WEB EDITION GEBRUIKERSHANDLEIDING VÄLKOMMEN! Wij hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Een Volvo is een van de veiligste auto's ter wereld. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw auto te hebben, raden wij u aan om vertrouwd te raken met de uitrusting, de instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding. Inhoud 01 Inleiding Hier vindt u de gebruikersinformatie......... Digitale gebruikershandleiding in auto...... Support en informatie over de auto op internet...................................................... Gebruikershandleiding lezen..................... Vastlegging van gegevens........................ Accessoires en extra uitrusting................. Volvo ID..................................................... Milieubeleid............................................... Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding........................................................ Gelaagd glas............................................. 02 Veiligheid 13 14 Algemeen over veiligheidsgordels............ Veiligheidsgordel - om doen..................... Veiligheidsgordel - losmaken.................... Veiligheidsgordel - zwangerschap............ Gordelwaarschuwing................................ Gordelspanners........................................ Veiligheid - waarschuwingssymbool......... Airbagsysteem.......................................... Airbags aan de bestuurderszijde.............. Passagiersairbag...................................... Passagiersairbag - activering/deactivering*........................................................... SIPS-airbags............................................. SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/babyzitje. Opblaasgordijnen (IC-systeem)................ Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming).................................. WHIPS - kinderzitje................................... WHIPS - zithouding.................................. Als de systemen activeren........................ Algemene informatie over de Safety mode......................................................... Safety mode - startpoging........................ Safety mode - auto verrijden.................... 29 30 31 31 32 32 33 34 35 35 Voetgangersairbag*.................................. Voetgangersairbag* - auto verrijden......... Voetgangersairbag* - opvouwen.............. Algemeen over kinderveiligheid................ Kinderzitje................................................. Kinderzitje - positie................................... Kinderzitje - ISOFIX................................... ISOFIX - afmetingscategorieën................. ISOFIX - soorten kinderzitjes.................... Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten............................................................. 01 02 02 2 17 18 21 22 22 24 27 27 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 37 39 40 40 41 42 42 43 44 45 46 46 47 47 48 49 53 54 54 55 57 Inhoud 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht................................ Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht............................. Instrumentenpaneel.................................. Instrumentenpaneel, analoog - overzicht. Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht... Eco guide & Power guide*........................ Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen.................................................. Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen................................. Buitentemperatuur.................................... Dagtellers.................................................. Klok........................................................... Instrumentenpaneel - licentieovereenkomst........................................................ Displaysymbolen....................................... Volvo Sensus............................................ Sleutelstanden.......................................... Sleutelstanden - functies in verschillende standen..................................................... Voorstoelen............................................... Voorstoelen - elektrisch bediend.............. Achterbank................................................ 85 Stuurwiel................................................... 87 Bedieningspaneel verlichting.................... 88 stadslichten............................................... 90 Dagrijlicht.................................................. 90 Tunneldetectie*......................................... 91 Groot licht/dimlicht................................... 91 Automatisch groot licht*........................... 92 Actieve xenonkoplampen*........................ 94 Mistachterlicht.......................................... 94 Remlichten................................................ 95 Alarmlichten.............................................. 95 Richtingaanwijzer...................................... 96 Interieurverlichting..................................... 97 Follow Me Home-verlichting..................... 98 Approach-verlichting................................. 98 Koplampen - lichtbundel aanpassen........ 99 Wissers en sproeiers............................... 102 Elektrisch bedienbare ruiten................... 104 Buitenspiegels......................................... 106 Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming............................................. 107 Achteruitkijkspiegel................................. 108 Glazen schuif-/kanteldak*....................... 108 Kompas*................................................. Menufuncties - instrumentenpaneel....... Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel..................................................... Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel..................................................... Berichten................................................. Meldingen - functies............................... MY CAR.................................................. Boordcomputer....................................... Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel..................................................... Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel..................................................... Boordcomputer - rijstatistieken*............. 03 03 03 59 62 65 65 66 69 70 72 74 75 75 75 76 79 80 81 82 84 109 110 111 111 111 113 113 114 116 120 123 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 3 Inhoud 04 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling...................................................... Werkelijke temperatuur........................... Sensoren - klimaat.................................. Luchtkwaliteit.......................................... Luchtkwaliteit - interieurfilter................... Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)*............................................ Luchtkwaliteit - IAQS*............................. Luchtkwaliteit - materialen...................... Menu-instellingen - klimaat..................... Luchtverdeling passagiersruimte............ Elektronische klimaatregeling - ECC*..... Elektronische temperatuurregeling - ETC Elektrische stoelverwarming voor*.......... Elektrische achterbankverwarming*....... Ventilator................................................. Automatische regeling............................ Temperatuurregeling passagiersruimte.. Airconditioning........................................ Voorruit ontwasemen en ontdooien........ Luchtverdeling - recirculatie................... Luchtverdeling - tabel............................. Motor- en interieurverwarming*.............. 125 126 126 126 127 Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen............................................. Motor- en interieurverwarming* - direct uitschakelen............................................ Motor- en interieurverwarming* - timers. Motor- en interieurverwarming* - meldingen.......................................................... Extra verwarming*................................... Extra verwarming op brandstof*............. Extra verwarming op stroom*................. 141 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden............................. Opbergvak bestuurderszijde................... Tunnelconsole......................................... Tunnelconsole - armsteun...................... Tunnelconsole - aansteker en asbak*..... Dashboardkastje..................................... Inlegmatten*............................................ Make-upspiegel...................................... Tunnelconsole - 12V-aansluiting............ Lading vervoeren.................................... Lading vervoeren - lange lading............. Lading op het dak................................... Verankeringsogen................................... Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen ..................................... Lading vervoeren - opklapbare houder voor boodschappentassen*.................... 12V-aansluiting bagageruimte................ Bagagenet............................................... Hoedenplank........................................... 04 04 05 4 127 128 128 128 129 131 132 133 133 134 135 135 136 136 137 138 140 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 142 142 143 144 144 145 147 149 149 149 150 150 150 151 151 152 153 153 154 154 154 155 156 157 Inhoud 06 Sloten en alarm Transpondersleutel................................. 159 Transpondersleutel - verlies ................... 159 Transpondersleutel - personalisering*.... 160 Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie.... 161 Vergrendelingsindicatie........................... 161 Transpondersleutel - elektronische startblokkering............................................... 162 Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem*............................... 162 Transpondersleutel - functies................. 163 Transpondersleutel - bereik.................... 164 Transpondersleutel met PCC* - unieke functies................................................... 165 Transpondersleutel met PCC* - bereik... 166 Afneembaar sleutelblad.......................... 166 Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen............................................. 167 Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen....................................................... 168 Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen.................................................... 168 Keyless Drive*......................................... 169 Keyless Drive* -bereik transpondersleutel............................................................ 170 Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel.................................. 170 Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel...................... Keyless Drive* - vergrendelen................. Keyless Drive* - ontgrendelen................. Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad..................................................... Keyless Drive* - vergrendelingsinstellingen.......................................................... Keyless Drive* - locatie antennes........... Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant .............................................. Portier handmatig vergrendelen............. Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde................................................... Doorluchtfunctie...................................... Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje....................................................... Vergrendelen/ontgrendelen - achterklep Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep Safelock-functie*..................................... Kinderslot - handmatige activering......... Kinderslot - elektrische activering*......... Alarm....................................................... Alarmindicatie......................................... 171 171 172 Alarmsysteem - automatische herinschakeling....................................................... Alarm - automatische activering............. Alarmsysteem - transpondersleutel defect...................................................... Alarmsignalen......................................... Beperkt alarmniveau............................... Typegoedkeuring - transpondersleutelsysteem................................................... 06 06 06 172 173 173 183 183 184 184 184 185 174 174 175 176 176 177 179 179 180 181 182 183 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 5 Inhoud 07 Bestuurdersondersteuning Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen................................................ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening................................................ Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen.......................... Verkeersbordenherkenning (RSI)............ Verkeersbordenherkenning (RSI)* bediening................................................ Verkeersbordenherkenning (RSI)* beperkingen..................................................... Snelheidsbegrenzer*............................... Snelheidsbegrenzer* - beknopte bedieningsinstructies....................................... Snelheidsbegrenzer* - snelheid wijzigen Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand*................................... Snelheidsbegrenzer* - alarm overschrijding snelheid........................................... Snelheidsbegrenzer* - uitschakelen....... Cruisecontrol*......................................... Cruisecontrol* - snelheid regelen............ Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand.................................... Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten...................................................... 187 Cruisecontrol* - uitschakelen.................. 202 Adaptieve cruisecontrol (ACC)*.............. 202 Adaptieve cruisecontrol* - werking......... 203 Adaptieve cruisecontrol* - overzicht....... 205 Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen........................................................... 206 Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen................................................... 207 Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by................................ 208 Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen....................................... 209 Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen. 210 Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent 210 Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen................................ 212 Radarsensor............................................ 213 Radarsensor - beperkingen.................... 213 Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen........................... 215 Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen............................................... 216 Afstandswaarschuwing*.......................... 218 Afstandswaarschuwing* - beperkingen.. 219 Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen............................................... 220 City Safety™........................................... 221 City Safety™ - werking........................... 221 City Safety™ - bediening........................ 222 City Safety™ - beperkingen.................... 223 City Safety™ - lasersensor..................... 225 City Safety™ - symbolen en meldingen. 227 Collision Warning*................................... 228 Collision Warning* - werking................... 229 Collision Warning* - detectie van fietsers 230 Collision Warning* - detectie van voetgangers................................................... 231 Collision Warning* - bediening................ 232 Collision Warning* - beperkingen........... 234 Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor......................................... 235 Collision Warning* - symbolen en meldingen.......................................................... 237 Driver Alert System*................................ 239 Driver Alert Control (DAC)*...................... 239 Driver Alert Control (DAC)* - bediening... 240 Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen............................................... 241 Rijbaanassistent*.................................... 242 Rijbaanassistent - werking...................... 242 Rijbaanassistent - bediening................... 244 07 07 07 6 188 189 191 191 193 194 194 195 196 197 197 197 198 200 201 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Inhoud 08 Starten en rijden Rijbaanassistent - beperkingen.............. Rijbaanassistent - symbolen en meldingen.......................................................... Parkeerhulp*............................................ Park Assist* - functie............................... Parkeerhulp* - aan de achterzijde........... Park Assist* - aan de voorzijde............... Park Assist* - storingsindicatie............... Park Assist* - sensoren schoonmaken... Park Assist-camera................................. Parkeerhulpcamera - instellingen........... Park Assist-camera - beperkingen......... Actieve parkeerhulp (PAP)*..................... Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking..... Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking..... Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen.......................................................... Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen.......................................... BLIS........................................................ BLIS - bediening..................................... CTA*........................................................ BLIS en CTA - symbolen en meldingen.. Stuurkrachtinstelling*.............................. 244 Typegoedkeuring - radarsysteem........... 267 Alcoholslot*............................................. Alcoholslot* - functies............................. Alcoholslot* - opbergen.......................... Alcoholslot* - vóór het starten van de motor....................................................... Alcoholslot* - waar u op moet letten....... Alcoholslot* - displaymeldingen.............. Motor starten.......................................... Motor afzetten......................................... Stuurslotfout........................................... Starten met hulpaccu.............................. Versnellingsbakken................................. Handgeschakelde versnellingsbak......... Schakelindicator*.................................... Automatische versnellingsbak Geartronic*.............................................. Automatische versnellingsbak Powershift*.............................................. Keuzehendelblokkering........................... Hellingrem (HSA)*.................................... Start/Stop*.............................................. Start/Stop* - functie en bediening.......... Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet................................................ Start/Stop* - automatische motorstart... 271 271 272 07 07 08 246 247 247 248 249 250 250 251 254 255 255 256 257 258 260 260 261 263 265 266 272 274 275 276 277 277 278 279 279 280 281 285 287 288 288 289 291 292 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 7 Inhoud 09 Wielen en banden Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet................................................ 293 Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak.......... 293 Start/Stop* - instellingen......................... 294 Start/Stop* - symbolen en meldingen..... 295 Rijmodus ECO*....................................... 297 Vierwielaandrijving (AWD)*...................... 299 Hill Descent Control (HDC)..................... 299 Rempedaal.............................................. 301 Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem... 302 Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten.................................. 303 Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops............................................... 303 Parkeerrem.............................................. 303 Doorwaaddiepte..................................... 304 Oververhitting.......................................... 305 Rijden met een geopende achterklep..... 306 Overbelasting - startaccu....................... 306 Voorbereidingen bij lange reizen............. 307 Rijden tijdens de winter........................... 307 Tankvulklep - openen/sluiten.................. 308 Tankvulklep - handmatig openen........... 308 Brandstof tanken.................................... 308 Brandstof - gebruik................................. 309 Brandstof - benzine................................ 310 Brandstof - diesel.................................... 310 Katalysatoren.......................................... 312 Brandstof bijvullen – met jerrycan........... 312 Roetfilter dieselmotor (DPF).................... 313 Zuinig rijden............................................ 313 Rijden met een aanhanger...................... 314 Rijden met een aanhanger - handgeschakelde versnellingsbak.............................. 316 Rijden met een aanhanger - automatische versnellingsbak............................... 316 Trekhaak................................................. 317 Afneembare trekhaak* - opbergen.......... 317 Afneembare trekhaak* - specificaties..... 318 Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren............................................. 319 Trailer Stability Assist (TSA).................... 321 Slepen..................................................... 322 Sleepoog................................................. 324 Bergen..................................................... 325 Banden - onderhoud............................... Banden - draairichting............................ Banden - slijtage-indicator...................... Banden - bandenspanning..................... Wiel- en velgmaten................................. Banden - maten...................................... Banden - lastindex.................................. Banden - snelheidsklassen..................... Wielmoeren............................................. Winterbanden.......................................... Reservewiel*............................................ Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen*.................................................... Wielen verwisselen - wielen verwijderen. Wielen verwisselen - monteren............... Gevarendriehoek..................................... Krik*......................................................... EHBO-set*............................................... Bandenspanningscontrole (TM)*............. Noodreparatieset voor banden*.............. Noodreparatieset voor banden* - overzicht......................................................... Noodreparatieset voor banden* - bediening......................................................... 08 08 09 8 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 327 328 329 329 330 330 331 331 332 332 333 334 334 337 338 339 339 339 341 342 343 Inhoud 10 Onderhoud en service Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren........................... 345 Band oppompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden*......... 346 Serviceprogramma van Volvo................. Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie*................................................. Auto opnemen........................................ Motorkap - openen en sluiten................. Motorruimte - overzicht.......................... Motorruimte - controle............................ Motorolie - algemeen.............................. Motorolie - controleren en bijvullen........ Koelvloeistof - peil.................................. Rem- en koppelingsvloeistof - peil......... Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen................................................ Lamp vervangen - algemeen.................. Lamp vervangen - positie lampen voorzijde......................................................... Lamp vervangen - koplampen................ Lampen verwisselen - afdekkap groot-/ dimlichtlampen........................................ Lamp vervangen - dimlicht..................... Lamp vervangen - groot licht.................. Lamp vervangen - verstraler................... Lampen vervangen - richtingaanwijzers voorzijde.................................................. Lamp vervangen - parkeerlichten voor... 349 Lamp vervangen - dagrijlicht.................. 364 Lamp vervangen - positie lampen achterzijde......................................................... 365 Lamp vervangen - richtingaanwijzers achter, rem- en achteruitrijlichten........... 365 Lamp vervangen - mistachterlicht.......... 366 Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel................................................. 366 Lampen - specificaties ........................... 367 Wisserbladen.......................................... 367 Sproeiervloeistof - bijvullen..................... 370 Startaccu - algemeen.............................. 370 Accu - symbolen..................................... 372 Startaccu - vervangen............................. 373 Accu - Start/Stop.................................... 373 Elektrisch systeem.................................. 375 Zekeringen - algemeen........................... 375 Zekeringen - in motorruimte................... 377 Zekeringen - onder dashboardkastje...... 380 Zekeringen - onder rechter voorstoel..... 383 Wasstraat................................................ 386 Poetsen en in de was zetten................... 387 Water- en vuilafstotende laag................. 388 Roestwering............................................ 389 09 10 10 349 352 354 354 355 355 356 358 359 360 360 361 361 362 363 363 363 364 364 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 9 Inhoud 11 Specificaties Interieur reinigen..................................... 389 Lakschade............................................... 390 Type-aanduidingen................................. Maten...................................................... Gewichten............................................... Trekgewicht en kogeldruk....................... Motorspecificaties................................... Motorolie - ongunstige rijomstandigheden.......................................................... Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid....... Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid.. Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid......................................................... Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid. Brandstoftank - inhoud........................... Airconditioning, vloeistof - hoeveelheid en kwaliteit.............................................. Brandstofverbruik en CO2-uitstoot......... Banden - goedgekeurde bandenspanning......................................................... 12 Alfabetisch register 393 395 396 397 399 Alfabetisch register................................. 414 10 11 12 10 401 402 404 405 406 407 408 409 412 Inhoud 11 INLEIDING 01 Inleiding Hier vindt u de gebruikersinformatie Op internet De gebruikershandleiding is te raadplegen via het beeldscherm in de auto, via de mobiele app en op de supportsite van Volvo. In het dashboardkastje vindt u de Quick Guide en een supplement op de gebruikershandleiding met onder meer specificaties en informatie over zekeringen. U kunt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm bestellen. De gebruikershandleiding is ook te raadplegen via de supportsite van Volvo: support.volvocars.com, voor een deel online en voor deel in pdf-formaat. Op de supportsite vindt u ook video's en stapsgewijze instructies voor zaken als onlinediensten en functies. De site is beschikbaar voor de meeste markten. Lees meer onder Support en meer informatie over de auto op internet. Digitale gebruikersinformatie Op het beeldscherm in de auto Via het beeldscherm in de auto kunt u de gebruikershandleiding in digitale1 vorm raadplegen. De informatie is zoekbaar en tevens ingedeeld in verschillende categorieën. Lees meer onder Digitale gebruikershandleiding in de auto. In de vorm van een mobiele app De digitale gebruikershandleiding is ook beschikbaar in de vorm van een mobiele app die u bijvoorbeeld kunt downloaden van App Store. De app bevat video's en biedt de mogelijkheid tot visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur en -interieur. De navigatie tussen de verschillende paragrafen van de gebruikershandleiding verloopt eenvoudig en de inhoud is doorzoekbaar. Lees meer onder Gebruikershandleiding op mobiele apparaten. 1 2 Gebruikersinformatie in drukvorm Gedrukt supplement De gebruikershandleiding in drukvorm vormt een aanvulling op de digitale gebruikershandleiding1 en bevat belangrijke teksten, informatie over zekeringen en bepaalde specificaties. De handleiding bevat tevens handige instructies, wanneer u de informatie op het beeldscherm van de middenconsole om praktische redenen niet kunt lezen. Lees Gebruikershandleiding doornemen voor de opbouw van de gebruikershandleiding. Quick Guide Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide met beknopte informatie over de meeste gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen. lende documenten met gebruikersinformatie in drukvorm in de auto. U kunt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm bestellen2. Neem contact op met een Volvo-dealer voor bestelling van de gebruikershandleiding in drukvorm of een supplement. 01 Taalinstelling wijzen voor het beeldscherm van de auto Wanneer u de taalinstelling voor het beeldscherm van de auto wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde informatie niet overeenkomt met de wettelijke bepalingen en voorschriften die in uw land gelden. BELANGRIJK U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de geldende wetgeving en voorschriften in acht neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto volgens Volvo’s adviezen in het instructieboekje onderhoudt en bedient. Bij afwijkingen in de informatie op het beeldscherm en die in het gedrukte boekje, geldt altijd de informatie in drukvorm. Meer gebruikersinformatie in drukvorm Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de markt en dergelijke liggen er aanvul- Op markten zonder gebruikershandleiding op het beeldscherm wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt. Op markten zonder digitale gebruikershandleiding op het beeldscherm ligt een gedrukt exemplaar van de handleiding in het dashboardkastje. }} 13 01 Inleiding 01 || Gerelateerde informatie • Digitale gebruikershandleiding in auto (p. 14) • Support en informatie over de auto op internet (p. 17) • Gebruikershandleiding lezen (p. 18) Digitale gebruikershandleiding in auto De gebruikershandleiding is weer te geven op het beeldscherm in de auto3. De informatie is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende paragrafen verloopt eenvoudig. Digitale gebruikershandleiding openen - druk op de MY CAR-knop op de middenconsole, druk op OK/MENU en kies Gebruikershandleiding. Voor elementaire navigatiefuncties, zie Systeembediening. Hier volgt een gedetailleerde beschrijving. • Zoeken - Zoekfunctie om een artikel te vinden. • Categorieën - Alle artikelen geordend naar categorieën. • Favorieten - Snelkoppeling naar favoriete artikelen. • Quick Guide - Een selectie van artikelen voor veelgebruikte functies. Kies het informatiesymbool in de rechter onderhoek voor informatie over de digitale gebruikershandleiding. N.B. De digitale gebruikershandleiding is tijdens het rijden niet beschikbaar. Startpagina van de gebruikershandleiding. U kunt op vier verschillende manieren informatie vinden in de digitale gebruikershandleiding: 3 14 Geldt voor bepaalde automodellen. 01 Inleiding Zoeken 3. Om over te schakelen op de invoer van cijfers of speciale tekens of om te zoeken, draait u aan TUNE, totdat een van de opties (zie verklaring in volgende tabel) in de lijst voor het wisselen van invoerstand (2) verschijnt en druk vervolgens op OK/ MENU. 123/AB C Met OK/MENU kunt u wisselen tussen cijfers en letters. MEER Met OK/MENU kunt u overschakelen op de invoer van speciale tekens. OK Voer de zoekopdracht uit. Draai aan TUNE om een treffer te kiezen en druk vervolgens op om OK/MENU het bijbehorende artikel te openen. Zoeken met behulp van het schrijfwiel. Tekenlijst. Invoerstand wijzigen (zie de volgende tabel). Gebruik het schrijfwiel om een zoekterm in te voeren, bijvoorbeeld "veiligheidsgordel". a|A ||} Tussen kleine en hoofdletters wisselen met OK/MENU. 01 Van het tekstwiel naar het zoekveld wisselen. De cursor verplaatsen met TUNE. Eventuele verkeerde spelling wissen met EXIT. Om terug te gaan naar het tekstwiel op OK/MENU drukken. Let erop dat de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel te gebruiken zijn bij bewerkingen in het zoekveld. 1. Draai aan TUNE tot de gewenste letter verschijnt en druk ter bevestiging op OK/ MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van het bedieningspaneel op de middenconsole zijn te gebruiken. 2. Ga verder met de volgende letter enzovoort. }} 15 01 Inleiding 01 || Tekst invoeren met numeriek toetsenbord Categorieën De artikelen van de gebruikershandleiding zijn geordend naar hoofdcategorieën en ondercategorieën. Hetzelfde artikel ligt mogelijk in meerdere categorieën zodat het gemakkelijker te vinden is. kel te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. In een artikel navigeren Draai aan TUNE om door de categorieboom te navigeren en druk op OK/MENU om een ) of artikel (aancategorie (aangeduid met geduid met ) te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Favorieten Numeriek toetsenbord. Een andere manier om tekens in te toetsen/ voeren is met behulp van de knoppen op de middenconsole: 0–9, * en #. Zo wordt bij een druk op 9 een kolom weergegeven met alle tekens4 onder deze toets, zoals w, x, y, z en 9. Bij snel indrukken van de toets bladert u met de cursor door deze tekens. • • Blijf met de cursor op het te kiezen teken staan - het teken verschijnt op de schrijfregel. Wis/annuleer uw keuze met EXIT. Houd om een cijfer in te voeren de toets met het gewenste cijfer ingedrukt. 4 16 Hier vindt u de artikelen die als favorieten zijn opgeslagen. Om een artikel als favoriet te markeren, zie de rubriek "In een artikel navigeren" hieronder. Draai aan TUNE om in de favorietenlijst te navigeren en druk op OK/MENU om een artikel te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Quick Guide Hier vindt u een aantal artikelen om de meest gebruikte functies van de auto te leren kennen. De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar, maar staan hier om er snel bij te kunnen. Draai aan TUNE om in de Quick Guide te navigeren en druk op OK/MENU om een arti- De schrijftekens voor de verschillende toetsen kunnen per markt/land/taal variëren. Home - naar de startpagina van de gebruikershandleiding gaan. Favoriet - het artikel als favoriet toevoegen/verwijderen. U kunt ook op de FAVknop op de middenconsole drukken om een artikel als favoriet toe te voegen/te verwijderen. Gemarkeerde link - naar een gelinkt artikel gaan. Speciale teksten - als het artikel waarschuwings-, belangrijk- of NB-teksten bevat, worden het bijbehorende symbool en het aantal van dergelijke teksten in het artikel getoond. 01 Inleiding Draai aan TUNE om de links door te nemen of een artikel omhoog of omlaag te schuiven. Als het beeldscherm naar het begin/eind van een artikel is geschoven, zijn de opties Home en Favoriet bereikbaar door een stap omhoog/omlaag te gaan. Druk op OK/MENU om de keuze/gemarkeerde link te activeren. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Gerelateerde informatie • 5 Support en informatie over de auto op internet (p. 17) Support en informatie over de auto op internet Downloadbare informatie van de supportsite Op de homepage en supportsite van Volvo Cars vindt u meer informatie over uw auto. Vanaf de homepage kunt u tevens doorlinken naar My Volvo, een persoonlijke internetpagina voor u en uw auto. Kaarten Support op internet Ga naar support.volvocars.com of gebruik de QR-code hieronder om de pagina te bezoeken. De supportsite is voor de meeste markten beschikbaar. 01 Voor auto’s met Sensus Navigation* zijn via de supportsite kaarten te downloaden. Mobiele apps Voor bepaalde Volvo-modellen van modeljaar 2014 en 2015 is de gebruikershandleiding als app beschikbaar. Ook de VOC*-app kan hier worden gedownload. Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren zijn hier beschikbaar in pdf. Ook de Quick Guide en supplementen zijn via de supportsite te downloaden. Kies model en modeljaar om de gewenste publicatie te downloaden. QR-code naar de supportsite. Contact De informatie op de supportsite is zoekbaar en bovendien ingedeeld in verschillende categorieën. Hier vindt u support voor zaken zoals diensten en functies waarvoor internet vereist is, Volvo On Call (VOC)*, het navigatiesysteem* en apps. De verschillende procedures worden aan de hand van video’s en stapsgewijze instructies uiteengezet, bijvoorbeeld hoe u de auto via een mobiele telefoon met internet verbindt. Op de supportsite staan de contactgegevens van de klantenservice en de dichtstbijzijnde Volvo-dealer. My Volvo op internet5 Via www.volvocars.com kunt u doorlinken naar My Volvo web, een persoonlijke website voor u en uw Volvo. Maak een persoonlijke Volvo ID aan en log in op My Volvo web voor een overzicht van zaken zoals onderhoud, contracten en garan- Geldt voor bepaalde markten. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 17 01 Inleiding 01 || ties. Op My Volvo web vindt u ook informatie over modelspecifieke accessoires en softwareproducten voor uw Volvo. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 22) Gebruikershandleiding lezen Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Gebruikershandleiding op mobiele apparaten Het doornemen van de gebruikershandleiding is een goede manier om vertrouwd te raken met nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de auto in verschillende situaties het beste kunt bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in de gebruikershandleiding. Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats ter verbetering van ons product. Aanpassingen kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrijvingen en illustraties in de gebruikershandleiding afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. © Volvo Car Corporation N.B. De gebruikershandleiding is te downloaden als app (geldt voor bepaalde modellen en mobiele telefoons), zie www.volvocars.com. De app biedt tevens video’s en doorzoekbare informatie en eenvoudige navigatie tussen de verschillende hoofdstukken. Opties/accessoires Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje* in de gebruikershandleiding. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in de gebruikershandleiding ook de opties (van fabriekswege gemonteerde uitrusting) en bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrusting) beschreven. 18 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 01 Inleiding Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvodealer. Speciale teksten WAARSCHUWING Waarschuwingsteksten geven informatie over kans op letsel. BELANGRIJK Belangrijk-teksten geven informatie over kans op materiële schade. tekst in een tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cijfers. Displaymeldingen In de auto zijn displays aanwezig waarop menuteksten en displaymeldingen kunnen worden weergegeven. Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding onderscheiden zich van de normale tekst. Voorbeeld van menuteksten en displaymeldingen: Media, Locatie wordt verstuurd. 01 Gevaar voor materiële schade Stickers Er zitten verschillende soorten stickers in de auto om belangrijke informatie op een simpele en duidelijke manier over te dragen. De stickers in de auto zijn van de onderstaande aflopende waarschuwings-/informatiegraad. Gevaar voor lichamelijk letsel N.B. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in materiële schade. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en adviezen die het gebruik van bepaalde mogelijkheden en functies vergemakkelijken. Voetnoot In de gebruikershandleiding komt informatie voor in de vorm van een voetnoot onder aan de pagina. Deze informatie vormt een aanvulling op de tekst waar het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de voetnoot naar Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. G031592 De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale weten regelgeving. G031590 }} 19 01 Inleiding 01 || Informatie voerd, staan genummerd in de gebruikershandleiding. Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. G031593 Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart tekstveld. N.B. De in de gebruikershandleiding afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stickers van de auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Procedurelijsten Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitge- 20 Er komen genummerde en ongenummerde pijlen voor. Ze worden gebruikt om een bepaalde beweging weer te geven. Pijlen met een letter dienen om een beweging weer te geven waarbij de onderlinge volgorde niet van belang is. Opsommingslijsten Bij opsommingen in de gebruikershandleiding wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst. Bijvoorbeeld: • • Koelvloeistof Motorolie Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie verwijst naar andere artikelen met aanverwante informatie. Afbeeldingen De afbeeldingen in de handleiding zijn soms schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrustingsniveau en de markt. Als er geen reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen op de standaardmanier genummerd met normale cijfers. Zie ommezijde }} Dit symbool staat rechts onderaan, wan- Positielijsten Vervolg van de vorige pagina || Dit symbool staat links bovenaan wanneer Op overzichtsfiguren die de positie van onderdelen aangeven worden rode cirkels met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij de afbeelding, met een beschrijving van de weergegeven objecten. neer een artikel wordt voortgezet op de volgende pagina. een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina. Gerelateerde informatie • Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding (p. 27) • Support en informatie over de auto op internet (p. 17) 01 Inleiding Vastlegging van gegevens In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsinspanningen van Volvo worden bepaalde gegevens over de bediening, de werking en bijna-aanrijdingen door de auto vastgelegd. Deze auto is uitgerust met een "Event Data Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan is het vastleggen en opnemen van gegevens bij verkeersongevallen of bijna-ongelukken, zoals wanneer de airbag wordt geactiveerd of als de auto een wegversperring raakt. De gegevens worden geregistreerd om meer inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd gegevens vastlegt die verband houden met de autodynamiek en de veiligheidssystemen, normaal gesproken 30 seconden of korter. De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd dat deze bij verkeersongevallen of bijnaongelukken gegevens vastlegt die verband houden met: • de wijze waarop de verschillende autosystemen werkten; • de vraag of u en passagiers in de gordel zaten; • de vraag of u het gas- of rempedaal bediende; • hoe snel u reed. Dit kan een bijdrage leveren aan een beter inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde verkeersongevallen en schades ontstaan. De EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij normale rijomstandigheden registreert de EDR geen gegevens. Ook registreert het systeem nooit wie de auto bestuurt of wat de geografische positie is voor de aanrijding of bijna-aanrijding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen echter gebruik maken van de vastgelegde gegevens in combinatie met het type persoonlijk identificeerbare informatie dat bij een verkeersongeval routinematig wordt verzameld. Om de geregistreerde gegevens te kunnen interpreteren zijn speciale apparatuur en toegang tot de auto of de EDR vereist. De auto is naast de EDR ook uitgerust met een aantal computers, die tot taak hebben de werking van de auto continu te controleren en bewaken. Deze kunnen tijdens normale rijomstandigheden gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze een fout registreren die betrekking heeft op de bediening en werking van de auto of bij activering van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de automatische remfunctie). Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de monteur nodig om service en onderhoud te kunnen verrichten met als doel eventuele storingen die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren en verhelpen. De geregi- streerde informatie heeft Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de juridische eisen conform de wet- en regelgeving. De in de auto geregistreerde informatie ligt opgeslagen in de computers totdat de auto een servicebeurt krijgt of wordt gerepareerd. 01 Naast het bovenstaande kan de geregistreerde informatie ook in een samengestelde vorm worden gebruikt voor verzekerings- en productontwikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwaliteit van Volvo's auto's te verbeteren. Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zonder de toestemming van de eigenaar van de auto vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen om dit type informatie af te geven aan de politie of andere autoriteiten die het wettelijke recht hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren is speciale technische apparatuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en de werkplaatsen die een contract hebben met Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in verband met reparatie en onderhoud worden doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opgeslagen en gehanteerd en dat ze in overeenstemming met de geldende wetgeving worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. 21 01 Inleiding 01 Accessoires en extra uitrusting Volvo ID Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires en extra uitrusting kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. Volvo ID is uw persoonlijke ID die u toegang biedt tot diverse diensten6. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de computersystemen van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u daarom altijd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires of extra uitrusting monteert die in verbinding staan/staat met of van invloed zijn/is op het elektrische systeem. Voorbeeld van diensten: Montage van elektronische uitrusting, zoals een transponder, achter een ruit met een warmtereflecterende film heeft mogelijk een negatieve invloed op de werking en prestaties van de uitrusting. Maten A 65 mm B 150 mm C 125 mm Voor optimale werking van moet de elektronische uitrusting gemonteerd worden op dat deel van de voorruit waar geen warmtereflecterende film is aangebracht (zie gemarkeerd veld op afbeelding). 6 22 Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. My Volvo - Uw persoonlijke website voor u en uw auto. • Connected Car* - bepaalde functies en diensten vereisen dat u uw auto hebt geregistreerd op een persoonlijke Volvo ID, bijvoorbeeld om een adres van een kaartdienst op internet rechtstreeks naar uw auto te kunnen sturen. • Volvo On Call, VOC* - Volvo ID wordt gebruikt bij het inloggen op de mobiele app Volvo On Call. Veld waar geen IR-film is aangebracht. Warmtereflecterende voorruit* De voorruit is voorzien van een warmtereflecterende film (IR) die de ingestraalde warmte in de passagiersruimte beperkt. • Voordelen van Volvo ID • Een gebruikersnaam en een wachtwoord voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft slechts één gebruikersnaam en één wachtwoord te onthouden. • Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/ wachtwoord voor een dienst (bijvoorbeeld VOC) worden deze ook automatisch voor andere diensten gewijzigd (bijvoorbeeld My Volvo web) Een Volvo ID aanmaken Om een Volvo ID aan te maken moet u een persoonlijk e-mailadres opgeven. Om de registratie te voltooien moet u de instructies 01 Inleiding 01 opvolgen in het e-mailbericht dat automatisch wordt verstuurd naar het opgegeven e-mailadres. Een Volvo ID kan via de volgende diensten worden aangemaakt: • My Volvo - Geef het e-mailadres aan en volg de instructies. • Bij een Connected Car* - Geef het e-mailadres aan in de app die Volvo ID vereist en volg de instructies. Of druk twee keer op de verbindingsknop op de middenconsole en kies Apps Instellingen en volg de instructies. • Volvo On Call, VOC* - Laad de nieuwste versie van de VOC-app. Kies op de startpagina voor het aanmaken van een Volvo ID, geen een e-mailadres aan en volg de instructies. Gerelateerde informatie • Support en informatie over de auto op internet (p. 17) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 23 01 Inleiding 01 Milieubeleid Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de ontwikkeling van veiliger en effectievere Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo Cars die van invloed is op alle activiteiten. De milieu-activiteiten gaan uit van de volledige levensduur van de auto en houden rekening met de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt dat de milieu-effecten van nieuwe producten geringer moeten zijn dan die van de producten waarvoor ze in de plaats komen. Een van de resultaten van de inspanningen van Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en minder vervuilend zijn. Ook het 24 producten en oplossingen om de milieueffecten te beperken. persoonlijke milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bijvoorbeeld schoner dan de lucht buiten. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo hebben een ISO 14001-certificaat, wat een systematische benadering van de milieuaspecten van de productie betekent om voortdurend verbeteringen aan te brengen en de milieu-effecten te beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de geldende wettelijke bepalingen en voorschriften op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook van de samenwerkingspartners dat ze aan deze normen voldoen. Brandstofverbruik Omdat de milieu-effecten van auto's voor een groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide en andere verontreinigende stoffen. De auto's van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het algemeen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. 01 Inleiding Bijdragen aan een schoner milieu Een zuinige auto levert niet alleen een beperking van de milieu-effecten op, maar betekent ook lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld besparen en zo een bijdrage leveren aan een schoner milieu. Hier volgen enkele tips en adviezen: • Plan een effectieve gemiddelde snelheid. Snelheden hoger dan zo'n 80 km/h (50 mph) en lager dan 50 km/h (30 mph) zorgen voor een hoger energieverbruik. fel over de juiste manier van verwerken van dergelijk afval – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld besparen, zuiniger omspringen met de hulpbronnen op aarde en uw auto langer doen meegaan. Voor meer informatie en meer adviezen, zie Eco guide (p. 69), Zuinig rijden (p. 313) en Brandstofverbruik (p. 409). Efficiënte uitlaatgasreiniging Interieur De gebruikte materialen voor het interieur van een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoerig getest op comfort en hypoallergeniteit. Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aangebracht: zo is de stuurwielbekleding met de hand genaaid. Het interieur is getest op de afwezigheid van sterke geuren of stoffen die klachten kunnen geven bij hoge temperaturen of direct zonlicht. Neem de intervallen voor onderhoud en service aan de auto in acht die in het Service- en garantieboekje geadviseerd worden. • Voorkom stationair draaien – zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat. Houd u aan de plaatselijke voorschriften. • Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen en optrekken en een ongelijkmatige snelheid stijgt het brandstofverbruik. Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen. • Gebruik vóór een koude start altijd de motorverwarming*, als de auto hiermee is uitgerust – dit verbetert de startgewilligheid, beperkt de slijtage bij koud weer en zorgt ervoor dat de motor sneller op bedrijfstemperatuur komt, waardoor het brandstofverbruik en de uitstoot afnemen. Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Schone lucht in passagiersruimte Het systeem ontdoet de lucht in de passagiersruimte van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt 01 Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone Interior Package)* dat voorzien is van een speciale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. Uw Volvo is gebouwd volgens het concept "Schoon aan binnen- en buitenkant" – een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. • Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact op met een werkplaats bij twij- de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duidelijke milieueisen aan de outillage van de werkplaatsen om te voorkomen dat er schadelijke stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaatspersoneel }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 25 01 Inleiding 01 || beschikt over de kennis en het gereedschap om optimale milieuzorg te garanderen. Recycling Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurperspectief is het ook belangrijk dat autowrakken op milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste eigenaar van de auto wordt daarom verzocht contact op te nemen met een dealer voor de locatie van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf. Gerelateerde informatie • 26 Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding (p. 27) 01 Inleiding Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding De papiervezels waarvan deze publicatie gemaakt is afkomstig zijn uit Forest Stewardship Council®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. 01 Gelaagd glas Het glas is verstevigd voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. De voorruit en de overige ruiten zijn gemaakt van gelaagd glas*. Het FSC®-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Gerelateerde informatie • Milieubeleid (p. 24) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 27 VEILIGHEID 02 Veiligheid Algemeen over veiligheidsgordels Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel tijdens het rijden om hebben. Waar u op moet letten • Gebruik geen klemmen of andere accessoires waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken. • De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. WAARSCHUWING Span de heupgordel over de heupen door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik). Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. 02 Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts één persoon. Gerelateerde informatie • • • Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 31) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 31) Gordelspanners (p. 32) Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, wordt de bewuste persoon er middels waarschuwingssymbolen en geluidssignalen (p. 32) aan herinnerd de gordel om te doen (p. 30). 29 02 Veiligheid 02 Veiligheidsgordel - om doen Waar u op moet letten Doe de veiligheidsgordel (p. 29) om voordat u gaat rijden. De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: • • • Rol de gordel langzaam af en maak deze vast door de borglip in de gordelsluiting te steken. Een duidelijke ‘klik’ geeft aan dat de gordel vastzit. als de auto sterk overhelt. Gerelateerde informatie • Verkeerde positie veiligheidsgordel. De veiligheidsgordel moet over de schouder lopen. Goede positie veiligheidsgordel. Hoogte-instelling van de veiligheidsgordel. Druk de knop in en zet de gordel hoger of lager. Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek schuurt. Op de achterbank past de borglip van de veiligheidsgordel op de middelste zitplaats alleen in de bijbehorende sluiting. 30 wanneer u de gordel te snel uittrekt wanneer u remt of optrekt • • • Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 31) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 31) Gordelspanners (p. 32) Gordelwaarschuwing (p. 32) 02 Veiligheid Veiligheidsgordel - losmaken Veiligheidsgordel - zwangerschap Maak de veiligheidsgordel (p. 29) pas los als de auto stilstaat. Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk de veiligheidsgordel (p. 29) altijd op de juiste manier te dragen. Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. Gerelateerde informatie • • 02 Veiligheidsgordel - om doen (p. 30) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 31) Gerelateerde informatie Veiligheidsgordel - om doen (p. 30) Gordelwaarschuwing (p. 32) G020998 • • De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel (p. 82) en het stuurwiel (p. 87) dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben 31 02 Veiligheid Gordelwaarschuwing 02 verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel. De melding verdwijnt na ongeveer 30 seconden rijden vanzelf of eerder bij het indrukken van de knop OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 110). Als een van de inzittenden geen veiligheidsgordel draagt, verdwijnt de melding echter alleen bij het indrukken van de knop OK op de richtingaanwijzerhendel. Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, gaan er waarschuwingssymbolen branden en worden er geluidssignalen afgegeven om de bewuste persoon eraan te herinneren de veiligheidsgordel om te doen (p. 30). • Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingssymbolen zitten op de plafondconsole en op het instrumentenpaneel (p. 65). Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. Achterbank De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: • 32 Aangeven welke veiligheidsgordel (p. 29) van de achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik van de veiligheidsgordels of het openen van een van de achterportieren Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een melding op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingssymbool. De waarschuwing stopt wanneer de gordel weer is omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop OK te drukken. Gordelspanners De Veiligheidsgordels (p. 29) aan de bestuurderszijde, de passagierszijde en op de buitenste zitplaatsen achterin zijn voorzien van gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een voldoende krachtige aanrijding de veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De veiligheidsgordel kan de passagier daarmee beter in de stoel gedrukt houden. WAARSCHUWING De gesp van de veiligheidsgordel aan passagierszijde nooit aanbrengen in de gordelsluiting aan bestuurderszijde. De gesp van de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordelsluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgordels nooit beschadigen en geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel staat welke veiligheidsgordels er in gebruik zijn. Deze informatie is altijd beschikbaar. Gerelateerde informatie • Algemeen over veiligheidsgordels (p. 29) 02 Veiligheid Veiligheid - waarschuwingssymbool display. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Het waarschuwingslampje verschijnt, als er tijdens de storingsdiagnose een storing wordt geconstateerd of als het systeem geactiveerd is. Waar nodig verschijnt het waarschuwingslampje in combinatie met een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 65). WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het symbool kan ook duiden op een storing in het airbagsysteem, de gordelspanners, het SIPS- en het IC-systeem of op een andere storing in het systeem. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem op een digitaal instrumentenpaneel. Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem (p. 34) op een analoog instrumentenpaneel. Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden, wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 81) staat. Iedere keer dat het contact wordt ingeschakeld, vindt er een storingsdiagnose plaats. Het symbool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de regelmodule heeft vastgesteld dat het airbagsysteem geen storingen vertoont. 02 Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de Safety mode (p. 44) Het waarschuwingslampje verschijnt, als er tijdens de storingsdiagnose een storing wordt geconstateerd of als het systeem geactiveerd is. Waar nodig verschijnt het waarschuwingslampje in combinatie met een melding op het display. Als het waarschuwingssymbool niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS airbag Service vereist of SRS airbag Service spoed op het 33 02 Veiligheid Airbagsysteem G018665 02 Bij een frontale botsing helpt het airbagsysteem voorkomen dat u en eventuele inzittenden letsel aan hoofd en borstkas oplopen. Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het stuur links. Het SRS bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna één of meer airbags worden opgeblazen en warm worden. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. Daarmee vangen de SIPSairbags de klap van de aanrijding op voor de inzittende, waarna de airbags weer leeglopen. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Een verkeerde ingreep in het airbagsysteem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. N.B. G018666 De sensoren reageren verschillend, afhankelijk van het verloop van de botsing en of er al dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt. Geldt voor alle zitplaatsen behalve de middelste zitplaats achterin. Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het stuur rechts. 34 Er kunnen dus ongelukken ontstaan als slechts één (of geen) van de airbags wordt geactiveerd. De sensoren registreren de kracht waaraan de auto bij de botsing wordt blootgesteld en passen zich hierop aan, zodat een of meer airbags worden opgeblazen. Gerelateerde informatie • • • Airbags aan de bestuurderszijde (p. 35) Passagiersairbag (p. 35) Veiligheid - waarschuwingssymbool (p. 33) 02 Veiligheid Airbags aan de bestuurderszijde Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 29) aan de bestuurderszijde ook twee airbags (p. 34). Gerelateerde informatie • Passagiersairbag (p. 35) Passagiersairbag Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 29) aan de passagierszijde ook een airbag (p. 34). Een van de airbags zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. Knieairbag aan de bestuurderszijde bij een auto met het stuur links. Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur links. 02 De andere airbag (op kniehoogte) zit onder in het dashboard aan de bestuurderszijde. Het dashboard is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbags werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbags. }} 35 02 Veiligheid || WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. 02 Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet vast zitten. Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur rechts. Sticker voor passagiersairbag Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen van het passagiersportier is de sticker zichtbaar. De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. WAARSCHUWING Plaats een achterstevoren gemonteerd kinderzitje nooit op een stoel met een geactiveerde airbag. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor of ernstig letsel van het kind opleveren. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. 36 WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het dashboard op de plek waar de airbag voor de passagiersstoel zit. WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. 02 Veiligheid Schakelaar - PACOS* De passagiersairbag (SRS) voorin is te deactiveren, (p. 37) met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde maar geen PACOSschakelaar (Passenger Airbag Cut Off Switch) heeft, is de airbag altijd geactiveerd. Gerelateerde informatie • • Airbags aan de bestuurderszijde (p. 35) Kinderzitje (p. 49) Passagiersairbag - activering/ deactivering* de voorstoel zitten, maar kinderen in een kinderzitje of op een kussen beslist niet. De passagiersairbag (p. 35) voorin kan met een schakelaar worden geactiveerd, als de auto is uitgerust met PACOSS (Passenger Airbag Cut Off Switch). De airbag is gedeactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een kinderzitje of op een kussen aan de passagierszijde op de voorstoel zitten, maar passagiers groter dan 1,40 m beslist niet. Schakelaar - PACOS De schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag, PACOS zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen. Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Gebruik het sleutelblad (p. 167) van de transpondersleutel om van stand te veranderen. 02 WAARSCHUWING Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen op de passagiersstoel, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat evenmin personen die kleiner zijn dan 1,40 m op deze stoel plaatsnemen. Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel): Personen groter dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel plaatsnemen, als de airbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. Locatie van de schakelaar voor de airbag. De airbag is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen passagiers groter dan 1,40 m aan de passagierszijde op }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 37 02 Veiligheid || N.B. 02 Wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 81) staat, brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingssymbool (p. 33) voor de airbag op het instrumentenpaneel. Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een verhogingskussen voorin wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is en in de plafondconsole het symbool brandt. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor het kind opleveren. Laat geen passagier op de passagiersstoel plaatsnemen als het waarschuwingssymbool (p. 33) voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht, terwijl de melding op de plafondconsole aangeeft dat de airbag aan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt op een ernstige storing. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties voor de passagiers opleveren. Gerelateerde informatie • Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Een melding en een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). 38 Hiermee wordt aangeduid dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. Een melding en een brandend lampje op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). Kinderzitje (p. 49) 02 Veiligheid SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel van de botskracht door het SIPS-systeem (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en de heupen en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS-systeem. maal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. WAARSCHUWING • Volvo adviseert u de reparatie uitsluitend door een erkende Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. Een verkeerde ingreep in het SIPS-systeem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. • Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen de buitenzijde van de stoel en het portierpaneel, aangezien dit gebied door de zijairbag kan worden beïnvloed. • Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo goedgekeurde overtrekbekleding te gebruiken. Andere bekleding kan de werking van de zijairbags hinderen. • De zijairbag vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Bestuurdersplaats, auto met het stuur links. 02 Gerelateerde informatie Het SIPS-systeem bestaat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleuningframes van de voorstoelen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg. De SIPS-airbag wordt nor- Passagiersplaats, auto met het stuur links. • • • Passagiersairbag (p. 35) • Opblaasgordijnen (IC-systeem) (p. 40) Airbags aan de bestuurderszijde (p. 35) SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/babyzitje (p. 40) 39 02 Veiligheid SIPS-airbag (SIPS) - kinderzitje/ babyzitje 02 De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of zittingverhoger niet negatief (p. 39). Opblaasgordijnen (IC-systeem) WAARSCHUWING Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto stoten. Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Het is mogelijk een kinderzitje/zittingverhoger (p. 49) op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde airbag (p. 37). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Volvo adviseert u uitsluitend originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, te gebruiken. Gerelateerde informatie • • Passagiersairbag (p. 35) Algemeen over kinderveiligheid (p. 48) WAARSCHUWING De auto mag niet zo worden beladen dat de lading hoger dan 50 mm onder de bovenkant van de portierruiten uitkomt. Anders kan het beschermende vermogen van het opblaasgordijn, dat in de hemelbekleding verborgen zit, uitblijven. De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Inflatable Curtain) maken deel uit van het SIPS-systeem (p. 39). Ze zitten verborgen achter de plafondbekleding langs beide zijden van de auto en beschermen inzittenden op de buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de opblaasgordijnen activeren. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Gerelateerde informatie • • • 40 Algemeen over veiligheidsgordels (p. 29) Airbagsysteem (p. 34) SIPS-airbags (p. 39) 02 Veiligheid Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming) WAARSCHUWING Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. WHIPS (Whiplash Protection System) biedt bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. 02 Eigenschappen van de stoel Bij activering van het WHIPS klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren, zodat de zithouding van bestuurder en voorpassagier verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whiplash-letsel beperkt. WAARSCHUWING Voer zelf nooit wijzigingen of reparaties aan de stoel of het WHIPS-systeem uit. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • WHIPS - kinderzitje (p. 42) WHIPS - zithouding (p. 42) Algemeen over veiligheidsgordels (p. 29) Het WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. 41 02 Veiligheid 02 WHIPS - kinderzitje WHIPS - zithouding Het WHIPS-systeem (p. 41) beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of zittingverhoger niet negatief. Voor optimale bescherming door het WHIPSsysteem (p. 41) moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zithouding innemen en zorgen dat het systeem niet wordt gehinderd. Het is mogelijk een kinderzitje/zittingverhoger (p. 49) op de voorstoel te plaatsen, als de auto aan de passagierszijde niet is uitgerust met een geactiveerde airbag (p. 37). Gerelateerde informatie • Algemeen over kinderveiligheid (p. 48) Zithouding WAARSCHUWING Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vastgeklemd zitten tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat u het WHIPSsysteem niet in zijn werking hindert. Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in voor de voorstoel (p. 82). U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo klein mogelijk houden. Functie Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het WHIPS-systeem kunnen hinderen. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPSsysteem kunnen hinderen. 42 Als een rugleuning van de achterbank is neergeklapt, moet de bijbehorende voorstoel naar voren worden verplaatst zodat deze niet in contact komt met de neergeklapte rugleuning. 02 Veiligheid WAARSCHUWING Als de stoel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals bij een botsing van achteren, moet het WHIPS-systeem worden gecontroleerd. Volvo adviseert om dit door een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren. Het WHIPS-systeem kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, ook als de stoel onbeschadigd lijkt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren, ook bij zachtere aanrijdingen van achteren. Als de systemen activeren Bij een aanrijding werken de verschillende persoonsveiligheidssystemen van Volvo samen om de schade te verkleinen. Systeem Activering Gordelspanner (p. 32) voorstoel Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij, van achteren en/of kantelen Gordelspanner (p. 32) achterbankA Bij een frontale botsing en/of aanrijding in de zij en/of kantelen Airbags Bij een frontale botsing.B (stuurwiel-, knie(p. 35) en passagiersairbag (p. 35)) SIPS-airbags (p. 39) Bij een aanrijding in de zijB Systeem Activering Opblaasgordijnen (IC) (p. 40) Bij een aanrijding in de zij en/of kantelen en/of bepaalde frontale aanrijdingenB WHIPS-systeem (p. 41) A B 02 Bij aanrijdingen van achteren De middelste zitplaats van de achterbank is niet voorzien van een gordelspanner. Het is mogelijk dat de airbags niet worden opgeblazen, ondanks dat de carrosserie van de auto danig vervormd raakt. Enkele factoren zoals de stijfheid en het gewicht van het lichaam waarmee de auto in botsing komt, de snelheid van de auto, de hoek waaronder de botsing plaatsvindt e.d. zijn van invloed op de wijze van activering van de verschillende veiligheidssystemen in de auto. Wanneer de airbags (p. 34) werden opgeblazen, adviseert Volvo u het volgende: • Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen airbags. • Volvo adviseert u het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de auto over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. • Neem altijd contact op met een arts. N.B. De airbags en de gordelspanners worden bij een botsing slechts eenmaal geactiveerd. }} 43 02 Veiligheid WAARSCHUWING 02 De regeleenheid van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de accukabels loskoppelen. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u de te auto te laten wegslepen naar een erkende Volvowerkplaats. Algemene informatie over de Safety mode Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in werking treedt, wanneer tijdens een aanrijding mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor de veiligheidssystemen of het remsysteem. WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan het besturen van de auto bemoeilijken. Ook andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. De rook en stof die bij het opblazen van de airbags worden gevormd, kunnen bij een intensieve blootstelling irritaties aan de huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met koud water wassen. Het snelle opblazen kan ook, in combinatie met het materiaal van de airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de huid zorgen. De gevarendriehoek op het digitale instrumentenpaneel. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje op het bestuurdersdisplay van het instrumentenpaneel (p. 65) verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. De gevarendriehoek op het analoge instrumentenpaneel. WAARSCHUWING Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Volvo adviseert u de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren en naar Normal Mode te laten resetten nadat de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje is verschenen. 44 02 Veiligheid Gerelateerde informatie • • Safety mode - startpoging (p. 45) Safety mode - auto verrijden (p. 46) Safety mode - startpoging WAARSCHUWING Als de auto in de Safety mode (p. 44) staat, is een startpoging mogelijk als alles in orde lijkt te zijn en u gecontroleerd hebt dat er geen sprake is van brandstoflekkage. Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje getoond wordt. Verlaat de auto onmiddellijk. Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. WAARSCHUWING Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Neem de transpondersleutel uit en open het bestuurdersportier. Als er vervolgens een melding verschijnt dat het contact ingeschakeld is, dient u op de startknop te drukken. Sluit het portier vervolgens en plaats de transpondersleutel terug. De elektronica van de auto probeert nu te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. 02 Als de auto nog in de Safety mode staat, mag deze niet worden gesleept. De auto moet door een berger worden opgehaald. Volvo adviseert u de auto te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Safety mode - auto verrijden (p. 46) Als de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje nog steeds op het display staat, mag u niet met de auto rijden en hem evenmin verslepen. U moet hem dan laten bergen (p. 325). Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. 45 02 Veiligheid 02 Safety mode - auto verrijden Voetgangersairbag* Als Normal mode verschijnt, wanneer de Veiligheidsstand Zie instructieboekje na een startpoging (p. 45) werd gereset, mag u de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrijden. De voetgangersairbag (Pedestrian Airbag) beperkt bij bepaalde frontale aanrijdingen de kracht waarmee de auto de voetganger raakt. N.B. Er zijn mogelijk zaken in het verkeersmilieu aanwezig waardoor de sensoren onterecht het signaal krijgen dat er een voetganger wordt aangereden. Bij een botsing met iets dergelijks wordt het systeem mogelijk geactiveerd. Verrijd de auto niet verder dan nodig. Bij activering van de airbag (Pedestrian Airbag) Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de Safety mode (p. 44) De voetgangersairbag (Pedestrian Airbag) zit onder de motorkap bij de voorruit. Bij bepaalde frontale aanrijding met een voetganger reageren de sensoren in de voorbumper en de airbag wordt opgeblazen als de kracht van de aanrijding als voldoende hoog wordt beoordeeld. De sensoren zijn actief bij een snelheid van ongeveer 20–50 km/h (12–30 mph) n een omgevingstemperatuur tussen –20 en +70 °C. De sensoren zijn berekend op detectie van een botsing met zaken die eigenschappen hebben vergelijkbaar met menselijke benen. 46 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • wordt het achterste gedeelte van de motorkap opgetild en in deze stand vergrendeld • • worden de alarmlichten geactiveerd wordt het remsysteem voorbereid voor om in noodgevallen af te remmen. WAARSCHUWING Monteer geen accessoires op de voorkant van de auto en breng evenmin wijzigingen in dit gebied aan bij een auto met voetgangersairbag (Pedestrian Airbag). Een onjuiste ingreep in het front kan tot een foutieve werking van het systeem leiden waardoor ernstig letsel en materiële schade aan de auto kan ontstaan. Volvo adviseert om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen. 02 Veiligheid WAARSCHUWING Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats bij schade aan de bumper om er zeker van te zijn dat het systeem intact is. Gerelateerde informatie Voetgangersairbag* - auto verrijden Voetgangersairbag* - opvouwen U mag de auto niet verrijden, wanneer deze in de Safety mode (p. 44) staat. Vouw de voetgangersairbag (p. 46) (Pedestrian Airbag) op, voordat u de auto verrijdt. Als een van de andere airbags in de passagiersruimte is geactiveerd, wordt de auto in de Safety mode gezet. • Voetgangersairbag* - auto verrijden (p. 47) Als alleen de voetgangersairbag (p. 46) (Pedestrian Airbag) geactiveerd is: • Voetgangersairbag* - opvouwen (p. 47) 1. Rijd de auto naar de dichtstbijzijnde veilige plek. 02 2. Vouw de airbag op volgens de instructies (p. 47). 3. Ga naar de dichtstbijzijnde werkplaats. WAARSCHUWING Volvo adviseert u om, na activering van de airbag, onmiddellijk contact opneemt met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Voetgangersairbag* (p. 46) Airbag Airbagbehuizing Klittenband, rechterzijde Klittenband, linkerzijde Er kan wat rook uit de airbag komen en deze kan warm aanvoelen, maar dit is normaal. Het opvouwen gaat als volgt: 1. Zoek de klittenband aan de linkerzijde (4) op. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 47 02 Veiligheid 02 || 2. Verzamel eerst de stof van de airbag aan de linkerzijde in de lengterichting en vouw daarna de verzamelde stof naar het midden. Wikkel de klittenband (dubbelzijdig) rond zoveel mogelijk stof en maak de band vast. 3. Druk het omwikkelde deel van de airbag omlaag in de airbagbehuizing (2). 4. Herhaal de punten 1–3 voor de rechterzijde. Het is wellicht nodig om de verzamelde stof aan deze kant twee keer te vouwen voordat de klittenband er omheen wordt gewikkeld. 5. De afdekking van de airbagbehuizing blijft openstaan en dat is volledig normaal. Gerelateerde informatie • Voetgangersairbag* - auto verrijden (p. 47) Algemeen over kinderveiligheid Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een leeftijd van 10 jaar op/in een zittingverhoger of een kinderzitje dat in de rijrichting geplaatst is. Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepalend voor de plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting, zie Kinderzitje (p. 49). N.B. De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in de auto moet worden geplaatst, verschillen per land. Stel u op de hoogte van wat van toepassing is. Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten (kinderzitjes, zittingverhoger en bevestigingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Wanneer u voor kinderveiligheidsproducten van Volvo kiest schept u niet alleen optimale voorwaarden voor een veilig vervoer van uw kind(eren), u weet bovendien zeker dat de producten passen en eenvoudig in het gebruik zijn. 48 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. Bij vragen over de montage van kinderveiligheidsproducten neemt u voor duidelijke aanwijzingen contact op met de producent. Kinderslot De bedieningsknoppen voor de ruiten in de achterportieren en de openingshandgrepen op de achterportieren zijn te blokkeren (p. 180), zodat de achterportieren en de zijruiten niet meer van de binnenzijde kunnen worden geopend. Gerelateerde informatie • • • • Kinderzitje (p. 49) Kinderzitje - positie (p. 53) Kinderzitje - ISOFIX (p. 54) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 57) 02 Veiligheid Kinderzitje N.B. Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste wijze gebruikt. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de meegeleverde montagehandleiding te lezen. 02 WAARSCHUWING G020739 Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje niet vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan de veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. Raadpleeg voor de juiste montage de montage-instructies bij het kinderzitje. Kinderzitjes en airbags gaan niet samen. }} 49 02 Veiligheid || Aanbevolen kinderzitjes1 Gewicht 02 Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Groep 0 Buitenste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. max. 10 kg Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (L) Groep 0 Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Groep 0+ Typegoedkeuring: E1 04301146 Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (U) (U) max. 10 kg Middelste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E1 04301146 (U) Groep 0 Kinderzitjes met universele goedkeuring.A Kinderzitjes met universele goedkeuring. max. 10 kg (U) (U) Groep 0+ max. 13 kg 1 50 Om andere kinderzitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44. 02 Veiligheid Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 1 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvokinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192 Typegoedkeuring: E5 04192 (L) (L) Groep 1 Kinderzitjes met universele goedkeuring.A Kinderzitjes met universele goedkeuring. 9–18 kg (U) (U) Groep 2 Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvokinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – achterstevoren gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192 Typegoedkeuring: E5 04192 (L) (L) Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvokinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Achterstevoren gemonteerd/omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – in rijrichting gemonteerd kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E5 04191 Typegoedkeuring: E5 04191 (U) (U) Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Typegoedkeuring: E1 04301169 Typegoedkeuring: E1 04301169 (UF) (UF) 9–18 kg 15–25 kg Groep 2 15–25 kg Groep 2/3 15–36 kg Middelste zitplaats achterbank 02 }} 51 02 Veiligheid || 02 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag) Buitenste zitplaats achterbank Groep 2/3 Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Typegoedkeuring: E5 04216 Typegoedkeuring: E5 04216 (UF) (UF) 15–36 kg Middelste zitplaats achterbank L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. U: Geschikt voor kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring. UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring. B: Geïntegreerde kinderzitjes met goedkeuring voor deze gewichtscategorie. A Alleen voor een achterstevoren gemonteerd kinderzitje. Zet de rugleuning van de zitplaats rechtop. Gerelateerde informatie • • • • 52 Kinderzitje - positie (p. 53) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 57) Kinderzitje - ISOFIX (p. 54) Algemeen over kinderveiligheid (p. 48) 02 Veiligheid Kinderzitje - positie WAARSCHUWING Plaats kinderzitjes/zittingverhogers (p. 49) altijd op de achterbank als de airbag aan de passagierszijde geactiveerd (p. 37) is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen. Vervoer kinderen nooit in een kinderzitje of op een comfortkussen voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Sticker voor passagiersairbag 02 Personen kleiner dan 1,40 m mogen nooit op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de airbag geactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties opleveren. Sticker op portierstijl aan passagierszijde. Bij het openen van het passagiersportier is de sticker zichtbaar. WAARSCHUWING De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de openingsknop van de gordelsluiting aan kunnen liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheidsgordel per ongeluk open gaat. Het volgende is te gebruiken: • een kinderzitje/zittingverhoger op de passagiersstoel zolang de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. • en of meer kinderzitjes/comfortkussen op de achterbank. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. WAARSCHUWING Plaats een achterstevoren gemonteerd kinderzitje nooit op een stoel met een geactiveerde airbag. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor of ernstig letsel van het kind opleveren. Laat het bovengedeelte van het kinderzitje niet tegen de voorruit leunen. Gerelateerde informatie • • • Algemeen over kinderveiligheid (p. 48) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 57) Kinderzitje - ISOFIX (p. 54) 53 02 Veiligheid 02 Kinderzitje - ISOFIX ISOFIX - afmetingscategorieën ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes (p. 49), gebaseerd op een internationale standaard. Voor kinderzitjes met een ISOFIX (p. 54)bevestigingssysteem zijn er afmetingscategorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje (p. 55). Afmetingscategorie U vindt de bevestigingspunten voor het ISOFIX-systeem onder aan de rugleuning van de achterbank op de beide buitenste zitplaatsen. Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie voorgaande afbeelding) geven de positie van deze bevestigingspunten aan. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. Gerelateerde informatie • • • 54 ISOFIX - afmetingscategorieën (p. 54) ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 55) Algemeen over kinderveiligheid (p. 48) WAARSCHUWING Zet het kind nooit op de passagiersplaats als de auto met een geactiveerde airbag is uitgerust. N.B. Beschrijving A Normale grootte, in rijrichting gemonteerd kinderzitje B Beperkte grootte (optie 1), in rijrichting gemonteerd kinderzitje B1 Beperkte grootte (optie 2), in rijrichting gemonteerd kinderzitje C Normale grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje D Beperkte grootte, achterstevoren gemonteerd kinderzitje E Achterstevoren gemonteerd babyzitje F Overdwars gemonteerd babyzitje, links G Overdwars gemonteerd babyzitje, rechts Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetingscategorie heeft, moet het automodel op de voertuiglijst van het kinderzitje staan. N.B. Volvo raadt u aan contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer om te weten te komen welk ISOFIX-kinderzitje Volvo aanbeveelt. Gerelateerde informatie • ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 55) 02 Veiligheid ISOFIX - soorten kinderzitjes Kinderzitjes kunnen net als auto’s verschillende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen Type kinderzitje Babyzitje, overdwars Babyzitje, achterstevoren Gewicht max. 10 kg max. 10 kg daardoor niet op alle zitplaatsen van de verschillende modellen. Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIXA-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F X X G X X E X OK 02 (IL) Babyzitje, achterstevoren max. 13 kg E X OK (IL) D X OK (IL) C X OK (IL) Kinderzitje, achterstevoren 9–18 kg D X OK (IL) C X OK (IL) }} 55 02 Veiligheid || Type kinderzitje 02 Kinderzitje, in rijrichting Gewicht 9–18 kg Afmetingscategorie B Zitplaatsen voor montage ISOFIXA-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank X OKB (IUF) B1 X OKB (IUF) A X OKB (IUF) X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie. IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. IUF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde ISOFIX-kinderzitjes met universele goedkeuring voor deze gewichtscategorie. A B ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes dat gebaseerd is op een internationale norm. Volvo adviseert een achterstevoren gemonteerd kinderzitje voor deze categorie. Zorg dat u de juiste afmetingscategorie (p. 54) kiest voor een kinderzitje met het ISOFIX-bevestiging. Gerelateerde informatie • 56 Kinderzitje - ISOFIX (p. 54) 02 Veiligheid Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten N.B. Klap de hoofdsteunen omlaag om het monteren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen. De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde kinderzitjes (p. 49) die in de rijrichting worden gemonteerd. Deze bevestigingspunten zitten achter op het zitgedeelte van de achterbank. 02 N.B. Bovenste bevestigingspunten In auto's met een bagagerolhoes over de bagageruimte moet deze worden verwijderd voordat het kinderzitje in de bevestigingspunten kan worden gemonteerd. Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje voor gedetailleerde informatie over de manier waarop u het zitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. WAARSCHUWING De bovenste bevestigingspunten zijn voornamelijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo adviseert u kleine kinderen zo lang mogelijk in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje te blijven vervoeren. De bevestigingsband van het kinderzitje altijd door de opening in de ene poot van de hoofdsteun halen, alvorens de band aan het bevestigingspunt vast te zetten. Gerelateerde informatie • • • Algemeen over kinderveiligheid (p. 48) Kinderzitje - positie (p. 53) Kinderzitje - ISOFIX (p. 54) 57 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten. 03 }} 59 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Overzicht auto’s met het stuur links 03 60 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Functie Zie Functie Zie Functie Zie Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/dimlicht, boordcomputer (p. 110), (p. 113), (p. 96), (p. 91) en (p. 114). Openingshandgreep portier – (p. 88) en (p. 177). Bedieningspaneel Stoelverstelling* (p. 84). Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 281). (p. 175), (p. 181), (p. 104) en (p. 106). Verlichtingsdraaiknop, opener achterklep Alarmlichten (p. 95). Cruisecontrol* (p. 197) en (p. 202). Claxon, airbag (p. 87) en (p. 34). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties (p. 113) en Sensus Infotainment-supplement. Instrumentenpaneel (p. 65). Bedieningspaneel voor klimaatregeling (p. 131) of (p. 132). Menufuncties, bediening audio, bediening telefoon* (p. 113) en Sensus Infotainment-supplement. Versnellingspook/ keuzehendel (p. 279), (p. 281) of (p. 285). START/STOP ENGINE-knop (p. 276). Parkeerrem (p. 303). (p. 102). Contactslot (p. 80). Wissers en -sproeiers Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu’s (p. 113) en Sensus Infotainment-supplement. Stuurwielafstelling (p. 87). Ontgrendeling motorkap (p. 354). Gerelateerde informatie • • • Buitentemperatuur (p. 74) 03 Dagtellers (p. 75) Klok (p. 75) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 61 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten. 03 62 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Overzicht auto’s met het stuur rechts 03 }} 63 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 64 Functie Zie Functie Zie Functie Zie Wissers en -sproeiers (p. 102). Bedieningspaneel (p. 281). Verlichtingsdraaiknop, opener achterklep (p. 88) en (p. 177). Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 175), (p. 181), (p. 104) en (p. 106). (p. 354). Stoelverstelling* (p. 84). Menufuncties, bediening audio, bediening telefoon* (p. 113) en Sensus Infotainment-supplement. Ontgrendeling motorkap Alarmlichten (p. 95). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties (p. 113) en Sensus Infotainment-supplement. Bedieningspaneel voor klimaatregeling (p. 131) of (p. 132). Versnellingspook/ keuzehendel (p. 279), (p. 281) of (p. 285). Parkeerrem (p. 303). Gerelateerde informatie Claxon, airbag (p. 87) en (p. 34). Instrumentenpaneel (p. 65). Cruisecontrol* (p. 197) en (p. 202). START/STOP ENGINE-knop (p. 276). Contactslot (p. 80). Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu’s (p. 113) en Sensus Infotainment-supplement. Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/dimlicht, boordcomputer (p. 110), (p. 113), (p. 96), (p. 91) en (p. 114). Openingshandgreep portier – Stuurwielafstelling (p. 87). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • • • Buitentemperatuur (p. 74) Dagtellers (p. 75) Klok (p. 75) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenpaneel Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 65) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66) • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 70) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 72) Instrumentenpaneel, analoog overzicht Meters en wijzers Op het bestuurdersdisplay wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. Bestuurdersdisplay 03 Bestuurdersdisplay, analoog instrument. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van het display. Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering1, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 114) en Brandstof tanken (p. 308). Eco meter. De meter geeft een beeld van hoe zuinig er in de auto wordt gereden. Hoe groter de wijzeruitslag, hoe zuiniger u rijdt. Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator2 / Schakelstandindicator3. Zie ook Schakelindicator* (p. 280), 1 2 3 Wanneer de aanduiding Afstand tot lege tank: op het display verandert in ----, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 65 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 285). Controle- en waarschuwingssymbolen parkeerrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Instrumentenpaneel, digitaal overzicht Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in de uitlaatgasreiniging en dat voor een lage oliedruk. Op het bestuurdersdisplay wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. Bestuurdersdisplay Gerelateerde informatie 03 • • Instrumentenpaneel (p. 65) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 70) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 72) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66) Controle- en waarschuwingssymbolen, analoog instrument. Controlesymbolen Bestuurdersdisplay, digitaal instrument*. Controle- en waarschuwingssymbolen Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van het display. Waarschuwingssymbolen4 Functietest Alle controle- en waarschuwingssymbolen, behalve de symbolen in het midden van het bestuurdersdisplay, gaan branden in sleutelstand II of bij het starten van de motor. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de 4 66 Meters en wijzers Voor het digitale instrumentenpaneel zijn verschillende thema's te kiezen. De mogelijke thema's zijn: "Elegance", "Eco" en "Performance". Het is alleen mogelijk een thema te kiezen, wanneer de motor draait. Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 355). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Druk om een thema te kiezen op de OK-knop op de linker stuurhendel en kies menu-optie Thema's door aan het duimwiel van dezelfde hendel te draaien. Druk op de OK-knop. Draai aan het duimwiel om een thema te kiezen en bevestig uw keuze door op de OK-knop te drukken. Thema "Elegance" Geartronic* (p. 281) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 285). Het uiterlijk van het beeldscherm op de middenconsole hangt bij bepaalde modelvarianten af van het gekozen thema voor het instrumentenpaneel. Met de linker stuurhendel kunt u ook het contrast en de kleur van het instrumentenpaneel instellen. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110). Het gekozen thema en de instellingen op het gebied van contrast en kleur zijn voor alle transpondersleutels apart op te slaan in het autosleutelgeheugen*, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 160). 03 Meters en wijzers, thema "Elegance". Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 114) en Brandstof tanken (p. 308). Temperatuurmeter koelvloeistof motor Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator6 / Schakelstandindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 280), Automatische versnellingsbak - 5 6 7 Wanneer de aanduiding Afstand tot lege tank: op het display verandert in ----, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 67 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Thema "Eco" Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator6 /Schakelstandindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 280), Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 285). 03 Thema "Performance" Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 114) en Brandstof tanken (p. 308). Snelheidsmeter 5 6 7 68 Meters en wijzers, thema "Performance". Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie Wanneer de aanduiding Afstand tot lege tank: op het display verandert in ----, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Temperatuurmeter koelvloeistof motor Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Power guide. Zie ook Eco guide & Power guide* (p. 69). Schakelindicator6 /Schakelstandindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 280), Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) of Automatische versnellingsbak - Powershift* (p. 285). Meters en wijzers, thema "Eco". Eco guide. Zie ook Eco guide & Power guide* (p. 69). ook Boordcomputer (p. 114) en Brandstof tanken (p. 308). 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Controle- en waarschuwingssymbolen binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in de uitlaatgasreiniging en dat voor een lage oliedruk. Gerelateerde informatie • • Controle- en waarschuwingssymbolen, digitaal instrument. Controlesymbolen Instrumentenpaneel (p. 65) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 70) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 72) • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 65) Eco guide & Power guide* Eco guide en Power guide zijn twee van de meters op het instrumentenpaneel (p. 65) die u helpen om zo zuinig mogelijk met de auto te rijden. De auto slaat ook statistische ritgegevens die in de vorm van staafdiagrammen te bekijken zijn, zie Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 123). 03 Eco guide Deze meter geeft een beeld van hoe zuinig u met de auto rijdt. Kies "Eco" om deze meter te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66). Controle- en waarschuwingssymbolen Waarschuwingssymbolen8 Functietest Alle controle- en waarschuwingssymbolen, behalve de symbolen in het midden van het bestuurdersdisplay, gaan branden in sleutelstand II of bij het starten van de motor. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in sleutelstand II, gaan 8 Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 355). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. }} 69 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Actuele waarde Gemiddelde waarde Kies "Performance" om deze meter te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66). Actuele waarde Hier wordt de actuele waarde getoond; hoe groter de uitslag op de schaal, hoe beter. 03 De actuele waarde wordt berekend op basis van snelheid, motortoerental, benut motorvermogen en het gebruik van het rempedaal. Gemiddelde waarde De gemiddelde waarde volgt de actuele waarde langzaam en beschrijft hoe de afgelopen tijd in de auto is gereden. Hoe groter de uitslag van de wijzers op de schaal, hoe zuiniger u hebt gereden. Power guide Dit instrument geeft de relatie aan tussen het benutte en het beschikbare vermogen (Power) van de motor. Symbool 70 Het vermogen is afhankelijk van het motortoerental. Betekenis Storing in ABL Uitlaatgasreiniging Storing in ABS Beschikbaar motorvermogen Benut vermogen Beschikbaar motorvermogen De kleinere wijzer bovenaan toont het beschikbare motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer vermogen er beschikbaar is in de actuele versnelling. Benut vermogen De grotere wijzer onderaan toont het benutte motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer motorvermogen er benut wordt. Een groot verschil tussen de beide wijzers duidt op een grote vermogensreserve. 9 De controlesymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de desbetreffende systemen actief zijn of dat er storingen of gebreken zijn opgetreden. Controlesymbolen Geadviseerd wordt een optimale snelheid (50–80 km/h (30–50 mph)) en een laag toerental aan te houden. Bij gas geven en remmen dalen de wijzers. Bij zeer lage actuele waarden licht het rode gebied van de meter (met enige vertraging) op, wat betekent dat u onzuinig rijdt. U dient dit te voorkomen. Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen Mistachterlicht aan Stabiliteitsregeling, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 187) Stabiliteitsregeling, Sportstand, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening (p. 188) Voorgloeifunctie motor (diesel) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Betekenis Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. en de auto stabiliseert. Het symbool brandt, wanneer de Sport-stand is geactiveerd. Laag peil in brandstoftank Storing in ABS Voorgloeifunctie motor (diesel) Informatie, lees displaymelding Als het lampje brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Het lampje gaat branden wanneer de motor wordt voorverwarmd. Voorverwarmen gebeurt meestal bij een lage temperatuur. Groot licht aan 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. Laag peil in brandstoftank Richtingaanwijzers links 2. Start de motor opnieuw. Richtingaanwijzers rechts Eco-systeem Aan, zie Rijmodus ECO* (p. 297) Start/Stop, motor is automatisch afgezet, zie Start/Stop* functie en bediening (p. 289) Bandenspanningscontrole , zie Bandenspanningscontrole (TM)* (p. 339) 3. Als het lampje blijft branden, rijd dan naar een werkplaats om het ABS te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Mistachterlicht aan Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht is ingeschakeld. Er is slechts één mistachterlicht - dat zit aan de bestuurderszijde. Stabiliteitsregeling Het knipperende lampje geeft aan dat de stabiliteitsregeling werkt. Als het lampje continu brandt is er sprake van een storing in het systeem. Storing in ABL Stabiliteitsregeling, Sport-stand Het lampje brandt, als een storing is opgetreden in het ABL-systeem (Active Bending Lights). De Sport-stand maakt een actievere rijervaring mogelijk. Het systeem registreert dan of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het bochtenwerk aan te merken zijn als actiever dan normaal, waarna het systeem toestaat dat de achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen vertoont voordat het ingrijpt Uitlaatgasreiniging Bij een storing in de uitlaatgasreiniging kan na een motorstart het symbool gaan branden. Rijd voor een controle naar een werkplaats. Wanneer het lampje gaat branden is het brandstofpeil te laag. Tank dan zo spoedig mogelijk. 03 Informatie, lees displaymelding Als er een afwijking is in een van de autosystemen, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een melding op het display. U verwijdert de melding met behulp van de OKknop, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110). Dit gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet (hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. N.B. Als de servicemelding verschijnt kunt u het symbool en de melding met behulp van de OK-knop doven. Na een tijdje doven ze ook automatisch. Groot licht aan Het lampje brandt, wanneer u het groot licht voert of grootlichtsignalen geeft. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 71 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Richtingaanwijzers links/rechts Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Eco-systeem aan Het symbool brandt, wanneer het Eco-systeem is geactiveerd. Start/Stop 03 Het lampje brandt als de motor automatisch is afgezet. Bandenspanningscontrole Het symbool brandt bij een lage bandenspanning of als een storing optreedt in de bandenspanningscontrole. Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat openstaat. Als de motorkap10 niet goed dichtstaat, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de motorkap. Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de achterklep. Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen De waarschuwingssymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende belangrijke functies/ systemen ingeschakeld zijn of dat er ernstige storingen of gebreken zijn opgetreden. Waarschuwingssymbolen Symbool Lage oliedrukA Gerelateerde informatie • • Parkeerrem ingeschakeld, digitaal instrument Instrumentenpaneel (p. 65) Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 72) • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 65) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66) Parkeerrem ingeschakeld, analoog instrument Airbags (SRS) Gordelwaarschuwing Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het informatiesymbool branden. Dynamo laadt niet bij Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Storing in remsysteem Waarschuwing A 10 72 Alleen auto's met alarm*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Betekenis Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een 03 Instrumenten, schakelaars en bediening displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 355). Lage oliedruk Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvowerkplaats bezoekt. Parkeerrem ingeschakeld Het lampje brandt continu, wanneer u de parkeerrem hebt aangezet. Het lampje brandt tijdens het aanzetten. Voor meer informatie, zie Parkeerrem (p. 303). Airbags (SRS) Als het lampje tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in de gordelsluiting of in het SRS-, SIPS- of IC-systeem. Rijd de auto zo spoedig mogelijk naar een werkplaats om het systeem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Gordelwaarschuwing Het lampje brandt als u of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. seert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Storing in remsysteem Als het lampje oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 359). Als de waarschuwingssymbolen voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. Het remvloeistofverlies moet door een werkplaats worden gecontroleerd. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. 03 WAARSCHUWING Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd branden, bestaat de kans dat de achtertrein bij krachtig afremmen slipt. 2. Start de motor opnieuw. • Rijd verder als beide symbolen uitgaan. • Als de symbolen echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 359). Als de lampjes blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar een werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Dynamo laadt niet bij Het lampje gaat tijdens het rijden branden, als er sprake is van een storing in het elektrisch systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo advi- }} 73 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Waarschuwing 03 Het rode waarschuwingssymbool gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende displaymelding op het bestuurdersdisplay. Het symbool blijft branden totdat de storing is verholpen, maar de melding kunt u verwijderen met de OK-knop, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110). Het waarschuwingssymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Actie: 1. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder met de auto. 2. Lees de informatie op het bestuurdersdisplay. Voer de handeling uit die de melding op het display u voorschrijft. Wis de melding met de OK-knop. Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat openstaat. Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het informatiesymbool branden. 11 74 Alleen auto's met alarm*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Buitentemperatuur Het buitentemperatuurmeterdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Als de motorkap11 niet goed dichtstaat, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de motorkap. Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de achterklep. Gerelateerde informatie • • Display voor buitentemperatuurmeter, digitaal instrumentenpaneel Instrumentenpaneel (p. 65) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 70) • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 65) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66) Display voor buitentemperatuurmeter, analoog instrumentenpaneel Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C ligt, brandt er een sneeuwvloksymbool op het display. Het lampje wijst op het gevaar voor gladheid. Als de auto stilstaat of geparkeerd gestaan heeft, is het mogelijk dat de buitentemperatuurmeter een te hoge waarde aangeeft. Gerelateerde informatie • Instrumentenpaneel (p. 65) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Dagtellers Klok Het dagtellerdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Het klokdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Instrumentenpaneel licentieovereenkomst Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgt een Engelse versie van de overeenkomst tussen Volvo en producenten/ ontwikkelaars. 03 Combined Instrument Panel Software Open Source Software Notice Dagteller, digitaal instrument. Klok, digitaal instrument. Display voor de tijdaanduiding13 Display voor dagtellers12 De beide dagtellers T1 en T2 worden gebruikt voor het meten van kortere ritten. De afgelegde afstand staat op het display. Draai aan het duimwiel van de linker stuurhendel om de gewenste meter te tonen. Bij lang indrukken (totdat er een wijziging plaatsvindt) van de knop RESET op de linker stuurhendel wordt de getoonde dagteller gereset. Voor meer informatie, zie Boordcomputer (p. 114). Klok instellen U kunt de klok aanpassen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • Instrumentenpaneel (p. 65) Gerelateerde informatie • 12 Instrumentenpaneel (p. 65) Hoe het display eruitziet kan verschillen afhankelijk van de instrumentenpaneelvariant. This product uses certain free / open source and other software originating from third parties, that is subject to the GNU Lesser General Public License version 2 (LGPLv2), The FreeType Project License ("FreeType License") and other different and/or additional copy right licenses, disclaimers and notices. The links to access the exact terms of LGPLv2, and the other open source software licenses, disclaimers, acknowledgements and notices are provided to you below. Please refer to the exact terms of the relevant License, regarding your rights under said licenses. Volvo Car Corporation (VCC) offers to provide the source code of said free/open source software to you for a charge covering the cost of performing such distribution, such as the cost of media, shipping and handling, }} 75 03 Instrumenten, schakelaars en bediening 03 upon written request. Please contact your nearest Volvo Dealer. MIT License: http://opensource.org/licenses/ mit-license.html The offer is valid for a period of at least three (3) years from the date of the distribution of this product by VCC / or for as long as VCC offers spare parts or customer support. • Lua Portions of this product uses software copyrighted © 2007 The FreeType Project (www.freetype.org). All rights reserved. Portions of this product uses software with Copyright © 1994–2013 Lua.org, PUC-Rio (http://www.lua.org/) This product includes software under following licenses: LGPL v2.1: http://www.gnu.org/licenses/oldlicenses/lgpl-2.1.html • • GNU FriBidi DevIL The FreeType Project License: http:// git.savannah.gnu.org/cgit/freetype/ freetype2.git/tree/docs/FTL.TXT • 13 76 FreeType 2 Bij een analoog instrument wordt de tijd midden op het instrument weergegeven. Displaysymbolen Er worden tal van displaysymbolen gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderverdeeld in waarschuwings-, controle- en informatiesymbolen. Hier volgt een overzicht van de meest voorkomende symbolen met hun betekenis en een verwijzing naar de pagina('s) in de handleiding waar u meer informatie kunt vinden. - Rood waarschuwingssymbool dat gaat branden, wanneer er een storing geregistreerd is die mogelijk van invloed is op de veiligheid en/of rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende displaymelding op het bestuurdersdisplay. - Informatiesymbool, gaat branden, in combinatie met een verklarende tekst op het bestuurdersdisplay van instrumentenpaneel, wanneer er een storing in een van de autosystemen is opgetreden. Het oranje informatielampje kan ook gaan branden in combinatie met andere lampjes. Waarschuwingssymbolen op instrumentenpaneel 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Betekenis Zie Lage oliedruk (p. 72) Parkeerrem ingeschakeld, digitaal instrument (p. 72), (p. 303) Parkeerrem ingeschakeld, analoog instrument (p. 72) Airbags (SRS) Controlesymbolen op instrumentenpaneel Symbool Symbool Betekenis Zie Storing in ABL* (p. 70), (p. 94) Uitlaatgasreiniging (p. 70) Storing in ABS (p. 70), (p. 301) (p. 33), (p. 72) Mistachterlicht aan (p. 70), (p. 94) Gordelwaarschuwing (p. 29), (p. 72) (p. 70), (p. 189), (p. 321) Dynamo laadt niet bij (p. 72) Stabiliteitsregeling, ESC (Electronic Stability Control), Trailer Stability Assist* Storing in remsysteem (p. 72), (p. 301) (p. 70), (p. 189) Waarschuwing, Safety mode (p. 33), (p. 44), (p. 72) Stabiliteitsregeling, Sportstand Voorgloeifunctie motor (diesel) (p. 70) Laag peil in brandstoftank (p. 70), (p. 143) Informatie, lees displaymelding (p. 70) Betekenis Zie Groot licht aan (p. 70), (p. 91) Richtingaanwijzers links (p. 70) Richtingaanwijzers rechts (p. 70) Start/Stop*, de motor is automatisch gestopt (p. 70), (p. 289) ECO-functie* aan (p. 70), (p. 297) Bandenspanningscontrole* (p. 70), Bandenspanningscontrole (TM)* (p. 339) 03 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 77 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Informatiesymbolen op instrumentenpaneel Symbool 03 78 Symbool Betekenis Zie Radarsensor* Symbool Betekenis Zie (p. 216), (p. 220), (p. 237) Geactiveerde timer* (p. 143) Start/Stop* (p. 295) Geactiveerde timer* (p. 143) Betekenis Zie Groot licht met autodimfunctie AHB* (p. 92) Camerasensor*; lasersensor* (p. 92), (p. 227), (p. 237), (p. 241), (p. 246) Start/Stop* (p. 295) ABL* (p. 94) Adaptieve cruisecontrol* (p. 216) Start/Stop* (p. 295) Accuspanning laag (p. 143) Adaptieve cruisecontrol* (p. 206), (p. 216) Adaptieve cruisecontrol*; afstandswaarschuwing* (Distance Alert) (p. 216), (p. 218) (p. 220), (p. 227), (p. 237) Actieve parkeerhulp - PAP* (p. 255) Afstandswaarschuwing* (Distance Alert); City SafetyTM; Collision Warning*; Auto Brake* Regensensor* (p. 102) (p. 244) Adaptieve cruisecontrol* (p. 205) Motor- en interieurverwarming* (p. 143) Rijbaanassistent* (p. 197) Driver Alert System*, Rijbaanassistent* (p. 246) Cruisecontrol* Snelheidsbegrenzer (p. 194) Driver Alert System*, Rijbaanassistent* (p. 241), (p. 246) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Motor- en interieurverwarming* Service vereist (p. 143) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Symbool Betekenis Zie Driver Alert System*; Tijd voor pauze (p. 240) Driver Alert System*; Tijd voor pauze (p. 241) Schakelindicator (p. 280) Schakelstanden (p. 281) Geregistreerde snelheidsinformatie* (p. 191) Oliepeil meten (p. 356) Volvo Sensus Informatiesymbolen op display plafondconsole Symbool Betekenis Zie Gordelwaarschuwing (p. 32) Airbag passagiersstoel, geactiveerd (p. 37) Airbag passagiersstoel, gedeactiveerd (p. 37) Volvo Sensus vormt het hart van uw persoonlijke Volvo-beleving en maakt communicatie mogelijk tussen u, uw auto en de wereld eromheen. Sensus biedt informatie, entertainment en zo nodig ondersteuning. Sensus omvat intuïtieve functies voor meer rijplezier en een probleemloos autobezit. 03 Gerelateerde informatie • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 70) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 72) • Meldingen - functies (p. 113) Dankzij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zonder te worden afgeleid. Sensus biedt u diverse oplossingen voor aansluiting* op de rest van de wereld en de mogelijkheid tot intuïtieve bediening van de verschillende autofuncties. Volvo Sensus presenteert tal van functies van uiteenlopende autosystemen op overzichtelijke wijze op het display van de middenconsole. Volvo Sensus biedt de mogelijkheid tot personalisering van de auto met een eenvoudig te hanteren bedieningsinterface. Er zijn instellingen te verrichten onder Instellingen }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 79 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || van de auto, Audio en media, Klimaat enzovoort Overzicht Met de knoppen en bedieningselementen op de middenconsole en de rechter knoppenset* op het stuurwiel kunt u functies activeren en deactiveren en tal van instellingen verrichten. 03 Bij het bedienen van MY CAR worden alle instellingen getoond die verband houden met het besturen en bedienen van de auto, zoals City Safety, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling enzovoort. Bij het indrukken van RADIO, MEDIA, TEL*, *,NAV* en CAM14 kunt u andere bronnen, systemen en functies activeren, zoals AM, FM, CD, DVD*, TV*, Bluetooth®*, navigatie* en parkeerhulpcamera*. Voor meer informatie over alle functies/systemen, zie de desbetreffende paragrafen in de gebruikershandleiding of het bijbehorende supplement. Bedieningspaneel op middenconsole. De afbeelding is schematisch – het aantal functies en de locatie van de knoppen is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt. Navigatie* - NAV, zie apart supplement (Sensus Navigation). Audio en media - RADIO, MEDIA, TEL*, zie desbetreffend supplement (Sensus Infotainment). Connected Car *, zie desbetreffend supplement (Sensus Infotainment). Klimaatregeling (p. 125). Fabrieksinstellingen - MY CAR, zie MY CAR (p. 113). 14 80 Geldt voor bepaalde automodellen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Sleutelstanden Met de transpondersleutel is het elektrische systeem van de auto in verschillende standen te zetten om het gebruik van verschillende functies/systemen mogelijk te maken, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ ingeduwd. N.B. Bij auto's met passieve start en vergrendeling* hoeft u de sleutel niet in het contactslot te steken, maar kunt u deze bijvoorbeeld in een binnenzak laten zitten. Voor meer informatie over de passieve start en vergrendeling, zie Keyless Drive* (p. 169). 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Sleutel aanbrengen 1. Houd de transpondersleutel beet aan de kant van het afneembare sleutelblad en plaats de sleutel in het contactslot. 2. Duw de sleutel vervolgens tot aan de aanslag in het slot. BELANGRIJK Vreemde voorwerpen in het contactslot kunnen tot functiestoringen leiden of schade aan het slot toebrengen. De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 167). Sleutel verwijderen Sleutelstanden - functies in verschillende standen Om bij uitgeschakelde motor het gebruik van een beperkt aantal functies mogelijk te maken is het elektrische systeem van de auto met de transpondersleutel in 3 verschillende standen te zetten: 0, I en II. In deze gebruikershandleiding worden deze standen in algemene zin aangeduid als "sleutelstanden". De volgende tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende sleutelstanden. Niveau 0 I Functies • Kilometerteller, klok en temperatuurmeter worden verlicht. • Elektrisch bedienbare stoelen zijn te verstellen. • Het audiosysteem is enige tijd te gebruiken - zie supplement Sensus Infotainment. • Zonnescherm voor glazen schuif-/kanteldak, elektrisch bedienbare ruiten, 12V-aansluiting in passagiersruimte, RTI, telefoon, interieurventilator en ruitenwisser kunnen worden gebruikt. 03 Pak de transpondersleutel beet en trek deze uit het contactslot. }} 81 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Niveau II 03 Functies • De koplampen worden ontstoken. • Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. • Diverse andere systemen worden geactiveerd. Elektrische verwarming in zittingen en achterruit kan echter pas na starten van de motor worden geactiveerd. Deze sleutelstand verbruikt veel stroom vanuit de startaccu en moet daarom worden vermeden! Kiezen van sleutelstand • Sleutelstand 0 - Ontgrendel de auto - het elektrische systeem van de auto staat nu in stand 0. N.B. Om stand I of II te realiseren zonder dat de motor wordt gestart moet u bij het selecteren van deze contactslotstanden het rem-/koppelingspedaal niet bedienen. 15 16 17 82 • Sleutelstand I - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot15 geduwd druk kort op START/STOP ENGINE. • Sleutelstand II - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot15 geduwd druk lang16 op START/STOP ENGINE. • Terug naar sleutelstand 0 - Om terug te gaan naar sleutelstand 0 vanuit stand II en I - druk kort op START/STOP ENGINE. Audiosysteem Voor informatie over de functie van het audiosysteem bij een uitgenomen transpondersleutel, zie supplement Sensus Infotainment. Motor starten en afzetten Zie voor informatie over het starten/afzetten van de motor, zie Motor starten (p. 276). Slepen Zie voor belangrijke informatie over de transpondersleutel bij het slepen, zie Slepen (p. 322). Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 80) Niet nodig bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling*. Ca. 2 seconden. Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voorstoelen Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. Lendensteun* wijzigen, aan de knop17 draaien. Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. Voorkant zitting hoger/lager* zetten, omhoog-/omlaagpompen. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de knop draaien. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Stoel hoger/lager zetten*, omhoog-/ omlaagpompen. Bedieningspaneel voor elektrisch bedienbare stoel*, zie Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 84). WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Om de hoogte af te stellen, moet u de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun omhoog of omlaag afstelt. 4. Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofdsteun onder het dashboardkastje ‘vast’ komt te zitten. De hoofdsteun kan in drie verschillende standen worden afgesteld. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. Ruggedeelte passagiersstoel omklappen* WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de zitplaats achter de passagiersstoel of de middelste zitplaats achterin, wanneer u de rugleuning van de passagiersstoel hebt neergeklapt. 03 WAARSCHUWING Hoofdsteunen van voorstoelen verstellen Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop gezet hebt beet en controleer of het stevig vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Gerelateerde informatie De rugleuning van de passagiersstoel kan worden omgeklapt om ruimte te maken voor lange bagage. • • Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 84) Achterbank (p. 85) Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en omlaag. Zet de rugleuning rechtop. De hoofdsteunen zijn in de hoogte te verstellen. Stem de hoofdsteun af op de lengte van de persoon, zodat deze zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog tijdens het omklappen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 83 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Voorstoelen - elektrisch bediend Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch bediende stoel kan naar voren/ achteren en omhoog/omlaag worden gezet. De voorkant van de zitting kan worden verhoogd/verlaagd. De hellingshoek van de rugleuning kan worden gewijzigd. 03 Elektrische stoelbediening* door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het elektrische systeem van de auto in stand I of 0 zetten en enige tijd wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/ omlaag). Voorbereidingen Tot enige tijd nadat u het portier met de transpondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal gesproken in sleutelstand I. Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk. Stoel met geheugenfunctie* Geheugenknop Knop voor vastlegging van de instelling 1. Stel de stoel en de buitenspiegels in. 2. Houd de knop M ingedrukt, terwijl u knop 1, 2 of 3 indrukt. Houd de knoppen ingedrukt, totdat er een akoestisch signaal klinkt en er een tekst op het instrumentenpaneel verschijnt. Om een andere instelling vast te leggen moet u de stoel eerst verstellen. Stoel in vastgelegde stand zetten In alle transpondersleutels kunnen de instellingen voor de bestuurdersstoel en de buitenspiegels18 voor verschillende bestuurders worden opgeslagen, zie Transpondersleutel personalisering* (p. 160). Stoel vooruit/achteruit Hellingshoek rugleuning 84 Geheugenknop Geheugen* van transpondersleutel Stoel omhoog/omlaag 18 Geheugenknop Druk op een van de geheugenknoppen 1–3, totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel en de buitenspiegels onmiddellijk worden beëindigd. Voorkant zitting omhoog/omlaag De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als een van de stoelen Instelling vastleggen De geheugenfunctie slaat de instellingen op voor de stoel en de buitenspiegels. Alleen als de auto is uitgerust met een elektrisch bedienbare bestuurdersstoel met geheugen en elektrisch inklapbare buitenspiegels. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Noodstop Achterbank Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de verstellingsknoppen of geheugenknoppen van de stoel drukken om de stoel tot stilstand te brengen. De rugleuning en de buitenste hoofdsteunen van de achterbank kunnen worden neergeklapt. De hoofdsteun van de middelste zitplaats kan aan de lengte van de passagier worden aangepast. WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen niet met de bediening spelen. Controleer of er bij het instellen geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. Middelste hoofdsteun achterbank WAARSCHUWING De hoofdsteun van de middelste zitplaats moet in de onderste stand staan, wanneer de middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer de middelste zitplaats wel wordt gebruikt, moet de hoofdsteun goed op de lengte van de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo mogelijk diens hele achterhoofd afdekt. 03 Buitenste hoofdsteunen achterbank handmatig omklappen Stoelen met elektrische verwarming Voor elektrische stoelverwarming voor/ achterbankverwarming, zie Elektrische stoelverwarming voor* (p. 133) en Elektrische achterbankverwarming* (p. 133). Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 82) Achterbank (p. 85) Stem de hoofdsteun af op de lengte van de passagier zodat deze zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt. De hoofdsteun kan in vijf verschillende standen worden afgesteld. Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofdsteun om te klappen. De hoofdsteun wordt met de hand teruggezet. WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten in de vergrendelde stand staan. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 85 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Ruggedeelte achterbank omklappen N.B. Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten de hoofdsteunen naar voren om te voorkomen dat ze in contact komen met het zitgedeelte. BELANGRIJK Als de rugleuning moet worden neergeklapt, mogen de bekerhouders van de achterbank niet open zijn en mogen er geen voorwerpen op de achterbank liggen. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. 03 Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. N.B. Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet vergrendeld. N.B. U moet mogelijk de voorstoelen naar voren zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten om de ruggedeelten van de achterbank volledig naar voren te kunnen klappen. 86 • Beide delen kunnen apart worden neergeklapt. • Voor het omklappen van de complete rugleuning dienen de verschillende gedeelten ieder apart omgeklapt te worden. WAARSCHUWING Bij het omklappen van het rechter ruggedeelte, moet u de hoofdsteun voor de middelste zitplaats vrijgeven en deze aanpassen, zie het eerdere gedeelte ‘Middelste hoofdsteun achterbank’. De buitenste hoofdsteunen worden automatisch neergeklapt wanneer u de ruggedeelten omklapt. Trek de blokkeerhandgreep van het ruggedeelte omhoog en klap het ruggedeelte om. Een rode markering bij de pal geeft aan dat het ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat. Controleer of de rugleuningen en hoofdsteunen van de achterbank na het rechtop zetten goed vergrendeld zijn. Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 82) Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 84) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Stuurwiel Het stuurwiel heeft meerdere verstellingsmogelijkheden en bedieningselementen voor de claxon, cruisecontrol en het menu-, het audioen het telefoonsysteem. Instellen 3. Trek de hendel naar achteren om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. WAARSCHUWING matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 281). Bediening audio en telefoon, zie Sensus Infotainment-supplement. Claxon Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast. 03 Bij auto’s met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stellen, zie Stuurkrachtinstelling* (p. 266). Toetsensets* en paddles* Claxon. Stuurwiel afstellen. Druk op het midden van het stuurwiel om te claxonneren. Ontgrendelingshendel, stuurwielafstelling Mogelijke stuurwielstanden U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de diepte verstellen: 1. Beweeg de hendel naar voren om het stuurwiel te ontkoppelen. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. Toetsensets en paddles op stuurwiel. Cruisecontrol* (p. 197)* en Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202)*. Paddle voor handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak, zie Auto- * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 87 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Bedieningspaneel verlichting Met het bedieningspaneel voor de verlichting kunt u de buitenverlichting inschakelen en aanpassen. U gebruikt het ook om de displayen instrumentenverlichting alsook de sfeerverlichting (p. 97) aan te passen. Standen draaiknop Stand Betekenis DagrijlichtA wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor warm is. Grootlichtsignalering mogelijk. 03 Dagrijlicht, sidemarkers achter en parkeerlichten, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait. Sidemarkers achter en parkeerlichten, wanneer de auto geparkeerd staat. Overzicht bedieningspaneel verlichting. Duimwiel voor het afstellen van de display- en instrumentenverlichting alsook de sfeerverlichting* Grootlichtsignalering mogelijk. Stand Betekenis Dagrijlicht, sidemarkers achter en parkeerlichten bij daglicht, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait. Dimlicht, sidemarkers achter en parkeerlichten bij weinig daglicht of donker of als mistachterlicht geactiveerd is. Bij een auto met actieve xenon-koplampen* (p. 94) branden de dagrijlichten op gereduceerde sterkte. De functie Tunneldetectie (p. 91)* is geactiveerd. De functie Automatisch groot licht (p. 92)* is te gebruiken. U kunt het groot licht inschakelen, wanneer u het dimlicht voert. Knop voor mistachterlicht Grootlichtsignalering mogelijk. Draaiknop voor verlichting tijdens het rijden en parkeren Dimlicht, sidemarkers achter en parkeerlichten. Duimwiel19 voor koplamphoogteregeling Groot licht is te activeren. Grootlichtsignalering mogelijk. 19 88 Niet aanwezig bij auto's met actieve xenonkoplampen*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Stand Koplamphoogteregeling Betekenis Bij een auto met actieve xenonlampen branden de dagrijlichten op gereduceerde sterkte. A Aangebracht in of onder de voorbumper. Volvo adviseert u om stand ken bij ritten in de auto. te gebrui- WAARSCHUWING Het verlichtingssysteem van de auto kan niet in elke situatie bepalen of het daglicht te zwak of sterk genoeg is, bijvoorbeeld bij mist en regen. Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegenliggers mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de auto zwaar beladen is. 1. Laat de motor draaien of zet het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I. 2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen. Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale belading in bagageruimte Bestuurder plus maximale belading in bagageruimte Auto's met actieve xenonkoplampen* zijn uitgerust met automatische koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel ontbreekt. Gerelateerde informatie • • • stadslichten (p. 90) 03 Dagrijlicht (p. 90) Groot licht/dimlicht (p. 91) Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Display- en instrumentenverlichting Afhankelijk van de sleutelstand worden bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). De displayverlichting wordt bij donker automatisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze functie is in te stellen met het duimwiel. Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel. Duimwielstanden bij uiteenlopende belading. Alleen bestuurder Bestuurder en voorpassagier Inzittenden op alle zitplaatsen * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 89 03 Instrumenten, schakelaars en bediening stadslichten Dagrijlicht U schakelt de parkeerlichten in met de verlichtingsdraaiknop. Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II of als de motor draait, wordt bij daglicht automatisch het dagrijlicht ingeschakeld. Dagrijlicht DRL Bij een auto met halogeenkoplampen zijn de dagrijlichten gedoofd, wanneer u het groot licht of dimlicht voert. Bij een auto met actieve xenon-koplampen (p. 94) branden de dagrijlichten op gereduceerde sterkte, wanneer u het groot licht of dimlicht voert. WAARSCHUWING 03 Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Verlichtingsdraaiknop in stand voor parkeerlichten. (ook de Zet de draaiknop in de stand kentekenverlichting wordt ingeschakeld). Als het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait, gaat ook het dagrijlicht branden. Als het buiten donker is en de achterklep wordt geopend, gaan de parkeerlichten achter branden om achterliggers te waarschuwen. Dit gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draaiknop of de sleutelstand van het elektrische systeem van de auto. Gerelateerde informatie • 90 Bedieningspaneel verlichting (p. 88) Gerelateerde informatie Verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. Met de verlichtingsdraaiknop in stand wordt het dagrijlicht (Daytime Running Lights - DRL) automatisch ingeschakeld bij autoritten overdag. Een lichtsensor boven op het dashboard schakelt over van dagrijlicht op dimlicht, wanneer het gaat schemeren of bij donker weer. Overschakelen op dimlicht gaat ook automatisch als u de mistachterlichten activeert. • • Groot licht/dimlicht (p. 91) Bedieningspaneel verlichting (p. 88) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Tunneldetectie* Groot licht/dimlicht De tunneldetectie zorgt voor overschakeling van dagrijverlichting op dimlicht bij het binnenrijden van een tunnel. Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II of als de motor draait, wordt in slechte lichtomstandigheden automatisch het dimlicht ingeschakeld. De functie Tunneldetectie is aanwezig op een auto met een regensensor*. Wanneer u een tunnel binnenrijdt, registreert de sensor dit en wordt overgeschakeld van dagrijlicht naar dimlicht. Ca. 20 seconden na het verlaten van de tunnel, wordt weer overgeschakeld op dagrijlicht. Als u na afloop van deze tijd een andere tunnel inrijdt, blijft het dimlicht branden. Zo wordt voorkomen dat de lichtinstelling van de auto te vaak wordt gewijzigd. • • Groot licht/dimlicht (p. 91) Bedieningspaneel verlichting (p. 88) 03 Het groot licht is te ontsteken met de draai20 of knop in stand . Schakel het groot licht in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Het groot licht is eveneens uit te schakelen door de stuurhendel lichtjes in de richting van het stuurwiel te duwen. Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop. Stand voor grootlichtsignalen Stand voor groot licht Dimlicht Met de draaiknop in de stand wordt het dimlicht automatisch geactiveerd als het gaat schemeren of bij donker weer. Het dimlicht wordt ook automatisch geactiveerd bij activering van het mistachterlicht. 20 Grootlichtsignalen Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Groot licht Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als de verlichtingsdraaiknop in stand staat. Gerelateerde informatie brandt Met de draaiknop in de stand altijd het dimlicht, wanneer de motor draait of als de sleutelstand II actief is. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt op het instrumentenpahet symbool neel. Gerelateerde informatie • • • • • Actieve xenonkoplampen* (p. 94) Automatisch groot licht* (p. 92) Bedieningspaneel verlichting (p. 88) Koplampen - lichtbundel aanpassen (p. 99) Tunneldetectie* (p. 91) Wanneer het dimlicht brandt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 91 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Automatisch groot licht* Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het bestuurdersdisplay wit. Automatisch groot licht ontdekt de koplampen van een tegenligger of de achterlichten van een voorligger en schakelt dan over van groot licht naar dimlicht. De verlichting gaat terug naar groot licht als het invallende licht ophoudt. 03 Als het groot licht ontstoken is, brandt het symbool blauw. Automatisch groot licht - AHB Automatisch groot licht (Active High Beam – AHB) is een systeem dat met een camerasensor boven aan de voorruit de koplampen van tegenliggers of de achterlichten van voorliggers registreert en overschakelt van groot licht naar dimlicht. De functie kan ook rekening houden met de straatverlichting. Wanneer er geen invallend licht van voor-/ tegenliggers meer wordt waargenomen, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar groot licht. Activeren/deactiveren AHB is te activeren, wanneer de verlichtingsdraaiknop in de stand staat (op voorwaarde dat het systeem niet gedeactiveerd werd in het menusysteem MY CAR), zie MY CAR (p. 113). Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. De functie kan starten bij ritten in het donker, wanneer u op een snelheid van zo'n 20 km/h (12 mph) of hoger rijdt. Schakel het AHB in of uit door de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Na het deactiveren van het groot licht wordt direct overgeschakeld naar dimlicht. Auto met analoog instrumentenpaneel Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het bestuurdersdisplay. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt ook het symbool op het instrumentenpaneel. Auto met digitaal instrumentenpaneel 92 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Handmatige bediening N.B. Houd de voorruit in het gebied vóór de camerasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil. Plak of monteer niets op de voorruit vóór de camerasensor, aangezien één of meer camera's voor het systeem hierdoor slechter of niet meer werken. WAARSCHUWING BELANGRIJK AHB is een systeem dat u helpt om in ongunstige omstandigheden de optimale verlichting te kiezen. Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk moet wisselen tussen groot licht en dimlicht: Als bestuurder bent u echter altijd verplicht om handmatig te wisselen tussen groot licht en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie en/of weersgesteldheid vereist is. • • • • • Als de melding Actief groot licht Tijdelijk niet beschikbaar Schakel handmatig op het bestuurdersdisplay verschijnt, moet u handmatig overschakelen tussen groot licht en dimlicht. De verlichtingsdraaiknop kan echter in stand staan. Hetzelfde geldt, als de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek en het symbool verschijnen. Het symbool dooft, wanneer deze melding verschijnt. AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en gaat het symbool branden. in zware regen of dichte mist bij ijsregen bij stuifsneeuw of sneeuwmodder bij maanlicht 03 bij ritten in zwak verlichte bebouwde gebieden • bij voorliggers met een zwakke voertuigverlichting • • bij voetgangers op of naast de weg • als de verlichting van tegenliggers schuilgaat achter bijvoorbeeld vangrails • • bij verkeer op verbindingswegen • in scherpe bochten. bij sterk reflecterende voorwerpen zoals borden in de buurt van de weg op het hoogste punt van heuvels en het laagste punt van dalen Zie voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* beperkingen van de camerasensor (p. 235). Gerelateerde informatie • • Groot licht/dimlicht (p. 91) Bedieningspaneel verlichting (p. 88) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 93 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Actieve xenonkoplampen* Actieve xenon-koplampen zorgen voor optimale verlichting in bochten en op kruisingen om op die manier de veiligheid te verhogen. Actieve xenon-koplampen ABL op het toont, brandt het symbool instrumentenpaneel en op het bestuurdersdisplay verschijnen een verklarende tekst plus een ander brandend symbool. Symbool 03 Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde (rechts) functie. Als de auto is uitgerust met actieve xenonkoplampen (Active Bending Lights – ABL) draaien de lichtbundels van de koplampen mee om optimale verlichting te verkrijgen in bochten en op kruisingen om op die manier de veiligheid te verhogen. Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het starten van de motor (op voorwaarde dat de functie niet is gedeactiveerd in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113)). Wanneer de functie een storing ver- 21 94 Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Melding Betekenis Storing koplampsysteem Service vereist Het systeem is defect. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. De functie is uitsluitend actief bij schemer of donker en dan alleen als de auto rijdt. U kunt de functie21 deactiveren/activeren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • • • Groot licht/dimlicht (p. 91) Automatisch groot licht* (p. 92) Bedieningspaneel verlichting (p. 88) Mistachterlicht Bij een beperkt zicht door mist kunt u de mistachterlichten gebruiken om achterliggers tijdig op uw aanwezigheid te attenderen. Knop voor mistachterlicht. Het mistachterlicht bestaat uit één lamp is alleen in te schakelen, wanneer de verlichof staat tingsdraaiknop in stand en het contactslot in de stand II of wanneer de motor draait. Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het controlesymbool voor het mistachterlicht op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop branden, wanneer het mistachterlicht ingeschakeld is. Het mistachterlicht dooft automatisch bij een druk op de START/STOP ENGINE-knop of 03 Instrumenten, schakelaars en bediening wanneer u de verlichtingsdraaiknop naar of draait. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Gerelateerde informatie • Bedieningspaneel verlichting (p. 88) Remlichten Alarmlichten De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. De alarmlichten waarschuwen medeweggebruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen, wanneer deze functie actief is. Bij het bedienen van het rempedaal gaan de remlichten branden. Ze gaan ook branden wanneer een van de rij-assistentiesystemen, Adaptieve cruisecontrol (p. 202), City Safety (p. 221) of Collision Warning (p. 228) de auto afremmen. 03 Gerelateerde informatie • Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 303) Knop voor alarmlichten. Druk op de knop om de alarmlichten te activeren. Beide richtingaanwijzersymbolen op het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van de alarmlichten. De alarmlichten worden automatisch geactiveerd, wanneer de auto zo sterk wordt geremd dat de noodremlichten worden geactiveerd en de snelheid lager dan zo'n 10 km (6 mph) ligt.. De alarmlichten blijven actief als de auto stilstaat en worden vervolgens automatisch gedeactiveerd als de auto weer wegrijdt of gedeactiveerd als de knop wordt ingedrukt. }} 95 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Gerelateerde informatie • • Richtingaanwijzer (p. 96) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 303) Richtingaanwijzer De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog- of omlaaghaalt. worden of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. Richtingaanwijzersymbolen Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 70). Gerelateerde informatie • 03 Richtingaanwijzer. Korte serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Onafgebroken serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de tweede stand. De hendel blijft in deze stand staan en kan handmatig in de uitgangspositie teruggezet 96 Alarmlichten (p. 95) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Interieurverlichting Leeslampjes voorin* De interieurverlichting is te activeren/deactiveren met de knoppen van de bedieningspanelen aan het plafond voor- en achterin. De leeslampjes worden in- en uitgeschakeld met een korte druk op de bijbehorende knop op de plafondconsole. De lichtsterkte wordt aangepast door de knop ingedrukt te houden. Leeslampjes achterin* De intensiteit van de vloerverlichting is te wijzigen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Verlichting in opbergvakken voorportieren* De verlichting in de opbergvakken gaat branden wanneer de motor start. Verlichting dashboardkastje 03 De verlichting in het dashboardkastje wordt in- en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. Verlichting make-upspiegel De verlichting van de make-upspiegel (p. 151), wordt bij het openen en sluiten van het spiegelklepje in- en uitgeschakeld. Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes en interieurverlichting voorin. Verlichting in bagageruimte Leeslampje linkerzijde Interieurverlichting (vloerverlichting* en plafondverlichting) - Aan/Uit Automatische bediening voor interieurverlichting Leeslampje rechterzijde Alle verlichting in het interieur kan handmatig in- en uitgeschakeld worden binnen 30 minuten nadat: • de motor is afgezet en het elektrische systeem van de auto in 0 staat • de auto ontgrendeld is zonder dat de motor is gestart. Leeslampjes achterin. De lampjes worden in- en uitgeschakeld met een korte druk op de bijbehorende knop. De lichtsterkte wordt aangepast door de knop ingedrukt te houden. Vloerverlichting en achtergrondverlichting* Voor een betere interieurverlichting tijdens het rijden is het mogelijk een gedempte vorm van vloerverlichting te activeren. De bagageruimteverlichting wordt bij het openen en sluiten van de achterklep automatisch in- en uitgeschakeld. Automatische bediening voor interieurverlichting De automatische bediening is geactiveerd wanneer het lampje in de knop AUTO brandt. De interieurverlichting wordt dan volgens het onderstaande in- en uitgeschakeld. De interieurverlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden in de volgende gevallen: }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 97 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || • • 03 u ontgrendelt de auto met de transpondersleutel of het sleutelblad, zie Transpondersleutel - functies (p. 163) of Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 168) de motor is afgezet en het elektrische systeem van de auto in 0 staat. De interieurverlichting dooft in de volgende gevallen: • • de motor start de auto wordt vergrendeld. De interieurverlichting wordt in- en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van een portier. De verlichting gaat aan en blijft twee minuten lang branden, wanneer een van de portieren openstaat. Als u bepaalde verlichting handmatig inschakelt, zal deze na twee minuten automatisch worden uitgeschakeld. Sfeerverlichting* Wanneer de reguliere interieurverlichting is uitgegaan en de motor draait, brandt er een ledje op de voorste of achterste plafondconsole voor een zwakke sfeerverlichting tijdens de rit. Bovendien kunt u door de verlichting in het donker eventuele voorwerpen in de opbergvakken enzovoort beter zien. Deze verlichting gaat bij het afzetten van de motor uit. De intensiteit en kleur van de verlichting is te wijzigen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). 98 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Follow Me Home-verlichting Approach-verlichting De Follow Me Home-verlichting omvat het dimlicht, de parkeerlichten, de lampen in de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de vloerverlichting. De Approach-verlichting omvat de parkeerlichten, de lampen in de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de vloerverlichting. Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. U activeert de Approach-verlichting met de transpondersleutel, zie Transpondersleutel functies (p. 163), om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. 1. Neem de transpondersleutel uit het contactslot. Wanneer u de functie activeert via de transpondersleutel, gaan de parkeerlichten, de richtingaanwijzers, de verlichting van de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de vloerverlichting branden. 2. Haal de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel toe en laat de hendel los. De functie is op dezelfde manier te activeren als de grootlichtsignalen, zie Groot licht/dimlicht (p. 91). 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier. Wanneer de functie is geactiveerd, gaan de dimlichten, de parkeerlichten, de richtingaanwijzers, de verlichting van de buitenspiegels, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de vloerverlichting branden. De duur van de Follow Me Home-verlichting is in te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • Approach-verlichting (p. 98) De duur van de Approach-verlichting is in te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • Follow Me Home-verlichting (p. 98) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Koplampen - lichtbundel aanpassen Actieve xenonkoplampen* Om verblinding van tegenliggers te voorkomen kunt u de lichtbundel van de koplampen aanpassen voor links- en rechtsrijdend verkeer. De lichtbundel hoeft niet te worden aangepast. De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet worden verblind. Halogeenkoplampen 3. Neem de designstrepen op de koplampglazen als uitgangspunt, zie de lijnen op de volgende afbeelding. Plaats de zelfklevende mallen met behulp van de afbeelding naast de designstrepen. Bij halogeenkoplampen past u de lichtbundel aan door bepaalde delen van het koplampglas af te plakken. De sterkte van de lichtbundel neemt daardoor iets af. 03 G021151 Koplampen afplakken G021152 Lichtbundel linksrijdend verkeer. Lichtbundel rechtsrijdend verkeer. 1. Trek de mallen A en B over voor een auto met het stuur links of de mallen C en D voor een auto met het stuur rechts, zie de paragraaf "Mallen voor halogeenkoplampen" verderop. De mallen zijn getekend op een schaal van 1:2. Gebruik bijvoorbeeld een kopieerapparaat met vergrotingsfunctie om de mallen te vergroten tot 200 %: • A = LHD Right (auto met het stuur links, rechter koplampglas) • B = LHD Left (auto met het stuur links, linker koplampglas) • C = RHD Right (auto met het stuur rechts, rechter koplampglas) • D = RHD Left (auto met het stuur rechts, linker koplampglas) 2. Breng de mallen over op een stuk zelfklevend en watervast materiaal en knip ze uit. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 99 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Bovenste regel: auto met stuur links, mallen A en B. Onderste regel: auto met stuur rechts, mallen C en D. 100 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Mallen voor halogeenkoplampen 03 101 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Wissers en sproeiers Intervalstand Regensensor* De ruitenwisser en -sproeier reinigen de voorruit en achterruit. De koplampen worden met hogedruksproeiers gereinigd. Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de ruitenwissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel. Ruitenwissers22 Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. 03 De wissers bewegen op hoge snelheid. BELANGRIJK Controleer voordat u de wissers activeert of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en achterruit zijn verwijderd. Ruitenwissers en -sproeiers. Regensensor, aan/uit Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid ruitenwissers Ruitenwissers uitgeschakeld Haal de hendel naar stand 0 om de ruitenwissers uit te schakelen. Enkele slag Haal de hendel omhoog en laat deze los om de wissers een enkele slag te laten maken. 22 102 BELANGRIJK Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit moet nat zijn als de ruitenwissers werken. Servicestand wisserbladen Voor het reinigen van voorruit/wisserbladen en het vervangen van wisserbladen, zie Wasstraat (p. 386) en Wisserbladen (p. 367). Wanneer de regensensor actief is, brandt het lampje in de bijbehorende knop en verschijnt op het instruhet regensensorsymbool mentenpaneel. Activeren en gevoeligheid instellen Om de regensensor te activeren dient de motor te lopen of de transpondersleutel in stand I of II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag. Activeer de regensensor door op de regente drukken. De ruitenwissensorknop sers maken een slag. Als u de hendel omhooghaalt, maken de ruitenwissers een extra slag. Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. (de wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait.) Deactiveren Deactiveer de regensensor met een druk op de regensensorknop of haal de hendel omlaag naar een ander wisprogramma. Voor het vervangen van wisserbladen en de servicestand van de wisserbladen, zie Wisserbladen (p. 367). Voor het bijvullen van sproeiervloeistof, zie Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 370). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd wanneer u de transpondersleutel uit het contactslot neemt of vijf minuten nadat u de motor hebt afgezet. BELANGRIJK In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van de voorruit starten en beschadigd raken. Schakel de regensensor uit terwijl de auto loopt of de transpondersleutel in stand I of II staat. Het symbool op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop doven. Koplamp- en ruitensproeiers Ruitensproeiers voorruit Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de ruitenwissers op de voorruit nog enkele slagen en worden de koplampen gesproeid. Hogedruksproeiers koplampen* 03 De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid sproeiervloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproeiers activeert gesproeid. Ruitenwisser achterklep – intervalstand Gereduceerde sproeifunctie Ruitenwisser achterklep – continu wissen Wanneer er nog ca. 1 liter sproeiervloeistof in het reservoir zit en op het instrumentenpaneel de melding verschijnt dat u sproeiervloeistof moet bijvullen, worden de koplampen en de achterruit niet langer schoongesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht door de voorruit de voorrang hebben. Sproeierfunctie. Achterruitwisser en -sproeier U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl op bovenstaande afbeelding), activeert u de ruitenwisser/-sproeier van de achterklep. N.B. De achterruitwisser is beveiligd tegen oververhitting zodat de wissermotor wordt uitgeschakeld bij oververhitting. De achterruitwisser werkt weer na een periode van afkoelen (30 seconden of langer afhankelijk van de motor- en de omgevingstemperatuur). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 103 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden Elektrisch bedienbare ruiten Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de intervalstand van de ruitenwisser op de achterklep starten23. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil. Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurdersportier zijn alle elektrisch bedienbare ruiten te bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de overige portieren zijn alleen de ruiten van het desbetreffende portier te bedienen. WAARSCHUWING Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging plaats. Let er bij het sluiten van de ruiten met behulp van de transpondersleutel op dat kinderen en/of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken. N.B. Op auto's met een regensensor wordt bij achteruitrijden de achterruitwisser geactiveerd, op voorwaarde dat de sensor geactiveerd is en het regent. Gerelateerde informatie • Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 370) WAARSCHUWING Let er bij het sluiten van de ruiten vanaf het bestuurdersportier op dat kinderen en/of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken. WAARSCHUWING Bedieningspaneel op bestuurdersportier. Elektrisch kinderslot op achterportieren* en achterste zijruiten, zie Kinderslot elektrische activering* (p. 181). Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare ruiten worden onderbroken door te kiezen voor sleutelstand 0 en vervolgens de transpondersleutel mee te nemen uit de auto. Voor informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). Bedieningsknoppen achterste zijruiten Bedieningsknoppen voorste zijruiten 23 104 Deze functie (intervalstand tijdens achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-dealer. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Bediening Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare zijruiten. Handmatige bediening Automatische bediening Met het bedieningspaneel van het bestuurdersportier kunnen alle elektrisch bedienbare ruiten worden bediend. De bedieningspanelen van de overige portieren kunnen alleen de ruit van het desbetreffende portier bedienen. Er kan slechts één bedieningspaneel tegelijk worden bediend. Om de elektrisch bedienbare ruiten te kunnen gebruiken moet de sleutelstand minimaal I zijn - zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). Na uitschakeling van de motor kunnen de elektrisch bedienbare ruiten gedurende enkele minuten na verwijdering van de transpondersleutel worden bediend, maar niet nadat er een portier is geopend. Bedienen met transpondersleutel of knop voor centrale vergrendeling De ruiten komen tot stilstand en worden geopend, als ze tijdens het sluiten in hun beweging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmogelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de beveiliging tegen overbelasting worden opgeheven. Wanneer de zijruiten tweemaal achtereen niet konden worden gesloten, wordt de beveiliging tegen overbelasting korte tijd gedeactiveerd. Sluiten is daarna mogelijk door de bedieningsknop omhoog te trekken en vast te houden. Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de buitenzijde te bedienen met de transpondersleutel of vanaf de binnenzijde met de knop voor centrale vergrendeling, zie Transpondersleutel - functies (p. 163) of Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 175). N.B. Om het pulserende windgeluid te verminderen als de beide achterruiten open staan, kunt u de voorste ruiten ook een stukje openen. Handmatige bediening Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch bedienbare zijruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient. 03 Resetten Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openingsfunctie pas weer naar behoren wanneer u deze hebt gereset. 1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om de ruit helemaal te sluiten en houd de knop een seconde in deze stand vast. 2. Laat de knop korte tijd los. 3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een seconde omhoog. WAARSCHUWING Resetten is nodig om de klembeveiliging te laten werken. Automatische bediening Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag en laat deze vervolgens los. De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. 105 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Buitenspiegels WAARSCHUWING Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. Beide spiegels zijn groothoekig voor een optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Instellingen vastleggen24 De instellingen van de buitenspiegels en de bestuurdersstoel zijn voor alle transpondersleutels apart op te slaan in het autosleutelgeheugen*, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 160). 03 Buitenspiegel kantelen bij parkeren24 De buitenspiegels zijn omlaag te kantelen, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kunt zien. Bedieningsknoppen buitenspiegels. Instellen 1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. 2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje mag niet langer branden. 24 106 – Schakel de achteruitversnelling in en druk op de knop L of R. Bij het inschakelen van een andere versnelling nemen de gekantelde buitenspiegels na ca. 10 seconden de oorspronkelijke stand weer in. Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Automatische inklapfunctie bij vergrendelen24 Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspiegels automatisch in- of uitgeklapt. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). In neutrale stand terugzetten Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de neutrale stand worden teruggezet zodat het elektrisch in- en uitklappen weer correct werkt: 1. Klap de spiegels in met de knoppen L en R. Automatisch kantelende buitenspiegel bij parkeren24 2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen L en R. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de buitenspiegels automatisch omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de auto uit de achteruitver- 3. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen, zie Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 84). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. snelling haalt, nemen de buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oorspronkelijke stand weer in. De spiegels staan daarmee weer in de neutrale stand. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt: 1. Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (sleutelstand minimaal I). 2. Laat ze na ca. 1 seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming niets doet, wordt de functie na enige tijd automatisch uitgeschakeld. De elektrische verwarming dient om de vooren achteruit en de buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Zie ook Voorruit ontwasemen en ontdooien (p. 136). Elektrische voorruit-*, achterruit- en buitenspiegelverwarming Klap de spiegels uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. De lampjes op de buitenspiegels gaan branden, wanneer u de Approach-verlichting (p. 98) of de Follow Me Home-verlichting (p. 98) selecteert. • • Achteruitkijkspiegel (p. 108) Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming (p. 107) 03 Het kompas (p. 109) wordt gedeactiveerd als de elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd. Als de elektrische voorruitverwarming wordt gedeactiveerd, schakelt het kompas weer in. Approach-verlichting en Follow Me Home-verlichting Gerelateerde informatie De buitenspiegels en de achterruit worden automatisch van condens/ijsvorming ontdaan, als u de auto start bij een buitentemperatuur lager dan +7 °C. Automatische ontwaseming is te selecteren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Elektrische voorruitverwarming Elektrische voorruit-, achterruit- en buitenspiegelverwarming Gebruik de functie om voorruit, achterruit en buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Bij eenmaal indrukken van de desbetreffende knop gaat de verwarming van start. Het brandende lampje in de knop geeft aan dat de functie actief is. Schakel de verwarming uit zodra het ijs/de condens verdwenen is om de accu niet onnodig te belasten. Als u echter * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 107 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Achteruitkijkspiegel Autodimfunctie* Glazen schuif-/kanteldak* De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een knopje aan de onderkant van de spiegel. Ook is het mogelijk dat de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel actief is. Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het hendeltje voor handmatig dimmen. Het zonnescherm van het glazen schuif-/ kanteldak is te bedienen met de knoppen op de plafondconsole. De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sensoren (één aan de voorkant en één aan de achterkant) die samenwerken om hinderlijke lichtinval te identificeren en te verhelpen. De sensor aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl de sensor aan de achterkant de koplampen van achterliggers registreert. 03 Het glazen schuif-/kanteldak zit vast, maar het elektrisch bedienbare zonnescherm is in de sleutelstand I of II te bedienen met de bedieningsknoppen op de plafondconsole. Voor informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). N.B. Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeervergunningen, transponders, zonnekleppen of voorwerpen op de achterbank of in de bagageruimte dusdanig worden gehinderd dat er geen licht op de sensoren valt, gelden er beperkingen voor de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel. Hendeltje voor dimfunctie Handmatige dimfunctie Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel met het hendeltje in de dimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomende verkeer als hinderlijk ervaart: 1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje naar u toe te halen. 2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje naar de voorruit toe te duwen. 108 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Alleen een achteruitkijkspiegel met autodimfunctie is mogelijk uitgerust met een kompas (p. 109). Gerelateerde informatie • Buitenspiegels (p. 106) Automatisch openen tot de eindstand Handmatig openen tot de knop wordt losgelaten Handmatig sluiten tot de knop wordt losgelaten Automatisch sluiten tot de eindstand 03 Instrumenten, schakelaars en bediening BELANGRIJK • Raak het rolgordijn niet met de handen aan, omdat dit dan beschadigd kan raken. • Gebruik voor bediening van het rolgordijn alleen de knoppen op de plafondconsole. Kompas* In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Bediening Het kompas wordt gedeactiveerd als de elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd. Als de elektrische voorruitverwarming wordt gedeactiveerd, schakelt het kompas weer in. Kalibreren De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is ingesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. Ga als volgt te werk: 03 1. Breng de auto tot stilstand op een groot en open terrein waar geen stalen constructies of hoogspanningsdraden zijn. 2. Start de motor. N.B. Achteruitkijkspiegel met kompas. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noordwest). Het kompas wordt automatisch geactiveerd wanneer u de motor start of wanneer sleutelstand II actief is, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). Om het kompas handmatig uit of in te schakelen kunt u een paperclip of iets dergelijks nemen en het knopje aan de achterzijde van de achteruitkijkspiegel indrukken. Voor de beste kalibratie moet u alle elektrische uitrusting (klimaatinstallatie, ruitenwissers enz.) uitschakelen en erop letten dat alle portieren gesloten zijn. 3. Houd het knopje aan de achterzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 109 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Menufuncties - instrumentenpaneel Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 65) verschijnen. Welke menu’s er verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 81). 03 Magnetische zones. Informatiedisplays (digitaal instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties. 4. Druk meerdere malen op het knopje totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). 5. Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt of houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 6 seconden lang ingedrukt (met een rechtgebogen paperclip bijvoorbeeld), totdat het teken C verschijnt. 6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph), totdat een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen. 7. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. 110 OK - menu openen en meldingen en menu-opties bevestigen. Duimwiel – menu-opties doorbladeren. Informatiedisplay (analoog instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties. RESET - data in de gekozen boordcomputerstap resetten en ‘teruggaan’ in de menustructuur. Een eventuele melding, (p. 111) moet u eerst bevestigen met de knop OK, voordat u de menu’s kunt bekijken. Gerelateerde informatie • • • Meldingen - functies (p. 113) Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel (p. 111) Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel (p. 111) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel Welke menu’s er op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 81). Welke menu’s er op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 81). Voor sommige van de onderstaande menuopties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Voor sommige van de onderstaande menuopties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Digit. snlhd. Instellingen* Verwarming* Thema's Extra verw.* Contraststand/Kleurstand TC-opties Servicestatus Servicestatus Meldingen27 Oliepeil25 Oliepeil28 Meldingen (##)26 Standkachel* Gerelateerde informatie • Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110) • Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel (p. 111) • Instrumentenpaneel (p. 65) 25 26 27 28 Berichten Wanneer er een waarschuwings-, informatieof controlelampje oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay. Melding Betekenis Stop auto z.s.m.A Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Zet motor afA Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Service spoedA Bezoek een werkplaatsB om de auto onmiddellijk te laten controleren. Service vereistA Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Zie instructieb.A Neem de gebruikershandleiding door. Boordcomp reset Gerelateerde informatie • Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110) • Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel (p. 111) • Instrumentenpaneel (p. 65) Bepaalde motoren. Het aantal meldingen staat tussen haakjes. Het aantal meldingen staat tussen haakjes. Bepaalde motoren. 03 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 111 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || 03 Melding Betekenis Melding Betekenis Melding Betekenis Bespreek tijd voor onderhoud Het is tijd om een afspraak te maken voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Versnellingsbak Beperkte werking Tijdelijk uitgeschakeldA Tijd voor periodiek onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Het moment hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken, het aantal draaiuren van de motor en de gebruikte oliekwaliteit. De versnellingsbak werkt niet op maximale capaciteit. Rijd voorzichtig totdat de melding verdwijntC. De bijbehorende functie is tijdelijk uitgeschakeld en wordt na enige tijd rijden of de volgende keer dat u de motor start automatisch opnieuw ingeschakeld. Accuspanning laag Spaarstand Het audiosysteem is uitgeschakeld om stroom te besparen. Laad de accu bij. Onderhoudstermijn verstreken Versnellingsbak Olie verversen 112 Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de garantie – bezoek een werkplaatsB. Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Bezoek bij herhaaldelijke verschijning een werkplaatsB. Versnellingsbak heet Rijd langzamer Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Wachten op afkoelen Rijd voorzichtiger of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand. Zet de versnellingsbak in de neutraal en laat de motor stationair draaien totdat de melding verdwijntC. Kritieke storing. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en bezoek een werkplaatsB. A B C Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de locatie van de storing. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor meer meldingen met betrekking tot de automatische versnellingsbak. Gerelateerde informatie • • Meldingen - functies (p. 113) Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110) 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Meldingen - functies MY CAR Met de linker stuurhendel kunt u door de meldingen (p. 111) bladeren die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen en deze bevestigen. MY CAR is een menugroep voor hantering van tal van autofuncties, zoals City Safety™, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling e.d. Wanneer er een waarschuwings-, informatieof controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het display. Foutmeldingen blijven in het geheugen opgeslagen, totdat de onderliggende storing is verholpen. Sommige functies behoren tot de standaarduitrusting, andere zijn zogeheten opties – het aanbod verschilt per markt. Druk OK op de linker stuurhendel in om een melding te bevestigen29. Gebruik het duimwiel (p. 110) om door de meldingen te bladeren. 03 Bediening Navigatie in deze menu’s vindt plaats met knoppen op de middenconsole of met de toetsenset rechts op het stuurwiel*. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt gebruikt, moet de melding worden gelezen (druk op OK) voordat de eerdere activiteit kan worden hervat. Gerelateerde informatie • Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel (p. 111) • Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel (p. 111) 29 Bedieningspaneel op middenconsole en toetsenset op stuurwiel. De afbeelding is schematisch – het aantal functies en de locatie van de knoppen Een melding kan ook met het duimwiel of de knop RESET worden bevestigd. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 113 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt. MY CAR - opent het menusysteem MY CAR. Menu-opties en zoekpaden Boordcomputer Voor een beschrijving van de menu-opties en zoekpaden in MY CAR, zie het Sensus Infotainment-supplement. De boordcomputer van de auto registreert en berekent waarden zoals afgelegde afstand, brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tijdens het rijden. OK/MENU - knop op de middenconsole indrukken of het duimwiel op het stuurwiel om de gemarkeerde menu-optie te kiezen/aan te vinken of de gekozen functie in het geheugen op te slaan. 03 TUNE - aan de draaiknop op de middenconsole of het duimwiel op het stuurwiel draaien om een stap omhoog/omlaag te gaan door de menu-opties. EXIT De functies en het uiterlijk van de boordcomputer verschillen afhankelijk van de vraag of het instrumentenpaneel er een van het analoge of digitale type is: • Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 116) • Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 120) EXIT-functies Afhankelijk van de functie en van het menuniveau waarop de aanwijzer staat op het moment dat u EXIT kort indrukt, kan het volgende gebeuren: • • • • • telefoongesprekken worden geweigerd de actuele functie wordt beëindigd de ingevoerde tekens worden gewist de laatste gemaakte keuze wordt geannuleerd u beweegt omhoog in het menusysteem. Bij lang indrukken van EXIT springt u naar de normaalweergave voor MY CAR of naar het hoogste menuniveau (hoofdbronmenu) als u zich in de normaalweergave bevindt. 30 114 De lay-out van het display en weergave kunnen variëren afhankelijk van het type. De boordcomputerinformatie is weer te geven op het bestuurdersdisplay30. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Dagtellers Bereik - actieradius op tank Eenheid wijzigen De boordcomputer bestaat uit twee dagtellers en een kilometerteller voor de totale kilometerstand. De boordcomputer geeft de afstand aan die bij benadering af te leggen is met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. Gemiddeld Wanneer de melding Afst. tot leeg "----" verschijnt, zijn geen garanties meer te geven voor de resterende actieradius. U kunt van eenheid veranderen voor weergave van de afstand en snelheid (km/miles) in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 113). Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als er een verwarming op brandstof* is gebruikt. • De gemiddelde snelheid voor de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling van de waarde. Huidig verbruik De waarde voor het huidige verbruik wordt voortdurend (ongeveer eenmaal per seconde) bijgewerkt. Op lage snelheden wordt het verbruik weergegeven per eenheid van tijd – op hoge snelheden verschijnt het verbruik per eenheid van lengte. U kunt verschillende eenheden (km/miles) kiezen voor de aanduiding – zie de onderstaande paragraaf "Eenheid wijzigen" (p. 114) 31 Een wijziging van deze eenheden is niet alleen van toepassing op de boordcomputer maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*. Tank dan zo spoedig mogelijk. De actieradius wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km en de resterende hoeveelheid brandstof. N.B. Gemiddelde snelheid N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u van rijstijl verandert. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Voor meer informatie over de wijze waarop u het brandstofverbruik kunt beperken, zie Milieubeleid (p. 24). 03 Gerelateerde informatie • Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 116) • Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 120) • Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 123) Digitale snelheidsheidsaanduiding De snelheid wordt weergegeven in de eenheid31 (km/h / mph) die niet op het hoofdinstrument wordt gebruikt. Gebruik het hoofdinstrument mph als eenheid, dan wordt de snelheid in km/h weergegeven op de boordcomputer en omgekeerd. Alleen bij een instrumentenpaneel type "Digital". * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 115 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel Bedieningsknoppen De boordcomputerinformatie is weer te geven op het instrumentenpaneel en te hanteren via de bedieningselementen op de linker stuurhendel en via het instrumentenpaneelmenu. 03 Na de automatische activering van het instrumentenpaneel bij ontgrendeling zijn bediening en instelling meteen mogelijk. Als u na het openen van het bestuurdersportier niet binnen ca. 30 seconden op een van de boordcomputerknoppen drukt, dooft het instrument, waarna om opnieuw de boordcomputer te kunnen bedienen eerst sleutelstand II of motorstart vereist is. 2. Draai aan het duimwiel om de opties door te bladeren en bij de rubriek van uw keuze te stoppen met bladeren. Bestuurdersdisplay en bedieningselementen. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. 116 Kies de weer te geven boordcomputerinformatie: 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u deze eerst "resetten" met twee keer drukken op RESET. N.B. • Boordcomputeroptie OK - instrumentenpaneelmenu openen, berichten of menu-opties bevestigen. Duimwiel - menu-opties of boordcomputeropties doorbladeren. U kunt tijdens het rijden op ieder gewenst moment een ander scherm met boordcomputerinformatie op het instrumentenpaneel laten weergeven. Een de mogelijke opties is om geen boordcomputerinformatie weer te geven. RESET - actuele dagteller resetten of het menusysteem verlaten. Bevestig deze melding door de knop OK op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Boordcomputerrubriek op instrumentenpaneel Informatie Dagtellers T1 en tot afst • RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen. Dagtellers T2 en tot afst • RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputerrubriek op instrumentenpaneel Informatie Afst. tot leeg Voor meer informatie, zie de paragraaf "Bereik - actieradius op tank" (p. 114). Brandstofvrbr Huidig verbruik. Gem. snelh. • Geen boordcomputerinformatie. Bij deze optie blijft het display leeg - dit geeft tevens het "begin"/"einde" van de lus aan. Boordcomputerinformatie resetten 1. Draai aan het duimwiel en stap met bladeren wanneer u de te resetten boordcomputerrubriek ziet: T1 en tot afst, T2 en tot afst of Gem. snelh.. 2. Bij lang indrukken van RESET reset u de waarde voor de gekozen rubriek. U moet iedere rubriek apart op nul stellen. Druk lang op RESET om Gem. snelh. op nul te stellen. Functies in instrumentenpaneelmenu In het instrumentenpaneelmenu vindt u instelmogelijkheden voor onder maar de boordcomputer. Open het menu om de functies in de onderstaande tabel te regelen/aanpassen. 03 2. Druk op OK. 3. Blader de functies door met het duimwiel en kies/bevestig uw keuze met OK. 4. Sluit af door na de bediening/aanpassing twee keer op RESET te drukken. 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u deze eerst "resetten" met twee keer drukken op RESET. }} 117 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Functies Informatie Digit. snlhd. Geeft de rijsnelheid digitaal weer in het midden van het instrumentenpaneel. • • • km/h mph Geen aanduiding Verwarming* 03 • • • DIRECTE START Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 142). Timer 1 Timer 2 Extra verw.* Voor meer informatie, zie Extra verwarming* (p. 144). • Aut Aan • Uit TC-opties • • • • • A 118 Actieradius op tank Brandstofverbruik Hier activeert u de opties die als boordcomputerrubrieken beschikbaar moeten zijn. De symbolen voor reeds gekozen opties zijn wit en voorzien van een "vinkje", bij de rest die grijs is ontbreekt het "vinkje". Gemiddelde snelheid Dagtellers T1 en tot afst Dagtellers T2 en tot afst Servicestatus Geef het resterend aantal maanden en het aantal kilometers tot de eerstvolgende servicebeurt aan. OliepeilA Voor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356). Meldingen (##) Voor meer informatie, zie Berichten (p. 111). Bepaalde motoren. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Gerelateerde informatie • • Boordcomputer (p. 114) Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 123) 03 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 119 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel Boordcomputeroptie Bedieningsknoppen Kies de weer te geven boordcomputerinformatie: De boordcomputerinformatie is weer te geven op het instrumentenpaneel en te hanteren via de bedieningselementen op de linker stuurhendel en via het instrumentenpaneelmenu. 03 Na de automatische activering van het instrumentenpaneel bij ontgrendeling zijn bediening en instelling meteen mogelijk. Als u na het openen van het bestuurdersportier niet binnen ca. 30 seconden op een van de boordcomputerknoppen drukt, dooft het instrument, waarna om opnieuw de boordcomputer te kunnen bedienen eerst sleutelstand II of motorstart vereist is. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. • 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u deze eerst "resetten" met twee keer drukken op RESET. 2. Draai aan het duimwiel om de rubriekcombinaties door te bladeren. Er kunnen drie boordcomputeropties tegelijk worden weergegeven: één op elk van de drie "vensters". OK - instrumentenpaneelmenu openen, berichten of menu-opties bevestigen. Duimwiel - menu-opties of boordcomputeropties doorbladeren. RESET - actuele dagteller resetten of het menusysteem verlaten. U kunt tijdens het rijden op ieder gewenst moment een ander scherm met boordcomputerinformatie op het instrumentenpaneel laten weergeven. Een de mogelijke opties is om geen boordcomputerinformatie weer te geven. Bevestig deze melding door de knop OK op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Rubriekcombinaties 120 3. Stop met bladeren bij de gewenste combinatie om de desbetreffende boordcomputerinformatie continu op het instrumentenpaneel weer te geven. Informatie Gemiddeld Dagteller T1 + Kilometerstand Gemiddelde snelheid • RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen. Huidig verbruik Dagteller T2 + Kilometerstand Actieradius op tank • RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Rubriekcombinaties Huidig verbruik Informatie Kilometerstand km/h<>mph Geen boordcomputerinformatie. Boordcomputerinformatie resetten Dagtellers 1. Draai aan het duimwiel en stop met bladeren wanneer u de rubriekcombinatie met de te resetten dagteller ziet. 2. Bij lang indrukken van RESET reset u de waarde voor de gekozen rubriek. Gemiddelde snelheid en gemiddeld verbruik 1. Druk op OK om het instrumentenpaneelmenu te openen. km/h<>mph - "Digitale snelheidsaanduiding", zie Boordcomputer (p. 114). Bij deze optie doven alle drie de boordcomputerdisplays - dit geeft tevens het "begin"/"einde" aan van de lus. 3. Geef aan of u het gemiddelde brandstofverbruik of de gemiddelde snelheid wilt resetten of allebei. Bevestig uw keuze met OK. 4. Druk tot slot op RESET. Functies in instrumentenpaneelmenu In het instrumentenpaneelmenu vindt u instelmogelijkheden voor onder maar de boordcomputer. Open het menu om de functies in de onderstaande tabel te regelen/aanpassen. 1. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u deze eerst "resetten" met twee keer drukken op RESET. 03 2. Druk op OK. 3. Blader de functies door met het duimwiel en kies/bevestig uw keuze met OK. 4. Sluit af door na de bediening/aanpassing twee keer op RESET te drukken. 2. Blader met het duimwiel naar de menuoptie Boordcomp reset en bevestig uw keuze met OK. Functies Informatie Boordcomp reset Reset de waarde voor het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid. • • Let erop dat u hiermee niet beide dagtellers T1 en T2 niet reset. Gemiddeld Gemiddelde snelheid Meldingen Voor meer informatie, zie Berichten (p. 111). }} 121 03 Instrumenten, schakelaars en bediening || Functies Informatie Thema's Kies het thema voor het uiterlijk van het instrumentenpaneel, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 66). Instellingen* Selecteer Aut Aan of Uit. Voor meer informatie, zie Extra verwarming* (p. 144). 03 Contraststand/Kleurstand Lichtsterkte en kleurtemperatuur van het instrumentenpaneel instellen. Standkachel* Voor een beschrijving van het programmeren van de timer, zie Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 142). • Directe start • Timer 1 • Timer 2 Servicestatus Geef het resterend aantal maanden en het aantal kilometers tot de eerstvolgende servicebeurt aan. OliepeilA Voor meer informatie, zie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356). A Bepaalde motoren. Gerelateerde informatie • • 122 Boordcomputer (p. 114) Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 123) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 03 Instrumenten, schakelaars en bediening Boordcomputer - rijstatistieken* Op het beeldscherm van de middenconsole zijn rijstatistieken van de boordcomputer weer te geven voor een grafisch overzicht van het brandstofverbruik. Functie – Open het menusysteem MY CAR (p. 113) en kies Verbruiksinfo om een staafdiagram te zien. aanwijzer rechts beweegt afhankelijk van de gekozen schaal omhoog of omlaag. Instellingen U kunt verschillende instellingen voor de rijstatistieken verrichten in het menusysteem MY CAR - Verbruiksinfo. • Resetten als motor min. 4 uur heeft 03 uitgestaan – markeer het vakje met ENTER aan en verlaat het menu met EXIT. Wanneer u deze optie markeert, worden alle statistieken 4 uur na uitschakeling van het contact automatisch gewist. Bij de volgende keer starten van de motor begint de ritstatistiek weer vanaf nul. • Nieuwe rit starten – met ENTER wordt alle eerdere statistiek gewist. Verlaat het menu met EXIT. Als u een nieuwe rijcyclus wilt starten, voordat de 4 uur zijn verstreken, moet u met deze optie eerst handmatig de actuele cyclus wissen. Ritstatistiek32. Zie ook de informatie over Eco guide (p. 69). Afhankelijk van de gekozen schaalverdeling symboliseert elke staaf een afgelegde afstand van 1 km of 10 km - de staaf uiterst rechts geeft de waarde aan voor de actuele kilometer of 10 km. • • Met de TUNE-knop kunt u voor elke staaf van schaal wisselen tussen 1 km en 10 km – de 32 Gerelateerde informatie • Boordcomputer (p. 114) Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 116) Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 120) De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de softwareversie en de markt zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 123 KLIMAAT 04 Klimaat Algemene informatie over de klimaatregeling De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. • Wanneer de motor het maximale vermogen nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas optrekt), is het mogelijk dat de airconditioning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan een tijdelijke temperatuurstijging optreden. • Maak in eerste instantie gebruik van de ontwasemingsfunctie (p. 136) om condens van de binnenkant van de ruiten te verwijderen. Houd de binnenzijde van de ruiten schoon om de kans te beperken dat ze beslaan. Er zijn twee soorten klimaatregelingen: • Elektronische temperatuurregeling (ETC) (p. 132) • Elektronische klimaatregeling (ECC) (p. 131) N.B. Airconditioning (AC) (p. 136) uitschakelen, maar voor optimaal klimaatcomfort in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan dient u de airconditioning altijd te laten aanstaan. Waar u op moet letten • Voor optimale werking van de airconditioning moet u de zijruiten gesloten houden. • Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie (p. 176) gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. • Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit). • In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een Auto’s met Start/Stop* Bij automatische motorstop (p. 288) gelden er mogelijk beperkingen voor de werking van bepaalde apparatuur (zoals het ventilatortoerental (p. 134) van de klimaatregeling). Auto’s met ECO* Als de functie ECO (p. 297) wordt geactiveerd, kan de functie van bepaalde uitrusting tijdelijk worden gereduceerd of uitgeschakeld, bijvoorbeeld de airconditioning (p. 136). N.B. Bij activering van de ECO-functie worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de ECO-functie te deactiveren. Gerelateerde informatie • • • • • • • Werkelijke temperatuur (p. 126) Sensoren - klimaat (p. 126) Menu-instellingen - klimaat (p. 128) 04 Luchtverdeling passagiersruimte (p. 129) Luchtkwaliteit (p. 126) Elektrische stoelverwarming voor* (p. 133) Elektrische achterbankverwarming* (p. 133) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 125 04 Klimaat 04 Werkelijke temperatuur Sensoren - klimaat Luchtkwaliteit De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de buitentemperatuur, de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. De klimaatregeling beschikt over enkele sensoren om de temperatuur (p. 126) in de auto te regelen. Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. • De zonnesensor zit boven op het dashboard. Interieurfilter (p. 127) • De interieurtemperatuursensor zit onder het bedieningspaneel van de klimaatregeling. • • • • De buitentemperatuursensor zit in de buitenspiegel. • Interior Air Quality System (IAQS) (p. 128)* Het systeem beschikt over een zonnesensor (p. 126) die de stand van de zon registreert. Daardoor kan1 de temperatuur van de lucht uit de blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde stand staan. N.B. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • Temperatuurregeling passagiersruimte (p. 135) 1 126 Geldt alleen voor ECC. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bedek of blokkeer de sensoren niet met kledingstukken of andere voorwerpen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) Materiaal in de passagiersruimte (p. 128) Clean Zone Interior Package (CZIP) (p. 127)* Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) 04 Klimaat Luchtkwaliteit - interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. Vervang het filter regelmatig. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* CZIP bestaat uit een aantal aanpassingen zodat er minder stoffen in het interieur verwerkt die allergieën en/of astma kunnen verwekken. Het volgende is inbegrepen: • N.B. Er zijn verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat het juiste filter wordt gemonteerd. Gerelateerde informatie • N.B. Om de CZIP-standaard in auto’s met CZIP te behouden, dient het IAQS-luchtfilter om de 15.000 km of tenminste eenmaal per jaar te worden vervangen (afhankelijk van wat het eerst wordt bereikt). Echter, maximaal 75.000 km per 5 jaar. In auto's zonder CZIP en als de klant niet de CZIP-standaard wil behouden, moet het IAQS-filter bij een normale servicebeurt worden vervangen. Luchtkwaliteit (p. 126) • Een geavanceerde ventilatorfunctie die inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult het interieur op die manier met verse lucht. De functie start als dat nodig is en stopt na bij het openen van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt de functie na enige tijd automatisch beëindigd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal langzaam maar zeker korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • Luchtkwaliteit (p. 126) 04 Het Interior Air Quality System IAQS (p. 128) is een volautomatisch systeem dat de lucht in de passagiersruimte ontdoet van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 127 04 Klimaat Luchtkwaliteit - IAQS* Luchtkwaliteit - materialen Menu-instellingen - klimaat Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelijker schoon te houden is. Het is mogelijk de basisinstellingen voor vier van de klimaatregelingsfuncties te activeren/ deactiveren of wijzigen via de middenconsole. Bij verontreinigde buitenlucht wordt de luchtinlaat afgesloten om koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon buiten de auto te houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. 04 Het systeem is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). N.B. Voor de beste lucht in het interieur moet de luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld. In een koud klimaat is de automatische recirculatie beperkt om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Gerelateerde informatie 128 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • • Luchtkwaliteit (p. 126) Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* (p. 127) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen en schoon te maken. Gebruik de door Volvo geadviseerde schoonmaakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor het reinigen van het interieur (p. 389). Gerelateerde informatie • Luchtkwaliteit (p. 126) • • • • Ventilatorstand bij automatische klimaatregeling * (p. 135). Recirculatietimer (p. 137). Automatische achterruitverwarming (p. 107). Interior Air Quality System * (p. 128). De fabrieksinstellingen voor de klimaatregelingsfuncties zijn te herstellen via het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) 04 Klimaat Luchtverdeling passagiersruimte Blaasmonden in dashboard Luchtverdeling De binnenkomende lucht wordt verdeeld over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. In de stand AUTO* vindt de luchtverdeling geheel automatisch plaats. De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te regelen, zie luchtverdelingstabel (p. 138). Open Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Dicht Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtstroom naar links of rechts Luchtverdeling - ventilatie vloer Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de blaasmonden op de zijruiten om deze te ontwasemen. N.B. Denk eraan dat kleine kinderen gevoelig kunnen zijn voor luchtstromen en tocht. 04 De gestileerde menselijke gedaante op de nevenstaande afbeelding bestaat uit drie knoppen. Bij bediening van de knoppen gaat op het beeldscherm het desbetreffende gedeelte van de gestiliseerde menselijke gedaante (zie onderstaande afbeelding) branden samen met een pijl vóór dit gedeelte om aan te geven welke luchtverdelingsstand er gekozen is. Voor meer informatie, zie de luchtverdelingstabel (p. 138). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 129 04 Klimaat || 04 Het beeldscherm van de middenconsole geeft de gekozen luchtverdelingsstand aan. Gerelateerde informatie 130 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • • Automatische regeling (p. 135) Luchtverdeling - recirculatie (p. 137) 04 Klimaat Elektronische klimaatregeling - ECC* ECC (Electronic Climate Control) handhaaft de temperatuur die in het interieur wordt gekozen en kan voor de bestuurders- en passagierszijde apart worden ingesteld. Met de autofunctie worden temperatuur, airconditioning, ventilatorsnelheid, recirculatie en luchtverdeling automatisch geregeld. 04 Ventilator (p. 134) AUTO - Automatische klimaatregeling (p. 135) Elektrische voorstoelverwarming (p. 133), linkerkant Elektrische voorruitverwarming* en maximale ontwaseming (p. 136) Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming (p. 107) Temperatuurregeling (p. 135) linker-/ rechterkant instellen Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) Elektrische voorstoelverwarming (p. 133), rechterkant Temperatuurregeling (p. 135) Luchtverdeling (p. 129) - ventilatie vloer Recirculatie (p. 137) Luchtverdeling - blaasmond dashboard ECO* (p. 297) Luchtverdeling - ontwaseming voorruit AC - Airconditioning aan/uit (p. 136) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 131 04 Klimaat Elektronische temperatuurregeling ETC Met ETC (Electronic Temperature Control) is het klimaat handmatig te regelen. 04 Ventilator (p. 134) Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming (p. 107) Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 133), linkerkant Recirculatie (p. 137) AC - Airconditioning aan/uit (p. 136) Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 133), rechterkant Elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming* Temperatuurregeling (p. 135) Luchtverdeling (p. 129) - ventilatie vloer Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtverdeling - ontwaseming voorruit 132 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. ECO* (p. 297) Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) 04 Klimaat Elektrische stoelverwarming voor* • De verwarming van de voorstoelen heeft drie standen om het zitcomfort voor bestuurder en voorpassagier bij kou te verhogen. Laagste verwarmingsstand - er brandt één oranje veld op het beeldscherm. • Verwarming uitschakelen - geen van de velden brandt. Elektrische achterbankverwarming* De verwarming op de buitenste zitplaatsen van de achterbank heeft drie standen om het zitcomfort bij kou te verhogen. WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. 04 Gerelateerde informatie Het display van de middenconsole geeft het actuele verwarmingsniveau aan. • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • Elektrische achterbankverwarming* (p. 133) De lampjes in de drukknoppen geven het actuele verwarmingsniveau aan: Druk herhaalde malen op de knop voor het volgende: • Hoogste verwarmingsstand - er branden drie lampjes. • Lagere verwarmingsstand - er branden twee lampjes. Druk herhaalde malen op de knop voor het volgende: • Laagste verwarmingsstand - er brandt één lampje. • Hoogste verwarmingsstand - er branden drie oranje velden op het beeldscherm van de middenconsole (zie bovenstaande afbeelding). • Verwarming uitschakelen - geen van de lampjes brandt. • Lagere verwarmingsstand - er branden twee oranje velden op het beeldscherm. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 133 04 Klimaat || WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Gerelateerde informatie 04 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • Elektrische stoelverwarming voor* (p. 133) • Ventilator Houd de ventilator altijd geactiveerd om te voorkomen dat de ruiten beslaan. N.B. Als de ventilator volledig uitgeschakeld is, start de airconditioning niet – wat kans op beslagen ruiten kan geven. Met ECC* Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen, AUTO schakelt uit. Als AUTO wordt gekozen, wordt de ventilatorsnelheid automatisch (p. 135) geregeld. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt gedeactiveerd. Met ETC Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen. Gerelateerde informatie 134 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • Elektronische klimaatregeling - ECC* (p. 131) Elektronische temperatuurregeling - ETC (p. 132) 04 Klimaat Automatische regeling Automatische regeling is alleen mogelijk bij elektronische klimaatregeling (ECC) (p. 131). De autofunctie regelt automatisch temperatuur (p. 135), airconditioning (p. 136), ventilatorsnelheid (p. 134), recirculatie (p. 137) en luchtverdeling (p. 129). Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u op de knop AUTO drukt. Op het display verschijnt AUTO-KLIMAAT. Temperatuurregeling passagiersruimte Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte temperatuurinstelling hervat. N.B. Het is niet mogelijk om het opwarmen/ afkoelen te versnellen door een hogere/ lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. Met ECC* Met ETC Met deze draaiknop kunt u de temperatuur in de passagiersruimte instellen. U kunt de ventilatorsnelheid in de automatische stand instellen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). 04 Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • Met deze knop kunt u de temperatuur aan de bestuurders- en passagierszijde onafhankelijk van elkaar instellen. Druk meerdere keren op L/R van de knop om de instelling voor links, rechts of beide kanten te kiezen. Stel de temperatuur in met de draaiknop – de gekozen temperatuur voor beide kanten verschijnt op het display van de middenconsole. Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) De actuele temperatuur voor beide zones staat aangegeven op het beeldscherm van de middenconsole. • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • • Werkelijke temperatuur (p. 126) • Elektronische klimaatregeling - ECC* (p. 131) Elektronische temperatuurregeling - ETC (p. 132) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 135 04 Klimaat Airconditioning Voorruit ontwasemen en ontdooien De airconditioning koelt en droogt zo nodig de binnenkomende lucht. U kunt de elektrische voorruitverwarming* en de maximale ontwaseming gebruiken om de vooruit en zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Wanneer het lampje in de knop AC brandt, wordt de airconditioning geheel automatisch geregeld. 04 Het display van de middenconsole geeft de gekozen instelling aan. Elektrische voorruitverwarming* Maximale ontwaseming Het lampje in de ontwasemingsknop brandt, wanneer de functie is ingeschakeld. Druk voor activering van de functies herhaalde malen op de knop. 136 Het kompas is uit wanneer de elektrische voorruitverwarming is geactiveerd. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Er stroomt lucht naar de ruiten - op het beeldscherm brandt het symbool (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. Voor auto's met elektrische voorruitverwarming: Wanneer het lampje in de knop AC gedoofd is, is de airconditioning uitgeschakeld. De overige functies worden nog steeds automatisch geregeld. Bij activering van de maximale ontwaseming (p. 136) wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld, zodat de lucht optimaal gedroogd wordt. 2 Voor auto's zonder elektrische voorruitverwarming: • Elektrische voorruitverwarming2 inschakelen - op het beeldscherm brandt een symbool (1). • Elektrische voorruitverwarming2 inschakelen en lucht naar de ruiten sturen - op het beeldscherm branden de symbolen (1) en (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. N.B. Elektrische voorruitverwarming en een eventuele IR-film (p. 22) kunnen de prestaties van transponders en andere communicatie-apparatuur beïnvloeden. N.B. Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten driehoekige gebieden zonder elektrische verwarming, zodat het ontdooien daar mogelijk langer duurt. 04 Klimaat N.B. De elektrische voorruitverwarming is niet beschikbaar, wanneer de motor automatisch is afgezet (p. 288). Als de functie actief is, vindt bovendien het volgende plaats om de lucht in de passagiersruimte zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: • de airconditioning wordt automatisch ingeschakeld • de recirculatie en het Interior Air Quality System worden automatisch uitgeschakeld. N.B. De ventilator maakt meer geluid wanneer de ventilator op maximale snelheid draait. Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) Luchtverdeling - recirculatie Kies voor recirculatie als u vieze luchtjes, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. Wanneer de recirculatie actief is, brandt het oranje lampje in de knop. N.B. Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • • Luchtverdeling passagiersruimte (p. 129) Luchtverdeling - tabel (p. 138) 04 BELANGRIJK Als de lucht in de auto te lang recirculeert, kan de binnenzijde van de ruiten beslaan. Timer Bij een geactiveerde timerfunctie zal de klimaatregeling afhankelijk van de buitentemperatuur na een bepaalde tijd de handmatig geactiveerde recirculatiestand verlaten. Dit beperkt het risico van ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Het systeem is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). 137 04 Klimaat Luchtverdeling - tabel Met drie knoppen kiest u de gewenste luchtverdeling (p. 129). 04 138 Luchtverdeling Toepassing Er stroomt een grote hoeveelheid warme lucht naar de ruiten. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. Om condens- of ijsvorming bij koud en vochtig weer te voorkomen (hiervoor mag het ventilatorniveau niet te laag zijn). Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden van het dashboard. om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en droog weer. Luchtstroom op hoofd- en borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard. om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer. 04 Klimaat Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. 04 Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en op de ruiten. om warme of koude lucht naar de vloer te sturen. Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar de vloer. om koele lucht naar de vloer te sturen bij warm en droog weer of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud weer. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) • Luchtverdeling - recirculatie (p. 137) 139 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* Tanken Met preconditioning bereidt de verwarming de motor en het interieur voor om de slijtage en het stroomverbruik tijdens de rit te beperken. Bij voorverwarming van de auto verlengt u tevens de actieradius. ming automatisch uitgeschakeld en er verschijnt een melding op het display. Bevestig deze melding door op de knop OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 110) te drukken. BELANGRIJK Frequent gebruik van de verwarming tijdens korte ritten kan aanleiding geven tot een geringe ladingstoestand van de startaccu, waardoor de verwarming mogelijk wordt uitgeschakeld of helemaal niet aanslaat. In het ergste geval is het niet mogelijk de motor te starten. De verwarming is direct (p. 141) in te schakelen of vertraagd met een timerfunctie (p. 142). 04 Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C wordt de verwarming niet geactiveerd. Bij temperaturen van –5 °C of lager is de maximale bedrijfstijd van de verwarming 50 minuten. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de verwarming op brandstof in een afgesloten ruimte. Er komen uitlaatgassen vrij. N.B. Bij gebruik van de verwarming op brandstof komt er mogelijk rook vanonder de auto, wat volkomen normaal is. WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel voordat u gaat tanken de verwarming op brandstof uit. Controleer op het instrumentenpaneel of de verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze werkt, verschijnt het verwarmingssymbool. Op een helling parkeren Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming op brandstof altijd voldoende brandstof. Accu en brandstof Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de verwar- 140 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Om te garanderen dat de startaccu met evenveel energie wordt opgeladen als de verwarming verbruikt, moet u bij regelmatig gebruik van de verwarming net zolang met de auto rijden als de verwarming wordt gebruikt. De verwarming wordt telkens maximaal 50 minuten ingeschakeld. Waarschuwingssticker op tankvulklep. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 143) • Extra verwarming* (p. 144) 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* direct inschakelen Directe start via transpondersleutel* De motor- en interieurverwarming zijn direct in te schakelen. Directe start is mogelijk via: • • • het informatiedisplay een transpondersleutel* een mobiele telefoon*. De verwarmingsstatus verschijnt ook op de boordcomputer. Bij directe inschakeling van de motor- en interieurverwarming (p. 140) blijft de verwarming 50 minuten lang draaien. De interieurverwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor de juiste temperatuur heeft bereikt. N.B. De auto kan worden gestart en rijden, terwijl de verwarming aan is. Directe start via informatiedisplay Controlelampje op transpondersleutel met PCC*. De motor- en interieurverwarming zijn te activeren via de transpondersleutel: – Druk de knop voor de Approach-verlich2 seconden lang in. ting De alarmlichten geven de volgende informatie: • 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Gebruik het duimwiel om naar Verwarming te gaan en maak een keuze met OK. 3. Ga in het volgende menu naar Directe start om de verwarming te activeren en bevestig uw keuze met OK. 4. Verlaat het menu met RESET. indrukt terwijl de verAls u de info-knop warming actief is, wordt bij het weergeven van de vergrendelingsstatus (p. 165) van de auto ook de verwarmingsstatus getoond. Gedurende de tijd die nodig is om de status na te gaan geeft het controlelampje enkele malen een kort knippersignaal. Het lampje gaat continu branden, als de verwarming actief is. 5 korte lichtsignalen gevolgd door ca. 3 seconden lang branden - verzoek tot inschakeling ontvangen en verwarming geactiveerd. • 5 korte signalen - de auto heeft een verzoek tot inschakeling ontvangen maar de verwarming is niet geactiveerd. • Alarmlichten lichten niet op - de auto heeft geen verzoek tot inschakeling ontvangen. Directe start via mobiele telefoon* Zie de mobiele app Volvo On Call* voor informatie over de instellingen die vanaf een mobiele telefoon beschikbaar zijn en hoe dat in zijn werk gaat. 04 Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 142) • Motor- en interieurverwarming* - direct uitschakelen (p. 142) • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 143) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 141 04 Klimaat Motor- en interieurverwarming* direct uitschakelen Motor- en interieurverwarming* timers 5. Stel de gewenste uuraanduiding in met het duimwiel. De motor- en interieurverwarming is direct uit te schakelen via het informatiedisplay. De timers van de motor- en interieurverwarming (p. 140) zijn gekoppeld aan de klok van de auto. 6. Druk kort op OK zodat de minuutaanduiding gaat branden. 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 3. Ga in het volgende menu naar Stop om de verwarming te deactiveren en bevestig uw keuze met OK. 04 4. Verlaat het menu met RESET. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen (p. 141) • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 142) • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 143) U kunt twee verschillende uitschakeltijden instellen met de timerfunctie. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto de gewenste temperatuur bereikt heeft. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden ingeschakeld. N.B. Als de klok van de auto wordt verzet, wordt een eventuele programmering van de timer gewist. Instellen 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel (p. 110) naar Verwarming en maak een keuze met OK. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 4. Druk kort op OK zodat de uuraanduiding gaat branden. 3 142 Bij nogmaals indrukken van OK activeert u de timer. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 7. Stel de gewenste minuutaanduiding in met het duimwiel. 8. Druk op OK3 om de instelling te bevestigen. 9. Met RESET gaat u een stap terug binnen het menusysteem. 10. Kies de andere timer (ga verder vanaf punt 2) of verlaat het menu met RESET. Starten 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en activeer deze met OK. 4. Verlaat het menu met RESET. Uitschakelen U kunt de timergestuurde verwarming uitschakelen voordat de timer dat doet. Ga als volgt te werk: 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 04 Klimaat 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. > Als een timer is ingesteld maar niet is geactiveerd, staat er een klokpictogram naast de ingestelde tijd. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 4. Schakel de timer als volgt uit: • • druk lang op OK of kort op OK om verder te gaan in het menu. Kies daarna voor uitschakeling van de timer en bevestig uw keuze met OK. 5. Verlaat het menu met RESET. Een timergestuurde verwarming is ook direct (p. 141) uit te schakelen. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 143) Motor- en interieurverwarming* meldingen Symbolen en meldingen ten aan zien van de motor- en interieurverwarming (p. 140) verschillen afhankelijk van de vraag of het om een analoog (p. 65) of digitaal (p. 66) instrumentenpaneel gaat. Symbool Melding De verwarming is ingeschakeld en werkt. Verwarmingstimer geactiveerd bij uitnemen transpondersleutel en verlaten van de auto – motor en passagiersruimte warm op ingesteld tijdstip. Wanneer de verwarming ingeschakeld is, brandt het verwarmingssymbool op het informatiedisplay. Wanneer een van de timerfuncties actief is, brandt het symbool voor een geactiveerde timer op het informatiedisplay met de ingestelde tijd ernaast. Symbool voor een geactiveerde timer op een analoog instrumentenpaneel. Symbool voor een geactiveerde timer op een digitaal instrumentenpaneel. Betekenis Brandstofkachel gestopt Zuinige stand 04 De verwarming werd uitgeschakeld om te zorgen dat er voldoende stroom is om de motor te starten. In de onderstaande tabel staan de voorkomende symbolen en displaymeldingen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 143 04 Klimaat || Symbool 04 Melding Betekenis Brandstofkachel gestopt Brandstofpeil laag De verwarming kan niet worden geactiveerd door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden. Brandstofkachel Service vereist Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Een displaymelding verdwijnt automatisch na enige tijd. U kunt een melding ook eerder laten verdwijnen met een druk op de OKknop van de richtingaanwijzerhendel (p. 110). Gerelateerde informatie 144 • Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen (p. 141) • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 142) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Extra verwarming* Extra verwarming op brandstof* Voor auto’s met dieselmotor die in landen worden verkocht met een koud klimaat4 is wellicht een extra verwarming vereist om de motor op bedrijfstemperatuur te brengen en een behaaglijke temperatuur in de passagiersruimte te realiseren. De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 144) op stroom (p. 145) of op brandstof. De auto is in dat geval voorzien van een • • extra verwarming op stroom (p. 145) of extra verwarming op brandstof (p. 144)5. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* (p. 140) De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld, wanneer er extra warmte nodig is terwijl de motor loopt. De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer het warm genoeg is of wanneer de motor wordt afgezet. N.B. Als de extra verwarming actief is, kan er rook onder de auto vandaan komen. Dat is volledig normaal. Automatische stand of uitschakelen De automatische startprocedure van de motor kan desgewenst worden geannuleerd. N.B. Volvo adviseert u de extra verwarming op brandstof uit te schakelen tijdens korte ritten. 1. Alvorens de motor te starten: Kies de sleutelstand I (p. 81). 2. Druk op de knop OK om het menu te openen. 04 Klimaat 3. Gebruik het duimwiel om naar Extra verw.6 of Instellingen7 te gaan en maak een keuze met OK. 4. Kies een van de opties AAN of UIT met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 5. Verlaat het menu met RESET. N.B. De menu-opties zijn alleen zichtbaar in contactslotstand I – verricht eventuele aanpassingen daarom voordat u de motor start. Extra verwarming op stroom* De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 144) op brandstof (p. 144). De verwarming is niet handmatig te regelen, maar wordt nadat de motor is aangeslagen automatisch geactiveerd bij buitentemperaturen lager dan 9 °C en wordt gedeactiveerd wanneer de ingestelde interieurtemperatuur is bereikt. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* (p. 140) 04 Gerelateerde informatie • 4 5 6 7 Motor- en interieurverwarming* (p. 140) Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende geografische gebieden. Zie voor auto’s met standverwarming (p. 140). Analoog instrumentenpaneel. Digitaal instrumentenpaneel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 145 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden in passagiersruimte 05 }} 147 05 Laad- en opbergmogelijkheden || Opbergvak1 in portierpaneel Opbergvak, bestuurderszijde (p. 149) Parkeerkaarthouder Opbergvak Dashboardkastje (p. 150) Opbergvakken, bekerhouder (p. 149) Bekerhouder* in achterbank Opbergvak2 Opbergvak, achterbank WAARSCHUWING 05 Bewaar losse voorwerpen, zoals mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. 1 2 148 Met ruitenkrabberhouder aan bestuurderszijde. Geldt niet voor stoffen bekleding. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opbergvak bestuurderszijde Tunnelconsole Tunnelconsole - armsteun Het opbergvak (p. 147) zit aan de bestuurderszijde, links onder het verlichtingspaneel. De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen. De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen. In de gesloten stand is de armsteun van de tunnelconsole in de lengte verstelbaar*. WAARSCHUWING Gerelateerde informatie Bewaar geen scherpe voorwerpen of voorwerpen die uitsteken in het vak. • • Tunnelconsole - 12V-aansluiting (p. 151) Tunnelconsole - aansteker en asbak* (p. 150) Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd's) en USB*/AUX-ingang onder de armsteun. 05 Bevat een bekerhouder voor de bestuurder en een voorpassagier. (Als u voor een asbak en aansteker (p. 150) hebt gekozen, zit er een aansteker op de plaats van de 12V-aansluiting (p. 151) voorin en een uitneembare asbak in de bekerhouder.) Gerelateerde informatie • • Opbergmogelijkheden (p. 147) Tunnelconsole - armsteun (p. 149) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 149 05 Laad- en opbergmogelijkheden Tunnelconsole - aansteker en asbak* Dashboardkastje Inlegmatten* In bekerhouder onder de middenarmsteun zit een uitneembare asbak. De aansteker zit in de 12V-aansluiting (p. 151) voor de voorpassagiers. Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde. De inlegmatten vangen bijvoorbeeld vuil en natte sneeuw op. Volvo biedt inlegmatten die speciaal vervaardigd zijn. De asbak in de tunnelconsole (p. 149) is te verwijderen door deze recht omhoog te tillen. U activeert de aansteker door de knop in te drukken. Wanneer de aansteker heet genoeg is, veert de knop automatisch uit. Haal de aansteker uit de opening en gebruik het roodgloeiende deel om bijvoorbeeld een sigaret mee aan te steken. Gerelateerde informatie • Opbergmogelijkheden (p. 147) 05 150 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Hier kunt u bijvoorbeeld de gebruikershandleiding en eventuele kaarten in opbergen. Aan de binnenkant van de klep zit een houder voor pennen. Het dashboardkastje is te vergrendelen* (p. 176) met het sleutelblad (p. 167). WAARSCHUWING Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Gerelateerde informatie • Opbergmogelijkheden (p. 147) Gerelateerde informatie • Interieur reinigen (p. 389) 05 Laad- en opbergmogelijkheden Make-upspiegel Tunnelconsole - 12V-aansluiting De make-upspiegel zit aan de achterkant van de zonneklep. De stroomaansluitingen (12 V) zitten in het opbergvak van de tunnelconsole en bij de bekerhouder3. N.B. Extra uitrusting en accessoires – zoals beeldschermen, mediaspelers en mobiele telefoons – die zijn aangesloten op een van de 12V-aansluitingen in de passagiersruimte worden mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling, ook al is de transpondersleutel uitgenomen of de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de motor- en interieurverwarming* ingesteld is om op een bepaalde tijd in te schakelen. Trek daarom wanneer u de extra uitrusting of accessoires niet gebruikt de stekkers uit de elektrische aansluitingen, omdat de startaccu anders uitgeput kan raken! BELANGRIJK Make-upspiegel met verlichting. Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. Gerelateerde informatie • Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel (p. 366) 12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin. WAARSCHUWING Laat de plug altijd in de aansluiting zitten, als u deze niet gebruikt. 3 Max. 10 A (120 W) in beide aansluitingen. U kunt de elektrische aansluitingen voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. De transpondersleutel moet ten minste in sleutelstand I (p. 81) staan, anders geven de aansluitingen geen stroom. 05 N.B. De compressor van de noodreparatieset voor banden (p. 341) is door Volvo getest en goedgekeurd. Voor informatie over het gebruik van de aanbevolen noodreparatieset voor banden (TMK) van Volvo. Gerelateerde informatie • Tunnelconsole - aansteker en asbak* (p. 150) • 12V-aansluiting bagageruimte (p. 155) Bij specificatie van een asbak en aansteker vervallen de bekerhouders en de 12V-aansluiting ernaast. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 151 05 Laad- en opbergmogelijkheden Lading vervoeren Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie Gewichten (p. 396). De achterklep is te openen met een knop op het verlichtingspaneel of met de transpondersleutel, zie Vergrendelen/ontgrendelen - achterklep (p. 177). WAARSCHUWING 05 Afhankelijk van het gewicht en de positie van de lading verandert het rijgedrag van de auto. Aandachtspunten bij in-/uitladen • Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de achterbank. Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen mag worden gehinderd, als een of meer ruggedeelten van de achterbank zijn neergeklapt, zie WHIPS - zithouding (p. 42). • • 152 Plaats de last in het midden. Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk aan. Plaats geen zware voorwerpen op neergeklapte ruggedeelten. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. • WAARSCHUWING Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. WAARSCHUWING Dek scherpe randen en hoeken af met iets zachts. Een los voorwerp van 20 kg kan zich bij een frontale botsing op een snelheid van 50 km/h (30 mph) gedragen als een voorwerp van 1000 kg. Zet de motor af en schakel de parkeerrem in bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de versnellingspook of keuzehendel aan komen en zo per ongeluk een versnelling inschakelen – de auto kan dan in beweging komen. WAARSCHUWING Anders bieden de opblaasgordijnen die schuilgaan achter de plafondbekleding mogelijk geen bescherming meer. • Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt. Gerelateerde informatie • • • • Verankeringsogen (p. 154) Bagagenet (p. 156) Lading vervoeren - lange lading (p. 153) Lading op het dak (p. 153) 05 Laad- en opbergmogelijkheden Lading vervoeren - lange lading Lading op het dak Om het in- en uitladen van de bagageruimte te vereenvoudigen kunt u de ruggedeelten van de achterbank neerklappen. Voor het vervoer van extra lange lading kunt u ook de rugleuning van de passagiersstoel omklappen. Voor vervoer van lading op het dak adviseren we u de door Volvo ontwikkelde lastdragers. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden. Passagiersstoel omklappen Zie Voorstoelen (p. 82). Ruggedeelte achterbank omklappen Zie (p. 86). Lading vervoeren (p. 152) • Lading vervoeren (p. 152) Volg de montage-instructies die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. • Monteer lastdragers altijd op de voorziene aluminiumrail. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. Gerelateerde informatie • Gerelateerde informatie 05 WAARSCHUWING Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. Voor informatie over de maximale dakbelasting, inclusief lastdragers en een eventuele dakbox, zie Gewichten (p. 396). 153 05 Laad- en opbergmogelijkheden Verankeringsogen De verankeringsogen in de bagageruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te zetten. 05 Lading vervoeren - opklapbare houder voor boodschappentassen* Met de houders voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de bagageruimte verspreiden. De belasting van de houder is maximaal 3 kg. Met de opklapbare houders voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de bagageruimtevloer verspreiden. WAARSCHUWING Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afremmen letsel veroorzaken. Zet grote en zware voorwerpen altijd met de veiligheidsgordel of een spanband vast. Gerelateerde informatie • 154 Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen Lading vervoeren (p. 152) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Opklapbare houder voor boodschappentassen Houder voor boodschappentassen Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 152) Lading vervoeren - opklapbare houder voor boodschappentassen* (p. 154) De houder kent twee afstelstanden en een zogenoemde servicestand (recht omhoog). De houder is verkrijgbaar met twee vloercombinatievarianten: een met afstelstanden in de bak onder de vloer en een met afstelstanden in kunststof rails. Opklappen hieronder toont de afstelstand in de bak onder de vloer. De middelste houder is met max. 3 kg te belasten en de buitenste met max. 10 kg. 05 Laad- en opbergmogelijkheden Opklappen 12V-aansluiting bagageruimte N.B. U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. De compressor voor de noodreparatieset voor banden is door Volvo getest en goedgekeurd. Voor informatie over het gebruik van de aanbevolen noodreparatieset voor banden (TMK) van Volvo, zie Noodreparatieset voor banden* (p. 341). Gerelateerde informatie • Tunnelconsole - 12V-aansluiting (p. 151) Til de bovenvloer op aan de handgreep* en klap de vloer op. Zet de vloer in een passende stand en plaats de vloer in de verstelgroef. 3. In de servicestand wordt de vloer helemaal tegen de rugleuning van de achterbank in de kunststof steun in het midden gezet. Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 152) Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen (p. 154) 05 Open het klepje om bij de elektrische aansluiting te komen. • Via de aansluiting is ook stroom af te nemen, wanneer de transpondersleutel niet in het contactslot steekt. BELANGRIJK Max. 10 A (120 W). N.B. Denk eraan dat als de elektrische aansluiting word gebruikt als de motor uit is, de startaccu van de auto kan ontladen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 155 05 Laad- en opbergmogelijkheden Bagagenet Het bagagenet in de bagageruimte voorkomt dat bagage bij krachtige remmanoeuvres de passagiersruimte in wordt geslingerd. Aanbrengen N.B. U monteert het bagagenet het eenvoudigst via het ene achterportier. WAARSCHUWING U dient te controleren of de bovenste bevestigingen van het bagagenet goed gemonteerd zijn en of de trekbanden goed vastzitten. Een beschadigd net mag niet worden gebruikt. 05 Het bagagenet wordt aan vier bevestigingspunten vastgezet. U moet het bagagenet, uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevestigen en verankeren. Het net is gemaakt van sterk nylon en wordt achter de rugleuning van de voorstoelen vastgemaakt. WAARSCHUWING Lading in de bagageruimte moet goed worden vastgezet, ook met een correct gemonteerd bagagenet. 156 1. Bevestig de haken aan de plafondbevestiging, met de sluiting van de spanbanden naar u toe. Haal de spanbanden van het bagagenet door de verankeringsogen achter op de stoelrails – dit gaat eenvoudiger als u de rugleuningen rechtop zet en de stoelen iets verder naar voren zet. Let erop dat u de stoel/rugleuning niet te hard tegen het net duwt bij het terugduwen van de stoel – zorg dat de stoel/ rugleuning het net precies raakt. BELANGRIJK Als u de stoel/rugleuning hard naar achteren tegen het bagagenet drukt, kunnen het net en/of zijn plafondbevestigingen beschadigd raken. 05 Laad- en opbergmogelijkheden 2. Druk de knop op de sluiting van de spanband en haal de spanband langs de onderkant door de sluiting. Span het bagagenet aan met de spanbanden. Hoedenplank Voor extra laadruimte kunt u de hoedenplank verwijderen. Hoedenplank verwijderen Maak de hefogen aan beide kanten van de hoedenplank los. Demonteren en opbergen 1. Ontspan het bagagenet door de knop op de sluiting van de spanband in te drukken en de band te vieren. 2. Haal de haken van de plafondbevestigingen af. 3. Vouw het bagagenet op en leg het in de opbergzak in de bagageruimte. 05 Haak de voorkant van de hoedenplank los en verwijder de hoedenplank. Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 152) Lading vervoeren - lange lading (p. 153) Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 152) Verankeringsogen (p. 154) 157 SLOTEN EN ALARM 06 Sloten en alarm Transpondersleutel Meer informatie U gebruikt de transpondersleutel voor onder meer vergrendelen/ontgrendelen en het starten van de motor. Er zijn drie transpondersleutelvarianten: een transpondersleutel in basisuitvoering, een transpondersleutel zonder PCC* en een transpondersleutel met PCC*. Functies Vergrendelen/ontgrendelen en afneembaar sleutelblad X zonder PCCA met PCCB X X Passieve vergrendeling/ ontgrendeling X Keyless start X Info-knop en controlelampjes A B BasisA 5-knops sleutel 6-knops sleutel X • Transpondersleutel Basic - is een sleutel in basisuitvoering, zie Transpondersleutel - functies (p. 163) voor een beschrijving van de functies ervan. • Transpondersleutel zonder PCC - met Keyless drive* (p. 169) en passieve vergrendeling (p. 171) en ontgrendeling (p. 172). • Transpondersleutel met PCC - heeft bovendien een info-knop en controlelampjes. Lees meer over deze unieke functies (p. 165). Alle transpondersleutels zijn voorzien van een afneembaar sleutelblad (p. 166) van metaal. Het zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om de transponders van elkaar te kunnen onderscheiden. Er zijn meer transpondersleutels bij te stellen, maar alleen in de varianten die bij de auto geleverd werden. Voor dezelfde auto kunnen tot zes sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt. Transpondersleutel - verlies Bij verlies van een transpondersleutel (p. 159) kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Neem de resterende transpondersleutels mee naar de Volvo-werkplaats. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte transpondersleutel uit het systeem worden gewist. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogrammeerd zijn kunt u controleren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel - functies (p. 163) Transpondersleutel - bereik (p. 164) 06 Bij de auto worden twee transpondersleutels geleverd. X X WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto aanwezig zijn: Denk eraan altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare ramen te onderbreken door de transpondersleutel eruit te halen wanneer de bestuurder de auto verlaat. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 159 06 Sloten en alarm Transpondersleutel - personalisering* Instellingen vastleggen Dankzij het sleutelgeheugen van de transpondersleutel zijn bepaalde instellingen van de auto te personaliseren. Doe het volgende om de instellingen op te slaan en gebruik te maken van het sleutelgeheugen in de transpondersleutel: Het sleutelgeheugen is te gebruiken voor bijvoorbeeld de elektrisch bedienbare* bestuurdersstoel (p. 84). 1. Ontgrendel de auto met de transpondersleutel met het geheugen waarin u de instelling2 wilt opslaan. Instellingen voor de buitenspiegels (p. 106), bestuurdersstoel, stuurbekrachtiging (p. 266) alsook de thema-, contrast- en kleurinstellingen (p. 66) van het instrumentenpaneel zijn op te slaan in het sleutelgeheugen afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto. functie1 U kunt de activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). 06 Bij een geactiveerde functie worden de instellingen automatisch gekoppeld aan het sleutelgeheugen. Dit betekent dat een wijziging in een van de instellingen automatisch wordt opgeslagen in het geheugen voor de desbetreffende transpondersleutel. 160 3. Verricht de gewenste instellingen van bijvoorbeeld de stoel en de buitenspiegels. 4. De instellingen worden opgeslagen in het geheugen van de actuele transpondersleutel. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde transpondersleutel, nemen de stoel en de buitenspiegels automatisch de standen in die in het sleutelgeheugen opgeslagen zijn, op voorwaarde dat deze zijn gewijzigd ten opzichte van de vorige keer dat u deze transpondersleutel gebruikte. Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de verstellingsknoppen of geheugenknoppen van de stoel drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Heet Autosleutelgeheugen in MY CAR. Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn opgeslagen met de geheugenfunctie voor de elektrisch bedienbare stoel. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen niet met de bediening spelen. Controleer of er bij het instellen geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. 2. Zorg dat het sleutelgeheugen altijd geactiveerd staat in het menusysteem MY CAR. Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelgeheugen vastgelegde stand te zetten moet u 1 2 de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel indrukken. Het bestuurdersportier dient daarbij open te staan. Instellingen wijzigen Als meerdere personen met elk hun eigen transpondersleutel naar de auto lopen, nemen bijvoorbeeld de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in de sleutel van degene die het bestuurdersportier opent. Als het bestuurdersportier bijvoorbeeld is geopend door persoon A met transpondersleutel A, maar persoon B met transpondersleutel B zal gaan rijden, zijn de instellingen als volgt te wijzigen: • Staand naast het bestuurdersportier of zittend achter het stuur drukt persoon B 06 Sloten en alarm op de ontgrendelingstoets van zijn transpondersleutel. • Kies een van de drie mogelijk positiegeheugens voor de stoel met de stoelknoppen 1–3. • Zet de stoel en de buitenspiegels handmatig in de juiste stand. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel - functies (p. 163) Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie Vergrendelingsindicatie Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt met een transpondersleutel (p. 159), lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op om aan te geven dat de auto op de juiste manier vergrendeld/ontgrendeld is. Een knipperende diode bij de voorruit geeft aan dat de auto is vergrendeld. • Vergrendelen – eenmaal oplichten en de buitenspiegels worden ingeklapt3. • Ontgrendelen – tweemaal oplichten en de buitenspiegels worden uitgeklapt3. Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 165) N.B. Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Bij het vergrendelen vindt de indicatie alleen plaats als alle sloten zijn vergrendeld en alle portieren zijn gesloten. Er vindt ook indicatie plaats als het laatste portier wordt gesloten. Dezelfde diode als de alarmindicatie (p. 183). N.B. Ook auto’s zonder alarm zijn uitgerust met deze indicatie. Functie kiezen In het menusysteem MY CAR zijn verschillende opties in te stellen voor bevestiging bij vergrendeling/ontgrendeling middels lichtsignalen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • 06 Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie (p. 161) Gerelateerde informatie • • • 3 Keyless Drive* (p. 169) Vergrendelingsindicatie (p. 161) Alarmindicatie (p. 183) Alleen auto’s met elektrisch inklapbare buitenspiegels. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 161 06 Sloten en alarm Transpondersleutel - elektronische startblokkering De elektronische startblokkering is een antidiefstalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de auto kunnen starten (p. 276). Elke transpondersleutel (p. 159) heeft zijn eigen, unieke code. U kunt de auto alleen starten, wanneer u een transpondersleutel met de juiste code gebruikt. De onderstaande foutmeldingen op het bestuurdersdisplay houden verband met de elektronische startblokkering: Melding Betekenis Plaats sleutel Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Sleutel uit het contactslot trekken, er weer in drukken en een nieuwe startpoging doen. Autosleutel niet gevondenA Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Nieuwe startpoging doen. Als de storing aanhoudt: Transpondersleutel in het contactsleutel duwen en een nieuwe startpoging doen. Startblokkering Start opnieuw 06 A Storing in het startblokkeringssysteem tijdens het starten. Als de storing aanhoudt: Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Geldt alleen voor auto's met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling. Gerelateerde informatie 4 162 Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem* (p. 162) • Keyless Drive* (p. 169) Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem* De op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem4 maakt het mogelijk om de auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op afstand de startblokkering te activeren, zodat de motor afslaat. Neem contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het systeem en hulp bij de activering ervan. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 159) Transpondersleutel - elektronische startblokkering (p. 162) 06 Sloten en alarm Transpondersleutel - functies Ontgrendelen (p. 174) – Ontgrendelt de portieren en de achterklep en deactiveert het alarm. De transpondersleutel heeft functies voor bijvoorbeeld vergrendeling en ontgrendeling van de portieren. Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend. Voor meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 176). Functies Transpondersleutel met PCC* (Personal Car Communicator). Info-knop - zie Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 165) voor een beschrijving van de functie. Transpondersleutel in basisuitvoering. Vergrendelen Ontgrendelen ‘Approach’-verlichting Achterklep Paniekfunctie Functietoetsen Vergrendelen – Vergrendelt de portieren en de achterklep en activeert het alarm, zie Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 174). Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijkertijd gesloten. Voor meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 176). WAARSCHUWING Als de ruiten met de transpondersleutel worden gesloten, moet u controleren of er geen handen bekneld raken. De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken van de knop eerst het bestuurdersportier ontgrendeld wordt en bij de tweede maal indrukken – één en ander binnen tien seconden – de resterende portieren te ontgrendelen. U kunt de functie wijzigen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). Tijdsduur Approach-verlichting (p. 98) – Bestemd om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Achterklep (p. 177) – Ontgrendelt alleen de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor de achterklep. 06 Paniekfunctie – bestemd om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de toets ten minste drie seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen drie seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 163 06 Sloten en alarm || U kunt deze functie met dezelfde toets weer uitschakelen, als de functie minimaal vijf seconden actief geweest is. Anders wordt deze functie na ca. drie minuten automatisch uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel (p. 159) Transpondersleutel - bereik De functies van de transpondersleutel (in basisuitvoering) zijn tot op ca. 20 meter afstand van de auto te gebruiken. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. N.B. Er kunnen storingen optreden in de transpondersleutelfuncties door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de auto te vergrendelen/ontgrendelen met het sleutelblad (p. 168). 06 Als u de transpondersleutel uit de auto neemt terwijl de motor draait, sleutelstand I of II (p. 80) actief is en alle portieren worden gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het bestuurdersdisplay en klinkt er een geluidssignaal. Als de transpondersleutel weer in de auto is, verdwijnen de melding en het geluidssignaal wanneer aan een of meer van de onderstaande voorwaarden is voldaan: 164 • de transpondersleutel is in het contactslot gestoken. • de snelheid is hoger dan zo'n 30 km/h (20 mph). • de OK-knop is ingedrukt. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 159) Transpondersleutel - functies (p. 163) 06 Sloten en alarm Transpondersleutel met PCC* unieke functies Een transpondersleutel met PCC* heeft extra functies ten opzichte van een transpondersleutel in basisuitvoering (p. 159) in de vorm van een informatieknop en controlelampjes. Gebruik van de informatietoets – Druk op de informatietoets . > Ca. 7 seconden lang lichten de controlelampjes op de PCC om de beurt op. Dit geeft aan dat informatie over de auto wordt uitgelezen. Als u gedurende dit tijdsbestek op een van de andere knoppen drukt, wordt de uitlezing beëindigd. N.B. Transpondersleutel met PCC. Informatietoets Controlelampjes Na een druk op de informatietoets kunt u bepaalde informatie over de auto uitlezen aan de hand van de controlelampjes. Continu groen licht: de auto is vergrendeld. Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De controlelampjes verstrekken informatie zoals aangegeven op de volgende afbeelding: Continu oranje licht: de auto is ontgrendeld. Continu rood licht: het alarm is afgegaan na vergrendeling van de auto. De beide rode controlelampjes lichten beurtelings rood op: het alarm is minder dan 5 minuten geleden afgegaan. 06 Gerelateerde informatie • Transpondersleutel met PCC* - bereik (p. 166) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 165 06 Sloten en alarm Transpondersleutel met PCC* - bereik N.B. Een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator) heeft voor ontgrendeling van de portieren en de achterklep een bereik van ca. 20 meter en ca. 100 meter voor de overige functies. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. N.B. Er kunnen storingen optreden in de functie van de informatieknop door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Buiten het bereik 06 Als de transpondersleutel dermate ver van de auto verwijderd is dat er geen informatie over de auto kan worden uitgelezen, wordt de laatst bekende status van de auto weergegeven zonder dat de lampjes op de transpondersleutels om de beurt oplichten. Als er meerdere transpondersleutels voor de auto in gebruik zijn, geeft uitsluitend de transpondersleutel waarmee u de auto de laatste keer vergrendelde/ontgrendelde de juiste status aan. 166 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie Afneembaar sleutelblad De transpondersleutel bevat een afneembaar metalen sleutelblad, waarmee u enkele functies kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uitvoeren. De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld. Functies sleutelblad • Keyless Drive* -bereik transpondersleutel (p. 170) U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om: • Transpondersleutel - bereik (p. 164) • het linker voorportier handmatig te ontgrendelen (p. 168), als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de transpondersleutel. • het mechanische kinderslot op de achterportieren te activeren/deactiveren (p. 180). • het rechter voorportier en de achterportieren handmatig te vergrendelen bij bijvoorbeeld stroomuitval. • • het dashboardkastje te ontgrendelen*. de airbag voor de voorpassagier (PACOS*) te activeren/deactiveren. 06 Sloten en alarm Portier handmatig vergrendelen (p. 174) Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje (p. 176) Het verwijderen/aanbrengen van het afneembare sleutelblad (p. 166) gaat als volgt: Passagiersairbag - activering/deactivering* (p. 37) Sleutelblad verwijderen Gerelateerde informatie • • • Gerelateerde informatie • Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 168) • Kinderslot - handmatige activering (p. 180) • Passagiersairbag - activering/deactivering* (p. 37) Haal de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. 06 Sleutelblad aanbrengen Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de transpondersleutel (p. 159). 1. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 2. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 167 06 Sloten en alarm Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen Het afneembare sleutelblad is te gebruiken als de centrale vergrendeling niet kan worden geactiveerd, als bijvoorbeeld de batterij van de transpondersleutel (p. 168) leeg is. U moet de batterij6 in de transpondersleutel mogelijk vervangen. Het linker voorportier is als volgt te openen: • 1. Ontgrendel het linker voorportier met het sleutelblad in de slotcilinder van de portierhandgreep. Voor meer informatie, zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 172). N.B. Wanneer u het portier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm af. 06 2. Schakel het alarm uit door de transpondersleutel in het contactslot te steken. Voor een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling, zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 172). Gerelateerde informatie • • 6 168 Afneembaar sleutelblad (p. 166) Transpondersleutel (p. 159) Een transpondersleutel met PCC heeft twee batterijen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. U moet de batterij in de transpondersleutel vervangen, als: het informatiesymbool oplicht en Batterij autosleutel bijna leeg Zie instructieboek op het display staat en/of • de sloten herhaalde malen achtereen niet reageren op het signaal van een transpondersleutel die zich binnen een straal van 20 meter rond de auto bevindt. Openen Haal de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. Steek een kruiskopschroevendraaier met een dikte van 3 mm in de opening achter de veerbelaste pal en werk de transpondersleutel voorzichtig open. 06 Sloten en alarm N.B. Keer de transpondersleutel met de knoppen naar boven om te voorkomen dat de batterijen eruit vallen als deze wordt geopend. BELANGRIJK Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken niet met uw vingers aan, aangezien de werking hierdoor verslechtert. Een transpondersleutel met PCC* heeft twee batterijen 1. Werk de batterijen voorzichtig los. 2. Plaats eerst een nieuwe met de pluszijde (+) omhoog. 3. Leg het witte plasticvel op de geplaatste nieuwe batterij en breng daarna nog een nieuwe batterij aan met de pluszijde (+) omlaag. Batterijtype Gebruik batterijen met de code CR2430, 3 V. Batterij vervangen N.B. Volvo adviseert u om batterijen voor de transpondersleutel/PCC te gebruiken die voldoen aan UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werkplaats zijn vervangen is dit het geval. In elkaar zetten 1. Druk de afdekking weer op de transpondersleutel vast. 2. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. Let erop hoe de batterij(en) aan de binnenzijde van de afdekking vastzit(ten). Let daarop op de pluszijde + en de minzijde –. Transpondersleutel met één batterij 1. Werk de batterij voorzichtig los. 2. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+) omlaag. 7 BELANGRIJK Let erop dat lege batterijen op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 159) Keyless Drive* Auto's uitgerust met Keyless Drive zijn voorzien van een passief start- en vergrendelingssysteem. Met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling is de auto te starten, vergrendelen en ontgrendelen zonder dat de transpondersleutel (p. 159) daarvoor in het contactslot7 hoeft te zitten. U hoeft de transpondersleutel alleen bij u te dragen in bijvoorbeeld een binnenzak. Het systeem maakt het bijvoorbeeld eenvoudiger om de auto te openen, wanneer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt. Beide transpondersleutels die bij de auto worden geleverd ondersteunen het Keylesssysteem. U kunt meer transpondersleutels bijbestellen. Het elektrische systeem van de auto kan in drie verschillende standen worden gezet sleutelstand 0, I en II (p. 81) - met de transpondersleutel. 06 Gerelateerde informatie • Keyless Drive* -bereik transpondersleutel (p. 170) • Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel (p. 170) • Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel (p. 171) Transpondersleutel - functies (p. 163) Geldt niet voor de transpondersleutel in Basic-versie. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 169 06 Sloten en alarm Keyless Drive* -bereik transpondersleutel9 Om een portier of de achterklep automatisch te ontgrendelen zonder knoppen op de transpondersleutel in te drukken, moet de transpondersleutel zich binnen een straal van 1,5 meter rond de portierhandgrepen of de achterklep bevinden. U moet de transpondersleutel bij u dragen om een portier te vergrendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de transpondersleutel een portier aan de andere kant te verof ontgrendelen. Als u alle transpondersleutels uit de auto neemt terwijl de motor draait, sleutelstand I of II (p. 81) actief is of een portier wordt geopend en weer gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal. Wanneer de transpondersleutel weer in de auto wordt geplaatst, dooft de waarschuwingsmelding en houdt het geluidssignaal op in de volgende gevallen: • • er is een portier geopend of gesloten • de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel is ingedrukt. de transpondersleutel wordt in het contactslot gestoken Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel Pas goed op al uw transpondersleutels. Als u een van de transpondersleutels10 in de auto vergeet, worden de Keyless-functies bijvoorbeeld bij het vergrendelen van de auto gedeactiveerd. Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet meer mee openen. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met een andere transpondersleutel, wordt de transpondersleutel die u in de auto was vergeten weer geactiveerd. BELANGRIJK Laat de transpondersleutel met PCC niet onbeheerd in de auto liggen. Als iemand inbreekt in de auto en de transpondersleutel vindt, is het onder meer mogelijk om de auto de starten door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en vervolgens op de knop START/STOP ENGINE te drukken. Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 169) Keyless Drive* - locatie antennes (p. 173) 06 Gerelateerde informatie • De rode cirkels op de bovenstaande afbeelding geven het bereik van de systeemantennes aan. 9 Geldt niet voor auto's met Keyless start 10 Geldt voor een transpondersleutel met 170 PCC (Personal Car Communicator). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Keyless Drive* (p. 169) 06 Sloten en alarm Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel De Keyless-functies (p. 169) kunnen gestoord worden door elektromagnetische velden en afschermingen. N.B. Keyless Drive* - vergrendelen N.B. Auto's met Keyless start en ontgrendeling/ vergrendeling zijn voorzien van een aanraakgevoelige zone op de buitenhandgreep van de portieren alsook een met rubber beklede knop naast het eveneens met rubber beklede drukplaatje op de achterklep. Als u (terwijl de motor is afgezet) de transpondersleutel met Keyless-functie uit de auto haalt en de auto niet vergrendelt door een van de portierhandgrepen aan te raken of de vergrendeltoets op de transpondersleutel te bedienen, gebeurt het volgende: Plaats/bewaar de transpondersleutel met passieve start/ontgrendeling niet in de buurt van een mobiele telefoon of metalen voorwerpen. Houd een minimale afstand aan van 10-15 cm. Na ca. 1½–2 minuten wordt het alarm geactiveerd en gaat de alarmdiode op de voorruit knipperen – het alarm staat daarmee op scherp maar de auto is niet vergrendeld. Als er desondanks toch storingen optreden, is de transpondersleutel en het sleutelblad te gebruiken als een transpondersleutel in basisuitvoering (p. 159). N.B. Op auto's met een automatische versnellingsbak moet de keuzehendel in de Pstand staan. Anders kan de auto niet worden vergrendeld of op alarm worden gezet. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen (p. 168) • Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel (p. 170) • Keyless Drive* -bereik transpondersleutel (p. 170) Vergrendel de portieren en de achterklep door een van de portierhandgrepen vast te pakken of op de kleinste van de beide met rubber beklede knoppen op de achterklep te drukken – de vergrendelingsindicatie (p. 161) onder aan de voorruit gaat knipperen om aan te geven dat er vergrendeling heeft plaatsgevonden. Gerelateerde informatie • • 06 Keyless Drive* (p. 169) Alarmindicatie (p. 183) Alle portieren inclusief de achterklep moeten zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen – de auto wordt anders niet vergrendeld. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 171 06 Sloten en alarm Keyless Drive* - ontgrendelen12 Er vindt ontgrendeling plaats, wanneer iemand een portierhandgreep beetpakt of op het met rubber beklede drukplaatje van de achterklep drukt – open het portier of de achterklep op de normale manier. N.B. Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad Als de centrale vergrendeling niet op de transpondersleutel reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier ontgrendelen en openen met het afneembare sleutelblad (p. 166) van de transpondersleutel. Normaal registreren de portierhandgrepen het wanneer u met uw hand de handgreep beetpakt, maar als u dikke handschoenen draagt of de handbeweging te snel uitvoert, moet u de beweging mogelijk een tweede keer uitvoeren of de handschoen uittrekken. 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht omhoog in de opening aan de onderkant van de portierhandgreep/afdekking – niet wrikken. > De kunststof afdekking komt automatisch los, wanneer u het blad recht omhoog de opening induwt. 2. Steek het sleutelblad vervolgens in de slotcilinder en ontgrendel het portier. 3. Plaats de kunststof afdekking na ontgrendeling terug. N.B. Wanneer u het linker voorportier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm (p. 182) af. Het wordt uitgeschakeld door de transpondersleutel in het contactslot te steken, zie Alarmsysteem - transpondersleutel defect (p. 184). Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 169) Keyless Drive* - vergrendelen (p. 171) Opening voor het sleutelblad - voor het afnemen van de afdekking. 06 Om bij de slotcilinder te komen dient de kunststof afdekking van de portierhandgreep te worden verwijderd – ook dit doet u met het sleutelblad: 12 172 Geldt niet voor een transpondersleutel met Keyless start. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 169) Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 167) 06 Sloten en alarm Keyless Drive* vergrendelingsinstellingen De vergrendelingsinstellingen voor auto's met passieve start en ontgrendeling/vergrendeling zijn aan te passen door in het menusysteem MY CAR aan te geven welke portieren er ontgrendeld moeten worden. Keyless Drive* - locatie antennes WAARSCHUWING Auto's met Keyless start en ontgrendeling/ vergrendeling zijn voorzien van een aantal antennes die op verschillende locaties ingebouwd zijn in de auto. Personen met een pacemaker mogen niet dichter dan 22 cm bij de antennes van het Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u storingen tussen de pacemaker en het Keyless-systeem. Gerelateerde informatie Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). • Keyless Drive* (p. 169) Gerelateerde informatie • Keyless Drive* (p. 169) Achterbumper, in het midden Portierhandgreep, linksachter 06 Bagageruimte, in het midden, helemaal voorin, onder de vloer Portierhandgreep, rechtsachter Middenconsole, onder achterstuk Middenconsole, onder voorstuk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 173 06 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant N.B. Let erop dat het alarm afgaat, wanneer het portier na ontgrendeling met het sleutelblad wordt geopend – het alarm wordt uitgeschakeld, wanneer de transpondersleutel in het contactslot wordt geplaatst. Met de transpondersleutel (p. 163) is vergrendeling/ontgrendeling van de buitenkant mogelijk. Met de transpondersleutel kunt u alle portieren, de achterklep en de tankvulklep vergrendelen/ontgrendelen. U hebt de keuze uit verschillende ontgrendelingsprocedures. Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen activeren moet het bestuurdersportier dichtstaan – als een van de overige portieren of de achterklep openstaat, wordt dit/deze pas na het sluiten vergrendeld en inbegrepen in het alarmsysteem. Voor auto's uitgerust met passieve vergrendeling* moeten alle portieren en de achterklep dichtstaan, zie Keyless Drive* vergrendelen (p. 171) en Keyless Drive* - ontgrendelen (p. 172). N.B. 06 Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Als u niet met de transpondersleutel kunt vergrendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk leeg – vergrendel/ontgrendel het linker voorportier dan met het afneembare sleutelblad (p. 167). 174 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Let op het risico van opsluiting in de auto, als u de auto van de buitenzijde vergrendelt – de portieren zijn dan namelijk niet meer van de binnenzijde te openen met de portierhandgrepen. Voor meer informatie, zie Safelock-functie* (p. 179). Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Voor auto's met alarmsysteem, zie Alarm (p. 182). Portier handmatig vergrendelen In bepaalde gevallen moet de auto handmatig kunnen worden vergrendeld, zoals bij stroomuitval. Het linker voorportier is te vergrendelen met de bijbehorende slotcilinder en het afneembare sleutelblad (p. 172) van de transpondersleutel. De overige portieren hebben geen slotcilinders, maar zijn voorzien van een vergrendeling op de zijkant van het portier die moet worden ingedrukt met het sleutelblad, waarna het portier mechanisch is vergrendeld en niet meer vanaf de buitenzijde te openen is. De portieren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te openen. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 175) • Transpondersleutel - functies (p. 163) Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met het kinderslot (p. 180). 06 Sloten en alarm – Haal het afneembare sleutelblad (p. 167) uit de transpondersleutel. Steek het sleutelblad in de vergrendelopening en druk de sleutel er helemaal in, ca. 12 mm. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Om terug te keren naar stand A moet het portier met de binnenhandgreep worden geopend. Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde • Vergrendeling/ontgrendeling is mogelijk met de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier. Alle portieren en de achterklep (p. 177) zijn tegelijkertijd te vergrendelen of ontgrendelen. Met een knop voor centrale vergrendeling op beide voorportieren en op elk van beide achterportieren een knop voor elektrische vergrendeling: De portieren zijn ook te ontgrendelen met de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel (p. 159) of de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier. De vergrendeling van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet alle portieren. • Een handmatig vergrendeld achterportier waarvan ook het mechanische kinderslot (p. 180) geactiveerd is, kan niet van de binnenzijde noch van de buitenzijde worden geopend. Een achterportier dat op die manier is vergrendeld, kan alleen worden ontgrendeld met een transpondersleutel of de knop van de centrale vergrendeling. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen (p. 168) Een brandend lampje houdt in dat alleen het desbetreffende portier vergrendeld is. Wanneer de lampjes in alle knoppen branden, zijn alle portieren vergrendeld. Ontgrendelen Een portier kan op twee manieren van de binnenkant worden ontgrendeld: • N.B. • • Een brandend lampje houdt in dat alle portieren vergrendeld zijn. Bij het indrukken van de knop voor centrale vergrendeling . Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten* tegelijkertijd geopend (zie ook de paragraaf Doorluchtfunctie (p. 176)). Centrale vergrendeling • Druk de rechterkant van de knop in om te vergrendelen en de linkerkant om te ontgrendelen. Lampje in vergrendelingsknop Wanneer het lampje in de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier brandt, zijn alle portieren vergrendeld. Met een knop voor centrale vergrendeling alleen op het bestuurdersportier, bij de overige portieren ontbreekt een dergelijke knop: • Trek aan de openingshandgreep en open het portier – het portier wordt in een keer ontgrendeld en geopend. 06 Vergrendelen • Beide voorportieren moeten gesloten zijn om ze centraal te kunnen vergrendelen. Druk op de knop voor centrale vergrende– alle portieren worden vergrenling deld. Als een van de achterportieren nog open is, wordt deze vergrendeld als het portier wordt gesloten. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 175 06 Sloten en alarm || Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten tegelijkertijd gesloten (zie ook de paragraaf Doorluchtfunctie (p. 176)). Automatische vergrendeling Bij het wegrijden worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. Doorluchtfunctie Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. Vergrendelen/ontgrendelen dashboardkastje Het dashboardkastje (p. 150) valt alleen te vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel (p. 159). Voor informatie over het sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 167). U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 174) • Alarm (p. 182) Knop voor centrale vergrendeling 06 Bij lang indrukken van het -symbool op de knop voor centrale vergrendeling of de desbetreffende knop op de transpondersleutel worden ook alle zijruiten tegelijkertijd geopend. Wanneer u hetzelfde doet bij de -knop worden alle zijruiten gelijktijdig gesloten. Dashboardkastje vergrendelen: Duw het sleutelblad in de slotcilinder van het dashboardkastje. Draai het sleutelblad 90 graden rechtsom. Het sleutelgat staat horizontaal wanneer het kastje vergrendeld is. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 175) • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 104) Neem het sleutelblad uit. • 176 Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. 06 Sloten en alarm Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - functies (p. 163) Vergrendelen/ontgrendelen achterklep De achterklep is op enkele verschillende manieren te openen, vergrendelen en ontgrendelen. Handmatig openen BELANGRIJK • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op het met rubber beklede platje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken. Ontgrendelen met transpondersleutel Met rubber bekleed plaatje met elektrische schakelaar. De achterklep wordt dichtgehouden door een elektrische vergrendeling. Om te openen: 1. Druk lichtjes op het breedste van de met rubber beklede drukplaatjes onder de buitenhandgreep - de vergrendeling wordt vrijgegeven. 2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog om de klep te openen. 06 Met de knop op de transpondersleutel (p. 159) is het mogelijk om de alarmfunctie te deactiveren* voor de achterklep, zodat u deze apart kunt ontgrendelen. De vergrendelingsindicatie (p. 161) op het instrumentenpaneel stopt met knipperen om }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 177 06 Sloten en alarm || aan te geven dat de auto niet volledig vergrendeld is en dat de niveausensoren en bewegingsmelders van het alarmsysteem* alsmede de sensoren voor opening van de bagageklep buiten werking gesteld zijn. N.B. Om de achterklep te openen: • Wanneer u de klep met 2 keer drukken op de transpondersleutel of vanaf de binnenkant van de auto ontgrendelde, is automatische hervergrendeling niet mogelijk omdat de klep openstaat – u moet de klep handmatig sluiten. – • Na het sluiten is de klep onvergrendeld en niet opgenomen in het alarmsysteem – met de vergrendelknop op de transpondersleutel kunt u de klep opnieuw vergrendelen en opnemen in het alarmsysteem. De portieren blijven vergrendeld en beveiligd. De achterklep kan op twee verschillende manieren worden geopend met de transpondersleutel: Eenmaal drukken – De klep wordt weliswaar ontgrendeld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes tegen op het met rubber bekleding drukplaatje onder de buitenhandgreep en open de klep. Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt de klep weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. 06 Van de binnenzijde openen Tweemaal drukken (binnen 3 seconden) – De bagageklep wordt ontgrendeld en de vergrendeling wordt vrijgegeven waarna de bagageklep enkele centimeters omhoogkomt – til de buitenhandgreep omhoog om het deksel te openen. Bij zware regen- of sneeuwval, vorst of ijzel komt de klep echter mogelijk niet uit de vergrendeling los. Achterklep ontgrendelen 178 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Druk op de knop (1) op het verlichtingspaneel. > Het slot ontgrendelt en de klep opent een paar centimeter. Vergrendelen met transpondersleutel – Druk op de toets voor vergrendeling op de transpondersleutel (p. 163). > De vergrendelingsindicatie op het instrumentenpaneel begint te knipperen, wat inhoudt dat de auto vergrendeld en het alarmsysteem* geactiveerd is. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 175) • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 174) 06 Sloten en alarm Vergrendelen/ontgrendelen tankvulklep U ontgrendelt de tankvulklep met de toets ) op de transpondervoor ontgrendeling ( sleutel (p. 159). De tankvulklep blijft ontgrendeld totdat de auto wordt vergrendeld met de knop voor vergrendeling ( ) op de transpondersleutel Als de auto tijdens de rit of met de knoppen in de passagiersruimte wordt vergrendeld, blijft de tankvulklep ontgrendeld. De vergrendellogica van de tankvulklep is bovendien ondergeschikt aan het Keylesssysteem en eventuele vergrendeling of ontgrendeling via de centrale vergrendeling. Gerelateerde informatie • • Tankvulklep - openen/sluiten (p. 308) Tankvulklep - handmatig openen (p. 308) Safelock-functie* Tijdelijk deactiveren Safelock-functie13 Bij activering van de worden alle openingshandgrepen mechanisch losgekoppeld, wat het openen van de portieren van de binnenzijde onmogelijk maakt. Met de transpondersleutel (p. 159) activeert u de Safelock-functie die ca. tien seconden na vergrendeling van de portieren in werking treedt. N.B. Als er binnen deze vertragingsperiode een van de portieren wordt geopend, wordt de functie geannuleerd en het alarm gedeactiveerd. De auto is alleen te ontgrendelen met de transpondersleutel, wanneer de Safelockfunctie geactiveerd is. Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met het afneembare sleutelblad (p. 166). WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren om te voorkomen dat u iemand opsluit. Geactiveerde menu-opties staan aangekruist. MY CAR OK MENU Draaiknop TUNE EXIT Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen in het menusysteem MY CAR. Voor een gedetailleerde beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). 06 In MY CAR hebt u de keuze uit een van de volgende opties: • Eén keer activeren: - Bij vergrendeling van de auto verschijnt op het instrumentenpaneel de melding Sloten en alarm 13 Alleen in combinatie met een alarmsysteem. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 179 06 Sloten en alarm || Beveiliging beperkt en de Safelockfunctie wordt alleen deze keer uitgeschakeld. (Let erop dat ook de bewegingsmelders en niveausensoren* van het alarmsysteem worden uitgeschakeld.) Als u geen wijzigingen in het vergrendelingssysteem wenst N.B. De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset waarna op het instrumentenpaneel de melding Sloten en alarm Beveiliging volledig verschijnt. Daarmee zijn de Safelock-functie en de bewegingsmelders en niveausensoren van het alarmsysteem opnieuw ingeschakeld. • Als u de Safelock-functie wilt uitschakelen – 06 Druk op OK/MENU en vergrendel de auto. (Let erop dat ook de bewegingsmelders en niveausensoren* van het alarmsysteem worden uitgeschakeld.) > De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset waarna op het instrumentenpaneel de melding Sloten en alarm Beveiliging volledig verschijnt. Daarmee zijn de Safelockfunctie en de bewegingsmelders en niveausensoren van het alarmsysteem opnieuw ingeschakeld. Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto. • Als een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. Bovenstaande geldt als de geblokkeerde vergrendelingsstand niet tijdelijk is gedeactiveerd. • Vragen bij uitstappen: - Iedere keer dat u de motor afzet moet u de vraag Lagere beveiliging activeren tot motor opnieuw is gestart? beantwoorden. Druk op EXIT en vergrendel de auto. – Kinderslot - handmatige activering Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. De bedieningscilinders van het kinderslot zitten achter op de korte kant van de achterportieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan. Kinderslot activeren/deactiveren Gerelateerde informatie • Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 172) Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mechanische portiervergrendeling (p. 174). – Maak gebruik van het afneembare sleutelblad (p. 167) van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien. Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. 180 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 06 Sloten en alarm N.B. Kinderslot - elektrische activering* • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. • Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot. Activeren Gerelateerde informatie • Kinderslot - elektrische activering* (p. 181) • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 175) Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Het elektrische kinderslot is in alle sleutelstanden (p. 80) anders dan 0 te activeren/ deactiveren en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de motor, op voorwaarde dat er geen portier wordt geopend. 2. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het bestuurdersdisplay staat de melding Kinderslot actief en het lampje in de knop brandt - het slot is geactiveerd. Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn de achterste: • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen • portieren niet van de binnenkant te openen. Bij het afzetten van de motor wordt de actuele instelling vastgelegd – als het kinderslot geactiveerd was tijdens het afzetten van de motor, dan is de functie de volgende keer dat u de motor start eveneens actief. Gerelateerde informatie Bedieningspaneel bestuurdersportier. 1. Start de motor of kies een slotstand anders dan 0. • Kinderslot - handmatige activering (p. 180) • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 175) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 06 181 06 Sloten en alarm Alarm N.B. Het alarm is een systeem dat waarschuwt als er bijvoorbeeld in de auto wordt ingebroken. De bewegingsmelders laten het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan als u de auto met een raam open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt. Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als: 06 • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten van de auto alle ramen. Bij gebruik van de geïntegreerde interieurverwarming van de auto (of een draagbare variant daarvan op stroom) dan dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook gebruik maken van het beperkte alarmniveau, Beperkt alarmniveau (p. 184). Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. N.B. Probeer niet zelf de onderdelen van het alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Dergelijke pogingen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Alarm activeren – Druk op de vergrendelingstoets op de transpondersleutel. Alarm deactiveren – 182 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel. Geactiveerd alarm uitschakelen – Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of steek de transpondersleutel in het contactslot. Gerelateerde informatie • Alarmsysteem - automatische herinschakeling (p. 183) • Alarmsysteem - transpondersleutel defect (p. 184) 06 Sloten en alarm Alarmindicatie De alarmindicatie geeft de status aan van het alarmsysteem (p. 182). Alarmsysteem - automatische herinschakeling De automatische herinschakeling van het alarm voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarmsysteem (p. 182) uit te schakelen. Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer de auto met de transpondersleutel (p. 159) ontgrendeld (en het alarm gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automatisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw vergrendeld. Alarm - automatische activering In bepaalde landen wordt het alarm (p. 182) na enige vertraging automatisch ingeschakeld, wanneer het bestuurdersportier werd geopend en gesloten maar daarna niet werd vergrendeld. Gerelateerde informatie • Alarmsignalen (p. 184) Gerelateerde informatie • Alarm - automatische activering (p. 183) Dezelfde diode als de vergrendelingsindicatie (p. 161). Een rode led op het instrumentenpaneel geeft de status van het alarmsysteem aan: • • • De led is uit – het alarm is uitgeschakeld De led licht om de twee seconden eenmaal op – het alarm is ingeschakeld 06 De led knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm (tot aan het moment dat u de transpondersleutel in het contactslot steekt en sleutelstand I wordt bereikt) – het alarm is afgegaan. 183 06 Sloten en alarm Alarmsysteem - transpondersleutel defect Als u het alarm (p. 182) niet kunt uitschakelen met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld de batterij (p. 168) van de sleutel leeg is), kunt u de auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem deactiveren en de motor starten: 1. Open het linker voorportier met het afneembare sleutelblad (p. 172). > Het alarmsysteem gaat af, de richtingaanwijzers knipperen en de sirene klinkt. Alarmsignalen Beperkt alarmniveau Wanneer het alarm (p. 182) afgaat, klinkt een sirene en knipperen alle richtingaanwijzers. Een beperkt alarmniveau houdt in dat de bewegingsmelders en niveausensoren tijdelijk worden uitgeschakeld. • Er klinkt een sirene totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden lang automatisch uit. De sirene heeft zijn eigen accu en werkt volledig onafhankelijk van de startaccu in de auto. • Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit. Om te voorkomen dat het alarmsysteem onbedoeld afgaat als er bijvoorbeeld een hond in een vergrendelde auto wordt achtergelaten of bij gebruik van een autotrein of een veerverbinding, dienen de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk te worden gedeactiveerd. De te volgen procedure is identiek aan die bij tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie, zie Safelock-functie* (p. 179). Gerelateerde informatie • • 06 2. Steek de transpondersleutel in het contactslot. > Het alarm wordt uitgeschakeld. 184 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Alarm (p. 182) Alarmindicatie (p. 183) 06 Sloten en alarm Typegoedkeuring transpondersleutelsysteem De typegoedkeuring voor het transpondersleutelsysteem staat in de tabel. Land/regio China Vergrendelingssysteem standaard Land/regio EU, China Passieve vergrendeling (Keyless Drive) Land/regio Hongkong Gerelateerde informatie • Transpondersleutel (p. 159) EU 06 Korea 185 BESTUURDERSONDERSTEUNING 07 Bestuurdersondersteuning Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen De stabiliteitsregeling ESC ((Electronic Stability Control)) helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van het ESC-systeem waarneembaar zijn in de vorm van pulserende geluiden. Tijdens het gas geven kan de auto langzamer optrekken dan u verwacht. WAARSCHUWING De stabiliteitsregeling ESC is slechts een aanvullend hulpmiddel en kan niet alle situaties en alle wegomstandigheden aan. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt. Het ESC-systeem bestaat uit de volgende functies: • • • • 1 • • • Corner Traction Control - CTC Stuuradvies - DSR Trailer Stability Assist*, TSA Antislipregeling Deze regeling controleert de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Antispinregeling Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Tractieregeling Stuuradvies - DSR DSR (Driver Steering Recommendation) helpt u om de auto in de juiste richting te sturen bij beperkte grip op het wegdek of bij een ingreep van het ABS. DSR is voornamelijk bedoeld om u te helpen de auto in de juiste richting te sturen, wanneer de auto eenmaal slipt. Deze regeling is actief op lage snelheden en brengt de aandrijfkracht van een slippend aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. DSR grijpt in door het stuurwiel met enige kracht in de richting te draaien, waarin u moet sturen om optimale grip te verkrijgen/handhaven en de auto te stabiliseren. Motorremregeling, EDC Trailer Stability Assist* , TSA1 EDC (Engine Drag Control) voorkomt ongewenste blokkering van de wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. Antispinregeling Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden. Tractieregeling Corner Traction Control - CTC Motorremregeling, EDC CTC (Corner Traction Control) zorgt voor compensatie van eventueel onderstuur in een Antislipregeling bocht en maakt het mogelijk om sneller op te trekken dan normaal zonder dat het binnenste wiel doorslipt zoals bij een gebogen oprit om zo sneller in te kunnen voegen in de verkeersstroom. Het TSA-systeem (p. 321) heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. Voor meer informatie, zie Rijden met een aanhanger (p. 314). N.B. 07 De functie wordt gedeactiveerd als u de Sport-stand kiest. Trailer Stability Assist is inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 187 07 Bestuurdersondersteuning || Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening (p. 188) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen (p. 189) Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening Niveau kiezen, Sport-stand Het ESC-systeem is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sportstand kiezen voor een actievere rijervaring. In de Sport-stand registreert het systeem of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het bochtenwerk als actiever dan normaal aan te merken zijn, waarna het systeem toestaat dat de achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Als u de gecontroleerde vorm van slippen bijvoorbeeld beëindigt door het gaspedaal te bedienen, grijpt het ESC-systeem in om de auto te stabiliseren. 07 De Sport-stand maakt ook maximale aandrijving mogelijk, als de auto is blijven steken of over een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag sneeuw) rijdt. Kies als volgt de Sport-stand: De Sport-stand is te kiezen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 113). 188 Wanneer de Sport-stand actief is, brandt dit symbool op het instrumentenpaneel continu totdat u het systeem deactiveert of totdat de motor wordt afgezet – een volgende keer dat de motor wordt gestart is de normale stand van de ESC opnieuw van kracht. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 187) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen (p. 189) • MY CAR (p. 113) 07 Bestuurdersondersteuning Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - symbolen en meldingen Tabel Symbool Melding Betekenis ESC Tijdelijk UIT Wegens een te hoge temperatuur van de remschijven gelden er tijdelijk beperkingen voor het ESCsysteem – het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld. ESC Service vereist Het ESC-systeem is defect. • • Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. ‘Melding’ Er staat een melding op het instrumentenpaneel – lees deze! Brandt 2 seconden lang continu. Systeemtest bij het starten van de motor. en 07 }} 189 07 Bestuurdersondersteuning || Symbool Melding Betekenis Knippert. Het ESC-systeem grijpt in. Brandt continu. De Sport-stand is geactiveerd. NB In deze stand is het ESC niet helemaal uitgeschakeld – er gelden bepaalde beperkingen. Gerelateerde informatie 07 190 • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 187) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening (p. 188) 07 Bestuurdersondersteuning Verkeersbordenherkenning (RSI) WAARSCHUWING De verkeersbordenherkenning (RSI – Road Sign Information) helpt de bestuurder te onthouden welke verkeersborden de auto gepasseerd is. RSI werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt. Verkeersbordenherkenning (RSI)* bediening De verkeersbordenherkenning (RSI – Road Sign Information) helpt u te onthouden welke verkeersborden u bent gepasseerd. Hier volgt een beschrijving van de werking van het systeem. Gerelateerde informatie • Verkeersbordenherkenning (RSI)* - bediening (p. 191) • Verkeersbordenherkenning (RSI)* beperkingen (p. 193) Voorbeelden van leesbare, snelheidsgerelateerde2 borden. De verkeersbordenherkenning geeft informatie over o.a. actuele snelheid, begin of eind van een autoweg of snelweg en inhaalverboden. Als zowel een bord met snel-/autoweg en een bord met de maximumsnelheid wordt gepasseerd, toont RSI alleen het bordsymbool voor de maximumsnelheid. 2 3 Geregistreerde snelheidsinformatie3. Als RSI een verkeersbord registreert met de geldende snelheid, geeft het instrumentenpaneel dat bord als symbool weer. Samen met het symbool voor de geldende snelheidsbeperking kan (voor zover van toepassing) ook een bord met inhaalverbod verschijnen. Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen in het boekje zijn slechts voorbeelden. Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 }} 191 07 Bestuurdersondersteuning || Einde snelheidsbeperking of snelweg Aanvullende borden Wanneer het RSI een bord registreert dat het einde van een snelheidsbeperking aangeeft (of andere snelheidsspecifieke informatie zoals het einde van een snelweg), verschijnt het desbetreffende verkeersbord ca. 10 seconden lang op het instrumentenpaneel. Het snelheidsbord dat aan dit type aanvullend bord is gekoppeld, verschijnt alleen als u de richtingaanwijzer gebruikt. Sommige snelheden gelden bijvoorbeeld alleen een bepaald traject of op een bepaalde tijd van de dag. U wordt hierop geattendeerd met een symbool voor een aanvullend bord onder het snelheidssymbool. Voorbeelden van dergelijke borden zijn: Einde snelheidsbeperkingen. Weergave van aanvullende informatie Voorbeelden van aanvullende borden3. Einde snelweg. Vervolgens wordt er geen verkeersbordinformatie weergegeven, totdat het volgende snelheidsbord wordt geregistreerd. 07 3 192 Soms kent een en dezelfde weg verschillende snelheidsbeperkingen – een aanvullend bord geeft dan aan onder welke omstandigheden de snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen en/of mist. Het aanvullende bord met betrekking tot regen verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geactiveerd. Op bepaalde markten wordt de geldende snelheid op een afrit aangegeven met een aanvullend bord met een pijl. Welke verkeersborden er op het instrumentenpaneel verschijnen hangt van de markt af – de afbeeldingen zijn slechts voorbeelden. king. Een leeg vakje onder het snelheidssymbool op het instrumentenpaneel geeft aan dat het RSI een bord heeft geregistreerd met aanvullende informatie over de geldende snelheidsbeper- 07 Bestuurdersondersteuning Road Sign Information Aan/Uit U kunt ervoor kiezen of u een waarschuwing wil krijgen bij een overschrijding van de snelheidsbeperking met 5 km/h (3 mph) of meer. De waarschuwing bestaat uit een tijdelijk knipperend symbool voor de maximumsnelheid als de snelheid wordt overschreden. Om Speed Alert in te schakelen: • Het is mogelijk de weergave van snelheidssymbolen op het instrumentenpaneel te deactiveren. Gerelateerde informatie Om het RSI-systeem uit te schakelen: • • • • Zoek de functie in het menusysteem MY CAR MY CAR (p. 113), vink Informatie verkeersborden (Road Sign Information On) uit en verlaat het menu met EXIT. Snelheidswaarschuwing Aan/Uit Zoek de functie in het menusysteem MY CAR MY CAR (p. 113), vink Snelheidswaarschuwing (Speed Alert) aan en verlaat het menu met EXIT. Verkeersbordenherkenning (RSI) (p. 191) Verkeersbordenherkenning (RSI)* beperkingen (p. 193) MY CAR (p. 113) Verkeersbordenherkenning (RSI)* beperkingen De verkeersbordenherkenning (RSI – Road Sign Information) helpt de bestuurder te onthouden welke verkeersborden de auto gepasseerd is. Het systeem heeft onderstaande beperkingen. De camerasensor van het RSI-systeem kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog – lees daarover meer in het gedeelte over de beperkingen van de camerasensor (p. 235). Borden die indirect informeren over snelheidsbeperkingen, bijvoorbeeld naamborden van steden/dorpen, worden niet geregistreerd door het RSI-systeem. Hieronder volgen andere voorbeelden die de werking kunnen storen: • • • • • Verbleekte borden Borden in een bocht Verdraaide of beschadigde borden Verscholen of slecht geplaatste borden Borden die geheel of gedeeltelijk zijn afgedekt met ijs, sneeuw en/of vuil. 07 Gerelateerde informatie • • Verkeersbordenherkenning (RSI) (p. 191) Verkeersbordenherkenning (RSI)* - bediening (p. 191) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 193 07 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Stuurtoetsen en instrumentpaneel (Digital c.q. Analog). Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. 07 Stand-by zetten Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid Snelheidsbegrenzer actief Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* - beknopte bedieningsinstructies (p. 194) • Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand* (p. 196) • Snelheidsbegrenzer* - alarm overschrijding snelheid (p. 197) • Snelheidsbegrenzer* - uitschakelen (p. 197) Snelheidsbegrenzer* - beknopte bedieningsinstructies Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Stuurtoetsen en instrumentpaneel Digital c.q. Analog. Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid Snelheidsbegrenzer actief 194 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning Inschakelen en activeren Wanneer de snelheidsbegrenzer actief is, verschijnt op het instrumentenpaneel het bijbehorende symbool (6) samen met een markering (5) bij de ingestelde maximumsnelheid. Zowel tijdens het rijden als bij stilstand is het mogelijk een maximumsnelheid in te stellen en op te slaan in het geheugen. Tijdens het rijden 1. Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen. > Het symbool (6) voor de snelheidsbegrenzer gaat branden op het instrumentenpaneel. 2. Wanneer de auto op de gewenste maximumsnelheid rijdt: Druk op een van de stuurtoetsen of , totdat op het instrumentenpaneel bij de gewenste maximumsnelheid een markering (5) verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. 2. Druk meerdere malen op de -knop totdat op het instrumentenpaneel bij de gewenste maximumsnelheid een markering (5) verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* (p. 194) Snelheidsbegrenzer* - snelheid wijzigen Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen maximumsnelheid of kort of lang in te door de stuurknop drukken. Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph): • Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph): • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste maximumsnelheid. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* (p. 194) 07 Bij stilstand 1. Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 195 07 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Tijdelijk deactiveren – stand-bystand – Om de snelheidsbegrenzer tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten: – Druk op . > De markering (5) op het instrumentenpaneel verkleurt van GROEN naar WIT (Digital) of van WIT naar GRIJS (Analog), waarna u tijdelijk de ingestelde maximumsnelheid kunt overschrijden. De snelheidsbegrenzer wordt automatisch opnieuw geactiveerd nadat u het gaspedaal hebt losgelaten en de auto is afgeremd tot een snelheid onder de gekozen/opgeslagen maximumsnelheid – de markering (5) verkleurt van WIT naar GROEN (Digital) of van GRIJS naar WIT (Analog) en de maximumsnelheid van de auto is opnieuw van kracht. U kunt de snelheidsbegrenzer opnieuw , inschakelen met een druk op waarna de markering (5) verkleurt van WIT naar GROEN (Digital) of van GRIJS naar WIT (Analog) om aan te geven dat er opnieuw een maximumsnelheid voor de auto geldt. Tijdelijk deactiveren met gaspedaal Stuurknoppen en instrumentpaneel (Digital c.q. Analog). Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. 07 De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid Snelheidsbegrenzer actief 196 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De snelheidsbegrenzer is ook met het gaspedaal stand-by te zetten, bijvoorbeeld om in noodgevallen snel te kunnen accelereren: Trap het gaspedaal volledig in. > Op het instrumentenpaneel staat de opgeslagen maximumsnelheid met een gekleurde markering (5) en u kunt de ingestelde maximumsnelheid tijdelijk overschrijden – de markering (5) verkleurt dan van GROEN naar WIT (Digital) of van WIT naar GRIJS (Analog). Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* (p. 194) 07 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer* - alarm overschrijding snelheid Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Op steile aflopende hellingen volstaat de motorrem van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet, zodat de gekozen maximumsnelheid wordt overschreden. U wordt in dat geval hierop geattendeerd door een geluidssignaal. Het signaal is hoorbaar totdat u de auto hebt afgeremd tot een snelheid lager dan de gekozen maximumsnelheid. Snelheidsbegrenzer* - uitschakelen Cruisecontrol* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt voor een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. Om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen: Overzicht – N.B. Het alarm wordt pas na 5 seconden geactiveerd, als u de snelheid met minimaal 3 km/h (2 mph) overschrijdt en u de afgelopen 30 seconden geen van de toetsen of bedient. Druk op de stuurtoets . > Het snelheidsbegrenzersymbool op het instrumentenpaneel (p. 194) en de markering voor de ingestelde snelheid doven. De gekozen en opgeslagen snelheid is vervolgens uit het geheugen gewist, waarna deze niet meer te . hervatten is met de toets U kunt daarna weer zonder beperkingen de snelheid regelen met het gaspedaal. Gerelateerde informatie • Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto zonder cruisecontrol4. Snelheidsbegrenzer* (p. 194) Gerelateerde informatie • 4 07 Snelheidsbegrenzer* (p. 194) Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 197 07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de cruisecontrol geen passende snelheid en/of afstand aanhoudt. Cruisecontrol* - snelheid regelen U kunt een snelheid activeren, instellen en een opgeslagen snelheid wijzigen. Activeren en snelheid instellen Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Gerelateerde informatie Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto net cruisecontrol4. Cruisecontrol – Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en snelheid aanpassen. Gekozen snelheid (GRIJS = standbystand). Cruisecontrol actief - WIT symbool (GRIJS = stand-bystand). 07 4 5 198 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • • Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 198) • Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 201) • • Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 200) Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 202) Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Stuurknoppen en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer5. 07 Bestuurdersondersteuning > De actuele snelheid wordt in het geheugen opgeslagen, de markering (5) op het instrumentenpaneel gaat branden bij de ingestelde snelheid en het symbool (6) verkleurt van GRIJS naar WIT – de auto houdt de ingestelde/opgeslagen snelheid aan. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. N.B. N.B. Als u een knop van de cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol weer te kunnen activeren, moet de auto stilstaan en de motor worden herstart. De cruisecontrol is niet in te schakelen bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph). Stuurknoppen en display in de auto met snelheidsbegrenzer5. Om de cruisecontrol te starten: • Druk op de stuurknop CRUISE (zonder snelheidsbegrenzer) of op (met snelheidsbegrenzer). > Op het instrumentenpaneel gaat het symbool (6) voor de cruisecontrol branden – de cruisecontrol staat stand-by. Om de cruisecontrol in te schakelen: • Druk bij de gewenste snelheid op de of . stuurknop Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen snelheid door de stuurknop of kort of lang in te drukken. Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph): • Gerelateerde informatie • Cruisecontrol* (p. 197) Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph): • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste snelheid. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. 07 Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal voordat u de / -knop indrukt, wordt de actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het indrukken van de knop. 5 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 199 07 Bestuurdersondersteuning Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand Het systeem is tijdelijk te activeren en standby te zetten. • u haalt de versnellingspook/keuzehendel uit stand N • u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Tijdelijk deactiveren – stand-bystand Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. Stuurknoppen en display in de auto met snelheidsbegrenzer6. Om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: Stuurknoppen en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer6. 07 • Druk op > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van WIT naar GRIJS – de cruisecontrol is tijdelijk uitgeschakeld. 200 • de wielen verliezen hun grip op het wegdek • het toerental van de motor wordt te laag/ hoog • de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph). U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. De cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en automatisch stand-by gezet in de volgende gevallen: Gerelateerde informatie u bedient het rempedaal u bedient het koppelingspedaal langer dan 1 minuut7 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet in de volgende gevallen: Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant • • 6 7 . Automatische stand-bystand • • • Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 198) • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 202) Cruisecontrol* (p. 197) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 201) 07 Bestuurdersondersteuning Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten De cruisecontrol (p. 197) (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid aan te houden. • Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 200) • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 202) Na tijdelijke deactivering en de standbystand (p. 200) kunt u de eerder ingestelde snelheid hervatten. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto met snelheidsbegrenzer8. Om de cruisecontrol opnieuw te activeren vanuit de stand-bystand: • Druk op de stuurtoets > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst ingestelde/ opgeslagen snelheid wordt hervat. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer8. . N.B. Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen. 07 Gerelateerde informatie • • 8 Cruisecontrol* (p. 197) Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 198) Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 201 07 Bestuurdersondersteuning Cruisecontrol* - uitschakelen Adaptieve cruisecontrol (ACC)* De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een bepaalde afstand tot voorliggers te houden door een tijdsverschil ten opzichte van de voorligger in te stellen. Hier volgt een beschrijving van hoe u het systeem uitschakelt. De adaptieve cruisecontrol biedt u een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto met snelheidsbegrenzer9. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer9. De cruisecontrol wordt gedeactiveerd bij gebruik van de stuurtoets (1) of bij het afzetten van de motor – de opgeslagen snelheid wordt uit het geheugen verwijderd en valt niet langer te hervatten met de toets . Gerelateerde informatie • • • • 07 9 202 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Cruisecontrol* (p. 197) Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 198) Snelheidsbegrenzer* tijdelijk deactiveren en stand-bystand (p. 200) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 201) U stelt de gewenste snelheid (p. 206) en het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger. Wanneer de radarsensor een voorligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt uw snelheid automatisch aangepast. Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snelheid. Als u een voorligger te dicht nadert terwijl de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of stand-by staat, wordt u door de afstandswaarschuwing (p. 218) geattendeerd op de korte afstand. 07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. • Adaptieve cruisecontrol* - werking (p. 203) • Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 206) • Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken. Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen (p. 207) • Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 208) • Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen (p. 209) De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. • Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen (p. 210) • Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent (p. 210) • Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen (p. 212) • • • Radarsensor (p. 213) BELANGRIJK Laat het onderhoud van de onderdelen van de adaptieve cruisecontrol over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Automatische versnellingsbak Bij auto’s met een automatische versnellingsbak is de adaptieve cruisecontrol uitgebreid met een zogeheten file-assistent (p. 210). 10 Gerelateerde informatie • Radarsensor - beperkingen (p. 213) Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen (p. 215) Adaptieve cruisecontrol* - werking Functie-overzicht10. Waarschuwingssymbool – afremmen noodzakelijk Stuurknoppen (p. 87) Radarsensor (p. 213) De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een cruisecontrol die gekoppeld is aan een afstandshouder. Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p. 216) 07 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 203 07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De afstand tot het verkeer voor u wordt in principe gemeten met een radarsensor. De cruisecontrol regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is volkomen normaal dat de remmen enige geluiden produceren, wanneer de adaptieve cruisecontrol ze aanspreekt. 07 11 12 204 WAARSCHUWING Het rempedaal beweegt, wanneer de adaptieve cruisecontrol remt. Laat uw voet niet onder het rempedaal rusten – deze kan bekneld raken. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil (p. 207) ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger de ingestelde snelheid overschrijdt. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd, dient u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de radarsensor (p. 213) is het mogelijk dat er onverwachts of helemaal niet wordt geremd. De adaptieve cruisecontrol is te activeren om een tijdsverschil aan te houden ten opzichte van een voorligger bij snelheden vanaf 30 km/h11 (20 mph) tot een maximumsnelheid van 200 km/h (125 mph). Als de snelheid tot onder 30 km/h (20 mph) daalt of als het De file-assistent (p. 210) van auto's met een automatische versnellingsbak kan een interval aan van 0–200 km/h (0–125 mph). NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. motortoerental te laag wordt, wordt de cruisecontrol stand-by gezet, waarna er niet langer automatisch wordt afgeremd – u moet dan zelf remmen om een veilige afstand te houden tot voorliggers. Waarschuwingssymbool – afremmen noodzakelijk Het remvermogen van de adaptieve cruisecontrol is meer dan zo'n 40 % van de totale remcapaciteit van de auto. 1. Waarschuwingslampje en geluidssignaal Collision Warning12. Als de auto harder moet worden afgeremd dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt zelf niet bij, dan wordt u er middels het waarschuwingslampje van Collision Warning 07 Bestuurdersondersteuning (p. 228) en een geluidssignaal op attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen. N.B. Bij felle zon of bij gebruik van een zonnebril kan het waarschuwingslampje moeilijk te zien zijn. Adaptieve cruisecontrol* - overzicht De werking van de adaptieve cruisecontrol (p. 202) en de toetsenset op het stuurwiel hangt af van de vraag of de auto al dan niet is uitgerust met een snelheidsbegrenzer (p. 194)13. Adaptieve cruisecontrol met snelheidsbegrenzer WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol waarschuwt alleen voor voertuigen die de radarsensor heeft gedetecteerd. Daarom kan de waarschuwing uitblijven of met een bepaalde vertraging plaatsvinden. Wacht een waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig is. Steile wegen en/of zware belading Cruisecontrol – Aan/Uit. Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecontrol heeft mogelijk moeite om de juiste volgafstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen, bij vervoer van zware belading of met een aanhanger/caravan achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Gerelateerde informatie Tijdsverschil • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Stand-by zetten Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Activeren en snelheid aanpassen. Groene markering bij opgeslagen snelheid (WIT = stand-by). 07 ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). Cruisecontrol* (p. 197) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 205 07 Bestuurdersondersteuning || Adaptieve cruisecontrol zonder snelheidsbegrenzer • • Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 208) • Cruisecontrol* (p. 197) Activeren en snelheid aanpassen. (Wordt niet gebruikt) Groene markering bij opgeslagen snelheid (WIT = stand-by). Tijdsverschil ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Om de ACC te starten: • Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. 206 Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 206) Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen (p. 207) Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand. 13 Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen • De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. 07 Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Gerelateerde informatie • Druk op de stuurknop – op het instrumentenpaneel (8) gaat een vergelijkbaar WIT symbool branden om aan te geven dat de adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 208) staat. Om de ACC in te schakelen: • Druk bij de gewenste snelheid op de of . stuurknop > De actuele snelheid wordt opgeslagen in het geheugen, het instrumentenpaneel toont korte tijd een "vergrootglas" (6) rond de ingestelde snelheid en de bijbehorende markering verkleurt van WIT naar GROEN. Als dit symbool van WIT naar GROEN verkleurt, is de ACC actief en houdt deze de auto op de opgeslagen snelheid. Alleen als op het symbool de afbeelding van een ander voertuig verschijnt, wordt de afstand tot de voorligger geregeld door de ACC. 07 Bestuurdersondersteuning Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd: • de hogere snelheid met de GROENE markering is de voorgeprogrammeerde snelheid • de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. N.B. Als u een knop van de adaptieve cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol dan weer te kunnen activeren moet u de auto tot stilstand brengen en de motor opnieuw starten. Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen snelheid door de of kort of lang in te drukken. stuurknop In bepaalde situaties is heractivering van de cruisecontrol niet mogelijk – in dat geval verschijnt Adaptieve cruise control control niet beschikbaar op het instrumentenpaneel (p. 216). Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph): • Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph): • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste snelheid. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal voordat u de / -knop indrukt, wordt de actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het indrukken van de knop. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 197) Adaptieve cruisecontrol* tijdsverschil instellen U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het instrumentenpaneel weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. Om het tijdsverschil in te stellen/te wijzigen: • Draai aan het duimwiel van de stuurtoetsen (of gebruik de knoppen / bij een auto zonder snelheidsbegrenzer). Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe. Let erop dat korte tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. 07 Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de afstandswaarschuwing (p. 218) geactiveerd is. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 207 07 Bestuurdersondersteuning || N.B. Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Als de adaptieve cruisecontrol bij activering niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat de volgtijd ten opzichte van de voorligger een snelheidstoename belet. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by • De adaptieve cruisecontrol is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Tijdelijke deactivering/stand-bystand met snelheidsbegrenzer Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: • Dit symbool en de markering voor de ingestelde snelheid verkleuren dan van GROEN naar WIT. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 206). Gerelateerde informatie • • • Druk op de stuurknop Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Tijdelijke deactivering/stand-bystand zonder snelheidsbegrenzer Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: Cruisecontrol* (p. 197) • Druk op de stuurknop 14 208 Automatische stand-bystand De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van andere systemen, zoals Stabiliteitsregeling ESC (p. 187). Als een van deze systemen niet meer werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automatisch uitgeschakeld. De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en automatisch stand-by gezet in de volgende gevallen: • • u bedient het rempedaal Automatische deactivering is mogelijk in de volgende gevallen: • u zet de keuzehendel in stand N (automatische versnellingsbak) u bedient het koppelingspedaal langer dan 1 minuut14 Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voor meer informatie, zie de paragrafen Snelheid regelen (p. 206) en Een ander voertuig inhalen (p. 209). Bij automatische deactivering klinkt een waarschuwingssignaal en op het instrumentenpaneel verschijnt de melding Adaptieve cruise control geannuleerd. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de snelheid en afstand ten opzichte van de voorligger aan te passen. Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant 07 u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. • • u opent het portier u doet de veiligheidsgordel af 07 Bestuurdersondersteuning • het toerental van de motor wordt te laag/ hoog • de snelheid is gedaald tot onder zo'n 30 km/h15 (20 mph) • de wielen verliezen hun grip op het wegdek • de remmen hebben een hoge temperatuur • de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of hevige regenval (de radargolven worden geblokkeerd). • Cruisecontrol* (p. 197) Voor meer informatie over symbolen, meldingen en hun betekenis, zie de paragraaf Symbolen en displaymeldingen (p. 216). Ingestelde snelheid hervatten Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen De ACC kan tevens helpen tijdens het inhalen. Als de auto een ander voertuig volgt en u met de richtingaanwijzer16 aangeeft te willen inhalen, helpt de adaptieve cruisecontrol door de auto kort te versnellen ten opzichte van de voorligger. Het systeem werkt bij snelheden hoger dan 70 km/h (43 mph). Lees meer over diverse tijdsverschillen (p. 207) ten opzichte van voorliggers. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 206). Een adaptieve cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te activeren bij een druk op de – in dat geval wordt de laatst stuurknop ingestelde snelheid hervat. WAARSCHUWING Let erop dat deze functie bij meer situaties dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv. als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het wisselen van rijbaan of een afslag naar een andere weg aan te geven. De auto accelereert dan kort. N.B. Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen. Gerelateerde informatie • • 15 Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) 07 Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 197) Geldt niet voor een auto met file-assistent – bij een dergelijke auto werkt het systeem tot aan stilstand. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 209 07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* uitschakelen Adaptieve cruisecontrol* - Fileassistent Knoppenset met snelheidsbegrenzer De file-assistent is een aanvulling op de adaptieve cruisecontrol die ook bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph) werkt. De adaptieve cruisecontrol schakelt uit met . Daarbij een korte druk op de stuurknop wordt de ingestelde snelheid gewist waarna deze niet meer te hervatten is met de toets . Knoppenset zonder snelheidsbegrenzer Bij kort indrukken van de stuurknop zet u de adaptieve cruisecontrol stand-by. Bij nogmaals indrukken schakelt u de cruisecontrol uit. Daarbij wordt de ingestelde snelheid gewist waarna deze niet meer te hervatten is . met de toets Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 197) Bij auto's met een automatische versnellingsbak is de adaptieve cruisecontrol aangevuld met de functie File-assistent (ook wel "Queue Assist" genoemd). De file-assistent biedt de volgende functies: • Uitgebreid snelheidsinterval - ook bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph) en bij stilstand • • Van doelvoertuig veranderen N.B. Om de cruisecontrol te kunnen activeren moet u het bestuurdersportier hebben gesloten en de veiligheidsgordel hebben omgedaan. Met een automatische versnellingsbak kan de adaptieve cruisecontrol een voorligger volgen met een snelheid tot 200 km/h 125 mph). N.B. Om de cruisecontrol te kunnen activeren bij een snelheid lager dan 30 km/h (20 mph) mag er binnen redelijke afstand geen voorligger te bekennen zijn. Beëindiging automatische remfunctie bij stilstand Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimumsnelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in te stellen is – ook al kan de cruisecontrol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een lagere snelheid niet mogelijk. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 202) en verschillende tijdsverschillen ten opzicht van voorliggers (p. 207) instelt. 07 Groter snelheidsinterval Na korte stops tot ca. 3 seconden tijdens filerijden of voor verkeerslichten rijdt de auto automatisch verder. Duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de cruisecontrol stand-by (p. 208) gezet met automatische remfunctie. U dient deze vervolgens op een van de volgende manieren opnieuw te activeren: • Druk op de stuurknop of • 16 210 Trap het gaspedaal in. Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. . 07 Bestuurdersondersteuning > De cruisecontrol zal dan de voorligger opnieuw volgen. WAARSCHUWING Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden hoger dan 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren en de opgeslagen snelheid aanhouden. N.B. De File-assistent kan de auto maximaal 4 minuten stilhouden - daarna lossen de remmen. Voor meer informatie, zie het kopje ‘Deactivering automatische rem bij stilstand’. Van doelvoertuig veranderen • Dat betekent dat de remmen worden gelost en de auto begint te rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen om de auto op zijn plaats te houden. BELANGRIJK De file-assistent kan de auto maximaal 4 minuten stilstaand houden - daarna lossen de remmen. U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. U wordt hierop in meerdere stappen met een toenemende intensiteit attent gemaakt: Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig 1. Akoestisch alarm (belsignaal) en een displaymelding. De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld en stand-by gezet: Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren. • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (5 mph) en de cruisecontrol niet kan registreren of het doelobject een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (5 mph) en de voorligger afslaat, zodat de cruisecontrol geen voorligger meer heeft om te volgen. Annulering automatisch remmen bij stilstand In de volgende situaties onderbreekt de fileassistent automatisch remmen bij stilstand: • • 2. Er komt een knipperend waarschuwingslampje in de voorruit bij. 3. Er komt ‘hakkend’ remmen bij. Voor meer informatie over symbolen, meldingen en hun betekenis, zie het onderdeel Symbolen en displaymeldingen (p. 216). De File-assistent lost de rem en staat ook in deze situaties stand-by: • • • • u bedient het rempedaal u zet de keuzehendel in stand P, N of R 07 u zet de cruisecontrol stand-by u zet de parkeerrem aan. u opent het portier u doet de veiligheidsgordel af. }} 211 07 Bestuurdersondersteuning || Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 197) Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen Wisselen van ACC naar CC Op het instrumentenpaneel geeft een symbool aan welke cruisecontrol actief is: CC ACC Cruise Control Adaptive Cruise Control Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol Met een druk op de knop kan het adaptieve deel (afstandshouder) van de adaptieve cruisecontrol (p. 202) worden gedeactiveerd, waarna de auto alleen de ingestelde/opgeslagen snelheid aanhoudt. 07 • Druk lang op de stuurtoets – het symbool op het instrumentenpaneel verkleurt naar . van > Daarmee is de cruisecontrol CC geactiveerd. WAARSCHUWING Na een wisseling van ACC naar CC remt de auto niet langer automatisch - deze volgt alleen de ingestelde snelheid. 212 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Wisselen van CC naar ACC Schakel de cruisecontrol (CC) uit met 1–2 -knop. De volgende keer drukken op de keer dat het systeem wordt ingeschakeld, wordt de adaptieve cruisecontrol (ACC) geactiveerd. Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) • Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 208) • Cruisecontrol* (p. 197) 07 Bestuurdersondersteuning Radarsensor De radarsensor dient om personenauto’s of grotere voertuigen te registreren die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijstrook rijden. De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende systemen: • • • Afstandswaarschuwing* Adaptieve cruisecontrol* Collision Warning met Auto Brake en voetgangersdetectie* BELANGRIJK Bij zichtbare schade aan de grille van de auto of het vermoeden dat de radarsensor beschadigd is: • Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de grille, de radarsensor of de console ervan beschadigd of losgeraakt is, kan de functie ervan geheel of gedeeltelijk wegvallen of storingen vertonen. • • Collision Warning* (p. 228) Radarsensor - beperkingen Afstandswaarschuwing* (p. 218) Een radarsensor (p. 213) heeft bepaalde beperkingen die onder meer terug te voeren zijn op het beperkte blikveld. De adaptieve cruisecontrol heeft veel meer moeite om een voorligger te ontdekken, als: • de snelheid van de voorligger veel afwijkt van die van uw eigen auto • de radarsensor gehinderd wordt door bijvoorbeeld hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. N.B. Houd het oppervlak vóór de radarsensor schoon. Blikveld De radarsensor heeft een beperkt bereik. In bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ontdekt of later dan verwacht. 07 Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. Gerelateerde informatie • • Radarsensor - beperkingen (p. 213) Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 213 07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken. Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. WAARSCHUWING Blikveld van de ACC. 07 Soms kan de radarsensor een voertuig op korte afstand pas laat registreren, bijvoorbeeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. In bochten kan de radarsensor op het verkeerde voertuig reageren of een eerder opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen. 214 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Accessoires of andere voorwerpen, zoals bijv. verstralers, mogen niet vóór de grille worden gemonteerd. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Collision Warning* (p. 228) Afstandswaarschuwing* (p. 218) 07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen Als op het instrumentenpaneel de melding Radar afgedekt Zie instructieboekje ver- schijnt, betekent dit dat de radarsensor (p. 213) van de adaptieve cruisecontrol geen voorliggers kan ontdekken. In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen: Deze melding geeft aan dat de Afstandswaarschuwing (p. 218) of Collision Warning met Auto Brake (p. 228) evenmin werken. Oorzaak Maatregel Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs. De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet. De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de radar soms niet. De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft dat de radarsignalen niet langer worden geblokkeerd. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 197) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 215 07 Bestuurdersondersteuning Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen ziet u een paar voorbeelden - volg in die gevallen het gegeven advies op: Soms kan de adaptieve cruisecontrol een symbool en/of een melding weergeven. Hier SymboolA Melding Betekenis Het symbool is WIT De adaptieve cruisecontrol staat stand-by (p. 208). Het symbool is GROEN De auto houdt de opgeslagen snelheid aan. De traditionele cruisecontrol is handmatig gekozen. Stel ESC in op Normaal voor activering ACC De adaptieve cruisecontrol is pas te activeren als ESC in de normale stand is gezet - Stabiliteitsregeling (p. 187). Adaptieve cruise control geannuleerd De adaptieve cruisecontrol werd gedeactiveerd – u dient zelf uw snelheid aan te passen. Adaptieve cruise control control niet beschikbaar De adaptieve cruisecontrol kan niet worden geactiveerd. Dit kan onder meer gebeuren in de volgende gevallen: • • 07 216 de remmen hebben een hoge temperatuur de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen. Voor meer informatie over het storingzoeken, zie de paragraaf Storingen opsporen en verhelpen (p. 215) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieboekje De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet. • De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. U kunt dan kiezen voor de traditionele cruisecontrol (p. 197) (CC) – een displaymelding informeert over passende alternatieven. Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 213). A B Adaptieve cruise control Service vereist De adaptieve cruisecontrol werkt niet. Remmen om stil te blijven staan + akoestisch alarm + waarschuwingslampje aan binnenkant voorruit + "schokkerig" remmenB De auto staat stil en de adaptieve cruisecontrol lost de rem, waarna de auto direct begint te rollen. Onder 30 km/h Voorligger vereistB Verschijnt wanneer u de adaptieve cruisecontrol probeert te activeren bij een snelheid lager dan 30 km/h (20 mph) en er geen voorligger binnen de activeringsafstand te bekennen is. • • Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U moet zelf remmen. De melding blijft staan en het geluidssignaal klinkt, totdat u het rempedaal of gaspedaal bedient. De symbolen zijn schematisch. Alleen auto met File-assistent. 07 Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 202) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 197) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 217 07 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waarschuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger te klein wordt. Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert uitsluitend op voorliggers. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. N.B. De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld, zolang de adaptieve cruisecontrol actief is. console – in dat geval is het systeem te bedienen via het menusysteem MY CAR (p. 113) van de auto - ga vandaar naar de functie Afstandswaarschuwing. Tijdsverschil instellen WAARSCHUWING Distance Alert reageert alleen, als de afstand tot voorliggers korter is dan de ingestelde waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast. Bediening Bedieningselementen en symbool voor tijdsverschil. Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Tijdsverschil - Aan. Oranje waarschuwingssymbool17. 07 Er brandt continu een oranje waarschuwingssymbool op de voorruit, als de afstand tot de voorligger gelijk is aan het ingestelde tijdsverschil. Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Het brandende lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie geactiveerd is. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de midden- 17 218 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het instrumentenpaneel weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve cruisecontrol (p. 202) geactiveerd is. N.B. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt door de adaptieve cruisecontrol (p. 203). Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Gerelateerde informatie • Afstandswaarschuwing* - beperkingen (p. 219) • Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen (p. 220) Afstandswaarschuwing* beperkingen Dit systeem, dat gebruik maakt van dezelfde radarsensor als de adaptieve cruisecontrol (p. 202) en de Collision Warning met Auto Brake (p. 228) heeft bepaalde beperkingen. Gerelateerde informatie • • Afstandswaarschuwing* (p. 218) Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen (p. 220) N.B. In de felle zon en bij lichtschitteringen of grote variaties in de lichtsterkte alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk waar te nemen. In slechte weersomstandigheden en op slingerende wegen heeft de radarsensor soms moeite om voorliggers te registreren. Ook voorliggers met geringe afmetingen (zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ontdekken. Dat kan betekenen dat het geprojecteerde waarschuwingslampje pas bij kortere volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat branden. Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat het lampje door beperkingen in het bereik van de sensor op kortere afstand oplicht. 07 Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie Radarsensor - beperkingen (p. 213) en Collision Warning* - bediening (p. 232). * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 219 07 Bestuurdersondersteuning Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen duceerde werking op grond van de systeembeperkingen (p. 219). Er kunnen symbolen en meldingen op het instrumentenpaneel verschijnen bij een gere- SymboolA Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieboekje De afstandswaarschuwing werkt tijdelijk niet. De radarsensor (p. 213) kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Voor informatie, zie Radarsensor - beperkingen (p. 213). CWS-systeem Service vereist A De afstandswaarschuwing en Collision Warning met Auto Brake (p. 234) werken niet of gedeeltelijk. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch. 07 220 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning City Safety™ BELANGRIJK City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een aanrijding te voorkomen tijdens filerijden en dergelijke, waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Onderhoud en vervanging van onderdelen in City Safety™ mogen uitsluitend door een werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Het City Safety™ dat actief is bij een snelheid tot 50 km/h (30 mph) helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. City Safety™ werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. City Safety™ reageert niet op voertuigen die in een andere richting dan de eigen auto rijden, op kleine voertuigen, op motorfietsen of op mensen en dieren. City Safety™ wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. City Safety™ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. City Safety™ kan botsingen voorkomen bij een snelheidsverschil lager dan 15 km/h (9 mph) - bij een groter snelheidsverschil kan de impactsnelheid alleen worden gereduceerd. Voor maximale remwerking moet u zelf het rempedaal intrappen. Gebruik City Safety™ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat City Safety™ remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een aanrijding. Wacht nooit af totdat City Safety™ ingrijpt. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de juiste afstand en snelheid aanhoudt. U en eventuele passagiers zullen normaal alleen merken dat City Safety™ actief is, wanneer een aanrijding dreigt. Bij auto's met Collision Warning met Auto Brake* (p. 228) vullen de beide systemen elkaar aan. City Safety™ - werking City Safety™ registreert het verkeer vóór de auto middels een lasersensor (p. 225) boven aan de voorruit. Wanneer het gevaar voor een aanrijding reëel is, zal City Safety™ automatisch remmen, wat aandoet als een krachtige remmanoeuvre. Gerelateerde informatie • • • • • 07 City Safety™ - beperkingen (p. 223) City Safety™ - werking (p. 221) City Safety™ - bediening (p. 222) City Safety™ - lasersensor (p. 225) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 227) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 221 07 Bestuurdersondersteuning || Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt op het instrumentenpaneel de melding (p. 227) dat het systeem actief is/was. N.B. Als City Safety™ remt, gaan de remlichten branden. City Safety™ - bediening City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een aanrijding te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Aan en Uit Gerelateerde informatie Zend- en ontvangstoog van de 07 N.B. City Safety™ (p. 221) City Safety™ wordt bij het starten van de motor automatisch gestart. City Safety™ - bediening (p. 222) City Safety™ - beperkingen (p. 223) Bij een snelheidsverschil van 4–15 km/h (3–9 mph) ten opzichte van de voorligger kan City Safety™ een aanrijding geheel voorkomen. Soms is het handig om City Safety™ uit te kunnen schakelen, bijvoorbeeld wanneer bebladerde takken langs de motorkap en voorruit kunnen schampen. City Safety™ start een korte, krachtige remmanoeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel bestuurders die dit niet gewend zijn is een dergelijke remmanoeuvre onprettig. City Safety™ is te bedienen in het menusysteem MY CAR (p. 113) en na een motorstart is het systeem als volgt uit te schakelen: Bij een snelheidsverschil groter dan 15 km/h (9 mph) tussen de voertuigen kan City Safety™ een aanrijding niet geheel op eigen kracht voorkomen – voor het maximale remvermogen dient u zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is het ook bij snelheidsverschillen groter dan 15 km/h (9 mph) mogelijk een aanrijding te voorkomen. 18 222 lasersensor18. • • • NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. • Ga in MY CAR naar Rijondersteuning en kies Uit bij City Safety. De volgende keer dat de motor wordt gestart is de functie echter weer actief, ook al stond het systeem uit toen de motor werd afgezet. 07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING De lasersensor (p. 225) zendt laserlicht uit, ook als City Safety™ handmatig is uitgeschakeld. Om City Safety™ opnieuw in te schakelen: • Volg de dezelfde procedure als bij het uitschakelen, maar kies nu de optie Aan. Gerelateerde informatie • • • City Safety™ (p. 221) City Safety™ - beperkingen (p. 223) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 227) City Safety™ - beperkingen De City Safety™-sensor is erop gebouwd om auto's en andere voertuigen vóór u te ontdekken, zowel overdag als 's nachts. Er gelden echter bepaalde beperkingen voor het systeem. Door de beperkingen van de sensor werkt City Safety™ minder goed – of helemaal niet – bij hevige sneeuw- of regenval, in dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw. Ook condens, vuil, sneeuw en ijs op de voorruit kunnen voor storingen in de werking zorgen. Hangende voorwerpen zoals vlaggen/ wimpels die uitstekende lading markeren of accessoires zoals verstralers en frontbars die boven de motorkap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen. Het laserlicht van de sensor in City Safety™ meet hoe het licht reflecteert. De sensor kan geen obstakels met een gering reflecterend vermogen waarnemen. De achterkant van voertuigen weerkaatst veelal voldoende licht dankzij de kentekenplaat en de achterlichtreflectoren. remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. Als de eigen auto achteruitrijdt, is City Safety™ tijdelijk gedeactiveerd. City Safety™ wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De commando's die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety™ niet ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando's geeft via stuurwiel of gaspedaal, zelfs al is een aanrijding onvermijdelijk. Nadat City Safety™ een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer City Safety™ de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u er in slaagt om het koppelingspedaal voor die tijd in te drukken. 07 Bij gladheid is de remweg langer waardoor City Safety™ minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS19 en ESC20 voor het maximale 19 20 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling. }} 223 07 Bestuurdersondersteuning || N.B. • Houd de voorruit in het gebied vóór de lasersensor (p. 225) vrij van sneeuw, ijs, condens en vuil. Voor een afbeelding met de positie van de sensor, zie City Safety™ - werking (p. 221). • Plak of bevestig geen zaken op de voorruit vóór de lasersensor • Haal sneeuw en ijs van de motorkap – de laag sneeuw en ijs mag niet dikker zijn dan 5 cm. Oorzaak BELANGRIJK Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de lasersensor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de lasersensor van vuil, sneeuw en ijs. Het zicht van de lasersensor is geblokkeerd. Verwijder het voorwerp dat het zicht blokkeert. Als het voorruitoppervlak vóór een van beide ‘ogen’ barsten, krassen of steenslagschade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of groter), neem dan contact op met een erkende werkplaats om de voorruit te laten vervangen – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor een afbeelding met de positie van de sensor, zie City Safety™ - werking (p. 221). Als u niets doet, presteert City Safety™ mogelijk minder goed. Om te voorkomen dat City Safety™ helemaal niet, onjuist of in beperkte mate werkt, geldt tevens het volgende: Storingen opsporen en verhelpen Als de melding (p. 227) Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek op het instru- mentenpaneel verschijnt, worden de lasersensoren gehinderd zodat ze geen voertuigen vóór de auto kunnen registreren. Dit betekent op zijn beurt dat City Safety™ niet werkt. 07 De melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek verschijnt echter niet in alle situaties waarbij de lasersensor gehinderd worden – let er daarom op dat u de voorruit en in het bijzonder het gebied vóór de lasersensor zorgvuldig schoonhoudt. In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en suggesties voor passende maatregelen. Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of sterren in het gebied vóór de lasersensor niet te repareren, maar de complete voorruit te vervangen. • Voordat de voorruit wordt vervangen, moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats om te controleren of de juiste voorruit wordt besteld en gemonteerd. • Monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. Gerelateerde informatie • • • 224 • City Safety™ (p. 221) City Safety™ - werking (p. 221) City Safety™ - bediening (p. 222) 07 Bestuurdersondersteuning City Safety™ - lasersensor Het City Safety™-systeem maakt gebruik van een sensor die laserlicht uitzendt. Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats als de lasersensor een storing vertoont of nagekeken moet worden – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het is daarom essentieel dat u de aangegeven instructies opvolgt bij het hanteren van de lasersensor. De volgende twee stickers hebben te maken met de lasersensor: • IEC 60825-1:1993 + A2:2001. Voldoet aan de normen van de FDA (Amerikaanse keuringsdienst van waren) betreffende de uitvoering van laserproducten met uitzondering van de afwijkingen conform ‘Laser Notice No. 50’, d.d. 26 juli 2001. Laserstraling - Niet rechtstreeks in de straal kijken met optische instrumenten Klasse 1M laserproduct. Op de onderste sticker staan de fysische eigenschappen van het laserlicht: Kijk nooit van een afstand van 100 mm of minder in de lasersensor (waaruit uiteenlopende, onzichtbare laserstralen komen) met vergrotende optiek zoals een vergrootglas, microscoop, objectief of soortgelijke optische instrumenten. • Laat tests, reparaties, demontage, afstelling en/of vervanging van de lasersensor of delen ervan alleen uitvoeren door een erkende werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. • Stel de lasersensor niet bij en voer geen onderhoud uit dat niet uitdrukkelijk in deze handleiding staat aangegeven om blootstelling aan schadelijke straling tegen te gaan. • De reparateur dient de speciaal opgestelde werkplaatsinformatie voor de lasersensor te volgen. • Demonteer de lasersensor niet (en verwijder de lenzen evenmin). Een gedemonteerde lasersensor is een laserproduct klasse 3B volgens de norm IEC 60825-1. Een laserproduct klasse 3B is niet veilig voor de ogen en houdt dan ook een gevaar voor oogletsel in. De fysische gegevens staan nader omschreven in de volgende tabel. Maximale pulsenergie 2,64 µJ Maximaal gem. vermogen 45 mW Divergentie (horizontaal × verticaal) • • Stralingsgegevens voor lasersensor Pulsduur Op de bovenste sticker in de afbeelding staat de classificatie van het laserlicht: WAARSCHUWING Als u de instructies in deze handleiding niet opvolgt, bestaat er gevaar voor oogletsel! 33 ns 28° × 12° 07 }} 225 07 Bestuurdersondersteuning || • Koppel de connector van de lasersensor los voordat u deze van de voorruit demonteert. • Zorg dat de lasersensor op de voorruit gemonteerd is alvorens de connector aan te sluiten. • De lasersensor zendt laserlicht uit wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 81) staat, ook al is de motor afgezet. Gerelateerde informatie • 07 226 City Safety™ (p. 221) 07 Bestuurdersondersteuning City Safety™ - symbolen en meldingen Terwijl City Safety™ (p. 221) automatisch remt, kunnen een of meer symbolen (p. 227) SymboolA op het instrumentenpaneel gaan branden in combinatie met een tekstmelding. Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Melding Betekenis/Maatregel Automatisch remmen door City Safety City Safety™ remt op dit moment of remde eerder automatisch. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De lasersensor werkt tijdelijk niet doordat deze door iets gehinderd wordt. • Verwijder het voorwerp dat de sensor hindert en/of maak het voorruitoppervlak vóór de sensor schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de lasersensor. City Safety Service vereist City Safety™ werkt niet. • A Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch. Gerelateerde informatie • • City Safety™ (p. 221) City Safety™ - werking (p. 221) 07 227 07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsersen voetgangersdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat het systeem niet altijd uitkomst biedt. Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ in twee uitvoeringen voorkomen: • Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 235) Uitvoering 1 • Collision Warning* - symbolen en meldingen (p. 237) U wordt alleen met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd21 voor obstakels – er wordt niet automatisch geremd, u moet zelf remmen. Uitvoering 2 U wordt met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd voor obstakels – de auto remt automatisch als u niet zelf binnen een redelijke tijd reageert. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. BELANGRIJK Onderhoud aan de componenten van ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsersen voetgangsdetectie’ mag uitsluitend worden uitgevoerd in een werkplaats – geadviseerd wordt een door Volvo erkende werkplaats. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ kan een aanrijding voorkomen of de impactsnelheid verlagen. 07 Gebruik ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat Collision Warning met Auto Brake remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een aanrijding. Twee systeemuitvoeringen Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan de ‘Collision Warning met Auto 21 228 Geen waarschuwing voor fietsers bij ‘Uitvoering 1’. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • • Collision Warning* - werking (p. 229) Collision Warning* - detectie van voetgangers (p. 231) • Collision Warning* - detectie van fietsers (p. 230) • • Collision Warning* - bediening (p. 232) Collision Warning* - beperkingen (p. 234) 07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* - werking 1 – Collision Warning 3 – Auto Brake Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding. Op het laatste moment wordt de automatische remfunctie geactiveerd. Collision Warning kan voetgangers, fietsers of voertuigen voor uw auto registreren die stilstaan of zich in dezelfde richting als u bewegen. Als u in deze fase nog steeds niet aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen en het aanrijdingsgevaar urgent is, schakelt de automatische remfunctie in, ongeacht of u remt of niet. De auto wordt daarbij maximaal afgeremd om de botssnelheid te beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding te voorkomen. Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd. Bij gevaar voor een aanrijding met een voetganger, fietser of voertuig, wordt uw aandacht getrokken met een rood knipperend waarschuwingssymbool (1) en een akoestisch signaal. Functie-overzicht22. Audiovisueel waarschuwingssignaal wanneer een botsing dreigt. Radarsensor23 Camerasensor Collision Warning met Auto Brake voert drie onderdelen uit in de volgende volgorde: 1. Collision Warning 2. Brake Support23 3. Auto Brake23 Collision Warning en City Safety™ (p. 221) vullen elkaar aan. 22 23 2 – Brake Support Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision Warning verder is toegenomen, treedt de Brake Support in werking. Dit betekent dat het systeem de nodige voorbereidingen treft voor een snelle remmanoeuvre, waarna de remmen licht worden aangezet. Dit is te merken aan een lichte schok. Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid bedient, wordt het maximale remvermogen geleverd. 07 Brake Support helpt u eveneens bij het remmen, als het systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre alleen niet voldoende is om een botsing te voorkomen. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Alleen met een systeem in uitvoering 2. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 229 07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Collision Warning reageert niet op naderende tegenliggers of fietsers noch op dieren. Collision Warning* - detectie van fietsers Er wordt alleen gewaarschuwd, wanneer het risico van een botsing groot is. In het onderdeel "Functie" en "Beperkingen" wordt geïnformeerd over de beperkingen die u als bestuurder moet kennen, voordat u de Collision Warning met Auto Brake gebruikt. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h (50 mph). In het donker en in tunnels kan niet worden gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers – zelfs al brandt de straatverlichting. Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de camera van het systeem grote delen van het lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen. Het systeem ‘ziet’ alleen de achterkant van fietsers die zich in dezelfde richting als uw auto bewegen. Auto Brake kan een botsing geheel voorkomen of de botssnelheid verlagen. Bedien voor een maximale remwerking altijd het rempedaal – ook al wordt er automatisch geremd. Wacht nooit een waarschuwingssignaal van de Collision Warning af. U bent er altijd verantwoordelijk voor om de juiste afstand en snelheid aan te houden – ook bij gebruik van de Collision Warning met Auto Brake. 07 Gerelateerde informatie • 230 Collision Warning* (p. 228) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van fietsers zo uniform mogelijke informatie over de lichaams- en fietscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende (lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor fietsers als normaal te beschouwen is. Optimaal voorbeeld van wat het systeem als een fietser beschouwt – met duidelijke lichaams- en fietscontouren, recht van achteren gezien en in het verlengde van de hartlijn door de auto. • Het systeem kan alleen volwassen fietsers ontdekken die op een dames- of herenfiets zitten. • Het systeem kan fietsers alleen recht van achteren ontdekken en alleen als deze zich in dezelfde richting als uw auto bewegen – niet schuin van achteren of van opzij. • De fiets moet aan de achterkant zijn voorzien van een rode reflector die goed 07 Bestuurdersondersteuning zichtbaar en goedgekeurd24 is en op minstens 70 cm boven het wegdek zit. • Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie is een hulpmiddel. Het systeem kan fietsers alleen recht van achteren ontdekken en alleen als deze zich in dezelfde richting als uw auto bewegen – niet schuin van achteren of van opzij. • Bij zonsondergang en -opgang kan het systeem fietsers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • Het systeem is niet in staat fietsers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. • WAARSCHUWING Collision Warning* - detectie van voetgangers Fietserdetectie is niet mogelijk: • in alle situaties en het systeem heeft bijvoorbeeld moeite met gedeeltelijk zichtbare fietsers; • bij fietsers in kleding die de lichaamscontouren verhult of fietsers die van de zijkant komen; • bij fietsen waar achterop geen reflector zit; • Voor optimale fietsersdetectie moet het systeem City Safety™ zijn geactiveerd, zie City Safety™ (p. 221). bij fietsen waarop grote voorwerpen worden vervoerd. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 228) Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers met herkenbare lichaamscontouren beschouwt. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van voetgangers zo uniform mogelijke informatie over de lichaamscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. 07 Het systeem kan voetgangers niet ontdekken, als de camera van het systeem grote delen van het lichaam niet kan waarnemen. 24 De reflector moet voldoen aan de aanbevelingen en voorschriften van de verkeersinstantie in het desbetreffende land. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 231 07 Bestuurdersondersteuning || • Een voetganger is alleen te ontdekken wanneer deze helemaal zichtbaar is en een lengte heeft van minimaal 80 cm. • Bij zonsondergang en -opgang kan de camerasensor voetgangers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • De camerasensor is niet in staat voetgangers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. WAARSCHUWING ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangsdetectie’ is een hulpmiddel. Het systeem kan niet altijd alle voetgangers detecteren en heeft bijvoorbeeld moeite met: • slechts gedeeltelijk zichtbare voetgangers, voetgangers die gekleed gaan in kleding die de lichaamscontouren verhult of voetgangers met een lengte tot korter dan 80 cm; • voetgangers die grote voorwerpen dragen. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. 07 Gerelateerde informatie • 232 Collision Warning* (p. 228) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Collision Warning* - bediening Waarschuwingssignalen Aan en Uit Via een menusysteem van MY CAR op het display van de middenconsole zijn eventuele instellingen voor de Collision Warning te verrichten, zie MY CAR (p. 113). 1. Akoestisch en visueel waarschuwingssignaal wanneer een botsing dreigt25. U kunt aangeven of de geluidssignalen en het geprojecteerde waarschuwingslampje voor de Collision Warning moeten zijn in- of uitgeschakeld. Bij het starten van de motor geldt automatisch de instelling die actief was toen de motor werd afgezet. N.B. De functies Brake Support en Auto Brake zijn altijd geactiveerd - ze kunnen niet uitgeschakeld worden. Via het menusysteem MY CAR op het display van de middenconsole zijn instellingen voor de Collision Warning te verrichten, zie (p. 113). 07 Bestuurdersondersteuning Waarschuwingslampje en geluidssignaal Wanneer het waarschuwingslampje en het geluidssignaal zijn ingeschakeld, wordt het waarschuwingslampje (nr. [1] op de voorgaande afbeelding) bij iedere motorstart getest door de verschillende lichtpunten korte tijd te laten branden. Na het starten van de motor zijn zowel het waarschuwingslampje als het geluidssignaal uit te schakelen: • Ga naar Botswaarschuwing in Rijondersteuning in het menusysteem MY CAR (p. 113) - vink de functie daar uit. Geluidssignaal Na het starten van de motor is het geluidssignaal apart in/uit te schakelen: • Ga naar Signaaltoon in Botswaarschuwing in het menusysteem MY CAR (p. 113) - kies daar Aan of Uit. Vervolgens vindt de Collision Warning alleen met lichtsignalen plaats. Waarschuwingsafstand instellen De waarschuwingsafstand is de afstand waarbij een visueel signaal en een geluidssignaal worden afgegeven. • 25 MY CAR (p. 113) - kies daar Lang, Normaal of Kort. N.B. Ook als u de waarschuwingsafstand hebt ingesteld op Lang, kunnen de waarschuwingen voor uw gevoel soms laat worden afgegeven. Bijvoorbeeld bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. De waarschuwingsafstand is bepalend voor de gevoeligheid van het systeem. Bij de waarschuwingsafstand Lang wordt eerder gewaarschuwd. Ga altijd uit van de instelling Lang, maar als deze instelling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk kan worden ervaren) kunt u overgaan op de waarschuwingsafstand Normaal. WAARSCHUWING Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Test Collision Warning met Auto Brake daarom nooit uit op mensen of voertuigen - dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige schade en levensgevaarlijke situaties leiden. Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij dynamisch rijden gebruik van de waarschuwingsafstand Kort. N.B. Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol worden het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer door de cruisecontrol gehanteerd, ook al hebt u de Collision Warning gedeactiveerd. De Collision Warning waarschuwt u bij gevaar voor een botsing, maar de functie is niet in staat uw reactietijd te verkorten. Voor een optimale werking van de Collision Warning dient u de Afstandswaarschuwing (p. 218) altijd in te stellen op volgtijd 4-5. Instellingen controleren U kunt de actuele instellingen controleren op het display van de middenconsole. • Ga in het menusysteem MY CAR (p. 113) naar Botswaarschuwing in Rijondersteuning. 07 Ga naar Waarschuwingsafstand in Botswaarschuwing in het menusysteem De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} 233 07 Bestuurdersondersteuning || Onderhoud Collision Warning* - beperkingen Het systeem heeft bepaalde beperkingen – zo is het systeem pas actief bij snelheden van zo'n 4 km/h (3 mph) en hoger. In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje voor de Collision Warning soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de waarschuwingszoemer daarom altijd ingeschakeld. Camera- en radarsensor26. De sensoren werken alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en sneeuw verwijdert en ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. Bij gladheid is de remweg langer waardoor het systeem minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS en de ESC (p. 187) voor het maximale remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. 07 Gerelateerde informatie • 26 234 Collision Warning* (p. 228) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. Het visuele waarschuwingssignaal kan korte tijd buiten werking worden gesteld, wanneer de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld door de felle zon te hoog is opgelopen. Als dit gebeurt, wordt er een waarschuwingszoemer afgegeven ook al hebt u deze uitgeschakeld via het menusysteem. • Waarschuwingen kunnen eveneens uitblijven bij een zeer geringe afstand tot de voorligger of bij relatief grote stuur- en pedaalbewegingen zoals bij een zeer actieve rijstijl. 07 Bestuurdersondersteuning WAARSCHUWING Als de gecombineerde camera en radarsensor op grond van de verkeerssituatie of anderszins problemen heeft voetgangers, voorliggers of fietsers te ontdekken, is het mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht of helemaal geen waarschuwing geeft en remt. De sensoren hebben een beperkt bereik voor voetgangers en fietsers27, zodat het systeem voor dergelijke weggebruikers efficiënt waarschuwt en remingrepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h (30 mph). Voor stilstaande of langzaam rijdende voorliggers wordt efficiënt gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h (43 mph). In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of stilstaande voorliggers. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h (50 mph). De Collision Warning maakt gebruik van dezelfde radarsensor als die van de adaptieve cruisecontrol (p. 202). Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen. Dit betekent dat het systeem later waarschuwt, wat het totale aantal waarschuwin27 gen beperkt, zie Collision Warning - bediening (p. 232). Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor Met geactiveerde achteruitversnelling is de Collision Warning met Auto Brake tijdelijk gedeactiveerd. Het systeem maakt gebruik van de camerasensor van de auto, die bepaalde beperkingen heeft. Collision Warning met Auto Brake wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De camerasensor van de auto wordt naast de Collision Warning met Auto Brake ook gebruikt door de functies: In situaties waarin u actief en bewust rijgedrag laat zien, wordt Collision Warning minder actief. Nadat Auto Brake een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer Auto Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor het koppelingspedaal weet te bedienen. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 228) • • • • Automatisch groot licht (p. 92) Verkeersbordinformatie (p. 191) Driver Alert Control - DAC (p. 239) Rijbaanassistent (p. 242). N.B. Houd de voorruit in het gebied vóór de camerasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil. Plak of monteer niets op de voorruit vóór de camerasensor, aangezien één of meer camera's voor het systeem hierdoor slechter of niet meer werken. De camerasensor kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat de sensor minder goed ‘ziet’ bij hevige regen- of sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruik maken van de camera grote beper- Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd. 07 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 235 07 Bestuurdersondersteuning || kingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde of onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen voor de functies die van de camera gebruik maken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten en andere voertuigen en voetgangers te ontdekken. Het blikveld van de camerasensor is beperkt, zodat voetgangers, fietsers en voertuigen in bepaalde situaties niet kunnen worden geregistreerd of later worden ontdekt dan verwacht. Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera de eerste ca. 15 minuten na het starten van de motor niet om de camerafunctie te ontzien. Storingen opsporen en verhelpen 07 Als op het display de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek staat, betekent dit dat de camerasensor afgedekt is en geen voetgangers, fietsers, voertuigen of rijstrookmarkeringen vóór de auto kan ontdekken. Dit betekent tevens dat, naast Collision Warning met automatisch remmen, de volgende functies evenmin volledig werken: • • 236 Automatisch groot licht Driver Alert Control * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • • Rijbaanassistent Verkeersbordinformatie In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen. Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de camera van vuil, sneeuw en ijs. Bij dichte mist en hevige regen- of sneeuwval heeft de camera een minder goed zicht. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de camera soms niet. Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is schoongemaakt, maar de melding blijft. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de camera het zicht opnieuw heeft gemeten. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de camera gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de camerabehuizing te laten schoonmaken – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 228) 07 Bestuurdersondersteuning Collision Warning* - symbolen en meldingen SymboolA Melding Betekenis Collision warning system UIT Collision Warning is uitgeschakeld. Verschijnt bij het starten van de motor. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de OK-knop drukt. CWS-systeem niet beschikbaar Het is niet mogelijk Collision Warning te activeren. Verschijnt wanneer u de functie toch probeert te activeren. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de OK-knop drukt. Remassistent geactiveerd De Auto Brake was actief. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor (p. 235) werkt tijdelijk niet. De melding verdwijnt na bediening van de OK-knop. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Radar afgedekt Zie instructieboekje CWS-systeem Service vereist A Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Collision Warning met Auto Brake werkt tijdelijk niet. De radarsensor (p. 213) kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. 07 Collision Warning met Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 237 07 Bestuurdersondersteuning || Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 228) 07 238 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning Driver Alert System* Driver Alert System is bestemd om u te helpen als de auto op een ongecontroleerde manier wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden. Driver Alert System bestaat uit verschillende functies die tegelijk of apart in te schakelen zijn: • • Driver Alert Control - DAC (p. 240). Gerelateerde informatie • • Driver Alert Control (DAC)* (p. 239) Rijbaanassistent* (p. 242) Driver Alert Control (DAC)* DAC is bedoeld om de aandacht van de bestuurder te trekken, wanneer de auto op een ongecontroleerde manier bestuurd wordt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt). DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de grotere wegen. Rijbaanassistent (p. 244). Een ingeschakelde functie wordt pas daadwerkelijk geactiveerd bij snelheden hoger dan 65 km/h (40 mph). Bij lagere snelheden staat de functie stand-by. De functie wordt weer uitgeschakeld, zodra de snelheid onder de 60 km/h (37 mph) daalt. De functies maken gebruik van een camera die alleen rijstroken met belijning kan aftasten. WAARSCHUWING Driver Alert System werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Een camera tast de geschilderde rijstrookmarkeringen af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd wanneer de auto de wegrichting op een ongecontroleerde manier volgt. 07 Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. In dat geval wordt er dan ook niet gewaarschuwd. Het is daarom van groot belang dat u bij opkomende vermoeidheid de auto op }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 239 07 Bestuurdersondersteuning || een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd. N.B. De functie mag niet worden gebruikt om de rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust. Beperkingen Soms kan het systeem ten onrechte waarschuwen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: • • zijdelingse rukwinden spoorvorming in het wegdek. DAC is niet bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer. N.B. De camerasensor heeft zijn beperkingen, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 235). 07 240 Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 239) • Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen (p. 241) • Rijbaanassistent* (p. 242) Driver Alert Control (DAC)* - bediening (p. 240) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Driver Alert Control (DAC)* bediening WAARSCHUWING Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. Via het menusysteem op het display van de middenconsole zijn instellingen te verrichten. Aan/Uit Breng bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. Het Driver Alert is stand-by te zetten via het menusysteem MY CAR (p. 113): • • Vakje aangevinkt – systeem geactiveerd. Studies hebben aangetoond dat rijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed. Vakje uitgevinkt – systeem gedeactiveerd. Functie Driver Alert wordt geactiveerd bij een snelheid hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt. Als de auto slingert, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en de displaymelding (p. 241) Driver Alert Tijd voor pauze – tegelijkertijd gaat het bijbehorende symbool op het instrumentenpaneel branden. Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd later opnieuw gewaarschuwd. U kunt het waarschuwingssymbool ook deactiveren: • Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel. Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 239) Driver Alert Control (DAC)* (p. 239) 07 Bestuurdersondersteuning Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen meldingen op het instrumentenpaneel of op het beeldscherm van de middenconsole laten verschijnen. Het Driver Alert Control - DAC (p. 239) kan in uiteenlopende situaties symbolen en display- SymboolA Hier volgen enkele voorbeelden: Melding Betekenis Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymelding. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 235). Driver Alert-systeem Service vereist A Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. De symbolen zijn schematisch. Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 239) • Rijbaanassistent* (p. 242) 07 Driver Alert Control (DAC)* - bediening (p. 240) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 241 07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent* WAARSCHUWING De Rijbaanassistent is een van de functies van Driver Alert System – wordt ook wel LKA (Lane Keeping Aid) genoemd. LKA is alleen een hulpmiddel voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. De functie is bedoeld voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke en beperkt de kans op het in bepaalde situaties onbedoeld verlaten van de eigen rijbaan. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u zich aan de geldende wetgeving en verkeersregels houdt. Gerelateerde informatie • • • • • 07 Een camera tast de zijlijnen van de weg/ rijbaan af. Als de auto een zijlijn dreigt te overschrijden, wordt de Rijbaanassistent actief en stuurt de auto met een geringe stuurbeweging terug de rijbaan in. Als de auto op een zijlijn rijdt of deze passeert, waarschuwt de Rijbaanassistent u bovendien met stuurtrillingen. 242 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Rijbaanassistent - werking (p. 242) Rijbaanassistent - werking Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrichten voor de rijbaanassistent (Lane Keeping Aid). Aan & Uit De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinterval 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met goed zichtbare zijlijnen. Op smalle wegen, als de rijbaan minder dan 2,6 meter tussen de zijlijnen is, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld. Rijbaanassistent - bediening (p. 244) Rijbaanassistent - beperkingen (p. 244) Rijbaanassistent - symbolen en meldingen (p. 246) Driver Alert System* (p. 239) Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Bij een ingeschakelde functie brandt het lampje in de knop. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een Aan/Uit-knop op de middenconsole – in dat geval is het systeem te bedienen via het menusysteem MY CAR (p. 113) van de auto. Ga als volgt te werk: 07 Bestuurdersondersteuning • Ga naar Rijstrookassistent en kies daar Aan of Uit. In MY CAR kunt u onder meer het volgende kiezen: • Waarschuwing met stuurtrillingen: Alleen vibratie - Aan of Uit. • Actief sturen: Alleen stuurhulp - Aan of Uit • Zowel waarschuwing met stuurtrillingen als actief sturen: Volledige functie - Aan of Uit. zer hebt geactiveerd, wordt de auto bijgestuurd. Dynamisch nemen van bochten Waarschuwing met trillingen in het stuurwiel Actief sturen LKA grijpt niet in scherpe binnenbochten in. De rijbaanassistent probeert de auto binnen de zijlijnen van de rijbaan te houden. LKA stuurt actief bij en waarschuwt met stuurtrillingen28. Als de auto een zijlijn passeert, waarschuwt de rijbaanassistent u met stuurtrillingen29. Dit gebeurt ongeacht of de auto wel of niet actief wordt teruggestuurd door een opgelegd stuurmoment. In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent toe dat de zijlijnen worden overschreden zonder in te grijpen met actief bijsturen of een waarschuwing. Het bij goed zicht benutten van de aangrenzende rijbaan om bochten af te snijden is een voorbeeld. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent* (p. 242) 07 LKA grijpt in en stuurt weg. Als de auto de linker of rechter zijlijn van de rijbaan nadert zonder dat u de richtingaanwij28 29 De afbeelding toont 3 trillingen bij het passeren van de zijlijn. De stuurtrillingen variëren - hoe langer de auto de zijlijn overschrijdt, hoe langer de trillingen duren. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 243 07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent - bediening Rijbaanassistent - beperkingen De rijbaanassistent wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen op het instrumentenpaneel. Hier volgen enkele voorbeelden: De camerasensor van de Rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. Voor meer informatie, zie Collision Warning* beperkingen van de camerasensor (p. 235) en (p. 234). N.B. Het LKA staat uit zolang u de richtingaanwijzerhendel bedient. N.B. LKA grijpt in aan de rechterkant. In bepaalde omstandigheden heeft de Rijbaanassistent moeite om u goed te helpen – geadviseerd wordt om het systeem dan uit te schakelen. De Rijbaanassistent grijpt in en stuurt van de zijlijn af – wordt aangeduid met: Voorbeelden van dergelijke omstandigheden zijn: • • • • • • RODE lijn voor de desbetreffende kant. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent* (p. 242) wegwerkzaamheden winterse wegen slecht wegdek extreem sportieve rijstijl slecht weer in combinatie met een beperkt zicht. LKA ‘ziet’ en volgt de zijlijnen. 07 Wanneer de Rijbaanassistent actief is en de zijlijnen detecteert/‘ziet’, heeft het LKA-symbool WITTE lijnen. • GRIJZE zijlijn - de Rijbaanassistent ziet geen lijn aan deze kant van de auto. De handen op het stuurwiel De Rijbaanassistent werkt alleen, wanneer u uw handen aan het stuur houdt. LKA controleert dit voortdurend. Als dit niet het geval is, wordt u met een tekstmelding aangespoord om de auto actief te sturen. Als u de aansporing om actief te sturen niet opvolgt, wordt de Rijbaanassistent stand-by gezet. Het systeem is dan uitgeschakeld, totdat u weer begint te sturen. 244 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent* (p. 242) 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 245 07 Bestuurdersondersteuning Rijbaanassistent - symbolen en meldingen instrumentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding – volg in dat geval het gegeven advies op. In situaties waar de Rijbaanassistent niet wordt geactiveerd kan er een symbool op het Symbool Melding Betekenis Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Voorbeelden van meldingen: Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Reinig het voorruitoppervlak vóór de camerasensor. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 235) en (p. 234). Rijbaanassistentie Service vereist Het systeem is defect. Rijbaanassistentie onderbroken LKA is uitgeschakeld en staat stand-by. Wanneer het systeem weer actief is, kunt u dat aan de lijnen van het LKA-symbool zien. • Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent* (p. 242) 07 246 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. 07 Bestuurdersondersteuning Parkeerhulp* WAARSCHUWING Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Het parkeerhulpvolume is tijdens de weergave van geluidssignalen bij te stellen met de draaiknop VOL op de middenconsole of in het menusysteem MY CAR van de auto, zie MY CAR (p. 113). Parkeerhulp is verkrijgbaar in twee varianten: • • Parkeerhulp aan de achterzijde Parkeerhulp aan de voor- en achterzijde. N.B. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de parkeerruimte. • Hoewel de Park Assist handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele fouten. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de sensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Houd mensen, dieren e.d. in de buurt van de auto daarom in de gaten. Park Assist* - functie Bij het starten van de motor wordt Park Assist automatisch geactiveerd - het lampje in de Aan/Uit-knop brandt. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Gerelateerde informatie • Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) • • • • • • Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 248) Park Assist-camera (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Aan/Uit sensoren voor Park Assist en CTA30. Op het display van de middenconsole verschijnt een schematische weergave van de onderlinge posities van de auto en een eventueel obstakel. 07 30 Waarschuwing voor verkeer van de zijkanten, zie CTA (Cross Traffic Alert) (p. 263) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 247 07 Bestuurdersondersteuning || lings uit de luidsprekers aan linker- en rechterzijde. BELANGRIJK Voorwerpen zoals kettingen, smalle glanzende palen of lage obstakels kunnen ‘afgeschaduwd’ worden en worden in dat geval tijdelijk niet geregistreerd door de sensoren – het onderbroken geluidssignaal kan dan plotseling wegvallen in plaats van over te gaan in het verwachte ononderbroken geluidssignaal. De gemarkeerde sector(en) geeft/geven aan welke van de vier sensoren een obstakel heeft/hebben waargenomen. De gemarkeerde sector ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand tussen de auto en het waargenomen obstakel kleiner is. 07 248 Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon en is de sensorsector die het dichtst bij de auto ligt geheel gevuld. Als er zowel voor als achter de auto obstakels binnen deze afstand zijn waargenomen, komen de geluidssignalen beurte- * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. De sensoren kunnen geen hoge voorwerpen ontdekken, zoals uitstekende laadperrons. Displayweergave - toont linksvoor en rechtsachter een obstakel. Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen de geluidsinstallatie beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Parkeerhulp* - aan de achterzijde • Wees in dergelijke gevallen extra voorzichtig en bedien/verrijd de auto erg langzaam of breek de parkeermanoeuvre af – er bestaat groot gevaar voor materiële schade aan de auto of de omgeving, aangezien de sensoren dan tijdelijk niet optimaal werken. Gerelateerde informatie • • • • • • • Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 248) Park Assist-camera (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. Bij obstakels achter de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers achterin. Parkeerhulp aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto wordt de parkeerhulp automatisch uitgeschakeld – anders reageren de sensoren op de aanhanger. 07 Bestuurdersondersteuning N.B. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren erop reageren. Gerelateerde informatie • • • • • • • Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Bij het starten van de motor wordt Park Assist automatisch geactiveerd - het lampje in de Aan/Uit-knop brandt. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - functie (p. 247) geactiveerd bij snelheden lager dan 10 km/h (6 mph). BELANGRIJK Bij montage van verstralers: Denk eraan dat deze de sensoren niet mogen hinderen - de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien. Gerelateerde informatie • • • • • • • Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Park Assist-camera (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 248) Park Assist-camera (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. Bij obstakels voor de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers voorin. 07 Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelheden tot 10 km/h (6 mph). Het lampje in de knop brandt om aan te geven dat het systeem actief is. Het systeem wordt opnieuw * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 249 07 Bestuurdersondersteuning Park Assist* - storingsindicatie • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Park Assist* - sensoren schoonmaken Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Als op het instrumentenpaneel het informatiesymbool continu brandt en de tekstmelding Park Assistsysteem Service vereist verschijnt, dan is Park Assist defect. De Park Assist-sensoren werken alleen naar behoren wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kunnen de parkeersensoren valse waarschuwingssignalen geven door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. Gerelateerde informatie 07 • • • • • • 250 Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 250) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 248) Park Assist-camera (p. 251) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Positie van de voorste sensoren. 07 Bestuurdersondersteuning Park Assist-camera Functie en bediening De parkeercamera is een ondersteunend systeem en wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling. De cameraweergave verschijnt op het display van de middenconsole. N.B. Positie van de achterste sensoren. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de parkeerruimte. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. WAARSCHUWING • De parkeercamera is een hulpmiddel en kan nooit in de plaats komen van de verantwoordelijkheid van de bestuurder bij het achteruitrijden. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de camera zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Houd mensen en dieren in de buurt van de auto daarom in de gaten. Gerelateerde informatie • • • • • • • Parkeerhulp* (p. 247) Park Assist* - functie (p. 247) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 249) Park Assist* - storingsindicatie (p. 250) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 248) Park Assist-camera (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Camerapositie bij de openingshandgreep. De camera toont wat er achter de auto is en of er iets of iemand van de zijkanten opduikt. De camera beslaat een breed gebied achter de auto alsook een deel van de bumper en een eventuele trekhaak. Voorwerpen op het display lijken mogelijk over te hellen – dit is volkomen normaal. N.B. Voorwerpen op het beeldscherm kunnen dichter bij de auto zijn dan dat ze op het scherm lijken te zijn. 07 Als een andere schermweergave actief is, neemt de parkeercamera het scherm automatisch over om de camerabeelden te tonen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 251 07 Bestuurdersondersteuning || Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt met behulp van ononderbroken lijnen grafisch aangegeven waar de achterwielen van de auto uitkomen bij de actuele stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit inparkeren, achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen van aanhangers. De contouren van de auto worden bij benadering getoond met streepjeslijnen. De hulplijnen zijn te deactiveren - zie paragraaf Instellingen (p. 254). N.B. Houd voor optimale werking de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van belang in slechte lichtomstandigheden. Hulplijnen Als de auto tevens uitgerust is met parkeerhulpsensoren * (p. 247), illustreren gekleurde velden op grafische wijze de afstand tot geregistreerde obstakels, zie het kopje "Auto's met parkeerhulpsensoren achter" verderop. De camera wordt ca. 5 seconden na uitschakeling van de achteruitversnelling gedeactiveerd, of eerder als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h (6 mph) vooruit of 35 km/h (22 mph) achteruit. Lichtomstandigheden 07 252 De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een iets slechtere beeldkwaliteit op. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de lijnen op het scherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen lijnen op het scherm, wanneer er een aanhanger/ caravan is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • De Park Assist-camera wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger/caravan achter de auto hebt hangen die met originele trekhaakbedrading van Volvo aangesloten is. BELANGRIJK Voorbeeld van hoe hulplijnen voor u worden getoond. De lijnen op het scherm worden geprojecteerd als stonden ze op de grond achter de auto. De lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruitslag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien welke baan de auto zal nemen. Let op: het schermbeeld toont alleen het gebied achter de auto - let dus op de zijkanten en voorkant van de auto als u bij achteruitrijden aan het stuurwiel draait. 07 Bestuurdersondersteuning Grenslijnen Auto's met parkeerhulpsensoren achter* Gerelateerde informatie • • • • Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 254) Park Assist-camera - beperkingen (p. 255) Parkeerhulp* (p. 247) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) De verschillende lijnen van het systeem. Grenslijn vrije achteruitrijzone De afstand wordt aangegeven met gekleurde velden (4 stuks, voor elke sensor één). "Wielsporen" Als de auto tevens uitgerust is met parkeerhulp (p. 247) wordt voor iedere sensor die een obstakel waarneemt de afstand met gekleurde velden weergegeven. De onderbroken lijn (1) grenst een zone af die tot ca. 1,5 m achter de achterbumper strekt. Het vormt tegelijkertijd de grens voor de uitstekende delen van de auto, zoals buitenspiegels en hoeken – ook tijdens het maken van een bocht. De brede "wielsporen" (2) tussen de zijlijnen geven aan waar de wielen zich zullen bevinden en kunnen tot ca. 3,2 m achter de achterbumper reiken zolang er geen obstakel in de weg staat. De kleur van de velden verandert naarmate de afstand tot het obstakel afneemt – van lichtgeel via oranje in rood. Kleur Afstand (meter) Lichtgeel 0,7–1,5 Oranje 0,5–0,7 Oranje 0,3–0,5 Rood 0–0,3 07 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 253 07 Bestuurdersondersteuning Parkeerhulpcamera - instellingen Opties* Uitgeschakelde camera activeren Bij een auto met de optie Frontcamera zit de CAM-knop op het bedieningspaneel voor de klimaatregeling. Als de camera uitgeschakeld is bij het inschakelen van de achteruitversnelling, is de camera als volgt te activeren: U kunt de instellingen van de parkeercamera wijzigen, wanneer camerabeelden op het beeldscherm worden weergegeven: 1. Druk op OK/MENU wanneer camerabeelden worden weergegeven - op het beeldscherm wordt een menu geopend met verschillende alternatieven. 2. Scrol naar de gewenste optie met TUNE. 3. Markeer de optie van uw keuze door op OK/MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. Trekhaak De locatie van de knop kan variëren afhankelijk van de gekozen extra uitrusting. Hoofdbronmenu31. • 1. Druk een of tweemaal lang op EXIT om het hoofdbronmenu te openen. 07 2. Draai aan TUNE totdat de optie ‘Camera’ verschijnt en druk op OK/MENU. Om te wisselen tussen de beelden van de achter- en frontcamera: 3. In het daaropvolgende menu: - Draai aan TUNE totdat de gewenste camerabeelden verschijnen en druk op OK/MENU - het beeldscherm geeft de gekozen camerabeelden weer. • 31 254 Druk op CAM om de camera te activeren - het beeldscherm geeft de gekozen camerabeelden weer. Druk op CAM of draai aan TUNE. Instelling wijzigen De standaardinstelling is dat de camera wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling. Zie het Sensus Infotainment-supplement voor meer informatie over het menusysteem. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. De camera leent zich bij uitstek voor het aankoppelen van een aanhanger/caravan. Op het display kan een hulplijn verschijnen voor de geplande ‘baan’ van de trekhaak naar de aanhanger, net als voor de ‘wielsporen’. U kunt kiezen uit weergave van de ‘wielsporen’ of de baan van de trekhaak - beide opties kunnen niet tegelijkertijd worden weergegeven. 1. Druk op OK/MENU wanneer een cameraweergave getoond wordt. 2. Scrol naar de optie Richtlijn traject trekhaak met TUNE. 3. Markeer de optie van uw keuze door op OK/MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. 07 Bestuurdersondersteuning Zoomen Park Assist-camera - beperkingen Voor nauwkeurig manoeuvreren kunt u als volgt inzoomen op de camerabeelden: • Druk op CAM of draai aan TUNE - bij nogmaals indrukken/draaien springt u terug naar de normaalweergave. Eventuele andere opties liggen in een lus - druk/draai totdat de gewenste camerabeelden verschijnen. Gerelateerde informatie • • • • N.B. Park Assist-camera (p. 251) Park Assist-camera - beperkingen (p. 255) Parkeerhulp* (p. 247) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Fietsdragers of andere accessoires die achter op de auto zijn gemonteerd, kunnen het zicht van de camera belemmeren. Waar u op moet letten Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke, verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat obstakels pas worden geregistreerd wanneer u er bijna bovenop zit. • Houd de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. • Maak de cameralens regelmatig schoon met lauw water en autoshampoo – wees voorzichtig om geen krassen in de lens te maken. Actieve parkeerhulp (PAP)* De actieve parkeerhulp (PAP – Park Assist Pilot) helpt u bij het parkeren door eerst te controleren of het vak groot genoeg is en daarna het stuurwiel te draaien en de auto in het vak te parkeren. Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische beelden en teksten aan, wanneer u iets moet doen. Gerelateerde informatie • • • • Park Assist-camera (p. 251) Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 254) Parkeerhulp* (p. 247) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) De Aan/Uit-knop zit op de middenconsole. N.B. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de parkeerruimte. 07 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 255 07 Bestuurdersondersteuning || WAARSCHUWING PAP werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en het gebied rond de auto goed in de gaten houdt om naderende of passerende verkeersdeelnemers tijdig op te merken. Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische beelden en teksten aan, wanneer u iets moet doen. Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking (p. 256) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking (p. 257) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen (p. 258) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen (p. 260) • Park Assist-camera (p. 251) N.B. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • de instructies op het bestuurdersdisplay te volgen te schakelen (achteruit/vooruit) de snelheid te regelen en daarbij een veilige snelheid aan te houden te remmen en de auto tot stilstand te brengen. PAP is te activeren als na het starten van de motor aan de volgende criteria is voldaan: • 256 goed op de omgeving rond de auto te letten • 07 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling. • • • • 32 33 De snelheid moet lager zijn dan 50 km/h (30 mph). De PAP-functie meet de ruimte en stuurt aan u de taak om: Gerelateerde informatie • • ABS32 ESC33 Het of de mag niet ingrijpen, wanneer het PAP actief is – ze kunnen bijvoorbeeld worden geactiveerd op een steile of gladde ondergrond, zie de paragrafen over Rempedaal (p. 301) en Stabiliteitsregeling (p. 187) voor meer informatie. Er mag geen aanhanger aan de auto zijn gekoppeld. Principe voor PAP. Het PAP parkeert de auto aan de hand van de volgende stappen: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten – bij het meten mag de snelheid niet hoger zijn dan 30 km/h (20 mph). 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het vak geparkeerd door voor- en achteruit te rijden. Gerelateerde informatie • • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Park Assist-camera (p. 251) 07 Bestuurdersondersteuning Actieve parkeerhulp (PAP)* - werking U krijgt eenvoudige en heldere instructies voor het gebruik van PAP op het instrumentenpaneel – met grafische voorstellingen en teksten grafische voorstellingen en teksten (p. 260). N.B. Denk eraan dat het stuurwiel in bepaalde standen de aanwijzingen op het instrumentenpaneel kan verbergen als het tijdens de parkeermanoeuvre wordt verdraaid. 1 – Zoeken en meten N.B. N.B. De PAP-functie meet de ruimte en stuurt aan u de taak om: • goed op de omgeving rond de auto te letten • de instructies op het bestuurdersdisplay te volgen • • • te schakelen (achteruit/vooruit) de snelheid te regelen en daarbij een veilige snelheid aan te houden te remmen en de auto tot stilstand te brengen. PAP zoekt een mogelijke parkeerruimte aan de passagierszijde van de straat, geeft instructies en stuurt de auto in positie. Desgewenst kunt u de auto ook aan de bestuurderszijde van de straat parkeren: • Haal de richtingaanwijzerhendel naar de bestuurderszijde – de auto wordt vervolgens aan de bestuurderszijde van de straat geparkeerd. 2 – Achteruit inparkeren Het PAP zoekt een parkeervak en meet of dit vak groot genoeg is. Ga als volgt te werk: 1. Activeer PAP met een druk op deze knop en rijd niet sneller dan 30 km/h (20 mph). 2. Let op het instrumentenpaneel en stop de auto als dit met grafische voorstellingen en displayteksten van u verlangd wordt. 3. Stop de auto als hierom met grafische voorstellingen en meldingen wordt verzocht. Bij het achteruit inparkeren stuurt PAP de auto in het parkeervak. Ga als volgt te werk: 07 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 257 07 Bestuurdersondersteuning || 1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en schakel de achteruitversnelling in. 2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller dan ca. 7 km/h (4 mph). 3. Let op het instrumentenpaneel en stop de auto als dit met grafische voorstellingen en displayteksten van u verlangd wordt. N.B. • Houd uw handen weg van het stuurwiel als de PAP-functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. 3 – Fixeren Als de auto achteruit in het vak is ingeparkeerd, wordt de auto recht gezet en gefixeerd. 1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht totdat het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzichtig vooruit. 2. Stop de auto als hierom met grafische voorstellingen en een melding wordt verzocht. 3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd voorzichtig achteruit tot met grafische voorstellingen en meldingen wordt verzocht om te stoppen. Het systeem wordt na afloop van het inparkeren automatisch gedeactiveerd, waarna met grafische voorstellingen en meldingen wordt aangegeven dat het inparkeren voltooid is. U moet mogelijk later corrigeren - alleen u kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd staat. BELANGRIJK De waarschuwingsafstand is korter, wanneer de sensoren worden gebruikt door PAP dan wanneer Park Assist de sensoren gebruikt. 07 Gerelateerde informatie • • 258 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Park Assist-camera (p. 251) Actieve parkeerhulp (PAP)* beperkingen De PAP-regeling wordt beëindigd: 07 Bestuurdersondersteuning • • • als u te snel met de auto rijdt – sneller dan 7 km/h (4 mph) als u het stuurwiel aanraakt bij een ingreep van het ABS34 of ESC35 bijvoorbeeld als een wiel grip verliest op een gladde ondergrond. sche functie. Daarom moet u voorbereid zijn om het parkeren te onderbreken. Er zijn ook een paar details waar u bij het parkeren op moet letten, bijvoorbeeld: • Een melding informeert waarom de PAPregeling werd beëindigd. N.B. • Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan PAP geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan zijn dat de sensoren worden verstoord door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. Waar u op moet letten Let erop dat de Actieve parkeerhulp een hulpmiddel is - niet een onfeilbare volautomati34 35 36 • PAP gaat uit van de onderlinge positie van de geparkeerde voertuigen – als deze ongelukkig geparkeerd staan, kunnen de banden en velgen van uw auto beschadigd raken bij contact met de stoeprand. PAP is bedoeld voor inparkeren in rechte straatgedeelten – niet in straatgedeelten met sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg daarom dat de auto evenwijdig staat het parkeervak, wanneer het PAP de beschikbare ruimte meet. Parkeervakken in smalle straten kunnen niet altijd worden aangeboden, aangezien de benodigde ruimte voor het manoeuvreren onvoldoende is - het kan dan handig zijn om zo dicht mogelijk naar de kant van de straat te rijden waar het parkeervak zich bevindt. • Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. • Voorwerpen boven het detectiegebied van de sensoren worden niet meegenomen bij het berekenen van de parkeermanoeuvre, waardoor PAP mogelijk te vroeg het parkeervak indraait. Vermijd daarom parkeervakken met dergelijke hoge voorwerpen. • U moet bepalen of het vak dat PAP voorstelt geschikt is om in te parkeren. • Gebruik goedgekeurde banden36 met de juiste bandenspanning - dit is van invloed op de parkeermogelijkheden van PAP. • Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden dat het parkeervak niet op een juiste manier wordt gemeten. • Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of een reservewiel hebt gemonteerd. • Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto uitsteekt. BELANGRIJK Als bij montage van een andere goedgekeurde velgmaat de bandenomtrek zich wijzigt, moet u de parameters van het PAP-systeem mogelijk bijwerken. Informeer bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteits- en tractieregeling. Met "goedgekeurde banden" wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd. 07 }} 259 07 Bestuurdersondersteuning || Onderhoud Actieve parkeerhulp (PAP)* symbolen en meldingen Het instrumentenpaneel kan verschillende symbool- en tekstcombinaties met uiteenlopende betekenis tonen – soms met een advies voor een geschikte oplossing. Als een melding aangeeft dat de actieve parkeerhulp buiten werking is, wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie De PAP-sensoren zijn in de bumpers aangebracht37 - 6 voor en 4 achter. Om te zorgen dat het PAP naar behoren werkt, moeten de bijbehorende sensoren regelmatig worden schoongemaakt (p. 250) met water en een autoshampoo - de parkeerhulp (p. 247) gebruikt dezelfde sensoren. • • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Park Assist-camera (p. 251) Gerelateerde informatie • • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 255) Park Assist-camera (p. 251) 07 37 260 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. BLIS BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om de bestuurder ondersteuning te bieden bij rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. Het BLIS-systeem is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: • • voertuigen in de dode hoek snel inhalende voertuigen in de linker en rechter rijbaan naast uw auto. WAARSCHUWING BLIS is slechts een aanvullend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties. BLIS vormt geen vervanging voor een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. Ook met BLIS moet u altijd oplettend en verantwoord blijven rijden - u bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op een veilige manier van rijstrook wisselt. 07 Bestuurdersondersteuning BLIS - bediening Overzicht BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om u ondersteuning te bieden bij ritten in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. BLIS activeren/deactiveren BLIS wordt geactiveerd bij het starten van de motor wat bevestigd wordt door de controlelampjes op de portierpanelen die één keer oplichten. Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde. Positie BLIS-lampje38. Controlelampje BLIS-symbool N.B. Het lampje gaat branden aan de kant van de auto waar het systeem het voertuig heeft ontdekt. Als de auto aan beide kanten tegelijkertijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes branden. • Voor een optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren schoon worden gehouden. Gerelateerde informatie • • • BLIS - bediening (p. 261) BLIS en CTA - symbolen en meldingen (p. 265) CTA* (p. 263) Onderhoud De sensoren voor het BLIS-systeem zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper. 38 39 Knop voor activering/deactivering. BLIS is te activeren/deactiveren met een druk op de BLIS-knop op de middenconsole. 07 Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de middenconsole - in dat geval is de functie te bedienen via het menusysteem MY CAR39: N.B. De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Zie voor informatie over het menusysteem MY CAR (p. 113). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 261 07 Bestuurdersondersteuning || • Selecteer Aan of Uit met Instellingen Auto-instellingen BLIS. Het systeem reageert in de volgende gevallen: Bij deactivering/activering van BLIS dooft/ brandt het lampje in de knop en het instrumentenpaneel bevestigt de wijziging met een displaymelding - bij activering lichten de controlelampjes op de portierpanelen eenmaal op. • de eigen auto wordt ingehaald door andere voertuigen • de eigen auto snel wordt ingehaald door andere voertuigen. Om de melding uit te schakelen: • Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel. of • Wacht zo'n 5 seconden - de melding verdwijnt. Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt, brandt het BLIS-lampje op het portierpaneel constant. Als u in deze stand de richtingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de waarschuwing wordt gegeven, schakelt het BLIS-lampje over van constant branden op knipperen met een feller licht. WAARSCHUWING Wanneer BLIS werkt BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt. Beperkingen 07 Principe voor BLIS: 1. Zone in dode hoek. 2. Zone voor snel naderende achterliggers. Het BLIS werkt bij snelheden hoger dan 10 km/h (6 mph). 262 • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. BLIS kan dergelijke beperkende omstandigheden niet detecteren. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. • BLIS wordt gedeactiveerd, als u een aanhanger op het elektrische systeem van de auto aansluit. BELANGRIJK Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Gerelateerde informatie • • BLIS (p. 260) BLIS en CTA - symbolen en meldingen (p. 265) 07 Bestuurdersondersteuning CTA* • Het BLIS-systeem CTA (Cross Traffic Alert) is een hulpmiddel om u voor kruisend verkeer te waarschuwen, als u achteruitrijdt met de auto. CTA is een aanvulling op BLIS (p. 260). Na uitschakeling van het CTA-systeem is het BLIS-systeem echter nog steeds geactiveerd. CTA activeren/deactiveren CTA wordt geactiveerd bij het starten van de motor wat bevestigd wordt door de controlelampjes op de portierpanelen die één keer oplichten. Ga naar Cross Traffic Alert onder BLIS en verwijder het vinkje - het CTA-systeem is daarmee uitgeschakeld. CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties. CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen te ontdekken - in gunstige gevallen kunnen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers worden ontdekt. CTA vormt geen vervanging voor een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en wordt automatisch geactiveerd als de achteruitversnelling wordt geactiveerd. Ook met CTA moet u altijd oplettend en verantwoord blijven rijden - u bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op een veilige manier achteruitrijdt. • Een geluidssignaal waarschuwt als CTA ontdekt dat iets vanaf de zijkant nadert het geluid komt uit de linker of rechter luidsprekers, afhankelijk van uit welke richting het object nadert. • CTA waarschuwt ook doordat de BLISlampjes gaan branden. • Er wordt ook een waarschuwing gegeven met een brandend pictogram in de grafische PAS-voorstelling (p. 247) op het beeldscherm. WAARSCHUWING Wanneer CTA werkt Aan/Uit voor de sensoren voor Parkeerhulp en CTA. Beperkingen Bij auto’s met Parkeerhulp (p. 247) kunt u het CTA-systeem apart uitschakelen/activeren met de Aan/Uit-knop van de parkeerhulp. Bij een auto zonder knop voor Parkeerhulp is het CTA-systeem te bedienen in het menusysteem MY CAR (p. 113) en wel als volgt: CTA vormt een aanvulling op het BLIS-systeem door bij achteruitrijden het kruisende verkeer vanaf de zijkant te kunnen zien, bijvoorbeeld als de auto achteruit een parkeervak verlaat. Het CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar heeft zijn beperkingen – zo kunnen de CTA-sensoren niet ‘door’ andere geparkeerde voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kijken. Principe voor CTA. 07 Hier volgen enkele voorbeelden van situaties waar het ‘blikveld’ van het CTA aanvankelijk }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 263 07 Bestuurdersondersteuning || beperkt is, zodat naderende voertuigen pas op het laatste moment geregistreerd worden: BELANGRIJK Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Onderhoud De sensoren voor de BLIS- en CTA-systemen zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper. De auto staat ver naar achteren in een parkeervak. Dode hoek CTA. Detectiegebied/‘blikveld’ CTA. In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto mogelijk helemaal binnen de dode hoek van het CTA. Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de hoek ten opzichte van de auto/het obstakel die/dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in grootte afneemt. Voorbeelden van andere beperkingen: • 07 264 • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. CTA kan dergelijke beperkende omstandigheden niet detecteren. CTA wordt gedeactiveerd als u een aanhanger op het elektrische systeem van de auto aansluit. Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde. • Voor een optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren schoon worden gehouden. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. 07 Bestuurdersondersteuning Gerelateerde informatie • • BLIS (p. 260) BLIS en CTA - symbolen en meldingen (p. 265) BLIS en CTA - symbolen en meldingen In situaties waarbij het BLIS (Blind Spot Information System) (p. 260) en CTA (p. 263) uitblijven of worden onderbroken, kan er een symbool op het instrumentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding. Neem een eventueel advies in acht. Gerelateerde informatie • • BLIS (p. 260) CTA* (p. 263) Voorbeelden van meldingen: Melding Betekenis CTA UIT CTA is handmatig uitgeschakeld - BLIS is actief. BLIS en CTA UIT Aanhanger aangekoppeld BLIS en CTA zijn tijdelijk buiten werking, omdat een aanhanger op het elektrische systeem van de auto is aangesloten. BLIS en CTA Service vereist BLIS en CTA zijn buiten werking. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 07 Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 265 07 Bestuurdersondersteuning Stuurkrachtinstelling* De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbekrachtiging voor een maximum aan weggevoel en stuurgevoeligheid in het menusysteem MY CAR (p. 113): • Ga daar naar Niv. stuurbekrachtiging en kies Laag, Midden of Hoog. Dit menu is niet te openen wanneer de auto rijdt. N.B. In bepaalde situaties kan de stuurbekrachtiging te warm worden en moet deze dan tijdelijk worden gekoeld - gedurende die periode werkt de stuurbekrachtiging met een gereduceerd vermogen en het draaien aan het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan. 07 Op het moment dat de stuurhulp tijdelijk gereduceerd is, verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • 266 MY CAR (p. 113) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 07 Bestuurdersondersteuning Typegoedkeuring - radarsysteem De typegoedkeuringen voor de radareenheden van de auto staan in de volgende tabel. Markt ACCA BLISB Symbool Typegoedkeuring Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar interferência a sistemas operando em caráter primário. ✓ Modelo: L2C0038TR 1071-10-3451 Brazilië EAN: 07897843800248 Modelo: L2C0055TR ✓ 1500-15-8065 EAN: 07897843840978 Europa ✓ ✓ Hereby, Delphi Electronics & Safety declares that L2C0038TR / L2C0055TR are in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 1999/5/EC. The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E. Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA TRA ✓ REGISTERED No: 0018923/09 07 DEALER No: DA37380/15 Verenigde Arabische Emiraten TRA ✓ REGISTERED No: ER37357/15 DEALER No: DA37380/15 }} 267 07 Bestuurdersondersteuning || Markt Indonesië ACCA BLISB ✓ Symbool Typegoedkeuring 14785/POSTEL/2010 1982 ✓ 38806/SDPPI/2015 4927 Type Approval No.: TRC/LPD/2009/87 ✓ Equipment type: Low Power Device (LPD) Jordanië ✓ Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3 Equipment Type: Low Power Device (LPD) AGREE PAR L'ANRT MAROC ✓ Numero d'agrement : MR 4838 ANRT 2009 Date d'agrement : 22/05/2009 Marokko AGREE PAR L’ANRT MAROC ✓ NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014 DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014 Singapore ✓ ✓ TA-2009/163 ✓ 07 APPROVED Zuid-Afrika ✓ 268 Complies with IDA Standards DA105753 TA-2014/2390 APPROVED 07 Bestuurdersondersteuning Markt ACCA BLISB ✓ Taiwan A B Symbool Typegoedkeuring CCAB09LP4590T3 ✓ CCAB15LP0680T0 ACC = Adaptive Cruise Control BLIS = Blind Spot Information Gerelateerde informatie • Radarsensor (p. 213) 07 269 STARTEN EN RIJDEN 08 Starten en rijden Alcoholslot* Alcoholslot* - functies Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt. Gerelateerde informatie • • • Alcoholslot* (p. 271) Alcoholslot* - opbergen (p. 272) Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 272) • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 274) • Alcoholslot* - displaymeldingen (p. 275) WAARSCHUWING Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet ontslaat van uw verantwoordelijkheden als bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter te blijven en de auto op een veilige manier te besturen. Gerelateerde informatie • • • Alcoholslot* - functies (p. 271) Mondstuk voor blaastest. Knop voor het wisselen van bestuurder. Zendertoets. Alcoholslot* - opbergen (p. 272) Voedingslampje. Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 272) Lampje voor resultaat blaastest. • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 274) • Alcoholslot* - displaymeldingen (p. 275) Lampje dat aangeeft dat het systeem gereed is voor een blaastest. N.B. Bewaar het alcoholslot in zijn houder. Het alcoholslot wordt automatisch geactiveerd bij het ontgrendelen van de auto. 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 271 08 Starten en rijden Alcoholslot* - opbergen Bewaar de blaasunit in zijn houder. • Alcoholslot* - displaymeldingen (p. 275) Alcoholslot* - vóór het starten van de motor De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. Opbergvak van de blaasunit. • • Neem de blaasunit los door de tegen de bovenrand van de houder en de blaasunit te duwen. De houder is flexibel zodat de blaasunit dan loskomt. Bewaar de blaasunit in de houder, wanneer u de blaasunit niet gebruikt - dat biedt de beste bescherming. Plaats de blaasunit terug door deze in de houder te duwen. Gerelateerde informatie 08 • • • • 272 Alcoholslot* (p. 271) Alcoholslot* - functies (p. 271) Mondstuk voor blaastest. Knop voor het wisselen van bestuurder. Zendertoets. Voedingslampje. Lampje voor resultaat blaastest. Lampje dat aangeeft dat het systeem gereed is voor een blaastest. Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 272) 1. Wanneer het controlelampje (6) groen oplicht, is de blaasunit klaar voor gebruik. Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 274) 2. Neem de blaasunit uit de houder. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 08 Starten en rijden 3. Klap het mondstuk (1) omhoog, haal diep adem en blaas gelijkmatig totdat er ca. 5 seconden later een "klikgeluid" klinkt. Het resultaat is een van de alternatieven in de volgende tabel Resultaat van de blaastest. Resultaat van de blaastest 4. Als er geen melding verschijnt, kan er wat mis zijn gegaan tijdens de gegevensoverdracht naar de auto – druk in dat geval op de toets (3) om de testgegevens handmatig naar de auto te zenden. 5. Klap het mondstuk omlaag en plaats de blaasunit terug in de houder. 6. Start vervolgens binnen 5 minuten na een goedgekeurde blaastest de motor – anders is een nieuwe blaastest vereist. Controlelampje (5) + displaymelding Betekenis Groen lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Start de motor – geen alcohol gemeten. Oranje lampje + Alcoguard Test goedgekeurd Motor is te starten – gemeten promillage boven 0,1 promille maar onder de geldende grenswaardeA. Rood lampje + Test afgekeurd Wacht 1 minuut en probeer opnieuw Motor kan niet worden gestart – gemeten promillage boven de geldende grenswaardeA. A • Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 274) • Alcoholslot* - displaymeldingen (p. 275) De grenswaarde verschilt van land tot land (ga na wat er in uw land geldt). Zie ook Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 274). N.B. Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan de motor opnieuw gestart worden zonder dat er een nieuwe blaastest nodig is. Gerelateerde informatie • • • 08 Alcoholslot* (p. 271) Alcoholslot* - functies (p. 271) Alcoholslot* - opbergen (p. 272) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 273 08 Starten en rijden Alcoholslot* - waar u op moet letten Voor een goede werking en een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat: • Ca. 5 minuten voor de blaastest niet eten of drinken. • De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol in de sproeiervloeistof kan een verkeerd meetresultaat opleveren. Van bestuurder wisselen Om bij het wisselen van bestuurder een nieuwe blaastest te kunnen doen moet u de knop voor het wisselen van bestuurder (2) en de zendertoets (3) gelijktijdig zo'n 3 seconden lang ingedrukt houden. De startblokkering van de auto wordt dan opnieuw geactiveerd, zodat er eerst een goedgekeurde blaastest nodig is voordat de motor kan worden gestart. Kalibreren en onderhoud plegen Het alcoholslot moet om de 12 maanden in een werkplaats1 gecontroleerd en gekalibreerd worden. 08 Wanneer er nog 30 dagen resteren tot aan een geplande kalibratiebeurt, verschijnt Alcoguard Kalibratie vereist Zie instructieboek op het instrumentenpaneel. Als er niet binnen 30 dagen gekalibreerd wordt, dan kan de motor niet langer op de normale wijze gestart worden - de motor is 1 274 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. dan alleen te starten via de bypass-functie, zie het volgende kopje "Noodsituatie". De melding is te verwijderen met een druk op de zendtoets (3). De melding verdwijnt anders spontaan na ca. 2 minuten maar verschijnt iedere keer dat de motor gestart wordt opnieuw – alleen bij herkalibratie in een werkplaats1 verdwijnt de melding permanent. Koud en warm weer Hoe kouder het buiten is, hoe langer het duurt voordat de blaasunit gereed is voor gebruik: Temperatuur (°C) Maximale opwarmtijd (seconden) +10 tot +85 10 -5 tot +10 60 -40 tot -5 180 Noodsituatie In noodsituaties of wanneer het alcoholslot defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in de auto te kunnen rijden. N.B. Alle activeringen via een doorverbinding (bypass) worden geregistreerd en opgeslagen in een geheugen, zie Vastlegging van gegevens (p. 21). Na activering van de bypass-functie blijft Alcoguard Bypass actief op het instrumentenpaneel staan, totdat het systeem gereset wordt in een werkplaats1. Het is mogelijk de bypass-functie te testen zonder dat er een foutmelding wordt aangemaakt – loop in dat geval alle stappen door maar start de motor niet. De foutmelding wordt gewist bij het vergrendelen van de auto. Bij installatie van het alcoholslot geeft u aan of omzeilen mogelijk moet zijn via de bypassof de noodfunctie. Deze instelling is achteraf nog te wijzigen in een werkplaats1. Bypass-functie activeren • Houd de knop OK op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt. Op het instrumentenpaneel verschijnt eerst Bypass actief Wacht 1 minuut en daarna Alcoguard Bypass actief. Vervolgens kunt u de motor starten. 08 Starten en rijden Deze functie is meerdere malen te activeren. De foutmelding die verschijnt tijdens het rijden is echter alleen te wissen in een werkplaats1. Noodfunctie activeren • Houd de knop OK op de linker stuurhendel en de knop voor de alarmlichten ca. 5 seconden lang ingedrukt. Op het instrumentenpaneel verschijnt eerst Alcoguard Bypass actief waarna u de motor kunt starten. Deze functie is eenmaal te gebruiken en moet daarna gereset worden in een werkplaats1. Gerelateerde informatie • • • • • 1 Alcoholslot* (p. 271) Alcoholslot* - functies (p. 271) Alcoholslot* - opbergen (p. 272) Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 272) Alcoholslot* - displaymeldingen Behalve de eerder beschreven meldingen die verband houden met de werking van het alcoholslot vóór het starten van de motor (p. 272) kan op het bestuurdersdisplay ook het volgende verschijnen: Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Herstarten mogelijk Motor stond minder dan 30 minuten af – motor is te starten zonder nieuwe blaastest. Alcoguard Service vereist Bezoek een werkplaatsA. Alcoguard Geen signaal ontvangen Overdracht mislukt – verstuur het resultaat handmatig via toets (3) of doe een nieuwe blaastest. Alcoguard Probeer opnieuw De test is mislukt – doe een nieuwe blaastest. Alcoguard Blaas langer U blies te kort – blaas langer. Alcoguard Blaas zachter U blies te hard – blaas minder hard. Alcoholslot* - displaymeldingen (p. 275) Displaymelding Betekenis/Maatregel Alcoguard Blaas harder U blies niet hard genoeg – blaas harder. Alcoguard wacht Verwarmt voor Opwarming niet gereed – wacht de melding Alcoguard Blaas 5 seconden af. A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • • • Alcoholslot* (p. 271) Alcoholslot* - functies (p. 271) Alcoholslot* - opbergen (p. 272) Alcoholslot* - vóór het starten van de motor (p. 272) Alcoholslot* - waar u op moet letten (p. 274) 08 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 275 08 Starten en rijden Motor starten De motor wordt gestart c.q. uitgeschakeld met behulp van de transpondersleutel en de START/STOP ENGINE-knop. BELANGRIJK De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 167) 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. Let erop dat u bij een auto met alcoholslot* eerst een goedgekeurde blaastest moet afgeven, voordat de motor kan worden gestart. Voor meer informatie over Alcoholslot, zie Alcoholslot* (p. 271). Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ ingeduwd en knop START/STOP ENGINE. 2. Houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt2. (Bij auto's met automatische versnellingsbak – bedien het rempedaal.) 3. Druk op de knop START/STOP ENGINE en laat deze vervolgens los. De startmotor draait, totdat de motor aanslaat of totdat de beveiliging tegen oververhitting in werking treedt. BELANGRIJK Als de motor na 3 pogingen niet gestart is, wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe poging doet. Het startvermogen neemt toe als de startaccu zich kan herstellen. 08 2 276 Als de auto rolt is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Haal altijd de transpondersleutel uit het contactslot als u uit de auto stapt en zorg ervoor dat de sleutelstand 0 is, in het bijzonder als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Voor informatie over hoe u dit doet, zie Sleutelstanden (p. 80). N.B. Voor bepaalde motortypen kan het stationaire toerental bij een koude start duidelijk hoger dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de normale bedrijfstemperatuur te krijgen waardoor de uitlaatgasemissies afnemen en het milieu wordt ontzien. Passieve start (Keyless Drive)* Loop de punten 2–3 door voor het passief (p. 169) starten van benzine- en dieselmotoren. N.B. Om de motor te kunnen starten moet een van de transpondersleutels met passieve start en vergrendeling in de passagiers- of bagageruimte aanwezig zijn. 08 Starten en rijden WAARSCHUWING Haal nooit de transpondersleutel uit de auto tijdens rijden of slepen. Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 80) Motor afzetten Stuurslotfout U zet de motor af met de knop START/STOP ENGINE. Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij gebruik van de auto door onbevoegden. Er is mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar wanneer het stuurslot wordt opgeheven of ingeschakeld. Om de motor af te zetten: • Druk op de knop START/STOP ENGINE - de motor slaat af. • Als de auto een automatische versnellingsbak heeft en de keuzehendel niet in stand P staat of als de auto rijdt – druk tweemaal op de knop of houd de knop START/STOP ENGINE ingedrukt totdat de motor afslaat. Functie • Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u na het afzetten van de motor het bestuurdersportier opent. • Het stuurslot wordt ontgrendeld als de transpondersleutel in het contactslot zit3 en de START/STOP ENGINE-knop wordt ingedrukt. Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 80) Gerelateerde informatie • • • Motor starten (p. 276) Sleutelstanden (p. 80) Stuurwiel (p. 87) 08 3 Bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling is de aanwezigheid van een transpondersleutel in de passagiersruimte voldoende. 277 08 Starten en rijden Starten met hulpaccu Als de startaccu (p. 370) uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 5. Haal de clips op de voorste dekplaat van de uitgeputte accu los en verwijder de dekplaat. Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om kortsluiting en andere schade te voorkomen: 08 278 6. Bevestig de andere klem van de rode startkabel aan de pluspool (2) van de auto. 7. Bevestig de ene klem van de zwarte startkabel aan de minpool (3) van de hulpaccu. 1. Zet het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand 0, zie Sleutelstanden (p. 80). 8. Bevestig de andere klem aan een massapunt, zoals een van de hijsogen (4) op de motor. 2. Controleer of de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 9. Controleer of de aansluitklemmen van de startkabels goed vastzitten om te voorkomen dat er tijdens de startpoging vonken ontstaan. 3. Als de hulpaccu in een andere auto is gemonteerd, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto’s elkaar niet raken. 10. Start de motor van de ‘hulpauto’ en laat deze enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, ca. 1500 omw/min. 11. Start de motor in de auto met de uitgeputte accu. BELANGRIJK Raak de aansluitingen bij een startpoging niet aan - er kan dan vonkvorming ontstaan. 12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volgorde - eerst de zwarte kabel en daarna de rode. > Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool van de accu of met de aangesloten klem van de rode startkabel. WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. 08 Starten en rijden Gerelateerde informatie • Motor starten (p. 276) Versnellingsbakken Handgeschakelde versnellingsbak Er zijn twee hoofdgroepen versnellingsbakken: handgeschakelde en automatische versnellingsbakken. De versnellingsbak heeft tot taak de overbrengingsverhouding af te stemmen op de gewenste snelheid en vermogensbehoefte. • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 279) • Automatische versnellingsbak - Geartronic (p. 281) en Powershift (p. 285) BELANGRIJK Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij gevaar voor oververhitting gaat er een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een displaymelding – volg in dat geval het gegeven advies. Schakelpatroon. De zesversnellingsbak bestaat in twee verschillende uitvoeringen – het verschil zit hem in de positie voor de achteruit. Zie het desbetreffende schakelpatroon dat in de pookknop geslagen is. • Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. • Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af. WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. 08 }} 279 08 Starten en rijden || Blokkering achteruitversnelling Schakelindicator* De blokkering van de achteruitversnelling beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden op normale snelheid onbedoeld de achteruitversnelling inschakelt. De schakelindicator geeft aan wanneer u moet opschakelen of terugschakelen om het brandstofverbruik minimaal te houden. • • Volg het schakelpatroon dat in de versnellingspook is geslagen en begin in de neutraalstand N. Druk daarna de versnellingspook naar stand R duwt. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat. Gerelateerde informatie • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 405) • Versnellingsbakken (p. 279) Belangrijk voor een milieubewuste rijstijl is het kiezen van de juiste versnelling en tijdig schakelen. Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een indicator - GSI (Gear Shift Indicator) - die aangeeft, wanneer u moet opschakelen of terugschakelen om het brandstofverbruik minimaal te houden. Met het oog op eigenschappen als de prestaties en een trillingsvrije motorloop is het soms beter op iets hogere toeren te schakelen. Handgeschakelde versnellingsbak Schakelindicator voor handgeschakelde versnellingsbak. Er brandt slechts één lamp tegelijk – bij normaal rijden brandt alleen de middelste lamp. Als op- of terugschakelen wordt geadviseerd, brandt het bovenste bij ‘+’ of het onderste bij ‘-’ (op de afbeelding met rood gemarkeerd). 08 280 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Automatische versnellingsbak Instrumentenpaneel ‘Digital’ met schakelindicator. Het omcirkelde cijfer geeft de actuele versnelling aan. In het midden van het instrumentenpaneel ‘Analog’ worden de schakelstanden en richtingaanwijzerpijlen getoond. Gerelateerde informatie • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 279) • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) 08 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Geartronic* Een automatische versnellingsbak met Geartronic heeft in tegenstelling tot een automatische versnellingsbak met Powershift (p. 285) een hydraulische koppelomvormer die de kracht van de motor overbrengt op de versnellingsbak. De bak heeft twee verschillende schakelstanden: automatisch en handmatig. Schakelstanden De automatische schakelstanden worden rechts op het instrumentenpaneel getoond. (Er brandt maar één lampje tegelijk - dat van de actuele keuzehendelstand.) Symbool ‘S’ voor Sport-stand is ORANJE, voor zover geactiveerd. P – Parkeerstand Selecteer stand P, wanneer u de motor start of de auto parkeert. D: automatisch schakelen. +/–: handmatig schakelen. S: Sport-stand*.4 Het instrumentenpaneel geeft de stand van de keuzehendel aan met behulp van de volgende tekens: P, R, N, D, S*, 1, 2, 3 enz. R – Achteruitrijstand De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. N – Vrijstand Om de keuzehendel uit stand P te halen moet u in sleutelstand (p. 81) II het rempedaal bedienen. In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Activeer voor de zekerheid ook de parkeerrem, wanneer de auto geparkeerd staat, zie Parkeerrem (p. 303). Om de keuzehendel vanuit stand N in een andere schakelstand te zetten, moet u in sleutelstand (p. 81) II het rempedaal bedienen. N.B. De keuzehendel moet in de P-stand staan om de auto te kunnen vergrendelen en op alarm te zetten. BELANGRIJK De auto moet stilstaan als stand P wordt gekozen. 4 WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - de P-stand van de automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. D – Rijstand Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand D in stand R zet. Geartronic - Handmatig schakelen (+/–) Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Het schakelpatroon van de hendel hangt van het gekozen motortype af. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 281 08 Starten en rijden || Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. U activeert de handmatige schakelstand door de hendel zijwaarts vanuit de stand D naar de eindstand bij ‘+/-’ te bewegen. Het symbool ‘+/-’ op het instrumentenpaneel verkleurt van WIT naar ORANJE en de cijfers 1, 2, 3 enz. worden in een kader getoond en komen overeen met de zojuist ingeschakelde versnelling. • Duw de hendel naar voren naar de + (plus) om een hogere versnelling in te schakelen en laat deze weer los – de hendel veert terug naar de neutrale stand tussen + en ‘–’. of • Trek de hendel naar achteren naar de ‘–’ (min) om een lagere versnelling in te schakelen en laat deze weer los. Handmatig schakelen ‘+/-’ kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen schakelt Geartronic automatisch terug, als u langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. Om de automatische rijstand te hervatten: • 08 282 Zet de hendel helemaal naar links in stand D. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. N.B. Als de versnellingsbak een sportstand kent, is handmatig schakelen pas te activeren wanneer u de hendel vooruit of achter in de stand "+/-" hebt gezet. Op het instrumentenpaneel verandert de S dan in een van de tekens 1, 2, 3 enz. om aan te geven welke versnelling er ingeschakeld is. Paddles* In plaats van handmatig schakelen met de keuzehendel kunt u ook gebruik maken van de speciale stuurbediening, de zogeheten paddles. Beide ‘paddles’ van het stuurwiel. Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen moet u ze wel eerst activeren. U doet dat door een van de paddles in de richting van het stuurwiel te halen – het teken ‘D’ op het instrumentenpaneel verandert dan in een cijfer dat de ingeschakelde versnelling aangeeft. ‘+’: Eerstvolgende hogere versnelling inschakelen. Bij iedere bediening van de paddles wordt er geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het toelaatbare bereik komt. Om vervolgens te schakelen: • Haal een van de paddles naar achteren – in de richting van het stuurwiel – en laat deze weer los. ‘–’: Eerstvolgende lagere versnelling inschakelen. Na iedere schakeling geeft het instrumentenpaneel het cijfer van de ingeschakelde versnelling weer. 08 Starten en rijden N.B. Automatische deactivering Als u de stuurpaddles niet gebruikt, worden ze na korte tijd automatisch gedeactiveerd. Het instrumentenpaneel geeft dit aan doordat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling weer verandert in ‘D’. Geartronic - Sportstand (S) De sportstand levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando’s die u met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van de sportstand wordt tevens de voorkeur gegeven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld. Dit geldt echter niet bij gebruik van de motorrem. De paddles blijven in dat geval actief zolang er op de motor wordt afgeremd. Om de Sport-stand te activeren: Handmatige deactivering • De stuurpaddles zijn ook handmatig te deactiveren: • Haal beide paddles in de richting van het stuur en houd ze in deze stand vast, totdat op het instrumentenpaneel het cijfer voor de ingeschakelde versnelling verandert in ‘D’. U kunt de paddles ook gebruiken, wanneer de keuzehendel in de Sport-stand* staat – de paddles blijven dan continu actief. Duw de hendel vanuit stand D zijwaarts tot aan de aanslag in stand ‘+S–’. Op het instrumentenpaneel verandert het teken D in S. De sportstand kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Geartronic - Winterstand Om bij gladheid gemakkelijker weg te kunnen komen is het soms beter handmatig de 3e versnelling in te schakelen. 1. Bedien het rempedaal en haal de keuzehendel vanuit stand D helemaal naar stand ‘+/–’. Het symbool D op het instrumentenpaneel verandert in het cijfer 15. 2. Schakel op naar de 3e versnelling door de hendel twee keer naar voren naar de ‘+’ (plus) te duwen. Op het instrumentenpaneel verandert de 1 in een 3. 5 3. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. Bij activering van de ‘winterstand’ van de versnellingsbak rijdt de auto met een lager motortoerental en minder kracht op de aandrijfwielen weg. Kickdown Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. Beveiligingsfunctie Om overtoeren van de motor te voorkomen, is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering waardoor de zogeheten kickdown niet mogelijk is. Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor kan worden beschadigd. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke kickdown uit te voeren, Bij een auto met Sport-stand* verschijnt eerst ‘S’. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 283 08 Starten en rijden || gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental een of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. Slepen Als de auto moet worden weggesleept - zie de belangrijke informatie in hoofdstuk Slepen (p. 322). Gerelateerde informatie • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 405) • • Versnellingsbakken (p. 279) Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 285) 08 284 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 08 Starten en rijden Automatische versnellingsbak Powershift* De automatische Powershift-versnellingsbak brengt de aandrijfkracht van de motor middels dubbele mechanische lamellenkoppelingen over op de aandrijfwielen. Dit in tegenstelling tot de Geartronic-versnellingsbak die hiervoor een conventionele hydraulische koppelomvormer gebruikt. D: automatisch schakelen. +/–: handmatig schakelen. S: Sport-stand*.6 Een Powershift-versnellingsbak werkt verder op dezelfde manier en heeft bedieningselementen en functies die vergelijkbaar zijn met die van de Geartronic-automaat. Een uitzondering vormt de "Winterstand van de Geartronic-automaat" (p. 281): 6 • Met Powershift kunt u bij gladheid sneller wegkomen, als u handmatig de 2e versnelling inschakelt in plaats van de 3e met Geartronic. Slepen Bij het model met een Powershift-versnellingsbak moet de motor lopen voor voldoende smering van de versnellingsbak en daarom mag dit model niet worden gesleept. Als de auto toch moet worden gesleept (p. 322), dan dient dit over een zo kort mogelijke afstand en op zeer lage snelheid te gebeuren. Wanneer u niet zeker weet of uw auto wel of niet is uitgerust met een Powershift of Geartronic-versnellingsbak, kunt u dit controleren aan de hand van de aanduiding op de versnellingsbaksticker onder de motorkap, Type-aanduidingen (p. 393). De aanduiding ”MPS6” houdt in dat het om een Powershift-bak gaat. Anders is het een Geartronic-automaat. Zie ook de belangrijke informatie in de paragraaf Slepen (p. 322). Waar u op moet letten De dubbele koppeling van de versnellingsbak is voorzien van een beveiliging tegen overbelasting die geactiveerd wordt, als de versnellingsbak te warm wordt – bijvoorbeeld als u de auto te lang met het gaspedaal stilhoudt op een oplopende helling. Een te warme versnellingsbak uit zich in een auto die gaat schudden en trillen, een waarschuwingssymbool dat gaat branden en een melding op het instrumentenpaneel. Ook bij langzaam fileverkeer (10 km/h (6 mph) of lager) op oplopende hellingen of met een aanhanger/caravan achter de auto kan de versnellingsbak te warm worden. De versnellingsbak koelt af tijdens stilstand, wanneer het rempedaal bediend wordt en de motor stationair draait. Oververhitting tijdens langzaam fileverkeer is te voorkomen door in etappes te rijden: • Sta stil en wacht met uw voet op het rempedaal totdat de afstand tot uw voorliggers lang genoeg is om een stukje verder vooruit te rijden, rem en wacht weer enige tijd met uw voet op het rempedaal. BELANGRIJK Bedien de bedrijfsrem om de auto stil te houden op oplopende hellingen – maak geen gebruik van het gaspedaal. De versnellingsbak kan dan oververhit raken. Displaymelding en maatregel In bepaalde situaties kan er een bepaalde melding op het instrumentenpaneel verschij- Het schakelpatroon van de hendel hangt van het gekozen motortype af. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 285 08 Starten en rijden || nen in combinatie met een brandend symbool. Symbool A Melding Rijeigenschappen Maatregel Versnellingsbak heet Zet auto stil Problemen om snelheid constant te houden bij hetzelfde toerental. Versnellingsbak oververhit. Houd de auto stil met het rempedaal.A Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Laat motor lopen Auto rijdt met hevige schokkerige bewegingen vooruit. Versnellingsbak oververhit. Parkeer de auto zo spoedig mogelijk.A Koeling versnell.bak Laat motor lopen Geen aandrijving wegens oververhitting van de versnellingsbak. Versnellingsbak oververhit. Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt. Voor optimale koeling: Laat de motor stationair lopen met de keuzehendel in stand N of stand P, totdat de melding verdwijnt. De tabel schetst drie gevallen van oververhitting van de versnellingsbak met verschillende ernstigheidsgraad. De elektronica waarschuwt u niet alleen met een melding maar ook via tijdelijke veranderingen in de rijeigenschappen. Neem in het voorkomende geval de melding in acht. N.B. 08 286 De voorbeelden in de tabel geven niet aan dat de auto defect is, maar geven aan dat er een veiligheidsfunctie is geactiveerd om schade aan onderdelen van de auto te voorkomen. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. WAARSCHUWING Als u het waarschuwingssymbool met de tekst Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Laat motor lopen negeert, kan de versnellingsbaktemperatuur dusdanig oplopen dat de krachtoverbrenging tussen de motor en de versnellingsbak tijdelijk wordt verbroken om te voorkomen dat de koppeling defect raakt – de auto wordt dan niet meer aangedreven totdat de versnellingsbaktemperatuur tot een aanvaardbaar niveau is gedaald. Voor andere meldingen en de voorgestelde maatregelen bij auto's met een automatische versnellingsbak, zie Berichten (p. 111). Na uitvoering van de maatregel verdwijnt de melding automatisch. U kunt de melding ook eerder verwijderen met een druk op de OKknop van de richtingaanwijzerhendel. Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 405) 08 Starten en rijden Keuzehendelblokkering Stilstaande auto met draaiende motor: De keuzehendelblokkering is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: een mechanische en een automatische. • Mechanische schakelblokkering Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet. Automatische schakelblokkering deactiveren Elektrische schakelblokkering, Shiftlock parkeerstand (P) Om de keuzehendel vanuit stand P in een andere schakelstand te zetten, moet u in sleutelstand (p. 81) II het rempedaal bedienen. Schakelblokkering, vrijstand (N) G021351 Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd. U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen N en D. Om de hendel in een van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de standen P, R, N en D. Automatische schakelblokkering De automatische versnellingsbak kent enkele bijzondere beveiligingsfuncties: Om de keuzehendel vanuit stand N in een andere schakelstand te zetten, moet u in sleutelstand (p. 81) II het rempedaal bedienen. Als er niet met de auto kan worden gereden zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u de keuzehendel uit stand P halen voordat u de auto kunt verslepen. Verwijder het schaalvormige insteekelement uit het vak achter de middenconsole en zoek de verende knop onder in het vak op. Druk de knop in en houd deze ingedrukt. Haal de keuzehendel uit stand P en laat de knop los. 4. Plaats het insteekelement terug in het opbergvak. 08 Parkeerstand (P) }} 287 08 Starten en rijden || Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) • Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 285) Hellingrem (HSA)* Start/Stop* U hoeft het rempedaal niet te bedienen wanneer u wegrijdt of achteruit een helling oprijdt - het HSA-systeem (Hill Start Assist) voorkomt dat de auto achteruitrolt Auto’s met een bepaalde combinatie van motor en versnellingsbak zijn voorzien van een Start/Stop-systeem dat in werking treedt, als de auto bijvoorbeeld stilstaat in een file of wacht voor een stoplicht. De motor wordt dan tijdelijk afgezet en start automatisch als er moet worden doorgereden. Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst. De tijdelijke remwerking wordt na enige seconden opgeheven of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. Gerelateerde informatie • Motor starten (p. 276) Milieuzorg vormt een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation en geeft richting aan al onze activiteiten. Dit resulteerde in uiteenlopende energiebesparende systemen waaronder Start/Stop die stuk voor stuk bedoeld zijn om het brandstofverbruik te verlagen en daarmee ook de uitlaatgasemissie te beperken. Algemene informatie over Start/Stop 08 288 De motor wordt afgezet – voor een stillere en schonere rit.... * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 08 Starten en rijden Met het Start/Stop-systeem kunt u actiever milieubewust rijden doordat de motor, waar mogelijk, automatisch te laten afslaan. Handbak of automaat Let erop dat er verschillen zijn in het Start/Stop-systeem, afhankelijk van de vraag of de auto een handbak of een automaat heeft. Gerelateerde informatie • Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) • • • Motor starten (p. 276) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) • Accu - Start/Stop (p. 373) Start/Stop* - instellingen (p. 294) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) Start/Stop* - functie en bediening Voorwaarden Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. U wordt op het systeem gewezen doordat op het instrumentenpaneel het symbool voor de Aan/Uit-knop gaat branden en het lampje in de Aan/Uit-knop oplicht. Alle normale autosystemen waaronder verlichting, radio e.d. werken ook bij een automatische motorstop normaal, zij het dat er mogelijk tijdelijke beperkingen gelden voor bepaalde uitrusting (zoals het geval kan zijn voor de ventilatorsnelheid van de klimaatregeling of het volume van het audiosysteem). Automatische motorstop Voor automatische motorafslag geldt het volgende: A M/A A Bedien de koppeling, zet de hendel in de neutrale stand en laat het koppelingspedaal opkomen. De motor slaat automatisch af. M Zet de auto stil met het rempedaal en houd uw voet op het pedaal. De motor slaat automatisch af. A M = handbak, A = automaatbak. Bij activering van de ECOfunctie is auto-stop van de motor mogelijk, voordat de auto volledig stilstaat. Bij bepaalde motorvarianten kan de motor automatisch stoppen voordat de auto helemaal stilstaat ongeacht de vraag of de functie ECO geactiveerd is of niet. Als de motor automatisch is gestopt, gaat het symbool voor de Start/Stop-functie in het instrumentenpaneel branden. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 289 08 Starten en rijden || Automatische motorstart Start/Stop-systeem deactiveren Voorwaarden M/ AA Met de schakelhendel in de neutrale stand: M 1. Trap het koppelingspedaal of het gaspedaal in – de motor start. Bij uitschakeling van het systeem gaan de Start/Stop-symbolen op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop uit. 2. Schakel een passende versnelling in en rijd weg. Laat het rempedaal los. De motor start automatisch en u kunt doorrijden. A Houd met uw voet het rempedaal in dezelfde stand en bedien het gaspedaal - de motor start automatisch. A Op een aflopende helling bestaat ook deze mogelijkheid: • A M+ A Laat het rempedaal los en laat de auto wegrollen. De motor start dan automatisch als de snelheid hoger wordt dan normaal stapvoets. M = handbak, A = automaatbak. 08 290 In bepaalde situaties is het mogelijk beter om het automatische Start/Stop-systeem tijdelijk te deactiveren – dit is mogelijk met een druk op deze knop. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Het Start/Stop-systeem blijft gedeactiveerd, totdat het opnieuw geactiveerd wordt met de knop of de volgende keer dat de motor wordt gestart met de sleutel. Hellingrem HSA Het rempedaal kan ook bij oplopende hellingen worden losgelaten voor automatische motorstart. Het HSA (p. 288) (Hill Start Assist) -systeem zorgt ervoor dat de auto niet achteruitrolt. HSA zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft als u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst voordat u wegrijdt na een automatische motorstop. De tijdelijke remwerking wordt na enkele seconden opgeheven, of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. Gerelateerde informatie • • • • Start/Stop* (p. 288) Motor starten (p. 276) Start/Stop* - instellingen (p. 294) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) • Accu - Start/Stop (p. 373) 08 Starten en rijden Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet Voorwaarden M/AA Voorwaarden Ook als het Start/Stop-systeem geactiveerd is, vindt er niet altijd een automatische motorstop plaats. u rijdt achteruit met de auto. M+A A de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gedoken. M+A de file-assistent van de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd. de keuzehendel vanuit stand D in stand SD of "+/-" wordt gezet. A u grotere stuurbewegingen maakt. M+A het roetfilter van het uitlaatsysteem is verzadigd – pas na een automatische regeneratie (zie Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 313)) wordt het tijdelijke uitgeschakelde Start/Stop-systeem opnieuw geactiveerd. M+A de weg is erg steil. M+A een aanhanger elektrisch is verbonden met het elektrische systeem van de auto. M+A M+A Automatische motorstop werkt niet in de volgende gevallen: Voorwaarden M/AA de auto rijdt nog geen 8 km/h (5 mph) na een sleutelstart of de laatste automatische motorstop. M+A u hebt de gordelsluiting geopend. M+A de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gedoken. M+A de motor is niet op de normale bedrijfstemperatuur. M+A de buitentemperatuur ligt rond het vriespunt of boven ca. 30 °C. M+A de motorkap is ontgrendeldC. A de elektrische voorruitwarming wordt geactiveerd. M+A de versnellingsbak is niet op de normale bedrijfstemperatuur. M+A de atmosferische luchtdruk ligt onder het niveau bij een hoogte van zo'n 1500–2500 boven zeeniveau. De actuele luchtdruk varieert afhankelijk van het weertype. A de omstandigheden in de passagiersruimte wijken af van de ingestelde waardenB – wat te merken is aan het hoge toerental van de interieurventilator. A B C D M/AA M = handbak, A = automaatbak. Auto met ECC. Alleen bij bepaalde motoren. Sportstand. Gerelateerde informatie • • • • • Start/Stop* (p. 288) Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) Motor starten (p. 276) Start/Stop* - instellingen (p. 294) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) • Accu - Start/Stop (p. 373) 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 291 08 Starten en rijden Start/Stop* - automatische motorstart In de volgende gevallen start de motor automatisch, ook als u het koppelingspedaal niet hebt ingetrapt (handgeschakelde bak) of uw voet niet van het rempedaal haalt (automaat): 08 292 Voorwaarden M/AA er wordt condens gevormd op de ruiten. M+A De omstandigheden in de passagiersruimte wijken af van de ingestelde waardenB. M+A er wordt tijdelijk veel stroom afgenomen of de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gezakt. M+A u bedient het rempedaal met pompende bewegingen. M+A De motorkap wordt ontgrendeldC. M+A De auto begint te rollen of voert een kleine snelheidstoename uit als de auto automatisch is afgezet zonder helemaal stil te staan. M+A * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. M/AA • Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) De gordelsluiting van de bestuurder is geopend met de keuzehendel in stand D of N. A • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • StuurbewegingenC. A Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) De keuzehendel vanuit stand D in stand SD, R of ‘+/-’ wordt gezet. A • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) Het bestuurdersportier wordt geopend met de keuzehendel in stand D - een ‘belsignaal’ en een tekstmelding geven aan dat de Start/Stop-functie actief is. A • • Accu - Start/Stop (p. 373) Voorwaarden Een motor die automatisch werd afgezet kan in bepaalde gevallen automatisch worden gestart, voordat u hebt aangegeven de rit te willen voortzetten. A B C D M = handbak, A = automaatbak. Auto met ECC. Alleen bij bepaalde motoren. Sportstand. WAARSCHUWING Open de motorkap niet als de motor automatisch afgeslagen is. De motor kan plotseling automatisch starten. Voer eerst een normale motoruitschakeling uit met de START/STOP ENGINE-knop voordat u de motorkap omhoog doet. Gerelateerde informatie • • • Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) Motor starten (p. 276) Start/Stop* - instellingen (p. 294) Start/Stop* (p. 288) 08 Starten en rijden Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet De automatische motorstart werkt niet altijd na automatische motorafslag. In de volgende gevallen werkt de automatische motorstart niet nadat de motor automatisch werd afgezet: Voorwaarden M/ AA er is een versnelling ingeschakeld zonder het koppelingspedaal te bedienen – een tekstmelding dring er bij u op aan om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten en automatische motorstart mogelijk te maken. M De bestuurder zit niet in de gordel. M De bestuurder draagt geen gordel, de keuzehendel staat in stand P en het bestuurdersportier is open – de motor moet op de normale manier worden gestart. A A Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) • Accu - Start/Stop (p. 373) Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak Doe het volgende, als de automatische motorstart mislukt en de motor afslaat: 1. Controleer of de veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel goed in de gordelsluiting vastzit. 2. Bedien het koppelingspedaal opnieuw – de motor start automatisch. 3. In bepaalde gevallen moet u de versnellingspook in de neutrale stand zetten. Op het instrumentenpaneel verschijnt dan de tekst Zet versnelling in vrij. Gerelateerde informatie • • • • • Start/Stop* (p. 288) Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) Start/Stop* (p. 288) Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) Motor starten (p. 276) Start/Stop* - instellingen (p. 294) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) • Accu - Start/Stop (p. 373) M = handbak, A = automaatbak. Gerelateerde informatie • • • • • 08 Motor starten (p. 276) Start/Stop* - instellingen (p. 294) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 293 08 Starten en rijden Start/Stop* - instellingen In het menusysteem MY CAR (p. 113) vindt u informatie over Volvo’s Start-Stop-systeem en adviezen voor een zuinige rijstijl. Gerelateerde informatie • • • • 08 294 Start/Stop* (p. 288) Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) Motor starten (p. 276) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 295) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Accu - Start/Stop (p. 373) 08 Starten en rijden Start/Stop* - symbolen en meldingen Tekstmelding Het Start/Stop-systeem kan tekstmeldingen op het instrumentenpaneel weergeven. Het Start/Stop-systeem kan soms aanleiding geven tot meldingen op het instrumentenpaneel en een brandend controlelampje. Bij enkele daarvan Symbool dient u een aanbevolen maatregel te nemen. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Informatie/maatregel M/AA Auto Start/Stop Service vereist Start/Stop werkt niet. Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. M+A Autostart Motor loopt + akoestisch signaal Wordt geactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend met een automatisch afgezette motor en de keuzehendel in de D-stand. Druk op startknop Geen automatische motorstart mogelijk. Voer een reguliere motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop. Trap koppeling in om te starten Motor klaar voor automatische start – wacht op bediening van het koppelingspedaal. M Bedien rem en koppeling om te starten Motor klaar voor automatische start – wacht op bediening van het koppelings- of rempedaal. M Stand N kiezen om te starten Er is geschakeld zonder te ontkoppelen – bedien het koppelingspedaal om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten. M A M+A 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 295 08 Starten en rijden || Symbool A Melding Informatie/maatregel Kies stand P of N om te starten Start/Stop is gedeactiveerd. Zet de keuzehendel in stand N of P en voer een normale motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop. A Druk op startknop De motor zal niet automatisch starten. Voer een normale motorstart uit met de START/ STOP ENGINE-knop en de keuzehendel in P of N. A M = handbak, A = automaatbak. Als een tekstmelding na het uitvoeren van de voorgestelde maatregel niet verdwijnt, dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • • • 08 296 Start/Stop* (p. 288) Start/Stop* - functie en bediening (p. 289) Motor starten (p. 276) Start/Stop* - instellingen (p. 294) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 293) • Start/Stop* - automatische motorstart (p. 292) • Start/Stop* - automatische motorafslag werkt niet (p. 291) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 293) • Accu - Start/Stop (p. 373) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. M/AA 08 Starten en rijden Rijmodus ECO* ECO7 is een uniek en innovatief Volvo-systeem dat bij auto's met een automatische versnellingsbak het brandstofverbruik met tot wel 5 % kan beperken, afhankelijk van de uw rijstijl. Met het systeem kunt u actiever milieubewust rijden. Algemeen Bij activering van het ECOsysteem wijzigt het volgende: N.B. Bij activering van de ECO-functie worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de ECO-functie uit te schakelen. ECO - Bediening het lampje van de ECO-knop geven echter duidelijk aan dat het systeem aanstaat. ECO-systeem Aan of Uit Bij uitschakeling van het ECO-systeem gaan het ECO-symbool op het instrumentenpaneel en het lampje van de ECO-knop uit. Het systeem staat vervolgens uit, totdat u het inschakelt met een druk op de ECO-knop. Eco Coast - Functie • • Schakelpunten van de versnellingsbak. Motorregeling en respons van het gaspedaal. • Start/Stop-systeem - de motor kan ook automatisch worden afgezet voordat de auto is gestopt en helemaal stilstaat. • Het systeem Eco Coast wordt geactiveerd - het afremmen op de motor stopt. • 7 Het deelsysteem Eco Coast houdt in de praktijk in dat er niet op de motor wordt afgeremd om de bewegingsenergie van de auto te gebruiken om de auto verder te laten uitrollen. Wanneer u het gaspedaal loslaat wordt de versnellingsbak automatisch losgekoppeld van de motor die voor een minimaal verbruik stationair gaat draaien. De instellingen van het klimaatsysteem bepaalde elektrische verbruikers worden gedeactiveerd of werken met een gereduceerd vermogen. ECO Aan/Uit ECO-symbool Omdat het ECO-systeem bij het afzetten van de motor gedeactiveerd wordt, moet u het systeem iedere keer dat u de motor start opnieuw activeren. Bij sommige motoren is dit mogelijk niet het geval - een brandend ECO-symbool op het instrumentenpaneel en Het systeem is bestemd voor gebruik bij geplande snelheidsverlagingen, zoals tijdens het uitrollen bij binnenrijden van een zone met een lagere snelheidslimiet. Eco Coast maakt anticiperend rijden mogelijk met "Pulse & Glide"-techniek en beperkt het aantal malen dat er wordt afgeremd. 08 Niet mogelijk bij de V40 CROSS COUNTRY met AWD. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 297 08 Starten en rijden || Ook de combinatie van Eco Coast en een tijdelijk uitgeschakeld ECO-systeem kan tot een lager verbruik leiden. Dus: • Actieve Eco Coast: Lang uitrollen zonder afremmen op de motor = Laag verbruik en • Uitgeschakeld ECO-systeem: Kort uitrollen met motorrem = Minimaal verbruik. N.B. Voor een optimaal laag brandstofverbruik moet Eco Coast gecombineerd met kort uitrollen gewoonlijk worden vermeden. Eco Coast activeren Het systeem wordt geactiveerd wanneer u het gaspedaal helemaal hebt losgelaten in combinatie met het volgende: 298 op steile aflopende hellingen – zodat u op de motor kunt afremmen. • net voordat u inhaalt – zodat u dat zo veilig mogelijk kunt doen. • • Druk op de ECO-knop. • • Schakel met de stuurpaddles. Haal de keuzehendel naar stand "S+/-" voor handmatig schakelen. Beweeg het gas- of rempedaal. Eco Coast - Beperkingen Het systeem is niet beschikbaar in de volgende gevallen: u activeert de cruisecontrol de keuzehendel staat in stand D • de rijsnelheid ligt in het interval van zo'n 65–140 km/h (40-87 mph) u schakelt handmatig met behulp van de stuurpaddles* • de motor en/of versnellingsbak hebben niet de normale bedrijfstemperatuur bereikt • u zet de keuzehendel vanuit stand D in stand S+/- • de snelheid ligt buiten het interval van zo'n 65–140 km/h (40–87 mph). • • • u hebt de ECO-knop ingedrukt • het hellingspercentage van een aflopende weg is niet groter dan zo'n 6 %. Soms kan het handig zijn om het Eco Coastsysteem uit te schakelen. Mogelijke voorbeelden van dergelijke situaties: Meer informatie en instellingen Het deactiveren van Eco Coast en het opnieuw afremmen op de motor zijn als volgt mogelijk: • • Deactiveren Eco Coast 08 • het hellingspercentage van een aflopende weg is groter dan zo'n 6 % In het menusysteem MY CAR vindt u meer informatie over het ECO-concept - zie het gedeelte MY CAR (p. 113). Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 125) 08 Starten en rijden Vierwielaandrijving8 (AWD)* Bij vierwielaandrijving (AWD – All Wheel Drive) wordt de auto aangedreven door alle vier de wielen. De vierwielaandrijving is permanent ingeschakeld. Gerelateerde informatie • Hill Descent Control (HDC) (p. 299) Hill Descent Control (HDC)11 HDC is te vergelijken met een automatische motorrem. Wanneer u op een aflopende helling het gaspedaal loslaat, wordt de auto normaal gesproken op de motor afgeremd doordat deze in dat geval een laag stationair toerental nastreeft. Naarmate de helling steiler en de auto zwaarder beladen is, rolt de auto ondanks de motorrem sneller omlaag – HDC zorgt voor compensatie door automatisch bij te remmen. Algemene informatie over HDC Met het HDC-systeem is het mogelijk om op steile aflopende hellingen de snelheid te verhogen/verlagen met het gaspedaal, zonder het rempedaal te gebruiken. De gevoeligheid van het gaspedaal neemt af, doordat het motortoerental tot aan de maximale pedaalweg alleen binnen een beperkt toerentalgebied te regelen valt. Het remsysteem grijpt in en zorgt voor een lage en gelijkmatige snelheid, zodat u zich volledig kunt richten op de besturing. Principeschets AWD9. Het motorkoppel wordt automatisch over de voor- en achterwielen verdeeld. Een elektronisch gestuurd koppelingssysteem verdeelt het vermogen over het wielpaar dat op dat moment de beste grip op het wegdek heeft. Dit om optimale wegligging te verkrijgen en wielspin te voorkomen. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. HDC is vooral handig op steile aflopende hellingen met een oneffen oppervlak en op gladde weggedeelten. Denk bijvoorbeeld aan een boot op een trailer die u vanaf een boothelling achteruit te water laat. Vierwielaandrijving verhoogt de rijveiligheid tijdens regen- en sneeuwval en bij ijzel. 8 V40 CROSS COUNTRY 9 De afbeelding is schematisch - afhankelijk van de markt en het model 11 HDC alleen beschikbaar op de V40 CROSS COUNTRY AWD. 08 zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 299 08 Starten en rijden || WAARSCHUWING HDC werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Functie Het systeem werkt alleen in de eerste versnelling en in de achteruitversnelling. Bij een automatische versnellingsbak geldt dat de 1e versnelling moet zijn ingeschakeld, wat wordt aangegeven met het cijfer 1 op het instrumentenpaneel, zie Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 281). • met de aan/uit-knop op de middenconsole • bij het inschakelen van een hogere versnelling dan de 1 e bij een handgeschakelde versnellingsbak • bij het inschakelen van een hogere versnelling dan de 1 e bij een automatische versnellingsbak of bij het inschakelen van stand D. N.B. HDC kan niet worden geactiveerd op een automatische versnellingsbak met de keuzehendel in stand D. Het systeem is op ieder moment uit te schakelen. Als u dit op een steile aflopende helling doet, zal het remvermogen niet meteen maar geleidelijk worden verlaagd. Bediening HDC Aan/Uit. U schakelt HDC in en uit met een van de schakelaars op de middenconsole. Het lampje in de bewuste schakelaar brandt, wanneer de functie actief is. 08 300 Wanneer HDC actief is, brandt het desbetreffende symbool op het instrumentenpaneel en verschijnt de melding Afdalingsremregeling AAN. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Bij een geactiveerd HDC-systeem kan de auto bij het afremmen op de motor maximaal 10 km/h (6 mph) voorruit rijden en 7 km/h (4 mph) achteruit. Met het gaspedaal kunt u echter een willekeurige andere snelheid binnen het snelheidsinterval kiezen dat bij de ingeschakelde versnelling hoort. Wanneer u het gaspedaal loslaat wordt de rijsnelheid snel verlaagd tot 10 of 7 km/h (6 of 4 mph), ongeacht de hellingshoek en zonder dat u daarvoor het rempedaal hoeft te bedienen. Bij activering van het systeem gaan automatisch de remlichten branden. Met het rempedaal kunt u de auto altijd remmen of helemaal tot stilstand brengen. HDC wordt gedeactiveerd: N.B. Met HDC geactiveerd kunt u soms een vertraging tussen gasgeven en motorrespons ervaren. Gerelateerde informatie • Vierwielaandrijving (AWD)* (p. 299) 08 Starten en rijden Rempedaal Het rempedaal wordt gebruikt om de snelheid van de auto tijdens rijden te verlagen. De auto is uitgerust met twee remcircuits. Als een van de remcircuits beschadigd raakt, neemt de rempedaalweg toe en moet u meer druk uitoefenen voor een normale remwerking. De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen als de motor draait. Wanneer u met de motor afgezet remt doet het rempedaal stug aan en kost het u meer kracht om de auto te remmen. Voor algemener informatie over een zware belasting van de auto, Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 401). Remmen op natte wegen Als langere tijd wordt gereden bij harde regen en zonder te remmen, kan bij de eerste keer remmen het remvermogen wat zijn verminderd. Dit kan ook het geval zijn na het wassen van de auto. In dat geval is het noodzakelijk het rempedaal verder in te trappen. Houd om die reden meer afstand aan tot uw voorligger. Rem hard met de auto na op natte wegen te hebben gereden of het wassen van de auto. De remschijven warmen dan op, drogen sneller en zijn beschermd tegen corrosie. Houd bij het remmen rekening met de actuele verkeerssituatie. Remmen op met zout gestrooide wegen Bij auto’s met de functie Hellingrem (HSA)* (p. 288)* veert het rempedaal langzamer dan normaal terug in de uitgangspositie, als de auto op een helling of ongelijkmatige ondergrond geparkeerd staat. Bij rijden op wegen waar zout is gestrooid, kan zich een zoutlaag op de remschrijven en remvoering afzetten. Dit kan de remweg verlengen. Houd daarom extra veel afstand aan tot uw voorligger. Let ook op dat u: In bergachtig gebied of bij het rijden met een zware belading kunt u de remmen ontzien door op de motor af te remmen. U benut de remmende werking van de motor het best, wanneer u tijdens het afdalen dezelfde versnelling inschakelt als bij het oprijden van een helling. • Af en toe remt om eventuele zoutafzetting te verwijderen. Let op dat u andere verkeersdeelnemers niet in gevaar brengt bij het remmen. • Trap het rempedaal na de rit en voordat u de volgende rit begint voorzichtig in. Onderhoud Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de service-intervallen van Volvo aan te houden zoals omschreven in het Service- en garantieboekje. Nieuwe en vervangen remvoeringen en remschijven remmen pas optimaal na een paar honderd kilometer te zijn 'ingesleten'. Compenseer het verminderde remvermogen door het rempedaal harder in te trappen. Volvo raadt aan om alleen remvoeringen te monteren die zijn goedgekeurd voor uw Volvo. BELANGRIJK De onderdelen van het remsystemen moeten regelmatig op slijtage worden gecontroleerd. Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn werk gaat of laat de controle over aan de werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 301 08 Starten en rijden || Symbolen op instrumentenpaneel Symbool Betekenis Brandt continu – controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. Brandt tijdens het starten van de motor 2 seconden continu - automatische functietest. WAARSCHUWING Als en tegelijk branden, kan er een storing in het remsysteem zijn ontstaan. Als het niveau in het remvloeistofreservoir in dat geval normaal is, moet u voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. 08 302 De oorzaak van het remvloeistofverlies moet worden gecontroleerd. Gerelateerde informatie • • Parkeerrem (p. 303) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 303) • Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 303) • Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 302) Bedrijfsrem antiblokkeerremsysteem Het antiblokkeerremsysteem, ABS Anti-lock Braking System voorkomt dat de wielen blokkeren tijdens het remmen. Het systeem zorgt ervoor dat de auto bestuurbaar blijft, waardoor het bijvoorbeeld gemakkelijker is om obstakels te ontwijken. Bij activering van deze functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volkomen normaal. Wanneer u het rempedaal loslaat nadat de motor is aangeslagen, gaat een kortdurende, automatische test van het ABS van start. Het is mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een automatische test van het ABS plaatsvindt. Deze test is waarneembaar in de vorm van trillingen in het rempedaal. Gerelateerde informatie • • • • Rempedaal (p. 301) Parkeerrem (p. 303) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 303) Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 303) 08 Starten en rijden Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA, Emergency Brake Assist) helpt de remkracht verhogen om op die manier de remweg te verkorten. De noodremlichten worden geactiveerd bij snelheden hoger dan 50 km/h (31 mph) als het ABS actief is en/of bij krachtig remmen. Nadat de rijsnelheid is teruggebracht tot minder dan 10 km/h (6 mph) knippert het remlicht niet langer, maar brandt het weer gewoon constant. Tegelijkertijd worden de Alarmlichten geactiveerd en blijven deze knipperen, totdat u weer optrekt tot minimaal 20 km/h (12 mph) of de alarmlichten uitschakelt met de bijbehorende knop. Het EBA registreert de wijze waarop u het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de remkracht. De remkracht kan worden verhoogd tot aan het niveau waarbij het ABS ingrijpt. De EBA-regeling wordt uitgeschakeld wanneer u de druk op het rempedaal verlaagt. • Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 303) Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 302) WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling of de P-stand van een automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. N.B. Rempedaal (p. 301) Parkeerrem (p. 303) De parkeerrem houdt de auto stil, als er niemand op de bestuurdersstoel zit, door twee wielen mechanisch te blokkeren/vergrendelen. Als EBA wordt geactiveerd, gaat het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Druk het rempedaal in zo lang als dat nodig is. Als u het rempedaal loslaat, stopt al het afremmen. Gerelateerde informatie • • • Parkeerrem Gerelateerde informatie • • • • Rempedaal (p. 301) Parkeerrem (p. 303) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 303) Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 302) Waarschuwingssymbool op instrumentenpaneel. Parkeerrem aanzetten 1. Trap het rempedaal stevig in. 08 }} 303 08 Starten en rijden || 2. Trek de hendel stevig omhoog. > Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden. Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel brandt ongeacht hoe hard de parkeerrem is aangehaald. 3. Laat het rempedaal los en controleer of de auto volledig stilstaat. 4. Als de auto beweegt, dient u de hendel minimaal één klik strakker aan te trekken. Zet de versnellingspook bij het parkeren altijd in de 1e versnelling (handbak) en de keuzehendel in stand P (automaat). Op een helling parkeren Bij het parkeren van de auto op een oplopende helling: • Draai de wielen van de trottoirband af. Bij het parkeren van de auto op een aflopende helling: • Draai de wielen naar de trottoirband toe. Parkeerrem lossen 1. Trap het rempedaal stevig in. 08 2. Trek de handremhendel iets omhoog, druk de knop in, duw de handrem omlaag en laat de knop weer los. > Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel dooft. Als u vergeet de auto van de parkeerrem te halen, wordt u daar niet alleen op gewezen 304 via het brandende waarschuwingslampje maar u krijgt bij een rijsnelheid hoger dan 10 km/h (6 mph) bovendien een belsignaal te horen en een melding op het instrumentenpaneel te zien. Doorwaaddiepte Gerelateerde informatie Stapvoets kunt u met de auto door waterpartijen van maximaal 30 cm diep rijden. Wees extra voorzichtig bij het doorwaden van stromend water. • Rempedaal (p. 301) Met doorwaden wordt bedoeld dat de auto op een met water bedekte rijbaan door een diepere plas water rijdt. Waden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden en breng de auto niet in het water tot stilstand. Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. • Maak eventuele aansluitingen voor de elektrische verwarming en de aanhangerkoppeling schoon na ritten in water en modder. • Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken – elektrische storingen zijn anders niet uitgesloten. 08 Starten en rijden BELANGRIJK Als er water in het luchtfilter komt, kan er motorschade ontstaan. Bij een diepte groter dan 30 cm kan er water in de transmissie komen. Het smerende vermogen van de oliën neemt dan af, waardoor de levensduur van deze systemen korter wordt. Schade aan de motor, transmissie, turbocompressor, het differentieel of de inwendige onderdelen ervan als gevolg van waterlekkage (hydrolock) of een tekort aan olie valt niet onder de garantie. Probeer de motor bij motorafslag in water niet opnieuw te starten. Haal de auto uit het water en breng deze naar de werkplaats - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Kans op motorschade. Oververhitting In bepaalde omstandigheden, bij zware belasting op steile hellingen en warm weer, bestaat het gevaar dat de motor en de aandrijflijn oververhit raken – vooral bij het vervoer van een zware lading. Voor informatie over oververhitting bij het gebruik van een aanhanger, zie Rijden met een aanhanger (p. 314). • Verwijder verstralers die voor de grille zitten tijdens ritten bij warm weer. • Als de temperatuur in het koelsysteem van de motor te hoog oploopt, gaat een waarschuwingssymbool branden en verschijnt op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel de melding Motortemperatuur hoog Stop auto z.s.m. – breng de auto in dat geval zo spoedig mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen zodat deze kan afkoelen. Gerelateerde informatie • • Bergen (p. 325) Slepen (p. 322) • • Als de tekstmelding Motortemperatuur hoog Zet motor af of Koelvloeistofpeil laag Stop auto z.s.m. verschijnt, dient u nadat de auto tot stilstand is gekomen ook de motor af te zetten. Bij oververhitting van de versnellingsbak wordt een ingebouwde beveiliging geactiveerd, wat wordt aangegeven met een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel en de displaymelding Versnellingsbak heet Rijd langzamer of Versnellingsbak heet Stop auto • • z.s.m. Wachten op afkoelen – volg het gegeven advies op en verlaag de snelheid of breng de auto op een veilige manier tot stilstand en laat enkele minuten stationair draaien om deze te laten afkoelen. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. N.B. Het is normaal dat de koelventilator van de motor een tijdje werkt nadat de motor is uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Rijden met een aanhanger - handgeschakelde versnellingsbak (p. 316) • Rijden met een aanhanger - automatische versnellingsbak (p. 316) 08 305 08 Starten en rijden Rijden met een geopende achterklep Overbelasting - startaccu Wanneer u met een geopende achterklep rijdt, kunnen er giftige uitlaatgassen via de bagageruimte de passagiersruimte in worden gezogen. De elektrische functies van de auto belasten de startaccu in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in sleutelstand II staan, wanneer u de motor hebt afgezet. Maak in plaats daarvan gebruik van de stand I – het stroomverbruik is dan minder, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). WAARSCHUWING Rijd niet met een geopende achterklep. Via de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgassen in de auto worden gezogen. Gerelateerde informatie • Lading vervoeren (p. 152) Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Schakel onderdelen/systemen die veel stroom nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet. Voorbeelden van dergelijke onderdelen/systemen zijn: • • • • interieurventilator koplampen ruitenwisser audiosysteem (hoog volume). Als de accuspanning laag is, verschijnt op het informatiedisplay de melding Accuspanning laag Spaarstand. De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en/of het audiosysteem uit te schakelen. 08 306 – Laad de startaccu dan op door de motor te starten en deze minstens 15 minuten lang te laten lopen – de accu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair lopende motor. Gerelateerde informatie • Startaccu - algemeen (p. 370) 08 Starten en rijden Voorbereidingen bij lange reizen Rijden tijdens de winter • Bij lange reizen is het goed om de volgende punten te doorlopen: Bij rijden in de winter is het belangrijk om bepaalde controles uit te voeren, zodat u zeker weet dat u veilig met de auto kunt rijden. Controleer de algehele conditie en de ladingstoestand van de accu. De accu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. • Giet sproeiervloeistof (p. 370) in het sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te voorkomen. • Controleer of de motor naar behoren functioneert en of het brandstofverbruik (p. 409) in orde is. • Zorg dat er geen sprake is van lekkage (brandstof, olie of andere vloeistoffen). Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: • Controleer alle lampen en de profieldiepte van de banden. • • In sommige landen bent u wettelijk verplicht een gevarendriehoek (p. 338) in de auto te hebben. Waar u op moet letten: Gerelateerde informatie De koelvloeistof (p. 404) van de motor moet 50 % glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tegen bevriezing tot ca. –35 °C. Om gezondheidsrisico’s te vermijden is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356) • • • Reservewiel* (p. 333) Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor bij koud weer gemakkelijker aan en neemt bovendien het brandstofverbruik tijdens de koude start af. Voor meer informatie over geschikte oliesoorten, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 401). Lamp vervangen - algemeen (p. 360) Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van winterbanden te voorzien. N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. Nieuwe auto’s en gladde wegen Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de auto bij gladheid reageert. BELANGRIJK Gebruik geen olie met een lage viscositeitsaanduiding bij zware rijomstandigheden of warm weer. 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 307 08 Starten en rijden Tankvulklep - openen/sluiten Tankvulklep - handmatig openen Brandstof tanken De tankvulklep is als volgt te openen/sluiten: De tankvulklep is met de hand te openen, wanneer het niet mogelijk is deze van buitenaf te openen. De brandstoftank is voorzien van een doploos tanksysteem. Tanken gaat als volgt: Tankvulklep openen/sluiten Open de tankvulklep door de achterkant van de klep wat in te drukken. Open/verwijder het zijluikje in de bagageruimte (aan de kant van de tankvulklep). Trek de klep open. Trek de kabel voorzichtig recht naar achteren toe. De klep is vervolgens vanaf de buitenzijde te openen. Sluit de klep na het tanken. Voor een beschrijving van het vergrendelen/ ontgrendelen van de tankvulklep, zie Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep (p. 179). De vergrendellogica van de tankvulklep is bovendien ondergeschikt aan het Keyless-systeem en eventuele vergrendeling of ontgrendeling via de centrale vergrendeling. 08 308 Gerelateerde informatie • Brandstof tanken (p. 308) • • BELANGRIJK Trek voorzichtig aan de lus – er is slechts weinig kracht nodig om de klep te ontgrendelen. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep (p. 179) • Brandstof tanken (p. 308) • Open de tankvulklep Steek het mondstuk van het vulpistool in de brandstofvulopening. Let erop dat het mondstuk van het vulpistool correct in de vulpijp wordt gestoken. De vulpijp bevat twee kleppen die te openen zijn. Zorg dat u het vulpistool door de beide kleppen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag meteen uit de vulopening te halen. N.B. Een overvolle tank kan bij warm weer overstromen. 08 Starten en rijden N.B. Voorkom morsen door na het tanken ca. 5–8 seconden te wachten en daarna het vulpistool voorzichtig te verwijderen. Gerelateerde informatie • Brandstof bijvullen – met jerrycan (p. 312) • Tankvulklep - openen/sluiten (p. 308) Brandstof - gebruik WAARSCHUWING Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. Op de grond gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel de verwarming op brandstof uit voordat u gaat tanken. WAARSCHUWING Heb nooit een ingeschakelde mobiele telefoon bij u als u staat te tanken. Door het belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waardoor de benzinedampen ontsteken en dat kan tot brand en letsel leiden. Zorg er altijd voor dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen. BELANGRIJK Door mengsels van verschillende soorten brandstoffen of het gebruik van niet aanbevolen brandstof vervallen de garanties van Volvo en evt. aanvullende serviceovereenkomsten. Dit geldt voor alle motoren. Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals benzine en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen bij inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken van brandstof. N.B. Bij extreme weersomstandigheden, rijden met een aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. Gerelateerde informatie • Zuinig rijden (p. 313) 08 309 08 Starten en rijden Brandstof - benzine Alcoholen-ethanol De motor loopt op benzine. BELANGRIJK Maak alleen gebruik van benzine van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine moet voldoen aan de norm EN 228. • 95 RON is te gebruiken in normale rijomstandigheden. • 98 RON wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. BELANGRIJK 08 310 • Gebruik alleen loodvrije benzine om schade aan de katalysator tegen te gaan. • Het gebruik van brandstof met metaaladditieven is niet toegestaan. • Gebruik geen toevoegingen die niet door Volvo zijn aanbevolen. • Er is brandstof toegestaan die tot 10 volumeprocent ethanol bevat. • Het gebruik van EN 228 E10-benzine (max. 10 volumeprocent ethanol) is toegestaan. • Een ethanolgehalte hoger dan in E10 (max. 10 volumeprocent ethanol) zoals in 98E15, 98E25 en Blue One 95 is niet toegestaan, omdat deze brandstofkwaliteiten niet voldoen aan EN 228. E85 is niet toegestaan. Gerelateerde informatie • • • Zuinig rijden (p. 313) Brandstof - gebruik (p. 309) Brandstof tanken (p. 308) Brandstof - diesel De motor loopt op dieselolie. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De dieselbrandstof moet voldoen aan de norm EN 590, SS 155435 of JIS K 2204. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreiniging in de brandstof, zoals metaaldeeltjes en een hoog zwavelgehalte. Bij lage temperaturen (lager dan 0 °C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot startproblemen leiden. De verkrijgbare brandstofkwaliteiten moeten zich lenen voor gebruik in het actuele jaargetijde en klimaatgebied, maar in extreme weersomstandigheden, bij gebruik van verouderde brandstof of bij ritten door verschillende klimaatgebieden kan desondanks uitvlokking optreden. Het risico van condensatie in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. 08 Starten en rijden BELANGRIJK De dieselolie: • moet voldoen aan de norm EN 590, SS 155435 of JIS K 2204 • moet een zwavelgehalte hebben van maximaal 10 mg/kg; • mag maximaal 7 vol% FAME (Fatty Acid Methyl Ester) bevatten. BELANGRIJK bijtanken met dieselolie) het volgende, voordat u de motor start: 2. Druk op de START-knop zonder remen/of koppelingspedaal te bedienen. 3. Wacht ca. één minuut. 4. Om de motor te starten: Bedien remen/of koppelingspedaal en druk nogmaals op de START-knop. scheepsolie • stookolie Wanneer u de tank leegrijdt Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het brandstofsysteem enige tijd nodig om een controle uit te voeren. Doe in dat geval (ná 13 N.B. Alvorens brandstof te tanken bij een leeggereden tank: speciale toevoegingen (dopes) FAME13 (Fatty Acid Methyl Ester) of plantaardige olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage en motorschade die niet worden gedekt door de garanties van Volvo. Zuinig rijden (p. 313) 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen, zie Sleutelstanden (p. 80). Maak geen gebruik van de volgende dieselolieachtige brandstoffen: • • • • • Breng de auto tot stilstand op een zo egaal/horizontaal mogelijke ondergrond – als de auto overhelt, bestaat er gevaar voor luchtbellen in de brandstoftoevoer. Vervangingsinterval voor brandstoffilter Voor optimale prestaties is het belangrijk de vervangingsintervallen voor het brandstoffilter aan te houden en originele onderdelen te gebruiken. Gerelateerde informatie • • Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 313) Brandstof - gebruik (p. 309) 08 Dieselolie kan max. 7% FAME bevatten. Het is niet toegestaan meer toe te voegen. 311 08 Starten en rijden Katalysatoren De katalysatoren hebben tot taak de uitlaatgassen te reinigen. Ze zijn dicht bij de motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De katalysatoren bestaan uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/ rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen. LambdasondeTM (zuurstofsensor) De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Voor meer informatie, zie Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 409). 08 312 Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de verstuivers afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De regeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. Gerelateerde informatie • • • Zuinig rijden (p. 313) Brandstof - benzine (p. 310) Brandstof - diesel (p. 310) Brandstof bijvullen – met jerrycan Gebruik voor het bijvullen van brandstof (p. 308) uit een jerrycan de trechter die onder het vloerluik in de bagageruimte ligt. BELANGRIJK De wetgeving ten aanzien van de opslag van jerrycans met reservebrandstof verschilt van land tot land. Ga na wat er in uw land geldt. Let erop dat u de trechter op de juiste wijze in de vulpijp steekt. De vulpijp bevat twee kleppen die te openen zijn. Zorg dat u de trechter door de beide kleppen hebt gestoken, voordat u begint met bijvullen. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep (p. 179) • Tankvulklep - handmatig openen (p. 308) 08 Starten en rijden Roetfilter dieselmotor (DPF) N.B. Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog effectievere uitlaatgasreiniging mogelijk is. Onder normale rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen wordt een zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben. De regeneratie van het filter gaat automatisch en duurt normaal gesproken 10-20 minuten. Bij een lage gemiddelde snelheid kan dit iets langer duren. Gedurende de regeneratie kan het brandstofverbruik iets stijgen. Tijdens de regeneratie is het volgende mogelijk: • een tijdelijke verhoging van het brandstofverbruik, • een brandgeur. Wanneer u bij koud weer de standverwarming* inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. BELANGRIJK Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor onvoldoende op temperatuur. Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd en niet geleegd wordt. U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden totdat de motor voldoende op temperatuur is gekomen. Daarna rijdt u nog 20 minuten verder. een tijdelijke en geringe beperking van het motorvermogen, Wanneer het filter geregenereerd is, verdwijnt de waarschuwingsmelding automatisch. Regeneratie bij koud weer Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes gevuld is, verschijnt een oranje waarschuwingsdriehoek op het instrumentenpaneel en staat de melding Roetfilter vol Zie instructieboekje op het informatiedisplay. • Zuinig rijden Rijd zuinig en milieubewust door rustig en met vooruitziende blik te rijden én door uw rijstijl en snelheid aan te passen aan de situatie. Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het moeilijk zijn om de motor te starten en het filter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan dat het filter moet worden vervangen. Gerelateerde informatie • • Brandstof - diesel (p. 310) Zuinig rijden (p. 313) 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 313 08 Starten en rijden • • Activeer voor een minimaal brandstofverbruik Rijmodus ECO14 waarmee het brandstofverbruik verder te verlagen is. • Gebruik het uitrolsysteem Eco Coast15. Er wordt niet meer op de motor afgeremd, waardoor de bewegingsenergie van de auto wordt gebruikt om de auto langer te laten uitrollen. • Rijd met gelijkmatige snelheid en met vooruitziende blik om zo weinig mogelijk te hoeven remmen. • Bij hoge snelheden neemt het brandstofverbruik toe – de luchtweerstand neemt toe naarmate de snelheid stijgt. • Laat de motor niet stationair warmdraaien, maar rijdt direct na het starten weg met normale belasting; een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. 08 14 15 16 314 Rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op. Maak gebruik van de schakelindicator (p. 280)16. • • zogeheten ECO-bandenspanning aan, zie Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 412). Maak gebruik van de ECO Guide* (p. 69) die laat zien hoe zuinig de auto rijdt. Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of dat nog steeds zo is - houd voor de beste resultaten de Geldt voor automatische transmissie. Zie "Rijmodus ECO". Geldt voor handgeschakelde versnellingsbak. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • De bandenkeuze is mogelijk van invloed op het brandstofverbruik – informeer bij uw dealer naar passende banden. • Gebruik geen winterbanden buiten het winterseizoen. • Neem geen spullen in de auto mee die u niet gebruikt – hoe groter de belading, des te hoger het brandstofverbruik. • Rem af op de motor, wanneer dat zonder gevaar voor medeweggebruikers mogelijk is. • Lading op het dak en een skibox resulteren in een grotere luchtweerstand waardoor het brandstofverbruik toeneemt – verwijder lastdragers die u niet gebruikt. • Rijd niet met open zijruiten. Rijden met een aanhanger Tijdens ritten met een aanhanger moet u op enkele dingen letten zoals de trekhaak, de aanhanger en hoe u de aanhanger laadt. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor uitgebreidere informatie, zie Gewichten (p. 396). Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden. • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk bij maximale belading. Voor informatie over de bandenspanning, zie Voor meer informatie, zie Milieubeleid (p. 24) en Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 409). WAARSCHUWING Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals op een aflopende helling), omdat daarbij belangrijke systemen zoals de stuur- en rembekrachtiging wegvallen. 08 Starten en rijden Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 412). • Richtingaanwijzers en remlichten op aanhanger Bij gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. Als een van de richtingaanwijzers op de aanhanger defect is, knippert het richtingaanwijzersymbool op het instrumentenpaneel sneller dan normaal en op het bestuurdersdisplay verschijnt de tekst Storing knipperlicht aanhanger. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. • • • Om veiligheidsredenen dient u de toelaatbare maximumsnelheid voor auto's met een aanhanger/caravan niet te overschrijden. Neem de geldende bepalingen in acht ten aanzien van de toelaatbare snelheden en gewichten. Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange en steile helling oprijdt. Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 12 % bij gebruik van een aanhanger. N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. Nationale voertuigvoorschriften kunnen het aanhangergewicht en de snelheid verder beperken. De trekhaken kunnen zijn gecertificeerd voor hogere of lagere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. Als een van de remlichten op de aanhanger defect is, dan verschijnt de tekst Storing remlicht aanhanger. WAARSCHUWING Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en afremmen moeilijk onder controle is te houden. Niveauregeling* Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling nemen de achterste schokdempers tijdens het rijden altijd dezelfde rijhoogte in ongeacht de belading (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Gerelateerde informatie • • Trekhaak (p. 317) Lamp vervangen - algemeen (p. 360) Aanhangergewichten Voor informatie over de toelaatbare aanhangergewichten die Volvo hanteert, zie Trekgewicht en kogeldruk (p. 397). Trekhaakbedrading Als de trekhaak van de auto een 13-polig elektrisch contact heeft en de aanhanger een 7-polig contact, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. 08 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 315 08 Starten en rijden Rijden met een aanhanger handgeschakelde versnellingsbak Rijden met een aanhanger automatische versnellingsbak Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept (p. 314) in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. • • Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min (dieselmotoren: 3500 omw/min) - anders kan de olietemperatuur te hoog oplopen. • Dieselmotor 5-cil. • Bij gevaar voor oververhitting dient u het optimale motortoerental van 2300–3000 omw/min aan te houden voor optimale koelvloeistofcirculatie. Gerelateerde informatie • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 279) Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhanger op een steile helling parkeert. 3. Los de parkeerrem. Blokkeer een automatische versnellingsbak niet met een hogere versnelling dan de motor ‘aankan’ – rijden in een hoge versnelling bij een laag motortoerental is niet altijd zuinig. Op een helling parkeren 1. Trap het rempedaal in. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Zet de keuzehendel in stand P. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Bij gevaar voor oververhitting gaat een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een tekstmelding op het informatiedisplay – volg het gegeven advies op. Zie tevens de specifieke informatie over langzaam rijden met een aanhanger voor auto’s met een automatische versnellingsbak - Powershift (p. 285). 316 Zet de keuzehendel in de parkeerstand P, wanneer u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de parkeerrem. Op een helling wegrijden BELANGRIJK 08 • Een automatische versnellingsbak kiest altijd de juiste versnelling voor het motortoerental. Steile hellingen • 4. Haal uw voet van het rempedaal. 1. Trap het rempedaal in. 2. Zet de keuzehendel in de rijstand D. 4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg. Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak Geartronic* (p. 281) • Automatische versnellingsbak Powershift* (p. 285) 08 Starten en rijden Trekhaak WAARSCHUWING Een trekhaak maakt het mogelijk om bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te hangen. De bewegende onderdelen van de afneembare trekhaak mogen niet worden gesmeerd/ingevet. Hierdoor kan het veiligheidsniveau namelijk afnemen. Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, dienen de montagevoorschriften voor het bevestigen van het afneembare gedeelte zorgvuldig te worden opgevolgd, zie Afneembare trekhaak* - monteren/demonteren (p. 319). WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: • Volg de montage-instructies nauwkeurig op. • Zorg dat het afneembare gedeelte met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. • Controleer of het controlevenster groen van kleur is. N.B. Als er een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. Gerelateerde informatie • • • Rijden met een aanhanger (p. 314) Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 318) Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 317) Belangrijke controlepunten • 17 Afneembare trekhaak* - opbergen Bewaar de afneembare trekhaak in de bagageruimte. U moet de kogel van de trekhaak regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. Bewaar de afneembare trekhaak in het blok schuimrubber17 onder de bagageruimtevloer wanneer u de trekhaak niet nodig hebt. BELANGRIJK Neem na gebruik altijd de afneembare trekhaak los en berg deze op de daarvoor bestemde plaats op. Gerelateerde informatie • Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 318) • Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren (p. 319) • Rijden met een aanhanger (p. 314) 08 De afbeelding is schematisch, het blok schuimrubber kan er afhankelijk van de uitrusting van de auto anders uitzien. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 317 08 Starten en rijden • Afneembare trekhaak* - specificaties G021485 Specificaties voor een afneembare trekhaak. A 887 B 73 C 881 D 441 E 109 F 306 G Langsligger H Middelpunt kogel Gerelateerde informatie 08 318 Afmetingen, bevestigingspunten (mm) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. • Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren (p. 319) • Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 317) Rijden met een aanhanger (p. 314) 08 Starten en rijden Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren U kunt de afneembare trekhaak als volgt monteren/demonteren: Het controlevenster moet rood van kleur zijn. G021490 G021488 Aanbrengen Het controlevenster moet groen van kleur zijn. Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. G021487 Breng het kogelsegment aan en duw het naar binnen totdat u een klik hoort. G000000 G021489 Verwijder de afdekking door de pal in te drukken en de afdekking vervolgens recht naar achteren te trekken . Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 319 08 Starten en rijden Controleer of het kogelsegment vastzit door het stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. WAARSCHUWING Als het kogelgedeelte niet goed zit, moet u het verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. G021495 G021494 || Veiligheidskabel. WAARSCHUWING Controleer of de veiligheidskabel van de aanhanger in de juiste bevestiging vastzit. Afneembare trekhaak verwijderen BELANGRIJK Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog. Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. 08 320 Druk de vergrendelingsknop in en totdat u een klik draai deze linksom hoort. 08 Starten en rijden Gerelateerde informatie • • • Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 317) Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 318) Rijden met een aanhanger (p. 314) Trailer Stability Assist (TSA)18 Het TSA-systeem (Trailer Stability Assist) heeft tot taak de auto met een aanhanger/ caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. TSA maakt deel uit van de stabiliteitsregeling (p. 187) ESC19. Functie Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u het kogelsegment schuin naar achteren toe omhoogtrekt. WAARSCHUWING Zet de afneembare trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 317). Bij alle combinaties van auto en aanhanger/ caravan kan het bekende verschijnsel met slingeren optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas bij hoge snelheden op. Als de aanhanger/caravan echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden gevaar voor slingeren. Slingeren begint altijd met een van de onderstaande factoren, zoals: • De auto met aanhanger/caravan staat bloot aan rukwinden. • De auto met aanhanger/caravan rijdt over een oneffen wegdek of over hobbels. • Grote stuurbewegingen. Bediening Duw de afdekking er zo ver op dat deze vastklikt. Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde weghelft of naast de weg te belanden. 08 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 321 08 Starten en rijden || Het TSA-systeem houdt continu de bewegingen van de auto in de gaten en in het bijzonder de dwarsbewegingen. Als een neiging tot slingeren geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto weer onder controle te krijgen. Als de slingering ondanks de eerste ingreep van het TSA-systeem niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de slingering vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het TSA-systeem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. Voor meer informatie, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 187). Overig TSA kan op hogere snelheden ingrijpen. N.B. Het TSA-systeem wordt uitgeschakeld, als u de Sport-stand kiest, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 187). 08 Het TSA-systeem grijpt mogelijk niet in als u met grote stuurbewegingen de slingering zelf 18 19 322 Inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak. (Electronic Stability Control) - elektronische stabiliteitsregeling. tracht op te heffen, aangezien het TSA-systeem dan niet kan bepalen of de slingering wordt veroorzaakt door de aanhanger/caravan of door uzelf. Wanneer het TSA-systeem actief is, knippert het ESC19-symbool op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 187) Slepen Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig. Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is. 1. Schakel de alarmlichten van de auto in. 2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog. 3. Ontgrendel het stuurslot (p. 277) door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en de START/STOP ENGINEknop lang in te drukken – sleutelstand II (p. 81) wordt geactiveerd. 4. Laat de transpondersleutel tijdens het slepen in het contactslot zitten. 5. Houd, wanneer de slepende auto afremt, de sleepkabel altijd strak door met uw voet lichte druk op het rempedaal uit te oefenen – zo voorkomt u schokken. 6. Sta klaar om te remmen om de auto tot stilstand te brengen. 08 Starten en rijden WAARSCHUWING • Controleer voordat u gaat slepen of het stuurslot eraf is. • De transpondersleutel moet in sleutelstand II staan. In stand I zijn alle airbags gedeactiveerd. • Haal nooit de transpondersleutel uit het contactslot als de auto wordt gesleept. WAARSCHUWING De rem- en stuurbekrachtiging werken niet als de motor is uitgeschakeld. Er moet ca. 5 keer zo hard op het rempedaal worden getrapt en de besturing gaat aanzienlijk zwaarder dan normaal. Handgeschakelde versnellingsbak Alvorens te slepen: – Zet de versnellingspook in de neutrale stand en los de parkeerrem. Automatische versnellingsbak Geartronic BELANGRIJK Vermijd slepen. BELANGRIJK • Een auto die op een gevaarlijke plek in het verkeer staat, mag echter over een korte afstand (tot 10 km) en op lage snelheid (tot 10 km/h (6 mph)) worden versleept. Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • Om de auto over afstanden groter dan 10 km te verslepen moeten de aangedreven wielen worden geheven – het wordt geadviseerd een professioneel bergingsbedrijf in te schakelen. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • Sleep auto's met een automatische versnellingsbak niet met een hogere snelheid dan 80 km/h (50 mph) en niet verder dan 80 km. Alvorens te slepen: – Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. Automatische versnellingsbak Powershift Modellen met Powershift-versnellingsbak mogen niet worden gesleept. Als de auto toch moet worden gesleept, dan dient dit over een zo kort mogelijke afstand en op zeer lage snelheid te gebeuren. Wanneer u niet zeker weet of uw auto wel of niet is uitgerust met een Powershift-versnellingsbak, kunt u dit controleren aan de hand van de type-aanduiding (p. 393) op de versnellingsbaksticker onder de motorkap. De aanduiding ”MPS6” houdt in dat het om een Powershift-bak gaat. Anders is het een Geartronic-automaat. Alvorens te slepen: – Zet de keuzehendel in stand N en los de parkeerrem. Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart, zie Starten met hulpaccu (p. 278). BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken bij pogingen om de motor via slepen aan het draaien te krijgen. Gerelateerde informatie • • 08 Alarmlichten (p. 95) Sleepoog (p. 324) 323 08 Starten en rijden Sleepoog Gebruik het sleepoog bij het slepen van een voertuig. Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd in een draadbus achter een afdekking in de bumper, voor of achter. 2. De afdekking op het bevestigingspunt voor het sleepoog bestaat in twee versies die u als volgt kunt openen: • U opent de afdekking in de achterbumper door een muntstuk of iets dergelijks in de uitsparing aan te brengen en de afdekking voorzichtig los te werken. Klap de afdekking daarna helemaal los en verwijder deze. • De afdekking in de voorbumper is voorzien van een markering langs de ene zijde of in een van de hoeken: Duw met uw vinger op deze markering terwijl u de tegenoverliggende zijde/hoek openklapt – de afdekking klapt rond de middellijn open en kan vervolgens worden verwijderd. Sleepoog bevestigen 1. Pak het sleepoog erbij dat in het blok schuimrubber onder de bagageruimtevloer ligt. 3. Schroef het sleepoog tot aan de flens naar binnen. Draai het oog stevig vast met bijvoorbeeld een wielsleutel. BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. 08 324 Verwijderen 1. Schroef het sleepoog na gebruik los. Leg het sleepoog terug op zijn plek in het blok schuimrubber. 2. Plaats de afdekking terug op de bumper. Gerelateerde informatie • • Slepen (p. 322) Bergen (p. 325) 08 Starten en rijden Bergen Met bergen wordt het afslepen bedoeld met een ander voertuig. Roep professionele hulp in voor berging. Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te trekken. De positie van de auto en de bodemvrijheid bepalen of dat mogelijk is. Als de oprijbanen van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek staan of als de bodemvrijheid onder de auto onvoldoende is, kan de auto beschadigd raken wanneer men deze met een sleepoog op het bergingsvoertuig probeert te trekken. Hef de auto zo nodig met behulp van de hefinrichting van het bergingsvoertuig op de auto. BELANGRIJK Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • Bij auto's met vierwielaandrijving (AWD) geldt een maximale snelheid van 70 km/h (40 mph). Er geldt bovendien een maximale afstand van 50 km. Gerelateerde informatie • Slepen (p. 322) 08 325 WIELEN EN BANDEN 09 Wielen en banden Banden - onderhoud Nieuwe banden De banden bieden onder meer draagvermogen, grip op de ondergrond, trillingsdemping en beschermen de wielen tegen slijtage. Rijeigenschappen Banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogeheten DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1510. De band op de afbeelding is de 15e week van het jaar 2010 geproduceerd. Zomer- en winterbanden Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de band noteren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. Slijtage en onderhoud 09 De juiste bandenspanning (p. 329) levert een gelijkmatiger slijtage op. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen (p. 329) tegen te gaan kunt u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit en doe dat daarna om de 10000 km opnieuw. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent van de profieldiepte. Als er al een duidelijk verschil zit in de slijtage (>1 mm verschil in profieldiepte) van de banden, dienen de minst versleten banden altijd op de achteras te zitten. Slippende voorwielen zijn makkelijker te corrigeren dan slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te breken met de achterkant waarbij u mogelijk de controle over de auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen. Bewaar wielen met omgelegde banden altijd liggend of hangend - nooit staand. WAARSCHUWING Een beschadigde band kan voor een oncontroleerbare auto zorgen. }} 327 09 Wielen en banden 09 || Gerelateerde informatie • • • Banden - maten (p. 330) Banden - snelheidsklassen (p. 331) Banden - draairichting (p. 328) Banden - draairichting Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. N.B. Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat en ook hetzelfde merk voor beide wielparen hebt. Houd de aanbevolen bandenspanning (p. 329) aan die in de bandenspanningstabel staat. Gerelateerde informatie G021778 • • • • De pijl geeft de draairichting van de band aan. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). 328 Banden - maten (p. 330) Banden - snelheidsklassen (p. 331) Banden - onderhoud (p. 327) Banden - slijtage-indicator (p. 329) 09 Wielen en banden Banden - slijtage-indicator Banden - bandenspanning Een slijtage-indicator toont de status van de profieldiepte van de band. Banden kunnen een verschillende bandenspanning hebben en dat wordt gemeten in de eenheid bar. 09 Bandenspanningssticker Bandenspanning controleren G021829 Slijtage-indicatoren. Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het bandenprofiel staan. Op de zijkant van de band staan de letters TWI (Tread Wear Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Gerelateerde informatie • • • Banden - snelheidsklassen (p. 331) Banden - bandenspanning (p. 329) Banden - draairichting (p. 328) Een te lage bandenspanning heeft een negatieve inwerking op het brandstofverbruik, de levensduur van de banden en de rijeigenschappen van de auto. Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de rijeigenschappen. N.B. In de loop van de tijd daalt de bandenspanning. Dit is een natuurlijk verschijnsel. De bandenspanning schommelt ook door de omgevingstemperatuur. G021830 Controleer iedere maand de bandenspanning bij koude banden. De aangegeven bandenspanning geldt bij koude banden (kan verschillen naargelang van de buitentemperatuur). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. In de bandenspanningstabel voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen vooren achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. De bandenspanning staat ook in de bandenspanningstabel. De bandenspanning voor de aanbevolen bandenmaat en informatie over de ECO-bandenspanning voor een lager brandstofverbruik vindt u in de gedrukte gebruikershandleiding. N.B. De bandenspanning hangt af van de temperatuur. Brandstofbesparing, ECObandenspanning Voor een zo laag mogelijk brandstofverbruik bij snelheden tot 160 km/h (100 mph) wordt }} 329 09 Wielen en banden 09 || de ECO-bandenspanning geadviseerd (zowel bij maximale als bij lichte belading - zie de bandenspanningstabel in de gedrukte gebruikershandleiding). Gerelateerde informatie • • • • Banden - snelheidsklassen (p. 331) Banden - draairichting (p. 328) Banden - onderhoud (p. 327) Banden - slijtage-indicator (p. 329) Wiel- en velgmaten Banden - maten Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in de onderstaande tabel. De banden van de auto hebben een bepaalde maat, zie het voorbeeld in de onderstaande tabel. De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat niet alle combinaties van wielen en banden goedgekeurd zijn. Wielen (velgen) zijn voorzien van een maataanduiding, bijvoorbeeld: 7Jx16x50. Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding:215/55R16 97W. 205 Breedte van de band (mm) 50 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) 7 Velgbreedte in inch J Profiel velgrand R Aanduiding voor radiaalbanden 16 Velgdiameter van de band 17 Velgdiameter van de band (") 50 Bolling in mm (afstand tussen de verticale aslijn door het wiel en het contactvlak met de naaf) 93 Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (p. 331) (LI) W Aanduiding van de toelaatbare snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (p. 331) (SS). (In dit geval 270 km/h (168 mph)). Gerelateerde informatie • Wielmoeren (p. 332) De typegoedkeuring van de auto geldt in combinatie met bepaalde wielen en banden. Gerelateerde informatie • • • 330 Banden - bandenspanning (p. 329) Banden - draairichting (p. 328) Banden - slijtage-indicator (p. 329) 09 Wielen en banden Banden - lastindex Banden - snelheidsklassen De lastindex geeft het vermogen van een band aan om een bepaalde last te dragen. Elke band is bestand tegen een bepaalde maximumsnelheid en behoort daardoor tot een bepaalde snelheidsklasse (SS - Speed Symbol). Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. Gerelateerde informatie • • • • Banden - maten (p. 330) Banden - snelheidsklassen (p. 331) Banden - bandenspanning (p. 329) Banden - slijtage-indicator (p. 329) De snelheidsklasse van de banden moet minimaal overeenkomen met de topsnelheid van de auto. In de tabel hieronder staat de toegestane maximumsnelheid voor de desbetreffende snelheidsklasse (SS). De enige uitzondering hierop vormen winterbanden (p. 332) (zowel banden met als zonder "spikes"), waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph)). De gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op de banden. H 210 km/h (130 mph) V 240 km/h (149 mph) W 270 km/h (168 mph) Y 300 km/h (186 mph) 09 WAARSCHUWING De auto moet worden uitgerust met banden die minimaal de gespecificeerde lastindex (p. 331) (LI) en snelheidsklasse (SS) hebben. Bij gebruik van banden met een te lage lastindex of snelheidsklasse kunnen de banden oververhit raken. Gerelateerde informatie • • • Banden - maten (p. 330) Banden - bandenspanning (p. 329) Banden - draairichting (p. 328) N.B. In de tabel staat de maximaal toegestane snelheid. Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winterbanden) T 190 km/h (118 mph) 331 09 Wielen en banden 09 Wielmoeren Afsluitbare wielmoeren* Winterbanden De wielen zitten op de naaf vast met wielmoeren die in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar zijn. Afsluitbare wielmoeren zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielmoeren in op te bergen. Winterbanden zijn banden die aan de winterse toestand van de weg zijn aangepast. Gerelateerde informatie • Wiel- en velgmaten (p. 330) Winterbanden Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winterbanden op alle vier de wielen. N.B. Volvo adviseert u om met een Volvo-dealer te overleggen over welke velg en welk type band het best geschikt zijn. Banden met "spikes" Korte wielmoer Lange wielmoer Afsluitbare wielmoeren Aanhaalmoment • • Wielmoer type 1 (stalen velg): 110 Nm • Afsluitbare wielmoer type 3 (stalen/ aluminium velg): 110 Nm Wielmoer type 2 (aluminium velg): 130 Nm Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. 332 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Winterbanden met "spikes" moeten de eerste 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat de "spikes" hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de "spikes" langer mee. N.B. De wettelijke voorschriften voor het gebruik van banden met spikes verschillen per land. Profieldiepte Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm voor winterbanden. 09 Wielen en banden Sneeuwkettingen gebruiken Reservewiel* Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving). Rijd nooit sneller dan 50 km/h (30 mph) met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. Het compacte reservewiel ("Temporary spare") is te gebruiken voor tijdelijke vervanging van een standaardwiel met een lekke band. WAARSCHUWING Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de banden velgafmetingen. Bij twijfel adviseert Volvo u een erkende Volvo-werkplaats om advies te vragen. Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige schade aan de auto veroorzaken en aanleiding geven tot een ongeluk. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 334) Het reservewiel is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en moet daarom zo spoedig mogelijk worden vervangen door een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto verandert mogelijk bij gebruik van een compact reservewiel. Het compacte reservewiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodemspeling verandert er daarom door. Wees voorzichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat. Als het reservewiel op de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwkettingen omleggen. Bij vierwielaangedreven auto's is de achterwielaandrijving uit te schakelen. Het reservewiel mag niet worden gerepareerd. In de bandenspanningstabel staat de juiste bandenspanning voor het reservewiel, zie Banden - bandenspanning (p. 329). Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 334) • • Wielen verwisselen - monteren (p. 337) • • • Krik* (p. 339) 09 Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* (p. 334) Gevarendriehoek (p. 338) Wielmoeren (p. 332) BELANGRIJK • Rijd met een reservewiel op de auto nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). • Rijd nooit met de auto, als deze is voorzien van meer dan één reservewiel van het type "Temporary Spare". * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 333 09 Wielen en banden 09 Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* U vindt het reservewiel* met krik* en wielsleutel* onder de bagageruimtevloer. 1. Til de achterkant van de bagageruimtevloer op (bij modellen met gelede vloer: pak de handgreep vast, til de vloer op en beweeg de achterkant van de vloer naar voren). 2. Pak het opbergvak* weg (alleen voor modellen met gelede vloer). 3. Til de ondervloer weg (alleen voor modellen met gelede vloer). 4. Draai de bevestigingsbouten los en pak het schuimblok met krik en gereedschap weg. 5. Pak het reservewiel aan de buitenkant vast en til op. Duw het reservewiel iets naar voren en til het uit de opbergruimte. 334 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 334) • • • • • Wielen verwisselen - monteren (p. 337) Krik* (p. 339) Reservewiel* (p. 333) Gevarendriehoek (p. 338) Wielmoeren (p. 332) Wielen verwisselen - wielen verwijderen U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld winterwielen of een reservewiel. Zet een gevarendriehoek op, als u een wiel moet verwisselen langs een drukke weg. Zorg ervoor dat de auto en de krik* op een stevige en horizontale ondergrond staan. 1. Haal de parkeerrem aan en schakel de achteruitversnelling in of zet de keuzehendel in stand P bij een auto met een automatische versnellingsbak. 09 Wielen en banden WAARSCHUWING Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. N.B. 4. Auto's met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Haak het demontagegereedschap in dat geval vast de volledige wieldoppen om ze vervolgens los te trekken. De wieldoppen zijn ook met de hand in één snelle beweging los te trekken. 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel* vast. 09 Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven op de kriksticker. Op de sticker staat tevens de maximale hefcapaciteit bij de vermelde hefhoogte. 2. Neem het te monteren wiel erbij en het gereedschap. Voor montage van een compact reservewiel ligt er bij het reservewiel tevens een verpakking met handschoenen en een plastic zak voor om de lekke band. Wielsleutel en sleepoog. BELANGRIJK Het sleepoog dient volledig in de wielsleutel te worden gedraaid. 3. Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld grote houten blokken of grote stenen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 335 09 Wielen en banden 09 || 6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met het demontagegereedschap. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. 8. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Breng de krik omhoog, zodat de flens in de carrosserie in de groef in de kop van de krik valt. Kruip nooit onder de auto als deze op een krik staat. Laat nooit passagiers in de auto zitten als deze op een krik staat. Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg moeten eventuele passagiers op een veilige plek gaan staan. Gerelateerde informatie • • • • • 7. Draai de wielmoeren ½–1 slag linksom los met de wielsleutel. BELANGRIJK De grond onder de krik dient vast en egaal te zijn en niet te hellen. 9. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielmoeren en til het wiel eraf. 336 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Wielen verwisselen - monteren (p. 337) Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* (p. 334) Reservewiel* (p. 333) Gevarendriehoek (p. 338) Wielmoeren (p. 332) 09 Wielen en banden Wielen verwisselen - monteren Het is belangrijk dat het wiel op de juiste manier gemonteerd wordt. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. 09 6. Aanbrengen WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze op een krik staat. Laat nooit passagiers in de auto zitten als deze op een krik staat. Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg moeten eventuele passagiers op een veilige plek gaan staan. 1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en de naaf. 2. Breng het wiel aan. Haal de wielmoeren stevig aan. 4. Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt tot het juiste aanhaalmoment. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. 5. Plaats de kunststof doppen terug op de wielmoeren. Plaats een volledige wieldop terug (indien aanwezig). N.B. De ventieluitsparing in de wieldop bij het monteren aanbrengen over het ventiel in de velg. Gereedschap opbergen Leg de stukken gereedschap na gebruik op de juiste plekken terug in het blok schuimrubber. Bij gebruik van het compacte reservewiel kunt u de lekke band in de plastic zak doen die u in de verpakking met de handschoenen vindt. Leg het schuimrubber blok terug en duw de bevestigingsbout in de vloer van het opbergvak. }} 337 09 Wielen en banden 09 || BELANGRIJK Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor bestemde plaats in de bagageruimte, wanneer u ze niet nodig hebt. N.B. • • Gevarendriehoek De gevarendriehoek wordt gebruikt om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen voor een stilstaande auto. Opbergen en uitklappen Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. Til het vloerluik op (of schuif de achterkant van de laadvloer naar voren bij modellen met een gelede vloer en til daarna de ondervloer op) en pak de gevarendriehoek. Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Neem de gevarendriehoek uit de houder, klap de driehoek uit en bevestig de twee losse zijden aan elkaar. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* (p. 334) • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 334) • • • Reservewiel* (p. 333) Gevarendriehoek (p. 338) Wielmoeren (p. 332) Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de bagageruimte vastzit. Gerelateerde informatie • 338 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Reservewiel* (p. 333) 09 Wielen en banden Krik* EHBO-set* Bandenspanningscontrole (TM)*1 U gebruikt een krik om de auto op te nemen, bijvoorbeeld bij het verwisselen van wielen. De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen van eerste hulp. Het systeem TM (Tyre Monitor) bepaalt aan de hand van de draaisnelheid van de banden of de bandenspanning in orde is. Gebruik alleen de originele krik bij vervangen door het reservewiel of bij wisselen tussen zomer- en winterbanden. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. Systeembeschrijving Bij een te geringe bandenspanning verandert de diameter en daarmee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan de hand van onderlinge vergelijkingen kan het systeem vaststellen of de spanning in een of meer banden te gering is. BELANGRIJK Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor bestemde plaats in de bagageruimte, wanneer u ze niet nodig hebt. Ook mét dit systeem moet u het normale onderhoud aan de banden blijven plegen. N.B. De normale krik van de auto is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band, monteren van winterbanden/ zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. 09 Meldingen Links in de bagageruimte zit een EHBO-set. Bij een te lage bandenspanning gaat het controlelampje ( ) op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een van de volgende meldingen: • Bandenspanning laag Controleren, afstellen, kalibreren • Bandensp.systeem Service vereist • Bandensp.systeem Momenteel niet besch. Gerelateerde informatie • • 1 Gevarendriehoek (p. 338) Noodreparatieset voor banden* (p. 341) Standaard op bepaalde markten. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 339 09 Wielen en banden 09 || WAARSCHUWING 4. Kies het menu Bandencontrole. • Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. 5. Kies Stel bandenspan. af. Druk op OK om te bevestigen dat u de bandenspanning van alle banden gecontroleerd en zo nodig aangepast hebt. De kalibratie gaat vervolgens van start. BELANGRIJK Als er een storing optreedt in het TM, gaat het controlesymbool op het instrumentenpaneel eerst zo'n 1 minuut lang knipperen waarna het continu blijft branden. Er verschijnt tevens een melding op het instrumentenpaneel. Meldingen verwijderen 1. Controleer met een manometer de bandenspanning van alle banden. 2. Pomp de band(en) op tot de juiste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). 3. Herkalibreer de TM in MY CAR. N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. TM kalibreren TM kan alleen correct werken, wanneer er een referentiewaarde voor de bandenspanning is vastgesteld. Dit moet na iedere bandenwissel of wijziging in de bandenspanning gebeuren door het systeem te herkalibreren in MY CAR. Zo moet u de bandenspanning aanpassen voor ritten met een zware lading of op hoge snelheden (meer dan 160 km/h (100 mph)). Herkalibreer het systeem vervolgens. Herkalibreren U verricht instellingen met de knoppen op de middenconsole, zie MY CAR (p. 113). 1. Schakel het contact uit. 2. Pomp alle banden op tot de gewenste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker die op de B-stijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) zit en kies de sleutelstand II, zie Sleutelstanden (p. 80). 3. Open het menusysteem MY CAR. 340 6. Start de auto en maak een rit. > Tijdens de rit vindt de herkalibratie plaats die op ieder gewenst moment kan worden afgebroken. Wordt de motor afgezet tijdens een lopende herkalibratie, wordt deze tijdens een volgende rit voortgezet. Het systeem geeft geen bevestiging na afloop van de kalibratie. De nieuwe referentiewaarde is van kracht, totdat u de stappen 1–5 herhaalt. N.B. Let erop dat u het TM na iedere bandenwissel of aanpassing van de bandenspanning moet herprogrammeren. Als er geen nieuwe referentiewaarden worden opgeslagen, kan het systeem niet goed werken. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade 09 Wielen en banden aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Status systeem en banden U kunt de actuele status van het status en de banden controleren op het beeldscherm van de middenconsole. 1. Open het menusysteem MY CAR. 2. Kies het menu Bandencontrole. > De status van de bandenspanningswaarden wordt aangegeven met kleurcodes. De status wordt voor alle banden afzonderlijk aangegeven met een bepaalde kleur: • Alle wielen groen: het systeem werkt naar behoren en voor alle banden ligt de actuele bandenspanning iets boven het aanbevolen niveau. • Eén oranje wiel: de bandenspanning van het desbetreffende wiel is te gering. • Alle wielen oranje: de bandenspanning van twee of meer wielen is te gering. • Alle wielen grijs en het bericht Bandensp.systeem Momenteel niet besch.: bandenspanningssysteem momenteel niet actief. U moet mogelijk korte tijd sneller dan 30 km/h (20 mph) rijden voordat het systeem weer actief is. Alle wielen grijs in combinatie met de melding Bandensp.systeem Service vereist: er is een storing opgetreden in het systeem. Neem contact op met een Volvo-dealer of -werkplaats. Gerelateerde informatie • Banden - bandenspanning (p. 329) Noodreparatieset voor banden* 09 U gebruikt de noodreparatieset voor banden, Temporary Mobility Kit (TMK), om een gat te dichten en om de bandenspanning te controleren en aan te passen. De noodreparatieset voor banden bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. Het afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voeren. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. De noodreparatieset voor banden leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Gebruik de noodreparatieset niet voor banden met diepe sneeën, barsten of soortgelijke beschadigingen. N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het repareren van banden met een lek in het loopvlak. N.B. De compressor voor provisorische bandenreparatie is door Volvo getest en goedgekeurd. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 341 09 Wielen en banden 09 || Positie De noodreparatieset voor banden zit in het blok schuimrubber2 onder de bagageruimtevloer. Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden* - bediening (p. 343) • Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren (p. 345) • Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 342) Noodreparatieset voor banden* overzicht Overzicht van de onderdelen van de noodreparatieset, Temporary Mobility Kit (TMK). De onderdelen liggen onder de bagageruimtevloer. Versie 1. Sticker, toegestane maximumsnelheid Knop Voedingskabel Bushouder (oranje deksel) Beschermdop Drukreduceerventiel Versie 2. 2 342 Het blok schuimrubber kan er afhankelijk van de uitrusting van de auto anders uitzien. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Luchtslang 09 Wielen en banden Bus met afdichtmiddel Manometer Bus met afdichtmiddel Vervang de bus met afdichtmiddel voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is en na ieder gebruik. Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA). Noodreparatieset voor banden* bediening Repareer een lekke band met de noodreparatieset, Temporary Mobility Kit (TMK). Noodreparatie banden De bus bevat 1,2-Ethanol en natuurrubberlatex. Laat een eventuele spijker of iets dergelijks in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af te dichten. 3. Controleer of de knop in stand 0 staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. Gevaarlijk bij inname. Kan bij huidcontact allergie veroorzaken. Contact met de huid en ogen vermijden. Buiten bereik van kinderen bewaren. 4. Schroef het oranje deksel van de compressor los en draai de drop van de bus. WAARSCHUWING N.B. Wanneer de vloeistof op de huid terechtkomt, moet u de vloeistof met een ruime hoeveelheid water en zeep verwijderen. Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. Gerelateerde informatie Noodreparatieset voor banden* (p. 341) 09 2. Verwijder de sticker met de toegestane maximumsnelheid (die aan de ene kant van de compressor zit) en bevestig deze op het stuurwiel. Rijd nooit sneller dan 80 km/h (50 mph), nadat u de noodreparatieset hebt gebruikt. WAARSCHUWING • 1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de alarmlichten in, als u een lekke band moet afdichten langs een drukke weg. Voor informatie over de werking van de onderdelen, zie Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 342). }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 343 09 Wielen en banden 09 || 5. Schroef de bus tot aan de aanslag in de bushouder vast. > De bus en de bushouder zijn voorzien van een terugdraaiblokkering om te voorkomen dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt een vastgeschroefde bus niet meer uit de bushouder losdraaien. De bus is alleen in een werkplaats te verwijderen; geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Het afdichtmiddel kan de huid irriteren. Bij huidcontact het middel direct met zeep en water afspoelen. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. 6. Draai het ventieldopje van de band los. Controleer of het drukreduceerventiel van de luchtslang volledig vastgeschroefd is en schroef de ventielaansluiting tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. 344 7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. N.B. Zorg er bij een actieve compressor voor dat geen van de overige 12V-aansluitingen in gebruik is. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 8. Schakel de compressor in door de knop in stand I te zetten. WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. N.B. Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar toenemen. De druk daalt echter na ca. 30 seconden. 9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. BELANGRIJK Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. 10. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning moet minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar bedragen. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar, is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Het wordt dan geadviseerd een erkende bandenwerkplaats te bezoeken. 11. Schakel de compressor uit en koppel de voedingskabel los. 12. Schroef de luchtslang los van het bandventiel en plaats het ventieldopje terug op de band. 13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om te voorkomen dat restanten afdichtmiddel weglekken. 09 Wielen en banden 14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie minstens 3 km af bij een snelheid van maximaal 80 km/h (50 mph), zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten. N.B. Tijdens de eerste slagen die de band ronddraait spuit er afdichtvloeistof uit het gat. WAARSCHUWING Houd bij het wegrijden omstanders uit de buurt van de auto om te voorkomen dat ze afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand moet minimaal twee meter zijn. 15. Controle achteraf: Sluit de luchtslang weer aan op het bandventiel en controleer de bandenspanning met de manometer, zie Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren (p. 345). Gerelateerde informatie • • Noodreparatieset voor banden* (p. 341) • Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 342) Noodreparatieset voor banden* reparatieresultaat controleren Wanneer een band gerepareerd is met de noodreparatieset, Temporary Mobility Kit (TMK), moet na zo'n 3 kilometer rijden een tweede controle plaatsvinden. Bandenspanning controleren Neem de noodreparatieset voor banden erbij. De compressor moet uitstaan. 1. Draai het ventieldopje van de band los. Neem de luchtslang erbij en schroef de ventielaansluiting ervan tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. 2. Lees de bandenspanning van de manometer af. • Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar, werd de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats. • Als de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde (1 bar = 100 kPa). • Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren (p. 345) 3. Als de band moet worden opgepompt: 09 1. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. 2. Schakel de compressor in en pomp de band op tot de spanning die op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde staat. 3. Schakel de compressor uit. 4. Koppel de noodreparatieset voor banden los, plaats de beschermdop op de luchtslang, vouw de luchtslang op en plaats deze in de daarvoor bestemde uitsparing. Leg de TMK in de bagageruimte. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 345 09 Wielen en banden 09 || 5. Plaats het ventieldopje terug op de band. WAARSCHUWING Rijd na het gebruik van de noodreparatieset voor banden niet sneller dan 80 km/h (50 mph). Volvo adviseert een bezoek aan een erkende Volvo-werkplaats voor een inspectie van de gerepareerde band (maximaal 200 km rijden). Het personeel kan bepalen of de band te repareren is of moet worden vervangen. N.B. • • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Gerelateerde informatie • N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Volvo adviseert u het vervangen over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden om de beschadigde band te laten vervangen/ repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. 346 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Noodreparatieset voor banden* - bediening (p. 343) Band oppompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden* De originele banden van de auto zijn op te pompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden. 1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de knop in stand 0 staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. 2. Draai het ventieldopje van de band los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. 3. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I te zetten. 09 Wielen en banden 09 BELANGRIJK Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. 5. Pomp de band op tot de spanning die op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde staat. Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de voedingskabel los. 7. Plaats het ventieldopje terug op de band. Gerelateerde informatie • • Noodreparatieset voor banden* (p. 341) Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 342) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 347 ONDERHOUD EN SERVICE 10 Onderhoud en service Serviceprogramma van Volvo Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. BELANGRIJK Om de garantie van Volvo te laten gelden, moet u het Service- en garantieboekje controleren en volgen. Gerelateerde informatie • Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen (p. 360) Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie*1 3. Geef de Volvo-dealer van uw keuze aan voor service en reparatie. Informatie over geplande afspraken voor service en reparatie bekijken vanuit een auto met internetverbinding. 4. Kies het communicatiekanaal van uw voorkeur (telefoon). Eventuele boekingsgegevens worden altijd naar de auto gestuurd en per e-mail toegezonden. Deze dienst1 vormt een handige manier om rechtstreeks vanuit de auto een afspraak voor service of reparatie te maken. De autogegevens worden doorgestuurd naar uw dealer ter voorbereiding op het werkplaatsbezoek. De dealer neemt contact met u op om een afspraak te plannen. Op bepaalde markten herinnert het systeem u tijdig aan geplande afspraken en het navigatiesysteem2 kan bovendien in begeleiding naar de werkplaats voorzien. • Om boekingsinformatie te kunnen versturen vanuit de auto en te kunnen ontvangen moet de auto internetverbinding hebben, zie het supplement bij Sensus Infotainment voor informatie over het tot stand brengen van een internetverbinding. • Omdat de boekingsinformatie via uw eigen mobiele abonnement wordt verzonden, krijgt u de vraag te zien of u informatie wenst te versturen. De vraag wordt eenmaal gesteld, waarna het gegeven antwoord een bepaalde tijd geldt voor de gekozen aansluiting. • Om de dienst te kunnen gebruiken en systeemcommunicatie mogelijk te maken via het beeldscherm in de auto moet u meldingen/pop-ups goedkeuren. Druk in de normaalweergave van de bron MY CAR op OK/MENU en daarna op Service & reparatie Berichten weergeven. Volvo ID en My Profile Registreer een Volvo ID. Voor meer informatie over het aanmaken van een Volvo ID, zie Volvo ID (p. 22). • Log in op de webportal My Volvo, ga naar My Profile en doe het volgende: 1. Controleer of de auto gekoppeld is aan My Profile. 2. Controleer of uw contactgegevens kloppen. 1 2 Voorwaarden voor het maken van afspraken vanuit de auto Voordat de dienst te gebruiken is • 10 Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor Sensus Navigation. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 349 10 Onderhoud en service || Dienst gebruiken 10 Alle menu’s en instellingen zijn vanuit de normaalweergave in MY CAR te bereiken door OK/MENU in te drukken gevolgd door Service & reparatie. Wanneer het tijd is voor service en in sommige gevallen ook wanneer de auto aan reparatie toe is, wordt dat aangegeven via een melding op het instrumentenpaneel (p. 65) en via een pop-upmenu op het beeldscherm. Het servicelampje en de servicemelding op het instrumentenpaneel doven. • Nee - Er verschijnen geen pop-upmeldin- gen meer op het beeldscherm. De melding op het instrumentenpaneel blijft staan. Na dit alternatief is het nog altijd mogelijk om vanuit de auto handmatig een nieuw boekingsverzoek te starten, zie onder. • Uitstellen - Het pop-upmenu verschijnt de volgende keer dat u de auto start opnieuw. Handmatig afspraak maken voor servicebeurt en reparatie1 1. Druk op de MY CAR-knop op de middenconsole en kies Service & reparatie Dealerinformatie Verzoek service of reparatie. > De autogegevens worden automatisch doorgestuurd naar uw dealer. Servicemelding op beeldscherm. 2. De dealer stuurt een boekingsvoorstel naar de auto. Betekenis van de alternatieven in het popupmenu op het beeldscherm: 3. Accepteer het boekingsvoorstel of vraag een nieuw aan. • Ja - Er wordt een boekingsverzoek naar Wanneer u het boekingsvoorstel accepteert, wordt de boekingsinformatie in de auto opgeslagen, zie Mijn afspraken. De communicatie tussen u en de auto verloopt automatisch middels boekingsherinneringen op het beeld- uw dealer verstuurd, die contact met u opneemt en u een boekingsvoorstel doet. 1 350 Geldt voor bepaalde markten. scherm en begeleiding naar de geboekte werkplaats. U kunt een werkplaatsbezoek ook inplannen via My Volvo. Open Mijn afspraken en kies voor actualiseren om alle afspraken van My Volvo te zien. Mijn afspraken1 Toon boekingsinformatie op het beeldscherm van de auto. Accepteer het boekingsvoorstel of vraag een nieuw aan. – Kies Service & reparatie afspraken. Mijn Dealer bellen1 Via een telefoon met Bluetooth® handsfree die aan de auto gekoppeld is, kunt u uw dealer bellen. Voor aansluiting van de telefoon, zie het supplement bij Sensus Infotainment. – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Dealer bellen. 10 Onderhoud en service Navigatiesysteem gebruiken1, 2 Geef uw werkplaats als bestemming of deelbestemming aan voor het navigatiesysteem. – – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Eén bestemming inst.. Kies Service & reparatie Dealerinformatie Toevoegen als tussenbestemming. • • • • • • servicebehoefte functiestatus vloeistofpeilen Kilometerstand identificatienummer van de auto (VIN3) 10 Softwareversie van de auto. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 22) Autogegevens versturen1 De autogegevens worden verstuurd naar de centrale Volvo-database (niet naar dealers). Volvo-dealers kunnen de autogegevens vervolgens opvragen aan de hand van het identificatienummer van de auto (VIN3). U vindt het nummer in het Service- en garantieboekje van de auto en in de linker onderhoek van de voorruit. – Kies Service & reparatie Autogegevens versturen. Boekingsinformatie en autogegevens Bij het maken van een afspraak voor een servicebeurt vanuit uw auto worden boekingsinformatie en autogegevens verzonden. De autogegevens bestaan uit gegevens op de volgende gebieden: 1 2 3 Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor Sensus Navigation. Vehicle Identification Number 351 10 Onderhoud en service Auto opnemen 10 Bij het opnemen van de auto is het belangrijk dat u de krik of de dragerarmen onder de voorziene steunpunten in het onderstel van de auto aanbrengt. N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een andere krik dan door Volvo geadviseerd de aanwijzingen die bij deze krik werden geleverd. 352 10 Onderhoud en service 10 Kriksteunpunten (pijlen) voor de krik van de auto en de hefpunten (rood gemarkeerd). Als u de auto aan de voorkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de twee hefpunten zetten die verder naar binnen onder de auto zitten. Als u de auto aan de achterkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de hefpunten zetten. Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 334) Als u de auto opneemt op een tweekoloms hefbrug, kunt u de voorste en achterste dragerarmen onder de buitenste hefpunten (kriksteunpunten) zetten. Aan de voorkant kunt u daarvoor ook de binnenste hefpunten gebruiken. 353 10 Onderhoud en service Motorkap - openen en sluiten 10 Haal de borghaak naar links om de motorkap te openen. (De borghaak zit tussen de koplamp en de radiateurgrille zoals afgebeeld.) De motorkap is te openen, wanneer u de handgreep in de passagiersruimte rechtsom hebt gedraaid en de pal bij de radiateurgrille naar links hebt gehaald. Motorruimte - overzicht Het overzicht laat een aantal servicegerelateerde componenten zien. Motorruimte WAARSCHUWING Controleer of de motorkap bij sluiten goed vergrendelt. Gerelateerde informatie • • Motorruimte - controle (p. 355) Motorruimte - overzicht (p. 354) De handgreep voor ontgrendeling van de motorkap zit altijd aan de linkerzijde. Afhankelijk van het motortype kan de motorruimte er anders uitzien. Expansiereservoir voor koelsysteem Vulopening voor sproeiervloeistof Radiateur Motorolie bijvullen Draai de handgreep ca. 20–25 graden rechtsom. Het is duidelijk te horen dat vergrendeling wordt opgeheven. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (aan bestuurderszijde) Startaccu Relais- en zekeringhouder Luchtfilter 354 10 Onderhoud en service WAARSCHUWING De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd het elektrische systeem van de auto altijd in sleutelstand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor warm is. Motorruimte - controle Motorolie - algemeen Bepaalde oliën en vloeistoffen dienen regelmatig gecontroleerd te worden. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Regelmatig controleren Controleer regelmatig de volgende oliën en vloeistoffen, bijvoorbeeld tijdens het tanken: • • • Koelvloeistof Motorolie Sproeiervloeistof WAARSCHUWING Vergeet niet dat de koelventilator (vóór in de motorruimte, achter de radiateur) tot enige tijd na het afzetten van de motor automatisch kan aanslaan. Gerelateerde informatie • • 10 Motorkap - openen en sluiten (p. 354) Motorruimte - controle (p. 355) Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. Volvo adviseert: Gerelateerde informatie • • • • • Motorkap - openen en sluiten (p. 354) Motorruimte - overzicht (p. 354) Koelvloeistof - peil (p. 358) Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356) Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 370) }} 355 10 Onderhoud en service || Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 401). 10 BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Houd voor het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor ritten onder ongunstige omstandigheden adviseert Volvo een olie van een hogere kwaliteit, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 401). Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Gerelateerde informatie Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-werkplaats te laten verversen. Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te waarschuwen voor een laag/hoog oliepeil of een lage oliedruk. Bij motorvarianten met een oliedruksensor wordt gebruikt gemaakt van 356 het waarschuwingssymbool voor een lage op het instrumentenpaneel. Bij oliedruk varianten met een olieniveausensor wordt u geïnformeerd via een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel en met displayteksten. Bepaalde varianten zijn voorzien van allebei. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Voor de bij te vullen hoeveelheid, zie Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 402). • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356) Motorolie - controleren en bijvullen Een elektronische oliepeilsensor detecteert het oliepeil. 10 Onderhoud en service BELANGRIJK Vul bij een melding dat het oliepeil gering alleen de aangegeven hoeveelheid olie bij, bijvoorbeeld 0,5 liter. 10 N.B. Vulpijp4. In sommige gevallen moet olie worden bijgevuld tussen de servicebeurten door. Aanpassing van het motoroliepeil is niet nodig voordat er een melding op het bestuurdersdisplay verschijnt, zie volgende afbeelding. Melding en grafische voorstelling op display. Het linker display verschijnt op een digitaal instrumentenpaneel en het rechter op een analoog. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto moet ca. 30 km hebben gereden en vervolgens 5 minuten op een vlakke ondergrond hebben stilgestaan met de motor afgezet, voordat het weergegeven oliepeil correct is. Melding Motoroliepeil Wanneer de motor afgezet is, kunt u het duimwiel gebruiken om het oliepeil te laten controleren door de elektronische oliepeilsensor, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110). WAARSCHUWING Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstukken, aangezien er dan brand kan ontstaat. WAARSCHUWING Bij het verschijnen van de melding Olieservice vereist moet u een werkplaats opzoeken – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is mogelijk te hoog. 4 Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok. }} 357 10 Onderhoud en service || 10 Oliepeil meten Koelvloeistof - peil Houd voor controle van het oliepeil de onderstaande procedure aan. De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die de motor overdraagt op de koelvloeistof is te benutten voor verwarming van de passagiersruimte. 1. Activeer sleutelstand II, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). 2. Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Oliepeil. > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 110). N.B. Als niet aan de gestelde voorwaarden voor meting van het oliepeil is voldaan (verstreken tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van de auto, buitentemperatuur e.d.), zal de melding Niet beschikbaar niet verschijnen. Dit betekent niet dat een van de autosystemen een storing vertoont. Gerelateerde informatie • • 358 Motorolie - algemeen (p. 355) Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81) Peil controleren De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje op het expansiereservoir staan. Als u het koelsysteem niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor motorschade ontstaat. N.B. Controleer het koelvloeistofpeil regelmatig bij een koude motor. Bijvullen Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer de concentratie koelvloeistof te laag is als wanneer deze te hoog is. WAARSCHUWING De koelvloeistof kan zeer heet zijn. Als er moet worden bijgevuld terwijl de motor warm is, moet u de dop voorzichtig van het expansievat draaien zodat de overdruk verdwijnt. 10 Onderhoud en service BELANGRIJK • Hoge concentraties chloor, chloriden en andere zoutverbindingen kunnen aanleiding geven tot corrosie in het koelsysteem. • Gebruik altijd een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen volgens de aanbevelingen van Volvo. • Let erop dat het koelvloeistofmengsel altijd voor 50 % uit water en voor 50 % uit koelvloeistof bestaat. • • • Leng de koelvloeistof aan met leidingwater van goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel over de waterkwaliteit altijd een kant-en-klare koelvloeistof volgens de aanbevelingen van Volvo. Wanneer u overstapt op een ander soort koelvloeistof of een nieuw koelsysteemonderdeel hebt gemonteerd, dient u het koelsysteem schoon te spoelen met leidingwater van goede kwaliteit of met kant-en-klare koelvloeistof. De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. Als dat niet het geval is, kunnen er hoge temperaturen optreden met gevaar voor beschadiging (barsten) van de cilinderkop. Rem- en koppelingsvloeistof - peil Bijvullen De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen de MIN- en MAX-streepjes staan. Peil controleren 10 De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan die aan de buitenkant van het reservoir zichtbaar zijn. Controleer het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u de remvloeistof ieder jaar te verversen. Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen remvloeistofkwaliteit, zie Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 406). Het vloeistofreservoir zit aan de bestuurderszijde. Draai de dop van het reservoir los en vul vloeistof bij. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan (aan de binnenkant van het reservoir). BELANGRIJK Denk eraan de afdekking te plaatsen. WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. Volvo adviseert om de oorzaak voor het remvloeistofverlies door een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren. Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 404). 359 10 Onderhoud en service Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen 10 Service en reparatie aan het aircosysteem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. Storingen opsporen en verhelpen De airconditioning bevat een fluorescerend traceermiddel. Bij zoeken naar lekken moet ultraviolet licht worden gebruikt. Volvo adviseert om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING In de installatie voor airconditioning zit koudemiddel R134a onder druk. Service en reparatie aan het systeem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. Gerelateerde informatie • 5 6 7 360 Serviceprogramma van Volvo (p. 349) Lichtdioden (Light Emitting Diode) Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Bepaalde varianten Lamp vervangen - algemeen Het is mogelijk de gloeilampen te vervangen. Wend u voor vervanging van led- en xenonlampen tot een werkplaats. De gloeilampen zijn gespecificeerd (p. 367). Gloeilampen en andere lichtbronnen van een bijzonder type zoals led5-lampen of lampen die u om andere redenen alleen in een werkplaats6 moet laten vervangen, zijn die in: • actieve xenonkoplampen - ABL (xenonlampen) • • • parkeerlichten voor7 • • • • • • • dagrijlichten7 zijdelings gemonteerde richtingaanwijzers, buitenspiegels7 Approach-verlichting, buitenspiegels Verlichting interieur en bagageruimte Verlichting dashboardkastje parkeerlichten achter Sidemarkers achter Derde remlicht Kentekenplaatverlichting. WAARSCHUWING Als de auto is voorzien van xenonkoplampen, moet u de xenonlampen door een werkplaats laten vervangen – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Werkzaamheden aan de xenonkoplampen vergen de nodige voorzichtigheid, aangezien dergelijke koplampen zijn voorzien van een ontstekingsgedeelte dat een hoge spanning opwekt. WAARSCHUWING Bij het vervangen van een lamp moet het elektrische systeem van de auto in sleutelstand 0 staan, zie Sleutelstanden - functies in verschillende standen (p. 81). BELANGRIJK Raak het glas van de gloeilampen nooit rechtstreeks met uw vingers aan. Vet van uw vingers wordt door de warmte verdampt en zorgt voor een laagje op de reflector die dan kapot kan gaan. 10 Onderhoud en service N.B. Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de kapotte gloeilamp is vervangen, wordt geadviseerd een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken. Lamp vervangen - positie lampen voorzijde Het overzicht geeft de positie aan van de lampen aan voorzijde. Lamp vervangen - koplampen Alle gloeilampen in het koplamphuis zijn te vervangen door eerst het complete koplamphuis via de motorruimte los te nemen en te verwijderen. 10 N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. Gerelateerde informatie • • Parkeerlichten (p. 364) (led-lampen in xenon-koplamphuis) Lampen - specificaties (p. 367) Lamp vervangen - positie lampen voorzijde (p. 361) • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 365) • Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel (p. 366) Groot licht bij halogeen-koplampen (p. 363) / Verstralers bij xenon-koplampen (p. 363) Dimlicht bij halogeen-koplampen (p. 363) / Xenon-lampen bij xenonkoplampen (p. 360) 1. 2. 3. Verwijder de motorkapvergrendeling. Draai de schroef los met een torxsleutel (T30). Draai de borgpen rechtsom. Trek de borgpen weg. Richtingaanwijzer (p. 364) Dagrijlicht (p. 364) (led* of gloeilamp afhankelijk van de variant) Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - algemeen (p. 360) Lampen - specificaties (p. 367) }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 361 10 Onderhoud en service || 4. 10 Haal het koplamphuis los door het beurtelings te kantelen en naar buiten te trekken. BELANGRIJK • Lampen verwisselen - afdekkap groot-/ dimlichtlampen (p. 362) • Lampen verwisselen - afdekkap groot-/dimlichtlampen Lampen - specificaties (p. 367) De groot-/dimlichtlampen zijn bereikbaar door de grotere afdekkap van de koplamp los te maken. Wees voorzichtig bij het eruit tillen van de koplamp, zodat er geen onderdelen beschadigd raken. 5. Druk de borghaak omlaag. Koppel de connector los. Leg de koplamp op een zachte ondergrond neer om krassen op de lens te voorkomen. BELANGRIJK Trek niet aan de kabel, maar alleen aan de connector. 6. Vervang de desbetreffende gloeilamp volgens de aanwijzingen. De koplamp moet gemonteerd zijn en de connector moet correct zijn aangesloten voordat de verlichting wordt geactiveerd of van sleutelstand wordt gewisseld. Gerelateerde informatie • • 362 Lamp vervangen - algemeen (p. 360) Lamp vervangen - positie lampen voorzijde (p. 361) 1. Druk de haken in. Haal de afdekking onder een hoek naar buiten. 2. Vervang de desbetreffende gloeilamp volgens de aanwijzingen. Gerelateerde informatie • • • • Lamp vervangen - koplampen (p. 361) Lamp vervangen - dimlicht (p. 363) Lamp vervangen - groot licht (p. 363) Lamp vervangen - verstraler (p. 363) 10 Onderhoud en service Lamp vervangen - dimlicht Lamp vervangen - groot licht Lamp vervangen - verstraler De dimlichtlamp zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. De grootlichtlamp zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. De verstralerlamp zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. N.B. Geldt voor auto’s met halogeenkoplampen. Geldt voor auto’s met halogeenkoplampen. 1. Neem de koplamp (p. 361) los. 1. Neem de koplamp (p. 361) los. 2. Maak de afdekking (p. 362) los. 2. Maak de afdekking (p. 362) los. 3. 3. Druk de lamphouder omhoog totdat deze loskomt. Trek de lamphouder naar buiten. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 367) N.B. Geldt voor auto’s met xenon-koplampen*. 1. Neem de koplamp (p. 361) los. 2. Maak de afdekking (p. 362) los. 3. Draai de lamphouder linksom. Trek de lamphouder naar buiten. Druk de lamphouder omhoog totdat deze loskomt. Trek de lamphouder naar buiten. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 367) 10 • Lampen - specificaties (p. 367) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 363 10 Onderhoud en service Lampen vervangen richtingaanwijzers voorzijde 10 De richtingaanwijzerlamp zit achter de kleine afdekking in het koplamphuis. Lamp vervangen - parkeerlichten voor Lamp vervangen - dagrijlicht De houder voor de parkeerlichten zit aan de zijkant van de koplamp. De dagrijlichtlamp zit achter de afdekking in de bumper. N.B. N.B. Geldt niet voor auto’s met xenon-koplampen*, omdat deze zijn voorzien van ledlampen. Geldt alleen voor dagrijlicht met gloeilampen. 1. Neem de koplamp (p. 361) los. 2. Maak de afdekking los. 3. Druk de borghaak in. Trek de lamphouder naar buiten. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 367) 1. Neem de koplamp (p. 361) los. 2. Draai de lamphouder linksom. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • 364 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Lampen - specificaties (p. 367) 1. Maak de afdekking los. 2. Draai de lamphouder linksom. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 367) 10 Onderhoud en service Lamp vervangen - positie lampen achterzijde Lamp vervangen - richtingaanwijzers achter, rem- en achteruitrijlichten Het overzicht geeft de positie aan van de lampen aan achterzijde. De lampen voor richtingaanwijzers achter, remlichten en achteruitrijlichten zijn vanuit de bagageruimte te vervangen. Gerelateerde informatie • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 365) • Lampen - specificaties (p. 367) 10 Remlicht (led) Remlichten (p. 365) 1. Verwijder het klepje in de bekleding (1) aan de kant waar de kapotte gloeilamp zit. Sidemarkers (led) 2. Achterlicht (led) Richtingaanwijzer (p. 365) Achteruitrijlicht (p. 365) Mistachterlicht (bestuurderszijde) (p. 366) Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - algemeen (p. 360) Druk de borghaak opzij. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Haal de kapotte gloeilamp los door deze in te duwen en linksom te draaien. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Lampen - specificaties (p. 367) 365 10 Onderhoud en service Lamp vervangen - mistachterlicht Draai de lamphouder linksom. De lamp voor het mistachterlicht zit in de lamphouder van de bumper. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. 10 Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel De lampjes voor de verlichting van de makeupspiegel zitten achter de lensjes. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 367) 1. Steek een schroevendraaier achter het lampglas om de borgnok aan de rand voorzichtig los te werken. 2. Haal het lampglas voorzichtig los en verwijder het. Steek een stomp, op een mes lijkend voorwerp, zoals een tafelmes, (zo'n 20 mm) bij de driehoek naar binnen. Werk de borgnok voorzichtig los. BELANGRIJK Wees voorzichtig, zodat er geen onderdelen beschadigd raken. 3. Trek de gloeilamp met een rondbektang recht opzij. Klem de tang niet te hard, anders kan het glas van de lamp kapot gaan. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • 366 Lampen - specificaties (p. 367) 10 Onderhoud en service Lampen - specificaties Verlichting De specificaties gelden voor gloeilampen. Wend u voor vervanging van led- en xenonlampen tot een werkplaats. Verlichting [W]A Type Mistachterlicht 21 H21W LL Verlichting makeupspiegel 1,2 Lampvoet T5; W2x4,6d [W]A Type DimlichtB 55 H7 LL Groot lichtB 65 H9 VerstralerC 55 H7 LL 21 HY21W • • Lamp vervangen - algemeen (p. 360) Richtingaanwijzers voorzijde Parkeerlichten voorB 5 W5W LL • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 365) DagrijlichtD 19 PW19W • Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel (p. 366) Zijrichtingaanwijzers, buitenspiegelsD 5 WY5W LL Richtingaanwijzers achter 21 PY21W LL Remlichten 21 P21W LL Achteruitrijlicht 21 P21W LL A B C D Watt Auto's met halogeenkoplampen Auto's met xenonkoplampen Bepaalde varianten Gerelateerde informatie Wisserbladen De wisserbladen vegen neerslag van de vooren achterruit. In combinatie met sproeiervloeistof reinigen ze de ruiten voor een goed zicht tijdens het rijden. 10 Om de wisserbladen van de voorruit te kunnen vervangen moeten deze eerst in de servicestand worden gezet. Servicestand Lamp vervangen - positie lampen voorzijde (p. 361) Wisserbladen in servicestand. De wisserbladen dienen in de servicestand te staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of optillen (bijvoorbeeld om ijs van de voorruit te krabben). BELANGRIJK Voordat de wisserbladen in de servicestand worden gezet, moet u controleren of ze niet vastgevroren zijn. }} 367 10 Onderhoud en service 10 || 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot8 en druk kort op de START/ STOP ENGINE-knop om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten. Voor gedetailleerde informatie over sleutelstanden, zie Sleutelstanden functies in verschillende standen (p. 81). Wisserbladen vervangen 2. Druk nogmaals kort op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrisch systeem van de auto in de sleutelstand 0 te zetten. 3. Beweeg binnen 3 seconden de rechter stuurhendel omhoog en houd deze zo'n 1 seconde in deze stand. > De ruitenwisserarmen gaan dan verticaal staan. De wisserbladen keren terug naar de beginstand met een korte druk op de START/ STOP ENGINE-knop om het elektrisch systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten (of bij het starten van de auto). BELANGRIJK Als de wisserarmen in de servicestand van de voorruit af zijn gehaald, moet u ze tegen de voorruit terugklappen alvorens de wissers te activeren. Dit om lakschade aan de motorkap tegen te gaan. 8 368 Niet nodig bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling. Klap de wisserarm omhoog als deze in de servicestand staat. Druk op de knop die op de wisserbladhouder zit en trek het wisserblad evenwijdig aan de wisserarm los. Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar binnen dat u een klik hoort. Controleer of het blad goed vastzit. 4. Klap de wisserarm terug op de voorruit. De wisserbladen keren terug vanuit de servicestand naar de beginstand met een korte druk op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrisch systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten (of bij het starten van de auto). 10 Onderhoud en service Wisserbladen vervangen, achterklep BELANGRIJK Controleer de bladen regelmatig. Verwaarloosd onderhoud verkort de levensduur van de bladen. 10 Gerelateerde informatie Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 370) G021763 • N.B. De wisserbladen hebben een verschillende lengte. Het blad aan de bestuurderskant is langer dan dat aan de passagierskant. WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met een voetgangersairbag (Pedestrian Airbag) adviseert Volvo u om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen. 1. Klap de wisserarm uit. 2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij de pijl) beet. 3. Draai het wisserblad linksom om de aanslag op de wisserarm als hefboom te gebruiken zodat het wisserblad gemakkelijker loskomt. 4. Duw het nieuwe wisserblad vast. Controleer of het goed vastzit. 5. Klap de wisserarm terug. Schoonmaken Voor het schoonmaken van de wisserbladen en de voorruit, zie Wasstraat (p. 386). 369 10 Onderhoud en service Sproeiervloeistof - bijvullen 10 Om de koplampen en ruiten schoon te houden wordt sproeiervloeistof gebruikt. Gebruik sproeiervloeistof met antivries bij temperaturen onder het vriespunt. Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer en onder het vriespunt. BELANGRIJK Gebruik originele sproeiervloeistof van Volvo of een vergelijkbaar product met de aanbevolen pH-waarde tussen 6 en 8 (gebruiksklaar mengsel, d.w.z. gelijke delen/1:1 bij neutraal water). BELANGRIJK Gebruik bij temperaturen onder nul sproeiervloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet vastvriest in pomp, reservoir en slangen. Voor het bijvullen van de sproeiervloeistof opent u de blauwe dop. De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. N.B. Wanneer er nog ca. 1 liter sproeiervloeistof in het reservoir zit, verschijnt op het instrude mentenpaneel samen met symbool melding dat u sproeiervloeistof moet bijvullen. 370 Hoeveelheid: • • De startaccu wordt gebruikt om de startmotor en andere elektrische uitrusting in de auto aan te drijven. De startaccu is een traditionele 12V-accu. De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden enzovoort zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. • Koppel de startaccu nooit los, terwijl de motor draait. • Controleer of de kabels van de startaccu op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. In de volgende tabel staan de specificaties van de startaccu. Auto’s met koplampsproeiers: 5,5 liter. Spanning (V) Auto’s zonder koplampsproeiers: 3,2 liter. KoudestartvermogenA - CCAB (A) Gerelateerde informatie • • Startaccu - algemeen Wisserbladen (p. 367) Wissers en sproeiers (p. 102) 12 720C 760D of 800D 10 Onderhoud en service Afmetingen , l×b×h (mm) Capaciteit (Ah) A B C D N.B. 278×175×190C of 315×175×190D • De grootte van de batterijbehuizing dient overeen te komen met de afmetingen van de originele batterij. 70C • De hoogte van de batterij hangt af van de afmetingen. • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. 278×175×190D 70D of 80D Volgens EN-norm. Cold Cranking Amperes. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. De specificaties zijn afhankelijk van de modelvariant. WAARSCHUWING BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu of hulpaccu, bij een auto met Start/Stop-systeem, moet u een accu van het juiste type monteren; EFB9 bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak en AGM10 bij een auto met een automatische versnellingsbak. Bij vervangen van een hulpaccu moet u een accu van het type AGM monteren. BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en van hetzelfde type gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu). 9 Enhanced Flooded Battery. 10 Absorbed Glass Mat. BELANGRIJK Gebruik voor het opladen van de startaccu of de hulpaccu (p. 373) alleen een moderne acculader met laadspanningsregeling. Maak geen gebruik van eventuele snellading omdat de accu daarbij beschadigd kan raken. 10 BELANGRIJK Bij het negeren van het volgende valt na aansluiting van een externe startaccu of acculader de energiebesparingsfunctie voor het infotainmentsysteem mogelijk tijdelijk uit en/of verschijnt er tijdelijk geen melding over de ladingstoestand van de startaccu op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel: • De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Zie Starten met hulpaccu (p. 278) voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. }} 371 10 Onderhoud en service || N.B. Als de startaccu vaak ontladen wordt, heeft dat een negatief effect op zijn levensduur. 10 De levensduur van de startaccu wordt door meerdere factoren beïnvloed, o.a. de rijomstandigheden en het klimaat. De startcapaciteit van de accu daalt in de loop van de tijd geleidelijk en daarom moet de accu worden opgeladen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt of als er alleen korte ritten mee worden gemaakt. Extreme kou beperkt de startcapaciteit ook. Om de startaccu in een goede conditie te houden, adviseren wij om minimaal 15 minuten per week te rijden of de accu aan te sluiten op een acculader met automatisch onderhoudsladen. Een startaccu die constant volledig opgeladen wordt gehouden, heeft een maximale levensduur. Accu - symbolen Vermijd vonken en open vuur. Op de accu's zitten symbolen die informatie verstrekken en waarschuwen. Symbolen op de accu's Draag een veiligheidsbril. Explosiegevaar. Zie voor meer informatie de gebruikershandleiding die bij de auto hoort. Bestemd voor inzameling. Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen. N.B. Een uitgediende start- of steunaccu moet op een milieuvriendelijke manier worden gerecycled - deze bevat namelijk lood. Gerelateerde informatie • • Accu - symbolen (p. 372) Startaccu - vervangen (p. 373) De accu bevat een bijtend zuur. Gerelateerde informatie • • 372 Startaccu - algemeen (p. 370) Accu - Start/Stop (p. 373) 10 Onderhoud en service Startaccu - vervangen Accu - Start/Stop Laat de hulpaccu vervangen in een erkende werkplaats. Auto's met Start/Stop-systeem hebben behalve de startaccu ook een hulpaccu. Volvo adviseert accu's te laten vervangen door een erkende werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Een auto met Start/Stop-systeem is voorzien van twee 12V-accu's – één extra krachtige startaccu en een hulpaccu die gebruikt wordt voor de startprocedure middels het Start/Stop-systeem. Voor meer informatie over de startaccu van de auto, zie Startaccu - algemeen (p. 370) en Starten met hulpaccu (p. 278). Voor meer informatie over het Start/Stop-systeem, zie Start/Stop* (p. 288). Voor meer informatie over de startaccu van de auto, zie Starten met hulpaccu (p. 278). In de volgende tabel staan de specificaties van de hulpaccu. Spanning (V) KoudestartvermogenA CCAB (A) 11 12 12 120C 170D Afmetingen , l×b×h (mm) Capaciteit (Ah) A B C D 150×90×106C 150×90×130D 8C 10 10D Volgens EN-norm. Cold Cranking Amperes. Handgeschakelde versnellingsbak in combinatie met Start/ Stop-systeem met uitsluitend automatische motorstops, wanneer de auto helemaal stilstaat. Overige. BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu of hulpaccu, bij een auto met Start/Stop-systeem, moet u een accu van het juiste type monteren; EFB11 bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak en AGM12 bij een auto met een automatische versnellingsbak. Bij vervangen van een hulpaccu moet u een accu van het type AGM monteren. Enhanced Flooded Battery. Absorbed Glass Mat. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 373 10 Onderhoud en service || N.B. • Hoe hoger de stroomafname in de auto (extra koeling/verwarming e.d.), hoe meer de accu’s moeten worden bijgeladen = hoe hoger het brandstofverbruik. • Wanneer de capaciteit van de startaccu tot onder de ondergrens is gedaald, wordt het Start/Stop-systeem uitgeschakeld. 10 Een tijdelijke functiebeperking van het Start/Stop-systeem op grond van een hoge stroomafname houdt het volgende in: • • 13 14 374 Auto-start motor13 werkt zonder dat u de koppeling bedient (handmatige versnellingsbak). De motor start automatisch zonder dat u uw voet van het rempedaal haalt (automatische versnellingsbak). Locatie accu's BELANGRIJK Bij het negeren van het volgende valt het Start/Stop-systeem mogelijk tijdelijk uit na aansluiting van een externe startaccu of acculader: • Startaccu14 Hulpaccu De hulpaccu vergt doorgaans niet meer service dan de normale startaccu. Neem bij vragen of problemen contact op met een werkplaats - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Auto-start is alleen mogelijk, als de versnellingspook in de neutraal staat. Zie Startaccu - algemeen (p. 370) voor een uitvoerige beschrijving van de startaccu. De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Zie Starten met hulpaccu (p. 278) voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. 10 Onderhoud en service N.B. Als de startaccu dermate ontladen is dat alles ‘zwart’ is en alle elektrische standaardsystemen van de auto’s nagenoeg uitgeschakeld zijn en u de motor vervolgens start met een externe accu of acculader, zal het Start/Stop-systeem actief zijn. Auto-stop van de motor is in dat geval mogelijk, maar het Start/Stop-systeem kan na auto-stop van de motor mogelijk geen auto-start uitvoeren door onvoldoende capaciteit van de startaccu. Voor een geslaagde auto-start ná autostop dient de accu eerst te worden opgeladen. Bij een buitentemperatuur van +15 °C moet de accu ten minste 1 uur lang worden opgeladen. Bij lagere buitentemperaturen wordt een laadduur geadviseerd van 3–4 uur. Geadviseerd wordt de accu op te laden met een externe acculader. Als iets dergelijks niet voorhanden is, wordt geadviseerd het Start/Stop-systeem uit te schakelen totdat de startaccu voldoende bijgeladen is. Voor meer informatie over het opladen van de startaccu van de auto, zie Startaccu algemeen (p. 370). Elektrisch systeem Zekeringen - algemeen Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, worden alle verschillende elektrische functies en onderdelen door enkele zekeringen beschermd. Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. De afmetingen, het type en de prestaties van de accu zijn afhankelijk van de uitrusting in de auto en de functie. BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en van hetzelfde type gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu). Gerelateerde informatie • • Startaccu - vervangen (p. 373) Startaccu - algemeen (p. 370) 10 Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. U wordt dan geadviseerd een bezoek te brengen aan een erkende Volvo-werkplaats voor een controle. Vervangen 1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. 2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. 3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. Gerelateerde informatie • Accu - symbolen (p. 372) }} 375 10 Onderhoud en service || WAARSCHUWING 10 Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een zekering met meer ampère dan gespecificeerd om een zekering te vervangen. Dit kan aanzienlijke schade aan het elektrische systeem veroorzaken en mogelijk tot brand leiden. Positie van relais- en zekeringhouders Positie van de relais- en zekeringhouders, auto met het stuur links – bij auto's met het stuur rechts zit de relais- en zekeringhouder onder het dashboardkastje aan de andere kant. Motorruimte Onder dashboardkastje Onder rechter voorstoel 376 Gerelateerde informatie • • • Zekeringen - in motorruimte (p. 377) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 380) Zekeringen - onder rechter voorstoel (p. 383) 10 Onderhoud en service Zekeringen - in motorruimte De zekeringen in de motorruimte beschermen onder meer de motor- en remfuncties. 10 Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. In de relais- en zekeringhouder is tevens plaats voor enkele reservezekeringen. Deksel verwijderen Haal de borgnokken naar buiten toe die aan de zijkanten van het deksel op de startaccu zitten. Neem het deksel recht omhoog eraf. Zekeringen vervangen De zekeringen zijn te bereiken, wanneer u het deksel van de startaccu en het deksel van de relais- en zekeringhouder hebt verwijderd. }} 377 10 Onderhoud en service || Haal de borgnok opzij die op de zijkant van de relais- en zekeringhouder zit. Draai het deksel omhoog, totdat de borgnokken (1) loskomen. 10 Functie Remlichten 5 ABS-ventielen 30 - - Koplampsproeiers* 20 Verlichtingsdraaiknop 5 Interieurventilator 40 Interne relaisspoelen 5 12V-aansluiting tunnelconsole voor 15 Regeleenheid transmissie 15 Elektrische voorruitverwarming, rechts* - Posities Elektrische voorruitverwarming, links* • De zekeringen 7–18 en 46 zijn van het type "JCASE" en moeten door een werkplaats worden vervangen15. • De zekeringen 19–45 en 47–48 zijn van het type "MiniFuse". 15 378 - Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. De sticker aan de binnenkant van het deksel geeft de plaats aan van de zekeringen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. [A]A 40 Hoofdzekering voor de zekeringen 32–36 Deksel terugplaatsen Functie ABS-pomp - Klap het deksel naar de motor toe open om bij de zekeringen te komen. [A]A 30 40 - 12V-aansluiting tunnelconsole achter 15 - - 40 Regeleenheid motor 5 Standkachel* 20 Elektrisch bedienbare stoel rechts* 20 Ruitenwissers 20 15 Centrale elektronicamodule, referentiespanning hulpaccu 5 Lambdasondes; relaisspoel in relais voor koelventilator Claxon 15 10 Onderhoud en service Functie Functie [A]A Vacuümregelaar; kleppen; regeleenheid grille-afsluiting; regeleenheid spoilerafsluiting (diesel); compressor A/C; magneetklep voor motoroliepomp; koelklep voor klimaatregeling (diesel); regeleenheid gloeibougies (diesel); relaisspoelen in relais voor Start/ Stop-functies 10 EGR-klep (diesel); EVAP-klep (benzine); regeleenheid motor; thermostaat voor motorkoelsysteem (benzine); koelpomp voor EGR (diesel) 15 Bougies (benzine) 15 Dieselfilterverwarming (diesel) 25 Regeleenheid motor 15 ABS 5 7,5 Koplamphoogteregeling* 10 Elektrische stuurbekrachtiging 5 Centrale elektronicamodule 15 - - - - Collision Warning 5 Gaspedaalsensor 5 - - - - Koelvloeistofpomp (bij auto zonder standverwarming) A Regeleenheid motor; regeleenheid transmissie; airbags [A]A 10 10 Ampère Gerelateerde informatie • Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 380) • Zekeringen - onder rechter voorstoel (p. 383) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 379 10 Onderhoud en service Zekeringen - onder dashboardkastje 10 De zekeringen onder het dashboardkastje beschermen onder meer de airbags en de interieurverlichting. Aan de binnenkant van het deksel naar relais- en zekeringhouder in de motorruimte zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. In de relais- en zekeringhouder in de motorruimte is tevens plaats voor enkele reservezekeringen. Zekeringen vervangen De zekeringen zijn toegankelijk als een beschermkap is losgemaakt van de relais- en zekeringhouder. 380 Kap demonteren Pak de uitsparing vast en trek tot de borgnokjes aan de onderkant van de kap loslaten van de relais- en zekeringhouder. Verwijder de kap. N.B. Er is een relatief grote trekkracht nodig om de borgnokjes aan de bovenkant van de kap eerst los te maken vanuit de relais- en zekeringhouder. 10 Onderhoud en service Kap monteren Functie Pas de onderste borgnokjes in. Draai de kap omhoog totdat de bovenste nokjes vastklikken. N.B. Let erop dat de bovenste borgnokjes goed in de groeven van de relais- en zekeringhouder worden geleid. Posities De zekeringen zijn van het type "MiniFuse". Functie Brandstofpomp Achterruitwisser [A]A 20 15 [A]A Display op plafondconsole (gordelwaarschuwing/indicatie voor passagiersairbag voorin) 5 Interieurverlichting; bediening voorste leeslampjes en interieurverlichting voorin op plafondconsole; elektrisch bedienbare stoelen* 7,5 Elektrisch bedienbaar zonnescherm voor het glazen schuif-/kanteldak* 10 Regensensor*; automatisch dimmende achteruitkijkspiegel*; vochtsensor* 5 Collision Warning* Ontgrendelen achterklepB Functie [A]A Centrale vergrendeling tankvulklepC 10 Bedieningspaneel klimaatregeling 7,5 Stuurwieleenheid 7,5 Sirene alarmsysteem*; diagnose-aansluiting OBDII 5 Groot licht 15 - - Achteruitrijlicht 7,5 VoorruitsproeierD; achterruitsproeierD 20 5 - Startblokkering 5 Reservepositie 1, continue spanning 15 10 10 - 5 Reservepositie 2, continue spanning 20 Reservepositie 3, continue spanning 15 Bewegingsmelder voor alarm*; ontvanger transpondersleutels 5 Stuurslot Instrumentenpaneel 5 VoorruitsproeierE; achterruitsproeierE 20 }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 381 10 Onderhoud en service || Functie 10 A B C D E F G [A]A Centrale vergrendeling tankvulklepF 10 Ontgrendelen achterklepG 10 Elektrische extra verwarming*; knop achterbankverwarming* 7,5 Airbags; voetgangersairbag* 7,5 Reservepositie 4, continue spanning 7,5 - - - - Ampère Zie ook zekering 84. Zie ook zekering 83. Zie ook zekering 82. Zie ook zekering 77. Zie ook zekering 70. Zie ook zekering 65. Gerelateerde informatie • • 382 Zekeringen - in motorruimte (p. 377) Zekeringen - onder rechter voorstoel (p. 383) * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 10 Onderhoud en service Zekeringen - onder rechter voorstoel De zekeringen onder de rechter voorstoel beveiligen onder meer de infotainmentfuncties en de stoelverwarming. Aan de binnenkant van het deksel naar relais- en zekeringhouder in de motorruimte zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. In de relais- en zekeringhouder in de motorruimte is tevens plaats voor enkele reservezekeringen. 16 10 Posities • De zekeringen 24–28 zijn van het type "JCASE" en moeten worden vervangen door een werkplaats16. • De zekeringen 1–23 en 29–46 zijn van het type "MiniFuse". Functie - [A]A - Passief systeem* 10 Portierhandgrepen, passief systeem* 5 Bedieningspaneel portier linksvoor 25 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. }} * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. 383 10 Onderhoud en service || Functie 10 Functie 25 Bedieningspaneel portier linksachter 25 Bedieningspaneel portier rechtsachter 25 Trekhaakaansluiting 2* 20 Hoofdzekering voor zekeringen 12–16: Infotainment 25 Regeleenheid audio (versterker)* 30 Elektrisch bedienbare stoel links* 20 - - Interne relaisspoel 5 - - - - - - 12V-aansluiting bagageruimte 15 - - - - * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. - - - - - - - Functie [A]A Bedieningspaneel portier rechtsvoor - 384 [A]A Stoelverwarming passagierszijde voorin - [A]A 15 - - - - - - Verwarming zitplaats achterbank rechts* 15 40 Verwarming zitplaats achterbank links* 15 Trekhaakaansluiting 1* Elektrische achterruitverwarming 30 Regeleenheid AWD* 15 - - BLIS* 5 Parkeerhulp* 5 Parkeercamera* 5 - - - - Stoelverwarming bestuurderszijde voorin 15 A B - - - - - - Regeleenheid auto (versterker)*, signaal voor diagnose; regeleenheid audio of regeleenheid SensusB; regeleenheid Infotainment of beeldschermB; digitale radio*; tv* 15 Telematica*; Bluetooth* 5 Ampère Bepaalde modelvarianten. 10 Onderhoud en service Gerelateerde informatie • • Zekeringen - in motorruimte (p. 377) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 380) 10 385 10 Onderhoud en service Wasstraat 10 Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. Met de hand wassen • • • 386 Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. U wordt geadviseerd een dergelijke verkleuring te laten herstellen door een erkende Volvo-werkplaats. Spoel het onderstel af. Spoel de hele auto af tot al het losse vuil is verwijderd om de kans op waskrassen te beperken. Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. • Gebruik zo nodig een koudontvetter voor hardnekkig vuil. Let op dat de oppervlakken dan niet door de zon opgewarmd mogen zijn! • Was de auto met een spons, autoshampoo en een ruime hoeveelheid lauw water. • Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo. • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer of een trekker. Door waterdruppels niet in felle zon te laten opdrogen, beperkt het risico van watervlekken die u moet wegpoetsen. WAARSCHUWING Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. BELANGRIJK Vuile koplampen werken slechter. Maak ze regelmatig schoon, bijvoorbeeld als u tankt. Gebruik geen bijtende reinigingsmiddelen, maar water en een niet krassende spons. N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. Automatische wasstraten In een automatische wasstraat kunt u de auto weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken, maar de borstels van de wasstraat kunnen niet overal even goed bij. Voor het beste resultaat wordt u geadviseerd de auto met de hand te wassen. N.B. De eerste maanden mag de auto alleen met de hand worden gewassen. De reden hiervoor is dat de lak gevoeliger is als deze nieuw is. Hogedrukreinigers Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuitkop op minstens 30 cm afstand van de auto houdt (geldt voor alle exterieuronderdelen). Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. Remmen testen WAARSCHUWING Test de rem na het wassen altijd, ook de parkeerrem, zodat vocht en corrosie de remvoering niet aantasten en de remmen verslechteren. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Door de wrijving worden de remblokken warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer. Wisserbladen Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbladen en insecten, ijs en dergelijke op de voorruit gaan wisserbladen minder lang mee. 10 Onderhoud en service Bij het reinigen: – BELANGRIJK Zet de wisserbladen in de servicestand, zie Wisserbladen (p. 367). Waxen en polijsten van kunststof en rubber onderdelen is niet toegestaan. Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber onderdelen mag u, als dat nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een zachte spons. N.B. Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig met een lauw sopje of autoshampoo. Bij het polijsten van glanzende strips kan de glanzende oppervlaktelaag wegslijten of beschadigd raken. Gebruik geen sterke oplosmiddelen. Gebruik geen poetsmiddel dat schuurmiddel bevat. Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur Voor het schoonmaken en verzorgen van gekleurde kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sieronderdelen zoals glimmende strips, wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken dat bij de Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig op. Velgen Gebruik alleen de velgreinigingsmiddelen die Volvo adviseert. Sterke velgreinigingsmiddelen kunnen het oppervlak beschadigen en vlekken veroorzaken op verchroomde lichtmetalen velgen. Gerelateerde informatie • • • Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. 10 Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met een teerverwijderaar of terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal voor autolak bestemde, fijne schuurpasta ("rubbing compound") verwijderen. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. Poetsen en in de was zetten (p. 387) Interieur reinigen (p. 389) Water- en vuilafstotende laag (p. 388) }} 387 10 Onderhoud en service || BELANGRIJK Waxen en polijsten van kunststof en rubber onderdelen is niet toegestaan. Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber onderdelen mag u, als dat nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een zachte spons. 10 Bij het polijsten van glanzende strips kan de glanzende oppervlaktelaag wegslijten of beschadigd raken. Gebruik geen poetsmiddel dat schuurmiddel bevat. BELANGRIJK Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door Volvo geadviseerd worden. Andere behandelingen zoals lakconservering, verzegeling, bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg van dergelijke behandelingen valt niet onder de Volvo-garantie. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 386) Water- en vuilafstotende laag De ruiten zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval voor een beter zicht zorgt. Water- en vuilafstotende laag* De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. Onderhoud: • Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters en dergelijke op het glasoppervlak, omdat de waterafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. • Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan. • Om schade aan het glas te voorkomen dient u voor het verwijderen van ijs alleen een krabber van kunststof te gebruiken. • Om de waterafstotende eigenschappen op de zijruiten te behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij een erkende Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar. BELANGRIJK Gebruik geen metalen ijskrabber om de ruiten van ijs te ontdoen. Gebruik de elektrische verwarming om de buitenspiegels van ijs te ontdoen, zie Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming (p. 107). 388 * Optie/accessoire, zie Inleiding voor meer informatie. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 386) 10 Onderhoud en service Roestwering Interieur reinigen Stoffen bekleding en plafondbekleding De auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden. Reinig het interieur regelmatig en voor het beste resultaat is het zaak om vlekken meteen te verwijderen. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt. Volvo biedt een universeel textielverzorgingsproduct voor stoffen bekleding en plafondbekleding, waarmee u de bekleding in optimale staat kunt houden, mits u de instructies opvolgt. Het textielverzorgingsproduct is verkrijgbaar bij een Volvo-dealer. Controleren en onderhouden De corrosiebescherming van de auto behoeft normaal gesproken geen onderhoud, maar door de auto schoon te houden, wordt de kans op corrosie verder verkleind. Sterk alkalische of zure reinigingsmiddelen moeten altijd worden vermeden op glanzende sierdetails. Repareer eventuele steenslagplekken zo snel mogelijk na constatering. Gerelateerde informatie • BELANGRIJK • • Lakschade (p. 390) • • Sommige geverfde kledingstukken (zoals spijkerbroeken en suède kleding) kunnen afgeven en voor verkleuring van de bekleding zorgen. In dat geval is het belangrijk om de verkleurde delen van de bekleding zo spoedig mogelijk te reinigen en te verzorgen. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen zoals sproeiervloeistof, wasbenzine of terpentine voor het reinigen van het interieur, omdat zowel de bekleding als de overige interieuronderdelen daarbij beschadigd kunnen raken. Spuit reinigingsmiddelen nooit rechtstreeks op componenten met elektrische knoppen of bedieningselementen. Maak ze in plaats daarvan schoon met een doek die u met het reinigingsmiddel bevochtigd hebt. Scherpe voorwerpen en klittenbandsluitingen kunnen de stoffen bekleding van de auto beschadigen. 10 Leren bekleding De leren bekleding van Volvo is behandeld om de bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren. Leren bekleding is een natuurproduct dat na verloop van tijd een mooi patina krijgt. Voor het behoud van de eigenschappen en kleur van het leer is regelmatige reiniging en verzorging vereist. Volvo biedt een universeel leerverzorgingsproduct, Volvo Leather Care Kit/Wipes, waarmee u leren bekleding kunt reinigen en de beschermende laag kunt herstellen, mits u de instructies opvolgt. Voor de beste resultaten adviseert Volvo de beschermende crème een- à viermaal per jaar (zo nodig vaker) op te brengen. U kunt de Volvo Leather Care Kit/Wipes kopen bij een Volvo-dealer. Leren stuurwiel Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuurwiel nooit af met kunststof bescherming. Reinigen het leren stuurwiel bij voorkeur met Volvo Leather Care Kit/Wipes. }} 389 10 Onderhoud en service || Interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout 10 Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Voor het reinigen van interieuronderdelen en panelen van kunststof worden met water bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werkplaats. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Veiligheidsgordels Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en in het bijzonder het textielreinigingsmiddel dat bij een erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold. Inlegmatten en vloermat Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbekleding en de inlegmatten ieder apart schoon te kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit met pennen vast. Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij elk van beide pennen vast te pakken en recht omhoog te tillen. Breng de inlegmat aan door deze bij beide pennen vast te drukken. 17 390 WAARSCHUWING Eventueel. Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekleding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U dient vloermatten te reinigen met de door een Volvo-dealer geadviseerde producten. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 386) Lakschade De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden, portieren en bumpers. Geringe lakschade herstellen Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade direct herstellen. Eventueel benodigd materiaal • Grondlak (primer)17 - voor met kunststof beklede bumpers en dergelijke zijn er 10 Onderhoud en service spuitbussen met speciale hechtprimer verkrijgbaar. • basislak en heldere lak - verkrijgbaar in spuitbussen en als bijwerkpennen/-stiften18. • • Afplaktape. Kleine lakbeschadigingen als steenslagplekken en krassen repareren 2. Vóór het lakken kunt u zo nodig (bij ongelijkmatige randen bijvoorbeeld) plaatselijk licht schuren met zeer fijn schuurlinnen. Maak het oppervlak goed schoon en laat drogen. Fijn schuurlinnen17. Kleurcode G021832 De kleurcodesticker vindt u in de portierstijl van de auto en wordt zichtbaar zodra het portier rechtsachter wordt geopend. 4. Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af. Vóór het herstel van lakschade moet u de auto schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 °C. 1. Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om eventuele lakresten te verwijderen. Kleurcode exterieur Eventuele secundaire kleurcode exterieur Het is belangrijk dat u de juiste kleur gebruikt. Voor de positie van de productsticker zie Type-aanduidingen (p. 393). 18 17 10 3. Roer de grondlak (primer) goed door en breng deze met een fijn kwastje, een lucifer of iets dergelijks aan. Werk als de grondlak droog is af met basislak en heldere lak. Als de beschadiging tot op het metaal (plaat) zit, moet een grondlak (primer) worden gebruikt. Bij beschadiging van een kunststof oppervlak moet voor een optimaal resultaat een hechtprimer worden gebruikt – spray in het deksel van de sprayfles en strijk dun op. N.B. Als de steenslag niet tot het metalen oppervlak (het plaatwerk) is gekomen en er nog steeds een onbeschadigde laklaag aanwezig is, moet u de basislak en heldere lak direct aanbrengen nadat het oppervlak is gereinigd. Gerelateerde informatie • Roestwering (p. 389) Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd. Eventueel. 391 SPECIFICATIES 11 Specificaties Type-aanduidingen Type-aanduiding, chassisnummer en dergelijke (voertuigspecifieke informatie) staan aangegeven op een sticker in de auto. Positie van stickers en plaatjes 11 De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. }} 393 11 Specificaties || Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de type-aanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. 11 Type-aanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcode voor lakwerk en typegoedkeuringsnummer. De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het openen van het rechter achterportier zichtbaar. Sticker voor A/C-systeem. Sticker voor standverwarming. Motorcode en serienummer van de motor. Sticker voor motorolie. Type-aanduiding en serienummer van de versnellingsbak. Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Identificatienummer van de auto (VIN, Vehicle Identification Number). De typegoedkeuring van de auto bevat meer informatie over de auto. 394 N.B. De in de gebruikershandleiding afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stickers van de auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Gerelateerde informatie • • Gewichten (p. 396) Motorspecificaties (p. 399) 11 Specificaties Maten In de tabel ziet u de maten van de auto wat de lengte, hoogte e.d. betreft. 11 V40 CROSS COUNTRY. Maten mm A Wielbasis 2646 B Lengte 4370 C Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt D Laadlengte, vloer E Hoogte F Laadhoogte Maten G H Spoorbreedte vooras Spoorbreedte achteras 1508 684 1458 mm Laadbreedte, vloer J Breedte mm 1552A K Breedte incl. buitenspiegels 2041 1547B L Breedte incl. ingeklapte buitenspiegels 1857 1540A 1535B I Maten A B Offset 50 mm. Offset 52,5 mm. 960 1802 532 395 11 Specificaties Gewichten Het maximale totaalgewicht staat aangegeven op een sticker in de auto. Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90 % gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen. 11 Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (p. 397) (bij gebruik van een aanhanger) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht – rijklaar gewicht. N.B. Het gedocumenteerde rijklare gewicht geldt voor een auto in de basisuitvoering, dus een auto zonder extra uitrusting of opties. Dat houdt in dat voor elke optie die wordt toegevoegd, de laadcapaciteit van de auto met het gewicht van de optie afneemt. Voorbeelden van opties die de laadcapaciteit verminderen zijn de onderdelen voor de speciale uitvoeringen Kinetic/Momentum/Summum en andere opties zoals: trekhaak, lastdrager, dakbox, audiosysteem, verstralers, gps-navigatie, verwarming op brandstof, veiligheidsrek, matten, bagagerolhoes, elektrisch bedienbare stoelen e.d. Voor informatie over de positie van de sticker, zie Type-aanduidingen (p. 393). Max. totaalgewicht Max. treingewicht (auto + aanhanger) De auto wegen is een veilige manier om te weten te komen wat het rijklare gewicht van uw auto is. Max. voorasdruk Max. achterasdruk Uitrustingsniveau WAARSCHUWING Het rijgedrag van de auto verandert door hoe zwaar de auto beladen is en hoe de lading is geplaatst. Max. belasting: Zie typegoedkeuring. Max. dakbelasting: 75 kg. Gerelateerde informatie • 396 Trekgewicht en kogeldruk (p. 397) 11 Specificaties Trekgewicht en kogeldruk Max. gewicht geremde aanhanger Het trekgewicht en de kogeldruk voor het rijden met een aanhanger staan in de tabellen. V40CCA MotorcodeB N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) 11 Motor T3 B4204T37 Handgeschakeld, M66 1500 75 T3 B4154T4 Automaat, TF-71SC 1500 75 T3 B4154T6 Automaat, TF-71SC 1500 75 T4 B4204T19 Handgeschakeld, M66 1500 75 T4 B4204T19 Automaat, TF-71SC 1500 75 T4 AWD B4204T21 Automaat, TG-81SC 1500 75 T5 B4204T15 Automaat, TG-81SC 1500 75 T5 B4204T41 Automaat, TG-81SC 1500 75 T5 AWD B4204T11 Automaat, TG-81SC 1500 75 D2 D4204T8 Handgeschakeld, M66 1500 75 D2 D4204T8 Automaat, TF-71SC 1500 75 D3 D4204T9 Handgeschakeld, M66 1500 75 D3 D4204T9 Automaat, TF-71SC 1500 75 }} 397 11 Specificaties || MotorcodeB Versnellingsbak D4 D4204T14 D4 D4204T14 V40CCA Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) Handgeschakeld, M66 1500 75 Automaat, TG-81SC 1500 75 Motor V40 CROSS COUNTRY Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 393). A B 11 Max. gewicht ongeremde aanhanger V40CCA Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) 750 50 700 50 Motor T4 AWD T5 AWD overige A V40 CROSS COUNTRY Gerelateerde informatie • • • 398 Gewichten (p. 396) Rijden met een aanhanger (p. 314) Trailer Stability Assist (TSA) (p. 321) 11 Specificaties Motorspecificaties De motorspecificaties (vermogen enzovoort) voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. V40CCA Motor A B MotorcodeB N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. Vermogen (kW bij omw/min) Vermogen (pk bij omw/min) Motorkoppel (Nm bij omw/min) Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Slagvolume (liter) Compressieverhouding T3 B4154T4 112/5000 152/5000 250/1700–4000 4 82,0 70,9 1,498 10,5:1 T3 B4204T37 112/5000 152/5000 250/1300–4000 4 82,0 93,2 1,969 11,3:1 T3 B4154T6 112/5000 152/5000 250/1700–4000 4 82,0 70,9 1,498 8,8:1 T4 B4204T19 140/4700 190/4700 300/1300–4000 4 82,0 93,2 1,969 11,3:1 T4 AWD B4204T21 140/5000 190/5000 320/1500–4000 4 82,0 93,2 1,969 10,8:1 T5 B4204T15 162/5500 220/5500 350/1500–4000 4 82,0 93,2 1,969 10,8:1 T5 B4204T41 180/5500 245/5500 350/1500–4800 4 82,0 93,2 1,969 8,6:1 T5 AWD B4204T11 180/5500 245/5500 350/1500–4800 4 82,0 93,2 1,969 10,8:1 D2 D4204T8 88/3750 120/3750 280/1500-2250 4 82,0 93,2 1,969 16,0:1 D3 D4204T9 110/3750 150/3750 320/1750–3000 4 82,0 93,2 1,969 16,0:1 D4 D4204T14 140/4250 190/4250 400/1750–2500 4 82,0 93,2 1,969 15,8:1 11 V40 CROSS COUNTRY Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 393). }} 399 11 Specificaties || Gerelateerde informatie 11 400 • Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 404) • Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 402) 11 Specificaties Motorolie - ongunstige rijomstandigheden BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van ongunstige rijomstandigheden. Controleer het oliepeil (p. 356), vaker tijdens langere ritten: Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten bij lage temperaturen. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra bescherming. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Volvo adviseert: Volvo adviseert de olie in een erkende Volvo-werkplaats te laten verversen. • met een caravan of aanhanger achter de auto • • • in bergachtig gebied op hoge snelheden in temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C 11 Gerelateerde informatie • Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 402) • Motorolie - algemeen (p. 355) 401 11 Specificaties Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid De aanbevolen motoroliekwaliteit en de hoeveelheid voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. Volvo adviseert: 11 402 N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. 11 Specificaties V40CCA MotorcodeB Oliekwaliteit (liter) Motor A B Hoeveelheid, incl. oliefilter T3 B4154T4 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 ca. 5,6 T3 B4154T6 ca. 5,6 T3 B4204T37 ca. 5,9 T4 B4204T19 ca. 5,9 T4 AWD B4204T21 ca. 5,9 T5 B4204T15 ca. 5,9 T5 B4204T41 ca. 5,9 T5 AWD B4204T11 ca. 5,9 D2 D4204T8 ca. 5,2 D3 D4204T9 ca. 5,2 D4 D4204T14 ca. 5,2 11 V40 CROSS COUNTRY Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 393). Gerelateerde informatie • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 401) • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 356) 403 11 Specificaties Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid In de tabel ziet u de aan te houden hoeveelheid koelvloeistof voor de verschillende motortypes. 11 Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50 % water2, zie verpakking. N.B. 404 Volume MotorB (liter) D2 D4204T8 D3 D4204T9 D4 D4204T14 A B C Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. 2 V40CCA V40CCA Volume MotorB (liter) T3 B4154T4 T3 B4154T6 T3 B4204T37 T4 B4204T19 T4 AWD B4204T21 T5 B4204T15 T5 B4204T41 T5 AWD B4204T11 7,5 (7,8C) De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1. V40 CROSS COUNTRY Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Type-aanduidingen (p. 393). Geldt voor een auto met een verwarming op brandstof. Gerelateerde informatie • 8,0 (8,4C) Koelvloeistof - peil (p. 358) 11 Specificaties Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid De voorgeschreven transmissieolie en de hoeveelheid voor de verschillende versnellingsbakopties staan in de tabel. Handgeschakelde versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Hoeveelheid (liter) M66 ca. 1,45 Voorgeschreven versnellingsbakolie BOT 350M3 11 Automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak Hoeveelheid (liter) TF-71SC ca. 6,8 TG-81SC 6,6A ca. ca. 7,5B A B Voorgeschreven versnellingsbakolie AW1 AW1 Benzinemotoren Dieselmotoren N.B. In normale rijomstandigheden hoeft de versnellingsbakolie niet te worden ververst. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst. Gerelateerde informatie • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 401) • Type-aanduidingen (p. 393) 405 11 Specificaties Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid Remvloeistof is de naam van het middel in een hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om druk over te brengen vanuit bijvoorbeeld een rempedaal via een hoofdremcilinder naar een of meerdere hulpcilinders die op hun beurt een mechanische rem bedienen. 11 Voorgeschreven kwaliteit: DOT 4 Hoeveelheid: 0,6 liter Gerelateerde informatie • 406 Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 359) 11 Specificaties Brandstoftank - inhoud De inhoud van de brandstof voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. V40CCA Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit Motor T4 AWD (B4204T21) ca. 57 Brandstof - benzine (p. 310) T5 AWD (B4204T11) Overige benzinemotoren ca. 62 Dieselolie ca. 62 A 11 Brandstof - diesel (p. 310) V40 CROSS COUNTRY Gerelateerde informatie • • Brandstof tanken (p. 308) Motorspecificaties (p. 399) 407 11 Specificaties Airconditioning, vloeistof hoeveelheid en kwaliteit In de onderstaande tabellen ziet u welke kwaliteit vloeistoffen en smeermiddelen er in het aircosysteem zitten en in welke hoeveelheden. A/C-sticker De sticker zit aan de binnenkant van de motorkap. Koudemiddel 625 g Voorgeschreven kwaliteit R134a WAARSCHUWING In de installatie voor airconditioning zit koudemiddel R134a onder druk. Service en reparatie aan het systeem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. 408 Hoeveelheid 60 ml Voorgeschreven kwaliteit PAG-olie Gerelateerde informatie • 11 Gewicht Compressorolie Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen (p. 360) 11 Specificaties Brandstofverbruik en CO2-uitstoot Stadsverkeer Het brandstofverbruik voor een auto wordt gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot in gram CO2 per km. handgeschakelde versnellingsbak Snelwegrit Automatische versnellingsbak Uitleg Combinatierit N.B. gram CO2/km Als de gegevens over brandstofverbruik en emissie ontbreken, staan deze in het bijgeleverde supplement. liter/100 km 11 N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. V40CCA T3 (B4204T37) 167 7,1 106 4,6 128 5,5 T3 (B4154T4) 171 7,4 108 4,6 131 5,6 T4 (B4204T19) 167 7,1 106 4,6 128 5,5 T4 (B4204T19) 167 7,2 108 4,7 129 5,6 T4 AWD (B4204T21) 197 8,5 122 5,2 149 6,4 }} 409 11 Specificaties || V40CCA T5 AWD (B4204T11) 197 8,5 122 5,2 149 6,4 D2 (D4204T8) 109 4,2 89 3,4 96 3,7 D2 (D4204T8) 114 4,5 94 3,6 101 3,9 D3 (D4204T9) 112 4,4 92 3,5 99 3,8 D3 (D4204T9) 118 4,6 98 3,7 105 4,0 D4 (D4204T14) 114 4,4 99 3,8 104 4,0 D4 (D4204T14) 132 5,0 101 3,9 112 4,3 11 A V40 CROSS COUNTRY De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli3, die gelden voor een auto met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het autogewicht toe. Dit alsook 3 410 de mate van belading van de auto zorgt voor een verhoging van het brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide. Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte van de tabelwaarden. Daarbij valt te denken aan factoren als: • • Uw rijstijl. De grotere rolweerstand als u kiest voor grotere wielen dan de standaardwielen op de basisuitvoering van het model. De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu ("EU-rijcycli") conform de EU-richtlijn EU Regulation no 692/2008, 715/2007 (Euro 5 / Euro 6) en UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer - de meting begint met een koude start van de motor. Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h (0–75 mph). Het betreft hier een gesimuleerde rit. – Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak geldt de 2e versnelling als wegrijversnelling. De waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alle uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot. 11 Specificaties • De grotere luchtweerstand bij hogere snelheden. • De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeersomstandigheden, de weersgesteldheid en de staat van de auto. Een combinatie van de bovengenoemde factoren kan een aanzienlijk hoger verbruik opleveren. Raadpleeg voor meer informatie de richtlijnen waar eerder aan gerefereerd werd3. Gerelateerde informatie • • • • Zuinig rijden (p. 313) Brandstof - benzine (p. 310) Brandstof - diesel (p. 310) Gewichten (p. 396) 11 Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik mogelijk bij een vergelijking met de EUrijcycli3 die gehanteerd worden bij certificering van de auto en waarop de verbruikscijfers in de tabel gebaseerd zijn. Bij gebruik van brandstof met een octaangetal van 91 RON neemt het brandstofverbruik toe, terwijl het motorvermogen lager wordt. N.B. Bij extreme weersomstandigheden, gebruik van een aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. 3 De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu ("EU-rijcycli") conform de EU-richtlijn EU Regulation no 692/2008, 715/2007 (Euro 5 / Euro 6) en UN ECE Regulation no 101. Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli stadsverkeer en snelwegrit. - Stadsverkeer - de meting begint met een koude start van de motor. Het betreft hier een gesimuleerde rit. - Snelwegrit - de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0–120 km/h (0–75 mph). Het betreft hier een gesimuleerde rit. – Bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak geldt de 2e versnelling als wegrijversnelling. De waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van een stadsrit en een snelwegrit. CO2-uitstoot - om de uitstoot van kooldioxide te berekenen tijdens de twee rijcycli worden alle uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot. 411 11 Specificaties Banden - goedgekeurde bandenspanning De goedgekeurde bandenspanningen voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. V40CCA Bandenmaat (km/h) Motor 11 205/60 R16 Alle motoren Snelheid Belading, 1–3 inzittenden Max. belading ECO-bandenspanningB Voor Achter Voor Achter Voor/achter (kPa)C (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) 240 230 260 260 260 160+E 260 240 280 280 - max. 80F 420 420 420 420 - 0– 160D 225/50 R17 225/45 R18 225/40 R19 Compact reservewiel (Temporary Spare) A B C D E F V40 CROSS COUNTRY Zuinig rijden. In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa). 0 – 100 mph 100+ mph max. 50 mph N.B. Alle motoren, banden of combinaties daarvan zijn niet altijd beschikbaar op alle markten. Gerelateerde informatie • • 412 Banden - maten (p. 330) Banden - bandenspanning (p. 329) • Type-aanduidingen (p. 393) 11 Specificaties 11 413 12 Alfabetisch register Actieve xenonkoplampen.......................... 94 A Aanbevolen kinderzitjes tabel...................................................... 49 Aanhanger............................................... 314 kabel........................................... 314, 315 pendelbeweging................................. 321 rijden met een aanhanger................... 314 Aanrijding................................................... 44 ACC - Adaptieve cruisecontrol................ 202 12 Achterbank elektrische verwarming....................... 133 Achterklep vergrendelen/ontgrendelen................ 177 Achterlichten positie................................................. 365 Achterruit elektrische verwarming....................... 107 Achteruitkijkspiegel.................................. 108 autodimfunctie.................................... 108 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Kompas.............................................. 109 Actieve parkeerhulp................................. bediening............................................ Beperkingen....................................... functie................................................. Symbolen en meldingen..................... 255 257 258 256 260 Adaptieve cruisecontrol........................... functie................................................. inhalen................................................ overzicht............................................. Radarsensor....................................... snelheid instellen................................ stand-bystand.................................... Storingzoeken..................................... tijdelijk deactiveren............................. uitschakelen........................................ van cruisecontrolfunctie wisselen....... volgtijd instellen.................................. 202 203 209 205 213 206 208 215 208 210 212 207 Afdalingsregeling (Hill Descent Control).. 299 Afdichtmiddel........................................... 342 Afneembare trekhaak opbergen............................................ 317 alarm........................................ 182, 183, 184 alarm controleren................................ 165 alarmindicatie..................................... 183 alarmsignalen...................................... 184 beperkt alarmniveau........................... 184 Alarm automatische activering..................... 183 automatische herinschakeling............ 183 transpondersleutel defect................... 184 Alarmlichten............................................... 95 Alcoholslot............................................... 271 All Wheel Drive (vierwielaandrijving)........ 299 Antislipregeling........................................ 187 Antispin.................................................... 187 Afsluitbare wielbouten............................. 332 Approach-verlichting......................... 98, 163 Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie................................................... 349 Automatische hervergrendeling............... 174 Airbag activeren/deactiveren, PACOS............. 37 bestuurderszijde............................. 35, 43 passagierszijde......................... 35, 37, 43 AIRBAG ..................................................... 35 Airbagsysteem........................................... 34 waarschuwingssymbool....................... 33 Airconditioning......................................... 136 414 Airconditioning, vloeistof hoeveelheid en kwaliteit..................... 408 Automatische schakelblokkering deactiveren........................................................ 287 Automatische versnellingsbak......... 281, 285 aanhanger........................................... 316 handmatige schakelstanden (Geartronic)...................................................... 281 slepen en bergen................................ 323 Automatische wasstraat.......................... 386 Automatisch groot licht............................. 92 12 Alfabetisch register Auto met internetaansluiting afspraak maken voor servicebeurt en reparatie.............................................. 349 specificaties........................................ 412 Winterbanden..................................... 332 Brandstoftank inhoud................................................. 407 Bandenmaat............................................ 330 Buitenmaten............................................ 395 Auto opnemen......................................... 352 Bandenspanningscontrole....................... 339 Autosleutelgeheugen............................... 160 Bandenspanningscontrolesysteem......... 339 Autoverzorging......................................... 386 Leren bekleding.................................. 389 Bandenspanningstabel............................ 329 Buitenspiegels......................................... elektrische verwarming....................... elektrisch inklapbaar........................... resetten............................................... AWD, vierwielaandrijving......................... 299 373 370 370 278 372 168 372 B bagageruimte bagagenet........................................... 156 Batterij Hulp-................................................... onderhoud.......................................... Start-................................................... starten met hulpaccu.......................... Symbolen op de accu......................... transpondersleutel/PCC..................... Waarschuwingssymbolen................... 106 107 107 106 Buitentemperatuurmeter............................ 74 C Camerasensor................................. 223, 235 City Safety™............................................ 221 Bagageruimte bevestigingspunten............................ 154 Hoedenplank...................................... 157 Verlichting............................................. 97 Bedrijfsrem.............................. 301, 302, 303 Claxon........................................................ 87 Bekleding................................................. 389 Clean Zone Interior Package (CZIP)........ 127 Benzinekwaliteit....................................... 310 CO2-uitstoot............................................. 409 Bagage verankeren (Lading vervoeren)... 154 Bergen..................................................... 325 Banden band afdichten.................................... 341 bandenspanningscontrole.................. 339 draairichting........................................ 328 onderhoud.......................................... 327 profieldiepte........................................ 332 slijtage-indicator................................. 329 spanning..................................... 329, 412 BLIS................................................. 260, 261 Boordcomputer....................... 114, 120, 123 analoog instrumentenpaneel.............. 116 Collision Warning............................. 228, 229 algemene beperkingen....................... 234 bediening............................................ 232 Radarsensor............................... 213, 221 voetgangersdetectie........................... 231 werking............................................... 229 Botsing, zie Aanrijding............................... 44 Collision Warning met Auto Brake........... 228 Brandstof......................................... 309, 310 brandstofbesparing............................ 329 brandstoffilter..................................... 311 brandstofverbruik............................... 409 Compact reservewiel....................... 333, 334 Blokkering achteruitversnelling................ 280 12 415 12 Alfabetisch register 12 Condens Condens in koplamp.......................... 386 ruiten ontdoen van -........................... 125 Distance Alert.......................................... 218 Beperkingen....................................... 219 Symbolen en meldingen..................... 220 Elektrische aansluiting............................. 151 bagageruimte...................................... 155 Condens in koplamp................................ 386 Doorluchtfunctie.............................. 125, 176 Controlesymbolen......................... 66, 69, 70 Doorwaaddiepte...................................... 304 Corner Traction Control........................... 187 Draairichting............................................. 328 Cruisecontrol........................................... ingestelde snelheid hervatten............. snelheid instellen................................ tijdelijk deactiveren............................. uitschakelen........................................ Driver Alert Control.................................. 239 bediening............................................ 240 107 107 133 107 197 201 198 200 202 CTA.......................................................... 263 CZIP (Clear Zone Interior Package)......... 127 Driver Alert System.................................. 239 Dagrijlicht................................................... 90 Dagteller op nul stellen.................... 117, 121 Dagtellers................................................... 75 Dakbelasting, max. gewicht..................... 396 Dashboardkastje...................................... 150 vergrendelen....................................... 176 Diesel brandstofgebrek................................. 311 Dieselolie................................................. 310 416 Elektrisch inklapbare buitenspiegels....... 107 Elektrisch systeem................................... 375 Elektronische klimaatregeling, ECC......... 131 Elektronische startblokkering.................. 162 E ECC, elektronische klimaatregeling......... 131 ECO-bandenspanning..................... 329, 412 D Elektrische verwarming Achterruit............................................ spiegels............................................... Stoelen en achterbank........................ Voorruit............................................... Eco Cruise............................................... 297 EcoGuide................................................... 69 Elektronische temperatuurregeling - ETC 132 ETC, elektronische temperatuurregeling. 132 Etiketten................................................... 393 Extra verwarming elektrisch.................................... 144, 145 op brandstof....................................... 144 ECO-stand............................................... 297 Eerste hulp............................................... 339 EHBO-kit.................................................. 339 F Elektrisch bedienbare ruiten.................... 104 resetten............................................... 105 Fietserdetectie......................................... 230 Elektrisch bedienbare stoel....................... 84 Elektrisch bedienbare zijruiten resetten... 105 Elektrisch bediend rolgordijn voor glazen dak........................................................... 108 Follow Me Home-verlichting...................... 98 Foutmeldingen Adaptieve cruisecontrol...................... 216 Driver Alert Control............................. 241 12 Alfabetisch register LKA..................................................... 246 zie Meldingen en symbolen................ 216 Foutmeldingen BLIS................................ 265 FSC, milieulabel......................................... 27 G H I handgeschakelde versnellingsbak........... 279 schakelindicatie (GSI)......................... 280 slepen en bergen................................ 323 IAQS - Interior Air Quality System........... 128 Handgeschakelde versnellingsbak aanhanger........................................... 316 In de was zetten....................................... 387 Informatiedisplay................................. 65, 66 Informatietoets, PCC............................... 165 Inlegmatten.............................................. 150 Geartronic................................................ 281 Handmatige schakelstanden (Geartronic)........................................................... 281 Geheugenfunctie stoel............................... 84 HDC......................................................... 299 Instructieboekje, milieulabel...................... 27 Gelaagd glas.............................................. 27 Hefgereedschap...................................... 339 Gevarendriehoek..................................... 338 Hill Start Assist........................................ 288 Instrumenten, schakelaars en bediening...................................................... 59, 62 Gewichten rijklaar gewicht.................................... 396 Hoedenplank........................................... 157 Hogedruksproeiers koplampen............... 103 Gladde wegen.......................................... 307 Instrumentenoverzicht auto met stuur links.............................. 59 auto met stuur rechts........................... 62 Hoge motortemperatuur.......................... 305 Gladheid.................................................. 307 Instrumentenpaneel............................. 65, 66 Hoofdsteun inklappen.............................................. 85 middelste zitplaats achterbank............. 85 voorstoel............................................... 83 Interieurluchtfilter..................................... 127 Glazen gelaagd/versterkt.................................. 27 Glazen dak, elektrisch bediend rolgordijn........................................................... 108 gloeilampen, specificaties....................... 367 Gordelspanner........................................... 43 Gordelspanners......................................... 32 Gordelwaarschuwing................................. 32 Hoogte lichtbundel koplampen aanpassen............................................................. 89 Houder voor boodschappentassen ........ 154 opklapbaar.......................................... 154 Inparkeerhulp - PAP................................ 255 12 Interieurverlichting..................................... 97 automatische functie............................ 97 Interieurverwarming................................. 140 Interior Air Quality System (IAQS)............ 128 luchtreiniging...................................... 128 Intervalfunctie wisser............................... 102 Hulpaccu.................................................. 373 Groot licht, automatische activering.......... 92 Groot licht/dimlicht.................................... 91 417 12 Alfabetisch register K Katalysator............................................... 312 Bergen................................................ 323 Keuzehendelblokkering........................... 287 12 128 126 135 126 Keyless Drive... 169, 170, 171, 172, 173, 276 Klimaatregeling reparatie.............................................. 360 Keyless - ontgrendelen............................ 172 Klok, instellen............................................. 75 Keyless - vergrendelen............................ 171 Koelsysteem............................................ 305 oververhitting...................................... 305 Kinderen kinderslot.............................................. 48 kinderzitje en airbag............................. 53 kinderzitje en SIPS-airbag.................... 40 plaats in de auto................................... 53 veiligheid......................................... 40, 48 Kinderslot......................................... 180, 181 Kinderveiligheidszitje................................. aanbevolen........................................... afmetingscategorieën voor kinderzitjes met ISOFIX-bevestigingssysteem........ bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes................................................ ISOFIX-bevestigingssysteem voor kinderzitjes................................................ types..................................................... 418 persoonlijke instellingen..................... sensoren............................................. temperatuurregeling........................... werkelijke temperatuur....................... 48 49 54 57 54 55 Koelvloeistof hoeveelheid en kwaliteit..................... 404 Koelvloeistof, controleren en bijvullen..... 358 Kofferbak lading vervoeren................................. 152 Kompas................................................... 109 kalibreren............................................ 109 L Laag oliepeil............................................. 356 Lading vervoeren algemene informatie................... 152, 154 bagageruimte.............................. 152, 154 bevestigingspunten............................ 154 lading op het dak................................ 153 lange lading........................................ 153 Lak kleurcode............................................ 391 lakschade en herstel ervan................. 390 Lampen.................................................... 360 Lasersensor............................................. 225 Lastindex................................................. 331 Lekke band.............................................. 341 Koplampen.............................................. 361 positie................................................. 361 Leren bekleding, reinigingsvoorschriften. 389 Koudemiddel........................................... 360 Lichtbundel aanpassen.............................. 99 Krik........................................................... 339 Lichtbundel koplampen aanpassen............................................ 99 hoogteregeling...................................... 89 Lichtbundel, aanpassen............................. 99 Lichtbundel koplampen aanpassen........... 99 Kleurcode, lak.......................................... 391 Lichtsignalen, PCC.................................. 165 Klimaat algemene informatie........................... 125 automatische regeling........................ 135 LKA - Rijbaanassistent............................ 242 12 Alfabetisch register Luchtreiniging materiaal............................................. 128 passagiersruimte................ 126, 127, 128 Luchtverdeling......................................... 129 recirculatie.......................................... 137 tabel.................................................... 138 M Make-upspiegel....................................... 151 verlichting............................................. 97 Maten....................................................... 395 Max. dakbelasting................................... 396 Meldingen BLIS....................................... 265 Meldingen en symbolen Adaptieve cruisecontrol...................... 216 Collision Warning with Auto Brake.......................................... 227, 237 Driver Alert Control............................. 241 LKA..................................................... 246 Motor- en interieurverwarming........... 143 Meldingen op het informatiedisplay........ 111 Meldingsfuncties...................................... 113 Menufuncties Instrumentenpaneel............................ 110 menu-overzicht, analoog.................... 111 menu-overzicht, digitaal..................... 111 Meters brandstofmeter............................... 65, 66 snelheidsmeter............................... 65, 66 toerenteller...................................... 65, 66 Middenconsole........................................ 149 Milieulabel, FSC, instructieboekje............. 27 Mistverlichting achter.................................................... 94 Motor oververhitting...................................... Start/Stop........................................... starten................................................. uitschakelen........................................ Motorruimte controleren.......................................... koelvloeistof........................................ Motorolie............................................. overzicht............................................. rem- en koppelingsvloeistof............... 355 358 355 354 359 Motorspecificaties................................... 399 Motorverwarming..................................... 140 305 288 276 277 Motor afzetten......................................... 277 Motor- en interieurverwarming directe start......................................... direct uitschakelen.............................. meldingen........................................... timer.................................................... Motorremregeling.................................... 187 141 142 143 142 Motorkap, openen................................... 354 Motorolie.......................................... 355, 401 filter..................................................... 355 kwaliteit en hoeveelheid..................... 402 ongunstige rijomstandigheden........... 401 Motorolie, bijvullen................................... 356 MY CAR................................................... 113 12 N Noodreparatieset banden........................ 341 Noodreparatieset voor banden afdichtmiddel...................................... band oppompen................................. overzicht............................................. positie................................................. resultaat controleren........................... uitvoering............................................ 342 346 342 341 345 343 Nooduitrusting EHBO-kit............................................. 339 gevarendriehoek................................. 338 Motoroliepeil controleren......................... 356 Motorrem, automatisch........................... 299 419 12 Alfabetisch register Olie, zie ook Motorolie..................... 401, 402 functie................................................. 247 sensoren voor Park Assist.................. 250 storingsindicatie................................. 250 Onderhoud roestwering......................................... 389 Parkeerhulpcamera.................................. 251 Instellingen.......................................... 254 Ontgrendelen van de binnenzijde.............................. 175 van de buitenzijde............................... 174 Parkeerrem.............................................. 303 Regensensor............................................ 102 Partikelfilter.............................................. 313 Reinigen Automatische wasstraat..................... bekleding............................................ veiligheidsgordels............................... Velgen................................................. wasstraat............................................ O Ontgrendelen met sleutelblad................. 172 Ontwaseming........................................... 136 12 Op afstand bediende startblokkering...... 162 Opbergmogelijkheden passagiersruimte. 147 Opbergmogelijkheid bestuurderszijde................................. 149 dashboardkastje................................. 150 tunnelconsole..................................... 149 Opblaasgordijn.................................... 40, 43 Oververhitting.................................. 305, 314 Passief startsysteem (Keyless Drive) 169, 170, 171, 172, 173, 276 PCC, Personal Car Communicator Actieradius.......................................... 166 functies............................................... 163 Peilstok, elektronisch............................... 357 Personal Car Communicator................... 166 Poetsen.................................................... 387 Positie buitenspiegels herstellen............. 106 Powermeter............................................... 69 Powershift-versnellingsbak.............. 285, 323 Profieldiepte............................................. 332 P PACOS....................................................... 37 Paniekfunctie........................................... 163 PAP - Actieve parkeerhulp....................... 255 Park Assist............................................... 247 aan achterzijde................................... 248 420 Q Queue Assist............................................ 210 R Radarsensor............................................ 203 Beperkingen....................................... 213 Regeneratie.............................................. 313 386 389 390 387 386 Rem- en koppelingsvloeistof................... 359 Remlichten................................................. 95 Remmen.......................................... 301, 303 antiblokkeerremsysteem, ABS........... 302 parkeerrem......................................... 303 remkrachtverhoging bij noodstops, EBA .................................................... 303 Remlichten............................................ 95 remsysteem........................ 301, 302, 303 remvloeistof bijvullen.......................... 359 symbolen op instrumentenpaneel...... 302 Remvloeistof kwaliteit en hoeveelheid..................... 406 Reservewiel erbij nemen......................................... 334 monteren............................................ 337 12 Alfabetisch register Resetten dagteller............................ 117, 121 Richtingaanwijzer....................................... 96 Ruitenwisser voor.................................... 102 Regensensor....................................... 102 Richtingaanwijzers..................................... 96 Rijadviezen............................................... 307 Rijbaanassistent...................................... 210 bediening............................................ 244 Rijbaanassistent - LKA............................ 242 Rijden....................................................... koelsysteem........................................ met een aanhanger............................. met geopende achterklep................... 307 305 314 306 S Safelock-functie....................................... 179 deactiveren......................................... 179 tijdelijk deactiveren............................. 179 Safety mode.............................................. 44 auto verrijden........................................ 46 startpoging........................................... 45 Slijtage-indicator...................................... 329 Slot kinder-.................................................. 48 Snelheidsbegrenzer................................. 194 alarm overschrijding snelheid............. 197 beknopte bedieningsinstructies. 194, 195 tijdelijk deactiveren............................. 196 uitschakelen........................................ 197 Snelheidsklassen, banden....................... 331 Spiegel achteruitkijk-....................................... 108 Rijden met een aanhanger kogeldruk............................................ 397 trekgewicht......................................... 397 Schakelblokkering, mechanische vrijgave......................................................... 287 Spiegels buiten-................................................ 106 Schakelindicatie (GSI).............................. 280 Spin control............................................. 187 Rijden tijdens de winter........................... 307 Schakelindicator...................................... 280 Sproeien voorruit..................................... 103 Rijeigenschappen aanpassen.................. 266 Sensus....................................................... 79 Rijklaar gewicht........................................ 396 Serviceprogramma.................................. 349 Rijmodus ECO......................................... 297 Servicestand............................................ 367 Sproeier Achterruit............................................ 103 sproeiervloeistof, bijvullen.................. 370 Voorruit............................................... 103 Ritstatistiek.............................................. 123 Sfeerverlichting.......................................... 98 Sproeiervloeistof...................................... 370 Roestwering............................................. 389 SIPS-airbag............................................... 39 Stabiliteits- en tractieregeling.................. 187 Roetfilter dieselmotor.............................. 313 Sleepoog.................................................. 324 stabiliteitsregeling.................................... 187 ROETFILTER VOL.................................... 313 Slepen...................................................... 322 sleepoog............................................. 324 Stadslicht................................................... 90 Rugleuning................................................. 83 achterbank, omklappen........................ 86 voorstoel, omklappen........................... 83 Ruiten en spiegels................................... 388 Sleutel.............................................. 159, 161 Sleutelblad............................... 166, 167, 168 12 Start/Stop................................................ 288 automatische motorafslag werkt niet. 291 Functie en bediening.......................... 289 Sleutelstanden........................................... 80 421 12 Alfabetisch register Startaccu......................................... 306, 370 overbelasting...................................... 306 vervangen........................................... 373 Startblokkering........................................ 162 Starten met hulpaccu.............................. 278 Steenslagplekken en krassen.................. 390 Stickers.................................................... 393 Stoel, zie Stoelen en achterbank............... 82 12 Stoelen en achterbank............................... 82 elektrisch bediend................................ 84 elektrische verwarming....................... 133 Hoofdsteunen achterbank.................... 85 Ruggedeelte(n) achterbank neerklappen........................................................ 86 ruggedeelte(n) achterbank vooroverklappen................................................. 83 Totaalgewicht.......................................... 396 Symbolen Controlesymbolen.................... 66, 69, 70 Waarschuwingssymbolen............... 66, 69 Traction Control....................................... 187 Symbolen en meldingen Adaptieve cruisecontrol...................... 216 Collision Warning with Auto Brake.......................................... 227, 237 Driver Alert Control............................. 241 LKA..................................................... 246 Systeem is afgegaan........................................... 43 Trailer Stability Assist...................... 187, 321 Transmissie.............................................. 279 Transponder.............................................. 22 Transpondersleutel.................. 159, 160, 161 Actieradius.................................. 164, 170 afneembaar sleutelblad...... 166, 167, 168 batterij vervangen............................... 168 functies............................................... 163 zoekgeraakt........................................ 159 Transpondersleutel met PCC Actieradius.......................................... 166 T Transpondersleutelsysteem, typegoedkeuring..................................................... 185 Tanken............................................. 179, 312 Bijvullen.............................................. 308 bijvullen met jerrycan met reservebrandstof............................................ 312 tankklep.............................................. 308 tankvulklep, handmatig openen......... 308 tankvulklep, vergrendeling.................. 179 Trekgewicht en kogeldruk....................... 397 Trekhaak, zie Trekinrichting..................... 317 Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht.......... 266 Temperatuur werkelijke temperatuur....................... 126 Trekhaak - afneembaar monteren/demonteren................ 319, 320 Stuurslotfout............................................ 277 Temperatuurregeling............................... 135 Trillingsdemper........................................ 317 Stuurwiel.................................................... 87 Stuur afstellen....................................... 87 Toetsenset............................................ 87 Toeteren..................................................... 87 TSA, Trailer Stability Assist ............. 187, 321 Stoffen die allergieën en/of astma kunnen verwekken................................................ 127 Storingsdiagnose van camerasensor...... 224 Storingzoeken Adaptieve cruisecontrol...................... 215 Stuurkracht, snelheidsafhankelijk............ 266 422 Stuurwiel afstellen...................................... 87 Toetsensets op stuurwiel........................... 87 Trekhaak.................................................. afneembaar, aanbrengen.................... afneembaar, verwijderen.................... specificaties........................................ 317 319 320 318 12 Alfabetisch register Tunnelconsole 12V-aansluiting................................... 151 aansteker en asbak............................ 150 armleuning.......................................... 149 Tunneldetectie........................................... 91 Typeaanduidingen................................... 393 Typegoedkeuring radarsysteem...................................... 267 transpondersleutelsysteem................ 185 Ventilator ECC.................................................... 134 ETC..................................................... 134 Verlichting display................................. 89 Verlichting instrumentenpaneel............ 89 verlichting van bedieningselementen... 89 Vergrendelen/ontgrendelen achterklep........................................... 177 binnenzijde.......................................... 175 Verlichting, gloeilampen vervangen......... 360 dagrijlicht............................................ 364 dimlicht (auto's met halogeen-koplampen)..................................................... 363 grootlicht (auto's met actieve xenonkoplampen)......................................... 363 grootlicht (auto's met halogeenkoplampen)......................................... 363 lamphouder achter: richtingaanwijzer, rem- en achteruitrijlicht....................... 365 make-upspiegel.................................. 366 mistachterlicht.................................... 366 richtingaanwijzers, voor...................... 364 stadslicht vóór.................................... 364 Vergrendeling handmatig vergrendelen..................... 174 ontgrendelen............................... 174, 175 vergrendelen....................................... 174 Vergrendelingsindicatie .......................... 161 U Uitstoot van kooldioxide.......................... 409 V Veiligheidsgordel....................................... Achterbank........................................... gordelspanner....................................... gordelwaarschuwing............................ losnemen.............................................. omdoen................................................. zwangerschap...................................... 29 32 32 32 31 30 31 Velg, maten.............................................. 330 Velgen Reinigen.............................................. 387 Ventilatie.................................................. 129 Verkeersbordinformatie........................... 191 bediening............................................ 191 Beperkingen....................................... 193 Verlichting Actieve xenonkoplampen..................... 94 Approach-verlichting.................... 98, 163 automatische verlichting, interieur........ 97 automatisch groot licht......................... 92 Bedieningselementen..................... 88, 97 dagrijlicht.............................................. 90 Follow Me Home-verlichting................. 98 gloeilampen, specificaties.................. 367 groot licht/dimlicht................................ 91 in interieur............................................. 97 Koplamphoogteregeling....................... 89 mistachterlicht...................................... 94 Stadslicht.............................................. 90 tunneldetectie....................................... 91 12 Verlichting display...................................... 89 Verlichting instrumentenpaneel................. 89 Verlichtingsbediening................................ 88 Verlichting van bedieningselementen........ 89 Vermogen................................................ 399 Versnellingsbak........................................ 279 automaat..................................... 281, 285 handgeschakeld................................. 279 Versnellingsbakolie hoeveelheid en kwaliteit..................... 405 423 12 Alfabetisch register Verwarming op brandstof timer.................................................... 142 W Vierwielaandrijving, AWD......................... 299 Waarschuwingsgeluid Collision Warning................................ 232 Vlekken.................................................... 389 Vloeistoffen, hoeveelheden...... 370, 404, 405, 406, 407, 408 Vloeistoffen en oliën......... 404, 405, 406, 408 Voetgangersairbag..................................... 46 auto verrijden........................................ 47 opvouwen............................................. 47 12 Voetgangersbescherming........................ 228 Volgtijd instellen....................................... 218 Volvo ID..................................................... 22 Volvo Sensus............................................. 79 Waarschuwingslampje adaptieve cruisecontrol...................... 203 Collision Warning................................ 232 stabiliteits- en tractieregeling............. 187 Waarschuwingslampjes airbags (SRS)........................................ 72 dynamo laadt niet bij............................ 72 gordelwaarschuwing...................... 32, 72 Lage oliedruk........................................ 72 parkeerrem ingeschakeld..................... 72 storing in remsysteem.......................... 72 Waarschuwing...................................... 72 Wielen en banden.................................... 333 Wielen verwisselen.................................. 334 Wiel vervangen........................................ 334 Winterbanden.......................................... 332 Wisserblad............................................... achterruit vervangen........................... Reinigen.............................................. Servicestand....................................... vervangen........................................... Waarschuwingssymbolen.............. 66, 69, 72 Warmtereflecterende voorruit.................... 22 Z Voorstoel hoofdsteun............................................ 83 Wasstraat................................................. 386 Zekeringen algemene informatie........................... in motorruimte.................................... onder het dashboardkastje................. onder rechter voorstoel...................... vervangen........................................... Water- en vuilafstotende laag.................. 388 Whiplash, WHIPS....................................... 41 WHIPS kinderzitje/verhogingskussen............... 42 WHIPS-systeem............................. 41, 43 zithouding............................................. 42 Wielbouten............................................... 332 afsluitbare........................................... 332 367 369 369 367 368 Wissers en -sproeiers.............................. 102 Voorruit elektrische verwarming............... 107, 136 Water- en vuilafstotende laag, reinigen... 388 424 Wielen compact reservewiel........................... 333 demonteren........................................ 334 Sneeuwkettingen................................ 332 375 377 380 383 375 Zekeringenkastje..................................... 376 Zij-airbag, SIPS.................................... 39, 43 Zuinig rijden............................................. 313 TP 20130 (Dutch), AT 1548, MY16, Printed in Sweden, Göteborg 2015, Copyright © 2000-2015 Volvo Car Corporation
* Your assessment is very important for improving the work of artificial intelligence, which forms the content of this project
advertisement