspanning1 Banden - lastindex (p. 337) 09 Banden - onderhoud (p. 332) Banden - slijtage-indicator (p. 334) • • Een te lage bandenspanning resulteert in een hoger brandstofverbruik, een kortere levensduur van de banden en een slechtere wegligging van de auto. Rijden met een te lage bandenspanning kan tot gevolg hebben dat de banden oververhit raken en beschadigen. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, het weggeluid en de stuureigenschappen. • In de loop van de tijd daalt de bandenspanning. Dit is een natuurlijk verschijnsel. De bandenspanning schommelt ook door de omgevingstemperatuur. G021830 N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden. Met koude banden wordt bedoeld dat de banden dezelfde temperatuur hebben als de buitentemperatuur. Na een paar kilometer rijden worden de banden warm en wordt de druk hoger. Op de sticker voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. De bandenspanning staat ook in de bandenspanningstabel, zie Banden goedgekeurde bandenspanning (p. 442). Brandstofbesparing, ECObandenspanning Voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik bij snelheden tot 160 km/h wordt de ECObandenspanning geadviseerd (zowel bij maximale als bij lichte belading), zie Banden goedgekeurde bandenspanning (p. 442). Gerelateerde informatie • • 1 Banden - maten (p. 336) Banden - snelheidsklassen (p. 337) De ECO-bandenspanning levert brandstofbesparing op. 335 09 Wielen en banden 09 Wiel- en velgmaten Banden - maten Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in de onderstaande tabel. De wielen (velgen) en banden van de auto hebben een bepaalde maat, zie het voorbeeld in de onderstaande tabel. De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat niet alle wiel- (velg-) en bandcombinaties goedgekeurd zijn. Wielen (velgen) zijn voorzien van een maataanduiding, bijvoorbeeld: 7Jx16x50. Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding: 215/55R16 97W. Velgbreedte in inch J Profiel velgrand 215 Breedte van de band (mm) 16 Velgdiameter van de band 55 50 Bolling in mm (afstand tussen de verticale aslijn door het wiel en het contactvlak met de naaf) Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) R Aanduiding voor radiaalbanden 16 Velgdiameter van de band (") Banden - maten (p. 336) 97 Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442) Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (LI) W Aanduiding van de snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (SS). (In dit geval 270 km/h.) • • 336 De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat niet alle wiel- (velg-) en bandcombinaties goedgekeurd zijn. 7 Gerelateerde informatie WAARSCHUWING Gebruik nooit 19 inch wielen op auto’s zonder de opties R-Design of Sportchassis. Het gebruik van 19 inch wielen op auto’s met een standaardchassis houdt een veiligheidsrisico in, kan chassisschade veroorzaken en leidt tot slechtere rijeigenschappen. Gerelateerde informatie • • • • • • Banden - snelheidsklassen (p. 337) Banden - lastindex (p. 337) Banden - draairichting (p. 333) Banden - onderhoud (p. 332) Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442) Wiel- en velgmaten (p. 336) 09 Wielen en banden Banden - lastindex Banden - snelheidsklassen De lastindex geeft het vermogen van een band aan om een bepaalde last te dragen. Elke band is bestand tegen een bepaalde max. snelheid en behoort daardoor tot een bepaalde snelheidsklasse (SS - Speed Symbol). Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. De minimaal toelaatbare index staat in de lastindextabel. Gerelateerde informatie • • • • Banden - maten (p. 336) Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442) Banden - snelheidsklassen (p. 337) Banden - onderhoud (p. 332) De snelheidsklasse van de banden dient minimaal overeen te komen met de topsnelheid van de auto. De laagst toegestane snelheidsklasse staat in de onderstaande snelheidsklassetabel. De enige uitzondering hierop vormen winterbanden, (p. 338)2, waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h). De gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op de banden. V 240 km/h W 270 km/h Y 300 km/h 09 WAARSCHUWING De auto moet worden uitgerust met banden die minimaal de gespecificeerde lastindex (p. 337) (LI) en snelheidsklasse (SS) hebben. Bij gebruik van banden met een te lage lastindex of snelheidsklasse kunnen de banden oververhit raken. Gerelateerde informatie • • • Banden - maten (p. 336) Banden - lastindex (p. 337) Banden - draairichting (p. 333) N.B. In de tabel staat de maximaal toegestane snelheid. 2 Q 160 km/h (alleen voor winterbanden) T 190 km/h H 210 km/h Onder winterbanden worden zowel banden met als zonder ‘spikes’ verstaan. 337 09 Wielen en banden 09 Wielbouten Winterbanden Sneeuwkettingen gebruiken De wielen zitten op de naaf vast met wielbouten die in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar zijn. Winterbanden zijn banden die aan de winterse toestand van de weg zijn aangepast. Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving). Rijd nooit sneller dan 50 km/h met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. BELANGRIJK U dient de wielbouten aan te halen met 140 Nm. Als u ze te strak aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. Afsluitbare wielbouten* Afsluitbare wielbouten* zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. Gerelateerde informatie • Wiel- en velgmaten (p. 336) Winterbanden Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winterbanden op alle vier de wielen. Banden met ‘spikes’ Winterbanden met ‘spikes’ moeten de eerste 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat de ‘spikes’ hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de ‘spikes’ langer mee. N.B. De wettelijke voorschriften voor het gebruik van banden met spikes verschillen per land. Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm voor winterbanden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de banden velgafmetingen. Bij twijfel adviseert Volvo u een erkende Volvo-werkplaats om advies te vragen. Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige schade aan de auto veroorzaken en aanleiding geven tot een ongeluk. Volvo adviseert u om met een Volvo-dealer te overleggen over welke velg en welk type band het best geschikt zijn. Profieldiepte 338 WAARSCHUWING N.B. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 339) 09 Wielen en banden Wielen verwisselen - wielen verwijderen De wielen van de auto kunnen worden verwisseld door bijvoorbeeld winterwielen/winterbanden. Reservewiel* Het optionele reservewiel is leverbaar in twee verschillende uitvoeringen: voor opslag in een opbergzak of voor plaatsing onder de laadvloer. De volgende instructies gelden alleen voor reservewielen die bij wijze van extra bij de auto zijn gekocht. Als de auto niet is uitgerust met een reservewiel - zie de informatie over de noodreparatieset voor banden (TMK) (p. 352). Een compact reservewiel (Temporary Spare) is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en dient dan ook zo spoedig mogelijk door een normaal wiel te worden vervangen. Het rijgedrag van de auto kan zich wijzigen bij het gebruik van een compact reservewiel. Het compacte reservewiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodemspeling verandert er daarom door. Wees voorzichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat. Als het reservewiel op de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwkettingen omleggen. Bij vierwielaangedreven auto’s is de achterwielaandrijving uit te schakelen. Het reservewiel mag niet worden gerepareerd. 09 In de bandenspanningstabel (p. 442) staat de juiste bandenspanning voor het reservewiel. BELANGRIJK • Rijd met een reservewiel op de auto nooit sneller dan 80 km/u. • Er mag nooit met de auto worden gereden als deze van meer dan één reservewiel van het type ‘Temporary Spare’ is voorzien. Het reservewiel ligt met de buitenkant omlaag in de ruimte voor het reservewiel. Dezelfde doorloopbout waarmee het blok schuimrubber vastzitten houdt ook het reservewiel in positie. Het blok schuimrubber bevat al het gereedschap. Het reservewiel wordt aangeleverd in een zak die op de laadvloer van de kofferbak moet worden bewaard en met riemen worden bevestigd. Auto’s met twee verankeringsogen. Draai de handgreep van de reservewielzak naar de achterbank toe. Bevestig de haken van de vastgenaaide spanbanden in de verankeringsogen. Bevestig de lange band in een van de verankeringsogen, leid de band rond het reservewiel en door de onderste handgreep. Zet de korte spanband vast op de lange. Bevestig deze in het andere verankeringsoog en trek aan. Reservewiel onder laadvloer erbij nemen 1. Klap de vloer in de bagageruimte omhoog. 2. Draai de bevestigingsbout los. 3. Til het blok schuimrubber met het gereedschap erin uit de auto. 4. Til het reservewiel uit de auto. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 339 09 Wielen en banden 09 || Reservewiel in opbergzak erbij nemen. 1. Haal de spanbanden los, til het reservewiel uit de kofferbak en haal het uit de reservewielzak. 2. Klap de vloer in de bagageruimte omhoog. 3. Til het gereedschap en de krik uit het blok schuimrubber. Verwijderen Zet een gevarendriehoek (p. 343) op, als u een wiel moet verwisselen langs een drukke weg. Zorg ervoor dat de auto en de krik* op een stevige en horizontale ondergrond staan. 1. Haal de parkeerrem (p. 304) aan en schakel de achteruitversnelling in of zet de keuzehendel in stand P, als de auto een automatische versnellingsbak heeft. 340 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Controleer of de krik intact is, goed gesmeerde schroefdraadwindingen heeft en vrij van vuil is. N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven op de kriksticker. Op de sticker staat tevens de maximale hefcapaciteit bij de vermelde minimale hefhoogte. 2. Neem de krik*, de wielsleutel*, het demontagegereedschap voor de wieldop* en voor de kunststof boutafdekkingen erbij die in het blok schuimrubber liggen. Bij gebruik van een andere krik, zie Auto opnemen (p. 369). Demontagegereedschap voor kunststof boutafdekkingen. 3. Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld grote houten blokken of grote stenen. 09 Wielen en banden 4. Auto’s met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Haak het demontagegereedschap in dat geval vast de volledige wieldoppen om ze vervolgens los te trekken. De wieldoppen zijn ook met de hand in één snelle beweging los te trekken. 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel* vast, zoals hieronder afgebeeld. WAARSCHUWING 09 Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. 8. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Bij elk steunpunt zit een uitsparing in de kunststof afdekking. Draai de voet van de krik met de slinger zo ver omlaag dat de voet plat tegen de grond aankomt. BELANGRIJK Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel te worden gedraaid. 6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met het demontagegereedschap. 7. Draai de wielbouten ½–1 slag linksom los met de wielsleutel. BELANGRIJK De ondergrond dient vast en egaal te zijn en niet te hellen. 9. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielbouten en til het wiel eraf. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 341 09 Wielen en banden 09 || WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze op een krik staat. Laat nooit passagiers in de auto zitten als deze op een krik staat. Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg moeten eventuele passagiers op een veilige plek gaan staan. Gerelateerde informatie • • • • Wielen verwisselen - monteren (p. 342) Wielen verwisselen - monteren N.B. Het is belangrijk dat het wiel op de juiste manier gemonteerd wordt. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Aanbrengen 1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en de naaf. 2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten stevig aan. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. N.B. De ventieluitsparing in de wieldop bij het monteren aanbrengen over het ventiel in de velg. Krik* (p. 344) Gevarendriehoek (p. 343) Wielbouten (p. 338) N.B. 4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielbouten stevig aanhaalt. Haal aan met 140 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. 5. Plaats een volledige wieldop terug (indien aanwezig). 342 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De normale krik van de auto is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band, monteren van winterbanden/ zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 339) • Krik* (p. 344) 09 Wielen en banden • • Gevarendriehoek (p. 343) Gevarendriehoek Wielbouten (p. 338) De gevarendriehoek wordt gebruikt om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen voor een stilstaande auto. 09 Opbergen en uitklappen De gevarendriehoek is met twee clips aan de binnenkant van het kofferdeksel bevestigd. Haal de houder met de gevarendriehoek los door de twee kliksluitingen naar buiten te trekken. Neem de gevarendriehoek uit de houder, klap de driehoek uit en bevestig de twee losse zijden aan elkaar. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de kofferbak vastzit. 343 09 Wielen en banden 09 Gereedschap Krik* In de auto is onder meer een sleepoog, krik* en een wielsleutel* aanwezig. Er wordt een krik gebruikt om de auto op te nemen, bijvoorbeeld bij het verwisselen van banden. Gebruik de originele krik alleen voor het verwisselen van het reservewiel. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. Gereedschap, terugplaatsen Onder de vloer in de bagageruimte vindt u het sleepoog van de auto, de krik* en de wielsleutel*. Er is tevens ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. Gerelateerde informatie • • • • • 344 Noodreparatieset voor banden (p. 352) Sleepoog (p. 328) Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 339) Wielbouten (p. 338) Krik* (p. 344) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Plaats het gereedschap en de krik* na gebruik op de juiste manier terug. De krik past alleen als deze tot in de juiste stand omlaaggedraaid wordt. BELANGRIJK Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor bestemde plaats in de bagageruimte wanneer u ze niet nodig hebt. Gerelateerde informatie • • Gevarendriehoek (p. 343) Noodreparatieset voor banden (p. 352) 09 Wielen en banden EHBO-set* Bandenspanningscontrolesysteem*3 • De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen van eerste hulp. Het bandenspanningscontrolesysteem waarschuwt u, wanneer de bandenspanning in één of meer banden te laag is. Op bepaalde markten is een bandenspanningscontrolesysteem wettelijk verplicht. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - bij een lage bandenspanning (p. 350) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - activeren/deactiveren (p. 348) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - adviezen (p. 349) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - runflat-banden* (p. 349) Er zijn twee soorten bandenspanningscontrolesystemen: TPMS (Tyre Pressure Monitoring System) en TM (Tyre Monitor). Open bij twijfel over het systeem dat op uw auto het menusysteem MY CAR en blader naar de Instellingen van de auto: In de kofferbak ligt een EHBO-set. • Het menu Bandenspanning verschijnt als uw auto is uitgerust met TPMS, zie Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - algemeen (p. 346) • Het menu Bandmonitoring verschijnt als uw auto is uitgerust met TM, zie Bandenspanningscontrolesysteem (TM)* (p. 350). 09 Ook mét dit systeem moet u het normale onderhoud aan de banden blijven plegen. Gerelateerde informatie 3 • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - algemeen (p. 346) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - aanpassen (herkalibreren) (p. 347) Standaard op bepaalde markten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 345 09 Wielen en banden 09 Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*10 - algemeen Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)* waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. Het bandenspanningscontrolesysteem maakt gebruik van sensoren in de ventielen van de banden. Bij snelheden van ca. 30 km/h controleert het systeem de bandenspanning. Bij een te lage spanning gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een van de volgende meldingen: linksacht. • Bandensp.systeem Service vereist Zowel originele fabrieksbanden als naderhand gemonteerde banden zijn te voorzien van ventielen met TPMS-sensoren. Bij gebruik van wielen zonder TPMS-sensor of een kapotte sensor, verschijnt de melding Bandensp.systeem Service vereist. Controleer het systeem altijd na het verwisselen van wielen om er zeker van te zijn dat de vervangende wielen compatibel zijn met het systeem. • Bandenspanning laag Controleer Voor informatie over de juiste bandenspanning, zie Banden - bandenspanning (p. 334). • Bandenspanning laag Controleer Ook mét dit systeem moet u het normale onderhoud aan de banden blijven plegen. band rechtsvoor band linksvoor • Bandenspanning laag Controleer band rechtsachter • Bandenspanning laag Controleer band linksachter • Band moet worden opgepompt Contr. rechtsvoor • Band moet worden opgepompt Contr. linksvoor • Band moet worden opgepompt Contr. rechtsacht. 10 346 • Band moet worden opgepompt Contr. Standaard op bepaalde markten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. BELANGRIJK Als er een storing optreedt in het TPMS, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel eerst ca. 1 minuut lang knipperen waarna het continu blijft branden. Er verschijnt tevens een melding op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - aanpassen (herkalibreren) (p. 347) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - bij een lage bandenspanning (p. 350) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - activeren/deactiveren (p. 348) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - adviezen (p. 349) • Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)* - runflat-banden* (p. 349) 09 Wielen en banden Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*16 - aanpassen (herkalibreren) Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)* waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. Om de aanbevolen bandenspanning (p. 334) van Volvo aan te kunnen houden is het mogelijk het TPMS bij te stellen, bijvoorbeeld bij een zware belading. N.B. De auto moet stilstaan bij het starten van de kalibratie. U verricht instellingen met de knoppen op de middenconsole, zie MY CAR (p. 109). 1. Pomp de banden op tot de gewenste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker die op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) zit. 2. Start de motor. 3. Open het menusysteem MY CAR om naar de menu’s voor bandenspanning te gaan. 5. Rijd ten minste 10 minuten op een snelheid van 30 km/h of hoger. > Op uw teken vindt automatisch kalibratie plaats. Het systeem geeft geen bevestiging na afloop van de kalibratie. De nieuwe referentiewaarden zijn van kracht, totdat u de stappen 1–5 herhaalt. Gerelateerde informatie • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) • Banden - bandenspanning (p. 334) Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*18 - status 09 Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)* waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. Status systeem en banden De status van het systeem en de banden zijn te controleren, zie MY CAR (p. 109). 1. Kies het menusysteem MY CAR om de menu’s voor bandenspanningscontrole te openen. 2. Kies Bandenspanning. De status wordt voor alle banden afzonderlijk aangegeven met een bepaalde kleur: • Alle wielen groen: het systeem werkt naar behoren en voor alle banden ligt de actuele bandenspanning iets boven het aanbevolen niveau. • Eén oranje wiel: de bandenspanning van het desbetreffende wiel is te gering. • Eén rood wiel: de bandenspanning van het desbetreffende wiel is veel te laag. • Alle wielen grijs: het systeem is op dit moment niet beschikbaar. Om het systeem weer te activeren moet u mogelijk 4. Kies Stel bandenspan. af en druk op OK. 16 18 Standaard op bepaalde markten. Standaard op bepaalde markten. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 347 09 Wielen en banden 09 || enkele minuten in de auto rijden op een snelheid hoger dan 30 km/h. • Alle wielen grijs in combinatie met de melding Bandensp.systeem Service vereist: er is een storing opgetreden in het systeem. Neem contact op met een Volvo-dealer of -werkplaats. N.B. • Waarschuwingsmeldingen verwijderen Als er een bandenspanningsmelding is verschenen en het waarschuwingslampje voor TPMS brandt: 1. Controleer met een manometer de bandenspanning in de aangegeven band(en). 2. Pomp de band(en) op tot de juiste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). • 3. Om de waarschuwingsmelding te verwijderen moet u soms enkele minuten in de auto rijden op een snelheid hoger dan 30 km/h. In dat geval dooft het waarschuwingslampje voor TPMS ook. 19 20 348 Standaard op bepaalde markten. Alleen op bepaalde markten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Het TPMS hanteert een zogeheten spanningswaarde die gecorrigeerd wordt op basis van de banden- en buitentemperatuur. Dit betekent dat de bandenspanning iets kan afwijken van de aanbevolen spanningswaarden die staan aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). Het is mogelijk dat u de banden tot een iets hogere waarde moet oppompen om de melding voor een lage bandenspanning te laten verdwijnen. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. WAARSCHUWING • Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*19 - activeren/deactiveren Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)* waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. N.B. De auto moet stilstaan bij het activeren/ deactiveren van het bandenspanningscontrolesysteem. U verricht instellingen met de knoppen op de middenconsole, zie MY CAR (p. 109). 1. Start de motor. 2. Open het menusysteem MY CAR om naar de menu’s voor bandenspanning te gaan. 3. Kies Bandenspanning en druk op OK. > Bij het activeren van het systeem verschijnt een X op het informatiedisplay. Het verdwijnt als u het systeem deactiveert20. Gerelateerde informatie • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) 09 Wielen en banden Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*22 - adviezen WAARSCHUWING Houd bij het oppompen van een band met TMPS het mondstuk recht tegen het ventiel aan om het ventiel niet te beschadigen. Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)* waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is. • Volvo adviseert TPMS-sensoren te laten monteren op alle wielen (zomer- en winterbanden) van de auto. • Volvo raadt het af sensoren van het ene wiel over te zetten op een ander wiel. • Het reservewiel is niet voorzien van een TMPS-sensor. • Bij gebruik van een reservewiel of ander wiel zonder TPMS-sensor verschijnt de foutmelding Bandensp.systeem Service vereist op het instrumentenpaneel. • Bij aanpassing van een van de wielen of verhuizing van de TPMS-sensor naar een ander wiel moeten afdichting, moer en ventielinzetstuk worden vervangen. • Bij montage van een TPMS-sensor moet de auto minstens 15 minuten hebben stilgestaan, omdat anders een foutmelding op het instrumentenpaneel verschijnt. 22 24 N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. N.B. Als u een andere bandenmaat wilt monteren, moet het TPMS geherconfigureerd wordt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. Gerelateerde informatie • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*24 - runflat-banden* 09 Als er zogeheten runflat-banden (SST-banden, Self Supporting run flat Tires)* op de auto zitten, hebt u ook TPMS (p. 345). Dergelijke banden zijn voorzien van een speciaal verstevigde zijwand, zodat u ook als de lucht geheel of gedeeltelijk uit de band ontsnapt is, enige tijd kunt blijven rijden. Deze banden zijn op speciale velgen gemonteerd. (Om dergelijke velgen kunnen ook standaardbanden worden gelegd.) Als de bandenspanning van een SST-band daalt, gaat het oranje TPMS-lampje op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het informatiedisplay. Houd in dat geval een snelheid van maximaal 80 km/h aan en laat de band zo spoedig mogelijk vervangen. Rijd voorzichtig omdat het niet altijd duidelijk is welke band er lek is. Controleer altijd alle vier de banden om na te gaan welke band er moet worden vervangen. Standaard op bepaalde markten. Standaard op bepaalde markten. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 349 09 Wielen en banden 09 || WAARSCHUWING Laat de montage van SST-banden over aan de vakman. Gebruik SST-banden alleen in combinatie met TPMS. Rijd niet sneller dan 80 km/h, nadat er een waarschuwingsmelding voor een lage bandenspanning is verschenen. Vervang de lekke band na maximaal 80 kilometer rijden. Rijd voorzichtig en vermijd snelle afremmanoeuvres of scherpe bochten. Vervang een SST-band bij beschadiging of lekkage. Gerelateerde informatie • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) Bandenspanningscontrolesysteem (TPMS)*26 - bij een lage bandenspanning Het bandenspanningscontrolesysteem TPMS (Tyre Pressure Monitoring System)27 waarschuwt u, wanneer de spanning in één of meer banden te laag is en om welke band het gaat. Het lampje brandt de eerste indicatie met een oranje licht: stop dan onmiddellijk en controleer de bandenspanning. Wanneer het lampje met een rood licht brandt, moet u onmiddellijk stoppen en de bandenspanning corrigeren. Als op het display de melding verschijnt dat de bandenspanning laag is: 350 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Meldingen Bij een te lage bandenspanning gaat het waarschuwingslampje ( ) op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een van de volgende meldingen: • Bandenspanning laag Controleer 2. Pomp de band(en) tot de juiste spanning op. • Bandenspanning laag Controleer 3. Rijd ten minste enkele minuten in de auto op een snelheid van 30 km/h of hoger en ga na of de melding verdwijnt. • Bandenspanning laag Controleer • Standaard op bepaalde markten. Optie op bepaalde markten. Standaard op bepaalde markten. Het TM (Tyre Monitor)-systeem bepaalt aan de hand van de draaisnelheid van de banden of de bandenspanning in orde is. Bij een te geringe spanning verandert de diameter en daarmee ook de draaisnelheid van de band. Aan de hand van onderlinge vergelijkingen kan het systeem vaststellen of de spanning in een of meer banden te gering is. 1. Controleer de bandenspanning van de desbetreffende band. Gerelateerde informatie 26 27 29 Bandenspanningscontrolesysteem (TM)*29 Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) band rechtsvoor band linksvoor band rechtsachter • Bandenspanning laag Controleer band linksachter • Bandenspanning laag Controleer banden • Bandensp.systeem Service vereist 09 Wielen en banden BELANGRIJK Als er een storing optreedt in het TM, gaat het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel eerst ca. 1 minuut lang knipperen waarna het continu blijft branden. Er verschijnt tevens een melding op het instrumentenpaneel. Ook mét dit systeem moet u het normale onderhoud aan de banden blijven plegen. TM herkalibreren TM kan alleen correct werken, wanneer er een referentiewaarde voor de bandenspanning is vastgesteld. Dit moet na iedere bandenwissel of wijziging in de bandenspanning gebeuren. Herkalibreren U verricht instellingen met de knoppen op de middenconsole, zie MY CAR (p. 109). 4. Kies Stel bandenspan. af en druk op OK. 5. Start de auto en maak een rit. > Tijdens de rit vindt de herkalibratie plaats die op ieder gewenst moment kan worden afgebroken. Wordt de motor afgezet tijdens een lopende herkalibratie, wordt deze tijdens een volgende rit voortgezet. Het TM is daarmee geherkalibreerd waarna de nieuwe referentiewaarde van kracht is, totdat u de stappen 1–5 herhaalt. N.B. Let erop dat u het TM na iedere bandenwissel of aanpassing van de bandenspanning moet herprogrammeren. Als er geen nieuwe referentiewaarden worden opgeslagen, kan het systeem niet goed werken. 1. Schakel het contact uit. 2. Pomp de band(en) op tot de gewenste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker die op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) zit en kies de sleutelstand II, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). 3. Kies het menusysteem MY CAR om de menu’s voor bandenspanningscontrole te openen. Status systeem en banden 1. Kies het menusysteem MY CAR om de menu’s voor bandenspanningscontrole te openen. 2. Kies Bandmonitoring. De status wordt voor alle banden afzonderlijk aangegeven met een bepaalde kleur: • Alle wielen groen: het systeem werkt naar behoren en voor alle banden ligt de actuele bandenspanning iets boven het aanbevolen niveau. • Eén oranje wiel: de bandenspanning van het desbetreffende wiel is te gering. • Alle wielen oranje: de bandenspanning van twee of meer wielen is te gering. • Alle wielen grijs: het systeem is op dit moment niet beschikbaar. Om het systeem weer te activeren moet u mogelijk enkele minuten in de auto rijden op een snelheid hoger dan 30 km/h. • Alle wielen grijs in combinatie met de melding Bandensp.systeem Service vereist: er is een storing opgetreden in het systeem. Neem contact op met een Volvo-dealer of -werkplaats. N.B. • • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. 09 De status van het systeem en de banden zijn te controleren, zie MY CAR (p. 109). Waarschuwingsmeldingen verwijderen Als er een bandenspanningsmelding is verschenen en het waarschuwingslampje voor TM brandt: }} 351 09 Wielen en banden 09 1. Controleer met een manometer de bandenspanning in de aangegeven band(en). 2. Pomp de band(en) op tot de juiste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). 3. Herkalibreer het TM-systeem. N.B. • • 352 Het TM hanteert een zogeheten spanningswaarde die gecorrigeerd is op basis van de banden- en buitentemperatuur. Dit betekent dat de bandenspanning iets kan afwijken van de aanbevolen spanningswaarden die staan aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). Het is mogelijk dat u de banden tot een iets hogere waarde moet oppompen om de melding voor een lage bandenspanning te laten verdwijnen. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. WAARSCHUWING • Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. Noodreparatieset voor banden U gebruikt de noodreparatieset voor banden (TMK - Temporary Mobility Kit) om tijdelijk een gat te dichten en om de bandenspanning (p. 442) te controleren en aan te passen. De noodreparatieset voor banden (p. 354) bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. Het afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voeren. De fles met het afdichtmiddel moet worden vervangen voordat de houdbaarheidsdatum is verstreken en tevens na het gebruik. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het repareren van banden met een lek in het loopvlak. De noodreparatieset voor banden leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Probeer geen banden met de noodreparatieset voor banden af te dichten die grote groeven, scheuren en dergelijke vertonen. Sluit een compressor aan op een van de 12V-aansluitingen in de auto. Gebruik de elektrische aansluiting die het dichtst bij de lekke band zit. 09 Wielen en banden BELANGRIJK Als de compressor is aangesloten op een van de beide 12V-aansluitingen van de tunnelconsole, mag er op de andere aansluiting geen stroomverbruiker zijn aangesloten. N.B. Noodreparatieset voor banden positie BELANGRIJK 09 Als de compressor voor bandenreparatie is aangesloten op een van de beide aansluitingen (p. 149) in de tunnelconsole, mag er op de andere aansluiting geen stroomverbruiker zijn aangesloten. U gebruikt de noodreparatieset voor banden (TMK - Temporary Mobility Kit) om een gat te dichten en om de bandenspanning (p. 442) te controleren en aan te passen. Locatie noodreparatieset voor banden N.B. De compressor voor provisorische bandenreparatie is door Volvo getest en goedgekeurd. De compressor voor provisorische bandenreparatie is door Volvo getest en goedgekeurd. Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden - bediening (p. 354) • Noodreparatieset voor banden - overzicht (p. 354) • Noodreparatieset voor banden - reparatieresultaat controleren (p. 356) • Noodreparatieset voor banden - afdichtmiddel (p. 358) • Noodreparatieset voor banden - overzicht (p. 354) • Noodreparatieset voor banden (p. 352) • Gereedschap (p. 344) De noodreparatieset voor banden zit onder de vloer in de kofferbak. Zet een gevarendriehoek (p. 343) op bij het afdichten van een band langs een drukke weg. N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het repareren van banden met een lek in het loopvlak. 353 09 Wielen en banden 09 Noodreparatieset voor banden overzicht U gebruikt de noodreparatieset voor banden (TMK - Temporary Mobility Kit) om tijdelijk een gat te dichten en om de bandenspanning (p. 442) te controleren en aan te passen. Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden - positie (p. 353) • Noodreparatieset voor banden - afdichtmiddel (p. 358) • Noodreparatieset voor banden (p. 352) Noodreparatieset voor banden bediening U gebruikt de noodreparatieset voor banden (TMK - Temporary Mobility Kit) om tijdelijk een gat te dichten en om de bandenspanning (p. 442) te controleren en aan te passen. Noodreparatieset voor banden Sticker, toegestane maximumsnelheid Knop Kabel Bushouder (oranje deksel) Beschermdop Drukreduceerventiel Luchtslang Bus met afdichtmiddel Manometer 354 Voor informatie over de werking van de onderdelen, zie Noodreparatieset voor banden - overzicht (p. 354). 09 Wielen en banden 1. Verwijder de sticker met de toegestane maximumsnelheid (die aan de ene kant van de compressor zit) en bevestig deze op het stuurwiel. WAARSCHUWING Rijd nooit sneller dan 80 km/h, nadat u de noodreparatieset hebt gebruikt. Volvo adviseert een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken om de afgedichte band te laten controleren (maximale rijafstand 200 km). Het personeel kan bepalen of de band kan worden gerepareerd of moet worden vervangen. WAARSCHUWING Het afdichtmiddel kan de huid irriteren. Bij huidcontact het middel direct met zeep en water afspoelen. 2. Controleer of de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. N.B. 4. Draai de bus in de bushouder vast. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. 5. Sluit de slang aan tussen de compressor en het ventiel. 6. Sluit de kabel op een 12V-aansluiting aan en start de motor. N.B. Als de compressor is aangesloten op een van de beide 12V-aansluitingen van de tunnelconsole, mag er op de andere aansluiting geen stroomverbruiker zijn aangesloten. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 7. Zet de knop in stand I. 09 WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. N.B. Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar toenemen. De druk daalt echter na ca. 30 seconden. 8. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. BELANGRIJK Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. 3. Draai de oranje beschermdop los evenals de dop op de bus met afdichtmiddel. }} 355 09 Wielen en banden 09 || 9. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar te bedragen. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. 10. Schakel de compressor uit en trek de kabel los uit de 12V-aansluiting. 11. Koppel de slang los van het ventiel en plaats het ventieldopje terug. 12. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie ca. 3 km af bij een snelheid van maximaal 80 km/h, zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten. Gerelateerde informatie • • • 30 356 Noodreparatieset voor banden reparatieresultaat controleren WAARSCHUWING U gebruikt de noodreparatieset voor banden (TMK - Temporary Mobility Kit) om tijdelijk een gat te dichten en om de bandenspanning (p. 442) te controleren en aan te passen. Bandenspanning controleren Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. 3. Zorg dat de compressor uitstaat. Koppel de luchtslang en de kabel los. 1. Sluit de uitrusting opnieuw aan. Plaats het ventieldopje. 2. Lees de bandenspanning van de manometer af. • Als de spanning lager is dan 1,3 is de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. • Als de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar30, moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven in de bandenspanningstabel, zie Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442). Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. bar30, N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Volvo adviseert u het vervangen over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Noodreparatieset voor banden (p. 352) Noodreparatieset voor banden - reparatieresultaat controleren (p. 356) Noodreparatieset voor banden - overzicht (p. 354) 1 bar = 100 kPa. WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. 09 Wielen en banden U wordt geadviseerd om naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden en er de beschadigde band te laten vervangen/ repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. WAARSCHUWING De snelheid mag niet hoger dan 80 km/h zijn nadat de provisorische bandenreparatie is gebruikt. Volvo adviseert u om een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken voor een inspectie van de gerepareerde band (maximaal 200 km rijden). Het personeel kan bepalen of de band kan worden gemaakt of moet worden vervangen. Gerelateerde informatie • • • Noodreparatieset voor banden (p. 352) Noodreparatieset voor banden - bediening (p. 354) Noodreparatieset voor banden - overzicht (p. 354) Noodreparatieset voor banden banden oppompen De originele banden van de auto kunnen worden opgepompt met behulp van de compressor in de noodreparatieset voor banden (p. 354). 1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de knop in stand 0 staat en neem de kabel en de luchtslang erbij. 2. Draai het ventieldopje van het wiel los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang zo ver mogelijk op het ventiel van de band. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. BELANGRIJK 09 Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. 5. Pomp de band op tot de spanning die staat aangegeven in de bandenspanningstabel, zie Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 442). Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de kabel los. 7. Plaats het ventieldopje terug. Gerelateerde informatie • • • Noodreparatieset voor banden (p. 352) Noodreparatieset voor banden - overzicht (p. 354) Noodreparatieset voor banden - reparatieresultaat controleren (p. 356) WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 3. Sluit de kabel aan op een van de 12Vaansluitingen in de auto en start de motor. 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I te zetten. 357 09 Wielen en banden 09 Noodreparatieset voor banden afdichtmiddel De verpakking (bus) in de noodreparatieset voor banden (p. 354) bevat afdichtmiddel en is te vervangen. Vervang de bus voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is. Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA). WAARSCHUWING De bus bevat 1,2-Ethanol en natuurrubberlatex. Gevaarlijk bij inname. Kan bij huidcontact allergie veroorzaken. Contact met de huid en ogen vermijden. Buiten bereik van kinderen bewaren. Gerelateerde informatie • 358 Noodreparatieset voor banden (p. 352) 09 Wielen en banden Typegoedkeuring bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) 09 (Tyre Pressure Monitoring System)* staat in de tabel. De typegoedkeuring voor de sensoren van het bandenspanningscontrolesysteem - TPMS }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 359 09 Wielen en banden 09 || Land/regio Brazilië Oekraïne 360 09 Wielen en banden Land/regio 09 Israël }} 361 09 Wielen en banden 09 || Verklaring van overeenstemming (Declaration of Conformity) Land/regio Landen binnen de EU: Exportland: Duitsland Producent: Continental Automotive GmbH Type uitrusting: TPMS-eenheid Tsjechië: 362 Continental tímto prohlašuje, že tento Radio Transmitter je ve shodě se základními požadavky a dalšími příslušnými ustanoveními směrnice 1999/5/ES. 09 Wielen en banden 09 Land/regio Denemarken: Undertegnede Continental erklærer herved, at følgende udstyr Radio Transmitter overholder de væsentlige krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. Duitsland: Hiermit erklärt Continental, dass sich das Gerät Radio Transmitter in Übereinstimmung mit den grundlegenden Anforderungen und den übrigen einschlägigen Bestimmungen der Richtlinie 1999/5/EG befindet. Estland: Käesolevaga kinnitab Continental seadme Radio Transmitter vastavust direktiivi 1999/5/EÜ põhinõuetele ja nimetatud direktiivist tulenevatele teistele asjakohastele sätetele. Groot-Brittannië: Hereby, Continental declares that this Radio Transmitter is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. Spanje: Por medio de la presente Continental declara que el Radio Transmitter cumple con los requisitos esenciales y cualesquiera otras disposiciones aplicables o exigibles de la Directiva 1999/5/CE. Griekenland: ΜΕ ΗΝ ΠΑΡΟ ΣΑ Continental ΗΛΩΝΕ Ο Radio Transmitter Σ ΜΜΟΡΦΩΝΕ Α ΠΡΟΣ Σ ΛΟ ΠΕΣ ΣΧΕ ΕΣ Α ΑΞΕ Σ ΗΣ Ο Η ΑΣ 1999/5/Ε . Frankrijk: Par la présente Continental déclare que l'appareil Radio Transmitter est conforme aux exigences essentielles et aux autres dispositions pertinentes de la directive 1999/5/CE. Italië: Con la presente Continental dichiara che questo Radio Transmitter è conforme ai requisiti essenziali ed alle altre disposizioni pertinenti stabilite dalla direttiva 1999/5/CE. Letland: Ar šo Continental deklarē, ka Radio Transmitter atbilst Direktīvas 1999/5/EK būtiskajām prasībām un citiem ar to saistītajiem noteikumiem. Litouwen: Šiuo Continental deklaruoja, kad šis Radio Transmitter atitinka esminius reikalavimus ir kitas 1999/5/EB Direktyvos nuostatas. Nederland: Hierbij verklaart Continental dat het toestel Radio Transmitter in overeenstemming is met de essentiële eisen en de andere relevante bepalingen van richtlijn 1999/5/EG. Malta: Hawnhekk, Continental, jiddikjara li dan Radio Transmitter jikkonforma mal-ħtiġijiet essenzjali u ma provvedimenti oħrajn relevanti li hemm fid-Dirrettiva 1999/5/EC. Σ Ο Σ Ω Ε Σ ΑΠΑ ΗΣΕ Σ Α }} 363 09 Wielen en banden 09 || Land/regio Hongarije: Alulírott, Continental nyilatkozom, hogy a Radio Transmitter megfelel a vonatkozó alapvetõ követelményeknek és az 1999/5/EC irányelv egyéb elõírásainak. Polen: Niniejszym Continental oświadcza, że Radio Transmitter jest zgodny z zasadniczymi wymogami oraz pozostałymi stosownymi postanowieniami Dyrektywy 1999/5/EC. Portugal: Continental declara que este Radio Transmitter está conforme com os requisitos essenciais e outras disposições da Directiva 1999/5/CE. Slovenië: Continental izjavlja, da je ta Radio Transmitter v skladu z bistvenimi zahtevami in ostalimi relevantnimi določili direktive 1999/5/ES. Slowakije: Continental týmto vyhlasuje, že Radio Transmitter spĺňa základné požiadavky a všetky príslušné ustanovenia Smernice 1999/5/ES. Finland: Continental vakuuttaa täten että Radio Transmitter tyyppinen laite on direktiivin 1999/5/EY oleellisten vaatimusten ja sitä koskevien direktiivin muiden ehtojen mukainen. Zweden: Härmed intygar Continental att denna Radio Transmitter står I överensstämmelse med de väsentliga egenskapskrav och övriga relevanta bestämmelser som framgår av direktiv 1999/5/EG. IJsland: Hér með lýsir Continental yfir því að Radio Transmitter er í samræmi við grunnkröfur og aðrar kröfur, sem gerðar eru í tilskipun 1999/5/EC. Noorwegen: Continental erklærer herved at utstyret Radio Transmitter er i samsvar med de grunnleggende krav og øvrige relevante krav i direktiv 1999/5/EF. Gerelateerde informatie • 364 Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 345) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. ONDERHOUD EN SERVICE 10 Onderhoud en service Serviceprogramma van Volvo 10 Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. BELANGRIJK Om de garantie van Volvo te laten gelden, moet u het Service- en garantieboekje controleren en volgen. Gerelateerde informatie • Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen (p. 381) Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie*1 3. Geef de Volvo-dealer van uw keuze aan voor service en reparatie. Informatie over geplande afspraken voor service en reparatie bekijken vanuit een auto met internetverbinding. 4. Geef uw communicatievoorkeur aan (sms of telefoon). Eventuele boekingsgegevens worden altijd naar de auto gestuurd en per e-mail toegezonden. Deze dienst vormt een handige manier om rechtstreeks vanuit de auto een afspraak voor service of reparatie te maken. De autogegevens worden doorgestuurd naar uw dealer ter voorbereiding op het werkplaatsbezoek. De dealer neemt contact met u op om een afspraak te plannen. Op bepaalde markten herinnert het systeem u tijdig aan geplande afspraken en het navigatiesysteem2 kan bovendien in routebegeleiding naar de werkplaats voorzien. 366 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Om boekingsinformatie te kunnen uitwisselen vanuit de auto, moet de auto internetverbinding hebben, zie het supplement bij Sensus Infotainment voor informatie over het tot stand brengen van een internetverbinding. • Omdat de boekingsinformatie via uw eigen mobiele abonnement wordt verzonden, krijgt u de vraag te zien of u informatie wenst te versturen. De vraag wordt eenmaal gesteld, waarna het gegeven antwoord een bepaalde tijd geldt voor de gekozen aansluiting. • Om de dienst te kunnen gebruiken en systeemcommunicatie mogelijk te maken via het beeldscherm in de auto moet u meldingen/pop-ups goedkeuren. Druk in de normaalweergave van de bron MY CAR op OK/MENU en daarna op Service & reparatie Berichten weergeven. Volvo ID en My Profile • • Registreer een Volvo ID. Voor meer informatie over het aanmaken van een Volvo ID, zie Volvo ID (p. 21). Log in op de internetportal My Volvo, ga naar My Profile en doe het volgende: 2. Controleer of uw contactgegevens kloppen. Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor Sensus Navigation. • Voordat de dienst te gebruiken is 1. Controleer of de auto gekoppeld is aan My Profile. 1 2 Voorwaarden voor het maken van afspraken vanuit de auto 10 Onderhoud en service Dienst gebruiken Alle menu’s en instellingen zijn vanuit de normaalweergave in MY CAR te bereiken door OK/MENU in te drukken gevolgd door Service & reparatie. Wanneer het tijd is voor service en in sommige gevallen ook wanneer de auto aan reparatie toe is, wordt dat aangegeven via een melding op het instrumentenpaneel (p. 61) en via een pop-upmenu op het beeldscherm. Het servicelampje en de servicemelding op het instrumentenpaneel doven. • Nee - Er verschijnen geen pop-upmeldin- gen meer op het beeldscherm. De melding op het instrumentenpaneel blijft staan. Na dit alternatief is het nog altijd mogelijk om vanuit de auto handmatig een nieuw boekingsverzoek te starten, zie onder. • Uitstellen - Het pop-upmenu verschijnt de volgende keer dat u de auto start opnieuw. Handmatig afspraak maken voor servicebeurt en reparatie1 1. Druk op de MY CAR-knop op de middenconsole en kies Service & reparatie Dealerinformatie Verzoek service of reparatie. > De autogegevens worden automatisch doorgestuurd naar uw dealer. Servicemelding op beeldscherm. 2. De dealer stuurt een boekingsvoorstel naar de auto. Betekenis van de alternatieven in het popupmenu op het beeldscherm: 3. Accepteer het boekingsvoorstel of vraag een nieuw aan. • Ja - Er wordt een boekingsverzoek naar Wanneer u het boekingsvoorstel accepteert, wordt de boekingsinformatie in de auto opgeslagen, zie Mijn afspraken. De communicatie tussen u en de auto verloopt automatisch middels boekingsherinneringen op het beeld- uw dealer verstuurd, die contact met u opneemt en u een boekingsvoorstel doet. 1 Geldt voor bepaalde markten. scherm en routebegeleiding naar de geboekte werkplaats. U kunt een werkplaatsbezoek ook inplannen via My Volvo. Open Mijn afspraken en kies voor actualiseren om alle afspraken van My Volvo te zien. 10 Mijn afspraken1 Toon boekingsinformatie op het beeldscherm van de auto. Accepteer het boekingsvoorstel of vraag een nieuw aan. – Kies Service & reparatie afspraken. Mijn Dealer bellen1 Via een telefoon met Bluetooth® handsfree die aan de auto gekoppeld is, kunt u uw dealer bellen. Voor aansluiting van de telefoon, zie het Sensus Infotainment-supplement. – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Dealer bellen. }} 367 10 Onderhoud en service || Navigatiesysteem gebruiken1, 2 Geef uw werkplaats als bestemming of deelbestemming aan voor het navigatiesysteem. 10 – – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Eén bestemming inst.. Kies Service & reparatie Dealerinformatie Toevoegen als tussenbestemming. Autogegevens versturen1 De autogegevens worden verstuurd naar de centrale Volvo-database (niet naar dealers). Volvo-dealers kunnen de autogegevens vervolgens opvragen aan de hand van het identificatienummer van de auto (VIN3). U vindt het nummer in het Service- en garantieboekje van de auto en in de linker onderhoek van de voorruit. – Kies Service & reparatie Autogegevens versturen. Boekingsinformatie en autogegevens Bij het maken van een afspraak voor een servicebeurt vanuit uw auto worden boekingsinformatie en autogegevens verzonden. De verzonden autogegevens bieden informatie over het volgende: 1 2 3 368 Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor Sensus Navigation. Vehicle Identification Number • • • • • • Servicebehoefte. Functiestatus. Vloeistofpeilen. Kilometerstand (afstand). Identificatienummer van de auto (VIN3). Softwareversie van de auto. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 21) 10 Onderhoud en service Auto opnemen Bij het opnemen van de auto is het belangrijk dat u de krik of de dragerarmen onder de voorziene steunpunten in het onderstel van de auto aanbrengt. 10 N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een andere krik dan door Volvo geadviseerd de aanwijzingen die bij deze krik werden geleverd. }} 369 10 Onderhoud en service || 10 Kriksteunpunten (pijlen) voor de krik van de auto en de hefpunten (rood gemarkeerd). Als u de auto aan de voorkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de vier hefpunten zetten die verder naar binnen onder de auto zitten. Als u de auto aan de achterkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de hefpunten zetten. Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen. Als u de auto opneemt op een tweekoloms hefbrug, kunt u de voorste en achterste dragerarmen onder de buitenste hefpunten (kriksteunpunten) zetten. Aan de voorkant kunt u daarvoor ook de binnenste hefpunten gebruiken. 370 Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 339) 10 Onderhoud en service Motorkap - openen en sluiten Haal de borghaak naar links om de motorkap te openen. (De borghaak zit tussen de koplamp en de grille zoals afgebeeld.) De motorkap is te openen, wanneer u de handgreep in de passagiersruimte rechtsom hebt gedraaid en de pal bij de grille naar links hebt gehaald. WAARSCHUWING Motorruimte - overzicht Het overzicht toont de normale controlepunten. Motorruimte 4-cil. 2.0 l4 10 Controleer of de motorkap bij sluiten goed vergrendelt. Gerelateerde informatie • • Motorruimte - controle (p. 373) Motorruimte - overzicht (p. 371) De handgreep voor ontgrendeling van de motorkap zit altijd aan de linkerzijde. Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er anders uitzien. Motorolie bijvullen Expansiereservoir voor koelsysteem Radiateur Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (aan bestuurderszijde) Draai de handgreep ca. 20–25 graden rechtsom. Het is duidelijk te horen dat vergrendeling wordt opgeheven. Startaccu Relais- en zekeringenkastje Vulopening voor sproeiervloeistof Luchtfilter 4 Geldt niet voor motor B4204T7 - zie de volgende rubriek "Motorruimte behalve 4-cil. 2.0 l". }} 371 10 Onderhoud en service || WAARSCHUWING Vulopening voor sproeiervloeistof Motorruimte, behalve 4-cil. 2.0 l5 Luchtfilter De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd het elektrische systeem van de auto altijd in sleutelstand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). 10 WAARSCHUWING De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd het elektrische systeem van de auto altijd in sleutelstand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor warm is. Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor warm is. Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er anders uitzien. Expansiereservoir voor koelsysteem Reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof Peilstok voor motorolie6 Radiateur Motorolie bijvullen Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (aan bestuurderszijde) Startaccu Relais- en zekeringenkastje 5 6 372 Geldt ook voor motor B4204T7. Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok (5-cil. diesel). Gerelateerde informatie • • Motorkap - openen en sluiten (p. 371) Motorruimte - controle (p. 373) 10 Onderhoud en service Motorruimte - controle Bepaalde oliën en vloeistoffen dienen regelmatig gecontroleerd te worden. Regelmatig controleren • Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 391) Motorolie - algemeen Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Controleer regelmatig de volgende oliën en vloeistoffen, bijvoorbeeld tijdens het tanken: • • • Motorolie • Sproeiervloeistof 10 Koelvloeistof Stuurbekrachtigingsvloeistof (uitgezonderd auto’s met een 4-cil. 2.0 liter motor) WAARSCHUWING Vergeet niet dat de koelventilator (vóór in de motorruimte, achter de radiateur) tot enige tijd na het afzetten van de motor automatisch kan aanslaan. Volvo adviseert: Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. Gerelateerde informatie • • • • • Motorkap - openen en sluiten (p. 371) Motorruimte - overzicht (p. 371) Koelvloeistof - peil (p. 379) Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374) Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil (p. 380) }} 373 10 Onderhoud en service || Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 429). 10 BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Houd voor het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor ritten onder ongunstige omstandigheden adviseert Volvo een olie van een hogere kwaliteit, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 429). Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Gerelateerde informatie Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-werkplaats te laten verversen. Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te waarschuwen voor een laag/hoog oliepeil of een lage oliedruk. Bij motorvarianten met een oliedruksensor wordt gebruikt gemaakt van 374 het waarschuwingssymbool voor een lage oliedruk op het instrumentenpaneel. Bij varianten met een olieniveausensor wordt u geïnformeerd via een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel en met displayteksten. Bepaalde varianten zijn voorzien van allebei. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Voor de bij te vullen hoeveelheid, zie Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 430). • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374) Motorolie - controleren en bijvullen Bepaalde motorvarianten zijn voor het controleren van het oliepeil voorzien van een elektronische peilsensor, terwijl andere motorvarianten een oliepeilstok hebben. 10 Onderhoud en service 5. Als de olie dichter bij het MIN-streepje ligt, dient u 0,5 liter bij te vullen. Als de olie daar ver onder staat, moet u wellicht meer bijvullen. Motor met oliepeilstok7 Peilstok en vulpijp. Bij een nieuwe auto is het belangrijk om het oliepeil te controleren, voordat de olie voor de eerste keer volgens schema moet worden ververst. Volvo adviseert u het oliepeil om de 2500 km te controleren. De betrouwbaarste meting wordt verkregen bij een koude motor vóór de start. Meteen na het afzetten van de motor krijgt u een verkeerd resultaat. De peilstok geeft dan een te laag peil aan, omdat de olie geen tijd heeft gehad om terug te lopen naar het oliecarter. 7 G021737 G021734 6. Als u het peil daarna opnieuw wenst te controleren, moet u dat na enige tijd rijden doen. Herhaal vervolgens de stappen 1–4. De olie moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. Peil meten en zo nodig corrigeren 1. Zorg dat de auto op een vlakke ondergrond geparkeerd staat. Het is belangrijk dat u na het afzetten van de motor ten minste 5 minuten wacht, zodat de olie weer kan teruglopen in het oliecarter. 10 WAARSCHUWING Vul nooit bij tot boven de MAX-aanduiding. De olie mag nooit boven MAX of onder MIN staan om motorschade tegen te gaan. WAARSCHUWING Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstukken, aangezien er dan brand kan ontstaat. 2. Trek de peilstok tevoorschijn en veeg deze schoon. 3. Steek de peilstok weer naar binnen. 4. Trek de peilstok tevoorschijn en controleer het peil. Geldt niet voor 4-cil. 2.0 l of 5-cil. diesel met een elektronische oliepeilsensor. Geldt echter voor motor B4204T7. }} 375 10 Onderhoud en service || Motor met elektronische oliepeilsensor, 4-cil. 2.0 l8 BELANGRIJK Vul bij een melding dat het oliepeil gering alleen de aangegeven hoeveelheid olie bij, bijvoorbeeld 0,5 liter. 10 N.B. Vulpijp9. U hoeft het motoroliepeil niet aan te passen, voordat er een melding op het display verschijnt, zie volgende afbeelding. Melding en grafische voorstelling op display. Het linker display toont een digitaal instrumentenpaneel en het rechter een analoog. Melding Motoroliepeil Wanneer de motor afgezet is, kunt u het duimwiel gebruiken om het oliepeil te laten controleren door de elektronische oliepeilsensor, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). WAARSCHUWING Bij het verschijnen van de melding Olieservice vereist moet u een werkplaats opzoeken – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is mogelijk te hoog. 8 9 376 Geldt niet voor motor B4204T7 - zie de eerdere rubriek ‘Motor met oliepeilstok’. Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto moet ca. 30 km hebben gereden en vervolgens 2 uur hebben stilgestaan met de motor afgezet, voordat het weergegeven oliepeil correct is. WAARSCHUWING Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstukken, aangezien er dan brand kan ontstaat. 10 Onderhoud en service Oliepeil meten, 4-cil. 2,0 l Houd voor controle van het oliepeil de onderstaande procedure aan. Motor met elektronische oliepeilsensor, 5-cil. diesel 1. Activeer sleutelstand II, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). 10 2. Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Oliepeil. > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). N.B. Als niet aan de gestelde voorwaarden voor meting van het oliepeil is voldaan (verstreken tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van de auto, buitentemperatuur e.d.), zal de melding Niet beschikbaar niet verschijnen. Dit betekent niet dat een van de autosystemen een storing vertoont. Vulpijp10. U hoeft het motoroliepeil niet aan te passen, voordat er een melding op het display verschijnt, zie volgende afbeelding. Melding en grafische voorstelling op display. Het linker display toont een digitaal instrumentenpaneel en het rechter een analoog. Melding Motoroliepeil Wanneer de motor afgezet is, kunt u het duimwiel gebruiken om het oliepeil te laten controleren door de elektronische oliepeilsensor, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). WAARSCHUWING Bij het verschijnen van de melding Olieservice vereist moet u een werkplaats opzoeken – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is mogelijk te hoog. 10 Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok. }} 377 10 Onderhoud en service || BELANGRIJK 10 Vul bij het verschijnen van de melding Oliepeil laag 0,5 liter bijvullen slechts 0,5 liter bij. N.B. Het systeem detecteert het oliepeil alleen tijdens het rijden. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto dient ca. 30 km te rijden, voordat het weergegeven oliepeil correct is. Oliepeil meten, 5-cil. diesel Houd voor controle van het oliepeil de onderstaande procedure aan. 1. Activeer sleutelstand II, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). 2. Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Oliepeil. > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 106). WAARSCHUWING Vul niet meer olie bij, als niveau (3) of (4) verschijnt zoals aangegeven op de afbeelding. De olie mag nooit boven MAX of onder MIN staan om motorschade tegen te gaan. WAARSCHUWING Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstukken, aangezien er dan brand kan ontstaat. 378 De cijfers 1–4 geven het niveau aan. Vul niet meer olie bij, als niveau (3) of (4) staat aangegeven. Het aanbevolen niveau is 4. Melding en grafische voorstelling op display. Het linker display toont een digitaal instrumentenpaneel en het rechter een analoog. Gerelateerde informatie • Motorolie - algemeen (p. 373) 10 Onderhoud en service Koelvloeistof - peil De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die de motor overdraagt op de koelvloeistof kan worden benut voor verwarming van de passagiersruimte. De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Peil controleren en bijvullen WAARSCHUWING De koelvloeistof kan zeer heet zijn. Als er moet worden bijgevuld terwijl de motor warm is, moet u de dop voorzichtig van het expansievat draaien zodat de overdruk verdwijnt. Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 432). Controleer de koelvloeistof regelmatig De vloeistof moet tussen het MIN- en MAXstreepje op het expansiereservoir staan. Als u het reservoir niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor motorschade ontstaat. Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Het is belangrijk dat u verhouding tussen koelvloeistof en water afstemt op de heersende weersomstandigheden. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer de concentratie koelvloeistof te laag is als wanneer deze te hoog is. BELANGRIJK • Hoge concentraties chloor, chloriden en andere zoutverbindingen kunnen aanleiding geven tot corrosie in het koelsysteem. • Gebruik altijd een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen volgens de aanbevelingen van Volvo. • Let erop dat het koelvloeistofmengsel altijd voor 50 % uit water en voor 50 % uit koelvloeistof bestaat. • Leng de koelvloeistof aan met leidingwater van goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel over de waterkwaliteit altijd een kant-en-klare koelvloeistof volgens de aanbevelingen van Volvo. • Wanneer u overstapt op een ander soort koelvloeistof of een nieuw koelsysteemonderdeel hebt gemonteerd, dient u het koelsysteem schoon te spoelen met leidingwater van goede kwaliteit of met kant-en-klare koelvloeistof. • De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. Als dat niet het geval is, kunnen er hoge temperaturen optreden met gevaar voor beschadiging (barsten) van de cilinderkop. 10 379 10 Onderhoud en service Rem- en koppelingsvloeistof - peil Bijvullen De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen de MIN- en MAX-streepjes staan. 10 Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil Een auto met een viercilindermotor van 2,0 liter heeft geen stuurbekrachtigingsvloeistof. Voor auto’s met een andere motor moet de stuurbekrachtigingsvloeistof tussen de MINen MAX-markering op het reservoir staan. Verversen van de vloeistof is niet nodig. Peil controleren De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan die aan de buitenkant van het reservoir zichtbaar zijn. Controleer het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u de remvloeistof ieder jaar te verversen. Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen remvloeistofkwaliteit, zie Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 435). WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MINstreepje van het reservoir staat, mag u niet verder rijden voordat u remvloeistof hebt bijgevuld. Geadviseerd wordt de oorzaak van het remvloeistofverlies te laten controleren door een erkende Volvo-werkplaats. 380 Het vloeistofreservoir zit aan de bestuurderszijde. Het vloeistofreservoir gaat schuil achter de dekplaat op de koude zone van de motorruimte. U moet het ronde deksel eerst verwijderen om bij de dop van het reservoir te komen. Open het deksel dat in de dekplaat zit door het te verdraaien. Draai de dop van het reservoir los en vul vloeistof bij. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan (aan de binnenkant van het reservoir). BELANGRIJK Vergeet niet de dop terug te plaatsen. BELANGRIJK Houd bij een controle het gebied rond het reservoir voor stuurbekrachtigingsvloeistof goed schoon. De dop niet losdraaien. Controleer het peil bij iedere servicebeurt. U hoeft de vloeistof niet te verversen. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan. 10 Onderhoud en service Voor de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie Stuurbekrachtigingsvloeistof - kwaliteit (p. 435). N.B. Ook als er een storing optreedt in de stuurbekrachtiging of als de stroom wegvalt en u de auto moet laten wegslepen, blijft de auto bestuurbaar. Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen Service en reparatie aan het aircosysteem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. Storingen opsporen en verhelpen De airconditioning bevat een fluorescerend traceermiddel. Gebruik ultraviolet licht voor het zoeken van lekkage. Volvo raadt aan contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING In de installatie voor airconditioning zit koudemiddel R134a onder druk. Service en reparatie aan het systeem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. Gerelateerde informatie • 11 12 Lichtdioden (Light Emitting Diode) Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Serviceprogramma van Volvo (p. 366) Lamp vervangen - algemeen Het is mogelijk de gloeilampen te vervangen. Wend u voor vervanging van led- en xenonlampen tot een werkplaats. De gloeilampen zijn gespecificeerd (p. 389). Gloeilampen en andere lichtbronnen van een bijzonder type zoals led11-lampen of lampen die u om andere redenen alleen in een werkplaats12 moet laten vervangen, zijn die in: • Actieve xenonkoplampen - ABL (xenonlampen) • Dagrijlichten/stadslichten/parkeerlichten vóór • • • • • • 10 Bochtverlichting Zijrichtingaanwijzers, buitenspiegels Approach-verlichting, buitenspiegels Interieurverlichting behalve instapverlichting vóór Achterlichten/parkeerlichten achter Sidemarker. }} 381 10 Onderhoud en service || WAARSCHUWING 10 Als de auto is voorzien van xenonkoplampen, moet u de xenonlampen door een werkplaats laten vervangen – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Werkzaamheden aan de xenonkoplampen vergen de nodige voorzichtigheid, aangezien dergelijke koplampen zijn voorzien van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt. WAARSCHUWING Bij het vervangen van een lamp moet het elektrische systeem van de auto in sleutelstand 0 staan, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). BELANGRIJK Raak het glas van de gloeilampen nooit rechtstreeks met uw vingers aan. Vet van uw vingers wordt door de warmte verdampt en zorgt voor een laagje op de reflector die dan kapot kan gaan. N.B. Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de kapotte gloeilamp is vervangen, dan wordt u geadviseerd een erkende Volvowerkplaats te bezoeken. 382 N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen, mistlampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. Lamp vervangen - koplampen Alle gloeilampen in het koplamphuis zijn te vervangen door eerst het complete koplamphuis via de motorruimte los te nemen en te verwijderen. Koplamphuis verwijderen Zet het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand 0, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 77). Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - koplampen (p. 382) Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 387) • Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel (p. 388) • Lamp vervangen - verlichting in kofferbak (p. 388) • Lamp vervangen - kentekenplaatverlichting (p. 388) Trek de borgpennen van het koplamphuis naar buiten. Haal het koplamphuis los door het beurtelings te kantelen en naar buiten te trekken. BELANGRIJK Trek niet aan de kabel, maar alleen aan de connector. 10 Onderhoud en service 1. Sluit de connector dusdanig aan dat u een klik hoort. Lampen verwisselen - afdekkap groot-/dimlichtlampen 2. Plaats het koplamphuis terug en breng de borgpennen aan. De korte borgpen dient bij de grille geplaatst te worden. Controleer of u ze goed hebt ingestoken. De groot-/dimlichtlampen zijn bereikbaar door de grotere afdekkap van de koplamp los te maken. 10 3. Controleer de verlichting. Koppel de connector van het koplamphuis los door met uw duim de clip omlaag te duwen. Trek ondertussen met uw andere hand de connector los. 5. Til het koplamphuis naar buiten en leg het op een zachte ondergrond om krassen op de lens te voorkomen. 6. Vervang de kapotte gloeilamp. Koplamphuis bevestigen Zorg dat het koplamphuis gemonteerd en de connector goed aangesloten is, voordat u de verlichting inschakelt of de transpondersleutel in het contactslot steekt. Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - algemeen (p. 381) • Lampen - specificaties (p. 389) Lampen verwisselen - afdekkap groot-/ dimlichtlampen (p. 383) Alvorens een gloeilamp te vervangen, zie Lamp vervangen - koplampen (p. 382). 1. Draai de vier bouten van de afdekking los met een torx-sleutel, T20 (1). Verwijder ze echter niet. (3–4 slagen is voldoende.) 2. Duw de afdekking opzij. 3. Verwijder de afdekking. Plaats de afdekking in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - koplampen (p. 382) Lamp vervangen - dimlicht (p. 384) }} 383 10 Onderhoud en service • • 10 Lamp vervangen - groot licht (p. 385) Lamp vervangen - dimlicht Lamp vervangen - verstraler (p. 385) De lamp van het dimlicht zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. Geldt voor auto’s met halogeenkoplampen. 1. Neem de koplamp (p. 382) los. 2. Verwijder de afdekking (p. 383). 3. Koppel de connector van de lamp los. 4. Trek de lamp recht naar buiten toe los. 5. De paspen op de lamp dient bij het aanbrengen recht omhoog te wijzen, terwijl een klikgeluid aangeeft dat de lamp goed vastzit. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 384 Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 389) 10 Onderhoud en service Lamp vervangen - groot licht De lamp van het groot licht zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. Geldt voor auto’s met halogeenkoplampen. 1. Neem de koplamp (p. 382) los. 2. Verwijder de afdekking (p. 383). 3. Haal de gloeilamp los door deze rechtsom te draaien en vervolgens recht naar buiten te trekken. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 389) Lamp vervangen - verstraler De verstralerlamp zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. 10 Geldt voor auto’s met xenonkoplampen*. 1. Neem de koplamp (p. 382) los. 2. Verwijder de afdekking (p. 383). 3. Haal de gloeilamp los door deze rechtsom te draaien en vervolgens recht naar buiten te trekken. 4. Koppel de connector van de lamp los. 4. Koppel de connector van de gloeilamp los. 5. Vervang de gloeilamp, steek de nieuwe lamp in de lampvoet en draai de gloeilamp rechtsom vast. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. 5. Vervang de gloeilamp, steek de nieuwe lamp in de lampvoet en draai de gloeilamp rechtsom vast. U kunt hem slechts op één manier terugplaatsen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 385 10 Onderhoud en service || Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie 10 • Lampen - specificaties (p. 389) Lampen vervangen richtingaanwijzers voorzijde De richtingaanwijzerlamp zit achter de kleine afdekking in het koplamphuis. Lamp vervangen - verlichting achter De lampen in het achterlamphuis zijn via de kofferbak te vervangen. De achterlichten zitten achter het paneel van het kofferdeksel. Achterlamphuis 1. Neem de koplamp (p. 382) los. 2. Trek de afdekking recht naar buiten toe los. 3. Trek aan de lamphouder om de gloeilamp tevoorschijn te halen. 4. Druk op de gloeilamp, terwijl u deze linksom losdraait. Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • 386 Lampen - specificaties (p. 389) Alle gloeilampen in het achterlamphuis (behalve de leds) zijn via de kofferbak te vervangen. 1. Open de luikjes rechts en links in de bekleding om toegang tot de lampen te krijgen. De gloeilampen zitten in een afzonderlijke lamphouder. 2. Duw de borghaken bijeen en trek de gloeilamphouder naar buiten. 3. Haal de kapotte gloeilamp los door deze in te duwen en linksom te draaien. 10 Onderhoud en service 4. Breng een nieuwe gloeilamp aan door de lamp omlaag te duwen en rechtsom te draaien. Gerelateerde informatie • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 387) 5. Druk de lamphouder in positie en plaats het luikje terug. • Lampen - specificaties (p. 389) Lamp vervangen - positie lampen achterzijde Het overzicht geeft de positie aan van de lampen aan achterzijde. 10 Achteruitrijlicht Remlicht (led) Sidemarker (led) 1. Open het paneel aan de binnenkant van de bagageklep. Remlichten (p. 386) 2. Haal de gloeilamphouder los door deze linksom te draaien. Achterlicht/parkeerlicht (led) Achteruitrijlicht (p. 386) 3. Haal de kapotte gloeilamp los door deze in te duwen en linksom te draaien. 4. Breng een nieuwe gloeilamp aan door de lamp omlaag te duwen en rechtsom te draaien. 5. Zet de gloeilamphouder vast door deze rechtsom te draaien. Richtingaanwijzer (p. 386) Mistlichten (p. 386) Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - algemeen (p. 381) Lampen - specificaties (p. 389) 387 10 Onderhoud en service Lamp vervangen - verlichting in kofferbak Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel De kentekenplaatverlichting zit onder de handgreep van het kofferdeksel. De kofferbakverlichting zit aan weerszijden van de kofferdekselopening. De lampjes voor de verlichting van de makeupspiegel zitten achter de lensjes. Lampglas verwijderen G021758 10 Lamp vervangen kentekenplaatverlichting 1. Draai de boutjes los met een schroevendraaier. 2. Haal voorzichtig het complete gloeilamphuis los en trek het naar buiten. 3. Vervang de gloeilamp. 4. Plaats het complete gloeilamphuis terug en draai de boutjes vast. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 389) 1. Steek een schroevendraaier achter het lamphuis en wrik deze iets heen en weer, zodat het lamphuis loskomt. 2. Vervang de gloeilamp. 1. Steek een schroevendraaier achter het lampglas om het borgnokje aan de rand voorzichtig los te werken. 3. Controleer of de gloeilamp werkt en druk het lamphuis weer vast. 2. Haal het lampglas voorzichtig los en verwijder het. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 389) 3. Trek met een puntbektang de gloeilamp recht naar buiten toe opzij en vervang deze. Let er echter op dat u niet te hard knijpt met de tang. Het lampglas kan anders kapotgaan. Lampglas bevestigen 1. Plaats het lampglas terug. 2. Duw het vast. 388 10 Onderhoud en service Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 389) Lampen - specificaties De specificaties gelden voor gloeilampen. Wend u voor vervanging van led- en xenonlampen tot een werkplaats. Verlichting WA Type Richtingaanwijzers achter 21 PY21W LL Remlichten 21 P21W LL Achteruitrijlicht 21 H21W LL Mistachterlicht 21 H21W LL Verlichting WA Type Dimlicht, halogeen 55 H7 LL Groot licht, halogeen 65 H9 A Verstralers, ABL 65 H9 Lamp vervangen - algemeen (p. 381) Richtingaanwijzers voorzijde 24 PY24W • • Instapverlichting voor 3 Lampvoet T10; W2,1x9,5d • Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel (p. 388) Verlichting dashboardkastje 5 Lampvoet SV8.5; lengte 43 mm Verlichting makeupspiegel 1,2 Lampvoet T5; W2x4,6d Verlichting kofferbak 10 Lampvoet SV8.5; lengte 38 mm Kentekenplaatverlichting 5 C5W LL 10 Watt Gerelateerde informatie Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 387) 389 10 Onderhoud en service Wisserbladen 10 Om de wisserbladen van de voorruit te kunnen vervangen moeten deze eerst in de servicestand worden gezet. Servicestand 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot13 en druk kort op de START/ STOP ENGINE-knop om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten. Voor gedetailleerde informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden functies in verschillende standen (p. 77). 2. Druk opnieuw kort op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand 0 te zetten. 3. Beweeg binnen 3 seconden de rechter stuurhendel omhoog en houd deze ca. 1 seconde in deze stand. > De ruitenwisserarmen gaan dan verticaal staan. Wisserbladen in servicestand. De wisserbladen dienen in de servicestand te staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of optillen (bijvoorbeeld om ijs van de voorruit te krabben). BELANGRIJK Voordat de wisserbladen in de servicestand worden gezet, moet u controleren of ze niet vastgevroren zijn. 13 390 Niet nodig bij een auto met Keyless-systeem. De wisserbladen keren terug naar de beginstand met een korte druk op de START/ STOP ENGINE-knop om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten (of bij het starten van de auto). BELANGRIJK Als de wisserarmen in de servicestand van de voorruit af zijn gehaald, moeten ze tegen de voorruit worden teruggeklapt voordat de wissers weer naar de oorspronkelijke stand terug mogen keren. Dit gebeurt om te voorkomen dat de lak op de motorkap beschadigd raakt. Wisserbladen vervangen 10 Onderhoud en service Klap de wisserarm omhoog als deze in de servicestand staat. Druk op de knop die op de wisserbladhouder zit en trek het wisserblad evenwijdig aan de wisserarm los. Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar binnen dat u een klik hoort. Controleer of het blad goed vastzit. N.B. De wisserbladen hebben een verschillende lengte. Het blad aan de bestuurderskant is langer dan dat aan de passagierskant. 10 Schoonmaken Voor het schoonmaken van de wisserbladen en de voorruit, zie Wasstraat (p. 412). 4. Klap de wisserarm terug op de voorruit. De wisserbladen keren terug vanuit de servicestand naar de beginstand met een korte druk op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten (of bij het starten van de auto). Sproeiervloeistof - bijvullen Om de koplampen en ruiten schoon te houden wordt sproeiervloeistof gebruikt. Gebruik tijdens de wintermaanden sproeiervloeistof met antivries. BELANGRIJK Controleer de bladen regelmatig. Verwaarloosd onderhoud verkort de levensduur van de bladen. Gerelateerde informatie • Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 391) De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. BELANGRIJK Gebruik originele sproeiervloeistof van Volvo of een vergelijkbaar product met de aanbevolen pH-waarde tussen 6 en 8 (gebruiksklaar mengsel, d.w.z. gelijke delen/1:1 bij neutraal water). }} 391 10 Onderhoud en service || BELANGRIJK Gebruik in de winter sproeiervloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet vastvriest in pomp, reservoir en slangen. 10 Voor de hoeveelheden, zie Sproeiervloeistof kwaliteit en hoeveelheid (p. 435). Gerelateerde informatie • Wisserbladen (p. 390) Startaccu - algemeen De startaccu wordt gebruikt voor aandrijving van de startmotor en andere elektrische uitrusting in de auto. De startaccu is een traditionele 12V-accu. De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden e.d. zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. • Koppel de startaccu nooit los, terwijl de motor loopt. • Controleer of de kabels van de startaccu op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. Motor A B 14 15 392 Enhanced Flooded Battery. Absorbed Glass Mat. Bij vervangen van een hulpaccu moet u een accu van het type AGM monteren. BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en van hetzelfde type gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu). Benzine (ethanol) Dieselolie 12 12 • 520–800 700–800 De grootte van de startaccubehuizing dient overeen te komen met de afmetingen van de originele accu. • De hoogte van de startaccu hangt af van de afmetingen. Spanning (V) KoudestartvermogenA - CCAB (A) BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu of hulpaccu, bij een auto met Start/Stop-systeem, moet u een accu van het juiste type monteren; EFB14 bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak en AGM15 bij een auto met een automatische versnellingsbak. Conform de SAE- of EN-norm. Cold Cranking Amperes. N.B. 10 Onderhoud en service WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. BELANGRIJK Gebruik voor het opladen van de startaccu of de hulpaccu (p. 396) alleen een moderne acculader met laadspanningsregeling. Maak geen gebruik van eventuele snellading omdat de accu daarbij beschadigd kan raken. BELANGRIJK N.B. Bij het negeren van het volgende valt na aansluiting van een externe startaccu of acculader de energiebesparingsfunctie voor het infotainmentsysteem mogelijk tijdelijk uit en/of verschijnt er tijdelijk geen melding over de ladingstoestand van de startaccu op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel: Hoe vaker de accu ontladen raakt, des te minder lang gaat de accu mee. De levensduur van de accu wordt bepaald door uiteenlopende factoren, waaronder de rijomstandigheden en het klimaat. De accu verliest na verloop van tijd aan startcapaciteit en moet daarom bijgeladen worden, als er langere tijd achtereen niet of slechts korte afstanden met de auto wordt gereden. Ook bij strenge vorst neemt de startcapaciteit af. • De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Zie Starthulp met accu (p. 279) voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. 10 Om de accu in optimale conditie te houden wordt geadviseerd wekelijks minstens 15 minuten met de auto te rijden of de accu aan te sluiten op een acculader met automatische druppellading. Voor de maximale levensduur dient de accu altijd volledig opgeladen te blijven. Gerelateerde informatie • • • Accu - symbolen (p. 394) Startaccu - vervangen (p. 394) Accu - Start/Stop (p. 396) 393 10 Onderhoud en service Accu - symbolen Vermijd vonken en open vuur. Op de accu zitten symbolen die informatie verstrekken en waarschuwen. 10 Symbolen op de accu De startaccu is een traditionele 12V-accu. Draag een veiligheidsbril. Demonteren Explosiegevaar. Zie voor meer informatie de gebruikershandleiding die bij de auto hoort. Bestemd voor inzameling. Bewaar accu’s buiten het bereik van kinderen. N.B. De accu bevat een bijtend zuur. Een defecte startaccu moet op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt - deze bevat namelijk lood. Gerelateerde informatie • 394 Startaccu - vervangen De startaccu van de auto is zonder hulp van een werkplaats te vervangen. Startaccu - algemeen (p. 392) Om te beginnen: Neem de transpondersleutel uit het contactslot en wacht ten minste 5 minuten, voordat u een van de elektrische aansluitingen aanraakt – zo kan de informatie in het elektrische systeem van de auto worden opgeslagen in de verschillende regeleenheden. 10 Onderhoud en service Neem de achterste afdekking los door deze een kwartslag te verdraaien en vervolgens op te tillen. Veerpootbrug bij R-Design* WAARSCHUWING 10 De plus- en minkabels in de juiste volgorde loskoppelen en/of aansluiten. Koppel de zwarte minkabel los. Koppel de rode pluskabel los. Koppel de ontluchtingsslang van de accu los. Draai het boutje los waarmee de accuklem vastzit. Auto’s met R-Design zijn voorzien van een veerpootbrug die moet worden gedemonteerd voordat de startaccu kan worden vervangen. Haal de accu opzij. 1. Demonteer de paraventafdekkingen links en rechts. Wrik voorzichtig met een kunststof mes of iets dergelijks. Til het recht omhoog. Haal de clips op de voorste dekplaat los en verwijder de dekplaat. Haal de rubber strip los om de achterste afdekking bloot te leggen. Veerpootbrug en paraventafdekking. 2. Draai de bouten los (één links en één rechts) waarmee de veerpootbrug vastzit en verwijder ze. 3. Demonteer de veerpootbrug. > Nu kunt u de startaccu demonteren zoals aangegeven in het voorgaande onderdeel. • Montage van de veerpootbrug vindt in omgekeerde volgorde plaats. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 395 10 Onderhoud en service || N.B. 10 Haal de bouten aan met 30 Nm. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. Monteren 8. Plaats de rubber strip. (Zie ‘Demonteren’.) Accu - Start/Stop 9. Pas de voorste afdekking in en zet het vast met behulp van de clips. (Zie ‘Demonteren’.) Auto’s met Start/Stop-systeem hebben behalve de startaccu ook een hulpaccu. Voor meer informatie over de startaccu van de auto, zie Starthulp met accu (p. 279). Een auto met Start/Stop-systeem is voorzien van twee 12V-accu’s – één extra krachtige startaccu en een hulpaccu die gebruikt wordt voor de startprocedure middels het Start/Stop-systeem. Voor meer informatie over het Start/Stop-systeem, zie Start/Stop* (p. 290). Voor meer informatie over de startaccu van de auto, zie Starthulp met accu (p. 279). 1. Laat de accu in de accubak zakken. 2. Duw de accu naar binnen en gelijktijdig opzij totdat de accu tegen de achterkant van de accubak aankomt. 3. Schroef de klem vast waarmee de accu vastzit. 4. Sluit de ontluchtingsslang aan. > Controleer of deze correct is aangesloten tussen de accu en de afvoeropening in de carrosserie. 5. Sluit de rode pluskabel aan. 6. Sluit de zwarte minkabel aan. 7. Duw de achterste afdekking vast. (Zie het voorgaande onderdeel ‘Demonteren’.) 396 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. In de volgende tabel staan de specificaties voor de startaccu en hulpaccu van auto’s met Start/Stop-systeem. 10 Onderhoud en service Accu Start, 12 V KoudestartvermogenA - CCAB (A) Hulp, 12 V Start, 12 V Auto met stuur links: 720C 760D 120E Capaciteit (Ah) 170F Auto met stuur rechts: Auto met stuur links: 150×90×106E 278×175×190 150×90×130F Auto met stuur rechts: 150×90×106 Hulp, 12 V Auto met stuur links: 8E 70 10F Auto met stuur rechts: 120 Afmetingen , l×b×h (mm) BELANGRIJK Accu Bij vervanging van de startaccu of hulpaccu, bij een auto met Start/Stop-systeem, moet u een accu van het juiste type monteren; EFB16 bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak en AGM17 bij een auto met een automatische versnellingsbak. Bij vervangen van een hulpaccu moet u een accu van het type AGM monteren. 8 A B C D E F Conform de EN-norm. Cold Cranking Amperes. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. Handgeschakelde versnellingsbak in combinatie met Start/ Stop-systeem met uitsluitend automatische motorstops, wanneer de auto helemaal stilstaat. Overige. 10 N.B. • Hoe hoger de stroomafname in de auto (extra koeling/verwarming e.d.), hoe meer de accu’s moeten worden bijgeladen = hoe hoger het brandstofverbruik. • Wanneer de capaciteit van de startaccu tot onder de ondergrens is gedaald, wordt het Start/Stop-systeem uitgeschakeld. Een tijdelijke functiebeperking van het Start/Stop-systeem op grond van een hoge stroomafname houdt het volgende in: 16 17 Enhanced Flooded Battery. Absorbed Glass Mat. }} 397 10 Onderhoud en service || • 10 • Auto-start motor18 werkt zonder dat de bestuurder de koppeling bedient (handmatige versnellingsbak). De motor start automatisch zonder dat de bestuurder zijn voet van het rempedaal haalt (automatische versnellingsbak). Locatie accu’s BELANGRIJK N.B. Bij het negeren van het volgende valt het Start/Stop-systeem mogelijk tijdelijk uit na aansluiting van een externe startaccu of acculader: Als de startaccu dermate ontladen is dat alles ‘zwart’ is en alle elektrische standaardsystemen van de auto’s nagenoeg uitgeschakeld zijn en u de motor vervolgens start met een externe accu of acculader, zal het Start/Stop-systeem actief zijn. Auto-stop van de motor is in dat geval mogelijk, maar het Start/Stop-systeem kan na auto-stop van de motor mogelijk geen auto-start uitvoeren door onvoldoende capaciteit van de startaccu. • De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Zie Starthulp met accu (p. 279) voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. Voor een geslaagde auto-start ná autostop dient de accu eerst te worden opgeladen. Bij een buitentemperatuur van +15 °C moet de accu ten minste 1 uur lang worden opgeladen. Bij lagere buitentemperaturen wordt een laadduur geadviseerd van 3–4 uur. Geadviseerd wordt de accu op te laden met een externe acculader. Als iets dergelijks niet voorhanden is, wordt geadviseerd het Start/Stop-systeem uit te schakelen totdat de startaccu voldoende bijgeladen is. A: Auto met stuur links. B: Auto met stuur rechts. (1) Startaccu19. (2) Hulpaccu. De hulpaccu vergt doorgaans niet meer service dan de normale startaccu. Neem bij vragen of problemen contact op met een werkplaats - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor meer informatie over het opladen van de startaccu van de auto, zie Startaccu algemeen (p. 392). Gerelateerde informatie • 18 19 398 Auto-start is alleen mogelijk, als de versnellingspook in de neutraal staat. Zie Startaccu - algemeen (p. 392) voor een uitvoerige beschrijving van de startaccu. Accu - symbolen (p. 394) 10 Onderhoud en service Elektrisch systeem Zekeringen - algemeen Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, worden alle verschillende elektrische functies en onderdelen door een aantal zekeringen beschermd. Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. De afmetingen, het type en de prestaties van de accu zijn afhankelijk van de uitrusting in de auto en de functie. BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en van hetzelfde type gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu). Gerelateerde informatie • • Startaccu - vervangen (p. 394) Startaccu - algemeen (p. 392) Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. U wordt dan geadviseerd een bezoek te brengen aan een erkende Volvo-werkplaats voor een controle. WAARSCHUWING Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een zekering met meer ampère dan gespecificeerd om een zekering te vervangen. Dit kan aanzienlijke schade aan het elektrische systeem veroorzaken en mogelijk tot brand leiden. 10 Positie van relais- en zekeringhouders Vervangen 1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. 2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. 3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. Positie van de relais- en zekeringhouders bij auto’s met het stuur links – bij auto’s met het stuur rechts zitten de relais- en zekeringhouders onder het dashboardkastje omgekeerd. Motorruimte Onder dashboardkastje Onder dashboardkastje }} 399 10 Onderhoud en service || Kofferbak Koude zone motorruimte (alleen Start/ Stop) 10 Gerelateerde informatie • • • • • 400 Zekeringen - in motorruimte (p. 401) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 405) Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 407) Zekeringen - in kofferbak (p. 409) Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p. 410) 10 Onderhoud en service Zekeringen - in motorruimte De zekeringen in de motorruimte beveiligen o.a. de motor- en remfuncties. 10 }} 401 10 Onderhoud en service || Algemene informatie over de zekeringen in de motorruimte 10 Functie A Functie A Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (ECM) onder dashboardkastjeA 50 Elektrische voorruitverwarming*, rechts 40 ABS-pomp 40 Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (ECM) onder dashboardkastje 50 ABS-ventielen 20 Hoofdzekering voor relais- en zekeringhouder in kofferbakA 60 Koplampsproeiers* 20 10 Hoofdzekering voor relais-/ zekeringhouder onder dashboardkastjeA 60 Koplamphoogteregeling*; actieve xenonkoplampen ABL* 20 Aan de binnenkant van het deksel zit een sticker met de positie van de verschillende zekeringen. Hoofdzekering voor relais-/ zekeringhouder onder dashboardkastjeA 60 Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (ECM) onder dashboardkastje ABS 5 • - Stuurkrachtinstelling* 5 Motorregeleenheid; transmissieregeleenheid; airbags 10 Elektrische sproeikopverwarming* 10 Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. Posities (zie voorgaande afbeelding) Motorruimte bovenin Motorruimte voorin Motorruimte onderin Deze zekeringen zitten allemaal in het zekeringenkastje in de motorruimte. De zekeringen in (C) zitten onder (A). • • 20 402 De zekeringen 1–7 en 42–44 zijn van het type ‘MidiFuse’ en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen20. De zekeringen 8–15 en 34 zijn van het type ‘JCASE’ en moeten door een werkplaats worden vervangen20 De zekeringen 16–33 en 35–41 zijn van het type ‘MiniFuse’. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. - Extra verwarming op stroom*A 100 Elektrische voorruitverwarming*, links 40 Ruitenwissers 30 Standverwarming* 25 InterieurventilatorA 40 - - Bedieningspaneel verlichting 5 - - 10 Onderhoud en service Functie A Functie A Functie A - - 10 - Relais sproeiers 5 20 Verstralers* 20 Motorregeleenheid (4-cil. 2.0 lB); bobines (5-, 6-cil. benzine); condensor (6-cil.) Claxon 15 10 Relaisspoel in hoofdrelais voor motormanagementsysteem; motorregeleenheid (4-cil. 2.0 lB, 5-, 6-cil.) 10 Motorregeleenheid (benzine behalve 4-cil. 2.0 lC) Magneetkoppeling A/C (5- en 6-cil.); kleppen (1,6 l, motor B4204T7, 5-cil., 6-cil.); motorregeleenheid (6-cil.); magneetkleppen (6-cil. zonder turbo); stelmotoren inlaatspruitstuk (6cil. zonder turbo); luchtmassameter (motor B4204T7, 5-cil. benzine); oliepeilsensor (5-cil. diesel) 10 - Bobines (1.6 l benzine, motor B4204T7); regeleenheid gloeiregeling (5-cil. diesel) Motorregeleenheid (1,6 l diesel, 5-cil. diesel) 15 15 Motorregeleenheid (4-cil. 2.0 lB) 20 Transmissieregeleenheid 15 10 Magneetkoppeling A/C (niet 4cil. 2.0 lC, niet 5-cil. diesel); ondersteunende koelvloeistofpomp (4-cil. 2.0 l diesel) 15 5 Lambdasondes (1.6 l benzine, motor B4204T7); lambdasonde (5-cil. diesel); regeleenheid radiateurafdekking (1.6 l diesel, 5-cil. diesel) 10 Spoel in relais voor magneetkoppeling A/C (niet 5-cil. diesel); spoel in relais voor koelvloeistofpomp (1,6 l benzine Start/Stop); relaisspoelen in relais- en zekeringhouder koude zone motorruimte (Start/ Stop) Kleppen (1,6 l benzine); luchtmassameter (1,6 l, 4-cil. 2,0 lB); thermostaat (4-cil. 2,0 l benzineB); EVAP-klep (4-cil. 2,0 l benzineB); koelpomp voor EGR (4-cil. 2,0 l diesel) Kleppen (4-cil. 2.0 lB); oliepomp (4-cil. 2.0 l benzineB); lambdasonde, midden (4-cil. 2.0 l benzineB); lambdasonde, achter (4cil. 2.0 l diesel) Lambdasonde, voor (4-cil. 2.0 lB); lambdasonde, achter (4-cil. 2.0 l benzineB); EVAPklep (5-, 6-cil. benzine); lambdasondes (5-, 6-cil. benzine) 15 StartrelaisA 30 Regelklep brandstofstroom (motor D4162T) Luchtmassameter (5-cil. diesel, 6-cil.); regelkleppen (5-cil. diesel); verstuivers (5-, 6-cil. benzine); motorregeleenheid (5-cil., 6-cil. benzine) 15 10 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 403 10 Onderhoud en service || 10 404 Functie A Functie A Koelvloeistofpomp (1,6 liter benzine Start/Stop) 10 Koelventilator (1,6 l, 4-cil. 2,0 l benzine, 5-cil. benzine) 60 Koelventilator (6-cil., 4-cil. 2,0 l diesel, 5-cil. diesel) 80 Stuurbekrachtiging 100 Koelvloeistofpomp (5-cil. benzine); verwarming carterventilatie (5-cil. benzine); oliepomp automatische versnellingsbak (5-cil. benzine Start/Stop) A Bobines (4-cil. 2.0 l benzineB) 15 Dieselfilterverwarming (diesel) 20 Regeleenheid radiateurafdekking (5-cil. benzine) 5 Magneetkoppeling A/C (4-cil. 2,0 l benzineB) B C Bij auto’s met Start/Stop-systeem is deze zekeringpositie leeg – zie in plaats daarvan Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p. 410). Geldt niet voor motor B4204T7. Geldt echter voor motor B4204T7. Gerelateerde informatie • 7,5 Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 405) • Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 407) Carterventilatieverwarming (5-cil. diesel); oliepomp automatische versnellingsbak (5-cil. diesel Start/Stop) 10 • Zekeringen - in kofferbak (p. 409) Magneetkoppeling A/C (4-cil. 2,0 l diesel); regeleenheid gloeiregeling (4-cil. 2,0 l diesel); oliepomp (4-cil. 2,0 l diesel) 15 Koelvloeistofpomp (4-cil. 2.0 l benzineB) 50 Gloeibougies (diesel) 70 10 Onderhoud en service Zekeringen - onder dashboardkastje De zekeringen onder het dashboardkastje beveiligen o.a. de infotainment- en stoelfuncties. Posities Functie A Hoofdzekering voor regeleenheid audio*; hoofdzekering voor de zekeringen 16–20: Infotainment 40 Ruitenwissers 25 - - - - 10 Functie A Functie A - - 20 Portierhandgrepen (Keyless*) 5 Bedieningspaneel achterste passagiersportier rechts - Bedieningspaneel achterste passagiersportier links 20 Bedieningspaneel bestuurdersportier 20 Keyless* 7,5 20 Elektrisch bediende stoel bestuurderszijde* 20 Bedieningspaneel voorste passagiersportier }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 405 10 Onderhoud en service || 10 406 Functie A Functie A Elektrisch bediende stoel passagierszijde* 20 Stoelverwarming bestuurderszijde voorin 15 - Parkeerhulp*; parkeercamera* 5 Regeleenheid infotainment of beeldschermA 5 Regeleenheid audio (versterker)*; digitale radio*; tv* 10 Regeleenheid audio of regeleenheid SensusA 15 Telematica*; Bluetooth* 5 - - Schuifdak*; interieurverlichting plafond; klimaatregelingssensor*; klepmotoren luchtinlaat 5 12V-aansluiting middenconsole 15 Verwarming zitplaats achterbank rechts* 15 Verwarming zitplaats achterbank links* 15 Extra verwarming op stroom* 5 Stoelverwarming passagierszijde voorin 15 Regeleenheid trekhaak* BLIS* A * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Regeleenheid AWD* 15 Actieve chassisregeling Four-C* 10 Bepaalde modelvarianten. Gerelateerde informatie • • • • Zekeringen - in motorruimte (p. 401) Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 407) Zekeringen - in kofferbak (p. 409) Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p. 410) 10 Onderhoud en service Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje De zekeringen in de regeleenheid onder het dashboardkastje beveiligen o.a. de functies voor airbags en Collision Warning. Posities Functie A - - - - Interieurverlichting; bedieningspaneel zijruiten op bestuurdersportier, elektrisch bediende voorstoelen* 7,5 10 Functie A Functie A Instrumentenpaneel 5 10 Adaptieve cruisecontrol (ACC)*; Collision Warning* 10 Centrale vergrendeling tankvulklep Elektrische stuurverwarming* 15 Interieurverlichting; regensensor* 7,5 Elektrische voorruitverwarming* 15 Stuurwieleenheid 7,5 Ontgrendelen kofferdeksel 10 Omklapbare hoofdsteunen* 10 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 407 10 Onderhoud en service || 10 408 Functie A Brandstofpomp 20 Bewegingsmelder alarm*; bedieningspaneel klimaatregeling 5 Stuurslot 15 Sirene alarmsysteem*; diagnose-aansluiting OBDII 5 - - Airbags 10 Collision Warning* 5 Gaspedaalsensor; dimfunctie achteruitkijkspiegel*; achterbankverwarming* 7,5 Regeleenheid Infotainment (Performance); audiosysteem (Performance) 15 Remlichten 5 Schuifdak* 20 Startblokkering 5 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • • • • Zekeringen - in motorruimte (p. 401) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 405) Zekeringen - in kofferbak (p. 409) Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p. 410) 10 Onderhoud en service Zekeringen - in kofferbak De zekeringen in de kofferbak beveiligen o.a. de elektrische parkeerrem. 10 Posities Functie A Elektrische parkeerrem links 30 Elektrische parkeerrem rechts 30 Elektrische achterruitverwarming 30 Trekhaakaansluiting 2* 15 12V-aansluiting kofferbak - Functie A - - - - - - - - Trekhaakaansluiting 1* - Gerelateerde informatie • • Zekeringen - in motorruimte (p. 401) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 405) • Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 407) • Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte (p. 410) 40 - 15 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 409 10 Onderhoud en service Zekeringen - in de koude zone van de motorruimte 10 De zekeringen in de koude zone van de motorruimte zitten in auto’s met de Start/ Stop-functie. Positie van zekeringen voor het Start/Stop-systeem. • De zekeringen A1 en A2 zijn van het type ‘MEGA Fuse’ en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen21. • De zekeringen 1–11 zijn van het type ‘MidiFuse’ en mogen alleen door een werkplaats worden vervangen21. • Zekeringen 12 is van het type ‘MiniFuse’. Voor meer informatie over Start/Stop, zie Start/Stop* (p. 290). 21 410 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Posities Functie Hoofdzekering voor relais- en zekeringhouder in motorruimte A 175 Functie A Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (CEM) onder dashboardkastje, relais-/ zekeringenkastje onder dashboardkastje, relais- en zekeringenhouder in kofferbak 175 Elektrische extra verwarming* 100 10 Onderhoud en service Functie A Hoofdzekering voor centrale elektronicamodule (ECM) onder dashboardkastje 50 Hoofdzekering voor relais-/ zekeringhouder onder dashboardkastje 60 Hoofdzekering voor relais-/ zekeringhouder onder dashboardkastje 60 Hoofdzekering voor relais- en zekeringhouder in kofferbak 60 Interieurventilator 40 - - - - Startrelais 30 Interne diode 50 Hulpaccu 70 Centrale elektronicamodule (CEM) - referentiespanning hulpaccu; laadpunt hulpaccu 15 Gerelateerde informatie • • Zekeringen - in motorruimte (p. 401) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 405) • Zekeringen - in regeleenheid onder dashboardkastje (p. 407) • Zekeringen - in kofferbak (p. 409) 10 411 10 Onderhoud en service Wasstraat 10 Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. Met de hand wassen • • • • • 412 Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. U wordt geadviseerd een dergelijke verkleuring te laten herstellen door een erkende Volvo-werkplaats. Spoel het onderstel af. Spoel de hele auto eerst af om loszittend vuil te verwijderen en het risico te beperken dat er tijdens het reinigen krassen ontstaan. Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. Gebruik zo nodig een koud ontvettingsmiddel voor hardnekkig vuil. Let erop dat de verontreinigde gebieden niet zijn opgewarmd door de zon! Was de auto met een spons, autoshampoo en een ruime hoeveelheid lauw water. • Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo. • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer of een trekker. Als u waterdruppels op de auto niet in de felle zon laat drogen maar meteen verwijdert, beperkt u het risico dat u later watervlekken moet wegpoetsen. WAARSCHUWING Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. BELANGRIJK Vuile koplampen werken minder goed. Maak ze regelmatig schoon, bijvoorbeeld als u tankt. Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen, maar water en een niet krassende spons. N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen, mistlampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. Wisserbladen Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbladen en insecten, ijs e.d. op de voorruit gaan wisserbladen minder lang mee. Bij het reinigen: - Zet de wisserbladen in de servicestand, zie Wisserbladen (p. 390). N.B. Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig met een lauw sopje of autoshampoo. Gebruik geen sterke oplosmiddelen. Automatische wasstraten In een automatische wasstraat kunt u de auto weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken, maar de borstels van de wasstraat kunnen niet overal even goed bij. Voor het beste resultaat wordt u geadviseerd de auto met de hand te wassen. N.B. De eerste maanden mag de auto alleen met de hand worden gewassen. De reden hiervoor is dat de lak gevoeliger is als deze nieuw is. Hogedrukreinigers Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuitkop op minstens 30 cm afstand van de auto houdt (geldt voor alle exterieuronderdelen). Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. 10 Onderhoud en service Remmen testen BELANGRIJK Waxen en polijsten op kunststof en rubber is niet toegestaan. WAARSCHUWING Test de rem na het wassen altijd, ook de parkeerrem, zodat vocht en corrosie de remvoering niet aantasten en de remmen verslechteren. Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber mag u, als dat nodig is, slechts met lichte druk wrijven. Gebruik een zachte spons. Door het polijsten van glimmende strips kan de glimmende oppervlaktelaag wegslijten of beschadigd raken. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Door de wrijving worden de remblokken warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer. Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur Voor het schoonmaken en verzorgen van gekleurde kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sieronderdelen zoals glimmende strips, wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken dat bij de Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij het gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig op. Gebruik geen poetsmiddel dat schuurmiddel bevat. Velgen Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die Volvo adviseert. Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen en vlekken veroorzaken op verchroomde lichtmetalen velgen. Gerelateerde informatie • • • Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. 10 Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met een teerverwijderaar of terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal voor autolak bestemde, fijne schuurpasta (‘rubbing compound’) verwijderen. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. Poetsen en in de was zetten (p. 413) Interieur reinigen (p. 415) Water- en vuilafstotende laag (p. 414) }} 413 10 Onderhoud en service || BELANGRIJK Waxen en polijsten op kunststof en rubber is niet toegestaan. Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber mag u, als dat nodig is, slechts met lichte druk wrijven. Gebruik een zachte spons. 10 Door het polijsten van glimmende strips kan de glimmende oppervlaktelaag wegslijten of beschadigd raken. Gebruik geen poetsmiddel dat schuurmiddel bevat. BELANGRIJK Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door Volvo geadviseerd worden. Andere behandelingen zoals lakconservering, verzegeling, bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg van dergelijke behandelingen valt niet onder de Volvo-garantie. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 412) Water- en vuilafstotende laag De ruiten zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval voor een beter zicht zorgt. Water- en vuilafstotende laag* De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. Onderhoud: • Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters e.d. op het glasoppervlak, omdat de waterafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. • Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan. • Om schade aan het glas te voorkomen dient u voor het verwijderen van ijs alleen een krabber van kunststof te gebruiken. • Om de waterafstotende eigenschappen te behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij een erkende Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar. BELANGRIJK Gebruik geen metalen ijskrabber om de ruiten van ijs te ontdoen. Gebruik de elektrische verwarming om de buitenspiegels van ijs te ontdoen, zie Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming (p. 101). 414 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 412) 10 Onderhoud en service Roestwering Interieur reinigen Stoffen bekleding en plafondbekleding De auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden. Reinig het interieur regelmatig en voor het beste resultaat is het zaak om vlekken meteen te verwijderen. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt. Volvo biedt een universeel textielverzorgingsproduct voor stoffen bekleding en plafondbekleding, waarmee u de bekleding in optimale staat kunt houden, mits u de instructies opvolgt. Het textielverzorgingsproduct is verkrijgbaar bij de Volvo-dealer. Controleren en onderhouden Vuil en strooizout kunnen aanleiding geven tot corrosie. Het is daarom belangrijk de auto schoon te houden. Om de roestwering van de auto in optimale staat te houden moet u de beschermlaag regelmatig controleren en zo nodig bijwerken. De roestwering van de auto hoeft normaal gesproken pas na ca. 12 jaar voor het eerst te worden nabehandeld. De auto moet daarna om de drie jaar een nabehandeling ondergaan. U wordt geadviseerd om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als de auto een nabehandeling nodig heeft. Gerelateerde informatie • BELANGRIJK • • • Lakschade (p. 416) • Sommige geverfde kledingstukken (zoals spijkerbroeken en suède kleding) kunnen afgeven en voor verkleuring van de bekleding zorgen. In dat geval is het belangrijk om de verkleurde delen van de bekleding zo spoedig mogelijk te reinigen en te verzorgen. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen zoals sproeiervloeistof, wasbenzine of terpentine voor het reinigen van het interieur, omdat zowel de bekleding als de overige interieuronderdelen daarbij beschadigd kunnen raken. Spuit reinigingsmiddelen nooit rechtstreeks op componenten met elektrische knoppen of bedieningselementen. Maak ze in plaats daarvan schoon met een doek die u met het reinigingsmiddel bevochtigd hebt. Scherpe voorwerpen en klittenbandsluitingen kunnen de stoffen bekleding van de auto beschadigen. 10 Leren bekleding De leren bekleding van Volvo is behandeld om de bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren. Leren bekleding is een natuurproduct dat na verloop van tijd een mooi patina krijgt. Voor het behoud van de eigenschappen en kleur van het leer is regelmatige reiniging en verzorging vereist. Volvo biedt een universeel leerverzorgingsproduct, Volvo Leather Care Kit/Wipes, waarmee u leren bekleding kunt reinigen en de beschermende laag kunt herstellen, mits u de instructies opvolgt. Voor de beste resultaten adviseert Volvo de beschermende crème een- à viermaal per jaar (zo nodig vaker) op te brengen. U kunt de Volvo Leather Care Kit/Wipes kopen bij de Volvo-dealer. Leren stuurwiel Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuurwiel nooit af met kunststof bescherming. Reinigen het leren stuurwiel bij voorkeur met Volvo Leather Care Kit/Wipes. }} 415 10 Onderhoud en service || Interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout 10 Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Voor het reinigen van interieuronderdelen en panelen van kunststof worden met water bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werkplaats. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Veiligheidsgordels Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en in het bijzonder het textielreinigingsmiddel dat bij de erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold. Inlegmatten en vloermat Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbekleding en de inlegmatten ieder apart schoon te kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit met pennen vast. Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij elk van beide pennen vast te pakken en recht omhoog te tillen. Breng de inlegmat aan door deze bij beide pennen vast te drukken. 416 WAARSCHUWING Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekleding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U dient vloermatten te reinigen met de door uw Volvo-dealer geadviseerde producten. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 412) Lakschade De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden, portieren en bumpers. Geringe lakschade herstellen Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade direct herstellen. Benodigdheden 10 Onderhoud en service • grondlak (primer)22 - voor met kunststof beklede bumpers e.d. zijn er spuitbussen met speciale hechtprimer verkrijgbaar • basislak en heldere lak - verkrijgbaar in spuitbussen en als bijwerkpennen/-stiften23 • • Geringe lakschade herstellen zoals steenslagschade en krasjes 1. Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om eventuele lakresten te verwijderen. afplaktape fijn schuurlinnen22. G021832 Kleurcode Vóór het herstel van lakschade moet u de auto schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 °C. Kleurcode exterieur Eventuele secundaire kleurcode exterieur Het is belangrijk dat u de juiste lakkleur gebruikt. Voor de positie van de productsticker zie Type-aanduidingen (p. 420). 22 23 Eventueel. Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd. Als de beschadiging tot de metaallaag (blanke plaat) reikt, wordt grondlak (primer) geadviseerd. Bij beschadiging van een kunststof oppervlak moet u een hechtprimer gebruiken voor betere resultaten - spuit het middel in de dop van de spuitbus uit en breng het met een kwastje dun op. 10 2. Vóór het lakken kunt u zo nodig (bij ongelijkmatige randen bijvoorbeeld) plaatselijk licht schuren met zeer fijn schuurlinnen. Reinig het gebied zorgvuldig en laat het goed drogen. 3. Roer de grondlak (primer) goed om en breng deze met een fijn kwastje of een lucifer of iets dergelijks op. Dek het geheel af met basislak en heldere lak, wanneer de grondlak droog is. 4. Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af. }} 417 10 Onderhoud en service || N.B. Als de steenslag niet tot het metalen oppervlak (blanke plaat) is doorgedrongen en er nog steeds een intacte laklaag aanwezig is, moet u de basislak en heldere lak direct aanbrengen nadat u het oppervlak hebt gereinigd. 10 Gerelateerde informatie • 418 Roestwering (p. 415) SPECIFICATIES 11 Specificaties Type-aanduidingen Type-aanduiding, chassisnummer e.d. (voertuigspecifieke informatie) staan aangegeven op een sticker in de auto. 11 420 11 Specificaties Positie van stickers en plaatjes 11 Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnum- mer en het motornummer bij de hand te hebben. Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcode voor lakwerk en typegoedkeuringsnummer. De sticker zit op de portierstijl en wordt bij }} 421 11 Specificaties || het openen van het rechter achterportier zichtbaar. Sticker voor standverwarming. Motorcode en serienummer van de motor. Sticker voor motorolie. Type-aanduiding en serienummer van de versnellingsbak. 11 Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Identificatienummer van de auto (VIN, Vehicle Identification Number) De typegoedkeuring van de auto bevat meer informatie over de auto. N.B. De in het instructieboekje afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Gerelateerde informatie • • 422 Gewichten (p. 424) Motorspecificaties (p. 427) 11 Specificaties Maten In de tabel ziet u de maten van de auto wat de lengte, hoogte e.d. betreft. 11 Maten mm A Wielbasis 2776 B Lengte 4635 C Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt D Laadlengte, vloer E Hoogte F Laadhoogte Maten G H Spoorbreedte vooras Spoorbreedte achteras 1749 965 1484 mm Laadbreedte, vloer J Breedte mm 1588A/ K Breedte incl. buitenspiegels 2097 1578B L Breedte incl. ingeklapte buitenspiegels 1899 1585A/ 1575B I Maten A B met 16"-wielen met 17"-wielen 919 1865 465 423 11 Specificaties Gewichten Het maximale totaalgewicht staat aangegeven op een sticker in de auto. Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen. 11 Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (p. 425) (bij gebruik van een aanhanger) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht – rijklaar gewicht. N.B. Het gedocumenteerde rijklaar gewicht geldt voor een auto in de basisuitvoering, dus een auto zonder extra uitrusting of opties. Dat houdt in dat voor elke optie die wordt toegevoegd, de laadcapaciteit van de auto met het gewicht van de optie afneemt. Voorbeelden van opties die de laadcapaciteit verminderen zijn de onderdelen voor de speciale uitvoeringen Kinetic/Momentum/Summum en andere opties zoals: trekhaak, lastdrager, dakbox, audiosysteem, verstralers, gps-navigatie, verwarming op brandstof, veiligheidsrek, matten, bagagerolhoes, elektrisch bedienbare stoelen e.d. Voor informatie over de positie van de sticker, zie Type-aanduidingen (p. 420). Max. totaalgewicht Max. treingewicht (auto + aanhanger) De auto wegen is een veilige manier om te weten te komen wat het rijklaar gewicht van uw auto is. Max. voorasdruk Max. achterasdruk Uitrustingsniveau WAARSCHUWING Het rijgedrag van de auto verandert door hoe zwaar de auto beladen is en hoe de lading is geplaatst. Max. belasting: Zie typegoedkeuring. Max. dakbelasting: 75 kg. Gerelateerde informatie • 424 Trekgewicht en kogeldruk (p. 425) 11 Specificaties Trekgewicht en kogeldruk Het trekgewicht en de kogeldruk voor het rijden met een aanhanger staan in de tabellen. Max. gewicht geremde aanhanger Motor MotorcodeA Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) T3 B4164T3 Handgeschakeld, MMT6 1600 75 T3 B4164T3 Automaat, MPS6 1600 75 T4 B4164T Handgeschakeld, MMT6 1600 75 T4 B4164T Automaat, MPS6 1600 75 T4D B5204T8 Automaat, 1800 90 T4F B4164T2 Automaat, MPS6 1600 75 T5 B4204T11 Automaat, TG-81SC 1600 75 T5 B4204T15 Automaat, TG-81SC 1600 75 T5D B5204T9 Automaat, TF-80SCB / TF-80SDC 1800 90 T5D B5254T14 Automaat, TF-80SC 1800 90 B5254T14 Automaat, TF-80SC 1800 90 T6 B4204T9 Automaat, TG-81SC 1750 90 T6 AWD B6304T4 Automaat, TF-80SC 1800 90 D2 D4162T Handgeschakeld, MMT6 1300 75 D2 D4162T Automaat, MPS6 1300 75 D3 D5204T7 Handgeschakeld, M66 1600 75 T5 AWDD TF-80SCB / TF-80SDC 11 }} 425 11 Specificaties || 11 Motor MotorcodeA Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) D3 D5204T7 Automaat, TF-80SD 1600 75 D4 D5204T3 Handgeschakeld, M66 1600 75 D4 D5204T3 Automaat, 1600 75 D4 D4204T5 Handgeschakeld, M66 1750 90 D4 D4204T5 Automaat, TG-81SC 1750 90 D5 D5244T11 Handgeschakeld, M66 1600 75 D5 D5244T15 Automaat, TF-80SC 1800 90 D5 AWD D5244T15 Automaat, TF-80SC 1800 90 TF-80SCB / TF-80SDC Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 420). Zonder Start/Stop. Met Start/Stop. Alleen bepaalde markten. A B C D Max. gewicht ongeremde aanhanger Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) 750 Gerelateerde informatie • • • 426 Gewichten (p. 424) Rijden met een aanhanger* (p. 319) Trailer Stability Assist (TSA) (p. 326) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Max. kogeldruk (kg) 50 11 Specificaties Motorspecificaties De motorspecificaties (vermogen enz.) voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. Motor MotorcodeA N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. Vermogen Vermogen Koppel (kW bij omw/min) (pk bij omw/min) (Nm bij omw/ min) Aantal cilinders Cilinderboring Slaglengte Cilinderinhoud (mm) (mm) (liter) Compressieverhouding T3 B4164T3 110/5700 150/5700 240/1600–4000 4 79 81,4 1,596 10,0:1 T4 B4164T 132/5700 180/5700 240/1600-5000 4 79 81,4 1,596 10,0:1 T4B B5204T8 132/5000 180/5000 300/2700–4200 5 81,0 77 1,984 10,5:1 T4F B4164T2 132/5700 180/5700 240/1600-5000 4 79 81,4 1,596 10,0:1 T5 B4204T11 180/5500 245/5500 350/1500-4800 4 82 93,2 1,969 10,8:1 T5 B4204T15 162/5500 220/5500 350/1500–4000 4 82 93,2 1,969 10,8:1 T5B B5204T9 157/6000 213/6000 300/2700–5000 5 81,0 77 1,984 10,5:1 T5B B5254T14 183/5400 249/5400 360/1800–4200 5 83,0 92,3 2,497 9,5:1 T6 B4204T9 225/5700 306/5700 400/2100-4500 4 82 93,2 1,969 10,3:1 T6 B6304T4 224/5600 304/5600 440/2100–4200 6 82,0 93,2 2,953 9,3:1 D2 D4162T 84/3600 115/3600 270/1750–2500 4 75 88,3 1,560 16,0:1 D3 D5204T7 100/3500 136/3500 350/1500–2250 5 81,0 77 1,984 16,5:1 D4 D5204T3 120/3500 163/3500 400/1500–2750 5 81,0 77 1,984 16,5:1 11 }} 427 11 Specificaties || Motor 11 MotorcodeA Vermogen Vermogen Koppel (kW bij omw/min) (pk bij omw/min) (Nm bij omw/ min) Cilinderboring Slaglengte Cilinderinhoud (mm) (mm) (liter) Compressieverhouding D4 D4204T5 133/4250 181/4250 400/1750–2500 4 82,0 93,2 1,969 15,8:1 D5 D5244T11C 158/4000 215/4000 420/1500–3250 5 81,0 93,15 2,400 16,5:1 D5 D5244T15D 158/4000 215/4000 440/1500–3000 5 81,0 93,15 2,400 16,5:1 A B C D Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 420). Alleen bepaalde markten. Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Gerelateerde informatie 428 Aantal cilinders • Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 432) • Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 430) 11 Specificaties Motorolie - ongunstige rijomstandigheden BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van ongunstige rijomstandigheden. Controleer het oliepeil (p. 374) vaker tijdens langere ritten: Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten bij lage temperaturen. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra bescherming. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Volvo adviseert: Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-werkplaats te laten verversen. • met een caravan of aanhanger achter de auto • • • in bergachtig gebied op hoge snelheden bij temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C. 11 Gerelateerde informatie • Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 430) • Motorolie - algemeen (p. 373) 429 11 Specificaties Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid De motoroliekwaliteit en de te hanteren hoeveelheden voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. Volvo adviseert: 11 Motor MotorcodeA Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter) B6304T4 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca. 6,8 D3 D5204T7 Viscositeit: SAE 0W-30 ca. 5,9 D4 D5204T3 ca. 5,9 D5 D5244T11B ca. 5,9 D5 D5244T15C ca. 5,9 D2 D4162T T6 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 Viscositeit: SAE 5W-30 Bij ritten onder ongunstige omstandigheden ACEA A5/B5 SAE 0W-30 gebruiken. 430 ca. 3,8 11 Specificaties Motor MotorcodeA Oliekwaliteit Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter) T3 T4 A B C D B4164T3 In de fabriek bijgevulde en gecertificeerde olie: Oliekwaliteit WSS-M2C925-A ca. 4,1 B4164T alternatief tijdens servicebeurt: ca. 4,1 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 T4F B4164T2 T4D B5204T8 Oliekwaliteit: ACEA A5/B5 ca. 5,5 T5D B5204T9 Viscositeit: SAE 0W-30 ca. 5,5 T5D B5254T14 T5 B4204T11 T5 B4204T15 ca. 5,4 T6 B4204T9 ca. 5,4 D4 D4204T5 ca. 5,2 Viscositeit: SAE 5W-30 ca. 4,1 11 ca. 5,5 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 ca. 5,4 Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 420). Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. Alleen bepaalde markten. Gerelateerde informatie • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 429) • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 374) 431 11 Specificaties 11 Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid MotorA In de tabel ziet u de aan te houden hoeveelheid koelvloeistof voor de verschillende motortypes. T3 B4164T3C T4 B4164TC T4F B4164T2C T3 B4164T3D T4 B4164TD T4F B4164T2D T5 B4204T11 T5 B4204T15 T6 B4204T9 D4 D4204T5 (liter) Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50 % water2, zie verpakking. MotorA Hoeveelheid (liter) 2 432 D2 D4162TC 10,5 D2 D4162TD 11,1 T4B B5204T8 8,9 T5B B5204T9 T5B B5254T14 T6 B6304T4 D3 D5204T7 D4 D5204T3 D5 D5244T15 D5 D5244T11 De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1. Hoeveelheid A B C D E 9,8 8,3 (8,7E) 8,9 (9,2E) Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 420). Alleen bepaalde markten. Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Geldt voor een auto met een verwarming op brandstof. Gerelateerde informatie • 9,2 Koelvloeistof - peil (p. 379) 11 Specificaties Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid De voorgeschreven transmissieolie en de hoeveelheid voor de verschillende versnellingsbakopties staan in de tabel. Handgeschakelde versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak MMT6 M66 A Hoeveelheid (liter) ca. 1,7 ca. 1,9 (ca. 1,45A) Voorgeschreven versnellingsbakolie 11 BOT 350M3 Geldt voor motortype D4204T5. N.B. Voor de MPS6 gelden bepaalde olieverversingsintervallen. Bij de overige versnellingsbakken hoeft de versnellingsbakolie in normale rijomstandigheden niet ververst te worden. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst. Automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven versnellingsbakolie MPS6 ca. 7,3 BOT 341 TF-80SC ca. 7,0 AW1 }} 433 11 Specificaties || Automatische versnellingsbak TF-80SD TG-81SC A B 11 Benzinemotoren Dieselmotoren N.B. Voor de MPS6 gelden bepaalde olieverversingsintervallen. Bij de overige versnellingsbakken hoeft de versnellingsbakolie in normale rijomstandigheden niet ververst te worden. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst. Gerelateerde informatie 434 • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 429) • Type-aanduidingen (p. 420) Hoeveelheid (liter) ca. 7,0 ca. 6,6A ca. 7,5B Voorgeschreven versnellingsbakolie AW1 AW1 11 Specificaties Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid Stuurbekrachtigingsvloeistof kwaliteit Sproeiervloeistof - kwaliteit en hoeveelheid Remvloeistof is de naam van het middel in een hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om druk over te brengen vanuit bijvoorbeeld een rempedaal via een hoofdremcilinder naar een of meerdere hulpcilinders die op hun beurt een mechanische rem bedienen. Stuurbekrachtigingsvloeistof is de naam van het middel dat in het stuurbekrachtigingssysteem van de auto wordt gebruikt. De sproeiervloeistof wordt gebruikt om samen met de voor- en achterruitwisser de ruiten en koplampen van de auto schoon te houden en voor goed zicht tijdens het rijden te zorgen. Voorgeschreven kwaliteit: DOT 4 Hoeveelheid: 0,6 liter Gerelateerde informatie • Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 380) Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen stuurbekrachtigingsvloeistof. Gerelateerde informatie • Stuurbekrachtigingsvloeistof - peil (p. 380) Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer en onder het vriespunt. 11 Hoeveelheid: • • Auto’s met koplampsproeiers: 5,4 liter. Auto’s zonder koplampsproeiers: 4,0 liter. Gerelateerde informatie • • • Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 391) Wisserbladen (p. 390) Wissers en -sproeiers (p. 96) 435 11 Specificaties Brandstoftank - inhoud De inhoud van de brandstof voor de verschillende motoralternatieven staat in de tabel. Motor 11 Voorgeschreven kwaliteit Benzinemotor ca. 67 Brandstof - benzine (p. 313) Dieselmotor ca. 67 Brandstof - diesel (p. 314) Gerelateerde informatie • • 436 Hoeveelheid (liter) Brandstof tanken (p. 312) Motorspecificaties (p. 427) 11 Specificaties Brandstofverbruik en CO2-uitstoot Stadsverkeer Het brandstofverbruik voor een auto wordt gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot in gram per km. handgeschakelde versnellingsbak Snelwegrit Automatische versnellingsbak Uitleg Combinatierit N.B. gram/km Als de gegevens over brandstofverbruik en emissie ontbreken, staan deze in het bijgeleverde supplement. liter/100 km 11 S60 T3 (B4164T3) 165 7,1 108 4,6 129 5,5 T3 (B4164T3) 220 9,5 125 5,4 159 6,8 T4 (B4164T) 170 7,3 113 4,9 134 5,8 T4 (B4164T) 220 9,5 125 5,4 159 6,8 T4 (B5204T8) 284 12,1 143 6,1 194 8,3 220 (211B) 9,5 (12,8B) 124 (121B) 5,3 (7,4B) 159 (154B) 6,8 (9,4B) T4FA (B4164T2) }} 437 11 Specificaties || S60 11 438 T5C (B4204T11) 190 8,3 110 4,7 139 6,0 T5D (B4204T11) 188 8,2 108 4,6 137 5,9 T6 (B4204T9) 204 8,8 118 5,1 149 6,4 T6 AWD (B6304T4) 337 14,5 170 7,3 231 9,9 D2C (D4162T) 134 5,1 103 3,9 114 4,3 D2D (D4162T) 115 4,4 96 3,6 103 3,9 D2C (D4162T) 130 4,9 105 4,0 114 4,3 D2D (D4162T) 123 4,7 98 3,7 107 4,1 D3 (D5204T7) 135 5,1 102 3,9 114 4,3 D3 (D5204T7) 158 6,0 107 4,1 126 4,8 D4 (D5204T3) 135 5,1 102 3,9 114 4,3 11 Specificaties S60 D4E (D5204T3) 207 7,9 120 4,6 152 5,8 D4F (D5204T3) 158 6,0 107 4,1 126 4,8 D4C (D4204T5) 112 4,3 92 3,6 99 3,8 D4D (D4204T5) 110 4,3 90 3,4 97 3,7 D4C (D4204T5) 131 5,0 97 3,7 109 4,2 D4D (D4204T5) 129 4,9 95 3,7 107 4,1 D5 (D5244T11) 149 5,7 101 3,8 119 4,5 11 }} 439 11 Specificaties || S60 11 A B C D E F D5 (D5244T15) 211 8,1 121 4,6 154 5,9 D5 AWD (D5244T15) 213 8,1 123 4,7 156 5,9 FlexiFuel-motoren kunnen op zowel loodvrije benzine (95 RON) als op bio-ethanol (E85) rijden. Beide brandstofsoorten worden in de gemeenschappelijke brandstoftank bijgevuld, wat betekent dat alle mogelijke mengverhoudingen tussen de beide brandstofsoorten zijn toegestaan. E85 Geldt niet voor de variant met een geringe emissie. Geldt alleen voor de variant met een geringe emissie. Geldt voor een auto zonder Start/Stop. Geldt voor een auto met Start/Stop. De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli3, die gelden voor een auto met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate van belading van de auto zorgt voor een verhoging van het brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide. Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte 3 440 van de tabelwaarden. Daarbij valt te denken aan factoren als: • • Uw rijstijl. • De grotere luchtweerstand bij hogere snelheden. • De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeersomstandigheden, de weersgesteldheid en de staat van de auto. De grotere rolweerstand als u kiest voor grotere wielen dan de standaardwielen op de basisuitvoering van het model. Ook wanneer u slechts enkele van de hier genoemde tips opvolgt, is al een aanzienlijk lager brandstofverbruik mogelijk. Raadpleeg voor meer informatie de richtlijnen waar eerder aan gerefereerd werd3. Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik mogelijk bij een vergelijking met de EUrijcycli3 die gehanteerd worden bij certificering van de auto en waarop de verbruikscijfers in de tabel gebaseerd zijn. De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu (‘EU-rijcycli’) conform EU Regulation no 692/2008 alsmede 715/2007 (Euro 5 / Euro 6) en UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer - de meting begint met een koude start van de motor. Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h. Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Bij een auto met motortype T3, D2, D3, D4 of D5 in combinatie met een zestraps handbak geldt de 2e versnelling als wegrijversnelling. De waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald een combinatie van een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alle uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot. 11 Specificaties N.B. Bij extreme weersomstandigheden, gebruik van een aanhanger of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. Gerelateerde informatie • • Zuinig rijden (p. 318) 11 Gewichten (p. 424) 441 11 Specificaties Banden - goedgekeurde bandenspanning N.B. De goedgekeurde bandenspanningen voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. S60 11 Bandenmaat Motor Alle motoren, banden of combinaties daarvan zijn niet altijd beschikbaar op alle markten. Snelheid (km/h) 205/60 R 16 Belading, 1–3 inzittenden Max. belading ECO-bandenspanningA Voor Achter Voor Achter Voor/achter (kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 260 240 280 260 - Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 260 260 280 280 - 215/55 R 16 T3 (B4164T3) T4 (B4164T) T4F (B4164T2) D2 (D4162T) 205/55 R 17 215/50 R 17 235/45 R 17 235/40 R 18 235/40 R 19 235/45 R 17 SST 442 11 Specificaties S60 Bandenmaat Motor Snelheid (km/h) Belading, 1–3 inzittenden Max. belading ECO-bandenspanningA Voor Achter Voor Achter Voor/achter (kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) 215/55 R 16 Tot 160 230 230 260 260 260 235/45 R 17 160 + 280 240 300 260 - 205/60 R 16 Tot 160 240 240 260 260 260 160 + 300 240 320 280 - Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 280 280 300 300 - Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 260 240 280 260 - Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 260 260 280 280 - T6 (B4204T9) 215/50 R 17 T6 (B6304T4) 235/40 R 18 11 235/40 R 19 235/45 R 17 SST T4 (B5204T8) 205/60 R 16 T5 (B5204T9) 215/55 R 16 T5 (B4204T11) 205/55 R 17 T5 (B4204T15) 215/50 R 17 T5 (B5254T14)C 235/45 R 17 D3 (D5204T7) 235/40 R 18 D4 (D5204T3) 235/40 R 19 D4 (D4204T5) D5 (D5244T11) D5 (D5244T15)C 235/45 R 17 SST }} 443 11 Specificaties || S60 Bandenmaat Motor (km/h) 11 T5 AWD (B5254T14) ECO-bandenspanningA Voor Achter Voor Achter Voor/achter (kPa)B (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) 230 230 260 260 260 235/45 R 17 160 + 260 240 280 260 - 215/50 R 17 Tot 160 240 240 260 260 260 160 + 280 240 300 260 - Tot 160 230 230 260 260 260 160 + 260 260 280 280 - max. 80 420 420 420 420 - 235/40 R 19 Compact reservewiel (Temporary Spare) Zuinig rijden. In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa). FWD WAARSCHUWING Gebruik nooit 19 inch wielen op auto’s zonder de opties R-Design of Sportchassis. Het gebruik van 19 inch wielen op auto’s met een standaardchassis houdt een veiligheidsrisico in, kan chassisschade veroorzaken en leidt tot slechtere rijeigenschappen. Gerelateerde informatie 444 Max. belading Tot 160 235/45 R 17 SST • • Belading, 1–3 inzittenden 215/55 R 16 235/40 R 18 D5 AWD (D5244T15) A B C Snelheid Banden - maten (p. 336) Banden - bandenspanning (p. 334) • Type-aanduidingen (p. 420) 11 Specificaties 11 445 12 Alfabetisch register Actieve xenonkoplampen.......................... 91 A Aanbevolen kinderzitjes tabel...................................................... 44 Aanhanger............................................... kabel................................................... pendelbeweging................................. rijden met een aanhanger................... 319 319 326 319 Aanrijding................................................... 41 aanzuiging, uitlaatgassen, giftig.............. 309 12 ACC - Adaptieve cruisecontrol................ 199 Achterbank elektrische verwarming....................... 130 Achterlichten positie................................................. 387 Achterruit elektrische verwarming....................... 101 Achteruitkijkspiegel.................................. 102 autodimfunctie.................................... 102 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Kompas.............................................. 103 Actief chassis - FOUR-C......................... 185 Actieve parkeerhulp................................. bediening............................................ Beperkingen....................................... functie................................................. Symbolen en meldingen..................... 446 255 256 258 256 260 Active Bending Lights (ABL)...................... 91 Adaptieve cruisecontrol........................... functie................................................. inhalen................................................ overzicht............................................. Radarsensor....................................... snelheid instellen................................ stand-bystand.................................... Storingzoeken..................................... tijdelijk deactiveren............................. uitschakelen........................................ van cruisecontrolfunctie wisselen....... volgtijd instellen.................................. 199 200 206 202 209 203 205 211 205 206 208 204 alarm........................................ 180, 181, 182 alarm controleren................................ 162 alarmindicatie..................................... 181 alarmsignalen...................................... 182 beperkt alarmniveau........................... 182 Alarm automatische herinschakeling............ 181 transpondersleutel defect................... 182 Alarmlichten............................................... 93 Alcoholslot............................................... 268 All Wheel Drive (vierwielaandrijving)........ 289 Antislipregeling........................................ 185 Antispin.................................................... 185 Afdichtmiddel........................................... 358 Approach-verlichting......................... 96, 160 Afneembare trekhaak opbergen............................................ 322 Automatische hervergrendeling............... 173 Afsluitbare wielbouten............................. 338 Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie................................................... 366 Airbag activeren/deactiveren, PACOS............. 34 bestuurderszijde............................. 32, 40 passagierszijde......................... 32, 34, 40 Automatische schakelblokkering deactiveren........................................................ 288 Automatische versnellingsbak......... 282, 286 aanhanger........................................... 321 handmatige schakelstanden (Geartronic)...................................................... 283 slepen en bergen................................ 327 Automatische wasstraat.......................... 412 AIRBAG ..................................................... 32 Automatisch groot licht............................. 88 Airbagsysteem........................................... 31 waarschuwingssymbool....................... 30 Auto met internetaansluiting afspraak maken voor servicebeurt en reparatie.............................................. 366 Airconditioning......................................... 132 12 Alfabetisch register Autosleutelgeheugen............................... 157 Autoverzorging......................................... 412 Leren bekleding.................................. 415 AWD, vierwielaandrijving......................... 289 B Batterij..................................................... onderhoud.......................................... starten met hulpaccu.......................... Symbolen op de accu......................... transpondersleutel/PCC..................... Waarschuwingssymbolen................... 392 392 279 394 167 394 100 101 101 101 Buitentemperatuurmeter............................ 70 Bedrijfsrem...................................... 301, 302 Bekleding................................................. 415 Banden band afdichten.................................... 352 bandenspanningscontrole... 345, 346, 347, 350 draairichting........................................ 333 onderhoud.......................................... 332 profieldiepte........................................ 338 slijtage-indicator................................. 334 spanning..................................... 334, 442 specificaties........................................ 442 Winterbanden..................................... 338 Benzinekwaliteit....................................... 313 Bandenmaat............................................ 336 Botsing, zie Aanrijding............................... 41 Bandenspanningscontrolesysteem.. 345, 346, 347, 350 activeren............................................. 348 adviezen.............................................. 349 deactiveren......................................... 348 Instellen.............................................. 347 lage bandenspanning......................... 350 runflat-banden (SST)........................... 349 Brandstof......................... 312, 313, 314, 316 brandstofbesparing.................... 334, 335 brandstoffilter..................................... 315 brandstofverbruik............................... 437 Bandenspanningstabel............................ 334 Buitenspiegels......................................... autodimfunctie.................................... elektrische verwarming....................... elektrisch inklapbaar........................... Bergen..................................................... 329 Beveiliging tegen overbelasting, schuifdak........................................................... 106 Bio-ethanol E85....................................... 316 BLIS................................................. 260, 261 Blokkering achteruitversnelling................ 281 Bochtverlichting......................................... 91 Boordcomputer....... 110, 112, 116, 120, 121 Brandstoftank inhoud................................................. 436 Buitenmaten............................................ 423 C Camerasensor................................. 219, 231 Chassisstanden....................................... 185 City Safety™............................................ 217 12 Claxon........................................................ 83 Clean Zone Interior Package (CZIP)........ 125 CO2-uitstoot............................................. 437 Collision Warning............................. 224, 225 algemene beperkingen....................... 230 bediening............................................ 228 Radarsensor............................... 209, 217 voetgangersdetectie........................... 227 werking............................................... 225 Collision Warning met Auto Brake........... 224 Compact reservewiel............................... 339 Condens Condens in koplamp.......................... 412 ruiten ontdoen van -........................... 123 Condens in koplamp................................ 412 447 12 Alfabetisch register Controlesymbolen......................... 62, 64, 66 Doorwaaddiepte...................................... 308 Corner Traction Control........................... 186 Draairichting............................................. 333 Cruisecontrol........................................... ingestelde snelheid hervatten............. snelheid instellen................................ tijdelijk deactiveren............................. uitschakelen........................................ Driver Alert Control.................................. 235 bediening............................................ 236 Elektrisch inklapbare buitenspiegels....... 101 Driver Alert System.................................. 235 Elektrisch systeem................................... 399 196 198 197 198 199 CTA.......................................................... 263 CZIP (Clear Zone Interior Package)......... 125 12 D Dagrijlicht................................................... 86 Dagteller op nul stellen............ 114, 115, 118 Dagtellers................................................... 70 Dakbelasting, max. gewicht..................... 424 Dashboardkastje...................................... 148 vergrendelen....................................... 175 Diesel brandstofgebrek................................. 315 Dieselolie................................................. 314 Distance Alert.......................................... 214 Beperkingen....................................... 215 Symbolen en meldingen..................... 216 Doorluchtfunctie.............................. 123, 175 Doorsteekluik........................................... 152 448 Stoelen en achterbank........................ 130 stuurwiel............................................... 83 Voorruit............................................... 101 Elektronische klimaatregeling, ECC......... 129 Elektronische startblokkering.................. 159 E ERS - Starten op afstand......................... 275 ECC, elektronische klimaatregeling......... 129 Etiketten................................................... 420 ECO-bandenspanning............................. 442 Extra verwarming elektrisch.................................... 143, 144 op brandstof....................................... 143 Eco Cruise............................................... 299 EcoGuide................................................... 65 Eerste hulp............................................... 345 EHBO-kit.................................................. 345 Elektrisch bedienbare ruiten...................... 98 Elektrisch bedienbare stoel....................... 79 Elektrisch bedienbare zijruiten resetten..... 99 Elektrisch bediend schuifdak................... 104 Elektrische aansluiting............................. 149 Kofferbak............................................ 154 Elektrische parkeerrem lage accuspanning.............................. 304 Elektrische verwarming Achterruit............................................ 101 spiegels............................................... 101 F Fietserdetectie......................................... 226 File-assistent............................................ 206 Flexifuel.................................................... 278 Follow Me Home-verlichting...................... 95 FOUR-C - Actief chassis......................... 185 Foutmeldingen Adaptieve cruisecontrol...................... 212 Driver Alert Control............................. 237 LKA..................................................... 246 zie Meldingen en symbolen........ 212, 306 Foutmeldingen BLIS................................ 265 12 Alfabetisch register FSC, milieulabel......................................... 24 H Instrumenten, schakelaars en bediening............................................. 55, 58 G handgeschakelde versnellingsbak........... 281 schakelindicatie (GSI)......................... 282 slepen en bergen................................ 327 Instrumentenoverzicht auto met stuur links.............................. 55 auto met stuur rechts........................... 58 Geheugenfunctie stoel............................... 80 Handgeschakelde versnellingsbak aanhanger........................................... 320 Instrumentenpaneel............................. 61, 62 Gelaagd glas.............................................. 24 Handmatige schakelstanden (Geartronic) 283 Gereedschap........................................... 344 Hill Start Assist........................................ 289 Gevarendriehoek..................................... 343 Hogedruksproeiers koplampen................. 98 Gewichten rijklaar gewicht.................................... 424 Hoge motortemperatuur.......................... 319 Geartronic................................................ 283 Gladde wegen.................................. 310, 311 Gladheid.................................................. 311 Glazen gelaagd/versterkt.................................. 24 Gloeilampen, zie Verlichting.................... 382 Gordelspanner........................................... 40 Hoofdsteun inklappen.............................................. 82 middelste zitplaats achterbank............. 81 Instrumentenverlichting, zie Verlichting..... 85 Interieurluchtfilter..................................... 125 Interieurverlichting, zie Verlichting............. 94 Interieurverwarming................................. 137 Interior Air Quality System (IAQS)............ 126 luchtreiniging...................................... 126 12 Intervalfunctie wisser................................. 97 Houder voor boodschappentassen ........ 153 K I Gordelspanners......................................... 29 IAQS - Interior Air Quality System........... 126 Gordelwaarschuwing................................. 29 In de was zetten....................................... 413 Groot licht, automatische activering.......... 88 Informatiedisplay................................. 61, 62 Groot licht/dimlicht, zie Verlichting............ 87 Informatietoets, PCC............................... 162 Inlegmatten.............................................. 149 Inparkeerhulp - PAP................................ 255 Instructieboekje, milieulabel...................... 24 Katalysator............................................... 316 Bergen................................................ 328 Keuzehendelblokkering........................... 288 Keyless drive.... 168, 169, 170, 171, 172, 273 Keyless - ontgrendelen............................ 170 Keyless - vergrendelen............................ 170 Kinderen kinderslot.............................................. 43 kinderzitje en airbag............................. 48 kinderzitje en SIPS-airbag.................... 36 449 12 Alfabetisch register plaats in de auto................................... 48 veiligheid......................................... 36, 43 Kinderslot................................................. 179 12 Kinderveiligheidszitje................................. aanbevolen........................................... afmetingscategorieën voor kinderzitjes met ISOFIX-bevestigingssysteem........ bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes................................................ ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes................................................ types..................................................... Kofferbak lading vervoeren................................. 150 verankeringsogen............................... 153 43 44 Kofferdeksel............................................. 176 vergrendelen/ontgrendelen................ 176 49 Kompas................................................... 103 kalibreren............................................ 103 53 49 51 Koplampen.............................................. 382 Koplamphoogteregeling............................ 85 Koudemiddel........................................... 381 Krik........................................................... 344 Kleurcode, lak.......................................... 417 Klimaat algemene informatie........................... automatische regeling........................ persoonlijke instellingen..................... sensoren............................................. temperatuurregeling........................... werkelijke temperatuur....................... 123 131 127 124 132 124 Klimaatregeling reparatie.............................................. 381 Klok, instellen............................................. 71 Koelsysteem............................................ 308 oververhitting...................................... 308 Koelvloeistof hoeveelheid en kwaliteit..................... 432 Koelvloeistof, controleren en bijvullen..... 379 450 Lastindex................................................. 337 Leren bekleding, reinigingsvoorschriften. 415 Lichtbundel, aanpassen............................. 96 Lichtbundel aanpassen.............................. 96 Active Bending Lights .......................... 96 Lichtsignalen, PCC.................................. 162 LKA, rijstrookassistent..................... 242, 243 Luchtreiniging materiaal............................................. 126 passagiersruimte................ 124, 125, 126 Luchtverdeling......................................... 127 recirculatie.......................................... 134 tabel.................................................... 135 L Laag oliepeil............................................. 373 Lading vervoeren algemene informatie........................... lading op het dak................................ lange lading........................................ verankeringsogen............................... 150 152 151 153 Lak kleurcode............................................ 417 lakschade en herstel ervan................. 416 Lampen, zie Verlichting............................ 381 Lane Departure Control................... 238, 239 Lasersensor............................................. 221 M Make-upspiegel................................. 95, 149 Maten....................................................... 423 Max. dakbelasting................................... 424 Meldingen informatiedisplay................................ 107 Meldingen BLIS....................................... 265 Meldingen en symbolen Adaptieve cruisecontrol...................... 212 Collision Warning with Auto Brake.......................................... 223, 233 12 Alfabetisch register 237 241 246 141 Motorolie.......................................... 373, 429 filter..................................................... 373 kwaliteit en hoeveelheid..................... 430 ongunstige rijomstandigheden........... 429 Meldingsfuncties...................................... 109 Motoroliepeil controleren......................... 373 Menufuncties Instrumentenpaneel............................ 106 menu-overzicht................................... 107 Motorremregeling.................................... 186 O Motorruimte koelvloeistof........................................ olie...................................................... overzicht............................................. stuurservo-olie.................................... Olie, zie ook Motorolie..................... 429, 430 Driver Alert Control............................. Lane Departure Warning..................... LKA..................................................... Motor- en interieurverwarming........... Meters brandstofmeter............................... 61, 63 snelheidsmeter............................... 61, 63 toerenteller...................................... 61, 63 379 373 371 380 Motorspecificaties................................... 427 Middenconsole........................................ 148 Motorverwarming............................. 137, 278 Milieulabel, FSC, instructieboekje............. 24 MY CAR................................................... 109 Mistverlichting achter.................................................... 92 Motor oververhitting...................................... Start/Stop........................................... starten................................................. uitschakelen........................................ 319 290 273 274 Motor afzetten......................................... 274 Motor- en interieurverwarming directe start......................................... direct uitschakelen.............................. meldingen........................................... timer.................................................... 138 139 141 139 Nooduitrusting EHBO-kit............................................. 345 gevarendriehoek................................. 343 Onderhoud roestwering......................................... 415 Ontgrendelen van de binnenzijde.............................. 174 van de buitenzijde............................... 172 12 Ontgrendelen met sleutelblad................. 171 Ontwaseming........................................... 133 Op afstand bediende startblokkering...... 160 Op afstand starten - ERS........................ 275 N Noodreparatieset banden................ 352, 353 Noodreparatieset voor banden afdichtmiddel...................................... band oppompen................................. overzicht............................................. positie................................................. resultaat controleren........................... uitvoering............................................ 358 357 354 353 356 354 Opbergmogelijkheden passagiersruimte. 146 Opbergmogelijkheid dashboardkastje................................. 148 tunnelconsole..................................... 148 Opblaasgordijn.................................... 37, 40 Oververhitting.......................................... 319 Motorkap, openen................................... 371 451 12 Alfabetisch register P Q PACOS....................................................... 34 Queue Assist............................................ 206 Paneelverlichting....................................... 85 Paniekfunctie........................................... 160 PAP - Actieve parkeerhulp....................... 255 12 Park Assist............................................... aan achterzijde................................... functie................................................. sensoren voor Park Assist.................. storingsindicatie................................. 247 249 247 250 250 Parkeerhulpcamera.................................. 251 Instellingen.......................................... 254 Parkeerrem.............................................. 304 Partikelfilter.............................................. 317 PCC, Personal Car Communicator Actieradius.................................. 163, 168 functies............................................... 160 Radarsensor............................................ 200 Beperkingen....................................... 209 Regeling, licht............................................ 84 Regeneratie.............................................. 317 Regensensor.............................................. 97 412 415 416 413 412 Peilstok, elektronisch....................... 376, 377 Relais- en zekeringenkastje, zie Zekeringen........................................................... 399 Personal Car Communicator................... 163 Rem- en koppelingsvloeistof................... 380 Poetsen.................................................... 413 Remlichten................................................. 92 Positie buitenspiegels herstellen............. 101 Remmen.......................................... 301, 302 antiblokkeerremsysteem, ABS........... 302 noodremlichten..................................... 92 parkeerrem......................................... 304 remkrachtverhoging bij noodstops, EBA .................................................... 303 Powermeter............................................... 65 Powershift-versnellingsbak.............. 286, 328 Privacy locking......................................... 165 Profieldiepte............................................. 338 452 Remvloeistof kwaliteit en hoeveelheid..................... 435 R Reinigen Automatische wasstraat..................... bekleding............................................ veiligheidsgordels............................... Velgen................................................. wasstraat............................................ Remlichten............................................ 92 remsysteem................................ 301, 302 remvloeistof bijvullen.......................... 380 symbolen op instrumentenpaneel...... 301 Reservewiel monteren............................................ 342 Resetten dagteller.................... 114, 115, 118 Richtingaanwijzer....................................... 93 Richtingaanwijzers..................................... 93 Rijadviezen............................................... 310 Rijbaanassistent bediening.................... 239, 240, 244, 245 Rijden....................................................... koelsysteem........................................ met een aanhanger............................. met een geopend kofferdeksel........... 310 308 319 309 Rijden met een aanhanger kogeldruk............................................ 425 trekgewicht......................................... 425 Rijden tijdens de winter........................... 310 Rijeigenschappen aanpassen.......... 185, 265 Rijklaar gewicht........................................ 424 Rijstrookassistent, LKA.................... 242, 243 Ritstatistiek.............................................. 121 12 Alfabetisch register Roestwering............................................. 415 Schakelindicatie....................................... 282 Roetfilter dieselmotor.............................. 317 Schakelindicatie (GSI).............................. 282 ROETFILTER VOL.................................... 317 Schuifdak Beveiliging tegen overbelasting.......... openen en sluiten............................... Ventilatiestand.................................... Zonnescherm...................................... Rolgordijn................................................ 100 Ruggedeelte(n) achterbank, omklappen.... 81 Rugleuning................................................. 79 voorstoel, omklappen........................... 79 Ruit rolgordijn............................................. 100 Ruiten en spiegels................................... 414 Ruitenwisser voor...................................... 96 Regensensor......................................... 97 Snelheidsklassen, banden....................... 337 106 104 105 105 Spiegel achteruitkijk-....................................... 102 Sensus....................................................... 75 Spin control............................................. 185 Serviceprogramma.................................. 366 Sproeien voorruit....................................... 97 Servicestand............................................ 390 Sproeier sproeiervloeistof, bijvullen.................. 391 Voorruit................................................. 97 Sfeerverlichting.......................................... 95 SIPS-airbag............................................... 35 Runflat-banden........................................ 349 Sleepoog.................................................. 328 Runflat-banden (SST-banden, Self Supporting Tyres)........................................... 349 Slepen...................................................... 327 sleepoog............................................. 328 S Safelock-functie....................................... 178 deactiveren......................................... 178 tijdelijk deactiveren............................. 178 Safety mode.............................................. 41 auto verrijden........................................ 42 startpoging........................................... 42 Schakelblokkering, mechanische vrijgave..................................................... 288 tijdelijk deactiveren............................. 194 uitschakelen........................................ 196 Spiegels buiten-................................................ 100 Sproeiervloeistof hoeveelheid........................................ 435 Sproeiervloeistof bijvullen........................ 391 Sleutel.............................................. 156, 158 Sproeikoppen, verwarmd.......................... 98 Sleutelblad....................................... 164, 165 Stabiliteits- en tractieregeling.......... 185, 188 Sleutelloos startsysteem (keyless drive)................ 168, 169, 170, 171, 172, 273 Stabiliteits- en tractieregelsysteem bediening............................................ 186 Sleutelstanden........................................... 76 stabiliteitsregeling.................................... 185 Slijtage-indicator...................................... 334 Stadslichten vóór en achterlichten............ 86 Slot kinder-.................................................. 43 Start/Stop................................................ 290 automatische motorafslag werkt niet. 292 Functie en bediening.......................... 291 Snelheidsbegrenzer................................. 193 alarm overschrijding snelheid............. 195 beknopte bedieningsinstructies. 193, 194 12 Startaccu......................................... 309, 392 overbelasting...................................... 309 453 12 Alfabetisch register 82 83 83 82 83 Temperatuurregeling............................... 132 Stickers.................................................... 420 Stuurwiel.................................................... elektrische verwarming......................... paddle................................................... Stuur afstellen....................................... Toetsenset............................................ Stoel, zie Stoelen en achterbank............... 78 Stuurwiel afstellen...................................... 82 Totaalgewicht.......................................... 424 Stoelen en achterbank............................... 78 elektrisch bediend................................ 79 elektrische verwarming....................... 130 Hoofdsteunen achterbank.................... 81 Ruggedeelte(n) achterbank neerklappen........................................................ 81 ruggedeelte(n) achterbank vooroverklappen................................................. 79 Symbolen Controlesymbolen.................... 62, 64, 66 Waarschuwingssymbolen............... 62, 64 TPMS - Tyre Pressure Monitoring System........................................... 345, 346, 347 Symbolen en meldingen Adaptieve cruisecontrol...................... 212 Collision Warning with Auto Brake.......................................... 223, 233 Driver Alert Control............................. 237 Lane Departure Warning..................... 241 LKA..................................................... 246 Trailer Stability Assist...................... 186, 326 Startblokkering........................................ 159 Starten met hulpaccu.............................. 279 Steenslagplekken en krassen.................. 416 12 Stoffen die allergieën en/of astma kunnen verwekken................................................ 125 Storingsdiagnose van camerasensor...... 220 Storingsmeldingen Lane Departure Warning..................... 241 Storingzoeken Adaptieve cruisecontrol...................... 211 Stuurbekrachtigingsvloeistof kwaliteit............................................... 435 Stuurkracht, snelheidsafhankelijk............ 265 Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht.......... 265 Stuurpaddle............................................... 83 Stuurslotfout............................................ 274 454 Systeem is afgegaan........................................... 40 Toeteren..................................................... 83 Toetsensets op stuurwiel........................... 83 Traction Control....................................... 185 Transmissie.............................................. 281 Transponder.............................................. 20 Transpondersleutel.................. 156, 157, 158 Actieradius.................................. 161, 168 afneembaar sleutelblad.............. 164, 165 batterij vervangen............................... 167 functies............................................... 160 zoekgeraakt........................................ 156 Transpondersleutelsysteem, typegoedkeuring..................................................... 183 T Tanken Bijvullen.............................................. Tankdop.............................................. tankklep.............................................. tankvulklep, handmatig openen......... TM - Tyre Monitor.................................... 350 Trekgewicht en kogeldruk....................... 425 312 312 311 311 Temperatuur werkelijke temperatuur....................... 124 Trekhaak.......................................... 321, 322 afneembaar, aanbrengen.................... 323 afneembaar, verwijderen.................... 325 specificaties........................................ 322 Trekhaak, zie Trekinrichting..................... 321 12 Alfabetisch register Trekhaak - afneembaar monteren/demonteren................ 323, 325 omdoen................................................. 27 zwangerschap...................................... 28 Trillingsdemper........................................ 321 Velg, maten.............................................. 336 TSA, Trailer Stability Assist ............. 186, 326 Velgen Reinigen.............................................. 413 Tunnelconsole 12V-aansluiting................................... 149 aansteker en asbak............................ 148 Tunneldetectie........................................... 87 Typeaanduidingen................................... 420 Typegoedkeuring bandenspanningscontrole.................. 359 radarsysteem...................................... 266 transpondersleutelsysteem................ 183 Ventilator ECC.................................................... 131 Vergrendelen/ontgrendelen binnenzijde.......................................... 174 dashboardkastje................................. 175 Vergrendeling handmatig vergrendelen..................... 173 ontgrendelen............................... 172, 174 vergrendelen....................................... 172 Vergrendelingsindicatie .................. 158, 159 U Uitstoot van kooldioxide.......................... 437 V Veiligheidsgordel....................................... Achterbank........................................... gordelspanner....................................... gordelwaarschuwing............................ losnemen.............................................. Ventilatie.................................................. 127 26 29 29 29 28 Verkeersbordinformatie........................... 190 bediening............................................ 190 Beperkingen....................................... 192 Verlichting................................................ 381 Actieve xenonkoplampen..................... 91 Approach-verlichting.................... 96, 160 automatische verlichting, interieur........ 95 Bedieningselementen........................... 94 bochtverlichting.................................... 91 dagrijlicht.............................................. 86 Follow Me Home-verlichting................. 95 gloeilampen, specificaties.................. 389 groot licht/dimlicht................................ in interieur............................................. Koplamphoogteregeling....................... mistachterlicht...................................... stads-/parkeerlicht................................ tunneldetectie....................................... Verlichting display................................. Verlichting instrumentenpaneel............ 87 94 85 92 86 87 85 85 Verlichting, gloeilampen vervangen......... 382 achterlamphuis................................... 386 dimlicht (auto's met halogeen-koplampen)..................................................... 384 grootlicht (auto's met actieve xenonkoplampen)......................................... 385 grootlicht (auto's met halogeenkoplampen)......................................... 385 kentekenplaatverlichting..................... 388 Kofferbak............................................ 388 make-upspiegel.................................. 388 richtingaanwijzers, voor...................... 386 12 Verlichting display...................................... 85 Verlichtingsbediening................................ 84 Vermogen................................................ 427 Versnellingsbak........................................ 281 automaat..................................... 282, 286 handgeschakeld................................. 281 Versnellingsbakolie hoeveelheid en kwaliteit..................... 433 Verwarmde sproeikoppen.......................... 98 455 12 Alfabetisch register Verwarming op brandstof timer.................................................... 139 Z Vloeistoffen en oliën................. 432, 433, 435 Wasstraat................................................. 412 Voetgangersbescherming........................ 224 Water- en vuilafstotende laag.................. 414 Volgtijd instellen....................................... 214 Water- en vuilafstotende laag, reinigen... 414 Volvo ID..................................................... 21 Whiplash, WHIPS....................................... 37 Zekeringenkastje..................................... 399 Volvo Sensus............................................. 75 WHIPS kinderzitje/verhogingskussen............... 38 WHIPS-systeem............................. 37, 40 zithouding............................................. 39 Zij-airbag, SIPS.................................... 35, 40 Vlekken.................................................... 415 Vloeistoffen, hoeveelheden...... 432, 433, 435, 436 Voorruit elektrische verwarming............... 101, 133 W Waarschuwingsgeluid Collision Warning................................ 228 Waarschuwingslampje adaptieve cruisecontrol...................... 200 Collision Warning................................ 228 stabiliteits- en tractieregeling............. 185 Waarschuwingslampjes airbags (SRS)........................................ 68 dynamo laadt niet bij............................ 68 gordelwaarschuwing...................... 29, 68 456 68 68 68 68 Zekeringen............................................... 399 algemene informatie........................... 399 kofferbak............................................. 409 koude zone......................................... 410 motorruimte........................................ 401 onder het dashboardkastje......... 405, 407 Start/Stop........................................... 410 vervangen........................................... 399 Vierwielaandrijving, AWD......................... 289 12 Lage oliedruk........................................ parkeerrem ingeschakeld..................... storing in remsysteem.......................... Waarschuwing...................................... Waarschuwingssymbolen.............. 62, 64, 68 Warmtereflecterende voorruit.................... 20 Wielbouten............................................... 338 afsluitbare........................................... 338 Wielen demonteren........................................ 339 monteren............................................ 342 Sneeuwkettingen................................ 338 Winterbanden.......................................... 338 Wisserblad............................................... Reinigen.............................................. Servicestand....................................... vervangen........................................... 390 391 390 390 Wissers en -sproeiers................................ 96 Zonnescherm, schuifdak......................... 105 Zuinig rijden............................................. 318 TP 18207 (Dutch), AT 1448, MY15, Printed in Sweden, Göteborg 2014, Copyright © 2000-2014 Volvo Car Corporation
advertisement