V90 G E BR U IKE R S H ANDL E IDING VÄLKOMMEN! We hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Volvo streeft ernaar auto's te bouwen die tot de veiligste ter wereld behoren. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershand- leiding door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars (support.volvocars.com). We adviseren bovendien iedereen om in deze auto en andere auto's de veiligheidsgordel te dragen. Rijd niet wanneer u onder de invloed bent van alcohol of medicijnen – of als u rijvermogen om wat voor reden dan ook beperkt is. INHOUD INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR 2 UW VOLVO VEILIGHEID Volvo ID 26 Veiligheid 42 Bedieningsinformatie 16 Volvo ID aanmaken en registreren 26 Veiligheid tijdens de zwangerschap 43 Gebruikershandleiding op middendisplay 17 Drive-E - schoner rijplezier 28 Whiplash Protection System 43 Navigeren in de gebruikershandleiding op het middendisplay 19 IntelliSafe – rijhulp en veiligheid 31 Pedestrian Protection System 45 32 Veiligheidsgordels 46 Gebruikershandleiding op mobiele apparaten 21 Sensus – connectiviteit en entertainment Software-updates 35 Veiligheidsgordel omdoen en losmaken 46 Supportsite van Volvo Cars 21 Vastlegging van gegevens 35 Gordelspanners 48 Gebruikershandleiding doornemen 22 Servicevoorwaarden 36 Elektrische gordelspanner resetten 49 Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding 24 Privacybeleid voor klanten 36 Portier- en gordelwaarschuwing 50 Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting 37 Airbags 51 Installatie van accessoires 37 Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto 38 VIN van de auto tonen 39 Afleiding van de bestuurder 39 Bestuurdersairbags 52 Passagiersairbag 53 Passagiersairbag* activeren en deactiveren 55 Zijairbags 57 Opblaasgordijnen 58 Safety Mode 59 Auto in Safety Mode starten en verplaatsen 59 Kinderveiligheid 60 Kinderzitje 61 Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes 62 Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes 63 DISPLAYS EN STEMBEDIENING i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes 63 Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur links 80 Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren 109 Positie van kinderzitje 64 Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur rechts 81 Overzicht van het middendisplay 111 Bestuurdersdisplay 84 Middendisplay hanteren 113 Instellingen voor bestuurdersdisplay 88 Middendisplay activeren en deactiveren 116 Brandstofmeter 89 89 Navigeren in schermen op het middendisplay 116 Boordcomputer Deelschermen op middendisplay hanteren 120 Functiescherm op het middendisplay 123 125 Kinderzitje monteren 65 Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken 67 Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes 69 Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes 70 Ritstatistieken tonen op het bestuurdersdisplay 91 Geïntegreerd kinderzitje* 74 Dagteller resetten 92 Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen 75 Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay 92 Apps en knoppen op middendisplay verplaatsen Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen 76 Instellingen voor verbruiksinfo 93 Symbolen op de statusbalk van het middendisplay 125 Datum en tijd 94 Toetsenbord op middendisplay Buitentemperatuurmeter 127 94 Controlesymbolen op bestuurdersdisplay 131 95 Taal wijzigen voor toetsenbord van middendisplay Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay 131 97 Opzet van middendisplay aanpassen Licentieovereenkomst voor bestuurdersdisplay 133 99 133 Applicatiemenu op bestuurdersdisplay 105 Volume van systeemgeluid uitschakelen of aanpassen op middendisplay Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren 106 Systeemeenheden wijzigen 134 Systeemtaal wijzigen Melding op bestuurdersdisplay 134 107 Melding op bestuurdersdisplay hanteren 134 108 Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay 3 VERLICHTING Contextuele instellingen openen op het middendisplay 135 Gebruikersgegevens resetten bij doorverkoop 136 Instellingen resetten op middendisplay 136 152 Verlichtingsbediening 156 Instellingen voor stembediening 152 Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay 157 Koplamphoogte aanpassen 158 Stadslichten voor/achterlichten 159 Dagrijlicht 159 Dimlicht 160 161 Tabel met instellingen op middendisplay 137 Bestuurdersprofielen 138 Groot licht gebruiken Bestuurdersprofiel kiezen 139 Automatisch groot licht 161 Naam van bestuurdersprofiel wijzigen 140 Richtingaanwijzers gebruiken 163 Bestuurdersprofiel beveiligen 140 Actieve bochtverlichting* 164 Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel 141 Mistlampen voor/bochtverlichting* 164 Instellingen resetten in bestuurdersprofielen 142 Melding op het middendisplay Mistachterlicht 165 Remlichten 166 143 Noodremlichten 166 143 Alarmlichten 167 144 Follow Me Home-verlichting gebruiken 167 Head-updisplay* 145 Approach-verlichting 168 Head-updisplay* activeren en deactiveren 146 Interieurverlichting 168 Interieurverlichting aanpassen Instellingen voor head-updisplay* 170 147 Stembediening 148 Stembediening gebruiken 149 Stembediening telefoon 151 Meldingen op middendisplay hanteren Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren 4 Stembediening radio en media RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS STOELEN EN STUURWIEL Ruiten, lampglazen en spiegels 174 Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen 174 Resetprocedure voor de inklembeveiliging 175 Elektrisch bedienbare ruiten 175 Elektrisch bedienbare ruiten 176 Zonnescherm gebruiken* 177 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 178 KLIMAAT Handmatig bediende voorstoel 194 Klimaatregeling 212 Elektrisch bedienbare* voorstoel 195 Klimaatzones 212 Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen 195 Klimaatsensoren 213 Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* 196 Gevoelstemperatuur 213 Stembediening klimaat 214 Luchtkwaliteit 215 Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* 197 Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel 198 Clean Zone* 215 Clean Zone Interior Package* 216 Interior Air Quality System* 216 217 Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen 199 Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactiveren Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen 200 Interieurfilter 217 Luchtverdeling 218 201 Luchtverdeling aanpassen 218 202 Blaasmonden openen, sluiten en richten 219 Tabel met luchtverdelingsstanden 220 Klimaatregelingsbediening 223 Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren 225 Automatische inschakeling van elektrische stoelverwarming voorin* activeren en deactiveren 226 Elektrische stoelverwarming achter* activeren en deactiveren 227 Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren 228 Dimfunctie van spiegels aanpassen 179 Buitenspiegels kantelen 180 Panoramadak* 181 Panoramadak* bedienen 183 Zijsteunen* voorstoel verstellen Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* 185 Lendensteun* voorstoel verstellen Wisserbladen en sproeiervloeistof 186 Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* 203 Voorruitwissers gebruiken 186 Rugleuning achterbank omklappen Regensensor gebruiken 204 187 Hoofdsteunen achterbank verstellen Geheugenfunctie van regensensor gebruiken 206 188 Bedieningselementen op stuurwiel en claxon 207 Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken 189 Stuurslot 208 Achterruitwisser en -sproeier 190 Stuurwiel verstellen 208 Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden 191 5 Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren 229 Airconditioning activeren en deactiveren 240 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren 229 Parkeerklimaat* 241 Vergrendelingsindicatie 254 Preconditioning* 241 255 Preconditioning* in- en uitschakelen 241 Instelling voor vergrendelingsbevestiging Timerinstelling voor preconditioning* 242 Automatische klimaatregeling activeren een transpondersleutel 256 258 Luchtrecirculatie activeren en deactiveren 230 Timerinstelling voor preconditioning* toevoegen en bewerken 243 Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel Timerinstelling voor luchtrecirculatie activeren en deactiveren 231 Timerinstelling voor preconditioning* activeren en deactiveren 244 Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde 259 Maximale ontwaseming activeren en deactiveren 231 Timerinstelling voor preconditioning* verwijderen 245 Achterklep ontgrendelen met transpondersleutel 260 Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren 233 Klimaatcomfort bij parkeren* 245 Automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren 234 Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren 234 Automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren 235 Ventilatorstand voorin regelen 235 Ventilatorstand achterin* regelen 6 230 236 Klimaatcomfort tijdens het parkeren* inschakelen en uitschakelen 246 Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat* 247 Verwarming* 248 Standverwarming* 249 Extra verwarming* 250 Automatische inschakeling van extra verwarming activeren en deactiveren* 251 Bereik transpondersleutel 261 Batterij in transpondersleutel vervangen 262 Meer transpondersleutels nabestellen 265 Red Key – transpondersleutel met beperkte functionaliteit* 265 Instellingen voor Red Key* 266 Afneembaar sleutelblad 267 Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad 269 Elektronische startblokkering 270 Typegoedkeuring voor transpondersleutels 272 281 Temperatuur voorin regelen 237 Temperatuur achterin* regelen 238 Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* Temperatuur synchroniseren 239 Passief vergrendelen en ontgrendelen* 282 Instellingen voor passieve ontgrendeling* 283 Achterklep passief ontgrendelen* BESTUURDERSONDERSTEUNI NG Automatische snelheidsbegrenzer 316 Automatische snelheidsbegrenzer activeren of deactiveren 317 Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen 318 Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer 319 Rijhulpsystemen 302 283 Snelheidsafhankelijke stuurkracht 302 Locatie antennes voor start- en vergrendelingssysteem 284 Elektronische stabiliteitsregeling 303 Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto 285 Elektronische stabiliteitsregeling in de Sportstand 304 Achterklep ontgrendelen vanaf de binnenzijde 286 Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren of deactiveren 305 Kinderslot activeren en deactiveren 287 288 Symbolen en meldingen voor elektronische stabiliteitsregeling 306 Automatische vergrendeling bij het wegrijden Connected Safety 307 Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten 289 Connected Safety activeren of deactiveren 308 Maximale openingshoek voor elektrische achterklepbediening* programmeren 292 Beperkingen van Connected Safety 309 Afstandswaarschuwing* 310 Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* 292 Afstandswaarschuwing activeren of deactiveren 311 Privacy locking 294 311 Privacy locking activeren en deactiveren 294 Beperkingen van afstandswaarschuwing Snelheidsbegrenzer 312 296 313 Alarm* activeren en deactiveren 297 Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* 328 Alarm* 298 314 Safelock-functie* 299 Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren 315 Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol* op het middendisplay 329 Verlaagde guard* Snelheidsbegrenzer deactiveren 299 Beperkingen van de snelheidsbegrenzer 315 Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol* 330 Safelock-functie* tijdelijk deactiveren Pilot Assist* 332 Cruisecontrol 319 Cruisecontrol kiezen en activeren 320 Cruisecontrol deactiveren 321 Stand-bystand voor cruisecontrol 322 Adaptieve cruisecontrol* 322 Bediening en displayweergave met betrekking tot adaptieve cruisecontrol* 324 Adaptieve cruisecontrol* kiezen en activeren 325 Adaptieve cruisecontrol* deactiveren 326 Stand-bystand voor adaptieve cruisecontrol* 327 7 8 Bediening en displayweergave met betrekking tot Pilot Assist* 334 Pilot Assist* kiezen en activeren 335 Pilot Assist* deactiveren 337 Stand-bystand voor Pilot Assist* 337 Tijdelijke uitschakeling van stuurhulp met Pilot Assist* 338 Beperkingen van Pilot Assist* 339 Symbolen en meldingen voor Pilot Assist* 341 Waarschuwing rijhulpsystemen bij een dreigende botsing 342 Van doelvoertuig veranderen met rijhulpsystemen Typegoedkeuring voor radarsensor 352 Beperkingen van BLIS 384 Camera 360 Meldingen voor BLIS 385 Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor 361 Cross Traffic Alert* 386 Aanbevolen onderhoud van de gecombineerde camera en radarsensor 366 Cross Traffic Alert* activeren of deactiveren 387 Beperkingen van Cross Traffic Alert* 387 389 City Safety™ 367 Meldingen voor Cross Traffic Alert* Deelfuncties van City Safety 368 Verkeersbordinformatie* 390 Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety 370 Verkeersbordinformatie* activeren of deactiveren 391 Obstakeldetectie met City Safety 371 391 343 City Safety bij kruisend verkeer 374 Displayweergave voor verkeersbordinformatie* 344 374 Verkeersbordinformatie en Sensus Navigation* 394 Vastgelegde snelheid instellen voor rijhulpsystemen Beperkingen van City Safety bij kruisend verkeer 345 375 Waarschuwing voor snelheidsbeperkingen en flitspalen van verkeersbordinformatie* 394 Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers instellen City Safety met stuurhulp bij een uitwijkmanoeuvre Automatische remfunctie van rijhulpsystemen 346 Automatische remfunctie bij onmogelijke uitwijkmanoeuvre met City Safety 376 Waarschuwingen van de verkeersbordinformatie* activeren of deactiveren 395 Rijmodus voor rijhulp 347 City Safety remt voor tegenliggers 376 348 Beperkingen van City Safety 377 Beperkingen van Verkeersbordinformatie* 396 Bochtassistent* Bochtassistent* activeren of deactiveren 349 Meldingen voor City Safety 380 Driver Alert Control 397 349 Rear Collision Warning* 381 398 Beperkingen van de bochtassistent* Driver Alert Control activeren of deactiveren Inhaalassistent 350 Beperkingen van Rear Collision Warning* 381 399 Inhaalassistent gebruiken 350 BLIS* 382 Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control Radarsensor 351 BLIS activeren of deactiveren 383 Beperkingen van Driver Alert Control 399 STARTEN EN RIJDEN Rijbaanassistent 400 Parkeerhulpcamera* 419 Motor starten 438 Rijbaanassistent activeren of deactiveren 402 Positie en gezichtsveld van de parkeerhulpcamera's* 420 Auto afzetten 439 Assistentie-opties voor rijbaanassistent kiezen 402 Hulplijnen voor parkeerhulpcamera* 422 Contactslotstanden 440 Sensorveld voor parkeerhulp 424 Parkeerhulpcamera activeren 425 Symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera 427 Actieve parkeerhulp* 428 Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp* 429 Beperkingen van rijbaanassistent 402 Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent 404 Displayweergave voor rijbaanassistent 406 Stuurhulp bij botsgevaar 407 Stuurhulp bij dreigende botsing activeren of deactiveren 408 Stuurhulp bij dreigende bermongelukken 408 Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing 409 Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* 410 Actieve parkeerhulp* gebruiken 430 Fileparkeervak verlaten met actieve parkeerhulp* 432 Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* 433 Meldingen voor Actieve parkeerhulp* 435 Contactslotstand kiezen 441 Alcoholslot* 442 Alcoholslot* omzeilen 443 Voordat een motor met alcoholslot wordt gestart* 443 Remsystemen 444 Rempedaal 444 Rembekrachtiging 445 Remmen op natte rijbanen 446 Remmen op gepekelde rijbanen 446 Onderhoud van het remsysteem 446 Parkeerrem 447 Parkeerrem activeren en deactiveren 447 Instelling voor automatische activering van de parkeerrem 449 Op een helling parkeren 449 Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing 411 Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij botsgevaar 412 Parkeerhulp* 413 Bij een storing in de parkeerrem Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zijkanten* 449 414 Automatische rem bij stilstand 450 Parkeerhulp* activeren of deactiveren 415 Automatische rem bij stilstand activeren en deactiveren 451 Hulp tijdens het wegrijden op een helling 451 Beperkingen van parkeerhulp 416 Symbolen en meldingen voor parkeerhulp 418 9 Automatisch remmen na een aanrijding 452 Versnellingsbak 452 Handgeschakelde versnellingsbak 453 Automatische versnellingsbak 453 Schakelstanden van een automatische versnellingsbak 455 Schakelen met stuurpaddles* Schakelblokkering 10 457 459 Zuinig rijden 474 Aanhangwagenstabilisering* 499 Voorbereidingen voor een lange rit 475 Aanhangwagenverlichting controleren 500 Rijden tijdens de winter 476 Op trekhaak gemonteerde fietsdrager* 501 Doorwaaddiepte 477 Slepen 502 Tankvulklep openen en sluiten 477 Sleepoog monteren en demonteren 504 Brandstof tanken 478 Bergen 505 Hanteren van brandstof 479 HomeLink®* 506 Benzine 480 HomeLink®* programmeren 507 481 HomeLink®* gebruiken 509 509 Automatische schakelblokkering opheffen 460 Benzineroetfilter Dieselolie 481 Kickdownfunctie 461 Typegoedkeuring voor HomeLink®* 483 Schakelindicator 461 Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel Kompas* 510 Vierwielaandrijving* 463 Roetfilter 483 Kompas* activeren en deactiveren 510 Rijmodi* 463 Uitlaatgasreiniging met AdBlue® 484 Kompas kalibreren* 510 Rijmodus* wijzigen 465 AdBlue® hanteren 485 Rijmodus Eco 465 AdBlue® Rijmodus Eco activeren en deactiveren met functieknop 468 Symbolen en meldingen voor AdBlue® 488 Start/Stop-systeem 468 Oververhitting van motor en aandrijving 490 Rijden met Start/Stop-systeem 468 Overbelasting van de startaccu 491 Start/Stop-systeem uitschakelen 470 Starthulp met andere accu 491 Voorwaarden voor het Start/Stopsysteem 470 Trekhaak* 494 Niveauregeling* en schokdemping Specificaties van de trekhaak* 472 494 Instellingen voor niveauregeling* In- en uitklapbare trekhaak* 474 495 Rijden met aanhangwagen 497 controleren en bijvullen 486 GELUID, MEDIA EN INTERNET Audio, media en internet 514 Video afspelen 531 Audio-instellingen 514 DivX® weergeven 531 Geluidservaring* 515 Instellingen voor video 532 Apps 516 Media via Bluetooth® 532 Apps downloaden 517 Eenheid aansluiten via Bluetooth® 532 Apps bijwerken 518 Media AUX/USB-poort 533 Eenheid aansluiten via USB-poort 533 Apps verwijderen 519 Radio 519 Radio starten 520 Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth 546 Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen 546 Andere telefoon met Bluetoothverbinding kiezen 547 Bluetooth-eenheden verwijderen 547 Telefoonfuncties 547 Berichtfuncties 549 Instellingen voor tekstbericht 550 Technische specificaties voor USBeenheden 534 Compatibele formaten voor media 534 Telefoonboekfuncties 550 521 Apple® CarPlay®* 535 Instellingen voor telefoon 551 Radiokanalen opslaan in de app Radiofavorieten 522 Apple® CarPlay®* gebruiken 536 Instellingen voor Bluetooth-apparaten 551 Instellingen voor radio 538 Auto met actieve internetverbinding* 552 523 RDS-radio 538 Digitale radio* 525 Android Auto* 539 Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding 553 524 Tips voor het gebruik van Apple® CarPlay®* Schakelen tussen de radiobanden FM en digitale radio* 525 Android Auto* gebruiken 540 Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) 554 Mediaspeler 526 Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) 555 Van radioband en radiozender wisselen 520 Radiokanaal zoeken Instellingen voor Apple® CarPlay®* Instellingen voor Android Auto* 541 542 Media afspelen 526 Tips voor het gebruik van Android Auto* Media regelen en van media wisselen 528 Telefoon 542 Media zoeken 529 543 Gracenote® 530 Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth Cd-speler* 530 Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth 545 Video 531 Instellingen voor automodem* 556 Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-hotspot 556 Geen internetverbinding of een slechte verbinding 557 Wi-Fi-netwerk verwijderen 558 Techniek en veiligheid rond Wi-Fi 558 11 WIELEN EN BANDEN Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling 559 Gegevensuitwisseling activeren en deactiveren 559 Gegevensuitwisseling voor diensten 560 Vrije geheugenruimte op harde schijf 561 Licentieovereenkomst voor audio en media 12 562 Banden 574 Noodreparatieset voor banden 595 Maataanduiding voor banden 576 596 Maataanduiding voor wielen 577 Noodreparatieset voor banden gebruiken De draairichting van de banden. 577 Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden 600 Slijtage-indicator van banden 578 Bandenspanning controleren 578 Bandenspanning aanpassen 579 Aanbevolen bandenspanning 580 Bandenspanningscontrolesysteem* 581 De nieuwe bandenspanning opslaan in het controlesysteem* 583 Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken 584 Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning 585 Bij het verwisselen van wielen 586 Gereedschapsset 586 Krik* 587 Wielbouten 587 Wielen demonteren 588 Wiel monteren 590 Reservewiel* 592 Reservewiel gebruiken 593 Winterbanden 593 Sneeuwkettingen 594 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR ONDERHOUD EN SERVICE Serviceprogramma van Volvo 624 604 Gegevensoverdracht tussen auto en werkplaats via wifi 624 Tunnelconsole 605 Download Center 625 Gloeilamp achteruitrijlicht vervangen 645 Stroomaansluitingen 606 625 Gloeilamp mistachterlicht vervangen 646 Elektrische aansluitingen gebruiken 608 Systeemupdates hanteren via Download Center Autostatus 626 Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie 627 Auto-interieur Dashboardkastje gebruiken 610 Zonnekleppen 611 Bagageruimte 612 Adviezen voor het vervoer van bagage Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór vervangen 644 Richtingaanwijzerlamp voor vervangen 645 Lampspecificaties 647 Startaccu 648 Hulpaccu 651 652 628 Symbolen op de accu's 612 Autogegevens naar de werkplaats sturen Accu's recyclen 653 Lading vervoeren op het dak en op lastdragers 613 Auto opnemen 630 653 Onderhoud aan klimaatregeling 632 Zekeringen en relais- en zekeringenhouders Draagtashouders 614 632 Verankeringsogen 615 Head-updisplay bij vervanging van de voorruit* Doorsteekluik in achterbank 615 Motorkap openen en sluiten 633 Zekeringen onder dashboardkastje 661 Bagagerolhoes* monteren en demonteren 615 Overzicht motorruimte 634 Zekeringen in bagageruimte 666 Motorolie 635 Bagagerolhoes hanteren* Interieur reinigen 616 671 Motorolie controleren en bijvullen 636 Middendisplay reinigen Veiligheidsrek* monteren en demonteren 618 672 Koelvloeistof bijvullen 638 Head-updisplay* reinigen 673 Bagagenet monteren en demonteren* 620 Lampen vervangen 640 EHBO-set* 621 641 Textielbekleding en hemelbekleding reinigen 673 Kunststof afdekking losnemen bij vervangen lamp Veiligheidsgordels reinigen Gevarendriehoek 673 622 Positie buitenverlichting 642 Vloermatten en inlegmatten reinigen 674 Dimlichtlamp vervangen 642 Leren bekleding reinigen* 674 Grootlichtlamp vervangen 643 Leren stuurwiel reinigen 675 Zekering vervangen 654 Zekeringen in motorruimte 656 13 SPECIFICATIES 14 Interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout reinigen 675 Exterieur reinigen 676 Poetsen en in de was zetten 676 ALFABETISCH REGISTER Typeaanduidingen 690 Maten 693 Gewichten 695 Trekgewichten en kogeldruk 696 Motorspecificaties 698 Specificaties van de motorolie 699 701 Met de hand wassen 677 Automatische wasstraat 679 Hogedrukreinigers 680 Wisserbladen reinigen 680 Ongunstige rijomstandigheden voor motorolie Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur reinigen 681 Specificaties van de koelvloeistof 702 Velgen reinigen 682 Specificaties van de versnellingsbakolie 702 Roestwering 703 682 Specificaties van de remvloeistof Autolak 683 Brandstoftank – inhoud 703 Geringe lakschade herstellen 683 Bij te vullen hoeveelheid AdBlue® 703 Kleurcodes 684 Specificaties van de airconditioning 704 Wisserbladen achterruit vervangen 684 Brandstofverbruik en CO2-uitstoot 706 Wisserblad voorruit vervangen 685 Goedgekeurde wiel- en bandenmaten 710 Wisserbladen in de servicestand zetten 686 Minimaal toelaatbare lastindex en snelheidsklassen voor banden 712 Vulopening voor sproeiervloeistof 687 Goedgekeurde bandenspanningswaarden 715 Alfabetisch register 717 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Bedieningsinformatie Beeldscherm van de auto1 Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschillende productformaten, zowel digitaal als in drukvorm. De gebruikershandleiding is te raadplegen via het middendisplay van de auto, via de mobiele app en op de supportsite van Volvo Cars. In het dashboardkastje ligt een Quick Guide en een supplement bij de gebruikershandleiding met onder meer informatie over zekeringen en specificaties. U kunt een gebruikershandleiding in drukvorm bestellen. Open op het middendisplay het hoofdscherm en tik op Handleiding. Hier hebt u de mogelijkheid tot visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur en -interieur. De informatie is doorzoekbaar en ook beschikbaar in een indeling in categorieën. Mobiele app Zoek op App Store of Google Play naar “Volvo Manual”, download de app naar uw smartphone of tablet en kies uw model. De app bevat instructievideo's en biedt de mogelijkheid tot visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur en -interieur. De inhoud is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende artikelen verloopt eenvoudig. Supportsite van Volvo Cars Bezoek support.volvocars.com en kies uw land. Hier vindt u gebruikershandleidingen online en in PDF-formaat. Op de supportsite van Volvo Cars vindt u tevens instructievideo's en meer informatie over het gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is beschikbaar voor de meeste markten. Informatie in drukvorm In het dashboardkastje ligt een supplement bij de gebruikershandleiding1 met informatie over zekeringen en specificaties plus een overzicht van belangrijke en nuttige informatie. Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide met beknopte informatie over de meeste gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen. Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de markt en dergelijke liggen er aanvullende documenten met gebruikersinformatie in drukvorm in de auto. 1 16 Op markten zonder gebruikershandleiding op het middendisplay wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt. INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de gebruikershandleiding en het bijbehorende supplement te bestellen. Neem voor bestelling contact op met een Volvo-dealer. BELANGRIJK U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de geldende wetgeving en voorschriften in acht neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto volgens Volvo's adviezen in de gebruikershandleiding onderhoudt en bedient. Bij afwijkingen in de informatie op het middendisplay en in de gedrukte informatie, geldt altijd de informatie in drukvorm. Gerelateerde informatie • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 17) • Gebruikershandleiding op mobiele apparaten (p. 21) • • Supportsite van Volvo Cars (p. 21) Gebruikershandleiding doornemen (p. 22) Gebruikershandleiding op middendisplay Via het middendisplay van de auto kunt u de gebruikershandleiding in digitale2 vorm raadplegen. De digitale gebruikershandleiding is te raadplegen via het hoofdscherm en in bepaalde gevallen is ook de contextuele gebruikershandleiding te raadplegen via het hoofdscherm. N.B. De digitale gebruikershandleiding is tijdens het rijden niet beschikbaar. N.B. Wanneer u de taal in het middendisplay verandert, kan dat betekenen dat bepaalde informatie voor de eigenaar niet overeenkomt met landelijke of plaatselijke wet- en regelgeving. Stel geen taal in die u niet begrijpt, omdat het dan lastig wordt om te navigeren in de menustructuur op het scherm. 2 Geldt voor de meeste markten. }} 17 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Gebruikershandleiding Contextuele gebruikershandleiding Het hoofdscherm met de knop voor de gebruikershandleiding. Hoofdscherm met de knop voor de contextuele gebruikershandleiding. Om de gebruikershandleiding te openen – sleep het hoofdscherm op het middendisplay omlaag en tik op Handleiding. De contextuele gebruikershandleiding is een snelkoppeling naar het artikel in de gebruikershandleiding met een beschrijving van de op het scherm getoonde actieve functie. Wanneer een contextuele gebruikershandleiding beschikbaar is, verschijnt deze rechts van Handleiding in het hoofdscherm. De informatie in de gebruikershandleiding is rechtstreeks te raadplegen via de startpagina van de gebruikershandleiding of via het hoofdmenu. Tik eenmaal op de contextuele gebruikershandleiding om het artikel van de gebruikershandleiding te openen dat verband houdt met de getoonde inhoud op het display. Tik bijv. op Handleiding Navigatie om een artikel te openen dat verband houdt met de navigatie. Dit geldt alleen voor bepaalde apps in de auto. Voor gedownloade boordapps van derden zijn bijv. geen appspecifieke artikelen beschikbaar. 18 Gerelateerde informatie • Navigeren in de gebruikershandleiding op het middendisplay (p. 19) • Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) • Apps downloaden (p. 517) INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Navigeren in de gebruikershandleiding op het middendisplay De digitale gebruikershandleiding is te bereiken via het hoofdscherm van het middendisplay in de auto. De inhoud is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende artikelen verloopt eenvoudig. Menu openen op het hoofdmenu – Tik op in de bovenste lijst in de gebruikershandleiding. > Er wordt een menu geopend met verschillende opties voor het vinden van informatie: Startpagina Tik op het symbool om terug te gaan naar de startpagina van de gebruikershandleiding. Quick Guide Tik op het symbool om een pagina te openen met koppelingen naar enkele artikelen die u moet doornemen om kennis te maken met gebruikelijke autofuncties. De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar, maar zijn voor het gemak hier opgesomd. Tik op een artikel om het in zijn geheel te lezen. Categorieën De artikelen van de gebruikershandleiding zijn geordend naar hoofdcategorieën en subcategorieën. Hetzelfde artikel kan in meerdere categorieën voorkomen zodat het gemakkelijker te vinden is. De gebruikershandleiding is vanuit het hoofdscherm te openen. – Om de gebruikershandleiding te openen – sleep het hoofdscherm op het middendisplay omlaag en tik op Handleiding. U kunt op verschillende manieren informatie vinden in de gebruikershandleiding. De menuopties zijn te bereiken via de startpagina van de gebruikershandleiding en via het hoofdmenu. 1. Tik op Categorieën. > De hoofdcategorieën staan in een lijst. 2. Tik op een hoofdcategorie ( ). > Er verschijnt een lijst met subcategorieën ( ) en artikelen ( ). 3. Tik op een artikel om het te openen. Tik op de pijl-links om een stap terug te doen. }} 19 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Hotspots voor exterieur en interieur Overzichtsbeelden (exterieur en interieur) van de auto. Diverse delen zijn voorzien van hotspots waarmee u naar artikelen over het desbetreffende deel van de auto gaat. 1. Tik op Exterieur of Interieur. > Er verschijnen afbeeldingen van exterieur of interieur met hotspots. De hotspots leiden naar artikelen over het desbetreffende deel van de auto. Veeg horizontaal over het scherm om van de ene naar de andere afbeelding te navigeren. 2. Tik op een hotspot. > De titel van een artikel op dit terrein verschijnt. 3. Tik op de titel om het artikel te openen. Tik op de pijl-links om een stap terug te doen. 20 Favorieten Tik op het symbool om de artikelen te openen die als favorieten zijn opgeslagen. Tik op een artikel om het in zijn geheel te lezen. Artikelen als favoriet opslaan of verwijderen Sla een artikel op als favoriet door in een geopend artikel op geheel rechtsboven te drukken. De ster wordt gevuld wanneer een artikel is opgeslagen als favoriet: . Om een artikel te verwijderen uit de favoriete artikelen, kunt u vanuit het geopende artikel opnieuw op de ster drukken. Video Tik op het symbool om naar de pagina te gaan met korte instructievideo's voor verschillende autofuncties. Informatie Tik op het symbool voor informatie over de versie van de gebruikershandleiding in de auto en andere praktische informatie. Zoekfunctie gebruiken op het hoofdmenu 1. op het hoofdmenu van de Tik op gebruikershandleiding. Onder aan het scherm verschijnt een toetsenbord. 2. Voer een zoekterm in, bijv. "veiligheidsgordel". > Er verschijnen suggesties voor artikelen en categorieën naarmate u letters invoert. 3. Druk op het artikel dat of de categorie om het of deze te openen. Gerelateerde informatie • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 17) • • Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Gebruikershandleiding doornemen (p. 22) INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Gebruikershandleiding op mobiele apparaten De gebruikershandleiding is beschikbaar als mobiele app3 en is verkrijgbaar via zowel App Store als Google Play. De app is aangepast voor zowel smartphones als tablets. artikelen over de desbetreffende gebieden. De inhoud is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende artikelen verloopt eenvoudig. Supportsite van Volvo Cars Op de web- en supportsite van Volvo Cars staat meer informatie over uw auto. Support op internet Ga naar support.volvocars.com om deze pagina te bezoeken. De supportpagina is beschikbaar voor de meeste markten. Hier vindt u support voor zaken die bijv. te maken hebben met online diensten en functies, Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en apps. Video's en stapsgewijze instructies verklaren verschillende procedures, bijv. hoe de auto via een mobiele telefoon te verbonden is met internet. Te downloaden informatie De gebruikershandleiding is als mobiele app te downloaden via App Store of Google Play. De QR-code hiernaast leidt rechtstreeks naar de app. Of zoek anders naar "Volvo manual" in App Store of Google Play. De app bevat video's alsook afbeeldingen van exterieur en interieur waarop verschillende delen van de auto staan aangegeven met zogenoemde hotspots, die verder leiden naar 3 Voor Kaarten Voor auto's met Sensus Navigation zijn via de supportsite kaarten te downloaden. De mobiele app is verkrijgbaar via zowel App Store als Google Play. Gerelateerde informatie • Gebruikershandleiding doornemen (p. 22) Gebruikershandleidingen in pdf-vorm Er zijn gebruikershandleidingen in pdf-formaat te downloaden. Download de gewenste gebruikershandleiding door een model en modeljaar te kiezen. Contact Op de supportpagina staan de contactgegevens van de klantenservice en de dichtstbijzijnde Volvo-dealers. }} bepaalde mobiele apparaten. * Optie/accessoire. 21 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Aanmelden op de website van Volvo Cars Registreert uw eigen Volvo ID en meld u aan op www.volvocars.com. Zodra u bent aangemeld, kunt u bijvoorbeeld een overzicht krijgen van service, contracten en garanties. U vindt hier ook informatie over model-specifieke accessoires en softwareproducten voor uw Volvo. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 26) Gebruikershandleiding doornemen Neem de gebruikershandleiding voor aanvang van de eerste rit door om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto. Het doornemen van de gebruikershandleiding is een manier om vertrouwd te raken met nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de auto in verschillende situaties moet bedienen en te leren hoe u gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in de gebruikershandleiding. De gebruikershandleiding dient alleen om uitleg te geven bij alle beschikbare functies, opties en accessoires voor een Volvo. De handleiding is dan ook geen garantie dat alle beschreven functies en opties ook op alle auto's aanwezig zijn. Bepaalde termen kunnen verschillen van de terminologie die in verkoop-, marketing- en reclamematerialen wordt gebezigd. Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats ter verbetering van ons product. Aanpassingen kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrijvingen en illustraties in de gebruikershandleiding afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. noodzakelijke informatie over hoe en waar u professionele hulp kunt krijgen. © Volvo Car Corporation Opties/accessoires Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in de gebruikershandleiding ook de opties (van fabriekswege gemonteerde uitrusting) en bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrusting) beschreven. Alle op het moment van publicatie bekende soorten opties/accessoires zijn gemarkeerd met een asterisk: *. De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale weten regelgeving. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvodealer. Speciale teksten WAARSCHUWING Waarschuwingsteksten geven informatie over kans op letsel. Laat dit boekje altijd in de auto liggen – anders ontbreekt bij eventuele problemen de 22 * Optie/accessoire. INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR BELANGRIJK Belangrijk-teksten geven informatie over kans op materiële schade. N.B. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en adviezen die het gebruik van bepaalde mogelijkheden en functies vergemakkelijken. Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. Informatie Gevaar voor materiële schade Stickers Er zitten verschillende soorten stickers in de auto om belangrijke informatie op een duidelijke manier over te dragen. De stickers in de auto zijn van de onderstaande aflopende waarschuwings-/informatiegraad. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart tekstveld. N.B. Gevaar voor lichamelijk letsel Witte ISO-symbolen en een witte tekst/ afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in materiële schade. De in de gebruikershandleiding afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Afbeeldingen en videoclips De afbeeldingen en videoclips in de gebruikershandleiding zijn soms schematisch en bedoeld om een overzicht of voorbeeld van }} 23 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || een bepaalde functie te geven. Ze kunnen dan ook afwijken van uw uitvoering van de auto, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de markt. Gerelateerde informatie • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 17) • Gebruikershandleiding op mobiele apparaten (p. 21) • Supportsite van Volvo Cars (p. 21) Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding De gebruikershandleiding is gedrukt op papier waarvoor de grondstoffen afkomstig zijn uit gecontroleerde bossen. Het Forest Stewardship Council (FSC)®-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Gerelateerde informatie • 24 Drive-E - schoner rijplezier (p. 28) UW VOLVO UW VOLVO Volvo ID N.B. Volvo ID is een persoonlijke ID waarmee u gebruikmakend van één gebruikersnaam en wachtwoord toegang krijgt tot diverse diensten. Bij wijziging van een gebruikersnaam/ wachtwoord voor een bepaalde dienst (zoals Volvo On Call) geldt deze wijziging ook automatisch voor de overige diensten. N.B. Het dienstenaanbod kan in de loop der tijd aangepast worden en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt. Voorbeelden van diensten: • • • De Volvo On Call-app* – controleer de auto via uw telefoon. Zo is het bijv. mogelijk om het brandstofpeil te controleren, het dichtstbijzijnde tankstation te tonen en de auto op afstand te vergrendelen. Send to Car – stuur adressen van kaartdiensten op internet rechtstreeks naar de auto. Onderhoud en reparatie reserveren – registreer een werkplaats/dealer op volvocars.com om rechtstreeks vanuit de auto een afspraak te maken. De Volvo ID wordt rechtstreeks vanuit de auto, via volvocars.com of deVolvo On Call-app aangemaakt1. Wanneer een Volvo ID is aangemaakt komen meer diensten beschikbaar. Er zijn meerdere Volvo ID's aan dezelfde auto te koppelen en het is ook mogelijk om één Volvo ID aan meerdere auto's te koppelen. Gerelateerde informatie • Volvo ID aanmaken en registreren (p. 26) • Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie (p. 627) Volvo ID aanmaken en registreren Een Volvo ID is op verschillende manieren aan te maken. Als u een Volvo ID registreert op volvocars.com of via de Volvo On Callapp2, moet de Volvo ID ook worden gekoppeld aan de auto om de verschillende Volvo ID-diensten te kunnen gebruiken. Volvo ID registreren via de app Volvo ID 1. Download de app Volvo ID via Download Center op het appscherm van het middendisplay. 2. Start de app en registreer een persoonlijk e-mailadres. 3. Volg de instructies op die automatisch verstuurd worden naar het opgegeven emailadres. > Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt en het ID staat automatisch geregistreerd voor de auto. De Volvo ID-diensten kunnen nu gebruikt worden. 1 Voor mensen met Volvo On Call*. 2 Geldt alleen voor bepaalde markten. 26 * Optie/accessoire. UW VOLVO Volvo ID registreren op website van Volvo Cars 1. Surf naar www.volvocars.com en meld u aan3 via het icoontje rechts bovenaan. Kies Volvo ID aanmaken. 6. Er wordt een e-mail gestuurd naar het aangegeven adres. Bevestig dat het adres correct is. > Nu kunt u de Volvo ID gebruiken. 2. Geef een persoonlijk e-mailadres op. Als de Volvo ID werd aangemaakt op internet of met de Volvo On Call-app, registreer deze dan voor de auto: 3. Volg de instructies op die automatisch verstuurd worden naar het opgegeven emailadres. > Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt. Lees hieronder over hoe u het ID registreert voor de auto. Volvo ID registreren via de Volvo On Callapp4 1. Download de nieuwste versie van de Volvo On Call-app naar de telefoon, via bijvoorbeeld AppStore, Windows Phone of Google Play. 2. Kies voor het aanmaken van een Volvo ID. 3. De website voor het aanmaken van een Volvo ID wordt geopend. Vul de gevraagde informatie in. 4. Vink het vakje aan om akkoord te gaan met de voorwaarden. 5. Druk op de knop om uw Volvo ID aan te maken. Gerelateerde informatie • • • Uw Volvo ID voor de auto registreren 1. • Volvo ID (p. 26) Apps downloaden (p. 517) Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Download de app Volvo ID vanaf Download Center op het appscherm van het middendisplay, als dat nog niet is gebeurd. N.B. Om apps te kunnen downloaden moet de auto verbinding hebben met internet. 2. Start de app en vul uw Volvo ID/mailadres in. 3. Volg de instructies op, die automatisch naar het e-mailadres worden gestuurd dat aan uw Volvo ID is gekoppeld. > Uw Volvo ID is daarmee voor de auto geregistreerd. De Volvo ID-diensten kunnen nu gebruikt worden. 3 Beschikbaar op bepaalde markten. 4 Auto's met Volvo On Call*. * Optie/accessoire. 27 UW VOLVO Drive-E - schoner rijplezier Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de ontwikkeling van veiliger en effectievere Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo Cars die van invloed is op alle activiteiten. De milieu-activiteiten gaan uit van de volledige levensduur van de auto en houden rekening met de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt dat de milieu-effecten van nieuwe producten geringer moeten zijn dan die van de producten waarvoor ze in de plaats komen. Een van de resultaten van de inspanningen van Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever 28 producten en oplossingen om de milieueffecten te beperken. werken en minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bijvoorbeeld schoner dan de lucht buiten. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo hebben een ISO 14001-certificaat, wat een systematische benadering van de milieuaspecten van de productie betekent om voortdurend verbeteringen aan te brengen en de milieu-effecten te beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de geldende wettelijke bepalingen en voorschriften op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook van de samenwerkingspartners dat ze aan deze normen voldoen. Brandstofverbruik Omdat de milieu-effecten van auto's voor een groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide en andere verontreinigende stoffen. De auto's van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het UW VOLVO algemeen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. Bijdragen aan een schoner milieu Een zuinige auto levert niet alleen een beperking van de milieu-effecten op, maar betekent ook lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld besparen en zo een bijdrage leveren aan een schoner milieu. Hier volgen enkele tips en adviezen: Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact op met een werkplaats bij twijfel over de juiste manier van verwerken van dergelijk afval - geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Efficiënte uitlaatgasreiniging Uw Volvo is gebouwd volgens het concept "Schoon aan binnen- en buitenkant" - een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. • Plan een effectieve gemiddelde snelheid. Snelheden boven zo'n 80 km/h (50 mph) en onder zo'n 50 km/h (30 mph) zorgen voor een hoger energieverbruik. • Neem de intervallen voor onderhoud en service aan de auto in acht die in het Service- en garantieboekje geadviseerd worden. Schone lucht in passagiersruimte Voorkom stationair draaien - zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich aan de plaatselijke voorschriften. Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. • • • Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen en optrekken en een ongelijkmatige snelheid stijgt het brandstofverbruik. Activeer de preconditioning* vóór een koude start - dit verhoogt de startgewilligheid en beperkt de slijtage bij koud weer. De motor komt sneller op bedrijfstemperatuur, wat een beperking van het verbruik en de uitstoot oplevert. Een luchtfilter helpt voorkomen dat stofdeeltjes en pollen via de luchtinlaatopening de passagiersruimte binnendringen. Het systeem ontdoet de lucht in de passagiersruimte van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone Interior Package)* dat voorzien is van een speciale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. Interieur De gebruikte materialen voor het interieur van een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoerig getest op comfort en hypoallergeniteit. Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aangebracht: zo is de stuurwielbekleding met de hand genaaid. Het interieur is getest op de afwezigheid van sterke geuren of stoffen die klachten kunnen geven bij hoge temperaturen of direct zonlicht. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan de outillage van de werkplaatsen om te voorkomen dat er schadelijke stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaatspersoneel beschikt }} * Optie/accessoire. 29 UW VOLVO || over de kennis en het gereedschap om optimale milieuzorg te garanderen. Recycling Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurperspectief is het ook belangrijk dat autowrakken op milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste eigenaar van de auto wordt daarom verzocht contact op te nemen met een dealer voor de locatie van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf. Gerelateerde informatie 30 • Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 706) • • Zuinig rijden (p. 474) • Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding (p. 24) • Luchtkwaliteit (p. 215) Preconditioning* in- en uitschakelen (p. 241) * Optie/accessoire. UW VOLVO IntelliSafe – rijhulp en veiligheid IntelliSafe is het rijveiligheidsconcept van Volvo Cars. IntelliSafe omvat enkele systemen5 die de rijveiligheid verhogen, schade/ letsel voorkomen en inzittenden en medeweggebruikers beschermen. WAARSCHUWING De systemen zijn aanvullende hulpmiddelen – ze werken niet in alle situaties. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en dat u zich aan de geldende verkeersregels en voorschriften houdt. Ondersteuning IntelliSafe heeft de volgende functies die de rijveiligheid verhogen. • • • • • • • • Automatisch groot licht Tunneldetectie Pilot Assist *Cross Traffic Alert *Blind Spot Information Parkeerhulp* Actieve parkeerhulp* Parkeerhulpcamera* 5 Sommige systemen 6 All Wheel Drive • • • • • • • • • Verkeersbordinformatie* • Elektronische stabiliteitsregeling N.B. Roll Stability Control Lees de artikelen over de afzonderlijke systemen door voor een goed inzicht in de werking en om kennis te nemen van belangrijke waarschuwingen. Snelheidsbegrenzer* Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol* Rear Collision Warning Driver Alert Control Vierwielaandrijving6 Voorkomen IntelliSafe heeft de volgende functies om een ongeluk te voorkomen. Airbags Gerelateerde informatie • • • Automatisch groot licht (p. 161) Veiligheid (p. 42) Rijhulpsystemen (p. 302) • City Safety • Afstandswaarschuwing* • Rijbaanassistent • Botsingspreventie Beschermen IntelliSafe heeft de volgende onderling samenwerkende functies om u en eventuele passagiers in bepaalde ongelukssituaties te beschermen. • • • Whiplash Protection System Pedestrian Protection System Veiligheidsgordels met gordelspanners zijn standaard gemonteerd, terwijl andere optioneel zijn. Welke dat precies zijn, hangt van de markt, het modeljaar en het automodel af. * Optie/accessoire. 31 UW VOLVO Sensus – connectiviteit en entertainment Sensus biedt u de mogelijkheid om diverse apps te gebruiken en een Wi-Fi-hotspot van uw auto te maken. Dit is Sensus Sensus biedt een intelligente bedieningsinterface en contact met de digitale wereld. Dankzij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zonder te worden afgeleid. verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is voor u als bestuurder. Sensus omvat alle oplossingen in de auto die verband houden met entertainment, connectiviteit, navigatie* en de bedieningsinterface tussen bestuurder en auto. Sensus maakt communicatie mogelijk tussen u, uw auto en de omgeving. Informatie waar en wanneer u die nodig hebt Op de verschillende displays in de auto staat altijd relevante informatie. Waar de informatie 32 * Optie/accessoire. UW VOLVO Waar welke informatie verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is. Head-updisplay* Op het head-updisplay verschijnt het gekozen type informatie dat onmiddellijke actie van u vereist. Het kan bijv. gaan om verkeersinfor- matie en informatie over snelheid en navigatie*. Ook informatie over verkeersborden en telefoonoproepen verschijnen op het headupdisplay. Dergelijke informatie is te hanteren met de rechter stuurknoppenset en vanaf het middendisplay. Bestuurdersdisplay 12 inch* bestuurdersdisplay. }} * Optie/accessoire. 33 UW VOLVO || Een groot aantal van de primaire functies van de auto wordt aangestuurd vanaf het middendisplay, een touchscreen dat reageert bij aanraking. Dit houdt een beperking in van het aantal fysieke knoppen en bedieningselementen in de auto. Het display is met of zonder handschoenen aan te bedienen. 8 inch bestuurdersdisplay. Het bestuurdersdisplay geeft informatie over onder meer snelheid en bijv. telefoonoproepen of informatie over het afgespeelde nummer. Het is te bedienen met de twee knoppensets op het stuurwiel. Middendisplay • Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-hotspot (p. 556) Vanaf het middendisplay zijn bijv. de klimaatregeling, het infotainmentsysteem en de stoelverstelling* te bedienen. De functies van het middendisplay zijn door de bestuurder of een eventuele passagier te bedienen. Stembediening Als bestuurder kunt u de stembediening gebruiken om uw handen aan het stuur te kunnen houden. Het systeem begrijpt bepaalde stemcommando's. Gebruik de stembediening om bijvoorbeeld een track af te spelen, iemand te bellen, de verwarming hoger te zetten of een sms-bericht te laten voorlezen. Gerelateerde informatie • • • • • 34 Head-updisplay* (p. 145) Bestuurdersdisplay (p. 84) Overzicht van het middendisplay (p. 111) Stembediening (p. 148) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) * Optie/accessoire. UW VOLVO Software-updates Vastlegging van gegevens Om ervoor te zorgen dat u als Volvo-bezitter uw auto ten volle kunt benutten blijven we de autosystemen en beschikbare diensten verder ontwikkelen. U kunt van tijd tot tijd terecht bij de erkende Volvo-dealer om de software van uw Volvo bij te werken. Met deze nieuwste softwareupdate kunt u beschikbare verbeteringen benutten, inclusief die van de eerdere software-updates. In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsinspanningen van Volvo wordt bepaalde informatie over de werking, de functionaliteit en bijna-aanrijdingen door de auto vastgelegd. Deze auto is uitgerust met een “Event Data Recorder” (EDR). Het belangrijkste doel daarvan is het vastleggen en opnemen van gegevens bij verkeersongevallen of op aanrijdingen lijkende situaties, zoals wanneer de airbag wordt geactiveerd of als de auto een wegversperring raakt. De gegevens worden geregistreerd om meer inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd gegevens vastlegt die verband houden met de autodynamiek en de veiligheidssystemen, normaal gesproken 30 seconden of korter. Breng voor meer informatie over de beschikbare updates en antwoorden op veelgestelde vragen een bezoek aan support.volvocars.com. N.B. De functionaliteit na de update kan variëren afhankelijk van markt, model, modeljaar en optie. Gerelateerde informatie De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongelukken gegevens vastlegt die verband houden met het volgende: • Sensus – connectiviteit en entertainment (p. 32) • • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) Hoe de verschillende systemen in de auto werkten; • In hoeverre de veiligheidsgordels van bestuurder en passagiers vastzaten; • Het gebruik door de bestuurder van het gas- of rempedaal; • Met welke snelheid de auto reed. Dit kan helpen bij het verkrijgen van inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde verkeersongevallen en schades ontstaan. De EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie – bij normale rijomstandigheden registreert de EDR geen gegevens. Ook registreert het systeem nooit wie de auto bestuurt of wat de geografische positie is voor de aanrijding of bijna-aanrijding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen echter gebruikmaken van de vastgelegde gegevens in combinatie met het type persoonlijk identificeerbare informatie dat bij een verkeersongeval routinematig wordt verzameld. Om de geregistreerde gegevens te kunnen interpreteren zijn speciale apparatuur en toegang tot de auto of de EDR vereist. De auto is naast de EDR ook uitgerust met een aantal computers, die tot taak hebben de werking van de auto continu te controleren en bewaken. Deze kunnen in normale rijomstandigheden gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze een fout registreren die betrekking heeft op de bediening en werking van de auto of bij activering van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de automatische remfunctie). Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de monteur nodig om service en onderhoud te kunnen verrichten met als doel eventuele storingen die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren en verhelpen. De geregistreerde }} 35 UW VOLVO informatie heeft Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de juridische eisen conform de wet- en regelgeving. De in de auto geregistreerde informatie is opgeslagen in de computers totdat de auto een servicebeurt krijgt of wordt gerepareerd. Naast het bovenstaande kan de geregistreerde informatie ook in een samengestelde vorm worden gebruikt voor verzekerings- en productontwikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwaliteit van Volvo's te verbeteren. Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zonder de toestemming van de eigenaar van de auto vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen om dit type informatie te verstrekken aan de politie of andere autoriteiten die het wettelijke recht hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren is speciale technische apparatuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en de werkplaatsen die een contract hebben met Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in verband met reparatie en onderhoud worden doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opgeslagen en gehanteerd en dat ze in overeenstemming met de geldende wetgeving worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. 36 Servicevoorwaarden Privacybeleid voor klanten Volvo biedt diensten om de rijveiligheid en het rijcomfort van uw auto te helpen verhogen. Deze diensten variëren van hulp in noodsituaties tot navigatie en diverse infotainmentdiensten. Volvo respecteert de persoonlijke integriteit van alle bezoekers van zijn websites. Het privacybeleid geldt voor de verwerking van klant- en persoonsgegevens. Het doel is om huidige, voormalige en potentiële klanten een algemeen inzicht te geven in: Het is belangrijk dat u voor het gebruik van de diensten de supportinformatie over voorwaarden op www.volvocars.com doorneemt. • de omstandigheden waarin we uw persoonsgegevens verzamelen en gebruiken; • de soorten persoonsgegevens die we verzamelen; • de redenen waarom we uw persoonsgegevens verzamelen; • de manier waarop we met uw persoonsgegevens omgaan. Gerelateerde informatie • Privacybeleid voor klanten (p. 36) Zie de supportinformatie op www.volvocars.com voor meer informatie over de policy. Gerelateerde informatie • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 559) • • Servicevoorwaarden (p. 36) Vastlegging van gegevens (p. 35) UW VOLVO Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting WAARSCHUWING U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige wijze gebruikt en dat u zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt. Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires en extra uitrusting kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door Volvo goedgekeurde originele accessoires te installeren en om deze accessoires uitsluitend te laten installeren door daarvoor opgeleide en gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo. Sommige accessoires werken alleen nadat de vereiste software in het computersysteem van de auto is geïnstalleerd. De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale weten regelgeving. Optionele apparatuur of accessoires die in deze handleiding worden beschreven, zijn aangeduid met een sterretje. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvo-dealer. Het is ook belangrijk dat voor onderhoud en service van de auto de aanbevelingen van Volvo worden aangehouden in lijn met de gebruikersinformatie en het service- en garantieboekje. Als de informatie in de auto afwijkt van de gedrukte gebruikershandleiding moet altijd de gedrukte informatie worden aangehouden. Gerelateerde informatie • • • Installatie van accessoires (p. 37) Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto (p. 38) Gebruikershandleiding doornemen (p. 22) Installatie van accessoires We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door Volvo goedgekeurde originele accessoires te installeren en om deze accessoires uitsluitend te laten installeren door daarvoor opgeleide en gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo. Sommige accessoires werken alleen nadat de vereiste software in het computersysteem van de auto is geïnstalleerd. • Originele accessoires van Volvo worden getest om te zorgen dat ze goed samenwerken met de autosystemen voor prestaties, veiligheid en emissiebeheersing. Bovendien weet een geschoolde en gekwalificeerde onderhoudsmonteur van Volvo waar accessoires al dan niet veilig in uw Volvo mogen worden geïnstalleerd. Vraag altijd een geschoolde en gekwalificeerde onderhoudsmonteur van Volvo om advies voordat u accessoires in of op uw auto installeert. • Van accessoires die niet zijn goedgekeurd door Volvo is mogelijk niet speciaal getest of ze geschikt zijn voor gebruik in uw auto. • Sommige prestatie- of veiligheidssystemen van de auto kunnen nadelig worden beïnvloed als u accessoires installeert die niet door Volvo zijn getest, of als u iemand }} 37 UW VOLVO || • die geen ervaring heeft van de auto accessoires laat installeren. Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto Schade veroorzaakt door accessoires die op een niet goedgekeurde of niet correcte manier zijn geïnstalleerd, worden mogelijk niet gedekt door de garantie op de nieuwe auto. Meer informatie over de garantie vindt u in het service- en garantieboekje. Volvo wijst elke vorm van aansprakelijkheid af voor sterfgevallen, persoonlijk letsel of kosten die kunnen ontstaan als gevolg van de installatie van niet-originele accessoires. Een verkeerde aansluiting en montage van software kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door Volvo goedgekeurde originele accessoires te installeren en om deze accessoires uitsluitend te laten installeren door daarvoor opgeleide en gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo. Sommige accessoires werken alleen nadat de vereiste software in het computersysteem van de auto is geïnstalleerd. Gerelateerde informatie • Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting (p. 37) Diagnoseaansluiting (On-board Diagnostic-aansluiting, OBDII) onder het instrumentenpaneel aan de bestuurderszijde. 38 N.B. Volvo Cars aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen indien niet-goedgekeurde apparatuur wordt aangesloten op de On-board Diagnostic-aansluiting (OBDII). Deze aansluiting mag uitsluitend worden gebruikt door opgeleide en gekwalificeerde Volvo-servicemonteurs. Gerelateerde informatie • Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting (p. 37) UW VOLVO VIN van de auto tonen Afleiding van de bestuurder Bij contact met een Volvo-dealer in het kader van bijv. een Volvo On Call-abonnement hebt u het voertuigidentificatienummer (VIN7) van de auto nodig. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Het is uw verantwoordelijkheid als bestuurder om uw eigen veiligheid en de veiligheid van inzittenden en andere weggebruikers op alle mogelijke manieren te waarborgen. Tot deze verantwoordelijkheid behoort het ontwijken van afleidingen, zodat u zich bijvoorbeeld niet moet bezighouden met zaken die niet direct verband houden met de besturing van de auto in het verkeer. Uw nieuwe Volvo is, of kan zijn uitgerust met een inhoudelijk rijke entertainment- en communicatiesystemen. Dat kan een mobiele telefoon met handsfree zijn, een navigatiesysteem en/of een geluidsinstallatie met vele functies. U hebt wellicht ook andere draagbare elektronische apparaten voor uw eigen gemak. Mits correct en veilig gebruikt, kunnen ze uw rijervaring verrijken. Maar bij verkeerd gebruik, kunnen ze een bron van afleiding zijn. 2. Ga verder naar Systeem Systeeminformatie Vehicle Identification Number. > Het voertuigidentificatienummer van de auto verschijnt. Het VIN is ook te achterhalen wanneer u door de voorruit van de auto op het instrumentenpaneel kijkt of wanneer u de eerste pagina van het Service- en garantieboekje of het kentekenbewijs van de auto raadpleegt. Het VIN staat bij alle modellen op dezelfde plek. Voor al deze systemen willen we, als blijk van Volvo's toewijding aan uw veiligheid, de volgende waarschuwing met u delen. Gebruik dergelijke apparaten of functies in de auto nooit zodanig dat u wordt afgeleid van uw taak om veilig te rijden. Als u wordt afgeleid kan dit ernstige ongelukken veroorzaken. Los van deze algemene waarschuwing, willen we u graag de volgende adviezen geven voor 7 Vehicle Identification Number }} 39 UW VOLVO || enkele nieuwe functies waarmee de auto kan zijn uitgerust: WAARSCHUWING • Gebruik tijdens het rijden nooit een handheld mobiele telefoon. In bepaalde gebieden is het voor de bestuurder verboden om een mobiele telefoon te gebruiken wanneer de auto rijdt. • Als de auto is voorzien van een navigatiesysteem, mag u alleen instellingen verrichten en wijzigingen aanbrengen in het reisplan wanneer de auto geparkeerd staat. • Programmeer het audiosysteem nooit wanneer de auto rijdt. Programmeer de voorinstellingen van de radio terwijl de auto geparkeerd staat en gebruik de geprogrammeerde voorinstellingen om de radio sneller en eenvoudiger te bedienen. • Gebruik nooit laptops of tablets wanneer de auto rijdt. Gerelateerde informatie • 40 Audio, media en internet (p. 514) VEILIGHEID VEILIGHEID Veiligheid De auto is voorzien van diverse veiligheidssystemen die samenwerken om u en uw medepassagiers te beschermen bij een ongeluk. De auto is uitgerust met een aantal sensoren die bij een ongeval reageren en bepaalde veiligheidssystemen activeren, zoals verschillende soorten airbags en de gordelspanners van de veiligheidsgordels. Afhankelijk van de specifieke ongevalssituatie, zoals aanrijdingen onder verschillende hoeken, over de kop slaan of van de weg raken, reageren de systemen op verschillende manieren om zo een goede bescherming te bieden. Daarnaast zijn er mechanische veiligheidssystemen zoals het Whiplash Protection System. De auto is bovendien zodanig gebouwd dat een groot deel van de kracht bij een aanrijding wordt verdeeld over de balken, de stijlen, de vloer, het dak en andere carrosseriedelen. Na een ongeval kan de Safety Mode van de auto worden geactiveerd, als er een belangrijke functie in de auto beschadigd is geraakt. 42 Waarschuwingssymbool op bestuurdersdisplay Het waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay gaat branden, wanneer u het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II zet. Het symbool dooft na ongeveer 6 seconden, als blijkt dat de veiligheidssystemen van de auto in orde zijn. WAARSCHUWING Als het waarschuwingssymbool blijft branden of tijdens het rijden gaat branden en het bericht SRS airbag Service urgent Rijd naar werkplaats op het bestuurdersdisplay verschijnt, is dit een teken dat een gedeelte van een veiligheidssysteem niet naar behoren werkt. Volvo adviseert u om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de verschillende veiligheidssystemen van de auto aan en probeer deze nooit zelf te repareren. Een verkeerde ingreep in een systeem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Als het specifieke waarschuwingssymbool defect is, gaat in plaats daarvan het algemene waarschuwingssymbool branden en het bestuurdersdisplay geeft dezelfde melding weer. Gerelateerde informatie • • • • • • • Veiligheid tijdens de zwangerschap (p. 43) Veiligheidsgordels (p. 46) Airbags (p. 51) Whiplash Protection System (p. 43) Pedestrian Protection System (p. 45) Safety Mode (p. 59) Kinderveiligheid (p. 60) VEILIGHEID Veiligheid tijdens de zwangerschap Het is belangrijk dat zwangere passagiers hun veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en dat een zwangere bestuurder haar zithouding aanpast. Veiligheidsgordel Zithouding Whiplash Protection System Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel en het stuurwiel dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te houden. Het Whiplash Protection System (WHIPS) is een beveiliging die het risico van letsel door whiplash vermindert.. Het systeem bestaat uit energieabsorberende rugleuningen plus zitkussens en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. Gerelateerde informatie • • • • De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. Veiligheid (p. 42) Veiligheidsgordels (p. 46) Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Bij activering van het WHIPS klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren en de zittingen omlaag, zodat de zithouding van de bestuurder en de passagier op de voorstoelen verandert. De beweging helpt om een gedeelte van de krachten te absorberen, die whiplash-letsel kunnen veroorzaken. WAARSCHUWING WHIPS vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. }} * Optie/accessoire. 43 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de stoelen of WHIPS aan en probeer deze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als de voorstoelen aan grote krachten hebben blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de stoelen vervangen. De stoelen kunnen een deel van hun beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als ze ogenschijnlijk niet zijn beschadigd. WAARSCHUWING Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vastgeklemd zitten tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Als er op de achterbank een rugleuning omlaag is geklapt, moet een eventuele lading worden vastgezet om te voorkomen dat deze bij een aanrijding tegen de rugleuning van de voorstoel aan kan glijden. WHIPS en kinderzitjes WHIPS beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief. Gerelateerde informatie • • • • Veiligheid (p. 42) Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Rear Collision Warning* (p. 381) WAARSCHUWING Als een rugleuning op de achterbank is omgeklapt of als er op de achterbank een achterstevoren geplaatst kinderzitje wordt gebruikt, moet de bijbehorende voorstoel naar voren worden geklapt, zodat deze geen contact heeft met de omgeklapte rugleuning of het kinderzitje. Zithouding Voor een goede bescherming door het WHIPS moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zithouding innemen en erop toezien dat het systeem niet wordt gehinderd. Plaats geen voorwerpen op de vloer achter of onder de voorstoelen of op de achterbank achter de bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinderen. 44 Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in voor de voorstoel. U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo klein mogelijk houden. * Optie/accessoire. VEILIGHEID Pedestrian Protection System Pedestrian Protection System (PPS) is een systeem dat bij bepaalde frontale botsingen met een voetganger de impact kan beperken waarmee de voetganger de auto raakt. Bij bepaalde frontale botsingen met een voetganger reageren sensoren aan de voorkant van de auto, zodat het systeem wordt geactiveerd. Bij activering van het PPS gebeurt het volgende: • • Het achterste gedeelte van de motorkap komt omhoog. er wordt automatisch alarm geslagen via Volvo On Call*. De sensoren zijn actief bij een snelheid van zo'n 25–50 km/h (15–30 mph). De sensoren zijn berekend op detectie van een botsing met zaken die eigenschappen hebben vergelijkbaar met menselijke benen. N.B. Er zijn mogelijk zaken in het verkeersmilieu aanwezig waardoor de sensoren onterecht het signaal krijgen dat er een voetganger wordt aangereden. Bij een botsing met iets dergelijks wordt het systeem mogelijk geactiveerd. WAARSCHUWING Monteer geen accessoires op de voorkant van de auto en breng evenmin wijzigingen in dit gebied aan. Een onjuiste ingreep in het front kan tot een foutieve werking van het systeem leiden waardoor ernstig letsel en materiële schade aan de auto kan ontstaan. Volvo adviseert om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen. Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis PPS is geactiveerd of er is een fout opgetreden in het systeem. Volg het gegeven advies op. Gerelateerde informatie • Veiligheid (p. 42) WAARSCHUWING Verricht nooit zelf aanpassingen of reparaties van het systeem. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Onoordeelkundige werkzaamheden aan het systeem kunnen aanleiding geven tot een verkeerde werking met ernstig letsel als mogelijk gevolg. WAARSCHUWING Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats bij schade aan het front van de auto om er zeker van te zijn dat het systeem intact is. * Optie/accessoire. 45 VEILIGHEID Veiligheidsgordels WAARSCHUWING Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Voor een goede bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. WAARSCHUWING Denk eraan geen clips te gebruiken of de gordel vast te maken rond haken of andere delen van het interieur, omdat de veiligheidsgordel daardoor niet goed aansluit. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. 46 Gerelateerde informatie Veiligheid (p. 42) • • • Gordelspanners (p. 48) • Portier- en gordelwaarschuwing (p. 50) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken (p. 46) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken Let erop dat alle passagiers hun veiligheidsgordel om hebben voordat u gaat rijden. Veiligheidsgordel omdoen 1. Rol de gordel langzaam af. Zorg dat er geen slag in zit en let erop dat hij niet is beschadigd. N.B. De veiligheidsgordel is voorzien van een gordeloprolmechanisme dat in de volgende situaties wordt vergrendeld: • • • • als de gordel te snel wordt afgerold. wanneer u remt of optrekt. als de auto sterk overhelt. bij het rijden in bochten. VEILIGHEID 2. Zet de gordel vast door de borglip in de bijbehorende gordelsluiting te steken. > Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gordel vastzit. 3. Voorin kunt u de gordel hoger of lager zetten. WAARSCHUWING De gesp van de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordelsluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. De gordel moet over de schouder lopen (en niet over de bovenarm). Druk de gordelbevestiging in elkaar en zet de gordel hoger of lager. 4. Span de heupgordel over de heupen door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek schuurt. De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik). }} 47 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts één persoon. WAARSCHUWING Denk eraan geen clips te gebruiken of de gordel vast te maken rond haken of andere delen van het interieur, omdat de veiligheidsgordel daardoor niet goed aansluit. WAARSCHUWING De veiligheidsgordels nooit beschadigen en geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. Veiligheidsgordel losmaken 1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. 2. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. Gerelateerde informatie • • 48 Veiligheidsgordels (p. 46) Gordelspanners (p. 48) • Portier- en gordelwaarschuwing (p. 50) Gordelspanners De auto is voorzien van standaardgordelspanners en elektrische gordelspanners die de veiligheidsgordels in kritieke situaties en bij aanrijdingen kunnen aanspannen. Standaardgordelspanners Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met een standaardgordelspanner. De gordelspanner spant de veiligheidsgordel bij een voldoende krachtige botsing om de inzittende efficiënter te kunnen opvangen. Elektrische gordelspanners De gordelspanners voor bestuurder en passagier op de voorstoel zijn uitgerust met een elektrische gordelspanner. De gordelspanner werkt samen met en is te activeren door de rijhulpsystemen City Safety en Rear Collision Warning. In kritieke situaties, zoals bij een noodstop, van de weg raken (bijvoorbeeld wanneer de auto in een greppel belandt, van de grond komt of tegen een obstakel in het terrein botst), slippen of gevaar voor een botsing, wordt de veiligheidsgordel mogelijk aangespannen door de elektromotor van de gordelspanner. De elektrische gordelspanner helpt bij het positioneren van de inzittende, wat het risico reduceert dat deze tegen het interieur van de auto wordt geworpen en het effect van veilig- VEILIGHEID heidssystemen (zoals de airbags van de auto) verbetert. Wanneer de kritieke situatie voorbij is, worden de gordel en de elektrische gordelspanner automatisch gereset. Ze zijn echter ook handmatig te resetten. BELANGRIJK Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd, wordt ook de elektrische gordelspanner aan de passagierskant gedeactiveerd. Gerelateerde informatie • • Veiligheidsgordels (p. 46) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken (p. 46) • Elektrische gordelspanner resetten (p. 49) • Passagiersairbag* activeren en deactiveren (p. 55) • • City Safety™ (p. 367) Rear Collision Warning* (p. 381) Elektrische gordelspanner resetten De elektrische gordelspanner is dusdanig geconstrueerd dat deze automatisch wordt gereset, maar als de gordel desondanks aangespannen blijft is deze ook handmatig te resetten. 1. Parkeer de auto op een veilige plek. 2. Neem de veiligheidsgordel af en doe deze vervolgens weer om. > De gordel en de elektrische gordelspanner worden gereset. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. }} * Optie/accessoire. 49 VEILIGHEID || Gerelateerde informatie • • Gordelspanners (p. 48) Veiligheidsgordels (p. 46) Portier- en gordelwaarschuwing Het systeem herinnert inzittenden eraan om de veiligheidsgordel om te doen en waarschuwt ook als een portier, de motorkap of de kofferklep/achterklep niet goed dichtstaat. U kunt de grafische voorstelling resetten door een druk op de O-knop van de rechter knoppengroep op het stuurwiel. Gordelwaarschuwing Grafische voorstelling op bestuurdersdisplay Visueel signaal op plafondconsole. Grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay met verschillende soorten waarschuwingen. De waarschuwingskleur voor portier en achterklep is afhankelijk van de rijsnelheid. De grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay geeft de zitplaatsen weer waarvan de veiligheidsgordel wel of juist niet in gebruik is. In dezelfde grafische voorstelling wordt ook aangegeven of de motorkap, de achterklep of een portier openstaat. 50 De visuele signalen worden verstrekt via de plafondconsole en het waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay. Het geluidssignaal is afhankelijk van de snelheid, de rijtijd en de afgelegde afstand. De grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay geeft de gordelstatus voor bestuurder en passagiers aan wanneer een gordel wordt om- of afgedaan. Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. VEILIGHEID Bij een rijsnelheid hoger dan zo'n 10 km/h (6 mph) gaat het waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay branden. Voorstoel Er worden visuele en akoestische signalen afgegeven, wanneer u en een eventuele voorpassagier niet in de gordel zitten. Achterbank De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: • • Aangeven welke veiligheidsgordels van de achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik van de veiligheidsgordels verschijnt een grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay. Met visuele en akoestische signalen ervoor waarschuwen dat een van de veiligheidsgordel achterin tijdens het rijden werd losgenomen. De herinnering verdwijnt zodra de veiligheidsgordel weer is vastgemaakt. Waarschuwing voor portier, motorkap, achterklep en tankvulklep Als de motorkap, de achterklep, de tankvulklep of een van de portieren niet goed dichtstaan, geeft de grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay aan wat openstaat. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het onderdeel dat aanleiding gaf tot de waarschuwing. Bij een rijsnelheid tot 10 km/h (6 mph) gaat het informatiesymbool op het bestuurdersdisplay branden. Gerelateerde informatie • • Veiligheidsgordels (p. 46) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken (p. 46) Airbags De auto is voorzien van airbags en opblaasgordijnen aan bestuurders- en passagierszijde. N.B. De sensoren reageren verschillend, afhankelijk van het verloop van de botsing en of er al dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt. Geldt voor alle gordelposities. Er kunnen dus ongelukken ontstaan als slechts één (of geen) van de airbags wordt geactiveerd. De sensoren registreren de kracht waaraan de auto bij de botsing blootstaat en blazen op basis daarvan geen, een of meer airbags op. WAARSCHUWING De regeleenheid van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de kabels loskoppelen van de startaccu. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u de auto te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. }} 51 VEILIGHEID || Opgeblazen airbags Wanneer een van de airbags is opgeblazen, wordt het volgende geadviseerd: • Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen airbags. • Volvo adviseert u het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de auto over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. • Neem altijd contact op met een arts. • Opblaasgordijnen (p. 58) Bestuurdersairbags Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto voorzien van een stuurairbag en een knie-airbag1 aan de bestuurderszijde. WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan het besturen van de auto bemoeilijken. Ook andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. De rook en stof die bij het opblazen van de airbags worden gevormd, kunnen bij een intensieve blootstelling irritaties aan de huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met koud water wassen. Het snelle opblazen kan ook, in combinatie met het materiaal van de airbag, voor wrijvingsen brandwonden op de huid zorgen. Gerelateerde informatie • • • • 52 Veiligheid (p. 42) Bestuurdersairbags (p. 52) Passagiersairbag (p. 53) Zijairbags (p. 57) De stuurairbag en knie-airbag1 voorin aan de bestuurderszijde. Bij een frontale botsing helpen de airbags voorkomen dat de bestuurder letsel aan hoofd, nek, gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt aan knieën en benen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren van de airbags activeren. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. De airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van VEILIGHEID de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. WAARSCHUWING Plaats of bevestig geen voorwerpen vóór of op het paneel waar de knie-airbag geplaatst is. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. Passagiersairbag Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto voorzien van airbags aan de passagierszijde voorin. Gerelateerde informatie • • Airbags (p. 51) Passagiersairbag (p. 53) WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het airbagsysteem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Positie van de stuurairbag De airbag zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. Positie van de knie-airbag1 De airbag zit opgevouwen onder in het dashboard aan de bestuurderszijde. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. 1 Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag. Airbag voor de voorstoel aan passagierszijde. Bij een frontale botsing helpt de airbag voorkomen dat de passagier letsel aan hoofd, nek, gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt aan knieën en benen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren van de airbag activeren. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. De airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van }} 53 VEILIGHEID || de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. Sticker voor passagiersairbag WAARSCHUWING Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het airbagsysteem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Positie van de airbag aan passagierszijde Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. WAARSCHUWING Als de auto niet is uitgerust met een schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag (PACOS), is de passagiersairbag altijd geactiveerd. Gerelateerde informatie • • • Airbags (p. 51) Bestuurdersairbags (p. 52) Passagiersairbag* activeren en deactiveren (p. 55) De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het dashboard op de plek waar de airbag voor de passagiersstoel zit. 54 * Optie/accessoire. VEILIGHEID Passagiersairbag* activeren en deactiveren De passagiersairbag is te deactiveren als de auto is voorzien van een speciale schakelaar, Passenger Airbag Cut Off Switch (PACOS). De PACOS-schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen. Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. geplaatst kinderzitje kunnen veilig op de passagiersstoel zitten. Passagiersairbag activeren WAARSCHUWING Als de auto niet is uitgerust met een schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag (PACOS), is de passagiersairbag altijd geactiveerd. Trek de schakelaar naar buiten en draai deze vanuit OFF naar ON. > Op het bestuurdersdisplay verschijnt de melding Passagiersairbag aan Graag bevestigen. N.B. ON – De airbag is geactiveerd en alle passagiers (kinderen en volwassenen) kunnen veilig in de rijrichting op de passagiersstoel zitten. Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/gedeactiveerd met de auto in contactslotstand I of lager en het contactslot vervolgens in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden een melding op het bestuurdersdisplay in combinatie met de volgende indicatie op de plafondconsole. OFF – De airbag is gedeactiveerd en kinderen in een tegen de rijrichting in }} * Optie/accessoire. 55 VEILIGHEID || 2. Bevestig de melding door de O-knop van de rechter stuurknoppenset in te drukken. > Een displaytekst en een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geven aan dat de passagiersairbag geactiveerd is. WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. De passagiersairbag moet altijd zijn geactiveerd, wanneer er passagiers (kinderen of volwassenen) op de passagiersstoel voorin zitten. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. 56 Passagiersairbag deactiveren Trek de schakelaar naar buiten en draai deze vanuit ON naar OFF. > Op het bestuurdersdisplay verschijnt de melding Passagiersairbag uit Graag bevestigen. N.B. Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/gedeactiveerd met de auto in contactslotstand I of lager en het contactslot vervolgens in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden een melding op het bestuurdersdisplay in combinatie met de volgende indicatie op de plafondconsole. 2. Bevestig de melding door de O-knop van de rechter stuurknoppenset in te drukken. > Een displaytekst en een brandend lampje op de plafondconsole geven aan dat de passagiersairbag gedeactiveerd is. WAARSCHUWING Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, wanneer de airbag aan die kant gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbeveling kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. VEILIGHEID BELANGRIJK Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd, wordt ook de elektrische gordelspanner aan de passagierskant gedeactiveerd. Zijairbags WAARSCHUWING De zijairbags aan bestuurders- en passagierszijde dienen ter bescherming van borstkas en heupen bij een aanrijding. Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in de zij-airbags kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Gerelateerde informatie • • WAARSCHUWING Gordelspanners (p. 48) Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen de buitenzijde van de stoel en het portierpaneel, aangezien dit gebied door de zijairbag kan worden beïnvloed. Kinderzitje (p. 61) Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo goedgekeurde overtrekbekleding te gebruiken. Andere bekleding kan de werking van de zijairbags hinderen. De SIPS-airbags zijn in de buitenste rugframes van de voorstoelen gemonteerd en dragen bij tot het beschermen van de bestuurder en de passagier in de voorstoelen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. WAARSCHUWING De zijairbag vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Zijairbags en kinderzitjes De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief. Gerelateerde informatie • Airbags (p. 51) 57 VEILIGHEID Opblaasgordijnen De gordijnairbags, Inflatable Curtain (IC) helpen voorkomen dat bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto stoten. WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het systeem van het opblaasgordijn kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. WAARSCHUWING Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haken zijn alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Het opblaasgordijn is langs de beide kanten van de hemelbekleding gemonteerd en beschermt bestuurder en passagiers op de buitenste stoelen van de auto. De panelen zijn voorzien van het opschrift IC AIRBAG. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gordijnairbags activeren. 58 Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Volvo adviseert om alleen originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, te gebruiken. WAARSCHUWING Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de bagage en de zijruiten, als u de bagage opstapelt tot boven de portierruiten. Anders kan de beschermende werking van de opblaasgordijnen, die in de plafondbekleding zijn weggewerkt, uitblijven. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Gerelateerde informatie • Airbags (p. 51) VEILIGHEID Safety Mode WAARSCHUWING Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in werking treedt, wanneer tijdens een aanrijding mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor de veiligheidssystemen of het remsysteem. Als de auto een aanrijding heeft gehad, kan de tekst Safety mode Zie handleiding worden weergegeven op het bestuurdersdisplay in combinatie met het waarschuwingslampje als het display niet beschadigd is geraakt en het elektrische systeem van de auto nog functioneert. De melding betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de Safety Mode heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Volvo adviseert u de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren en naar Normal Mode te laten resetten nadat de melding Safety mode Zie handleiding is verschenen. WAARSCHUWING De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de Safety mode staat. De auto moet op een bergingsvoertuig worden afgevoerd. Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Safety mode Zie handleiding verschijnt. Verlaat de auto onmiddellijk. Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan het systeem worden gereset om de auto te starten en over een korte afstand te verplaatsen. bijv. als de auto op een plaats staat waar de verkeersveiligheid in gevaar komt. Gerelateerde informatie • • • Veiligheid (p. 42) Auto in Safety Mode starten en verplaatsen (p. 59) Bergen (p. 505) Auto in Safety Mode starten en verplaatsen Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan het systeem worden gereset om de auto te starten en over een korte afstand te verplaatsen. bijv. als de auto op een plaats staat waar de verkeersveiligheid in gevaar komt. Auto in Safety Mode starten 1. Onderzoek de auto op beschadigingen en of er geen brandstof uit de auto is gelekt. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. Bij minder ernstige schade en als er geconstateerd is dat geen sprake is van brandstoflekkage, kan er een startpoging worden gedaan. WAARSCHUWING Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Safety mode Zie handleiding verschijnt. Verlaat de auto onmiddellijk. 2. Zet de auto uit. }} 59 VEILIGHEID || 3. Probeer vervolgens de auto te starten. > De auto-elektronica verricht een systeemcontrole en probeert vervolgens de normale modus te activeren. WAARSCHUWING De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de Safety mode staat. De auto moet op een bergingsvoertuig worden afgevoerd. Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar een erkende Volvo-werkplaats. BELANGRIJK Als de melding Safety mode Zie handleiding nog steeds op het display staat, mag u niet met de auto rijden en deze evenmin verslepen. U moet de auto dan laten bergen. Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. Auto in Safety Mode verrijden 1. Als de melding Normal mode The car is now in normal mode op het bestuurdersdisplay wordt getoond nadat een startpoging gedaan is, kan de auto voorzichtig worden verplaatst, bijv. als hij op een plaats staat waar de verkeersveiligheid in gevaar gebracht wordt. 2. Verrijd de auto niet verder dan nodig. 60 Gerelateerde informatie • • • Safety Mode (p. 59) Motor starten (p. 438) Bergen (p. 505) Kinderveiligheid Kinderen in rijdende auto's moeten altijd veilig zitten. Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten (kinderzitjes en bevestigingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept u goede voorwaarden voor een veilig vervoer van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker dat de producten passen en eenvoudig in het gebruik zijn. Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepalend voor de te gebruiken producten. Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een lengte van 1,40 m (4 voet 7 inch) op/in een verhogingskussen of een in de rijrichting geplaatst kinderzitje. N.B. De wettelijke voorschriften voor het te gebruiken type kinderzitje voor kinderen in verschillende leeftijdscategorieën en gewichtsklassen verschillen van land tot land. Ga na wat er in uw land geldt. VEILIGHEID N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de bijgeleverde montagevoorschriften door te nemen. Neem bij onduidelijkheden over de montage van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. Gerelateerde informatie • • • Veiligheid (p. 42) Kinderzitje (p. 61) Kinderslot activeren en deactiveren (p. 287) Kinderzitje N.B. Als u kinderen in de auto vervoert, moet u altijd een adequate kinderbescherming gebruiken. Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste plaats aanbrengt, monteert en op de juiste wijze gebruikt. Raadpleeg voor de juiste montage de montage-instructies bij het kinderzitje. N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de bijgeleverde montagevoorschriften door te nemen. Neem bij onduidelijkheden over de montage van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. N.B. Laat een kinderzitje nooit los in de auto liggen. Bevestig het altijd volgens de instructies voor het kinderzitje, ook als u het niet gebruikt. Het voor langere tijd monteren en gebruiken van het kinderzitje kan leiden tot slijtage aan het interieur van de auto. Volvo adviseert om gebruik te maken van het accessoire trappelbescherming om het interieur van de auto te beschermen. Gerelateerde informatie • • • Kinderveiligheid (p. 60) Geïntegreerd kinderzitje* (p. 74) Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 62) • Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) • • Positie van kinderzitje (p. 64) Passagiersairbag* activeren en deactiveren (p. 55) * Optie/accessoire. 61 VEILIGHEID Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes WAARSCHUWING Haal de bovenste bevestigingsband van het kinderzitje door de opening in de ene poot van de hoofdsteun, voordat u de band aan het bevestigingspunt vastzet. Volg, als dit niet mogelijk is, de aanbevelingen van de producent van het kinderzitje op. De auto is voorzien van bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes op de buitenste zitplaatsen van de achterbank. De bovenste bevestigingspunten zijn voornamelijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen. N.B. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. Klap de hoofdsteunen omlaag om het monteren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen. Positie van de bevestigingspunten N.B. Bij auto’s met een bagagerolhoes over de bagageruimte moet u de bagagerolhoes verwijderen voordat het kinderzitje in de bevestigingspunten kan worden gemonteerd. Gerelateerde informatie Symbolen achter op de rugleuningen geven de positie van de bevestigingspunten aan. De bevestigingspunten zitten aan de achterzijde van de buitenste zitplaatsen op de achterbank. 62 • • Kinderzitje (p. 61) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) • Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67) VEILIGHEID Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes De auto is voorzien van onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes voorin* en achterin. De onderste bevestigingspunten zijn bedoeld voor gebruik in combinatie met bepaalde tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes. De bevestigingspunten voorin zijn alleen gemonteerd als de auto is voorzien van een schakelaar voor het activeren/deactiveren van de passagiersairbag*. i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes De auto is voorzien van i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes op de achterbank. i-Size/ISOFIX2 is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes dat gebaseerd is op een internationale norm. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de onderste bevestigingspunten vastzet. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. Positie van de bevestigingspunten Positie van de bevestigingspunten De positie van de bevestigingspunten achterin. De bevestigingspunten achterin zitten op de achterste uiteinden van de vloerrails voor de voorstoelen. Gerelateerde informatie De positie van de bevestigingspunten voorin. De bevestigingspunten voorin zitten aan de zijkanten van de beenruimte voor de passagiersstoel. 2 Naam • • Kinderzitje (p. 61) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) • Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67) Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 62) Symbolen2 achter op de rugbekleding geven de positie van de bevestigingspunten aan. De bevestigingspunten voor het i-Size/ ISOFIX-systeem zitten achter afdekkingen }} en symbool verschillen per markt. * Optie/accessoire. 63 VEILIGHEID || onder in de rugleuningen van de achterbank, op de beide buitenste zitplaatsen. Klap de afdekkingen omhoog om bij de bevestigingspunten te komen. Gerelateerde informatie • • Kinderzitje (p. 61) • Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 69) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 70) Positie van kinderzitje Het is belangrijk om het kinderzitje op de juiste stoel in de auto te plaatsen. De positie hangt onder meer af van het type kinderzitje en van de vraag of de passagiersairbag is ingeschakeld. De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in de auto moet worden geplaatst, verschillen per land. Stel u op de hoogte van wat van toepassing is. WAARSCHUWING Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 62) Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags gaan niet samen. Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes op de achterbank, als de passagiersairbag geactiveerd is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen. Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin zetten. 64 N.B. Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. VEILIGHEID Sticker voor passagiersairbag Kinderzitje monteren Bij de montage en het gebruik van een kinderzitje dient u op enkele dingen te letten. Het hangt van de plaats van het kinderzitje af welke dingen dat precies zijn. WAARSCHUWING Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de openingsknop van de gordelsluiting aan kunnen liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheidsgordel per ongeluk open gaat. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. Gerelateerde informatie • • • Kinderzitje (p. 61) Kinderzitje monteren (p. 65) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 69) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 70) Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje niet vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan de veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. Laat het bovengedeelte van het kinderzitje niet tegen de voorruit leunen. N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de bijgeleverde montagevoorschriften door te nemen. Neem bij onduidelijkheden over de montage van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. N.B. Laat een kinderzitje nooit los in de auto liggen. Bevestig het altijd volgens de instructies voor het kinderzitje, ook als u het niet gebruikt. N.B. Het voor langere tijd monteren en gebruiken van het kinderzitje kan leiden tot slijtage aan het interieur van de auto. Volvo adviseert om gebruik te maken van het accessoire trappelbescherming om het interieur van de auto te beschermen. }} 65 VEILIGHEID || Op voorstoel monteren • Controleer bij montage van tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes of de passagiersairbag gedeactiveerd is. • Controleer bij montage van in de rijrichting geplaatste kinderzitjes of de passagiersairbag geactiveerd is. • Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kinderzitjes met een universele of semiuniversele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst van compatibele auto's staat. • ISOFIX-kinderzitjes zijn alleen te monteren, wanneer de auto is uitgerust met een ISOFIX-console3 (accessoire). • Als het kinderzitje voorzien is van onderste bevestigingsbanden, adviseert Volvo u om deze aan de onderste bevestigingspunten vast te zetten3. • Als het kinderzitje met steunbenen is uitgerust, moet het steunbeen/moeten de steunbenen altijd rechtstreeks op de vloer worden geplaatst. Plaats steunbenen nooit op een voetensteun of een ander voorwerp. • Om de montage van kinderzitjes te vereenvoudigen kunt u gebruikmaken van een ISOFIX-geleider. 3 Het aanbod aan accessoires 4 Verschilt per markt. 66 verschilt per markt. Op achterbank monteren • Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kinderzitjes met een universele of semiuniversele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst van compatibele auto's staat. • Het is niet toegestaan om kinderzitjes met steunbenen op de middelste zitplaats te monteren. • De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met ISOFIX-systeem en goedgekeurd voor iSize4. • De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met bevestigingspunten bovenaan. Volvo adviseert u om de bovenste bevestigingsbanden door de hoofdsteunopening te halen alvorens ze vast te zetten aan de bevestigingspunten. Volg de adviezen van de producent van het kinderzitje op, als dit niet mogelijk is. • • Verstel na het vastzetten van eventuele onderste bevestigingsbanden van een kinderzitje in de onderste bevestigingspunten de desbetreffende stoel niet meer. Vergeet niet om bij het demonteren van een kinderzitje ook altijd eventuele onderste bevestigingsbanden te verwijderen. Als het kinderzitje met steunbenen is uitgerust, moet het steunbeen/moeten de steunbenen altijd rechtstreeks op de vloer worden geplaatst. Plaats steunbenen nooit op een voetensteun of een ander voorwerp. Bij het monteren van een babyzitje op de achterbank raadt Volvo aan om een afstand van minimaal 50 mm (2 inch) aan te houden van de voorkant van het babyzitje tot de achterkant van de stoel ervoor. Gerelateerde informatie • • Positie van kinderzitje (p. 64) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 69) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 70) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67) VEILIGHEID Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken zitplaatsen en voor de desbetreffende gewichtsgroepen. N.B. Neem alvorens een kinderzitje in de auto te monteren altijd het hoofdstuk over de montage van kinderzitjes in de gebruikershandleiding door. De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebruiken kinderzitjes op de verschillende Gewicht Groep 0 max. 10 kg Groep 0+ max. 13 kg Groep 1 9–18 kg Groep 2 15–25 kg Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)A Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)A Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank UB, C X UC UC UB, C X UC UC LD UFB, E U, LD U LD UFB UF, G, B*, H, LD UF }} * Optie/accessoire. 67 VEILIGHEID || Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)A Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)A Buitenste zitplaats achterbank X UFB UG, I, B*, H Groep 3 22–36 kg Middelste zitplaats achterbank UI U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring. UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes met universele goedkeuring. L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. B: een geïntegreerd kinderzitje dat goedgekeurd is voor vervoer van kinderen in de betrokken gewichtsgroep. X: deze plaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep. A B C D E F G H I Bij montage van kinderzitjes dient het verlengbare zitkussen altijd te zijn ingeschoven. Zet de rugleuning beter rechtop. Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146). Volvo adviseert: Tegen de rijrichting in geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192); tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E5 04212). Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje. Volvo adviseert: in de rijrichting geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04191); verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169); Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E1 04301312). Volvo adviseert: Römer KidFix XP (typegoedkeuring E1 04301312). Volvo adviseert: geïntegreerd kinderzitje (typegoedkeuring E5 04220). Volvo adviseert: verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169). WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Gerelateerde informatie • • • • 68 • Veiligheidsgordels (p. 46) Positie van kinderzitje (p. 64) Kinderzitje monteren (p. 65) Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 69) Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 70) * Optie/accessoire. VEILIGHEID Plaatsingstabel voor i-Sizekinderzitjes De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebruiken i-Size-kinderzitjes op de verschil- lende zitplaatsen en voor de desbetreffende gewichtsgroepen. Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform UN Reg R129. N.B. Neem alvorens een kinderzitje in de auto te monteren altijd het hoofdstuk over de montage van kinderzitjes in de gebruikershandleiding door. Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank i-Size-kinderzitje X X i-UA X i-U: Geschikt voor i-Size-kinderzitje met "universele" goedkeuring dat in of tegen de rijrichting in geplaatst is. X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring. A Volvo beveelt aan dat kinderen zo lang mogelijk in een tegen de rijrichting geplaatst kinderzitje zitten, minimaal tot een leeftijd van 3-4 jaar. Gerelateerde informatie • • • Positie van kinderzitje (p. 64) Kinderzitje monteren (p. 65) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 70) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) 69 VEILIGHEID Plaatsingstabel voor ISOFIXkinderzitjes De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebruiken ISOFIX-kinderzitjes op de verschil- Gewicht Groep 0 max. 10 kg Groep 0+ max. 13 kg 70 AfmetingscategorieA lende zitplaatsen en voor de desbetreffende gewichtsgroepen. Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform UN Reg R44 en de producent van het zitje moet het desbetreffende automodel op de lijst met compatibele auto's vermelden. Type kinderzitje E Tegen rijrichting in geplaatst babyzitje E Tegen rijrichting in geplaatst babyzitje C Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje D Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje N.B. Neem alvorens een kinderzitje in de auto te monteren altijd het hoofdstuk over de montage van kinderzitjes in de gebruikershandleiding door. Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)B,C Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)B, C Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank ILB, D, XE X ILD X ILB, D, F, XE X ILD X VEILIGHEID Gewicht Groep 1 9–18 kg AfmetingscategorieA Type kinderzitje A In rijrichting geplaatst kinderzitje B In rijrichting geplaatst kinderzitje B1 In rijrichting geplaatst kinderzitje C Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje D Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)B,C Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)B, C Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank X ILB, F, G, XE ILG, IUFG X ILB, F, XE X ILH X }} 71 VEILIGHEID || Gewicht AfmetingscategorieA Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)B,C Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)B, C Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken gewichtsgroep. X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes. A B C D E F G H Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het kinderzitje. Geschikt voor montage van ISOFIX-kinderzitjes met semi-universele goedkeuring (IL), als de auto is uitgerust met een ISOFIX-console (accessoire) (het aanbod aan accessoires verschilt per markt). Op deze positie ontbreken de bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes. Bij montage van kinderzitjes dient het verlengbare zitkussen altijd te zijn ingeschoven. Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146). Geldt bij een auto zonder ISOFIX-console. Stel de rugleuning zo in dat de hoofdsteun het kinderzitje niet raakt. Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje. Volvo adviseert: BeSafe iZi Kid X3 ISOfix (typegoedkeuring E5 04200). WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. N.B. N.B. Als een i-Size/ISOFIX-kinderzitje geen afmetingscategorie heeft, moet het automodel op de voertuiglijst van het kinderzitje staan. Volvo raadt u aan om contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer voor informatie over de i-Size/ISOFIX-kinderzitjes van Volvo. Gerelateerde informatie • • 72 Positie van kinderzitje (p. 64) Kinderzitje monteren (p. 65) VEILIGHEID • Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 67) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 69) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 63) 73 VEILIGHEID Geïntegreerd kinderzitje* Op de geïntegreerde kinderzitjes op de buitenste zitplaatsen van de achterbank kunnen kinderen comfortabel en veilig meerijden. De kinderzitjes zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale bescherming te bieden. De zitkussens zijn afhankelijk van het gewicht van het kind omhoog te klappen in twee standen. Het kinderzitje is goedgekeurd voor kinderen met een gewicht van 15–36 kg (33–80 lbs) en een lengte van minimaal 95 cm (37 inch). Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder. Zorg alvorens weg te rijden dat: 74 • het zitkussen omhooggeklapt staat in de stand die zich leent voor het gewicht van het kind • het zitkussen vergrendeld is • de veiligheidsgordel goed strak langs het lichaam van het kind loopt en nergens slap hangt of verdraaid is; • de veiligheidsgordel niet tegen de nek van het kind aankomt of onder de schouder langs loopt • de heupgordel laag over het bekken loopt, zodat deze maximale bescherming biedt. WAARSCHUWING Volvo adviseert om de reparatie of vervanging van het geïntegreerde kinderzitje alleen te laten uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats. Het kinderzitje mag niet worden aangepast of van extra's worden voorzien. Als een geïntegreerd kinderzitje is blootgesteld aan een zware belasting, bijvoorbeeld bij een aanrijding, moet het zitgedeelte, de veiligheidsgordel, de rugleuning of eventueel het hele zitje worden vervangen. Ook als het kinderzitje niet beschadigd lijkt te zijn, kunnen de veiligheidsfuncties van het zitje voor een deel verloren zijn gegaan. Dit geldt ook als het zitgedeelte omlaag was geklapt bij een aanrijding of iets dergelijks. Het zitgedeelte moet ook worden vervangen als het sterk versleten is. WAARSCHUWING Bij het negeren van de instructies voor het geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval van een ongeluk ernstig letsel oplopen. Gerelateerde informatie • • Kinderzitje (p. 61) • Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen (p. 76) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen (p. 75) * Optie/accessoire. VEILIGHEID Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen Als het geïntegreerde kinderzitje gebruikt wordt, moet het zitkussen worden opgeklapt. Het geïntegreerde kinderzitje is in twee standen omhoog te klappen. Welke stand u moet gebruiken hangt af van het gewicht van het te vervoeren kind. Onderste stand Gewicht 22–36 kg (50–80 lbs) Bovenste stand 15–25 kg (33– 55 lbs) Onderste stand: Duw het zitkussen naar achteren om het te vergrendelen. Bovenste stand, met de onderste stand als uitgangspunt: Til het zitkussen aan de voorkant op en duw het achteruit tegen de rugleuning aan om het te vergrendelen. WAARSCHUWING Bij het negeren van de instructies voor het geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval van een ongeluk ernstig letsel oplopen. N.B. Trek de handgreep naar voren en omhoog om het zitkussen vrij te geven. Druk op de knop om het zitkussen los te maken. Het zitgedeelte is vanuit de bovenste stand niet in één keer in de onderste stand te zetten. U moet het zitgedeelte vanuit de bovenste stand eerst helemaal tot op de achterbank omlaag klappen en vervolgens tot in de onderste stand omhoog klappen. }} * Optie/accessoire. 75 VEILIGHEID || Gerelateerde informatie • • Geïntegreerd kinderzitje* (p. 74) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen (p. 76) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen Als het geïntegreerde kinderzitje niet gebruikt wordt, moet het zitkussen in de achterbank worden geklapt. N.B. Het zitgedeelte is vanuit de bovenste stand niet in één keer in de onderste stand te zetten. U moet het zitgedeelte vanuit de bovenste stand eerst helemaal tot op de achterbank omlaag klappen en vervolgens tot in de onderste stand omhoog klappen. Duw het zitkussen met uw hand omlaag om het te vergrendelen. BELANGRIJK Controleer vóór het omlaag klappen of er geen losse voorwerpen (bijvoorbeeld speelgoed) zijn achtergebleven in de ruimte onder het zitgedeelte van het kinderzitje. N.B. Trek de handgreep naar voren om het zitkussen vrij te geven. 76 Bij het inklappen van rugleuningen achter moet eerst het zitgedeelte van het kinderzitje worden neergeklapt. * Optie/accessoire. VEILIGHEID Gerelateerde informatie • • Geïntegreerd kinderzitje* (p. 74) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen (p. 75) * Optie/accessoire. 77 DISPLAYS EN STEMBEDIENING DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur links In de overzichten wordt aangegeven waar displays en bedieningselementen dicht bij de bestuurder zitten. Stuurwiel en instrumentenpaneel Stuurwielafstelling Midden- en tunnelconsole Claxon Linker knoppenset op het stuur Motorkap openen Displayverlichting, achterklep ontgrendelen/openen* / vergrendelen/sluiten*, koplamphoogteregeling van halogeenkoplampen Plafondconsole Middendisplay Alarmlichten, ontwaseming, media Schakelhendel/keuzehendel Startknop Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht, richtingaanwijzers, mistlampen vóór/ bochtverlichting*, mistachterlicht, op nul zetten van dagtellers Stuurpaddles om handmatig te schakelen met een automatische versnellingsbak* Head-updisplay* Bestuurdersdisplay Wissers en sproeiers, regensensor* Rechter stuurknoppenset 80 Rijmodusknop* Parkeerrem Automatische rem bij stilstand Leeslampjes en interieurverlichting voorin Panoramadak* Display in plafondconsole, ON CALLknop* Handmatige dimfunctie van achteruitkijkspiegel * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Bestuurdersportier • • Overzicht van het middendisplay (p. 111) Versnellingsbak (p. 452) Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur rechts In de overzichten wordt aangegeven waar displays en bedieningselementen dicht bij de bestuurder zitten. Geheugens voor instellingen van elektrisch bedienbare voorstoel*, buitenspiegels en head-updisplay* Centrale vergrendeling Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspiegels, elektrisch kinderslot* Instelling van voorstoel Gerelateerde informatie • • • • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) Stuurwiel verstellen (p. 208) Verlichtingsbediening (p. 156) Motor starten (p. 438) Bestuurdersdisplay (p. 84) }} * Optie/accessoire. 81 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Stuurwiel en instrumentenpaneel Claxon Midden- en tunnelconsole Stuurwielafstelling Linker knoppenset op het stuur Plafondconsole Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht, richtingaanwijzers, mistlampen vóór/ bochtverlichting*, mistachterlicht, op nul zetten van dagtellers Stuurpaddles om handmatig te schakelen met een automatische versnellingsbak* Head-updisplay* Bestuurdersdisplay Wissers en sproeiers, regensensor* Rechter stuurknoppenset Middendisplay Alarmlichten, ontwaseming, media Schakelhendel/keuzehendel Leeslampjes en interieurverlichting voorin Startknop Panoramadak* Rijmodusknop* Display in plafondconsole, ON CALLknop* Parkeerrem Automatische rem bij stilstand Handmatige dimfunctie van achteruitkijkspiegel Displayverlichting, achterklep ontgrendelen/openen* / vergrendelen/sluiten*, koplamphoogteregeling van halogeenkoplampen Motorkap openen 82 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Bestuurdersportier • • Overzicht van het middendisplay (p. 111) Versnellingsbak (p. 452) Geheugens voor instellingen van elektrisch bedienbare voorstoel*, buitenspiegels en head-updisplay* Centrale vergrendeling Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspiegels, elektrisch kinderslot* Instelling van voorstoel Gerelateerde informatie • • • • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) Stuurwiel verstellen (p. 208) Verlichtingsbediening (p. 156) Motor starten (p. 438) Bestuurdersdisplay (p. 84) * Optie/accessoire. 83 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Bestuurdersdisplay Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer over de auto en het rijden. Van het bestuurdersdisplay maken deel uit meters, indicatoren en controle- en waarschuwingssymbolen. Wat er op het bestuurdersdisplay wordt weergegeven, hangt af van de uitrusting, instellingen en de op dat moment actieve functies van de auto. Het bestuurdersdisplay wordt geactiveerd zodra er een portier wordt geopend, d.w.z. in contactslotstand 0. Het bestuurdersdisplay dooft, als het enige tijd niet wordt gebruikt. Om het weer te activeren moet u het volgende doen: • • • Bedien het rempedaal. Activeer contactslotstand I. Open een van de portieren. Het bestuurdersdisplay is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: één van 8 inch en één van 12 inch*. Bestuurdersdisplay, 8 inch WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de auto, als het bestuurdersdisplay na de activering/start dooft of niet oplicht of als het bestuurdersdisplay of delen ervan onleesbaar zijn. Bezoek onmiddellijk een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Bij storingen in het bestuurdersdisplay kan mogelijk geen informatie over het remsysteem, de airbags of andere veiligheidssystemen worden weergegeven. U kunt de status van de autosystemen dan niet controleren en evenmin waarschuwingen en informatie ontvangen. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Positie op het bestuurdersdisplay: 84 Links In het midden Rechts Brandstofmeter Snelheidsmeter Mediaspeler Rijmodus Verkeersbordinformatie* Telefoon Schakelindicator Informatie over cruisecontrol en snelheidsbegrenzer Navigatie-informatie* Toerenteller/ECO-meterA Informatie over portieren en gordels Klok * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING A B Links In het midden Rechts Actieradius op tank Status van het Start/Stop-systeem Appmenu (te activeren met de stuurknoppenset) Buitentemperatuurmeter - Momentaan brandstofverbruik Controle- en waarschuwingssymbolen - KilometertellerB - - Dagtellers - - Controle- en waarschuwingssymbolen - - Stembediening - - Motortemperatuurmeter - - Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstellingen Afhankelijk van de gekozen rijmodus. Gecumuleerde afstand. }} 85 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Bestuurdersdisplay, 12 inch* De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Positie op het bestuurdersdisplay: 86 Links In het midden Rechts Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen Toerenteller/ECO-meterA Dagtellers Buitentemperatuurmeter Schakelindicator KilometertellerB Klok Rijmodus Informatie over cruisecontrol en snelheidsbegrenzer Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstellingen Brandstofmeter Verkeersbordinformatie* Informatie over portieren en gordels Status van het Start/Stop-systeem - Mediaspeler Actieradius op tank - Navigatiekaart* Momentaan brandstofverbruik * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING A B Links In het midden Rechts - Telefoon Appmenu (te activeren met de stuurknoppenset) - Stembediening - Afhankelijk van de gekozen rijmodus. Gecumuleerde afstand. Dynamisch symbool Het dynamische symbool in zijn basisvorm. In het midden van het bestuurdersdisplay staat een dynamisch symbool dat er afhankelijk van het type melding anders uitziet. Een amberkleurige of rode aanduiding rond het symbool geeft de ernstigheidsgraad van controle- en waarschuwingsmeldingen aan. • Controlesymbolen op bestuurdersdisplay (p. 95) • • • Boordcomputer (p. 89) • Rijmodi* (p. 463) Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 106) Voorbeeld van controlesymbool. Aan de hand van een animatie is de basisvorm te wijzigen in een grafische voorstelling om de locatie van het probleem aan te geven of om informatie te verduidelijken. Gerelateerde informatie • Instellingen voor bestuurdersdisplay (p. 88) • Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay (p. 97) * Optie/accessoire. 87 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen voor bestuurdersdisplay In het appmenu is te kiezen welke informatie op het bestuurdersdisplay moet verschijnen Instellingen voor de weergave-opties van het bestuurdersdisplay zijn te verrichten via het applicatiemenu van het bestuurdersdisplay en via het instellingsmenu van het middendisplay. • • • • Instellingen via appmenu van bestuurdersdisplay Instellingen via middendisplay boordcomputer • • • • mediaspeler telefoon navigatiesysteem*. Informatietype kiezen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Displays bestuurdersscherm. Informatie 3. Kies wat er op de achtergrond moet verschijnen: • Geen info in achtergrond tonen • Info huidige gespeelde media tonen • Navigatie ook tonen zonder De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Het appmenu is te openen en te regelen via de rechter stuurknoppenset. ingestelde route1 Thema kiezen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 1 88 3. Kies thema (uiterlijk) van het bestuurdersdisplay: Displays Toon skins Glass Minimalistic Performance Chrome Rings Taal kiezen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op Systeem Systeemtalen en eenheden Systeemtaal om een taal te kiezen. > Een wijziging werkt door op de taal op alle niveaus. De instellingen zijn persoonlijk en worden automatisch opgeslagen onder het actieve gebruikersprofiel. Gerelateerde informatie • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 106) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Bij een 12 inch* bestuurdersdisplay verschijnt een kaart en bij een 8 inch bestuurdersdisplay alleen de routebegeleiding. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Brandstofmeter Boordcomputer De brandstofmeter op het bestuurdersdisplay geeft het brandstofpeil in de tank aan. De boordcomputer van de auto registreert waarden zoals afgelegde afstand, brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tijdens het rijden. Om eenvoudiger zuinig te kunnen rijden, worden het momentane en het gemiddelde brandstofverbruik geregistreerd. De boordcomputerinformatie is weer te geven op het bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Brandstofmeter op 12 inch bestuurdersdisplay: Het beige gebied van de brandstofmeter geeft het brandstofpeil in de tank aan. Wanneer het brandstofpeil gering is en u moet bijtanken, gaat het amberkleurige tanksymbool branden. De boordcomputer geeft ook de resterende actieradius op de tank aan. Brandstofmeter op 8 inch bestuurdersdisplay: De balkjes van de brandstofmeter geven het brandstofpeil in de tank aan. Wanneer het brandstofpeil gering is en u moet bijtanken, gaat het amberkleurige tanksymbool branden. De boordcomputer geeft ook de resterende actieradius op de tank aan. Wanneer het brandstofpeil kritiek laag is, rest nog één amberkleurig balkje. Tank de auto dan zo spoedig mogelijk bij. Gerelateerde informatie • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Brandstof tanken (p. 478) Brandstoftank – inhoud (p. 703) }} 89 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || De volgende meters maken deel uit van de boordcomputer: • • • • • Dagtellers Kilometerteller Momentaan brandstofverbruik Actieradius op tank Toerist (alternatieve snelheidsmeter) Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk zijn te wijzigen via de systeeminstellingen op het middendisplay. Voorbeeld van boordcomputerinformatie op het 12 inch bestuurdersdisplay*. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Dagtellers Er zijn twee dagtellers, TM en TA. TM kan handmatig op nul worden gezet en TA wordt automatisch op nul gezet als de auto minimaal vier uur niet wordt gebruikt. Tijdens de rit wordt informatie geregistreerd over: • • • • Afstand 90 Deze meter geeft het actuele brandstofverbruik van de auto aan. De waarde wordt zowat iedere seconde bijgewerkt. Actieradius op tank De boordcomputer berekent de actieradius op basis van de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. De actieradius wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km (20 mijl) en de resterende hoeveelheid brandstof. Als de meter "----" aangeeft, is er te weinig brandstof over om de actieradius te kunnen berekenen. Tank zo spoedig mogelijk. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u van rijstijl verandert. Rijtijd Gemiddelde snelheid Gemiddeld brandstofverbruik De waarden zijn berekend op basis van de waarden sinds de laatste reset. Voorbeeld van boordcomputerinformatie op het 8 inch bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Momentaan brandstofverbruik Kilometerteller De kilometerteller registreert de totale afgelegde afstand van de auto. Deze waarde is niet op nul te zetten. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Toerist (alternatieve snelheidsmeter) De alternatieve digitale snelheidsmeter vereenvoudigt het rijden in landen waar verkeersborden met de voorgeschreven snelheden een andere eenheid hebben dan wat de instrumenten van de auto laten zien. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING De digitale snelheid wordt dan weergegeven in de eenheid die de analoge snelheidsmeter juist niet geeft. Is de analoge snelheidsmeter ingesteld op mph, dan wordt de snelheid op de boordcomputermeter weergegeven in km/h en omgekeerd. Gerelateerde informatie • • • • • Ritstatistieken tonen op het bestuurdersdisplay (p. 91) Ritstatistieken tonen op het bestuurdersdisplay De door de boordcomputer geregistreerde en berekende waarden kunnen worden weergegeven op het bestuurdersdisplay. De waarden worden opgeslagen in een boordcomputerapp. Via het appmenu kunt u die informatie kiezen die op het bestuurdersdisplay moeten worden weergegeven. Dagteller resetten (p. 92) Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay (p. 92) Bestuurdersdisplay (p. 84) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) 1. Open het appmenu op het bestuurdersdisplay door op (1) te drukken. (Het appmenu is niet te openen als er nog een onbevestigde melding op het bestuurdersdisplay staat. U moet de melding eerst bevestigen met een druk op de knop O (4) voordat het appmenu te openen is.) 2. Navigeer naar de boordcomputerapp door met (2) naar links of rechts te vegen. > Op de bovenste vier menuregels staan de gemeten waarden voor dagteller TM. Op de vier menuregels eronder staan de gemeten waarden voor dagteller TA. Blader omhoog of omlaag in de lijst met (3). Open het appmenu2 en blader erin met de rechter stuurknoppenset. Appmenu Links/rechts Omhoog/omlaag Bevestigen 2 De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. }} 91 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || 3. Blader verder omlaag naar de alternatievenknoppen om te kiezen welke informatie op het bestuurdersdisplay moet worden weergegeven: • • • • • Dagteller resetten Reset de dagteller met de linker stuurhendel. De verbruiksinfo van de boordcomputer verschijnt in grafische vorm op het middendisplay en biedt u het overzicht waarmee u eenvoudig zuiniger kunt rijden. Open de app Bestuurder prestaties op het appscherm om de verbruiksinfo weer te geven. Kilometerteller Actieradius op tank Toerist (alternatieve snelheidsmeter) Afgelegde afstand voor dagteller TM, TA of geen weergave van afgelegde afstand Momentaan brandstofverbruik, gemiddeld verbruik voor TM of TA of geen weergave van het brandstofverbruik Selecteer of deselecteer een optie met de knop O (4). De wijziging gaat meteen in. – Gerelateerde informatie • • Boordcomputer (p. 89) Dagteller resetten (p. 92) Reset alle informatie van de dagteller TM (dat wil zeggen actieradius, gemiddeld verbruik, gemiddelde snelheid en rijtijd) door de RESET-knop op de linker stuurhendel lang in te drukken. Bij kort indrukken van de RESET-knop reset u alleen de actieradius. Dagteller TA heeft alleen een automatische resetfunctie die start, wanneer de auto vier uur lang niet wordt gebruikt. Gerelateerde informatie • 92 Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay Boordcomputer (p. 89) Elke staaf in het diagram staat voor een afstand van 1, 10 of 100 km (of miles). Tijdens het rijden worden de staven van rechts naar links aangevuld. De staaf uiterst rechts geeft de waarde voor de actuele etappe aan. Het gemiddelde brandstofverbruik en de totale rijtijd zijn bepaald op basis van de verbruiksinfo sinds de laatste nulstelling. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen voor verbruiksinfo Gerelateerde informatie De instellingen voor verbruiksinfo zijn op nul te stellen of aan te passen. 1. Open de app Bestuurder prestaties op het appscherm om de verbruiksinfo weer te geven. • Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay (p. 92) • • Boordcomputer (p. 89) Dagteller resetten (p. 92) Verbruiksinfo van de boordcomputer3. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor verbruiksinfo (p. 93) 2. Tik op Voorkeur om • de schaalverdeling te wijzigen. Kies een resolutie van 1, 10 of 100 km/miles voor de staaf. • de verbruiksinfo na afloop van een rit op nul te zetten. Wanneer de auto meer dan 4 uur stilgestaan heeft. • de gegevens over de actuele rit op nul te zetten. Boordcomputer (p. 89) Verbruiksinfo, berekend gemiddeld verbruik en totale rijtijd worden altijd gelijktijdig op nul gezet. Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk zijn te wijzigen via de systeeminstellingen op het middendisplay. 3 De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. 93 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Datum en tijd Instellingen voor datum en tijd De klok is zichtbaar op zowel bestuurdersals middendisplay. – Positie van de klok Kies Instellingen Systeem Datum en tijd op het hoofdscherm van het middendisplay om de instellingen voor tijd- en datumformaat te wijzigen. Buitentemperatuurmeter De buitentemperatuurmeter staat aangegeven op het bestuurdersdisplay. Een sensor registreert de temperatuur buiten de auto. Stel de datum en tijd in door op de pijlomhoog of pijl-omlaag op het touchscreen te tikken. Positie van de klok bij een 12 inch* en een 8 inch bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. In sommige situaties kan de klok op het bestuurdersdisplay schuilgaan achter meldingen en informatie. Op het middendisplay zit de klok rechts bovenaan op de statusbalk. Automatische tijd voor auto's met gps Bij een auto met navigatiesysteem kunt u Automatische tijd kiezen. De tijdzone wordt dan automatisch ingesteld aan de hand van waar de auto zich bevindt. Voor een bepaald type navigatiesysteem moet ook de huidige locatie (land) worden ingesteld om de juiste tijdzone te krijgen. Als Automatische tijd niet is gekozen, stelt u tijd en datum met de pijlen omhoog of omlaag op het touchscreen. Zomertijd In sommige landen is met Automatische zomertijd de automatische instelling van de zomertijd te selecteren. In de overige landen valt de instelling Zomertijd handmatig te selecteren. Gerelateerde informatie • • 94 Bestuurdersdisplay (p. 84) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Positie van de buitentemperatuurmeter bij een 12 inch* en een 8 inch bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Als de auto geparkeerd heeft gestaan, is het mogelijk dat de meter een te hoge temperatuur aangeeft. Wanneer de buitentemperatuur in het gebied –5 °C tot +2 °C (23 °F tot 36 °F) ligt, brandt er ook een sneeuwvloksymbool op het bestuurdersdisplay om te wijzen op het gevaar voor gladheid. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Het symbool gaat ook tijdelijk branden op het head-updisplay*, als de auto daarmee is uitgerust. Wijzig de eenheid voor o.a. de temperatuurmeter via systeeminstellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Controlesymbolen op bestuurdersdisplay De controlesymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de desbetreffende systemen actief zijn of dat er storingen of gebreken zijn opgetreden. Symbool Betekenis Informatie, lees displaymelding Bij een afwijking in een van de autosystemen gaat het informatiesymbool branden op het bestuurdersdisplay en verschijnt er een displaytekst. Het informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Storing in remsysteem Het symbool brandt bij een storing in de parkeerrem. Storing in ABS Als het symbool brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Symbool Betekenis Automatische rem aan Het symbool brandt, wanneer de functie actief is en de bedrijfsrem of parkeerrem ingrijpen. De rem zorgt dat de auto stil blijft staan, nadat deze tot stilstand is gekomen. Bandenspanningssysteem Het symbool brandt bij een te lage bandenspanning. Bij een storing in het bandenspanningssysteem gaat het symbool eerst ca. 1 minuut knipperen en vervolgens permanent branden. Dit kan komen doordat het systeem niet als beoogd een lage bandenspanning kan registreren of daarvoor waarschuwen. Uitlaatgasreinigingssysteem Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem kan na een motorstart het symbool gaan branden. Rijd voor een controle naar een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. }} * Optie/accessoire. 95 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Symbool Betekenis Richtingaanwijzer links en rechts Het symbool knippert bij gebruik van de richtingaanwijzers. Stadslichten voor/achterlichten Het symbool brandt, wanneer de stadslichten zijn ingeschakeld. Fout in het koplampsysteem Het symbool brandt, als er een storing is opgetreden in het ABL (Active Bending Lights) of als er een andere storing is opgetreden in het koplampsysteem. 96 Symbool Betekenis Symbool Betekenis Automatisch groot licht uit Mistlampen aan Het symbool brandt met wit licht als het automatisch groot licht uit is. Het symbool brandt, wanneer de mistlampen voor zijn ingeschakeld. Groot licht aan Mistachterlicht aan Het symbool brandt, wanneer u het groot licht voert of grootlichtsignalen geeft. Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht is ingeschakeld. Automatisch groot licht aan Regensensor aan Het symbool brandt met blauw licht als het automatisch groot licht aan is. Stadslichten zijn ingeschakeld. Dit symbool brandt, wanneer de regensensor aanstaat. Automatisch groot licht uit Het symbool brandt met wit licht als het automatisch groot licht uit is. Stadslichten zijn ingeschakeld. Automatisch groot licht aan Groot licht aan Het symbool brandt met blauw licht als het automatisch groot licht aan is. Het symbool brandt, wanneer het groot licht en de stadslichten zijn ingeschakeld. Preconditioning aan Het symbool brandt, wanneer de motor- en interieurverwarming/airconditioning voor preconditioning van de auto zorgen. Stabiliteitsregeling Het knipperende symbool geeft aan dat de stabiliteitsregeling werkt. Als het symbool continu brandt is er sprake van een storing in het systeem. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Symbool Betekenis Symbool Betekenis Stabiliteitsregeling, Sportstand Rijbaanassistent en regensensor Het symbool brandt, wanneer de Sport-stand is geactiveerd. De Sport-stand maakt een actievere rijervaring mogelijk. Het systeem registreert dan of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het bochtenwerk aan te merken zijn als sportiever dan normaal, waarna het systeem toestaat dat de achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Wit symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is waargenomen. De regensensor is aan. Rijbaanassistent Wit symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is waargenomen. Grijs symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is niet waargenomen. Amberkleurig symbool: Rijbaanassistent waarschuwt/grijpt in. Grijs symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is niet waargenomen. De regensensor is aan. AdBlue-systeem (diesel) Het symbool brandt bij een gering AdBlue-peil of bij een storing in het AdBlue-systeem. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay (p. 97) Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay De waarschuwingssymbolen attenderen u erop dat belangrijke functies zijn ingeschakeld of dat er ernstige storingen of gebreken zijn opgetreden. Symbool Betekenis Waarschuwing Het rode waarschuwingssymbool gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende tekstmelding op het bestuurdersdisplay. Het waarschuwingssymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Gordelwaarschuwing Het symbool brandt of knippert als u of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. }} 97 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Symbool Betekenis Betekenis Symbool Betekenis Airbags Lage oliedruk Dreigende botsing Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in een van de veiligheidssystemen van de auto. Lees de melding op het bestuurdersdisplay. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. City Safety geeft een waarschuwing bij een dreigende botsing met andere voertuigen, voetgangers, fietsers en grotere dieren. Storing in remsysteem Als het lampje oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. Bezoek de dichtstbijzijnde erkende werkplaats om het remvloeistofpeil te laten controleren en aanpassen. Parkeerrem aangezet Het lampje brandt continu, wanneer u de parkeerrem hebt aangezet. Een knipperend symbool houdt in dat er een storing is opgetreden. Lees de melding op het bestuurdersdisplay. 98 Symbool Hoge motortemperatuur Het lampje gaat tijdens het rijden branden als de motor een te hoge temperatuur heeft. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende tekstmelding op het bestuurdersdisplay. Dynamo laadt niet bij Het lampje gaat tijdens het rijden branden, als er sprake is van een storing in het elektrisch systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Controlesymbolen op bestuurdersdisplay (p. 95) • Bestuurdersdisplay (p. 84) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Licentieovereenkomst voor bestuurdersdisplay Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgt een Engelse versie van de overeenkomst tussen Volvo en producenten of ontwikkelaars. Boost Software License 1.0 Permission is hereby granted, free of charge, to any person or organization obtaining a copy of the software and accompanying documentation covered by this license (the "Software") to use, reproduce, display, distribute, execute, and transmit the Software, and to prepare derivative works of the Software, and to permit third-parties to whom the Software is furnished to do so, all subject to the following: The copyright notices in the Software and this entire statement, including the above license grant, this restriction and the following disclaimer, must be included in all copies of the Software, in whole or in part, and all derivative works of the Software, unless such copies or derivative works are solely in the form of machine-executable object code generated by a source language processor. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE, TITLE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDERS OR ANYONE DISTRIBUTING THE SOFTWARE BE LIABLE FOR ANY DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. BSD 4-clause "Original" or "Old" License Copyright (c) 1982, 1986, 1990, 1991, 1993 The Regents of the University of California. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgement: This product includes software developed by the University of California, Berkeley and its contributors. 4. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR }} 99 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. BSD 3-clause "New" or "Revised" License Copyright (c) 2011-2014, Yann Collet. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the organisation nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derive from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A 100 PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. BSD 2-clause “Simplified” license Copyright (c) <YEAR>, <OWNER> All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. The views and conclusions contained in the software and documentation are those of the authors and should not be interpreted as representing official policies, either expressed or implied, of the FreeBSD Project. DISPLAYS EN STEMBEDIENING FreeType Project License 1. 1 Copyright 1996-1999 by David Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg Introduction The FreeType Project is distributed in several archive packages; some of them may contain, in addition to the FreeType font engine, various tools and contributions which rely on, or relate to, the FreeType Project. This license applies to all files found in such packages, and which do not fall under their own explicit license. The license affects thus the FreeType font engine, the test programs, documentation and makefiles, at the very least. This license was inspired by the BSD, Artistic, and IJG (Independent JPEG Group) licenses, which all encourage inclusion and use of free software in commercial and freeware products alike. As a consequence, its main points are that: o We don't promise that this software works. However, we are be interested in any kind of bug reports. (`as is' distribution) o You can use this software for whatever you want, in parts or full form, without having to pay us. (`royalty-free' usage) o You may not pretend that you wrote this software. If you use it, or only parts of it, in a program, you must acknowledge somewhere in your documentation that you've used the FreeType code. (`credits') We specifically permit and encourage the inclusion of this software, with or without modifications, in commercial products, provided that all warranty or liability claims are assumed by the product vendor. Legal Terms 0. Definitions Throughout this license, the terms `package', `FreeType Project', and `FreeType archive' refer to the set of files originally distributed by the authors (David Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg) as the `FreeType project', be they named as alpha, beta or final release. `You' refers to the licensee, or person using the project, where `using' is a generic term including compiling the project's source code as well as linking it to form a `program' or `executable'. This program is referred to as `a program using the FreeType engine'. This license applies to all files distributed in the original FreeType archive, including all source code, binaries and documentation, unless otherwise stated in the file in its original, unmodified form as distributed in the original archive. If you are unsure whether or not a particular file is covered by this license, you must contact us to verify this. The FreeType project is copyright (C) 1996-1999 by David Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg. All rights reserved except as specified below. 1. No Warranty THE FREETYPE ARCHIVE IS PROVIDED `AS IS' WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EITHER EXPRESSED OR IMPLIED, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. IN NO EVENT WILL ANY OF THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR ANY DAMAGES CAUSED BY THE USE OR THE INABILITY TO USE, OF THE FREETYPE PROJECT. As you have not signed this license, you are not required to accept it. However, as the FreeType project is copyrighted material, only this license, or another one contracted with the authors, grants you the right to use, distribute, and modify it. Therefore, by using, distributing, or modifying the FreeType project, you indicate that you understand and accept all the terms of this license. 2. Redistribution Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: o Redistribution of source code must retain this license file (`licence.txt') unaltered; any additions, deletions or changes to the original files must be clearly indicated in accompanying documentation. The copyright notices of the unaltered, original files must be preserved in all copies of source files. o Redistribution in binary form must provide a disclaimer that states that the software is based in part of the }} 101 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || work of the FreeType Team, in the distribution documentation. We also encourage you to put an URL to the FreeType web page in your documentation, though this isn't mandatory. These conditions apply to any software derived from or based on the FreeType code, not just the unmodified files. If you use our work, you must acknowledge us. However, no fee need be paid to us. 3. Advertising The names of FreeType's authors and contributors may not be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. We suggest, but do not require, that you use one or more of the following phrases to refer to this software in your documentation or advertising materials: `FreeType Project', `FreeType Engine', `FreeType library', or `FreeType Distribution'. 4. Contacts There are two mailing lists related to FreeType: o freetype@freetype.org Discusses general use and applications of FreeType, as well as future and wanted additions to the library and distribution. If you are looking for support, start in this list if you haven't found anything to help you in the documentation. o devel@freetype.org Discusses bugs, as well as engine internals, design issues, specific licenses, 102 porting, etc. o http://www.freetype.org Holds the current FreeType web page, which will allow you to download our latest development version and read online documentation. You can also contact us individually at: David Turner <david.turner@freetype.org> Robert Wilhelm <robert.wilhelm@freetype.org> Werner Lemberg <werner.lemberg@freetype.org> Libpng License This copy of the libpng notices is provided for your convenience. In case of any discrepancy between this copy and the notices in the file png.h that is included in the libpng distribution, the latter shall prevail. COPYRIGHT NOTICE, DISCLAIMER, and LICENSE: and with the following additions to the disclaimer: There is no warranty against interference with your enjoyment of the library or against infringement. There is no warranty that our efforts or the library will fulfill any of your particular purposes or needs. This library is provided with all faults, and the entire risk of satisfactory quality, performance, accuracy, and effort is with the user. libpng versions 0.97, January 1998, through 1.0.6, March 20, 2000, are Copyright (c) 1998, 1999 Glenn Randers-Pehrson, and are distributed according to the same disclaimer and license as libpng-0.96, with the following individuals added to the list of Contributing Authors: Tom Lane If you modify libpng you may insert additional notices immediately following this sentence. Glenn Randers-Pehrson libpng versions 1.0.7, July 1, 2000, through 1.0.13, April 15, 2002, are Copyright (c) 2000-2002 Glenn Randers-Pehrson and are distributed according to the same disclaimer and license as libpng-1.0.6 with the following individuals added to the list of Contributing Authors libpng versions 0.89, June 1996, through 0.96, May 1997, are Copyright (c) 1996, 1997 Andreas Dilger Distributed according to the same disclaimer and license as libpng-0.88, with the following individuals added to the list of Contributing Authors: Willem van Schaik Simon-Pierre Cadieux John Bowler Eric S. Raymond Kevin Bracey Gilles Vollant Sam Bushell DISPLAYS EN STEMBEDIENING Magnus Holmgren Greg Roelofs Tom Tanner libpng versions 0.5, May 1995, through 0.88, January 1996, are Copyright (c) 1995, 1996 Guy Eric Schalnat, Group 42, Inc. portions hereof, for any purpose, without fee, subject to the following restrictions: 1. The origin of this source code must not be misrepresented. 2. Altered versions must be plainly marked as such and must not be misrepresented as being the original source. For the purposes of this copyright and license, "Contributing Authors" is defined as the following set of individuals: 3. This Copyright notice may not be removed or altered from any source or altered source distribution. Andreas Dilger The Contributing Authors and Group 42, Inc. specifically permit, without fee, and encourage the use of this source code as a component to supporting the PNG file format in commercial products. If you use this source code in a product, acknowledgment is not required but would be appreciated. Dave Martindale Guy Eric Schalnat Paul Schmidt Tim Wegner The PNG Reference Library is supplied "AS IS". The Contributing Authors and Group 42, Inc. disclaim all warranties, expressed or implied, including, without limitation, the warranties of merchantability and of fitness for any purpose. The Contributing Authors and Group 42, Inc. assume no liability for direct, indirect, incidental, special, exemplary, or consequential damages, which may result from the use of the PNG Reference Library, even if advised of the possibility of such damage. Permission is hereby granted to use, copy, modify, and distribute this source code, or Glenn Randers-Pehrson randeg@alum.rpi.edu April 15, 2002 A "png_get_copyright" function is available, for convenient use in "about" boxes and the like: printf("%s",png_get_copyright(NULL)); Also, the PNG logo (in PNG format, of course) is supplied in the files "pngbar.png" and "pngbar.jpg (88x31) and "pngnow.png" (98x31). Libpng is OSI Certified Open Source Software. OSI Certified Open Source is a certification mark of the Open Source Initiative. }} 103 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || MIT License Copyright (c) <year> <copyright holders> Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice and this permission notice shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. 104 zlib License The zlib/libpng License Copyright (c) <year> <copyright holders> This software is provided 'as-is', without any express or implied warranty. In no event will the authors be held liable for any damages arising from the use of this software. Permission is granted to anyone to use this software for any purpose, including commercial applications, and to alter it and redistribute it freely, subject to the following restrictions: 1. The origin of this software must not be misrepresented; you must not claim that you wrote the original software. If you use this software in a product, an acknowledgment in the product documentation would be appreciated but is not required. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice including the dates of first publication and either this permission notice or a reference to http://oss.sgi.com/ projects/FreeB/ shall be included in all copies or substantial portions of the Software. SGI Free Software B License Version 2.0. SGI FREE SOFTWARE LICENSE B (Version 2.0, Sept. 18, 2008) THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. Copyright (C) [dates of first publication] Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved. Except as contained in this notice, the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be used in 2. Altered source versions must be plainly marked as such, and must not be misrepresented as being the original software. 3. This notice may not be removed or altered from any source distribution. DISPLAYS EN STEMBEDIENING advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealings in this Software without prior written authorization from Silicon Graphics, Inc. Gerelateerde informatie • Bestuurdersdisplay (p. 84) Applicatiemenu op bestuurdersdisplay Via het applicatiemenu (appmenu) van het bestuurdersdisplay krijgt u snel toegang tot de meest gebruikte functies voor bepaalde apps. App Functies Boordcomputer Dagteller kiezen, kiezen wat op het bestuurdersdisplay moet worden weergegeven en dergelijke. Mediaspeler Actieve bron voor mediaspeler kiezen. Telefoon Contact in de gesprekslijst bellen. Navigatie Begeleiding naar de bestemming e.d. Gerelateerde informatie De afbeelding is schematisch. Het appmenu op het bestuurdersdisplay is te gebruiken in plaats van het middendisplay en navigatie is mogelijk via de rechter stuurknoppenset. Dankzij het appmenu kunt u eenvoudiger van app of appfunctie wisselen zonder daarvoor uw handen van het stuur te hoeven nemen. • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Overzicht van het middendisplay (p. 111) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 106) Functies van het appmenu U hebt toegang tot uiteenlopende functies via verschillende apps. Vanuit het appmenu zijn de volgende apps en de bijbehorende appfuncties te regelen: 105 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren Appmenu openen/sluiten – Het applicatiemenu (appmenu) op het bestuurdersdisplay is te gebruiken via de rechter stuurknoppenset. Druk op Openen/sluiten (1). > Het appmenu wordt geopend/gesloten. N.B. Het appmenu is niet te openen als er nog een onbevestigde melding op het bestuurdersdisplay staat. U moet de melding eerst bevestigen voordat het appmenu te openen is. Het appmenu wordt na een periode van inactiviteit automatisch gesloten of na bepaalde keuzes. Navigeren en kiezen in appmenu Appmenu en rechter stuurknoppenset. De afbeelding is schematisch. Openen/sluiten Links/rechts Omhoog/omlaag Bevestigen 1. Wissel van app door op links of rechts (2) te drukken. > In het appmenu verschijnen de functies voor de vorige/volgende app. 2. Blader door de functies voor de gekozen app door op omhoog of omlaag (3) te drukken. 3. Bevestig de actuele functie of markeer uw keuze door op bevestigen (4) te drukken. > De desbetreffende functie wordt geactiveerd, waarna in bepaalde gevallen het appmenu wordt gesloten. Als het appmenu weer opent, verschijnen direct de functies voor de laatst gekozen app. 106 Gerelateerde informatie • Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 105) • Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Melding op bestuurdersdisplay De meldingen kunnen er verschillende uitzien en worden mogelijk gecombineerd met grafische voorstellingen, symbolen en knoppen om de desbetreffende melding bijvoorbeeld te bevestigen of in te stemmen met een bepaald verzoek. Op het bestuurdersdisplay kunnen in uiteenlopende situaties meldingen verschijnen om u te informeren of helpen. Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Voorbeeld van melding op het 8 inch bestuurdersdisplay. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdisplay4. Op het bestuurdersdisplay verschijnen meldingen die voor u als bestuurder belangrijk zijn. Afhankelijk van de andere informatie die op dit moment wordt weergegeven, kan de positie van de meldingen op het bestuurdersdisplay variëren. De meldingen verdwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele bevestiging/ reactie van het bestuurdersdisplay. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard in de app Auto status, die opent vanuit het appscherm op het middendisplay. 4 Met 12 inch bestuurdersdisplay.* }} * Optie/accessoire. 107 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Servicemeldingen Hier volgt een greep uit de belangrijke servicemeldingen en hun betekenis. Melding Stop veiligA Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Service urgent Rijd naar werkplaatsA Bezoek een werkplaatsB om de auto onmiddellijk te laten controleren. Service vereistA Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Normaal onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Verschijnt geruime tijd vóór het geprogrammeerde tijdstip voor de volgende servicebeurt. Betekenis Normaal onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Verschijnt op het geprogrammeerde tijdstip voor de volgende servicebeurt. Onderhoud nodig Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Zet de motor afA Bespreek tijd voor onderhoud 108 Betekenis Melding Normaal onderhoud Onderhoudstermijn verstreken Tijdelijk uitA A B Melding op bestuurdersdisplay hanteren Meldingen op het bestuurdersdisplay zijn te hanteren via de rechter stuurknoppenset. Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Verschijnt wanneer het geprogrammeerde tijdstip voor een servicebeurt is overschreden. De bijbehorende functie is tijdelijk uitgeschakeld en wordt na enige tijd rijden of de volgende keer dat u de motor start automatisch opnieuw ingeschakeld. Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdisplay5 en de rechter stuurknoppenset. Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de locatie van de storing. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Melding op bestuurdersdisplay hanteren (p. 108) • Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren (p. 109) • Melding op het middendisplay (p. 143) Voorbeeld van een melding op het bestuurdersdisplay6 en de rechter stuurknoppenset. De afbeelding DISPLAYS EN STEMBEDIENING Links/rechts dendisplay. In verband hiermee verschijnt de melding Autobericht opgesl. in app Autostatus op het middendisplay. Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren Bevestigen Gerelateerde informatie Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het bestuurders- en middendisplay worden in beide gevallen gehanteerd in het middendisplay. is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Bepaalde meldingen op het bestuurdersdisplay worden gecombineerd met een of meer knoppen om de desbetreffende meldingen bijvoorbeeld te bevestigen of in te stemmen met een bepaald verzoek. • • Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) • Melding op het middendisplay (p. 143) Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren (p. 109) Nieuwe melding hanteren Voor meldingen met knoppen: 1. Wissel van knop door op links of rechts (1) te drukken. 2. Bevestig uw keuze door te drukken op bevestigen (2). > De melding verdwijnt van het bestuurdersdisplay. Voor meldingen zonder knoppen: – Sluit de melding door op bevestigen (2) te drukken of doe niets, waarna de melding enige tijd later automatisch verdwijnt. > De melding verdwijnt van het bestuurdersdisplay. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard in de app Auto status, die opent vanuit het appscherm op het mid5 Met 6 Met 8 inch bestuurdersdisplay. 12 inch bestuurdersdisplay. Opgeslagen meldingen zijn te bekijken in de app Auto status. Meldingen die op het bestuurdersdisplay zijn weergegeven en die opgeslagen moeten worden, worden bewaard in de app Auto status op het middendisplay. In verband hiermee verschijnt de melding Autobericht opgesl. in app Autostatus op het middendisplay. }} 109 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Opgeslagen melding lezen Lees de opgeslagen melding direct: Druk op de knop rechts van de melding Autobericht opgesl. in app Autostatus in het middendisplay. > De opgeslagen melding verschijnt in de app Auto status. – Onderhoud reserveren voor een opgeslagen melding: – Lees de opgeslagen melding achteraf: 1. Open de app Auto status vanuit het appscherm op het middendisplay. > De app start in het onderste deelscherm van het homescherm. 2. Kies het tabblad Berichten in de app. > Er verschijnt een lijst met opgeslagen meldingen. Met Bel voor een afspraak: De telefoonapp wordt gestart en deze belt een onderhoudscentrum om service en reparatie te reserveren. Lees de gebruikershandleiding voor de opgeslagen melding: 3. Tik op een melding om deze uit te vouwen/minimaliseren. > Er verschijnt meer informatie over de melding in de lijst en de afbeelding links in de app geeft informatie in grafische vorm over de melding. – Een opgeslagen melding hanteren Bepaalde meldingen hebben in uitgevouwen vorm twee knoppen, nl. om onderhoud te reserveren of de gebruikershandleiding te lezen. Meldingen opgeslagen in de app worden automatisch gewist telkens bij het starten van de motor. 7 110 Druk in de uitgevouwen stand van de melding op Afspraak aanvragenBel voor een afspraak7 om hulp te krijgen bij het reserveren van onderhoud. > Met Afspraak aanvragen: Het tabblad Afspraken gaat open in de app en u krijgt een vraag voorgelegd over het reserveren van onderhoud en reparatie. Druk in de uitgevouwen stand van de melding op Handleiding om in de gebruikershandleiding over de melding te lezen. > De gebruikershandleiding gaat open op het middendisplay en deze geeft informatie die aan de melding is gekoppeld. Afhankelijk van de markt. Er moet ook een Volvo ID zijn geregistreerd en een voorkeurswerkplaats zijn gekozen. Gerelateerde informatie • • Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) • Melding op het middendisplay (p. 143) Melding op bestuurdersdisplay hanteren (p. 108) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Overzicht van het middendisplay Vanaf het middendisplay zijn tal van autofuncties te regelen. Hier volgt een beschrij- ving van het middendisplay en de mogelijkheden ervan. Drie van de basisschermen van het middendisplay. Veeg naar rechts of naar links om het functie- of appscherm te openen8. }} 111 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Functiescherm – autofuncties die met één druk te activeren of deactiveren zijn. Sommige functies zijn ook zogenoemde triggerfuncties, die vensters met instelmogelijkheden openen. Bijvoorbeeld Camera. Instellingen voor het head-updisplay* zijn ook te verrichten vanuit het functiescherm, maar aanpassingen verricht u met de rechter stuurknoppenset. gebruikershandleiding (bijv. Handleiding Navigatie) via het hoofdscherm te bereiken. Navigatie – voert naar de kaartnavigatie, aan de hand van bijvoorbeeld Sensus Navigation*. Druk op het deelscherm om het uit te vouwen. Media – laatst gebruikte apps die verband houden met media. Druk op het scherm om het uit te vouwen. Homescherm – het eerste scherm dat verschijnt bij het inschakelen van display. Telefoon – van hieruit hebt u toegang tot de telefoon. Druk op het scherm om het uit te vouwen. Het applicatiescherm (appscherm) – apps die zijn gedownload (apps van derden) maar ook apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld FM-radio. Tik op een apppictogram om de app te openen. Het extra deelscherm – laatst gebruikte apps of autosystemen die niet thuishoren in een van de overige deelschermen. Druk op het scherm om het uit te vouwen. Statusbalk – boven aan het scherm staan de activiteiten in de auto. Links op de statusbalk verschijnen netwerk- en aansluitingsgegevens en rechts verschijnen mediaspecifieke informatie en een klok plus een aanduiding van lopende achtergrondactiviteiten. Hoofdscherm – sleep het tabblad omlaag om het hoofdscherm te openen. Van hieruit zijn Instellingen, Handleiding, Profiel alsook de opgeslagen berichten van de auto te openen. In bepaalde gevallen zijn ook contextuele instellingen (bijv. Navigatie Instellingen) en de contextuele 8 Bij 112 Klimaatveld – informatie en rechtstreekse interactie voor bijvoorbeeld het instellen van temperatuur en stoelverwarming*. Tik op het symbool in het midden van het klimaatveld om het klimaatscherm met meer klimaatinstellingen te openen. Gerelateerde informatie • • • • • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) Apps (p. 516) Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) • Contextuele instellingen openen op het middendisplay (p. 135) • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 17) • • • • Mediaspeler (p. 526) • Opzet van middendisplay aanpassen (p. 133) • • • • Telefoon (p. 542) Klimaatregelingsbediening (p. 223) Volume van systeemgeluid uitschakelen of aanpassen op middendisplay (p. 133) Systeemtaal wijzigen (p. 134) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Middendisplay reinigen (p. 672) Melding op het middendisplay (p. 143) Middendisplay hanteren (p. 113) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) een auto met het stuur rechts zijn de schermen onderling van plaats gewisseld. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Middendisplay hanteren Veel autofuncties zijn te bedienen en regelen vanaf het middendisplay. Het middendisplay is een touchscreen dat op aanraking reageert. Touchscreenfunctie middendisplay gebruiken De schermreacties hangen af van de vraag of u erop drukt of slepende of vegende bewegingen maakt. U kunt bijv. van het ene naar het andere scherm bladeren, objecten markeren, scrollen in een lijst en apps verplaatsen door Methode het scherm op verschillende manieren aan te raken. Dankzij IR-stralen vlak boven het schermoppervlak kan het scherm ook vingers op korte afstand vóór het scherm registreren. Deze technologie maakt het mogelijk om het scherm ook te gebruiken als u handschoenen aan hebt. Het display is gelijktijdig door twee mensen te bedienen, bijv. om het klimaat aan de bestuurders- en passagierszijde in te stellen. BELANGRIJK Raak het scherm niet met scherpe voorwerpen aan om krassen te voorkomen. In de onderstaande tabel worden de verschillende methoden voor schermbediening toegelicht: Uitvoering Resultaat Eenmaal indrukken. Een object markeren, een keuze bevestigen of een functie activeren. Tweemaal snel drukken. Inzoomen op een digitaal object, zoals de kaart. Eenmaal drukken en vasthouden. Een object beetpakken. Is te gebruiken om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen. Houd de vinger(s) op het scherm gedrukt, terwijl u het object naar de gewenste locatie sleept. Eenmaal drukken met twee vingers. Uitzoomen van een digitaal object, zoals de kaart. }} 113 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Methode Uitvoering Resultaat Vegen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Ingedrukt houden en verslepen om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen. Snel vegen/slepen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen. Let erop dat het hoofdscherm mogelijk wordt geopend bij aanraking van het bovenste deel van het scherm. 114 Spreiden Inzoomen. Knijpen Uitzoomen. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Terugkeren naar homescherm vanuit een ander scherm • het bedieningselement naar de gewenste temperatuur te slepen, 1. • op + of − te drukken om de temperatuur in stapjes te verhogen of te verlagen, of • op de gewenste temperatuur op het bedieningselement te drukken. Druk kort op de homeknop onder het middendisplay. > De laatst geactiveerde stand voor het homescherm verschijnt. 2. Druk opnieuw kort op de homeknop. > Alle deelschermen van het homescherm worden in de standaardstand gezet. N.B. In het homescherm van de standaardstand – druk kort op de homeknop. Op het scherm verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de verschillende tegels kunt openen. Gerelateerde informatie De bladerindicator verschijnt op het middendisplay, wanneer u omhoog of omlaag kunt bladeren. • Middendisplay activeren en deactiveren (p. 116) • Apps en knoppen op middendisplay verplaatsen (p. 125) • Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Bediening op middendisplay gebruiken Door een lijst, artikel of scherm bladeren Wanneer een bladerindicator zichtbaar is op het scherm, kunt u omhoog- of omlaagbladeren. Veeg op een willekeurige plaats op het scherm omhoog of omlaag. Temperatuurbediening. Tal van autosystemen gebruiken bedieningselementen. Regel bijv. de temperatuur door: 115 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Middendisplay activeren en deactiveren 1. Het middendisplay is te dimmen en te activeren met de homeknop onder het display. Houd de fysieke homeknop onder het display langere tijd ingedrukt. > Het display dooft, met uitzondering van het klimaatveld dat nog steeds zichtbaar is. Alle functies die aan het scherm gekoppeld zijn blijven werken. 2. Display opnieuw inschakelen – kort op de homeknop drukken. > U ziet dan weer hetzelfde als toen het scherm werd uitgeschakeld. N.B. Het scherm kan niet worden uitgezet als er een bepaald commando op het scherm staat. Homeknop voor middendisplay. Bij bediening van de homeknop wordt het scherm gedimd en reageert het touchscreen niet langer op aanraking. Het klimaatveld blijft nog steeds zichtbaar. Alle functies die aan het scherm gekoppeld zijn, zoals klimaat, geluid, routebegeleiding* en apps blijven werken. Dim het middendisplay bijvoorbeeld om het scherm te reinigen. Het middendisplay is bijvoorbeeld ook te dimmen om niet gestoord te worden tijdens het rijden. N.B. Het middendisplay wordt automatisch uitgeschakeld als de motor uit is en het bestuurdersportier wordt geopend. Gerelateerde informatie • • • 116 Middendisplay reinigen (p. 672) Opzet van middendisplay aanpassen (p. 133) Overzicht van het middendisplay (p. 111) Navigeren in schermen op het middendisplay Het middendisplay heeft vijf verschillende basisschermen: homescherm, hoofdscherm, klimaatscherm, applicatiescherm (appscherm) en functiescherm. Bij het openen van het bestuurdersportier wordt het display automatisch ingeschakeld. Homescherm Het homescherm is het scherm dat verschijnt bij het inschakelen van het display. Het bestaat uit vier deelschermen: Navigatie, Media, Telefoon en een extra deelscherm. Een app of autofunctie die gekozen wordt vanuit het app- of functiescherm, start in het desbetreffende deelscherm op het hoofdscherm FM-radio start bijvoorbeeld in het deelscherm voor Media. Het extra deelscherm toont de laatst gebruikte app of autofunctie die niet thuishoort in een van de overige drie schermen. De deelschermen bevatten beknopte informatie over de desbetreffende apps. N.B. Bij het starten van de auto verschijnt in de deelschermen van het homescherm informatie over de actuele stand van de apps in het desbetreffende deelscherm. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING N.B. In het homescherm van de standaardstand – druk kort op de homeknop. Op het scherm verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de verschillende tegels kunt openen. Statusbalk Boven aan het scherm staan de activiteiten in de auto. Links op de statusbalk verschijnen netwerk- en aansluitingsgegevens en rechts verschijnen mediaspecifieke gegevens, klok alsook een aanduiding dat er achtergrondactiviteiten gaande zijn. Hoofdscherm boven naar beneden over het scherm te slepen/vegen. Het hoofdscherm biedt altijd toegang tot: • Instellingen • Handleiding • Profiel • De opgeslagen berichten van de auto. Het hoofdscherm biedt soms toegang tot: • Contextuele instelling (bijv. Navigatie Instellingen). Wijzig instellingen rechtstreeks in het hoofdscherm wanneer een app (zoals navigatie) actief is. • Contextuele gebruikershandleiding (bijv. Handleiding Navigatie). Open rechtstreeks vanuit het hoofdscherm het artikel in de digitale gebruikershandleiding dat verband houdt met hetgeen op het scherm verschijnt. Hoofdscherm verlaten – tik op een punt buiten het hoofdscherm, op de homeknop of onder aan het hoofdscherm en sleep het omhoog. Het onderliggende scherm wordt dan weer zichtbaar zodat u het kunt gebruiken. N.B. Het hoofdscherm is niet beschikbaar tijdens het starten/uitschakelen of als er een displaytekst op het scherm staat. Dat is evenmin het geval als het klimaatscherm wordt weergegeven. Klimaatscherm Onder aan het display is altijd het klimaatveld zichtbaar. Daar zijn rechtstreeks de meest gebruikte klimaatinstellingen te verrichten, zoals het instellen van de temperatuur en de stoelverwarming*. Tik op het symbool midden in het klimaatveld om het klimaatscherm te openen en om toegang te krijgen tot meer klimaatinstellingen. Tik op het symbool om het klimaatscherm te sluiten en terug te gaan naar het eerdere scherm. Hoofdscherm omlaaggesleept. Midden op de statusbalk boven aan het display vindt u een tab. Open het hoofdscherm door op het tabblad te klikken of door van }} * Optie/accessoire. 117 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Applicatiescherm scherm, zoals het aantal ongelezen smsberichten voor Berichten. Functiescherm Tik op een app om deze te openen. De app wordt vervolgens in het desbetreffende deelscherm geopend, bijvoorbeeld Media. Afhankelijk van het aantal apps kunt u omlaagbladeren in het appscherm. U doet dat door van onder naar boven te vegen/slepen. Ga terug naar het homescherm door van links naar rechts9 over het display te vegen of door op de homeknop te drukken. Applicatiescherm met de apps van de auto. links9 Veeg van rechts naar over het display om vanuit het homescherm het applicatiescherm (appscherm) te openen. Hier liggen apps die zijn gedownload (apps van derden) maar ook apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld FM-radio. Bepaalde apps tonen beknopte informatie rechtstreeks op het app- 9 Geldt 118 Functiescherm met knoppen voor uiteenlopende autofuncties. Veeg van links naar rechts9 over het display om vanuit het homescherm het functiescherm te openen. Van daaruit kunt u verschillende autofuncties activeren of deactiveren, bijv. BLIS*, Lane Keeping Aid* en Parkeerhulp*. voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Afhankelijk van het aantal functies kunt u ook omlaagbladeren in het scherm. U doet dat door van onder naar boven te vegen/slepen. • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) • Overzicht van het middendisplay (p. 111) In tegenstelling tot het appscherm waar bij een tik op een app de bijbehorende app wordt geopend, wordt bij een tik op een functieknop in het functiescherm alleen de desbetreffende functie geactiveerd of gedeactiveerd. Bepaalde functies, de triggerfuncties, openen door erop te drukken in een eigen venster. Ga terug naar het homescherm door van rechts naar links9 over het display te vegen of door op de homeknop te drukken. Gerelateerde informatie • Deelschermen op middendisplay hanteren (p. 120) • Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) • Contextuele instellingen openen op het middendisplay (p. 135) • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 17) • • • Bestuurdersprofielen (p. 138) Klimaatregelingsbediening (p. 223) Apps (p. 516) 9 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. 119 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Deelschermen op middendisplay hanteren Het homescherm bestaat uit vier deelschermen: Navigatie, Media, Telefoon en een 120 extra deelscherm. Deze schermen zijn uit te vouwen. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Een deelscherm uitvouwen vanuit standaardstand Standaardstand en uitgevouwen stand van het deelscherm van het middendisplay. }} 121 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Deelscherm uitvouwen: – Voor de deelschermen Navigatie, Media en Telefoon: Tik op een willekeurige plaats op het deelscherm. Bij het uitvouwen van een deelscherm verdwijnt het extra deelscherm op het homescherm tijdelijk naar de achtergrond. De andere twee deelschermen worden ingeklapt en tonen slechts bepaalde informatie. Na een tik op het extra deelscherm worden de andere drie deelschermen ingeklapt en tonen slechts bepaalde informatie. Deelscherm maximaliseren of minimaliseren Het extra deelscherm10 en het deelscherm voor Navigatie zijn te maximaliseren tot volledig scherm voor nog meer informatie en aanvullende instelmogelijkheden. Als er een deelscherm is geopend als volledig scherm, verschijnt er geen informatie van de overige deelschermen. In het uitgevouwen scherm zijn de basisfuncties van de desbetreffende app toegankelijk. Uitgevouwen deelscherm sluiten: – Het deelscherm kan op drie verschillende manieren worden gesloten: • 10 122 Tik op het bovenste deel van het uitgevouwen deelscherm. • Tik op een ander deelscherm (om dit in uitgevouwen stand te openen). • Druk kort op de fysieke homeknop onder het middendisplay. Geldt niet voor alle apps of autofuncties die via het extra deelscherm te openen zijn. Om de app vanuit uitgevouwen stand te maximaliseren – tik op het symbool. Tik op het symbool om terug te gaan naar de uitgevouwen stand of druk op de homeknop onder aan het display. Homeknop voor middendisplay. U kunt altijd teruggaan naar het homescherm door op de homeknop te drukken. Om vanuit de uitgevouwen stand terug te gaan naar de standaardweergave van het homescherm – druk tweemaal op de homeknop. Gerelateerde informatie • • • Middendisplay hanteren (p. 113) Middendisplay activeren en deactiveren (p. 116) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Functiescherm op het middendisplay In het functiescherm, een van de basisschermen van het middendisplay, liggen alle knop- pen voor autofuncties. Navigeer vanuit het homescherm naar het functiescherm door van links naar rechts over het display te vegen.11. Verschillende soorten knoppen Er zijn drie verschillende soorten knoppen voor autofuncties, zie hieronder: Soort knop Eigenschap Bijbehorende autofunctie Functieknoppen Hebben een Aan/Uit-stand. De meeste knoppen in het functiescherm zijn functieknoppen. Bij een geactiveerde functie brandt een led-lampje links van de knopicoon. Druk op de knop om de bijbehorende functie te activeren/deactiveren. Triggerknoppen Hebben geen Aan/Uit-stand. Bij het gebruik van een triggerknop wordt een venster voor de desbetreffende functie geopend. Bijvoorbeeld een venster voor stoelverstelling. Parkeerknoppen Hebben een Aan/Uit-stand en een aftaststand. Lijken op functieknoppen maar hebben een extra stand voor het aftasten van parkeerruimte. 11 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. • Camera • Hfdsteun omlaag • Head-up display afstellen • Inparkeren • Uitparkeren }} 123 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Verschillende standen van de knoppen Wanneer het groene led-lampje brandt van een functie- of parkeerknop, is de desbetreffende functie geactiveerd. Bij het activeren van functies verschijnt voor sommige functies een extra tekst over wat deze inhouden. De tekst blijft een paar seconden staan, waarna de knop met het brandende led-lampje verschijnt. Voor Lane Keeping Aid verschijnt bijvoorbeeld de tekst Werkt alleen bij bepaalde snelheden bij het indrukken van de knop. Bij eenmaal kort indrukken van de knop activeert of deactiveert u de functie. Het systeem is gedeactiveerd, wanneer het led-lampje is gedoofd. Wanneer er in de rechter bovenhoek van de knop een gevarendriehoekje verschijnt, is er sprake van een fout. Gerelateerde informatie • • 124 Middendisplay hanteren (p. 113) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Apps en knoppen op middendisplay verplaatsen N.B. Verberg de apps die u zelden of nooit gebruikt door ze helemaal onderaan te plaatsen, buiten het zichtveld. Op die manier kunt u makkelijker de apps vinden die u vaker gebruikt. De apps en de knoppen voor autofuncties op het app- en functiescherm zijn te verplaatsen en naar wens anders te organiseren. 1. Veeg van rechts naar links12 om het appscherm te openen of van links naar rechts12 om het functiescherm te openen. N.B. 2. Blijf op een app of knop drukken. > De app of knop verandert van grootte en wordt transparant. U kunt de app/ knop vervolgens verplaatsen. Apps en autofunctieknoppen kunnen niet worden bewaard op plaatsen die al bezet zijn. 3. Sleep de app of knop naar een lege plek op het scherm. Gerelateerde informatie Het maximale aantal regels voor apps of knoppen is 48. Om een app of knop tot buiten het zichtbare schermgedeelte te verplaatsen moet u deze naar de onderkant van het scherm slepen. Er worden dan automatisch nieuwe regels voor de app of knop toegevoegd. • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) • • Apps (p. 516) Middendisplay hanteren (p. 113) Het is dan ook mogelijk om een app of knop verder naar onderen te verplaatsen, zodat deze in de normale schermstand niet zichtbaar is. Veeg over het scherm om omhoog of omlaag te bladeren. 12 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. Symbolen op de statusbalk van het middendisplay Overzicht van de symbolen die mogelijk op de statusbalk van het middendisplay verschijnen. De statusbalk geeft de lopende activiteiten en in bepaalde gevallen hun status aan. Omdat de ruimte in het veld beperkt is, worden niet voortdurend alle symbolen weergegeven. Symbool Betekenis Internetverbinding. Roaming geactiveerd. Signaalsterkte in netwerk voor mobiele telefonie. Bluetooth-apparaat aangesloten. Bluetooth geactiveerd maar geen eenheid aangesloten. Er wordt informatie van en naar het gps gestuurd. Aangesloten op Wi-Fi-netwerk. }} 125 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Symbool Betekenis 'Internet sharing' geactiveerd (Wi-Fi-hotspot). De auto deelt dus de beschikbare verbinding. Gerelateerde informatie • Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) • • Melding op het middendisplay (p. 143) • Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 533) • • Telefoon (p. 542) Automodem geactiveerd. Internet delen via USB actief. Proces gaande. Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Datum en tijd (p. 94) Timer voor preconditioning actief. Weergave audiobron gestart. Weergave audiobron gestopt. Telefoongesprek gaande. Weergave audiobron onderdrukt. Er komt nieuws binnen via een radiokanaal. Verkeersinformatie mogelijk. Klok. 126 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Toetsenbord op middendisplay Met het toetsenbord van het middendisplay kunt u met toetsen tekst invoeren op het scherm, maar ook handmatig door letters en tekens "in te tekenen" op het scherm. Met het toetsenbord kunnen tekens, letters en cijfers worden ingevoerd, bijv. om sms-berichten vanuit de auto op te stellen, wachtwoorden in te vullen en naar artikelen te zoeken in de digitale gebruikershandleiding. Het toetsenbord verschijnt alleen als het mogelijk is om op het scherm te schrijven. }} 127 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || De afbeelding laat een overzicht zien van een aantal van de knoppen die op het toetsenbord kunnen verschijnen. De opzet wisselt, al naar gelang de taalinstellingen en in welk verband het toetsenbord wordt gebruikt. 128 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Regel met suggesties voor woorden of tekens13. De voorgestelde woorden worden aangepast naarmate er nieuwe letters worden ingetypt. Blader door de suggesties door op de pijlen naar links en naar rechts te drukken. Tik op een suggestie om deze te selecteren. Let erop dat deze functie niet door alle taalopties wordt ondersteund. De regel is dan niet zichtbaar op het toetsenbord. Afhankelijk van de voor het toetsenbord gekozen taal (zie punt 7) worden de beschikbare tekens aangepast. Tik op een teken om dit in te voeren. Afhankelijk van de situatie waarin u het toetsenbord gebruikt, heeft de knop een andere functie – @ (bij invoer van een emailadres) of nieuwe regel (bij normale tekstinvoer). Verbergt het toetsenbord. Als dat niet mogelijk is, verschijnt de knop niet. Wordt gebruikt om met hoofdletters te schrijven. Druk eenmaal om een hoofdletter te schrijven en dan verder te gaan met kleine letters. Door nogmaals te drukken worden alle letters hoofdletters. Als u nog eens drukt, wordt het toetsenbord weer ingesteld op kleine letters. In deze stand wordt de eerste letter na een punt, uitroepteken of vraagteken als hoofdletter 13 Geldt voor Aziatische talen. geschreven. Dit geldt ook voor de eerste letter in het tekstveld. In tekstvelden die bestemd zijn voor namen of adressen begint automatisch elk woord met een hoofdletter. In tekstvelden waar wachtwoorden, webadressen of e-mailadressen moeten worden ingevuld, worden alle letters juist klein, tenzij anderszins actief met de knop wordt ingesteld. Cijferinvoer. Het toetsenbord (2) laat dan cijfers zien. Druk op , dat in de cijfer, om stand verschijnt in plaats van terug te keren naar het toetsenbord met letters, of op om het toetsenbord met speciale tekens te zien. Houd de knop ingedrukt om meerdere tekens in sneller tempo te verwijderen. Vervangt de toetsenbordstand om in plaats daarvan handmatig letters en tekens in te voeren. Bij eenmaal indrukken van de bevestigingsknop boven het toetsenbord (niet zichtbaar op de afbeelding) bevestigt u de ingevoerde tekst. De knop ziet er verschillend uit, al naar gelang de context. Varianten van een letter of een teken Wijzigt de taal voor de tekstinvoer, bijvoorbeeld EN. Tekens die kunnen worden ingevoerd alsook suggesties voor woorden (1) veranderen al naar gelang de gekozen taal. Om op het toetsenbord van taal te kunnen wisselen, moeten de talen eerst onder Instellingen worden toegevoegd. Spatie. Maakt tekstinvoer ongedaan. Bij kort indrukken verwijdert u één teken tegelijk. U kunt varianten van een letter of teken invoeren, bijv. é of è, door op de letter of het teken te blijven tikken. Er verschijnt een venster met mogelijke varianten van de letter/het teken. Tik op de gewenste variant. Als u geen van de }} 129 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || varianten selecteert, wordt het oorspronkelijk gekozen letter of teken ingevoerd. Gerelateerde informatie 130 • Taal wijzigen voor toetsenbord van middendisplay (p. 131) • Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) • • Middendisplay hanteren (p. 113) Berichtfuncties (p. 549) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Taal wijzigen voor toetsenbord van middendisplay Op het toetsenbord wisselen tussen verschillende talen Wanneer u in Instellingen verschillende talen hebt geselecteerd, gebruikt u knop op het toetsenbord om te wisselen tussen de talen. Om op het toetsenbord tussen de verschillende talen te kunnen wisselen, moeten de talen eerst onder Instellingen worden toegevoegd. Taal toevoegen of verwijderen in instellingen Het toetsenbord is automatisch ingesteld op dezelfde taal als de systeemtaal. De taal voor het toetsenbord kan handmatig worden aangepast zonder dat dit gevolgen heeft voor de systeemtaal. 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Druk op Systeem Systeemtalen en eenheden Toetsenbordindelingen. 3. Kies een of meer talen in de lijst. > Nu kunt u direct op het toetsenbord schakelen tussen de geselecteerde talen om tekst in te voeren. Als u onder Instellingen niet actief een taal hebt gekozen, hanteert het toetsenbord dezelfde taal als de systeemtaal van de auto. Om de taal op het toetsenbord te wijzigen met weergave van de lijst: 1. Druk lang op de knop. > Er verschijnt een lijst. Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay Het toetsenbord van het middendisplay biedt u de mogelijkheid om tekens, letters en woorden in te voeren door ze met de hand op het scherm te "tekenen". Tik op de desbetreffende knop van het toetsenbord om te wisselen tussen het invoeren met behulp van het toetsenbord en het handmatig tekenen van letters en tekens. 2. Kies de gewenste taal. Als er onder Instellingen meer dan vier talen zijn geselecteerd, is het mogelijk om op het toetsenbord door de lijst te bladeren. > Het toetsenbord wordt aangepast aan de gekozen taal en er worden andere suggesties voor woorden gegeven. Om de taal op het toetsenbord te wijzigen zonder weergave van de lijst: – Druk de knop kortstondig in. > Het toetsenbord wordt aangepast aan de volgende taal in de lijst, maar zonder de lijst zelf te tonen. Gerelateerde informatie • • Systeemtaal wijzigen (p. 134) Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Ruimte om tekens/letters/woorden/ woorddelen te tekenen. Tekstveld waar suggesties voor tekens of woorden14 verschijnen naargelang u deze op het scherm (1) tekent. }} 131 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Suggesties voor tekens/letters/woorden/ woorddelen. U kunt bladeren in de lijst. Spatie. U kunt ook een spatie invoeren door een verbindingsstreepje (-) te tekenen in het tekstveld voor handgeschreven letters (1). Zie de onderstaande rubriek "Spatie invoeren in het vrije veld bij handgeschreven tekst". Tekstinvoer ongedaan maken. Kort indrukken om één teken/letter per keer te verwijderen. Wacht even voordat u opnieuw drukt om het volgende teken of de volgende letter te verwijderen et cetera. Teruggaan naar het toetsenbord met gewone tekeninvoer. Tekens/letters/woorden handmatig invoeren 1. Schrijf een teken, een letter, een woord of delen van een woord in de ruimte voor handgeschreven letters (1). Schrijf de letters of delen van het woord over elkaar heen of achter elkaar op één lijn. > Er verschijnt een aantal suggesties voor tekens, letters of woorden (3). Het meest waarschijnlijke staat bovenaan in de lijst. BELANGRIJK Raak het scherm niet met scherpe voorwerpen aan om krassen te voorkomen. Geluid bij invoer in-/uitschakelen. Toetsenbord verbergen. Als dat niet mogelijk is, verschijnt de knop niet. Taal voor tekstinvoer wijzigen. 14 15 132 2. Voer het teken/de letter/het woord in door heel even te wachten. > Het teken/de letter/het woord boven aan de lijst wordt ingevoerd. U kunt ook een ander teken kiezen dat wat er boven aan de lijst verschijnt. Druk op het teken, de letter of het woord dat u zoekt in de lijst. Geldt voor bepaalde systeemtalen. Veeg bij een Arabisch toetsenbord in tegengestelde richting. Wanneer u van rechts naar links veegt, voegt u een spatie in. Tekens/letters verwijderen/wijzigen die handmatig zijn ingevoerd Wis de tekens in het tekstveld (2) door over het veld voor handgeschreven tekst (1) te vegen. – Om tekens/letters te wijzigen zijn er meerdere alternatieven: • Druk in de lijst (3) op de letter die of het woord dat u eigenlijk bedoelde. • Druk op de knop voor het ongedaan maken van tekstinvoer (5) om de letter te verwijderen en begin opnieuw. • Veeg horizontaal van rechts naar links15 over de ruimte voor handgeschreven letters (1). Verwijder meerdere letters door meerdere keren over de ruimte te vegen. • Eenmaal drukken op het kruisje in het tekstveld (2) neemt alle ingevoerde tekst weg. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Van regel wisselen in het vrije veld met handgeschreven tekst Opzet van middendisplay aanpassen U kunt de opzet van het middendisplay aanpassen door een thema te kiezen. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Displays Toon skins. 3. Kies vervolgens een thema, bijv. Minimalistic of Chrome Rings. Wissel handmatig van regel door bovenstaand teken in te tekenen in het veld voor handgeschreven tekst16. Spatie invoeren in het vrije veld bij handgeschreven tekst Als aanvulling hierop is het mogelijk om te kiezen tussen Normaal en Helder. Bij Normaal is de achtergrond op het scherm donker en zijn de teksten licht. Dit is de standaardinstelling voor alle thema's. Desgewenst kan een lichte variant worden gekozen, waarbij de opzet zo wordt gewijzigd dat de achtergrond licht wordt en de teksten donker. Deze instelling is bijv. handig bij fel daglicht. De mogelijkheden zijn altijd beschikbaar voor de gebruiker en zijn niet afhankelijk van de verlichting eromheen. Volume van systeemgeluid uitschakelen of aanpassen op middendisplay Het volume van het systeemgeluid is op het middendisplay te wijzigen of uit te schakelen. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Geluid Systeemvolumes. 3. Verschuif de bediening onder Aanraakgeluiden om het geluid voor het aantikken van het scherm te wijzigen/uit te zetten. Schuif de bediening naar het gewenste geluidsniveau. Gerelateerde informatie • • • Overzicht van het middendisplay (p. 111) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Audio-instellingen (p. 514) Gerelateerde informatie • Voer een spatie in door van links naar rechts een streepje te tekenen17. Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) • Gerelateerde informatie Middendisplay activeren en deactiveren (p. 116) • Middendisplay reinigen (p. 672) • 16 17 Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Voor Arabisch toetsenbord - schrijf hetzelfde teken, maar dan gespiegeld. Schrijf bij een Arabisch toetsenbord hetzelfde teken, maar dan van rechts naar links. 133 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Systeemeenheden wijzigen Systeemtaal wijzigen Instellingen voor de eenheden verricht u in het menu Instellingen van het middendisplay. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Instellingen voor de taal verricht u in het menu Instellingen van het middendisplay. N.B. Wanneer u de taal in het middendisplay verandert, kan dat betekenen dat bepaalde informatie voor de eigenaar niet overeenkomt met landelijke of plaatselijke wet- en regelgeving. Stel geen taal in die u niet begrijpt, omdat het dan lastig wordt om te navigeren in de menustructuur op het scherm. 2. Ga verder naar Systeem Systeemtalen en -eenheden Meeteenheden. 3. Kies een standaardeenheid: • Metr. – kilometer, liter en graden Celsius. Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay Via het middendisplay kunt u instellingen en informatie wijzigen voor tal van autofuncties. 1. Open het hoofdscherm door op het tabblad bovenaan te klikken of door van boven naar beneden over het scherm te slepen/vegen. 2. Tik op Instellingen om het instellingsmenu te openen. • Imper. – miles, gallons en graden Celsius. 1. • VS – miles, gallons en graden Fahrenheit. > De eenheden op het bestuurdersdisplay, het middendisplay en het headupdisplay worden gewijzigd. • 2. Ga verder naar Systeem en -eenheden. Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Systeemtaal wijzigen (p. 134) Gerelateerde informatie Overzicht van het middendisplay (p. 111) • • • 134 Systeemtalen 3. Kies Systeemtaal. Talen met ondersteuning van stembediening hebben een stembedieningssymbool. > De taal op het bestuurdersdisplay, het middendisplay en het head-updisplay wordt gewijzigd. Gerelateerde informatie • • Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Overzicht van het middendisplay (p. 111) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Het hoofdscherm met de knop voor Instellingen. 3. Tik op een van de categorieën en subcategorieën om naar de gewenste instelling te bladeren. DISPLAYS EN STEMBEDIENING 4. Wijzig een of meer instellingen. De manier van wijzigen hangt van het type instelling af. > De wijzigingen worden onmiddellijk opgeslagen. Contextuele instellingen openen op het middendisplay 1. Via de contextuele instellingen zijn rechtstreeks vanuit het topscherm op het middendisplay instellingen te wijzigen voor de meeste standaardapps van de auto. 2. Tik op Navigatie Instellingen. > Er wordt een pagina voor navigatieinstellingen geopend. Open het hoofdscherm wanneer een app uitgevouwen is, bijv. Navigatie. 3. Wijzig de instellingen naar wens en bevestig uw keuze(s). Tik op Sluiten of op de fysieke homeknop op het middendisplay om het instellingsscherm te sluiten. De meeste basisapps van de auto bieden deze contextuele instelmogelijkheid, maar niet allemaal. Apps van derden Een subcategorie in het instellingsscherm met verschillende soorten instellingen, heeft een meerkeuzeknop en keuzerondjes. Gerelateerde informatie • • • Overzicht van het middendisplay (p. 111) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Tabel met instellingen op middendisplay (p. 137) Hoofdscherm met de knop voor contextuele instellingen. Contextuele instellingen zijn snelkoppelingen naar specifieke instellingen die verband houden met de op het scherm getoonde actieve functie. De standaardapps van de auto, zoals FM-radio en USB, maken deel uit van Sensus en behoren tot de geïntegreerde autofuncties. De instellingen voor deze apps zijn rechtstreeks te wijzigen via de contextuele instellingen in het hoofdscherm. Wanneer contextuele instellingen beschikbaar zijn: Apps van derden zoals Volvo-id zijn bij aflevering van de auto niet voorgeïnstalleerd en moeten naderhand worden gedownload. Bij dergelijke apps van derden verricht u eventuele instellingen altijd in de desbetreffende apps en niet vanuit het hoofdscherm. Gerelateerde informatie • • • • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Overzicht van het middendisplay (p. 111) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Apps downloaden (p. 517) 135 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Gebruikersgegevens resetten bij doorverkoop Instellingen resetten op middendisplay 3. Kies het gewenste type reset. > Er verschijnt een pop-upvenster. Bij doorverkoop moeten gebruikersgegevens en systeeminstellingen worden gereset naar de fabrieksinstellingen. De instellingen van de auto kunnen op verschillende niveaus gereset worden. Reset bij doorverkoop alle gebruikersgegevens en herstel de fabrieksinstellingen voor de systeeminstellingen. Bij verkoop van de auto is het ook belangrijk om de doorverkoop te registreren in Volvo On Call* te wijzigen. U kunt de fabrieksinstellingen herstellen voor alle instellingen die zijn verricht in het instellingsmenu van het middendisplay. 4. Druk op OK om de reset te bevestigen. Gerelateerde informatie • Persoonlijke instellingen resetten - wist • Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) • Instellingen resetten in bestuurdersprofielen (p. 142) Voor de optie Persoonlijke instellingen resetten wordt de reset bevestigd door op Resetten voor het actieve profiel of Resetten voor alle profielen te drukken. > De geselecteerde instellingen worden gereset. Twee soorten resets Er zijn twee soorten resets voor de instellingen in het instellingsmenu: • Fabrieksreset - wist alle gegevens en bestanden en herstelt de standaardwaarden voor alle instellingen. persoonlijke gegevens en herstelt de standaardwaarden voor alle persoonlijke instellingen. Instellingen resetten Gerelateerde informatie • • • Overzicht van het middendisplay (p. 111) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Tabel met instellingen op middendisplay (p. 137) Doe het volgende om de instellingen te resetten. N.B. Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de auto stilstaat. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Ga verder naar Systeem Fabrieksreset. 136 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Tabel met instellingen op middendisplay Het instellingsmenu van het middendisplay heeft een aantal hoofdcategorieën en subcategorieën waarin instellingen en informatie voor tal van functies van de auto zijn verzameld. Er zijn zeven hoofdcategorieën: My Car, Geluid, Navigatie, Media, Communicatie, Klimaat en Systeem. Elke categorie omvat op zijn beurt een aantal subcategorieën en instelmogelijkheden. In de onderstaande tabellen wordt het eerste niveau van subcategorieën weergegeven. De instelmogelijkheden voor een functie of terrein worden uitvoeriger beschreven in de desbetreffende artikelen van de gebruikershandleiding. Sommige instellingen zijn persoonlijk, wat inhoudt dat ze opgeslagen kunnen worden voor een Bestuurdersprofielen. Andere zijn algemeen zijn, wat betekent dat ze niet zijn gekoppeld aan een bestuurdersprofiel. My Car Subcategorie Subcategorie Subcategorie Spiegels en Comfort TV* Vergrendeling Video Parkeerrem en vering Communicatie Ruitenwisser voorruit Subcategorie Audio Telefoon Subcategorie Tekstberichten Toon Android Auto* Balans Apple CarPlay* Systeemvolumes Bluetooth-apparaten Navigatie Wi-Fi Subcategorie Wi-Fi hotspot auto Kaart Internet via automodem* Route en begeleiding Volvo On Call* Verkeer Volvo-servicenetwerken Media Displays Subcategorie IntelliSafe AM/FM-radio Rijvoorkeuren/Individuele rijmodus* DAB* Lampen en verlichting Gracenote® Klimaatregeling De hoofdcategorie Klimaat heeft geen subcategorieën. }} * Optie/accessoire. 137 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Systeem Subcategorie Bestuurdersprofiel Datum en tijd Systeemtalen en -eenheden Privacy en gegevens Toetsenbordindelingen Stembediening* Fabrieksreset Systeeminformatie Gerelateerde informatie • • • Overzicht van het middendisplay (p. 111) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Bestuurdersprofielen Tal van auto-instellingen zijn naar wens aan te passen en op te slaan in een of meer bestuurdersprofielen. De persoonlijke instellingen worden automatisch in het actieve bestuurdersprofiel opgeslagen. Elke sleutel is te koppelen aan een bestuurdersprofiel. Bij gebruik van een sleutel waaraan een bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt de auto aangepast volgens de instellingen van dat specifieke bestuurdersprofiel. Welke instellingen worden opgeslagen in bestuurdersprofielen? Veel auto-instellingen worden automatisch opgeslagen in het actieve bestuurdersprofiel op voorwaarde dat het niet vergrendeld is. De verrichte auto-instellingen zijn hetzij persoonlijk, hetzij algemeen. Het zijn de persoonlijke instellingen die in bestuurdersprofielen worden opgeslagen. Instellingen die zijn op te slaan in een bestuurdersprofiel zijn onder meer schermweergaven, spiegels, voorstoelen, navigatie*, audio- en mediasysteem, taal en stembediening. Bepaalde instellingen, de zogenoemde algemene instellingen, zijn te wijzigen, maar worden niet opgeslagen in een specifiek bestuurdersprofiel. Wijzigen van de algemene instellingen is van invloed op alle profielen. 138 Algemene instellingen De algemene instellingen en de parameters wijzigen niet als het ene bestuurdersprofiel wordt verruild voor een ander. Ze blijven gelijk, ongeacht welk bestuurdersprofiel actief is. De instellingen van de toetsenbordindeling zijn voorbeelden van algemene instellingen. Als u bestuurdersprofiel X gebruikt om meer talen aan het toetsenbord toe te voegen, blijven deze opgeslagen en kunt u ook bij gebruik van bestuurdersprofiel Y van taal wissen. De instellingen van de toetsenbordindeling worden niet opgeslagen onder een specifiek bestuurdersprofiel – deze instellingen zijn algemeen. Persoonlijke instellingen Als bestuurdersprofiel X is gebruikt om bijvoorbeeld de lichtsterkte op het middendisplay in te stellen, wordt bestuurdersprofiel Y niet door deze instelling beïnvloed. Deze is opgeslagen voor bestuurdersprofiel X – de instelling van de lichtsterkte is een persoonlijke instelling. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersprofiel kiezen (p. 139) Naam van bestuurdersprofiel wijzigen (p. 140) • Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel (p. 141) • Bestuurdersprofiel beveiligen (p. 140) * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING • • Instellingen resetten in bestuurdersprofielen (p. 142) Tabel met instellingen op middendisplay (p. 137) Bestuurdersprofiel kiezen Bij het inschakelen van het middendisplay verschijnt boven aan het display het gekozen bestuurdersprofiel. Bij ontgrendeling van de auto wordt automatisch het laatst gebruikte bestuurdersprofiel gekozen. Na ontgrendeling van de auto kunt u een ander bestuurdersprofiel kiezen. Als de transpondersleutel echter aan een ander bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt bij het starten het desbetreffende profiel gekozen. U kunt op twee manieren van bestuurdersprofiel veranderen. Alternatief 1: 1. Druk tijdens het inschakelen van het middendisplay op de naam van het bestuurdersprofiel dat boven aan het middendisplay staat. > Er verschijnt een lijst met de te kiezen bestuurdersprofielen. 2. Kies het gewenste bestuurdersprofiel. 3. Tik op Bevestig. > Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna het systeem de instellingen van het nieuwe bestuurdersprofiel laadt. Alternatief 2: 1. 2. Tik op Profiel. > Dezelfde lijst als die voor alternatief 1 verschijnt. 3. Kies het gewenste bestuurdersprofiel. 4. Tik op Bevestig. > Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna het systeem de instellingen van het nieuwe bestuurdersprofiel laadt. Alternatief 3: 1. Sleep het hoofdscherm van het middendisplay open. 2. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 3. Tik op Systeem Bestuurdersprofielen. > Er verschijnt een lijst met de te kiezen bestuurdersprofielen. 4. Kies het gewenste bestuurdersprofiel. > Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna het systeem de instellingen van het nieuwe bestuurdersprofiel laadt. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersprofielen (p. 138) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Sleep het hoofdscherm van het middendisplay open. }} 139 DISPLAYS EN STEMBEDIENING • • Naam van bestuurdersprofiel wijzigen (p. 140) Naam van bestuurdersprofiel wijzigen Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel (p. 141) U kunt de verschillende bestuurdersprofielen die in de auto worden gebruikt een andere naam geven. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Bestuurdersprofiel beveiligen In sommige gevallen wilt u liever niet dat de verschillende auto-instellingen worden opgeslagen onder het actieve bestuurdersprofiel. Voor dergelijke gevallen kunt u het bestuurdersprofiel beveiligen. N.B. 2. Druk op Systeem Bestuurdersprofielen. 3. Kies Profiel bewerken. > Er verschijnt een menu waarin het profiel kan worden bewerkt. Om een bestuurdersprofiel te beveiligen: 4. Druk op het vakje Profielnaam. > Er verschijnt een toetsenbord, waarna u de naam kunt wijzigen. Druk op om het toetsenbord te sluiten. 2. Tik op Systeem 5. Sla de naamswijziging op door te tikken op Terug of Sluiten. > De naam is daarmee gewijzigd. N.B. Een profielnaam kan niet beginnen met een spatie, omdat de profielnaam dan niet wordt opgeslagen. Gerelateerde informatie • • 140 Een bestuurdersprofiel is alleen te vergrendelen wanneer de auto stilstaat. Bestuurdersprofiel kiezen (p. 139) Toetsenbord op middendisplay (p. 127) 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Bestuurdersprofielen. 3. Kies Profiel bewerken. > Er verschijnt een menu waarin het profiel kan worden bewerkt. 4. Kies Profiel beveiligen om het profiel te beveiligen. DISPLAYS EN STEMBEDIENING 5. Sla de optie om het profiel te beveiligen op door te tikken op Terug/Sluiten. > Wanneer het profiel beveiligd is, worden eventuele nieuwe auto-instellingen niet automatisch opgeslagen in het profiel. U moet de wijzigingen in plaats daarvan handmatig opslaan onder Instellingen Systeem Bestuurdersprofielen Profiel bewerken door te tikken op Huidige instellingen opslaan naar profiel. Wanneer het profiel echter niet beveiligd is, worden eventuele nieuwe instellingen wel automatisch opgeslagen in het profiel. Gerelateerde informatie • Bestuurdersprofielen (p. 138) Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel U kunt uw sleutel koppelen aan een bestuurdersprofiel. Op die manier wordt telkens automatisch het bestuurdersprofiel met alle bijbehorende instellingen geselecteerd als de auto wordt gebruikt met die specifieke transpondersleutel. De eerste keer dat de transpondersleutel wordt gebruikt, is deze nog niet gekoppeld aan een specifiek bestuurdersprofiel. Bij het starten van de auto wordt automatisch het profiel Gast geactiveerd. Het is mogelijk om handmatig een bestuurdersprofiel te kiezen zonder dit aan de sleutel te koppelen. Bij ontgrendeling van de auto wordt het laatst gehanteerde bestuurdersprofiel geactiveerd. Als de sleutel eenmaal gekoppeld is aan een bestuurdersprofiel, hoeft u bij gebruik van deze sleutel geen bestuurdersprofiel meer te kiezen. Kies eerst het profiel dat u aan de sleutel wilt koppelen, voor zover het te koppelen profiel niet al actief is. Het actieve profiel is vervolgens aan de sleutel te koppelen. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Tik op Systeem Bestuurdersprofielen. 3. Markeer het gewenste profiel. Op het display verschijnt het startscherm opnieuw. Het profiel Gast kan niet aan een sleutel worden gekoppeld. 4. Open het hoofdscherm weer en tik op Instellingen Systeem Bestuurdersprofielen Profiel bewerken. Transpondersleutel koppelen aan een bestuurdersprofiel N.B. Een transpondersleutel is alleen aan een bestuurdersprofiel te koppelen wanneer de auto stilstaat. }} 141 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || 5. Kies Sleutel koppelen om het profiel aan de sleutel te koppelen. Het is niet mogelijk om een bestuurdersprofiel te koppelen aan een andere sleutel dan de momenteel in de auto gebruikte sleutel. Als er meerdere sleutels in de auto zijn, verschijnt de tekst Meer dan één sleutel gevonden, pak de sleutel die u met de back-uplezer wilt verbinden. Gerelateerde informatie • • • Bestuurdersprofielen (p. 138) Naam van bestuurdersprofiel wijzigen (p. 140) een transpondersleutel (p. 256) Instellingen resetten in bestuurdersprofielen Instellingen die zijn opgeslagen onder een of meer bestuurdersprofielen zijn te herstellen, als de auto stilstaat. N.B. Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de auto stilstaat. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Systeem Fabrieksreset Persoonlijke instellingen resetten. 3. Kies een van de opties Resetten voor het actieve profiel, Resetten voor alle profielen of Annuleren. Positie back-uplezer in de tunnelconsole. > Als de tekst Profiel gekoppeld aan sleutel verschijnt, zijn de sleutel en het bestuurdersprofiel aan elkaar gekoppeld. 6. Tik op OK. > De huidige sleutel is daarmee gekoppeld aan het bestuurdersprofiel en blijft gekoppeld zolang het hokje voor Sleutel koppelen is aangevinkt. 142 Gerelateerde informatie • • Bestuurdersprofielen (p. 138) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Melding op het middendisplay Op het middendisplay kunnen in uiteenlopende situaties meldingen verschijnen om u te informeren of helpen. bijvoorbeeld een systeem dat aan de melding is gekoppeld, te activeren/deactiveren. Meldingen op middendisplay hanteren Pop-upmeldingen In bepaalde gevallen verschijnen pop-upmeldingen. Pop-upmeldingen zijn belangrijker dan meldingen op de statusbalk en verdwijnen alleen na bevestiging/actie. Meldingen op het middendisplay zijn te hanteren via de schermen op het middendisplay. Gerelateerde informatie • Meldingen op middendisplay hanteren (p. 143) • Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren (p. 144) • Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) Voorbeeld van een melding op het hoofdscherm van het middendisplay. Voorbeeld van een melding op het hoofdscherm van het middendisplay. Op het middendisplay verschijnen meldingen die voor u als bestuurder minder belangrijk zijn. Bepaalde meldingen op het middendisplay hebben een knop (of meerdere knoppen in pop-upmeldingen) om bijvoorbeeld een functie te activeren/deactiveren die aan de melding gekoppeld is. De meeste meldingen verschijnen boven de statusbalk van het middendisplay. De meldingen verdwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele reactie uit de statusbalk. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het hoofdscherm van het middendisplay. De meldingen kunnen er verschillend uitzien en worden mogelijk gecombineerd met grafische voorstellingen, symbolen of een knop om }} 143 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Nieuwe melding hanteren Voor meldingen met knoppen: – Druk op de knop om de maatregel uit te voeren of laat de melding automatisch na een poosje gesloten worden. > De melding verdwijnt van de statusbalk. Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het bestuurders- en middendisplay worden in beide gevallen gehanteerd in het middendisplay. Een opgeslagen melding hanteren Bepaalde meldingen hebben een knop om bijvoorbeeld een functie te activeren/deactiveren die aan de melding is gekoppeld. Voor meldingen zonder knoppen: – Sluit de melding door erop te drukken of doe niets, waarna de melding enige tijd later automatisch verdwijnt. > De melding verdwijnt van de statusbalk. – • • Melding op het middendisplay (p. 143) • Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren (p. 144) Gerelateerde informatie Voorbeeld van opgeslagen meldingen en beschikbare opties in het hoofdscherm. • • Melding op het middendisplay (p. 143) Meldingen die op het middendisplay zijn weergegeven en die opgeslagen moeten worden, worden bewaard in het hoofdscherm van het middendisplay. • Melding op bestuurdersdisplay (p. 107) Opgeslagen melding lezen 1. Open het hoofdscherm op het middendisplay. > Er verschijnt een lijst met opgeslagen meldingen. Meldingen met een pijlrechts kunnen worden uitgevouwen. 144 Druk op de knop om de maatregel uit te voeren. Opgeslagen meldingen in het hoofdscherm worden automatisch gewist als de auto wordt uitgezet. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het hoofdscherm van het middendisplay. Gerelateerde informatie 2. Tik op een melding om deze uit te vouwen/minimaliseren. > Er verschijnt meer informatie over de melding in de lijst en de afbeelding links in de app geeft informatie in grafische vorm over de melding. Meldingen op middendisplay hanteren (p. 143) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Head-updisplay* Het head-updisplay is een aanvulling op het bestuurdersdisplay van de auto en projecteert informatie van het bestuurdersdisplay op de voorruit. Het geprojecteerde beeld is alleen vanuit de positie van de bestuurder zichtbaar. N.B. U kunt de informatie op het head-updisplay mogelijk minder goed zien bij • gebruik van een polariserende zonnebril • een zithouding waarbij u niet goed in het midden van de stoel zit • voorwerpen op het dekglas van de displaymodule • ongunstige lichtomstandigheden, Voorbeelden van wat op het display kan verschijnen. BELANGRIJK Het head-updisplay projecteert waarschuwingen en informatie met betrekking tot snelheid, cruisecontrolfuncties, navigatie en dergelijke binnen het gezichtsveld van de bestuurder. Ook verkeersbordinformatie en gegevens over telefoonoproepen kunnen op het head-updisplay verschijnen. De displaymodule die de informatie projecteert zit in het dashboard. Leg geen voorwerpen op het dekglas en zorg dat er evenmin voorwerpen op kunnen vallen om schade aan het dekglas van de displaymodule te voorkomen. Snelheid Cruisecontrol Navigatie Verkeersborden Bepaalde symbolen kunnen korte tijd op het head-updisplay verschijnen, zoals: Licht het waarschuwingssymbool op – lees de waarschuwingsmelding op het bestuurdersdisplay. Licht het informatiesymbool – lees de melding op het bestuurdersdisplay. }} * Optie/accessoire. 145 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Het sneeuwvloksymbool gaat branden bij gevaar voor gladheid. N.B. Bij bepaalde afwijkingen in de lichtbreking kan het gebruik van het head-updisplay aanleiding geven tot hoofdpijn en vermoeide ogen. City Safety op head-updisplay Bij een botswaarschuwing wordt de informatie op het head-updisplay vervangen door een waarschuwingssymbool voor City Safety. Deze grafische voorstelling verschijnt ook als het head-updisplay is uitgeschakeld Gerelateerde informatie • Head-updisplay* activeren en deactiveren (p. 146) • • Head-updisplay* reinigen (p. 673) Head-updisplay bij vervanging van de voorruit* (p. 632) Head-updisplay* activeren en deactiveren Het head-updisplay is na het starten van de auto te activeren en deactiveren. Tik op de knop Head-up display op het functiescherm van het middendisplay. Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de functie geactiveerd is. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor head-updisplay* (p. 147) Head-updisplay* (p. 145) Het waarschuwingssymbool voor City Safety knippert om uw aandacht te trekken bij een dreigende botsing. 146 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen voor head-updisplay* Lichtsterkte en hoogte aanpassen Pas de instellingen aan voor de weergave van het head-updisplay op de voorruit. De instellingen zijn te verrichten wanneer de auto is gestart en er een beeld op de binnenkant van de voorruit wordt geprojecteerd. Weergave-opties kiezen Kies welke functies op het head-updisplay moeten verschijnen. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Displays head-up display. Opties Positie verlagen Bevestigen 1. Tik op de knop Head-up display afstellen op het functiescherm van het middendisplay. 2. Pas de lichtsterkte en hoogte van de geprojecteerde afbeelding in uw blikveld aan met behulp van de rechter stuurknoppenset. De lichtsterkte van de grafische voorstellingen wordt automatisch afgestemd op de heersende lichtomstandigheden. De lichtsterkte van het head-updisplay hangt tevens af van de gehanteerde lichtsterkte voor de overige displays in de auto. De hoogte is op te slaan in de geheugenfunctie van de elektrisch bedienbare voorstoel* met behulp van de knoppenset op het bestuurdersportier. 3. Kies een of meer functies: • • • • Toon navigatie Toon Road Sign Information Toon rijhulp Toon telefoon De instelling wordt als persoonlijke instelling opgeslagen in het bestuurdersprofiel. Lichtsterkte verlagen Lichtsterkte verhogen Positie verhogen }} * Optie/accessoire. 147 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Horizontale stand kalibreren Stembediening De horizontale stand van het head-updisplay moet mogelijk gekalibreerd worden bij het vervangen van de voorruit of de displayeenheid. Kalibreren houdt in dat de geprojecteerde afbeelding linksom of rechtsom wordt gedraaid. Stembediening18 maakt het mogelijk om autofuncties, zoals klimaatsysteem, radio of via Bluetooth aangesloten telefoon met stemcommando's te bedienen. In auto's met Sensus Navigation* kan ook het navigatiesysteem met de stem worden bediend. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Wat is stembediening? 2. Kies My Car Displays Opties headup display Head-up display kalibreren. Linksom draaien 3. Kalibreer de horizontale stand van de afbeelding met de rechter stuurknoppenset. Rechtsom draaien Bevestigen Gerelateerde informatie • • • • 18 148 Head-updisplay* (p. 145) Head-updisplay* activeren en deactiveren (p. 146) Bestuurdersprofielen (p. 138) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) Stembediening is een systeem dat het gebruik van verschillende commando's in uw auto vereenvoudigt. Het werkt in principe als een willekeurige applicatie waarin u gegevens in een bepaalde volgorde invoert om een taak uit te voeren, maar in plaats van een toetsenbord gebruikt u stemcommando's. Daarom kan het een goed idee zijn om u te verdiepen in hoe en in welke volgorde de stemcommando's moeten worden ingesproken voor het gewenste resultaat. Met het stembedieningssysteem kunt u bepaalde infotainment- en klimaatfuncties bedienen met stemcommando's. Het systeem kan antwoorden met spraak en het tonen van informatie op het bestuurdersdisplay. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING WAARSCHUWING Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en de geldende verkeersregels in acht neemt. Microfoon van de stembediening Systeemupdate Het systeem voor stembediening wordt voortdurend verder verbeterd. Wij raden aan om altijd de meest recente versie te hebben geïnstalleerd. Download updates van support.volvocars.com. • • Stembediening klimaat (p. 214) Instellingen voor stembediening (p. 152) Stembediening gebruiken Stembediening starten19 Om commando's via het stembedieningssysteem te geven, voert u een "dialoog" met het systeem. Druk op de stuurknop voor stembediening om de werking te activeren en een dialoog met stemcommando's te starten. Nadat u op de knop hebt gedrukt, hoort u een pieptoon en verschijnt het stembedieningssymbool op het bestuurdersdisplay. Dit is om aan te geven dat het systeem luistert en u kunt nu commando's inspreken. Zodra u begint te praten, wordt het systeem getraind in het herkennen en verstaan van uw stem. Dit duurt enkele seconden en gaat automatisch en u hoeft dus niet handmatig een stemtraining te starten. Aandachtspunten: • Spreek met een normale stem in een normaal tempo. • Wacht met spreken, totdat het systeem klaar is met antwoorden (zolang het sys- Gerelateerde informatie • • • Stembediening gebruiken (p. 149) Stembediening telefoon (p. 151) Stembediening radio en media (p. 152) }} 149 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || teem antwoordt, werkt de stembediening namelijk niet). Vermijd achtergrondgeluiden in het interieur door portieren, ruiten en panoramadak* dicht te houden. De stembediening wordt ook afgebroken als u tijdens een dialoog niet antwoordt. Eerst vraagt het systeem drie keer om een antwoord en als u niet antwoordt, wordt de stembediening automatisch afgebroken. Over het algemeen werkt het systeem zo, dat het luistert naar het basiscommando dat gevolgd wordt door specifiekere commando's om aan te geven wat u precies wilt dat het systeem doet. Om de communicatie te versnellen en de systeemaanmoedigingen over te slaan, drukt u op . Dan de stuurknop voor stembediening onderbreekt u de systeemstem en kunt u het volgende commando geven. Cijfers Geef de cijfercommando's aan, afhankelijk van welke functie moet worden aangestuurd: Voorbeelden van stembediening • Telefoonnummers en postcodes moet u apart en cijfer voor cijfer zeggen, bijvoorbeeld "nul, drie, een, twee, twee, vier, vier, drie" (03122443). • Huisnummers kunt u apart of in een groep zeggen, bijvoorbeeld "twee, twee" of "tweeëntwintig" (22). Bij Engels en Nederlands kunt u meerdere groepen achter elkaar zeggen, bijvoorbeeld "tweeëntwintig, tweeëntwintig" (22 22). Bij Engels kunt u ook dubbel of drievoudig gebruiken, bijvoorbeeld "dubbel nul" (00). U kunt nummers aangeven binnen het interval 0–2300. • Frequenties kunt u als volgt zeggen: "achtennegentig komma acht" (98,8) en "honderdvier komma twee" (104,2). • Om het volume van de systeemreacties te wijzigen kunt u tijdens de stemsynthese aan de volumeknop draaien. Tijdens de stembediening kunt u gebruikmaken van andere knoppen. Alle andere vormen van geluidsweergave worden tijdens de systeemdialoog onderdrukt, zodat u geen functies kunt bedienen die te maken hebben met de geluidsweergave. Stembediening afbreken De stembediening kan op verschillende manieren worden afgebroken: • • 19 20 150 Druk kort op en zeg "Annuleer". Druk lang op de stuurknop voor stembediening totdat u twee pieptonen hoort. Dit beëindigt de stembediening, zelfs wanneer het systeem spreekt. 1. Druk op • Commando's voor specifieke functies, zoals de telefoon en de radio, staan beschreven in de desbetreffende artikelen. . 2. Zeg "Bel [Voornaam] [Achternaam] [nummercategorie]", bijv. "Bel Robyn Smith Mobiel". > Het systeem belt het gekozen contact uit het telefoonboek. Als er meerdere telefoonnummers (zoals thuis, mobiel, werk) voor het contact bestaan, moet u ook de juiste categorie noemen. Commando's/zinnen De volgende commando's zijn meestal te gebruiken, ongeacht situatie: • "Herhaal" – de laatst gegeven steminstructie van de actieve dialoog herhalen. • "Annuleer" – de dialoog annuleren.20 "Help" – een hulpdialoog starten. Het systeem antwoordt met commando's die in de actuele situatie gebruikt kunnen worden, een vraag of een voorbeeld. Geldt voor bepaalde markten. Let erop dat u hiermee alleen de dialoog beëindigt, wanneer het systeem niet spreekt. Om dit te doen moet u lang op drukken totdat u twee pieptonen hoort. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Snelheid en herhalingsstand De spreeksnelheid is aan te passen, als het systeem te snel spreekt. U kunt de herhalingsstand inschakelen om het systeem het commando te laten herhalen dat u hebt gegeven. Om de snelheid aan te passen of de herhalingsstand te activeren/deactiveren: 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Systeem kies instellingen. Stembediening en • Stemcommando herhalen • Spreeksnelheid Gerelateerde informatie • • • • • 21 22 Stembediening telefoon21 Bel naar een contact, laat berichten voorlezen of dicteer korte berichten met de stemcommando's voor een telefoon met Bluetoothaansluiting. Om een contactpersoon in het telefoonboek aan te geven moet het stemcommando contactgegevens bevatten die in het telefoonboek staan. Als er voor een contactpersoon, bijvoorbeeld Robyn Smith, meerdere telefoonnummers in het telefoonboek staan, kunt u ook de nummercategorie aangeven, bijvoorbeeld Thuis of Mobiel: "Bel Robyn Smith Mobiel". Druk op mando's: • "Bel [contact]" – hiermee belt u de gekozen contactpersoon uit het telefoonboek. • "Bel [telefoonnummer]" – hiermee belt u een telefoonnummer. • "Recente gesprekken" – hiermee geeft u de gesprekslijst weer. • "Lees bericht" – hiermee laat u een bericht voorlezen. Als er meerdere berichten zijn – geef aan welk bericht moet worden voorgelezen. • "Bericht aan [contact]" – de gebruiker wordt gevraagd om een kort bericht hardop te zeggen. Vervolgens wordt het Stembediening (p. 148) Stembediening telefoon (p. 151) Stembediening radio en media (p. 152) Stembediening klimaat (p. 214) Instellingen voor stembediening (p. 152) en zeg een van de volgende com- bericht voorgelezen en kan de bestuurder ervoor kiezen om het bericht te versturen22 of het bericht opnieuw aan te maken. Voor deze functie moet de auto verbinding hebben met internet. Gerelateerde informatie • • • • • • Stembediening (p. 148) Stembediening gebruiken (p. 149) Stembediening radio en media (p. 152) Stembediening klimaat (p. 214) Instellingen voor stembediening (p. 152) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Geldt voor bepaalde markten. Slechts bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. Ga voor informatie over compatibele telefoons naar support.volvocars.com. * Optie/accessoire. 151 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Stembediening radio en media23 Hier volgen commando's voor stembediening van radio en mediaspeler. Druk op en zeg een van de volgende commando's: • • "Speel [artiest]" – muziek afspelen van gekozen artiest. • "Speel [tracknaam]" – gekozen track afspelen. • "Speel [tracknaam] van [album]" – gekozen track van gekozen album afspelen. • "Speel [Tv-zendernaam]" – gekozen tvzender*24 starten. • "Speel [radiokanaal]" – gekozen radiokanaal starten. • 23 24 25 26 152 "Media" – start een dialoog voor media en radio en geeft voorbeelden van commando's weer. "Stem af op [frequentie]" – gekozen radiofrequentie starten op actieve radioband. Als op dat moment geen radiobron actief is, wordt standaard de FM-band ingeschakeld. • "Stem af op [frequentie] [frequentieband]" – gekozen radiofrequentie starten op gekozen radioband. • • • • • • • • • "Radio" – FM-radio starten. • "Vergelijkbare muziek" – muziek op via de USB-poort aangesloten eenheden spelen die op de weergegeven muziek lijkt. "FM Radio" – FM-radio starten. "AM Radio" – AM-radio starten.25 "DAB" – DAB-radio* starten. "Tv" – tv*24-weergave starten. "CD" – cd*-weergave starten. "USB" – USB-weergave starten. "iPod" – iPod-weergave starten. "Bluetooth" – weergave vanaf een mediabron met Bluetooth-verbinding starten. Gerelateerde informatie • • • • • Stembediening (p. 148) Stembediening gebruiken (p. 149) Stembediening telefoon (p. 151) Stembediening klimaat (p. 214) Instellingen voor stembediening (p. 152) Instellingen voor stembediening26 Hier kiest u de instellingen voor de stembediening. Instellingen Systeem Stembediening U kunt instellingen verrichten ten aanzien van het volgende: • Stemcommando herhalen • Geslacht • Spreeksnelheid Audio-instellingen Kies audio-instellingen onder: Instellingen Geluid Stembediening Systeemvolumes Taalinstellingen Stembediening is niet voor alle talen mogelijk. De beschikbare talen voor stembediening zijn in de talenlijst aangegeven met een pictogram, . Een eventuele taalwijziging geldt ook voor de menu-, display- en hulpteksten. Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. De beschikbaarheid hangt van het model en/of de markt af. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen Systeem Systeemtalen en -eenheden Systeemtaal Gerelateerde informatie • • • • • • • Stembediening (p. 148) Stembediening gebruiken (p. 149) Stembediening telefoon (p. 151) Stembediening klimaat (p. 214) Stembediening radio en media (p. 152) Audio-instellingen (p. 514) Systeemtaal wijzigen (p. 134) 153 VERLICHTING VERLICHTING Verlichtingsbediening Met de verschillende knoppen op het bedieningspaneel voor de verlichting kunt u de buiten- en binnenverlichting regelen. Met de linker stuurhendel kunt u de buitenverlichting inschakelen en aanpassen. Met het duimwiel voor de verlichting op het instrumentenpaneel kunt u de sterkte van de interieurverlichting aanpassen. Ook de koplamphoogte1 is te regelen met een duimwiel op het dashboard. Buitenverlichting Stand Betekenis Stand Dagrijlicht. Betekenis Dagrijlicht en stadslichten voor/ achterlichten bij daglicht. Grootlichtsignalering mogelijk. Dimlicht en stadslichten voor/ achterlichten bij weinig daglicht of donker of wanneer de mistlampen voor* en/of het mistachterlicht geactiveerd zijn. Dagrijlicht en stadslichten voor/ achterlichten. Stadslichten voor/achterlichten, wanneer de auto geparkeerd staat.A Grootlichtsignalering mogelijk. Het automatisch groot licht is te activeren. Dimlicht en stadslichten voor/ achterlichten. U kunt het groot licht inschakelen, wanneer u het dimlicht voert. Groot licht is te activeren. Grootlichtsignalering mogelijk. Grootlichtsignalering mogelijk. Automatisch groot licht aan/uit. A Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing vanuit een willekeurige andere stand naar de stand draait, branden de stadslichten voor/achterlichten in plaats van andere verlichting. Volvo adviseert om stand te gebruiken als er met de auto wordt gereden. Draairing op linker stuurhendel. Wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, gelden de volgende functies in de verschillende standen van de draairing: 1 156 Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. * Optie/accessoire. VERLICHTING WAARSCHUWING Het verlichtingssysteem van de auto kan niet in elke situatie bepalen of het daglicht te zwak of sterk genoeg is, bijv. bij mist en regen. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Duimwielen op dashboard Gerelateerde informatie • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) • • • • • • Interieurverlichting (p. 168) • • • • • led-2 Een auto met koplampen* heeft automatische koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel voor koplamphoogteregeling ontbreekt. Duimwiel voor het aanpassen van de lichtsterkte in het interieur Stadslichten voor/achterlichten (p. 159) Richtingaanwijzers gebruiken (p. 163) Groot licht gebruiken (p. 161) Dimlicht (p. 160) Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 164) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay Via het middendisplay zijn meerdere verlichtingsfuncties te activeren en aan te passen. Bijvoorbeeld het automatisch groot licht, de Follow Me Home-verlichting en de Approachverlichting. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting. Actieve bochtverlichting* (p. 164) 3. Kies Autoverlichting of Interieurverlichting gevolgd door de functie die u wenst aan te passen. Remlichten (p. 166) Gerelateerde informatie Noodremlichten (p. 166) • • • Mistachterlicht (p. 165) Alarmlichten (p. 167) Verlichtingsbediening (p. 156) Automatisch groot licht (p. 161) Follow Me Home-verlichting gebruiken (p. 167) • • • Approach-verlichting (p. 168) • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) Richtingaanwijzers gebruiken (p. 163) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Duimwiel voor koplamphoogteregeling1 2 Lichtdiode (Light Emitting Diode) 1 Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. * Optie/accessoire. 157 VERLICHTING Koplamphoogte aanpassen De koplamphoogte3 is te regelen met een van de duimwielen op het dashboard. Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegenliggers mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de auto zwaar beladen is. 1. Laat de motor draaien of zet het elektrische systeem van de auto in de contactslotstand I. 2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen. Hieronder ziet u in welke stand het duimwiel moet staan in enkele beladingssituaties. 158 voor auto's met halogeenkoplampen. Duimwielstand Bestuurder en voorpassagier. 1 Drie passagiers achterin. 220 kg bagage in de bagageruimte. Bestuurder plus maximale belading in bagageruimte. Voorbeelden van duimwielstanden. Gerelateerde informatie Duimwiel in stand 0 • Duimwiel in stand 1 Beladingssituatie Duimwielstand Alleen bestuurder. 0 Bestuurder en voorpassagier. 0 Bestuurder en voorpassagier. 1 Drie passagiers achterin. 3 Geldt Beladingssituatie Verlichtingsbediening (p. 156) 2 VERLICHTING Stadslichten voor/achterlichten De stadslichten voor/achterlichten zijn te gebruiken om zichtbaar te blijven voor medeweggebruikers als de auto stilstaat of geparkeerd staat. Stadslichten voor/achterlichten zijn in te schakelen via de draairing van de stuurhendel. De draairing van de stuurhendel in de stand voor stadslichten voor/achterlichten. Zet de draairing in stand – de stadslichten voor/achterlichten gaan branden (ook de kentekenverlichting wordt ingeschakeld). Als het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten vóór. Wanneer de draairing in deze stand staat, branden de stadslichten voor en de achterlichten ongeacht de contactslotstand van het elektrische systeem van de auto. Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing vanuit een willekeurige andere stand naar de stand voor de stadslichten voor/ draait, branden de stadsachterlichten lichten voor/achterlichten in plaats van andere verlichting. Wanneer u meer dan 30 seconden op een snelheid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h (zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden. U dient dan over te schakelen op . een andere stand dan Dagrijlicht De auto heeft sensoren die de lichtomstandigheden rondom registreren. Wanneer de , draairing van de stuurhendel in stand of staat terwijl het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, brandt het dagrijlicht. In de stand schakelen de koplampen automatisch over op het dimlicht bij weinig daglicht of in het donker. Als het buiten donker is en de achterklep wordt geopend, gaan de achterlichten branden (als ze al niet zijn ingeschakeld) om het achteropkomende verkeer te waarschuwen. Dat gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draairing of de contactslotstand van het elektrische systeem van de auto. Gerelateerde informatie • • • Verlichtingsbediening (p. 156) Contactslotstanden (p. 440) De draairing van de stuurhendel in stand AUTO. Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór vervangen (p. 644) Wanneer de draairing van de stuurhendel in stand staat, brandt het dagrijlicht (DRL4) wanneer de auto overdag rijdt. De auto schakelt automatisch over van dagrijlicht op dimlicht bij een zwakke verlichting overdag of in het donker. Overschakeling op dimlicht vindt ook automatisch plaats, als u de mistlampen voor */mistachterlichten activeert. }} * Optie/accessoire. 159 VERLICHTING || WAARSCHUWING Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Dimlicht Tijdens ritten met de draairing van de stuurwordt het dimlicht hendel in stand automatisch geactiveerd bij een zwakke verlichting overdag of in het donker, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat. Tunneldetectie De auto detecteert dat hij een tunnel inrijdt en schakelt dan over van dagrijlicht op dimlicht. Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als de linker stuurhendel in stand gedraaid is. Gerelateerde informatie • • • • Met de draairing van de stuurhendel in stand brandt altijd het dimlicht, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat. Verlichtingsbediening (p. 156) Gerelateerde informatie Contactslotstanden (p. 440) • • • • Dimlicht (p. 160) Dagrijlichtlamp/stadslichtlamp vóór vervangen (p. 644) Verlichtingsbediening (p. 156) Contactslotstanden (p. 440) Dagrijlicht (p. 159) Dimlichtlamp vervangen (p. 642) De draairing van de stuurhendel in stand AUTO. Met de draairing op de stuurhendel in stand wordt het dimlicht ook automatisch geactiveerd in de volgende gevallen: • • • 4 Daytime 160 u activeert de mistlampen voor* u activeert het mistachterlicht u activeert de mistlampen voor en het mistachterlicht Running Lights * Optie/accessoire. VERLICHTING Groot licht gebruiken Het groot licht is te bedienen met de linker stuurhendel. Het groot licht is de felste verlichtingsfunctie op de auto en dient tijdens ritten in het donker te worden gebruikt om het zicht te verbeteren, zolang u tegenliggers niet verblindt. 5 of . Activeer het groot licht door de stuurhendel naar voren te duwen. U kunt de functie deactiveren door de stuurhendel naar achteren te halen. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het symbool op het bestuurdersdisplay. Automatisch groot licht Automatisch groot licht is een systeem dat met een camerasensor boven aan de voorruit de koplampen van tegenliggers of de achterlichten van voorliggers registreert en automatisch overschakelt van groot licht naar dimlicht. Gerelateerde informatie • • • Stuurhendel met draairing. Grootlichtsignalen Haal de stuurhendel naar achteren, naar de stand voor grootlichtsignalen. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Groot licht Het groot licht is te activeren met de draairing van de stuurhendel in stand 5 Wanneer het dimlicht brandt. Verlichtingsbediening (p. 156) Automatisch groot licht (p. 161) Grootlichtlamp vervangen (p. 643) Het symbool licht. staat voor automatisch groot Het systeem kan starten bij ritten in het donker, wanneer de auto een rijsnelheid heeft van zo'n 20 km/h (12 mph) of hoger. Het systeem kan ook rekening houden met de straatverlichting. Wanneer de camerasensor niet langer de verlichting van een tegenligger of voorligger registreert, wordt na enkele seconden het groot licht weer ingeschakeld. }} 161 VERLICHTING || Automatisch groot licht activeren Als dit symbool samen met de melding Actief grootlicht Tijdelijk niet beschikbaar op het bestuurdersdisplay verschijnt, moet u handmatig overschakelen tussen groot licht en dimlicht. dooft, wanneer deze melHet symbool ding verschijnt. Het automatisch groot licht is te activeren en deactiveren door de draairing op de linker te draaien. stuurhendel naar de stand De draairing veert automatisch terug naar de stand . Wanneer automatisch groot licht op het geactiveerd is, licht het symbool bestuurdersdisplay wit op. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het symbool blauw. Deactiveren van automatisch groot licht wanneer het groot licht aanstaat, leidt ertoe dat er direct wordt overgeschakeld op dimlicht. Adaptief vermogen Bij auto's met led6-koplampen* heeft het automatisch groot licht een adaptief vermogen7. In tegenstelling tot wat er gebeurt bij de standaarddimfunctie blijft dat deel van de lichtbundel dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlichtsterkte branden – alleen dat deel van de lichtbundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voorliggers gericht is, wordt gedimd. Hetzelfde geldt als dit symbool samen met de melding Voorruitsensor Sensor afgedekt, zie handleiding verschijnt. Adaptief vermogen: Dimlicht recht vooruit in de richting van tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de tegenliggers. Bij gedeeltelijk groot licht, dat wil zeggen zodra de lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij dimlicht, brandt het symbool op het bestuurdersdisplay blauw. Beperkingen van het automatisch groot licht De camerasensor waar de functie gebruik van maakt kent beperkingen. Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer automatisch groot licht weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt brande melding en gaat het symbool den. WAARSCHUWING Actief groot licht is een systeem dat u helpt om in ongunstige omstandigheden de optimale verlichting te kiezen. Als bestuurder bent u echter altijd verplicht om handmatig te wisselen tussen groot licht en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie en/of weersgesteldheid vereist is. 6 Lichtdiode (Light Emitting Diode) 7 Afhankelijk van het uitrustingsniveau 162 van de auto. * Optie/accessoire. VERLICHTING Gerelateerde informatie • • • Verlichtingsbediening (p. 156) Groot licht gebruiken (p. 161) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Richtingaanwijzers gebruiken N.B. De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of omlaag beweegt. • Deze reeks automatische knipperingen is te onderbreken door de stuurhendel onmiddellijk in tegengestelde richting te bewegen. • Als het richtingaanwijzersymbool op het bestuurdersdisplay sneller knippert dan normaal – zie de melding op het bestuurdersdisplay. Onafgebroken serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eindstand. Richtingaanwijzer. Korte serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. Als u de functie via het middendisplay deactiveert, lichten de lampen eenmaal op. De hendel blijft in deze stand staan en is handmatig in de uitgangspositie terug te zetten of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. Gerelateerde informatie • • • Alarmlichten (p. 167) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) Richtingaanwijzerlamp voor vervangen (p. 645) 163 VERLICHTING Actieve bochtverlichting* De actieve bochtverlichting is ontwikkeld om in bochten en op kruisingen extra verlichting te bieden. Een auto met led8-koplampen* kan afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto zijn uitgerust met actieve bochtverlichting. hetzelfde middendisplay een verklarende tekst. De functie is alleen actief bij weinig daglicht of in het donker en alleen, wanneer de auto rijdt of het dimlicht is ontstoken. Functie deactiveren/activeren U kunt de functie die bij aflevering vanuit de fabriek geactiveerd is via het functiescherm op het middendisplay deactiveren/activeren: Mistlampen voor/bochtverlichting* De mistlampen voor zijn bij ritten in de mist handmatig te activeren en worden tijdens het achteruitrijden automatisch ingeschakeld in combinatie met de achteruitrijlichten. Als de auto is uitgerust met bochtverlichting* worden de mistlampen voor automatisch ingeschakeld bij weinig daglicht of in het donker om het gebied schuin voor de auto te verlichten. Druk op de knop Actieve bochtverlichting. Gerelateerde informatie Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde (rechts) functie. De actieve bochtverlichting beweegt met het stuur mee voor extra verlichting in bochten en op kruisingen en kan op die manier uw zicht verbeteren. De functie wordt automatisch ingeschakeld bij het starten van de motor. Wanneer de functie een storing vertoont, brandt het symbool op het middendisplay en verschijnt op 8 Lichtdiode 164 • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) • Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 164) Knop voor mistlampen voorzijde. De mistlampen zijn in te schakelen, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat en de draairing van de stuurhendel in stand , of staat. (Light Emitting Diode) * Optie/accessoire. VERLICHTING Tik op de knop om te activeren en deactiveren. brandt op het bestuurdersHet symbool display wanneer de mistlampen voor zijn ingeschakeld. De mistlampen voor doven automatisch, wanneer u de auto uitschakelt of wanneer u de draairing op de stuurhendel naar stand draait. Gerelateerde informatie • • • • • Verlichtingsbediening (p. 156) Contactslotstanden (p. 440) Mistachterlicht (p. 165) Actieve bochtverlichting* (p. 164) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) Mistachterlicht Omdat het mistachterlicht veel feller brandt dan de standaardachterlichten, moet u de verlichtingsfunctie alleen gebruiken bij een beperkt zicht door mist, sneeuw, rook of stof zodat achterliggers uw auto tijdig kunnen waarnemen. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistlicht verschillen per land. Bochtverlichting* De mistlampen zijn mogelijk voorzien van de functie bochtverlichting, zodat de lampen bij een scherpe bocht tijdelijk met het stuurwiel meedraaien of in de richting die de richtingaanwijzers aangeven. Knop voor mistachterlicht. Het mistachterlicht bestaat uit een lamp achter op de auto, aan de bestuurderszijde. De functie wordt geactiveerd bij weinig daglicht of in het donker, wanneer de draairing van de stuurhendel in stand of staat en de auto een rijsnelheid heeft lager dan zo'n 30 km/h (20 mph). • Ook tijdens het achteruitrijden gaat de bochtverlichting branden bij wijze van aanvulling op de achteruitrijlichten. contactslotstand II is actief en de draairing of van de stuurhendel staat in stand • de draairing op de stuurhendel staat in en de mistlampen voor branstand den. U kunt de functie die bij aflevering vanuit de fabriek geactiveerd is via het middendisplay activeren en deactiveren. Het mistachterlicht is alleen in te schakelen in de volgende gevallen: }} * Optie/accessoire. 165 VERLICHTING || Druk op de knop om het mistachterlicht in/uit brandt op te schakelen. Het symbool het bestuurdersdisplay, wanneer het mistachterlicht brandt. Het mistachterlicht dooft automatisch in de volgende gevallen: • u schakelt de auto uit of u draait de draairing op de stuurhendel naar stand • de draairing op de stuurhendel staat in stand en de mistlampen zijn gedoofd. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Gerelateerde informatie • • • • 166 Verlichtingsbediening (p. 156) Mistlampen voor/bochtverlichting* (p. 164) Contactslotstanden (p. 440) Gloeilamp mistachterlicht vervangen (p. 646) Remlichten Noodremlichten De remlichten gaan automatisch branden, wanneer u remt. De remlichten gaan branden wanneer het rempedaal wordt ingedrukt en wanneer de auto automatisch wordt geremd door een rijhulpsysteem. De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Gerelateerde informatie • • • Noodremlichten (p. 166) Remsystemen (p. 444) Rijhulpsystemen (p. 302) Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. De noodremlichten worden geactiveerd bij krachtig remmen of als het ABS-systeem wordt geactiveerd bij hoge snelheden. Nadat u afremt tot een geringe snelheid en het rempedaal loslaat, gaat het remlicht weer op de normale wijze constant branden Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de bestuurder weer versnelt naar een hogere snelheid of de alarmlichten van de auto uitschakelt. Gerelateerde informatie • • • Remlichten (p. 166) Rempedaal (p. 444) Alarmlichten (p. 167) * Optie/accessoire. VERLICHTING Alarmlichten De alarmlichten waarschuwen medeweggebruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen. De functie is te gebruiken om te waarschuwen voor gevaarlijke verkeerssituaties. N.B. De regels voor het gebruik van alarmlichten kunnen per land variëren. Noodremlichten (p. 166) Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. Om de functie in te schakelen: Richtingaanwijzers gebruiken (p. 163) 1. Gerelateerde informatie • • Follow Me Home-verlichting gebruiken Zet de auto uit. 2. Duw de linker stuurhendel naar voren richting het dashboard en laat los. Knop voor alarmlichten. Druk op de knop om de alarmlichten te activeren. De alarmlichten worden automatisch geactiveerd als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de noodremlichten worden geactiveerd en de snelheid laag is. Nadat de noodremlichten zijn opgehouden met knipperen, gaan de alarmlichten knipperen en de alarmlichten worden automatisch gedeactiveerd, wanneer u weer wegrijdt of de desbetreffende knop indrukt. 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier. > Er gaat een symbool op het bestuurdersdisplay branden om aan te geven dat de functie geactiveerd is en de buitenverlichting licht op: stadslichten voor/achterlichten, koplampen, kentekenplaatverlichting en buitengreepverlichting*. De duur van de Follow Me Home-verlichting kan worden ingesteld via het middendisplay. Gerelateerde informatie • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) • Approach-verlichting (p. 168) * Optie/accessoire. 167 VERLICHTING Approach-verlichting Interieurverlichting De Approach-verlichting wordt geactiveerd als de auto wordt ontgrendeld en wordt gebruikt om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. De functie wordt geactiveerd wanneer u de transpondersleutel gebruikt voor ontgrendeling. Bij daglicht gaan de stadslichten voor/ achterlichten, plafondverlichting, vloerverlichting en kofferbak-/bagageruimteverlichting branden. Bij weinig daglicht of in het donker gaan de kentekenplaatverlichting en de buitengreepverlichting* branden met de omlaaggerichte lampjes. Het interieur is voorzien van verschillende soorten verlichting, zoals de interieurverlichting, de instelbare sierverlichting en de leeslampjes. Alle verlichting in het interieur is handmatig in en uit te schakelen binnen 5 minuten nadat: • de auto is afgezet en het elektrische systeem in contactslotstand 0 staat • de auto ontgrendeld, maar nog niet gestart is. Plafondverlichting voorin Automatische bediening voor interieurverlichting Leeslampje rechterzijde Leeslampjes De leeslampjes links of rechts doet u aan of uit door kort op de bijbehorende knop op de plafondconsole te drukken. De lichtsterkte is aan te passen door de knop ingedrukt te houden. Interieurverlichting De vloerverlichting en plafondverlichting zijn in en uit te schakelen door de bijbehorende knop op de plafondconsole kort in te drukken. De verlichting blijft ca. 2 minuten branden als er geen portier wordt geopend. Als er tijdens de activeringstijd een portier wordt geopend, zal de inschakelduur van de binnenverlichting en de buitengreepverlichting* worden verlengd. De functie is te activeren en deactiveren via het middendisplay. Gerelateerde informatie 168 • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) • Follow Me Home-verlichting gebruiken (p. 167) • een transpondersleutel (p. 256) Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes en interieurverlichting voorin. Leeslampje linkerzijde Interieurverlichting * Optie/accessoire. VERLICHTING Verlichting dashboardkastje Automatische bediening voor interieurverlichting De automatische verlichting is te activeren door de AUTO-knop op de plafondconsole kort in te drukken. Met de automatische verlichting geactiveerd brandt het led-lampje in de knop en de interieurverlichting gaat branden en dooft zoals hieronder vermeld. De verlichting in het dashboardkastje wordt in- en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. Spiegelverlichting zonneklep* De verlichting van de spiegel in de zonneklep wordt bij het openen en sluiten van het spiegelklepje in- en uitgeschakeld. De interieurverlichting gaat branden, wanneer: • • • Grondverlichting* de auto wordt ontgrendeld de auto wordt afgezet een zijportier wordt geopend. Leeslampjes boven de achterbank. De interieurverlichting dooft, wanneer: • • • • De grondverlichting wordt in- of uitgeschakeld bij het openen of sluiten van het desbetreffende portier. Dorpelverlichting De dorpelverlichting wordt in- of uitgeschakeld bij het openen of sluiten van een portier. de auto wordt vergrendeld de auto wordt gestart een zijportier wordt gesloten. Bagageruimteverlichting een zijportier ca. 2 minuten heeft opengestaan. De bagageruimteverlichting wordt bij het openen en sluiten van de achterklep automatisch in- of uitgeschakeld. Plafondverlichting achterin Sierverlichting In het achterste deel van de auto zitten leeslampjes, die ook als interieurverlichting dienen. Een auto met panoramadak* is voorzien van twee lampjes: aan beide zijden van het plafond één. De leeslampjes zijn in en uit te schakelen met een korte druk op de knop van het lampje. De lichtsterkte is aan te passen door de knop ingedrukt te houden. De omringende sierverlichting gaat branden bij het openen van de portieren en dooft bij het vergrendelen van de auto. De sterkte van de sierverlichting is aan te passen op het middendisplay en tevens fijn af te stemmen met het duimwiel op het instrumentenpaneel. }} * Optie/accessoire. 169 VERLICHTING || Sfeerverlichting* Interieurverlichting aanpassen De auto is uitgerust met led-verlichting waarvan de kleur te wijzigen is. Deze verlichting brandt, wanneer de auto is ingeschakeld. De sterkte van de sfeerverlichting is aan te passen op het middendisplay en tevens fijn af te stellen met het duimwiel op het dashboard. Afhankelijk van de contactslotstand gaat de interieurverlichting op een bepaalde manier branden. De verlichting in het interieur is aan te passen met een duimwiel op het dashboard en bepaalde verlichtingsfuncties zijn ook via het middendisplay aan te passen. Met het duimwiel op het instrumentenpaneel links van het stuurwiel regelt u de sterkte van de displayverlichting, de verlichting van de bedieningselementen, de omringende sierverlichting en de sfeerverlichting*. Verlichting in portiervakken De verlichting in de opbergvakken van portieren gaat branden bij het openen van de portieren en dooft bij het vergrendelen van de auto. De lichtsterkte is fijn af te stellen met behulp van het duimwiel op het dashboard. Verlichting in voorste bekerhouder van tunnelconsole Omringende sierverlichting aanpassen De verlichting van de bekerhouder voorin gaat branden bij ontgrendeling van de auto en dooft bij vergrendeling. De lichtsterkte is fijn af te stellen met behulp van het duimwiel op het dashboard. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting Interieurverlichting. Gerelateerde informatie 3. Kies uit de volgende instellingen: • • • • Interieurverlichting aanpassen (p. 170) 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. • Kies onder Intensiteit omgevingslicht uit Uit, Laag en Hoog. • Kies onder Niveau omgevingslicht uit Verm. en Vol. Verlichtingsbediening (p. 156) Contactslotstanden (p. 440) Auto-interieur (p. 604) is. Deze verlichting brandt, wanneer de auto is ingeschakeld. Verlichtingssterkte wijzigen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting Interieurverlichting Stemmingsverlichting interieur. 3. Kies onder Intensiteit sfeerverlichting uit Uit, Laag en Hoog. Verlichtingskleur wijzigen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting Interieurverlichting Stemmingsverlichting interieur. 3. Kies uit Op temperatuur en Op kleur om de kleur van de verlichting te wijzigen. Bij de keuze Op temperatuur verandert de verlichting afhankelijk van de ingestelde interieurtemperatuur. Bij de keuze Op kleur kan de subcategorie Themakleuren worden gebruikt voor verdere aanpassing. Sfeerverlichting aanpassen* De auto is uitgerust met een aantal leds waarmee de kleur van de verlichting te veranderen 170 * Optie/accessoire. VERLICHTING Gerelateerde informatie • • • Interieurverlichting (p. 168) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 157) Contactslotstanden (p. 440) 171 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Ruiten, lampglazen en spiegels De auto heeft meerdere verschillende ruiten, lampglazen en spiegels. Enkele ruiten van de auto zijn verstevigd met gelaagd glas. De voorruit is voorzien van gelaagd glas en voor bepaalde delen van de rest van de beglazing vormt gelaagd glas een optie. Gelaagd glas is verstevigd, voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. • Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen • Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 233) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 234) Alle elektrisch bedienbare ruiten en zonneschermen* zijn voorzien van inklembeveiliging die wordt geactiveerd als de ruiten of zonneschermen tijdens het openen of sluiten worden gehinderd. Bij blokkering komt de ruit/het zonnescherm tot stilstand, waarna deze/dit wordt geopend tot op zo'n 50 mm (2 inch) van de geblokkeerde stand (of tot de maximale ventilatiestand). Ook het panoramadak* is voorzien van gelaagd glas. Dit symbool staat op beglazing bestaande uit gelaagd glas1 Gerelateerde informatie • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) • • • Panoramadak* (p. 181) • • • 1 174 Elektrisch bedienbare ruiten (p. 175) Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels (p. 178) Het is mogelijk om de inklembeveiliging op te heffen, wanneer de sluitfunctie is afgebroken zoals bij ijsvorming, door de knop in een bepaalde stand te drukken en vast te houden. Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. WAARSCHUWING Als de startaccu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openings-/sluitingsfunctie pas weer naar behoren nadat deze is gereset. Resetten is nodig om de inklembeveiliging te laten werken. Zonnescherm gebruiken* (p. 177) Head-updisplay* (p. 145) Voorruitwissers gebruiken (p. 186) Geldt niet voor de voorruit en het panoramadak*, die altijd van gelaagd glas zijn en daarom dit symbool niet hebben. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Gerelateerde informatie • Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 175) • • • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 176) Zonnescherm gebruiken* (p. 177) Resetprocedure voor de inklembeveiliging Als er problemen mochten ontstaan met de elektrische bedienbare ruiten kunt u een resetprocedure proberen. WAARSCHUWING Panoramadak* bedienen (p. 183) Elektrisch bedienbare ruiten Elk portier heeft een bedieningspaneel voor de elektrisch bedienbare ruiten. Het bestuurdersportier heeft bedieningsknoppen waarmee alle ruiten en ook de kindersloten te bedienen zijn. Als de startaccu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openings-/sluitingsfunctie pas weer naar behoren nadat deze is gereset. Resetten is nodig om de inklembeveiliging te laten werken. Neem bij aanhoudende problemen of bij problemen met het panoramadak contact op met een werkplaats2. Elektrisch bedienbare ruit resetten 1. Zorg dat de ruit dichtstaat. 2. Druk de knop in de handmatige stand vervolgens 3 keer omhoog naar de stand voor sluiten. > Het systeem wordt automatisch gereset. Gerelateerde informatie 2 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) • • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 176) Bedieningspaneel op bestuurdersportier. Elektrisch kinderslot* dat de bedieningsknoppen op de achterportieren deactiveert om te voorkomen dat portieren en ruiten van de binnenzijde te openen zijn. Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten. Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten. Zonnescherm gebruiken* (p. 177) }} * Optie/accessoire. 175 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || WAARSCHUWING • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. Gerelateerde informatie 176 Elektrisch bedienbare ruiten Via het bedieningspaneel op het bestuurdersportier zijn alle ruiten te bedienen – via het bedieningspaneel op de overige portieren is alleen de ruit in het desbetreffende portier te bedienen. De elektrisch bedienbare ruiten zijn voorzien van een inklembeveiliging. Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. • • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 176) • Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 175) WAARSCHUWING • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. • Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare ruiten. Handmatige bediening. Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch bedienbare ruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient. Automatische bediening. Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag en laat deze vervolgens los. De desbetreffende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. Voor het gebruik van de elektrisch bedienbare ruiten moet de contactslotstand I of II zijn. Bij uitschakeling van de auto zijn de elektrisch bedienbare ruiten nadat het contact is uitgeschakeld nog enkele minuten te bedienen, maar niet nadat een portier is geopend. Bediening is alleen mogelijk via één knop tegelijk. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Bediening is tevens mogelijk met behulp van de transpondersleutel of passieve opening* via de portiergreep. WAARSCHUWING Let erop dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld raken, wanneer u alle ruiten tegelijkertijd sluit via de transpondersleutel of de functie passief openen* met de portiergreep. Gerelateerde informatie • • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 175) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) • Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 175) • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) Zonnescherm gebruiken* De zonneschermen zijn geïntegreerd in de beide achterportieren. Achterportier – handmatig bediend N.B. Om het pulserende windgeluid te verminderen als de beide achterruiten open staan, kunt u de voorste ruiten ook een stukje openen. N.B. Bij snelheden hoger dan zo'n 180 km/h (112 mph) zijn de zijruiten niet te openen, maar wel te sluiten. Als bestuurder bent u altijd gehouden aan de geldende verkeersregels. De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan variëren. Haak met bijbehorende vergrendeling – Trek het zonnescherm omhoog en haak het vast aan de haak boven aan de ruitopening. Ook bij gebruik van het zonnescherm kan de zijruit worden geopend en gesloten. N.B. De ruiten zijn bij lage temperaturen mogelijk niet te bedienen. }} * Optie/accessoire. 177 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) De achteruitkijkspiegel en de buitenspiegels dienen om u een beter zicht naar achteren te geven. • Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 175) Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 234) Elektrisch bedienbare ruiten (p. 175) Achteruitkijkspiegel Gerelateerde informatie • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) • • De achteruitkijkspiegel is te verstellen door deze handmatig in een bepaalde stand te kantelen. De achteruitkijkspiegel is uitgerust met HomeLink*, autodimfunctie* en kompas*. Buitenspiegels WAARSCHUWING Beide spiegels zijn gebogen voor optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. U beschikt tevens over meerdere automatische instellingen die te koppelen zijn aan de geheugenfunctie van de elektrisch bedienbare bestuurdersstoel*. Gerelateerde informatie 178 HomeLink®* (p. 506) • • • Kompas* (p. 510) • Buitenspiegels kantelen (p. 180) Dimfunctie van spiegels aanpassen (p. 179) * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Dimfunctie van spiegels aanpassen Autodimfunctie* Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de spiegels veroorzaken en u verblinden. Activeer de dimstand, wanneer u de verlichting van achterliggers als hinderlijk ervaart. Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, worden de achteruitkijkspiegel en buitenspiegels automatisch gedimd. De autodimfunctie is tijdens het rijden altijd actief, behalve bij inschakeling van de achteruitversnelling. Handmatige dimfunctie De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een knopje aan de onderzijde van de spiegel. licht, terwijl de sensor aan de achterkant de koplampen van achterliggers registreert. De buitenspiegels zijn alleen uitgerust met autodimfunctie als ook de achteruitkijkspiegel is voorzien van iets dergelijks. N.B. Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeervergunningen, transponders, zonnekleppen of voorwerpen op de achterbank of in de bagageruimte dusdanig worden gehinderd dat er geen licht op de sensoren valt, gelden er beperkingen voor de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel en buitenspiegels. N.B. Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau van de autodimfunctie is de wijziging pas na enige tijd te merken. De gevoeligheid van de dimfunctie is van invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de buitenspiegels. Om de gevoeligheid van de dimfunctie te wijzigen: 1. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Hendeltje voor handmatige dimfunctie. 2. Tik op My Car Activeer de dimfunctie door het hendeltje naar u toe te halen. 3. Kies onder Binnenspiegel automatisch dimmen voor Normaal, Donker of Licht. 2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje naar de voorruit toe te duwen. Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het hendeltje voor handmatig dimmen. Gerelateerde informatie • Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels (p. 178) • Buitenspiegels kantelen (p. 180) Spiegels en Comfort. De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sensoren (één aan de voorkant en één aan de achterkant) die samenwerken om hinderlijke lichtinval te identificeren en te verhelpen. De sensor aan de voorkant registreert omgevings- * Optie/accessoire. 179 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Buitenspiegels kantelen Voor optimaal zicht naar achteren moet u de buitenspiegels verstellen. U beschikt over meerdere automatische instellingen die tevens te koppelen zijn aan de geheugenfunctie van de elektrisch bedienbare bestuurdersstoel*. Bedieningsknoppen voor buitenspiegels gebruiken 2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. 3. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje mag niet langer branden. De spiegels staan daarmee weer in de neutrale stand. Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt. 1. Druk de knoppen L en R tegelijkertijd in. 2. Laat ze na ongeveer 1 seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Klap de spiegels uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. In neutrale stand terugzetten Bedieningsknoppen voor buitenspiegels. Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. Het contact moet in de contactslot I of hoger staan. 1. Druk op de knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. 3 Alleen 180 Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de neutrale stand worden teruggezet voordat het elektrisch in- en uitklappen* weer naar behoren werkt. 1. Klap de spiegels in door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. 2. Klap ze weer uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. Kantelen bij parkeren3 De buitenspiegels zijn omlaag te kantelen zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kunt zien. – Schakel de achteruitversnelling in en druk op de knop L of R. Let erop dat u de knop mogelijk 2 keer moet indrukken, als de kantelfunctie al was geactiveerd. Wanneer de buitenspiegel omlaaggekanteld is, knippert de knop. Wanneer u de auto uit de achteruitversnelling haalt, keert de buitenspiegel zo'n 3 seconden later automatisch terug naar de oorspronkelijke stand (die de spiegel na zo'n 8 seconden bereikt). Automatisch kantelen bij parkeren3 Dankzij deze instelling kantelen de buitenspiegels automatisch omlaag bij inschakeling van de achteruitversnelling. De omlaaggekantelde stand is vooraf ingesteld en valt niet aan te passen. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugenknoppen*. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS 2. Tik op My Car Spiegels en Comfort. 3. Kies onder Buitenspiegel kantelen bij achteruit voor Uit, Bestuurder, Passagier of Beide om te activeren/deactiveren en om te kiezen welke buitenspiegel moet worden gekanteld. Het is mogelijk om de buitenspiegel direct terug te laten keren in de oorspronkelijke stand door 2 keer op de knop L of R te drukken. • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 234) Panoramadak* Het panoramadak is verdeeld in twee glassegmenten. Het voorste kan aan de achterkant verticaal (ventilatiestand) of horizontaal (open stand) worden geopend. Het achterste is een vast dakglas. Het panoramadak is voorzien van een windscherm alsook een zonnescherm, dat gemaakt is van geperforeerd textiel en onder het glazen dak zit, voor extra bescherming tegen bijvoorbeeld fel zonlicht. Automatische inklapfunctie bij vergrendelen* Het is mogelijk de buitenspiegels automatisch in of uit te laten klappen bij het vergrendelen/ ontgrendelen van de auto vanaf de transpondersleutel. Als de spiegels handmatig zijn ingeklapt, moeten ze ook weer handmatig worden uitgeklapt. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Spiegels en Comfort. 3. Kies Spiegel inklappen bij vergrendelen om te activeren/deactiveren. Gerelateerde informatie • Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels (p. 178) • Dimfunctie van spiegels aanpassen (p. 179) Het panoramadak en het zonnescherm zijn te bedienen met een bedieningsknop aan het plafond. Om het panoramadak en het zonnescherm te kunnen bedienen moet het elektrische systeem van de auto in contactslotstand I of II staan. }} * Optie/accessoire. 181 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || WAARSCHUWING BELANGRIJK Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • • • Let altijd op bij bediening van ruiten. Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. • Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. • Verwijder sneeuw en ijs van het panoramadak alvorens het te openen. Wees voorzichtig om krassen op oppervlakken of schade aan lijsten tegen te gaan. • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) Bedien het panoramadak niet, als het vastgevroren is. Windscherm BELANGRIJK • • Open het panoramadak niet, wanneer lastdragers zijn gemonteerd. Leg geen zware voorwerpen boven op het panoramadak. Bij het panoramadak hoort een windscherm dat opgeklapt wordt bij een geopend panoramadak. Gerelateerde informatie • • 182 Panoramadak* bedienen (p. 183) Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* (p. 185) * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Panoramadak* bedienen Het panoramadak en het zonnescherm zijn te bedienen met een bedieningsknop aan het plafond en zijn allebei voorzien van een inklembeveiliging. BELANGRIJK • Open het panoramadak niet, wanneer lastdragers zijn gemonteerd. • Leg geen zware voorwerpen boven op het panoramadak. WAARSCHUWING Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. • 4 De BELANGRIJK • Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. WAARSCHUWING Let erop dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld raken, wanneer u alle ruiten tegelijkertijd sluit via de transpondersleutel of de functie passief openen* met de portiergreep. • Verwijder sneeuw en ijs van het panoramadak alvorens het te openen. Wees voorzichtig om krassen op oppervlakken of schade aan lijsten tegen te gaan. Bedien het panoramadak niet, als het vastgevroren is. Om het panoramadak en het zonnescherm te kunnen bedienen moet het elektrische systeem van de auto in contactslotstand I of II staan. Bediening is tevens mogelijk met behulp van de transpondersleutel of passieve opening* via de portiergreep. BELANGRIJK Controleer of het panoramadak bij sluiten goed vergrendelt. Het dak komt tot stilstand, als u bij handmatige bediening de bedieningsknop loslaat of als het glas de comfortstand4 heeft bereikt of maximaal geopend of gesloten is. De beweging van het panoramadak en het zonnescherm wordt eveneens onderbroken, als u een tegengesteld commando geeft met de bedieningsknop aan het plafond. Het panoramadak en het zonnescherm zijn ook voorzien van een inklembeveiliging. Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. comfortstand is een stand waarbij het dak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen. }} * Optie/accessoire. 183 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || N.B. Bij handmatige opening is het panoramadak pas te openen, wanneer het zonnescherm volledig geopend is. Bij de omgekeerde procedure moet het panoramadak eerst volledig dichtstaan, voordat het zonnescherm helemaal kan worden gesloten. N.B. De ruiten zijn bij lage temperaturen mogelijk niet te bedienen. Bij activering van de ventilatiestand wordt het voorste glassegment aan de achterzijde opengekanteld. Als het zonnescherm helemaal dichtstaat bij activering van de ventilatiestand, wordt het automatisch zo'n 50 mm (2 inch) geopend. Het zonnescherm beweegt automatisch mee, als u het panoramadak vanuit de ventilatiestand sluit. Panoramadak volledig openen en sluiten via bediening aan plafond Bediening, stand voor handmatige bediening Open het dak door de bedieningsknop eenmaal omhoog te duwen. Sluit het dak door de bedieningsknop eenmaal omlaag te duwen. 184 2. Panoramadak openen tot in comfortstand – duw de bedieningsknop een tweede maal naar achteren naar de stand voor handmatig openen. 3. Panoramadak maximaal openen – duw de bedieningsknop een derde maal naar achteren naar de stand voor handmatig openen. Sluit het dak door de voorgaande procedure in omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar de stand voor handmatig sluiten. Openen en sluiten, ventilatiestand Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld. Handmatige bediening 1. Zonnescherm openen – duw de bedieningsknop achteruit naar de stand voor handmatig openen. Bediening, stand voor automatische bediening RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Volautomatische bediening 1. Zonnescherm helemaal openen – duw de bedieningsknop naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. 2. Panoramadak openen tot in comfortstand – duw de bedieningsknop een tweede maal naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. 3. Panoramadak maximaal openen – duw de bedieningsknop een derde maal naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Gerelateerde informatie • • Panoramadak* (p. 181) Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* (p. 185) • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* Dankzij deze functie sluit het zonnescherm als de auto bij warm weer geparkeerd staat automatisch 15 minuten na vergrendeling. Dit gebeurt om de interieurtemperatuur te verlagen en de autobekleding te beschermen tegen verkleuring door de zon. U kunt de functie die bij aflevering vanuit de fabriek gedeactiveerd is via het middendisplay activeren of deactiveren. 1. 2. Tik op My Car Sluit het dak door de voorgaande procedure in omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar de stand voor automatisch sluiten. – Openen – duw de bedieningsknop tweemaal naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Sluiten – duw de bedieningsknop tweemaal naar voren/onderen naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Vergrendeling. Kies Zonnescherm automatisch sluiten om te activeren/deactiveren. N.B. Volautomatische bediening – snel openen of sluiten Het panoramadak en het zonnescherm zijn tegelijkertijd te openen of sluiten: – Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Ook het zonnescherm sluit, wanneer alle ruiten worden gesloten via de transpondersleutel of bij passief openen* via de portiergreep. Gerelateerde informatie • • • Panoramadak* (p. 181) Panoramadak* bedienen (p. 183) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 174) }} * Optie/accessoire. 185 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS • • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) Wisserbladen en sproeiervloeistof Voorruitwissers gebruiken De wissers en de sproeiervloeistof hebben tot taak om het zicht en de reikwijdte van de koplampen te verbeteren. De sproeikoppen* worden bij vorst automatisch verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloeistof bevriest. De voorruitwissers hebben tot taak om de voorruit te reinigen. Met de rechter stuurhendel zijn verschillende instellingen voor de ruitenwissers mogelijk. Wanneer er nog zo'n 1 liter (1 qt) sproeiervloeistof in het reservoir zit, verschijnt er een melding op het display dat er sproeiervloeistof moet worden bijgevuld. Gerelateerde informatie • • 186 Regensensor gebruiken (p. 187) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 191) • Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 188) • • Achterruitwisser en -sproeier (p. 190) • Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) • • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) • Voorruitwissers gebruiken (p. 186) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) Rechter stuurhendel. Het duimwiel is te gebruiken om de gevoeligheid van de regensensor en de wissnelheid in te stellen. Enkele slag Haal de hendel omlaag en laat deze weer los om de wissers een enkele wisslag te laten maken. Voorruitwissers uitgeschakeld Haal de hendel naar stand 0 om de voorruitwissers uit te schakelen. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Intervalstand Beweeg de hendel omhoog voor de intervalstand van de wissers. Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. Ononderbroken wissen Haal de hendel omhoog om de wissers op normale snelheid te laten wissen. Haal de hendel nog eens omhoog om de wissers op hoge snelheid te laten wissen. • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 191) • • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 186) • • • Achterruitwisser en -sproeier (p. 190) • • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 188) Regensensor gebruiken De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de voorruitwissers in. De gevoeligheid van de regensensor is af te stellen met het duimwiel op de rechter stuurhendel. Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) BELANGRIJK Controleer voordat u de wissers activeert of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en achterruit zijn verwijderd. BELANGRIJK Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit moet nat zijn als de ruitenwissers werken. Gerelateerde informatie • • Regensensor gebruiken (p. 187) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) Rechter stuurhendel. Regensensorknop Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid ruitenwissers Wanneer de regensensor actief is, verschijnt op het het regensensorsymbool bestuurdersdisplay. Regensensor activeren Om de regensensor te kunnen activeren motor de motor draaien of in contactslotstand I of II staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag. }} 187 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || Activeer de regensensor door op de regensente drukken. sorknop BELANGRIJK In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van de voorruit starten en beschadigd raken. Schakel de regensensor uit, terwijl de auto rijdt of wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand I of II staat. Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft. Haal de hendel omlaag om de wissers een extra wisslag te laten maken. Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. De wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait. Regensensor deactiveren Deactiveer de regensensor met een druk op de regensensorknop of haal de hendel omhoog voor een ander wisprogramma. De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd, wanneer het elektrische systeem in contactslotstand 0 staat of wanneer de motor is afgezet. De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd, wanneer u de wisserarmen in de servicestand zet. De regensensor wordt opnieuw geactiveerd, wanneer de wisserarmen niet meer in de servicestand staan. 188 Gerelateerde informatie Geheugenfunctie van regensensor gebruiken De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de voorruitwissers in. Geheugenfunctie activeren/ deactiveren U kunt de geheugenfunctie voor de regensensor activeren, zodat u iedere keer dat u de auto start de regensensorknop niet hoeft in te drukken: • Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 191) • • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 186) • • Achterruitwisser en -sproeier (p. 190) Gerelateerde informatie Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) • • • Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) • • • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 191) Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 186) • Voorruitwissers gebruiken (p. 186) • • • Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 188) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Ruitenwisser. 3. Kies Geheugen regensensor om de geheugenfunctie te activeren/deactiveren. Regensensor gebruiken (p. 187) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) Achterruitwisser en -sproeier (p. 190) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS • Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken • • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) • Voorruitwissers gebruiken (p. 186) De voorruit- en koplampsproeiers hebben tot taak om de voorruit en koplampen te reinigen. Via de rechter stuurhendel zijn de voorruit- en koplampsproeiers te starten. Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) Ruiten- en koplampsproeiers starten BELANGRIJK Activeer de sproeiers niet bij bevriezing of bij een leeg sproeiervloeistofreservoir, omdat de pomp anders schade kan oplopen. Koplampsproeiers* Om vloeistof te besparen worden ingeschakelde koplampen automatisch volgens bepaalde patronen gesproeid. Gereduceerde sproeifunctie Sproeifunctie, rechter stuurhendel. – U activeert de voorruit- en koplampsproeiers door de rechter stuurhendel naar het stuurwiel toe te trekken. > Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de voorruitwissers nog enkele slagen. Wanneer er nog ca. 1 liter (1 qt) sproeiervloeistof in het reservoir zit en op het bestuurdersdisplay de melding Sproeiervloeistof Niveau laag, bijvullen verschijnt in combinatie met het symbool , worden de koplampen niet langer schoongesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht door de voorruit de voorrang hebben. De koplampen worden alleen schoongesproeid als het groot licht of dimlicht is ingeschakeld. Gerelateerde informatie • • Regensensor gebruiken (p. 187) Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 191) • • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 186) • Achterruitwisser en -sproeier (p. 190) Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 188) }} * Optie/accessoire. 189 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS • Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Achterruitwisser en -sproeier • Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) • • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) De achterruitwisser en -sproeiers hebben tot taak om de achterruit te reinigen. Via de rechter stuurhendel is de reiniging te starten en zijn instellingen te verrichten. Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) Achterruitwisser en -sproeier activeren • Voorruitwissers gebruiken (p. 186) N.B. De motor van de achterruitwisser is beveiligd tegen oververhitting zodat deze wordt uitgeschakeld bij oververhitting. De achterruitwisser werkt weer na een bepaalde afkoelperiode. Selecteer voor de intervalstand van de achterruitwisser. – Selecteer voor een continue wissnelheid van de achterruitwisser. Duw de rechter stuurhendel naar voren om de achterruit schoon te sproeien en te wissen. Gerelateerde informatie • • 190 Regensensor gebruiken (p. 187) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 191) • Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 188) • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 186) RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS • Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden • Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) • Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) • Voorruitwissers gebruiken (p. 186) • • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) • Voorruitwissers gebruiken (p. 186) Als u de achteruitversnelling inschakelt terwijl de voorruitwissers actief zijn, zal de achterruitwisser starten. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) 2. Tik op My Car Ruitenwisser. 3. Selecteer Automatisch wissen achter om wissen bij achteruitrijden te activeren/ deactiveren. Als de achterruitwisser echter al op continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging plaats. Gerelateerde informatie • • Regensensor gebruiken (p. 187) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 189) • • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 186) • • • Achterruitwisser en -sproeier (p. 190) • Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 188) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Wisserbladen in de servicestand zetten (p. 686) 191 STOELEN EN STUURWIEL STOELEN EN STUURWIEL Handmatig bediende voorstoel Pas de lendensteun* aan door op de knop omhoog/omlaag/vooruit/achteruit2 te drukken. Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende verstelmogelijkheden. Zet de hele stoel hoger/lager door de handgreep omhoog/omlaag te bewegen. Pas de hellingshoek van de rugleuning aan door aan de knop te draaien. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Zet de voorkant van de zitting hoger/ lager* door deze omhoog/omlaag te pompen.1 Wijzig de zitlengte* door de hendel omhoog te trekken en de zitting met de hand vooruit/achteruit te bewegen. Zet de stoel vooruit/achteruit door de handgreep omhoog te tillen en de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het verstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. 1 Geldt 2 Geldt 194 Gerelateerde informatie • • Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) alleen voor de bestuurdersstoel. voor een lendensteun met vierwegverstelling*. Een lendensteun met tweewegverstelling* is vooruit/achteruit te verstellen. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Elektrisch bedienbare* voorstoel Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende verstelmogelijkheden. De elektrisch bedienbare stoel is naar voren/ achteren en hoger/lager te zetten. De voorkant van de zitting is te verhogen/verlagen en in de lengte* te verstellen en de hellingshoek van de rugleuning is te wijzigen. De lendensteun* is hoger/lager en naar voren/achteren te zetten3. De stoel is te verstellen wanneer de motor draait en tot enige tijd na het sluiten van het portier, wanneer de motor niet draait. Dat kan ook nog enige tijd na het afzetten van de motor. BELANGRIJK • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) Stel de gewenste zitpositie in met de handgreep op het zitkussen van de voorstoel. Voor verstelling van de verschillende comfortfuncties kunt u de multifunctionele bediening4 omhoog-/omlaagdraaien. • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als een van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dat het geval is, neemt u het obstakel weg en bedient u de stoel opnieuw. Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Afgebeeld zijn de bedieningen bij een auto met een lendensteun met vierwegverstelling*. Bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling* ontbreekt de draaibare multifunctionele bediening. Draai bij auto's met een lendensteun met vierwiegverstelling* de multifunctionele bediening4 omhoog/omlaag om de verschillende comfortfuncties in te stellen. Gebruik bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling* de ronde knop Gerelateerde informatie • • Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) 3 Geldt voor een lendensteun met vierwegverstelling*. Een lendensteun 4 Niet aanwezig bij auto's met lendensteun met tweewegverstelling*. met tweewegverstelling* is vooruit/achteruit te verstellen. }} * Optie/accessoire. 195 STOELEN EN STUURWIEL || om de lendensteun naar voren/achteren te zetten. • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* Zet de voorkant van de zitting hoger/lager door de handgreep omhoog/omlaag te bewegen. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) De standen van de elektrisch bedienbare* stoel, buitenspiegels en het head-updisplay* zijn op te slaan onder de geheugenknoppen. Sla twee verschillende standen op voor de elektrisch bedienbare* stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay* via de geheugenknoppen. De knoppen zitten aan de binnenzijde van een van de voorportieren of beide*. Zet de hele stoel hoger/lager door de handgreep omhoog/omlaag te bewegen. Zet de hele stoel naar voren/achteren door de handgreep naar voren/achteren te bewegen. Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Pas de hellingshoek van de rugleuning aan door de handgreep naar voren/achteren te bewegen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/ omlaag). De rugleuningen van de voorstoelen zijn niet helemaal neer te klappen. Gerelateerde informatie • • • 196 Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Knop M voor vastlegging van de instellingsset. Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) Geheugenknop. Geheugenknop. Stand opslaan 1. Zet de stoel, buitenspiegels en het headupdisplay in de gewenste stand. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL 2. Houd de M-knop ingedrukt. Het controlelampje in de knop brandt. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) 3. Druk binnen drie seconden op een van de knoppen 1 of 2 en houd deze ingedrukt. > Wanneer de stand is opgeslagen onder de geheugenknop van uw keuze, klinkt er een geluidssignaal en dooft het controlelampje in de knop M. • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) • • Buitenspiegels kantelen (p. 180) Als u niet binnen drie seconden een van de geheugenknoppen indrukt, dooft het controlelampje in de knop M en worden de standen niet vastgelegd. Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* Als de standen voor de elektrisch bedienbare* stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay* zijn opgeslagen, zijn deze te activeren via de geheugenknoppen. Stoel in vastgelegde stand zetten Instellingen voor head-updisplay* (p. 147) U moet de stoel, de buitenspiegels of het head-updisplay opnieuw verstellen voordat u een nieuwe stand in een geheugen kunt opslaan. Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) De vastgelegde standen zijn altijd op te roepen, of het voorportier nu open- of dichtstaat: • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) Geopend voorportier – Druk eenmaal kort op een van de geheugenknoppen 1 ( ) of 2 ( ). De elektrisch bedienbare stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay komen in bewegen en nemen de standen in die onder de ingedrukte geheugenknop zijn vastgelegd. }} * Optie/accessoire. 197 STOELEN EN STUURWIEL || Gesloten voorportier – Houd een van de geheugenknoppen 1 ( ) of 2 ( ) ingedrukt, totdat de stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay de standen innemen die onder de desbetreffende geheugenknop zijn vastgelegd. • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) Bij het loslaten van de geheugenknop komen de stoel, de buitenspiegels en de head-updisplay tot stilstand. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele bediening op de zijkant van de stoel als het middendisplay gebruiken. De verschillende instellingen verschijnen op het middendisplay. • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) WAARSCHUWING • • • • Omdat de voorstoelen ook bij een uitgeschakeld contact te verstellen zijn, moet u kinderen nooit alleen in de auto achterlaten. De beweging van de stoel is op ieder moment te stoppen door bediening van een van de andere knoppen voor stoelverstelling. Verstel de stoel nooit tijdens het rijden. Zorg dat er bij het verstellen niets onder de stoelen ligt. Gerelateerde informatie • • • 198 Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) • • Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Buitenspiegels kantelen (p. 180) Instellingen voor head-updisplay* (p. 147) Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkussen van de stoel. Instellingen voor massagefunctie Voor de massagefunctie hebt u de keuze uit de volgende instellingen: • Aan/Uit: kies Aan/Uit om de massagefunctie in/uit te schakelen. • Programma 1–5: Er zijn 5 vooraf ingestelde massageprogramma's. Kies uit Golf, Loop, Geavanc., Lenden en Schouder. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL • Intensiteit: kies uit Laag, Normaal en • Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele bediening op de stoel als het middendisplay gebruiken. De verschillende instellingen verschijnen op het middendisplay. Hoog. • Snelheid: kies uit Langzaam, Normaal en Snel. Massagefunctie herstarten De massagefunctie wordt na 20 minuten automatisch uitgeschakeld. De functie is handmatig te herstarten. – Tik op Hrstart op het middendisplay om de gekozen massagefunctie te herstarten. > De massagefunctie start opnieuw. Wanneer u niets doet, verschijnt de melding op het hoofdscherm. Gerelateerde informatie • • • Instellingen voor massagefunctie voorstoel aanpassen De voorstoel is voorzien van een rugleuning met massagefunctie. De massagefunctie die gebruikmaakt van luchtkussens heeft verschillende instellingen. De massagefunctie is alleen te activeren wanneer de motor van de auto is ingeschakeld. Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) 1. Activeer de multifunctionele bediening omhoog/omlaag te door de knop draaien. Het stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. }} * Optie/accessoire. 199 STOELEN EN STUURWIEL || 2. Kies Massage op het stoelverstellingsscherm. 3. Om een van de verschillende massagefuncties te activeren maakt u een keuze op het middendisplay of beweegt u de cursor omhoog/omlaag met de knop omhoog / omlaag van de multifunctionele bediening. Wijzig de instelling van de gekozen functie rechtstreeks op het middendisplay via de pijlen of via de knop / achteruit van de multifuncvooruit tionele bediening. • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau is het verlengbare zitkussen te verstellen met de multifunctionele bediening* aan de zijkant van het zitkussen of handmatig met een hendel aan de voorzijde van het zitkussen. Verlengbaar zitkussen verstellen met de multifunctionele bediening Gerelateerde informatie • • • 200 Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) De multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkussen. 1. Activeer de multifunctionele bediening omhoog/omlaag te door de knop draaien. Het stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL 2. Kies Kussenverl. op het stoelverstellingsscherm. Handmatig bediende voorstoel (p. 194) • Druk op de voorkant van de vierwegom het zitkussen te verlengen. knop • • • • Druk op de achterkant van de vierwegknop om het zitkussen te verkorten. • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) Verlengbaar zitkussen handmatig verstellen Handgreep voor verstelling van het zitkussen. 1. Gerelateerde informatie Pak de handgreep aan de voorkant van de stoel beet en trek deze omhoog. 2. Pas de lengte van het zitkussen aan. 3. Laat de handgreep los en zorg dat het kussen in een vergrendelde stand staat. Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) Zijsteunen* voorstoel verstellen Verhoog het comfort van de voorstoelen door de zijsteunen van de rugleuningen te verstellen. Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkussen van de stoel. De zijsteunen van de rugleuning zijn te verstellen voor steun in de zij. Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele bediening op de stoel als het middendisplay gebruiken. De verschillende instellingen verschijnen op het middendisplay. Zo verstelt u de zijsteun: 1. Activeer de multifunctionele bediening door deze omhoog/omlaag te draaien. Het stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. }} * Optie/accessoire. 201 STOELEN EN STUURWIEL || 2. Kies Zijsteunen op het stoelverstellingsscherm. • Druk op de voorkant van de vierwegknop voor meer zijsteun . • Druk op de achterkant van de vierwegknop voor minder zijsteun . Lendensteun* voorstoel verstellen De lendensteun is te verstellen met behulp van de bediening aan de zijkant van de zitting. Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) Lendensteun verstellen bij een auto met een lendensteun met vierwegverstelling Multifunctionele bediening, bij auto's met een lendensteun met vierwegverstelling*. 1. De bediening bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling*. 202 De lendensteun is te verstellen met de multifunctionele bediening (bij auto's met een lendensteun met vierwegverstelling*) of met de ronde knop (bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling*). De bediening zit op de zijkant van het zitkussen van de stoel. Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau is de lendensteun vooruit/achteruit en omhoog/omlaag (lendensteun met vierwegverstelling) of vooruit/achteruit (lendensteun met tweewegverstelling) te zetten. Activeer de multifunctionele bediening door de knop omhoog/omlaag te draaien. Het stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL 2. Kies Lenden op het stoelverstellingsscherm. • Druk de ronde knop omhoog / om de lendensteun hoger/ omlaag lager te zetten. • Druk op de voorkant van de knop voor meer lendensteun. • Druk op de achterkant van de knop voor minder lendensteun. Lendensteun verstellen bij een auto met een lendensteun met tweewegverstelling Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* De voorste passagiersstoel is vanaf de bestuurdersstoel te verstellen. Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) Functie activeren • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) De functie is te activeren via het functiescherm op het middendisplay: • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 203) Druk op de knop Passagierstoel aanpassen om te activeren. Passagiersstoel verstellen Na activering van de functie hebt u 10 seconden de tijd om de passagiersstoel te verstellen. Als gedurende deze periode geen verstelling plaatsvindt, wordt de functie gedeactiveerd. U verstelt de bestuurdersstoel met de handgrepen op de bestuurdersstoel: 1. Druk op de voorkant van de ronde knop voor meer lendensteun. van de ronde 2. Druk op de achterkant knop voor minder lendensteun. }} * Optie/accessoire. 203 STOELEN EN STUURWIEL || Hele passagiersstoel naar voren/achteren zetten door de handgreep naar voren/ achteren te bewegen. Hellingshoek van de rugleuning van de passagiersstoel aanpassen door de handgreep naar voren/achteren te bewegen. Gerelateerde informatie • • • 204 Handmatig bediende voorstoel (p. 194) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 195) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 196) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 197) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 199) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 200) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 198) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 201) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 202) Rugleuning achterbank omklappen De rugleuning van de achterbank is in twee ongelijke delen verdeeld. De twee delen zijn ieder apart om te klappen. WAARSCHUWING • Verstel de stoel vóór vertrek en zorg dat deze vaststaat. Wees voorzichtig bij het verstellen van de stoel. Een ongecontroleerde of onvoorzichtige verstelling kan tot beknellingsletsel leiden. • Zet lange voorwerpen tijdens het vervoer altijd goed vast om schade/letsel te voorkomen bij abrupte remmanoeuvres. • Zet altijd de motor af en activeer de parkeerrem bij het in- en uitladen van de auto. • Zet bij auto's met automatische transmissie de keuzehendel in de stand P om te voorkomen dat u de keuzehendel per ongeluk verzet. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL BELANGRIJK Bij het neerklappen van de achterbank mogen er zich geen voorwerpen op de achterbank bevinden. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. Rugleuning omklappen Rugleuning rechtop zetten De achterbank is alleen om te klappen, wanneer de auto stilstaat en minstens een van de achterportieren openstaat. U zet de rugleuning handmatig weer rechtop: 3. Zet de hoofdsteunen handmatig rechtop. 4. Pas de stand van de hoofdsteun op de middelste zitplaats zo nodig aan. Het zitgedeelte van het geïntegreerde kinderzitje* moet omlaag worden geklapt voordat de rugleuning van de achterbank wordt neergeklapt. Het doorsteekluik in de achterbank moet dichtstaan alvorens de rugleuning neer te klappen. N.B. U moet mogelijk de voorstoelen naar voren zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten om de ruggedeelten van de achterbank volledig naar voren te kunnen klappen. Klap de rugleuning omhoog/naar achteren. 2. Druk de rugleuning verder totdat deze vergrendelt. BELANGRIJK Klap de middenarmsteun* op alvorens de rugleuning van de achterbank neer te klappen. 1. WAARSCHUWING Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet vergrendeld. Zorg dat er zich geen mensen of voorwerpen op de achterbank bevinden. Klap de middelste hoofsteun handmatig om. Trek de handgreep op de linker of rechter rugleuning van de achterbank naar voren om de linker of rechter rugleuning van de achterbank om te klappen. WAARSCHUWING Controleer of de rugleuningen en hoofdsteunen van de achterbank na het rechtop zetten goed vergrendeld zijn. Bij vervoer van achterpassagiers moeten de hoofdsteunen op de buitenste zitplaatsen altijd omhoog staan. 3. De rugleuning wordt ontgrendeld en moet handmatig worden omgeklapt tot in horizontale stand. }} * Optie/accessoire. 205 STOELEN EN STUURWIEL || Gerelateerde informatie • Hoofdsteunen achterbank verstellen (p. 206) • • Privacy locking (p. 294) Privacy locking activeren en deactiveren (p. 294) Hoofdsteunen achterbank verstellen Stel de hoofdsteun van de middelste zitplaats af aan de hand van de lengte van de passagier. Klap de hoofdsteun* van de buitenste zitplaatsen omlaag voor een beter zicht naar achteren. Hoofdsteun van middelste zitplaats verstellen Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt. WAARSCHUWING De hoofdsteun voor de middelste zitplaats is af te stemmen op de lengte van de passagier, zodat de hoofdsteun zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun handmatig zo ver omhoog als nodig is. De hoofdsteun van de middelste zitplaats moet in de onderste stand staan, wanneer de middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer de middelste zitplaats wel wordt gebruikt, moet de hoofdsteun goed op de lengte van de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo mogelijk diens hele achterhoofd afdekt. Hoofdsteunen van buitenste zitplaatsen achterbank omklappen via middendisplay* De buitenste hoofdsteunen zijn om te klappen via het functiescherm van het middendisplay. 206 * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL De hoofdsteunen zijn om te klappen in de contactslotstand 0. Hoofdsteunen van buitenste zitplaatsen achterbank omklappen via handgreep Bij een auto met een elektrisch omklapbare* achterbank zijn de buitenste hoofdsteunen om te klappen via de handgreep boven op de rugleuning van de achterbank, zie afbeelding . Denk eraan dat bij deze methode ook de rugleuning neerklapt. Als alleen de hoofdsteunen moeten omklappen, bijv. om het zicht te verbeteren, doet u dit via het middendisplay*. Bij een auto zonder elektrisch neerklapbare achterbank zitten de hoofdsteunen vast. Druk op de knop Hfdsteun omlaag om omklappen te activeren/deactiveren. Bedieningselementen op stuurwiel en claxon Op het stuurwiel zitten de claxon en bedieningselementen voor o.m. rijhulpsystemen en stembediening. Knoppensets en paddles* op stuurwiel. Bediening voor rijhulp5 Paddle* voor handmatig schakelen bij een automatische versnellingsbak. Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. Bediening voor stembediening plus menu-, meldings- en telefoonfuncties. WAARSCHUWING Klap de buitenste hoofdsteunen niet om, als er passagiers op de achterbank zitten. WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten in de vergrendelde stand staan. Gerelateerde informatie • Rugleuning achterbank omklappen (p. 204) }} * Optie/accessoire. 207 STOELEN EN STUURWIEL || Claxon Stuurslot Stuurwiel verstellen Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij gebruik van de auto door onbevoegden. Er is mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar, wanneer u het stuurslot inschakelt of opheft. Het stuurwiel is in verschillende standen te zetten. Stuurslot activeren De claxon zit in het midden van het stuurwiel. Wanneer u de auto van de buitenzijde vergrendelt en de motor is uitgeschakeld, wordt het stuurslot geactiveerd. Als u de auto onvergrendeld achterlaat, wordt na verloop van korte tijd automatisch het stuurslot geactiveerd. Gerelateerde informatie Stuurslot opheffen • • Stuurslot (p. 208) Stuurwiel verstellen (p. 208) Wanneer u de auto van de buitenzijde ontgrendelt, wordt het stuurslot gedeactiveerd. Als u de auto onvergrendeld achterlaat, wordt het stuurslot na verloop van korte tijd automatisch geactiveerd. Gerelateerde informatie • Bedieningselementen op stuurwiel en claxon (p. 207) • Stuurwiel verstellen (p. 208) Het stuurwiel is in diepte en hoogte te verstellen. Hoe de stuurverstelling in zijn werk gaat hangt af van de vraag of de auto wel of niet is uitgerust met een knie-airbag6. WAARSCHUWING Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast. Het stuur mag tijdens het rijden nooit worden ingesteld. Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging is de vereiste stuurkracht in te stellen. De mate van stuurbekrachtiging wordt 5 Snelheidsbegrenzer, Cruisecontrol, Adaptieve cruisecontrol*, Afstandswaarschuwing* 6 Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag. 208 en Pilot Assist. STOELEN EN STUURWIEL afgestemd op de rijsnelheid om u een beter weggevoel te geven. Stuurwiel verstellen bij een auto zonder knie-airbag Stuurwiel verstellen bij een auto met knieairbag Hendel voor verstelling van het stuurwiel. 1. Hendel voor verstelling van het stuurwiel. Trek de hendel naar achteren om het stuurwiel te ontgrendelen. Beweeg de hendel naar voren om het stuurwiel te ontkoppelen. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. 3. Duw de hendel terug naar voren om het stuurwiel te vergrendelen. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. 1. 3. Trek de hendel naar achteren om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. Gerelateerde informatie • • • Stuurslot (p. 208) Bedieningselementen op stuurwiel en claxon (p. 207) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 195) * Optie/accessoire. 209 KLIMAAT KLIMAAT Klimaatregeling Klimaatzones De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. Alle klimaatfuncties zijn te bedienen via het middendisplay en de fysieke knoppen op de middenconsole. Afhankelijk van het aantal klimaatzones van de auto kunt u verschillende temperaturen instellen voor verschillende delen van het interieur. klimaatregeling met 4 zones* Klimaatregeling met 2 zones Bepaalde functies voor de achterbank zijn ook te bedienen via de klimaatregelingsknoppen* achter op de tunnelconsole. Gerelateerde informatie • • • • • • • • • 212 Klimaatzones (p. 212) Klimaatzones bij klimaatregeling met 4 zones. Klimaatsensoren (p. 213) Bij klimaatregeling met 4 zones zijn de interieurtemperaturen voor de zones linksvoor, rechtsvoor, linksachter en rechtsachter elk apart in te stellen. Gevoelstemperatuur (p. 213) Stembediening klimaat (p. 214) Parkeerklimaat* (p. 241) Verwarming* (p. 248) Luchtkwaliteit (p. 215) Luchtverdeling (p. 218) Klimaatzones bij klimaatregeling met 2 zones. Gerelateerde informatie Bij klimaatregeling met 2 zones zijn de interieurtemperaturen voor de linker en rechter zone elk apart in te stellen. • Klimaatregeling (p. 212) Klimaatregelingsbediening (p. 223) * Optie/accessoire. KLIMAAT Klimaatsensoren De klimaatregeling beschikt over enkele sensoren voor de regeling van het autoklimaat. Positie van de sensoren Bij het Interior Air Quality System* is er ook een luchtkwaliteitssensor, die in de luchtinlaat van de klimaatregeling zit. Gerelateerde informatie • • Klimaatregeling (p. 212) Interior Air Quality System* (p. 216) Gevoelstemperatuur De klimaatregeling regelt het autoklimaat op basis van de gevoelstemperatuur en niet de werkelijke temperatuur. De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat buitentemperatuur, luchtsnelheid, luchtvochtigheidsgraad, ingestraalde warmte en dergelijke betreft. Het systeem beschikt over een zonnesensor die de stand van de zon registreert. Daardoor kan de temperatuur van de lucht uit de blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde stand staan. Zonnesensor – boven op het dashboard. Vochtsensor – in de voetafdekking van de achteruitkijkspiegel. Gerelateerde informatie • Klimaatregeling (p. 212) Buitentemperatuursensor – in de rechter buitenspiegel. Binnentemperatuursensor – bij de fysieke knoppen op de middenconsole. N.B. Bedek of blokkeer de sensoren niet met kledingstukken of andere voorwerpen. * Optie/accessoire. 213 KLIMAAT Stembediening klimaat1 Opdrachten voor klimaatregeling met stembediening om bijvoorbeeld de temperatuur te wijzigen, elektrische stoelverwarming* te activeren of de ventilatorstand te wijzigen. Druk op en zeg een van de volgende commando's: • • "Verhoog ventilatorsnelheid" / "Verlaag ventilatorsnelheid" – verhoogt/verlaagt de ingestelde ventilatorstand met één stap. • "Schakel auto-klimaat in" – activeert de automatische klimaatregeling. • "Airconditioning aan" / "Airconditioning uit" – activeert/deactiveert de airconditioning. • "Verhoog stuurwielverwarming" / "Verlaag stuurwielverwarming" – verhoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de elektrische stuurverwarming* met één stap. • "Schakel stoelverwarming in" / "Schakel stoelverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische stoelverwarming*. • "Stel temperatuur in op X graden" – stelt de gewenste temperatuur in. "Recirculatie aan" / "Recirculatie uit" – activeert/deactiveert de luchtrecirculatie. • "Schakel ruitontdooiing in" / "Schakel ruitontdooiing uit" – activeert/deactiveert ontwaseming van ruiten en buitenspiegels. • "Verhoog stoelverwarming" / "Verlaag stoelverwarming" – verhoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de elektrische stoelverwarming* met één stap. • "Schakel stoelventilatie in" / "Schakel stoelventilatie uit" – activeert/deactiveert stoelventilatie*. • "Verhoog stoelventilatie" / "Verlaag stoelventilatie" – verhoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de stoelventilatie* met één stap. "Verhoog temperatuur" / "Verlaag temperatuur" – verhoogt/verlaagt de ingestelde temperatuur met één stap. • "Synchroniseer temperatuur" – synchroniseert de temperatuur voor alle klimaatzones in de auto met de voor de bestuurderszone ingestelde temperatuur. • "Schakel max. ruitontdooiing in" / "Schakel max. ruitontdooiing uit" – activeert/deactiveert maximale ontwaseming. • "Lucht op voeten" / "Lucht op lichaam" – opent de gewenste blaasmond. • • "Lucht op voeten uit" / "Lucht op lichaam uit" – sluit de gewenste blaasmond. "Schakel elektrische ruitverwarming in" / "Schakel elektrische ruitverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische voorruitverwarming*. • "Schakel achterruitverwarming in" / "Schakel achterruitverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming. 1 activeert/deactiveert elektrische stuurverwarming*. "Klimaatregeling" – start een dialoog voor klimaatregeling en geeft voorbeelden van commando's weer. • • 214 • "Zet ventilator op max." / "Schakel ventilator uit" – verandert de ventilatorstand naar Max/Off. • "Schakel stuurwielverwarming in" / "Schakel stuurwielverwarming uit" – Gerelateerde informatie • • • • Klimaatregeling (p. 212) Stembediening (p. 148) Stembediening gebruiken (p. 149) Instellingen voor stembediening (p. 152) Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. KLIMAAT Luchtkwaliteit De gekozen interieurmaterialen en het luchtreinigingssysteem zorgen voor een hoge luchtkwaliteit in de auto. • Interieurfilter (p. 217) Clean Zone* Clean Zone controleert en geeft aan of wel of niet is voldaan aan alle voorwaarden voor een goede luchtkwaliteit in het interieur. Materiaal in de passagiersruimte Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelijker schoon te houden is. De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen en schoon te maken. Gebruik de door Volvo geadviseerde schoonmaakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor het reinigen van het interieur. Luchtreinigingssysteem Naast het interieurfilter is de auto uitgerust met andere luchtreinigingssystemen die u helpen om een goede luchtkwaliteit in het interieur te behouden. Gerelateerde informatie • • • • Klimaatregeling (p. 212) Clean Zone* (p. 215) Clean Zone Interior Package* (p. 216) Interior Air Quality System* (p. 216) De indicator staat in het klimaatveld op het middendisplay. De indicator staat in het klimaatveld, wanneer het klimaatscherm niet geopend is. Als niet is voldaan aan de voorwaarden, verschijnt de tekst Clean Zone in het wit. Wanneer is voldaan aan alle voorwaarden, verandert de kleur van de tekst in blauw. Voorwaarden waaraan moet zijn voldaan: • • • Alle portieren en de achterklep staan dicht. Alle zijruiten en panoramadak* staan dicht. Het luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality System* is geactiveerd. }} * Optie/accessoire. 215 KLIMAAT || • • De interieurventilator is geactiveerd. Clean Zone Interior Package* Interior Air Quality System* De luchtrecirculatie is gedeactiveerd. Clean Zone Interior Package (CZIP) omvat een aantal aanpassingen om stoffen die aanleiding kunnen geven tot allergieën en/of astma uit het interieur te weren. Het volgende is inbegrepen: Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. IAQS maakt deel uit van Clean Zone Interior Package (CZIP) en ontdoet de lucht in de passagiersruimte van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. N.B. Clean Zone geeft niet per se aan dat de luchtkwaliteit goed is, maar duidt er alleen op dat is voldaan aan de voorwaarden voor een goede luchtkwaliteit. • Gerelateerde informatie • • • • Luchtkwaliteit (p. 215) Clean Zone Interior Package* (p. 216) Interior Air Quality System* (p. 216) Interieurfilter (p. 217) • Een geavanceerde ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult het interieur op die manier met verse lucht. De functie start als dat nodig is en stopt na bij het openen van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt de functie na enige tijd automatisch beëindigd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal langzaam maar zeker korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is. Het volautomatische luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality System (IAQS). Gerelateerde informatie • • • • 216 Luchtkwaliteit (p. 215) Clean Zone* (p. 215) Interior Air Quality System* (p. 216) Interieurfilter (p. 217) Als de luchtkwaliteitssensor van het systeem registreert dat de buitenlucht vervuild is, wordt de luchtinlaat gesloten en de luchtrecirculatie geactiveerd. N.B. Voor de beste lucht in het interieur moet de luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld. In een koud klimaat is de recirculatie beperkt om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Schakel bij condens de elektrische verwarming van de voorruit, zijruiten en achterruiten in. * Optie/accessoire. KLIMAAT Gerelateerde informatie • Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactiveren (p. 217) • • • • Luchtkwaliteit (p. 215) Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactiveren Clean Zone Interior Package* (p. 216) De luchtkwaliteitssensor maakt deel uit van de volautomatische luchtkwaliteitsregeling Interior Air Quality System (IAQS). U kunt de luchtkwaliteitssensor desgewenst activeren/deactiveren. Interieurfilter (p. 217) 1. Clean Zone* (p. 215) Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. Interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. Interieurfilter vervangen Om een goed interieurklimaat te kunnen handhaven moet u het filter op gezette tijden vervangen. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. 3. Kies Luchtkwaliteitssensor om de luchtkwaliteitssensor te activeren/deactiveren. N.B. Er zijn verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat het juiste filter wordt gemonteerd. Gerelateerde informatie • Interior Air Quality System* (p. 216) Gerelateerde informatie • • • • Luchtkwaliteit (p. 215) Clean Zone* (p. 215) Clean Zone Interior Package* (p. 216) Interior Air Quality System* (p. 216) * Optie/accessoire. 217 KLIMAAT Luchtverdeling twee in de portierstijlen (aan weerszijden één) tussen voor- en achterportier. De klimaatregeling verdeelt de binnenkomende lucht over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. Automatische en handmatige luchtverdeling Extra bij klimaatregeling met 4 zones* – twee blaasmonden achter in de tunnelconsole. De luchtverdeling is desgewenst handmatig te wijzigen. Gerelateerde informatie Wanneer u de automatische klimaatregeling hebt geactiveerd, verloopt de luchtverdeling automatisch. De luchtverdeling is zo nodig handmatig bij te regelen. • • • Verstelbare blaasmonden • Sommige blaasmonden in de auto zijn instelbaar, wat betekent dat u ze kunt openen/sluiten en de uitstroomrichting kunt wijzigen. Luchtverdeling aanpassen Klimaatregeling (p. 212) Luchtverdeling aanpassen (p. 218) Blaasmonden openen, sluiten en richten (p. 219) 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 220) Positie van verstelbare blaasmonden in interieur. Bij klimaatregeling met 2 zones zitten er vier blaasmonden in het dashboard en 218 * Optie/accessoire. KLIMAAT Blaasmonden openen, sluiten en richten Sommige blaasmonden in het interieur zijn apart te openen, sluiten en richten. Als u de buitenste blaasmonden op de zijruiten richt kunt u condens voorkomen. Als u de buitenste blaasmonden in de auto naar binnen richt, creëert u een warm en comfortabel autoklimaat. Blaasmonden openen en sluiten Luchtverdelingsknoppen op klimaatscherm. Luchtverdeling - ontwasemingsopeningen voorruit – • • • Luchtverdeling (p. 218) Haal het hendeltje in het midden van de blaasmond overdwars of omhoog-omlaag om de luchtaanvoer uit de blaasmond te richten. Gerelateerde informatie • • • Luchtverdeling (p. 218) Luchtverdeling aanpassen (p. 218) Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 220) Draai aan de draaiknop in het midden van de blaasmond om de luchtaanvoer uit de blaasmond te openen/sluiten. Wanneer de markering op de draaiknop verticaal staat, is de luchtaanvoer het grootst. Luchtverdeling - blaasmonden vloer Gerelateerde informatie – Blaasmonden op het instrumentenpaneel: Luchtverdeling - blaasmonden dashboard en middenconsole 2. Druk op een of meer luchtverdelingsknoppen om de desbetreffende blaasmond(en) te openen/sluiten. > De luchtverdeling wordt gewijzigd, waarna de knoppen gaan branden/ doven. Blaasmonden richten Blaasmonden op de portierstijlen en achter in de tunnelconsole*: – Draai aan het duimwiel onder de blaasmond om de luchtaanvoer uit de blaasmond te openen/sluiten. De luchtaanvoer neemt toe naarmate er meer van de witte lijnen op het duimwiel zichtbaar zijn. Blaasmonden openen, sluiten en richten (p. 219) Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 220) * Optie/accessoire. 219 KLIMAAT Tabel met luchtverdelingsstanden De luchtverdeling is desgewenst handmatig te wijzigen. De volgende standen zijn in te stellen. Luchtverdeling Doel Bij deactivering van alle luchtverdelingsknoppen in de handmatige stand schakelt de klimaatregeling weer over op automatische klimaatregeling. 220 De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Gaat condens- en ijsvorming tegen (om dat te realiseren mag de ventilatorstand niet te laag zijn). De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende koeling bij warm weer. De meeste lucht komt uit de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor verwarming of koeling van de voetenruimte. KLIMAAT Luchtverdeling Doel De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende comfort bij warm en droog weer. De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende comfort en ontwaseming bij koud en vochtig weer. De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende comfort bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen, de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij de vloer. Voor een gebalanceerd comfort in het interieur. }} 221 KLIMAAT || Gerelateerde informatie • • • 222 Luchtverdeling (p. 218) Blaasmonden openen, sluiten en richten (p. 219) Luchtverdeling aanpassen (p. 218) KLIMAAT Klimaatregelingsbediening Hoofdklimaat Op het tabblad Klimaat hoofdinstelling kunt u behalve de klimaatfuncties in het klimaatveld ook de hoofdklimaatfuncties regelen. De klimaatregelingsfuncties zijn te bedienen via de fysieke knoppen op de middenconsole, het middendisplay en de klimaatregelingsbediening achter op de tunnelconsole*. Fysieke knoppen op middenconsole Temperatuurregeling voor bestuurders- en passagierszone. Bediening voor elektrische stoelverwarming* en -ventilatie* voorin plus elektrische stuurverwarming*. Knop voor elektrische achterruitverwarming* en maximale ontwaseming. Knop voor elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming. Klimaatveld op middendisplay Via het klimaatveld zijn de meest voorkomende klimaatfuncties te regelen. Knop voor toegang tot het klimaatscherm. De grafische voorstelling op de knop geeft de geactiveerde klimaatinstellingen weer. Klimaatveld op middendisplay Het klimaatscherm is te openen door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het klimaatscherm opgesplitst in meerdere tabbladen. U kunt van tabblad wisselen door naar links/rechts te vegen of op de desbetreffende rubriek te drukken. Max, Elektrisch, Achter – Bediening voor ontwaseming van ruiten en buitenspiegels. AC – Bediening voor airconditioning. }} * Optie/accessoire. 223 KLIMAAT || Klimaatregelingsbediening achter op de tunnelconsole* Recirc. – Bediening voor luchtrecirculatie. Bediening voor luchtverdeling. Ventilatorbediening voorin2. AUTO – Automatische klimaatregeling. Klimaat achterin* Op het tabblad Klimaat achter zijn alle klimaatfuncties voor achterin te regelen. Bediening voor elektrische achterbankverwarming*. Ventilatorbediening voor achterin. Temperatuurbediening voor achterin. Klimaat tweede rij – Bediening voor klimaatregeling achterin. Ventilatorbediening voor achterin. Temperatuurbediening voor achterin. Bediening voor elektrische achterbankverwarming*. Parkeerklimaat* Op het tabblad Parkeerklimaat is het parkeerklimaat van de auto te regelen. 2 En 224 Knop voor vergrendeling/ontgrendeling van het klimaatpaneel. Als de auto niet is uitgerust met een klimaatpaneel achter op de tunnelconsole maar wel elektrische achterbankverwarming* heeft, zitten er achter op de tunnelconsole fysieke bedieningsknoppen voor de functie. Het klimaatpaneel is voorzien van een schermvergrendeling om onbedoelde wijziging van ventilatorstand en temperatuur tegen te gaan. achterin bij klimaatregeling met 2 zones. * Optie/accessoire. KLIMAAT Bij een vergrendeld scherm verschijnen alleen de stoelbediening* en de knop voor schermontgrendeling. Na ontgrendeling zijn vanuit het klimaatpaneel ook de ventilatorstand en temperatuur te wijzigen en verschijnen alle gekozen klimaatinstellingen. Het scherm wordt automatisch vergrendeld na enige tijd van inactiviteit. Gerelateerde informatie • • Klimaatregeling (p. 212) • Elektrische stoelverwarming achter* activeren en deactiveren (p. 227) • Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren (p. 228) • Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren (p. 229) • Automatische klimaatregeling activeren (p. 230) • Luchtrecirculatie activeren en deactiveren (p. 230) • Maximale ontwaseming activeren en deactiveren (p. 231) • Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 233) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 234) Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren (p. 225) • • • • Ventilatorstand voorin regelen (p. 235) Ventilatorstand achterin* regelen (p. 236) Temperatuur synchroniseren (p. 239) Airconditioning activeren en deactiveren (p. 240) Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren De stoelverwarming is te activeren om het comfort voor bestuurder en inzittenden te verhogen, wanneer het koud is. 1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of rechter zone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening voor de stoelen en het stuurwiel te openen. Als de auto niet is uitgerust met elektrische stoelventilatie of elektrische stuurverwarming (voor de bestuurder) staat de knop voor stoelverwarming direct in het klimaatveld. 2. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stoelverwarming om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. }} * Optie/accessoire. 225 KLIMAAT || WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Automatische inschakeling van elektrische stoelverwarming voorin* activeren en deactiveren (p. 226) Automatische inschakeling van elektrische stoelverwarming voorin* activeren en deactiveren De stoelverwarming is te activeren om het comfort voor bestuurder en inzittenden te verhogen, wanneer het koud is. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische stoel-/achterbankverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten bij een lage omgevingstemperatuur. 1. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren (p. 225) Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op Klimaat. 3. Kies Niveau aut. verwarming bestuurdersstoel en Niveau aut. verwarming passagiersstoel om automatische inschakeling van de elektrische verwarming van de bestuurdersstoel en passagiersstoel te activeren/deactiveren. > Er verschijnt een "A" bij de desbetreffende knoppen voor de elektrische verwarming van de voorstoelen, wanneer de automatische start is geactiveerd. 4. Kies na activering van de functie uit de niveaus Laag, Gemiddeld of Hoog. 226 * Optie/accessoire. KLIMAAT Elektrische stoelverwarming achter* activeren en deactiveren De stoelverwarming is te activeren om het comfort voor bestuurder en inzittenden te verhogen, wanneer het koud is. Elektrische stoelverwarming achterin activeren en deactiveren vanaf de achterstoelen Met klimaatregeling met 4 zones*: Met klimaatregeling met 2 zones: Elektrische stoelverwarming achterin activeren en deactiveren vanaf de voorstoelen* 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Kies het tabblad Klimaat achter. Indicatie en regeling stoelverwarming op klimaatpaneel achter op tunnelconsole. – Knoppen voor elektrische achterbankverwarming achter op tunnelconsole. – 3. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stoelverwarming om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. Druk meerdere keren op de fysieke knoppen voor de elektrische achterbankverwarming achter op de tunnelconsole om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geven de ledjes in de knop de ingestelde stand aan. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische achterbankverwarming in het klimaatpaneel op de tunnelconsole om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > De stand wordt aangepast, waarna het scherm van het klimaatpaneel de ingestelde stand aangeeft. WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. }} * Optie/accessoire. 227 KLIMAAT || Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren De stoelventilatie is in te schakelen voor bijvoorbeeld een groter comfort bij warm weer. Het ventilatiesysteem bestaat uit ventilatoren in de zittingen en de rugleuningen die lucht door de bekleding heen aanzuigen. Naarmate de lucht in het interieur kouder is, neemt het koelingseffect toe. Het systeem is te activeren, wanneer de motor loopt. 2. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stoelventilatie om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. Gerelateerde informatie • 1. Klimaatregelingsbediening (p. 223) Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of rechter zone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening voor de stoelen en het stuurwiel te openen. Als de auto niet is uitgerust met elektrische stoelverwarming of elektrische stuurverwarming (voor de bestuurder) staat de knop voor stoelventilatie direct in het klimaatveld. 228 * Optie/accessoire. KLIMAAT Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren De stuurverwarming is te activeren om het stuurcomfort te verhogen, wanneer het koud is. 1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de bestuurderszone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening voor de stoelen en het stuurwiel te openen. Als de auto niet is uitgerust met elektrische stoelverwarming of stoelventilatie staat de knop voor elektrische stuurverwarming direct in het klimaatveld. 2. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stuurverwarming om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren (p. 229) Automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren De stuurverwarming is te activeren om het stuurcomfort te verhogen, wanneer het koud is. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten bij een lage omgevingstemperatuur. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op Klimaat. 3. Kies Niveau automatische stuurwielverwarming om automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming te activeren/deactiveren. > Er verschijnt een "A" bij de desbetreffende knop voor de elektrische stuurverwarming, wanneer de automatische start is geactiveerd. 4. Kies na activering van de functie uit de niveaus Laag, Gemiddeld of Hoog. Gerelateerde informatie • Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren (p. 229) * Optie/accessoire. 229 KLIMAAT Automatische klimaatregeling activeren N.B. Het is mogelijk om de temperatuur en de ventilatorstand te wijzigen zonder deactivering van de automatische klimaatregeling. De automatische klimaatregeling wordt gedeactiveerd wanneer de luchtverdeling handmatig wordt gewijzigd of wanneer max. ontwaseming wordt geactiveerd. Bij automatische klimaatregeling worden meerdere klimaatfuncties automatisch geregeld. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. Luchtrecirculatie activeren en deactiveren De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten door recirculatie van de lucht in het interieur. 1. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Druk kort of lang op AUTO Klimaat/> • Kort drukken - de luchtrecirculatie, airconditioning en luchtverdeling worden automatisch geregeld. Lang drukken - de luchtrecirculatie, airconditioning en luchtverdeling worden automatisch geregeld, de temperatuur en het ventilatorniveau worden gewijzigd in de standaardinstellingen: 22 °C (72 °F) en niveau 3 (niveau 2 op de achterbank3). > De automatische klimaatregeling wordt geactiveerd en de knop gaat branden. • 3 Voor 230 2. Tik op Recirc.. > De luchtrecirculatie wordt geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. BELANGRIJK Als de lucht in de auto te lang recirculeert, beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten. auto's met 4-zoneregeling*. * Optie/accessoire. KLIMAAT N.B. De luchtrecirculatie is niet te activeren, wanneer u de maximale ontwaseming hebt ingeschakeld. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Timerinstelling voor luchtrecirculatie activeren en deactiveren (p. 231) Timerinstelling voor luchtrecirculatie activeren en deactiveren De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten door recirculatie van de lucht in het interieur. U kunt instellen of een timer voor de luchtrecirculatie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Met de timer geactiveerd wordt de luchtrecirculatie automatisch na 20 minuten uitgeschakeld. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Recirculatietimer om de timer voor de luchtrecirculatie te activeren/deactiveren. Gerelateerde informatie • Luchtrecirculatie activeren en deactiveren (p. 230) Maximale ontwaseming activeren en deactiveren U kunt de maximale ontwaseming gebruiken om de ruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Bij maximale ontwaseming worden de automatische klimaatregeling en de luchtrecirculatie gedeactiveerd, wordt de airconditioning geactiveerd, de ventilatorstand gewijzigd in 5 en de temperatuur in HI. N.B. Het geluidsniveau neemt toe wanneer de ventilatorstand wordt gewijzigd in 5. Bij deactivering van de maximale ontwaseming hervat de klimaatregeling de eerder verrichte instellingen. Maximale ontwaseming activeren en deactiveren vanaf middenconsole Op de middenconsole zit een fysieke knop waarmee u rechtstreeks toegang hebt tot maximale ontwaseming. Met elektrische voorruitverwarming* is de maximale ontwaseming alleen individueel te activeren vanuit het klimaatscherm op het middendisplay. }} * Optie/accessoire. 231 KLIMAAT || Auto's met elektrische voorruitverwarming: – Druk meerdere keren op de knop om de drie standen te doorlopen: • elektrische voorruitverwarming geactiveerd • Elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming geactiveerd Gedeactiveerd. > De elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming worden geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. • Fysieke knop op de middenconsole. Auto's zonder elektrische voorruitverwarming: – N.B. Druk op de knop. > De maximale ontwaseming wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. Wanneer u de elektrische achterruitverwarming deactiveert door de knop tweemaal snel in te drukken, wordt de maximale ontwaseming met enige vertraging ingeschakeld om een tijdelijke verhoging van de ventilatorstand tegen te gaan. Maximale ontwaseming activeren en deactiveren vanaf middendisplay 1. 232 Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Druk op Max. > De maximale ontwaseming wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) KLIMAAT Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren – De elektrische voorruitverwarming dient om de voorruit snel van condens en ijs te ontdoen. Elektrische voorruitverwarming activeren en deactiveren vanaf middenconsole Druk meerdere keren op de knop om de drie standen te doorlopen: • elektrische voorruitverwarming geactiveerd • Elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming geactiveerd N.B. Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten driehoekige gebieden zonder elektrische verwarming, zodat het ontdooien daar mogelijk langer duurt. Gedeactiveerd. > De elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming worden geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. • Op de middenconsole zit een fysieke knop waarmee u de elektrische voorruitverwarming direct kunt bedienen. N.B. De elektrische voorruitverwarming kan de prestaties van transponders en andere communicatie-apparatuur beïnvloeden. Elektrische voorruitverwarming activeren en deactiveren vanaf middendisplay 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. Fysieke knop op de middenconsole. N.B. Als u de elektrische voorruitverwarming activeert, wanneer Start/Stop de motor automatisch heeft afgezet, wordt de motor opnieuw gestart. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 234) 2. Druk op Elektrisch. > De elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. * Optie/accessoire. 233 KLIMAAT Automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren De elektrische voorruitverwarming dient om de voorruit snel van condens en ijs te ontdoen. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten, wanneer er gevaar bestaat voor ijsvorming of condens op de ruit. De elektrische verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de ruit warm genoeg is en het ijs of de condens is verdwenen. De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming dient om de ruiten en buitenspiegels snel van condens en ijs te ontdoen. 1. Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren vanaf middenconsole Gerelateerde informatie 3. Kies Automatische voorruitverwarming om automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming te activeren/ deactiveren. 234 Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 233) Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Druk op Achter. > De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming worden geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. 2. Druk op Klimaat. • 1. Op de middenconsole zit een fysieke knop waarmee u de elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming direct kunt bedienen. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Gerelateerde informatie Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren vanaf middendisplay • • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 235) Fysieke knop op de middenconsole. – Druk op de knop. > De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming worden geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. * Optie/accessoire. KLIMAAT Automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming dient om de ruiten en buitenspiegels snel van condens en ijs te ontdoen. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten, wanneer er gevaar bestaat voor ijsvorming of condens op de ruit. De elektrische verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de ruit warm genoeg is en het ijs of de condens is verdwenen. 1. Ventilatorstand voorin4 regelen BELANGRIJK De ventilator is in te stellen op diverse automatisch geregelde ventilatorstanden voor de voorstoelen. 1. Als de ventilator volledig uitstaat, start de airconditioning niet, waardoor er mogelijk condens aan de binnenkant van de ruiten optreedt. N.B. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. De klimaatregeling past de luchtstroom zo nodig automatisch aan, wat betekent dat de ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks dat de ventilatorstand ongewijzigd is. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Automatische achterruitverwarming om automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming te activeren/ deactiveren. Gerelateerde informatie • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 234) 4 Bij 2-zoneregeling ook achterin. Ventilatorstandknoppen op klimaatscherm. 2. Druk op de gewenste ventilatorstand: Off, 1-5 of Max. > De ventilatorstand wordt aangepast, waarna de knop voor de gekozen stand gaat branden. 235 KLIMAAT Ventilatorstand achterin* regelen De ventilator is in te stellen op diverse automatisch geregelde ventilatorstanden voor de achterstoelen. Ventilatorstand voorin regelen 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Kies het tabblad Klimaat achter. Ventilatorstandknoppen op het tabblad Klimaat Ventilatorregeling op klimaatpaneel achter op tunnelconsole. 3. Druk op de gewenste ventilatorstand: 1 – 5. 2. Druk op de gewenste ventilatorstand: 1 – 5. > De ventilatorstand wordt aangepast, waarna de knop voor de gekozen stand gaat branden. achter op klimaatscherm. De ventilatorstand voor de achterbank is te deactiveren met een tik op Klimaat tweede rij. > De ventilatorstand wordt aangepast, waarna de knop voor de gekozen stand gaat branden. Ventilatorstand achterin regelen 1. 236 Druk op de ontgrendelingsknop op het klimaatpaneel van de tunnelconsole om toegang te krijgen tot de bediening. N.B. De ventilatorstand voor achterin is niet in te stellen, als de ventilatorstand voor voorin is ingesteld op Off. De ventilatorstand voor achterin is alleen uit te schakelen via het klimaatscherm op het middendisplay. * Optie/accessoire. KLIMAAT N.B. De klimaatregeling past de luchtstroom zo nodig automatisch aan, wat betekent dat de ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks dat de ventilatorstand ongewijzigd is. Temperatuur voorin5 regelen De temperatuur voor de klimaatzones voorin is in te stellen op het gewenste aantal graden. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Temperatuurbediening. 2. Regel de temperatuur door: • Temperatuurknoppen in het klimaatveld. 1. Druk op de temperatuurknop voor de linker of rechter zone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening te openen. de bediening naar de gewenste temperatuur te slepen, of op +/− te drukken om de temperatuur in stapjes te verhogen/verlagen. > De temperatuur wordt aangepast, waarna de knop de ingestelde temperatuur aangeeft. • N.B. Het is niet mogelijk om het opwarmen/ afkoelen te versnellen door een hogere/ lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. 5 Bij 2-zoneregeling ook achterin. }} 237 KLIMAAT || Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Temperatuur achterin* regelen De temperatuur voor de klimaatzones achterin is in te stellen op het gewenste aantal graden. Temperatuur achterin regelen vanaf voorstoelen 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Kies het tabblad Klimaat achter. 238 Temperatuurknoppen op het tabblad Klimaat achter op klimaatscherm. 3. Druk op de temperatuurknop voor de linker of rechter zone om de bediening te openen. * Optie/accessoire. KLIMAAT Temperatuur synchroniseren De temperatuur in de verschillende klimaatzones van de auto is te synchroniseren met de ingestelde temperatuur voor de bestuurderszijde. Temperatuurbediening. 4. Regel de temperatuur door: • de bediening naar de gewenste temperatuur te slepen op +/− te drukken om de temperatuur in stapjes te verhogen/verlagen. > De temperatuur wordt aangepast, waarna de knop de ingestelde temperatuur aangeeft. • Temperatuurregeling op klimaatpaneel achter op tunnelconsole. 2. Druk op de </>-knoppen voor de linker of rechter zone om de temperatuur in stapjes te verhogen of te verlagen. > De temperatuur wordt aangepast, waarna het scherm van het klimaatpaneel de ingestelde temperatuur aangeeft. N.B. Temperatuur achterin regelen vanaf achterstoelen 1. Het is niet mogelijk om het opwarmen/ afkoelen te versnellen door een hogere/ lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. Druk op de ontgrendelingsknop op het klimaatpaneel van de tunnelconsole om toegang te krijgen tot de bediening. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Synchronisatieknop op temperatuurregeling bestuurderszone. 1. Druk op de temperatuurknop voor de bestuurderszone in het klimaatveld op het middendisplay om de regeling te openen. 2. Druk op Temperatuur synchroniseren . > De temperatuurinstelling voor alle klimaatzones van de auto wordt gesynchroniseerd met de ingestelde temperatuur voor de bestuurderszone en naast de temperatuurknop staat het synchronisatiesymbool. De synchronisatie stopt wanneer u nogmaals op Temperatuur synchroniseren drukt of }} 239 KLIMAAT || wanneer u de temperatuurinstelling in een andere klimaatzone dan de bestuurderszone wijzigt. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Airconditioning activeren en deactiveren De airconditioning koelt en droogt zo nodig de binnenkomende lucht. Bij een actieve airconditioning bepaalt de klimaatregeling op basis van de behoefte automatisch de tijdstippen voor in- en uitschakeling. 1. N.B. Het is niet mogelijk de airconditioning te activeren, wanneer de ventilatorknop in stand Off staat. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 223) Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Tik op AC. > De airconditioning wordt geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. N.B. Sluit alle zijramen en het panoramadak*, zodat de airconditioning zo goed mogelijk werkt. 240 * Optie/accessoire. KLIMAAT Parkeerklimaat* Preconditioning* Parkeerklimaat is een verzamelnaam voor verschillende functies die het klimaat in de passagiersruimte van een geparkeerde auto verbeteren, waaronder de preconditioning. Functies die tot het parkeerklimaat behoren zijn te regelen via tabblad Parkeerklimaat op het klimaatscherm op het middendisplay. Het klimaatscherm is te openen door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. Preconditioning is een klimaatfunctie die, indien mogelijk, probeert om vóór vertrek de comforttemperatuur in het interieur te bereiken. Gerelateerde informatie • • • • Klimaatregeling (p. 212) Preconditioning is direct in te schakelen of via een timer te programmeren. De functie maakt afhankelijk van de situatie gebruik van uiteenlopende systemen: • • Preconditioning* (p. 241) Klimaatcomfort bij parkeren* (p. 245) Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat* (p. 247) In- en uitschakelen vanuit de auto 1. De ventilator koelt bij warm weer het interieur door lucht van buiten naar binnen te blazen. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. Bij preconditioning van het interieur gaat het erom de auto te verwarmen tot een behaaglijke temperatuur te brengen en tot de op de klimaatregeling ingestelde temperatuur. Gerelateerde informatie • Preconditioning verwarmt* of ventileert het interieur vóór het rijden, indien mogelijk. De functie is vanaf het middendisplay of een mobiele telefoon direct in te schakelen. De standverwarming* warmt bij koud weer het interieur op tot de comforttemperatuur. N.B. • • Preconditioning* in- en uitschakelen Parkeerklimaat* (p. 241) Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 3. Tik op Preconditioning. > De preconditioning wordt ingeschakeld/uitgeschakeld en de knop gaat branden/dooft. N.B. Houd de portieren en ruiten van de auto dicht bij het gebruik van de preconditioning. Preconditioning* in- en uitschakelen (p. 241) Timerinstelling voor preconditioning* (p. 242) }} * Optie/accessoire. 241 KLIMAAT || WAARSCHUWING Gebruik preconditioning niet als de auto is uitgerust met verwarming*: • • • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. Via de app starten* Preconditioning van het interieur is ook mogelijk via de afstandsstart auto (Engine Remote Start – ERS)6 via de Volvo On Call-app*. Gerelateerde informatie • • • Parkeerklimaat* (p. 241) Preconditioning* (p. 241) Timerinstelling voor preconditioning* (p. 242) Timerinstelling voor preconditioning* U kunt de timer dusdanig instellen dat de preconditioning gereed is op een bepaald tijdstip. De timer kan tot 8 verschillende instellingen hanteren voor: • • een tijdstip op een bepaalde datum een tijdstip op een of meer dagen van de week, voor eenmalige of terugkerende activering. Gerelateerde informatie • • Preconditioning* (p. 241) Timerinstelling voor preconditioning* toevoegen en bewerken (p. 243) • Timerinstelling voor preconditioning* activeren en deactiveren (p. 244) • Timerinstelling voor preconditioning* verwijderen (p. 245) Via een apparaat met de Volvo On Call-app* is het mogelijk de preconditioning in te schakelen én informatie te krijgen over de gekozen instellingen. De preconditioning verwarmt* het interieur tot op de comforttemperatuur of ventileert het interieur door buitenlucht naar binnen te blazen. 6 Bepaalde 242 markten. * Optie/accessoire. KLIMAAT Timerinstelling voor preconditioning* toevoegen en bewerken De timer voor preconditioning kan tot 8 verschillende tijdstippen hanteren. Tijdstip toevoegen 3. Tik op Timer toevoegen. > Er verschijnt een pop-upvenster. N.B. 7. Tik op Bevestig om het ingestelde tijdstip toe te voegen. > Het ingestelde tijdstip wordt toegevoegd aan de lijst en geactiveerd. Het is niet mogelijk om meer tijdstippen te programmeren, als er al 8 timerinstellingen bestaan. Om een nieuw tijdstip te kunnen toevoegen moet u eerst een ouder tijdstip verwijderen. WAARSCHUWING Gebruik preconditioning niet als de auto is uitgerust met verwarming*: 4. Tik op Datum om een tijdstip in te stellen voor een bepaalde datum. • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Tik op Dagen om een tijdstip in te stellen voor een of meer dagen van de week. Met Dagen: Activeer/deactiveer de repeteerfunctie door het vakje voor Wekelijks herhalen aan/uit te vinken. De knop voor tijdstip toevoegen op het tabblad Parkeerklimaat op het klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 5. Met Datum: Kies een datum voor de preconditioning door met de pijltoetsen in de datumlijst te bladeren. Met Dagen: Kies een dag van de week voor de preconditioning door op de knoppen voor de dagen van de week te drukken. 6. Stel het tijdstip in dat de preconditioning moet zijn afgerond door te bladeren met de pijltoetsen op de klok. Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. Timerinstelling bewerken 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. }} * Optie/accessoire. 243 KLIMAAT || 3. Tik op het tijdstip dat u wilt wijzigen. > Er verschijnt een pop-upvenster. 4. Bewerk het tijdstip op dezelfde manier als bij "Tijdstip toevoegen" hierboven. Timerinstelling voor preconditioning* activeren en deactiveren WAARSCHUWING Gebruik preconditioning niet als de auto is uitgerust met verwarming*: Zo nodig kunt u een timertijdstip voor de preconditioning activeren of deactiveren. • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Gerelateerde informatie • • Preconditioning* (p. 241) Timerinstelling voor preconditioning* (p. 242) • Timerinstelling voor preconditioning* activeren en deactiveren (p. 244) • Timerinstelling voor preconditioning* verwijderen (p. 245) Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. Timerknoppen op het tabblad Parkeerklimaat op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 3. Activeer/deactiveer een tijdstip door op de timerknop rechts van het desbetreffende tijdstip te drukken. > Het ingestelde tijdstip wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. 244 Gerelateerde informatie • • Preconditioning* (p. 241) Timerinstelling voor preconditioning* (p. 242) • Timerinstelling voor preconditioning* toevoegen en bewerken (p. 243) • Timerinstelling voor preconditioning* verwijderen (p. 245) * Optie/accessoire. KLIMAAT Timerinstelling voor preconditioning* verwijderen Een timerinstelling voor de preconditioning die u niet langer nodig hebt kunt u verwijderen. 5. Druk ter bevestiging op Wis. > Het ingestelde tijdstip wordt uit de lijst verwijderd. Gerelateerde informatie • • Preconditioning* (p. 241) Timerinstelling voor preconditioning* (p. 242) • Timerinstelling voor preconditioning* toevoegen en bewerken (p. 243) • Timerinstelling voor preconditioning* activeren en deactiveren (p. 244) Klimaatcomfort bij parkeren* Het interieurklimaat van de auto is tijdens het parkeren nog enige tijd te handhaven, bijvoorbeeld als u of een of meer inzittenden na uitschakeling van de motor in de auto willen blijven zitten en het klimaatcomfort wensen te handhaven. Handhaving klimaatcomfort is alleen direct in te schakelen. De functie maakt afhankelijk van de situatie gebruik van uiteenlopende systemen: • Bij koud weer wordt het interieur met de restwarmte van de motor opgewarmd tot de comforttemperatuur. • De ventilator koelt bij warm weer het interieur door lucht van buiten naar binnen te blazen. De knop voor lijst bewerken/timerinstelling verwijderen op het tabblad Parkeerklimaat op het klimaatscherm. 1. N.B. Open het klimaatscherm op het middendisplay. Handhaving klimaatcomfort wordt uitgeschakeld als de auto van buitenaf wordt vergrendeld om niet onnodig restwarmte te gebruiken. De functie dient om het klimaatcomfort te behouden, wanneer u en/of passagiers in de auto achterblijven. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 3. Tik op Lijst bewerken. 4. Druk op het verwijderingspictogram rechts in de lijst. > Het pictogram verandert in de tekst Wis. Gerelateerde informatie • • Parkeerklimaat* (p. 241) Klimaatcomfort tijdens het parkeren* inschakelen en uitschakelen (p. 246) * Optie/accessoire. 245 KLIMAAT Klimaatcomfort tijdens het parkeren* inschakelen en uitschakelen N.B. Handhaving klimaatcomfort wordt uitgeschakeld als de auto van buitenaf wordt vergrendeld om niet onnodig restwarmte te gebruiken. De functie dient om het klimaatcomfort te behouden, wanneer u en/of passagiers in de auto achterblijven. Bij handhaving van het klimaatcomfort wordt na afloop van een rit het interieurklimaat nog enige tijd geregeld. De functie is vanaf het middendisplay direct in te schakelen. Gerelateerde informatie • 1. Klimaatcomfort bij parkeren* (p. 245) Open het klimaatscherm op het middendisplay door op het symbool in het midden van het klimaatveld te tikken. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 3. Tik op Handhaaf klimaatcomfort. > Handhaving klimaatcomfort wordt ingeschakeld/uitgeschakeld en de knop gaat branden/dooft. N.B. Het is niet mogelijk om de functie voor handhaving van het klimaatcomfort te starten, als de restwarmte in de motor niet volstaat om het interieurklimaat op peil te houden of als de buitentemperatuur hoger is dan zo'n 20 °C (68 °F). 246 * Optie/accessoire. KLIMAAT Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat* Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van het parkeerklimaat. Symbool Meldingen ten aanzien van het parkeerklimaat zijn ook weer te geven op een eenheid met de Volvo On Call*-app. Melding Betekenis Parkeerklimaat Parkeerklimaat is defect. Bezoek een werkplaatsA om de werking zo spoedig mogelijk te laten controleren. Service vereist Parkeerklimaat Tijdelijk niet beschikbaar Parkeerklimaat Niet beschikbaar, te laag brandstofniveau Parkeerklimaat Niet beschikbaar Laadniveau te laag Parkeerklimaat Beperkt beschikbaar. Laadniveau te laag A Bij een actieve standverwarming brandt dit symbool op het bestuurdersdisplay. Parkeerklimaat is tijdelijk defect. Als het probleem aanhoudt, neem dan contact op met een werkplaatsA op het systeem te laten controleren. Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer het brandstofpeil te gering is voor inschakeling van de standverwarming*. Vul de brandstoftank bij. Het parkeerklimaat is niet te activeren, wanneer de ladingsgraad van de startaccu te gering is voor inschakeling van de standverwarming*. Start de motor. De inschakelduur van het parkeerklimaat is beperkt, omdat de ladingsgraad van de startaccu te laag is. Start de motor. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Parkeerklimaat* (p. 241) * Optie/accessoire. 247 KLIMAAT Verwarming* De verwarming heeft twee deelfuncties die in verschillende situaties helpen om het interieur of de motor te verwarmen. De verwarming heeft twee deelfuncties: • • Standverwarming – verwarmt zo nodig het interieur bij geactiveerde preconditioning. N.B. N.B. Zorg ervoor dat het laadpercentage van de accu hoog genoeg is als de verwarming moet worden gebruikt. Zorg dat er voldoende brandstof in de tank van de auto zit voor het geval dat u de verwarming nodig hebt. Brandstof en tanken WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel voordat u gaat tanken de verwarming op brandstof uit. Extra verwarming – verwarmt zo nodig het interieur en de motor tijdens het rijden. Controleer op het informatiedisplay of de verwarming is uitgeschakeld; wanneer de standverwarming actief is, brandt het bijbehorende symbool op het informatiedisplay. De verwarming werkt op brandstof en is op de wielkast rechtsvoor gemonteerd. N.B. Wanneer de verwarming actief is, kan er rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto is ook een tikkend geluid vanuit de brandstofpomp waar te nemen. Dit is volkomen normaal. Accu en opladen De verwarming wordt aangedreven door de startaccu van de auto. Als de ladingsgraad van de startaccu te laag is, wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld en geeft het bestuurdersdisplay een melding weer. 248 Gerelateerde informatie Waarschuwingssticker op tankvulklep. De verwarming maakt gebruik van brandstof uit de normale brandstoftank van de auto. • • • Klimaatregeling (p. 212) Standverwarming* (p. 249) Extra verwarming* (p. 250) Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming altijd voldoende brandstof. Als het brandstofpeil in de tank te laag is, wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld en geeft het bestuurdersdisplay een melding weer. * Optie/accessoire. KLIMAAT Standverwarming* De standverwarming verwarmt indien nodig het interieur bij geactiveerde preconditioning. De standverwarming is een van twee deelfuncties van de verwarming van de auto. De verwarming is op de wielkast rechtsvoor gemonteerd. Wanneer dit symbool brandt op het bestuurdersdisplay, is de standverwarming mogelijk actief. N.B. Wanneer de verwarming actief is, kan er rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto is ook een tikkend geluid vanuit de brandstofpomp waar te nemen. Dit is volkomen normaal. De standverwarming start automatisch, als de preconditioning* van de auto actief is en het interieur moet worden verwarmd. Afhankelijk van factoren als brandstofniveau, accuniveau, temperatuur passagiersruimte en omgevingstemperatuur is de verwarmer verschillend lang ingeschakeld, maar nooit langer dan 30 minuten. N.B. Zorg dat er voldoende brandstof in de tank van de auto zit voor het geval dat u de standverwarming nodig hebt. Zorg dat de ladingsgraad van de startaccu hoog genoeg is, als de parkeerverwarming moet worden gebruikt. WAARSCHUWING Gebruik preconditioning niet als de auto is uitgerust met verwarming*: • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. BELANGRIJK Als de standverwarming herhaaldelijk en in combinatie met korte ritten wordt gebruikt, ontlaadt de accu met startproblemen als gevolg. Om te zorgen dat de oplading van de accu in balans is met het stroomverbruik van de standverwarming moet u bij regelmatig gebruik van de kachel net zo lang met de auto rijden als dat de kachel wordt gebruikt. Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. WAARSCHUWING Als u brandstof ruikt, abnormaal veel rook of zwarte rook ziet of ongebruikelijke geluiden vanuit de standverwarming waarneemt, moet u de verwarming uitschakelen en zo mogelijk de zekering van de standverwarming verwijderen. Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. }} * Optie/accessoire. 249 KLIMAAT || Gerelateerde informatie • • Verwarming* (p. 248) Extra verwarming* (p. 250) Extra verwarming* Gerelateerde informatie De extra verwarming helpt bij het verwarmen van de passagiersruimte en de motor tijdens het rijden. De extra verwarming is een van twee deelfuncties van de verwarming van de auto. De verwarming is op de wielkast rechtsvoor gemonteerd. • • • Verwarming* (p. 248) Standverwarming* (p. 249) Automatische inschakeling van extra verwarming activeren en deactiveren* (p. 251) N.B. Wanneer de verwarming actief is, kan er rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto is ook een tikkend geluid vanuit de brandstofpomp waar te nemen. Dit is volkomen normaal. De extra verwarming start en wordt automatisch aangestuurd als tijdens het rijden verwarming nodig is. De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de auto wordt uitgeschakeld. N.B. Zorg dat er voldoende brandstof in de tank van de auto zit voor het geval dat u de extra verwarming nodig hebt. 250 * Optie/accessoire. KLIMAAT Automatische inschakeling van extra verwarming activeren en deactiveren* De extra verwarming helpt bij het verwarmen van de passagiersruimte en de motor tijdens het rijden. U kunt de automatische inschakeling van de extra verwarming desgewenst activeren/deactiveren. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op Klimaat. 3. Kies Extra verwarming voor activeren/ deactiveren automatische inschakeling van extra verwarming. N.B. Volvo adviseert u om de automatische start van de extra verwarming uit te schakelen tijdens korte ritten. Gerelateerde informatie • Extra verwarming* (p. 250) * Optie/accessoire. 251 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Vergrendelingsindicatie De alarmlichten knipperen bij vergrendeling of ontgrendeling van de auto. Vergrendelings- en alarmindicatie op het dashboard Led in vergrendelingsknoppen De vergrendelings- en alarmindicatie laat de status van het vergrendelingssysteem zien: Vergrendelingsknoppen met led in voorportier. Voorportier Indicatie exterieur Vergrendeling • Bij vergrendeling knipperen de alarmlichten van de auto eenmaal en daarnaast worden de buitenspiegels ingeklapt1. Ontgrendelen • Bij ontgrendeling knipperen de alarmlichten van de auto tweemaal en daarnaast worden de buitenspiegels uitgeklapt1. Om aan te geven dat de auto vergrendeld is, moeten alle portieren, de achterklep en de motorkap dichtstaan. Als er wordt vergrendeld terwijl alleen het bestuurdersportier dichtstaat2, vindt er vergrendeling plaats maar de alarmlichten geven pas aan dat er vergrendeling heeft plaatsgevonden nadat alle portieren, de achterklep en de motorkap dichtstaan. • Eenmaal lang knipperen betekent dat er wordt vergrendeld. • Snel knipperen betekent dat de auto is vergrendeld. • Snel knipperen na uitschakeling van het alarm* geeft aan dat het alarm is afgegaan. Als de led in de desbetreffende vergrendelingsknop van de voorportieren brandt, betekent dit dat alle portieren zijn vergrendeld. Als er een portier wordt geopend, gaat het lampje in beide portieren uit. 1 Alleen een auto met elektrisch inklapbare buitenspiegels. 2 Geldt niet voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling*. 254 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Achterportier* Instelling voor vergrendelingsbevestiging Gerelateerde informatie • Vergrendelingsindicatie (p. 254) In het instellingsmenu van het middendisplay kunt u verschillende alternatieven kiezen voor de wijze waarop de auto bevestigt dat er is vergrendeld en ontgrendeld. Om de instelling voor vergrendelingsbevestiging te wijzigen: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Vergrendelingsknop met controlelampje in achterportier. Als de led in de desbetreffende vergrendelingsknop van de portieren brandt, betekent dit dat het desbetreffende portier is vergrendeld. Als er een portier wordt ontgrendeld, gaat het bijbehorende lampje uit terwijl de overige lampjes blijven branden. Overige indicaties Ook de Follow Me Home-verlichting en de Approach-verlichting worden mogelijk geactiveerd bij vergrendeling en ontgrendeling. Gerelateerde informatie • • • Instelling voor vergrendelingsbevestiging (p. 255) Approach-verlichting (p. 168) Follow Me Home-verlichting gebruiken (p. 167) Vergrendeling. 3. Tik op Visuele vergrendelingsfeedback om de situaties te kiezen waarin de auto een duidelijke bevestiging moet geven: • Vergrend. • Ontgrendel • Beide Of schakel de functie uit door Uit te markeren. Om de instelling voor de inklapbare buitenspiegels* bij vergrendeling te wijzigen: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Spiegels en Comfort. 3. Kies Spiegel inklappen bij vergrendelen om de functie te activeren of te deactiveren. * Optie/accessoire. 255 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM een transpondersleutel Met de transpondersleutel zijn de portieren, de achterklep en de tankvulklep te vergrendelen en ontgrendelen. De transpondersleutel moet in de auto aanwezig zijn om deze te kunnen starten. Transpondersleutel3 of transpondersleutel zonder knoppen (Key Tag)*. U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij het starten, omdat een auto in standaarduitvoering is uitgerust met ondersteuning voor passief starten (Passive Start). Het is voldoende als de sleutel zich voor in het interieur bevindt. Bij auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry)* is de auto altijd te starten, ongeacht waar de sleutel zich in de auto bevindt. In dat geval wordt ook een wat 3 De 256 kleinere en lichtere transpondersleutel zonder knoppen (Key Tag) geleverd. tankvulklep ontgrendeld en wordt het alarm gedeactiveerd. De transpondersleutels zijn te koppelen aan verschillende bestuurdersprofielen om persoonlijke instellingen voor de auto op te slaan. Bij lang indrukken worden alle ruiten tegelijkertijd gesloten. Deze doorluchtfunctie is onder te meer te gebruiken om de auto bij warm weer snel te luchten. Knoppen op transpondersleutel De transpondersleutel heeft vier knoppen - een aan de linker- en drie aan de rechterzijde. Vergrendelen – Bij eenmaal indrukken worden alle portieren, de achterklep en de tankvulklep vergrendeld en wordt het alarm* geactiveerd. Bij lang indrukken worden alle ruiten en het panoramadak* tegelijkertijd gesloten. Achterklep – Ontgrendelt alleen de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor de achterklep. Bij auto's met elektrische achterklepbediening* is de achterklep automatisch te openen bij lang indrukken. De achterklep is in het gegeven geval ook te sluiten door lang indrukken – er klinken waarschuwingssignalen. Paniekfunctie – bestemd om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de knop ten minste 3 seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3 seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. U kunt deze functie met dezelfde toets weer uitschakelen, als de functie minimaal 5 seconden actief geweest is. Anders wordt deze functie na zo'n 3 minuten automatisch uitgeschakeld. Ontgrendelen – Bij eenmaal indrukken worden alle portieren, de achterklep en de afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM WAARSCHUWING Als iemand in de auto achterblijft, moet u bij het verlaten van de auto altijd de elektrisch bedienbare ruiten en het panoramadak* stroomloos maken door de transpondersleutel mee te nemen. N.B. Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. • • Wanneer u de auto vergrendelt en het alarm inschakelt met een geldige transpondersleutel, wordt een eventuele andere transpondersleutel of een transpondersleutel zonder knoppen in de auto gedeactiveerd. Ook de "Safelock-functie" wordt gedeactiveerd. De gedeactiveerde sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto. En Red Key die in de auto blijft liggen wordt ook gedeactiveerd, wanneer u de auto vergrendelt via Volvo On Call. De sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto via Volvo On Call of bij het indrukken van de ontgrendelingsknop op een andere geldige sleutel. Transpondersleutel zonder knoppen (Key Tag)* De transpondersleutel zonder knoppen die bij een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling wordt geleverd, werkt op dezelfde manier als de reguliere transpondersleutel wat de passieve vergrendeling en ontgrendeling betreft. De sleutel is waterdicht tot een diepte van zo'n 10 meter (30 feet) gedurende 60 minuten. De sleutel heeft echter geen uitneembare sleutelblad en de batterij is niet te vervangen. Red Key transpondersleutel met beperkte functionaliteit* Bij een auto met een Red Key zijn beperkingen in te stellen voor bepaalde eigenschappen van de auto, bijv. de maximale rijsnelheid en het maximale volume voor het luidsprekersysteem. Een sleutel voor autobezitters die ervoor willen zorgen dat eventuele gastbestuurders op een verantwoorde manier in de auto rijden. N.B. Bewaar de transpondersleutel niet te dicht in de buurt van metalen voorwerpen of elektronische apparaten zoals mobiele telefoons, tablets, laptops of laders – op een afstand kleiner dan 10-15 cm (4-6 inch). Als er toch storingen mochten optreden, gebruikt u het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de auto te ontgrendelen en u plaatst de sleutel vervolgens in de back-uplezer in de bekerhouder om het alarmsysteem van de auto te deactiveren en de auto te kunnen starten. N.B. Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels, metalen voorwerpen of elektronische apparaten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer u de transpondersleutel in de bekerhouder plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar storen. Storingen De passieve startfunctie van de transpondersleutel en de optie passief vergrendelen en ontgrendelen* ondervinden mogelijk storingen door elektromagnetische velden en afschermingen. Gerelateerde informatie • • Motor starten (p. 438) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) }} * Optie/accessoire. 257 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM • • Bereik transpondersleutel (p. 261) • • • Afneembaar sleutelblad (p. 267) Batterij in transpondersleutel vervangen (p. 262) Elektronische startblokkering (p. 270) Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel (p. 141) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel N.B. Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Met de knoppen op de transpondersleutel kunt u alle portieren, de achterklep en de tankvulklep gelijktijdig vergrendelen en ontgrendelen. Wanneer u de auto vergrendelt en het alarm inschakelt met een geldige transpondersleutel, wordt een eventuele andere transpondersleutel of een transpondersleutel zonder knoppen in de auto gedeactiveerd. Ook de "Safelock-functie" wordt gedeactiveerd. De gedeactiveerde sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto. • En Red Key die in de auto blijft liggen wordt ook gedeactiveerd, wanneer u de auto vergrendelt via Volvo On Call. De sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto via Volvo On Call of bij het indrukken van de ontgrendelingsknop op een andere geldige sleutel. Vergrendelen met transpondersleutel De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. – Druk voor vergrendeling van de auto op de -knop van de transpondersleutel. Vergrendeling is alleen mogelijk, als alle portieren en de achterklep dichtstaan. 258 • Ontgrendelen met transpondersleutel – Druk voor ontgrendeling van de auto op de -knop van de transpondersleutel. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden deze automatisch weer vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Wanneer de transpondersleutel niet werkt • Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad (p. 269) Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde U kunt verschillende procedures voor externe ontgrendeling kiezen. Om de instelling te wijzigen: 1. 2. Tik op My Car Vergrendeling Op afstand en van binnenuit ontgrendelen. 3. Kies een alternatief: N.B. • Alle portieren – ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd. Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer dan opnieuw te ontgrendelen. Als vergrendelen of ontgrendelen via de transpondersleutel niet mogelijk is, is de batterij mogelijk leeg – vergrendel of ontgrendel het bestuurdersportier dan met het afneembare sleutelblad. Gerelateerde informatie Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. • Een portier – ontgrendelt alleen het bestuurdersportier. Om alle portieren te ontgrendelen moet u de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel tweemaal indrukken. De instellingen die u hier verricht zijn ook van invloed op de centrale vergrendeling via de openingsgreep aan de binnenzijde. Gerelateerde informatie Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde (p. 259) • • Achterklep ontgrendelen met transpondersleutel (p. 260) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) • • • een transpondersleutel (p. 256) Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 285) • Batterij in transpondersleutel vervangen (p. 262) 259 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Achterklep ontgrendelen met transpondersleutel Met een knop op de transpondersleutel is het mogelijk alleen de achterklep te ontgrendelen. 1. op de transponderDruk op de knop sleutel. > De achterklep wordt ontgrendeld maar blijft dichtstaan. De zijportieren blijven vergrendeld en het alarm op de portieren blijft actief*. De vergrendelings- en alarmindicatie op het dashboard dooft om aan te geven dat niet alle delen van de auto zijn vergrendeld. Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 258) • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 289) Raak het met rubber beklede drukplatje onder aan de handgreep van de achterklep voorzichtig aan om de achterklep te openen. Als de achterklep niet binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt de klep weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. 2. Met de optie elektrische achterklepbediening* Druk lang (zo'n 1,5 seconde) op de knop van de transpondersleutel > De achterklep wordt ontgrendeld en geopend, terwijl de zijportieren vergrendeld blijven en het alarm op de portieren actief blijft. 260 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Bereik transpondersleutel Voor een goede werking van de transpondersleutel moet de sleutel zich binnen een bepaalde afstand van de auto bevinden. Bij handmatig gebruik De transpondersleutelfuncties voor bijvoorbeeld vergrendeling en ontgrendeling die worof den geactiveerd bij het indrukken van , werken binnen een straal van zo'n 20 meter (65 voet) rond de auto. Als de auto niet reageert bij bediening van een knop – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Bij passief* gebruik Voor passieve vergrendeling/ontgrendeling moet een transpondersleutel of de transpondersleutel zonder knoppen Key Tag zich binnen een straal van zo'n 1,5 meter (5 voet) rond de zijkanten of zo'n 1 meter (3 voet) rond de achterklep van de auto bevinden. Gerelateerde informatie • • • een transpondersleutel (p. 256) Locatie antennes voor start- en vergrendelingssysteem (p. 284) Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* (p. 281) N.B. Er kunnen storingen optreden in de transpondersleutelfuncties door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de auto te vergrendelen/ontgrendelen met het sleutelblad. Bij verwijdering van de transpondersleutel uit de auto Als de transpondersleutel bij een draaiende motor uit de auto wordt verwijderd, verschijnt de waarschuwingsmelding Sleutel niet gevonden Uit auto verwijderd op het bestuurdersdisplay en klinkt er als het laatste portier wordt gesloten ter herinnering ook een geluidssignaal. Het gemarkeerde gebied op de afbeelding geeft het bereik van de systeemantennes aan. De melding verdwijnt wanneer u, nadat de transpondersleutel weer in de auto aanwezig is, op de knop O van de rechter stuurknoppenset drukt of wanneer u het laatste portier weer sluit. * Optie/accessoire. 261 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Batterij in transpondersleutel vervangen Vervang de batterij in de transpondersleutel wanneer deze leeg is. N.B. Alle accu's hebben een beperkte levensduur en moeten uiteindelijk worden vervangen (geldt niet voor Key Tag). De levensduur van de accu hangt af van het feit hoe vaak de auto/sleutel wordt gebruikt. U moet de batterij in de transpondersleutel vervangen in de volgende gevallen 262 • het informatiesymbool gaat branden en de melding Batt. sleutel bijna leeg op het bestuurdersdisplay verschijnt • de sloten herhaalde malen achtereen niet reageren op het signaal van een transpondersleutel die zich binnen een straal van 20 meter (65 voet) rond de auto bevindt. 4 Bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling*. N.B. Sleutel openen en batterij vervangen Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer dan opnieuw te ontgrendelen. De batterij in de transpondersleutel zonder knoppen4 (Key Tag) kan niet worden vervangen - een nieuwe sleutel is te bestellen bij een erkende Volvo-werkplaats. BELANGRIJK Lever een uitgediende Key Tag in bij een erkende Volvo-werkplaats. De sleutel moet uit de auto worden gewist, omdat die nog steeds kan worden gebruikt om de auto te starten met back-upstart. Houd de transpondersleutel met de voorzijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring aan de onderkant naar rechts. Schuif de behuizing aan de voorkant een paar millimeter omhoog. De behuizing komt los en is van de sleutel te nemen. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Keer de sleutel om, beweeg de knop opzij en schuif de behuizing van de achterkant enkele millimeters omhoog. De behuizing komt los en is van de sleutel te nemen. Gebruik bijvoorbeeld een schroevendraaier om het batterijklepje linksom te kunnen draaien, zodat deze markering uitkomt bij de tekst OPEN. Verwijder voorzichtig het batterijklepje door bijvoorbeeld uw nagel in de uitsparing te drukken. Werk het batterijklepje vervolgens naar boven toe los. De +-kant van de batterij wijst naar boven. Wrik vervolgens de batterij voorzichtig los zoals op de afbeelding. BELANGRIJK Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken niet met uw vingers aan, aangezien de werking hierdoor verslechtert. }} 263 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || N.B. Volvo adviseert u om batterijen voor de transpondersleutel te gebruiken die voldoen aan UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werkplaats zijn vervangen is dit het geval. Plaats een nieuwe batterij met de pluszijde (+) omhoog. Vermijd de batterijcontacten van de transpondersleutel met uw vingers aan te raken. Plaats de behuizing aan de achterkant terug en druk die omlaag totdat u een klik hoort. Schuif daarna de behuizing terug. > Nog een klik geeft aan dat de behuizing weer in positie vastzit. Plaats de batterij met de kant omlaag in de houder. Schuif de batterij daarna naar voren, zodat deze vast komt te zitten onder de twee kunststof pallen. Druk de batterij vervolgens omlaag, zodat deze vast komt te zitten onder de bovenste zwarte kunststof pal. N.B. Gebruik batterijen met de aanduiding CR2032, 3 V. 264 Plaats het batterijklepje terug en draai de markering rechtsom terug naar de tekst CLOSE. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Keer de transpondersleutel om en plaats de behuizing aan de voorkant terug door deze omlaag te drukken totdat u een klik hoort. Schuif daarna de behuizing terug. > Nog een klik geeft aan dat de behuizing in positie zit. BELANGRIJK Let erop dat lege batterijen op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt. Meer transpondersleutels nabestellen Red Key – transpondersleutel met beperkte functionaliteit* Bij de auto worden twee transpondersleutels geleverd. Bij een auto met passieve vergrendeling/ontgrendeling* wordt een transpondersleutel zonder knoppen geleverd. Er zijn meer sleutels bij te stellen. Voor dezelfde auto kunnen maximaal twaalf sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt. Bij nabestellen worden er meer bestuurdersprofielen toegevoegd – één per nieuwe transpondersleutel. Dit geldt ook voor de transpondersleutel zonder knoppen. Dankzij een Red Key kan de autobezitter beperkingen instellen voor bepaalde eigenschappen van de auto. Dergelijke beperkingen moeten ervoor zorgen dat de auto op veilige wijze wordt bestuurd, zoals bij het uitlenen. Zoekgeraakte transpondersleutel Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Neem de resterende transpondersleutels mee naar de werkplaats. Ter preventie van diefstal moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het systeem worden gewist. • Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad (p. 269) • • Motor starten (p. 438) Hoeveel sleutels er voor de auto geprogrammeerd zijn kunt u controleren via de bestuurdersprofielen op het hoofdscherm van het middendisplay: kies Instellingen Systeem Bestuurdersprofielen. een transpondersleutel (p. 256) Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • een transpondersleutel (p. 256) Voor een Red Key kunt u de maximale rijsnelheid programmeren, snelheidswaarschuwingen instellen en beperkingen instellen voor het maximale volume van het audiosysteem. Bovendien zijn bepaalde rijhulpsystemen van de auto altijd actief. De functies van deze sleutel zijn verder gelijk aan die van een standaardtranspondersleutel. De beperkte functionaliteit dient uit voorzorg om het risico van ongelukken te beperken, zodat u zich minder zorgen hoeft te maken bij }} * Optie/accessoire. 265 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || het afgeven van uw auto aan bijvoorbeeld jonge bestuurders en parkeer- of hotelbedienden. Red Key- bestuurdersprofiel Een Red Key is gekoppeld aan een bepaald Red Key-bestuurdersprofiel en wanneer dit profiel actief is, zijn de sleutelinstellingen niet te wijzigen. Het is evenmin mogelijk om over te schakelen op een ander bestuurdersprofiel, want daarvoor hebt u een standaardtranspondersleutel nodig. Het Red Key-bestuurdersprofiel wordt geactiveerd, wanneer u de auto ontgrendelt via een Red Key zonder dat er een standaardtranspondersleutel in de buurt is. N.B. Na het wisselen van bestuurder moet u voor activering van een nieuw bestuurdersprofiel de auto eerst vergrendelen en weer ontgrendelen. Red Key bestellen U kunt een of meer Red Key bestellen bij een Volvo-dealer. Er zijn in totaal elf transpondersleutels met beperkte functionaliteit te programmeren en te gebruiken voor één en dezelfde auto – er moet minstens één transpondersleutel in standaarduitvoering aan de auto zijn gekoppeld. 266 Gerelateerde informatie • • Instellingen voor Red Key* (p. 266) een transpondersleutel (p. 256) Instellingen voor Red Key* De bezitter van een standaardtranspondersleutel kan de instellingen voor een Red Key wijzigen. Bepaalde rijhulpsystemen zijn echter altijd actief. Om de instelling te wijzigen: 1. Vergrendel de auto met de standaardtranspondersleutel. 2. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 3. Tik op Systeem Bestuurdersprofielen Rode sleutel. > De volgende instellingen zijn mogelijk: • Stel interval Adaptive Cruise Control in* • Beperkt maximum volume • Maximum snelheid • Waarschuwing max. snelheid Gedetailleerde informatie en instellingen bij het eerste gebruik Stel interval Adaptive Cruise Control in Interval instellen (1 is kortste en 5 is langste interval). Bij het eerste gebruik is de instelling 5.0. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Beperkt maximum volume Lager maximum volume voor mediabronnen. Bij het eerste gebruik staat de functie "Aan". Maximum snelheid Maximum snelheid inst. voor sleutel. Bij het eerste gebruik staat de functie "Aan" en is de snelheid 120 km (75 mph). • Instelinterval: 50-250 km/h (30-160 mph) • Stapgrootte: 1 km/h (1 mph) Symbool voor snelheidsbegrenzing. Waarschuwing max. snelheid Waarsch. als auto ingest. waarden overschrijdt. Bij het eerste gebruik staat de functie "Aan" en worden de snelheidswaarden 50, 70 en 90 km (30, 45 en 55 mph) gehanteerd. • • • Instelinterval: 0-250 km/h (0-160 mph) • • • • • • Blind Spot Information (BLIS)* Afneembaar sleutelblad Rijbaanassistent (LKA)* De transpondersleutel bevat een afneembaar metalen sleutelblad, waarmee u een aantal functies kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uitvoeren. De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld. Afstandswaarschuwing* City Safety Driver Alert Control (DAC)* Verkeersbordinformatie* Gerelateerde informatie • Red Key – transpondersleutel met beperkte functionaliteit* (p. 265) Toepassingsgebieden van het sleutelblad U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om • het linker voorportier5 handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de transpondersleutel • alle portieren in noodgevallen te vergrendelen • het mechanische kinderslot op de achterportieren te activeren en deactiveren. De transpondersleutel zonder knoppen6 heeft geen afneembaar sleutelblad. Gebruik zo nodig het afneembare sleutelblad van de standaardtranspondersleutel. Stapgrootte: 1 km/h (1 mph) Maximumaantal gelijktijdige waarschuwingen: 6 Rijhulpsystemen De volgende rijhulpsystemen zijn altijd actief voor gebruikers met een Red Key: }} * Optie/accessoire. 267 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Sleutelblad verwijderen Houd de transpondersleutel met de voorzijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring aan de onderkant naar rechts. Schuif de behuizing aan de voorkant een paar millimeter omhoog. Zet het sleutelblad na gebruik op de daarvoor bestemde plaats terug in de transpondersleutel. Verwijder het sleutelblad door het omhoog te kantelen. Plaats de behuizing terug door deze omlaag te drukken totdat u een klik hoort. Schuif daarna de behuizing terug. > Nog een klik geeft aan dat de behuizing in positie zit. De behuizing komt los en is van de sleutel te nemen. Gerelateerde informatie 5 Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto aan de linker6 Bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling*. 268 of de rechterzijde zit. • Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad (p. 269) • een transpondersleutel (p. 256) SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad 5. Trek de handgreep naar buiten. > Het portier wordt ontgrendeld. Het afneembare sleutelblad is onder meer te gebruiken om de auto van de buitenzijde te ontgrendelen – als bijvoorbeeld de batterij in de transpondersleutel leeg is. Het vergrendelen gaat op dezelfde manier. Daarbij wordt dan bij stap (3) 45 graden linksom gedraaid in plaats van rechtsom. Ontgrendelen Alarm uitschakelen en auto starten* N.B. Wanneer u het portier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af. 7 Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto links of rechts zit. U kunt de auto ook vergrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel: bij stroomuitval bijvoorbeeld of als de batterij in de transpondersleutel leeg is. Het linker voorportier is te vergrendelen met de bijbehorende slotcilinder en het afneembare sleutelblad. De portieren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te openen. Plaats de sleutel in de slotcilinder. Draai de sleutel 45 graden terug naar de beginstand. Neem de sleutel uit de slotcilinder en laat de handgreep los, zodat de achterkant van de handgreep weer tegen de auto aan veert. Vergrendelen De overige portieren hebben geen slotcilinders, maar zijn voorzien van een vergrendeling op de zijkant van het portier die moet worden ingedrukt met het sleutelblad, waarna het portier mechanisch is vergrendeld en niet meer van de buitenzijde kan worden geopend. Trek de voorste portiergreep links naar buiten7 totdat deze niet verder kan. De slotcilinder komt dan tevoorschijn. Draai 45 graden rechtsom. Het sleutelblad wijst dan recht omlaag. 2. Draai de startknop vervolgens rechtsom en laat de knop weer los. > Het alarmsignaal valt stil en het alarm wordt uitgeschakeld. Positie back-uplezer in bekerhouder. Schakel het alarm uit door: 1. Plaats de transpondersleutel op het sleutelsymbool in de back-uplezer onder in de bekerhouder van de tunnelconsole. }} * Optie/accessoire. 269 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || N.B. • De vergrendeling van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet alle portieren. • Een handmatig vergrendeld achterportier waarvan ook het mechanische kinderslot geactiveerd is, kan niet van de binnenzijde noch van de buitenzijde worden geopend. Een achterportier dat op die manier is vergrendeld, kan alleen worden ontgrendeld met een transpondersleutel of de knop van de centrale vergrendeling. Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met het kinderslot. – Verwijder het afneembare sleutelblad uit de transpondersleutel. Steek het sleutelblad in de vergrendelopening en druk de sleutel er helemaal in, ca. 12 mm (0,5 inch). Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Om terug te keren naar stand A moet de binnengreep van het portier worden geopend. Gerelateerde informatie • • • • • Motor starten (p. 438) Afneembaar sleutelblad (p. 267) Alarm* activeren en deactiveren (p. 297) Batterij in transpondersleutel vervangen (p. 262) een transpondersleutel (p. 256) De portieren zijn ook te ontgrendelen met de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier. 8 Alleen 270 Elektronische startblokkering De elektronische startblokkering is een antidiefstalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de auto kunnen starten. De auto kan alleen worden gestart met de juiste transpondersleutel. De volgende foutmelding op het bestuurdersdisplay houdt verband met de elektronische startblokkering: Symbool Melding Betekenis Sleutel niet gevonden Fout bij het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten – plaats de sleutel op het sleutelsymbool in de bekerhouder en probeer het opnieuw. Zie handleiding Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem8 De auto is uitgerust met een systeem waarmee het mogelijk is om de auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op afstand de startblokkering te activeren zodat de motor niet meer te starten is. Neem contact op met de bepaalde markten en uitsluitend in combinatie met Volvo On Call. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM dichtstbijzijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het systeem en hulp bij de activering ervan. De volgende foutmelding op het bestuurdersdisplay houdt verband met de op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem: Symbool Melding Betekenis Immobilisatie op afst. De op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem is geactiveerd. De auto is niet te starten. Neem contact op met de Volvo On Call-helpdesk. Auto kan niet worden gestart Gerelateerde informatie • • een transpondersleutel (p. 256) Meer transpondersleutels nabestellen (p. 265) 271 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Typegoedkeuring voor transpondersleutels De typegoedkeuring voor de transpondersleutels van de auto staan in de volgende tabellen. Voor gedetailleerde informatie over typegoedkeuring gaat u naar www.volvocars.com. Passief starten (Passive Start) en passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*) CEM-markering voor transpondersleutels. Zie de volgende tabellen voor aanvullende typegoedkeuringsnummers. Land/regio Typegoedkeuring Europa Delphi Deutschland GmbH, 42367 Wuppertal, verklaart bij dezen dat de VO3-134TRX in overeenstemming is met de essentiële eisen en overige toepasselijke bepalingen van de Richtlijn 2014/53/EU (RED). De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op support.volvocars.com. 272 Jordanië TRC/LPD/2014/250 Servië P1614120100 Argentinië CNC ID: C-14771 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Brazilië MT-3245/2015 Indonesië Nomor: 38301/SDPPI/2015 Maleisië RAAT/37A/1215/S(15-5198) Mexico IFETEL: RLVDEVO15-0396 Rusland Verenigde Arabische Emiraten ER37847/15 DA0062437/11 }} 273 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Typegoedkeuring Namibië TA-2016-02 Zuid-Afrika TA-2014-1868 een transpondersleutel Land/regio Typegoedkeuring Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type HUF8423 in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU. De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op support.volvocars.com. Frequentieband: 433,92 MHz Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Velbert, Duitsland Jordanië 274 TRC/LPD/2015/104 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC Numéro d’agrément: MR 10668 ANRT 2015 Date d’agrément: 24/07/2015 Mexico IFETEL Marca: HUF Modelo (s): HUF8423 NOM-121-SCT1-2009 La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda causar su operación no deseada. Namibië TA-2015-102 }} 275 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Oman Servië 276 Typegoedkeuring SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Zuid-Afrika TA-2015-432 Verenigde Arabische Emiraten Key Tag Land/regio Typegoedkeuring Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type HUF8432 in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU. De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op support.volvocars.com. Frequentieband: 433,92 MHz Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Velbert, Duitsland Jordanië TRC/LPD/2015/107 }} 277 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Typegoedkeuring Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC Numéro d’agrément: MR 10667 ANRT 2015 Date d’agrément: 24/07/2015 Mexico IFETEL Marca: HUF Modelo (s): HUF8432 NOM-121-SCT1-2009 La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda causar su operación no deseada. Namibië 278 TA-2015-103 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Oman Servië }} 279 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Typegoedkeuring Zuid-Afrika TA-2015-414 Verenigde Arabische Emiraten Gerelateerde informatie • 280 een transpondersleutel (p. 256) SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Keyless vergrendeling/ ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* Dankzij de passieve vergrendeling en ontgrendeling hoeft u de transpondersleutel alleen in een binnenzak of tas bij u te dragen. De auto wordt vergrendeld of ontgrendeld via een aanraakgevoelige zone op de portiergreep. N.B. Het is belangrijk dat u slechts één aanraakgevoelig vlak tegelijk aanraakt. Als u de handgreep beetpakt terwijl u het slotoppervlak aanraakt, bestaat het risico van dubbele commando's. Dat betekent dat de verlangde activiteit (vergrendelen/ontgrendelen) niet of met vertraging zal plaatsvinden. Gerelateerde informatie • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) • Achterklep passief ontgrendelen* (p. 283) Aanraakgevoelige zones Portiergrepen Aan de buitenkant van de portiergrepen zit een verdieping voor vergrendeling en aan de binnenkant een aanraakgevoelige zone voor ontgrendeling. Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling Aanraakgevoelige zone voor ontgrendeling Handgreep van de achterklep De handgreep van de achterklep heeft een met rubber bekleed drukplaatje, dat alleen voor ontgrendeling dient. N.B. Let erop dat het systeem kan worden geactiveerd bij het wassen van de auto als de transpondersleutel binnen bereik is. * Optie/accessoire. 281 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Passief vergrendelen en ontgrendelen* Bij een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling hoeft u voor het ontgrendelen van de auto alleen op de aanraakgevoelige zone van de handgreep van het portier te drukken. N.B. Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen mogelijk wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen bereik bevindt. N.B. Let erop dat het systeem kan worden geactiveerd bij het wassen van de auto als de transpondersleutel binnen bereik is. Passief vergrendelen Alle portieren en de achterklep moeten dichtstaan om de auto te vergrendelen via de handgrepen van de zijportieren. – Aanraakgevoelige zone voor ontgrendeling 282 – Pak een portiergreep beet of druk voor ontgrendeling lichtjes op het met rubber beklede drukplaatje aan de onderzijde van de handgreep van de achterklep. > De vergrendelingsindicatie op het dashboard bevestigt dat de auto is ontgrendeld door te stoppen met knipperen. Raak na het sluiten van het portier het gemarkeerde gebied aan de achter- en buitenkant van een de portiergrepen aan. Of druk op de knop aan de onderzijde van de achterklep voordat u de klep sluit. > De vergrendelingsindicatie op het dashboard bevestigt door te gaan knipperen dat er vergrendeling heeft plaatsgevonden. Om alle zijruiten en het panoramadak* tegelijkertijd te sluiten moet u uw vinger in de aanraakgevoelige holte aan de buitenkant van de portiergreep houden totdat de zijruiten en het panoramadak dichtstaan. Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling Passief ontgrendelen Het met rubber beklede drukplaatje op de achterklep is alleen te gebruiken voor ontgrendeling. Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden deze automatisch weer vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Gerelateerde informatie • Instellingen voor passieve ontgrendeling* (p. 283) • • Achterklep passief ontgrendelen* (p. 283) Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* (p. 281) Instellingen voor passieve ontgrendeling* U kunt verschillende procedures voor passieve ontgrendeling kiezen. Om de instelling te wijzigen: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Vergrendeling Sleutelloos ontgrendelen 3. Kies een alternatief: Achterklep passief ontgrendelen* Bij een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling hoeft u voor het ontgrendelen van de achterklep alleen op de aanraakgevoelige zone van de handgreep van de achterklep te drukken. N.B. Ontgrendeling is alleen mogelijk wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen bereik achter de auto bevindt. • Alle portieren – ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd. • Een portier – ontgrendelt het gekozen portier. Gerelateerde informatie • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* (p. 281) De achterklep wordt dichtgehouden door een elektrische vergrendeling. }} * Optie/accessoire. 283 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Om te openen: Gerelateerde informatie 1. • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 282) • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* (p. 281) Druk lichtjes op het met rubber beklede drukplaatje onder op de handgreep van de achterklep. > De vergrendeling wordt ontkoppeld. 2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog om de achterklep te openen. • • Locatie antennes voor start- en vergrendelingssysteem In de auto zijn een antenne voor het startsysteem en antennes voor de passieve vergrendeling* geïntegreerd. Bereik transpondersleutel (p. 261) Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* (p. 292) BELANGRIJK • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op het met rubber beklede plaatje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken. De achterklep is ook handsfree te ontgrendelen met een schopbeweging onder de achterbumper, zie het desbetreffende gedeelte. WAARSCHUWING Rijd niet met een geopende achterklep. Via de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgassen in de auto worden gezogen. 9 Alleen 284 Antennelocaties: Onder de bekerhouder voor in de tunnelconsole Voor aan de bovenkant van het linker achterportier9 Voor aan de bovenkant van het rechter achterportier9 In de bagageruimte9 bij auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling*. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM WAARSCHUWING Personen met een pacemaker mogen niet dichter dan 22 cm (9 inch) bij de antennes van het Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u storingen tussen de pacemaker en het Keyless-systeem. Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto Alternatieve ontgrendelingsmethode De portieren en de achterklep zijn te vergrendelen en ontgrendelen met de knop voor centrale vergrendeling op de voorportieren. Centrale vergrendeling Gerelateerde informatie • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* (p. 281) • Bereik transpondersleutel (p. 261) Openingsgreep voor alternatieve ontgrendeling op zijportier10. – Knop voor vergrendeling en ontgrendeling op voorportier met controlelampje. Ontgrendelen met de knop op het voorportier – 10 Druk op de knop om alle portieren en achterklep te ontgrendelen. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Trek een van de openingsgrepen van de zijportieren naar buiten en laat los. > Afhankelijk van de instellingen voor de transpondersleutel zullen ofwel alle portieren ontgrendeld ofwel alleen het aangegeven portier ontgrendeld en geopend worden. Druk om deze instelling aan te passen op Instellingen My Car Vergrendeling Op afstand en van binnenuit ontgrendelen in het hoofdscherm van het middendisplay. }} * Optie/accessoire. 285 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Vergrendelen met de knop op het voorportier – Druk op de knop – beide voorportieren moeten dichtstaan. > Alle portieren en de achterklep zijn vergrendeld. Vergrendelen met de knop op het achterportier* Gerelateerde informatie • Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde (p. 259) • Achterklep ontgrendelen vanaf de binnenzijde (p. 286) • Kinderslot activeren en deactiveren (p. 287) Achterklep ontgrendelen vanaf de binnenzijde De achterklep is van de binnenzijde te ontgrendelen met de knop op het instrumentenpaneel. – Knop voor vergrendelen in achterportier met led. Met de vergrendelingsknoppen op de achterportieren zijn de desbetreffende achterportier te vergrendelen. Met de optie elektrische achterklepbediening* : Achterportier ontgrendelen – – 11 286 Druk kort op knop op het dashboard. > De achterklep is van de buitenzijde te ontgrendelen en te openen door het met rubber beklede drukplaatje vast te pakken. Trek aan de openingsgreep. > Het achterportier wordt ontgrendeld en geopend11. Druk lang op de knop op het dashboard. > De achterklep wordt geopend. Op voorwaarde dat het kinderslot niet is geactiveerd. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 285) • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 289) Kinderslot activeren en deactiveren N.B. Het kinderslot voorkomt dat de achterportieren vanaf de binnenzijde kunnen worden geopend. Het kinderslot is van het mechanische of elektrische* type. Mechanisch kinderslot activeren en deactiveren • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. • Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot. Elektrisch* kinderslot activeren en deactiveren Het elektrische kinderslot is in alle contactslotstanden anders dan 0 te activeren en deactiveren en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de auto, op voorwaarde dat er geen portier wordt geopend. Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mechanische portiervergrendeling. – Maak gebruik van het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien. Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Knop voor elektrische activering en deactivering. 1. Start de auto of kies een contactslotstand anders dan 0. }} * Optie/accessoire. 287 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || 2. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het bestuurdersdisplay staat de melding Kinderslot achter Geactiveerd en het lampje in de knop brandt – het slot is geactiveerd. Symbool Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn de achterste • • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen portieren niet van de binnenkant te openen. Om het slot uit te zetten: – Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het bestuurdersdisplay staat de melding Kinderslot achter Gedeactiveerd en het lampje in de knop dooft – het slot is geïnactiveerd. Wanneer u de auto uitschakelt wordt de actuele instelling vastgelegd – als het kinderslot geactiveerd was tijdens het uitschakelen van de auto, dan is de functie de volgende keer dat u de auto start eveneens actief. 288 Automatische vergrendeling bij het wegrijden Melding Betekenis Kinderslot achter Geactiveerd Het kinderslot is geactiveerd. Bij het wegrijden worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. Om deze instelling te wijzigen: Kinderslot achter Gedeactiveerd Het kinderslot is gedeactiveerd. 1. Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 285) • Afneembaar sleutelblad (p. 267) Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Vergrendeling. 3. Selecteer Aut. portiervergrendeling tijdens rijden om de functie te deactiveren of activeren. Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 285) SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten Functie die het mogelijk maakt om de achterklep met één druk op een knop te openen en te sluiten. Openen Open de elektrisch bediende achterklep op een van de volgende manieren: – – – Schopbeweging* onder de achterbumper. Sluiten Sluit12 de elektrisch bediende achterklep op een van de volgende manieren: Druk knop op de transpondersleutel langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat de achterklep een stukje openveert. – 12 Druk knop op het instrumentenpaneel langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat de achterklep een stukje openveert. Druk lichtjes op handgreep van de achterklep. Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling* heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen. }} * Optie/accessoire. 289 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Druk op de knop aan de onderzijde van de achterklep om deze te sluiten. > De achterklep sluit automatisch maar wordt niet vergrendeld. – – Druk lang op de knop op de transpondersleutel. > De achterklep sluit automatisch en er klinkt een signaal – de achterklep blijft onvergrendeld staan. – Druk lang op de knop op het dashboard. > De achterklep sluit automatisch en er klinkt een signaal – de achterklep blijft onvergrendeld staan. – Schopbeweging* onder de achterbumper. > De achterklep sluit automatisch en er klinkt een signaal – de achterklep blijft onvergrendeld staan. Sluiten en vergrendelen Druk op de knop op de onderkant van de achterklep om de klep te sluiten en tegelijkertijd zowel de portieren als de achterklep te vergrendelen12 (voor vergrendelen moeten alle portieren zijn gesloten). > De achterklep sluit automatisch – de achterklep en de portieren vergrendelen automatisch en het alarm* wordt ingeschakeld. – N.B. • De knop is 24 uur actief nadat de klep is opengelaten. Daarna moet u de klep handmatig sluiten. • Als de tankvulklep meer dan 30 minuten open heeft gestaan, zal deze langzamer worden gesloten. N.B. • 12 290 Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen mogelijk wanneer een van de Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling* heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM transpondersleutels van de auto zich binnen bereik bevindt. • Bij passief* vergrendelen of sluiten klinken er drie signalen, als de sleutel niet dicht genoeg bij de achterklep wordt waargenomen. BELANGRIJK Bij handmatige bediening van de achterklep is het zaak de klep langzaam te openen of sluiten. Duw de achterklep niet met kracht open of dicht, als de achterklep weerstand biedt. De achterklep kan beschadigd worden en defect raken. Openen of sluiten onderbreken Onderbreek de opening of sluiting op een van de volgende manieren: • • • • • Druk op de knop op het dashboard. Druk op de knop op de transpondersleutel. Druk op de sluitingsknop aan de onderzijde van de achterklep. Druk op het met rubber beklede drukplatje onder de buitenhandgreep. Met een schopbeweging*. De achterklepbeweging wordt onderbroken en de achterklep komt tot stilstand. De achterklep is daarna handmatig te bedienen. Als de achterklep stopt in de buurt van de gesloten stand, zal de achterklep bij een volgende handsfree activering worden geopend. Voorgespannen veren Inklembeveiliging Als de achterklep tijdens het openen of sluiten in zekere mate wordt gehinderd door een obstakel treedt de inklembeveiliging in werking. • Bij openen – de beweging wordt onderbroken, de achterklepbeweging stopt en er klinkt een lang signaal. • Bij sluiten – de beweging wordt onderbroken, de achterklepbeweging stopt, er klinkt een lang signaal en de achterklep keert terug naar de geprogrammeerde maximale openingshoek. De voorgespannen veren voor de elektrische achterklepbediening. WAARSCHUWING Open de voorgespannen veren van de elektrische achterklepbediening niet. De veren zijn sterk voorgespannen en kunnen bij opening letsel toebrengen. WAARSCHUWING Let op het gevaar voor beknelling tijdens het openen/sluiten. Controleer voor het openen of sluiten of er niemand in de buurt van de achterklep staat, omdat beknellingsletsel ernstige gevolgen kan hebben. Let altijd op bij bediening van de kofferklep. Gerelateerde informatie • Maximale openingshoek voor elektrische achterklepbediening* programmeren (p. 292) • Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* (p. 292) • Bereik transpondersleutel (p. 261) * Optie/accessoire. 291 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Maximale openingshoek voor elektrische achterklepbediening* programmeren N.B. • Stem de openingshoek van de achterklep af op de dakhoogte. De maximale openingshoek instellen: 1. Achterklep openen; stopzetten in de gewenste openingspositie. N.B. Het is niet mogelijk een openingsstand te programmeren waarbij de achterklep voor minder dan de helft geopend is. aan de onderzijde van 2. Druk de knop de achterklep ten minste 3 seconden in. > Er klinken twee korte signalen en de desbetreffende stand is daarmee opgeslagen. Resetten van de maximale openingshoek: – 292 Beweeg de achterklep handmatig naar de hoogst mogelijke stand – druk de knop op de achterklep ten minste 3 seconden in. > Er klinken twee signalen en de opgeslagen stand is daarmee gewist. De achterklep opent voortaan tot in de maximale stand. Om oververhitting tegen te gaan wordt het systeem na langdurig en continu gebruik automatisch even uitgeschakeld. Ca. 2 minuten later is het opnieuw klaar voor gebruik. Gerelateerde informatie • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 289) Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* Een handige functie wanneer u de handen vol hebt, omdat u de achterklep kunt openen en sluiten met een schopbeweging onder de achterbumper. Bij een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling* is de achterklep te ontgrendelen met een schopbeweging. De functie voor het openen en sluiten van de achterklep is alleen beschikbaar in combinatie met elektrische achterklepbediening*. N.B. De handsfree achterklep is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: • een uitvoering die te openen en sluiten is met een gerichte schopbeweging • een uitvoering die alleen te ontgrendelen is met een gerichte schopbeweging (achterklep moet handmatig worden geopend) Let erop dat voor handsfree openen en sluiten de elektrische achterklepbediening* vereist is. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Openen en sluiten met een schopbeweging Houd uw voet tijdens de schopbeweging niet onder de auto, aangezien de activering hierdoor kan mislukken. Handsfree openen of sluiten onderbreken – Maak tijdens het openen of sluiten van de achterklep een langzame voorwaartse schopbeweging om de beweging van de achterklep te onderbreken. Om het openen of sluiten van de achterklep te onderbreken hoeft de transpondersleutel niet in de buurt van de auto te zijn. De sensor zit even links van het midden van de achterbumper. Openen en sluiten zijn alleen mogelijk, wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen een straal van ca. 1 meter (3 voet) rond de achterzijde van de auto bevindt. Dit geldt ook bij een ontgrendelde auto om onbedoelde voetbediening zoals bij een wasbeurt van de auto te voorkomen. Schopbeweging binnen het activeringsbereik van de sensor. – Maak een langzame, naar voren gerichte schopbeweging onder het linker gedeelte van de achterbumper. Doe daarna een stap terug. U mag de bumper daarbij niet aanraken. > Bij activering van de openings- of sluitingsfunctie klinkt een kort geluidssignaal – de achterklep wordt geopend/ gesloten. Als de sensor meerdere schopbewegingen waarneemt zonder dat er een goedgekeurde transpondersleutel achter de auto wordt waargenomen, is de achterklep pas na enige vertraging te openen. Als de achterklep stopt in de buurt van de gesloten stand, zal de achterklep bij een volgende handsfree activering worden geopend. N.B. Als de achterbumper bedekt is met een dikke laag ijs, sneeuw, vuil en dergelijke, werkt het systeem mogelijk niet of slechts in beperkte mate. Zorg daarom dat u het gebied schoonhoudt. N.B. Bedenk dat het systeem kan worden geactiveerd tijdens het wassen van de auto en dergelijke als de transpondersleutel zich binnen bereik bevindt. }} 293 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Gerelateerde informatie • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige zones* (p. 281) • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 289) • Bereik transpondersleutel (p. 261) Privacy locking De achterklep is te vergrendelen via de functie Privacy locking die voorkomt dat het genoemde onderdeel kan worden geopend, bijvoorbeeld als u de auto afgeeft voor service, bij een hotel en dergelijke. De functieknop voor Privacy locking staat op het functiescherm van het middendisplay. Afhankelijk van de status van de functie verschijnt Private Locking ontgrendeld of Private Locking vergrendeld. Gerelateerde informatie • Privacy locking activeren en deactiveren (p. 294) Privacy locking activeren en deactiveren Privacy locking is te activeren met de functieknop op het middendisplay en de gekozen pincode. N.B. Om de functie Privacy locking te kunnen activeren, moet de auto minimaal in contactslotstand I staan. Privacy locking gebruikt twee codes: • Bij het eerste gebruik van de functie wordt een hoofdcode aangemaakt. • Bij iedere volgende activering kiest u een nieuwe pincode. Hoofdcode invoeren bij het eerste gebruik Bij het eerste gebruik van de Privacy locking moet u een hoofdcode kiezen. De code is vervolgens te gebruiken om de Privacy locking te deactiveren, als u de ingestelde pincode bent vergeten. De hoofdcode is te beschouwen als een pukcode voor alle pincodes die zijn ingesteld voor de Privacy locking. Bewaar de hoofdcode goed. 294 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Om een hoofdcode in te stellen: 1. Tik op de knop Privacy locking in het functiescherm. 2. Voer de code in die na vergrendeling moet worden gebruikt om de achterklep te ontgrendelen en tik op Bevestig. > De achterklep wordt vergrendeld. De vergrendeling wordt bevestigd met een groene indicatie bij de knop in het functiescherm. Privacy locking deactiveren > Er verschijnt een pop-upvenster. 1. Tik op de knop Privacy locking in het functiescherm. 2. Geef de gewenste hoofdcode aan en tik op Bevestig. > De hoofdcode is opgeslagen. De functie Privacy locking is daarmee klaar voor activering. Privacy locking activeren 1. Tik op de knop Privacy locking in het functiescherm. > Er verschijnt een pop-upvenster. Als u de auto ontgrendelt via Volvo On Call* of de Volvo On Call-appen, wordt de Privacy locking automatisch gedeactiveerd. Hoofdcode vergeten Als u ook de hoofdcode bent vergeten, neem dan contact op met een erkende Volvo-dealer voor hulp bij het deactiveren van de Privacy locking. Gerelateerde informatie • Privacy locking (p. 294) > Er verschijnt een pop-upvenster. 2. Geef de ingestelde ontgrendelingscode aan en tik op Bevestig. > De achterklep wordt ontgrendeld. De ontgrendeling wordt bevestigd doordat de groene indicatie bij de knop in het functiescherm dooft. Pincode vergeten Als u de pincode bent vergeten of meer dan driemaal achtereen de verkeerde pincode hebt ingevoerd, kunt u de hoofdcode gebruiken voor deactivering van de Privacy locking. * Optie/accessoire. 295 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Alarm* Alarmindicatie Het alarm waarschuwt met akoestische en visuele signalen als iemand zonder een geldige transpondersleutel inbreekt in de auto of de startaccu of de alarmsirene manipuleert. Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als: • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend13 • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto's met een hellingssensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. De bewegingsmelder laat het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een ruit of panoramadak* open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt. Om dat te voorkomen: Een rode led op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: • • De led is uit – het alarm is uitgeschakeld. • De led knippert maximaal 30 seconden lang snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm tot aan het moment dat contactslotstand I wordt ingeschakeld – het alarm is afgegaan. Alarmsignalen Wanneer het alarm afgaat, gebeurt het volgende: • Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden automatisch uit. • De alarmlichten knipperen totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit. Als de oorzaak van het getriggerde alarm niet wordt weggenomen, wordt de alarmcyclus tot maximaal 10 keer13 herhaald. 13 296 probeert te stelen of de auto probeert weg te slepen. De led licht om de twee seconden eenmaal op – het alarm is ingeschakeld. • Sluit bij het verlaten van de auto de ruiten en het panoramadak. • Bij gebruik van de interieurverwarming of standverwarming dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook een gereduceerd alarmniveau (Verlaagde guard) instellen om de bewegingsmelder en hellingssensor tijdelijk uit te schakelen. Schakel de bewegingsmelder en hellingssensor uit bij het gebruik van een veerverbinding of autotrein, omdat het alarm kan afgaan door de bewegingen van de auto. Bewegingsmelder en hellingssensor* De bewegingsmelder en hellingssensor reageren op bewegingen in de auto, als iemand een ruit intikt of als iemand de wielen van de auto Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Bij een storing in het alarmsysteem Alarm* activeren en deactiveren Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnen het symbool en de melding Storing alarmsysteem Service vereist op het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Bij vergrendeling van de auto wordt het alarmsysteem geactiveerd. N.B. Probeer niet zelf de onderdelen van het alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Dergelijke pogingen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Gerelateerde informatie • • • 14 Alarm* activeren en deactiveren (p. 297) Verlaagde guard* (p. 298) Alarm activeren Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem van de auto door • op de vergrendelingsknop op de transpondersleutel te drukken • het gemarkeerde gebied op de buitenportiergrepen of de met rubber beklede drukplaat14 op de achterklep aan te raken. Bij een auto met passieve vergrendeling/ ontgrendeling* en elektrische achterklepbediening* kunt u ook gebruikmaken van de knop aan de onderzijde van de achterklep om de auto te vergrendelen en het alarmsysteem in te schakelen. Het rode ledje op het instrumentenpaneel knippert eenmaal per twee seconden wanneer de auto vergrendeld en het alarmsysteem geactiveerd is. Alarm deactiveren Ontgrendel de auto en deactiveer het alarmsysteem van de auto door • op de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te drukken • een van de portiergrepen beet te pakken of lichtjes op het met rubber beklede drukplaatje14 op de achterklep te drukken. Safelock-functie* (p. 299) Geldt voor een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling*. }} * Optie/accessoire. 297 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Alarm deactiveren zonder een werkende transpondersleutel Ook als de transpondersleutel niet werkt, bijvoorbeeld als de batterij leeg is, kan de auto worden ontgrendeld en kan het alarmsysteem worden gedeactiveerd. 1. Open het bestuurdersportier met het afneembare sleutelblad. > Het alarm gaat af. Automatische activering en heractivering van het alarm De automatische heractivering van het alarm voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarmsysteem uit te schakelen. Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer de auto met de transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeactiveerd) is, wordt het alarm automatisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw vergrendeld. Verlaagde guard* Een verlaagde guard houdt in dat de bewegingsmelder en hellingssensor tijdelijk worden uitgeschakeld. Schakel de bewegingsmelder en hellingssensor uit om onbedoelde activering van het alarm tegen te gaan – als u bijvoorbeeld een hond in een vergrendelde auto achterlaat of een autotrein of veerverbinding gebruikt. Tik op de knop Minder bescherming op het functiescherm van het middendisplay om de bewegingsmelder en hellingssensor de volgende keer dat u de auto vergrendelt uit te schakelen. Op bepaalde markten vindt automatische activering van het alarm plaats, als u na het openen en sluiten van het bestuurdersportier vergeet te vergrendelen. Om deze instelling te wijzigen: Positie back-uplezer in bekerhouder. 2. Plaats de transpondersleutel op het sleutelsymbool in de back-uplezer, die in de bekerhouder van de tunnelconsole zit. 3. Draai de startknop rechtsom en laat de knop los. > Het alarm wordt uitgeschakeld. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Vergrendeling. 3. Kies Passief alarm uitschakelen om de functie tijdelijk te deactiveren. Gerelateerde informatie • Tegelijkertijd wordt de Safelock-functie gedeactiveerd, zodat ontgrendeling van de binnenzijde mogelijk is. Als u de auto ontgrendelt en weer vergrendelt, moet u de Verlaagde guard opnieuw activeren. Gerelateerde informatie • • Alarm* (p. 296) Safelock-functie* (p. 299) Alarm* (p. 296) Geactiveerd alarm uitschakelen – 298 Druk op de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of zet de auto in contactslotstand I door de startknop rechtsom te draaien en weer los te laten. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Safelock-functie* Na activering van de Safelock-functie worden bij vergrendeling van de buitenzijde alle openingsgrepen mechanisch losgekoppeld, zodat de portieren niet meer van de binnenzijde te openen zijn. De Safelock-functie wordt geactiveerd via de transpondersleutel en bij passieve vergrendeling* en wordt na vergrendeling van de portieren met een vertraging van zo'n 10 seconden ingeschakeld. Als er binnen deze vertragingsperiode een van de portieren wordt geopend, wordt de functie geannuleerd en het alarm gedeactiveerd. De auto is alleen te ontgrendelen via de transpondersleutel, passieve ontgrendeling* of met de Volvo On Call*-app , wanneer de Safelockfunctie geactiveerd is. Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met het afneembare sleutelblad. Bij ontgrendeling van de auto met het afneembare sleutelblad gaat het alarm af. N.B. • Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto. • Als iemand de auto van de buitenzijde probeert te openen, gaat het alarm af. WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de functie te deactiveren, om te voorkomen dat u iemand opsluit. Gerelateerde informatie • Safelock-functie* tijdelijk deactiveren (p. 299) • Alarm* (p. 296) Safelock-functie* tijdelijk deactiveren Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, dient u de Safelock-functie te deactiveren. De auto is dan vanaf de binnenzijde te ontgrendelen. WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de functie te deactiveren, om te voorkomen dat u iemand opsluit. Druk op de knop Minder bescherming op het functiescherm van het middendisplay om de Safelock-functie tijdelijk uit te schakelen. Dit betekent ook dat de bewegingsmelders en hellingssensoren* van het alarm worden uitgeschakeld. Op het middendisplay verschijnt vervolgens Minder bescherming, waarna bij de volgende vergrendeling van de auto de Safelockfunctie tijdelijk wordt uitgeschakeld. Bij reguliere vergrendeling worden de stroomaansluitingen direct gedeactiveerd, maar bij een tijdelijk gedeactiveerde Safelock-functie zijn ze na vergrendeling maximaal 10 minuten actief. }} * Optie/accessoire. 299 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Als de auto wordt ontgrendeld en weer wordt vergrendeld, moet de Safelock-functie weer worden gedeactiveerd. De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset. Gerelateerde informatie • • 300 Safelock-functie* (p. 299) Alarm* (p. 296) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijhulpsystemen De auto is voorzien van verschillende rijhulpsystemen die u in verschillende situaties actief of passief kunnen helpen. Zo kunnen de systemen u bijvoorbeeld helpen bij: • • het aanhouden van een bepaalde snelheid • het voorkomen van een aanrijding door u te waarschuwen en de auto te laten remmen • het aanhouden van een bepaald tijdsverschil ten opzichte van voorliggers het parkeren. Sommige systemen zijn standaard gemonteerd, terwijl andere optioneel zijn – welke dat zijn hangt van de markt af. Gerelateerde informatie 302 • • IntelliSafe – rijhulp en veiligheid (p. 31) • • • • • Bochtassistent* (p. 348) • • Afstandswaarschuwing* (p. 310) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 302) Elektronische stabiliteitsregeling (p. 303) Connected Safety (p. 307) Snelheidsbegrenzer (p. 312) • • • • • • • • • • • • • • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Snelheidsafhankelijke stuurkracht Pilot Assist* (p. 332) De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt naarmate de rijsnelheid oploopt, om u een beter weggevoel te kunnen geven. Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. Radarsensor (p. 351) Camera (p. 360) City Safety™ (p. 367) Rear Collision Warning* (p. 381) BLIS* (p. 382) Cross Traffic Alert* (p. 386) Verkeersbordinformatie* (p. 390) Driver Alert Control (p. 397) Rijbaanassistent (p. 400) Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) Parkeerhulp* (p. 413) Parkeerhulpcamera* (p. 419) Actieve parkeerhulp* (p. 428) N.B. In zeldzame gevallen kan de stuurbekrachtiging te warm worden zodat deze tijdelijk moet worden gekoeld – gedurende die periode werkt de stuurbekrachtiging met een gereduceerd vermogen en het draaien aan het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan. Dan verschijnt de melding Stuurbekrachtiging Hulp tijdelijk beperkt in combinatie met het nevenstaande symbool op het bestuurdersdisplay. Zolang de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt zijn de rijhulpsystemen en systemen met stuurhulp niet beschikbaar. Automatische snelheidsbegrenzer (p. 316) Cruisecontrol (p. 319) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Elektronische stabiliteitsregeling WAARSCHUWING Als de temperatuur te hoog oploopt, moet de bekrachtiging mogelijk helemaal worden uitgeschakeld. In een dergelijk geval verschijnt de melding Storing stuurbekracht. Stop veilig op het bestuurdersdisplay in combinatie met een symbool. De elektronische stabiliteitsregeling (ESC1) helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Wanneer de regeling ingrijpt, verschijnt dit symbool op het bestuurdersdisplay. Bij gebruik van de rijmodus INDIVIDUAL is het stuurkrachtniveau aan te passen. Een ingreep van de regeling is mogelijk waarneembaar in de vorm van onderbroken geluiden en bij het geven van gas kan de auto mogelijk langzamer optrekken dan verwacht. 1. De regeling omvat de volgende deelfuncties: Stuurkrachtniveau wijzigen* Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies My Car Rijmodi Stuurkracht. De instelling van het stuurkrachtniveau is alleen beschikbaar, als de auto stilstaat of op lage snelheid rechtuit rijdt. Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Rijmodi* (p. 463) • • • • Stabiliteitsregeling2 Antispin- en tractieregeling Motorremregeling Aanhangwagenstabilisering WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Stabiliteitsregeling2 Deze regeling controleert de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. 1 Electronic Stability Control 2 Ook wel antislipregeling genoemd. }} * Optie/accessoire. 303 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Antispin- en tractieregeling N.B. De regeling is actief op lage snelheden en remt de aandrijfwielen die doorslippen om een groter aandeel van de aandrijfkracht op een slippend aandrijfwiel over te brengen op een aandrijfwiel dat niet slipt. De regeling kan tevens voorkomen dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken doorslippen ten opzichte van de ondergrond. Motorremregeling De motorremregeling (EDC3) kan ongewenste blokkering van de wielen voorkomen, zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. De aanhangwagenstabilisering wordt gedeactiveerd als u ESC-sportmodus activeert. Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren of deactiveren (p. 305) • Symbolen en meldingen voor elektronische stabiliteitsregeling (p. 306) • Aanhangwagenstabilisering* (p. 499) Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden. Aanhangwagenstabilisering*4 Aanhangwagenstabilisering (TSA5) heeft tot taak een auto met aanhangwagen te stabiliseren, wanneer de combinatie slingerneigingen vertoont. 3 Engine Drag Control 4 Aanhangwagenstabilisering 5 Trailer Stability Assist 6 Electronic Stability Control 7 Trailer Stability Assist 304 Elektronische stabiliteitsregeling in de Sportstand De stabiliteitsregeling (ESC6) is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter voor ESC-sportmodus kiezen voor een actievere rijervaring. Wanneer de deelfunctie ESC-sportmodus is gekozen worden ingrepen van de regeling gereduceerd, zodat de auto een hogere mate van slip kan vertonen en u meer controle over de auto hebt dan normaal. Het kiezen van ESC-sportmodus is te beschouwen als het uitschakelen van de functie, hoewel de functie u in veel gevallen blijft helpen. N.B. Wanneer ESC-sportmodus is gekozen, staat de aanhangwagenstabilisering (TSA7) uit. De ESC-sportmodus maakt een betere aandrijving mogelijk, zelfs als de auto is blijven steken of over een zachte ondergrond rijdt – zoals zand of een dikke laag sneeuw. is inbegrepen bij installatie van een originele trekhaak van Volvo. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • • Elektronische stabiliteitsregeling (p. 303) Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren of deactiveren (p. 305) Aanhangwagenstabilisering* (p. 499) Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren of deactiveren De stabiliteitsregeling (ESC8) is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sportstand kiezen voor een actievere rijervaring. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. • • • • Snelheidsbegrenzer Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol* Pilot Assist* Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling in de Sportstand (p. 304) • Elektronische stabiliteitsregeling (p. 303) Wanneer de ESC-sportmodus actief is, brandt dit symbool op het bestuurdersdisplay continu totdat de functie wordt gedeactiveerd of totdat de motor wordt afgezet. Een volgende keer dat de motor wordt gestart is de normale stand de regeling weer van kracht. De deelfunctie ESC-sportmodus is niet te kiezen wanneer een van de volgende functies is geactiveerd: 8 Electronic Stability Control * Optie/accessoire. 305 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor elektronische stabiliteitsregeling elektronische stabiliteitsregeling (ESC9). Hier volgen enkele voorbeelden. Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen voor de Symbool Melding Betekenis Brandt zo'n 2 seconden lang continu. Systeemtest bij het starten van de motor. Knippert. Het systeem grijpt in. Brandt continu. De Sportstand is geactiveerd. NB In deze stand staat het systeem niet helemaal uit, maar er gelden bepaalde beperkingen. ESC Wegens een te hoge temperatuur van de remmen gelden er tijdelijk beperkingen voor het systeem. De regeling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld. Tijdelijk uit ESC Service vereist U kunt meldingen verwijderen door kort te -knop in het midden van de drukken op de rechter stuurknoppenset. 9 Electronic 306 Stability Control Het systeem is defect. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (p. 303) BESTUURDERSONDERSTEUNING Connected Safety10 Connected Safety wisselt gegevens uit tussen uw auto en andere voertuigen via internet11. Het systeem dient u om u te wijzen op een eventuele gevaarlijke verkeerssituatie later op de actuele weg. Connected Safety kan u waarschuwen als een ander voertuig later op de actuele weg zijn alarmlichten heeft geactiveerd of gladheid heeft gedetecteerd. Informatie over gladheid wordt ook verstrekt, als het uw eigen auto is die gladheid detecteert. Connected Safety kan u van dienst zijn met het volgende: • Waarschuwing voor het gebruik van alarmlichten • Waarschuwing voor gladheid Als uw eigen auto gladheid detecteert, krijgt niet alleen u die informatie te zien maar ook de bestuurders van de overige voertuigen op de weg worden via internet gewaarschuwd. Bij auto's met een head-updisplay verschijnen de waarschuwingssymbolen voor Connected Safety ook op dit display. 10 11 N.B. De Connected Safety-communicatie tussen voertuigen werkt alleen voor voertuigen die zijn uitgerust met en het systeem geactiveerd hebben. Waarschuwing voor het gebruik van alarmlichten Wanneer u de alarmlichten van uw auto activeert, kunnen naderende voertuigen daarover bericht krijgen. Bij een waarschuwing voor gladheid verschijnt het nevenstaande symbool op het instrumentenpaneel – zowel in uw eigen auto als in naderende voertuigen die de waarschuwing voor gladheid via Connected Safety hebben ontvangen. Wanneer de naderende voertuigen dicht in de buurt zijn van het gladde weggedeelte, wordt het symbool op dubbele grootte weergegeven op het instrumentenpaneel. Wanneer u een voorligger met ingeschakelde alarmlichten nadert, verschijnt dit symbool op het instrumentenpaneel. Wanneer u de voorligger met ingeschakelde alarmlichten dichter nadert, wordt het symbool op dubbele grootte weergegeven. Waarschuwing voor gladheid Als uw auto een verslechtering detecteert in de frictie tussen de banden en het wegdek, wordt deze informatie verzonden naar nadere voertuigen. Niet op alle markten beschikbaar. Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht. }} 307 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Gerelateerde informatie • • • 12 308 Rijhulpsystemen (p. 302) Connected Safety activeren of deactiveren (p. 308) Beperkingen van Connected Safety (p. 309) Connected Safety activeren of deactiveren Connected Safety kan alleen informatie over de wegomstandigheden delen met andere weggebruikers, als de functie is geactiveerd. Wie dergelijke informatie niet wenst te delen kan de functie deactiveren. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Bij activering verschijnen enkele vensters met voorwaarden waarmee u akkoord moet gaan voordat een internetverbinding12 kan worden gemaakt. Het gaat er daarbij bijv. om dat u ermee akkoord gaat dat de auto gegevens verstuurd via uw mobiele telefoon. Wanneer een internetverbinding ontbreekt, krijgt u alleen een waarschuwing voor gladheid als uw auto zelf gladheid detecteert. Voor optimale werking van Connected Safety moet uw auto een internetverbinding hebben. Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • Connected Safety (p. 307) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 559) • Beperkingen van Connected Safety (p. 309) Beperkingen van Connected Safety WAARSCHUWING Alle voertuigen in een bepaald gebied krijgen niet altijd alle informatie over voertuigen met ingeschakelde alarmlichten of voertuigen die gladheid hebben gedetecteerd. De oorzaak kan bijv. zijn: • Geen internetverbinding of een slechte internetverbinding. • De manoeuvres (stuurbeweging, acceleratie of remmanoeuvre) van het voertuig op een glad weggedeelte zijn dermate klein dat geen frictie tussen de banden en het wegdek te detecteren zijn. • Het systeem is niet ingeschakeld bij het voertuig dat gladheid heeft gedetecteerd of de alarmlichten heeft ingeschakeld. • Het voertuig dat gladheid heeft gedetecteerd of de alarmlichten heeft ingeschakeld is niet uitgerust met het systeem. • De gps- of satellietnavigatie vertoont storingen of is uitgevallen. • De gladheidsdetectie of de activering van de alarmlichten vond plaats op een weg, die niet voorkomt in de database van Volvo Cars. • Connected Safety is niet op alle markten uitgebouwd en heeft niet overal dekking een Volvo-dealer kan informatie over de actuele gebieden verstrekken. • Het systeem kan in bepaalde omstandigheden onterecht waarschuwen voor gladheid. • Het systeem kan niet altijd andere voertuigen met ingeschakelde alarmlichten ontdekken of alle gladde weggedeelten detecteren. Gerelateerde informatie • • Connected Safety (p. 307) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) * Optie/accessoire. 309 BESTUURDERSONDERSTEUNING Afstandswaarschuwing*13 De afstandswaarschuwing kan de bestuurder erop helpen attenderen dat het tijdsverschil ten opzichte van voorliggers te gering is. De auto moet zijn uitgerust met een head-updisplay* om afstandswaarschuwingen te kunnen geven. alleen op voorliggers die in dezelfde richting rijden. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. WAARSCHUWING N.B. Bij een auto met head-updisplay verschijnt er een symbool op de voorruit, zolang het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger kleiner is dan de ingestelde waarde. Daarvoor moet echter Toon rijhulp zijn geactiveerd via de instellingen in het menusysteem van de auto. De afstandswaarschuwing is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert 13 310 De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. N.B. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld zolang de adaptieve cruisecontrol* of Pilot Assist* actief is. Symbool voor afstandswaarschuwing op een voorruit met head-updisplay. • WAARSCHUWING Distance Alert geeft alleen een waarschuwing als het tijdsverschil ten opzichte van voorliggers korter is dan de ingestelde waarde en past uw rijsnelheid dan ook niet aan. Gerelateerde informatie • • • EHBO-set* (p. 621) Afstandswaarschuwing activeren of deactiveren (p. 311) Beperkingen van afstandswaarschuwing (p. 311) Distance Alert * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers instellen (p. 345) Afstandswaarschuwing14 activeren of deactiveren Beperkingen van afstandswaarschuwing15 • Waarschuwing rijhulpsystemen bij een dreigende botsing (p. 342) • Head-updisplay* (p. 145) De afstandswaarschuwing is uit te schakelen. De afstandswaarschuwing is alleen beschikbaar bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd headupdisplay*. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkingen voor de werking van de afstandswaarschuwing. De afstandswaarschuwing is alleen beschikbaar bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay*. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. De afstandswaarschuwing wordt na elke motorstart automatisch geactiveerd. Gerelateerde informatie • • 14 15 Distance Alert Distance Alert Afstandswaarschuwing* (p. 310) Beperkingen van afstandswaarschuwing (p. 311) WAARSCHUWING • Voorliggers met geringe afmetingen, zoals motorfietsen, zijn soms moeilijk te ontdekken, wat kan betekenen dat het geprojecteerde waarschuwingslampje pas bij kleinere tijdsverschillen oplicht of helemaal niet gaat branden. • Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat het lampje door beperkingen in het bereik van de radarsensor bij een kleiner tijdsverschil oplicht. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. }} * Optie/accessoire. 311 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • • Afstandswaarschuwing* (p. 310) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Head-updisplay* (p. 145) Snelheidsbegrenzer Een snelheidsbegrenzer (SL16) is te vergelijken met een omgedraaide cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. : Vanuit de actieve stand – deactiveert de snelheidsbegrenzer/zet deze stand-by : Verlaagt de opgeslagen maximumsnelheid Markering voor opgeslagen maximumsnelheid Actuele rijsnelheid Opgeslagen maximumsnelheid Knoppen en symbolen voor de functie. : Activeert de snelheidsbegrenzer vanuit de stand-bystand en hervat de opgeslagen maximumsnelheid : Verhoogt de opgeslagen maximumsnelheid : Vanuit de stand-bystand – activeert de snelheidsbegrenzer en slaat de actuele snelheid op 16 312 Speed Limiter * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Beperkingen van de snelheidsbegrenzer (p. 315) • Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren (p. 313) • Snelheidsbegrenzer deactiveren (p. 314) • Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren (p. 315) Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren • Vastgelegde snelheid instellen voor rijhulpsystemen (p. 344) • Automatische snelheidsbegrenzer (p. 316) Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst de snelheidsbegrenzer (SL17) kiezen en activeren. Activering van de snelheidsbegrenzer is pas mogelijk nadat de motor is gestart. De laagst mogelijke maximumsnelheid die u kunt opslaan is 30 km/h (20 mph). 1. Druk op de ◀ (1) of ▶ (3) om te bladeren naar het symbool voor de snelheidsbe(4). grenzer > Het symbool is grijs – de snelheidsbegrenzer staat stand-by. }} 313 BESTUURDERSONDERSTEUNING || 2. Wanneer de snelheidsbegrenzer is gekozen, moet u voor activering op de stuur(2) drukken. knop > Het symbool is wit – de snelheidsbegrenzer wordt gestart en de actuele snelheid wordt vastgelegd als maximumsnelheid. Snelheidsbegrenzer deactiveren De snelheidsbegrenzer ren en uit te schakelen. (SL18) is te deactive- Gerelateerde informatie • • • Snelheidsbegrenzer (p. 312) Snelheidsbegrenzer deactiveren (p. 314) Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren (p. 315) 1. Druk op de stuurknop (2). > Het symbool en de aanduidingen worden grijs van kleur – de snelheidsbegrenzer wordt stand-by gezet, waarna u de ingestelde maximumsnelheid kunt overschrijden. 2. Druk op de stuurknop ◀ (1) of ▶ (3) om naar een andere functie te gaan. > De snelheidsbegrenzer-markering (4) en het symbool op het bestuurdersdisplay doven – de opgeslagen maximumsnelheid is daarmee gewist. 17 18 314 Speed Limiter Speed Limiter Gerelateerde informatie • • Snelheidsbegrenzer (p. 312) • Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren (p. 315) Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren (p. 313) BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer tijdelijk deactiveren De snelheidsbegrenzer (SL19) is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten. Tijdelijk deactiveren met het gaspedaal De ingestelde maximumsnelheid is tijdelijk te deactiveren en te overschrijden met het gaspedaal zonder dat de snelheidsbegrenzer daarvoor eerst stand-by moet worden gezet – om bijvoorbeeld snel te kunnen optrekken. Gerelateerde informatie • • Snelheidsbegrenzer (p. 312) • Snelheidsbegrenzer deactiveren (p. 314) Snelheidsbegrenzer kiezen en activeren (p. 313) Beperkingen van de snelheidsbegrenzer Er gelden enkele algemene beperkingen voor de snelheidsbegrenzer (SL20). Op steile aflopende hellingen volstaat de remwerking van de snelheidsbegrenzer (SL21) mogelijk niet, zodat de opgeslagen maximumsnelheid mogelijk wordt overschreden. In dat geval wordt u hierop attent gemaakt met de melding Snelheidsgrens overschreden op het bestuurdersdisplay. N.B. Doe in dat geval het volgende: 1. Trap het gaspedaal helemaal in en laat het pedaal weer los bij het bereiken van de gewenste snelheid om de acceleratie te beëindigen. > De snelheidsbegrenzer is in dat geval nog steeds geactiveerd, zodat het symbool op het bestuurdersdisplay WIT van kleur is. Er verschijnen tekstmeldingen over overschrijding van de maximumsnelheid, als de snelheid met minimaal 3 km/h (zo'n 2 mph) is overschreden. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer (p. 312) 2. Haal uw voet van het gaspedaal, wanneer de tijdelijke acceleratie voltooid is. > De auto wordt vervolgens automatisch afgeremd op de motor tot een snelheid onder de laatst opgeslagen maximumsnelheid. 19 20 21 Speed Limiter Speed Limiter Speed Limiter 315 BESTUURDERSONDERSTEUNING Automatische snelheidsbegrenzer (ASL22) De automatische snelheidsbegrenzer helpt u om de maximumsnelheid van de auto af te stemmen op de op verkeersborden aangegeven maximumsnelheid. U kunt overschakelen van de snelheidsbegrenzer (SL23) op de automatische snelheidsbegrenzer (ASL). De automatische snelheidsbegrenzer gebruikt de snelheidsinformatie van de verkeersbordinformatie* (RSI24) om de maximumsnelheid van de auto automatisch aan te passen. WAARSCHUWING Ook als u zelf het snelheidsbord duidelijk kunt waarnemen, geeft de verkeersbordinformatie* (RSI) van ASL mogelijk de verkeerde snelheid aan – u moet in dat geval zelf ingrijpen en afremmen naar een passende snelheid. 22 23 24 316 WAARSCHUWING • • • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Is SL of ASL actief? Symbolen op het bestuurdersdisplay geven aan welke snelheidsbegrenzer actief is: Symbool ASL ✓ ✓ A U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. SL ✓ Bordsymbool na "70" = ASL is geactiveerd. A WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Standbystand. Automatic Speed Limiter Speed Limiter Road Sign Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING ASL-symbool Het bordsymbool (naast de opgeslagen snelheid "70", in het midden van de snelheidsmeter) kan drie kleuren hebben met de volgende betekenissen: Kleur van het bordsymbool Betekenis Groengeel ASL is actief Grijs Oranje ASL staat tijdelijk stand-by – bijvoorbeeld omdat een verkeersbord niet kon worden herkend. Rijhulpsystemen (p. 302) Automatische snelheidsbegrenzer activeren of deactiveren (p. 317) • Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen (p. 318) • Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer (p. 319) • • Snelheidsbegrenzer (p. 312) 25 26 Als aanvulling op de snelheidsbegrenzer (SL25) is de automatische snelheidsbegrenzer (ASL26) te activeren en deactiveren. Automatische snelheidsbegrenzer activeren Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. ASL staat stand-by Gerelateerde informatie • • Automatische snelheidsbegrenzer activeren of deactiveren 1. > GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd en in het midden van de snelheidsmeter op het bestuurdersdisplay staat een verkeersbordsymbool. N.B. • Als de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd is, verschijnt verkeersbordinformatie* op het bestuurdersdisplay, ook al is RSI27 niet ingeschakeld. • Om de verkeersbordinformatie van het bestuurdersdisplay te halen moet u zowel de automatische snelheidsbegrenzer als de RSI deactiveren. • Wanneer de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd en de RSI gedeactiveerd is, geeft de RSI geen waarschuwingen. Om waarschuwingen te kunnen krijgen moet u tevens de RSI activeren. . 2. Druk op de stuurknop > ASL wordt met de actuele rijsnelheid geactiveerd. Verkeersbordinformatie* (p. 390) Speed Limiter Automatic Speed Limiter }} * Optie/accessoire. 317 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Automatische snelheidsbegrenzer deactiveren Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen Om de automatische snelheidsbegrenzer te deactiveren: De automatische snelheidsbegrenzer (ASL28) is in te stellen op verschillende tolerantieniveaus. De tolerantie is op dezelfde manier aan te passen als bij het instellen van de snelheid voor de snelheidsbegrenzer. Als de auto bijvoorbeeld de aangegeven maximumsnelheid van 70 km/h (43 mph) aanhoudt, kunt u ervoor kiezen om een snelheid van 75 km/h (47 mph) aan te houden. Druk op de knop op het functiescherm. > GRIJZE knopindicatie – de ASL wordt uitgeschakeld en SL wordt geactiveerd. – WAARSCHUWING De auto houdt niet langer de op de borden aangegeven maximumsnelheid aan na overschakeling van ASL op SL – de auto houdt dan alleen de opgeslagen maximumsnelheid aan. – Druk op de stuurknop (1) totdat 70 km/h (43 mph) in het midden van de snelheidsmeter (2) is gewijzigd in 75 km/h (47 mph). > De auto hanteert vervolgens de gekozen tolerantie van 5 km/h (4 mph) zolang de gepasseerde borden 70 km/h (43 mph) aangeven. Deze tolerantie geldt totdat u een verkeersbord met een lagere of hogere snelheid passeert – de auto hanteert dan de nieuwe aangegeven maximumsnelheid en de tolerantie wordt uit het geheugen gewist. N.B. De grootst mogelijke marge die u kunt kiezen is +/- 10 km/h (5 mph). Gerelateerde informatie • • • Snelheidsbegrenzer (p. 312) • Verkeersbordinformatie* (p. 390) 27 28 318 Automatische snelheidsbegrenzer (p. 316) Gerelateerde informatie Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer (p. 319) Knoppen en symbolen voor de functie. • • Automatische snelheidsbegrenzer (p. 316) • Verkeersbordinformatie* (p. 390) Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer (p. 319) Road Sign Information – RSI Automatic Speed Limiter * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer De automatische snelheidsbegrenzing (ASL29) vindt plaats op basis van snelheidsinformatie afkomstig van de verkeersbordinformatie* (RSI30) – niet op basis van de verkeersborden met maximumsnelheden die de auto passeert. Als de verkeersbordinformatie de snelheidsinformatie niet kan interpreteren en doorgeven aan de rijhulpsystemen, gaat de automatische snelheidsbegrenzer stand-by staan en wordt overgeschakeld op de standaardsnelheidsbegrenzer. In dergelijke gevallen moet u zelf ingrijpen en afremmen tot de juiste snelheid. Cruisecontrol : Vanuit de actieve stand – deactiveert de cruisecontrol/zet deze stand-by Overzicht Aanduiding voor opgeslagen snelheid • • • Snelheidsbegrenzer (p. 312) Automatische snelheidsbegrenzer (p. 316) Verkeersbordinformatie* (p. 390) : Verlaagt de opgeslagen snelheid Actuele rijsnelheid Opgeslagen snelheid N.B. Bij een auto met adaptieve cruisecontrol* (ACC32) kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol. De automatische snelheidsbegrenzer wordt opnieuw geactiveerd, wanneer de verkeersbordinformatie weer snelheidsinformatie kan interpreteren en doorgeven. Gerelateerde informatie : Vanuit de stand-bystand – activeert de cruisecontrol en slaat de actuele snelheid op De cruisecontrol (CC31) helpt u een gelijkmatige snelheid aan te houden, wat voor een comfortabeler rijervaring kan zorgen tijdens lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige doorstroom. Knoppen en symbolen voor de functie. : Activeert de cruisecontrol vanuit de stand-bystand en hervat de opgeslagen snelheid : Verhoogt de opgeslagen snelheid 29 30 31 32 Automatic Speed Limiter Road Sign Information – RSI Cruise Control Adaptive Cruise Control }} * Optie/accessoire. 319 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • • • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Motorrem gebruiken in plaats van bedrijfsrem laten dempen. U kunt de bedrijfsremingreep van de cruisecontrol dan tijdelijk uitschakelen. Doe in dat geval het volgende: – Druk het gaspedaal tot ongeveer halverwege in en laat het pedaal weer los. > De cruisecontrol schakelt de automatische remingreep uit en remt vervolgens alleen op de motor af. Cruisecontrol kiezen en activeren Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst de cruisecontrol (CC33) kiezen en activeren. Gerelateerde informatie • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Cruisecontrol kiezen en activeren (p. 320) Cruisecontrol deactiveren (p. 321) Stand-bystand voor cruisecontrol (p. 322) • Vastgelegde snelheid instellen voor rijhulpsystemen (p. 344) • Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol* op het middendisplay (p. 329) Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de stand-bystand moet de actuele snelheid 30 km/h (20 mph) of hoger zijn. 1. Druk op de ◀ (1) of ▶ (3) om te bladeren naar het symbool voor cruisecontrol (4). > Het symbool is grijs – de cruisecontrol staat stand-by. De cruisecontrol regelt de snelheid met een gereduceerde remingreep vanuit de bedrijfsrem. Op een aflopende helling kan het soms wenselijk zijn om iets sneller weg te rollen en alleen de motorrem de snelheidstoename te 320 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING 2. Wanneer de cruisecontrol is gekozen, moet u voor activering op de stuurknop (2) drukken. > Het symbool is wit – de cruisecontrol wordt gestart en de actuele snelheid wordt vastgelegd als maximumsnelheid. De laagst mogelijke snelheid die u kunt opslaan is 30 km/h (20 mph). Cruisecontrol deactiveren De cruisecontrol uit te schakelen. (CC34) is te deactiveren en Gerelateerde informatie • • • • Cruisecontrol (p. 319) Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol* op het middendisplay (p. 329) Cruisecontrol kiezen en activeren (p. 320) Stand-bystand voor cruisecontrol (p. 322) Laatst opgeslagen snelheid van cruisecontrol hervatten Wanneer de cruisecontrol is gekozen, moet u voor activering op de stuurknop drukken. > De cruisecontrolaanduidingen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst opgeslagen snelheid wordt hervat. – WAARSCHUWING Wanneer u de snelheid weer hervat met de , kan er een markante snelstuurknop heidstoename volgen. Gerelateerde informatie • • • 33 34 Cruisecontrol (p. 319) 1. (2). Druk op de stuurknop > Het symbool en de aanduidingen worden grijs – de cruisecontrol gaat standby. 2. Druk op de stuurknop ◀ (1) of ▶ (3) om naar een andere functie te gaan. > De cruisecontrol-markering (4) en het symbool op het bestuurdersdisplay doven – de opgeslagen maximumsnelheid is daarmee gewist. Cruisecontrol deactiveren (p. 321) Stand-bystand voor cruisecontrol (p. 322) Cruise Control Cruise Control * Optie/accessoire. 321 BESTUURDERSONDERSTEUNING Stand-bystand voor cruisecontrol (CC35) De cruisecontrol is te deactiveren en stand-by te zetten. Dit kan gebeuren door actief ingrijpen van u of automatisch. De stand-bystand houdt in dat de functie geselecteerd is op het bestuurdersdisplay, maar niet is geactiveerd. De cruisecontrol regelt dan niet de snelheid. Stand-by vanwege ingreep van bestuurder De cruisecontrol wordt gedeactiveerd en in de stand-bystand gezet in één van de volgende gevallen. • • • • U zet de schakelhendel in stand N. Het koppelingspedaal wordt langer dan 1 minuut ingetrapt. De automatische stand-by is mogelijk in de volgende gevallen: • • • • de wielen verliezen hun grip op het wegdek het motortoerental is te laag/hoog de remtemperatuur wordt te hoog de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph). Adaptieve cruisecontrol*36 De adaptieve cruisecontrol (ACC37) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een bepaald tijdsverschil ten opzichte van de voorligger aan te houden. De adaptieve cruisecontrol kan u een comfortabeler rijervaring bieden tijdens lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige doorstroom. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Gerelateerde informatie • • • Cruisecontrol (p. 319) Cruisecontrol kiezen en activeren (p. 320) Cruisecontrol deactiveren (p. 321) U houdt langer dan 1 minuut een hogere snelheid aan dan ingesteld. U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. De gecombineerde camera en radarsensor meet de afstand tot voorliggers. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. U kiest de gewenste snelheid en het aan te houden tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Als de gecombineerde camera en radarsensor een voorligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt het tijdsverschil auto- 35 36 37 322 U bedient het rempedaal. Automatische stand-bystand Cruise Control Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING matisch aangepast. Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snelheid. Als de functie bochtassistent* geactiveerd is, kan dat ook van invloed zijn op de snelheid van de auto. WAARSCHUWING • • • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. De adaptieve cruisecontrol regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is normaal dat de remmen zwakke geluiden produceren, wanneer ze worden gebruikt bij het aanpassen van de snelheid. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd moet u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht of helemaal niet wordt geremd. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger toeneemt en de ingestelde snelheid overschrijdt. Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Bediening en displayweergave met betrekking tot adaptieve cruisecontrol* (p. 324) • Adaptieve cruisecontrol* kiezen en activeren (p. 325) • Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* (p. 328) • Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol* (p. 330) • Waarschuwing rijhulpsystemen bij een dreigende botsing (p. 342) • Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers instellen (p. 345) • Vastgelegde snelheid instellen voor rijhulpsystemen (p. 344) • Automatische remfunctie van rijhulpsystemen (p. 346) • Van doelvoertuig veranderen met rijhulpsystemen (p. 343) • Inhaalassistent (p. 350) BELANGRIJK Laat het onderhoud aan rijhulpcomponenten over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire. 323 BESTUURDERSONDERSTEUNING Bediening en displayweergave met betrekking tot adaptieve cruisecontrol*38 Een overzicht van de bediening van de adaptieve cruisecontrol (ACC39) via de stuurknoppenset links op het stuurwiel en de displayweergave van de functie. Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* (p. 328) Doelvoertuigindicatie: de functie heeft een doelvoertuig ontdekt en volgt deze met een vooraf gekozen tijdsverschil Symbool voor tijdsverschil ten opzichte van voorligger Bestuurdersdisplay : Vanuit de stand-bystand – activeert en slaat de actuele snelheid op : Vanuit de actieve stand – deactiveert zet deze stand-by : Activeert de functie vanuit de standbystand en hervat de opgeslagen snelheid : Verhoogt de opgeslagen snelheid Snelheidsaanduidingen. Opgeslagen snelheid Snelheid van de voorligger. Actuele snelheid van uw auto. : Verlaagt de opgeslagen snelheid 38 39 324 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Adaptieve cruisecontrol*40 kiezen en activeren De adaptieve cruisecontrol (ACC41) moet, om de snelheid en het tijdsverschil te kunnen regelen, eerst gekozen en vervolgens geactiveerd worden. • 1. Voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: De snelheid moet minimaal 30 km/h (20 mph) bedragen. Druk op de stuurknop ◀ (2) of ▶ (3) om te bladeren naar het symbool voor adaptieve cruisecontrol (4). > Het symbool is grijs – de adaptieve cruisecontrol staat stand-by. WAARSCHUWING Wanneer u de snelheid weer hervat met de stuurknop , kan er een markante snelheidstoename volgen. Bijkomende aanduidingen op het bestuurdersdisplay Alleen als het afstandssymbool twee voertuigen aangeeft, regelt ACC het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger. 2. Wanneer de snelheidsbegrenzer is gekozen, moet u voor activering op de stuur(1) drukken. knop > Het symbool is wit – de snelheidsbegrenzer wordt gestart en de actuele snelheid wordt vastgelegd als maximumsnelheid. Om de functie te kunnen starten, is het volgende vereist: • • 40 41 U moet de veiligheidsgordel om hebben en het bestuurdersportier moet dichtstaan. Er moet binnen een redelijke afstand een voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de actuele snelheid moet minimaal 15 km/h (9 mph) zijn. Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd. De hogere snelheid is de opgeslagen snelheid en de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger (het doel- Laatst opgeslagen snelheid van adaptieve cruisecontrol hervatten – Wanneer de adaptieve cruisecontrol is gekozen, moet u voor activering op de drukken. stuurknop > De cruisecontrolaanduidingen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst opgeslagen snelheid wordt hervat. voertuig). Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Adaptieve cruisecontrol* deactiveren (p. 326) }} * Optie/accessoire. 325 BESTUURDERSONDERSTEUNING • Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol* op het middendisplay (p. 329) • Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* (p. 328) Adaptieve cruisecontrol*42 deactiveren WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol (ACC43) is te deactiveren en uit te schakelen. • Wanneer de adaptieve cruisecontrol stand-by staat moet u actief ingrijpen en zelf de snelheid en afstand aanpassen ten opzichte van voorliggers. • Wanneer de adaptieve cruisecontrol stand-by staat en de auto een voorligger te dicht nadert, kunt u echter een waarschuwing krijgen voor de te kleine afstand van de afstandswaarschuwing*. Gerelateerde informatie • • 1. Druk op de stuurknop (2). > Het symbool en de aanduidingen worden grijs – de adaptieve cruisecontrol gaat stand-by. Ook de aanduiding voor het tijdsverschil en een eventueel symbool voor het doelvoertuig doven. Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Adaptieve cruisecontrol* kiezen en activeren (p. 325) • Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol* op het middendisplay (p. 329) • Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* (p. 328) 2. Druk op de stuurknop ◀ (1) of ▶ (3) om naar een andere functie te gaan. > De adaptieve cruisecontrol-markering (4) en het symbool op het bestuurdersdisplay doven – de opgeslagen maximumsnelheid is daarmee gewist. 42 43 326 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Stand-bystand voor adaptieve cruisecontrol*44 De adaptieve cruisecontrol (ACC45) kan worden gedeactiveerd en in de stand-bystand blijven. Dit kan gebeuren door actief ingrijpen van u of automatisch. De stand-bystand houdt in dat de functie geselecteerd is op het bestuurdersdisplay, maar niet is geactiveerd. De adaptieve cruisecontrol regelt dan niet de snelheid of de afstand ten opzichte van de voorligger. Stand-by vanwege ingreep van bestuurder De adaptieve cruisecontrol wordt gedeactiveerd en in de stand-bystand gezet in één van de volgende gevallen. • • • U bedient het rempedaal. • U bedient het koppelingspedaal langer dan zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. U zet de schakelhendel in stand N. U houdt langer dan 1 minuut een hogere snelheid aan dan ingesteld. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst 44 45 46 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control Electronic Stability Control opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. WAARSCHUWING Wanneer de auto automatisch stand-by staat, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en een melding op het bestuurdersdisplay. WAARSCHUWING • • Wanneer de adaptieve cruisecontrol stand-by staat moet u actief ingrijpen en zelf de snelheid en afstand aanpassen ten opzichte van voorliggers. Wanneer de adaptieve cruisecontrol stand-by staat en de auto een voorligger te dicht nadert, kunt u echter een waarschuwing krijgen voor de te kleine afstand van de afstandswaarschuwing*. Automatische stand-bystand De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van andere systemen, zoals de stabiliteitsregeling/ antislipregeling (ESC46). Als een van deze andere systemen niet meer werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automatisch gedeactiveerd. • Als bestuurder moet u dan zelf de snelheid aanpassen, zo nodig remmen en een veilige afstand houden tot voorliggers. De automatische stand-by is mogelijk in de volgende gevallen: • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en ACC kan niet registreren of de voorligger een stilstaand voertuig is of een object, zoals een verkeersdrempel. • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger slaat af, zodat ACC geen voorligger meer heeft om te volgen. • de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph) – geldt alleen voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. • • • u opent het bestuurdersportier. u doet de veiligheidsgordel af. het motortoerental is te laag/hoog. }} * Optie/accessoire. 327 BESTUURDERSONDERSTEUNING || • een of meer wielen verliezen hun grip op het wegdek. Beperkingen van adaptieve cruisecontrol*47 • de remmen hebben een hoge temperatuur. De adaptieve cruisecontrol (ACC48) kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. • • de parkeerrem wordt geactiveerd. de gecombineerde camera en radarsensor wordt afgedekt door sneeuw of zware regenval (blokkering cameralens/radarsignalen). Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Adaptieve cruisecontrol* kiezen en activeren (p. 325) • Adaptieve cruisecontrol* deactiveren (p. 326) • Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* (p. 328) WAARSCHUWING • Dit is geen systeem dat botsingen voorkomt. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor om in te grijpen, mocht het systeem een voorliggers niet ontdekken. • De functie reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Lage aanhangers, tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. • Gebruik de functie niet in lastige situaties zoals in stadsverkeer, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met veel water of natte sneeuw, op bochtige wegen of op uit- en opritten. Steile wegen en/of zware belading Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk moeite om de juiste afstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. Maak geen gebruik van de adaptieve cruisecontrol, als de auto zwaar beladen is of wanneer er een aanhangwagen achter de auto hangt. Overig Rijmodus Off Road kan niet worden gekozen als de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. 47 48 328 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • 49 50 51 Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol*49 op het middendisplay Wanneer de standaardcruisecontrol (CC50) is gekozen op het bestuurdersdisplay, kunt u overschakelen op de adaptieve cruisecontrol (ACC51) via het functiescherm van het middendisplay. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. • GROENE knopindicatie – de adaptieve cruisecontrol is gedeactiveerd en de standaardcruisecontrol staat stand-by. • GRIJZE knopindicatie – de standaardcruisecontrol is gedeactiveerd en de adaptieve cruisecontrol staat stand-by. Het symbool op het bestuurdersdisplay geeft aan welke cruisecontrol actief is: Cruisecontrol (CC) Adaptieve cruisecontrol (ACC) A A A WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Standby zetten Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Cruisecontrol (p. 319) Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Cruise Control Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. 329 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol*52 Op het bestuurdersdisplay en/of head-updisplay* kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen voor de adaptieve cruisecontrol (ACC53). Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert de verkeersbordinformatie* (RSI54) u dat de maximumsnelheid 130 km/h (80 mph) bedraagt. Op de voorgaande afbeelding ziet u dat de adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het systeem kan volgen. Op de voorgaande afbeelding ziet u dat de adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt die op dezelfde snelheid rijdt. 52 53 54 330 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Adaptive Cruise Control Road Sign Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbool Melding Betekenis Het symbool is WIT. De auto houdt de opgeslagen snelheid aan. Adaptive Cruise Contr. De adaptieve cruisecontrol staat stand-by. Niet beschikbaar Het symbool is GRIJS. Adaptive Cruise Contr. Service vereist Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het symbool is GRIJS. Voorruitsensor Reinig de voorruit vóór de sensoren van de gecombineerde camera en radarsensor. Sensor afgedekt, zie handleiding U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) * Optie/accessoire. 331 BESTUURDERSONDERSTEUNING Pilot Assist*55 Pilot Assist kan u helpen om tussen de zijmarkeringen van de rijbaan te blijven rijden dankzij stuurhulp, een constante snelheid aan te houden en een vooraf geselecteerd tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Pilot Assist werkt als volgt Pilot Assist is voornamelijk bestemd voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke om u een comfortabeler en meer ontspannen rijervaring te bieden. U kiest de gewenste snelheid en het aan te houden tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Pilot Assist registreert de afstand tot de voorligger en de zijmarkeringen van de rijstrook op de weg via de gecombineerde camera en radarsensor. Het vooraf ingestelde tijdsverschil wordt aangehouden via automatische aanpassing van de snelheid, terwijl de stuurassistentie helpt om de auto binnen de rijstrookmarkeringen te houden. Als de functie bochtassistent* geactiveerd is, kan dat ook van invloed zijn op de snelheid van de auto. Pilot Assist-stuurassistentie wordt gebaseerd op een combinatie van het traject dat de voorligger aflegt en de zijmarkeringen van de rijbaan. U kunt op elk gewenst moment het stuuradvies van Pilot Assist negeren en in een andere richting sturen, bijvoorbeeld om van rijstrook te wisselen of om obstakels op de weg te omzeilen. De gecombineerde camera en radarsensor meet de afstand tot voorliggers en detecteert zijmarkeringen. Gecombineerde camera en radarsensor Afstandssensor Zijmarkeringssensor 55 332 Bij tijdelijke deactivering zal het stuur licht trillen om u te wijzen op de verandering. WAARSCHUWING De stuurhulp van Pilot Assist wordt automatisch en zonder waarschuwing vooraf uit- en weer ingeschakeld. De kleur van het stuursymbool geeft de actuele status van de stuurhulp aan: • een GROEN stuur geeft aan dat de stuurhulp actief is • een GRIJS stuur (zoals afgebeeld) geeft aan dat de stuurhulp niet actief is. Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detecteren, bijvoorbeeld als de gecombineerde camera en radarsensor de zijmarkeringen van de rijbaan niet kan zien, schakelt Pilot Assist de stuurhulp tijdelijk uit, maar de stuurhulp wordt weer ingeschakeld zodra de rijbaan weer wordt gedetecteerd – de snelheids- en afstandsregelingen blijven echter geactiveerd. Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. krachtig moet worden geremd moet u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht of helemaal niet wordt geremd. Pilot Assist streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger toeneemt en de ingestelde snelheid overschrijdt. BELANGRIJK Laat het onderhoud aan rijhulpcomponenten over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. In bochten en bij wegsplitsingen Pilot Assist regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is normaal dat de remmen zwakke geluiden produceren, wanneer ze worden gebruikt bij het aanpassen van de snelheid. Pilot Assist probeert de snelheid op een soepele manier te regelen. In situaties waarin Pilot Assist werkt samen met de bestuurder zodat u de stuurhulp van Pilot Assist niet moet afwachten maar altijd klaar moet staan om de besturing over te nemen, vooral in bochten. • gewenste rijrichting kenbaar te maken aan Pilot Assist. Pilot Assist probeert altijd om de auto in het midden van de rijstrook te houden Wanneer Pilot Assist helpt bij het sturen, probeert de functie altijd om de auto midden tussen de rijstrookmarkeringen te brengen en het wordt daarom aanbevolen om de auto zelf een goede positie te laten zoeken, om op deze manier een zo soepel mogelijke rijervaring mogelijk te maken. Als bestuurder controleert u of de auto op een veilige manier in de rijstrook gebracht wordt en u kunt de positie dus altijd aanpassen door de besturing zelf verder over te nemen. • Mocht Pilot Assist de auto niet op een correcte manier naar de rijstrook brengen, dan adviseren we om Pilot Assist uit te zetten of over te schakelen op de adaptieve cruisecontrol*. Handen aan het stuur Een voorwaarde voor de werking van Pilot Assist is dat u uw handen aan het stuur houdt. Als de auto een afslag of splitsing van de rijstrook nadert, dient u in de richting van de gewenste rijstrook te sturen om de }} * Optie/accessoire. 333 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Als Pilot Assist detecteert dat u uw handen niet aan het stuurwiel houdt, krijgt u na enige tijd het verzoek tot actieve besturing van de auto, in de vorm van een symbool en een displaytekst. Als het systeem enige seconden later detecteert dat u uw handen nog steeds niet aan het stuur hebt, wordt het verzoek tot actieve besturing van de auto herhaald. Dit maal in combinatie met een akoestisch waarschuwingssignaal. Als Pilot Assist na nog eens enkele seconden nog steeds niet kan registreren dat u uw handen aan het stuur hebt, wordt het volume van het waarschuwingssignaal verhoogd en de stuurfunctie uitgeschakeld. Vervolgens moet u Pilot Assist opnieuw starten met de stuurknop . Gerelateerde informatie • • • • • 56 334 Rijhulpsystemen (p. 302) Pilot Assist* kiezen en activeren (p. 335) • Vastgelegde snelheid instellen voor rijhulpsystemen (p. 344) Bediening en displayweergave met betrekking tot Pilot Assist*56 • Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers instellen (p. 345) • Van doelvoertuig veranderen met rijhulpsystemen (p. 343) Een overzicht van de bediening van de Pilot Assist via de stuurknoppenset links op het stuurwiel en de displayweergave van de functie. • Waarschuwing rijhulpsystemen bij een dreigende botsing (p. 342) • Automatische remfunctie van rijhulpsystemen (p. 346) • Inhaalassistent (p. 350) Bediening Knoppen en symbolen voor de functie. ▶: Schakelt over van adaptieve cruisecontrol* naar Pilot Assist Beperkingen van Pilot Assist* (p. 339) : Vanuit de stand-bystand – activeert Pilot Assist en slaat de actuele snelheid op Bediening en displayweergave met betrekking tot Pilot Assist* (p. 334) : Vanuit de actieve stand – deactiveert Pilot Assist zet deze stand-by Symbolen en meldingen voor Pilot Assist* (p. 341) Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING : Activeert Pilot Assist vanuit de standbystand en hervat de opgeslagen snelheid en het opgeslagen tijdsverschil Bestuurdersdisplay Pilot Assist*57 kiezen en activeren De Pilot Assist moet, om de snelheid en het tijdsverschil te kunnen regelen en stuurhulp te kunnen bieden, eerst gekozen en vervolgens geactiveerd worden. : Verhoogt de opgeslagen snelheid : Verlaagt de opgeslagen snelheid Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger ◀: Schakelt over van Pilot Assist op adaptieve cruisecontrol Functiesymbool Snelheidsaanduidingen. Opgeslagen snelheid Symbolen voor het doelvoertuig Snelheid van de voorligger Symbool voor tijdsverschil ten opzichte van voorligger Symbool voor geactiveerde/gedeactiveerde stuurhulp 57 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Actuele snelheid van uw auto Gerelateerde informatie • Pilot Assist* (p. 332) Om Pilot Assist te kunnen starten, is het volgende vereist: • U moet de veiligheidsgordel om hebben en het bestuurdersportier moet dichtstaan. • Er moet binnen een redelijke afstand een voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of }} * Optie/accessoire. 335 BESTUURDERSONDERSTEUNING || de actuele snelheid moet minimaal 15 km/h (9 mph) zijn. • 1. Voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: De snelheid moet minimaal 30 km/h (20 mph) bedragen. Druk op de ◀ (1) of ▶ (3) om te bladeren (4). naar het symbool voor Pilot Assist > Het symbool is grijs – de Pilot Assist staat stand-by. 2. Wanneer de Pilot Assist is gekozen, moet u voor activering op de stuurknop (2) drukken. > Het symbool is wit – de Pilot Assist wordt gestart en de actuele snelheid wordt vastgelegd als maximumsnelheid. Laatst opgeslagen snelheid van Pilot Assist hervatten – Wanneer de Pilot Assist is gekozen, moet u voor activering op de stuurknop drukken. > De cruisecontrolaanduidingen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst opgeslagen snelheid wordt hervat. WAARSCHUWING Wanneer u de snelheid weer hervat met de stuurknop , kan er een markante snelheidstoename volgen. Gerelateerde informatie • • • Pilot Assist* (p. 332) Pilot Assist* deactiveren (p. 337) Beperkingen van Pilot Assist* (p. 339) N.B. Let op: de hulpfunctie Pilot Assist werkt alleen als u de handen aan het stuur hebt. Bijkomende aanduidingen op het bestuurdersdisplay Alleen wanneer het afstandssymbool een auto (1) boven het stuursymbool aangeeft, regelt Pilot Assist het tijdsverschil en opzichte van voorliggers. Alleen wanneer de kleur van het stuursymbool (2) verandert van GRIJS in GROEN, is de stuurhulp van Pilot Assist actief. Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd. De hogere snelheid is de opgeslagen snelheid en de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger (het doelvoertuig). 336 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Pilot Assist*58 deactiveren WAARSCHUWING De Pilot Assist is te deactiveren en uit te schakelen. • Wanneer Pilot Assist stand-by staat moet u actief ingrijpen alsook zelf sturen en uw snelheid en afstand aanpassen ten opzichte van voorliggers. • Wanneer Pilot Assist stand-by staat en de auto een voorligger te dicht nadert, krijgt u echter een waarschuwing voor de te kleine afstand van de afstandswaarschuwing*. Gerelateerde informatie • • 1. (2). Druk op de stuurknop > Het symbool en de aanduidingen worden grijs - de Pilot Assist gaat stand-by. Ook de aanduiding voor het tijdsverschil en een eventueel symbool voor het doelvoertuig doven. 2. Druk op de stuurknop ◀ (1) of ▶ (3) om naar een andere functie te gaan. > De Pilot Assist-markering (4) en het symbool op het bestuurdersdisplay doven – de opgeslagen maximumsnelheid is daarmee gewist. 58 59 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. • Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Adaptieve cruisecontrol* kiezen en activeren (p. 325) Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol* op het middendisplay (p. 329) Stand-bystand voor Pilot Assist*59 Pilot Assist is te deactiveren en stand-by te zetten. Dit kan gebeuren door actief ingrijpen van u of automatisch. De stand-bystand houdt in dat de functie geselecteerd is op het bestuurdersdisplay, maar niet is geactiveerd. Pilot Assist regelt dan niet de snelheid of de afstand ten opzichte van de voorligger en geeft geen stuurhulp. Stand-by vanwege ingreep van bestuurder Pilot Assist wordt gedeactiveerd en in de stand-bystand gezet in één van de volgende gevallen. • • • U bedient het rempedaal. U zet de schakelhendel in stand N. U hebt de richtingaanwijzers langer dan 1 minuut gebruikt. • Beperkingen van adaptieve cruisecontrol* (p. 328) • U houdt langer dan 1 minuut een hogere snelheid aan dan ingesteld. • Tijdelijke uitschakeling van stuurhulp met Pilot Assist* (p. 338) • U bedient het koppelingspedaal langer dan zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. }} * Optie/accessoire. 337 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Automatische stand-bystand Pilot Assist is afhankelijk van andere systemen zoals de stabiliteitsregeling/antislipregeling ESC60. Als een van dergelijke andere systemen uitvalt, wordt Pilot Assist automatisch gedeactiveerd. • • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en Pilot Assist kan niet registreren of de voorligger een stilstaand voertuig is of een object, zoals een verkeersdrempel. • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger slaat af, zodat Pilot Assist geen voorligger meer heeft om te volgen. • de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph) – geldt alleen voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. WAARSCHUWING Wanneer de auto automatisch stand-by staat, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en een melding op het bestuurdersdisplay. Als bestuurder moet u dan zelf de snelheid aanpassen, zo nodig remmen en een veilige afstand houden tot voorliggers. Tijdelijke uitschakeling van stuurhulp met Pilot Assist*61 Pilot Assist stuurhulp kan tijdelijk worden uitgeschakeld en weer worden geactiveerd zonder dat eerst een waarschuwing wordt gegeven. Bij gebruik van de richtingaanwijzers wordt de stuurhulp van Pilot Assist tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer dat niet langer het geval is, wordt de stuurhulp automatisch opnieuw geactiveerd als de zijlijnen van de rijstrook nog steeds te detecteren zijn. • • u opent het bestuurdersportier. de remmen hebben een hoge temperatuur. Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detecteren, bijvoorbeeld als de gecombineerde camera en radarsensor de zijmarkeringen van de rijbaan niet kan zien, schakelt Pilot Assist de stuurhulp tijdelijk uit - de snelheids- en afstandsregelingen blijven echter geactiveerd. De stuurhulp wordt weer geactiveerd als de rijbaan goed kan worden gedetecteerd. In deze situaties kunt u er met een lichte trilling van het stuur op worden gewezen dat de stuurhulp tijdelijk wordt gedeactiveerd. • • • • • u houdt uw handen niet aan het stuurwiel. Gerelateerde informatie • De automatische stand-by kan bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door: 60 338 de gecombineerde camera en radarsensor wordt afgedekt door sneeuw of zware regenval (blokkering cameralens/radarsignalen). de parkeerrem wordt geactiveerd. het motortoerental is te laag/hoog. u doet de veiligheidsgordel af. een of meer wielen verliezen hun grip op het wegdek. Gerelateerde informatie • • • • Pilot Assist* (p. 332) Pilot Assist* kiezen en activeren (p. 335) Pilot Assist* deactiveren (p. 337) Beperkingen van Pilot Assist* (p. 339) • • • • Pilot Assist* (p. 332) Pilot Assist* kiezen en activeren (p. 335) Pilot Assist* deactiveren (p. 337) Beperkingen van Pilot Assist* (p. 339) Electronic Stability Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van Pilot Assist*62 In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkingen voor de werking van Pilot Assist. Pilot Assist is een hulpmiddel dat u in veel situaties kan ondersteunen en helpen. U bent er echter altijd zelf verantwoordelijk voor dat u een veilige afstand aanhoudt ten opzichte van de omgeving en dat u de juiste positie op de rijbaan aanhoudt. In bepaalde situaties heeft de stuurassistentie van Pilot Assist moeite om u op de juiste manier te helpen of wordt de stuurassistentie automatisch uitgeschakeld – in dat geval is het advies om Pilot Assist niet te gebruiken. Voorbeelden van dergelijke situaties: Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Let er ook op dat Pilot Assist de volgende beperkingen heeft: • Hoge trottoirbanden, barrières en tijdelijke wegversperringen (pylonen, andere barrières et cetera) worden niet gedetecteerd. Ze kunnen ten onrechte worden verward met rijstrookmarkeringen, zodat het risico bestaat dat de auto in aanraking komt met dergelijke barrières. Het is aan de bestuurder om voldoende afstand te houden tot de genoemde barrières. • De gecombineerde radarsensor en camera heeft onvoldoende capaciteit om alle aanwezige objecten en obstakels in het verkeer te ontdekken, zoals kuilen, stilstaande obstakels of voorwerpen die de route geheel of gedeeltelijk blokkeren. • de rijstrookmarkeringen zijn afgesleten, ontbreken of kruisen elkaar. • de rijstrookindeling is niet duidelijk, bijvoorbeeld wanneer de rijstroken worden gesplitst of samengevoegd, bij afritten of als er sprake is van meerdere sets wegmarkeringen. • er zijn randen of andere lijnen dan rijstrookmarkeringen aanwezig op of naast de rijbaan, zoals trottoirbanden, naden of reparaties in het oppervlak van de rijbaan, randen van barrières, bermen of scherpe schaduwen. • • de rijstrook is smal of bochtig. • de rijstrook loopt over een top van een helling of een verkeerdrempel. Pilot Assist “ziet” voetgangers, dieren en dergelijke niet. • De aanbevolen stuuringreep is in sterkte beperkt, wat inhoudt dat het systeem u niet altijd kan helpen de auto zo te sturen dat deze binnen de rijstrook blijft. • 61 62 met slechte lichtomstandigheden, tegenlicht, een natte rijbaan et cetera. WAARSCHUWING het is slecht weer, met regen, (natte) sneeuw of mist of verminderd zicht }} * Optie/accessoire. 339 BESTUURDERSONDERSTEUNING || • • Bij een auto met Sensus Navigation* kan de functie informatie uit kaartgegevens gebruiken, wat wisselende prestaties kan betekenen. Pilot Assist wordt uitgeschakeld, als de snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting. WAARSCHUWING • Dit is geen systeem dat botsingen voorkomt. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor om in te grijpen, mocht het systeem een voorliggers niet ontdekken. • De functie reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Lage aanhangers, tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. WAARSCHUWING Gebruik Pilot Assist alleen bij duidelijke markeringen aan weerszijden van de rijstrook. Bij gebruik in andere situaties bestaat het risico dat u op omringende obstakels botst die het systeem niet kan detecteren. • Gebruik de functie niet in lastige situaties zoals in stadsverkeer, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met veel water of natte sneeuw, op bochtige wegen of op uit- en opritten. U kunt actuele stuuringrepen van Pilot Assist altijd corrigeren of aanpassen en zelf het stuur in de gewenste stand draaien. Steile wegen en/of zware belading Let erop dat Pilot Assist in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk moeite om de juiste afstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij rit- 340 ten op steile aflopende wegen – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. Maak geen gebruik van Pilot Assist als de auto zwaar beladen is of wanneer er een aanhangwagen achter de auto hangt. N.B. Pilot Assist is niet te activeren als een aanhanger, fietsdrager of iets dergelijks worden aangesloten op het elektrische systeem van de auto. Overig U kunt Off Road niet kiezen, wanneer Pilot Assist is geactiveerd. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Gerelateerde informatie • • • • Pilot Assist* (p. 332) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 302) Rijmodi* (p. 463) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor Pilot Assist*63 Op het bestuurdersdisplay en/of head-updisplay* kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van Pilot Assist. Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert de verkeersbordinformatie (RSI64) u dat de maximumsnelheid 130 km/h (80 mph) bedraagt. Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt die op dezelfde snelheid rijdt. Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt die op dezelfde snelheid rijdt. Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook niet detecteren. Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook kan detecteren. Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het systeem kan volgen. Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook niet detecteren. 63 64 Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. Road Sign Information }} * Optie/accessoire. 341 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Waarschuwing rijhulpsystemen bij een dreigende botsing De rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol* en Pilot Assist* kunnen u waarschuwen als de afstand tot voorliggers plotseling te klein wordt. naal op attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen. WAARSCHUWING De rijhulpsystemen waarschuwen alleen voor door de radareenheid gedetecteerde voertuigen – het kan dan ook voorkomen dat een waarschuwing vertraagd of helemaal niet wordt weergegeven. Wacht een waarschuwing nooit af, maar rem als dat nodig is. Op de voorgaande afbeelding ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het systeem kan volgen. Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook kan detecteren. Gerelateerde informatie • • Pilot Assist* (p. 332) Beperkingen van Pilot Assist* (p. 339) Geluidssignaal en symbool voor Collision Warning. Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een botsing Afstandsmeting met gecombineerde camera en radarsensor Adaptieve cruisecontrol en Pilot Assist gebruiken ca. 40% van het vermogen van het rempedaal. Als de auto harder moet worden afgeremd dan de rijhulpsystemen aankunnen en u remt zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschuwingslampje en een waarschuwingssig- 342 Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit. Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt een waarschuwing op de voorruit in combinatie met een knipperend symbool. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING N.B. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. Van doelvoertuig veranderen met rijhulpsystemen WAARSCHUWING Wanneer de rijhulpsystemen een rijdende voorligger volgen bij snelheden boven 30 km/h (20 mph) en het doelvoertuig verruilen voor een stilstaand voertuig, dan zullen de rijhulpsystemen het stilstaande voertuig negeren en in plaats daarvan accelereren tot de opgeslagen snelheid. De rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol* en Pilot Assist* kunnen bij auto's met een automatische versnellingsbak op bepaalde snelheden van doelvoertuig veranderen. Van doelvoertuig veranderen • Gerelateerde informatie • • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig De rijhulpsystemen worden uitgeschakeld en stand-by gezet: Pilot Assist* (p. 332) Afstandswaarschuwing* (p. 310) Head-updisplay* (p. 145) • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (3 mph) en de rijhulpsystemen niet kunnen registreren of de voorligger een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger slaat af, zodat de rijhulpsystemen geen voorligger meer hebben om te volgen. Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. Wanneer de rijhulpsystemen een rijdende voorligger volgen bij snelheden onder 30 km/h, (20 mph) van doelvoertuig veranderen en een stilstaand voertuig volgen, zullen de rijhulpsystemen voor het stilstaande voertuig remmen. Gerelateerde informatie • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) * Optie/accessoire. 343 BESTUURDERSONDERSTEUNING Vastgelegde snelheid instellen voor rijhulpsystemen – Het is mogelijk om de snelheid in te stellen die de functies snelheidsbegrenzer, cruisecontrol, adaptieve cruisecontrol* en Pilot Assist* moeten aanhouden. Wijzig de opgeslagen snelheid door kort (1) of (2) te op de stuurknoppen drukken of door ze ingedrukt te houden. • • • Kort drukken: Iedere keer dat u de knop indrukt past u de snelheid aan in stappen van +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Knop indrukken en vasthouden: Laat de knop los als de snelheidsindicator (3) de gewenste snelheid aangeeft. De laatst verrichte aanpassing met de knop wordt in het geheugen opgeslagen. Als de snelheid met het gaspedaal wordt verhoogd voordat op de stuurknop (1) wordt gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het drukken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u bij het drukken op de knop uw voet op het gaspedaal houdt. : Verhoogt de opgeslagen snelheid. : Verlaagt de opgeslagen snelheid. Opgeslagen snelheid. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Let erop dat 30 km/h (20 mph) de instelbare minimumsnelheid is – ook al kan het systeem een voorligger volgen tot aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk. Handgeschakelde versnellingsbak De rijhulpsystemen kunnen voorliggers volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph). Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 140 km/h (87 mph). 30 km/h (20 mph) is de instelbare minimumsnelheid – 200 km/h (125 mph) is de maximumsnelheid. Gerelateerde informatie • • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Snelheidsbegrenzer (p. 312) Cruisecontrol (p. 319) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) Automatische versnellingsbak De rijhulpsystemen kunnen voorliggers volgen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h (125 mph). Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelheden van om en nabij stilstand tot 140 km/h (87 mph). 344 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers instellen N.B. Als het symbool op het bestuurdersdisplay twee voertuigen toont, volgt ACC de voorligger met een vooraf gekozen tijdsverschil. Het is mogelijk om het tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in te stellen die de functies adaptieve cruisecontrol*, Pilot Assist* en afstandswaarschuwing* moeten aanhouden. U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het bestuurdersdisplay weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe groter het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden. Als er slechts één auto wordt getoond, is er binnen een redelijke afstand geen voorligger aanwezig. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe. Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets. N.B. • Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaald tijdsverschil. • Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet in strijd is met de geldende verkeersregels. • Als de rijhulpsystemen bij activering niet lijken te reageren met een verhoging van de snelheid, kan dat komen doordat het actuele tijdsverschil ten opzichte van de voorligger kleiner is dan het ingestelde tijdsverschil. N.B. Wanneer op het bestuurdersdisplay het autosymbool met een stuur verschijnt, volgt Pilot Assist een voorligger met het gekozen tijdverschil. Wanneer alleen het autosymbool verschijnt, is er binnen een redelijke afstand geen voorligger aanwezig. Bedieningselementen voor het tijdsverschil. WAARSCHUWING Tijdsverschil verkleinen Tijdsverschil vergroten • Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich leent voor de actuele verkeerssituatie. • Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeerssituatie minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Afstandsindicatie – Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijdsverschil te verkleinen of te vergroten. > De afstandsindicatie (3) toont het actuele tijdsverschil. }} * Optie/accessoire. 345 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) Afstandswaarschuwing* (p. 310) Head-updisplay* (p. 145) Automatische remfunctie van rijhulpsystemen De rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol* en Pilot Assist* hebben een speciale remfunctie voor ritten bij langzaamrijdend verkeer en stilstand. Remfunctie bij langzaam rijdend verkeer en stilstand Na korte stops tot zo'n 3 seconden tijdens filerijden of voor verkeerslichten rijdt de auto automatisch verder. Duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan worden de rijhulpsystemen stand-by gezet met automatische remfunctie. – De functie is op een van de volgende manieren te heractiveren: • • Druk op de stuurknop WAARSCHUWING Rijhulpsystemen waarschuwen alleen voor door de radareenheid gedetecteerde obstakels – het kan dan ook gebeuren dat een waarschuwing met enige vertraging of helemaal niet wordt gegeven. • Wacht een waarschuwing of ingreep nooit af, maar rem als dat nodig is. N.B. De rijhulpsystemen kunnen de auto maximaal 5 minuten stilhouden – daarna wordt de parkeerrem aangezet, waarna de functie wordt uitgeschakeld. Om de rijhulpsystemen te kunnen heractiveren, moet u eerst de parkeerrem lossen. . Trap het gaspedaal in. > De functie hervat het volgen van de voorligger als deze binnen ongeveer 6 seconden vooruit begint te rijden. WAARSCHUWING Wanneer u de snelheid weer hervat met de , kan er een markante snelstuurknop heidstoename volgen. 346 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Annulering van automatische remfunctie In bepaalde situaties wordt het automatisch remmen bij stilstand geannuleerd en wordt de functie stand-by gezet. Dat betekent dat de remmen worden gelost en de auto mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen om de auto stil te houden. Dat is mogelijk in de volgende situaties: • • • • u bedient het rempedaal Gerelateerde informatie • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) Remsystemen (p. 444) Rijmodus voor rijhulp U kunt aangeven op welke manier de rijhulpsystemen een bepaalde afstand tot voorliggers moeten aanhouden. U maakt een keuze via de rijmodusknop DRIVE MODE. Kies een van de volgende alternatieven: • Eco – De rijhulpsystemen streven naar een zo gering mogelijk brandstofverbruik wat grotere tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers betekent. u zet de parkeerrem aan u zet de schakelhendel in de stand P, N of R • Comfort – De rijhulpsystemen streven naar een zo soepel mogelijke aanpassing aan de rijsnelheid van voorliggers. u zet de functie stand-by. Automatische activering van parkeerrem • Dynamic* – De rijhulpsystemen streven naar een directere vorm van aanpassing aan het ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers, wat in bepaalde gevallen krachtiger acceleraties/remmanoeuvres kan betekenen. In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aangezet om ervoor te zorgen dat de auto blijft stilstaan. Dit gebeurt als de functie de auto staande houdt met behulp van de bedrijfsrem en: • u het bestuurdersportier opent of de veiligheidsgordel losmaakt • de functie de auto langer dan ongeveer 5 minuten staande heeft gehouden • • de remmen oververhit zijn geraakt Gerelateerde informatie • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Rijmodi* (p. 463) Tijdsverschil ten opzichte van voorliggers instellen (p. 345) u de motor handmatig uitschakelt. * Optie/accessoire. 347 BESTUURDERSONDERSTEUNING Bochtassistent*65 Bochtsnelheid assistentie kan u helpen bij het verlagen van de snelheid bij het inrijden van scherpere bochten als de voorgeselecteerde snelheid voor de rijhulpsystemen adaptieve cruisecontrol* of de Pilot Assist* te hoog wordt geacht. Er worden berekeningen verricht op basis van kaartgegevens van de satellietnavigatie Sensus Navigation* van de auto. Bij het verlaten van de bocht hervat de auto de eerder voorgeselecteerde snelheid. Wanneer de functie de rijsnelheid van de auto verlaagt verschijnt dit symbool op het bestuurdersdisplay. U kunt de functie op ieder gewenst moment uitschakelen door het rempedaal of gaspedaal te bedienen. WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. ver bochtenwerk en trekt de auto na het verlaten van de bochten iets sneller op. Gerelateerde informatie • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) Rijmodi* (p. 463) Rijmodi De mate van bochtassistentie is afhankelijk van de ingestelde rijmodus. Als de gekozen rijmodus niet mogelijk is, kiest de functie automatisch voor Comfort. In de modus Dynamisch vertoont de auto een iets sportie- 65 348 De functie is alleen beschikbaar op bepaalde markten. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Bochtassistent* activeren of deactiveren Beperkingen van de bochtassistent* De bochtassistent wordt mogelijk geactiveerd als aanvulling op de adaptieve cruisecontrol* of de Pilot Assist*. U kunt er ook voor kiezen om de functie uit te schakelen. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkingen voor de werking van de bochtassistent. De functie is alleen beschikbaar op bepaalde markten. Als bestuurder dient u bijvoorbeeld rekening te houden met de volgende beperkingen. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Bij een volgende motorstart worden de laatst gehanteerde instellingen gehanteerd of de instellingen die horen bij het bestuurdersprofiel dat aan de gebruikte transpondersleutel is gekoppeld66. Gerelateerde informatie • • 66 67 • De bochtassistent kent mogelijk prestatiebeperkingen op smalle wegen en in dicht bebouwde gebieden. • Op afritten en kruispunten wordt de bochtassistent mogelijk tijdelijk uitgeschakeld. • Als de kaartgegevens van de satellietnavigatie67 niet actueel zijn, gelden er mogelijk prestatiebeperkingen voor de bochtassistent. • Als de satellietnavigatie67 geen verbinding heeft met het satellietsysteem gelden er mogelijk functiebeperkingen voor de bochtassistent. • Op nieuwe of aangepaste trajecten zijn de kaartgegevens mogelijk onjuist. • Bij het berekenen van een geschikte bochtsnelheid wordt geen rekening gehouden met het risico van gripverlies in bijvoorbeeld ongunstige weers- of wegomstandigheden. Bochtassistent* (p. 348) Beperkingen van de bochtassistent* (p. 349) N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Gerelateerde informatie • • Bochtassistent* (p. 348) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Deze opties zijn marktafhankelijk. Alleen wanneer Volvo's satellietnavigatie Sensus Navigation* is geïnstalleerd. * Optie/accessoire. 349 BESTUURDERSONDERSTEUNING Inhaalassistent WAARSCHUWING De inhaalassistent kan u helpen bij het inhalen van andere voertuigen. De functie is te gebruiken in combinatie met de adaptieve cruisecontrol* of de Pilot Assist*. De functie vertraagt daarna de snelheidsverlaging om te vroeg afremmen te voorkomen als de auto een langzamer voertuig nadert. De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig • de actuele snelheid van uw auto is minimaal 70 km/h (43 mph) • de opgeslagen snelheid is hoog genoeg om veilig te kunnen inhalen. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Om de inhaalassistent te starten: • De functie is actief totdat u het ingehaalde voertuig bent gepasseerd. WAARSCHUWING Let erop dat dit systeem mogelijk in meer situaties wordt geactiveerd dan tijdens het inhalen, zoals bij het gebruik van de richtingaanwijzers om aan te geven dat u van rijbaan wilt wisselen of wilt afslaan – de auto accelereert dan kort. 68 350 De inhaalassistent is te gebruiken in combinatie met de adaptieve cruisecontrol* of de Pilot Assist*. Er gelden enkele voorwaarden voor het gebruik van de inhaalassistent. Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het volgende vereist: • Hoe de inhaalassistent werkt Als de adaptieve cruisecontrol of de Pilot Assist een ander voertuig volgt en u geeft met de richtingaanwijzer68 te kennen dat u wilt inhalen, dan helpen de systemen u door naar de voorligger te accelereren voordat uw auto de inhaalstrook heeft bereikt. Inhaalassistent gebruiken – Activeer de richtingaanwijzer. Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een auto met het stuur links of de rechter bij een auto met het stuur rechts. > De inhaalassistent wordt gestart. Gerelateerde informatie • • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Inhaalassistent gebruiken (p. 350) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING Let erop dat de inhaalassistent bij plotselinge wijzigingen tijdens het gebruik ervan soms ongewenste acceleraties kan verrichten. Radarsensor Gerelateerde informatie De radarsensor wordt door meerdere rijhulpsystemen gebruikt en heeft tot taak om andere voertuigen te detecteren. • • • Aanbevolen onderhoud van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 366) • Typegoedkeuring voor radarsensor (p. 352) Vermijd daarom de volgende situaties: • u nadert een afslag om af te slaan in de richting die normaal voor inhaalmanoeuvres geldt • een voorligger mindert vaart voordat uw auto de inhaalstrook heeft bereikt • het verkeer op de inhaalstrook mindert vaart • een auto bestemd voor rechtsrijdend verkeer rijdt in een land met linksrijdend verkeer (of andersom). Dergelijke situaties zijn te vermijden door de adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist tijdelijk stand-by te zetten. Gerelateerde informatie • • • • • Inhaalassistent (p. 350) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) Stand-bystand voor adaptieve cruisecontrol* (p. 327) Rijhulpsystemen (p. 302) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Positie van de radarsensor. De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende systemen: • • • • • Afstandswaarschuwing* Adaptieve cruisecontrol* Pilot Assist* Rijbaanassistent City Safety Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. Stand-bystand voor Pilot Assist* (p. 337) * Optie/accessoire. 351 BESTUURDERSONDERSTEUNING Typegoedkeuring voor radarsensor Hier vindt u de typegoedkeuring voor de radareenheden van de auto voor adaptieve Markt ACC & PA BLIS Symbool cruisecontrol* (ACC69), Pilot Assist* en BLIS*70. Typegoedkeuring ✓ Botswana Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar interferência a sistemas operando em caráter primário. ✓ Modelo: L2C0054TR 4122-14-8645 Brazilië EAN: (01)07897843840855 ✓ Este equipamento não tem direito à proteção contra interferência prejudicial e não pode causar interferência em sistemas devidamente autorizados. 03563-17-05364 69 70 352 Adaptive Cruise Control Blind Spot Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Markt ACC & PA BLIS Symbool Typegoedkeuring Hereby, Delphi Electronics and Safety declares that L2C0054TR / L2C0055TR are in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 2014/53/EU (RED). The original declaration of conformity can be accessed at the following link www.delphi.com/automotive-homologation. ✓ Frequency Band: 76GHz – 77GHz Maximum Output Power: 55dBm EIRP The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E. Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA Europa Hereby, Hella KgaA Hueck & Co., declares that RS4 is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 2014/53/EU. ✓ The Declaration of conformity may be consulted at Hella KGaA Hueck & Co., Rixbecker Straße 75/ 59552 Lippstadt, Germany and on the website www.hella.com/vcc. Frequency Band: 24050-24250 MHz Maximum Output Power: 20 dBm EIRP Verenigde Arabische Emiraten (UAE) Ghana Registered No: ER37536/15 ✓ Dealer No: DA37380/15 ✓ ✓ Registered No: ER53878/17 Dealer No: DA44932/15 NCA Approved: 1R3-1M-7E1-0B7 }} 353 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Markt ACC & PA BLIS Symbool Typegoedkeuring 37295/POSTEL/2014 ✓ 4927 Certificate number: 50459/SDPPI/2017 Indonesië Country of origin Germany ✓ Certificate number: 53578/SDPPI/2017 Country of origin China PLG ID: 6051 ✓ Jamaica Type Approval No.: TRC/LPD/2014/255 ✓ Equipment Type: Low Power Device (LPD) Jordanië ✓ ✓ Maleisië This product contains a Type Approved Module by Jamaica: SMA – “RS4”. Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3 Equipment Type: Low Power Device (LPD) CID F 15000578 AGREE PAR L’ANRT MAROC Marokko ✓ NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014 DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014 354 BESTUURDERSONDERSTEUNING Markt ACC & PA BLIS ✓ Symbool Typegoedkeuring IFETEL: RLVDEL215-0299 Radar de corto alcance RS4 Hella KGaA Hueck & Co Mexico ✓ IFETEL: RLVHERS17-0286 La operación de este equipo esta sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda causar su operación no deseada. Moldavië ✓ ✓ Nigeria ✓ Oman ✓ Connection and use of this communications equipment is permitted by the Nigerian Communications Commission. }} 355 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Markt ACC & PA BLIS ✓ Servië И011 14 ✓ ✓ Singapore И011 17 DA 105753 ✓ ✓ 356 Typegoedkeuring ✓ Rusland Zuid-Afrika Symbool DA 103238 TA-2014/1824 ✓ TA-2016/3407 BESTUURDERSONDERSTEUNING Markt ACC & PA BLIS Symbool Typegoedkeuring Certification No. ✓ MSIP-CMI- DPH-L2C0054TR Zuid-Korea MSIP-CMM-HLA-RS4 ✓ ✓ 이 기기는 무용(A급) 전자파 적합기기로서 판 매자 또는 사용 자는 이 점을 주의하시기 바 라 며, 가정외의 지역에서 사용 하는 것을 적으 로 합니다 CCAB15LP0560T3 CCAB17LP0470T5 Taiwan ✓ 警語 經型式認證合格之低 率射頻電機,非經許可,公司 商號或使用者均不得擅自變更頻率 大 率或變更原設計之特性及 能 低 率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法 通信;經發現有干擾現象時,應立即停用 ,並改善至無干擾時方得繼續使用 前項合法通信,指依 電信法規定作業之無線電通信 低 率射頻電機須忍受合法通信或工業 科學及醫療用電波輻 射性電機設備之干擾 }} 357 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Markt ACC & PA BLIS Symbool Typegoedkeuring є, щ Delphi ( ✓ ь ) є RACAM/SRR2 ь КМ № 679 24 Delphi : Delphi. (П П 2009 .) : 24,05 – 24,25 П Oekraïne ✓ ь : 20 Б ( .) EIRP HELLA GmbH & Co. KGaA є, щ є 2014/53/Є . П www.hella.com/vcc RS4 ь : 24,05 – 24,25 П 358 Vietnam ✓ Zambia ✓ ь : 20 Б ( .) EIRP : BESTUURDERSONDERSTEUNING Typegoedkeuring voor radioapparatuur Markt Symbool Europa Typegoedkeuring Volvo Cars verklaart hierbij dat alle radioapparatuur conform de essentiële eisen en andere relevante bepalingen is van de Richtlijn 2014/53/EU. R 204-750001 Japan This device is granted pursuant to the Japanese Radio Law and the Japanese Telecommunications Business Law. This device should not be modified (otherwise the granted designation number will become invalid). Ga voor gedetailleerde informatie over de typegoedkeuring naar support.volvocars.com. Gerelateerde informatie • • • • Radarsensor (p. 351) Adaptieve cruisecontrol* (p. 322) Pilot Assist* (p. 332) BLIS* (p. 382) * Optie/accessoire. 359 BESTUURDERSONDERSTEUNING Camera Gerelateerde informatie De camera wordt gebruikt door meerdere rijhulpsystemen en heeft tot taak om bijvoorbeeld de zijlijnen van de weg of verkeersborden te detecteren. • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Aanbevolen onderhoud van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 366) Positie van de camera-eenheid. De camera wordt gebruikt voor de volgende systemen: • • • • • • • • • 360 Adaptieve cruisecontrol* Pilot Assist* Rijbaanassistent* Stuurhulp bij botsgevaar City Safety Driver Alert Control* Verkeersbordinformatie* Automatisch groot licht* Parkeerhulp* * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor De camera zit aan de binnenkant op het bovenste deel van de voorruit, samen met de radarsensor van de auto. De gecombineerde camera en radarsensor kent enkele beperkingen – wat ook beperkingen met zich meebrengt voor de functies die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor. Als bestuurder dient u bijvoorbeeld rekening te houden met de volgende beperkingen. Plaats, plak of bevestig niets aan de buiten- of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de gecombineerde camera en radarsensor – dat kan storingen veroorzaken in de op de camera en radarsensor gebaseerde functies. Dit kan ertoe leiden dat deze functies beperkingen vertonen, worden uitgeschakeld of verkeerd reageren. Gecombineerde camera en radarsensor Geblokkeerde eenheid Als op het bestuurdersdisplay dit symbool en de melding “Voorruitsensor Sensor afgedekt, zie handleiding” verschijnen, betekent dit dat de gecombineerde camera en radarsensor geen voorliggers, fietsers, voetgangers en grotere dieren voor de auto kan ontdekken en dat de functies die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor mogelijk storingen vertonen. In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen: Reinig het gemarkeerde gebied regelmatig en houd het vrij van stickers, voorwerpen, zonnefilm et cetera. }} 361 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor van vuil, sneeuw en ijs. Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen of het zicht van de camera. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet. De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de eenheid soms niet. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde camera en radarsensor gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behuizing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Fel tegenlicht Valt niets aan te doen. In betere lichtomstandigheden wordt de camera automatisch opnieuw geactiveerd. Hoge temperaturen Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de gecombineerde camera en radarsensor na het starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uitgeschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de elektronica te beschermen. Als de temperatuur voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde camera en radarsensor automatisch weer opgestart. Beschadigde voorruit N.B. 362 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. • Als het voorruitoppervlak vóór een van beide 'ogen' van de gecombineerde camera en radarsensor barsten, krassen of steenslagschade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (0,02 × 0,12 in) of groter, neem dan contact op met een werkplaats71 om de voorruit te laten vervangen. • Volvo adviseert u om scheurtjes, krassen of sterren in het gebied vóór de gecombineerde camera en radarsensor niet te repareren, maar de complete voorruit te vervangen. Als u niets doet, presteren de rijhulpsystemen die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor mogelijk minder goed. Dit kan ertoe leiden dat deze functies beperkingen vertonen, worden uitgeschakeld of verkeerd reageren. Om te voorkomen dat de rijhulpsystemen die van de gecombineerde camera en radarsensor 71 gebruikmaken verkeerd werken, geldt ook het volgende: BESTUURDERSONDERSTEUNING • Neem alvorens de voorruit te laten vervangen contact op met een werkplaats71 om te controleren of de juiste voorruit wordt besteld en gemonteerd. • Monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. • Na vervanging van de voorruit moet u de gecombineerde camera en radarsensor in een werkplaats71 laten herkalibreren om er zeker van te zijn dat alle autofuncties die gebaseerd zijn op de gecombineerde camera en radarsensor naar behoren werken. In bochten kan de radarsensor op het verkeerde voertuig reageren of een eerder opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen. Lage aanhangwagens Lage aanhangwagen in radarschaduw. Ook lage aanhangwagens ontdekt de radarsensor soms alleen met grote moeite of helemaal niet – u moet daarom extra voorzichtig zijn als er een lage aanhangwagen achter de voorligger hangt en de adaptieve cruisecontrol* of Pilot Assist* actief is. Radarsensor Rijsnelheid De radarsensor heeft veel meer moeite om een voorligger te ontdekken als de snelheid van de voorligger veel afwijkt van die van uw eigen auto. Beperkt blikveld De radarsensor heeft een beperkt blikveld. In bepaalde gevallen wordt een voorligger niet ontdekt of later dan verwacht. Het blikveld van de radarsensor. Soms kan de radarsensor een voorligger op korte afstand pas laat registreren, bijvoorbeeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. 71 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. }} * Optie/accessoire. 363 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Camera Parkeerhulpcamera* Beperkt zicht Camera's kennen ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat ze minder goed "zien" bij hevige regen- of sneeuwval, in dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruikmaken van de camera grote beperkingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. Dode hoeken Fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde en onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen voor de systemen die van de camera gebruikmaken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten en andere voertuigen, fietsers, voetgangers en grotere dieren te ontdekken. Hieronder een voorbeeld. Er zitten "dode" hoeken tussen de blikvelden van de camera's. In het 360°-aanzicht* van de parkeerhulpcamera kunnen obstakels/voorwerpen "verdwijnen" in de overgangen tussen de afzonderlijke camera's. WAARSCHUWING Ook als de dode hoeken op het scherm relatief klein ogen dient u erop te letten dat de verborgen gebieden in werkelijkheid dusdanig groot kunnen zijn dat obstakels mogelijk pas worden geregistreerd, wanneer de auto de obstakels zeer dicht genaderd is. 364 Defecte camera Als een camerasector zwart blijft en het nevenstaande symbool bevat, betekent dit dat de desbetreffende camera defect is. De linker camera van de auto is defect. Ook in de volgende gevallen blijft de desbetreffende camerasector zwart, zij het zonder het symbool voor een defecte camera: • • • geopend portier geopende achterklep ingeklapte buitenspiegel. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Lichtomstandigheden De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een slechtere beeldkwaliteit op. Gerelateerde informatie • • • • Camera (p. 360) Radarsensor (p. 351) Aanbevolen onderhoud van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 366) Parkeerhulpcamera* (p. 419) Parkeerhulpcamera achter WAARSCHUWING Wees bij het verschijnen van dit symbool extra voorzichtig tijdens het achteruitrijden met een gemonteerde aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks die is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. Het symbool geeft aan dat de parkeerhulpsensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat deze niet waarschuwen voor eventuele obstakels. N.B. Fietsdragers of andere accessoires achter op de auto kunnen het blikveld van de camera blokkeren. * Optie/accessoire. 365 BESTUURDERSONDERSTEUNING Aanbevolen onderhoud van de gecombineerde camera en radarsensor Gerelateerde informatie • • • De gecombineerde camera en radarsensor werkt alleen naar behoren, wanneer u deze ontdoet van vuil, ijs en sneeuw en ze regelmatig reinigt met water en autoshampoo. • Camera (p. 360) Radarsensor (p. 351) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Parkeerhulpcamera* (p. 419) N.B. Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen aanleiding geven tot onterechte waarschuwingssignalen, tot systeembeperkingen of ervoor zorgen dat het systeem niet meer werkt. Positie van de sensoren. 366 Locatie van de radarsensoren aan de achterzijde. Het gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat zowel links als rechts. • Voor optimale werking is het belangrijk om de oppervlakken vóór de sensoren schoon te houden. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. • Maak cameralenzen regelmatig schoon met lauw water en autoshampoo. Wees voorzichtig zodat er geen krassen op de lens komen. BELANGRIJK Laat het onderhoud aan rijhulpcomponenten over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING City Safety™ Safety72 City kan u met licht- en geluidssignalen en rempedaaltrillingen attenderen op plotseling opdoemende voetgangers, fietsers, grotere dieren en voorliggers. gekoppeld aan onoplettendheid tot bijnaongelukken kunnen leiden. WAARSCHUWING Het systeem helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. City Safety start een korte, krachtige remmanoeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net achter uw voorligger tot stilstand komt. • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. City Safety wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. Locatie gecombineerde camera en radarsensor. City Safety is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. Automatisch remmen gebeurt pas na of in combinatie met Collision Warning. City Safety kan helpen bij het voorkomen van een aanrijding of het verlagen van de impactsnelheid. U en eventuele passagiers zullen normaal alleen merken dat City Safety actief is, wanneer een botsing dreigt. City Safety is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger, een fietser, een groter dier of een voorligger botst. City Safety kan u helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden en dergelijke, waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u 72 De functie is niet op alle markten beschikbaar. Gerelateerde informatie • • • Rijhulpsystemen (p. 302) Deelfuncties van City Safety (p. 368) Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety (p. 370) }} 367 BESTUURDERSONDERSTEUNING • • Obstakeldetectie met City Safety (p. 371) • Automatische remfunctie bij onmogelijke uitwijkmanoeuvre met City Safety (p. 376) • • • • City Safety remt voor tegenliggers (p. 376) City Safety bij kruisend verkeer (p. 374) City Safety met stuurhulp bij een uitwijkmanoeuvre (p. 375) Beperkingen van City Safety (p. 377) Meldingen voor City Safety (p. 380) Deelfuncties van City Safety Safety73 City kan u helpen om een botsing met een voorligger, fietser, voetganger of een groter dier te voorkomen via een verlaging van de rijsnelheid door automatisch te remmen. Bij een snelheidsverschil groter dan de volgende snelheden kan de automatische remfunctie van City Safety een botsing niet geheel voorkomen, maar wel de gevolgen ervan beperken. Voetganger Voor een voetganger kan City Safety de snelheid verlagen met maximaal 45 km/h (28 mph). Grotere dieren Bij gevaar voor een botsing met groot wild kan City Safety de rijsnelheid verlagen tot 15 km/h (9 mph). De remingreep voor grotere dieren is in eerste instantie bedoeld om de botskrachten bij hogere snelheden te beperken en is het effec- 368 De functie is niet op alle markten beschikbaar. Deelfuncties van City Safety Voertuig Voor een voorligger kan City Safety de snelheid verlagen met maximaal 60 km/h (37 mph). Fietsers Voor een fietser kan City Safety de snelheid verlagen met maximaal 50 km/h (30 mph). 73 tiefst op snelheden hoger dan 70 km/h (43 mph) en minder effectief op lage snelheden. Functie-overzicht. Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een botsing Afstandsmeting met gecombineerde camera en radarsensor City Safety vervult drie functies in de volgende volgorde: 1. Collision Warning 2. Brake Support 3. Auto Brake BESTUURDERSONDERSTEUNING De volgende tekst licht toe wat de drie functies doen: 1 – Collision Warning Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende botsing. Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt een waarschuwing op de voorruit in combinatie met een knipperend symbool. City Safety kan voetgangers, fietsers of voertuigen voor uw auto ontdekken, die stilstaan of in dezelfde richting als u rijden. City Safety kan tevens voetgangers, fietsers of grote dieren ontdekken, die het pad van uw auto kruisen. Bij een dreigende botsing met een voetganger, fietser, groter dier of een voertuig wordt uw aandacht getrokken met licht- en geluidssignalen en rempedaaltrillingen. Bij lagere snelheden, krachtig afremmen door de bestuurder of het geven van gas worden geen rempedaaltrillingen verstrekt. De intensiteit van de rempedaaltrilling is afhankelijk van de rijsnelheid. 2 – Brake Support Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision Warning verder is toegenomen, treedt de Brake Support in werking. Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit. N.B. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. Brake Support helpt u bij het remmen, als het systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre alleen niet voldoende is om een botsing te voorkomen. 3 – Auto Brake In allerlaatste instantie wordt de automatische remfunctie geactiveerd. Als u in deze fase nog steeds niet aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen en er een aanrijding dreigt, wordt er automatisch geremd, ongeacht of u zelf remt of niet. De auto wordt daarbij maximaal afgeremd om de botssnel- heid te beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding te voorkomen. Bij activering van de automatische remfunctie worden mogelijk ook de gordelspanners geactiveerd. Auto Brake kan in bepaalde situaties de remingreep met lichter remmen beginnen en vervolgens overgaan op de volledige remwerking. Wanneer City Safety een botsing met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto stilstaan totdat u bepaalde actie onderneemt. Als de auto wordt afgeremd wegens een langzamer rijdende voorligger, wordt uw snelheid afgestemd op die van de voorligger. N.B. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, stopt de motor wanneer de Auto Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u voor die tijd het koppelingspedaal weet te bedienen. U kunt een remingreep altijd afbreken hard op het gaspedaal te trappen. N.B. Als City Safety remt, gaan de remlichten branden. }} * Optie/accessoire. 369 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Wanneer City Safety ingrijpt en remt, verschijnt op het bestuurdersdisplay de melding dat het systeem actief is/was. WAARSCHUWING Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety derlijk kan worden ervaren), kunt u de waarschuwingsafstand Normaal of Laat kiezen. City Safety74 mag dan altijd geactiveerd zijn, u kunt wel een waarschuwingsafstand kiezen. Wanneer u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen zodat City Safety niet alleen minder vaak waarschuwt, maar ook minder snel. Pas uw rijstijl niet aan op grond van City Safety en ga er niet blindelings van uit dat City Safety voor u remt. N.B. City Safety is niet uit te schakelen, maar wordt bij het starten van de motor/elektrische aandrijving automatisch geactiveerd en blijft vervolgens actief tot u de motor/ elektrische aandrijving uitschakelt. Gerelateerde informatie City Safety™ (p. 367) • • • City Safety bij kruisend verkeer (p. 374) • • • Head-updisplay* (p. 145) City Safety remt voor tegenliggers (p. 376) Beperkingen van City Safety (p. 377) Gordelspanners (p. 48) Gebruik waarschuwingsafstand Laat daarom alleen in uitzonderingsgevallen, zoals bij sportief rijden. De waarschuwingsafstand bepaalt de gevoeligheid van het systeem en de afstand waarbij de licht- en geluidssignalen en de rempedaaltrillingen moeten worden gegeven. Om een waarschuwingsafstand te kiezen: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies onder Waarschuwing City Safety voor Laat, Normaal of Vroeg voor het instellen van de gewenste waarschuwingsafstand. Als de instelling Vroeg te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in bepaalde situaties als hin- 74 370 De functie is niet op alle markten beschikbaar. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Test City Safety daarom nooit uit op mensen, dieren of voertuigen – dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige schade en levensgevaarlijke situaties leiden. • City Safety waarschuwt u bij gevaar voor een botsing, maar het systeem is niet in staat uw reactietijd te verkorten. • Ook als u de waarschuwingsafstand hebt ingesteld op Vroeg, kunnen de waarschuwingen voor uw gevoel soms laat worden afgegeven, bijvoorbeeld bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger plotseling krachtig remt. • 75 N.B. Waarschuwingen via de richtingaanwijzers voor de Rear Collision Warning* worden gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand voor de Collision Warning in City Safety is ingesteld op het laagste niveau "Laat"/> De functies 'gordels spannen' en 'remmen' zijn echter nog steeds actief. Gerelateerde informatie • • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) Rear Collision Warning* (p. 381) Obstakeldetectie met City Safety City Safety75 kan u helpen bij het detecteren van voertuigen, fietsers, grotere dieren en voetgangers. Voertuig City Safety detecteert de meeste voertuigen die stilstaan of in dezelfde richting als u rijden. De functie kan in bepaalde gevallen ook tegenliggers en kruisende voertuigen detecteren. City Safety kan voertuigen in het donker alleen detecteren, wanneer de voor- en achterlichten van deze voertuigen werken en duidelijk waarneembaar branden. Wanneer de waarschuwingsafstand is ingesteld op Vroeg, worden de waarschuwingen eerder gegeven. Dit kan ertoe leiden dat er vaker wordt gewaarschuwd dan bij de waarschuwingsafstand Normaal, maar toch geniet deze instelling de voorkeur omdat het City Safety effectiever kan maken. De functie is niet op alle markten beschikbaar. }} * Optie/accessoire. 371 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Fietser Het systeem kan alleen volwassen fietsers ontdekken die op fietsen voor volwassenen zitten. Voetganger WAARSCHUWING City Safety is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle fietsers kan detecteren en bijvoorbeeld moeite heeft met: • • Voorbeelden van wat City Safety als een fietser beschouwt – met herkenbare lichaams- en fietscontouren. Voor goede systeemprestaties moet de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van fietsers zo uniform mogelijke informatie over de lichaams- en fietscontouren ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende (lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de systeemcamera grote delen van het lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen. 372 slechts gedeeltelijk zichtbare fietsers; fietsers als het contrast met de achtergrond gering is – waarschuwingen en remingrepen kunnen dan pas laat komen of helemaal achterwege blijven; • fietsers in kleding die de lichaamscontouren verhult; • fietsen waarop grote voorwerpen worden vervoerd. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt, afhankelijk van de rijsnelheid. Voorbeelden van wat het systeem als een voetganger met herkenbare lichaamscontouren beschouwt. Voor goede systeemprestaties moet de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van voetgangers zo uniform mogelijke informatie over de lichaamscontouren ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende (lichaams-)delen zoals hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. Om een voetganger te kunnen detecteren moet er sprake zijn van een bepaald contrast ten opzichte van de achtergrond door bijvoorbeeld kleding, achtergrond, weersomstandigheden en dergelijke. Bij weinig contrast worden voetgangers mogelijk laat of helemaal niet gedetecteerd. De waarschuwingen en remin- BESTUURDERSONDERSTEUNING grepen kunnen dan laat of helemaal niet plaatsvinden. Grotere dieren WAARSCHUWING City Safety is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle grotere dieren kan detecteren en bijvoorbeeld moeite heeft met: City Safety kan dankzij de koplampen van de auto ook in het donker voetgangers detecteren. • slechts gedeeltelijk zichtbare grotere dieren; • grotere dieren die met hun voor- of achtereind recht voor de auto staan of bewegen; • grotere dieren die snel rennen of bewegen; • grotere dieren als het contrast met de achtergrond van de dieren gering is – waarschuwingen en remingrepen kunnen dan pas laat komen of helemaal achterwege blijven. • kleinere dieren zoals honden en katten. WAARSCHUWING City Safety is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle voetgangers kan detecteren en bijvoorbeeld moeite heeft met: • • • slechts gedeeltelijk zichtbare voetgangers, voetgangers die gekleed gaan in kleding die de lichaamscontouren verhult of voetgangers met een lengte korter dan 80 cm (32 in.); voetgangers bij een gering contrast met de achtergrond – waarschuwingen en remingrepen kunnen dan pas laat komen of helemaal achterwege blijven; voetgangers die grote voorwerpen dragen. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt, afhankelijk van de rijsnelheid. Voorbeelden van wat City Safety als een stilstaand of langzaam lopend groter dier beschouwt – met herkenbare lichaamscontouren. Voor goede prestaties van het systeem moet de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van grotere dieren (zoals een eland of paard) zo uniform mogelijk informatie over de lichaamscontouren ontvangen – wat inhoudt dat het dier recht vanaf de zijkant moet kunnen worden waargenomen en dat het dier een bewegingspatroon heeft dat voor het dier als normaal te beschouwen is. Het systeem kan dieren niet ontdekken, als de systeemcamera delen van het lichaam van het dier niet kan waarnemen. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt, afhankelijk van de rijsnelheid. Gerelateerde informatie • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) City Safety kan dankzij de koplampen van de auto ook in het donker grotere dieren detecteren. 373 BESTUURDERSONDERSTEUNING City Safety bij kruisend verkeer • Safety76 City kan u helpen als uw auto tijdens het afslaan op een kruising het pad van een tegenligger kruist. Gebied waarin City Safety kruisende tegenliggers kan detecteren. City Safety kan een tegenligger waar u tegenop dreigt te botsen pas detecteren, wanneer de tegenligger in het gebied is waar City Safety het verloop kan analyseren. Bovendien moet aan de volgende criteria zijn voldaan: • de snelheid van uw auto is minimaal 4 km/h (3 mph) • uw auto slaat af naar links op markten met rechtsrijdend verkeer (of naar rechts bij linksrijdend verkeer) 76 374 De functie is niet op alle markten beschikbaar. de koplampen van de tegenligger branden. Gerelateerde informatie • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) Beperkingen van City Safety bij kruisend verkeer In bepaalde gevallen kan het voor City Safety moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende botsing met tegemoetkomend kruisend verkeer. Wat mogelijk is in de volgende gevallen: • • • • • bij gladheid zodat de stabiliteitsregeling ESC ingrijpt tegenliggers worden laat ontdekt het zicht op tegenliggers wordt ergens door belemmerd tegenliggers voeren geen koplampen tegenliggers rijden onvoorspelbaar en wisselen bijvoorbeeld in een laat stadium snel van rijbaan. BESTUURDERSONDERSTEUNING N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Gerelateerde informatie • • • City Safety bij kruisend verkeer (p. 374) City Safety met stuurhulp bij een uitwijkmanoeuvre van het obstakel ook bij het hervinden van de rechtuitkoers. City Safety met stuurhulp kan u helpen om uit te wijken voor een voertuig/obstakel, wanneer een botsing niet met een simpele remmanoeuvre te voorkomen is. City Safety met stuurhulp is niet uit te schakelen en daarmee altijd geactiveerd. City Safety kan het volgende detecteren: Beperkingen van City Safety (p. 377) • • • • voertuigen fietsers voetgangers grotere dieren. Gerelateerde informatie Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) Uw auto die uitwijkt Langzaam rijdend/stilstaand voertuig of obstakel. City Safety grijpt in door uw stuurbeweging te versterken, nadat u aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen – en alleen als u te weinig stuurt om een botsing te voorkomen. De versterkte stuuringreep wordt voor een groter effect gecombineerd met een remingreep. Het systeem helpt u na het passeren 375 BESTUURDERSONDERSTEUNING Automatische remfunctie bij onmogelijke uitwijkmanoeuvre met City Safety City Safety77 kan u helpen door de auto automatisch eerder te remmen, wanneer een botsing niet met een simpele uitwijkmanoeuvre te voorkomen is. City Safety helpt u door voortdurend na te gaan of er voldoende "uitwijkmogelijkheden" zijn via de aangrenzende rijstroken, als het systeem een langzaam rijdende of stilstaande voorligger mogelijk laat ontdekt. City Safety grijpt niet met een automatische remingreep in, zolang u de mogelijkheid hebt om via een uitwijkmanoeuvre een botsing te voorkomen. Als City Safety echter inschat dat u niet kunt uitwijken door verkeer in de aangrenzende rijstroken, kan het systeem u helpen door eerder dan normaal een automatische remingreep te starten. City Safety remt voor tegenliggers City Safety kan u in noodgevallen helpen bij het remmen voor een tegenligger in uw rijstrook. Als een tegenligger in uw rijstrook belandt en een botsing onvermijdelijk is, kan City Safety u helpen om uw rijsnelheid te verlagen en zo de kracht van de botsing te beperken. Gerelateerde informatie • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) Uw auto Tegenligger Uw auto (1) "ziet" geen uitwijkmogelijkheid voor voorliggers (2) en kan daarom eerder een automatische remingreep verrichten. Uw auto Langzaam rijdende/stilstaande auto 77 376 De functie is niet op alle markten beschikbaar. Voor een goede werking van de functie moet zijn voldaan aan de volgende criteria: • de snelheid van uw auto is minimaal 4 km/h (3 mph) • het routegedeelte is recht BESTUURDERSONDERSTEUNING uw eigen rijbaan heeft duidelijke zijmarkeringen • • • u rijdt recht vooruit in uw eigen rijbaan • • de koplampen van de tegenligger branden • de functie kan alleen voertuigen met vier wielen detecteren. de tegenligger rijdt tussen de zijmarkeringen van uw rijbaan de functie kan alleen frontale botsingen hanteren WAARSCHUWING Waarschuwingen en remingrepen bij een dreigende aanrijding met een tegenligger komen altijd heel laat. Gerelateerde informatie • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) Beperkingen van City Safety Safety78 City kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Omgeving Lage voorwerpen Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels die uitstekende lading markeren of accessoires zoals verstralers en frontbars die boven de motorkap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen. De functie is niet op alle markten beschikbaar. Electronic Stability Control Vuile voertuigen worden mogelijk later gedetecteerd dan andere voertuigen en motoren worden in het donker mogelijk later of helemaal niet gedetecteerd. Gladheid Bij gladheid is de remweg langer waardoor City Safety minder goed in staat is een aanrijding te voorkomen. In dergelijke situaties zorgen het antiblokkeerremsysteem en de stabiliteitsregeling ESC79 voor optimale remkracht met behoud van de stabiliteit. Als een tekstmelding op het bestuurdersdisplay aangeeft dat de gecombineerde camera en radarsensor geblokkeerd is, houdt dit in dat City Safety moeilijk voetgangers, fietsers, grotere dieren, auto's of weglijnen vóór de auto kan registreren – daardoor kan City Safety mogelijk minder goed functioneren. Tegenlicht In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Er verschijnt echter niet altijd een foutmelding bij geblokkeerde voorruitsensoren – het is dan ook belangrijk dat u het gebied van de voorruit vóór de gecombineerde camera en radarsensor goed schoonhoudt. Hitte Bij een hoge interieurtemperatuur door bijvoorbeeld sterke instraling is het mogelijk dat het visuele waarschuwingssignaal aan de binnenkant van de voorruit mogelijk niet werkt. 78 79 Blikveld van gecombineerde camera en radarsensor Het blikveld van de camera is beperkt, zodat voetgangers, fietsers, grotere dieren en voertuigen in bepaalde situaties niet kunnen worden geregistreerd of later worden ontdekt dan verwacht. BELANGRIJK Laat het onderhoud aan rijhulpcomponenten over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. }} 377 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Ingreep van bestuurder Achteruitrijden Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk gedeactiveerd. Lage snelheid City Safety wordt niet geactiveerd op zeer lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger heel langzaam nadert zoals bij het parkeren. Actief rijgedrag De commando's die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety niet ingrijpt of met enige vertraging waarschuwt/ ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando's geeft via stuurwiel en gaspedaal, zelfs als een aanrijding onvermijdelijk lijkt. Bij een actief en sportief rijgedrag vinden waarschuwingen en ingrepen daarom met enige vertraging plaats om onnodige waarschuwingen tegen te gaan. 378 Overig WAARSCHUWING WAARSCHUWING • Als de gecombineerde radarsensor en camera op grond van de verkeerssituatie of anderszins problemen heeft voetgangers, fietsers, grotere dieren of voorliggers te ontdekken, is het mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht of helemaal geen waarschuwing geeft en remt. • 's Nachts zijn voorliggers alleen te detecteren, als de voor- en achterlichten ervan werken en zichtbaar branden. • De gecombineerde radarsensor en camera heeft een beperkt bereik voor voetgangers en fietsers, zodat het systeem voor dergelijke weggebruikers efficiënt waarschuwt en remingrepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h (30 mph). Voor stilstaande of langzaam rijdende voorliggers wordt efficient gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h (43 mph). De snelheidsreductie bij detectie van grotere dieren is minder dan 15 km/h (9 mph) en is mogelijk bij rijsnelheden hoger dan 70 km/h (43 mph). Op lagere snelheden zijn waarschuwingen en remingrepen bij detectie van grote dieren minder effectief. Rijhulpsystemen waarschuwen alleen voor door de radareenheid gedetecteerde obstakels – het kan dan ook gebeuren dat een waarschuwing met enige vertraging of helemaal niet wordt gegeven. • Wacht een waarschuwing of ingreep nooit af, maar rem als dat nodig is. BESTUURDERSONDERSTEUNING • • • • In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of stilstaande voorliggers en grote dieren. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h (50 mph). Plaats, plak of bevestig niets aan de buiten- of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de gecombineerde radarsensor en camera – dat kan storingen veroorzaken in de op de camera gebaseerde functies. De aanwezigheid van voorwerpen, sneeuw, ijs of vuil in het gebied van de camerasensor kan aanleiding geven tot een reductie, volledige uitschakeling of onvoorziene reacties van de functie. WAARSCHUWING • • Auto Brake van City Safety kan een botsing geheel voorkomen of de botssnelheid verlagen, maar voor maximale remwerking moet u altijd het rempedaal bedienen – ook al remt de auto automatisch. De waarschuwingen en stuurhulp worden alleen geactiveerd bij een groot gevaar voor een botsing – wacht een botswaarschuwing of ingreep van City Safety daarom nooit af. • Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij rijsnelheden hoger dan 80 km/h (50 mph). • City Safety activeert geen automatische remingrepen bij krachtig versnellen. dendisplay voor Instellingen voorkomt, zit dit systeem niet op de auto. Zoekpad op het hoofdscherm van het middendisplay: • Instellingen My Car IntelliSafe Gerelateerde informatie • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Marktbeperking City Safety is niet in alle landen beschikbaar. Als City Safety niet in het menu van het mid- 379 BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor City Safety Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele meldingen verschijnen ten aanzien van City Safety. Hier volgen enkele voorbeelden. Melding Betekenis City Safety Als City Safety afremt of automatisch heeft afgeremd, kunnen een of meer symbolen op het bestuurdersdisplay gaan branden terwijl tegelijkertijd een tekstmelding wordt weergegeven. Automatische ingreep City Safety Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Beperkte functionaliteit Service vereist A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • 380 City Safety™ (p. 367) BESTUURDERSONDERSTEUNING Rear Collision Warning*80 WAARSCHUWING Warning81 De Rear Collision (RCW) kan u helpen om aanrijdingen van achteren door naderende achterliggers te voorkomen. De bestuurder van een achterligger kan worden gewaarschuwd voor een dreigende botsing middels snelle knippersignalen met de richtingaanwijzers. Als de functie bij snelheden onder 30 km/h (20 mph) berekent dat uw auto van achteren dreigt te worden aangereden, kan de gordelspanner de veiligheidsgordel van de voorstoel aanspannen. Bij een aanrijding wordt ook het Whiplash Protection System geactiveerd. • Waarschuwing bij dreigende staartbotsing. De functie is niet op alle markten beschikbaar. Waarschuwing bij dreigende staartbotsing. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. In bepaalde gevallen kan het voor Rear Collision Warning (RCW) moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende botsing. Bijvoorbeeld als: • een naderende achterligger laat wordt ontdekt • een naderende achterligger in een laat stadium van rijbaan wisselt • een aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks wordt aangesloten op het elektrische systeem van de auto. De wordt dan automatisch gedeactiveerd. N.B. Op sommige markten waarschuwt RCW vanwege plaatselijke verkeersvoorschriften niet met de richtingaanwijzers - in dergelijke gevallen is dat deel van de functie daarom gedeactiveerd. Gerelateerde informatie • • 80 81 82 De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Net voor de aanrijding van achteren kan de functie ook de bedrijfsrem activeren om te voorkomen dat uw auto tijdens de aanrijding wordt gelanceerd. De bedrijfsrem wordt echter alleen geactiveerd, als uw auto stilstaat. De bedrijfsrem lost onmiddellijk als het gaspedaal wordt ingedrukt. De functie wordt bij elke motorstart automatisch geactiveerd. • Beperkingen van Rear Collision Warning*82 Rijhulpsystemen (p. 302) Beperkingen van Rear Collision Warning* (p. 381) Whiplash Protection System (p. 43) }} * Optie/accessoire. 381 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. Waarschuwingen via de richtingaanwijzers voor de Rear Collision Warning* worden gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand voor de Collision Warning in City Safety is ingesteld op het laagste niveau "Laat"/> BLIS* Het BLIS83 dient om u te helpen bij het ontdekken van naderende achterliggers schuin achter en naast u bij ritten in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. De functies 'gordels spannen' en 'remmen' zijn echter nog steeds actief. N.B. Werkingsprincipe van BLIS De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Zone in dode hoek Zone voor snel naderende achterliggers. Het systeem reageert in de volgende gevallen: Gerelateerde informatie • • • 83 382 Rear Collision Warning* (p. 381) Positie van het BLIS-lampje. Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety (p. 370) BLIS is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) • • voertuigen in de dode hoek snel naderende achterliggers in de linker en rechter rijbaan naast uw auto. • uw auto wordt ingehaald door andere voertuigen • een achterligger nadert uw auto snel. Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt, brandt het controlelampje bij de desbetreffende zijspiegel constant. Als u in deze stand de richtingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de waarschuwing wordt gegeven, schakelt het controlelampje over van constant branden op knipperen met een feller licht. Blind Spot Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING BLIS is actief wanneer uzelf sneller rijdt dan 10 km/h (6 mph). WAARSCHUWING Als het voertuig dat inhaalt 15 km/h (9 mph) sneller dan u rijdt, zal BLIS niet reageren. • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. N.B. Het lampje gaat branden aan de kant van de auto waar het systeem het voertuig heeft ontdekt. Als de auto aan beide kanten tegelijkertijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes branden. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • • • • 84 Rijhulpsystemen (p. 302) BLIS activeren of deactiveren De BLIS84 is te activeren of te deactiveren. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Als BLIS bij het starten van de motor geactiveerd is, wordt de functie bevestigd doordat de controlelampjes op de buitenspiegels één keer knipperen. Als BLIS bij het uitschakelen van de motor gedeactiveerd is, is dat na de volgende motorstart nog steeds zo en zal er geen controlelampje branden. Gerelateerde informatie • • BLIS* (p. 382) Beperkingen van BLIS (p. 384) BLIS activeren of deactiveren (p. 383) Beperkingen van BLIS (p. 384) Meldingen voor BLIS (p. 385) Blind Spot Information * Optie/accessoire. 383 BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van BLIS WAARSCHUWING BLIS85 kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. • • BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Gerelateerde informatie Het gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat zowel links als rechts86. • • BLIS* (p. 382) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Voorbeelden van beperkingen: • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. • De functie BLIS wordt automatisch gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks op het elektrische systeem van de auto. • Voor een goede werking van BLIS is het zaak geen fietsdrager, bagagedrager of iets dergelijks op de trekhaak van de auto te monteren. 85 86 384 Blind Spot Information NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor BLIS Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele meldingen verschijnen ten aanzien van BLIS87. Hier volgen enkele voorbeelden. Melding Betekenis Dodehoeksensor Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Service vereist Dodehoeksysteem uit BLIS en CTA B zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten. Aanhanger gekoppeld A B Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Cross Traffic Alert* U kunt meldingen verwijderen door kort te -knop in het midden van de drukken op de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • • 87 BLIS* (p. 382) Cross Traffic Alert* (p. 386) Blind Spot Information * Optie/accessoire. 385 BESTUURDERSONDERSTEUNING Cross Traffic Alert*88 Cross Traffic Alert (CTA) is een hulpmiddel bij BLIS89 om u te waarschuwen voor kruisend verkeer, als u achteruitrijdt met de auto. De deelfunctie Auto Brake kan u helpen om de auto tot stilstand te brengen als een botsing dreigt met een voertuig dat u niet hebt opgemerkt. nen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers worden ontdekt. CTA is alleen actief als de auto achteruit rolt of in de achteruit is gezet. Als CTA detecteert dat er van de zijkant iets aankomt, wordt dit aangegeven met: • een geluidssignaal – het geluid komt uit de linker of rechter luidspreker, afhankelijk van waar het object vandaan komt. • een brandend pictogram in de grafische Parkeerhulpsysteem-voorstelling op het display. • een pictogram op het hoofdscherm van de parkeerhulpcamera. Voorbeeld van het gebied waarbinnen CTA u kan helpen om kruisend verkeer op te merken tijdens het achteruitrijden. CTA vormt een aanvulling op het BLIS door bij achteruitrijden op kruisend verkeer vanaf de zijkant te letten, bijvoorbeeld als u achteruit een parkeervak verlaat. CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen te ontdekken – in gunstige gevallen kun88 89 386 Brandend pictogram voor CTA in de grafische Parkeerhulpsysteem-voorstelling op het display. Als u de waarschuwing van CTA negeert en een botsing onvermijdelijk lijkt, grijpt de functie Auto Brake in om de auto tot stilstand te brengen, waarna op het bestuurdersdisplay een melding verschijnt die uitlegt waarom de auto remde. WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden. Blind Spot Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Cross Traffic Alert* activeren of deactiveren (p. 387) • Beperkingen van Cross Traffic Alert* (p. 387) • Meldingen voor Cross Traffic Alert* (p. 389) • • BLIS* (p. 382) Parkeerhulp* (p. 413) Cross Traffic Alert*90 activeren of deactiveren Beperkingen van Cross Traffic Alert*91 U kunt ervoor kiezen om de waarschuwingssignalen van de functie Cross Traffic Alert (CTA) uit te schakelen – de deelfunctie Auto Brake is echter niet uit te schakelen en blijft actief. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. De functie Cross Traffic Alert (CTA) met Auto Brake kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Remingrepen zijn actief bij snelheden lager dan 15 km/h. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie –- waarschuwingssignaal en indicatie op het scherm voor de functie gedeactiveerd. De functie wordt na elke motorstart automatisch geactiveerd. Gerelateerde informatie • • 90 91 Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden. Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden. WAARSCHUWING De deelfunctie auto-brake kan alleen rijdende voertuigen detecteren en ervoor remmen en geen stilstaande obstakels, fietsers of voetgangers. CTA kent bepaalde beperkingen – zo kunnen de CTA-sensoren niet "door" andere geparkeerde voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kijken. Hier volgen enkele voorbeelden van situaties waar het "blikveld" van het CTA aanvankelijk beperkt kan zijn, zodat naderende voertuigen pas op het laatste moment gedetecteerd worden: Cross Traffic Alert* (p. 386) Beperkingen van Cross Traffic Alert* (p. 387) }} * Optie/accessoire. 387 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert echter de hoek ten opzichte van het voertuig/ obstakel dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in grootte afneemt. Voorbeelden van andere beperkingen • De deelfunctie Auto Brake detecteert alleen rijdende voertuigen en kan daarom geen stilstaande obstakels, fietsers of voetgangers "zien" en ervoor remmen. • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. • CTA wordt automatisch gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks op het elektrische systeem van de auto. • Voor een goede werking van CTA is het zaak geen fietsdrager, bagagedrager of iets dergelijks op de trekhaak van de auto te monteren. De auto staat ver naar achteren in een parkeervak. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto mogelijk helemaal binnen de dode hoek van CTA. 388 Dode hoek van CTA. Gerelateerde informatie Detectiegebied/"blikveld" van CTA. • • Cross Traffic Alert* (p. 386) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor Cross Traffic Alert*92 Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele meldingen verschijnen voor de Cross Traffic Alert (CTA). Hier volgen enkele voorbeelden. Melding Betekenis Dodehoeksensor Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Service vereist Dodehoeksysteem uit BLISB en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten. Aanhanger gekoppeld A B Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Blind Spot Information System U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • • • 92 Cross Traffic Alert* (p. 386) BLIS* (p. 382) Beperkingen van Cross Traffic Alert* (p. 387) Waarschuwing voor kruisend verkeer tijdens het achteruitrijden. * Optie/accessoire. 389 BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie* (RSI93) De verkeersbordinformatie kan u attenderen op snelheidsspecifieke verkeersborden en bepaalde verbodsborden. N.B. Op bepaalde markten is de functie verkeersbordinformatie* alleen beschikbaar in combinatie met Sensus Navigation*. WAARSCHUWING • • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Voorbeelden van leesbare borden94. RSI kan informatie geven over onder meer actuele snelheid, begin of eind van auto- of snelwegen en eventuele inhaal- en inrijverboden. Als de auto een verkeersbord met maximumsnelheid passeert, verschijnt deze snelheid op het instrumentenpaneel op het bestuurdersdisplay en het head-updisplay*. 93 94 390 De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Verkeersbordinformatie* activeren of deactiveren (p. 391) • Displayweergave voor verkeersbordinformatie* (p. 391) • Verkeersbordinformatie en Sensus Navigation* (p. 394) • Waarschuwing voor snelheidsbeperkingen en flitspalen van verkeersbordinformatie* (p. 394) • Beperkingen van Verkeersbordinformatie* (p. 396) Road Sign Information De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie* activeren of deactiveren N.B. De verkeersbordinformatie (RSI95) is optioneel – u kunt zelf kiezen of de functie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. • Als de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd is, verschijnt verkeersbordinformatie op het bestuurdersdisplay, ook al is de verkeersbordinformatie niet ingeschakeld. • Om de verkeersbordinformatie van het bestuurdersdisplay te halen moet u de automatische snelheidsbegrenzer en de verkeersbordinformatie deactiveren. • Wanneer de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd en de verkeersbordinformatie gedeactiveerd is, geeft de verkeersbordinformatie geen waarschuwingen. Om waarschuwingen te kunnen krijgen moet u tevens de verkeersbordinformatie activeren. Gerelateerde informatie • • • 95 96 97 Verkeersbordinformatie* (p. 390) Automatische snelheidsbegrenzer (p. 316) Beperkingen van Verkeersbordinformatie* (p. 396) RSI: Road Sign Information. Road Sign Information De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. Displayweergave voor verkeersbordinformatie* De verkeersbordinformatie (RSI96) toont verkeersborden op verschillende manieren, afhankelijk van het bord en de situatie. Voorbeeld97 van geregistreerde snelheidsinformatie. Zodra de functie een verkeersbord met een maximumsnelheid heeft geregistreerd, laat het bestuurdersdisplay dat bord zien in de vorm van een symbool plus een gekleurde aanduiding op de snelheidsschaal. Als de auto is uitgerust met Sensus Navigation* wordt ook snelheidsspecifieke informatie opgehaald uit de kaartdatabase, wat betekent dat informatie over een maximumsnelheid op het bestuurdersdisplay kan }} * Optie/accessoire. 391 BESTUURDERSONDERSTEUNING || verschijnen of veranderen zonder dat u een snelheidsbord bent gepasseerd. Samen met het symbool voor de geldende maximumsnelheid kan ook een aanvullend bord97 verschijnen, bijvoorbeeld het bord voor een inhaalverbod. Als u een weg met een inrijverbod inrijdt met dit bord aan de desbetreffende zijde, wordt u gewaarschuwd met een knipperend symbool van dit bord97 op het bestuurdersdisplay. Bij een auto met Sensus Navigation* wordt ook gebruikgemaakt van kaartgegevens om te bepalen of de auto in de verkeerde richting rijdt. U kunt ook een akoestische waarschuwing krijgen bij het negeren van een inrijverbod als Audiowaarschuwing verkeersbord geactiveerd is. Einde maximumsnelheid of einde autoweg Wanneer de functie een "indirect snelheidsbord" detecteert, dat aangeeft dat de huidige snelheidslimiet eindigt – bijv. bij het einde van 97 392 de autoweg – verschijnt op het bestuurdersdisplay een symbool met het corresponderende verkeersbord. Bij een auto met Sensus Navigation* worden normaal alleen directe snelheidsborden getoond – indirecte snelheidsborden verschijnen alleen als in de kaartgegevens geen informatie staat over de maximumsnelheid voor het desbetreffende routegedeelte. Gewijzigde maximumsnelheid Als u een direct snelheidsbord passeert als een maximumsnelheid gewijzigd wordt, wordt een symbool met het corresponderende verkeersborg op het bestuurdersdisplay getoond. Voorbeeld van een direct snelheidsbord97. Voorbeeld van indirect snelheidsbord97: Einde maximumsnelheid. Einde snelweg. Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft na 10–30 seconden en blijft uit totdat u het volgende verkeersbord met snelheidsinformatie passeert. Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft na ca. 5 minuten en blijft uit totdat u het volgende verkeersbord met snelheidsinformatie passeert. Bij een auto met Sensus Navigation* verschijnt een snelheidsbord op het bestuurdersdisplay, wanneer er in de kaartgegevens informatie over een maximumsnelheid voor het desbetreffende routegedeelte staat, zelfs al bent u geen direct snelheidsbord gepasseerd. Als er geen informatie in de kaartgegevens bestaat, dooft het boord zo'n 3 minuten na het passeren van het laatst waargenomen verkeersbord. De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Aanvullende borden Voorbeelden van aanvullende borden97. Soms kent een en dezelfde weg verschillende maximumsnelheden – een aanvullend bord geeft dan aan onder welke omstandigheden de snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen en/of mist. Het aanvullende bord met betrekking tot regen verschijnt alleen als de voorruitwissers zijn geactiveerd. Als er een aanhangwagen is aangesloten op het elektrische systeem van de auto en u passeert een snelheidsbord met het onderbord “aanhangwagen”, dan verschijnt deze snelheid op het bestuurdersdisplay. 97 98 Sommige snelheden gelden bijvoorbeeld alleen een bepaald traject of op een bepaalde tijd van de dag. U wordt hierop geattendeerd met een symbool voor een aanvullend bord onder het snelheidssymbool. Het aanvullende symbool op het bestuurdersdisplay toont dan ofwel "DIST", ofwel "TIME". Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie* (p. 390) Beperkingen van Verkeersbordinformatie* (p. 396) Een leeg vakje onder het snelheidssymbool97 op het bestuurdersdisplay geeft aan dat de functie een bord heeft geregistreerd met aanvullende informatie over de geldende snelheidsbeperking. Bord voor "Schoolzone" en "Woonerf" Als het waarschuwingsbord97 "Schoolzone" of "Woonerf" is opgenomen in de kaartgegevens van het navigatiesysteem98, dan verschijnt op het bestuurdersdisplay een bord van dit type. De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. Uitsluitend in auto's met Sensus Navigation*. * Optie/accessoire. 393 BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie en Sensus Navigation* Bij een auto met Sensus Navigation*, wordt er in de volgende gevallen snelheidsspecifieke informatie opgehaald uit de navigatie-eenheid: • Bij verkeersborden met indirecte snelheidsinformatie, zoals borden voor autosnelwegen en autowegen en plaatsnaamborden. • Als een eerder waargenomen snelheidsbord als niet langer geldig wordt gezien en er geen nieuw bord is gepasseerd. Waarschuwing voor snelheidsbeperkingen en flitspalen van verkeersbordinformatie* Er zijn deelfuncties voor de verkeersbordinformatie (RSI99) die u kunnen waarschuwing voor overtreding van de maximumsnelheid of flitspalen. N.B. N.B. Voorbeeld van de aanduiding voor flitspalen en snelheidsbeperkingen op het bestuurdersdisplay. Bij gebruik van navigatie via een app die van derden is gedownload, wordt geen snelheidsinformatie van eventueel gepasseerde verkeersborden verstrekt. Waarschuwing max. snelheid Gerelateerde informatie • Verkeersbordinformatie* (p. 390) 99 Road Sign Information 100Verkeersborden zijn marktspecifiek 394 Waarschuwing max. snelheid waarschuwt u bij overschrijding van de geldende maximumsnelheid of de ingestelde "snelheidslimiet" – als u geen vaart mindert, wordt u na zo'n 1 minuut rijden in hetzelfde gebied met een maximumsnelheid nogmaals gewaarschuwd. U krijgt pas een nieuwe waarschuwing voor overschrijding van de maximumsnelheid, inclusief een eventuele herinnering, wanneer u een nieuw/ander gebied met een maximumsnelheid binnenrijdt. Op bepaalde markten is de functie verkeersbordinformatie* alleen beschikbaar in combinatie met Sensus Navigation*. N.B. U krijgt altijd een snelheidswaarschuwing bij overschrijding van de maximumsnelheid voor flitspalen die in verband met de flitspaalinformatie geregistreerd staat. De snelheidswaarschuwing bestaat in een tijdelijk knipperend symbool100 op het bestuurdersdisplay voor de maximumsnelheid als deze snelheid wordt overschreden. Om een akoestisch waarschuwingssignaal te krijgen bij overschrijding van de maximumsnelheid moet Waarschuwing max. snelheid zijn geactiveerd en moet de deelfunctie Audiowaarschuwing verkeersbord in stand Aan staan. Er wordt vervolgens een geluidswaarschuwing gegeven als de rijsnelheid de snelheid overschrijdt die de verkeersbordinformatie op het bestuurdersdisplay toont. – de getoonde afbeelding is slechts een voorbeeld. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Waarschuwing voor flitspalen Auto's met verkeersbordinformatie en Sensus Navigation kunnen op het bestuurdersdisplay informatie verstrekken over komende flitspalen101 Als de auto een gedetecteerde snelheidslimiet overschrijdt terwijl de Waarschuwing max. snelheid geactiveerd is, krijgt u een snelheidswaarschuwing als de auto een flitspaal nadert, op voorwaarde dat de navigatiekaart voor de actuele regio flitspaalinformatie bevat. N.B. U kunt een akoestische waarschuwing voor flitspalen krijgen, ongeacht de rijsnelheid, los van de vraag of u een maximumsnelheid hebt overschreden en zelfs als Audiowaarschuwing verkeersbord is gedeactiveerd. Gerelateerde informatie • • • Verkeersbordinformatie* (p. 390) Waarschuwingen van de verkeersbordinformatie* activeren of deactiveren (p. 395) Beperkingen van Verkeersbordinformatie* (p. 396) 101 Informatie Waarschuwingen van de verkeersbordinformatie* activeren of deactiveren De deelfunctie Waarschuwing max. snelheid voor de verkeersbordinformatie (RSI102) is optioneel – u kunt zelf kiezen of de deelfunctie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. 2. Vink Waarschuwing max. snelheid aan. > De functie wordt geactiveerd en er verschijnt een kiezer voor de snelheidslimiet. 3. Pas de limiet voor de snelheidswaarschuwing aan door op het beeldscherm op de pijl-omhoog of pijl-omlaag te drukken. Let erop dat de functie geen rekening houdt met de gekozen limietaanpassing, als het bestuurdersdisplay het symbool voor de flitspaal toont. Snelheidswaarschuwing activeren 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Waarschuwing max. snelheid aan. > De functie wordt geactiveerd en er verschijnt een kiezer voor de snelheidslimiet. Akoestische waarschuwing bij een snelheidswaarschuwing activeren Limiet voor snelheidswaarschuwing aanpassen 1. U kunt kiezen om te worden gewaarschuwd bij hogere snelheid dan de snelheid op het verkeersbord. Kies de limiet voor de snelheidswaarschuwing als volgt: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. met betrekking tot flitspalen op de navigatiekaart is niet voor alle markten/regio's beschikbaar. U kunt de instelling voor de akoestische waarschuwing als volgt wijzigen: Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Audiowaarschuwing verkeersbord aan/uit om de akoestische waarschuwing te activeren/uit te zetten. Als de functie Audiowaarschuwing verkeersbord actief is, wordt u ook gewaarschuwd bij het negeren van een inrijverbod of bord voor eenrichtingsverkeer. }} * Optie/accessoire. 395 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Waarschuwing flitspaal activeren Als de auto is uitgerust met Sensus Navigation* en de kaartgegevens informatie bevatten over snelheidscamera's, kunt u ervoor kiezen om een akoestische waarschuwing voor een snelheidscamera te ontvangen. U kunt de instelling voor de akoestische waarschuwing als volgt wijzigen: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Audiowaarschuwing flitspaal aan/uit om de akoestische waarschuwing voor snelheidscamera's in/uit te schakelen. Gerelateerde informatie • • • Verkeersbordinformatie* (p. 390) Waarschuwing voor snelheidsbeperkingen en flitspalen van verkeersbordinformatie* (p. 394) Beperkingen van Verkeersbordinformatie* (p. 396) 102 Road Sign Information 103Road Sign Information 104 Bij een auto met Sensus Navigation*. 105 Kaartgegevens met snelheidsinformatie 396 Beperkingen van Verkeersbordinformatie* N.B. De RSI-functie kan sommige soorten fietsdragers die zijn aangesloten op de elektrische aansluiting voor aanhangers interpreteren als een aangekoppelde aanhanger. Op het bestuurdersdisplay kan dan onjuiste snelheidsinformatie verschijnen. De verkeersbordinformatie (RSI103) kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Voorbeelden van factoren die de functie mogelijk beperken zijn: • • • • verbleekte borden borden in een bocht N.B. gedraaide of beschadigde borden borden die hoog boven het wegdek hangen/staan • borden die gedeeltelijk of geheel verscholen of slecht geplaatst zijn • borden die geheel of gedeeltelijk zijn afgedekt met ijs, sneeuw en/of vuil • digitale wegenkaarten104 die niet actueel of onjuist zijn of geen snelheidsinformatie105 bevatten. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie* (p. 390) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) N.B. Op bepaalde markten is de functie verkeersbordinformatie* alleen beschikbaar in combinatie met Sensus Navigation*. zijn niet voor alle gebieden beschikbaar. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Driver Alert Control WAARSCHUWING Driver Alert Control (DAC) dient om u erop te attenderen dat u de auto op ongecontroleerde wijze bestuurt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt). DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer. De functie wordt geactiveerd bij een snelheid hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt. Gebruik Driver Alert Control niet om langer te blijven rijden dan normaal, maar plan altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor dat u uitgerust bent. WAARSCHUWING Neem een waarschuwing van Driver Alert Control altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. De auto wordt op ongecontroleerde wijze bestuurd. Als het rijgedrag duidelijk ongecontroleerd wordt, wordt u gewaarschuwd met dit symbool op het bestuurdersdisplay in combinatie met een geluidssignaal en de melding Tijd voor een pauze. Bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid: • Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. Studies hebben aangetoond dat autorijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed van alcohol of andere stimulerende middelen. Als de auto is uitgerust met Sensus Navigation* en de functie Begeleiding ruststop actief is, verschijnt tevens een geschikte parkeerplaats voor een pauze. DAC detecteert de positie van de auto in de rijbaan. Een camera tast de zijmarkeringen van de rijbaan af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbewegingen. Als u uw rijgedrag niet corrigeert, wordt de waarschuwing enige tijd later herhaald. }} * Optie/accessoire. 397 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • • • 398 Rijhulpsystemen (p. 302) Driver Alert Control activeren of deactiveren (p. 398) Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control (p. 399) • Beperkingen van Driver Alert Control (p. 399) Driver Alert Control activeren of deactiveren De functie Driver Alert Control (DAC) is te activeren of te deactiveren. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies My Car Control. IntelliSafe Driver Alert 3. Vink Alertheidswaarschuwing aan of uit om de functie te activeren of te deactiveren. Gerelateerde informatie • • Driver Alert Control (p. 397) Beperkingen van Driver Alert Control (p. 399) BESTUURDERSONDERSTEUNING Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control Bij een auto met Sensus Navigation* kunt u automatische begeleiding naar een geschikte parkeerplaats activeren bij een waarschuwing van Driver Alert Control (DAC). U kunt aangeven of de functie Begeleiding ruststop moet zijn geactiveerd of gedeactiveerd. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies My Car Control. IntelliSafe Driver Alert 3. Vink Begeleiding ruststop aan of uit om de functie te activeren of te deactiveren. Gerelateerde informatie • • Driver Alert Control (p. 397) Beperkingen van Driver Alert Control (p. 399) Beperkingen van Driver Alert Control De Driver Alert Control (DAC) kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Soms kan het systeem ten onrechte waarschuwen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: • • Gerelateerde informatie • • Driver Alert Control (p. 397) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) zijdelingse rukwinden spoorvorming in het wegdek. WAARSCHUWING Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag – zoals bij gebruik van Pilot Assist* – zodat DAC u niet waarschuwt. Het is daarom van zeer groot belang dat u bij de eerste tekenen van opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of de functie nu wel of niet heeft gewaarschuwd. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. * Optie/accessoire. 399 BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijbaanassistent stuurbeweging de auto actief terug de rijbaan in sturen. (LKA106) De rijbaanassistent moet op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke het risico beperken dat uw auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat. De rijbaanassistent stuurt de auto terug in de rijbaan en/of waarschuwt u met stuurtrillingen. • Waarsch geactiveerd: Als de auto een zijlijn dreigt te passeren, wordt u gewaarschuwd met stuurtrillingen. Er is ook een optie waarbij zowel stuurhulp als waarschuwing tegelijkertijd zijn geactiveerd. De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinterval 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met goed zichtbare zijlijnen. Op smalle wegen is de functie mogelijk niet beschikbaar en wordt dan stand-by gezet. Als de weg weer voldoende breed is, wordt de functie weer beschikbaar. N.B. De rijbaanassistent stuurt de auto terug de rijbaan in. De rijbaanassistent waarschuwt met stuurtrillingen. Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af. Afhankelijk van de instellingen reageert de rijbaanassistent als volgt: • Sturen geactiveerd: Als de auto een zijlijn nadert, zal de functie met een geringe 106Lane 400 Keeping Aid Als de richtingaanwijzers/knipperlichten aanstaan, biedt de rijbaanassistent geen stuurhulp of waarschuwing. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • • • Rijbaanassistent grijpt niet in Als u geen gehoor geeft en niet stuurt, gaat de functie stand-by staan en verschijnt de volgende melding: De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. • Lane Keeping Aid Sturen • Lane Keeping Aid Stand-by tot stuur wordt bekrachtigd De functie is vervolgens niet beschikbaar, totdat u weer actief stuurt. Gerelateerde informatie • • De rijbaanassistent grijpt niet in scherpe binnenbochten in. In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent u toe om zijlijnen te passeren zonder in te grijpen met stuurhulp of te waarschuwen – bijvoorbeeld bij gebruik van de richtingaanwijzers of bij het afsnijden van bochten. • • Rijhulpsystemen (p. 302) Rijbaanassistent activeren of deactiveren (p. 402) Beperkingen van rijbaanassistent (p. 402) Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent (p. 404) Handen aan het stuur Voor het gebruik van de stuurhulp met rijbaanassistent moet u uw handen aan het stuur houden. Het systeem controleert voortdurend of dit het geval is. Als u uw handen niet aan het stuur houdt, klinkt een geluidssignaal en op het bestuurdersdisplay verschijnt een melding om actief te sturen: 401 BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijbaanassistent activeren of deactiveren Assistentie-opties voor rijbaanassistent kiezen De rijbaanassistent (LKA107) is optioneel – u kunt zelf kiezen of de functie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. U kunt kiezen wat de rijbaanassistent (LKA108) moet doen, als uw auto de eigen rijbaan verlaat. 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe in het hoofdscherm van het middendisplay. • • 2. Kies bij Modus Lane Keeping Aid wat de functie moet doen: • Sturen - u krijgt zonder waarschuwing GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. stuurhulp. • Beide – de bestuurder krijgt een waar- GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Gerelateerde informatie • • • • Rijbaanassistent (p. 400) Assistentie-opties voor rijbaanassistent kiezen (p. 402) Beperkingen van rijbaanassistent (p. 402) • • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegomstandigheden slecht wegdek zeer sportief rijgedrag slecht weer met beperkt zicht wegen met onduidelijke of ontbrekende zijmarkeringen schuwing doordat het stuurwiel trilt en door stuurhulp. • Waarsch – de bestuurder wordt alleen gewaarschuwd door stuurwieltrillingen. randen of andere lijnen dan de zijmarkeringen • als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting. Gerelateerde informatie • Beperkingen van rijbaanassistent In bepaalde veeleisende situaties kan de rijbaanassistent (LKA109) u moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt dan geadviseerd het systeem uit te schakelen. Voorbeelden daarvan: Rijbaanassistent (p. 400) Het systeem is niet in staat om barrières, vangrails en dergelijke naast de rijbaan te detecteren. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. 107 Lane 108Lane 109Lane 402 Keeping Aid Keeping Aid Keeping Aid BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • • Rijbaanassistent (p. 400) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 302) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) 403 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent voor de rijbaanassistent (LKA110). Hier volgen enkele voorbeelden. Op het bestuurdersdisplay kunnen verschillende symbolen en meldingen verschijnen Symbool Melding Betekenis Best.onderst.systeem Beperkte functionaliteit Service vereist Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Voorruitsensor Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt. Sensor afgedekt, zie handleiding Lane Keeping Aid Sturen Lane Keeping Aid Stand-by tot stuur wordt bekrachtigd A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 110 Lane 404 Keeping Aid De stuurhulp van LKA werkt niet als u uw handen niet aan het stuur houdt. Houd uw handen aan het stuur. LKA blijft stand-by staan totdat u de auto weer actief stuurt. BESTUURDERSONDERSTEUNING U kunt meldingen verwijderen door kort te -knop in het midden van de drukken op de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • • • Rijbaanassistent (p. 400) Displayweergave voor rijbaanassistent (p. 406) Beperkingen van rijbaanassistent (p. 402) 405 BESTUURDERSONDERSTEUNING Displayweergave voor rijbaanassistent Niet beschikbaar • • De rijbaanassistent (LKA111) wordt gevisualiseerd met een symbool op het bestuurdersdisplay. Het symbool is afhankelijk van de situatie. Hier volgt een aantal voorbeelden van het uiterlijk van het symbool en in welke situaties dit verschijnt: Niet beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn GRIJS. Beschikbaar Rijbaanassistent kan de zijlijnen van de rijbaan niet aftasten, de snelheid is te laag of de weg is te smal. Aanduiding van stuurhulp/waarschuwing Beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn WIT. Rijbaanassistent tast de ene zijlijn of beide zijlijnen van de rijbaan af. Stuurhulp/waarschuwing - de zijlijnen van het symbool zijn GEKLEURD. De rijbaanassistent geeft aan dat het systeem waarschuwt en/of de auto terug de rijbaan in probeert te sturen. 111 406 Lane Keeping Aid Gerelateerde informatie Rijbaanassistent (p. 400) Beperkingen van rijbaanassistent (p. 402) BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp bij botsgevaar De functie Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen kan het risico helpen beperken dat de auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat en/of in botsing komt met een ander voertuig of een obstakel door de auto actief terug de eigen rijbaan in te sturen en/of een uitwijkmanoeuvre te beginnen. De functie omvat de volgende deelfuncties: • • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* WAARSCHUWING • • Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing Na een automatische ingreep verschijnt op het bestuurdersdisplay een melding dat een dergelijke ingreep heeft plaatsgevonden: Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Automatische ingreep • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Stuurhulp bij dreigende botsing activeren of deactiveren (p. 408) • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken (p. 408) • Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 409) • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* (p. 410) • Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing (p. 411) • Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij botsgevaar (p. 412) N.B. Het is altijd aan u als bestuurder om de mate van stuurhulp te bepalen – de auto kan het commando nooit overnemen. * Optie/accessoire. 407 BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp bij dreigende botsing activeren of deactiveren N.B. Bij deactivering van Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen worden alle betrokken deelfuncties uitgeschakeld: De stuurhulp is optioneel – u kunt zelf kiezen of de functie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. De functie wordt bij elke motorstart automatisch geactiveerd112. • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken • Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* Ondanks de mogelijkheid tot deactivering wordt geadviseerd om de functie ingeschakeld te laten, omdat deze in de meeste gevallen de rijveiligheid verhoogt. Stuurhulp bij dreigende bermongelukken De stuurhulp kent enkele deelfuncties. De stuurhulp bij dreigende bermongelukken kan het gevaar helpen beperken dat u onbedoeld van de weg raakt door de auto actief terug de weg op te sturen. Het systeem heeft twee activeringsniveaus bij een ingreep: • • Alleen stuurhulp Stuurhulp en remingreep Alleen stuurhulp Gerelateerde informatie • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing (p. 411) Ingreep met stuurhulp. 112 Op 408 bepaalde markten wordt automatisch de instelling gehanteerd die gold bij uitschakeling van de motor. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp en remingreep het systeem detecteert dat u er een actieve rijstijl op na houdt, grijpt het systeem iets later in. Gerelateerde informatie • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing (p. 411) Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing De stuurhulp kent enkele deelfuncties. De stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing kan u helpen, als u wordt afgeleid en niet merkt dat uw auto op de verkeerde weghelft belandt. Ingreep met stuurhulp en remingreep. Remingrepen helpen in situaties waar stuurhulp alleen niet voldoende is. De remkracht wordt automatisch afgestemd op de situatie waarin een bermongeluk dreigt. De functie is in werking binnen het snelheidsbereik 65-140 km/h (40-87 mph) op wegen met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen. Een camera tast de zijkanten en zijmarkeringen van de weg af. Als de auto op het punt staat om van de weg af te rijden, wordt hij weer de weg op gestuurd en als de stuuractie niet volstaat om de auto op de weg te houden, wordt de remactie ook geactiveerd. Wanneer u de richtingaanwijzers gebruikt, biedt het systeem echter geen assistentie in de vorm van stuurhulp of remingrepen. En als De functie kan u helpen om uit te wijken naar de eigen rijbaan. Tegenligger Uw auto Tijdens een stuuringreep wordt ook de Collision Warning van de rijhulp geactiveerd. De rempedaaltrillingen die onderdeel zijn van de Collision Warning worden echter niet geactiveerd. De functie is in werking binnen het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) op wegen }} 409 BESTUURDERSONDERSTEUNING || met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen. Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* Als u de rijbaan dreigt te verlaten en daarbij het pad van een tegenligger kruist, kan het systeem u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te sturen. De stuurhulp kent enkele deelfuncties. De stuurhulp bij dreigende staartbotsing kan u helpen, als u bij een naderende achterligger of een voertuig in een dode hoek wordt afgeleid en niet merkt dat uw auto de rijbaan dreigt te verlaten. Het systeem biedt echter geen stuurhulp bij gebruik van de richtingaanwijzers. En als het systeem detecteert dat u er een actieve rijstijl op na houdt, grijpt het systeem iets later in. • De functie is in werking binnen het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) op wegen met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen. De lampjes in de zijspiegels knipperen gelijktijdig met een stuuringreep, ongeacht of de functie BLIS113 wel of niet actief is. Gerelateerde informatie • • Het systeem kan ook ingrijpen als u de rijbaan bewust verlaat met geactiveerde richtingaanwijzer, maar een ander naderend voertuig niet opmerkt. Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) Gerelateerde informatie Waarschuwing rijhulpsystemen bij een dreigende botsing (p. 342) • • • Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing (p. 411) Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) BLIS* (p. 382) Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing (p. 411) Het systeem kan u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te sturen. Voertuig in een dode hoek Uw auto Als u op het punt staat de rijbaan te verlaten met een voertuig in een dode hoek of een snel naderende achterligger in een aangrenzende rijstrook, kan het systeem u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te sturen. 113 Blind 410 Spot Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing Het systeem kent mogelijk beperkingen in de volgende situaties, zodat bijv. niet wordt ingegrepen in de volgende gevallen: • bij kleinere voertuigen zoals motorfietsen • als uw eigen auto voor het merendeel in de aangrenzende rijbaan is belandt N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera en radarsensor van de auto die enkele algemene beperkingen heeft. Gerelateerde informatie • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) Stuurhulp bij dreigende bermongelukken (p. 408) • op wegen/rijstroken met onduidelijke of ontbrekende zijmarkeringen • buiten het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) • Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 409) • als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting. • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* (p. 410) Voorbeelden van andere lastige omstandigheden: • • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegomstandigheden smalle wegen slecht wegdek zeer sportief rijgedrag slecht weer met beperkt zicht. In deze veeleisende situaties kan het systeem u moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt dan geadviseerd om het systeem uit te schakelen. * Optie/accessoire. 411 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij botsgevaar zien van de stuurhulp. Hier volgen enkele voorbeelden. Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanSymbool Melding Betekenis Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Bij activering van het systeem krijgt u een melding te zien dat het systeem ingeschakeld is. Automatische ingreep Voorruitsensor Sensor afgedekt, zie handleiding U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • 412 Stuurhulp bij botsgevaar (p. 407) Beperkingen van de stuurhulp bij een dreigende botsing (p. 411) Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt. BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulp* De parkeerhulp kan u helpen bij het parkeren in krappe ruimten door de afstand tot obstakels aan te geven met geluidssignalen in combinatie met grafische voorstellingen op het bestuurdersdisplay. De zijsegmenten veranderen van kleur naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel afneemt. Hoe korter de afstand tot het obstakel, des te korter op elkaar klinken de signalen. Wanneer u ondertussen het audiosysteem beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Bij obstakels voor en naast de auto worden er zolang de auto rijdt geluidssignalen gegeven, maar deze geluidssignalen verdwijnen wanneer de auto zo'n 2 seconden stilstaat. Bij obstakels achter de auto blijven de geluidssignalen ook klinken, wanneer de auto stilstaat. Beeldscherm met obstakelzones en sensorsegmenten. Op het middendisplay verschijnt een schematische weergave van de onderlinge posities van de auto en eventuele obstakels. Het gemarkeerde segment geeft aan waar het obstakel zich bevindt. Het gemarkeerde segment ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand tussen de auto en het waargenomen obstakel aan de voor-/achterzijde kleiner is. Wanneer de auto een obstakel voor of achter de auto tot op minder dan 30 cm (1 ft) is genaderd, bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon en is het sensorsegment dat het dichtst bij het autosymbool ligt geheel gevuld. Wanneer de auto een obstakel voor of achter de auto tot op minder dan 25 cm (0,8 ft) is genaderd, bestaat het geluidssignaal uit een luide onderbroken toon. De kleur van het actieve sensorsegment verandert van ORANJE in ROOD. Het volume van de parkeerhulp is als het geluidssignaal klinkt aan te passen met de [>II]-knop op de middenconsole. U kunt het volume ook aanpassen met de menu-optie Instellingen in het hoofdmenu. N.B. Behalve in het gebied rond het autosymbool, worden alleen geluidssignalen gegeven voor obstakels die zich op het traject van de auto bevinden. WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. }} * Optie/accessoire. 413 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • Rijhulpsystemen (p. 302) Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zijkanten* (p. 414) • Parkeerhulp* activeren of deactiveren (p. 415) • Symbolen en meldingen voor parkeerhulp (p. 418) • Beperkingen van parkeerhulp (p. 416) Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zijkanten* De parkeerhulp reageert anders afhankelijk van de vraag met welke kant van de auto u een obstakel nadert. N.B. De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wanneer u de parkeerrem gebruikt of als u bij een auto met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P zet. Naar voren BELANGRIJK Bij montage van verstralers: Let erop dat deze de sensoren niet mogen hinderen - de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien. Achterzijde Het geluidssignaal is ononderbroken bij een afstand kleiner dan zo'n 30 cm (1 ft) tot een obstakel. De voorste sensoren van de parkeerhulp worden bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h (6 mph). Het meetgebied strekt tot zo'n 80 cm (2,5 ft) voor de auto. Het geluidssignaal is ononderbroken bij een afstand kleiner dan zo'n 30 cm (1 ft) tot een obstakel. Als de auto in zijn vrij achteruitrolt of wanneer u de keuzehendel in de stand voor achteruitrij- 414 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING den zet, worden de sensoren aan de achterzijde geactiveerd. Aan de zijkanten Parkeerhulp* activeren of deactiveren De functie parkeerhulp is te activeren of te deactiveren. De voor- en zijsensoren van de parkeerhulp worden automatisch geactiveerd bij het starten van de motor en de achtersensoren worden geactiveerd, als de auto achteruitrolt of als de achteruitversnelling wordt geselecteerd. Het meetgebied strekt tot zo'n 1,5 meter (5 ft) achter de auto. Bij het achteruitrijden met een aanhangwagen die is aangesloten op het elektrische systeem van de auto wordt de parkeerhulp automatisch gedeactiveerd. Activeer of deactiveer de functie met deze knop in het functiescherm van het middendisplay. N.B. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren erop reageren. De onderbroken geluidssignalen volgen elkaar snel op bij een afstand kleiner dan zo'n 25 cm (0,8 ft) tot een obstakel. De zijsensoren van de parkeerhulp worden bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h (6 mph). • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Het meetgebied strekt tot zo'n 25 cm (0,8 ft) naast de zijkanten. Bij een auto met parkeerhulpcamera* is de parkeerhulp ook te activeren of deactiveren via het desbetreffende camerascherm. Het detectiegebied van de zijsensoren neemt echter merkbaar toe bij het verdraaien van de voorwielen, zodat er bij het verdraaien van het stuur obstakels tot zo'n 90 cm (3 ft) schuin achter of voor de auto te detecteren zijn. Gerelateerde informatie • • Parkeerhulp* (p. 413) Beperkingen van parkeerhulp (p. 416) Gerelateerde informatie • • Parkeerhulp* (p. 413) Sensorveld voor parkeerhulp (p. 424) * Optie/accessoire. 415 BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van parkeerhulp De parkeerhulp is niet in staat om in alle situaties alles te registreren, zodat er soms beperkingen gelden voor de werking. Als bestuurder dient u rekening te houden met de volgende beperkingen van de parkeerhulp: • 416 WAARSCHUWING WAARSCHUWING Wees bij het verschijnen van dit symbool extra voorzichtig tijdens het achteruitrijden met een gemonteerde aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks die is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de parkeerhulpsensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. Het symbool geeft aan dat de parkeerhulpsensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat deze niet waarschuwen voor eventuele obstakels. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. BELANGRIJK Obstakels zoals kettingen, smalle glanzende palen of lage obstakels kunnen "afgeschaduwd" worden en worden in dat geval tijdelijk niet geregistreerd door de sensoren – het onderbroken geluidssignaal kan dan plotseling wegvallen in plaats van over te gaan in het verwachte ononderbroken geluidssignaal. De sensoren kunnen geen hoge obstakels ontdekken, zoals uitstekende laadperrons. • Wees in dergelijke gevallen extra voorzichtig en bedien/verrijd de auto erg langzaam of breek de parkeermanoeuvre af – er bestaat groot gevaar voor materiële schade aan de auto of de omgeving, aangezien de informatie afkomstig van de sensoren in dergelijke situaties niet altijd betrouwbaar is. BESTUURDERSONDERSTEUNING BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan het parkeerhulpsysteem ten onrechte waarschuwingssignalen afgeven onder invloed van externe geluidsbronnen met ultrasone geluidssignalen van dezelfde frequentie als de sensoren van het systeem. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen et cetera. N.B. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de afstand tot obstakels achter de auto. Gerelateerde informatie • Parkeerhulp* (p. 413) * Optie/accessoire. 417 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor parkeerhulp voor de parkeerhulp. Hier volgen enkele voorbeelden. Op het bestuurders- en /of middendisplay verschijnen mogelijk symbolen en meldingen Symbool Melding Betekenis De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschuwingssignalen voor obstakels/voorwerpen verschijnen. Parkeerhulpsysteem Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist Parkeerhulpsysteem Niet beschikbaar Service vereist A Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo spoedig mogelijk. Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • • 418 Parkeerhulp* (p. 413) Beperkingen van parkeerhulp (p. 416) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulpcamera* Trekhaak* – hulplijn voor trekhaak activeren/deactiveren*115 De parkeerhulpcamera kan u helpen bij het parkeren in krappe ruimten door obstakels weer te geven met camerabeelden en grafische voorstellingen op het middendisplay. De parkeerhulpcamera is een hulpsysteem dat automatisch wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling of handmatig via het middendisplay. CTA* – Cross Traffic Alert activeren/deactiveren Voorwerpen/obstakels kunnen dichter bij de auto zijn dan ze lijken op het beeldscherm. WAARSCHUWING • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de parkeerhulpsensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. Voorbeeld van cameraweergave. Zoomen114 – in-/uitzoomen 360°-beeld* – alle camera's activeren/ deactiveren PAS* – parkeerhulp activeren/deactiveren Lijnen – hulplijnen activeren/deactiveren 114 Bij het inzoomen 115 Niet beschikbaar doven de hulplijnen. voor alle modellen en markten. }} * Optie/accessoire. 419 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. • • • • • Parkeerhulpcamera activeren (p. 425) Symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera (p. 427) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Parkeerhulp* (p. 413) Positie en gezichtsveld van de parkeerhulpcamera's* De functie kan een gecombineerde 360°aanzicht tonen én een afzonderlijk aanzicht voor de vier camera's: achter, voor, links of rechts. Cross Traffic Alert* (p. 386) Gerelateerde informatie • • 420 Rijhulpsystemen (p. 302) Positie en gezichtsveld van de parkeerhulpcamera's* (p. 420) • Hulplijnen voor parkeerhulpcamera* (p. 422) • Sensorveld voor parkeerhulp (p. 424) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Het camerasymbool in het autosymbool op het middendisplay geeft aan welke camera actief is. 360°-aanzicht* Voorwerpen op het middendisplay lijken mogelijk over te hellen – dit is volkomen normaal. Naar voren Als de auto tevens is uitgerust met Parkeerhulpsysteem* wordt de afstand tot gedetecteerde obstakels aangeduid met velden in verschillende kleuren. De camera's zijn automatisch of handmatig te activeren. Achterzijde "Blikveld" van de parkeerhulpcamera's en hun approximatieve dekkingsgebieden. De functie 360°-beeld activeert alle parkeerhulpcamera's waarna alle vier de zijden van de auto gelijktijdig op het middendisplay verschijnen, zodat u bij manoeuvreren op lage snelheden kunt zien wat er zich rond de auto bevindt. De parkeerhulpcamera aan de voorzijde zit in de grille. De frontcamera kan handig zijn bij het invoegen vanuit een oprit waarbij het zicht naar beide zijden bijvoorbeeld door heggen beperkt is. De camera is actief bij snelheden tot 25 km/h (16 mph) – bij hogere snelheden wordt de frontcamera uitgeschakeld. Vanuit het 360°-aanzicht is ieder camera-aanzicht apart te activeren: • Tik op het display voor het "blikveld" van de gewenste camera, bijvoorbeeld op het gebied voor/boven de frontcamera. De achtercamera zit boven de kentekenplaat. De camera beslaat een breed gebied achter de auto. Bij bepaalde modellen is ook een deel van de achterbumper zichtbaar plus een eventuele trekhaak. Als de rijsnelheid een waarde van 50 km/h (30 mph) niet bereikt en binnen 1 minuut na uitschakeling van de frontcamera daalt tot onder 22 km/h (14 mph), wordt de camera opnieuw geactiveerd. }} * Optie/accessoire. 421 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Naar zijkanten Hulplijnen voor parkeerhulpcamera* De parkeerhulpcamera's geeft met lijnen op het beeldscherm aan waar de auto zich ten opzichte van de omgeving bevindt. De lijnen op het scherm worden geprojecteerd als stonden ze op de grond achter de auto. De lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruitslag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien welke baan de auto zal nemen. De hulplijnen zijn inclusief de uitstekende delen van de auto, zoals de trekhaak, buitenspiegels en hoeken. N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de hulplijnen op het beeldscherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen hulplijnen op het beeldscherm, wanneer er een aanhanger is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • Er verschijnen geen hulplijnen bij het inzoomen. De zijcamera's zitten in beide buitenspiegels. De zijcamera's kunnen weergeven wat er zich aan de desbetreffende zijde naast de auto bevindt. Gerelateerde informatie • • • Parkeerhulpcamera* (p. 419) Parkeerhulpcamera activeren (p. 425) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Voorbeeld van hulplijnen. De hulplijnen geven de denkbeeldige baan van de contouren van de auto aan bij de actuele stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit insteken, achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen van aanhangers. 422 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING BELANGRIJK • Let erop dat op het beeldscherm alleen het gebied achter de auto wordt weergegeven, als u voor de achteruitkijkcamera hebt gekozen – let in dat geval goed op de zijkanten en voorkant van de auto wanneer u tijdens het achteruitrijden het stuurwiel verdraait. • Hetzelfde geldt ook omgekeerd – let op wat er met de achterste delen van de auto gebeurt als u de frontcamera hebt gekozen. • De hulplijnen geven het kortste traject aan – let er daarom extra goed op dat u met de zijkanten van de auto nergens tegen aankomt of overheen rijdt, als u bij vooruitrijden aan het stuur draait of met de voorkant van de auto nergens tegen aankomt of overheen rijdt, als u bij achteruitrijden aan het stuur draait. Hulplijnen in 360°-aanzicht* Hulplijn voor trekhaak* 360°-aanzicht met hulplijnen. Met 360°-aanzicht worden - afhankelijk van de rijrichting - achter, voor en aan de zijkant van de auto hulplijnen getoond: • • Bij vooruitrijden: Frontlijnen Bij achteruitrijden: Zijlijnen en achteruitrijlijnen. Als de voor- of achtercamera gekozen is, worden de hulplijnen onafhankelijk van de rijrichting weergegeven. Als een zijcamera gekozen is, worden hulplijnen alleen weergegeven als er achteruit gereden wordt. Trekhaak met hulplijn. Trekhaak - hulplijn voor trekhaak activeren. Zoomen - in-/uitzoomen. De camera leent zich bij uitstek voor het aankoppelen van een aanhangwagen door de weergave van een hulplijn voor de virtuele "baan" van de trekhaak naar de aanhangwagen. }} * Optie/accessoire. 423 BESTUURDERSONDERSTEUNING || 1. Druk op Trekhaak (1). > De hulplijn voor het vermoedelijk traject van de trekhaak wordt getoond, terwijl de hulplijnen van de auto tegelijkertijd gedoofd worden. Er zijn niet tegelijkertijd hulplijnen weer te geven voor de auto en de trekhaak. Sensorveld voor parkeerhulp Als de auto uitgerust is met parkeerhulp* wordt voor iedere sensor die een obstakel waarneemt de afstand met gekleurde velden in 360°-aanzicht weergegeven. Sensorvelden voor en achter 2. Druk op Zoomen (2) als u nauwkeurig moet manoeuvreren. > Er wordt ingezoomd op de camerabeelden. Veldkleur achter Afstand in meter (feet) Oranje 0,6–1,5 (2,0–4,9) Oranje 0,3–0,6 (1,0–2,0) Rood 0–0,3 (0–1,0) Veldkleur voor Afstand in meter (feet) Oranje 0,6–0,8 (2,0–2,6) Parkeerhulpcamera* (p. 419) Oranje 0,3–0,6 (1,0–2,0) Positie en gezichtsveld van de parkeerhulpcamera's* (p. 420) Rood 0–0,3 (0–1,0) Gerelateerde informatie • • kel kleiner wordt – van GEEL, via ORANJE in ROOD. • Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) • Trekhaak* (p. 494) Bij RODE sensorvelden gaat het onderbroken geluidssignaal over in een onderbroken geluidssignaal. Het beeldscherm toont de gekleurde sensorvelden op het autosymbool. De kleur van de sensorvelden voor en achter verandert naarmate de afstand tot het obsta- 424 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Sensorvelden naar de zijkanten De waarschuwingssignalen zijn afhankelijk van het beoogde traject van de auto. Bij stuuruitslag wordt mogelijk ook gewaarschuwd voor een obstakel dat zich niet recht voor of achter maar schuin voor of achter de auto bevindt. De kleur van de sensorvelden aan zijkant verandert naarmate de afstand tot het obstakel kleiner wordt – van GEEL in ROOD. Veldkleur zijkanten Afstand in meter (feet) Oranje 0,25–0,9 (0,8–3,0) Rood 0–0,25 (0–0,8) Bij RODE sensorvelden gaat het onderbroken geluidssignaal over in een luid onderbroken signaal. Gerelateerde informatie • • • Gebieden waarbinnen de parkeersensoren obstakels kunnen ontdekken. Voorste sensorveld links Obstakelsegment in de rijrichting voor de auto – afhankelijk van de stuuruitslag Segment met RODE veldkleur en luid onderbroken signaal Achterste sensorveld rechts • Parkeerhulp* (p. 413) Parkeerhulpcamera* (p. 419) Positie en gezichtsveld van de parkeerhulpcamera's* (p. 420) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) Parkeerhulpcamera activeren De parkeerhulpcamera wordt automatisch geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling of handmatig bij het bedienen van een van de functieknoppen van het middendisplay. Camera-aanzicht tijdens het achteruitrijden Bij het inschakelen van de achteruitversnelling verschijnt het 360°-aanzicht als dit aanzicht of een van de zijaanzichten het laatst gebruikte aanzicht was, zo niet dan verschijnt het achteraanzicht. Aanzicht bij handmatige activering van de camera Activeer de parkeerhulpcamera met deze knop op het functiescherm van het middendisplay. Op het display verschijnt daarna in eerste instantie het laatst gebruikte camera-aanzicht. Na iedere nieuwe motorstart wordt een eerder weergegeven zijaanzicht vervangen door een 360°aanzicht en een eerder getoond ingezoomd achteraanzicht wordt vervangen door een standaardachteraanzicht. Obstakelsegment in de rijrichting achter de auto – afhankelijk van de stuuruitslag. }} * Optie/accessoire. 425 BESTUURDERSONDERSTEUNING || • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Camera automatisch deactiveren Het vooraanzicht dooft bij 25 km/h (16 mph) om u niet af te leiden – het vooraanzicht wordt bij een snelheid van 22 km/h (14 mph) binnen 1 minuut opnieuw geactiveerd, op voorwaarde dat u niet sneller rijdt dan 50 km/h (31 mph). De overige camera-aanzichten doven bij 15 km/h (9 mph) en worden niet opnieuw geactiveerd. Gerelateerde informatie • • • 426 Parkeerhulpcamera* (p. 419) Beperkingen van parkeerhulp (p. 416) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera voor de parkeerhulpcamera. Hier volgen enkele voorbeelden. Op het bestuurders- en /of middendisplay verschijnen mogelijk symbolen en meldingen Symbool Melding Betekenis De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschuwingssignalen en veldmarkeringen voor obstakels/voorwerpen verschijnen. De camera is defect. Parkeerhulpsysteem Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist Parkeerhulpsysteem Niet beschikbaar Service vereist A Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo spoedig mogelijk. Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • • Parkeerhulpcamera* (p. 419) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) * Optie/accessoire. 427 BESTUURDERSONDERSTEUNING Actieve parkeerhulp* WAARSCHUWING (PAP116) De actieve parkeerhulp kan u helpen bij parkeermanoeuvres. De functie kan ook helpen bij het sturen tijdens het verlaten van een fileparkeervak. De functie controleert eerst of een vak groot genoeg is en helpt u vervolgens om de auto het vak in te sturen. • Op het middendisplay wordt met symbolen, grafische voorstellingen en teksten aangegeven wat u wanneer moet doen. De functie is een systeem voor aanvullende rijhulp om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt. • De rijhulpsystemen ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. • Fileparkeervak verlaten met actieve parkeerhulp* (p. 432) • Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* (p. 433) • Meldingen voor Actieve parkeerhulp* (p. 435) Gerelateerde informatie • • • 116 Park 428 Rijhulpsystemen (p. 302) Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp* (p. 429) Actieve parkeerhulp* gebruiken (p. 430) Assist Pilot * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp* De actieve parkeerhulp (PAP117) is te gebruiken bij zowel fileparkeren als haaks parkeren. Fileparkeren Met Uitparkeren kan een filegeparkeerde auto ook hulp krijgen bij het verlaten van het parkeervak. N.B. Het verlaten van een parkeervak met Uitparkeren is alleen bestemd voor een parallel geparkeerde auto - het systeem werkt niet voor een haaks geparkeerde auto. Achteruit insteken Gerelateerde informatie • • Actieve parkeerhulp* (p. 428) Fileparkeervak verlaten met actieve parkeerhulp* (p. 432) Principe voor (achteruit) insteken. Principe voor fileparkeren of achteruit insteken. De functie parkeert de auto aan de hand van de volgende stappen: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten. 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het midden van het vak geparkeerd door voor-/achteruit te rijden. 117 De functie parkeert de auto aan de hand van de volgende stappen: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten. 2. De auto wordt achteruit/vooruit het parkeervak in gestuurd en netjes in het midden geparkeerd door voor-/achteruit te rijden. Park Assist Pilot * Optie/accessoire. 429 BESTUURDERSONDERSTEUNING Actieve parkeerhulp* gebruiken N.B. De actieve parkeerhulp (PAP118) helpt u in drie fasen bij het parkeren. De functie kan u ook helpen om uit een parkeervak te rijden. De functie meet de beschikbare ruimte en stuurt de auto – aan u de taak om: • het gebied rond de auto goed in de gaten te houden • de instructies op het middendisplay te volgen • te schakelen (vooruit/achteruit) – een geluidssignaal geeft aan wanneer u moet schakelen • • een veilige snelheid aan te houden te remmen en te stoppen. Er verschijnen symbolen, grafische voorstellingen en/of teksten op het middendisplay, wanneer u iets moet doen. De functie is te activeren als na het starten van de motor aan de volgende criteria is voldaan: • • Er is geen aanhangwagen aan de auto gekoppeld De snelheid is lager dan 30 km/h (20 mph). 118 Park 430 De afstand tussen de auto en parkeervakken moet 0,5–1,5 meter (1,6–5,0 ft) bedragen, wanneer de functie de omgeving aftast op zoek naar een passende parkeerplek. Inparkeren met actieve parkeerhulp De functie parkeert de auto aan de hand van de volgende stappen: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten. Principe voor het zoeken bij fileparkeren. 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het midden van het vak geparkeerd – het systeem kan u vragen om te schakelen en te remmen. Parkeervakken zoeken en meten De functie is te activeren op het functiescherm van het middendisplay. Deze is ook bereikbaar vanuit de camerabeelden. • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. Principe voor het zoeken bij haaks parkeren. Rijd maximaal 30 km/h (20 mph) voordat u gaat fileparkeren of maximaal 20 km/h (12 mph) voordat u achteruit gaat insteken. Assist Pilot * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING 1. Tik op de knop Inparkeren in het functiescherm of in het camerascherm. > De functie zoekt een parkeervak en meet of dit vak groot genoeg is. Achteruit inparkeren 2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph). 3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. 2. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u vertellen dat er een geschikte parkeerplaats gevonden is. > Er verschijnt een pop-upvenster. N.B. • Kom niet met uw handen aan het stuurwiel wanneer de functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. 3. Kies Fileparkeren of Haaks parkeren en schakel de achteruitversnelling in. N.B. Principe voor het achteruit insteken bij fileparkeren. De functie zoekt een geschikte ruimte om te parkeren, geeft instructies en parkeert de auto aan de passagierskant in. Desgewenst kunt u de auto ook aan de bestuurderszijde van de straat parkeren: • Schakel de richtingaanwijzers aan de bestuurderszijde in, waarna het systeem een geschikte parkeerplek aan deze kant van de straat zoekt. Principe voor het achteruit insteken bij haaks parkeren. 1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en schakel de achteruitversnelling in. }} 431 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Auto positioneren in het parkeervak 1. Zet de schakelhendel in de stand die het systeem u opdraagt, wacht totdat het stuur is verdraaid en rijd langzaam vooruit. 2. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. Fileparkeervak verlaten met actieve parkeerhulp* De functie Uitparkeren kan u helpen bij het verlaten van een fileparkeervak. N.B. Het verlaten van een parkeervak met Uitparkeren is alleen bestemd voor een parallel geparkeerde auto - het systeem werkt niet voor een haaks geparkeerde auto. 3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd langzaam achteruit. 4. Zorg dat u klaar bent om te remmen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. Principe voor positionering bij het fileparkeren. BELANGRIJK De waarschuwingsafstand is korter wanneer de sensoren worden gebruikt door de actieve parkeerhulp (PAP119) dan wanneer de Park Assist de sensoren gebruikt. Principe voor positionering bij het haaks parkeren. Gerelateerde informatie • • 119 Park 432 De functie Uitparkeren is te activeren in het functiescherm op het middendisplay of in het camerascherm. Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd, waarna met grafische voorstellingen en een melding wordt aangegeven dat het insteken is afgerond. U moet mogelijk later corrigeren – alleen u kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd staat. Actieve parkeerhulp* (p. 428) • GROENE knopindicatie – de functie is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – de functie is gedeactiveerd. 1. Tik op de knop Uitparkeren in het functiescherm of in het camerascherm. 2. Geef met de richtingaanwijzer aan in welke richting de auto het parkeervak moet verlaten. Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* (p. 433) Assist Pilot * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING 3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. Volg de instructies op dezelfde manier als bij de parkeerprocedure. Let erop dat het stuur kan "terugveren" bij het uitschakelen van de functie. U moet dan mogelijk het stuur terugdraaien tot de maximale stuuruitslag om uit het parkeervak te kunnen rijden. Als de functie oordeelt dat u zonder extra manoeuvres kunt uitparkeren, wordt de functie uitgeschakeld, ook al denkt u misschien dat de auto nog in het parkeervak staat. Gerelateerde informatie • • Actieve parkeerhulp* (p. 428) Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* (p. 433) Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* Parkeren afbreken De actieve parkeerhulp (PAP120) is niet in staat om in alle situaties alles te registreren, zodat er mogelijke beperkingen gelden voor de werking. • • WAARSCHUWING • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de parkeerhulpsensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. Een parkeerprocedure wordt afgebroken: als u het stuurwiel aanraakt als u te snel met de auto rijdt – sneller dan 7 km/h (4 mph) • als u op Annuleren op het middendisplay drukt • bij een ingreep van het antiblokkeerremsysteem of de elektronische stabiliteitsregeling, bijvoorbeeld als een wiel geen grip meer heeft bij een glad wegdek • als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting. In voorkomende gevallen laat een melding op het middendisplay u weten waarom de parkeerprocedure is afgebroken. BELANGRIJK Obstakels boven het detectiegebied van de sensoren worden niet meegenomen bij het berekenen van de parkeermanoeuvre, waardoor de functie mogelijk te vroeg het parkeervak indraait – vermijd daarom parkeervakken met dergelijke hoge obstakels. Als bestuurder dient u rekening te houden met de volgende beperkingen van de actieve parkeerhulp: 120 Park Assist Pilot }} * Optie/accessoire. 433 BESTUURDERSONDERSTEUNING || BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan de functie geen parkeerplaatsen vinden – bijvoorbeeld omdat de sensoren worden gestoord door externe geluidsbronnen die dezelfde ultrasoonfrequenties gebruiken als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. Uw verantwoordelijkheid Vergeet niet dat functie een hulpmiddel is en geen onfeilbaar en volautomatisch systeem. Wees daarom altijd voorbereid om de parkeermanoeuvre te onderbreken. 121 Met 434 Er zijn ook een paar details waar u bij het parkeren op moet letten, bijvoorbeeld: • U moet altijd bepalen of het vak dat de functie voorstelt zich leent om in te parkeren. • Gebruik de functie niet als u sneeuwkettingen of een reservewiel hebt gemonteerd. • Gebruik de functie niet als er lading buiten de auto uitsteekt. • Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden dat het parkeervak niet op een juiste manier wordt gemeten. • Tijdens het zoeken en meten van parkeervakken kan de functie obstakels die diep in een parkeervak liggen over het hoofd zien. • In smalle straten zijn niet altijd parkeervakken te vinden, omdat er mogelijk te weinig ruimte voor manoeuvreren is. • Gebruik goedgekeurde banden121 met de juiste bandenspanning – dit is van invloed op de capaciteiten van de parkeerfunctie. • De functie gaat uit van de onderlinge positie van de geparkeerde voertuigen – als deze ongelukkig geparkeerd staan, kunnen de banden en velgen van uw auto beschadigd raken bij contact met de stoeprand. • Haakse parkeervakken kunnen worden gemist of ten onrechte worden gedetecteerd, als een geparkeerde auto meer uitsteekt dan de andere geparkeerde auto's. • De functie is bedoeld voor inparkeren in rechte straatgedeelten – niet in straatgedeelten met sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg daarom dat de auto naast het parkeervak staat, wanneer de functie de beschikbare ruimte meet. Gerelateerde informatie • • • Actieve parkeerhulp* (p. 428) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 302) Beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor (p. 361) “goedgekeurde banden” wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor Actieve parkeerhulp* actieve parkeerhulp (PAP122). Hier volgen enkele voorbeelden. Op het bestuurders- en /of middendisplay verschijnen mogelijk meldingen voor de Melding Betekenis Parkeerhulpsysteem Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo spoedig mogelijk. Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist Parkeerhulpsysteem Het systeem werkt niet naar behoren. Er moet contact worden opgenomen met een werkplaatsA. Niet beschikbaar Service vereist A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Neem contact op met een werkplaats als er nog een melding aanwezig blijftA. Gerelateerde informatie • • Actieve parkeerhulp* (p. 428) Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* (p. 433) 122 Park Assist Pilot * Optie/accessoire. 435 STARTEN EN RIJDEN STARTEN EN RIJDEN Motor starten Om de auto te starten: Foutmeldingen De auto wordt gestart met de startknop op de tunnelconsole als de transpondersleutel zich in het interieur bevindt. 1. Als bij het starten de melding Sleutel niet gevonden op het bestuurdersdisplay verschijnt, plaats dan de transpondersleutel in de buurt van de back-uplezer. Doe vervolgens een nieuwe startpoging. De startknop op de tunnelconsole. WAARSCHUWING Vóór het starten: • • • Doe de veiligheidsgordel om. Stel stoel, stuur en spiegels in. Zorg ervoor dat het rempedaal volledig kan worden ingetrapt. U gebruikt de transpondersleutel zelf niet bij het starten van de auto, omdat de auto is uitgerust met ondersteuning voor starten zonder sleutel (passief startsysteem). 1 438 Controleer of de transpondersleutel in de auto aanwezig is. Voor auto's met passief starten moet de sleutel zich voor in het interieur bevinden. Met de optie passieve vergrendeling/ontgrendeling* van de auto is het voldoende dat de transpondersleutel zich ergens in de auto bevindt. 2. Houd het rempedaal volledig ingetrapt1. Bij een auto met een automatische versnellingsbak moet u ervoor zorgen dat u schakelstand P of N hebt gekozen. Zorg er bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak voor dat de schakelhendel in de neutraalstand staat of dat u het koppelingspedaal bedient. 3. Draai de startknop rechtsom en laat de knop weer los. De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. N.B. Bij auto's met een dieselmotor slaat de motor mogelijk met enige vertraging aan. Bij het starten van de motor blijft de startmotor draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de beveiliging tegen oververhitting in werking treedt. Positie back-uplezer in de tunnelconsole. N.B. Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels, metalen voorwerpen of elektronische apparaten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops of laders) in de back-uplezer liggen, wanneer u de transpondersleutel in de back-uplezer plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de back-uplezer bevinden, kunnen deze elkaar storen. Als de auto rolt, kunt u de motor starten door de startknop rechtsom te draaien. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Als de motor na 3 pogingen niet gestart is, wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe poging doet. Het startvermogen neemt toe als de startaccu zich kan herstellen. • • • Stuurwiel verstellen (p. 208) Auto afzetten Starthulp met andere accu (p. 491) U zet de auto af met de startknop op de tunnelconsole. Contactslotstand kiezen (p. 441) WAARSCHUWING Haal nooit de transpondersleutel uit de auto tijdens rijden of slepen. WAARSCHUWING Neem bij het verlaten van de auto altijd de transpondersleutel mee en zorg dat het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 staat – vooral als er kinderen in de auto achterblijven. De startknop op de tunnelconsole. Om de auto af te zetten: – N.B. Voor bepaalde motortypen kan het stationaire toerental bij een koude start duidelijk hoger dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de normale bedrijfstemperatuur te krijgen waardoor de uitlaatgasemissies afnemen en het milieu wordt ontzien. Gerelateerde informatie • • Auto afzetten (p. 439) Contactslotstanden (p. 440) Draai de startknop rechtsom en laat de knop weer los – de auto wordt afgezet. De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. Als de keuzehendel bij een auto met een automatische versnellingsbak niet in stand P staat of als de auto rijdt: – Draai de startknop rechtsom en houd de knop in deze stand vast totdat de auto wordt afgezet. Gerelateerde informatie • • Motor starten (p. 438) Contactslotstanden (p. 440) }} 439 STARTEN EN RIJDEN • • • Stuurwiel verstellen (p. 208) Contactslotstanden Starthulp met andere accu (p. 491) Het elektrische systeem van de auto is in verschillende standen te zetten voor gebruik van verschillende autosystemen. Om een beperkt aantal functies te kunnen gebruiken bij een uitgeschakelde motor is het elektrische systeem van de auto in drie verschillende standen te zetten: 0, I en II. In de gebruikershandleiding worden deze standen overal voorafgegaan door de aanduiding "contactslotstand". Contactslotstand kiezen (p. 441) De volgende tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende contactslotstanden/standen: Niveau 0 Functies • Kilometerteller, klok en temperatuurmeter worden verlichtA. • Elektrisch bedienbare* stoelen zijn te verstellen. • Elektrisch bedienbare ruiten zijn te gebruiken. • Middendisplay wordt ingeschakeld en is te gebruikenA. • Het infotainmentsysteem is te gebruikenA. In deze contactslotstand zijn de functies tijdsgestuurd. Ze worden na een poosje automatisch uitgeschakeld. 440 * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Niveau I Functies • Niveau Panoramadak, elektrisch bedienbare ruiten, 12V-aansluitingen in passagiersruimte, Bluetooth, navigatie, telefoon, interieurventilator en voorruitwissers zijn te gebruiken. • Elektrisch bedienbare stoelen zijn te verstellen. • 12V-aansluitingen* in de bagageruimte zijn te gebruiken. II Functies Contactslotstand kiezen • De koplampen worden ontstoken. Het elektrische systeem van de auto is in verschillende standen te zetten voor gebruik van verschillende autosystemen. • Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. Contactslotstand kiezen • Meerdere andere systemen worden geactiveerd. De stoelverwarming en achterruitverwarming zijn echter pas te activeren na het starten van de auto. Deze contactslotstand vergt veel stroom van de accu en moet daarom worden vermeden! In deze contactslotstand is het stroomverbruik belastend voor de accu. A Ook geactiveerd bij opening van het portier. Gerelateerde informatie • • • • De startknop op de tunnelconsole. • Motor starten (p. 438) Stuurwiel verstellen (p. 208) Contactslotstand 0 – Vergrendel de auto en bewaar de transpondersleutel binnen in de auto. N.B. Starthulp met andere accu (p. 491) Contactslotstand kiezen (p. 441) Om stand I of II te realiseren zonder dat de motor wordt gestart moet u bij het selecteren van deze contactslotstanden het rempedaal of bij een auto met een handbak het koppelingspedaal niet bedienen. • Contactslotstand I – Draai de startknop rechtsom en laat de knop weer los. De }} * Optie/accessoire. 441 STARTEN EN RIJDEN || knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. • Contactslotstand II – Draai de startknop rechtsom en houd de knop zo’n 5 seconden in deze stand vast. Laat vervolgens knop los, die automatisch terugveert naar de uitgangspositie. • Terug naar contactslotstand 0 – Om terug te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand I en II moet u de startknop rechtsom draaien en de knop loslaten. De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. Gerelateerde informatie • • • • • Motor starten (p. 438) Auto afzetten (p. 439) Contactslotstanden (p. 440) Alcoholslot* • Contactslotstanden (p. 440) Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt. De auto heeft een interface voor elektrische aansluiting van de door Volvo goedgekeurde alcoholslotmerken en -modellen. De interface maakt het eenvoudig om een alcoholslot aan te sluiten en biedt de mogelijkheid om alcoholslotmeldingen op het hoofddisplay van de auto weer te geven. Raadpleeg voor informatie over een bepaald alcoholslot de handleiding van de fabrikant van het alcoholslot. Stuurwiel verstellen (p. 208) WAARSCHUWING Starthulp met andere accu (p. 491) Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet ontslaat van uw verantwoordelijkheden als bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter te blijven en de auto op een veilige manier te besturen. Gerelateerde informatie • • • 442 Alcoholslot* omzeilen (p. 443) Voordat een motor met alcoholslot wordt gestart* (p. 443) Motor starten (p. 438) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Alcoholslot* omzeilen Gerelateerde informatie In noodsituaties of als het alcoholslot defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in de auto te kunnen rijden. Zie de desbetreffende handleiding voor het deactiveren van een bepaald alcoholslot. • • Bypass-functie activeren N.B. Alle bypass-activeringen worden geregistreerd en opgeslagen in een geheugen in de regeleenheid van het alcoholslot. Het is niet mogelijk een bypass te annuleren. • • Alcoholslot* (p. 442) Voordat een motor met alcoholslot wordt gestart* (p. 443) Motor starten (p. 438) Contactslotstanden (p. 440) Voordat een motor met alcoholslot wordt gestart* De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. Waar u op moet letten Voor een goede werking en een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat: • Zo'n 5 minuten voor de blaastest niet eten of drinken. • De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol in de sproeiervloeistof kan een verkeerd meetresultaat opleveren. Op het scherm verschijnt de melding Blaas in alcoholslot Bypass?: • Kies bij het verschijnen van "Cancel/Yes" voor de bypass-functie door op de pijlrechts van de knoppenset rechts op het stuurwiel en vervolgens op de O-knop. • Kies bij het verschijnen van "Yes" voor de bypass-functie door op de O-knop te drukken. Het alcoholslot is daarmee omzeild, waarna de auto te starten is. Bij installatie van het alcoholslot wordt het maximale aantal keren ingesteld dat de bypass-functie te activeren is voordat service vereist is. N.B. Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan de motor opnieuw gestart worden zonder dat er een nieuwe blaastest nodig is. Gerelateerde informatie • • • • Alcoholslot* omzeilen (p. 443) Alcoholslot* (p. 442) Motor starten (p. 438) Contactslotstanden (p. 440) * Optie/accessoire. 443 STARTEN EN RIJDEN Remsystemen Rempedaal Antiblokkeerremsysteem De remmen van de auto worden gebruikt om snelheid te minderen of om te voorkomen dat een geparkeerde auto wegrolt. Naast de bedrijfsrem en de parkeerrem heeft de auto meerdere andere systemen voor automatische remondersteuning. Deze systemen kunnen ondersteuning bieden doordat u bijvoorbeeld als u voor een verkeerslicht staat of wegrijdt op een oplopende helling, uw voet niet op het rempedaal hoeft te houden. Het rempedaal is onderdeel van het remsysteem. De auto is uitgerust met twee remkringen. Als een van de remkringen beschadigd raakt, neemt de rempedaalweg toe. U moet dan harder op het pedaal trappen voor een normale remwerking. De auto heeft een antiblokkeerremsysteem (ABS2) dat voorkomt dat de wielen blokkeren tijdens het remmen om de auto bestuurbaar te houden. Bij activering van deze functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volkomen normaal. Afhankelijk van de uitrusting van de auto beschikt u mogelijk over de volgende remondersteuningssystemen: • • • • Automatische rem bij stilstand (Auto Hold) Hellingrem (Hill Start Assist) Automatisch remmen na een aanrijding City Safety Gerelateerde informatie • • • • Rempedaal (p. 444) Parkeerrem (p. 447) Automatische rem bij stilstand (p. 450) Automatisch remmen na een aanrijding (p. 452) • Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 451) • City Safety™ (p. 367) 2 Anti-lock 444 Braking System De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen, als de motor loopt. Als u het rempedaal bedient met de motor afgezet, doet het pedaal stug aan en moet u harder op het pedaal trappen om de auto af te remmen. In bergachtig gebied of bij ritten met een zware belading kunt u de remmen ontzien door op de motor af te remmen in de stand voor handmatig schakelen. U benut de remmende werking van de motor het best, wanneer u tijdens het afdalen dezelfde versnelling inschakelt als bij het oprijden van een helling. Wanneer u nadat de auto is aangeslagen het rempedaal loslaat, gaat een kortdurende, automatische test van het ABS van start. Het is mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een automatische test plaatsvindt. De test is waarneembaar in de vorm van trillingen in het rempedaal. STARTEN EN RIJDEN Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool WAARSCHUWING Betekenis Als het waarschuwingslampje voor storingen in het remsysteem en het ABS tegelijkertijd branden, is er mogelijk een fout opgetreden in het remsysteem. Controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. • Als het remvloeistofpeil in dat geval normaal is, moet u voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. • Als de remvloeistof onder het MINniveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. De oorzaak van het remvloeistofverlies moet worden gecontroleerd. Brand tijdens het starten van de motor 2 seconden continu: Automatische functietest. Brandt langer dan 2 seconden continu. ABS vertoont een storing. Het standaardremsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Gerelateerde informatie • • • • • • • 3 Brake Rembekrachtiging (p. 445) Automatische rem bij stilstand (p. 450) Rembekrachtiging De rembekrachtiging (BAS3) helpt om bij afremmen de remkracht te verhogen en kan op die manier de remweg verkorten. Het systeem registreert de wijze waarop u het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de remkracht. De remkracht kan worden verhoogd tot het niveau waarop het ABS ingrijpt. De regeling wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk op het rempedaal vermindert. N.B. Bij activering van BAS zakt het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Bedien het rempedaal zolang als nodig is. Bij het loslaten van het rempedaal wordt er niet meer geremd. Gerelateerde informatie • Rempedaal (p. 444) Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 451) Remmen op natte rijbanen (p. 446) Remmen op gepekelde rijbanen (p. 446) Onderhoud van het remsysteem (p. 446) Remlichten (p. 166) Assist System 445 STARTEN EN RIJDEN Remmen op natte rijbanen Remmen op gepekelde rijbanen Onderhoud van het remsysteem Bij lange ritten in zware regenval zonder te remmen kan de remwerking bij de eerste bediening van het rempedaal iets op zich laten wachten. Dat kan ook het geval zijn als u uw auto hebt gewassen. U moet dan harder op de rem trappen. Houd daarom meer afstand tot voorliggers. Bij remmen op gepekelde wegen kan er een zoutlaagje ontstaan op remschijven en remblokken. Dat kan tot een langere remweg leiden. Houd daarom extra afstand tot voorliggers. Andere voorzorgsmaatregelen: Controleer de componenten van het remsysteem regelmatig op slijtage. Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de service-intervallen van Volvo aan te houden zoals omschreven in het Service- en garantieboekje. Bij vervanging van remblokken en remschijven is de remwerking pas optimaal als de remblokken en remschijven na een paar honderd kilometer (mijl) rijden zijn 'ingesleten'. Compenseer de verminderde remwerking door harder op het rempedaal te trappen. Volvo adviseert om uitsluitend remblokken te monteren die voor uw Volvo zijn goedgekeurd. Trap stevig op de rem na ritten op natte wegen of na het wassen van de auto. De remschijven worden dan warm, drogen sneller en worden beschermd tegen corrosie. Houd bij het remmen rekening met de verkeerssituatie. • Rem af en toe om een eventueel zoutlaagje te verwijderen. Let erop dat medeweggebruikers geen gevaar lopen doordat u remt. • Trap het rempedaal voorzichtig in als u op uw plaats van bestemming bent aangekomen en voordat u opnieuw de weg op gaat. Gerelateerde informatie • • Rempedaal (p. 444) Gerelateerde informatie Remmen op gepekelde rijbanen (p. 446) • • BELANGRIJK Rempedaal (p. 444) De onderdelen van het remsystemen moeten regelmatig op slijtage worden gecontroleerd. Remmen op natte rijbanen (p. 446) Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn werk gaat of laat de controle over aan de werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 446 Rempedaal (p. 444) STARTEN EN RIJDEN Parkeerrem Gerelateerde informatie De parkeerrem voorkomt met behulp van mechanische blokkering/vergrendeling van twee wielen dat een stilstaande auto kan wegrollen. • Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 447) • • • Op een helling parkeren (p. 449) Gebruik de parkeerrem om te voorkomen dat een stilstaande auto kan wegrollen. Bij een storing in de parkeerrem (p. 449) Parkeerrem activeren De bediening voor de parkeerrem zit op de tunnelconsole tussen de voorstoelen. Bij activering van de elektrische bediende parkeerrem hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het geluid is tevens waarneembaar bij een automatische functiecontrole van de parkeerrem. Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem inschakelt, werkt de rem alleen op de achterwielen. Als u de parkeerrem tijdens het rijden inschakelt, wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwielen geremd. Parkeerrem activeren en deactiveren Automatische rem bij stilstand (p. 450) 1. Trek de knop omhoog. > Het symbool op het bestuurdersdisplay gaat branden wanneer de parkeerrem is geactiveerd. 2. Controleer of de auto daadwerkelijk stilstaat. }} 447 STARTEN EN RIJDEN || Symbool op bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Het symbool brandt wanneer de parkeerrem is geactiveerd. Als het symbool knippert, betekent dit dat er ergens een storing is opgetreden. Lees de melding op het bestuurdersdisplay. trekken en vast te houden. Bij het loslaten van de handgreep of het bedienen van het gaspedaal wordt de rem uitgeschakeld. Automatisch deactiveren 1. Start de motor. 2. Bij een automatische versnellingsbak: Trap het rempedaal stevig in. Kies de schakelstand D of R en geef gas. N.B. Bij activeren van de noodrem bij hogere snelheden klinkt er tijdens het remmen een signaal. Bij een handgeschakelde versnellingsbak: Trap op het koppelingspedaal en schakel een passende versnelling in. Laat het koppelingspedaal opkomen en geef gas. > De parkeerrem wordt gelost en het symbool op het bestuurdersdisplay dooft. Parkeerrem deactiveren Automatische activering De parkeerrem wordt automatisch geactiveerd • wanneer u de auto hebt uitgeschakeld en de instelling voor automatische activering van de parkeerrem geactiveerd is op het middendisplay. • wanneer u schakelstand P kiest op een steile helling4. • als de functie Auto hold (automatische rem bij stilstand) geactiveerd is en • de auto enige tijd (5–10 minuten) stilgestaan heeft • • de auto wordt afgezet de bestuurder uitstapt. Noodrem In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens het rijden activeren door de knop uit te 4 Geldt 448 bij een automatische versnellingsbak. N.B. Een voorwaarde voor automatische deactivering is dat de bestuurder de veiligheidsgordel moet hebben omgedaan of dat het bestuurdersportier is dichtgedaan. Gerelateerde informatie Handmatig deactiveren 1. Trap het rempedaal stevig in. • Instelling voor automatische activering van de parkeerrem (p. 449) 2. Druk de knop in. > De parkeerrem wordt gelost en het symbool op het bestuurdersdisplay dooft. • • • Bij een storing in de parkeerrem (p. 449) Parkeerrem (p. 447) Op een helling parkeren (p. 449) STARTEN EN RIJDEN Instelling voor automatische activering van de parkeerrem Geef aan of de parkeerrem automatisch moet worden geactiveerd bij uitschakeling van de auto. Om de instelling te wijzigen: 1. Op een helling parkeren Bij een storing in de parkeerrem Maak altijd gebruik van de parkeerrem bij het parkeren op een helling. Neem contact op met een erkende Volvowerkplaats als het na meerdere pogingen niet lukt om de parkeerrem te activeren of te deactiveren. Er klinkt een waarschuwingssignaal bij ritten met de parkeerrem geactiveerd. WAARSCHUWING Gebruik bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem. Stand P is bij een automaat niet voldoende om de auto in alle situaties staande te houden. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Druk op My Car Parkeerrem en vering en vink de functie Parkeerrem automatisch activeren aan of uit. Gerelateerde informatie • Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 447) • Parkeerrem (p. 447) Bij het parkeren van de auto op een oplopende helling: • Draai de wielen van de trottoirband af. Bij het parkeren van de auto op een aflopende helling: • Draai de wielen naar de trottoirband toe. Zware belading op oplopende hellingen Bij een zware belading zoals een aanhangwagen is het mogelijk dat de auto op een steile, oplopende helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen door tijdens het wegrijden de knop omhoog te trekken. Laat de handgreep weer los zodra de koppeling aangrijpt. Gerelateerde informatie • Als u de auto moet parkeren voordat een eventuele storing is verholpen, dient u de wielen net als bij het parkeren op een helling van de trottoirband/berm af te draaien en de keuzehendel in stand P te zetten (of de eerste versnelling in te schakelen bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak). Lage accuspanning Als de accuspanning te laag is, kunt u de parkeerrem niet activeren noch deactiveren. Sluit een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is. Remblokken vervangen Laat de remblokken op de achterwielen vervangen in een werkplaats met het oog op de constructie van de elektrische parkeerrem – een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 447) }} 449 STARTEN EN RIJDEN || Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Als het symbool knippert, betekent dit dat er ergens een storing is opgetreden. Zie de melding op het bestuurdersdisplay. Storing in remsysteem. Zie de melding op het bestuurdersdisplay. Informatiemelding op het bestuurdersdisplay. Automatische rem bij stilstand Dankzij de automatische rem bij stilstand (Auto Hold) kunt u bij stilstand voor verkeerslichten of een kruising het rempedaal loslaten zonder dat dit gevolgen heeft voor de remwerking. Zodra de auto stilstaat, worden de remmen automatisch geactiveerd. Het systeem kan de auto staande houden met de bedrijfsrem of de parkeerrem en werkt ongeacht hellingspercentage. Bij het wegrijden lossen de remmen automatisch als u de veiligheidsgordel draagt of als het bestuurdersportier dicht is. N.B. Gerelateerde informatie • • • • Bij het afremmen tot stilstand op op- en aflopende hellingen moet u het rempedaal iets steviger intrappen voordat u het loslaat om er zeker van te zijn dat de auto helemaal stilstaat. Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 447) Op een helling parkeren (p. 449) Startaccu (p. 648) Serviceprogramma van Volvo (p. 624) De parkeerrem wordt geactiveerd als • • • • 450 de auto wordt afgezet het bestuurdersportier wordt geopend de bestuurder de veiligheidsgordel losneemt de auto enige tijd (5–10 minuten) stilgestaan heeft Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Het symbool brandt als het systeem het rempedaal gebruikt om de auto stil te houden. Het symbool brandt als het systeem de parkeerrem gebruikt om de auto stil te houden. Gerelateerde informatie • Automatische rem bij stilstand activeren en deactiveren (p. 451) • • • Rempedaal (p. 444) Parkeerrem (p. 447) Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 451) STARTEN EN RIJDEN Automatische rem bij stilstand activeren en deactiveren • Het systeem blijft uitgeschakeld, totdat u het weer activeert. Hulp tijdens het wegrijden op een helling De automatische rem bij stilstand is te activeren met de knop op de tunnelconsole. • Bij uitschakeling van het systeem blijft de hellingrem (HSA) actief om te voorkomen dat de auto bij het wegrijden op een oplopende helling achteruitrolt. De hellingrem (HSA5) voorkomt dat de auto achteruitrolt bij het starten op een oplopende helling. Tijdens het achteruitrijden op een oplopende helling voorkomt het systeem dat de auto vooruitrolt. Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst. Gerelateerde informatie • Automatische rem bij stilstand (p. 450) De tijdelijke remwerking wordt na enige seconden opgeheven of eerder wanneer u wegrijdt. – Met de knop op de tunnelconsole kunt u de functie activeren of deactiveren. > Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de functie geactiveerd is. Een geactiveerde functie is een volgende keer dat u de auto start opnieuw actief. De hellingrem is ook beschikbaar, wanneer de automatische rem bij stilstand (Auto Hold) uitstaat. Gerelateerde informatie • • Automatische rem bij stilstand (p. 450) Rempedaal (p. 444) Geldt bij uitschakeling Als het systeem actief is en de auto staande houdt met het remsysteem symbool A brandt op het bestuurdersdisplay - moet u het rempedaal bedienen en tegelijkertijd op de knop drukken om het systeem uit te schakelen. 5 Hill Start Assist 451 STARTEN EN RIJDEN Automatisch remmen na een aanrijding Bij een aanrijding waarbij het activeringsniveau voor pyrotechnische gordelspanners of airbags wordt bereikt, of als er een aanrijding met groot wild wordt gedetecteerd, worden de remmen van de auto automatisch geactiveerd. Het systeem moet de gevolgen van een eventueel volgende aanrijding beperken of een volgende aanrijding geheel voorkomen. Bij een zware aanrijding bestaat het risico dat de auto onbestuurbaar raakt. Om te voorkomen dat de auto dan tegen een tweede obstakel of voertuig opbotst of de gevolgen te beperken wordt automatisch de remondersteuning geactiveerd om de auto veilig te remmen. Gerelateerde informatie • • • Rear Collision Warning* (p. 381) BLIS* (p. 382) Remsystemen (p. 444) Versnellingsbak De versnellingsbak is een onderdeel van de aandrijflijn (krachtoverbrenging) tussen motor en aandrijfwielen. De versnellingsbak heeft tot taak de overbrengingsverhouding af te stemmen op de gewenste snelheid en vermogensbehoefte. Er zijn twee hoofdgroepen versnellingsbakken: handgeschakelde en automatische versnellingsbakken. De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes versnellingen, terwijl de automatische er acht heeft. Dankzij de verschillende versnellingen zijn het motorkoppel en het motorvermogen efficiënt te benutten. Bij de automatische versnellingsbak zijn twee versnellingen zogenoemde overdrives die brandstof besparen bij ritten met een constant toerental. Tijdens het remmen worden de remlichten en alarmlichten ingeschakeld. Wanneer de auto tot stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knipperen en de parkeerrem wordt aangezet. De automatische versnellingsbak biedt ook de mogelijk tot handmatig schakelen. Op het bestuurdersdisplay staat welke versnelling of schakelstand er op dat moment in gebruik is. Als afremmen niet geadviseerd wordt, omdat bijvoorbeeld het risico bestaat dat de auto door achterliggers geraakt wordt, kunt u het systeem onderdrukken door het gaspedaal te bedienen. Gerelateerde informatie • • • Automatische versnellingsbak (p. 453) Handgeschakelde versnellingsbak (p. 453) Schakelindicator (p. 461) De functie werkt alleen, als het remsysteem na de botsing nog intact is. 452 * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling Automatische versnellingsbak Bij een handgeschakelde versnellingsbak kiest u zelf een geschikte versnelling op basis van de gewenste snelheid en het gewenste vermogen. De blokkering van de achteruitversnelling beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden op normale snelheid onbedoeld de achteruitversnelling inschakelt. Schakelen • Volg het schakelpatroon op de schakelhendel en begin in de neutrale stand. Druk de schakelhendel vervolgens naar stand R. • Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat. Bij een auto met een automatische versnellingsbak kiest het systeem automatisch de zuinigste versnelling. De versnellingsbak heeft ook een handmatige schakelstand. De versnellingsbak is verkrijgbaar in verschillende uitvoeringen. Aan de schakelhendel kunt u zien welk versnellingsbak er in de auto ligt. De schakelhendelfuncties verschillen namelijk. Bij het parkeren WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. Overzicht schakelhendel en schakelpatroon. Neutraalstand (N) De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes versnellingen en het schakelpatroon staat op de schakelhendel. • Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. • Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af. Gerelateerde informatie • • • Versnellingsbak (p. 452) Automatische versnellingsbak (p. 453) Overzicht voor de grote schakelhendel en het schakelpatroon op bestuurdersdisplay. Schakelindicator (p. 461) }} 453 STARTEN EN RIJDEN || Symbolen op het bestuurdersdisplay Bij een eventuele storing in de versnellingsbak verschijnen op het bestuurdersdisplay een symbool en een melding. Symbool • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 453) Betekenis Informatie- of foutmelding voor de versnellingsbak. Volg het gegeven advies op. Versnellingsbak heeft of oververhit. Volg het gegeven advies op. Overzicht voor de kleine schakelhendel en het schakelpatroon op bestuurdersdisplay Op het bestuurdersdisplay staat welke schakelstand er gekozen is: Vermogen verlaagd/Acceleratie vermogen beperkt P, R, N, D of M. Bij auto's met de kleine schakelhendel is de P-stand elektrisch, zodat het schakelpatroon R, N, D of M is. Bij een tijdelijke storing in de aandrijflijn kan de auto de zogenoemde Limp Home-stand met een lager motorvermogen innemen om schade aan de aandrijflijn tegen te gaan. In de stand voor handmatig schakelen verschijnt ook de ingeschakelde versnelling. BELANGRIJK Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij gevaar voor oververhitting gaat er een waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay branden en verschijnt er een displaymelding – volg in dat geval het gegeven advies. 454 Gerelateerde informatie • • • • • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 455) Schakelen met stuurpaddles* (p. 457) Schakelblokkering (p. 459) Kickdownfunctie (p. 461) Schakelindicator (p. 461) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Schakelstanden van een automatische versnellingsbak auto moet stilstaan, wanneer u de parkeerstand kiest. Met een automatische versnellingsbak wordt automatisch een geschikte versnelling gekozen op basis van de gewenste snelheid en het gewenste vermogen. Om vanuit de parkeerstand een andere schakelstand te kunnen kiezen, moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Voor auto's met de kleine schakelhendel moet de motor lopen. Schakelen De schakelhendel is van het type Shift-bywire, zodat er elektronisch wordt geschakeld in plaats van mechanisch. Dit betekent eenvoudiger schakelen met meer uitgesproken schakelstanden. Zet bij het parkeren eerst de parkeerrem aan en kies daarna de parkeerstand. WAARSCHUWING Overzicht kleine schakelhendel en schakelstanden. Voor de kleine schakelhendel: verander van schakelstand door de veerbelaste schakelhendel voor- of achteruit te duwen of, bij handmatig schakelen, opzij. Schakelstanden Parkeerstand – P Activeer de parkeerstand met de kleine schakelhendel met de P-knop die naast de keuzehendel zit. Activeer de parkeerstand voor de grote hendel door de versnellingspook naar de schakelstand P te verplaatsen. Overzicht grote schakelhendel en schakelstanden. Voor de grote schakelhendel: verander van schakelstand door de schakelhendel voor- of achteruit te duwen of, bij handmatig schakelen, naar links. Gebruik bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem. Stand P is bij een automaat niet voldoende om de auto in alle situaties staande te houden. N.B. Om de auto te kunnen vergrendelen en het alarm te activeren, moet de versnelling in stand P staan. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Kies stand P wanneer de auto geparkeerd staat of als de motor moet worden gestart. De }} 455 STARTEN EN RIJDEN || Hulpsystemen6 Bij auto's me de kleine schakelhendel schakelt het systeem automatisch naar de P-stand • • als u de auto afzet in stand D of R. als u, terwijl de auto is ingeschakeld en de schakelhendel in een stand anders dan P staat, de veiligheidsgordel afdoet en het bestuurdersportier opent. Om een auto te parkeren wanneer u de veiligheidsgordel afgedaan en het bestuurdersportier geopend hebt: haal de hendel uit stand P en zet deze weer in stand R of D. Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Voor auto's met de kleine schakelhendel moet de motor lopen. Rijmodus – D Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Stand voor handmatig schakelen – M Achteruitrijstand – R Kies de stand R om achteruit te rijden. De auto moet stilstaan, wanneer u de achteruitrijstand kiest. 6 Geldt 456 niet voor auto's met de grote schakelhendel. Kies de stand voor handmatig schakelen door de schakelhendel vanuit stand D helemaal opzij te bewegen naar "±". Het bestuurdersdisplay geeft aan welke versnelling er is ingeschakeld. • Duw de schakelhendel naar voren in de richting van de "+" (plus) om op te schakelen naar de eerstvolgende hogere versnelling en laat de hendel weer los. • Duw de schakelhendel naar achteren in de richting van de "–" (minus) om terug te schakelen naar de eerstvolgende lagere versnelling en laat de hendel weer los. • Duw de schakelhendel helemaal opzij naar stand D om de stand D te hervatten. De auto moet stilstaan bij het schakelen van stand R naar stand D. Als u de auto uitschakelt met de hendel in de neutrale stand wordt niet automatisch overgeschakeld op stand P. Dit om het mogelijk te maken om de auto te wassen in een automatische wasstraat waarbij de auto wordt voortgetrokken. Neutrale stand – N In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de schakelhendel in stand N staat. loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. Overzicht van het schakelpatroon op het bestuurdersdisplay voor de grote schakelhendel. Handmatig schakelen kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Bij het STARTEN EN RIJDEN • Duw de schakelhendel naar achteren om stand D te hervatten. Om schokkerig gedrag en afslag van de motor te voorkomen schakelt de versnellingsbak automatisch terug, als de snelheid daalt tot onder de gewenste waarde voor de gekozen versnelling. Schakelen met stuurpaddles* De stuurpaddles vormen een aanvulling op de schakelhendel en bieden u de mogelijkheid om handmatig te schakelen zonder uw handen van het stuurwiel te hoeven nemen. Gerelateerde informatie Overzicht van het schakelpatroon op het bestuurdersdisplay voor de kleine schakelhendel. • • • • Automatische versnellingsbak (p. 453) Schakelblokkering (p. 459) Schakelen met stuurpaddles* (p. 457) Kickdownfunctie (p. 461) Handmatig schakelen kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. Kies de stand voor handmatig schakelen door de schakelhendel vanuit stand D naar achteren te bewegen. Op het bestuurdersdisplay staat welke versnelling er is ingeschakeld. • Duw de schakelhendel naar rechts in de richting van de "+" (plus) om op te schakelen naar de eerstvolgende hogere versnelling en laat de hendel weer los. • Duw de schakelhendel naar links in de richting van de "–" (min) om terug te schakelen naar de eerstvolgende lagere versnelling en laat de hendel weer los. "-": Eerstvolgende lagere versnelling inschakelen. "+": Eerstvolgende hogere versnelling inschakelen. Stuurpaddles activeren Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen moet u ze wel eerst activeren: – Haal een van de paddles in de richting van het stuurwiel. > Een cijfer op het bestuurdersdisplay geeft de ingeschakelde versnelling aan. }} * Optie/accessoire. 457 STARTEN EN RIJDEN || – Haal een van de paddles naar achteren – in de richting van het stuurwiel – en laat deze weer los. Bij iedere bediening van de paddles wordt er geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het toelaatbare bereik komt. Na iedere schakeling geeft het bestuurdersdisplay het cijfer van de ingeschakelde versnelling weer. Systeem uitschakelen Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuurpaddles, auto met grote schakelhendel. Bestuurdersdisplay bij schakelen met stuurpaddles in stand voor handmatig schakelen grote schakelhendel. Handmatig uitschakelen in schakelstand D en M – Schakel de stuurpaddles uit door de rechter paddle (+) in de richting van het stuurwiel te halen en in die stand vast te houden, totdat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling van het bestuurdersdisplay verdwijnt. > De versnellingsbak gaat terug naar schakelstand D. Voor auto's met de grote schakelhendel kan de functie alleen worden uitgeschakeld in schakelstand D. Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuurpaddles, auto met kleine schakelhendel. In de schakelstand M zijn de stuurpaddles automatisch geactiveerd. Bestuurdersdisplay bij schakelen met stuurpaddles in stand voor handmatig schakelen kleine schakelhendel. Wisselen U kunt als volgt schakelen: 458 STARTEN EN RIJDEN Automatische uitschakeling In schakelstand D worden de stuurpaddles na enige tijd van inactiviteit automatisch uitgeschakeld. Het feit dat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling verdwijnt bevestigt dit. Dit geldt echter niet bij het afremmen op de motor. De paddles blijven actief zolang er op de motor wordt afgeremd. In schakelstand M vindt geen automatische uitschakeling plaats. Schakelblokkering De schakelblokkering voorkomt onbedoeld schakelen tussen schakelstanden bij een automatische versnellingsbak. De schakelblokkering is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: een mechanische en een automatische. Mechanische schakelblokkering Gerelateerde informatie • • • Automatische versnellingsbak (p. 453) Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de standen P, R, N en D. Automatische schakelblokkering De automatische schakelblokkering kent verschillende beveiligingsfuncties. Vanuit de parkeerstand – P Om de keuzehendel uit stand P te kunnen halen moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Voor auto's met de kleine schakelhendel moet de motor lopen. Vanuit de neutrale stand – N Als de schakelhendel in stand N staat en de auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de schakelhendel geblokkeerd. Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 455) Schakelindicator (p. 461) Schakelblokkering voor auto's met de grote schakelhendel. U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen N en D. Om de hendel in een van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de schakelhendel te drukken. Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Voor auto's met de kleine schakelhendel moet de motor lopen. Melding op bestuurdersdisplay Als de schakelhendel geblokkeerd is, wordt er een melding op het bestuurdersdisplay weergegeven, bijvoorbeeld Versnellingshendel Trap rempedaal in voor activeren versn.pook. De schakelhendel wordt niet mechanisch geblokkeerd.7 7 Geldt voor auto's met de kleine schakelhendel. }} 459 STARTEN EN RIJDEN || Gerelateerde informatie • • • Automatische versnellingsbak (p. 453) Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 455) Automatische schakelblokkering opheffen (p. 460) Automatische schakelblokkering opheffen8 Steek een smalle schroevendraaier in deze opening en houd de knop ingedrukt. Bij een stroomloze auto kan de automatische schakelblokkering worden uitgeschakeld bij auto's met de grote schakelhendel. Voor auto's met de kleine schakelhendel is het niet mogelijk om de schakelblokkering uit te schakelen. Zet de schakelhendel in stand N en laat de knop los. 4. Leg de rubberen mat terug. Overzicht kleine schakelhendel wanneer het niet mogelijk is om de schakelblokkering te deactiveren. Overzicht grote schakelhendel. Als er niet met de auto kan worden gereden zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u de schakelhendel in stand N zetten voordat u de auto kunt verslepen. Til de rubber mat uit het vak voor de schakelhendel. Zoek in de bodem van het vak de opening met een terugverende knop op. 8 De 460 functie is niet beschikbaar bij auto's met de kleine schakelhendel. Gerelateerde informatie • • Schakelblokkering (p. 459) Automatische versnellingsbak (p. 453) STARTEN EN RIJDEN Kickdownfunctie kickdown9 De is te gebruiken om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogenoemde kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Beveiligingsfunctie Om overtoeren van de motor tegen te gaan is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering. Schakelindicator De schakelindicator op het bestuurdersdisplay geeft aan welke versnelling er ingeschakeld is in de handmatige schakelstand en wanneer u voor optimale zuinigheid beter kunt schakelen. Voor een milieubewuste rijstijl in de handmatige schakelstand is het belangrijk om de juiste versnelling te kiezen en tijdig te schakelen. Bij een handgeschakelde versnellingsbak Schakelindicator op 8 inch bestuurdersdisplay. Een pijl-omhoog geeft aan dat geadviseerd wordt om op te schakelen, terwijl een pijlomlaag aangeeft dat geadviseerd wordt om terug te schakelen. De versnellingsbak staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor beschadigd kan raken. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental een of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. Schakelindicator op 12 inch bestuurdersdisplay*. Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak (p. 453) 9 Alleen mogelijk bij een automatische versnellingsbak. }} * Optie/accessoire. 461 STARTEN EN RIJDEN || Bij een automatische versnellingsbak een pijl-omhoog de geadviseerde opschakeling aan. een pijl-omhoog de geadviseerde opschakeling aan. Gerelateerde informatie • • Schakelindicator op 12 inch bestuurdersdisplay voor de grote schakelhendel*. Schakelindicator op 8 inch bestuurdersdisplay voor de grote schakelhendel. De schakelindicator toont de actuele versnelling op het bestuurdersdisplay en geeft met 462 Automatische versnellingsbak (p. 453) Handgeschakelde versnellingsbak (p. 453) Schakelindicator op 12 inch bestuurdersdisplay voor de kleine schakelhendel*. Schakelindicator op 8 inch bestuurdersdisplay voor de kleine schakelhendel. De schakelindicator toont de actuele versnelling op het bestuurdersdisplay en geeft met * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Vierwielaandrijving* Rijmodi* Bij vierwielaandrijving worden alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedreven, wat de wegligging verbetert. Om optimale wegligging te verkrijgen wordt de aandrijfkracht automatisch verdeeld over de wielen met de beste grip. Het systeem berekent voortdurend het koppel dat op de achterwielen moet worden overgebracht en kan tot vijftig procent van het totale motorkoppel naar de achterwielen sturen. De gekozen rijmodus past de rijeigenschappen van de auto aan om de rijbeleving te verbeteren en ondersteuning te bieden in bepaalde omstandigheden. Dankzij de rijmodi kunt u in uiteenlopende rijomstandigheden snel gebruikmaken van de verschillende autosystemen en instellingen. De volgende systemen worden aangepast voor optimale rijeigenschappen in de verschillende rijmodi: De vierwielaandrijving werkt ook stabiliserend bij hogere snelheden. Bij normaal rijden worden de voorwielen naar verhouding iets sterker aangedreven dan de achterwielen. Bij stilstand is de vierwielaandrijving altijd ingeschakeld om bij het optrekken maximale tractie mogelijk te maken. • • (AWD10) De eigenschappen van de vierwielaandrijving wisselen, al naar gelang de gekozen rijmodus. Gerelateerde informatie • • Rijmodi* (p. 463) Versnellingsbak (p. 452) • • • • • Besturing Comfort De rijmodus Comfort is de standaardmodus van de auto. De aanpassingen in deze stand zorgen ervoor dat de auto comfortabel aandoet, licht stuurt, soepel veert en dat de carrosserie minimaal beweegt. Motor/versnellingsbak11/vierwielaandrijving* Deze rijmodus is de stand voor de certificering van de uitstoot van kooldioxide. Remmen In de Comfort-stand wordt geen toerenteller weergegeven op het bestuurdersdisplay12. Schokdemping Bestuurdersdisplay Start/Stop-systeem Klimaatinstellingen Kies de rijmodus die zich leent voor de actuele rijomstandigheden. Let erop dat alle rijmodi niet in alle situaties beschikbaar zijn. Mogelijke rijmodi Bij het starten van de auto staat deze in de rijmodus Comfort en is het Start/Stop-systeem 10 11 12 All Wheel Drive Geldt bij een automatische versnellingsbak. Geldt alleen voor auto's met 8 inch bestuurdersdisplay. geactiveerd. Het is mogelijk om de rijstand te wijzigen als de auto is gestart, bijv. naar de Individual-stand. Als de Individual-stand is gekozen, kunnen specifieke wensen worden aangepast, bijv, het weergeven van de toerenteller. Eco • In de rijmodus Eco wordt de auto afgestemd op zuiniger en milieuvriendelijker rijden. Deze rijmodus houdt onder meer in dat het Start/Stop-systeem actief is en dat het effect van bepaalde klimaatinstellingen wordt gereduceerd. Bij ritten in de Eco-modus staat er op het bestuurdersdisplay een ECO-meter die continu aangeeft hoe zuinig u rijdt. }} * Optie/accessoire. 463 STARTEN EN RIJDEN || Dynamic • De Dynamic-modus zorgt ervoor dat de auto een sportiever gedrag vertoont en sneller reageert op het gaspedaal. De persoonlijke rijmodus is alleen beschikbaar, wanneer u deze eerst geactiveerd hebt op het middendisplay. 3. Kies onder Presets een rijmodus als uitgangspunt: Eco, Comfort, Dynamisch of Polestar Engineered*. Instellingen die kunnen worden aangepast, zijn instellingen voor: Er wordt sneller en scherper geschakeld en de versnellingsbak geeft de voorrang aan een versnelling die een hogere trekkracht oplevert. • • • • • • • De auto reageert sneller op stuurwielbewegingen en de vering is stugger13 dan normaal, wat ervoor zorgt dat de carrosserie het wegdek beter volgt om in bochten de mate van overhellen te beperken. Het Start/Stop-systeem is uitgeschakeld. De Dynamic-stand is ook aanwezig in de uitvoering Polestar Engineered*. Stuurkracht Kenmerken aandrijflijn Remkenmerken Besturing ophanging ECO-klimaat Start/Stop. Gerelateerde informatie • • • • • • Individual • Deze stand biedt de mogelijkheid om uw eigen rijinstellingen op te slaan. Kies een van de rijmodi als uitgangspunt en pas de instellingen voor de rijeigenschappen geheel naar wens aan. De instellingen worden opgeslagen onder het actieve bestuurdersprofiel en zijn iedere keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde transpondersleutel beschikbaar. Bestuurdersscherm Rijmodus* wijzigen (p. 465) Rijmodus Eco (p. 465) Zuinig rijden (p. 474) Start/Stop-systeem (p. 468) Vierwielaandrijving* (p. 463) Bestuurdersprofielen (p. 138) Instellingsscherm14 voor rijmodus Individual. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Individuele rijmodus en markeer Individuele rijmodus. 13 14 464 Geldt voor een auto met Four-C. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Rijmodus* wijzigen Kies de rijmodus die zich leent voor de actuele rijomstandigheden. De rijmodus is te wijzigen met de bediening op de tunnelconsole. Let erop dat alle rijmodi niet in alle situaties beschikbaar zijn. Om de rijmodus te wijzigen: 1. Druk op de rijmodusknop DRIVE MODE. > Er verschijnt een pop-upmenu op het middendisplay. 2. Rol het wiel omhoog of omlaag totdat de gewenste rijmodus gemarkeerd is. 15 Alleen bij automatische versnellingsbak. 3. Druk op de rijmodusknop of rechtstreeks op het touchscreen om uw keuze te bevestigen. > Op het bestuurdersdisplay verschijnt de gekozen rijmodus. Rijmodus Eco Gerelateerde informatie Rijmodi* (p. 463) De volgende eigenschappen worden aangepast in de rijmodus Eco: Rijmodus Eco activeren en deactiveren met functieknop (p. 468) • • Schakelpunten15 van de versnellingsbak. • De uitrolfunctie Eco Coast15 wordt geactiveerd en het afremmen op de motorrem stopt, wanneer u het gaspedaal loslaat bij snelheden tussen 65 en 140 km/h (40 en 87 mph). • Bepaalde klimaatinstellingen werken met gereduceerd effect of worden uitgeschakeld. • Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer in een ECO-meter, wat het milieubewustzijn vergroot en voordelig rijden bevordert. • • De rijmodus Eco kan helpen om zuiniger en milieuvriendelijker met de auto te rijden. Gebruik deze rijmodus om brandstof te besparen en het milieu te ontzien. Motorregeling en respons van het gaspedaal. Uitrolsysteem Eco Coast15 De uitrolfunctie Eco Coast houdt in de praktijk in dat er niet meer op de motor wordt afgeremd om de bewegingsenergie van de auto te benutten om de auto te laten uitrollen. Wanneer u het gaspedaal loslaat wordt de versnel}} * Optie/accessoire. 465 STARTEN EN RIJDEN || lingsbak automatisch losgekoppeld van de motor, die voor een lager verbruik stationair gaat draaien. De functie is het beste bruikbaar op plaatsen waar u ver kunt uitrollen, bijvoorbeeld op wegen die licht aflopen of bij een voorziene snelheidsverlaging, waar u een gebied met een lagere maximumsnelheid kunt binnenrollen. Uitrolsysteem activeren Het systeem wordt geactiveerd wanneer u het gaspedaal helemaal hebt losgelaten in combinatie met het volgende: • • • • De rijmodus Eco is geactiveerd. de schakelhendel staat in de stand D. de rijsnelheid ligt in het interval van ca. 65–140 km/h (40–87 mph). het hellingspercentage van een aflopende weg is niet groter dan ca. 6%. • de motor en/of versnellingsbak hebben niet de normale bedrijfstemperatuur • u zet de schakelhendel vanuit stand D in de stand voor handmatig schakelen • de snelheid ligt buiten het interval van ca. 65–140 km/h (40–87 mph) • het hellingspercentage van een aflopende weg is niet groter dan ca. 6% • u schakelt handmatig met behulp van de stuurpaddles*. Vrijloopsysteem deactiveren en uitschakelen Soms is het raadzaam om het systeem tijdelijk te deactiveren of uit te schakelen om op de motor te kunnen afremmen. Mogelijke voorbeelden daarvan zijn steil aflopende hellingen of net voordat u inhaalt, zodat u dat zo veilig mogelijk kunt doen. • • bedien het gas- of rempedaal Beperkingen De uitrolfunctie is niet beschikbaar in de volgende gevallen • schakel met de stuurpaddles*. zet de schakelhendel in de stand voor handmatig schakelen Schakel de uitrolfunctie als volgt uit • • 466 Cruisecontrol Eco Cruise Bij gebruik van de cruisecontrol in de rijmodus Eco accelereert en decelereert de auto minder snel dan in de overige rijmodi, wat extra brandstof bespaart. Dit betekent dat de rijsnelheid iets boven of onder de ingestelde snelheid kan liggen. • Bij ritten met een actieve cruisecontrol op een gelijkmatige weg kan de rijsnelheid tijdens het uitrollen afwijken van de ingestelde snelheid. • Op een steile oplopende helling daalt de rijsnelheid totdat u terugschakelt15, waarna een beperkte acceleratie plaatsvindt om de ingestelde snelheid te bereiken. • Bij het uitrollen op een aflopende helling kan de rijsnelheid iets boven of onder de ingestelde snelheid liggen. Het systeem remt normaal af op de motor om de ingestelde snelheid aan te houden, maar zo nodig worden ook de wielremmen aangesproken. Deactiveer de uitrolfunctie als volgt Op het bestuurdersdisplay verschijnt COASTING als de uitrolfunctie gebruikt wordt. 15 Ook zonder de uitrolfunctie is het mogelijk om kortere stukken uit te rollen. En dat draagt bij aan een lager verbruik. Voor optimale zuinigheid is het echter voordeliger om de uitrolfunctie te activeren en zo langere stukken te kunnen uitrollen. wissel van rijmodus* verlaat de rijmodus Eco via het functiescherm. Alleen bij automatische versnellingsbak. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN ECO-meter op bestuurdersdisplay • • Bij zuinig rijden laat de meter een lage waarde zien met de wijzer in het groene gebied. Bij onzuinig rijden, zoals bij krachtig remmen of stevig gas geven, laat de meter een hoge uitslag zien. De ECO-meter heeft ook een indicator die laat zien hoe een referentiebestuurder in dezelfde rijomstandigheden met de auto zou rijden. Dit wordt aangegeven met de korte wijzer van de meter. Gerelateerde informatie • • • • • Rijmodus* wijzigen (p. 465) Rijmodus Eco activeren en deactiveren met functieknop (p. 468) Rijmodi* (p. 463) Zuinig rijden (p. 474) Start/Stop-systeem (p. 468) Eco-klimaat ECO-meter op 12 inch bestuurdersdisplay*. In de rijmodus Eco wordt automatisch het Eco-klimaat voor de passagiersruimte geactiveerd om het stroomverbruik te beperken. N.B. ECO-meter op 8 inch bestuurdersdisplay. De ECO-meter geeft aan hoe zuiniger er wordt gereden: Bij activering van de rijmodus Eco worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de rijmodus Eco te verlaten of door de rijmodus Individual* met maximale klimaatregelingsfuncties aan te passen. Druk bij problemen met beslagen ruiten op de knop voor maximale ontwaseming met normale functionaliteit. * Optie/accessoire. 467 STARTEN EN RIJDEN Rijmodus Eco activeren en deactiveren met functieknop Er zit een functieknop voor de rijmodus Eco op het functiescherm van het middendisplay, als de auto niet is voorzien van rijmodusknop op de tunnelconsole. Bij het afzetten van de motor wordt de rijmodus Eco uitgeschakeld, zodat u de rijmodus iedere keer dat u de motor start opnieuw moet activeren. Op het bestuurdersdisplay verschijnt ECO, wanneer de rijmodus geactiveerd is. Rijmodus Eco kiezen op functiescherm van middendisplay – Tik op de knop Rijmodus ECO om het systeem te activeren of deactiveren. Start/Stop-systeem Rijden met Start/Stop-systeem Het Start/Stop-systeem zet de motor tijdelijk af wanneer de auto stilstaat voor bijvoorbeeld verkeerslichten of in een file en start de motor vervolgens automatisch wanneer dat nodig is. Het Start/Stop-systeem beperkt het brandstofverbruik, wat op zijn beurt de uitstoot van uitlaatgassen helpt verlagen. Het Start/Stop-systeem zet de motor tijdelijk af bij stilstand van de auto en start hem weer automatisch wanneer dat nodig is. Het Start/Stop-systeem is beschikbaar bij het starten van de auto en is te activeren als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het systeem maakt een milieubewuste rijstijl mogelijk door de motor automatisch te laten stoppen als dat zo uitkomt. Gerelateerde informatie • • • Rijden met Start/Stop-systeem (p. 468) Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem (p. 470) Rijmodi* (p. 463) Op het bestuurdersdisplay verschijnt een indicatie voor het volgende: • • • Beschikbaar Actief Niet beschikbaar. Alle standaardsystemen van de auto zoals verlichting, radio en dergelijke werken ook na een autostop normaal. Voor sommige systemen kunnen tijdelijk bepaalde beperkingen gelden zoals voor de ventilatorsnelheid van de klimaatregeling of voor de volumeregeling van het audiosysteem. Autostop > Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de functie geactiveerd is. Voor autostop geldt het volgende: Gerelateerde informatie • • • 468 Rijmodus Eco (p. 465) Rijmodus* wijzigen (p. 465) Rijmodi* (p. 463) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Bij een automatische versnellingsbak • Zet de auto stil met het rempedaal en houd uw voet op het rempedaal. De motor slaat automatisch af. Bij een handgeschakelde versnellingsbak • Bedien de koppeling, zet de hendel in de neutrale stand en laat het koppelingspedaal opkomen. De motor slaat automatisch af. In de rijmodus Comfort of Eco kan de motor automatisch stoppen voordat de auto helemaal stilstaat. Bij een geactiveerde adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist vindt er zo'n 3 seconden nadat de auto tot stilstand is gekomen autostop plaats. Autostart Voor autostart geldt het volgende: Bij een automatische versnellingsbak • Laat het rempedaal los. De motor start automatisch en u kunt doorrijden. Op een oplopende helling grijpt de hellingrem (HSA16) in om te voorkomen dat de auto achteruitrolt. • Wanneer de functie Auto Hold geactiveerd is, wordt de autostart uitgesteld tot het moment van indrukken van het gaspedaal. 16 • Hill Start Assist • • Wanneer de adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist geactiveerd is, start de motor automatisch bij het intrappen van het gaspedaal of bij het indrukken van de knop van de linker stuurknoppenset. Houd met uw voet het rempedaal in dezelfde stand en bedien het gaspedaal. De motor start automatisch. Symbolen op het bestuurdersdisplay • verschijnt op de toeHet symbool renteller wanneer het systeem beschikbaar is. • Een wijzer van de toerenteller staat op Op een aflopende helling: Laat het rempedaal iets opkomen, zodat de auto begint te rollen. De motor start automatisch na een geringe snelheidsverhoging. , wanneer het systeem actief is en de motor automatisch is afgezet. Bij een handgeschakelde versnellingsbak • Met de schakelhendel in de neutrale stand: Bedien het koppelingspedaal of het gaspedaal – de motor start. • Op een aflopende helling: Laat het rempedaal iets opkomen, zodat de auto begint te rollen. De motor start automatisch na een geringe snelheidsverhoging. • staat grijs gearceerd Het symbool wanneer het systeem niet beschikbaar is. • Er verschijnt geen symbool, wanneer het systeem uitstaat. }} 469 STARTEN EN RIJDEN || Start/Stop-systeem uitschakelen Soms is het raadzaam om het Start/Stopsysteem uit te schakelen. Schakel het systeem uit met de functieknop Start/Stop op het functiescherm van het middendisplay. Bij uitschakeling van het systeem dooft de led in de knop. Het systeem staat uit totdat: Het systeem is actief en de motor is automatisch afgezet. Voor auto's met 8 inch bestuurdersdisplay wordt het symbool aan de onderkant van de snelheidsmeter weergegeven. Gerelateerde informatie • • 470 Start/Stop-systeem uitschakelen (p. 470) Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem (p. 470) • • • het opnieuw wordt geactiveerd Voorwaarden voor het Start/Stopsysteem Het Start/Stop-systeem werkt alleen, wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Als niet aan al deze voorwaarden is voldaan, wordt dit aangegeven op het bestuurdersdisplay. Autostop werkt niet In de volgende gevallen werkt de autostop niet: • de auto heeft na het starten geen snelheid van zo'n 10 km/h (6 mph) bereikt. • na een aantal opeenvolgende autostops moet de snelheid weer boven zo'n 10 km/h (6 mph) komen vóór de volgende autostop. • • U draagt de veiligheidsgordel niet. • de buitentemperatuur ligt onder ca. –5 °C (23 °F) of boven ca. 30 °C (86 °F). u de rijmodus wijzigt in Eco of Comfort de auto een volgende keer wordt gestart. Gerelateerde informatie • • Rijden met Start/Stop-systeem (p. 468) Voorwaarden voor het Start/Stop-systeem (p. 470) de motor heeft de normale bedrijfstemperatuur niet bereikt. • • Start/Stop-systeem (p. 468) Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 451) • de elektrische voorruitwarming wordt geactiveerd. • Automatische rem bij stilstand (p. 450) • de omstandigheden in de passagiersruimte wijken af van de ingestelde waarden. • • • u rijdt achteruit met de auto. u maakt grote stuurbewegingen. de weg is erg steil. STARTEN EN RIJDEN • • u ontgrendelt de motorkap. bij ritten op grote hoogte waarbij de motor niet op de bedrijfstemperatuur heeft bereikt. bestuurdersportier staat open – er moet op de normale manier worden gestart. Bij een handgeschakelde versnellingsbak: • • De bestuurder zit niet in de gordel. • • • u bedient het rempedaal met pompende bewegingen. u ontgrendelt de motorkap. de auto begint te rollen of gaat iets sneller rijden als de auto automatisch is afgezet zonder helemaal stil te staan. • • het ABS is geactiveerd. • de beveiliging tegen oververhitting van de startmotor is in werking getreden door frequente starts in korte tijd. Onvrijwillige motorstop bij een handgeschakelde versnellingsbak Doe het volgende, als de motor niet weer aanslaat: • u hebt de veiligheidsgordel afgedaan met de schakelhendel in stand D of N. • het roetfilter van de uitlaatgasreiniging is verzadigd. 1. • u zet de schakelhendel van D in stand R of M (±). • er is een aanhangwagen aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • u opent het bestuurdersportier met de schakelhendel in stand D – een "belsignaal" en een tekstbericht geven aan dat het contact ingeschakeld is. bij een krachtige remmanoeuvre (ook zonder dat het ABS actief is). Het onderstaande geldt bij een automatische versnellingsbak: • • • Controleer of de veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel goed in de gordelsluiting vastzit. de schakelhendel staat in de stand M (±). wanneer de verkeerssituatie dat toelaat (zoals in een file). Autostart zonder dat u het rempedaal loslaat In de volgende gevallen werkt de autostart niet nadat de motor automatisch werd afgezet: Bij een automatische versnellingsbak: De bestuurder draagt geen gordel, de schakelhendel staat in stand P en het Het onderstaande geldt bij een automatische versnellingsbak: 2. Bedien het koppelingspedaal opnieuw – de motor start automatisch. 3. In bepaalde gevallen moet u de schakelhendel in de neutrale stand zetten. Er verschijnt een melding op het bestuurdersdisplay – volg het gegeven advies. de versnellingsbak heeft de normale bedrijfstemperatuur niet bereikt. Autostart werkt niet • Er is een versnelling ingeschakeld zonder te ontkoppelen. In de volgende gevallen vindt autostart plaats, ook al hebt u het rempedaal niet losgelaten: • de ruiten beslaan door de hoge luchtvochtigheidsgraad in het interieur. • de omstandigheden in de passagiersruimte wijken af van de ingestelde waarden. WAARSCHUWING Open de motorkap niet na een automatische motorstop. Zet de motor op de normale wijze af alvorens de motorkap te openen. Gerelateerde informatie • • • Start/Stop-systeem (p. 468) Rijden met Start/Stop-systeem (p. 468) Start/Stop-systeem uitschakelen (p. 470) 471 STARTEN EN RIJDEN Niveauregeling* en schokdemping Schokdemping (Four-C) Bij het transporteren De niveauregeling en schokdemping van de auto worden automatisch geregeld. Dankzij de niveauregeling aan achterzijde blijft de achterkant van de auto ongeacht de lading op dezelfde hoogte staan. Ook nadat de auto is geparkeerd kan enige niveauregeling plaatsvinden. Op auto's uitgerust met Four-C is de schokdemping aangepast aan de gekozen rijmodus en de snelheid die de auto heeft. De schokdemping staat normaal ingesteld op optimaal comfort en wordt continu bijgeregeld op basis van de ondergrond, de mate van versnelling/ vertraging en de vraag of de auto op rechte stukken of in bochten rijdt. Bij het transport van de auto op een veerboot, autotrein of autotransporter mag u de spanbanden alleen rond de banden vastzetten en niet om andere chassisonderdelen halen. Eventuele wijzigingen in de luchtvering tijdens het transport kunnen de verankering negatief beïnvloeden. Symbolen en meldingen op bestuurdersdisplay Symbool Melding Betekenis Vering U hebt de actieve wielophanging handmatig uitgeschakeld. Door gebruiker uitgezet Vering Tijdelijk beperkte prestaties Vering De prestaties van de actieve wielophanging zijn tijdelijk gereduceerd op grond van de belasting van het systeem. Als deze melding vaak verschijnt (bijv. meerdere keren per week), neem dan contact op met een werkplaatsA. Er is een storing opgetreden. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaatsA. Service vereist 472 * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Symbool Melding Betekenis Storing vering Er is een kritieke storing opgetreden. Stop de auto op een veilige manier, laat de auto afslepen naar een werkplaatsA. Stop veilig Afremmen Auto te hoog Er is een storing opgetreden. Als de melding tijdens het rijden verschijnt, neem dan contact op met een werkplaatsA. Vering De achteras van de auto wordt afgesteld op het beoogde niveau. Vering Niveau auto aut. afstellen A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor niveauregeling* (p. 474) Rijmodi* (p. 463) * Optie/accessoire. 473 STARTEN EN RIJDEN Instellingen voor niveauregeling* Zuinig rijden Schakel de niveauregeling uit wanneer u de auto moet opnemen met een krik om problemen met de automatische niveauregeling te voorkomen. Rijd zuinig en milieubewuster door rustig en met een vooruitziende blik te rijden. Stem uw rijstijl en snelheid af op de situatie. Instellingen op middendisplay Niveauregeling uitschakelen In bepaalde gevallen moet u de regeling uitschakelen, zoals wanneer u de auto opneemt op een krik*. Het niveauverschil dat ontstaat bij opname op een krik kan er anders toe leiden dat de automatische niveauregeling de hoogte aanpast, wat niet wenselijk is. Schakel het systeem uit via het middendisplay: 1. Let op het volgende: • Activeer voor een lager brandstofverbruik de rijmodus Eco. • Gebruik de uitrolfunctie Eco Coast in de rijmodus Eco – er wordt niet meer op de motor afgeremd, waardoor de bewegingsenergie van de auto wordt gebruikt om de auto langer te laten uitrollen17. • Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Parkeerrem en vering. 3. Kies Niveauregeling uitschakelen. Niveauregeling* en schokdemping (p. 472) • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 612) 17 474 Laat de motor niet stationair warmdraaien, maar rijd direct na het starten weg met normale belasting – een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • Gebruik de auto bij voorkeur niet voor korte afstanden. De motor komt dan niet op de normale bedrijfstemperatuur wat aanleiding geeft tot een verhoogd brandstofverbruik. • Rem af op de motor, wanneer dat zonder gevaar voor medeweggebruikers mogelijk is. • Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of dat nog steeds zo is – houd voor de beste resultaten de zogenoemde ECO -bandenspanning aan. • De bandenkeuze is mogelijk van invloed op het brandstofverbruik – informeer bij uw dealer naar passende banden. • Rijd met gelijkmatige snelheid en met vooruitziende blik om zo weinig mogelijk te hoeven remmen. • Neem geen spullen in de auto mee die u niet gebruikt – hoe groter de belading, hoe hoger het verbruik. • Bij hoge snelheden neemt het brandstofverbruik toe – de luchtweerstand neemt toe naarmate de snelheid stijgt. • • Het momentane brandstofverbruik van de boordcomputer kan u helpen om zuiniger te rijden. Lading op het dak en het gebruik van een dakbox resulteren in een grotere luchtweerstand waardoor het verbruik toeneemt – verwijder lastdragers die u niet gebruikt. • Rijd niet met open zijruiten. Gerelateerde informatie • Rijd bij gebruik van de functie voor handmatig schakelen in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik op. Let op de schakelindicator. • Geldt bij een automatische versnellingsbak. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN WAARSCHUWING Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals op een aflopende helling), omdat daarbij belangrijke systemen zoals de stuur- en rembekrachtiging wegvallen. Gerelateerde informatie • • • Voorbereidingen voor een lange rit Voor aanvang van een autovakantie of een langere autorit is het belangrijk om de functies en uitrusting van de auto eens goed te controleren. Controleer of • Drive-E - schoner rijplezier (p. 28) Rijmodus Eco (p. 465) • Bandenspanning controleren (p. 578) de motor naar behoren functioneert en of het brandstofverbruik in orde is er wellicht sprake is van lekkage (brandstof, olie of andere vloeistoffen) • de remwerking tijdens het afremmen naar behoren is • alle gloeilampen werken – pas de koplamphoogte aan bij een zware belading van de auto • de profieldiepte van de banden en de spanning voldoende zijn. Monteer winterbanden bij ritten in gebieden met kans op besneeuwde of beijzelde wegen • de ladingsgraad van de startaccu is voldoende • • • • • • • • • • • Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Rijden tijdens de winter (p. 476) Zuinig rijden (p. 474) Instellingen voor automodem* (p. 556) Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 612) Rijden met aanhangwagen (p. 497) Pilot Assist* (p. 332) Snelheidsbegrenzer (p. 312) Noodreparatieset voor banden (p. 595) de wisserbladen in goede staat verkeren er een gevarendriehoek en een veiligheidsvest in de auto aanwezig zijn – in bepaalde landen is dat wettelijk verplicht. Gerelateerde informatie • • Bandenspanning controleren (p. 578) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 706) * Optie/accessoire. 475 STARTEN EN RIJDEN Rijden tijdens de winter Bij rijden in de winter is het belangrijk om bepaalde controles op de auto uit te voeren, zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt rijden. Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: • De koelvloeistof van de motor moet 50% glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tegen bevriezing tot ca. –35 °C (–31 °F). Om gezondheidsrisico's te vermijden is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor bij koud weer gemakkelijker aan en neemt bovendien het brandstofverbruik tijdens de koude start af. BELANGRIJK Gebruik geen olie met een lage viscositeitsaanduiding bij zware rijomstandigheden of warm weer. • 476 Controleer de algehele conditie en de ladingsgraad van de startaccu. De startaccu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. • Giet sproeiervloeistof met antivries in het sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te voorkomen. Nieuwe auto's en gladde wegen Voor een zo goed mogelijke grip bij gevaar voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van winterbanden te voorzien. N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de auto bij gladheid reageert. Gerelateerde informatie • • • • • • • • • Winterbanden (p. 593) Sneeuwkettingen (p. 594) Remmen op gepekelde rijbanen (p. 446) Remmen op natte rijbanen (p. 446) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 687) Startaccu (p. 648) Wisserblad voorruit vervangen (p. 685) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 684) Koelvloeistof bijvullen (p. 638) • Ongunstige rijomstandigheden voor motorolie (p. 701) STARTEN EN RIJDEN Doorwaaddiepte BELANGRIJK Doorwaden houdt in dat de auto door een waterpartijen rijdt, zoals op een ondergelopen weggedeelte. Waden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. U kunt met de auto stapvoets door waterpartijen van maximaal 25 cm (9 inch) diep rijden. Wees extra voorzichtig als u door stromend water rijdt. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden en breng de auto niet in het water tot stilstand. Trap na het oversteken van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. • • 18 Als er water in het luchtfilter komt, kan er motorschade ontstaan. • Als er water in de transmissie komt, neemt de smerende werking van de oliën af waardoor de betrokken systemen minder lang meegaan. • Schade aan de motor, transmissie, turbocompressor, het differentieel of de inwendige onderdelen ervan als gevolg van waterlekkage (hydrolock) of een tekort aan olie valt niet onder de garantie. • Maak eventuele aansluitingen voor de elektrische verwarming en de aanhangwagenkoppeling schoon na ritten in water en modder. Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken – elektrische storingen zijn anders niet uitgesloten. • Probeer de motor bij motorafslag in water niet opnieuw te starten. Haal de auto uit het water en breng deze naar de werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Kans op motorschade. Tankvulklep openen en sluiten Om de tankvulklep te kunnen openen moet de auto ontgrendeld zijn18. Op het bestuurdersdisplay wordt met de pijl naast het tanksymbool aangegeven aan welke kant van de auto de tankvulklep zit. 1. Open de tankvulklep door lichte druk aan te brengen op de achterkant van de vulklep. 2. Sluit na het tanken de klep door er licht op te drukken. Gerelateerde informatie • • Brandstof tanken (p. 478) AdBlue® controleren en bijvullen (p. 486) Gerelateerde informatie • Bergen (p. 505) Alleen bij vergrendeling en ontgrendeling via de transpondersleutel, het Keyless-systeem* of via Volvo On Call is de status van de tankvulklep te wijzigen. * Optie/accessoire. 477 STARTEN EN RIJDEN Brandstof tanken 2. 4. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening te halen. > De tank is vol. De brandstoftank is voorzien van een doploos tanksysteem. Tanken bij een tankstation N.B. Een overvolle tank kan bij warm weer overstromen. Brandstof bijvullen via een jerrycan Bij het tanken is het belangrijk om het mondstuk van het vulpistool tot voorbij de twee kleppen in de vulpijp te steken. Tankinstructies: 1. 19 478 Schakel de auto uit en open de tankvulklep. Kies een brandstof die is goedgekeurd voor gebruik in de auto op basis van de aanduiding19 aan de binnenkant van de tankvulklep. Zie de informatie over goedgekeurde brandstofsoorten en hun aanduidingen in het artikel "Benzine" of "Dieselolie". 3. Steek het mondstuk van het vulpistool in de brandstofvulopening. De vulpijp heeft twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u het mondstuk van het vulpistool langs de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. Gebruik voor het bijvullen van brandstof met een jerrycan de trechter die in het blok schuimrubber onder het vloerluik in de bagageruimte ligt. 1. Open de tankvulklep. 2. Steek de trechter in de brandstofvulopening. De vulpijp heeft twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u de trechterbuis langs de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. Geldt voor een extra verwarming op brandstof* Gebruik de verwarming op brandstof nooit, wanneer de auto bij een tankstation staat. De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk 12 oktober 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations in heel Europa. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Hanteren van brandstof WAARSCHUWING Gebruik geen brandstof met een kwaliteit die slechter is dan de kwaliteit die door Volvo wordt aanbevolen, omdat dit een negatief effect heeft op het motorvermogen en het brandstofverbruik. Op de grond gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel de verwarming op brandstof uit voordat u gaat tanken. Heb nooit een ingeschakelde mobiele telefoon bij u als u staat te tanken. Door het belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waardoor de benzinedampen ontsteken en dat kan tot brand en letsel leiden. WAARSCHUWING Zorg altijd dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Sticker aan binnenkant tankvulklep. Gerelateerde informatie • • • • Tankvulklep openen en sluiten (p. 477) Benzine (p. 480) Dieselolie (p. 481) Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel (p. 483) Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen. Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen bij inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken van brandstof. BELANGRIJK Door mengsels van verschillende soorten brandstoffen of het gebruik van niet aanbevolen brandstof vervallen de garanties van Volvo en evt. aanvullende serviceovereenkomsten. Dit geldt voor alle motoren. Gerelateerde informatie • • • Benzine (p. 480) Dieselolie (p. 481) AdBlue® hanteren (p. 485) 479 STARTEN EN RIJDEN Benzine Bij het tanken is het belangrijk om de juiste dieselolie te gebruiken. Er zijn benzinesoorten met verschillende octaangetallen die zijn aangepast voor verschillende rijomstandigheden. Maak alleen gebruik van benzine van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine moet voldoen aan de norm EN 228. staan benzine te gebruiken met de volgende aanduiding: E5 is een benzinesoort met maximaal 2,7% zuurstof en maximaal 5 vol-% ethanol. E10 is een benzinesoort met maximaal 3,7% zuurstof en maximaal 10 vol-% ethanol. Aanduiding voor benzine Octaangetal • RON 95 is te gebruiken in normale rijomstandigheden. • RON 98 wordt geadviseerd voor een goed rendement tegen een laag brandstofverbruik. • Gebruik van brandstof met een octaangetal lager dan RON 95 is niet toegestaan. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C (100 °F) wordt u geadviseerd om een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om passende prestaties en een gering brandstofverbruik te verkrijgen. BELANGRIJK BELANGRIJK • Er is brandstof toegestaan die tot 10 volumeprocent ethanol bevat. • Het gebruik van EN 228 E10-benzine (maximaal 10 volumeprocent ethanol) is toegestaan. • Een ethanolgehalte hoger dan E10 (maximaal 10 volumeprocent ethanol) zoals bij E85 is niet toegestaan. Sticker aan binnenkant tankvulklep. De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk 12 oktober 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations in heel Europa. Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de huidige standaardbrandstoffen in Europa. In een auto met een benzinemotor is het toege- 480 • Gebruik alleen loodvrije benzine om schade aan de katalysator tegen te gaan. • Het gebruik van brandstof met metaaladditieven is niet toegestaan. • Gebruik geen toevoegingen die niet door Volvo zijn aanbevolen. Gerelateerde informatie • • • • Hanteren van brandstof (p. 479) Brandstof tanken (p. 478) Benzineroetfilter (p. 481) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 706) STARTEN EN RIJDEN Benzineroetfilter20 Een benzinemodel is uitgerust met een roetfilter voor een effectievere uitlaatgasreiniging. In normale rijomstandigheden blijven roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het benzineroetfilter achter. Normaal vindt passieve regeneratie plaats waarbij de roetdeeltjes worden geoxideerd en verbrand. Op die manier wordt het filter gereinigd. Bij frequente ritten op lage snelheden of herhaalde koude starts bij lage temperaturen is mogelijk actieve regeneratie vereist. De regeneratie van het roetfilter vindt automatisch plaats en duurt normaal 10-20 minuten. Tijdens de regeneratie kan het brandstofverbruik tijdelijk toenemen. bedrijfstemperatuur komt, kan problemen veroorzaken die op termijn aanleiding kunnen geven tot storingen en waarschuwingsmeldingen kunnen triggeren. Als u vaak ritten in stadsverkeer maakt is het belangrijk om ook regelmatig ritten op hogere snelheden te maken om ervoor te zorgen dat de uitlaatgasreiniging kan regenereren. • Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20 minuten op de snelweg met snelheden hoger dan 70 km/h (44 mph). Gerelateerde informatie • Benzine (p. 480) Dieselolie Bij het tanken is het belangrijk om de juiste dieselolie te gebruiken. Er zijn verschillende dieseloliekwaliteiten in de handel voor gebruik in uiteenlopende omstandigheden. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De dieselolie moet voldoen aan de norm EN 590 of SS 155435. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen in de brandstof, zoals een te hoog gehalte aan zwavel- of metaaldeeltjes. Aanduiding Wanneer u bij koud weer de standverwarming inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. Bij frequente korte ritten op lage snelheden met een benzinemodel De capaciteit van de uitlaatgasreiniging hangt af van de rijstijl. Voor optimale zuinigheid is het belangrijk om ritten van verschillende lengte en op uiteenlopende snelheden te maken. Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid (of bij koud weer) zodat de motor niet op 20 Geldt voor bepaalde varianten. Sticker aan binnenkant tankvulklep. De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk 12 oktober 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken, op tankstations in heel Europa. }} 481 STARTEN EN RIJDEN || Dit is de aanduiding die geldt voor de huidige standaardbrandstof in Europa. In een auto met een dieselmotor is het toegestaan dieselolie te gebruiken met de volgende aanduiding: BELANGRIJK De dieselolie: B7 is een dieselsoort met maximaal 7 vol-% veresterde methylvetzuren (FAME). Bij lage temperaturen (lager dan 0 °C (32 °F)) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken, wat tot startproblemen kan leiden. De verkrijgbare brandstofkwaliteiten moeten zich lenen voor gebruik in het actuele jaargetijde en klimaatgebied, maar in extreme weersomstandigheden, bij gebruik van verouderde brandstof of bij ritten door verschillende klimaatgebieden kan desondanks uitvlokking optreden. 482 Fatty Acid Methyl Ester Dieselolie met maximaal 7 vol% FAME (B7) is toegestaan. • moet een zwavelgehalte hebben van maximaal 10 mg/kg; • mag maximaal 7 vol% FAME21 (B7) bevatten. Maak geen gebruik van de volgende dieselolieachtige brandstoffen: • • • • speciale toevoegingen (dopes) scheepsolie stookolie FAME22 of plantaardige olie. Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage en motorschade die niet worden gedekt door de garanties van Volvo. Gerelateerde informatie • • 21 22 moet voldoen aan de norm EN 590 en/of SS 155435; BELANGRIJK Het risico van condensatie in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. • Hanteren van brandstof (p. 479) Brandstof tanken (p. 478) • Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel (p. 483) • • • Roetfilter (p. 483) Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 484) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 706) STARTEN EN RIJDEN Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel Waar u op moet letten bij het vullen van brandstof uit een jerrycan Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het brandstofsysteem enige tijd nodig om een controle uit te voeren. Doe nadat u de brandstoftank hebt bijgevuld met dieselolie het volgende alvorens de auto te starten: Gebruik voor het bijvullen van dieselolie uit een jerrycan de trechter die onder het vloerluik in de bagageruimte ligt. Let erop dat u de buis van de trechter goed in de vulpijp steekt. De vulpijp heeft twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u de trechterbuis langs de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. 1. Controleer of de transpondersleutel in de auto aanwezig is. 2. Zet de auto in contactslotstand II - draai de startknop rechtsom zonder het rem- of koppelingspedaal te bedienen en houd de knop daar zo'n 4 seconden op zijn plaats. Laat vervolgens knop los, die automatisch terugveert naar de uitgangspositie. 3. Wacht ca. één minuut. 4. Start de motor. N.B. Alvorens brandstof te tanken bij een leeggereden tank: • Breng de auto tot stilstand op een zo egaal/horizontaal mogelijke ondergrond – als de auto overhelt, bestaat er gevaar voor luchtbellen in de brandstoftoevoer. Gerelateerde informatie • • • Brandstof tanken (p. 478) Roetfilter Een dieselmodellen is uitgerust met een roetfilter voor een effectievere uitlaatgasreiniging. In normale rijomstandigheden blijven roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het roetfilter achter. Wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, gaat een zogenoemde regeneratie van start om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te reinigen. Om een regeneratie te starten moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben bereikt. De regeneratie van het roetfilter vindt automatisch plaats en duurt normaal 10–20 minuten. Dieselolie (p. 481) N.B. Gereedschapsset (p. 586) Tijdens de regeneratie kan zich het volgende voordoen: • er kan tijdelijk een geringe beperking van het motorvermogen te bespeuren zijn • het brandstofverbruik kan tijdelijk toenemen • er kan sprake zijn van een brandlucht. Wanneer u bij koud weer de standverwarming* inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. }} * Optie/accessoire. 483 STARTEN EN RIJDEN || BELANGRIJK Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het moeilijk zijn om de motor te starten en het filter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan dat het filter moet worden vervangen. Gerelateerde informatie • • • Dieselolie (p. 481) Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 484) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 706) Bij frequente korte ritten op lage snelheden met een dieselmodel De capaciteit van de uitlaatgasreiniging hangt af van de rijstijl. Voor optimale zuinigheid is het belangrijk om ritten van verschillende lengte en op uiteenlopende snelheden te maken. Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid (of bij koud weer) zodat de motor niet op bedrijfstemperatuur komt, kan problemen veroorzaken die op termijn aanleiding kunnen geven tot storingen en waarschuwingsmeldingen kunnen triggeren. Als u vaak ritten in stadsverkeer maakt is het belangrijk om ook regelmatig ritten op hogere snelheden te maken om ervoor te zorgen dat de uitlaatgasreiniging kan regenereren. • 23 24 25 484 Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20 minuten op de snelweg met snelheden hoger dan 60 km/h (38 mph). Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.) Selective Catalytic Reduction CO(NH2)2 Uitlaatgasreiniging met AdBlue®23 AdBlue is een additief (toevoeging) dat de SCR24-katalysator gebruikt om bij een dieselmotor de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken. De SCR-katalysator zet AdBlue en stikstofoxiden om in stikstof en waterdamp, wat de uitstoot van schade stikstofoxiden aanzienlijk beperkt. AdBlue AdBlue is een kleurloze vloeistof bestaande uit een mengsel van 32,5% ureum25 opgelost in gedemineraliseerd water dat voldoet aan de ISO 22241-standaard. De vloeistof is speciaal ontwikkeld voor de uitlaatgasreiniging (SCR) van dieselmotoren. De auto heeft een speciaal AdBlue-reservoir dat via een aparte vulpijp achter de tankvulklep bij te vullen is. Het verbruik is afhankelijk van de rijstijl, buitentemperatuur en de bedrijfstemperatuur van de katalysator. Voorwaarden voor ritten met AdBlue Houd het reservoir altijd gevuld met AdBlue van de juiste kwaliteit om de auto te kunnen starten. De SCR-katalysator is zeer gevoelig voor verontreinigingen. STARTEN EN RIJDEN De uitlaatgasreiniging bewaakt voortdurend het peil, de kwaliteit en de dosering van AdBlue. Bij een storing verschijnt er een melding op het bestuurdersdisplay. BELANGRIJK AdBlue is vereist voor een juiste werking van het SCR en om te voldoen aan de wettelijk eisen op emissiegebied. Het is bij de wet verboden om het aanvoersysteem voor AdBlue dusdanig te wijzigen of te beïnvloeden dat er geen AdBlue wordt verbruikt. AdBlue is vereist om te voldoen aan de wettelijke eisen op emissiegebied. Een dergelijke vorm van beïnvloeding kan strafbaar zijn en tot vervolging leiden. Het is niet toegestaan om de auto te gebruiken wanneer de AdBlue-tank leeg is, omdat deze dan niet meer voldoet aan de wettelijke eisen op emissiegebied. De auto is daarom uitgerust met een waarschuwingssysteem dat aangeeft wanneer het tijd is om de AdBlue-tank bij te vullen. Wanneer het peil in de AdBlue-tank te laag wordt, verschijnen waarschuwingen om aan te geven dat het tijd is om AdBlue bij te vullen. Gerelateerde informatie • • AdBlue® hanteren (p. 485) AdBlue® controleren en bijvullen (p. 486) • Symbolen en meldingen voor AdBlue® (p. 488) AdBlue®26 hanteren AdBlue bestaat voor het merendeel uit water (zo'n 67,5 % water en 32,5 % ureum). De vloeistof is niet brandgevaarlijk maar dient met de nodige voorzichtigheid te worden gehanteerd aangezien deze huid en ogen kan irriteren. Waar u op moet letten bij het gebruik Adem de dampen niet in en vermijd huid- en oogcontact. Draag bij gebruik van de vloeistof bij voorkeur handschoenen om te voorkomen dat gevoelige huid geïrriteerd raakt. WAARSCHUWING Eerste hulp bij ongevallen: • Bij inademing - breng het slachtoffer in de frisse lucht. • Bij huidcontact - was de aangedane huid met water en zeep. • Bij oogcontact - spoel de aangedane ogen onmiddellijk uit met grote hoeveelheden water. • Bij inslikken - spoel de mond goed uit met water. Laat het slachtoffer niet braken. Roep bij aanhoudende verschijnselen of inslikken van grote hoeveelheden de hulp van een arts in. }} 485 STARTEN EN RIJDEN || Wat te doen bij morsen Spoel gemorste AdBlue op de grond, de auto of op gelakte oppervlakken met een ruime hoeveelheid water af. Giet de vloeistof niet in de gootsteen. Opslag Bewaar AdBlue in de originele verpakking met de dop erop bij een temperatuur hoger dan –11 °C (12 °F) en lager dan 30 °C (86 °F). Bewaar de vloeistof niet in direct zonlicht. AdBlue bevriest bij –11 °C (12 °F) maar is nadat deze ontdooit is weer te gebruiken. Gerelateerde informatie • • AdBlue® controleren en bijvullen (p. 486) Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 484) AdBlue®27 controleren en bijvullen Controleer regelmatig het AdBlue-peil en vul bij als een melding voor een laag AdBlue-peil verschijnt op het bestuurdersdisplay. Het AdBlue-verbruik is afhankelijk van de rijstijl, zodat u mogelijk tussen de reguliere beurten door moet bijvullen. Als u het AdBluereservoir helemaal leegrijdt, kunt u de auto niet meer starten. N.B. Rijd de AdBlue-tank nooit leeg. Vul de tank tijdig bij. Als u de tank leegrijdt is de motor na het afzetten niet meer te starten; niet op de gebruikelijke manier en evenmin met hulpmiddelen. Het bijvullen van de op het bestuurdersdisplay getoonde hoeveelheid AdBlue van de gespecificeerde kwaliteit is de enige manier om de motor weer te starten nadat u de AdBlue-tank hebt leeggereden. 26 27 486 Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.) Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.) AdBlue-peil controleren 1. Open de app Auto status op het appscherm. STARTEN EN RIJDEN 2. wanneer er minder dan 10 % resteert wordt het uiteindelijk rood. 3. Vul AdBlue bij van de juiste kwaliteit28. Giet het reservoir niet te vol. De bij te vullen hoeveelheid AdBlue staat aangegeven in de app Auto status. Bijvullen Wanneer het AdBlue-peil te laag dreigt te worden, gaat een symbool op het bestuurdersdisplay branden in combinatie met de melding AdBlue-niveau laag. Tik op Status om het AdBlue-peil weer te geven. 1. WAARSCHUWING Het wordt geadviseerd om bij het tanken van AdBlue op een tankstation in eerste instantie de pomp voor personenauto's te gebruiken. Bij wijze van alternatief is een AdBlue-pomp voor zwaardere voertuigen te gebruiken. Open de tankvulklep door lichte druk aan te brengen op de achterkant van de vulklep. 2. BELANGRIJK Verwijder eventueel gemorste AdBlue met een doek. Wees voorzichtig zodat er geen AdBlue op het lakwerk van de auto terechtkomt. Spoel in dat geval met een ruime hoeveelheid water, omdat de vloeistof het lakwerk kan aantasten. Grafische voorstelling van het AdBlue-peil op het middendisplay. Elk blokje komt overeen met zo'n 25% van de volledige inhoud van het reservoir. Wanneer er minder dan 25 % van de totale inhoud van het reservoir resteert, wordt het laatste blokje amberkleurig en 28 Open de blauwe dop op de kleine vulpijp bestemd door AdBlue. Gerelateerde informatie • • • AdBlue® hanteren (p. 485) Symbolen en meldingen voor AdBlue® (p. 488) Bij te vullen hoeveelheid AdBlue® (p. 703) ISO 22241 487 STARTEN EN RIJDEN Symbolen en meldingen voor AdBlue®29 De uitlaatgasreiniging bewaakt voortdurend het peil, de kwaliteit en de dosering van AdBlue. Bij een storing verschijnt er een melding op het bestuurdersdisplay. Symbool Melding Betekenis AdBlue-niveau laag Het AdBlue-peil is laag zodat het reservoir moet worden bijgevuld. AdBlue-dosering Het systeem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaatsA voor een controle van de werking. en AdBlue-kwaliteit 29 488 Gedeponeerd handelsmerk van VDA (Verband der Automobilindustrie e.V.) STARTEN EN RIJDEN Symbool Melding Betekenis AdBlue bijvullen Het AdBlue-peil is kritiek laag zodat het reservoir onmiddellijk moet worden bijgevuld. Startblokkering motor De auto kan niet worden gestart voordat er AdBlue is bijgevuld. Vul de hoeveelheid AdBlue bij die op het bestuurdersdisplay staat aangegeven of neem contact op met een werkplaatsA. en bijv.: Vul minimaal 4,5 liter AdBlue bij Let erop dat de peilsensor de bijgevulde hoeveelheid AdBlue alleen goed kan registreren, als de auto horizontaal staat. Volg de instructies onder "Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel" voor het starten na het bijvullen met AdBlue. Startblokkering motor Service AdBlue-systeem nodig voor herstart A Het systeem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaatsA voor een controle van de werking. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • • AdBlue® controleren en bijvullen (p. 486) AdBlue® hanteren (p. 485) Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie (p. 627) Wanneer u de tank leegrijdt van een dieselmodel (p. 483) 489 STARTEN EN RIJDEN Oververhitting van motor en aandrijving gaat branden en op het bestuurdersdisplay de melding Transmissie warm Ga langzamer rijden om temperatuur te verlagen of Transmissie heet Stop veilig, wacht op koelen verschijnt. Volg in dat geval het advies op en matig uw snelheid of breng de auto op een veilige plek tot stilstand om de motor enkele minuten stationair te laten draaien, zodat de versnellingsbak kan afkoelen. In bepaalde omstandigheden, bijv. bij een zware belasting op steile hellingen en in warm weer, bestaat het gevaar dat de motor en de aandrijflijn oververhit raken – vooral bij het vervoer van een zware lading. • Bij oververhitting is het motorvermogen mogelijk tijdelijk beperkt. • • Als de temperatuur in het koelsysteem van de motor te hoog oploopt, gaat een waarschuwingssymbool branden en verschijnt op het bestuurdersdisplay de melding Motortemperatuur Hoge temperatuur. Stop veilig. Breng de auto in dat geval zo spoedig mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen, zodat deze kan afkoelen. • Breng de auto tot stilstand en zet de motor af, als de melding Motortemperatuur Hoge temperatuur. Zet de motor af of Motorkoelvloeistof Niveau laag. Zet de motor af verschijnt. • Bij oververhitting van de versnellingsbak wordt een alternatief schakelprogramma gekozen30. Boven wordt een ingebouwde beveiligingsfunctie geactiveerd, waarbij onder meer een waarschuwingssymbool 30 490 Verwijder verstralers die voor de grille zitten tijdens ritten bij warm weer. Geldt bij een automatische versnellingsbak. • Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. • Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten draaien. N.B. Het is normaal dat de koelventilator van de motor een tijdje werkt nadat de motor is uitgeschakeld. Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Hoge motortemperatuur. Volg het gegeven advies op. Laag peil koelvloeistof. Volg het gegeven advies op. De versnellingsbak is heet/oververhit/wordt gekoeld. Volg het gegeven advies op. Gerelateerde informatie • • • • Koelvloeistof bijvullen (p. 638) Rijden met aanhangwagen (p. 497) Voorbereidingen voor een lange rit (p. 475) Schakelindicator (p. 461) STARTEN EN RIJDEN Overbelasting van de startaccu Gerelateerde informatie De elektrische functies van de auto belasten de startaccu in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in stand II staan, wanneer de auto is uitgeschakeld. Maak in plaats daarvan gebruik van contactslotstand I - het stroomverbruik is dan minder. Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Schakel onderdelen/systemen die veel stroom nemen uit, wanneer de auto is uitgeschakeld. Voorbeelden van dergelijke onderdelen/systemen zijn: • • • • • • interieurventilator koplampen ruitenwisser audiosysteem (hoog volume). Bij een lage startaccuspanning verschijnt een melding op het bestuurdersdisplay. De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en/of het audiosysteem uit te schakelen. – Laad de startaccu dan op door de auto te starten en de motor minstens 15 minuten te laten draaien – de startaccu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair draaiende motor. Startaccu (p. 648) Contactslotstanden (p. 440) Starthulp met andere accu Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. Aansluitpunten voor de startkabels. Het uiterlijk van de motorruimte kan variëren; dit is afhankelijk van het model en het uitrustingsniveau. Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om kortsluiting en andere schade te voorkomen: 1. Zet het elektrische systeem van de auto in de contactslotstand 0. 2. Controleer of de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 3. Als de hulpaccu in een andere auto is gemonteerd, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's elkaar niet raken. }} 491 STARTEN EN RIJDEN || 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 5. Open de afdekking (2) van het positieve starthulppunt. 6. Bevestig de andere klem van de rode startkabel aan het positieve starthulppunt (2). 7. Bevestig de ene klem van de zwarte startkabel aan de minpool (3) van de hulpaccu. 8. Bevestig de andere klem van de zwarte startkabel aan het negatieve starthulppunt (4). 9. Controleer of de aansluitklemmen van de startkabels goed vastzitten om te voorkomen dat er tijdens de startpoging vonken ontstaan. 10. Start de motor van de "hulpauto" en laat deze enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, zo'n 1500 omw/min. 492 11. Start de motor in de auto met de uitgeputte accu. BELANGRIJK Raak de aansluitingen tussen de kabel en de auto niet aan tijdens het starten. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. 12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volgorde – eerst de zwarte kabel en daarna de rode. Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met het positie starthulppunt op de auto/de pluspool van de starthulpaccu of met de aangesloten klem van de rode startkabel. WAARSCHUWING Hoogvoltspanning kan gevaarlijk zijn bij onoordeelkundig ingrepen. Raak geen accu-onderdelen aan, wanneer dat niet uitdrukkelijk in de gebruikershandleiding staat aangegeven. • Een hulpaccu van 48 V mag nooit worden gebruikt voor het verlenen van starthulp. • Externe elektrische uitrusting mag onder geen beding op de 48 V-accu worden aangesloten. • Laat het onderhoud en vervangen van een 48 V-accu over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. STARTEN EN RIJDEN WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • Sluit de startkabels niet aan op een component va het brandstofsysteem of op bewegende onderdelen. Pas op voor hete motoronderdelen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. • Rook niet in de buurt van de accu. N.B. Als de startaccu dermate ontladen is dat de elektrische standaardsystemen van de auto's zijn uitgeschakeld en als u de motor vervolgens start met een externe accu of acculader, dan blijft het Start/Stop-systeem mogelijk actief. Als het Start/Stopsysteem kort daarna een automatische motorstop verricht, is de kans groot dat een volgende automatische motorstart mislukt door onvoldoende capaciteit van de startaccu, omdat de accu niet genoeg is opgeladen. • • Contactslotstand kiezen (p. 441) Hulpaccu (p. 651) Als de auto starthulp heeft gekregen of de accu onvoldoende is opgeladen met een acculader, wordt geadviseerd het Start/ Stop-systeem uit te schakelen totdat de auto de startaccu voldoende bijgeladen heeft. Bij een buitentemperatuur van zo'n +15 °C (60 °F) moet de accu ten minste 1 uur lang door de auto worden opgeladen. Bij lagere buitentemperaturen kan de laadduur toenemen tot zo'n 3–4 uur. Geadviseerd wordt de accu op te laden met een externe acculader. Gerelateerde informatie • • • Motor starten (p. 438) Contactslotstanden (p. 440) Stuurwiel verstellen (p. 208) 493 STARTEN EN RIJDEN Trekhaak* De auto is uit te rusten met een trekhaak, zodat bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te hangen is. Er zijn verschillende trekhaakuitvoeringen verkrijgbaar voor de auto – neem voor informatie contact op met een Volvo-dealer. BELANGRIJK Als de motor wordt afgezet, kan de constante accuspanning voor het aanhangercontact automatisch worden uitgeschakeld om de startaccu niet te ontladen. N.B. Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is er geen achterste sleepoogbevestiging. Specificaties van de trekhaak* Afmetingen en bevestigingspunten voor de trekhaak. Gerelateerde informatie In- en uitklapbare trekhaak* (p. 495) • • • Rijden met aanhangwagen (p. 497) • Specificaties van de trekhaak* (p. 494) Op trekhaak gemonteerde fietsdrager* (p. 501) BELANGRIJK De trekhaak moet regelmatig worden gereinigd en ingevet om slijtage tegen te gaan. N.B. Wanneer een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. Dit geldt ook bij montage van een fietsdrager die rond de trekkogel wordt vastgeklemd. 494 * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Afmetingen, bevestigingspunten in mm (inch) A 1229 (48,4) B 111,8 (4,4) C 875 (34,4) D 437,5 (17,2) E Zie afbeelding boven F 310,5 (12,2) G Middelpunt kogel In- en uitklapbare trekhaak* WAARSCHUWING Neem de instructies voor het in- en uitklappen van de trekhaak zorgvuldig in acht. WAARSCHUWING Druk niet op de knop voor het in- en uitklappen als er een aanhanger op de trekhaak is gekoppeld. Gerelateerde informatie • • Trekhaak* (p. 494) 1. De in- en uitklapbare trekhaak is eenvoudig in of uit te klappen als dat nodig is. In de ingeklapte stand is de trekhaak volledig onzichtbaar. Trekhaak uitklappen Open de achterklep Rechtsachter in de bagageruimte zit een knop voor het in- en uitklappen van de trekhaak. Het led-lampje in de knop brandt permanent oranje, als de uitklapfunctie actief is. Trekgewichten en kogeldruk (p. 696) WAARSCHUWING Sta niet te dicht bij de achterbumper van de auto bij het uitklappen van de trekhaak. }} * Optie/accessoire. 495 STARTEN EN RIJDEN || 2. Druk op de knop en laat hem weer los – drukt u te lang, dan kan dat betekenen dat het uitklappen niet start. > De trekhaak klapt uit in een onvergrendelde stand. De led knippert oranje. De trekhaak is klaar om in een vergrendelde stand te worden gezet. 3. N.B. De stroomspaarstand wordt na enige tijd geactiveerd en het controlelampje dooft. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd door de achterklep te sluiten en daarna opnieuw te openen. Dit geldt zowel bij het in- als uitklappen van de trekhaak. Beweeg de trekhaak naar zijn eindpositie. Daar moet hij worden vastgezet en vergrendeld – de led brandt permanent oranje. > De trekhaak is daarmee klaar voor gebruik. Als het elektrische systeem heeft gedetecteerd dat er een aanhanger achter de auto hangt, stopt het controlelampje met branden. Trekhaak inklappen BELANGRIJK Zorg dat er geen aansluitcontact of adapter in de elektrische aansluiting zit bij het inklappen van de trekhaak. N.B. De trekhaak moet eerst volledig zijn uitgeklapt voordat deze in de vergrendelde stand te zetten is. Dit kan enkele seconden duren. Als de trekhaak niet in de vergrendelde stand blijft, moet u enkele seconden later opnieuw proberen. WAARSCHUWING Controleer of de veiligheidskabel van de aanhanger in de juiste bevestiging vastzit. 496 1. Open de achterklep Druk de knop rechtsachter in de bagageruimte in en laat hem weer los – drukt u te lang, dan kan dat betekenen dat het inklappen niet start. > De trekhaak klapt automatisch uit in een onvergrendelde positie. De led in de knop knippert oranje. STARTEN EN RIJDEN Rijden met aanhangwagen 2. Vergrendel de trekhaak door deze terug te bewegen naar de ingeklapte positie waar hij wordt vergrendeld. > Als de trekhaak correct is ingeklapt, brandt de led nu continu. Bij ritten met een aanhangwagen moet u op enkele dingen letten zoals de trekhaak, de aanhangwagen en hoe u de aanhangwagen laadt. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. De auto wordt geleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhangwagen. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Verdeel de lading in de aanhangwagen dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. De kogeldruk wordt tot het laadvermogen van de auto gerekend. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk bij maximale belading. • Bij het gebruik van een aanhangwagen wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Rijd niet met een zware aanhangwagen, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 km (620 miles) heeft gereden. Gerelateerde informatie • • Rijden met aanhangwagen (p. 497) Trekhaak* (p. 494) • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling bij handmatig schakelen en pas uw snelheid aan. • Neem de geldende bepalingen in acht ten aanzien van de toelaatbare snelheden en gewichten. • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhangwagen achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • De aangegeven maximale aanhangwagengewichten gelden alleen voor hoogten tot 1000 m (3280 ft) boven zeeniveau. Daarboven zijn het motorvermogen en daarmee het klimvermogen van de auto beperkt door de lagere luchtdichtheid en moet daarom het maximale aanhangwagengewicht worden beperkt. Het gewicht voor auto en aanhangwagen moet worden verlaagd met 10% voor iedere extra 1000 m (3280 ft), of een deel daarvan. • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 12% bij het gebruik van een aanhangwagen. }} * Optie/accessoire. 497 STARTEN EN RIJDEN || N.B. Extreme weersomstandigheden, gebruik van aan aanhangwagen of ritten op grote hoogte zijn, in combinatie met een slechtere brandstofkwaliteit dan aanbevolen, factoren die het brandstofverbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen. Aanhangwagencontact Als de trekhaak van de auto een 13-polige aansluiting heeft en de aanhangwagen een 7-polige aansluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapter. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. BELANGRIJK Als de motor wordt afgezet, kan de constante accuspanning voor het aanhangercontact automatisch worden uitgeschakeld om de startaccu niet te ontladen. Aanhangwagengewichten WAARSCHUWING Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en afremmen moeilijk onder controle is te houden. N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. Nationale voertuigvoorschriften kunnen het aanhangergewicht en de snelheid verder beperken. De trekhaken zijn mogelijk gecertificeerd voor hogere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. Niveauregeling* De niveauregeling van de auto streeft ernaar om ongeacht de belading dezelfde rijhoogte aan te houden (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achterkant normaal iets omlaag. Rijden in heuvelachtige gebieden en landen met een warm klimaat Onder bepaalde omstandigheden bestaat het risico van oververhitting tijdens het rijden met aanhangwagen. Bij oververhitting van de 498 motor en de aandrijving gaat een waarschuwingssymbool branden op het bestuurdersdisplay en verschijnt er een melding. Het volgende geldt bij een auto met een automatische versnellingsbak: De automatische versnellingsbak kiest altijd de juiste versnelling op basis van de belasting en het motortoerental. Steile hellingen Blokkeer de automatische versnellingsbak niet met een hogere versnelling dan de motor "aankan" – rijden in een hoge versnelling bij een laag motortoerental is niet altijd zuinig. Op een helling parkeren 1. Trap het rempedaal in. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Kies de schakelstand P. 4. Laat het rempedaal los. Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhangwagen op een steile helling parkeert. Op een helling wegrijden 1. Trap het rempedaal in. 2. Kies de schakelstand D. 3. Parkeerrem lossen. 4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Gerelateerde informatie • • • • Aanhangwagenstabilisering* (p. 499) Aanhangwagenverlichting controleren (p. 500) Trekgewichten en kogeldruk (p. 696) Oververhitting van motor en aandrijving (p. 490) • Ongunstige rijomstandigheden voor motorolie (p. 701) • In- en uitklapbare trekhaak* (p. 495) Aanhangwagenstabilisering* (TSA31) De aanhangwagenstabilisering heeft tot taak een auto met aanhangwagen te stabiliseren wanneer de combinatie slingerneigingen vertoont. De functie maakt deel uit van de stabiliteitsregeling ESC32. Oorzaken voor slingerneigingen Bij alle combinaties van auto en aanhangwagen kan het bekende verschijnsel met slingeren optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas bij hoge snelheden op. Als de aanhangwagen echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden gevaar voor slingeren. Een pendelbeweging begint altijd met een van de onderstaande factoren, zoals.: • De auto met aanhangwagen staat bloot aan rukwinden. • De auto met aanhangwagen rijdt over een oneffen wegdek of over hobbels. • Grote stuurbewegingen. Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat dat u op de verkeerde weghelft of naast de weg belandt. 31 32 Trailer Stability Assist Electronic Stability Control Werking van de aanhangwagenstabilisering De aanhangwagenstabilisering houdt continu de bewegingen van de auto in de gaten en in het bijzonder de dwarsbewegingen. Als een neiging tot slingeren geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto weer onder controle te krijgen. Als de slingerbeweging ondanks de eerste ingreep van de aanhangwagenstabilisering niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het systeem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. N.B. De stabiliteitsregeling wordt uitgeschakeld, als u de Sportstand kiest door via het menusysteem van het middendisplay ESC te deactiveren. De aanhangwagenstabilisering grijpt mogelijk niet in als u met grote stuurbewegingen de slingering zelf tracht op te heffen, aangezien }} * Optie/accessoire. 499 STARTEN EN RIJDEN || de stabilisering dan niet kan bepalen of de slingering wordt veroorzaakt door de aanhangwagen of door uzelf. Wanneer de aanhangwagenstabilisering werkt, knippert op het bestuurdersdisplay het symbool ESC. Gerelateerde informatie • • Rijden met aanhangwagen (p. 497) Elektronische stabiliteitsregeling (p. 303) Aanhangwagenverlichting controleren Controleer na het aankoppelen van een aanhangwagen voor het vertrek of alle lampen op de aanhangwagen werken. Richtingaanwijzers en remlichten op aanhangwagen Als een of meer richtingaanwijzers of remlichten op de aanhangwagen kapot zijn, verschijnen op het bestuurdersdisplay een symbool en een melding. De overige verlichting op de aanhangwagen moet u vóór vertrek handmatig controleren. Symbool Melding • Richtingaanw. aanh. Storing knipperlicht rechts • Richtingaanw. aanh. Storing richtingaanwijzer links • Remlicht aanhanger Storing Als een richtingaanwijzer op de aanhangwagen kapot is, knippert het richtingaanwijzersymbool op het bestuurdersdisplay bovendien sneller dan normaal. 500 Mistachterlicht op de aanhangwagen Bij aansluiting van een aanhangwagen gaat het mistachterlicht van de auto mogelijk niet branden, in dat geval neemt het mistachterlicht op de aanhangwagen de functie over. Controleer daarom in deze gevallen bij activering van het mistachterlicht of de aanhangwagen is uitgerust met een mistachterlicht om de auto met aanhangwagen op een veilige manier te kunnen besturen. STARTEN EN RIJDEN Aanhangwagenverlichting controleren* Automatische controle Na aansluiting van een aanhangwagen is de werking van de aanhangwagenverlichting te controleren aan de hand van een automatische verlichtingscontrole. Dankzij deze controle kunt u voor vertrek nagaan of de aanhangwagenverlichting werkt. Om deze controle te kunnen verrichten moet de auto zijn uitgeschakeld. 1. Wanneer er een aanhangwagen aan de trekhaak is gekoppeld, verschijnt de melding Aut. contr. lamp aanhanger op het bestuurdersdisplay. 2. Bevestig de melding door de O-knop van de rechter stuurknoppenset in te drukken. > De lichtcontrole gaat van start. 3. Stap uit de auto om de werking van de verlichting te kunnen controleren. > Alle lampen van de aanhangwagen gaan knipperen – daarna gaan de lampen één voor één branden. 4. Kijk of alle lampen op de aanhangwagen ook daadwerkelijk branden. 5. Na een poosje gaan alle lampen op de aanhangwagen weer knipperen. > De controle is afgerond. Automatische controle uitschakelen De automatische controlefunctie is uit te schakelen op het middendisplay. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting. 3. Vink Aut. contr. lamp aanhanger uit. Handmatige controle Als de automatische controle is uitgeschakeld, kunt u de controle handmatig starten. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Het wordt geadviseerd om een van de fietsdragers te gebruiken die Volvo ontwikkeld heeft. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden. De fietsdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende Volvo-dealers. Volg nauwgezet de instructies op die bij de fietsdrager zijn geleverd. • Het gecombineerde gewicht van de fietsdrager plus lading mag maximaal 75 kg (165 lbs) zijn. • Gebruik alleen een fietsdrager voor het vervoer van maximaal drie fietsen. Lampen en verlichting. 3. Kies Handm. contr. lamp aanhanger. > De lichtcontrole gaat van start. Stap uit de auto om de werking van de verlichting te kunnen controleren. Gerelateerde informatie • Op trekhaak gemonteerde fietsdrager* Rijden met aanhangwagen (p. 497) WAARSCHUWING Verkeerd gebruik van de fietsdrager kan schade aan trekhaak en auto veroorzaken. De fietsdrager kan van de trekhaak loskomen als deze • • • verkeerd op de trekhaak gemonteerd is overbelast is; zie de instructies bij de fietsdrager voor het maximale draagvermogen wordt gebruikt voor het vervoer van andere dingen dan fietsen. }} * Optie/accessoire. 501 STARTEN EN RIJDEN || Een fietsdrager die op de trekhaak is gemonteerd is van invloed op de rijeigenschappen van de auto, op grond van bijvoorbeeld: • • • • • het grotere gewicht van de auto het gereduceerde acceleratievermogen de gereduceerde bodemvrijheid het gewijzigde remvermogen. Verwijder eventuele fietshoezen. Ze kunnen de rijeigenschappen negatief beïnvloeden, het zicht naar achteren beperken en tot een hoger brandstofverbruik leiden. Ze zorgen ook voor grotere krachten die inwerken op de trekhaak. Gerelateerde informatie • Trekhaak* (p. 494) Slepen Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig. Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is. Voorbereidingen en slepen Adviezen voor het vervoer van fietsen op een fietsdrager Hoe groter de afstand tussen het zwaartepunt van de last en de trekhaakkogel hoe groter de belasting van de trekhaak. Neem bij het opladen de volgende adviezen in acht: • Plaats de zwaarste fiets vooraan, zo dicht mogelijk bij de auto. • Zorg dat de fietsen symmetrisch zijn opgeladen en zo dicht mogelijk tegen de auto aan staan, door bij het vervoer van meerdere fietsen de fietsen om en om te plaatsen. • 502 Verwijder losse voorwerpen van de fiets(en) bij het vervoer, zoals een fietsmand, accu of kinderzitje. Niet alleen om de krachten te verlagen die inwerken op de trekhaak en fietsdrager maar ook om de luchtweerstand te verlagen die van invloed is op het brandstofverbruik. BELANGRIJK Voor auto's met de kleine schakelhendel kan er niet uit de P-stand worden geschakeld als de motor niet draait. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor hulp bij slepen. U kunt ook professionele hulp inschakelen voor het bergen. BELANGRIJK Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • Sleep auto's met een automatische versnellingsbak niet met een hogere snelheid dan 80 km/h (50 mph) en niet verder dan 80 km (50 mijl). * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN WAARSCHUWING • Controleer voordat u gaat slepen of het stuurslot eraf is. • Contactslotstand II moet geactiveerd zijn – in contactslotstand I zijn alle airbags gedeactiveerd. • Zorg dat de transpondersleutel tijdens het slepen altijd in de auto aanwezig is. WAARSCHUWING De rem- en stuurbekrachtiging werken niet als de motor is uitgeschakeld. Er moet ca. 5 keer zo hard op het rempedaal worden getrapt en de besturing gaat aanzienlijk zwaarder dan normaal. 1. Schakel de alarmlichten van de auto in. 5. Zet de schakelhendel in neutraalstand en los de parkeerrem. Als de accuspanning te laag is, kunt u de parkeerrem niet lossen. Sluit een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is. > U kunt vervolgens beginnen met het slepen. Starthulp met andere accu (p. 491) Contactslotstand kiezen (p. 441) Versnellingsbak (p. 452) 6. Houd, wanneer de slepende auto afremt, de sleepkabel altijd strak door met uw voet lichte druk op het rempedaal uit te oefenen – zo voorkomt u schokken. 7. Sta klaar om te remmen om de auto tot stilstand te brengen. Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart. 2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog. BELANGRIJK 3. Hef het stuurslot op door de auto te ontgrendelen. 4. Zet de auto in contactslotstand II – draai de startknop rechtsom zonder het rempedaal te bedienen (of het koppelingspedaal bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak) en houd de knop zo'n 4 seconden lang in deze stand vast. Laat vervolgens knop los, die automatisch terugveert naar de uitgangspositie. • • • De katalysator kan beschadigd raken bij pogingen om de motor via slepen aan het draaien te krijgen. Gerelateerde informatie • • • Sleepoog monteren en demonteren (p. 504) Alarmlichten (p. 167) Bergen (p. 505) 503 STARTEN EN RIJDEN Sleepoog monteren en demonteren Gebruik het sleepoog bij het slepen. Schroef het sleepoog vast in een draadbus achter een afdekking in de bumper, voor of achter. N.B. Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is er geen achterste sleepoogbevestiging. Sleepoog monteren Voor: Verwijder de afdekking – druk met één vinger op de markering. > De afdekking is over de lengteas te draaien en vervolgens te verwijderen. Pak het sleepoog erbij. Dit zit in het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte. 504 Achter: Verwijder de afdekking – druk met één vinger op de markering en vouw tegelijkertijd de tegenovergelegen kant/hoek naar buiten. > De afdekking is over de lengteas te draaien en vervolgens te verwijderen. STARTEN EN RIJDEN doende is, kan de auto beschadigd raken wanneer men deze met een sleepoog op het bergingsvoertuig probeert te trekken. 4. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag naar binnen. • Hef de auto zo nodig op met de takelinrichting van het bergingsvoertuig – maak geen gebruik van het sleepoog. WAARSCHUWING Zorg dat het gebied achter het bergingsvoertuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer wordt getrokken. Draai het oog stevig vast, steek bijvoorbeeld de wielmoersleutel* door het oog om deze als hefboom te gebruiken. BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. BELANGRIJK Het is belangrijk het sleepoog goed vast te schroeven – dat wil zeggen, helemaal tot aan de aanslag. Sleepoog demonteren Waar u op moet letten alvorens het sleepoog te gebruiken • Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te trekken. De positie van de auto en de bodemspeling bepalen of dat mogelijk is. • Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek staan of als de bodemspeling onder de auto onvol- – Draai het sleepoog na gebruik los en leg het weer terug in het blok schuimrubber. Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper terug. Bergen Bij het bergen wordt de auto met behulp van een ander voertuig weggesleept. Roep professionele hulp in voor berging. Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te trekken. Geldt voor auto's met niveauregeling*: Als de auto is voorzien van luchtvering, moet deze worden uitgeschakeld voordat u de auto opneemt. Schakel het systeem uit via het middendisplay. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Parkeerrem en vering. 3. Kies Niveauregeling uitschakelen. De positie en bodemspeling van de auto bepalen of de auto op een laadvloer kan worden getrokken. Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek staan of als de bodemspeling onder de auto onvoldoende is, kan de auto beschadigd raken wanneer men deze op het bergingsvoertuig probeert te trekken. Neem de auto dan op met de hefinrichting van het bergingsvoertuig. Gerelateerde informatie • • • Slepen (p. 502) Bergen (p. 505) Gereedschapsset (p. 586) }} * Optie/accessoire. 505 STARTEN EN RIJDEN || WAARSCHUWING Zorg dat het gebied achter het bergingsvoertuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer wordt getrokken. BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. HomeLink®*33 Knop 3 HomeLink®34 Controlelampje is een programmeerbare afstandsbediening die in het elektrische systeem van de auto geïntegreerd is en tot drie verschillende installaties (zoals een garagedeuropener, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting) op afstand kan bedienen en daarmee de originele afstandsbedieningen vervangt. Algemeen BELANGRIJK Gerelateerde informatie Sleepoog monteren en demonteren (p. 504) Gerelateerde informatie De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan variëren. Knop 1 Knop 2 33 34 35 506 Ga voor meer informatie over HomeLink® naar: www.HomeLink.com of bel 00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer +49 6838 907 277)35. Let erop dat u de originele afstandsbedieningen goed bewaart voor eventuele programmering in een later stadium (zoals bij aankoop van een nieuwe auto of gebruik in een andere auto). Het wordt tevens geadviseerd om de programmering van de knoppen te wissen bij verkoop van de auto. Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • HomeLink® wordt geleverd in een uitvoering die ingebouwd is in de achteruitkijkspiegel. Het HomeLink®-paneel bestaat uit drie programmeerbare knoppen en een controlelampje in het spiegelglas. • • • HomeLink®* gebruiken (p. 509) HomeLink®* programmeren (p. 507) Typegoedkeuring voor HomeLink®* (p. 509) Geldt voor bepaalde markten. HomeLink en het symbool met het HomeLink-huis zijn geregistreerde handelsmerken van Gentex Corporation. Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN HomeLink®*36 programmeren HomeLink® Volg de instructies op om te programmeren, de fabrieksinstellingen te herstellen of een knop te herprogrammeren. N.B. Bij bepaalde auto’s moet het contact zijn ingeschakeld of in de ‘accessoirestand’ staan, voordat HomeLink® te programmeren of gebruiken is. Plaats gerust nieuwe batterijen in de afstandsbediening die HomeLink® moet vervangen, omdat de programmering dan mogelijk sneller verloopt en het radiosignaal sterker is. Herstel de HomeLink®-knoppen alvorens te programmeren. 1. Richt de afstandsbediening op de te programmeren HomeLink®-knop en houd de afstandsbediening op zo'n 2–8 cm (1–3 inch) van de knop. Blokkeer het controlesymbool van HomeLink® niet. Opmerking! Met sommige afstandsbedieningen is HomeLink® beter te programmeren op een afstand van zo'n 15–20 cm (6–12 inch). Houd hier rekening mee als er problemen optreden bij het programmeren. 2. Houd zowel op de afstandsbediening als op HomeLink® de knoppen ingedrukt die u wilt programmeren. 3. Laat de knoppen pas los als het led-lampje niet meer langzaam (ca. 1 maal per seconde) maar snel knippert (ca. 10 maal per seconde) of constant brandt. > Als het controlelampje constant brandt: Aanduiding dat de programmering is voltooid. Druk voor activering 2 maal op de geprogrammeerde knop. Als het controlelampje snel knippert: De eenheid die u voor HomeLink® wenst te programmeren is mogelijk voorzien van een beveiligingsfunctie zodat extra stappen vereist zijn. Druk 2 maal op de geprogrammeerde knop om te controleren of de programmering gelukt is. Ga anders verder met de volgende stap. WAARSCHUWING Tijdens het programmeren van HomeLink® wordt de garagedeur die wordt geprogrammeerd (of het toegangshek) mogelijk geactiveerd. Let daarom op dat er niemand in de buurt van de deur of het hek staat tijdens het programmeren. De auto moet buiten de garage staan bij het programmeren van de garagedeuropener. 36 Geldt voor bepaalde markten. }} * Optie/accessoire. 507 STARTEN EN RIJDEN || Neem bij programmeringsproblemen contact op met HomeLink® via: www.HomeLink.com of bel 00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer +49 6838 907 277)38. – Afzonderlijke knop herprogrammeren Doe het volgende om één afzonderlijke HomeLink®-knop te programmeren: 1. 4. Zoek de inleerknop37 op de ontvanger voor bijvoorbeeld de garagedeur op. De knop zit doorgaans in de buurt van de antennevoet op de ontvanger. 5. Druk de inleerknop van de ontvanger eenmaal in en laat hem weer los. De programmering moet binnen 30 seconden na het indrukken van de knop worden voltooid. 6. Druk de knop op HomeLink® in die u wilt programmeren en laat de knop weer los. Herhaal de procedure van indrukken/vasthouden/loslaten al naar gelang het model van de ontvanger één of twee keer. > Het programmeren is daarmee klaar en garagedeur, toegangshek en dergelijke moeten vervolgens geactiveerd worden bij het indrukken van de geprogrammeerde knop. 37 38 508 Druk op de gewenste knop en houd deze zo'n 20 seconden ingedrukt. 2. Wanneer het controlelampje op HomeLink® langzaam gaat knipperen kunt u op de gebruikelijke manier programmeren. Houd de buitenste knoppen (1 en 3) op HomeLink® zo'n 10 seconden ingedrukt. > Wanneer het controlelampje niet meer constant brandt, maar is gaan knipperen zijn de knoppen gereset en weer gereed voor programmering. Gerelateerde informatie • • • HomeLink®* gebruiken (p. 509) HomeLink®* (p. 506) Typegoedkeuring voor HomeLink®* (p. 509) Opmerking! Als de te programmeren knop opnieuw moet worden geprogrammeerd niet met een nieuwe eenheid wordt geprogrammeerd, zal deze terugkeren naar de eerder opgeslagen programmering. HomeLink®-knoppen resetten Het is alleen mogelijk om alle HomeLink®knoppen tegelijk te resetten en dus niet slechts één afzonderlijke knop. Afzonderlijke knoppen zijn wel te herprogrammeren. De aanduiding en kleur van de knop verschillen per fabrikant. Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN HomeLink®*39 gebruiken WAARSCHUWING HomeLink® Zodra geprogrammeerd is, vormt het een vervanging voor de afzonderlijke originele afstandsbedieningen. Druk de geprogrammeerde knop in. De garagedeur, het toegangshek en dergelijke worden geactiveerd (dit kan enkele seconden duren). Als u de knop langer dan 20 seconden indrukt, start de herprogrammering. Na het indrukken van de knop brandt of knippert het controlelampje. Uiteraard kunt u de originele afstandsbedieningen naast HomeLink® blijven gebruiken. N.B. Na uitschakeling van het contact blijft HomeLink® nog minstens 7 minuten lang werken. N.B. HomeLink® is niet te gebruiken als de auto van de buitenzijde vergrendeld is en het alarm* ingeschakeld is. • • Als HomeLink® wordt gebruikt om een garagedeur of hek te bedienen, moet u controleren of er niemand in de buurt van de deur of het hek staat als deze beweegt. Gebruik HomeLink® niet voor een elektrische garagedeur zonder veiligheidsstop en -retour. Gerelateerde informatie • • • HomeLink®* (p. 506) HomeLink®* programmeren (p. 507) Typegoedkeuring voor HomeLink®* (p. 509) Typegoedkeuring voor HomeLink®*40 Typegoedkeuring voor de EU Gentex Corporation verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type HomeLink® UAHL5 in overeenstemming is met de richtlijn 2014/53/EU. Frequentiebanden waarin de radioapparatuur werkt: • • • • • 868,00 – 868,60 MHz <25 mW e.r.p. 868,70 – 868,20 MHz <25 mW e.r.p. 869,40 – 869,65 MHz <25 mW e.r.p. 869,70 – 870,00 MHz <25 mW e.r.p. Adres certificaateigenaar: Gentex Corporation, 600 North Centennial Street, Zeeland MI 49464, USA Zie de supportinformatie over typegoedkeuring op www.volvocars.com voor meer informatie. Gerelateerde informatie • 39 40 433,05 – 434,79 MHz <10 mW e.r.p. HomeLink®* (p. 506) Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. 509 STARTEN EN RIJDEN Kompas* Kompas* activeren en deactiveren Kompas kalibreren* In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke kompasrichting41 de voorkant van de auto wijst. In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke kompasrichting42 de voorkant van de auto wijst. De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas43 dient te worden gekalibreerd als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. Het kompas wordt automatisch geactiveerd bij het starten van de motor. 1. Om het kompas handmatig te deactiveren/ activeren: – Achteruitkijkspiegel met kompas. Er worden acht verschillende kompasrichtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noordwest). Druk bijv. met een recht gebogen paperclip het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel in. > Als het kompas is gedeactiveerd als de auto wordt uitgeschakeld, wordt die bij de volgende start van de auto niet geactiveerd. Het kompas moet dan handmatig worden geactiveerd. Gerelateerde informatie • • Kompas* (p. 510) Kompas kalibreren* (p. 510) Gerelateerde informatie • Kompas* activeren en deactiveren (p. 510) • Kompas kalibreren* (p. 510) 41 42 43 510 Breng de auto tot stilstand op een groot en open terrein waar geen stalen constructies of hoogspanningsdraden zijn. 2. Start de auto en schakel alle elektrische uitrusting (klimaatregeling, luchtdroger en dergelijke) uit en zorg dat alle portieren dichtstaan. N.B. De kalibratie kan mislukken of helemaal niet worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrusting niet uitschakelt. 3. Houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel zo'n 3 seconden lang ingedrukt (met een paperclip of iets dergelijks). Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. De achteruitkijkspiegel met kompas is alleen een optie op bepaalde markten en modellen. De achteruitkijkspiegel met kompas is alleen een optie op bepaalde markten en modellen. De achteruitkijkspiegel met kompas is alleen een optie op bepaalde markten en modellen. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN 7. Voor auto’s met elektrische voorruitverwarming*: Als bij activering van de elektrische voorruitverwarming het teken C op het display verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6 hierboven met de elektrische voorruitverwarming ingeschakeld. 8. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Gerelateerde informatie Magnetische zones. • • Kompas* (p. 510) Kompas* activeren en deactiveren (p. 510) 4. Druk meerdere malen op het knopje totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). 5. Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt of houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel zo'n 6 seconden lang ingedrukt, totdat het teken C verschijnt. 6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph), totdat een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen. * Optie/accessoire. 511 GELUID, MEDIA EN INTERNET GELUID, MEDIA EN INTERNET Audio, media en internet Gerelateerde informatie Het audio- en mediasysteem bestaat uit een mediaspeler en een radio. Het is ook mogelijk een telefoon aan te sluiten via Bluetooth om handsfree te bellen of draadloos muziek in de auto af te spelen. Wanneer de auto een internetverbinding heeft, kunt u ook apps gebruiken voor het afspelen van media. • • • • Mediaspeler (p. 526) Radio (p. 519) Telefoon (p. 542) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • • • • • Apps (p. 516) • Licentieovereenkomst voor audio en media (p. 562) • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) Stembediening (p. 148) Contactslotstanden (p. 440) Afleiding van de bestuurder (p. 39) Audio-instellingen De geluidsweergave is vooraf ingesteld maar is ook naar wens aan te passen. Het volume wordt normaal gesproken geregeld met de volumeknop onder het middendisplay of met de rechter stuurknoppenset. Dit geldt bijvoorbeeld bij het afspelen van muziek, het beluisteren van de radio, de geluidsweergave van een lopende telefoongesprek en de weergave van actieve verkeersberichten. Geluidsweergave Overzicht van geluid en media Het audiosysteem is voorgekalibreerd met behulp van digitale signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar en dergelijke. Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de volumeknop en de rijsnelheid. De functies zijn te bedienen met stemcommando's, de knoppenset op het stuurwiel of via het middendisplay. Het hangt van het audiosysteem van de auto af hoeveel luidsprekers en versterkers er in de auto zitten. In het hoofdscherm onder Instellingen Geluid zijn verschillende instellingen beschikbaar, afhankelijk van het audiosysteem van de auto. Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) Persoonlijke instellingen Systeemupdate Het audio- en mediasysteem wordt voortdurend verder verbeterd. Wij raden aan om systeemupdates te downloaden zodra deze beschikbaar zijn. 514 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Premium Sound* (Bowers & Wilkins) systemen, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en Ringtone telefoon. • Toon – persoonlijke instellingen van bijv. lage en hoge tonen en equalizer. • Balans – onderlinge balans tussen de luidsprekers links/rechts en de luidsprekers voor/achter. • Systeemvolumes – voor het aanpassen van het volume van de verschillende autosystemen, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en Ringtone telefoon. High Performance Pro* (Harman Kardon) • Equalizer – instelling voor equalizer. • Balans – onderlinge balans tussen de luidsprekers links/rechts en de luidsprekers voor/achter. Instellingen voor stembediening (p. 152) Instellingen voor telefoon (p. 551) Premium Sound* (Bowers & Wilkins) Audio, media en internet (p. 514) • Studio – de geluidsweergave is te opti- Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • Individuele stap – surroundstand met Gerelateerde informatie • • • • • • Geluidservaring* Geluidservaring is een app die toegang biedt tot aanvullende geluidsinstellingen. Geluidsbeleving is te openen vanuit het appscherm van het middendisplay. Afhankelijk van het audiosysteem van de auto zijn de volgende instellingen mogelijk: Geluidservaring* (p. 515) Mediaspeler (p. 526) maliseren Bestuurder, Alles of Achter. instellingen voor intensiteit en ruimtelijkheid. • Concertgebouw – zorgt voor een geluidsweergave met de akoestiek van het concertgebouw van Gothenburg. • Systeemvolumes – voor het aanpassen van het volume van de verschillende autosystemen, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en Ringtone telefoon. High Performance • Toon – persoonlijke instellingen van bijv. lage en hoge tonen en equalizer. • Balans – onderlinge balans tussen de luidsprekers links/rechts en de luidsprekers voor/achter. • Systeemvolumes – voor het aanpassen van het volume van de verschillende auto- U kunt de akoestiek van het concertgebouw van Gotenburg nabootsen. }} * Optie/accessoire. 515 GELUID, MEDIA EN INTERNET || High Performance Pro* (Harman Kardon) • Stoeloptimalisatie – de geluidsweergave is te optimaliseren Bestuurder, Alles of Achter. • Surround – surroundstand met instellingen voor intensiteit. • Toon – persoonlijke instellingen van bijv. lage en hoge tonen en equalizer. Apps Op het appscherm staan applicaties (apps) die toegang bieden tot bepaalde autofuncties. Veeg van rechts naar links1 over het middendisplay om vanuit het homescherm het appscherm te openen. Hier liggen apps die zijn gedownload (apps van derden) maar ook apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld FMradio. Gerelateerde informatie • • Audio-instellingen (p. 514) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Appscherm (algemene afbeelding, de basisapps variëren per markt en model) Bepaalde basisapps zijn altijd beschikbaar. Wanneer de auto een internetverbinding heeft, kunt u andere apps downloaden zoals internetradio en muziekdiensten. Sommige apps kunt u alleen gebruiken, als de auto een actieve internetverbinding heeft. 1 516 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Start een app door in het appscherm op het middendisplay de desbetreffende app aan te klikken. Apps downloaden Wanneer de auto een internetverbinding heeft, kunt u ook nieuwe apps downloaden. Alle apps die worden gebruikt, moeten geüpdatet zijn naar de nieuwste versie. N.B. Het downloaden van data kan van invloed zijn op andere diensten die gebruik maken van gegevensuitwisseling, zoals de internetradio. Als u deze invloed op andere diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden annuleren. Het is ook mogelijk om andere diensten te annuleren of tijdelijk te onderbreken. Gerelateerde informatie • • • • • • • • Apps downloaden (p. 517) Apps bijwerken (p. 518) Apps verwijderen (p. 519) Apple® CarPlay®* (p. 535) Android Auto* (p. 539) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) 2. Kies Nieuwe apps om een lijst te openen met de apps die beschikbaar zijn voor installatie in de auto. 3. Druk op een bepaalde app om de lijst uit te vouwen en meer informatie over de app te krijgen. 4. Kies Installeren om de app van uw keuze te downloaden en installeren. > Tijdens het downloaden en installeren wordt de voortgang aangegeven. Als een bepaalde download niet kan starten, verschijnt een melding. De app blijft echter op de downloadlijst staan, zodat u later een nieuwe poging tot downloaden kunt doen. N.B. Let bij het downloaden via een telefoon extra goed op eventuele kosten voor dataverkeer. Vrije geheugenruimte op harde schijf (p. 561) Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 559) 1. Open de app Download Center op het appscherm. Downloaden annuleren – Druk op Annuleer om een lopende download te annuleren. Let erop dat alleen de download te annuleren is, zodat u een eventuele installatiefase niet meer kunt annuleren zodra deze van start gegaan is. Gerelateerde informatie • • • • Apps (p. 516) Apps bijwerken (p. 518) Apps verwijderen (p. 519) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) }} * Optie/accessoire. 517 GELUID, MEDIA EN INTERNET • • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) Vrije geheugenruimte op harde schijf (p. 561) Apps bijwerken Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk apps bij te werken. Alle apps bijwerken 1. Open de app Download Center op het appscherm. N.B. Het downloaden van data kan van invloed zijn op andere diensten die gebruik maken van gegevensuitwisseling, zoals de internetradio. Als u deze invloed op andere diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden annuleren. Het is ook mogelijk om andere diensten te annuleren of tijdelijk te onderbreken. N.B. Let bij het downloaden via een telefoon extra goed op eventuele kosten voor dataverkeer. Als bij het bijwerken van een app blijkt dat de desbetreffende app in gebruik is, wordt deze app opnieuw gestart om de installatie te voltooien. 2. Kies Alles installeren. > De update start. Bepaalde apps bijwerken 1. Open de app Download Center op het appscherm. 2. Kies Applicatie-updates om een lijst te openen met alle beschikbare updates. 3. Zoek de gewenste app op en kies Installeren. > De update start. Gerelateerde informatie • • • • • 518 Apps (p. 516) Apps downloaden (p. 517) Apps verwijderen (p. 519) Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Apps verwijderen Radio Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk apps te verwijderen. U kunt een app niet verwijderen, wanneer deze gebruikt wordt. Het is mogelijk de radiofrequentiebanden voor AM2, FM en digitale radio (DAB)* te beluisteren. Wanneer de auto een internetverbinding heeft is het ook mogelijk om webradio te beluisteren. 1. Open de app Download Center op het appscherm. • • • • • • • Radiokanalen opslaan in de app Radiofavorieten (p. 522) Instellingen voor radio (p. 523) Digitale radio* (p. 525) RDS-radio (p. 524) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Stembediening radio en media (p. 152) Mediaspeler (p. 526) 2. Kies Applicatie-updates om een lijst te openen met alle geïnstalleerde apps. 3. Zoek de gewenste app op en kies Deinstalleren om de app te verwijderen. > Zodra de app verwijderd is, verdwijnt deze uit de lijst. De radio is te bedienen via stemcommando's, de stuurknoppen of via het middendisplay. Gerelateerde informatie • • • • Apps (p. 516) Apps downloaden (p. 517) Apps bijwerken (p. 518) Gerelateerde informatie Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 625) • • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) 2 De beschikbaarheid hangt van het model en/of de markt af. Radio starten (p. 520) Van radioband en radiozender wisselen (p. 520) * Optie/accessoire. 519 GELUID, MEDIA EN INTERNET Radio starten De radio is te starten vanuit het appscherm van het middendisplay. 1. Open de gewenste radioband (bijv. FM) vanuit het appscherm. • Van radioband en radiozender wisselen (p. 520) Van radioband en radiozender wisselen • Radiokanalen opslaan in de app Radiofavorieten (p. 522) • • Instellingen voor radio (p. 523) Hier volgen instructies voor het wisselen van frequentieband, het wisselen van kanaallijst in de gekozen radioband en het wisselen van radiokanaal in de gekozen lijst. Stembediening radio en media (p. 152) Van radioband wisselen Open met een vegende beweging het appscherm op het middendisplay en kies de gewenste radioband (zoals FM) of open het appmenu van het bestuurdersdisplay met de rechter knoppenset van het stuurwiel en maak vervolgens een keuze. Van lijst wisselen op de radioband 2. Kies een radiokanaal. Gerelateerde informatie • • 520 Radio (p. 519) Radiokanaal zoeken (p. 521) 1. Druk op Bibliotheek. 2. Kies weergave via Zenders, Favorieten, Genres of Ensembles3. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET 3. Druk op het gewenste kanaal in de lijst. Radiokanaal zoeken Favorieten - alleen de gekozen favoriete kanalen beluisteren. De radio maakt automatisch een kanaallijst met de best doorkomende radiokanalen binnen het actuele gebied. Genres - uitsluitend radiokanalen beluisteren die het gekozen genre/programmatype uitzenden, bijvoorbeeld pop en klassieke muziek. 3. Voer de zoekterm in. > Naarmate u meer letters invoert wordt de zoekopdracht verfijnd. De treffers staan per categorie geordend. Handmatig kanalen zoeken Van radiokanaal wisselen in gekozen lijst – Druk op of onder het middendisplay of op de rechter stuurknoppenset. > U springt naar het eerstvolgende alternatief in de gekozen lijst. Wisselen van radiokanaal in de gekozen lijst kan ook via het middendisplay. De zoekopties zijn afhankelijk van de gekozen radioband: Gerelateerde informatie • • • • • • Radio (p. 519) Radiokanaal zoeken (p. 521) Stembediening radio en media (p. 152) Radiokanalen opslaan in de app Radiofavorieten (p. 522) Instellingen voor radio (p. 523) Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 105) 3 Geldt alleen voor digitale radio (DAB*). 4 De beschikbaarheid hangt van het model en/of de markt af. • • • AM4 – kanalen en frequentie. 1. Tik op Bibliotheek. FM - kanalen, genres en frequentie. DAB* - ensembles en kanalen. . 2. Druk op > Er verschijnt een zoekscherm met toetsenbord. Bij handmatig zoeken kunt u andere radiokanalen zoeken dan die in de automatisch gegenereerde lijst met de best doorkomende kanalen voor de regio en erop afstemmen. Wanneer u handmatig kanalen zoekt, schakelt de radio bij een slechte ontvangst niet meer automatisch over op een andere frequentie. }} * Optie/accessoire. 521 GELUID, MEDIA EN INTERNET || – Tik op Hndm. afstemmen, versleep de schuifknop of tik op of . Bij lang aantikken springt u naar het eerstvolgende kanaal van de radioband. U kunt ook gebruikmaken van de rechter stuurknoppenset. Gerelateerde informatie • • • • • Radio (p. 519) Radiokanalen opslaan in de app Radiofavorieten U kunt een radiokanaal toevoegen aan de app Radiofavorieten en aan de lijst met favorieten van de bewuste frequentieband (bijv. FM). Hier volgen de instructies voor het toevoegen en verwijderen van radiokanalen. Radiofavorieten De app Radiofavorieten toont de opgeslagen radiokanalen van alle frequentiebanden. Radio starten (p. 520) Van radioband en radiozender wisselen (p. 520) Stembediening radio en media (p. 152) Instellingen voor radio (p. 523) 1. Open de app Radiofavorieten vanuit het appscherm. 2. Druk op het gewenste radiokanaal in de lijst om te luisteren. Radiofavorieten toevoegen en verwijderen 1. Druk op om een radiokanaal aan de lijst met favorieten op de radioband en de app Radiofavorieten toe te voegen. 2. Druk op Bibliotheek, selecteer Bewerken en druk op om een radiokanaal uit de lijst met favorieten te verwijderen. 522 Wanneer u een radiokanaal opslaat vanuit een kanaallijst, zoekt de radio automatisch naar de beste frequentie. Maar als u een radiokanaal opslaat na handmatig kanalen zoeken, schakelt de radio niet automatisch over naar een sterkere frequentie. Bij het verwijderen van een radiokanaal uit de app Radiofavorieten wordt het kanaal ook verwijderd uit de lijst met favorieten van de bewuste frequentieband. Gerelateerde informatie • • • • • • • Radio (p. 519) Radio starten (p. 520) Radiokanaal zoeken (p. 521) Van radioband en radiozender wisselen (p. 520) Stembediening radio en media (p. 152) Instellingen voor radio (p. 523) Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 105) GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor radio Er zijn diverse radiofuncties te activeren en deactiveren. Verkeersbericht onderbreken Een lopende uitzending van bijvoorbeeld een verkeersbericht is tijdelijk te onderbreken door van de rechter stuurknoppenset of op op Annuleren op het middendisplay te drukken. Radiofuncties activeren en deactiveren Veeg het hoofdscherm open en kies Instellingen Media gevolgd door de gewenste radioband om de beschikbare functies te bekijken. AM/FM-radio • Radiotekst weergeven: informatie weergeven over de inhoud van programma's, uitvoerende artiesten en dergelijke. • Programmanaam bevriezen: kiezen om de programmaservicenaam niet permanent te laten scrollen, maar de weergave na 20 seconden te laten bevriezen. • Kies mededelingen: – Lokale onderbrekingen: lopende mediaweergave onderbreken voor informatie over verkeersproblemen in de nabije omgeving. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. Lokale onderbrekingen is een geografische begrenzing van Verkeersinformatie. De functie Verkeersinformatie moet tegelijkertijd geactiveerd zijn. – Nieuws : lopende mediaweergave onderbreken en nieuws doorgeven. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de nieuwsuitzending afgerond is. – Alarm: lopende mediaweergave onderbreken en waarschuwingen voor calamiteiten en rampen doorgeven. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. – Verkeersinformatie: lopende mediaweergave onderbreken voor informatie over verkeersproblemen. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. DAB* (digitale radio) • Service sorteren: aangeven hoe de kanalen moeten worden gesorteerd. Op alfabetische volgorde of op servicenummer. • DAB-DAB-verbinding: functie starten voor schakelen binnen DAB. Wanneer het signaal van een bepaald radiokanaal wegvalt, wordt automatisch overgeschakeld naar hetzelfde radiokanaal binnen een andere kanaalgroep (ander ensemble). • DAB-FM-verbinding: functie starten voor schakelen tussen DAB en FM. Wanneer het signaal van een bepaald radiokanaal wegvalt, wordt automatisch naar een andere FM-frequentie gezocht. • Radiotekst weergeven: aangeven of radiotekst of gekozen delen van radiotekst, bijvoorbeeld artiest, moet(en) worden weergegeven. • Afbeeldingen van programma weergeven: aangeven of op het scherm wel of geen afbeeldingen voor de verschillende programma's moeten verschijnen. • Kies mededelingen: aangeven welk type berichten moet worden doorgegeven als DAB actief is. Bij de gekozen meldingen wordt de lopende mediaweergave onderbroken en wordt de melding afgespeeld. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. – Alarm: lopende mediaweergave onderbreken en waarschuwingen voor calamiteiten en rampen doorgeven. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. – Verkeersinformatie: informatie ontvangen over verkeersproblemen. – Nieuwsflits: nieuws ontvangen. – Transportbericht: informatie ontvangen over openbaar vervoer, bijvoorbeeld dienstregelingen voor veerboten en treinen. }} * Optie/accessoire. 523 GELUID, MEDIA EN INTERNET || – Waarschuwing/diensten: informatie ontvangen over incidenten die van minder belang zijn dan het alarm, bijvoorbeeld stroomstoringen. Gerelateerde informatie • • • Radio (p. 519) Digitale radio* (p. 525) Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) RDS-radio RDS (Radio Data System) zorgt ervoor dat de radio automatisch overschakelt naar de sterkste zender. RDS biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld verkeersinformatie te ontvangen en naar bepaalde soorten programma's te zoeken. RDS verbindt FM-zenders in een netwerk met elkaar. Een FM-zender in een dergelijk netwerk verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDS-radio onder meer de volgende mogelijkheden biedt: • Automatisch overschakelen op een beter doorkomende zender als de ontvangst in een bepaald gebied slecht is. • Zoeken op programmatype, zoals programmatypes of verkeersinformatie. • Weergeven van informatieve tekst over het beluisterde radioprogramma. naar de vorige audiobron en het vorige volume terug wanneer het ingestelde programmatype ophoudt met uitzenden. Druk om eerder te op de rechter stuurknoponderbreken op penset of druk op Annuleren op het middendisplay. Gerelateerde informatie • • Radio (p. 519) Instellingen voor radio (p. 523) N.B. Bepaalde radiostations gebruiken geen RDS of slechts bepaalde onderdelen van deze functie. Als er nieuws of verkeersinformatie wordt uitgezonden, kan de radio naar een andere zender overschakelen en de weergave van de actieve audiobron onderbreken. Als de cd-speler* bijvoorbeeld actief is, wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbroken. De radio gaat 524 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Digitale radio* (DAB5) Digitale radio is een systeem voor digitale overdracht van radiosignalen. De radio ondersteunt DAB, DAB+ en DMB6. De radio is te bedienen via stemcommando's, de stuurknoppen of via het middendisplay. De app voor digitale radio is te starten vanuit het appscherm op het middendisplay. Digitale radio is op dezelfde manier te beluisteren als andere radiobanden, zoals FM. Behalve Zenders, Favorieten en Genres kunt u daarbij ook kiezen uit subkanalen en Ensembles. Ensembles zijn groepen radiokanalen (kanaalgroep) die op dezelfde frequentie zenden. DAB-subkanaal Secundaire componenten worden vaak aangeduid als subkanalen. Dergelijke componenten zijn van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld uit vertalingen van het hoofdprogramma bestaan. Subkanalen worden aangegeven met een pijlsymbool in het kanaaloverzicht. Gerelateerde informatie Schakelen tussen de radiobanden FM en digitale radio* Dankzij deze functie kan de digitale radio (DAB) overschakelen van een kanaal dat slecht of helemaal niet te ontvangen is op hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep (ensemble) met een betere ontvangst, binnen DAB en/of tussen DAB en FM. • Schakelen tussen de radiobanden FM en digitale radio* (p. 525) DAB naar DAB- en DAB naar FMschakeling • Van radioband en radiozender wisselen (p. 520) 1. • • Radiokanaal zoeken (p. 521) • • Stembediening radio en media (p. 152) Radiokanalen opslaan in de app Radiofavorieten (p. 522) Instellingen voor radio (p. 523) Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Media DAB. 3. Vink de vakjes voor DAB-DABverbinding en/of DAB-FM-verbinding aan of juist niet om de desbetreffende functies te activeren/deactiveren. Gerelateerde informatie • • • Digitale radio* (p. 525) Radio (p. 519) Instellingen voor radio (p. 523) Als het radiokanaal zijn logo meestuurt, wordt dit logo gedownload en weergegeven naast de kanaalnaam (de downloadtijd varieert). 5 Digital 6 Digital Audio Broadcasting Multimedia Broadcasting * Optie/accessoire. 525 GELUID, MEDIA EN INTERNET Mediaspeler Gerelateerde informatie De mediaspeler kan geluidsbestanden op de cd-speler* en op externe mediabronnen weergeven die zijn aangesloten via de USB-poort of Bluetooth. De speler kan ook videobestanden weergegeven via de USB-poort. Wanneer de auto een internetverbinding heeft is het ook mogelijk om webradio, audioboeken en muziekdiensten via apps te beluisteren. • • • • • • • • • • Media afspelen (p. 526) Media regelen en van media wisselen (p. 528) Media zoeken (p. 529) Apps (p. 516) Radio (p. 519) Media afspelen De mediaspeler wordt bediend via het middendisplay. Veel functies zijn ook te bedienen vanaf de rechter stuurknoppenset of via stemcommando's. Via de mediaspeler verloopt ook de radiobediening die in een apart artikel beschreven staat. Cd-speler* (p. 530) Video (p. 531) Media via Bluetooth® (p. 532) Media AUX/USB-poort (p. 533) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) De mediaspeler is te bedienen vanaf het middendisplay, maar veel functies zijn ook te bedienen vanaf de rechter stuurknoppenset of via stemcommando's. Een beschrijving van de radio, die ook in de mediaspeler te bedienen is, staat in een apart artikel. 526 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Mediabron starten 2. Open de app USB vanuit het appscherm. 3. Kies wat er moet worden afgespeeld. > Het afspelen start. Mp3-speler en iPod® N.B. Om het afspelen te starten vanaf de iPod, moet u de iPod-app gebruiken (en niet USB). Wanneer u muziek op een aangesloten iPod beluistert, hanteert het audio- en mediasysteem een menustructuur vergelijkbaar met die van de iPod. 1. Sluit de mediabron aan. 2. Start de weergave op de aangesloten mediabron. Appscherm. (Algemene afbeelding, de basisapps variëren per markt en model.) CD* 1. Plaats een cd. 2. Open de app Cd vanuit het appscherm. 3. Kies wat er moet worden afgespeeld. > Het afspelen start. USB-stick 1. Plaats de USB-stick. 4. Open de app Bluetooth vanuit het appscherm. > Het afspelen start. Media via een internetverbinding Media afspelen via apps met een internetverbinding: 1. Maak een internetverbinding voor de auto. 2. Open de desbetreffende app vanuit het appscherm. > Het afspelen start. Lees het aparte artikel voor het downloaden van apps. Video 1. Sluit de mediabron aan. 2. Open de app USB vanuit het appscherm. 3. Druk op de titel van het weer te geven bestand. > Het afspelen start. 3. Open de app (iPod, USB) vanuit het appscherm. > Het afspelen start. Apple CarPlay CarPlay staat in een apart artikel beschreven. Eenheid met Bluetooth-verbinding 1. Activeer Bluetooth op de desbetreffende mediabron. Android Auto Android Auto staat in een apart artikel beschreven. 2. Sluit de mediabron aan. 3. Start de weergave op de aangesloten mediabron. Gerelateerde informatie • Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 106) • Radio (p. 519) }} * Optie/accessoire. 527 GELUID, MEDIA EN INTERNET • Media regelen en van media wisselen (p. 528) Media regelen en van media wisselen knop onder het middendisplay of op de rechter stuurknoppenset. • Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 533) • Eenheid aansluiten via Bluetooth® (p. 532) Van track/nummer wisselen - op de gewenste track op het middendisplay drukken, op of onder het middendisplay of op de rechter stuurknoppenset drukken. • • Apps downloaden (p. 517) De weergave van media is te regelen via stembediening, de stuurknoppenset of het middendisplay. De mediaspeler is te bedienen via stembediening, de stuurknoppen of via het middendisplay. • • • • • Video (p. 531) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Apple® CarPlay®* (p. 535) van Vooruit-/achteruitspoelen - op de tijdas op het middendisplay drukken en deze opzij slepen, of onder het middendisplay of op of de rechter stuurknoppenset ingedrukt houden. Van media wisselen – kies een eerder gebruikte bron in de app, tik in het appscherm op de gewenste app of kies met de rechter stuurknoppenset via het appmenu . Android Auto* (p. 539) Stembediening radio en media (p. 152) Compatibele formaten voor media (p. 534) Bibliotheek - op de knop drukken om af te spelen vanuit de bibliotheek. Volume – aan de draaiknop onder het middendisplay draaien of op van de rechter stuurknoppenset drukken om het volume te verhogen of te verlagen. Shuffle - op de knop drukken voor een willekeurige afspeelvolgorde. Afspelen/pauzeren - op de afbeelding van de desbetreffende track drukken, op de fysieke 528 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Vergelijkbaar - op de knop drukken om aan de hand van Gracenote naar soortgelijke muziek te zoeken op de USBeenheid en op basis daarvan een speellijst te creëren. De speellijst kan uit maximaal 50 Media zoeken Gerelateerde informatie U kunt artiesten, componisten, tracks, albums, video’s, luisterboeken, speellijsten en bij een auto met een actieve internetverbinding podcasts (digitale media via internet) zoeken. • • tracks bestaan. • • Mediaspeler (p. 526) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Media afspelen (p. 526) Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) Ander apparaat - op de knop drukken om te wisselen tussen meerdere aangesloten USB-eenheden. Gerelateerde informatie • • • • • • Mediaspeler (p. 526) Media zoeken (p. 529) Audio-instellingen (p. 514) Apps (p. 516) Gracenote® (p. 530) Stembediening radio en media (p. 152) 1. Druk op . > Er verschijnt een zoekscherm met toetsenbord. 2. Voer de zoekterm in. 3. Druk op Zoeken. > De gekoppelde eenheden worden doorzocht en de treffers verschijnen per categorie geordend in een lijst. Veeg overdwars over het scherm om alle categorieën apart te bekijken. * Optie/accessoire. 529 GELUID, MEDIA EN INTERNET Gracenote® • Geen - geen treffers. Cd-speler* Gracenote geeft bij het afspelen van muziek de uitvoerende artiesten, albums, tracks en eventuele illustraties weer. Gracenote MusicID® is een norm voor muziekherkenning. Door identificatie van de muziekbestanden en analyse van de metadata is informatie over de muziek te presenteren. De metadata die uit verschillende bronnen komt kan inconsequent of gebrekkig zijn. Gracenote bijwerken De mediaspeler kan cd's met compatibele audiobestanden afspelen. Gracenote ondersteunt de fonetische verwerking van artiestennamen, albumtitels en genres, zodat u de stembediening kunt gebruiken om uw muziek af te spelen. • • 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Media De inhoud van de Gracenote-database wordt voortdurend bijgewerkt. Download de nieuwste update voor verbeterde functionaliteit. Zie support.volvocars.com voor informatie en downloads. Gerelateerde informatie • Media afspelen (p. 526) Licentieovereenkomst voor audio en media (p. 562) Stembediening radio en media (p. 152) Opening voor het plaatsen/uitwerpen van een schijf. Gracenote®. 3. Kies instellingen voor Gracenote-gegevens: • Online opzoeken Gracenote® - onlinedatabase van Gracenote doorzoeken op gegevens over de afgespeelde media. • Meerdere resultaten Gracenote® - aangeven hoe Gracenote-gegevens moeten worden weergegeven bij meerdere treffers. Knop voor het uitwerpen van een schijf. Gerelateerde informatie • • • Media afspelen (p. 526) Stembediening radio en media (p. 152) Compatibele formaten voor media (p. 534) 1 - originele bestandsgegevens gebruiken. 2 - Gracenote-gegevens gebruiken. 3 - U hebt de keuze uit Gracenote-gegevens of originele gegevens. 530 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Video Video afspelen DivX® weergeven Videobestanden op apparaten die zijn aangesloten op de USB-poort zijn via de mediaspeler weer te geven. Wanneer de auto begint te rijden verdwijnt het beeld, maar het geluid is nog steeds te horen. Het beeld komt weer terug, wanneer de auto stilstaat. Video's zijn af te spelen via de app USB op het appscherm. 1. Sluit een mediabron (USB-eenheid) aan. Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivXformaat te kunnen afspelen moet u deze DivX Certified® eenheid eerst registreren. 2. Open de app USB vanuit het appscherm. 1. 3. Tik op de titel die u wilt afspelen. > Het afspelen start. 2. Druk op Video DivX® VOD om de registratiecode op te halen. Informatie over compatibele mediaformaten vindt u elders. Als de USB-eenheid ook muziek- en geluidstracks bevat, kan het lastig zijn om de videobestanden te vinden. Die kunnen dan worden gevonden door naar Bibliotheek te gaan en het tabblad voor video te selecteren. 3. Breng voor meer informatie en om de registratie te voltooien een bezoek aan vod.divx.com. Gerelateerde informatie • • • • Video afspelen (p. 531) DivX® weergeven (p. 531) Instellingen voor video (p. 532) Compatibele formaten voor media (p. 534) Gerelateerde informatie • • • • Video (p. 531) DivX® weergeven (p. 531) Instellingen voor video (p. 532) Tik op Instellingen in het hoofdscherm. Gerelateerde informatie • • • • Video (p. 531) Video afspelen (p. 531) Instellingen voor video (p. 532) Compatibele formaten voor media (p. 534) Compatibele formaten voor media (p. 534) 531 GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor video Media via Bluetooth® Eenheid aansluiten via Bluetooth® Bepaalde taalinstellingen voor videoweergave kunnen worden gewijzigd. Wanneer de videospeler in de stand voor volledige schermgrootte staat of wanneer u het hoofdscherm hebt geopend en op Instellingen Media Video drukt, beschikt u over de volgende opties: Audiotaal en Ondertitelingstaal. De mediaspeler in de auto is uitgerust met Bluetooth en kan draadloos audiobestanden op externe Bluetooth-eenheden afspelen zoals mobiele telefoons en laptops. De mediaspeler kan audiobestanden op een externe eenheid alleen draadloos afspelen als deze eenheid eerst via Bluetooth aan de auto is gekoppeld. Verbind een Bluetooth®-apparaat met de auto om draadloos media af te spelen en een eventuele internetverbinding voor de auto te gebruiken. Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth®technologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig compatibel met de auto. Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • Video (p. 531) • Eenheid aansluiten via Bluetooth® (p. 532) • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) • • Media afspelen (p. 526) Compatibele formaten voor media (p. 534) Voor informatie over de compatibiliteit, zie support.volvocars.com. U kunt een media-eenheid op dezelfde manier via Bluetooth® aan de auto koppelen als een telefoon. Gerelateerde informatie • • • 532 Media via Bluetooth® (p. 532) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Media afspelen (p. 526) GELUID, MEDIA EN INTERNET Media AUX/USB-poort Eenheid aansluiten via USB-poort Via de USB-poort is een externe audiobron zoals een iPod® of mp3-speler aan te sluiten op het audiosysteem. Apparaten met oplaadbare batterijen worden opgeladen, wanneer ze zijn aangesloten via USB en het contact in stand I, II staat of de motor draait. Via een van de USB-poorten in de auto is een externe audiobron zoals een iPod® of mp3speler aan te sluiten op het audiosysteem. Bij gebruik van Apple CarPlay* en Android Auto* moet de telefoon worden aangesloten op de USB-poort met een witte omlijsting (als er twee USB-poorten zijn). • Technische specificaties voor USB-eenheden (p. 534) • • Apple® CarPlay®* (p. 535) Android Auto* (p. 539) De inhoud van een externe audiobron is sneller te lezen, als er op deze audiobron alleen compatibele bestandsformaten staan. Ook videobestanden zijn via de USB-poort weer te geven. Sommige mp3-spelers werken met hun eigen bestandssysteem dat niet ondersteund word door het systeem. Gerelateerde informatie • • • • • • • Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 533) Media afspelen (p. 526) Video (p. 531) Contactslotstanden (p. 440) Technische specificaties voor USB-eenheden (p. 534) Apple® CarPlay®* (p. 535) Android Auto* (p. 539) USB-poorten (type A) in de tunnelconsole. Laat de kabel naar voren toe liggen, zodat deze bij het sluiten van het klepje niet bekneld raakt. Gerelateerde informatie • • • • Media afspelen (p. 526) Media AUX/USB-poort (p. 533) Mediaspeler (p. 526) Technische specificaties voor USB-eenheden (p. 534) * Optie/accessoire. 533 GELUID, MEDIA EN INTERNET Technische specificaties voor USB-eenheden Om de inhoud van USB-eenheden te kunnen lezen moet de eenheid aan de volgende specificaties voldoen. Een eventuele mapstructuur is tijdens het afspelen niet zichtbaar op het middendisplay. Maximumaantal Bestanden 15 000 Mappen 1 000 Mapniveaus 8 Speellijsten 100 Maximumaantal posten in een speellijst 1 000 Submappen Onbeperkt Technische specificaties voor USB-Apoort • • • • Aansluiting type A Versie 2.0 534 Audiobestanden Formaat Bestandsextensie Codec MP3 .mp3 MPEG1 Layer III, MPEG2 Layer III, MP3 Pro (mp3compatibel), MP3 HD (mp3compatibel) AAC .m4a, .m4b, .aac AAC LC (MPEG-4 part III Audio), HE-AAC (aacPlus v1/v2) WMA .wma WMA8/9, WMA9/10 Pro WAV .wav LPCM FLAC .flac FLAC Videobestanden Voeding 5 V Formaat Bestandsextensie Maximale stroomsterkte 2,1 A MP4 .mp4, .m4v MPEG-PS .mpg, .mp2, .mpeg, .m1v Gerelateerde informatie • Compatibele formaten voor media Voor het afspelen van media zijn de volgende bestandsformaten vereist. Media AUX/USB-poort (p. 533) Formaat Bestandsextensie AVI .avi AVI (DivX) .avi, .divx ASF .asf, .wmv Ondertiteling Formaat Bestandsextensie SubViewer .sub SubRip .srt SSA .ssa GELUID, MEDIA EN INTERNET DivX® DivX-gecertificeerde eenheden zijn getest op hoogkwalitatieve videoweergave van DivX (.divx, .avi). Wanneer het DivX-logo zichtbaar is, kunnen er DivX-films afgespeeld worden. Profiel DivX Home Theater Videocodec DivX, MPEG-4 Resolutie 720x576 Audiobitsnelheid (bit rate) 4.8Mbps Beeldsnelheid 30 fps Bestandsextensie .divx, .avi Maximale bestandsgrootte 4 GB Audiocodec MP3, AC3 Ondertiteling XSUB Speciale functies Referentie Alternatieve ondertitels, alternatieve audiotracks, weergave hervatten Voldoet aan alle voorwaarden voor het DivX Home Theater-profile. Breng een bezoek aan divx.com voor meer informatie en programma's om bestanden te converteren naar DivX Home Theater-video. Gerelateerde informatie • • • Mediaspeler (p. 526) Video (p. 531) DivX® weergeven (p. 531) Apple® CarPlay®* CarPlay biedt u de mogelijkheid om tijdens het rijden muziek te beluisteren, te bellen, route-instructies te ontvangen, sms-berichten te versturen/ontvangen en Siri te raadplegen, zonder afgeleid te worden. CarPlay werkt alleen met bepaalde iOS-apparaten. Bij auto's zonder CarPlay is de app achteraf te installeren. Neem contact op met een Volvo-dealer om CarPlay te installeren. Informatie over de ondersteunde apps en de compatibele iOS-apparaten vindt u op de homepage van Apple: www.apple.com/ios/ carplay/. Gebruik van apps die niet compatibel zijn met CarPlay kan er soms toe leiden dat de verbinding tussen het apparaat en de auto wegvalt. Let erop dat Volvo niet verantwoordelijk is voor de inhoud van CarPlay. Bij gebruik van de kaartnavigatie via CarPlay verschijnt de routebegeleiding niet op het bestuurdersdisplay of het head-updisplay maar alleen op het middendisplay. Als u de navigatie via CarPlay start, wordt eventuele lopende routebegeleiding van het navigatiesysteem in de auto beëindigd. De CarPlay-apps zijn te bedienen via het middendisplay, het iOS-apparaat of de rechter stuurknoppenset (geldt voor bepaalde func- }} * Optie/accessoire. 535 GELUID, MEDIA EN INTERNET || ties). De apps zijn tevens te regelen met de stembediening van de virtuele assistent Siri. actiBij lang indrukken van de stuurknop veert u de stembediening via de virtuele assistent Siri en bij kort indrukken activeert u de stembediening van de auto. Als Siri te snel wordt afgebroken, kunt u de stuurknop ingedrukt houden.7. Door Apple CarPlay te gebruiken stemt u in met het volgende: Apple CarPlay is een service van Apple Inc. die valt onder de voorwaarden van Apple Inc. Volvo Cars is daarom niet verantwoordelijk voor Apple CarPlay of de functies/applicaties ervan. Bij gebruik van Apple CarPlay, wordt bepaalde informatie van uw auto (waaronder de locatie van de auto) doorgegeven aan uw iPhone. Ten aanzien van Volvo Cars bent u zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen gebruik van Apple CarPlay of voor het gebruik door iemand anders. Gerelateerde informatie • • • 7 536 Apple® CarPlay®* gebruiken (p. 536) Instellingen voor Apple® CarPlay®* (p. 538) Stembediening (p. 148) • Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Apple® CarPlay®* gebruiken Voor het gebruik van CarPlay moet u de digitale assistent Siri in uw iOS-apparaat zijn geactiveerd. Voor een goede werking van alle functies heeft de telefoon bovendien een internetverbinding nodig via wifi of het mobiele netwerk. Een iOS-apparaat aansluiten en CarPlay starten N.B. CarPlay is alleen te gebruiken als Bluetooth is uitgeschakeld. Een telefoon of mediaspeler die via Bluetooth is verbonden met de auto, is dan ook niet beschikbaar als CarPlay actief is. Om een internetverbinding te maken voor de boordapps moet u een alternatieve internetbron gebruiken. Gebruik Wi-Fi of de geïntegreerde automodem*. Om CarPlay te starten vanaf een iOS-apparaat dat niet eerder was aangesloten: 1. Sluit een iOS-apparaat met ondersteuning voor CarPlay aan op de USB-poort. Bij een auto met twee USB-poorten moet u de aansluiting met een witte omlijsting gebruiken. Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET 2. Neem de voorwaarden door en druk vervolgens op Accepteren om een verbinding te maken. > Het deelscherm met CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 3. Als een andere app in hetzelfde deelscherm actief is, tik dan op Apple CarPlay in het appscherm. > Het deelscherm met CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 3. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. 4. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. CarPlay starten Om CarPlay te starten vanaf een iOS-apparaat dat eerder was aangesloten: CarPlay werkt op de achtergrond als u, in hetzelfde deelscherm, een andere app start of als er al een andere app actief is. Tik op het pictogram CarPlay in het appscherm om CarPlay weer in het deelscherm te weer te geven. 1. Sluit een iOS-apparaat aan op de USBpoort. Bij een auto met twee USB-poorten moet u de aansluiting met een witte omlijsting gebruiken. > Als de instelling voor automatische inschakeling is gekozen – zal de naam van het apparaat verschijnen. Het deelscherm met CarPlay wordt automatisch geopend, wanneer het thuisscherm verschijnt bij aansluiting van het iOS-apparaat. 2. Als het deelscherm met CarPlay niet automatisch wordt geopend, moet u de naam van het apparaat aantikken. Het deelscherm met CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. Wisselen tussen CarPlay en iPod Van CarPlay naar iPod 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Ga verder naar Communicatie CarPlay. Van iPod naar CarPlay 1. Tik op Apple CarPlay op het appscherm. 2. Lees de informatie in het pop-upvenster en druk vervolgens op OK. 3. Haal de verbinding op de USB-poort los voor het iOS-apparaat en sluit het apparaat weer aan. > Het deelscherm met Apple CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen8. Gerelateerde informatie • • • Instellingen voor Apple® CarPlay®* (p. 538) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 554) • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 555) • Stembediening (p. 148) Apple 3. Vink het vakje uit voor het iOS-apparaat dat bij aansluiting van de USB-kabel niet langer tot automatisch activering van CarPlay moet leiden. Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 533) Apple® CarPlay®* (p. 535) 4. Haal de verbinding op de USB-poort los voor het iOS-apparaat en sluit het apparaat weer aan. 5. Open de app iPod vanuit het appscherm. 8 Apple, CarPlay, iPhone en iPod zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. * Optie/accessoire. 537 GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor Apple® CarPlay®* Instellingen voor een iOS-apparaat aangesloten met CarPlay9. 2. Druk op Geluid Systeemvolumes om instellingen te verrichten voor het volgende: • Stembediening • Navi-stembegeleid. • Ringtone telefoon Automatisch starten 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Ga naar Communicatie en kies de instelling: • • Apple CarPlay Vink het vakje aan - CarPlay start automatisch bij aansluiting van de USBkabel. Vink het vakje uit - CarPlay start niet automatisch bij aansluiting van de USB-kabel. Als de auto met meerdere mensen wordt gedeeld, zoals bij carsharing, dient u er rekening mee te houden dat er maximaal 20 iOSapparaten in de lijst kunnen worden opgeslagen. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting verwijderd. Gerelateerde informatie • • • Apple® CarPlay®* (p. 535) Apple® CarPlay®* Tips voor het gebruik van Apple® CarPlay®* Hier vindt u handige tips voor het gebruik van CarPlay®. • Werk uw iOS-apparaat bij met de nieuwste versie van het besturingssysteem iOS en zorg dat u over de nieuwste appversies beschikt. • Neem bij problemen met CarPlay het iOSapparaat los uit de USB-poort en sluit het opnieuw aan. Het afsluiten en opnieuw starten van de app die niet werkt is ook het proberen waard of sluit alle apps en start het apparaat opnieuw. • Als bij het starten van CarPlay de apps niet verschijnen (zwart scherm), kan het minimaliseren en maximaliseren van het deelscherm CarPlay een oplossing zijn. • Gebruik van apps die niet compatibel zijn met CarPlay kan er soms toe leiden dat de verbinding tussen het iOS-apparaat en de auto wegvalt. Informatie over de ondersteunde apps en de compatibele apparaten vindt u op de homepage van Apple. Ook kunt u CarPlay in App Store zoeken voor informatie over apps die compatibel zijn met CarPlay op uw markt. • Met de hulp van Siri kunt u berichten schrijven/dicteren en laten voorlezen. De berichten worden voorgelezen in de taal gebruiken (p. 536) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Om de lijst te verwijderen moet u de instellingen herstellen op het middendisplay (fabrieksinstellingen herstellen). Systeemvolumes 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 9 Apple 538 en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET die in de instellingen voor Siri is gekozen. Als er berichten worden geschreven/voorgelezen, wordt er geen tekst weergegeven op het middendisplay, maar wordt de tekst weergegeven in de iOS-eenheid. Let er bij gebruik van Siri op dat de microfoons van de telefoon worden gebruikt en dat de kwaliteit daarom afhankelijk is van de plaatsing van de telefoon. • Bij gebruik van CarPlay wordt een eventuele Bluetooth-verbinding van het apparaat met de auto verbroken. Herstel de internetverbinding van de auto dan door "internet sharing" via de Wi-Fi-hotspot van het apparaat. • Bij gebruik van bepaalde CarPlay-functies (zoals telefoontjes en sms-berichten) maakt het scherm voor autofuncties automatisch plaats voor het scherm voor CarPlay. Als dit niet wenselijk is, kunt u de weergave van het scherm voor de desbetreffende CarPlay-functie onderdrukken onder de telefooninstellingen voor notificaties. • 10 N.B. Beschikbaarheid en werking kunnen per markt verschillen. Gerelateerde informatie • • Apple® CarPlay®* (p. 535) Android Auto* Android Auto biedt u de mogelijkheid om tijdens het rijden muziek te beluisteren, te bellen, route-instructies te ontvangen en voor de auto aangepaste apps op een Android-apparaat te gebruiken. Android Auto werkt alleen met bepaalde Android-apparaten. Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 554) CarPlay werkt alleen in combinatie met iPhone10. Apple, CarPlay en iPhone zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. Informatie over de ondersteunde apps en de compatibele Android-apparaten vindt u op de homepage: www.android.com/auto/. Zie Google Play voor apps van derden. Let erop dat Volvo niet verantwoordelijk is voor de inhoud van Android Auto. Android Auto is te starten vanuit het appscherm. Wanneer u Android Auto eenmaal hebt geactiveerd, zal de app een volgende keer dat u hetzelfde apparaat aansluit opnieuw }} * Optie/accessoire. 539 GELUID, MEDIA EN INTERNET || worden gestart. Deze automatische activering is uit te schakelen onder de instellingen. N.B. Wanneer er een apparaat gekoppeld is aan Android Auto kunt u via Bluetooth muziek streamen naar een andere mediaspeler. Bluetooth is actief bij gebruik van Android Auto. Bij gebruik van de kaartnavigatie via Android Auto verschijnt de routebegeleiding niet op het bestuurdersdisplay of head-updisplay maar alleen op het middendisplay. Android Auto is aan te sturen via het middendisplay, en wel met de rechter toetsenset van het stuur of via stembediening. Door lang op de stuurknop te drukken, start Google Assistent en een korte druk deactiveert dit. Door Android Auto te gebruiken, stemt u in met het volgende: Android Auto is een onder de voorwaarden van Google Inc. geleverde dienst. Volvo Cars is niet verantwoordelijk voor Android Auto of de functies of applicaties ervan. Wanneer u Android Auto gebruikt, zet uw auto bepaalde informatie (waaronder zijn locatie) over naar uw verbonden Android telefoon. U bent zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen gebruik van Android Auto en dat door anderen. 540 Gerelateerde informatie • • Android Auto* gebruiken (p. 540) Instellingen voor Android Auto* (p. 541) Android Auto* gebruiken Om de app Android Auto te gebruiken moet de app op het Android-apparaat zijn geïnstalleerd en het apparaat moet zijn aangesloten op de USB-poort van de auto. N.B. Om Android Auto te kunnen gebruiken moet de auto zijn uitgerust met twee USBaansluitingen (USB-hub)*. Als de auto slechts één USB-aansluiting heeft, kunt u Android Auto niet gebruiken. Eerste aansluiting van een Android 1. Sluit het Android-apparaat aan op de USB-poort met de witte omlijsting. 2. Lees de informatie in het pop-upvenster en druk vervolgens op OK. 3. Tik op Android Auto op het appscherm. 4. Neem de voorwaarden door en druk vervolgens op Accepteren om een verbinding te maken. > Het deelscherm met Android Auto wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 5. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Eerder aangesloten Android 1. Sluit het apparaat aan op de USB-poort met de witte omlijsting. > Als de instelling voor automatische inschakeling is gekozen – de naam van het apparaat verschijnt. 2. Tik op de naam van het apparaat – het deelscherm met Android Auto wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 3. Als u niet gekozen hebt voor automatische activering – open de app Android Auto vanuit het appscherm. > Het deelscherm met Android Auto wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 4. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. Android Auto blijft op actief op de achtergrond, als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere app start. Druk op het pictogram Android Auto in het appscherm om Android Auto weer in het deelscherm te weer te geven. Gerelateerde informatie • • • • Android Auto* (p. 539) Instellingen voor Android Auto* (p. 541) Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 533) Stembediening (p. 148) Instellingen voor Android Auto* Gerelateerde informatie Instellingen voor een Android-apparaat dat voor het eerst via Android Auto is verbonden. • • • Automatisch starten 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Communicatie en kies de instelling: Android Auto* (p. 539) Android Auto* gebruiken (p. 540) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Android Auto • Vink het vakje aan - Android Auto start automatisch bij aansluiting van de USB-kabel. • Vink het vakje uit - Android Auto start niet automatisch bij aansluiting van de USB-kabel. De lijst kan maximaal 20 Android-apparaten bevatten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting verwijderd. Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieksinstellingen herstellen. Systeemvolumes 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Geluid Systeemvolumes om instellingen te verrichten voor het volgende: • Stembediening • Navi-stembegeleid. • Ringtone telefoon * Optie/accessoire. 541 GELUID, MEDIA EN INTERNET Tips voor het gebruik van Android Auto* • Hier vindt u handige tips voor het gebruik van Android Auto. • Zorg dat u over de nieuwste appversies beschikt. • Wacht bij het starten van de auto totdat het middendisplay is ingeschakeld, verbind het apparaat en open vervolgens Android Auto vanuit het appscherm. • Neem bij problemen met Android Auto het Android-apparaat los uit de USB-poort en sluit het apparaat opnieuw aan. De desbetreffende app op het apparaat afsluiten en opnieuw starten is ook het proberen waard. • Wanneer er een apparaat is verbonden met Android Auto, kunt u nog steeds via Bluetooth media weergeven op een andere mediaspeler. De Bluetooth-functie is ingeschakeld bij het gebruik van Android Auto. • 542 • Bij gebruik van Android Auto wordt een eventuele Bluetooth-verbinding van het apparaat met de auto verbroken. Herstel de internetverbinding van de auto dan door "internet sharing" via de Wi-Fi-hotspot van het apparaat. Als de auto met meerdere mensen wordt gedeeld, zoals bij carsharing het geval kan zijn, dient u er rekening mee te houden dat er maximaal 20 Android-apparaten in het geheugen kunnen worden opgeslagen. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting verwijderd. Om deze lijst te verwijderen moet u de fabrieksinstellingen herstellen. Gerelateerde informatie • • Android Auto* (p. 539) Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 554) Telefoon Een telefoon met Bluetooth is draadloos aan te sluiten op het geïntegreerde handsfreesysteem van de auto. Het audio- en mediasysteem werkt dan als handsfree en biedt u de mogelijkheid om enkele functies van uw telefoon op afstand te bedienen. U kunt de telefoon ook na aansluiting nog via de knoppen op de telefoon bedienen. Wanneer een telefoon is gekoppeld en aangesloten is op de auto, kunt u deze gebruiken om te bellen, berichten te versturen/ontvangen en media te streamen. Ook kunt u de telefoon gebruiken als internetverbinding. De telefoon is te bedienen via het middendisplay en voor een deel via stemcommando's en het appmenu, dat bereikbaar is via de rechter stuurknoppenset. Als het pictogram voor Android Auto grijs gemarkeerd is, betekent dit dat het desbetreffende apparaat niet is aangesloten. Bij verbinding van het apparaat licht het pictogram op. Als het pictogram helemaal ontbreekt, biedt de auto geen ondersteuning voor verbinding van een apparaat voor het desbetreffende doel. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Overzicht Microfoon. • Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth (p. 545) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth • Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth (p. 546) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 546) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 547) • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 547) • • • Instellingen voor telefoon (p. 551) • • Audio-instellingen (p. 514) Verbind een telefoon met geactiveerde Bluetooth-functie aan de auto, zodat u vervolgens vanuit de auto kunt bellen, berichten kunt versturen/ontvangen, draadloos media kunt afspelen en via de telefoon een internetverbinding voor de auto kunt maken. Er kunnen twee Bluetooth-apparaten tegelijk zijn aangesloten, waarbij het ene uitsluitend bestemd is om draadloos te streamen. De laatst verbonden telefoon wordt automatisch verbonden om te kunnen bellen, berichten te kunnen versturen/ontvangen, draadloos media te kunnen afspelen en de telefoon te gebruiken voor een internetverbinding. Onder Bluetooth-apparaten kunt u via het instellingsmenu op het hoofdscherm van het middendisplay wijzigingen aanbrengen in het gebruik van de telefoon. De mobiele telefoon moet zijn uitgerust met Bluetooth en ondersteuning bieden voor "internet sharing". Telefoon. Telefoonfuncties op middendisplay. Knoppenset die op het bestuurdersdisplay verschijnt voor telefoonfuncties en voor stembediening. Bestuurdersdisplay. Gerelateerde informatie • • • • Telefoonfuncties (p. 547) Telefoonboekfuncties (p. 550) Berichtfuncties (p. 549) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Stembediening (p. 148) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 106) Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 553) Wanneer het apparaat eenmaal via Bluetooth verbonden/geregistreerd is, hoeft dit apparaat niet langer zichtbaar/detecteerbaar te zijn. Activering van de Bluetooth-functie volstaat. Er kunnen maximaal 20 gepairde Bluetoothapparaten in de auto worden opgeslagen. U kunt op twee manieren pairen. U zoekt de telefoon vanuit de auto of u zoekt de auto vanaf de telefoon. }} 543 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Alternatief 1 – telefoon zoeken vanuit de auto 1. N.B. Maak de telefoon identificeerbaar/zichtbaar via Bluetooth. 2. Open het deelscherm voor de telefoon op het middendisplay. • Als er geen telefoon met de auto verbonden is – tik op Telefoon toevoegen. Als er een telefoon met de auto verbon. Druk in den is – tik op Wijzigen het pop-upvenster op Tel. toevoegen. > Er verschijnt een lijst met de beschikbare Bluetooth-apparaten. Bij identificatie van nieuwe apparaten wordt de lijst bijgewerkt. • 3. Tik op de naam van de te pairen telefoon. 4. Controleer of de aangegeven cijfercode in de auto overeenkomt met die op de telefoon. Accepteer in dat geval op beide punten. 5. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele opties voor de contactpersonen en de berichtfuncties van de telefoon. • Bij sommige telefoons moet de berichtenfunctie geactiveerd worden. • Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel en ze kunnen dus niet allemaal contacten en berichten in de auto tonen. Alternatief 2 – auto zoeken vanaf de telefoon 1. 6. Controleer of de aangegeven cijfercode in de auto overeenkomt met de getoonde code op de externe eenheid. Accepteer in dat geval op beide punten. 7. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele opties voor de contactpersonen en de berichtfuncties van de telefoon. Open het deelscherm voor de telefoon op het middendisplay. • • Als er geen telefoon met de auto verbonden is – tik op Telefoon toevoegen Auto herkenbaar maken. Als er een telefoon met de auto verbon. Druk in den is – tik op Wijzigen het pop-upvenster op Telefoon toevoegen Auto herkenbaar maken. 2. Activeer Bluetooth op de telefoon. 3. Zoek op de telefoon naar Bluetooth-apparaten. > Er verschijnt een lijst met de beschikbare Bluetooth-apparaten. 4. Kies de naam van de auto op de telefoon. 544 5. In de auto verschijnt een pop-upvenster met informatie over de verbinding. Bevestig de verbinding. N.B. • Bij sommige telefoons moet de berichtenfunctie geactiveerd worden. • Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel en ze kunnen dus niet allemaal contacten en berichten in de auto tonen. N.B. Bij een update van het besturingssysteem van de telefoon wordt de koppeling mogelijk onderbroken. Verwijder de telefoon dan uit de auto en breng een nieuwe koppeling tot stand. GELUID, MEDIA EN INTERNET Compatibele telefoons Hoewel veel moderne telefoons Bluetoothtechnologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig compatibel met de auto. Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. Gerelateerde informatie Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth Het is mogelijk om een telefoon automatisch via Bluetooth te verbinden. De telefoon moet een keer eerder met de auto zijn verbonden. Automatische aansluiting werkt alleen voor de twee laatst gekoppelde telefoons. 1. Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 553) • Contactslotstanden (p. 440) Activeer Bluetooth op de telefoon alvorens de auto in contactslotstand I te zetten. • • Telefoon (p. 542) • Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth (p. 546) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 546) • • Telefoon (p. 542) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 547) • • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 547) Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth (p. 546) • • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 546) • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 547) • • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 553) Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 547) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth (p. 545) • 2. Zet de auto in contactslotstand I of hoger. > De telefoon wordt aangesloten. Gerelateerde informatie Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) * Optie/accessoire. 545 GELUID, MEDIA EN INTERNET Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth Het is mogelijk om een telefoon handmatig via Bluetooth te verbinden. De telefoon moet een keer eerder met de auto zijn verbonden. 1. Activeer Bluetooth op de telefoon. 2. Open het deelscherm voor de telefoon. > Er verschijnt een lijst met de gekoppelde telefoons. 3. Druk op de naam van de te pairen telefoon. > De telefoon wordt aangesloten. Gerelateerde informatie 546 • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 553) Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen Het is mogelijk een telefoon met Bluetoothverbinding los te koppelen, waarna de telefoon niet langer is verbonden met de auto. • De telefoon wordt automatisch losgekoppeld, wanneer deze buiten het bereik van de auto komt. Als u de telefoon tijdens een lopend telefoongesprek loskoppelt, wordt het gesprek via de telefoon voortgezet. • De telefoon is ook los te koppelen door Bluetooth handmatig te deactiveren. Gerelateerde informatie • • • Telefoon (p. 542) • • Telefoon (p. 542) • Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth (p. 545) • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 547) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 546) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 547) • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 547) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Instellingen voor telefoon (p. 551) Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 547) * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Andere telefoon met Bluetoothverbinding kiezen U kunt een andere telefoon met Bluetoothverbinding kiezen. 1. Open het deelscherm voor de telefoon. of veeg het hoofd2. Tik op Wijzigen scherm open en tik op Instellingen Communicatie Bluetooth-apparaten Apparaat toevoegen. > Er verschijnt een lijst met de beschikbare Bluetooth-apparaten. 3. Druk op de aan te sluiten telefoon. Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 542) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) • • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Bluetooth-eenheden verwijderen Telefoonfuncties Apparaten zoals telefoons zijn te verwijderen van de lijst met geregistreerde Bluetootheenheden. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. Verwerking van gesprekken in de auto voor een telefoon met Bluetooth-verbinding. 2. Tik op Communicatie Bluetoothapparaten. > Er verschijnt een lijst met de geregistreerde Bluetooth-apparaten. 3. Tik op de te verwijderen eenheid. 4. Tik op App. verwijderen en bevestig uw keuze. > De eenheid staat niet langer geregistreerd in de auto. Algemene afbeelding. Gerelateerde informatie Bellen • • Telefoon (p. 542) Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 546) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 546) Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 547) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 547) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) 1. Open het deelscherm voor de telefoon. 2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprekkenlijst, via de contactenlijst of geef het nummer aan via de knoppenset. U kunt de contactenlijst doorzoeken of doorbladein de contactenlijst om ren. Druk op een contactpersoon onder te brengen onder Favorieten. 3. Tik op 4. Druk op gen. om te bellen. om het gesprek te beëindi- }} 547 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Het is ook mogelijk om te bellen via de gesprekkenlijst in het appmenu, dat toeganke. lijk is via de rechter stuurknoppenset Ruggespraak Tijdens lopende gesprekken: 1. Tik op Voeg gesprek toe. 2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprekkenlijst, de favorieten of de contactenlijst. 3. Druk op een post/regel in de gesprekkenvoor de contactpersoon in lijst of op de contactenlijst. 1. 2. Druk op gen. 2. Druk op gen. – de handsfree-functie wordt uitgeschakeld en het gesprek gaat verder via de mobiele telefoon. • Op bestuurder gericht – de micro- Telefoonoproepen verschijnen op het bestuurdersdisplay en op het middendisplay. Voer het gesprek met de rechter stuurknoppenset of met het middendisplay. 548 foon in het plafond aan de passagierszijde wordt uitgeschakeld en het gesprek gaat verder via de handsfreefunctie van de auto. Tik op Gesprekken samenv. om de lopende gesprekken samen te voegen. Telefoonoproepen Druk tijdens een lopend gesprek op Privacy en kies de instelling: • Naar mobiele telefoon schakelen – Conferentiegesprek Tijdens ruggespraak: om het gesprek te beëindi- om het gesprek te beëindi- Privégesprek om het lopende gesprek te 5. Druk op beëindigen. 2. Druk op gen. om het gesprek te beëindi- Telefoonoproepen tijdens lopende telefoongesprekken 1. Tik op Antwoorden/Afwijzen. 4. Tik op Wissel gesprek om te wisselen tussen gesprekken. 1. Tik op Antwoorden/Afwijzen. Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 542) • • Stembediening telefoon (p. 151) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 106) • • • • Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) Telefoonboekfuncties (p. 550) Berichtfuncties (p. 549) Audio-instellingen (p. 514) GELUID, MEDIA EN INTERNET Berichtfuncties11 Verwerking van berichten in de auto voor een telefoon met Bluetooth-verbinding. Op sommige telefoons moet de functie 'Berichten' worden geactiveerd. Niet alle telefoons zijn volledig compatibel, zodat contactpersonen en meldingen niet altijd in de auto te tonen zijn. Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. Tekstberichten op middendisplay hanteren Tekstberichten verschijnt alleen op het middendisplay als u deze instelling hebt gekozen. Tik op Berichten in het appscherm voor berichtfuncties op het middendisplay. Tekstberichten op middendisplay laten voorlezen Tik op het pictogram om de melding te laten voorlezen. 11 12 Tekstberichten op middendisplay versturen12 1. U kunt een bericht beantwoorden of een nieuw bericht aanmaken. • • Berichten beantwoorden – op de contactpersoon drukken van wie u een bericht wilt beantwoorden en druk vervolgens op Antwoorden. Nieuw bericht aanmaken – tik op Nieuw aanmaken. Kies een contactpersoon of voer een nummer in. 2. Schrijf het bericht. 3. Tik op Verzenden. Tekstbericht op bestuurdersdisplay hanteren Tekstberichten verschijnt alleen op het bestuurdersdisplay als u deze instelling hebt gekozen. Nieuw tekstbericht op bestuurdersdisplay laten voorlezen – Kies met de stuurknoppenset voor Oplezen om het bericht te laten voorlezen. Reactie dicteren op bestuurdersdisplay Nadat het bericht is voorgelezen kunt u een korte reactie dicteren als de auto een internetverbinding heeft. – Tik op Antwoorden van de stuurknoppenset. Er verschijnt een dicteerdialoog. Berichtmelding In de instellingen voor sms-berichten kunt u notificaties activeren en deactiveren. Gerelateerde informatie • • • • Telefoon (p. 542) Instellingen voor tekstbericht (p. 550) Instellingen voor telefoon (p. 551) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • • Stembediening telefoon (p. 151) • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 559) Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) Geldt alleen voor bepaalde markten. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. Slechts bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. * Optie/accessoire. 549 GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor tekstbericht Telefoonboekfuncties Instellingen voor tekstbericht op aangesloten telefoon. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. Wanneer een telefoon via Bluetooth is verbonden met de auto kunt u rechtstreeks via het middendisplay contactpersonen zoeken. Er zijn tot 3000 contactpersonen van de gekozen telefoon weer te geven op het middendisplay. 2. Druk op Communicatie Tekstberichten en kies instellingen. • Melding in middendisplay - bericht• Melding in bestuurdersdisplay - meldingen op het bestuurdersdisplay weergeven; inkomende berichten zijn te hanteren via de rechter stuurknoppenset. • • Tekstberichttoon - signaal voor binnenkomende sms-berichten kiezen. Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 542) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Berichtfuncties (p. 549) Instellingen voor telefoon (p. 551) Blader de letters tot en met door om de contactpersoon van uw keuze te vinden. Afhankelijk van de contacten die in het telefoonboek staan verschijnen alleen bepaalde letters. Contacten zoeken – druk op om een telefoonnummer of naam te zoeken in de lijst met contacten. Favorieten – druk op om een contact toe te voegen aan de lijst met favorieten of ervan te verwijderen. 550 Gerelateerde informatie • • • • meldingen op de statusbalk van het middendisplay weergeven. • • Sorteren De lijst met contacten staat op alfabetische volgorde en speciale tekens en cijfers staan . U kunt sorteren op voor- of achteronder naam; u maakt een keuze in de instellingen voor de telefoon. Telefoon (p. 542) Instellingen voor telefoon (p. 551) Stembediening telefoon (p. 151) Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor telefoon • Wanneer de telefoon verbonden is met de auto zijn de volgende instellingen te kiezen. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) Instellingen voor Bluetoothapparaten • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) 2. Tik op Communicatie instellingen. • • Head-updisplay* (p. 145) Er zijn instellingen te verrichten voor apparaten die via Bluetooth zijn aangesloten. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. Telefoon en kies • Beltonen – keuze van belsignaal. Het is mogelijk om belsignalen van de telefoon of de auto te gebruiken. Bepaalde telefoons zijn niet volledig compatibel en dan kunnen de belsignalen van de telefoon niet in de auto worden gebruikt. 13 • Sorteervolgorde - sorteervolgorde van contactenlijst kiezen. Audio-instellingen (p. 514) 2. Tik op Communicatie Bluetoothapparaten en kies instellingen. • Apparaat toevoegen – nieuwe eenheid koppelen. • Eerder gekoppelde apparaten – lijst met geregistreerde/gekoppelde eenheden weergeven. • App. verwijderen – eerder gekoppelde eenheid verwijderen. • Toegestane diensten voor dit apparaat – instellen waarvoor u het apparaat wilt gebruiken: bellen, berichten sturen/lezen, media streamen of als middel voor internetverbinding. Gespreksberichten op headupdisplay* 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Druk op My Car Displays head-up display. Opties 3. Kies Toon telefoon. Gerelateerde informatie • • 13 Telefoon (p. 542) Instellingen voor tekstbericht (p. 550) Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. • Internetverbinding – internetverbinding voor de auto maken via de Bluetooth-aansluiting van het apparaat Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 542) Instellingen voor telefoon (p. 551) }} * Optie/accessoire. 551 GELUID, MEDIA EN INTERNET • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Auto met actieve internetverbinding* • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Wanneer de auto een internetverbinding heeft kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van webradio en muziekdiensten via boordapps, software downloaden en contact opnemen met de dealer. De auto maakt een internetverbinding via Bluetooth, Wi-Fi of via de ingebouwde automodem* (simkaart). Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk om de internetverbinding (wifihotspot) te delen, zodat andere eenheden zoals tablets gebruik kunnen maken van de internetverbinding14. Een symbool op de statusbalk van het middendisplay geeft de internetstatus weer. N.B. Bij gebruik van internet wordt data overgebracht (dataverkeer) en dat kan kosten met zich meebrengen. Het activeren van dataroaming kan tot verdere kosten leiden. Informeer bij uw provider naar de kosten voor dataverkeer. N.B. Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen een internetverbinding voor de auto maken via Wi-Fi of de automodem*. N.B. Bij gebruik van Android Auto kunt u een internetverbinding voor de auto maken via Wi-Fi, Bluetooth of de automodem*. Voordat de auto met internet wordt verbonden, moet u de supportinformatie over voorwaarden voor diensten en het privacybeleid voor klanten doornemen op www.volvocars.com. 14 552 Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Gerelateerde informatie • Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 553) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 554) • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 555) • • Apps (p. 516) Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) • Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-hotspot (p. 556) • • Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 558) • • Volvo ID (p. 26) Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 558) Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 559) Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding 5. Vink het vakje voor Bluetoothinternetaansluiting aan onder de rubriek Internetverbinding. Deel de internetverbinding van een telefoon via Bluetooth om een internetverbinding te maken en toegang te krijgen tot diverse onlinediensten voor de auto. 1. Om een internetverbinding te kunnen maken voor de auto via een telefoon met Bluetooth-verbinding moet de bewuste telefoon eenmaal eerder via Bluetooth met de auto zijn verbonden. 6. Als u een andere methode voor de internetverbinding gebruikt, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. > Uw auto heeft daarmee een internetverbinding via de via Bluetooth aangesloten telefoon. N.B. 2. Controleer of de telefoon ondersteuning biedt voor "internet sharing" en of de functie is geactiveerd. Bij een iPhone heet deze functie “internet sharing”. Bij Android-telefoons kan deze functie verschillende namen hebben, maar de functie wordt vaak aangeduid als “hotspot”. Bij iPhone-telefoons moet tevens de menupagina "internet sharing" geopend zijn totdat een internetverbinding is gemaakt. De telefoon en netwerkprovider moeten tethering (het delen van een internetverbinding) ondersteunen en de bundel moet inclusief dataverkeer zijn. N.B. Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen een internetverbinding voor de auto maken via Wi-Fi of de automodem*. 3. Als de telefoon eerder via Bluetooth was verbonden, tik dan op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Gerelateerde informatie • 4. Tik op Communicatie apparaten. Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 555) • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 543) Bluetooth- }} * Optie/accessoire. 553 GELUID, MEDIA EN INTERNET • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 554) Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) • • Apple® CarPlay®* (p. 535) Deel de internetverbinding van een telefoon via wifi om een internetverbinding te maken en toegang te krijgen tot diverse onlinediensten voor de auto. 1. Controleer of de telefoon ondersteuning biedt voor "internet sharing" en of de functie is geactiveerd. Bij een iPhone heet deze functie “internet sharing”. Bij Android-telefoons kan deze functie verschillende namen hebben, maar de functie wordt vaak aangeduid als “hotspot”. Bij iPhone-telefoons moet tevens de menupagina "internet sharing" geopend zijn totdat een internetverbinding is gemaakt. • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 551) 2. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 3. Ga verder naar Communicatie Wi-Fi. 4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje voor Wi-Fi aan/uit te vinken. 5. Als u een andere methode voor de internetverbinding gebruikt, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. 7. Geef het wachtwoord van het netwerk aan. > De auto maakt een verbinding tot stand met het netwerk. Let erop dat sommige telefoons de internetverbinding verbreken, wanneer de verbinding met de auto is verbroken (zoals wanneer u de auto ergens parkeert tot de volgende keer dat u hem nodig hebt). In dat geval moet u bij een volgend gebruik van de telefoon de "internet sharing" opnieuw activeren. Een telefoon die verbinding heeft gemaakt met de auto wordt opgeslagen voor later gebruik. Om een lijst met opgeslagen netwerken weer te geven of opgeslagen netwerken handmatig te verwijderen, gaat u naar Instellingen Communicatie Wi-Fi Opgeslagen netwerken. N.B. De telefoon en netwerkprovider moeten tethering (het delen van een internetverbinding) ondersteunen en de bundel moet inclusief dataverkeer zijn. 6. Tik op de naam van het netwerk waarop u wilt aansluiten. 554 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) De eisen die aan de techniek en beveiliging voor de wifi-verbinding worden gesteld staan elders beschreven. Het is mogelijk een internetverbinding te maken via de automodem en een persoonlijke simkaart (P-SIM)*. Auto's uitgerust met Volvo On Call gebruiken voor de diensten de internetverbinding met de automodem. 1. Gerelateerde informatie • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • • Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 558) • Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 558) 4. Activeer/deactiveer de functie door het vakje voor Internet via automodem aan/uit te vinken. 5. Als u een andere methode voor de internetverbinding gebruikt, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. 6. Geef de pincode van de simkaart aan. > De auto maakt een verbinding tot stand met het netwerk. N.B. Let op: de simkaart die wordt gebruikt voor de internetverbinding via P-SIM kan niet hetzelfde telefoonnummer hebben als de simkaart van de telefoon. Als dat wel gebeurt, kunnen er geen gesprekken worden doorgeschakeld naar de telefoon. Gebruik daarom voor de internetverbinding een simkaart met een apart telefoonnummer óf een datakaart die geen gesprekken verwerkt en om die reden de werking van de telefoon niet kan verstoren. Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) Plaats een persoonlijke simkaart in de houder onder de vloer in de bagageruimte. Let erop dat de simkaartlezer van de auto een mini-SIM vereist. 2. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 3. Tik op Communicatie automodem. Internet via Gerelateerde informatie • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) • Instellingen voor automodem* (p. 556) * Optie/accessoire. 555 GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor automodem* De auto is uitgerust met een modem die u kunt gebruiken om de auto met internet te verbinden. U kunt de internetverbinding tevens delen via Wi-Fi. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. automodem moet worden gebruikt voor internetverbinding. Als de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk om de internetverbinding te delen, zodat andere eenheden gebruik kunnen maken van de internetverbinding15. N.B. Let op: de simkaart die wordt gebruikt voor de internetverbinding via P-SIM kan niet hetzelfde telefoonnummer hebben als de simkaart van de telefoon. Als dat wel gebeurt, kunnen er geen gesprekken worden doorgeschakeld naar de telefoon. Gebruik daarom voor de internetverbinding een simkaart met een apart telefoonnummer óf een datakaart die geen gesprekken verwerkt en om die reden de werking van de telefoon niet kan verstoren. • Datagebruik - bij het indrukken van Reset worden de tellers voor de ontvangen en verstuurde hoeveelheid gegevens op nul gezet. • Netwerk Provider selecteren - netwerkprovider automatisch of handmatig kiezen. Gerelateerde informatie • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 555) • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) • Pincode simkaart 556 Pincode uitschakelen - aangeven of de pincode vereist is voor gebruik van de simkaart. bijvoorbeeld het saldo op een chipkaart op te laden of te controleren. Deze functie is afhankelijk van de provider. • Internet via automodem - aangeven of 15 Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-hotspot • Aanvraagcode verzenden - bestemd om 2. Tik op Communicatie Internet via automodem en kies instellingen. Roaming - is dit vakje aangevinkt, dan zal de automodem proberen verbinding te maken met internet op het moment dat de auto zich in het buitenland buiten het thuisnetwerk bevindt. Let erop dat dit tot hoge kosten kan leiden. Controleer uw roamingovereenkomst met betrekking tot dataverkeer in het buitenland met uw netwerkprovider in uw eigen land. Wijzig pincode - maximaal 4 cijfers aangeven. Geldt niet wanneer de auto een internetverbinding via Wi-Fi heeft. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET De provider (simkaart) moet ondersteuning bieden voor tethering (delen van de internetverbinding). 1. N.B. Het activeren van Wi-Fi-hotspot kan tot verdere kosten van uw provider leiden. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Communicatie auto. Informeer bij uw provider naar de kosten voor dataverkeer. Wi-Fi hotspot 3. Tik op Netwerknaam en geeft de wifihotspot een naam. Een symbool op de statusbalk van het middendisplay geeft de verbindingsstatus weer. 4. Tik op Wachtwoord en kies een wachtwoord dat u vervolgens op de te koppelen eenheden moet aangeven. Tik op Aangesloten apparaten voor een lijst met de op dit moment aangesloten eenheden. 5. Tik op Frequentieband en kies de zendfrequentie voor de wifi-hotspot. Let erop dat de te hanteren frequentieband niet op alle markten te specificeren is. • Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) 6. Activeer/deactiveer de functie door het vakje voor Wi-Fi hotspot auto aan/uit te vinken. 7. Als u Wi-Fi gebruikt als methode voor de internetverbinding, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. > Externe eenheden kunnen vervolgens verbinding maken met de "internet sharing" (Wi-Fi-hotspot) van de auto. Gerelateerde informatie Geen internetverbinding of een slechte verbinding Factoren die van invloed zijn op de internetverbinding De uitgewisselde hoeveelheid gegevens is afhankelijk van de diensten of apps die in de auto worden gebruikt. Het streamen van audio kan bijvoorbeeld tot een grote hoeveelheid dataverkeer leiden en dat vereist een goede verbinding en signaalsterkte. Verbinding tussen telefoon en auto De snelheid van de internetverbinding kan variëren afhankelijk van de positie van de telefoon in de auto. Plaats de telefoon dichter bij het middendisplay om de signaalsterkte te verbeteren. Zorg dat de signalen niet worden gehinderd. Verbinding tussen telefoon en netwerkprovider De snelheid binnen het mobiele netwerk varieert afhankelijk van de dekking op de actuele locatie. Een slechtere netwerkdekking is bijvoorbeeld mogelijk in tunnels, achter bergen, in diepe dalen of in gebouwen. De snelheid is ook afhankelijk van uw overeenkomst met uw teleprovider. N.B. Neem bij problemen met de dataoverdracht contact op met uw provider. }} * Optie/accessoire. 557 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Telefoon herstarten Wi-Fi-netwerk verwijderen Techniek en veiligheid rond Wi-Fi Problemen met de internetverbinding zijn soms te verhelpen door de telefoon opnieuw op te starten. Niet gebruikte netwerken verwijderen. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. Mogelijke netwerktypes voor aansluiting. Aansluiting is alleen mogelijk op netwerken van het volgende type: Gerelateerde informatie • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 558) 2. Ga verder naar Communicatie Opgeslagen netwerken. Wi-Fi 3. Druk op Vergeten voor het te verwijderen netwerk. 4. Bevestig uw keuze. > De auto zal vervolgens geen verbinding tot stand brengen met het desbetreffende netwerk. Alle netwerken uit geheugen verwijderen U kunt alle netwerken in één keer verwijderen door de fabrieksinstellingen te herstellen. Houd er in dat geval rekening mee dat dan de fabrieksinstellingen worden hersteld voor alle gebruikersgegevens en systeeminstellingen. • • • Frequentie - 2,4 of 5 GHz16. Standaarden - 802.11 a/b/g/n. Beveiligingstype - WPA2-AES-CCMP. Het Wi-Fi-systeem van de auto is zo ingericht dat het Wi-Fi-eenheden in de auto kan hanteren. Als meerdere eenheden op dezelfde frequentie actief zijn, kunnen de prestaties afnemen. Gerelateerde informatie • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Gerelateerde informatie 16 558 • Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 557) • Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 554) Het kiezen van een frequentie is niet op alle markten mogelijk. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling De eerste keer dat u bepaalde diensten en apps start, verschijnt mogelijk een popupvenster met de titel Voorwaarden en Gegevensuitwisseling. Het venster dient om te informeren over de gebruiksvoorwaarden en het beleid voor gegevensuitwisseling dat Volvo hanteert. Door akkoord te gaan gegevensuitwisseling stemt de gebruiker erin toe dat de auto bepaalde informatie verstuurt. Dit is een vereiste voor optimale werking van bepaalde diensten en apps. De gegevensuitwisseling voor connected diensten en gedownloade apps is standaard gedeactiveerd17. Om bepaalde connected diensten en apps in de auto te kunnen gebruiken moet de gegevensuitwisseling worden geactiveerd. Gegevensuitwisseling kan worden ingesteld via het instellingenmenu van het middendisplay of op het moment dat de diensten of apps worden gestart op het middendisplay. Integriteit en gegevensuitwisseling Toen de software-update in november 2017 beschikbaar kwam, zijn de integriteits- en gegevensuitwisselinginstellingen voor connected diensten en gedownloade apps geïntrodu- 17 Geldt niet voor Volvo On Call*. ceerd. U vindt de instellingen onder Privacy en gegevens in het instellingenmenu op het middendisplay van de auto. Daar kunt u kiezen welke connected diensten gegevens mogen uitwisselen. Gegevensuitwisseling voor gedownloade apps kan hier ook worden gedeactiveerd. Let erop dat diensten en apps niet naar behoren kunnen werken als gegevensuitwisseling is gedeactiveerd. Na het herstellen van de fabrieksinstellingen of na bijv. een bezoek aan de werkplaats of een software-update kunnen de instellingen voor gegevensuitwisseling zijn teruggezet naar de standaardwaarden. In dat geval moet de gegevensuitwisseling voor connected diensten en gedownloade apps opnieuw worden geactiveerd. N.B. De instellingen voor privacy en gegevensuitwisseling zijn uniek voor ieder bestuurdersprofiel. Gerelateerde informatie • Gegevensuitwisseling activeren en deactiveren (p. 559) Gegevensuitwisseling activeren en deactiveren In het instellingsmenu van het middendisplay kunt u de gegevensuitwisseling van de desbetreffende diensten en apps instellen. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Tik op Systeem Privacy en gegevens. 3. Geef aan of uw de gegevensuitwisseling wilt in- of uitschakelen voor bepaalde diensten en alle apps. Als de gegevensuitwisseling voor connected diensten of gedownloade apps niet al is geactiveerd, kunt u dat doen tijdens het eerste gebruik via het middendisplay. De eerste keer dat u connected diensten of gedownloade apps gebruikt en na bijv. het herstellen van de fabrieksinstellingen of het downloaden van bepaalde software-updates moet u akkoord gaan met Volvo's voorwaarden voor connected diensten. Let er in dat geval op dat u daarmee ook de gegevensuitwisseling activeert voor andere connected diensten en gedownloade apps waarvoor u de gegevensuitwisseling al eerder hebt geactiveerd. }} * Optie/accessoire. 559 GELUID, MEDIA EN INTERNET || N.B. Na een bezoek aan een Volvo-werkplaats moet u de gegevensuitwisseling mogelijk opnieuw inschakelen om weer gebruik te kunnen maken van connectiviteitsdiensten en apps. Gerelateerde informatie • 560 Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 559) Gegevensuitwisseling voor diensten Gegevensuitwisseling activeren wanneer u een dienst start Als u gegevensuitwisseling niet voor een connected dienst of gedownloade apps hebt geactiveerd, kunt u dat doen als u ze start op het middendisplay. De eerste keer dat u een dienst start na bijv. het herstellen van de fabrieksinstellingen of het downloaden van bepaalde software-updates moet u ook akkoord gaan met Volvo's voorwaarden voor connected diensten. 1. Kies de te activeren functie of dienst. > De eerste keer dat u een dienst start na bijv. het herstellen van de fabrieksinstellingen of het downloaden van bepaalde software-updates moet u eerst akkoord gaan met Volvo's voorwaarden voor connected diensten. GELUID, MEDIA EN INTERNET 2. Ga akkoord met gegevensuitwisseling voor de dienst of breek af. Vrije geheugenruimte op harde schijf Als u akkoord gaat, wordt gegevensuitwisseling geactiveerd en kunt u de dienst gebruiken. Het is mogelijk de vrije geheugenruimte te bekijken die beschikbaar is op de harde schijf van de auto. Het is mogelijk informatie weer te geven over de harde schijf van de auto, zoals de totale capaciteit, de beschikbare geheugenruimte en de gebruikte geheugenruimte voor geïnstalleerde apps. U vindt de informatie onder Instellingen Systeem Systeeminformatie Opslag. Gegevensuitwisseling activeren als u een app start Voor het goedkeuren van gegevensuitwisseling voor een app moet u de app starten en op toestaan in het pop-upvenster klikken. U kunt gegevensuitwisseling voor diensten en apps deactiveren in het instellingenmenu onder Systeem Privacy en gegevens Gegevensuitwisseling. Gerelateerde informatie • Apps (p. 516) 561 GELUID, MEDIA EN INTERNET Licentieovereenkomst voor audio en media Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgen de teksten van de overeenkomsten tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars. Een groot aantal van deze teksten is in het Engels. Bowers & Wilkins Bowers & Wilkins en B&W zijn handelsmerken van B&W Group Ltd. Nautilus is een handelsmerk van B&W Group Ltd. Kevlar is een geregistreerd handelsmerk van DuPont. 562 Dirac Unison® DivX® Dirac Unison optimaliseert de luidsprekers qua tijd, ruimte en frequentie voor optimale basintegratie en helderheid. De technologie maakt ook een waarheidsgetrouwe weergave mogelijk van de akoestische eigenschappen van specifieke concertzalen. Met behulp van geavanceerde algoritmes stuurt Dirac Unison op digitale wijze alle luidsprekers aan op basis van akoestische metingen met een grote nauwkeurigheid. Net als een echte dirigent garandeert Dirac Unison dat de luidsprekers bij de weergave perfect op elkaar zijn afgestemd. DivX®, DivX Certified® en daaraan gerelateerde logo's zijn handelsmerken die eigendom zijn van DivX, LLC en worden gebruikt onder licentie. Dit DivX Certified® apparaat kan DivX® Home Theater videobestanden tot 576p weergeven (inclusief .avi, .divx). Download gratis software van www.divx.com om digitale videobestanden te maken, weergeven en streamen. OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-formaat te kunnen afspelen moet u deze DivX Certified® eenheid eerst registreren. U vindt uw registratiecode via de sectie DivX VOD in het instellingsmenu van de eenheid. Breng voor meer informatie over het afronden van de registratie een bezoek aan vod.divx.com. GELUID, MEDIA EN INTERNET Octrooinummer Beschermd door een of meer van de volgende octrooien in de VS. 7,295,673; 7,460,668; 7,515,710; 8,656,183; 8,731,369; RE45,052 Gracenote® Het copyright © van bepaalde delen van de inhoud berust bij Gracenote of zijn leveranciers. Gracenote, Gracenote-logo en -logotype, "Powered by Gracenote" en Gracenote MusicID zijn geregistreerde handelsmerken of handelsmerken die eigendom zijn van Gracenote, Inc. in de VS en/of andere landen. Licentieovereenkomst Gracenote® Deze toepassing of dit apparaat bevat software van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië (“Gracenote”). Met de software van Gracenote (“Gracenote-software”) kan deze toepassing schijf- en of bestandsidentificatie uitvoeren en muziekverwante gegevens ophalen, waaronder informatie over de naam, artiest, track en titel (“Gracenote-gegevens”) vanuit online-servers of ingesloten databases (samen “Gracenote-servers”). De toepassing kan tevens andere functies verrichten. U mag Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken door middel van de beoogde eindgebruikersfuncties van deze toepassing of dit apparaat. U stemt ermee in de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en Gracenote-servers uitsluitend voor uw eigen, niet-commercieel privégebruik te gebruiken. U stemt ermee in de Gracenote-software of welke Gracenotegegevens dan ook niet aan derden toe te wijzen, te kopiëren, over te dragen of door te zenden. U STEMT ERMEE IN DE GRACENOTEGEGEVENS, DE GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTE-SERVERS UITSLUITEND TE GEBRUIKEN OP DE MANIER DIE HIERIN UITDRUKKELIJK WORDT TOEGESTAAN. U stemt ermee in dat uw niet-exclusieve licentie om de Gracenote-gegevens, de Gracenotesoftware en de Gracenote-servers te gebruiken, zal worden beëindigd als u inbreuk maakt op deze beperkingen. Als uw licentie wordt beëindigd, stemt u ermee in op geen enkele wijze meer gebruik te maken van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich alle rechten voor met betrekking tot de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers, inclusief alle eigendoms- rechten. In geen geval is Gracenote aansprakelijk voor betaling aan u voor informatie die u verschaft. U stemt ermee in dat Gracenote, Inc. volgens deze overeenkomst uit eigen naam rechtstreeks mag toezien op naleving van de rechten jegens u. De Gracenote-service gebruikt een unieke identificatiecode om query's na te sporen voor statistische doeleinden. Het doel van deze willekeurig toegewezen numerieke code is om de Gracenote-service query's te laten tellen zonder te weten wie u bent. Ga voor meer informatie naar de webpagina over het Privacybeleid van Gracenote voor de Gracenote-service. De licentie voor de Gracenote-software en alle onderdelen van de Gracenote-gegevens wordt verstrekt op “AS IS”-basis. Gracenote doet geen toezeggingen en verstrekt geen garantie, uitdrukkelijk of stilzwijgend, ten aanzien van de juistheid van de Gracenote-gegevens op de Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich het recht voor om gegevens te verwijderen van de Gracenote-servers of om gegevenscategorieën te wijzigen als Gracenote hiertoe voldoende reden ziet. Er wordt geen garantie verstrekt dat de Gracenote-software of Gracenote-servers geen onjuistheden bevatten of dat het functioneren van de Gracenote-software of Gracenote-servers ononderbroken zal zijn. Gracenote is niet verplicht u te voorzien van nieuwe, verbeterde of extra gegevenstypen of -categorieën die Gracenote mogelijk in }} 563 GELUID, MEDIA EN INTERNET || de toekomst verschaft; Gracenote mag de diensten op elk moment beëindigen. GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UITDRUKKELIJK OF STILZWIJGEND, INCLUSIEF MAAR NIET BEPERKT TOT STILZWIJGENDE GARANTIES MET BETREKKING TOT VERKOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL, EIGENDOMSRECHT EN HET GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VAN DE HAND. GRACENOTE VERSTREKT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN DE RESULTATEN DIE WORDEN VERKREGEN VOOR UW GEBRUIK VAN GRACENOTE-SOFTWARE OF WELKE GRACENOTE-SERVER DAN OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AANSPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF GEVOLGSCHADE, GEDERFDE WINST OF VERLIES VAN INKOMSTEN. © Gracenote, Inc. 2009 Sensus software This software uses parts of sources from clib2 and Prex Embedded Real-time OS - Source (Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994), and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990, 1993), The Regents of the University of California. All or some portions are derived from material licensed to the University of California by American Telephone and Telegraph Co. or Unix System Laboratories, Inc. and are reproduced herein with the 564 permission of UNIX System Laboratories, Inc. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. Neither the name of the <ORGANIZATION> nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. This software is based in part on the work of the Independent JPEG Group. This software uses parts of sources from "libtess". The Original Code is: OpenGL Sample Implementation, Version 1.2.1, released January 26, 2000, developed by Silicon Graphics, Inc. The Original Code is Copyright (c) 1991-2000 Silicon Graphics, Inc. Copyright in any portions created by third parties is as indicated elsewhere herein. All Rights Reserved. Copyright (C) [1991-2000] Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice including the dates of first publication and either this permission notice or a reference to http://oss.sgi.com/ GELUID, MEDIA EN INTERNET projects/FreeB/ shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. Except as contained in this notice, the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealings in this Software without prior written authorization from Silicon Graphics, Inc. This software is based in parts on the work of the FreeType Team. This software uses parts of SSLeay Library: Copyright (C) 1995-1998 Eric Young (eay@cryptsoft.com). All rights reserved Linux software This product contains software licensed under GNU General Public License (GPL) or GNU Lesser General Public License (LGPL), etc. You have the right of acquisition, modification, and distribution of the source code of the GPL/LGPL software. You may download Source Code from the following website at no charge: http:// www.embedded-carmultimedia.jp/linux/oss/ download/TVM_8351_013 The website provides the Source Code "As Is" and without warranty of any kind. By downloading Source Code, you expressly assume all risk and liability associated with downloading and using the Source Code and complying with the user agreements that accompany each Source Code. Please note that we cannot respond to any inquiries regarding the source code. camellia:1.2.0 Copyright (c) 2006, 2007 NTT (Nippon Telegraph and Telephone Corporation). All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer as the first lines of this file unmodified. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY NTT ``AS IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL NTT BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. Unicode: 5.1.0 COPYRIGHT AND PERMISSION NOTICE }} 565 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Copyright c 1991-2013 Unicode, Inc. All rights reserved. Distributed under the Terms of Use in http://www.unicode.org/copyright.html. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of the Unicode data files and any associated documentation (the "Data Files") or Unicode software and any associated documentation (the "Software") to deal in the Data Files or Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, and/or sell copies of the Data Files or Software, and to permit persons to whom the Data Files or Software are furnished to do so, provided that (a) the above copyright notice(s) and this permission notice appear with all copies of the Data Files or Software, (b) both the above copyright notice(s) and this permission notice appear in associated documentation, and (c) there is clear notice in each modified Data File or in the Software as well as in the documentation associated with the Data File(s) or Software that the data or software has been modified. THE DATA FILES AND SOFTWARE ARE PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY 566 OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR SOFTWARE. Except as contained in this notice, the name of a copyright holder shall not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealings in these Data Files or Software without prior written authorization of the copyright holder. Verklaring van overeenstemming GELUID, MEDIA EN INTERNET Land/ regio Brazilië: Este equipamento opera em caráter secundário isto e, náo tem direito a protecão contra interferéncia prejudicial, mesmo tipo, e não pode causar interferéncia a sistemas operando em caráter primário. Para consultas, visite: www.anatel.gov.br EU: Producent: Mitsubishi Electric Corporation Sanda Works 2-3-33, Miwa, Sanda-city. Hyogo, 669-1513, Japan Mitsubishi Electric Corporation verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type [Audio Navigation Unit] in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU. Zie de supportinformatie op www.volvocars.com voor meer informatie. Verenigde Arabische Emiraten: }} 567 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Land/ regio Kazachstan: Modelnaam: NR-0V Producent: Mitsubishi Electric Corporation Exportland: Japan 568 GELUID, MEDIA EN INTERNET Land/ regio China: 1. ■ 使用频率 2.4 - 2.4835 GHz ■ 等效全向辐射 ■ 最大 率(EIRP) 率谱密度 天线增益 天线增益 10dBi 时 10dBi 时 ≤100 mW 或≤20 dBm ① ≤20 dBm / MHz(EIRP) ① ■ 载频容限 20 ppm ■ 帯外发射 率(在 2.4-2.4835GHz 頻段以外) ≤-80 dBm / Hz (EIRP) ■ 杂散发射(辐射) • • • • • 率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外) ≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz) ≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz) ≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz) ≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz) ≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz) 2.不得擅自更改发射频率 大发射 率(包括额外 3.使用时不得对各种合法的无线电通信业 使用 4.使用微 率无线电设备,必须忍 装射频 产生有害干扰 各种无线电业 率放大器),不得擅自外接天线或改用其它发射天线 一旦发现有干扰现象时,应立即停止使用,并采 的干扰或工业 措施消除干扰后方可继续 科学及医疗应用设备的辐射干扰 5.不得在飞机和机场附近使用 }} 569 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Land/ regio Korea: B 급 기기 (가정용 방송통신기자재) 이 기기는 가정용(B 급) 전자파적합기기로서 주로 가정에서 사용하는 것을 적으로 하며, 든 지역에서 사용할 수 있습니다. 해당 무선설비는 전파혼신 가능성이 있으므로 인명안전과 관련된 서비스는 할 수 습니다. Maleisië This device has been certified under the Communications & Multimedia Act of 1998, Communications and Multimedia (Technical Standards) Regulations 2000. To retrieve your device’s serial number, please visit (support.volvocars.com) and search for “SIRIM Label Verification”. Device category: Navigation equipment for vehicle (Bluetooth) Model: NR-0V Type Approval No.: RBAY/18A/1015S(15-4067) 570 GELUID, MEDIA EN INTERNET Land/ regio Mexico: Taiwan: 低 率電波輻射性電機管理辦法 第十二條 經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司 變更頻率 商號或使用者均不得擅自 加大功率或變更原設計之特性及功能 第十四條 低 率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時,應 立停用,改善至無干擾時方得繼續使用 電通信 低 前項合法通信,指依電信法規定作業之無線 率射頻電機須忍受合法通信或工業 科學及醫療用電波輻射性電機設備 之干擾 Gerelateerde informatie • • • • • Audio, media en internet (p. 514) Auto met actieve internetverbinding* (p. 552) Mediaspeler (p. 526) Gracenote® (p. 530) Sensus – connectiviteit en entertainment (p. 32) * Optie/accessoire. 571 WIELEN EN BANDEN WIELEN EN BANDEN Banden Nieuwe banden De banden bieden draagvermogen, grip op de ondergrond, trillingsdemping en beschermen de wielen tegen slijtage. De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Zuinige banden Welke banden er op de auto zitten staat op de bandengegevenssticker op de B-stijl (tussen voor- en achterportier) aan bestuurderszijde. WAARSCHUWING Een beschadigde band kan een oncontroleerbare auto opleveren. Aanbevolen banden De auto wordt aangeleverd met originele Volvo-banden met aan de zijkant het opschrift VOL1. Deze banden zijn zorgvuldig afgestemd op de auto. Bij het verwisselen van banden is het daarom belangrijk om erop te letten dat ook de nieuwe banden voorzien zijn van dit opschrift voor het behoud van de rijeigenschappen, het rijcomfort en het brandstofverbruik van de auto. 1 574 Voor bepaalde bandenmaten zijn afwijkingen mogelijk. van banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogenoemde DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 0717. Een dergelijke band is de 7e week van het jaar 2017 geproduceerd. Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waar- • Zorg steeds voor de juiste bandenspanning. • Vermijd snelle starts, krachtig remmen en piepende banden. • Naarmate er sneller wordt gereden, slijten de banden ook sneller. • De juiste instelling van de voorwielen is erg belangrijk. • Ongebalanceerde wielen maken banden minder zuinig en verslechteren het rijcomfort. • De banden moeten tijdens hun hele levensduur dezelfde rotatierichting hebben. • Als u van banden wisselt, moeten de banden met het beste profiel op de achterwielen worden gemonteerd om het gevaar WIELEN EN BANDEN • voor oversturen bij krachtig remmen te beperken. Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen. Als u over trottoirbanden of door diepe gaten rijdt, kunt u de banden en/of velgen permanent beschadigen. Wielen en banden opslaan Bandenrotatie De auto heeft geen verplichte bandenrotatie. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. De juiste bandenspanning levert een gelijkmatiger slijtage op. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen in de banden tegen te gaan dient u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats te verwisselen. Verricht de eerste wissel na zo'n 5000 km (zo'n 3100 miles) en doe dat daarna om de 10.000 km (zo'n 6200 miles) opnieuw. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent van de profieldiepte. Als er al een duidelijk verschil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profieldiepte) van de banden, dienen de minst versleten banden altijd op de achteras te zitten. Slippende voorwielen zijn gemakkelijker te corrigeren dan slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te breken met de achterkant waarbij u mogelijk de controle over de auto verliest. WAARSCHUWING • De maten van velgen en banden voor uw Volvo zijn aangegeven om te voldoen aan strenge eisen als het gaat om stabiliteit en rijeigenschappen. Nietgoedgekeurde combinaties van velgen bandenmaten kunnen van negatieve invloed zijn op de stabiliteit en de rijeigenschappen van de auto. • Eventuele schade veroorzaakt door gemonteerde combinaties van velgen/ banden met niet-goedgekeurde maten vallen niet onder de fabrieksgarantie. Volvo aanvaardt geen aansprakelijkheid voor overlijden, letsel of kosten die het gevolg kunnen zijn van dergelijke installaties. Als u complete wielen (banden gemonteerd op velgen) opslaat, moeten die worden opgehangen of op hun zijkant op de vloer liggen. Banden die niet op velgen zijn gemonteerd, moeten liggend op hun zijkant of rechtopstaand worden opgeslagen, maar niet worden opgehangen. BELANGRIJK Banden moeten worden opgeslagen op een koele, droge en donkere plaats en mogen nooit worden opgeslagen in de buurt van oplosmiddelen, benzine, oliën e.d. Gerelateerde informatie • • • • • • Bandenspanning controleren (p. 578) De draairichting van de banden. (p. 577) Slijtage-indicator van banden (p. 578) Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 581) Noodreparatieset voor banden (p. 595) Maataanduiding voor banden (p. 576) }} * Optie/accessoire. 575 WIELEN EN BANDEN • • Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 710) Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 612) Maataanduiding voor banden Snelheidsklasse Aanduidingen voor de afmetingen, lastindex en snelheidsklasse van de banden. De typegoedkeuring van de auto geldt in combinatie met bepaalde wielen en banden. Elke band is berekend op een bepaalde maximumsnelheid. De snelheidsklasse, SS (Speed Symbol), van de banden moet minimaal overeenkomen met de topsnelheid van de auto. In onderstaande tabel staat welke toelaatbare maximumsnelheid voor de verschillende snelheidsklassen (SS) geldt. De enige uitzondering hierop vormen winterbanden2, waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt. Voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph). De gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op de banden. Maataanduiding Alle banden hebben een bepaalde maataanduiding, bijvoorbeeld: 255/40 R19 100 W. 255 Breedte van de band (mm) 40 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) R Aanduiding voor radiaalbanden 19 Velgdiameter van de band 100 W Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (LI) Aanduiding van de snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (SS). (In het gegeven geval 270 km/h (168 mph).) Lastindex Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. 2 Onder 576 winterbanden worden zowel banden met als zonder "spikes" verstaan. N.B. In de tabel staat de maximaal toegestane snelheid. Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winterbanden) T 190 km/h (118 mph) H 210 km/h (130 mph) WIELEN EN BANDEN V 240 km/h (149 mph) W 270 km/h (168 mph) Y 300 km/h (186 mph) WAARSCHUWING De minimaal toelaatbare lastindex (LI) en de snelheidsklasse (SS) van de banden voor de verschillende motorvarianten staan gespecificeerd in de gedrukte gebruikershandleiding. Bij gebruik van banden met een te lage lastindex of snelheidsklasse kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. Maataanduiding voor wielen De draairichting van de banden. Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in de onderstaande tabel. De typegoedkeuring van de auto geldt in combinatie met bepaalde wielen en banden. Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. Alle wielen hebben een bepaalde maataanduiding, bijvoorbeeld: 8,5Jx19x47,5. 8,5 Velgbreedte in inch J Profiel velgrand 19 Velgdiameter van de band 47,5 Bolling in mm (afstand tussen de verticale aslijn door het wiel en het contactvlak met de naaf) Gerelateerde informatie • • • • Banden (p. 574) Maataanduiding voor wielen (p. 577) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 710) Minimaal toelaatbare lastindex en snelheidsklassen voor banden (p. 712) Gerelateerde informatie • • • Banden (p. 574) De pijl geeft de draairichting van de band aan. Maataanduiding voor banden (p. 576) • Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 710) Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. • Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. • Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. • Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). }} 577 WIELEN EN BANDEN || N.B. Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat en ook hetzelfde merk voor beide wielparen hebt. Slijtage-indicator van banden Bandenspanning controleren De slijtage-indicator geeft de status aan van de profieldiepte van de band. Een juiste bandenspanning is een hulpmiddel voor een betere rijstabiliteit, een lager brandstofverbruik en banden die langer meegaan. Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt is normaal. De bandenspanning varieert ook afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de rijeigenschappen. Gerelateerde informatie • Banden (p. 574) De slijtage-indicator is een smalle ophoging die dwars op het bandenprofiel staat. Op de zijwand van de band staan de letters TWI (Tread Wear Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm (1/16 inch) van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Controleer iedere maand de bandenspanning. Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor koude banden voor het behoud van de goede bandenprestaties. Een te lage of te hoge bandenspanning kan ertoe leiden dat banden onregelmatig slijten. WAARSCHUWING • Een te lage bandenspanning is de meest voorkomende reden voor het stukgaan van banden en kan leiden tot ernstige barsten in de band, het loslaten van het loopvlak of een klapband. Daarbij raken mensen onverwacht de controle over de auto kwijt en bestaat er gevaar voor letsel. • Als de bandenspanning te laag is, heeft de auto minder laadvermogen. Gerelateerde informatie • 578 Banden (p. 574) WIELEN EN BANDEN Koude banden Gerelateerde informatie De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden koud zijn. De banden worden beschouwd als koud als ze dezelfde temperatuur hebben als de omgevingslucht. Deze temperatuur wordt normaal gesproken bereikt, als de auto minimaal 3 uur geparkeerd heeft gestaan. • • • • Bandenspanning aanpassen (p. 579) Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 581) Banden (p. 574) Bandenspanning aanpassen Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt is normaal. Daarom moet u om de aanbevolen bandenspanning te handhaven de bandenspanning soms aanpassen. Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor koude banden voor het behoud van de goede bandenprestaties en een gelijkmatige slijtage. Wanneer er ongeveer 1,6 km (1 mijl) mee is gereden, zijn de banden te beschouwen als warm. Als u verder dan dat moet rijden voor het oppompen van de banden, moet u eerst de bandenspanning controleren en registreren en vervolgens de juiste bandenspanning toevoegen als u bij de pomp bent aangekomen. Als de buitentemperatuur verandert, verandert ook de bandenspanning. Een temperatuurverlaging van 10 graden zorgt ervoor dat de bandenspanning met 1 psi (7 kPa) daalt. Controleer vaak de bandenspanning en pas deze aan naar de juiste druk. Deze vindt u op de sticker met bandeninformatie of op het certificeringsetiket. Als u de bandenspanning controleert bij warme banden moet u er nooit lucht uit laten. De banden zijn warm door het rijden en het is normaal dat de druk toeneemt tot boven de aanbevolen druk voor koude banden. Een warme band met een bandenspanning die gelijk is aan of lager is dan de aanbevolen druk voor koude banden kan een te lage druk hebben. N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. 1. Verwijder de ventieldop van een band en druk de manometer vervolgens stevig op het ventiel. 2. Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden. }} * Optie/accessoire. 579 WIELEN EN BANDEN || 3. Plaats de ventieldop terug. N.B. Als u een band te hard hebt opgepompt, kunt u lucht laten ontsnappen door op de metalen pen in het midden van het ventiel te drukken. Controleer vervolgens de spanning opnieuw met de manometer. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. 4. Controleer de banden op het oog om te kijken of er geen spijkers of andere voorwerpen in vastzitten waardoor de band lek kan gaan. 5. Controleer de zijwanden; kijk of er geen putjes, sneetjes, bobbels of andere onregelmatigheden zijn. 6. Doe dit voor alle banden, ook de reserveband*. Aanbevolen bandenspanning Op de sticker voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. Sommige reservebanden vereisen een hogere bandenspanning dan andere banden. Kijk hiervoor in de bandenspanningstabel of op de bandenspanningssticker. Gerelateerde informatie • • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Bandenspanning controleren (p. 578) Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 600) Goedgekeurde bandenspanningswaarden (p. 715) Op de sticker staat de aanduiding voor de af fabriek gemonteerde banden van de auto plus de maximale belasting en de bandenspanning. Zuiniger rijden met ECO-bandenspanning Bij een lichte belading (maximaal 3 inzittenden) en snelheden tot 160 km/h (100 mph) kunt u voor zuinige ritten de ECO-bandenspanning aanhouden. Als u echter uit bent op een verlaging van de rijgeluiden en optimaal rijcomfort wordt geadviseerd de lagere Comfort-bandenspanning aan te houden. 580 * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Gerelateerde informatie • • Bandenspanning controleren (p. 578) Goedgekeurde bandenspanningswaarden (p. 715) Bandenspanningscontrolesysteem * Het bandenspanningscontrolesysteem3 waarschuwt u met een controlesymbool op het bestuurdersdisplay voor een te lage bandenspanning in een of meer banden van de auto. Het symbool gaat branden om een te lage bandenspanning aan te geven. Als er een storing optreedt in het systeem, zal het waarschuwingssymbool voor de bandenspanning ongeveer een minuut knipperen en vervolgens constant gaan branden. Systeembeschrijving Het bandenspanningscontrolesysteem meet met behulp van het ABS de verschillen in de omwentelingssnelheid van de verschillende wielen om zo te kunnen bepalen of de bandenspanning in orde is. Bij een te geringe bandenspanning verandert de diameter en daarmee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan de hand van onderlinge vergelijkingen kan het systeem vaststellen of de spanning in een of meer banden te gering is. 3 Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) Algemene informatie over bandenspanningscontrolesystemen In de onderstaande informatie wordt het bandenspanningscontrolesysteem aangeduid met de algemene benaming TPMS. Iedere band, ook de reserveband*, moet maandelijks worden gecontroleerd. Bij controle moet de band koud zijn en de bandenspanning hebben die door de autofabrikant wordt aanbevolen op de bandenspanningssticker of in de bandenspanningstabel. Als de auto banden heeft met een andere maat dan aanbevolen door de fabrikant, moet u uitzoeken wat voor deze banden het juiste bandenspanningsniveau is. Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien van een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat aangeeft wanneer de bandenspanning in een of meer banden te laag is. Wanneer het controlesymbool voor een lage bandenspanning gaat branden, moet u zo snel mogelijk stoppen, de banden controleren en de band(en) oppompen tot de juiste spanning. Rijden op banden met een te lage bandenspanning kan ertoe leiden dat de banden oververhit raken, waardoor de banden lek kunnen raken. Door een lage bandenspanning gaat u ook minder zuinig rijden en gaan de banden minder lang mee én het kan gevolgen hebben voor de rijeigenschappen van de auto en het }} * Optie/accessoire. 581 WIELEN EN BANDEN || vermogen om tot stilstand te komen. Let erop dat TPMS geen vervanging is voor normaal bandenonderhoud. De bestuurder dient de juiste bandenspanning te handhaven, óók als de grenswaarde voor een lage bandenspanning niet is bereikt en het controlesymbool daardoor nog niet is gaan branden. Meldingen op het instrumentenpaneel De auto is ook voorzien van een indicator voor storingen in het TPMS. Deze geeft aan wanneer het systeem niet naar behoren werkt. Het lampje voor storingen in het TPMS is gecombineerd met het controlesymbool voor een lage bandenspanning. Als het systeem een storing detecteert, gaat het symbool op het bestuurdersdisplay circa één minuut knipperen om vervolgens te blijven branden. Dit wordt telkens herhaald als de auto wordt gestart tot de storing is verholpen. Wanneer het symbool brandt, kan dat gevolgen hebben voor het vermogen van het systeem om een lage bandenspanning te detecteren en ervoor te waarschuwen. • Bandenspanning laag Zie app Auto Storingen in het TPMS kunnen diverse oorzaken hebben zoals het gebruik van een reservewiel of andere banden of wielen, waardoor het TPMS niet goed kan functioneren. Controleer altijd het controlesymbool voor het TPMS nadat u een of meer banden hebt vervangen om er zeker van te zijn dat de nieuwe band of het nieuwe wiel goed werkt in combinatie met het TPMS. 582 WAARSCHUWING Bij een te lage bandenspanning gaat het controlelampje voor een lage bandenspanning op het bestuurdersdisplay branden en er verschijnt een melding. Controleer dan de bandenspanning in de app Auto status op het middendisplay. status op middendisplay • Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet beschikbaar • Bandenspanningssyst. Service vereist Waar u op moet letten • Sla de nieuwe bandenspanning altijd in het systeem op nadat een wiel is vervangen of de bandenspanning is aangepast. • Als u banden met een maat anders dan de originele monteert, moet u het systeem resetten door de nieuwe bandenspanning voor deze banden op te slaan om onterechte waarschuwingen tegen te gaan. • Bij gebruik van een reservewiel* werkt het bandenspanningscontrolesysteem mogelijk niet goed door verschillen tussen de wielen. • Het systeem vormt geen vervanging voor een regelmatige bandeninspectie en onderhoud. • Het is niet mogelijk het bandenspanningscontrolesysteem uit te schakelen. • Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. Gerelateerde informatie • • Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken (p. 584) • Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning (p. 585) • De nieuwe bandenspanning opslaan in het controlesysteem* (p. 583) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN De nieuwe bandenspanning opslaan in het controlesysteem* 4. Open de app Auto status op het appscherm. Het bandenspanningscontrolesysteem4 kan alleen correct werken wanneer er een referentiewaarde voor de bandenspanning is opgeslagen. Dit moet elke keer gebeuren wanneer banden worden vervangen of de bandenspanning wordt gewijzigd, zodat het systeem op de juiste manier kan waarschuwen voor een lage bandenspanning. Zo moet u de bandenspanning afstemmen op de door Volvo geadviseerde bandenspanningswaarden bij ritten met een zware belading of op hoge snelheden (meer dan 160 km/h (100 mph)). Daarna moet het systeem worden gereset door de nieuwe bandenspanning op te slaan. 5. Tik op TPMS. Volg de volgende procedure om de nieuwe bandenspanning als referentiewaarde in het systeem op te slaan: 1. Zet de auto uit. 2. Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden. 3. Start de motor. 4 Indirect N.B. De auto moet stilstaan om te zorgen dat de knop Spanning opslaan kan worden gekozen. Als het opslaan mocht mislukken, verschijnt de melding Opslaan van bandenspanning mislukt. Probeer het opnieuw.. Als het contact van de auto wordt uitgeschakeld voordat de nieuwe bandenspanning is opgeslagen, moet de procedure opnieuw worden uitgevoerd. Zorg ervoor dat het opslaan binnen één rijcyclus plaatsvindt, zodat de nieuwe bandenspanning op de juiste manier wordt opgeslagen. 6. Tik op Spanning opslaan. WAARSCHUWING 7. Tik op OK om te bevestigen dat u de bandenspanning van alle vier de wielen hebt gecontroleerd en aangepast. 8. Rijd met de auto totdat de nieuwe bandenspanning is opgeslagen. De nieuwe bandenspanning wordt opgeslagen als de auto met een snelheid hoger dan 35 km/h (22 mph) rijdt. > De animatie die de voortgang van de gegevensopslag aangeeft verdwijnt van het middendisplay, wanneer het systeem voldoende gegevens heeft verzameld voor detectie van een lage bandenspanning. Het systeem geeft geen verdere bevestiging dat de nieuwe bandenspanning is vastgelegd. De uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide. Dit is onzichtbaar en geurloos, maar wel zeer giftig. Daarom moet de procedure voor het opslaan van een nieuwe bandenspanning altijd buiten of in een werkplaats met afzuiging worden uitgevoerd. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Bandenspanning aanpassen (p. 579) Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken (p. 584) • Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning (p. 585) • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 581) Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) * Optie/accessoire. 583 WIELEN EN BANDEN Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken Het bandenspanningscontrolesysteem5 biedt u de mogelijkheid om op het middendisplay de bandenspanningsstatus te bekijken. Hier volgen enkele voorbeelden van welke meldingen er voor de bandenspanningsstatus kunnen worden weergegeven en wat deze betekenen. Status controleren U moet enkele minuten op snelheden hoger dan 35 km/h (22 mph) rijden om het systeem te activeren. 1. Open de app Auto status op het appscherm. 2. Tik op TPMS om de status van de banden te bekijken. Statusindicatie De afbeelding is schematisch. Afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk. 5 Indirect 584 A Bestuurdersdisplay: Bandenspanning laag Zie app Auto status op middendisplay Het controlelampje gaat branden om aan te geven dat de bandenspanning in één of meer banden gering is. Zie voor meer informatie de app Auto status op het middendisplay. Bestuurdersdisplay: Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet beschikbaar Het controlesymbool knippert en gaat na zo'n 1 minuut constant branden. Het systeem is tijdelijk niet beschikbaar, maar wordt spoedig geactiveerd. Bestuurdersdisplay: Bandenspanningssyst. Service vereist Het controlesymbool knippert en gaat na zo'n 1 minuut constant branden. Het systeem werkt niet naar behoren, neem contact op met een werkplaatsA. Gerelateerde informatie • De nieuwe bandenspanning opslaan in het controlesysteem* (p. 583) • Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning (p. 585) • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 581) • Autostatus (p. 626) Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning Wanneer de bandenspanningscontrole6 waarschuwt voor een te lage bandenspanning, is actie vereist. Controleer de bandenspanning en corrigeer deze zo nodig, wanneer het controlesymbool voor het systeem gaat branden en de melding Bandenspanning laag verschijnt. 1. N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. N.B. Zet de auto uit. 2. Controleer de bandenspanning van alle vier de wielen met een manometer. 3. Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden. 4. Sla de nieuwe bandenspanning altijd via het middendisplay op in het systeem nadat de bandenspanning is aangepast. Let erop dat het symbool niet verdwijnt voordat de geringe bandenspanning is verholpen en het opslaan van de nieuwe bandenspanning is gestart. 6 Indirect • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Bandenspanning aanpassen (p. 579) De nieuwe bandenspanning opslaan in het controlesysteem* (p. 583) • Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken (p. 584) • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 581) • Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 600) WAARSCHUWING • Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) * Optie/accessoire. 585 WIELEN EN BANDEN Bij het verwisselen van wielen Gereedschapsset Gerelateerde informatie U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld winterwielen of een reservewiel. Neem de desbetreffende instructie in acht voor het demonteren en monteren van wielen. In de bagageruimte van de auto ligt gereedschap dat bijvoorbeeld bij slepen of bij het verwisselen van een wiel kan worden gebruikt. • • • • Bij montage van een andere bandenmaat Bij het verwisselen van wielen (p. 586) Krik* (p. 587) Noodreparatieset voor banden (p. 595) Sleepoog monteren en demonteren (p. 504) Controleer of de bandenmaat goedgekeurd is voor gebruik op de auto. Gerelateerde informatie • • • • • • • Wielen demonteren (p. 588) Wiel monteren (p. 590) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 710) Gereedschapsset (p. 586) Winterbanden (p. 593) Krik* Reservewiel* (p. 592) Gereedschap voor verwijderen van kunststof doppen wielbouten Wielbouten (p. 587) Bijvultrechter voor vloeistoffen Wielboutsleutel* en sleepoog In het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte ligt het sleepoog van de auto, een noodreparatieset voor banden, gereedschap om de kunststof doppen van de wielbouten te verwijderen en de dop voor de afsluitbare wielbouten. Bij een auto met reservewiel* treft u een krik en een wielsleutel aan. 586 * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Krik* BELANGRIJK De krik is te gebruiken om de auto op te nemen voor bijvoorbeeld het monteren van een reservewiel. • Als de krik* niet wordt gebruikt, moet deze worden bewaard op de daarvoor bedoelde plaats onder de vloer van de bagageruimte. • De normale krik die bij de auto zit, is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. De krik past alleen als deze tot in de juiste stand omlaaggedraaid wordt. Geldt voor auto's met Besturing niveauregeling*: Als de auto is voorzien van de optie luchtvering moet die functie worden uitgeschakeld voordat de auto wordt opgekrikt. Gerelateerde informatie • • Gereedschapsset (p. 586) Auto opnemen (p. 630) Wielbouten De wielen zitten met wielbouten op de naven vast. Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer met een momentsleutel het aanhaalkoppel van de wielbouten. Gebruik geen smeermiddel op de draadwindingen van de wielbouten. WAARSCHUWING Trek de wielbouten enkele dagen na het verwisselen nog eens na. Temperatuurschommelingen en trillingen kunnen ertoe leiden dat de wielbouten na verloop van tijd minder strak vastzitten. BELANGRIJK U dient de wielbouten aan te halen met 140 Nm (103 lbf ft). Als u ze te strak of niet strak genoeg aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. Afsluitbare wielbouten* In het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. }} * Optie/accessoire. 587 WIELEN EN BANDEN || Gerelateerde informatie • • Wielen demonteren (p. 588) Wiel monteren (p. 590) Wielen demonteren Het vervangen van wielen moet altijd op de juiste manier gebeuren. Hier volgen instructies voor het demonteren van een wiel en waar u daarbij op moet letten. WAARSCHUWING • Activeer de parkeerrem en zet de keuzehendel in de parkeerstand (P). • Blokkeer de wielen die op de grond staan met grote houtblokken of grote stenen. • Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. • Controleer of de krik op een vaste en vlakke ondergrond staat die niet glad is en niet helt. • De krik moet op de juiste wijze in het kriksteunpunt zijn bevestigd. • Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. • Laat nooit passagiers in een auto zitten die op een krik staat. • Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg dienen eventuele passagiers op veilige afstand te gaan staan. • Gebruik bij het verwisselen van banden de krik die bij de auto hoort. Bok de auto op bij alle andere werkzaamheden. • Kruip of reik nooit onder een auto die op een krik staat. BELANGRIJK 588 • Als de krik* niet wordt gebruikt, moet deze worden bewaard op de daarvoor bedoelde plaats onder de vloer van de bagageruimte. • De normale krik die bij de auto zit, is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN 1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de alarmlichten in, als u een wiel moet verwisselen langs een drukke weg. 2. Haal de parkeerrem aan en schakel stand P in of schakel de eerste versnelling in bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak. 4. Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld grote blokken hout of grote stenen. 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel vast volgens de instructie. Geldt voor auto's met Besturing niveauregeling*: Bij een auto met luchtvering moet u de luchtvering uitschakelen, voordat u de auto opneemt met een krik*. 8. Bij het opnemen van de auto is het belangrijk dat u de krik of de dragerarmen onder de voorziene steunpunten in het onderstel van de auto plaatst. Driehoekige markeringen op de kunststof afdekking geven aan waar de kriksteunpunten/hefpunten zitten. Er zitten aan beide zijden van de auto twee kriksteunpunten. Bij elk steunpunt zit een uitsparing voor de krik. 3. Neem de krik*, de wielsleutel* en het demontagegereedschap voor de kunststof wielboutdoppen uit het blok schuimrubber. BELANGRIJK Schroef het sleepoog zo ver mogelijk in de wielsleutel*. 6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met het demontagegereedschap. Demontagegereedschap voor kunststof boutafdekkingen. 7. Terwijl de auto nog op de grond staat, gebruikt u de wielsleutel/het sleepoog om de wielbouten ½–1 slag los te draaien door omlaag te drukken (en linksom te draaien). 9. Plaats de krik onder het te gebruiken bevestigingspunt op de grond; een stevige ondergrond die niet glad is. }} * Optie/accessoire. 589 WIELEN EN BANDEN || 10. Breng de krik omhoog totdat deze goed zit en contact maakt met het kriksteunpunt van de auto. Controleer of de kop van de krik (of de dragerarmen in een werkplaats) goed in het steunpunt is (zijn) geplaatst, zodat de verhoging in het midden van de kop in de opening in het steunpunt past en of de voet loodrecht onder het steunpunt staat. 11. Draai de krik zo dat de slinger zo ver mogelijk van de zijkant van de auto komt. De armen van de krik staan dan haaks op de rijrichting van de auto. 12. Krik de auto zo ver op dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielbouten en til het wiel eraf. Gerelateerde informatie • • • • • • 590 Instellingen voor niveauregeling* (p. 474) Bij het verwisselen van wielen (p. 586) Auto opnemen (p. 630) Krik* (p. 587) Wiel monteren Het vervangen van wielen moet altijd op de juiste manier gebeuren. Hier volgen instructies voor het monteren van een wiel en waar u daarbij op moet letten. WAARSCHUWING • Activeer de parkeerrem en zet de keuzehendel in de parkeerstand (P). • Blokkeer de wielen die op de grond staan met grote houtblokken of grote stenen. • Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. • Controleer of de krik op een vaste en vlakke ondergrond staat die niet glad is en niet helt. • De krik moet op de juiste wijze in het kriksteunpunt zijn bevestigd. • Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. • Laat nooit passagiers in een auto zitten die op een krik staat. • Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg dienen eventuele passagiers op veilige afstand te gaan staan. • Gebruik bij het verwisselen van banden de krik die bij de auto hoort. Bok de BELANGRIJK • Als de krik* niet wordt gebruikt, moet deze worden bewaard op de daarvoor bedoelde plaats onder de vloer van de bagageruimte. • De normale krik die bij de auto zit, is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. Sleepoog monteren en demonteren (p. 504) Wiel monteren (p. 590) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN auto op bij alle andere werkzaamheden. • Kruip of reik nooit onder een auto die op een krik staat. 4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielbouten stevig aanhaalt. Haal aan met 140 Nm (103 lbf ft). Controleer het aanhaalkoppel met een momentsleutel. N.B. De auto moet zo ver zijn opgekrikt dat het wiel van de grond komt. 1. Reinig de vlakken tussen wiel en naaf. 2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten stevig aan. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Gerelateerde informatie Gebruik geen smeermiddel op de draadwindingen van de wielbouten. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. 5. Plaats de kunststof doppen terug op de wielbouten. 6. Controleer de bandenspanning en programmeer de nieuwe bandenspanning in het bandenspanningscontrolesysteem*. • • • • • • • Bij het verwisselen van wielen (p. 586) Auto opnemen (p. 630) Krik* (p. 587) Gereedschapsset (p. 586) Wielen demonteren (p. 588) De nieuwe bandenspanning opslaan in het controlesysteem* (p. 583) Bandenspanning controleren (p. 578) WAARSCHUWING Trek de wielbouten enkele dagen na het verwisselen nog eens na. Temperatuurschommelingen en trillingen kunnen ertoe leiden dat de wielbouten na verloop van tijd minder strak vastzitten. * Optie/accessoire. 591 WIELEN EN BANDEN Reservewiel* Het reservewiel van het type Temporary Spare is te gebruiken voor tijdelijke vervanging van een standaardwiel met een lekke band. Het reservewiel is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik. Vervang het zo spoedig mogelijk door een standaardwiel. • Rijd met een reservewiel op de auto nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). • Er mag nooit met de auto worden gereden als deze van meer dan één reservewiel van het type "Temporary Spare" is voorzien. De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen doordat de gewijzigde bodemvrijheid bij gebruik van het reservewiel. Reinig de auto niet in een automatische wasstraat bij gebruik van een Temporary Spare. • Tijdens het gebruik van een compact reservewiel kunnen de rijeigenschappen van de auto zich wijzigen. Vervang het reservewiel zo spoedig mogelijk door een standaardwiel. Houd de aanbevolen bandenspanning aan ongeacht de locatie van de thuiskomer op de auto. • Het reservewiel is kleiner dan het standaardwiel, wat gevolgen heeft voor de bodemspeling van de auto. Pas op voor hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat. • Neem de bandenspanning in acht die de fabrikant van het reservewiel adviseert. • Bij vierwielaangedreven auto's is de aandrijving op de achterwielen uit te schakelen. • Als het reservewiel op de vooras zit, kunt u geen sneeuwkettingen omleggen. • Het reservewiel mag niet worden gerepareerd. Als het reservewiel kapot mocht gaan is via de Volvo-dealer een nieuw te bestellen. 592 WAARSCHUWING BELANGRIJK Er mag niet met de auto worden gereden met banden van verschillende maten of met een reserveband die niet bij de auto is meegeleverd. Door het gebruik van wielen met verschillende maten kan de versnellingsbak van de auto ernstig beschadigd raken. Gerelateerde informatie • • Bij het verwisselen van wielen (p. 586) Aanbevolen bandenspanning (p. 580) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Reservewiel gebruiken Lekke band plaatsen Winterbanden Neem voor het gebruik van het reservewiel de volgende instructies in acht: 1. Winterbanden zijn aangepast voor winterse omstandigheden. Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winterbanden op alle vier de wielen. Reservewiel tevoorschijn halen Draai de bevestigingsbout vast waarmee het reservewiel vastzit. BELANGRIJK Probeer de onderkant van de bevestigingsbout niet los te draaien als deze in de carrosserie vastzit, anders kan deze kapotgaan. Als de bevestigingsbout toch loskomt uit de onderste carrosseriebevestiging onder het reservewiel, moet u de bout in het gat terugplaatsen en rechtsom vastdraaien. De afbeelding is van algemene aard, zodat de actuele versie kan verschillen. Het reservewiel ligt onder de laadvloer met de buitenkant omlaag in de ruimte voor het reservewiel. Het reservewiel wordt vastgehouden door een doorgaande bout die vastzit in de carrosserie. Het blok schuimrubber bevat al het gereedschap voor het verwisselen van banden. 1. Klap de laadvloer op. 2. Draai de bevestigingsbout los. 3. Til het reservewiel uit de auto. 2. Leg het gereedschap terug op de beoogde plek in het blok schuimrubber. 3. Klap vervolgens de laadvloer omlaag en leg de lekke band in de kofferbak/bagageruimte. Gerelateerde informatie • • • Reservewiel* (p. 592) Gereedschapsset (p. 586) Wielen demonteren (p. 588) N.B. Informeer bij een Volvo-dealer naar de geschiktste velgen en banden. Tips bij het monteren van winterbanden Noteer bij het vervangen van de zomerbanden door winterbanden of andersom op de banden aan welke kant ze zaten: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. Banden met “spikes” Winterbanden met “spikes” moeten de eerste 500–1000 km (300–600 miles) rustig worden ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de “spikes” langer mee. N.B. De wettelijke voorschriften voor het gebruik van banden met spikes verschillen per land. }} * Optie/accessoire. 593 WIELEN EN BANDEN || Profieldiepte Sneeuwkettingen Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm (0,15 inch) voor winterbanden. Het gebruiken van sneeuwkettingen en/of winterbanden kan helpen om onder winterse omstandigheden voor een betere aandrijfkracht te zorgen. Volvo adviseert om geen sneeuwkettingen te gebruiken bij bandenmaten van meer dan 18 inch. Gerelateerde informatie • • • • Bij het verwisselen van wielen (p. 586) Rijden tijdens de winter (p. 476) Slijtage-indicator van banden (p. 578) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 710) BELANGRIJK Sneeuwkettingen zijn op de auto te gebruiken, zij het met de volgende beperkingen: • Neem altijd zorgvuldig de montagevoorschriften instructies van de fabrikant van de sneeuwkettingen in acht. Leg de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om en span ze van tijd tot tijd opnieuw aan. • Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met vierwielaandrijving). • Als er accessoire- of aftermarket-banden/wielen of anderszins speciale banden/wielen zijn gemonteerd met een afwijkende andere maat dan de originele banden en wielen, zijn in bepaalde gevallen GEEN sneeuwkettingen te gebruiken. Houd voldoende afstand aan tussen de sneeuwkettingen en de remmen, vering en carrosserieonderdelen. • Raadpleeg voordat u de sneeuwkettingen monteert de lokale regels voor het gebruik ervan. • Rijd nooit harder dan de maximumsnelheid die is aangegeven door de fabrikant van de sneeuwkettingen. U WAARSCHUWING Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de band- en velgafmetingen. Alleen enkelzijdige sneeuwkettingen zijn toegestaan. Volvo adviseert u om bij twijfel over het juiste type sneeuwketting contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige schade aan de auto veroorzaken en aanleiding geven tot een ongeluk. 594 WIELEN EN BANDEN mag in geen geval sneller rijden dan 50 km/h (30 mph). • Vermijd oneffenheden, gaten of scherpe bochten bij ritten met sneeuwkettingen. • Rijd niet op sneeuwvrije wegen, omdat de sneeuwkettingen en de banden dan overmatig slijten. • De rijeigenschappen van de auto kunnen negatief worden beïnvloed door het rijden met sneeuwkettingen. Vermijd snelle of scherpe bochten en rem niet met blokkerende wielen. • Bepaalde soorten kettingen die worden aangespannen zijn van invloed op remonderdelen en kunnen daarom NIET worden gebruikt. Voor meer informatie over sneeuwkettingen kunt u terecht bij een Volvo-dealer. Gerelateerde informatie • Rijden tijdens de winter (p. 476) Noodreparatieset voor banden banden7 U gebruikt de noodreparatieset voor om een lek in een band tijdelijk af te dichten én om de bandenspanning te controleren en zo nodig aan te passen. Temporary Mobility Kit (TMK) De noodreparatieset voor banden zit in het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte. Bij auto's die zijn voorzien van een reserveband* ontbreekt de noodreparatieset voor banden. De noodreparatieset voor banden bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. Het afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voeren. N.B. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af, maar leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Gebruik de noodreparatieset niet voor banden met diepe sneeën, barsten of soortgelijke beschadigingen. N.B. De compressor is bestemd voor noodreparaties van banden en is goedgekeurd door Volvo. 7 Positie Uiterste gebruiksdatum van de bus met afdichtmiddel De bus met afdichtmiddel moet worden vervangen als de uiterste gebruiksdatum van de bus is verstreken (zie de sticker op de bus). Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (kca). }} * Optie/accessoire. 595 WIELEN EN BANDEN || Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden gebruiken (p. 596) • Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 600) • Banden (p. 574) Noodreparatieset voor banden gebruiken De noodreparatieset voor banden (TMK8) is te gebruiken om een lek in een band tijdelijk af te dichten. Bus met afdichtmiddel Knop Aansluiten Overzicht N.B. Voedingskabel Luchtslang Drukreduceerventiel Beschermdop Sticker, toelaatbare maximumsnelheid Bushouder (oranje deksel) Manometer 8 Temporary 596 Mobility Kit Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. WIELEN EN BANDEN door het onderste en bovenste ooglid op. Neem bij eventuele symptomen contact op met een arts. WAARSCHUWING Let bij gebruik van het bandenreparatiesysteem op de volgende punten: • De bus met afdichtmiddel bevat 1,2Ethanol en natuurrubber-latex. Deze stoffen zijn gevaarlijk bij inname. • De inhoud van deze bus kan allergische huidreacties veroorzaken of op een andere manier mogelijk schadelijk zijn voor de luchtwegen, de huid, het centrale zenuwstelsel en de ogen. • Inademing: Breng het slachtoffer in de frisse lucht. Neem bij aanhoudende irritatie contact op met een arts. • Doorslikken: Laat het slachtoffer niet braken, tenzij medisch personeel dat van u verlangt. Neem contact op met een arts. • Afval: Lever dit materiaal en de verpakkingen ervan in bij een inzamelingsplaats voor gevaarlijk afval. Voorzorgsmaatregelen: • • • • Buiten bereik van kinderen bewaren. Gevaarlijk bij inname. Vermijd langdurig of herhaaldelijk contact met de huid. Als er afdichtmiddel op uw kleren is gekomen dient u de betrokken kledingstukken uit te trekken. Na gebruik daarom zorgvuldig wassen. Eerste hulp: • Huid: Was blootgestelde delen van de huid met zeep en water. Neem bij eventuele symptomen contact op met een arts. • Ogen: Spoel minimaal 15 minuten overvloedig met water en til tussen- WAARSCHUWING • Verwijder de bus niet tijdens het gebruik van de noodreparatieset voor banden. • Verwijder de luchtslang niet tijdens het gebruik van de noodreparatieset voor banden. 1. Zet de gevarendriehoek op en schakel de alarmlichten in, als u een lekke band moet afdichten langs een drukke weg. Laat een eventuele spijker of iets dergelijks in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af te dichten. 2. Verwijder de sticker met de toegestane maximumsnelheid die aan de ene kant van de compressor zit. Bevestig de sticker goed zichtbaar aan de binnenkant van de voorruit om u eraan te herinneren de toegestane maximumsnelheid aan te houden. Rijd na gebruik van de noodreparatieset voor banden nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). 3. Controleer of de knop in stand 0 (uit) staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. 4. Schroef het oranje deksel van de compressor los en draai de drop van de bus met afdichtmiddel. }} 597 WIELEN EN BANDEN || 5. Schroef de bus tot aan de aanslag in de bushouder vast. De bus en de bushouder zijn voorzien van een terugdraaiblokkering om te voorkomen dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt een vastgeschroefde bus niet meer uit de bushouder losdraaien. Laat het verwijderen van de bus over aan een werkplaats9. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. 6. Draai de ventieldop van de band los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. Controleer of het drukreduceerventiel op de luchtslang volledig is vastgedraaid. 7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. N.B. Zorg er bij een actieve compressor voor dat geen van de overige 12V-aansluitingen in gebruik is. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. 8. Schakel de compressor in door de knop in stand I (aan) te zetten. WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto naar een bandenwerkplaats te slepen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-bandenwerkplaats. N.B. Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar (88 psi) toenemen. De druk daalt echter na ca. 30 seconden. 9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. BELANGRIJK Laat de compressor niet langer dan 10 minuten achtereen werken – risico van oververhitting. 9 Geadviseerd 598 wordt een erkende Volvo-werkplaats. WIELEN EN BANDEN 10. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar (22 psi) en maximaal 3,5 bar (51 psi) te bedragen. Laat bij een te hoge bandenspanning lucht uit de band ontsnappen. 12. Schroef de luchtslang los van het bandventiel en plaats de ventieldop terug op de band. N.B. • WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar (22 psi), is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto naar een bandenwerkplaats te slepen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-bandenwerkplaats. 11. Schakel de compressor uit en koppel de voedingskabel los. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. 13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om te voorkomen dat restanten afdichtmiddel weglekken. Leg de uitrusting in de bagageruimte. 14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie minstens 3 km (2 miles) af bij een snelheid van maximaal 80 km/h (50 mph), zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten en verricht daarna een tweede controle. WAARSCHUWING Tijdens de eerste slagen die de band ronddraait spuit er afdichtvloeistof uit het gat. Houd bij het wegrijden omstanders uit de buurt van de auto om te voorkomen dat ze afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand moet minimaal 2 meter bedragen (7 voet). 15. Controle achteraf Sluit de luchtslang aan op het bandventiel en schroef de ventielaansluiting tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. De compressor moet zijn uitgeschakeld. }} 599 WIELEN EN BANDEN || 16. Lees de bandenspanning van de manometer af. • Bij een spanning lager dan 1,3 bar (19 psi) is de band niet goed afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Roep wegenhulp in om de auto af te slepen. • Bij een bandenspanning hoger dan 1,3 bar (19 psi) moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan de bestuurderszijde (1 bar = 100 kPa = 14,5 psi). Laat bij een te hoge bandenspanning lucht uit de band ontsnappen. WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden om de beschadigde band te laten vervangen/repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. Vervang de bus met afdichtmiddel en de luchtslang na gebruik. Volvo adviseert u dergelijke vormen van vervanging te laten uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats. 600 WAARSCHUWING De maximale afstand die mag worden afgelegd als banden met afdichtmiddel zijn gevuld is 200 km (120 miles). N.B. De compressor is een elektrisch apparaat, zodat u zich dient te houden aan de plaatselijke voorschriften voor afvoer. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Noodreparatieset voor banden (p. 595) Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 600) Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden De originele banden van de auto zijn op te pompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden. 1. De compressor moet zijn uitgeschakeld. Zorg dat de knop in stand 0 (Uit) staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. 2. Draai de ventieldop van de band los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. Controleer of het drukreduceerventiel op de luchtslang volledig is vastgedraaid. 3. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. WIELEN EN BANDEN 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I (aan) te zetten. N.B. De compressor is een elektrisch apparaat, zodat u zich dient te houden aan de plaatselijke voorschriften voor afvoer. BELANGRIJK Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. 5. Pomp de band op tot de spanning die op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde staat. Laat bij een te hoge bandenspanning lucht uit de band ontsnappen. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 580) Noodreparatieset voor banden gebruiken (p. 596) Noodreparatieset voor banden (p. 595) 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de voedingskabel los. 7. Plaats de ventieldop terug op de band. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. 601 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Auto-interieur WAARSCHUWING Overzicht van het auto-interieur en de opbergmogelijkheden. Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. Voorstoel BELANGRIJK Let er bijvoorbeeld op dat metalen voorwerpen als snel krassen maken op glanzende oppervlakken. Leg geen sleutels, telefoons of andere dingen op krasgevoelige oppervlakken. Opbergmogelijkheden met bekerhouders, stroomaansluiting, netvak* en USB-poort(en) in de tunnelconsole. Achterbank Gerelateerde informatie Opbergvakken in het portierpaneel en bij het stuurwiel, dashboardkastje en zonnekleppen. • • • • • Stroomaansluitingen (p. 606) Dashboardkastje gebruiken (p. 610) Zonnekleppen (p. 611) Tunnelconsole (p. 605) Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 533) Opbergvakken in het portierpaneel, bekerhouders* in de rugleuning van de middelste zitplaats, opbergnet* op de rugleuning van de voorstoel alsmede stroomaansluiting in de tunnelconsole. 604 * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Tunnelconsole BELANGRIJK De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen. Let er bijvoorbeeld op dat metalen voorwerpen als snel krassen maken op glanzende oppervlakken. Leg geen sleutels, telefoons of andere dingen op krasgevoelige oppervlakken. N.B. Een van de sensoren voor het alarmsysteem* zit onder de bekerhouder in de tunnelconsole. Leg geen parkeergeld, sleutels of andere metalen voorwerpen in de bekerhouder, omdat dit ertoe kan leiden dat het alarm afgaat. Opbergvak met klep*. De klep is te openen/sluiten door op de greep te drukken. Opbergvak met bekerhouder(s) en 12Vaansluiting. Opbergvak en USB-poort onder de middenarmsteun. Klimaatregeling voor klimaatfuncties achterin* of opbergvak. Gerelateerde informatie • • • Auto-interieur (p. 604) Stroomaansluitingen (p. 606) Klimaatregelingsbediening (p. 223) WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. * Optie/accessoire. 605 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Stroomaansluitingen Middenspanningsaansluiting* Achter in de tunnelconsole zitten twee 12Vaansluitingen plus een 230V-aansluiting* en in de kofferbak/bagageruimte zit ook nog een 12V-aansluiting*. Neem bij problemen met een stroomaansluiting contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Elektrische 12V-aansluiting 12V-aansluiting in tunnelconsole, achterbank. Stroomaansluiting in tunnelconsole, achterin. U kunt de middenspanningsaansluiting* gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals laders of laptops. Statusindicatie middenspanningsaansluiting Het led1-lampje van de aansluiting geeft de status aan van de aansluiting. 12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin. U kunt de 12V-aansluitingen gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals mediaspelers, koelboxen of mobiele telefoons. 1 606 12V-aansluiting in kofferbak/bagageruimte*. Lichtdiode (Light Emitting Diode) * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Statusindicatie Oorzaak Maatregel Led brandt constant groen De aansluiting levert stroom aan een aangesloten stekker. Geen. Led knippert oranje De spanningsomvormer van de aansluiting is te warm (bijvoorbeeld als het accessoire te veel vermogen nodig heeft of als het interieur te warm is). Koppel de stekker los, laat de spanningsomvormer afkoelen en sluit de stekker weer aan. Het aangesloten accessoire heeft te veel vermogen nodig (tijdelijk of constant) of werkt niet. Geen. Het accessoire kan de aansluiting niet gebruiken. De aansluiting detecteert niet dat er een stekker is aangesloten op de aansluiting. Controleer of de stekker goed in de aansluiting is aangebracht. De aansluiting is niet actief. Zet het elektrische systeem van de auto minimaal in contactslotstand I. De aansluiting is actief geweest, maar is gedeactiveerd. Start de motor en/of laad de startaccu op. Gedoofd lampje Gerelateerde informatie • • Auto-interieur (p. 604) Elektrische aansluitingen gebruiken (p. 608) 607 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Elektrische aansluitingen gebruiken U kunt de 12V-aansluiting gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals mediaspelers, koelboxen of mobiele telefoons. Let erop dat het gebruik van de elektrische aansluitingen bij een uitgeschakelde motor ertoe kan leiden dat het laadniveau van de startaccu te ver daalt, wat aanleiding kan geven tot beperkingen van andere functies. U kunt de 230V-aansluiting* gebruiken voor versc