advertisement
▼
Scroll to page 2
of 368
BEDIENINGSHANDLEIDING 2020 790 Adventure Artikelnr. 3214098nl BESTE KTM KLANT, Hartelijk gefeliciteerd met de aankoop van uw KTM-motorfiets. U bent nu in het bezit van een modern en sportief voertuig dat, mits goed onderhouden, u lang plezier zal schenken. BESTE KTM KLANT, We wensen u te allen tijde een goede en veilige reis toe! Vul hieronder het serienummer van uw voertuig in. Voertuigidentificatiennummer ( Motornummer ( Sleutelnummer ( pag. 28) Stempel van de dealer pag. 30) pag. 30) De bedieningshandleiding komt op het tijdstip dat deze ter perse gaat overeen met de nieuwste stand van het model. Kleine afwijkingen die het resultaat zijn van een constructieve ontwikkeling kunnen echter niet worden uitgesloten. Alle hier genoemde gegevens zijn vrijblijvend. KTM Sportmotorcycle GmbH houdt zich het recht voor technische gegevens, prijzen, kleuren, vormen, materialen, dienst- en serviceverlening, constructies, uitrustingen en dergelijke zonder voorafgaande aankondiging en zonder opgave van redenen te wijzigen resp. zonder vergoeding te annuleren, deze aan te passen aan de plaatselijke situatie of de productie van een bepaald model zonder voorafgaande aankondiging te beëindigen. KTM is niet aansprakelijk voor leveringsmogelijkheden, afwijkingen van afbeeldingen en beschrijvingen, drukfouten en vergissingen. De afgebeelde modellen zijn voor een deel voorzien van speciale uitrustingen die niet standaard bij de leveringsomvang horen. *3214098nl* 3214098nl 01/2020 BESTE KTM KLANT, © 2020 KTM Sportmotorcycle GmbH, Mattighofen Oostenrijk Alle rechten voorbehouden Nadruk, ook gedeeltelijk, en vermenigvuldigingen van welke aard dan ook zijn uitsluitend toegestaan met toestemming van de auteur. ISO 9001(12 100 6061) KTM past kwaliteitsborgingsprocessen toe in de zin van de internationale kwaliteitsmanagementnorm ISO 9001 om een zo hoog mogelijke productkwaliteit te bereiken. Afgegeven door: TÜV Management Service KTM Sportmotorcycle GmbH Stallhofnerstraße 3 5230 Mattighofen, Oostenrijk Dit document is geldig voor de volgende modellen: 790 Adventure EU (F9603T1, F9603T2) 790 Adventure ASEAN (F9688T1) 790 Adventure CN (F9687T1, F9687TA) 790 Adventure IN (F9691TA) 790 Adventure PH (F9682TA) 2 INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE 1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN............... 11 1.1 1.2 2 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik..... Onjuist gebruik ................................ Veiligheidsaanwijzingen .................... Gevarenniveau en pictogrammen ....... Waarschuwing voor manipulaties ....... Veilig gebruik .................................. Beschermende kleding ..................... Werkinstructies................................ Milieu ............................................. Bedieningshandleiding ..................... 13 13 13 15 16 17 18 18 19 19 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN ................... 20 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 Garantie.......................................... Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen ........... Reserveonderdelen, toebehoren ......... Service ........................................... Afbeeldingen ................................... Klantenservice ................................. 20 20 20 21 21 21 AFBEELDING VOERTUIG ............................. 24 4.1 Gebruikte pictogrammen................... 11 Gebruikte formatering....................... 12 4.2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN ...................... 13 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 3 4 5 SERIENUMMERS........................................ 28 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 6 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave) .................... 24 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave) .................... 26 Voertuigidentificatiennummer ........... Typeplaatje ..................................... Sleutelnummer ................................ Motornummer.................................. Artikelnummer voorvork .................... Artikelnummer schokdemper............. Artikelnummer stuurdemper.............. 28 29 30 30 31 31 32 BEDIENINGSELEMENTEN........................... 33 6.1 6.2 6.3 6.4 6.4.1 6.4.2 6.4.3 6.4.4 Koppelingshendel ............................ Remhendel...................................... Gashendel ....................................... Schakelaars links aan stuur............... Combinatieschakelaar .................. Lichtschakelaar ........................... Schakelaar van cruisecontrol (optioneel) .................................. Menutoetsen ............................... 33 33 34 34 34 35 36 39 3 INHOUDSOPGAVE 6.4.5 6.4.6 6.5 6.5.1 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14 6.15 6.16 6.17 6.18 6.19 6.20 6.21 6.22 6.23 6.24 4 Richtingaanwijzerschakelaar ......... Claxonknop ................................. Schakelaars rechts aan stuur............. Noodstopschakelaar/e-startknop .... Contact- en stuurslot ........................ Stuur vergrendelen........................... Stuur ontgrendelen .......................... Stopcontact voor elektrisch toebehoren ...................................... Tankdop openen .............................. Tankdop sluiten ............................... Brandstofkranen .............................. Opbergvak onder de buddyseat openen ........................................... Opbergvak onder de buddyseat sluiten ............................................ Opbergvak links openen.................... Opbergvak links sluiten..................... Opbergvak rechts openen.................. Opbergvak rechts sluiten................... Boordgereedschap............................ Grepen............................................ Bagagedragerplaat ........................... Zadelslot ......................................... Voetsteun passagier.......................... Versnellingshendel ........................... 39 40 41 41 42 42 43 44 44 46 47 48 50 51 53 54 56 57 58 58 59 60 60 6.25 6.26 7 Rempedaal...................................... 61 Zijstandaard .................................... 62 GECOMBINEERD INSTRUMENT .................. 63 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 7.9 7.10 7.11 7.12 7.13 7.14 7.15 7.16 7.17 7.18 7.19 Gecombineerd instrument................. Activering en test ............................. Dag‑nacht-modus............................. Waarschuwingen .............................. Waarschuwing voor glad wegdek ........ Controlelampjes ............................... Display ........................................... RALLY display (optioneel) ................. Toerental......................................... Schakelindicator .............................. Snelheidsindicator ........................... Weergave van de cruisecontrol (optioneel)....................................... Ride‑weergave ................................. ABS‑weergave.................................. MTC‑weergave ................................. Weergave van de koelmiddeltemperatuur..................... Brandstofpeilweergave...................... Omgevingsluchttemperatuurindicator........................ Tijd ................................................ 63 63 64 65 66 68 72 74 75 76 77 78 79 79 80 80 82 83 83 INHOUDSOPGAVE 7.20 Favorites‑weergave ........................... 84 7.21 Quick Selector 1‑weergave ................ 84 7.22 Quick Selector 2‑weergave ................ 85 7.23 Navigation‑weergave (optioneel) ........ 85 7.24 Menu.............................................. 86 7.24.1 KTM MY RIDE (optioneel)............. 87 7.24.2 Audio (optioneel) ......................... 88 7.24.3 Navigation (optioneel) .................. 90 7.24.4 Navigatie setup (optioneel) ........... 91 7.24.5 Volume (optioneel)....................... 93 7.24.6 Pairing (optioneel) ....................... 94 7.24.7 Phone (optioneel) ........................ 95 7.24.8 Headset (optioneel)...................... 98 7.24.9 Telefonie (optioneel) .................. 100 7.24.10 Trips/Data ................................. 101 7.24.11 General Info .............................. 102 7.24.12 Trip 1 ....................................... 103 7.24.13 Trip 2 ....................................... 104 7.24.14 TPMS (functie optioneel)............ 105 7.24.15 Warning .................................... 106 7.24.16 Ride Mode ................................ 107 7.24.17 Ride Mode ................................ 108 7.24.18 Rally (optioneel) ........................ 109 7.24.19 Throttle Response (optioneel)...... 110 7.24.20 Leave Rally (optioneel) ............... 111 7.24.21 Motorcycle ................................ 112 7.24.22 7.24.23 7.24.24 7.24.25 7.24.26 7.24.27 7.24.28 7.24.29 7.24.30 7.24.31 7.24.32 7.24.33 7.24.34 7.24.35 7.24.36 7.24.37 7.24.38 7.24.39 7.24.40 7.24.41 7.24.42 7.24.43 8 MTC ......................................... ABS.......................................... Quick Shift+ (optioneel) ............. Settings .................................... Favorites ................................... Quick Selector 1........................ Quick Selector 2........................ Bluetooth (optioneel).................. Display Theme........................... Shift Light ................................ Lights up .................................. Flashes ..................................... Shift Light ................................ Tijd en datum instellen .............. DRL ......................................... Units ........................................ Distance ................................... Temperature.............................. Fuel Cons.................................. Language .................................. Service ..................................... Extra Functions ......................... 112 113 115 115 116 117 118 119 120 121 121 122 123 123 126 127 127 128 129 130 131 132 ERGONOMIE ............................................ 133 8.1 8.2 Bestuurderszadel instellen .............. 133 Stuurpositie................................... 134 5 INHOUDSOPGAVE 8.3 8.4 8.5 8.6 8.7 8.8 8.9 8.10 9 Stuurpositie instellen .................. Windscherm instellen ..................... Uitgangspositie koppelingshendel instellen........................................ Uitgangspositie van de remhendel instellen........................................ Rempedaalvlak instellen ................. Uitgangspositie van het rempedaal instellen .................................... Uitgangspositie versnellingshendel controleren.................................... Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen ......... 134 137 139 140 141 142 144 145 9.2 9.3 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling ............................. 147 Motor inrijden................................ 149 Voertuig beladen ............................ 150 10 RIJ-INSTRUCTIES..................................... 153 10.1 10.2 10.3 10.4 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling ............................. Voertuig starten ............................. Optrekken ..................................... Quickshifter + (optioneel) ............... 153 154 156 157 Schakelen, rijden ........................... Afremmen ..................................... Stoppen, parkeren.......................... Transporteren ................................ Brandstof tanken ........................... 158 164 167 169 170 11 SERVICESCHEMA ..................................... 173 11.1 11.2 11.3 Extra informatie ............................. 173 Verplichte werkzaamheden.............. 173 Aanbevolen werkzaamheden............ 176 12 CHASSIS AFSTELLEN ............................... 177 12.1 INBEDRIJFSTELLING................................ 147 9.1 6 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 Veervoorspanning schokdemper instellen .................................... 177 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS ....... 179 13.1 13.2 13.3 13.4 13.5 13.6 13.7 Motorfiets met hefbok achter opkrikken ...................................... Motorfiets van hefbok achter nemen .......................................... Motorfiets met hefbok voor opkrikken ...................................... Motorfiets van hefbok voor nemen ... Buddyseat verwijderen.................... Buddyseat monteren ...................... Bestuurderszadel verwijderen .......... 179 179 180 182 183 184 184 INHOUDSOPGAVE 13.8 13.9 13.10 13.11 13.12 13.13 13.14 13.15 13.16 13.17 13.18 13.19 13.20 13.21 13.22 13.23 13.24 13.25 13.26 Bestuurderszadel monteren............. Kettingvervuiling controleren........... Ketting reinigen ............................. Kettingspanning controleren ........... Kettingspanning instellen ............... Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren ............ Zijbekleding links demonteren......... Zijbekleding links monteren ............ Zijbekleding rechts demonteren....... Zijbekleding rechts monteren .......... Accuafdekking demonteren ............. Accuafdekking monteren ................ Brandstoftankspoiler links demonteren ................................... Brandstoftankspoiler links monteren ...................................... Brandstoftankspoiler rechts demonteren ................................... Brandstoftankspoiler rechts monteren ...................................... Spatbord voor demonteren .............. Spatbord voor monteren.................. Vuilschrapers vorkpoten reinigen ..................................... 185 186 186 188 190 192 197 198 199 200 201 202 203 13.27 Windscherm demonteren ................ 13.28 Windscherm monteren.................... 13.29 Brandstoftankbekleding links demonteren ................................... 13.30 Brandstoftankbekleding links monteren ...................................... 13.31 Brandstoftankbekleding rechts demonteren ................................... 13.32 Brandstoftankbekleding rechts monteren ...................................... 13.33 Motorbescherming demonteren ....... 13.34 Motorbescherming monteren ........... 218 219 221 222 223 225 14 REMSYSTEEM .......................................... 228 14.1 14.2 14.3 206 14.4 208 14.5 211 213 213 216 217 14.6 14.7 Antiblokkeersysteem (ABS) ............. Remschijven controleren................. Remvloeistofpeil voorwielrem controleren.................................... Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen .................................... Remplaketten van de voorwielrem controleren.................................... Vrije slag rempedaal controleren ...... Remvloeistofpeil achterwielrem controleren.................................... 228 231 232 233 236 237 238 214 7 INHOUDSOPGAVE 14.8 14.9 Remvloeistof achterwielrem bijvullen .................................... 239 Remplaketten achterwielrem controleren.................................... 241 15 WIELEN, BANDEN .................................... 243 15.1 15.2 15.3 15.4 15.5 Voorwiel demonteren .................. Voorwiel monteren ...................... Achterwiel demonteren ............... Achterwiel monteren ................... Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren .......... 15.6 Bandentoestand controleren............ 15.7 Bandenspanning controleren ........... 15.8 Spaakspanning controleren ............. 15.9 Bandensysteem zonder binnenbanden ............................... 15.10 Gebruik van bandenreparatiespray ... 243 245 249 252 255 257 259 261 262 263 16 ELEKTRONICA.......................................... 264 16.1 16.2 16.3 16.4 16.5 16.6 8 dagrijlicht (DRL) ............................. 12V-accu demonteren ................. 12V-accu monteren .................... 12V-accu laden .......................... Hoofdzekering vervangen ................ ABS‑zekeringen vervangen .............. 264 265 269 272 276 278 16.7 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen ........... 16.8 Koplampinstelling controleren ......... 16.9 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen .......................... 16.10 Diagnosestekker............................. 16.11 ACC1 en ACC2 vooraan .................. 16.12 ACC1 en ACC2 achterzijde.............. 281 285 286 288 288 289 17 KOELSYSTEEM......................................... 290 17.1 17.2 17.3 Koelsysteem .................................. 290 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren..... 291 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren....... 293 18 MOTOR AFSTELLEN ................................. 295 18.1 18.2 18.3 18.4 "Ride Mode" .................................. Motorfietstractiecontrole (BochtenMTC) ............................................ Slipaanpassing (optioneel) .............. Throttle Response (optioneel).......... 295 296 297 297 19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR ......... 299 19.1 Motoroliepeil controleren ................ 299 INHOUDSOPGAVE 19.2 19.3 19.4 19.5 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen ... Motorolie bijvullen ......................... Vrije slag aan de koppelingshendel controleren.................................... Vrije slag aan de koppelingshendel instellen .................................... 300 304 306 308 20 REINIGING, ONDERHOUD......................... 309 20.1 20.2 Motorfiets reinigen ......................... 309 Controle en onderhoud voor rijden in de winter ................................... 313 23.4 23.5 23.6 23.7 23.8 23.9 Stalling ......................................... 315 Inbedrijfstelling na stalling ............. 317 331 333 334 334 335 336 24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING................................ 344 24.1 24.2 21 STALLING ................................................ 315 21.1 21.2 Chassis ......................................... Elektronica.................................... Banden ......................................... Voorvork........................................ Schokdemper ................................ Aanhaalmomenten chassis .............. Verklaringen van overeenstemming ........................... 344 Landspecifieke verklaring van overeenstemming ........................... 346 25 GEBRUIKSSTOFFEN ................................. 347 26 HULPSTOFFEN......................................... 351 22 FOUTEN OPSPOREN................................. 318 27 NORMEN ................................................. 353 23 TECHNISCHE GEGEVENS.......................... 322 28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ...................... 354 23.1 motor............................................ 322 23.2 Aanhaalmomenten motor ................ 324 23.3 Vulhoeveelheden............................ 330 23.3.1 Motorolie .................................. 330 23.3.2 Koelmiddel ............................... 330 23.3.3 Brandstof .................................. 330 29 LIJST MET AFKORTINGEN ........................ 355 30 LIJST MET SYMBOLEN ............................. 356 30.1 30.2 30.3 Rode pictogrammen ....................... 356 Gele of oranje pictogrammen........... 356 Groene en blauwe pictogrammen ..... 357 9 INHOUDSOPGAVE INDEX ............................................................. 358 10 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN 1 1.1 Gebruikte pictogrammen Hieronder wordt het gebruik van bepaalde pictogrammen toegelicht. Kenmerkt een verwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie). Kenmerkt een onverwachte reactie (bijv. van een werkstap handeling of functie). Alle werkzaamheden die met dit pictogram zijn gekenmerkt vereisen vakkennis en technisch begrip. Laat de werkzaamheden voor uw eigen veiligheid uitvoeren in een geautoriseerde KTMgarage! Daar wordt uw motorfiets door speciaal geschoolde vakkundige medewerkers met het benodigde hulpgereedschap optimaal onderhouden. Kenmerkt de verwijzing naar een pagina (op de aangegeven pagina vindt u meer informatie). Kenmerkt een aanwijzing met verdere informatie of tips. Kenmerkt het resultaat uit een test-/controlestap. 11 1 SYMBOLEN EN FORMATERINGEN Kenmerkt een spanningsmeting. Kenmerkt een stroommeting. Kenmerkt het einde van een werkzaamheid, inclusief eventuele nabewerkingen. 1.2 Gebruikte formatering Hieronder worden de gebruikte letterformaten verklaard. Eigennaam Kenmerkt een eigennaam. Naam® Kenmerkt een beschermde naam. Merk™ Kenmerkt een merk in het handelsverkeer. Onderstreepte woorden Verwijzen naar technische details van het voertuig of kenmerken vaktermen die in de begrippenlijst worden uitgelegd. 12 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2 2.1 Gebruiksdefinitie - beoogd gebruik Het voertuig is zo ontworpen en gebouwd, dat het kan worden gebruikt bij normale belastingen tijdens het rijden over de weg en op eenvoudig terrein (niet-geasfalteerde wegen). Dit voertuig is niet geschikt voor gebruik op racecircuits. Info Dit voertuig is alleen in de gehomologeerde uitvoering toegelaten voor het rijden op de openbare weg. 2.2 Onjuist gebruik Gebruik het voertuig uitsluitend op de beoogde wijze. Het niet op de beoogde wijze gebruiken van het voertuig kan leiden tot gevaren voor personen, materiaal en milieu. Elk gebruik van het voertuig anders dan op de beoogde wijze geldt als onjuist gebruik. Als onjuist gebruik geldt ook het gebruik van bedrijfs- en hulpmiddelen die niet voldoen aan de vereiste specificaties. 2.3 Veiligheidsaanwijzingen Voor een veilige omgang met het beschreven product dienen enkele veiligheidsaanwijzingen in acht te worden genomen. Lees daarom deze handleiding en alle andere handleidingen in de omvang van de levering zorgvuldig door. De veiligheidsaanwijzingen zijn geaccentueerd en met links gekoppeld aan de relevante plaatsen in de tekst. 13 2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN Info Op goed zichtbare plaatsen op het beschreven product zijn verschillende aanwijzings- en waarschuwingsstickers aangebracht. Geen stickers met aanwijzingen en waarschuwingen verwijderen. Als deze ontbreken kunt u of andere personen de gevaren niet herkennen en daardoor letsel oplopen. 14 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2 2.4 Gevarenniveau en pictogrammen Gevaar Waarschuwing voor een gevaar dat direct en met zekerheid overlijden of zwaar blijvend letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt. Waarschuwing Waarschuwing voor een gevaar dat waarschijnlijk overlijden of zwaar letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt. Voorzichtig Waarschuwing voor een gevaar dat mogelijk licht letsel tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt. Aanwijzing Waarschuwing voor een gevaar dat aanmerkelijke schade aan machine of materiaal tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt. Aanwijzing Waarschuwing voor een gevaar dat schade aan het milieu tot gevolg heeft als u niet de juiste voorzorgsmaatregelen neemt. 15 2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2.5 Waarschuwing voor manipulaties Het is niet toegestaan wijzigingen aan te brengen aan de componenten van de geluidsdemping. De volgende maatregelen of de realisatie van de betreffende toestanden zijn wettelijk verboden: 1 Verwijderen of buiten werking stellen van systemen of componenten van een nieuw voertuig die de geluidsdemping dienen voordat het wordt verkocht of geleverd aan de eindklant of tijdens de gebruiksduur van het voertuig voor andere doeleinden dan voor service, reparatie of vervanging, evenals 2 Gebruik van het voertuig nadat een dergelijk systeem of een dergelijke component verwijderd of buiten werking is gesteld. Voorbeelden van wettelijk verboden manipulaties: 1 Verwijderen of doorboren van einddempers, geluidsdempers, bochtstukken of andere componenten die uitlaatgassen geleiden. 2 Verwijderen of doorboren van delen van het inlaatsysteem. 3 Gebruik in niet-correcte onderhoudstoestand. 4 Vervangen van bewegende onderdelen van het voertuig, onderdelen van het uitlaatsysteem of onderdelen van het inlaatsysteem door onderdelen die niet door de fabrikant zijn toegelaten. 16 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2 2.6 Veilig gebruik Gevaar Gevaar voor ongevallen Bestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen. – Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent. – Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent. Gevaar Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben. – Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie. – Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien. Waarschuwing Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet. – Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn afgekoeld. – Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert. Het voertuig uitsluitend in technisch goede staat, op de boogde wijze, en veiligheids- en milieubewust gebruiken. Het voertuig mag uitsluitend door geïnstrueerde personen worden gebruikt. Voor het wegverkeer is het juiste rijbewijs vereist. 17 2 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN Storingen, die de veiligheid beperken, onmiddellijk in een geautoriseerde KTM-garage laten verhelpen. De op het voertuig aangebrachte stickers met aanwijzingen en waarschuwingen in acht nemen. 2.7 Beschermende kleding Waarschuwing Gevaar voor letsel Geen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico. – Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescherming. – Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften. Voor uw eigen veiligheid adviseert KTM om het voertuig uitsluitend te gebruiken met geschikte, beschermende kleding. 2.8 Werkinstructies Voor enkele werkzaamheden zijn hulpgereedschappen vereist. Deze maken geen deel uit van het voertuig, maar kunnen worden besteld onder vermelding van de aangegeven nummers tussen haakjes. Voorbeeld: lagertrekker (15112017000) Onderdelen die niet kunnen worden hergebruikt (bijvoorbeeld zelfborgende schroeven en moeren, afdichtingen, dichtringen, keerringen, splitpennen, borgplaten) tijdens de montage door nieuwe onderdelen vervangen. Voor enkele schroefverbindingen is schroefborging (bijvoorbeeld Loctite®) vereist. Specifieke aanwijzingen van de fabrikant bij het gebruik in acht nemen. Onderdelen die na de demontage worden hergebruikt, reinigen en controleren op beschadiging en slijtage. Beschadigde of versleten onderdelen vervangen. Na een reparatie of servicebeurt controleren of het voertuig verkeersveilig is. 18 VEILIGHEIDSAANWIJZINGEN 2 2.9 Milieu Door op een verantwoorde manier met uw motorfiets om te gaan kunt u ervoor zorgen dat er geen problemen en conflicten ontstaan. Om de toekomst van de motorsport veilig te stellen mag u de motorfiets alleen legaal gebruiken, dient u milieubewust te handelen en de rechten van anderen te respecteren. Houdt u zich bij het afvoeren van oude olie, andere verbruiks- en hulpstoffen en oude onderdelen aan de geldende wet- en regelgeving in het betreffende land. Omdat motorfietsen niet onder de EU-richtlijn voor de afdanking van oude voertuigen vallen bestaat er geen wettelijke regeling voor het afdanken van een oude motorfiets. Uw geautoriseerde KTM-dealer is u graag van dienst. 2.10 Bedieningshandleiding Lees de bedieningshandleiding beslist goed en volledig door voordat u voor het eerst gaat rijden. In de bedieningshandleiding vindt u veel informatie en tips die bediening, gebruik en service eenvoudiger maken. Alleen zo komt u te weten hoe u het voertuig het beste afstelt op uw situatie en hoe u zich tegen letsel kunt beschermen. Bewaar de bedieningshandleiding op een eenvoudig toegankelijke plaats, zodat u deze op ieder moment kunt raadplegen wanneer dat nodig is. Neem contact op met een geautoriseerde KTM-dealer wanneer u meer over het voertuig wilt weten of wanneer tijdens het lezen iets niet duidelijk is. De bedieningshandleiding is een belangrijk onderdeel van het voertuig en moet bij verkoop aan de nieuwe eigenaar worden gegeven. De bedieningshandleiding is bovendien als download op uw geautoriseerde KTM Motorcycles-dealer en op de KTM Motorcycles-website beschikbaar. Internationale KTM website: http://www.ktm.com 19 3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3.1 Garantie De in het serviceschema voorgeschreven werkzaamheden mogen uitsluitend door een geautoriseerde KTM-garage worden uitgevoerd en moeten in het KTM Dealer.net worden bevestigd, omdat anders de garantie volledig vervalt. Bij schade of gevolgschade die door manipulaties en/of wijzigingen aan het voertuig zijn veroorzaakt, bestaat er geen aanspraak op garantie. 3.2 Bedrijfsmiddelen, hulpstoffen Aanwijzing Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu. – Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen. Bedrijfsmiddelen en hulpstoffen volgens de bedieningshandleiding en specificaties gebruiken. 3.3 Reserveonderdelen, toebehoren Gebruik voor uw eigen veiligheid alleen reserveonderdelen en toebehoren die door KTM zijn vrijgegeven en/of aanbevolen en laat deze alleen in een geautoriseerde KTM-garage monteren. Voor andere producten en daardoor veroorzaakte schade is KTM niet aansprakelijk. Enkele reserveonderdelen en toebehoren zijn bij de betreffende beschrijvingen tussen haakjes aangegeven. Uw geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag. 20 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3 De actuele KTM PowerParts voor uw voertuig vindt u op de KTM website. Internationale KTM website: http://www.ktm.com 3.4 Service Voorwaarde voor een storingsvrij gebruik en het voorkomen van voortijdige slijtage is dat u zich houdt aan de in de bedieningshandleiding genoemde service, onderhouds- en afstelwerkzaamheden aan de motor en het chassis. Door een onjuist afgesteld chassis kunnen chassiscomponenten beschadigen of afbreken. Wanneer het voertuig onder zwaardere omstandigheden wordt gebruikt, zoals bij sterke regen, hoge temperaturen of met zware bagage, kunnen componenten zoals aandrijving, remsystemen of veringscomponenten duidelijk sneller verslijten. Daarom kan het nodig zijn onderdelen reeds voor het bereiken van het volgende service-interval te controleren of te vervangen. Het is belangrijk dat u zich strikt houdt aan de voorgeschreven inrijtijden en service-intervallen. De inachtneming daarvan draagt in belangrijke mate bij aan de verhoging van de levensduur van de motorfiets. 3.5 Afbeeldingen De in de handleiding weergegeven afbeeldingen tonen deels speciale uitrustingen. Voor een betere weergave en toelichting kunnen enkele onderdelen gedemonteerd of niet afgebeeld zijn. Voor de betreffende beschrijving is het echter niet altijd noodzakelijk dat deze onderdelen worden gedemonteerd. Houdt u zich aan de aanwijzingen in de tekst. 3.6 Klantenservice De geautoriseerde KTM-dealer beantwoordt graag uw vragen over uw voertuig of over KTM. 21 3 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN De lijst met geautoriseerde KTM-dealers vindt u op de KTM-website. Internationale KTM website: http://www.ktm.com 22 BELANGRIJKE AANWIJZINGEN 3 23 4 AFBEELDING VOERTUIG 4.1 Afbeelding voertuig linksvoor (symbolische weergave) A00620-10 24 AFBEELDING VOERTUIG 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 bk Stopcontact voor elektrisch toebehoren ( Koppelingshendel ( Zadelslot ( pag. 44) pag. 33) pag. 59) Opbergvak links Grepen ( pag. 58) Bagagedragerplaat ( pag. 58) Voetsteun passagier ( pag. 60) Bestuurdersvoetsteunen Versnellingshendel ( Zijstandaard ( pag. 60) pag. 62) 25 4 AFBEELDING VOERTUIG 4.2 Afbeelding voertuig rechtsachter (symbolische weergave) A00621-10 26 AFBEELDING VOERTUIG 4 1 2 3 4 4 4 4 5 6 7 8 Opbergvak onder de buddyseat Opbergvak rechts Tankdop Lichtschakelaar ( Menutoetsen ( pag. 35) pag. 39) Richtingaanwijzerschakelaar ( Claxonknop ( pag. 39) pag. 40) Noodstopschakelaar/e-startknop ( Remhendel ( pag. 41) pag. 33) Kijkglas motorolie Rempedaal ( pag. 61) 27 5 SERIENUMMERS 5.1 Voertuigidentificatiennummer Het voertuigidentificatienummer balhoofd gegraveerd. 402324-10 28 1 is aan de rechterkant van het SERIENUMMERS 5 5.2 Typeplaatje 1 Het typeplaatje is op het frame links aangebracht. Het typeplaatje Australië is op het frame rechts aangebracht. 2 F01880-10 29 5 SERIENUMMERS 5.3 Sleutelnummer Sleutelnummer 1 staat op de KEYCODECARD. Info U heeft het sleutelnummer nodig om een reservesleutel te bestellen. De KEYCODECARD op een veilig plaats bewaren. V01200-10 5.4 Motornummer Het motornummer H01047-10 30 1 is op het motorhuis boven gegraveerd. SERIENUMMERS 5 5.5 Artikelnummer voorvork Het artikelnummer van de voorvork de asopname gegraveerd. 1 is aan de binnenzijde van 402295-10 5.6 Artikelnummer schokdemper Het artikelnummer van de schokdemper van de schokdemper aangebracht. 1 is aan de linkerkant V01201-10 31 5 SERIENUMMERS 5.7 Artikelnummer stuurdemper Het artikelnummer van de stuurdemper de stuurdemper gegraveerd. F01881-10 32 1 is in de onderkant van BEDIENINGSELEMENTEN 6 6.1 Koppelingshendel De koppelingshendel bracht. 1 is aan de linkerkant van het stuur aange- F01882-10 6.2 Remhendel 1 De remhendel is aan de rechterkant van het stuur aangebracht. De voorwielrem wordt geschakeld met de remhendel. F01883-10 33 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.3 Gashendel De gashendel 1 is aan de rechterkant van het stuur aangebracht. F01884-10 6.4 Schakelaars links aan stuur 6.4.1 Combinatieschakelaar De combinatieschakelaar is aan de linkerkant van het stuur aangebracht. 34 BEDIENINGSELEMENTEN 6 Overzicht combinatieschakelaar links Lichtschakelaar ( pag. 35) 1 2 3 4 Menutoetsen ( pag. 39) Richtingaanwijzerschakelaar ( Claxonknop ( pag. 39) pag. 40) F01885-10 6.4.2 Lichtschakelaar 1 De lichtschakelaar is aan de linkerkant van de combinatieschakelaar aangebracht. Mogelijke toestanden Dimlicht aan – Lichtschakelaar in stand . In deze stand zijn het dimlicht en achterlicht ingeschakeld. A Groot licht aan – Lichtschakelaar in stand geduwd. In deze stand zijn het groot licht en het achterlicht ingeschakeld. B F01886-10 Seinlicht – Lichtschakelaar naar stand C trekken. 35 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.4.3 Schakelaar van cruisecontrol (optioneel) De schakelaar van de cruisecontrol schakelaar aangebracht. V01193-10 36 1 is links op de combinatie- Mogelijke toestanden • Schakelaar van cruisecontrol in de uitgangspositie. • Schakelaar van cruisecontrol naar links gedrukt. – In deze stand wordt de cruisecontrol in- en uitgeschakeld. De bedrijfstoestand wordt op het gecombineerde instrument weergegeven. • Schakelaar van cruisecontrol kort omhoog gedrukt. – De als laatste opgeslagen snelheid wordt weer bereikt en aangehouden. Elke keer dat de schakelaar wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verhoogd. • Schakelaar van cruisecontrol omhoog gedrukt gehouden. – De doelsnelheid neemt stapsgewijs toe met 5 km/h of 5 mph. • Schakelaar van cruisecontrol kort omlaag gedrukt. – De cruisecontrol wordt geactiveerd en de actuele snelheid wordt aangehouden. Elke keer dat de schakelaar wordt aangetikt, wordt de doelsnelheid met 1 km/h of 1 mph verlaagd. • Schakelaar van cruisecontrol omlaag gedrukt gehouden. – De doelsnelheid neemt stapsgewijs af met 5 km/h of 5 mph. BEDIENINGSELEMENTEN 6 Info Na activering van de cruisecontrol kan de gashendel in de uitgangspositie teruggedraaid worden. De gekozen snelheid blijft behouden. Als de doelsnelheid door verdraaien van de gashendel voor minder dan 30 seconden wordt overschreden, blijft de cruisecontrol geactiveerd. Om de cruisecontrol uit te schakelen, schakelaar van cruisecontrol naar links drukken. De cruisecontrol wordt bovendien in de onderstaande situaties gedeactiveerd: – bediening van de remhendel – bediening van het rempedaal – bediening van de koppelingshendel – dichtdraaien van de gashendel tot voorbij de uitgangspositie – regeling van de motorfietstractiecontrole (MTC) – slip aan het achterwiel of omhoog komend voorwiel – optreden van een fout die de werking van de cruisecontrol beperkt – overschrijden van de doelsnelheid bij een inhaalmanoeuvre gedurende meer dan 30 seconden 37 6 BEDIENINGSELEMENTEN Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het snelheidsregelsysteem is niet voor alle rijsituaties geschikt. De gekozen doelsnelheid wordt onderschreden als op een helling het motorvermogen niet voldoende is. De gekozen doelsnelheid wordt overschreden als op een helling het motorremwerking niet voldoende is. – Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op wegen met veel bochten. – Gebruik het snelheidsregelsysteem niet op een glad wegdek (bijvoorbeeld regen, ijs, sneeuw) of op een niet verharde ondergrond (bijvoorbeeld zand, stenen, grind). – Gebruik het snelheidsregelsysteem niet als de verkeerssituatie geen constante snelheid toelaat. De functie cruisecontrol is alleen beschikbaar wanneer de motorfietstractiecontrole (MTC) is geactiveerd. Wanneer de tractiecontrole van de motorfiets (MTC) wordt uitgeschakeld, wordt ook de cruisecontrol uitgeschakeld. De cruisecontrol kan tijdens een sterke acceleratie niet worden geactiveerd. De functie cruisecontrol kan alleen in de 2e, 3e, 4e, 5e en 6e versnelling worden geactiveerd. Het regelbereik loopt van 30 tot 160 km/h of van 18 tot 98 mph. 38 BEDIENINGSELEMENTEN 6 6.4.4 Menutoetsen De menuknoppen zijn centraal op de gecombineerde schakelaar links aangebracht. Met de menutoetsen wordt het display van het gecombineerde instrument bestuurd. Toets is de UP‑toets. Toets is de DOWN‑toets. Toets is de SET‑toets. Toets is de BACK‑toets. 1 2 3 4 F01887-10 6.4.5 Richtingaanwijzerschakelaar De richtingaanwijzerschakelaar links aangebracht. 1 is op de combinatieschakelaar Mogelijke toestanden Richtingaanwijzer uit Richtingaanwijzer links aan – Richtingaanwijzerschakelaar naar links geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug in de middelste stand. F01887-11 39 6 BEDIENINGSELEMENTEN Richtingaanwijzer rechts aan – Richtingaanwijzerschakelaar naar rechts geschakeld. De richtingaanwijzerschakelaar springt na het schakelen terug in de middelste stand. Voor het uitschakelen van de richtingaanwijzer moet u de richtingaanwijzerschakelaar richting het schakelaarhuis duwen. 6.4.6 Claxonknop De claxonknop gebracht. 1 is op de gecombineerde schakelaar links aan- Mogelijke toestanden • Claxonknop in de uitgangspositie • Claxonknop ingedrukt – In deze stand wordt de claxon bediend. F01887-12 40 BEDIENINGSELEMENTEN 6 6.5 Schakelaars rechts aan stuur 6.5.1 Noodstopschakelaar/e-startknop De noodstopschakelaar/e-startknop schakelaar aangebracht. 1 is rechts op de combinatie- Mogelijke toestanden Noodstopschakelaar/e‑startknop uit (bovenste stand) – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor kan niet worden gestart. Er verschijnt een melding op het display. F01888-10 Noodstopschakelaar/e‑startknop aan (middelste stand) – Deze stand is noodzakelijk bij het rijden, het ontstekingscircuit is gesloten. Startmotor aan (onderste stand) – In deze stand wordt de startmotor geactiveerd. 41 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.6 Contact- en stuurslot Het contact- en stuurslot bevindt zich voor de bovenste kroonplaat. Mogelijke toestanden Ontsteking uit – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken. Een draaiende motor schakelt uit en een stilstaande motor schakelt niet in. De contactsleutel kan eruit worden getrokken. Ontsteking aan – In deze stand is het ontstekingscircuit gesloten en kan de motor worden gestart. F01889-01 6.7 Stuur geblokkeerd – In deze stand is het ontstekingscircuit onderbroken en het stuur geblokkeerd. De contactsleutel kan eruit worden getrokken. Stuur vergrendelen Aanwijzing Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen. – 42 Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. BEDIENINGSELEMENTEN 6 – Voertuig parkeren. – Het stuur helemaal naar links draaien. – Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken en naar links draaien. Contactsleutel eruit trekken. Het stuur kan niet meer worden bewogen. 400732-01 6.8 Stuur ontgrendelen – Contactsleutel in het contact- en stuurslot steken, indrukken en naar rechts draaien. Contactsleutel eruit trekken. Het stuur kan weer worden bewogen. 400731-01 43 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.9 Stopcontact voor elektrisch toebehoren 1 Het stopcontact voor elektrisch toebehoren is voor de bovenste kroonplaat aangebracht. Het is aangesloten op constant plus en gezekerd. Stopcontact elektrische toebehoren Spanning 12 V Maximale stroomopname 10 A F01922-10 6.10 Tankdop openen Gevaar Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar. De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen. 44 – Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten. – Zet de motor uit, als u brandstof tankt. – Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig. – Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg. – Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht. BEDIENINGSELEMENTEN 6 Waarschuwing Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid. – Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding. – Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt. – Adem geen brandstofdampen in. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn gekomen. – Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen. – Bewaar brandstof correct in een geschikt reservoir en buiten het bereik van kinderen. Aanwijzing Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu. – Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen. – 1 Afdekking op de brandstoftankdop omhoogklappen en contactsleutel in het slot steken. F01890-10 45 6 BEDIENINGSELEMENTEN Aanwijzing Gevaar voor beschadiging De contactsleutel kan bij overbelasting afbreken. Beschadigde contactsleutels moeten worden vervangen. – 6.11 – Contactsleutel 90° met de klok mee draaien. – Brandstoftankdop omhoogklappen. – Tankdop neerklappen. – Contactsleutel 90° met de klok mee draaien. – Brandstoftankdop indrukken en contactsleutel tegen de klok in draaien tot het slot sluit. Tankdop sluiten F01891-01 46 Op de brandstoftankdop drukken om de contactsleutel te ontlasten. BEDIENINGSELEMENTEN 6 Waarschuwing Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar, giftig en schadelijk voor de gezondheid. – 6.12 – De brandstoftankdop na het sluiten op correcte vergrendeling controleren. – Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. Contactsleutel eruit trekken en afdekking neerklappen. Brandstofkranen Er bevindt zich een brandstofkraan brandstoftank. 1 aan iedere kant van de Info F02115-10 De brandstofkranen bevinden zich achter de brandstoftankbekledingen. De brandstofkranen moeten tijdens het rijden altijd zijn geopend. De brandstofkranen worden alleen gesloten voor het verwijderen van de brandstoftank. 47 6 BEDIENINGSELEMENTEN Mogelijke toestanden • Brandstofkranen gesloten – Er kan geen niveaucompensatie plaatsvinden en de brandstoftoevoer naar het smoorklephuis is gesloten. • Brandstofkranen geopend – Er kan een niveaucompensatie plaatsvinden en de brandstoftoevoer naar het smoorklephuis is geopend. 6.13 Opbergvak onder de buddyseat openen Werkzaamheden vooraf – Buddyseat verwijderen. ( 48 pag. 183) BEDIENINGSELEMENTEN 6 Hoofdwerkzaamheden – Vergrendeling in pijlrichting indrukken en in het bereik losmaken. 1 – A Opbergvak openen. F01892-10 49 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.14 Opbergvak onder de buddyseat sluiten Hoofdwerkzaamheden – Opbergvak sluiten. – Vergrendeling ting drukken. 1 in het bereik A bevestigen en in pijlrich- F01893-10 Werkzaamheden achteraf – Buddyseat monteren. ( 50 pag. 184) BEDIENINGSELEMENTEN 6 6.15 Opbergvak links openen Werkzaamheden vooraf – Buddyseat verwijderen. ( pag. 183) – Bestuurderszadel verwijderen. ( – Zijbekleding links demonteren. ( pag. 184) pag. 197) 51 6 BEDIENINGSELEMENTEN Hoofdwerkzaamheden – Afsluitrubber optillen en in het bereik 1 – F01898-10 52 Opbergvak openen. A losmaken. BEDIENINGSELEMENTEN 6 6.16 Opbergvak links sluiten Hoofdwerkzaamheden – Opbergvak sluiten. – Afsluitrubber 1 optillen en in het bereik A bevestigen. F01899-10 Werkzaamheden achteraf – Zijbekleding links monteren. ( pag. 198) – pag. 185) Bestuurderszadel monteren. ( 53 6 BEDIENINGSELEMENTEN – 6.17 Buddyseat monteren. ( Opbergvak rechts openen Werkzaamheden vooraf – Buddyseat verwijderen. ( 54 pag. 184) pag. 183) – Bestuurderszadel verwijderen. ( – Zijbekleding rechts demonteren. ( pag. 184) pag. 199) BEDIENINGSELEMENTEN 6 Hoofdwerkzaamheden – Afsluitrubber optillen en in het bereik 1 – A losmaken. Opbergvak openen. F01900-10 55 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.18 Opbergvak rechts sluiten Hoofdwerkzaamheden – Opbergvak sluiten. – Afsluitrubber 1 optillen en in het bereik A bevestigen. F01901-10 Werkzaamheden achteraf – Zijbekleding rechts monteren. ( – 56 Bestuurderszadel monteren. ( pag. 200) pag. 185) BEDIENINGSELEMENTEN 6 – 6.19 Buddyseat monteren. ( pag. 184) Boordgereedschap In het opbergvak links of rechts bevindt zich het boordgereedschap . 1 F01905-10 57 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.20 Grepen 1 De grepen zijn bestemd voor het rangeren van de motorfiets. Bij het rijden met een passagier kan deze zich hieraan vasthouden. F01903-10 6.21 Bagagedragerplaat 1 De bagagedragerplaat bevindt zich achter de buddyseat. Op de bagagedragerplaat kan de basisplaat van een koffersysteem (optioneel) worden bevestigd. De bagagedragerplaat mag maximaal met het aangegeven gewicht worden belast. Maximaal toegestane belasting van de bagagedragerplaat F01903-11 58 5 kg BEDIENINGSELEMENTEN 6 Info Op de aanwijzingen van de kofferfabrikant letten. 6.22 Zadelslot 1 Het zadelslot bevindt zich aan de linkerkant van het voertuig. Hij kan met de contactsleutel ontgrendeld worden. F01902-10 59 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.23 Voetsteun passagier De voetsteunen voor de passagier kunnen worden ingeklapt. Mogelijke toestanden • Voetsteun passagier ingeklapt – Voor het rijden zonder passagier. • Voetsteun passagier uitgeklapt – Voor het rijden met passagier. F01904-10 6.24 Versnellingshendel De versnellingshendel gemonteerd. V01271-11 60 1 is aan de linkerkant van de motor BEDIENINGSELEMENTEN 6 De positie van de versnellingen kan afgelezen worden van de afbeelding. De neutrale of stationaire stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. V01271-10 6.25 Rempedaal 1 Het rempedaal bevindt zich voor de rechter voetsteun. De achterwielrem wordt geschakeld met het rempedaal. 402177-10 61 6 BEDIENINGSELEMENTEN 6.26 Zijstandaard 1 De zijstandaard bevindt zich aan de linker voertuigzijde. De zijstandaard wordt gebruikt voor het parkeren van de motorfiets. Info Tijdens het rijden moet de zijstandaard opgeklapt zijn. De zijstandaard is gekoppeld aan het veiligheidsstartsysteem. Lees de rij-instructies. 402029-10 62 Mogelijke toestanden • Zijstandaard uitgeklapt – Het voertuig kan op de zijstandaard worden neergezet. Het veiligheidsstartsysteem is actief. • Zijstandaard ingeklapt – Deze stand is altijd nodig als u gaat rijden. Het veiligheidsstartsysteem is niet actief. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.1 Gecombineerd instrument Het gecombineerde instrument is voor het stuur aangebracht. Het gecombineerde instrument is ingedeeld in twee functiesegmenten. Controlelampjes ( pag. 68) Display 1 2 F01763-10 7.2 Activering en test Activering Het gecombineerde instrument wordt ingeschakeld met het contact. Info De helderheid van de indicaties wordt geregeld door een omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument. F01764-01 Test Op het display verschijnt de begroetingstekst en alle controlelampjes branden kort in het kader van een functiecontrole. 63 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT Info Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor niet draait. Als de motor draait en het controlelampje storing brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage. Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang de motor niet draait. Wanneer de motor draait en het waarschuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stoppen en de motor afzetten. Het ABS-waarschuwingslampje en het TC-controlelampje branden tot een snelheid van ca. 6 km/h (ca. 4 mph) of meer is bereikt. 7.3 Dag‑nacht-modus De dagmodus wordt in lichte kleuren weergegeven. F01765-01 64 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 De nachtmodus wordt in donkere kleuren weergegeven. Info F01765-02 7.4 De omgevingslichtsensor in het gecombineerde instrument meet de lichtsterkte van de omgeving. Afhankelijk van de lichtsterkte die de omgevingslichtsensor meet, wordt het display lichter of donkerder en wordt afhankelijk van de instelling in de andere modus geschakeld. De weergavemodus kan in het submenu Display Theme worden geconfigureerd. Hier kan de automatische dag-nachtmodus of permanente nachtmodus worden geselecteerd. Waarschuwingen Waarschuwingen verschijnen aan de bovenste en/of onderste displayrand, afhankelijk van de relevantie hebben ze een gele of rode achtergrond. Gele waarschuwingen tonen fouten of informatie die een snelle interventie of aanpassing van de rijstijl vereisen. Rode waarschuwingen tonen fouten of informatie die een onmiddellijke interventie vereisen. 1 2 F01766-10 65 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT Info Waarschuwingen worden verborgen door op een willekeurige knop te drukken. Alle bestaande waarschuwingen worden in het submenu Warning weergegeven tot ze niet meer actief zijn. 7.5 Waarschuwing voor glad wegdek Het verschijnen van de waarschuwing voor glad wegdek wijst op een verhoogd risico op gladde wegen. De waarschuwing voor glad wegdek verschijnt op het display wanneer de omgevingstemperatuur onder de aangegeven waarde is gedaald. Temperatuur F01767-01 ≤ 4 °C De waarschuwing voor glad wegdek verdwijnt weer van het display wanneer de omgevingstemperatuur weer boven de aangegeven waarde is gestegen. Temperatuur ≥ 6 °C Info Wanneer de waarschuwing voor glad wegdek schijnt ook de waarschuwing ICE WARNING. 66 oplicht, ver- GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 67 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.6 Controlelampjes F01768-01 68 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 De controlelampjes geven extra informatie over de toestand van de motorfiets. Bij het inschakelen van het contact gaan alle controlelampjes behalve het TC-controlelampje kort branden. Info Het controlelampje storing brandt altijd, zolang de motor niet draait. Als de motor draait en het controlelampje storing brandt, volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage. Het waarschuwingslampje oliedruk brandt altijd, zolang de motor niet draait. Wanneer de motor draait en het waarschuwingslampje oliedruk brandt, onmiddellijk volgens de geldende verkeersregels stoppen en de motor afzetten. Het ABS-waarschuwingslampje en het TC-controlelampje branden tot een snelheid van ca. 6 km/h (ca. 4 mph) of meer is bereikt. Mogelijke toestanden Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme – Richtingaanwijzer is ingeschakeld. Controlelampje storing brandt geel – De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica geconstateerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage. ABS-waarschuwingslampje brandt/knippert geel – Status- of foutmelding bij het ABS. Het ABS-waarschuwingslampje knippert als de ABS-modus Offroad is geactiveerd. Controlelampje stationair brandt groen – Versnelling is in positie vrij geschakeld. 69 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT TC-controlelampje brandt/knippert geel – MTC ( pag. 296) is niet actief of is bezig met regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage. Het TC-controlelampje knippert als MTC actief ingrijpt. Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood – Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen en de motor afzetten. Controlelampje alarminstallatie brandt/knippert rood – Status- of foutmelding bij de alarminstallatie. Controlelampje cruisecontrol (optioneel) brandt geel – De functie cruisecontrol is ingeschakeld, maar de cruisecontrol is niet actief. Controlelampje cruisecontrol (optioneel) brandt groen – De functie cruisecontrol is ingeschakeld en de cruisecontrol is actief. Controlelampje groot licht brandt blauw – Groot licht is ingeschakeld. Algemeen waarschuwingslampje brandt geel – Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven. 70 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 71 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.7 Display F01769-10 72 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 bk bl bm bn bo bp bq br bs Toerental ( pag. 75) Schakelindicator ( pag. 76) De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd. Versnellingsindicatie Eenheid voor de toerentalindicatie Snelheidsindicator ( pag. 77) Eenheid voor de snelheidsindicatie Weergave van de cruisecontrol (optioneel) ( Ride‑weergave ( pag. 79) ABS‑weergave ( pag. 79) MTC‑weergave ( pag. 80) Weergave van de koelmiddeltemperatuur ( Brandstofpeilweergave ( pag. 78) pag. 80) pag. 82) Omgevingslucht-temperatuurindicator ( Waarschuwing voor glad wegdek ( pag. 83) pag. 66) Bluetooth® (optioneel) GPS (optioneel) Tijd ( pag. 83) SET Wordt alleen bij gesloten menu weergegeven. Favorites‑weergave ( pag. 84) 73 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.8 RALLY display (optioneel) F01770-10 74 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info De afbeelding toont het startscherm van het gecombineerde instrument bij geactiveerde rijmodus RALLY. Als het menu geopend is, wordt verder de snelheid weergegeven. 1 2 3 4 7.9 Rijmodus RALLY (optioneel) ABS‑modus Throttle Response (optioneel) ( Slipaanpassing (optioneel) ( pag. 297) pag. 297) Toerental Het toerental wordt in omwentelingen per minuut weergegeven. F01771-01 75 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.10 Schakelindicator De schakelindicator is in de weergave van de toerenteller geïntegreerd. In het submenu Shift Light kan het toerental voor de schakelindicator worden ingesteld. Tijdens de inrijfase (tot 1000 km/621 mi) is de schakelindicator altijd actief. Pas daarna kan de schakelindicator worden gedeactiveerd en kunnen de waarden voor Lights up en Flashes worden ingesteld. Bij Lights up knippert de schakelindicator en bij Flashes knippert deze en de kleur verandert. Info F01772-01 In de 6e versnelling is de schakelindicator bij warme motor na de eerste service gedeactiveerd. 76 Koelmiddeltemperatuur ≤ 35 °C ODO < 1.000 km Schakelindicator knippert altijd bij 6.500 1/min Koelmiddeltemperatuur > 35 °C ODO > 1.000 km GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.11 Lights upschakelindicator knippert Flashesschakelindicator knippert en verandert van kleur Snelheidsindicator De snelheid wordt in kilometer per uur km/h of in mijl per uur mph weergegeven. De eenheid van de snelheid kan in het submenu Distance worden geconfigureerd. F01773-01 77 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.12 Weergave van de cruisecontrol (optioneel) Bij geactiveerde cruisecontrol wordt de bedrijfstoestand op het display van het gecombineerde instrument weergegeven. De cruisecontrol wordt bestuurd met de schakelaar van de cruisecontrol ( pag. 36). Info F01774-01 78 Als de functie cruisecontrol is ingeschakeld maar de cruisecontrol niet actief is, brandt het controlelampje cruisecontrol geel. Als de functie cruisecontrol is ingeschakeld en de cruisecontrol actief is, brandt het controlelampje cruisecontrol groen. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.13 Ride‑weergave 1 De ingestelde Ride Mode ( pag. 295) wordt in het bereik van het display weergegeven. In het submenu Ride Mode kan de rijmodus worden geconfigureerd. F01775-10 7.14 ABS‑weergave 1 De ingestelde ABS-modus wordt in het gedeelte van het display weergegeven. In het submenu ABS kan het ABS worden geconfigureerd. F01775-11 79 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.15 MTC‑weergave 1 In het bereik van het display wordt weergegeven of MTC ( pag. 296) is in- of uitgeschakeld. In het submenu MTC kan de motorfietstractiecontrole worden inof uitgeschakeld. F01775-12 7.16 Weergave van de koelmiddeltemperatuur De weergave van de koelmiddeltemperatuur bestaat uit balkjes. Hoe meer balkjes er branden, hoe warmer het koelmiddel. Bij een koelmiddeltemperatuur van 120 °C wordt de noodloopmodus automatisch ingeschakeld. F01776-01 80 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Aanwijzing Motorschade Bij oververhitting raakt de motor beschadigd. – Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur verschijnt. – Laat de motor en het koelsysteem afkoelen. – Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem. Info Bij het knipperen van alle balkjes verschijnt ook de waarschuwing ENGINE TEMP HIGH. Als het koelsysteem oververhit raakt, wordt het maximale motortoerental begrensd. Mogelijke toestanden • Motor koud – Tot drie balkjes branden. • Motor warm – Vier balkjes branden. • Motor heet – Vijf tot acht balkjes branden. • Motor zeer heet – Alle acht balkjes branden rood. 81 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.17 Brandstofpeilweergave De brandstofpeilweergave bestaat uit balkjes. Hoe meer balkjes er branden, hoe meer brandstof zich in de brandstoftank bevindt. Info F01777-01 82 De meting van de brandstofvoorraad wordt pas vanaf het bereiken van de helft van de brandstoftankinhoud actief. Tot de helft van de brandstoftankinhoud wordt de brandstofpeilweergave als vol weergegeven. Als de brandstofvoorraad bijna is verbruikt, knippert het laatste segment rood en verschijnt bovendien de waarschuwing LOW FUEL. Om voortdurend schommelen van de weergave tijdens het rijden te vermijden, wordt het brandstofpeil iets vertraagd weergegeven. Als de zijstandaard is uitgeklapt of als de noodstopschakelaar is uitgeschakeld, wordt de brandstofpeilweergave niet geactualiseerd. Als de zijstandaard wordt ingeklapt en de noodstopschakelaar ingeschakeld, wordt de volgende actualisering pas na 2 minuten uitgevoerd. Als het gecombineerde instrument geen signaal van de brandstofpeilsensor ontvangt, knippert de brandstofpeilweergave. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.18 Omgevingslucht-temperatuurindicator De omgevingstemperatuur wordt in °C of °F weergegeven. In het submenu Temperature kan de eenheid van de omgevingstemperatuur worden geconfigureerd. F01778-01 7.19 Tijd In alle talen behalve EN-US wordt de tijd in de 24‑uursnotatie weergegeven. Als de taal EN-US ingesteld is, wordt de tijd weergegeven in de 12-uursnotatie. In het submenu Clock/Date kan de tijd worden geconfigureerd. Info De tijd moet worden ingesteld als de 12V-accu losgekoppeld is geweest van het voertuig of als de zekering eruit is gehaald. F01779-01 83 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.20 Favorites‑weergave In de Favorites‑weergave worden tot acht informatieteksten weergegeven. In het submenu Favorites kan de Favorites‑weergave vrij worden geconfigureerd. Info Eén tot vier geselecteerde informatieteksten worden op twee regels weergegeven. Vijf tot acht geselecteerde informatieteksten worden op één regel weergegeven. F01780-01 7.21 Quick Selector 1‑weergave Door op de UP-knop te drukken, wordt bij gesloten menu de Quick Selector 1-weergave opgeroepen. Door op de BACK‑knop te drukken, wordt de Quick Selector 1weergave gesloten. Info In het submenu Quick Selector 1 kan de Quick Selector 1‑weergave worden geconfigureerd. Er kan een willekeurige informatietekst worden geselecteerd. F01781-01 84 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.22 Quick Selector 2‑weergave Door op de DOWN-knop te drukken, wordt bij gesloten menu de Quick Selector 2-weergave opgeroepen. Door op de BACK‑knop te drukken, wordt de Quick Selector 2weergave gesloten. Info In het submenu Quick Selector 2 kan de Quick Selector 2‑weergave worden geconfigureerd. Er kan een willekeurige informatietekst worden geselecteerd. F01782-01 7.23 Navigation‑weergave (optioneel) De Navigation-weergave verschijnt bij geactiveerde navigatiefunctie. In de Navigation‑weergave worden de richtingspijl, de afstand tot de bestemming, de geschatte aankomsttijd van de mobiele telefoon, de afstand tot het volgende wegpunt en de straatnaam weergegeven. In het submenu Navigation kan de Navigation‑weergave worden geconfigureerd. F01783-01 85 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT Info Als de visuele navigatie is geactiveerd, wordt de Favorites‑weergave verborgen. 7.24 Menu Info Om het menu te openen op het startscherm op de SET‑knop drukken. Met de UP-knop of de DOWN-knop in het menu navigeren. Door de BACK-knop in te drukken springt de menustructuur een stap terug resp. wordt het menu gesloten. 1 2 4 F01784-10 86 3 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.1 KTM MY RIDE (optioneel) Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01785-01 • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth® (optioneel) geactiveerd. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. In het menu KTM MY RIDE kan een geschikte mobiele telefoon of geschikte headset via Bluetooth® met het gecombineerde instrument worden verbonden en kunnen de audiofunctie en de navigatiefunctie worden geconfigureerd. Info Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt om met het gecombineerde instrument te verbinden. De standaard Bluetooth® 2.1 moet ondersteund worden. 87 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.2 Audio (optioneel) Voorwaarden • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. F01786-01 • Functie Bluetooth® (optioneel) geactiveerd. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele telefoon verbonden. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset verbonden. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te hoog volume van uw koptelefoon kan van het verkeer afleiden. – 88 Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat u het overige verkeer nog kunt horen. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Audio is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Ingedrukt houden van de UP‑knop verhoogt het audiovolume. – Ingedrukt houden van de DOWN‑knop verlaagt het audiovolume. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 – Kort indrukken van de UP‑knop wisselt naar de volgende audiotitel. – Door kort of twee keer kort drukken op de DOWN-knop wordt afhankelijk van het telefoonmodel naar de vorige audiotitel gewisseld of de actuele audiotitel opnieuw van voren afgespeeld. – Drukken op de SET‑knop speelt de audiotitel af of pauzeert de audiotitel. Info Bij sommige mobiele telefoons moet de audioplayer van de mobiele telefoon worden gestart, voordat de weergave mogelijk is. Voor een eenvoudigere bediening kan de audiofunctie aan Quick Selector 1 of aan Quick Selector 2 worden toegevoegd. 89 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.3 Navigation (optioneel) Voorwaarden • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. F01787-01 • Functie Bluetooth® (optioneel) geactiveerd. • De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte mobiele telefoon (Android®-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf versie 10) geïnstalleerd en geopend. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele telefoon verbonden. • De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon. • Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met een geschikte headset verbonden en een geschikt taalpakket werd in de KTM MY RIDE-app gedownload. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Navigation is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. In het submenu Navigation kan de navigatiefunctie worden geconfigureerd. 90 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info De audiofunctie kan gelijktijdig met de navigatiefunctie worden gebruikt. Een binnenkomende oproep wordt bij actieve navigatiefunctie in een klein venster in de bovenste displayrand van het gecombineerde instrument weergegeven. Bij ingeschakelde navigatiefunctie en verbonden apparaat verschijnt het GPS-symbool op het display van het gecombineerde instrument. 7.24.4 Navigatie setup (optioneel) Voorwaarden • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. F01788-01 • De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte mobiele telefoon (Android®-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf versie 10) geïnstalleerd en geopend. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele telefoon verbonden. • De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon. • Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met een geschikte headset verbonden en een geschikt taalpakket werd in de KTM MY RIDE-app gedownload. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. 91 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Navigation is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Navigation Setup is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken de visuele navigatie in- of uitschakelen. Info Een geactiveerde spraaknavigatie blijft verder ingeschakeld. 92 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.5 Volume (optioneel) Voorwaarden • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. F01863-01 • De KTM MY RIDE-app (optioneel) is op een geschikte mobiele telefoon (Android®-apparaten vanaf versie 6.0, iOS-apparaten vanaf versie 10) geïnstalleerd en geopend. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele telefoon verbonden. • De GPS-functie is geactiveerd op de verbonden telefoon. • Voor spraaknavigatie: het gecombineerde instrument is met een geschikte headset verbonden en een passend taalpakket is in de KTM MY RIDE-app gedownload. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Navigation is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te hoog volume van uw koptelefoon kan van het verkeer afleiden. – Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat u het overige verkeer nog kunt horen. 93 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.6 – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Volume is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Door de UP‑knop in te drukken wordt het volume van de geactiveerde spraaknavigatie verhoogd. – Door de DOWN‑knop in te drukken wordt het volume van de geactiveerde spraaknavigatie verlaagd. Pairing (optioneel) Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01791-01 • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth® (optioneel) geactiveerd. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. In het submenu Pairing kan een geschikte mobiele telefoon of headset via Bluetooth® met het gecombineerde instrument worden verbonden. 94 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info De functie Bluetooth® kan alleen in combinatie met KTM MY RIDE (optioneel) worden gebruikt. Bij ingeschakelde Bluetooth®-functie en verbonden apparaat verschijnt het Bluetooth®-symbool op het display van het gecombineerde instrument. Niet elke mobiele telefoon en niet elke headset is geschikt om met het gecombineerde instrument te verbinden. 7.24.7 Phone (optioneel) Voorwaarden • De motorfiets staat stil. • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth® op het apparaat dat moet worden gekoppeld eveneens geactiveerd. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Phone is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. F01792-01 95 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT Info Er kunnen nooit twee mobiele telefoons tegelijkertijd met het gecombineerde instrument worden verbonden. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Het gecombineerde instrument start het zoeken naar een geschikte mobiele telefoon. Als het zoeken succesvol is, wordt de naam van de mobiele telefoon in het submenu Pairing weergegeven. Door de SET‑knop in te drukken, wordt de verbinding gestart. Info De mobiele telefoon moet via Bluetooth® zichtbaar zijn, zodat deze door het gecombineerde instrument kan worden gevonden. – 96 Op het gecombineerde instrument verschijnt een melding, dat dit gereed is voor de verbinding. Door bevestiging van Passkey op de mobiele telefoon en op het gecombineerde instrument wordt de verbinding succesvol afgesloten. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info Bij succesvolle verbinding wordt de naam van de verbonden mobiele telefoon in het submenu Phone weergegeven. UP- of DOWN-knop indrukken tot het gekoppelde apparaat is geselecteerd. Door de SET-knop in te drukken, kan het gekoppelde apparaat worden gewist. Niet elke mobiele telefoon is geschikt om met het gecombineerde instrument te verbinden. – Het reeds eerder verbonden apparaat bij geactiveerde Bluetooth®-functie binnen het bereik van het gecombineerde instrument brengen. Het apparaat wordt automatisch met het gecombineerde instrument verbonden. Als het apparaat niet automatisch na ca. 30 seconden met het gecombineerde instrument wordt verbonden: – gecombineerd instrument opnieuw opstarten of Pairing-procedure herhalen. In het submenu Phone kan een geschikte mobiele telefoon met het gecombineerde instrument worden verbonden. 97 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.8 Headset (optioneel) Voorwaarden • De motorfiets staat stil. • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth® op het apparaat dat moet worden gekoppeld eveneens geactiveerd. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot KTM MY RIDE is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Headset is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Pairing is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Het gecombineerde instrument start het zoeken naar een geschikte headset. Als het zoeken succesvol is, wordt de naam van de headset in het submenu Pairing weergegeven. Door de SET‑knop in te drukken het apparaat selecteren. Door de SET‑knop nog een keer in te drukken het submenupunt Confirm bevestigen. De verbinding van een headset met het gecombineerde instrument wordt hier succesvol afgesloten. F01793-01 98 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info De headset moet zich in de pairing-modus bevinden, zodat de headset door het gecombineerde instrument kan worden gevonden. Bedieningshandleiding van de headset in acht nemen. Bij succesvolle verbinding wordt de naam van de verbonden headset in het submenu Headset weergegeven. UP- of DOWN-knop indrukken tot het gekoppelde apparaat is geselecteerd. Door de SET-knop in te drukken, kan het gekoppelde apparaat worden gewist. Niet elke headset is geschikt om met het gecombineerde instrument te verbinden. – Het reeds eerder verbonden apparaat bij geactiveerde Bluetooth®-functie binnen het bereik van het gecombineerde instrument brengen. Het apparaat wordt automatisch met het gecombineerde instrument verbonden. Als het apparaat niet automatisch na ca. 30 seconden met het gecombineerde instrument wordt verbonden: – gecombineerd instrument opnieuw opstarten of Pairing-procedure herhalen. In het submenu Headset kan een geschikte headset met het gecombineerde instrument worden verbonden. 99 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.9 Telefonie (optioneel) Voorwaarden • Functie KTM MY RIDE (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth® (optioneel) geactiveerd. • Functie Bluetooth® op het apparaat dat moet worden gekoppeld eveneens geactiveerd. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte mobiele telefoon verbonden. • Het gecombineerde instrument is met een geschikte headset verbonden. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te hoog volume van uw koptelefoon kan van het verkeer afleiden. – F01794-01 100 Stel het volume van uw koptelefoon zodanig in dat u het overige verkeer nog kunt horen. – Door de SET‑knop in te drukken, wordt een binnenkomende oproep aangenomen. – Door de BACK‑knop in te drukken, wordt een binnenkomende oproep afgewezen. – Ingedrukt houden van de UP‑knop verhoogt het audiovolume. – Ingedrukt houden van de DOWN‑knop verlaagt het audiovolume. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info De wijziging van het audiovolume met de gecombineerde schakelaar kan niet met elke mobiele telefoon worden uitgevoerd. Belduur en contactpersoon worden weergegeven. Afhankelijk van de instelling van de mobiele telefoon wordt de contactpersoon met naam weergegeven. Een binnenkomende oproep wordt bij actieve navigatiefunctie in een klein venster in de bovenste displayrand van het gecombineerde instrument weergegeven. Bij actieve telefonie kan niet in het menu worden genavigeerd. 7.24.10 Trips/Data – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trips/Data is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. In het menu Trips/Data kan algemene informatie worden opgeroepen. F01795-01 101 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.11 General Info – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trips/Data is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot General Info is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. In het submenu General Info kunnen datum, afgelegde totale afstand en accuspanning van de12V‑accu worden opgeroepen. F01796-01 102 Info Date geeft de datum aan. ODO geeft de totale afstand aan. Battery toont de accuspanning van de 12V‑accu. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.12 Trip 1 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trips/Data is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trip 1 is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. In het submenu Trip 1 kan informatie over Trip 1 worden opgeroepen. F01797-01 Info Trip geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee tankstops. Trip loopt mee en telt tot 9999. ØCons toont het gemiddelde verbruik op basis van Trip. ØSpeed toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip en Trip Time. Trip Time toont de rijtijd op basis van Trip en loopt zodra een snelheidssignaal wordt ontvangen. Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brandstofreserve. SET‑knop 3‑5 seconden ingedrukt houden. Alle items in het submenu Trip 1 worden gereset. 103 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.13 Trip 2 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trips/Data is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trip 2 is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. In het submenu Trip 2 kan informatie over Trip 2 worden opgeroepen. F01798-01 Info Trip geeft de gereden afstand aan sinds de laatste reset, bijvoorbeeld tussen twee tankstops. Trip loopt mee en telt tot 9999. ØCons toont het gemiddelde verbruik op basis van Trip. ØSpeed toont de gemiddelde snelheid op basis van Trip en Trip Time. Trip Time toont de rijtijd op basis van Trip en loopt zodra een snelheidssignaal wordt ontvangen. Fuel Range toont de mogelijk af te leggen afstand met de brandstofreserve. SET‑knop 3‑5 seconden ingedrukt houden. 104 Alle items in het submenu Trip 2 worden gereset. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.14 TPMS (functie optioneel) Voorwaarden • Model met TPMS. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trips/Data is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het controlesysteem voor de bandenspanning vormt geen vervanging voor de controle voordat u gaat rijden. F01799-01 Om valse alarmen te vermijden, worden de bandenspanningswaarde over meerdere minuten geëvalueerd. – – Controleer de bandenspanning voor iedere rit. – Corrigeer de bandenspanning als de deze afwijkt van de opgegeven waarde. – Stop ook bij correcte bandenspanningswaarden meteen als het gedrag van het voertuig op een drukverlies in de band wijst. UP- of DOWN‑knop indrukken tot TPMS is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. 105 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT Voorgeschreven waarde Bandendruk solo / met passagier / volledig laadvermogen voor: bij koude band 2,4 bar achter: bij koude band 2,9 bar In het submenu TPMS kan de bandenspanning van de voor- en achterbanden worden opgeroepen. Info FW geeft de bandenspanning voor aan. RW geeft de bandenspanning achter aan. 7.24.15 Warning Voorwaarden • Melding of waarschuwing aanwezig. F01800-01 106 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Trips/Data is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Warning is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop door de waarschuwingen navigeren. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info De opgetreden waarschuwingen worden weergegeven en opgeslagen tot ze niet meer actief zijn. 7.24.16 Ride Mode – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Ride Mode is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. In het menu Ride Mode kan de rijmodus van het voertuig worden geconfigureerd. F01831-01 107 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.17 Ride Mode Voorwaarden • Noodstopschakelaar gedeactiveerd. • Functie cruisecontrol (optioneel) gedeactiveerd. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Ride Mode is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Ride Mode op het display is gemarkeerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET‑knop in te drukken, kunnen op elkaar afgestemde instellingen van motorfiets en motorfietstractiecontrole worden geselecteerd. F01801-01 STREET – Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de motorfietstractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe. De antiwheeliemodus is actief. RAIN – Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motorfietstractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe. De antiwheeliemodus is actief. 108 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 OFFROAD – Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motorfietstractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe. De antiwheeliemodus is gedeactiveerd. RALLY (optioneel) – Instelling met gehomologeerd vermogen en uiterst directe respons. De motorfietstractiecontrole en de karakteristiek van de gasrespons kunnen individueel worden ingesteld. De antiwheeliemodus is gedeactiveerd. Info Tijdens de selectie geen gas geven. 7.24.18 Rally (optioneel) Voorwaarden • De rijmodus RALLY (optioneel) is geactiveerd. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Rally op het display is gemarkeerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. In het menu Rally kunnen de afzonderlijke instellingen van de RALLY PACK worden aangepast. F01802-01 109 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.19 Throttle Response (optioneel) Voorwaarden • De rijmodus RALLY (optioneel) is geactiveerd. F01803-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Rally op het display is gemarkeerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Throttle Response op het display is gemarkeerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken kan de karakteristiek van de gasrepons worden aangepast. STREET - Uitgebalanceerde respons. RALLY - Uiterst directe respons. OFFROAD - Zeer directe respons. Info Bij het aanpassen van de gasrespons geen gas geven. 110 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.20 Leave Rally (optioneel) Voorwaarden • De rijmodus RALLY (optioneel) is geactiveerd. F01804-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Rally op het display is gemarkeerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Leave Rally op het display is gemarkeerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt de rijmodus RALLY beëindigd en wordt automatisch naar de rijmodus STREET gewisseld. Info Bij de deactivering van de rijmodus RALLY geen gas geven. 111 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.21 Motorcycle – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. In het menu Motorcycle kunnen de motorfietstractiecontrole en de quickshifter + (optioneel) worden in- of uitgeschakeld en het ABS worden geconfigureerd. F01805-01 7.24.22 MTC F01806-01 112 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot MTC is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken MTC in- of uitschakelen. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info Bij het in- of uitschakelen geen gas geven. Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractiecontrole weer actief. SET‑knop 3‑5 seconden ingedrukt houden. Activering van de motorfietstractiecontrole. 7.24.23 ABS – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. Aanwijzing Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekering Als het ABS compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare weg. – F01807-01 Gebruik het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg als het ABS compleet wordt uitgeschakeld. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot ABS is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. 113 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT – Door de SET-knop in te drukken ABS uitschakelen of de gewenste ABS-modus selecteren. Info De ABS‑modus kan tijdens het rijden worden gewisseld, maar niet worden gedeactiveerd. Tijdens de selectie geen gas geven. Het ABS kan alleen weer worden geactiveerd door het contact opnieuw in te schakelen. Als de ABS‑modus Road actief is, regelt het ABS aan beide wielen. Als de ABS‑modus Offroad actief is, regelt het ABS alleen aan het voorwiel. Het achterwiel wordt niet meer via het ABS geregeld; het kan bij het remmen blokkeren. 114 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.24 Quick Shift+ (optioneel) – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Motorcycle is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Quick Shift+ is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken de quickshifter + ( pag. 157) in- of uitschakelen. F01808-01 7.24.25 Settings Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01809-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. In het menu Settings kunnen favorieten, snelkeuzes en de weergave van het gecombineerde instrument worden geconfigureerd. Er kunnen instellingen voor eenheden of verschillende waarden worden uitgevoerd. Enkele functies kunnen worden geactiveerd of gedeactiveerd. 115 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.26 Favorites Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01810-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Favorites is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren en met de SET‑knop de geselecteerde informatie aan de Favorites‑weergave toevoegen. In het menu Favorites kunnen tot acht informatieteksten worden geselecteerd. 116 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.27 Quick Selector 1 Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01811-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Quick Selector 1 is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET‑knop in te drukken kan voor Quick Selector 1 een submenu voor directe selectie worden vastgelegd. Info Door de UP-knop in te drukken, wordt bij gesloten menu het in Quick Selector 1 vastgelegde submenu opgeroepen. 117 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.28 Quick Selector 2 Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01812-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Quick Selector 2 is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET‑knop in te drukken kan voor Quick Selector 2 een submenu voor directe selectie worden vastgelegd. Info Door de DOWN-knop in te drukken, wordt bij gesloten menu het in Quick Selector 2 vastgelegde submenu opgeroepen. 118 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.29 Bluetooth (optioneel) Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01813-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Bluetooth is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Met de SET-knop de Bluetooth®-functie in- of uitschakelen. Info De functie Bluetooth® kan alleen in combinatie met KTM MY RIDE (optioneel) worden gebruikt. Als een apparaat via het submenu Pairing werd verbonden, maar momenteel niet verbonden is, knippert bij ingeschakelde Bluetooth®-functie het Bluetooth®-symbool. Zodra een apparaat is verbonden, brandt het Bluetooth®-symbool. 119 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.30 Display Theme Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01864-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Display Theme is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door op de SET-knop te drukken de automatische dag-nachtmodus of permanente nachtmodus instellen. Info Afhankelijk van de omgevingslichtsterkte wordt het display in beide modi lichter of donkerder. 120 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.31 Shift Light Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01814-01 • ODO > 1000 km (621 mi). – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Shift Light is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. In het submenu Shift Light kan de schakelindicator worden geconfigureerd. 7.24.32 Lights up Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01815-01 • ODO > 1000 km (621 mi). – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Shift Light is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Lights up is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. 121 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT – Door de SET-knop in te drukken de waarde voor Lights up instellen. Info Als het motortoerental de ingestelde waarde Lights up bereikt, knippert de schakelindicator. 7.24.33 Flashes Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01816-01 122 • ODO > 1000 km (621 mi). – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Shift Light is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Flashes is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken de waarde voor Flashes instellen. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Info Als het motortoerental de ingestelde waarde Flashes bereikt, knippert de schakelindicator en verandert de kleur. 7.24.34 Shift Light Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01817-01 • ODO > 1000 km (621 mi). – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Shift Light is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Shift Light is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken schakelindicator in- of uitschakelen. 7.24.35 Tijd en datum instellen Voorwaarden De motorfiets staat stil. 123 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings verschijnt. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Clock/Date is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. F01818-01 Tijd instellen – UP- of DOWN‑knop indrukken tot de gewenste tijd is gemarkeerd. – SET-knop indrukken. Het uur wordt met een liggend streepje knipperend gemarkeerd. F01819-01 – UP- of DOWN‑knop indrukken totdat het actuele uur ingesteld is. – SET-knop indrukken. De minuut wordt met een liggend streepje knipperend gemarkeerd. – UP- of DOWN‑knop indrukken totdat de actuele minuut ingesteld is. – SET-knop indrukken. Tijd wordt opgeslagen. 124 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 Datum instellen – UP- of DOWN‑knop indrukken tot de datum is gemarkeerd. – SET-knop indrukken. De dag wordt met een liggend streepje knipperend gemarkeerd. – UP- of DOWN‑knop indrukken totdat de actuele dag ingesteld is. – SET-knop indrukken. De maand wordt met een liggend streepje knipperend gemarkeerd. F01820-01 – UP- of DOWN‑knop indrukken totdat de actuele maand ingesteld is. – SET-knop indrukken. Het jaar wordt met een liggend streepje knipperend gemarkeerd. – UP- of DOWN‑knop indrukken totdat het actuele jaar ingesteld is. – SET-knop indrukken. Datum wordt opgeslagen. 125 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.36 DRL Voorwaarden • De motorfiets staat stil. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot DRL is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. Waarschuwing F01821-01 Gevaar voor ongevallen Dagrijlicht is bij slecht zicht geen vervanging voor dimlicht. Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de automatische omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan. 126 – Steeds controleren of de juiste verlichting is geselecteerd. – Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu uitschakelen, zodat het dimlicht permanent is ingeschakeld. – Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET-knop in te drukken dagrijlicht in- of uitschakelen. GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.37 Units Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01822-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Units is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. In het submenu Units kunnen instellingen voor eenheden of verschillende waarden worden uitgevoerd. 7.24.38 Distance Voorwaarden • De motorfiets staat stil. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Units is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Distance is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. F01823-01 127 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT – Door de SET‑knop in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd. 7.24.39 Temperature Voorwaarden • De motorfiets staat stil. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Units is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Temperature is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET‑knop in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd. F01824-01 128 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.40 Fuel Cons Voorwaarden • De motorfiets staat stil. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Units is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Fuel Cons is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET‑knop in te drukken, wordt de gewenste eenheid bevestigd. F01825-01 129 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.41 Language Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01826-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Language is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop naar het menupunt navigeren. – Door de SET‑knop in te drukken, wordt de gewenste taal bevestigd. Info De menutalen zijn Engels US, Engels UK, Duits, Italiaans, Frans en Spaans. 130 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7 7.24.42 Service Voorwaarden • De motorfiets staat stil. F01827-01 – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Service is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop door de informatie navigeren. Info De resterende kilometers resp. de tijdsduur tot de volgende service en de actueel geïnstalleerde softwareversie worden weergegeven. 131 7 GECOMBINEERD INSTRUMENT 7.24.43 Extra Functions Voorwaarden • De motorfiets staat stil. • Motorfiets met optionele extra functie. – Bij gesloten menu de SET‑knop indrukken. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Settings is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het menu geopend. – UP- of DOWN‑knop indrukken tot Extra Functions is geselecteerd. Door de SET‑knop in te drukken, wordt het submenu geopend. – Met de UP- of DOWN‑knop door de extra functies navigeren. F01828-01 Info De optionele extra functies worden opgesomd. De actuele KTM PowerParts en de beschikbare software voor uw voertuig vindt u op de KTM-website. 132 ERGONOMIE 8 8.1 Bestuurderszadel instellen Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( – pag. 183) Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 184) Alternatief 1 – Het bestuurderszadel met de uitsparingen aan de brandstoftank vasthaken, omlaag en tegelijkertijd naar voren schuiven. 1 401678-10 Alternatief 2 – Het bestuurderszadel met de uitsparingen aan de brandstoftank vasthaken, omhoog en tegelijkertijd naar voren schuiven. 1 – Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd. 401679-10 133 8 ERGONOMIE Nawerk – Buddyseat monteren. ( 8.2 pag. 184) Stuurpositie Op de bovenste kroonplaat bevinden zich drie boringen op afstand van elkaar. De boringen op de stuuradapter zijn op afstand van het midden geplaatst. A B A Afstand boringen B Afstand boringen F01906-10 8.3 15 mm 3,5 mm Het stuur kan in zes verschillende posities worden gemonteerd. Daardoor is het mogelijk het stuur in de aangenaamste positie voor de bestuurder te zetten. Stuurpositie instellen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Een gerepareerd stuur vormt een veiligheidsrisico. Als het stuur werd verbogen of uitgelijnd, treedt materiaalmoeheid op. Hierdoor kan het stuur breken. – 134 Vervang het stuur, als het stuur is verbogen of beschadigd. ERGONOMIE 8 – 1 2 3 Schroeven verwijderen. Stuurklemmen verwijderen. Stuur zo positioneren, dat de schroeven toegankelijk zijn. Info Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen. Kabels en leidingen niet knikken. – Schroeven – Stuuradapters in de gewenste positie , Schroeven monteren en vastdraaien. 3 verwijderen. Stuuradapters 4 verwijderen. A B of C zetten. 3 Voorgeschreven waarde Stuuradapters links en rechts in dezelfde positie monteren. Schroef stuuradapter – M10 45 Nm Loctite®243™ Stuur positioneren. Info F01907-10 Erop letten dat de kabels en leidingen goed worden gelegd. – Stuurklem positioneren. Schroeven tig vastdraaien. 1 monteren en gelijkma- 135 8 ERGONOMIE Voorgeschreven waarde Schroef stuurklemmen 136 M8 20 Nm ERGONOMIE 8 8.4 Windscherm instellen Alternatief 1 – Schroef – 1 verwijderen en windscherm 2 verwijderen. Windscherm 2 in de onderste uitsparing A positioneren. – Schroef 1 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M5 5 Nm F01926-10 137 8 ERGONOMIE Alternatief 2 – Schroef – 1 verwijderen en windscherm 2 verwijderen. Windscherm 2 in de bovenste uitsparing B positioneren. – Schroef 1 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis F01923-10 138 M5 5 Nm ERGONOMIE 8 8.5 Uitgangspositie koppelingshendel instellen – Koppelingshendel naar voren drukken. – Uitgangspositie van de koppelingshendel met de stelschroef aanpassen aan de grootte van de hand. 1 Info F01882-11 Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de koppelingshendel dichter bij het stuur te staan. Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de koppelingshendel verder van het stuur af te staan. Het instelbereik is beperkt. Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken. Niet instellen tijdens het rijden. 139 8 ERGONOMIE 8.6 Uitgangspositie van de remhendel instellen – Handremhendel naar voren voor drukken. – Uitgangspositie van de remhendel met de stelschroef de grootte van de hand aanpassen. 1 aan Info F01883-11 140 Als de stelschroef met de klok mee wordt gedraaid, komt de remhendel dichter bij het stuur te staan. Als de stelschroef tegen de klok in wordt gedraaid, komt de remhendel verder van het stuur af te staan. Het instelbereik is beperkt. Stelschroef alleen met de hand draaien, geen geweld gebruiken. Niet instellen tijdens het rijden. ERGONOMIE 8 8.7 Rempedaalvlak instellen – – 1 met rempedaalvlak verwijderen. Rempedaalvlak in de gewenste positie A of B zetten. Schroeven 1 monteren en vastdraaien. Schroeven Voorgeschreven waarde Schroef rempedaalvlak M5 5 Nm Loctite®243™ F01946-10 141 8 ERGONOMIE 8.8 Uitgangspositie van het rempedaal instellen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij oververhitting. Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwielrem op. – Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in. – – 1 losmaken. Moer 2 losdraaien. Veer Tip Om het gemakkelijker te maken de rempedaal daarbij naar beneden drukken. – F02003-10 142 3 Drukstang draaien om de uitgangspositie van de rempedaal in te stellen. ERGONOMIE 8 Info Het instelbereik is beperkt. Minimaal vijf schroefgangen moeten ingeschroefd zijn. Door de drukstang in het kogelscharnier te draaien, wordt het rempedaal naar beneden gebracht. Door de drukstang uit het kogelscharnier te draaien, wordt het rempedaal naar boven gebracht. – 4 5 Moer losdraaien en schroef zodanig draaien totdat de vrije slag is bereikt. Eventueel uitgangspositie van het rempedaal aanpassen. A Voorgeschreven waarde Vrije slag rempedaal – Schroef 3 … 5 mm 5 tegenhouden en moer 4 vastdraaien. Voorgeschreven waarde F01921-10 Resterende moeren chassis M6 10 Nm 143 8 ERGONOMIE – Moer 2 vastdraaien. Voorgeschreven waarde Moer drukstang rempedaal M6 6 Nm Tip Om het gemakkelijker te maken de rempedaal daarbij naar beneden drukken. F02003-11 8.9 – Veer 1 vasthaken. Uitgangspositie versnellingshendel controleren Info De versnellingshendel mag bij het rijden in de uitgangspositie niet tegen de laars liggen. Als de versnellingshendel steeds tegen de laars ligt, wordt de aandrijving te veel belast en kunnen er storingen van de quickshifter + (optioneel) optreden. 144 ERGONOMIE 8 – A In de rijpositie op het voertuig gaan zitten en de afstand tussen de bovenkant van de laars en de versnellingshendel meten. Afstand versnellingshendel tot bovenkant laars » 8.10 Als de afstand niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde: – 400692-10 10 … 20 mm Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen. ( pag. 145) Uitgangspositie van de versnellingshendel instellen – Moer den. 1 losdraaien en daarbij aan draadstang 2 tegenhou- – Moer den. 3 losdraaien en daarbij aan draadstang 2 tegenhouInfo 3 heeft linkse schroefdraad. Door draaien van de draadstang 2 versnellingshendel instelMoer H02668-10 – len. 145 8 ERGONOMIE Info Het instelbereik is beperkt. De versnellingshendel mag bij het schakelen de voertuigcomponenten niet raken. – Moer den. 3 vastdraaien en daarbij aan draadstang 2 tegenhou- Voorgeschreven waarde Moer schakelstang – Moer den. M6LH 6 Nm 1 vastdraaien en daarbij aan draadstang 2 tegenhou- Voorgeschreven waarde Moer schakelstang 146 M6 6 Nm INBEDRIJFSTELLING 9 9.1 Aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling Gevaar Gevaar voor ongevallen Bestuurders die niet geschikt zijn voor het verkeer vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen. – Rijd niet met het voertuig, als u door alcohol, drugs of medicijnen ongeschikt voor het verkeer bent. – Rijd niet met het voertuig, als u hiertoe fysiek of psychisch niet in staat bent. Waarschuwing Gevaar voor letsel Geen of slechte beschermende kleding vormt een verhoogd risico. – Draag bij alle ritten geschikte, beschermende bekleding zoals helm, laarzen, handschoenen alsmede broek en jas met bescherming. – Draag altijd beschermende kleding die zich in een goede staat bevindt en voldoet aan de wettelijke voorschriften. Waarschuwing Gevaar voor vallen Verschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag. Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken. – Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Niet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag. – Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex. 147 9 INBEDRIJFSTELLING Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Nieuwe banden hebben minder grip. Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd. – De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden. Inrijfase 200 km Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij oververhitting. Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. – De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen. Info Houd er bij het gebruik van het voertuig rekening mee dat andere mensen last kunnen hebben van overmatig lawaai. – Zorg ervoor dat de werkzaamheden van de controle voor de verkoop worden uitgevoerd door een geautoriseerde KTM-garage. U ontvangt het leveringsdocument en het service- en garantieboekje bij de overdracht van het voertuig. – Voordat u voor het eerst gaat rijden, moet u de volledige bedieningshandleiding goed doorlezen. – Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met de bedieningselementen. – Uitgangspositie van de koppelingshendel instellen. ( – Uitgangspositie van de remhendel instellen. ( – Uitgangspositie van het rempedaal instellen. 148 pag. 139) pag. 140) ( pag. 142) INBEDRIJFSTELLING 9 – Raak gewend aan het rijgedrag van de motorfiets op een geschikte ondergrond voordat u een langere rit maakt. Probeer ook eens zo langzaam mogelijk te rijden zodat u meer gevoel voor de motorfiets krijgt. – Houd tijdens het rijden het stuur met beide handen vast en laat de voeten op de voetsteunen rusten. – Motor inrijden. ( 9.2 – pag. 149) Motor inrijden Tijdens de inrijperiode het aangegeven motortoerental niet overschrijden. Voorgeschreven waarde Maximaal motortoerental – Tijdens de eerste: 1.000 km 6.500 1/min Na de eerste: 1.000 km 9.800 1/min Vol gas geven vermijden! Info Als het maximale motortoerental voor de eerste servicebeurt wordt overschreden, gaat de schakelindicator knipperen. 149 9 INBEDRIJFSTELLING 9.3 Voertuig beladen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Totaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage. – Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Verkeerde montage van de koffer of de tanktas heeft invloed op het rijgedrag. – De koffer en tanktas volgens de gegevens van de fabrikant monteren en vastmaken. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Instabiel rijgedrag bij hoge snelheid. – De snelheid aanpassen aan de extra belasting. Rijd langzamer als uw motorfiets is beladen met koffers of andere bagage. Maximumsnelheid met bagage 150 km/h Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Door overbelasting raakt het koffersysteeem beschadigd. – 150 Bij het monteren van een koffer altijd de fabrikantgegevens betreffende de maximale last in acht nemen. INBEDRIJFSTELLING 9 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Verschoven bagage beperkt de zichtbaarheid. Als het achterlicht is afgedekt bent u, vooral als het donker is, slechter zichtbaar voor andere verkeerdeelnemers. – Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Hoge belading verandert het rijgedrag en verlengt de remweg. – De snelheid aan eventuele extra belading aanpassen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Verschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag. – Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit. Waarschuwing Gevaar voor brand Een heet uitlaatsysteem kan de bagage doen verbranden. – De bagage zo bevestigen, dat deze niet aan het hete uitlaatsysteem kan verbranden of schroeien. – Als u bagage meeneemt moet deze veilig worden vastgezet, zo veel mogelijk in het midden van het voertuig, en moet het gewicht gelijkmatig zijn verdeeld over het voor- en achterwiel. – Houdt u zich aan het maximaal toegestane totaalgewicht en de maximale asbelasting. 151 9 INBEDRIJFSTELLING Voorgeschreven waarde 152 Maximaal toegestaan totaalgewicht 450 kg Hoogst toegestane asbelasting voor 175 kg Maximaal toegestane asbelasting achter 275 kg RIJ-INSTRUCTIES 10 10.1 Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling Info Voordat u gaat rijden, controleren of het voertuig in een goede staat is en of er veilig mee kan worden gereden. Bij het rijden moet het voertuig technisch in een onberispelijke staat zijn. H02217-01 – Motoroliepeil controleren. ( – Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 232) – Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 238) – Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( – Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( – Controleren of het remsysteem goed werkt. – Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 291) – Vervuiling van de ketting controleren. ( – Kettingspanning controleren. ( pag. 188) – Bandentoestand controleren. ( pag. 257) – Bandenspanning controleren. ( pag. 259) – Controleren of alle bedieningselementen goed zijn ingesteld en soepel bewegen. pag. 299) pag. 236) pag. 241) pag. 186) 153 10 RIJ-INSTRUCTIES 10.2 – Werking van de elektrische installatie controleren. – Controleren of de bagage correct is bevestigd. – Op de motorfiets gaan zitten en de stand van de achteruitkijkspiegel controleren. – Brandstofvoorraad controleren. Voertuig starten Gevaar Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben. – Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie. – Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien. Aanwijzing Motorschade Hoge toerentallen bij koude motor hebben een negatief effect op de levensduur van de motor. – Rij de motor altijd met een laag toerental warm. 154 RIJ-INSTRUCTIES 10 – Motorfiets van de zijstandaard nemen en op de motorfiets gaan zitten. – Controleer of de noodstopschakelaar/e-startknop zich in de middelste stand bevindt. – Ontsteking inschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand te draaien. Na het inschakelen van het contact is gedurende ongeveer 2 seconden het geluid van de werkende brandstofpomp te horen. Tegelijkertijd wordt de functiecontrole van het gecombineerde instrument uitgevoerd. B00782-10 Het ABS-waarschuwingslampje gaat branden en gaat weer uit wanneer het voertuig begint te rijden. – Versnelling in stationair – Noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste stand ken. schakelen. Het groene controlelampje stationair N brandt. druk- 155 10 RIJ-INSTRUCTIES Info De noodstopschakelaar/e-startknop pas in de onderste stand drukken, als de functiecontrole van het gecombineerde instrument is afgesloten. Bij het starten geen gas geven. Maximaal 5 seconden lang de noodstopschakelaar/estartknop in de onderste stand drukken. Tot de volgende startpoging minimaal 5 seconden wachten. Deze motorfiets is uitgerust met een veiligheidsstartsysteem. De motor kan alleen worden gestart als de versnelling in vrij is geschakeld of als bij geschakelde versnelling de koppelingshendel is getrokken. Als met uitgeklapte zijstandaard naar een versnelling wordt geschakeld en de koppelingshendel wordt losgelaten, blijft de motor stilstaan. 10.3 – Optrekken Koppelingshendel trekken, in de 1e versnelling zetten, koppelingshendel langzaam vrijgeven en tegelijkertijd voorzichtig gas geven. 156 RIJ-INSTRUCTIES 10 10.4 Quickshifter + (optioneel) Als de quickshifter + is geactiveerd, kan zonder bediening van de koppeling in een hogere of lagere versnelling worden geschakeld. Omdat de gashendel niet moet worden gesloten, kan zonder onderbrekingen worden geschakeld. De quickshifter + herkent aan de hand van de schakelaspositie of er moet worden geschakeld en zendt een overeenkomstig signaal naar de motorbesturing. Als de quickshifter + in het gecombineerde instrument is gedeactiveerd, moet bij elke keer schakelen zoals gebruikelijk de koppeling worden bediend. V01270-10 157 10 RIJ-INSTRUCTIES 10.5 Schakelen, rijden Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Bij een abrupte verandering van de belasting kunt u de controle over de motorfiets verliezen. – Abrupte lastverplaatsing en hard remmen vermijden. – De snelheid aan de gewijzigde rijwegsituatie aanpassen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Terugschakelen bij een hoog motortoerental blokkeert het achterwiel en overbelast de motor. – Schakel bij een hoog toerental niet terug naar een lagere versnelling. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Een verkeerde contactsleutelstand zorgt voor storingen. – De contactsleutelstand tijdens het rijden niet veranderen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het uitvoeren van instellingen aan het voertuig leidt af van het verkeer. – 158 Instelwerkzaamheden aan een stilstaand voertuig uitvoeren. RIJ-INSTRUCTIES 10 Waarschuwing Gevaar voor letsel Door verkeerd gedrag kan de passagier van de motorfiets vallen. – Zorg ervoor dat de passagier correct op de buddyseat zit, de voeten op de buddyseatvoetsteunen van de passagier zet en zich aan de bestuurder of grepen vasthoudt. – Neem hierbij ook de in uw land geldende voorschriften over de minimumleeftijd voor passagiers in acht. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Riskant rijgedrag vormt een groot risico. – Volg de verkeersregels en rijd defensief en anticiperend, om gevaren zo vroeg mogelijk te herkennen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Koude banden hebben minder grip. – De eerste kilometers rustig en voorzichtig rijden, tot de banden op temperatuur zijn. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Nieuwe banden hebben minder grip. Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd. – De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden. Inrijfase 200 km 159 10 RIJ-INSTRUCTIES Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Totaal gewicht en aslasten beïnvloeden het rijgedrag. Het totaalgewicht is samengesteld uit het gewicht van de gebruiksklare en volgetankte motorfiets, de bestuurder en passagier met beschermende kleding en helm, plus de bagage. – Overschrijd het hoogst toegestane totaalgewicht en de aslasten niet. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Verschoven bagage heeft invloed op het rijgedrag. – Controleer regelmatig of de bagage op uw motorfiets goed vastzit. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Door een val kan het voertuig sterker beschadigd raken dan eerst het geval lijkt. – Het voertuig na een val op dezelfde wijze als voor ingebruikname controleren. Aanwijzing Motorschade Ongefilterde aanzuiglucht heeft een negatief effect op de levensduur van de motor. Zonder luchtfilter dringen stof en vuil in de motor. – Gebruik het voertuig nooit zonder luchtfilter. Aanwijzing Motorschade Bij oververhitting raakt de motor beschadigd. – Stop onmiddellijk volgens de verkeersregels en schakel de motor uit wanneer de waarschuwing voor de koelmiddeltemperatuur verschijnt. – Laat de motor en het koelsysteem afkoelen. – Controleer resp. corrigeer het koelmiddelpeil bij afgekoeld koelsysteem. 160 RIJ-INSTRUCTIES 10 Aanwijzing Beschadiging van de aandrijving De aandrijving raakt door verkeerd gebruik van de Quickshifter+ beschadigd. Alleen als de functie in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kan de Quickshifter+ worden gebruikt. Als de koppelingshendel wordt aangetrokken, is de Quickshifter+ niet actief. – Gebruik de Quickshifter+ alleen in het aangegeven, toegestane toerentalbereik. Info Als er tijdens het rijden ongewone geluiden optreden, meteen op veilige wijze stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage. – Als de omstandigheden het toestaan (helling, rijsituatie e.d.), kunt u naar hogere versnellingen schakelen. – Gas terugnemen, gelijktijdig koppelingshendel trekken, naar volgende versnelling schakelen, koppelingshendel vrijgeven en gas geven. Info V01271-10 De posities van de 6 voorwaartse versnellingen zijn weergegeven op de afbeelding. De neutrale of stationaire stand bevindt zich tussen de 1e en 2e versnelling. De 1e versnelling is de start- of bergversnelling. De rijtemperatuur is bereikt als er 5 balkjes op de temperatuurindicatie branden. 161 10 RIJ-INSTRUCTIES 162 – Nadat met een volledig opengedraaide gashendel de maximale snelheid is bereikt, deze tot ¾ gas terugdraaien. Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. De snelheid verlaagt nauwelijks, maar er wordt aanmerkelijk minder brandstof verbruikt. – Pas uw snelheid aan de weggesteldheid en weersituatie aan. Vooral in bochten mag niet worden geschakeld en slechts voorzichtig gas worden gegeven. – Voor het terugschakelen van de motorfiets indien nodig afremmen en tegelijkertijd gas terugnemen. – Koppelingshendel trekken en in een lagere versnelling schakelen, koppelingshendel langzaam vrijgeven en gas geven of nog een keer schakelen. – Als de motor bijvoorbeeld afslaat bij een kruispunt, hoeft u alleen de koppelingshendel te trekken en de noodstopschakelaar/e-startknop in de onderste stand te drukken. De versnelling hoeft niet in stationair te worden geschakeld. – Zet de motor uit als het voertuig langere tijd met stationair toerental draait of stilstaat. – Als tijdens het rijden het waarschuwingslampje oliedruk begint te branden, moet u meteen stoppen en de motor uitschakelen. Contact opnemen met een geautoriseerde KTMgarage. RIJ-INSTRUCTIES 10 – Als tijdens het rijden het controlelampje storing gaat branden, moet u meteen stoppen, de motor uitzetten en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage. – Als tijdens het rijden het algemene waarschuwingslampje gaat branden, toont het display een melding. Info Bijzonder belangrijke meldingen worden in het menu Warning opgeslagen. – Als de waarschuwing glad wegdek op het gecombineerde instrument verschijnt, is een glad wegdek mogelijk. De snelheid aanpassen aan de gewijzigde situatie. – Als de quickshifter + (optioneel) in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kunt u in het aangegeven toerentalbereik schakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken. Info H02699-10 Het minimale motortoerental in toeren per minuut om in een hogere versnelling te schakelen, ziet u in de afbeelding. Trek de versnellingshendel snel helemaal tot de aanslag, zonder de stand van de gashendel te wijzigen. 163 10 RIJ-INSTRUCTIES – Als de quickshifter + (optioneel) in het gecombineerde instrument is geactiveerd, kunt u in het aangegeven toerentalbereik schakelen zonder aan de koppelingshendel te trekken. Info H02700-10 10.6 Het maximale motortoerental in toeren per minuut om in een lagere versnelling te schakelen, ziet u in de afbeelding. Trek de versnellingshendel snel helemaal tot de aanslag, zonder de stand van de gashendel te wijzigen. Afremmen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Vocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig. – Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Een poreus drukpunt van voor- en/of achterwielrem vermindert de remwerking. – 164 Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTMgarage is u graag van dienst.) RIJ-INSTRUCTIES 10 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij oververhitting. Als het rempedaal niet wordt vrijgegeven slijten de remplaketten ononderbroken. – De voet van het rempedaal nemen, als u niet wilt remmen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Hoger totaal gewicht verlengt de remweg. – Hou rekening met een langere remweg, als u met een passagier of met bagage rijdt. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Strooizout op de straat belemmert het remsysteem. – Meerdere keren voorzichtig remmen om strooizout van de remplaketten en remschijven te verwijderen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen ABS kan de remweg in bepaalde situaties verlengen. – Pas de remwijze aan de rijsituatie en rijwegsituatie aan. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Door te sterk afremmen blokkeren de wielen. De werking van het ABS kan alleen worden gegarandeerd, indien ABS is ingeschakeld. – ABS ingeschakeld laten om de beschermende functie te gebruiken. 165 10 RIJ-INSTRUCTIES Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het achterwiel kan door de motorremwerking blokkeren. – Trek aan de koppelingshendel wanneer u vol remt, een noodstop maakt of wanneer u op gladde ondergrond afremt. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Rijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen. Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd. – – Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan. Voor het remmen gas terugnemen en tegelijkertijd remmen met de voorwiel- en achterwielrem. Info Met ABS kan zowel bij een volledige afremming als bij een slecht contact met de ondergrond op zandige, natte of gladde ondergrond de volledige remkracht worden gebruikt, zonder het risico te lopen dat de wielen blokkeren. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Schuine stand of zijdelings afhellende ondergrond vermindert de maximaal mogelijke vertraging. – 166 Beëindig het remmen indien mogelijk voordat u een bocht inrijdt. RIJ-INSTRUCTIES 10 – Het remmen moet altijd voor het begin van de bocht zijn afgerond. Afhankelijk van de snelheid naar een lagere versnelling schakelen. – Tijdens langdurig bergaf rijden de remwerking van de motor gebruiken. Daarvoor een of twee versnellingen terugschakelen, maar daarbij de motor niet overbelasten. Zo moet aanzienlijk minder worden geremd en raakt het remsysteem niet oververhit. 10.7 Stoppen, parkeren Waarschuwing Gevaar voor letsel Onbevoegd handelende personen vormen een gevaar voor zichzelf en voor anderen. – Laat het voertuig nooit zonder opzicht achter, als de motor loopt. – Beveilig het voertuig tegen gebruik door onbevoegden. – Blokkeer het stuur en verwijder de contactsleutel als u het voertuig onbeheerd achterlaat. Waarschuwing Gevaar voor verbranding Sommige onderdelen van het voertuig worden bij gebruik van het voertuig zeer heet. – Raak onderdelen zoals uitlaatsysteem, koeler, motor, stootdemper en remsysteem pas aan, als deze voertuigcomponenten zijn afgekoeld. – Laat de voertuigcomponenten afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert. Aanwijzing Materiaalschade Een onjuiste handelwijze bij parkeren beschadigt het voertuig. 167 10 RIJ-INSTRUCTIES Als het voertuig wegrolt of omvalt, kan aanzienlijke schade ontstaan. De onderdelen voor parkeren van het voertuig zijn alleen berekend op het voertuiggewicht. – Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. – Zorg ervoor dat niemand op het voertuig gaat zitten wanneer het voertuig op de standaard staat. Aanwijzing Gevaar voor brand Hete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar. – Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen. – Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken. – Motorfiets afremmen. – Versnelling in stationair – Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand schakelen. draaien. Info Als de motor met de noodstopschakelaar is uitgeschakeld en op het contactslot het contact ingeschakeld blijft, wordt de stroomvoeding van de meeste stroomverbruikers niet onderbroken. Daardoor raakt de 12V-accu leeg. De motor dus altijd met het contactslot uitzetten, de noodstopschakelaar is uitsluitend bestemd voor noodsituaties. – Motorfiets parkeren op vaste ondergrond. – Zijstandaard met de voet helemaal naar voren zwenken en met het voertuig belasten. – Het stuur blokkeren, daarvoor het stuur naar links zetten, contactsleutel in de stand omlaag duwen en in de stand draaien. Om het vastklikken in de stuurblokkering gemakkelijker te maken, het stuur in kleine afstanden heen en weer bewegen. Contactsleutel eruit trekken. 168 RIJ-INSTRUCTIES 10 10.8 Transporteren Aanwijzing Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen. – Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. Aanwijzing Gevaar voor brand Hete voertuigdelen vormen een brand- en explosiegevaar. – Plaats het voertuig niet in de buurt van licht ontvlambare of explosiegevaarlijke materialen. – Laat het voertuig afkoelen alvorens het te bedekken. – Motor uitzetten. – Motorfiets met spanriemen of andere geschikte bevestigingsmiddelen beveiligen tegen omvallen en wegrollen. 401475-01 169 10 RIJ-INSTRUCTIES 10.9 Brandstof tanken Gevaar Gevaar voor brand Brandstof is licht ontvlambaar. De brandstof in de tank wordt verwarmd zet deze in de brandstoftank uit en kan uit de tank stromen. – Tank het voertuig niet in de buurt van open vuur of brandende sigaretten. – Zet de motor uit, als u brandstof tankt. – Voorkom dat brandstof wordt gemorst, in het bijzonder op hete delen van het voertuig. – Wis eventueel gemorste brandstof onmiddellijk weg. – Neem de gegevens over het tanken van brandstof in acht. Waarschuwing Gevaar voor vergiftiging Brandstof is giftig en schadelijk voor de gezondheid. – Voorkom contact van brandstof met de huid, de ogen of kleding. – Raadpleeg onmiddellijk een arts, als brandstof werd ingeslikt. – Adem geen brandstofdampen in. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als brandstof in de ogen zijn gekomen. – Wissel uw kleding, als er brandstof op is gekomen. Aanwijzing Materiaalschade Door een slechte brandstofkwaliteit vervuilt het brandstoffilter. 170 RIJ-INSTRUCTIES 10 In sommige landen en regio's is de beschikbare brandstofkwaliteit en -reinheid eventueel onvoldoende. Dit leidt tot problemen in het brandstofsysteem. – Tank uitsluitend schone brandstof die aan de aangegeven norm voldoet. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) Aanwijzing Gevaar voor het milieu Ondeskundige omgang met brandstof is gevaarlijk voor het milieu. – Er mag geen brandstof in het grondwater, de bodem of riolering terechtkomen. 171 10 RIJ-INSTRUCTIES – Motor uitzetten. – Tankdop openen. ( – Brandstoftank tot maximaal aan de onderkant opening met brandstof vullen. pag. 44) Brandstoftankvolume totaal ca. 20 l A van de vul- Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 347) Info Een optioneel flash-bestand maakt het gebruik van brandstof van lagere kwaliteit mogelijk. Meer informatie, bijvoorbeeld over het octaangehalte, is beschikbaar bij een geautoriseerde KTM-dealer. – F01912-10 172 Tankdop sluiten. ( pag. 46) SERVICESCHEMA 11 11.1 Extra informatie Voor alle verdergaande werkzaamheden, die resulteren uit de verplichte werkzaamheden resp. de aanbevolen werkzaamheden, moet een extra opdracht worden verstrekt, die ook apart in rekening wordt gebracht. Afhankelijk van de lokale gebruiksomstandigheden kunnen in uw land afwijkende service-intervallen gelden. In het kader van technische ontwikkelingen kunnen intervallen en omvang van afzonderlijke servicebeurten veranderen. Het meest recente serviceschema vindt u altijd op KTM Dealer.net. Uw geautoriseerde KTM-dealer adviseert u graag. 11.2 Verplichte werkzaamheden om de 24 maanden om de 12 maanden alle 30.000 km alle 15.000 km na 1.000 km Foutengeheugen met KTM‑diagnosetool uitlezen. ○ ● ● ● ● Schakelassensor programmeren. ○ ● ● ● ● Werking van de elektrische installatie controleren. ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( Remschijven controleren. ( pag. 236) pag. 241) pag. 231) Remkabels controleren op beschadiging en dichtheid. ( pag. 300) 173 11 SERVICESCHEMA om de 24 maanden om de 12 maanden alle 30.000 km alle 15.000 km na 1.000 km Remvloeistofpeil van de voorwielrem controleren. ( pag. 232) Remvloeistofpeil van de achterwielrem controleren. ( pag. 238) ○ ● ● ● ○ ● ● ● Remvloeistof van de voorwielrem verversen. ● Remvloeistof van de achterwielrem verversen. ● Vrije slag aan de koppelingshendel controleren. ( Vrije slag van het rempedaal controleren. ( pag. 306) pag. 237) Schokdemper en voorvork controleren op dichtheid. Voorvorkservice afhankelijk van behoefte en gebruiksdoel uitvoeren. Vuilschrapers van de vorkpoten reinigen. ( ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ● ● pag. 214) Speling balhoofdlager controleren. ○ ● ● ● ● Bandentoestand controleren. ( pag. 257) ○ ● ● ● ● Bandenspanning controleren. ( pag. 259) ○ ● ● ● ● ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ● ● ● ● ○ ● ● ● ● ○ Spaken bijdraaien. Spaakspanning controleren. ( pag. 261) Velgslag controleren. Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren. ( Kettingspanning controleren. ( 174 pag. 188) pag. 192) SERVICESCHEMA 11 om de 24 maanden om de 12 maanden alle 30.000 km alle 15.000 km na 1.000 km ● Bougies vervangen. ● Klepspeling controleren. ● ● ● ● Kabels controleren op beschadiging en leggen zonder knikken. ● ● ● ● Luchtfilter vervangen, luchtfilterbak reinigen. ● ● Brandstofdruk controleren. ● ● ● ● Koelmiddelpeil en antivries controleren. ○ ○ ● ● Controleren of de radiateurventilator werkt. ○ ● ● ● ● Eindcontrole: controleren of het voertuig verkeersveilig is en een proefrit maken. ○ ● ● ● ● Na proefrit foutgeheugen uitlezen met KTM-diagnosetool. ○ ● ● ● ● Serviceweergave met KTM-diagnosetool instellen. ○ ● ● ● ● Service in het KTM Dealer.net noteren. ○ ● ● ● ● Koplampinstelling controleren. ( ○ Eenmalig interval ● Periodiek interval pag. 285) 175 11 SERVICESCHEMA 11.3 Aanbevolen werkzaamheden om de 48 maanden om de 12 maanden alle 30.000 km alle 15.000 km na 1.000 km Frame controleren. ● Achterbrug controleren. ● ● ● Achterbruglager op speling controleren. ● ● Wiellager op speling controleren. ● ● Olievernevelaar voor koppelingssmering controleren/reinigen. ○ ● Koelmiddel verversen. Aftapslangen legen. ○ Alle slangen (bijv. brandstof, radiateur, ontluchting, aftapslangen, ...) en manchetten controleren op scheuren, dichtheid en correcte legging. ● ● ● ● ● ● ● ● Alle bewegende onderdelen (bijv. zijstandaard, hendels, ketting, ...) smeren en controleren of ze gemakkelijk bewegen. ○ ● ● ● ● Controleren of makkelijk toegankelijke, veiligheidsrelevante schroeven en moeren goed vastzitten. ○ ● ● ● ● ○ Eenmalig interval ● Periodiek interval 176 CHASSIS AFSTELLEN 12 12.1 Veervoorspanning schokdemper instellen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Wijzigingen aan de instelling van het chassis kunnen het rijgedag sterk beïnvloeden. – Rij na wijzigingen eerst langzaam, om het rijgedrag te kunnen inschatten. Info De veervoorspanning bepaalt de uitgangspositie voor de vering op de schokdemper. Een optimaal ingestelde veervoorspanning is aangepast aan het gewicht van de bestuurder eventueel met bagage en passagier en zorgt zo voor een compromis tussen hanteerbaarheid en stabiliteit. – 1 Door het draaien van de stelring met de haaksleutel uit het boordgereedschap de veervoorspanning instellen. Voorgeschreven waarde Veervoorspanning (EU/CN/IN) Standaard 3 klikken Volledige nuttige last 10 klikken Veervoorspanning (ASEAN/PH) F01913-10 Standaard 3 klikken Volledige nuttige last 10 klikken 177 12 CHASSIS AFSTELLEN Info De veervoorspanning kan in 10 verschillende standen worden ingesteld. 178 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.1 Motorfiets met hefbok achter opkrikken Aanwijzing Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen. – Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. – Montageadapter op de achterbrug monteren. – Bevestiging achter in de hefbok plaatsen. Montageadapter (61029955144) Achterwielmontagebok (69329955000) – Motorfiets rechtop zetten, hefbok uitlijnen aan de achterbrug met de adapters. Motorfiets opkrikken. 402346-01 13.2 Motorfiets van hefbok achter nemen Aanwijzing Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen. – Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. 179 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS – Motorfiets borgen tegen omvallen. – Hefbok achter verwijderen en voertuig op de zijstandaard plaatsen. – Montageadapter van de achterbrug verwijderen. 402029-10 13.3 Motorfiets met hefbok voor opkrikken Aanwijzing Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen. – Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( 180 pag. 179) 1 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Hoofdwerk – Schroeven – 1 verwijderen. Steunplaat 2 verwijderen. – Stuur in de rechtuitstand zetten. – Hefbok voor met de adapters bij de vorkbuis aanbrengen. F01914-10 Opnamebout (69329965040) Voorwielmontagebok groot (69329965100) – Hefbok vooraan met de vorkpoten uitlijnen. Info Motorfiets altijd eerst achter opkrikken. 402345-01 – Motorfiets voor opkrikken. 181 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.4 Motorfiets van hefbok voor nemen Aanwijzing Gevaar voor beschadiging Het geparkeerde voertuig kan wegrollen of omvallen. – Zet het voertuig op een stevige en vlakke ondergrond. 312029-10 182 – Motorfiets borgen tegen omvallen. – Hefbok voor verwijderen. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – – 1 positioneren. Schroeven 2 monteren en vastdraaien. Houderplaat Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M6 10 Nm F01914-11 13.5 Buddyseat verwijderen – De contactsleutel in het zadelslot mee draaien. – Buddyseat voor optillen, richting de tank trekken en naar boven verwijderen. – De contactsleutel uit het zadelslot trekken. 1 steken en met de klok F01915-10 183 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.6 Buddyseat monteren – De buddyseat met de uitsteeksels in de bussen van de console haken, vooraan neerlaten en tegelijkertijd naar achteren schuiven. – Vergrendelingsbout in het slothuis steken en de buddyseat vooraan naar beneden duwen, totdat de vergrendelingsbout met een hoorbare klik vergrendelt. 1 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het verkeerd gemonteerde zadel kan uit de verankering springen. 401680-10 – – 13.7 Controleer na de montage of het zadel goed vergrendeld is en niet omhoog kan worden getrokken. Vervolgens controleren of de buddyseat correct gemonteerd is. Bestuurderszadel verwijderen Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( 184 pag. 183) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Hoofdwerk – Bestuurderszadel achter optillen en in het deel A losmaken. M00856-10 13.8 Bestuurderszadel monteren Hoofdwerk – Uitsparingen in het bestuurderszadel aan de brandstoftank op de gewenste zitpositie of inhangen, tegelijkertijd het bestuurderszadel naar voor schuiven en achter laten zakken. A B – Vervolgens controleren of het bestuurderszadel correct is gemonteerd. 401704-10 Nawerk – Buddyseat monteren. ( pag. 184) 185 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.9 Kettingvervuiling controleren – Ketting controleren op grove vervuiling. » Als de ketting erg vuil is: – Ketting reinigen. ( pag. 186) 400678-01 13.10 Ketting reinigen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Smeermiddel op de banden vermindert de grip van de banden. – Verwijder smeermiddel met een geschikt reinigingsmiddel van de banden. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking. 186 – Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij. – Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Aanwijzing Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu. – Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af. Info De levensduur van de ketting is voor een groot deel afhankelijk van het onderhoud. Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 179) Hoofdwerk – Grove vervuiling afspoelen met een zachte waterstraal. – Verbruikte smeerresten met een kettingreiniger verwijderen. Kettingreinigingsmiddel ( – pag. 351) Na het drogen kettingspray aanbrengen. Kettingspray Street ( pag. 351) 400725-01 Nawerk – Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 179) 187 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.11 Kettingspanning controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Een verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen. Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken. Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd. – Controleer de kettingspanning regelmatig. – Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven. Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( 188 pag. 179) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Hoofdwerk – Versnelling in stationair – schakelen. De ketting achter het glijblok naar boven drukken en de kettingspanning tussen de achterbrug en de bovenkant van de ketting bepalen. A Voorgeschreven waarde Afstand B tot het glijblok 2,5 cm De afstand tot het vlakke deel van de achterbrug direct boven de ketting meten, niet aan de rand van de achterbrug. Info C Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn. De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. Daarom de meting op verschillende plekken van de ketting herhalen. Kettingspanning F01916-10 » Als de kettingspanning niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde: – – 2 … 5 mm Kettingspanning instellen. ( Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 190) pag. 179) 189 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.12 Kettingspanning instellen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Een verkeerde kettingspanning beschadigt componenten en leidt tot ongevallen. Als de ketting te strak gespannen is, sluiten de ketting, het ketting-aandrijfwiel, het kettingwiel alsmede transmissie- en achterwiellagers sneller. Sommige componenten kunnen bij overbelasting scheuren of breken. Als de ketting te los is, kan de ketting van het ketting-aandrijfwiel of van het kettingwiel vallen. Hierdoor blokkeert het achterwiel of wordt de motor beschadigd. – Controleer de kettingspanning regelmatig. – Stel de kettingspanning in zoals voorgeschreven. Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( – 190 Kettingspanning controleren. ( pag. 188) pag. 179) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Hoofdwerk – Moer – – 1 losdraaien. Moeren 2 losdraaien. Kettingspanning door het draaien van de stelschroeven links en rechts instellen. 3 Voorgeschreven waarde Kettingspanning 2 … 5 mm 3 Stelschroeven links en rechts zo draaien, dat de markeringen aan de linker en rechter kettingspanner in dezelfde positie staan t.o.v. referentiemarkeringen . Zo is het achterwiel correct uitgelijnd. 4 A Info Het bovenste deel van de ketting moet daarbij gespannen zijn. De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. Daarom de meting op verschillende plekken van de ketting herhalen. F01917-10 – Moeren – Controleren of de kettingspanners ven liggen. – 2 vastdraaien. 4 tegen de stelschroe- 3 Moer 1 vastdraaien. 191 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS Voorgeschreven waarde Moer steekas achter M25x1,5 Schroefdraad en contactvlak van de steekas ingevet Nawerk – Kettingspanning controleren. ( 13.13 90 Nm pag. 188) Ketting, kettingwiel, ketting-aandrijfwiel en kettinggeleiding controleren Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 179) Hoofdwerk – Ketting, kettingwiel en ketting-aandrijfwiel op slijtage controleren. » Als ketting, kettingwiel of ketting-aandrijfwiel versleten zijn: – Aandrijfset vervangen. Info 100132-10 192 Ketting-aandrijfwiel, kettingwiel en ketting moeten altijd samen worden vervangen. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – Versnelling in stationair – Aan het onderste deel van de ketting met het aangegeven gewicht trekken. schakelen. A Voorgeschreven waarde Gewicht voor meting van de kettingslijtage – 15 kg B De afstand van 18 kettingschakels aan het onderste deel van de ketting meten. Info De ketting slijt niet altijd gelijkmatig. Daarom de meting op verschillende plekken van de ketting herhalen. B Maximale afstand van 18 kettingschakels op het langste stuk van de ketting M01433-10 » Als de afstand – 272 mm B groter is dan de aangegeven maat: Aandrijfset vervangen. 193 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS Info Als een nieuwe ketting wordt gemonteerd, moeten ook het kettingwiel en het ketting-aandrijfwiel worden vervangen. Nieuwe kettingen slijten op een oud, versleten kettingwiel resp. ketting-aandrijfwiel sneller. De ketting heeft om veiligheidsredenen geen sluitschakel. 194 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – Afdekking ketting-aandrijfwiel » 1 controleren op slijtage. Wanneer de afdekking van het ketting-aandrijfwiel in het gemarkeerde bereik sterk is afgeschuurd: C – – Afdekking ketting-aandrijfwiel vervangen. Controleren of de afdekking van het ketting-aandrijfwiel goed vastzit. » 1 Als de afdekking ketting-aandrijfwiel loszit: – Schroeven van de afdekking ketting-aandrijfwiel vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef afdekking kettingaandrijfwiel M5 5 Nm Loctite®243™ F01918-10 195 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS – Glijblok op slijtage controleren. » D Wanneer bij het glijblok in het gemarkeerde gebied doorlopende slijpsporen van de ketting zichtbaar zijn: – » Glijblok vervangen. Wanneer het glijblok aan de onderzijde in het gemarkeerde bereik sterk is afgeschuurd: E – – Glijblok vervangen. Controleren of het glijblok goed vastzit. » Als het glijblok loszit: – Schroeven van het glijblok vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M5 5 Nm V01265-10 Nawerk – Motorfiets van hefbok achter nemen. ( 196 pag. 179) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.14 Zijbekleding links demonteren Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( – pag. 183) Bestuurderszadel verwijderen. ( Hoofdwerk – Linker zijbekleding in de bereiken bussen trekken. – pag. 184) A en B uit de rubberen Linker zijbekleding naar de zijkant toe eraf trekken en naar voren toe verwijderen. F01894-10 197 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.15 Zijbekleding links monteren Hoofdwerk – Linker zijbekleding met het uitsteeksel positioneren en naar achteren schuiven. 1 tegen de bus 2 De linker zijbekleding grijpt onder het achterdeel in. – A Linker zijbekleding in het bereik in de rubberen bus in het bereik in de rubberen bus duwen. B 4 F01895-10 Nawerk – Bestuurderszadel monteren. ( – 198 Buddyseat monteren. ( pag. 185) pag. 184) 3 en SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.16 Zijbekleding rechts demonteren Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( – pag. 183) Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 184) Hoofdwerk – Rechter zijbekleding in de bereiken bussen trekken. – A en B uit de rubberen Rechter zijbekleding naar de zijkant toe eraf trekken en naar voren toe verwijderen. F01896-10 199 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.17 Zijbekleding rechts monteren Hoofdwerk – Rechter zijbekleding met het uitsteeksel positioneren en naar achteren schuiven. 1 tegen de bus 2 De rechter zijbekleding grijpt onder het achterdeel in. – A Rechter zijbekleding in het bereik in de rubberen bus en in het bereik in de rubberen bus duwen. B 4 F01897-10 Nawerk – Bestuurderszadel monteren. ( – 200 Buddyseat monteren. ( pag. 185) pag. 184) 3 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.18 Accuafdekking demonteren Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( – Hoofdwerk – Schroeven – pag. 183) Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 184) 1 met bussen verwijderen. Accuafdekking naar boven verwijderen. F01932-10 201 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.19 Accuafdekking monteren Hoofdwerk – Accuafdekking met de uitsteeksels tegen de bussen positioneren en naar beneden schuiven. 1 2 De accuafdekking grijpt links en rechts onder de brandstofspoiler in. – Schroeven 3 met bussen monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef zadelbevestiging M6 5 Nm F01933-10 Nawerk – Bestuurderszadel monteren. ( – 202 Buddyseat monteren. ( pag. 185) pag. 184) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.20 Brandstoftankspoiler links demonteren Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( pag. 183) – Bestuurderszadel verwijderen. ( – Zijbekleding links demonteren. ( – Accuafdekking demonteren. ( pag. 184) pag. 197) pag. 201) 203 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS Hoofdwerk – Schroef – F01934-10 204 1 verwijderen. Schroeven 2 verwijderen. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – Linker brandstoftankspoiler in het bereik bus trekken. – Linker brandstoftankspoiler naar de zijkant toe eraf trekken en naar voren toe verwijderen. A uit de rubberen F01935-10 205 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.21 Brandstoftankspoiler links monteren Hoofdwerk – Linker brandstoftankspoiler met het uitsteeksel tegen de bus positioneren en zijdelings naar achteren schuiven. 1 2 – Linker brandstoftankspoiler in het bereik bus drukken. 3 F01936-10 206 A in de rubberen SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – Schroeven 4 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis – Schroef M5 5 Nm 5 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankspoiler M6 5 Nm De voorzijde van de linker brandstoftankspoiler is gelijkmatig uitgelijnd. – Alle schroeven van de linker brandstoftankspoiler vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M5 5 Nm Schroef brandstoftankspoiler M6 5 Nm F01944-10 Nawerk – Accuafdekking monteren. ( pag. 202) – Zijbekleding links monteren. ( pag. 198) – Bestuurderszadel monteren. ( pag. 185) – Buddyseat monteren. ( pag. 184) 207 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.22 Brandstoftankspoiler rechts demonteren Voorwerk – Buddyseat verwijderen. ( 208 pag. 183) – Bestuurderszadel verwijderen. ( – Zijbekleding rechts demonteren. ( – Accuafdekking demonteren. ( pag. 184) pag. 199) pag. 201) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Hoofdwerk – Schroef – 1 verwijderen. Schroeven 2 verwijderen. F01941-10 209 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS F01942-10 210 – Rechter brandstoftankspoiler in het bereik bus trekken. – Rechter brandstoftankspoiler naar de zijkant toe eraf trekken en naar voren toe verwijderen. A uit de rubberen SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.23 Brandstoftankspoiler rechts monteren Hoofdwerk – Rechter brandstoftankspoiler met het uitsteeksel tegen de bus positioneren en zijdelings naar achteren schuiven. 1 2 – Rechter brandstoftankspoiler in het bereik bus drukken. A in de rubberen 3 F01943-10 211 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS – Schroeven 4 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis – Schroef M5 5 Nm 5 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankspoiler M6 5 Nm De voorzijde van de rechter brandstoftankspoiler is gelijkmatig uitgelijnd. – Alle schroeven van de rechter brandstoftankspoiler vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M5 5 Nm Schroef brandstoftankspoiler M6 5 Nm F01945-10 Nawerk – Accuafdekking monteren. ( 212 pag. 202) – Zijbekleding rechts monteren. ( – Bestuurderszadel monteren. ( – Buddyseat monteren. ( pag. 200) pag. 185) pag. 184) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.24 Spatbord voor demonteren – – 1 verwijderen. Schroeven 2 verwijderen. – Spatbord naar voren verwijderen. Schroeven Info Op de remkabels en de kabel letten. F01924-10 13.25 Spatbord voor monteren – Spatbord positioneren. Info Op de plaatsing van de remleidingen en de kabel letten. – Schroeven 1 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde F01924-11 Schroef spatbord – Schroeven M5x12 5 Nm 2 monteren, maar nog niet vastdraaien. 213 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS Voorgeschreven waarde Schroef spatbord M5x17 5 Nm Het spatbord is gelijkmatig naar voren uitgelijnd. – Alle schroeven van het spatbord vastdraaien. Voorgeschreven waarde 13.26 Schroef spatbord M5x12 5 Nm Schroef spatbord M5x17 5 Nm Vuilschrapers vorkpoten reinigen Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( 214 – Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( – Spatbord voor demonteren. ( pag. 213) pag. 179) pag. 180) SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Hoofdwerk – Vuilschrapers 1 van beide vorkpoten naar beneden schuiven. Info De vuilschrapers schrapen stof en grof vuil van de binnenpoot af. In de loop van de tijd kan er vuil achter te vuilschrapers terechtkomen. Als deze vervuiling niet wordt verwijderd, kunnen de daarachter liggende oliekeerringen gaan lekken. F01925-10 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking. – – Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij. – Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel. Vuilschrapers en de binnenpoten aan beide vorkpoten reinigen en smeren met olie. Universele oliespray ( pag. 352) – Vuilschrapers terugduwen in de inbouwpositie. – Overtollige olie verwijderen. 215 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS Nawerk – Spatbord voor monteren. ( 13.27 Motorfiets van hefbok voor nemen. ( – Motorfiets van hefbok achter nemen. ( – Schroef pag. 182) pag. 179) Windscherm demonteren F01927-10 216 pag. 213) – 1 verwijderen en windscherm 2 verwijderen. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.28 Windscherm monteren – Windscherm ste uitsparing – Schroef 1 in de onderste uitsparing A of in de bovenB positioneren. 2 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M5 5 Nm F01911-10 217 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.29 Brandstoftankbekleding links demonteren F01937-10 218 – Schroefverbinding – Schroeven 1 verwijderen. – 2 verwijderen. Schroef 3 verwijderen. – Linker brandstoftankbekleding verwijderen. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.30 Brandstoftankbekleding links monteren – Linker brandstoftankbekleding positioneren. – Schroef 1 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankbekleding – Schroeven M6x12 8 Nm 2 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankbekleding – Schroefverbinding M6x18 5 Nm Loctite®243™ 3 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroefverbinding brandstoftankbekleding M6 5 Nm Loctite®243™ De linker brandstoftankbekleding is gelijkmatig naar voren uitgelijnd. F01938-10 – Alle schroeven van de linker brandstoftankbekleding vastdraaien. 219 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS Voorgeschreven waarde 220 Schroef brandstoftankbekleding M6x12 8 Nm Schroef brandstoftankbekleding M6x18 5 Nm Schroefverbinding brandstoftankbekleding M6 Loctite®243™ 5 Nm Loctite®243™ SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 13.31 Brandstoftankbekleding rechts demonteren – – 1 uit hoekstuk trekken. Schroefverbinding 2 verwijderen. Schroeven 3 verwijderen. Schroef 4 verwijderen. – Rechter brandstoftankbekleding verwijderen. – – Slang F01939-10 221 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13.32 Brandstoftankbekleding rechts monteren – Rechter brandstoftankbekleding positioneren. – Schroef 1 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankbekleding – Schroeven M6x12 8 Nm 2 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankbekleding – Schroefverbinding M6x18 5 Nm Loctite®243™ 3 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroefverbinding brandstoftankbekleding 5 Nm Loctite®243™ De rechter brandstoftankbekleding is gelijkmatig naar voren uitgelijnd. F01940-10 – 222 M6 Alle schroeven van de rechter brandstoftankbekleding vastdraaien. SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 Voorgeschreven waarde – 13.33 Schroef brandstoftankbekleding M6x12 8 Nm Schroef brandstoftankbekleding M6x18 5 Nm Schroefverbinding brandstoftankbekleding M6 Loctite®243™ Slang 4 op het hoekstuk steken. Slang 1 uit hoekstuk trekken. 5 Nm Loctite®243™ Motorbescherming demonteren – F01928-10 223 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS – Schroeven 2 verwijderen. – Schroeven 3 verwijderen. F01929-10 F01930-10 224 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – Schroeven ren. – Motorbescherming – Schroeven 4 verwijderen en motorbescherming 5 verwijde- F01931-10 13.34 Motorbescherming monteren 1 positioneren. 2 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef motorbescherming M6x10 10 Nm Loctite®243™ F01931-11 225 13 SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS – Schroeven 3 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef motorbescherming M6x8 8 Nm F01930-10 – Schroeven 4 monteren, maar nog niet vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef brandstoftankbekleding M6x12 8 Nm De motorbescherming is gelijkmatig naar voren uitgelijnd. – Alle schroeven van de motorbescherming vastdraaien. Voorgeschreven waarde F01929-11 226 Schroef motorbescherming M6x8 8 Nm Schroef motorbescherming M6x10 10 Nm Schroef brandstoftankbekleding M6x12 Loctite®243™ 8 Nm SERVICEWERKZAAMHEDEN CHASSIS 13 – Slang 5 op het hoekstuk steken. F01928-11 227 14 REMSYSTEEM 14.1 Antiblokkeersysteem (ABS) 1 De ABS-module bestaat uit een hydraulische unit, ABS‑besturingsunit en retourpomp en is onder de brandstoftank gemonteerd. Er bevindt zich een wieltoerentalsensor aan het voor- en achterwiel. 2 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Veranderingen aan het voertuig beperken de functie van het ABS. H03497-10 228 – Laat het achterwiel bij vastgehouden voorwielrem alleen doordraaien (burn out) als het ABS is uitgeschakeld en nooit op de openbare weg. – Breng geen wijzigingen aan de veerweg aan. – Gebruik bij het remsysteem uitsluitend door KTM vrijgegeven en aanbevolen reserveonderdelen. – Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex. – Neem de aangegeven bandenspanning in acht. – Zorg ervoor dat servicewerkzaamheden en reparaties vakkundig worden uitgevoerd. (De geautoriseerde KTMgarage is u graag van dienst.) REMSYSTEEM 14 Aanwijzing Vervallen van de toelating op de openbare weg en de verzekering Als het ABS compleet wordt uitgeschakeld, vervalt de toelating van het voertuig voor de openbare weg. – Gebruik het voertuig alleen op afgezette trajecten en niet op de openbare weg als het ABS compleet wordt uitgeschakeld. Het ABS is een veiligheidssysteem dat het blokkeren en wegglijden van de wielen tijdens het remmen binnen de fysische grenzen verhindert. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Rijhulpvoorzieningen kunnen ongevallen alleen binnen de fysieke grenzen verhinderen. Extreme rijsituaties zoals bagage met hoog zwaartepunt, wisselende straatoppervlakken, steile hellingen of hard remmen zonder ontkoppelen kunnen niet altijd worden gecompenseerd. – Pas het rijgedrag aan de toestand van de rijweg en uw rijvaardigheden aan. Het ABS heeft twee modi: de ABS‑modus Road en de ABS‑modus Offroad. In de ABS-modus Road regelt het ABS beide wielen. 229 14 REMSYSTEEM In de ABS‑modus Offroad vindt aan het achterwiel geen ABS-regeling plaats. Het ABS‑waarschuwingslampje knippert langzaam om aan de actieve ABS‑modus Offroad te herinneren. 3 Info In de ABS-modus Offroad kan het achterwiel blokkeren – gevaar voor vallen. Het ABS werkt met twee onafhankelijk van elkaar werkende remcircuits (voorwiel- en achterwielrem). Bij normaal rijden werkt het remsysteem als een conventioneel remsysteem zonder ABS. Pas wanneer de ABS-besturingsunit de blokkeerneiging van een wiel herkent, begint het ABS door het regelen van de remdruk te werken. De regeling is merkbaar aan een licht pulserende remhendel resp. licht pulserend rempedaal. Het ABS‑waarschuwingslampje moet na het inschakelen van het contact gaan branden en uitgaan wanneer het voertuig begint te rijden. Wanneer het lampje na het optrekken niet uitgaat of tijdens het rijden gaat branden, dan duidt dit op een fout in het ABS-systeem. Het ABS is dan niet meer actief en de wielen kunnen bij het remmen blokkeren. Het remsysteem zelf blijft gewoon werken, alleen de ABS-regeling valt uit. Het ABS‑waarschuwingslampje kan ook gaan branden als in extreme rijsituaties het toerental van het voor- en achterwiel sterk van elkaar afwijken, bijvoorbeeld bij een wheelie of als het achterwiel doordraait. Daardoor wordt het ABS uitgeschakeld. 3 230 REMSYSTEEM 14 Om het ABS weer te activeren, moet het voertuig worden gestopt en de ontsteking uitgeschakeld. Als u weer met het voertuig gaat rijden, wordt ook het ABS weer geactiveerd. Het ABS‑waarschuwingslampje gaat dan uit, als het voertuig begint te rijden. 14.2 Remschijven controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Versleten remschijven verminderen de remwerking. – Zorg ervoor dat versleten remschijven onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) – Dikte van de remschijven voor en achter op meerdere plekken van de remschijf op de maat controleren. A Info Door slijtage vermindert de dikte van de remschijf in het bereik van het raakvlak van de remplaketten. 1 Remschijven - slijtagegrens F01998-10 voor 4,5 mm achter 4,5 mm 231 14 REMSYSTEEM » – – Remschijven van voorwielrem vervangen. – Remschijf van achterwielrem vervangen. Remschijven voor en achter op beschadiging, scheuren en vervorming controleren. » 14.3 Als de dikte van de remschijven onder de voorgeschreven waarde ligt. Als de remschijf beschadigd, gescheurd of vervormd is: – Remschijven van voorwielrem vervangen. – Remschijf van achterwielrem vervangen. Remvloeistofpeil voorwielrem controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud. Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten. – 232 Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTMgarage is u graag van dienst.) REMSYSTEEM 14 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te oude remvloeistof vermindert de remwerking. – Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) – Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten. – Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir » 1 controleren. Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering A is gedaald: – Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen. ( pag. 233) F01947-10 14.4 Remvloeistof van de voorwielrem bijvullen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud. Als het remvloeistofpeil onder de aangegeven markering of de aangegeven waarde daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten. – Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTMgarage is u graag van dienst.) 233 14 REMSYSTEEM Waarschuwing Huidirritaties Remvloeistof veroorzaakt huidirritaties. – Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen. – Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen. – Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding. – Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt. – Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen. – Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen. – Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te oude remvloeistof vermindert de remwerking. – Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) Aanwijzing Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu. – 234 Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af. REMSYSTEEM 14 Info Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5. Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast. Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken. Voorwerk – Remplaketten van de voorwielrem controleren. ( pag. 236) Hoofdwerk – Het aan het stuur gemonteerde remvloeistofreservoir horizontaal zetten. – Schroeven – Deksel – 1 verwijderen. 2 met membraan 3 verwijderen. Remvloeistof tot de markering A vullen. Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( F01948-10 – – pag. 349) 2 met membraan 3 positioneren. Schroeven 1 monteren en vastdraaien. Deksel Info Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen. 235 14 REMSYSTEEM 14.5 Remplaketten van de voorwielrem controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Versleten remvoeringen verminderen de remwerking. – Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven verminderen de remwerking. Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd. – Controleer de remplaketten regelmatig. – Alle remplaketten aan beide remzadels op minimale minimale voeringdikte controleren. A Minimale voeringdikte » F01949-10 Remplaketten van de voorwielrem vervangen. Alle remplaketten aan beide remzadels controleren op beschadiging en scheuren. » Als er beschadigingen of scheuren zijn: – 236 ≥ 1 mm Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte: – – A Remplaketten van de voorwielrem vervangen. REMSYSTEEM 14 14.6 Vrije slag rempedaal controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij oververhitting. Als er aan het rempedaal voor de achterwielrem geen vrije slag aanwezig is, bouwt zich in het remsysteem druk op de achterwielrem op. – Stel de vrije slag aan de hendel voor het rempedaal op de voorgeschreven wijze in. – Veer – Rempedaal tussen eindaanslag en voetremcilinderzuiger heen en weer bewegen en vrije slag controleren. 1 losmaken. A Voorgeschreven waarde Vrije slag rempedaal » Als de vrije slag niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde: – F02000-10 – 3 … 5 mm Veer Uitgangspositie van het rempedaal instellen. ( pag. 142) 1 vasthaken. 237 14 REMSYSTEEM 14.7 Remvloeistofpeil achterwielrem controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud. Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten. – Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTMgarage is u graag van dienst.) Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te oude remvloeistof vermindert de remwerking. – Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) – Voertuig rechtop zetten. – Remvloeistofpeil van het remvloeistofreservoir » Als het vloeistofpeil de MIN-markering – F01950-10 238 1 controleren. A heeft bereikt: Remvloeistof van de achterwielrem bijvullen. ( pag. 239) REMSYSTEEM 14 14.8 Remvloeistof achterwielrem bijvullen Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Het remsysteem valt uit bij onvoldoende onderhoud. Als het remvloeistofpeil onder de MIN-markering daalt, is het remsysteem ondicht of zijn de remplaketten versleten. – Controleer het remsysteem en rij pas verder, als het probleem is opgelost. (De geautoriseerde KTMgarage is u graag van dienst.) Waarschuwing Huidirritaties Remvloeistof veroorzaakt huidirritaties. – Bewaar remvloeistof buiten het bereik van kinderen. – Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen. – Voorkom contact van remvloeistof met de huid, de ogen of kleding. – Raadpleeg onmiddellijk een arts, als remvloeistof werd ingeslikt. – Bij contact met de huid desbetreffende plek met veel water afspoelen. – Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en een arts opzoeken, als accugassen in de ogen zijn gekomen. – Wissel uw kleding, als er remvloeistof op is gekomen. 239 14 REMSYSTEEM Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Te oude remvloeistof vermindert de remwerking. – Controleer of de remvloeistof van de voor- en achterrem overeenkomstig het serviceschema wordt ververst. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) Aanwijzing Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu. – Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af. Info Nooit remvloeistof DOT 5 gebruiken. Deze is gebaseerd op siliconenolie en is purper gekleurd. Afdichtingen en remkabels zijn niet geschikt voor remvloeistof DOT 5. Ervoor zorgen dat de remvloeistof niet in aanraking komt met gelakte onderdelen, omdat remvloeistof lak aantast. Uitsluitend schone remvloeistof uit een gesloten verpakking gebruiken. Voorwerk – Remplaketten van de achterwielrem controleren. ( 240 pag. 241) REMSYSTEEM 14 Hoofdwerk – Voertuig rechtop zetten. – Schroefdop ren. – Remvloeistof tot de MAX-markering 1 met inzetelement en membraan 2 verwijde- Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 ( – F01951-10 1 A bijvullen. pag. 349) Schroefdop met inzetelement en membraan en vastdraaien. 2 monteren Info Overgelopen of gemorste remvloeistof meteen met water afspoelen. 14.9 Remplaketten achterwielrem controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Versleten remvoeringen verminderen de remwerking. – Zorg ervoor dat versleten remvoeringen onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) 241 14 REMSYSTEEM Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven verminderen de remwerking. Als de remplaketten te laat worden vervangen, slepen de stalen plakethouders tegen de remschijf. Hierdoor vermindert de remwerking aanmerkelijk en worden de remschijven onherstelbaar beschadigd. – Controleer de remplaketten regelmatig. – Controleren of de remplaketten de minimale plaketdikte hebben. Minimale plaketdikte » 242 Remplaketten van de achterwielrem vervangen. Remplaketten controleren op beschadiging en scheuren. » F01952-10 ≥ 1 mm Als de plaket dunner is dan de minimale plaketdikte: – – A A Als er beschadigingen of scheuren te herkennen zijn: – Remplaketten van de achterwielrem vervangen. WIELEN, BANDEN 15 15.1 Voorwiel demonteren Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( – Motorfiets met hefbok voor opkrikken. ( pag. 179) pag. 180) Hoofdwerk – Schroef verwijderen en wieltoerentalsensor boring trekken. 1 2 uit de – Schroeven – Remplaketten terug op de remschijf duwen door het linker en rechter remzadel licht naar de zijkant te kantelen. Linker en rechter remzadel voorzichtig naar achteren van de remschijf trekken en opzij hangen. 3 en 4 verwijderen. Info Remhendel bij verwijderde remzadels niet bedienen. F01961-10 243 15 WIELEN, BANDEN – – – 5 enkele slagen losdraaien. Schroeven 6 losdraaien. Op de schroef 5 drukken om de steekas uit de asopname te Schroef schuiven. – Schroef 5 verwijderen. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven verminderen de remwerking. F01963-10 – F01964-10 244 Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijven niet worden beschadigd. – Voorwiel vasthouden en steekas eruit trekken. Voorwiel uit de voorvork nemen. – Afstandsbussen 7 verwijderen. WIELEN, BANDEN 15 15.2 Voorwiel monteren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking. – Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij. – Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel. – Wiellager controleren op beschadiging en slijtage. » Als het wiellager beschadigd of versleten is: – – Wiellager voor vervangen. 1 Radiale keerringen en loopvlakken sen reinigen en invetten. Duurzaam vet ( A van de afstandsbus- pag. 351) F01964-11 245 15 WIELEN, BANDEN – – 2 in looprichting rechts plaatsen. Brede afstandsbus 3 in looprichting links plaatsen. Smalle afstandsbus Info B De pijl geeft de looprichting van het voorwiel aan. Het wieltoerentalsensor-wiel bevindt zich in de looprichting links. F01965-10 246 WIELEN, BANDEN 15 – Schroef – Steekas licht invetten. 4 en steekas reinigen. Duurzaam vet ( pag. 351) – Voorwiel in voorvork tillen, positioneren en steekas erin zetten. – Schroef 4 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde F01966-10 Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad ingevet 247 15 WIELEN, BANDEN – Beide remzadels positioneren. De remplaketten zijn correct gepositioneerd. – Schroeven draaien. 5 aan beide kanten monteren, maar nog niet vast- Voorgeschreven waarde Schroef remzadel voor – M10x1,25 45 Nm Loctite®243™ Remhendel meerdere keren bedienen tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is. Remhendel ingedrukt vastzetten. Remzadels worden uitgelijnd. – Schroeven 5 aan beide kanten vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef remzadel voor F01962-10 – Wieltoerentalsensor – Schroef 7 M10x1,25 45 Nm Loctite®243™ 6 in de boring positioneren. monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef wieltoerentalsensor voor 248 M6 10 Nm – Vastzetting van de remhendel verwijderen. – Motorfiets van hefbok voor nemen. ( – Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 182) pag. 179) WIELEN, BANDEN 15 – Voorwielrem bedienen en voorvork enkele keren krachtig inveren. De vorkpoten worden uitgelijnd. – Schroeven 8 vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef asopname M8 15 Nm F01963-11 15.3 Achterwiel demonteren Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( pag. 179) 249 15 WIELEN, BANDEN Hoofdwerk – Remzadel met de hand naar de remschijf duwen om de remzuiger naar achteren te drukken. – Schroef verwijderen en wieltoerentalsensor boring trekken. – Moer – 1 3 verwijderen. Kettingspanner 4 verwijderen. Steekas 5 slechts zo ver eruit trekken, dat het achterwiel naar voren kan worden geschoven. F01953-10 250 2 uit de WIELEN, BANDEN 15 – Achterwiel zo ver mogelijk naar voren schuiven. Ketting van kettingwiel nemen en op de kettingsteun leggen. 6 Info Componenten door afdekken tegen beschadiging beschermen. – Achterwiel vasthouden en steekas verwijderen. – Achterwiel naar achter trekken tot de remzadelhouder vrij tussen remschijf en velg hangt. F01954-10 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Beschadigde remschijven verminderen de remwerking. – – Leg het wiel altijd zodanig neer dat de remschijf niet wordt beschadigd. Achterwiel uit de achterbrug nemen. Info Rempedaal niet indrukken als het achterwiel is gedemonteerd. 251 15 WIELEN, BANDEN 15.4 Achterwiel monteren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Olie of vet op de remschijven vermindert de remwerking. – Houd de remschijven steeds olie- en vetvrij. – Reinig de remschijven indien nodig met remreinigingsmiddel. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Na montage van het achterwiel remt de achterwielrem eerst niet. – Bedien de voetrem meerdere keren voor begin van de rit tot een vast drukpunt voelbaar is. Hoofdwerk – Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren. ( pag. 255) – Wiellager controleren op beschadiging en slijtage. » Als het wiellager beschadigd of versleten is: – Wiellager achter vervangen. – Afstandsbus verwijderen. – Radiale asafdichtingsring bus reinigen en invetten. Duurzaam vet ( F02059-10 252 – 1 en loopvlak A van de afstands- pag. 351) Afstandsbus erin zetten. WIELEN, BANDEN 15 – Schroefdraad van de steekas en moer reinigen en invetten. Duurzaam vet ( – Steekas reinigen en licht invetten. Duurzaam vet ( – pag. 351) pag. 351) Aangrijppunten van remzadelhouder en achterbrug reinigen. 253 15 WIELEN, BANDEN – Steunlagers van de remzadelhouder ingrijpen. – Achterwiel in de achterbrug tillen, positioneren en steekas erin steken. B en achterbrug laten Remplaketten zijn correct gepositioneerd. – Ketting op het kettingwiel leggen. – Kettingspanner positioneren. Moer nog niet vastdraaien. 2 3 monteren, maar Info Kettingspanner links en rechts in dezelfde positie monteren. – Controleren of de kettingspanner liggen. Moer vastdraaien. 2 tegen de stelschroeven 3 Voorgeschreven waarde De markeringen op de kettingspanners moeten links en rechts in dezelfde positie ten opzichte van de referentiemarkeringen staan. Zo is het achterwiel correct uitgelijnd. C F02060-10 Moer steekas achter – 254 Wieltoerentalsensor M25x1,5 90 Nm Schroefdraad en contactvlak van de steekas ingevet 4 in de boring positioneren. WIELEN, BANDEN 15 – Schroef 5 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef wieltoerentalsensor achter – M6 Rempedaal meerdere keren bedienen tot de remplaketten tegen de remschijf liggen en er een drukpunt aanwezig is. Nawerk – Kettingspanning controleren. ( – 15.5 6 Nm pag. 188) Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 179) Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren Info De kracht van de motor wordt door het kettingwiel via 6 demperpakkingen overgebracht op het achterwiel. Deze slijten tijdens het rijden. Als de demperpakkingen niet op tijd worden vervangen, worden de kettingwielhouder en de achterwielnaaf beschadigd. Voorwerk – Motorfiets met hefbok achter opkrikken. ( – Achterwiel demonteren. ( pag. 179) pag. 249) 255 15 WIELEN, BANDEN Hoofdwerk – Lager 1 controleren. » Als het lager beschadigd of versleten is: – – Lager van de kettingwieldrager vervangen. 2 Demperpakkingen van de achterwielnaaf controleren op beschadiging en slijtage. » F01967-10 Als de demperpakkingen van de achterwielnaaf beschadigd of versleten zijn: – Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen. – Achterwiel met het kettingwiel omhoog op een werkbank leggen en de steekas in de wielnaaf steken. – Om de speling te controleren, het achterwiel vasthouden en proberen het kettingwiel met de hand te draaien. A Info De speling wordt gemeten aan de buitenkant van het kettingwiel. F01968-10 Speling demperpakkingen achterwiel » Als de speling – 256 ≤ 5 mm A groter is dan de voorgeschreven waarde: Alle demperpakkingen van de achterwielnaaf vervangen. WIELEN, BANDEN 15 Nawerk – Achterwiel monteren. 15.6 ( pag. 252) – Kettingspanning controleren. ( – Motorfiets van hefbok achter nemen. ( pag. 188) pag. 179) Bandentoestand controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Als een band tijdens de rit lek raakt, wordt het voertuig oncontroleerbaar. – Zorg ervoor dat beschadigde of versleten banden onmiddellijk worden vervangen. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) Waarschuwing Gevaar voor vallen Verschillende profielen van voor- en achterwiel beïnvloeden het rijgedrag. Verschillende profielen kunnen de controle over het voertuig aanzienlijk moeilijker maken. – Zorg ervoor dat voor- en achterwiel steeds van banden met hetzelfde profiel zijn voorzien. Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Niet-vrijgegeven of aanbevolen banden en wielen bemoeilijken het rijgedrag. – Gebruik alleen door KTM vrijgegeven en aanbevolen banden en wielen met de juiste snelheidsindex. 257 15 WIELEN, BANDEN Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Nieuwe banden hebben minder grip. Bij nieuwe banden is het loopvlak nog niet opgeruwd. – De nieuwe banden met een gematigde rijstijl en afwisselende schuine stand inrijden. Inrijfase 200 km Info Het type, de toestand en de spanning van de banden zijn van invloed op het rem- en rijgedrag van het voertuig. Versleten banden hebben vooral bij natte ondergrond een slechte invloed op het rijgedrag. – Voor- en achterbanden controleren op insnijdingen, voorwerpen die tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten en beschadigingen. » Als er insnijdingen of beschadigingen zijn of als er voorwerpen tijdens het rijden in de band zijn gaan zitten: – – 400602-10 258 Banden vervangen. Profieldiepte controleren. Info Neem de minimale profieldiepte volgens de nationale wetgeving in acht. WIELEN, BANDEN 15 Minimale profieldiepte » Als de profieldiepte lager is dan de minimale waarde: – – ≥ 2 mm Banden vervangen. Leeftijd van de banden controleren. Info De productiedatum van de banden staat meestal op het opschrift van de banden en wordt met de laatste vier cijfers van de DOT aanduiding gekenmerkt. De eerste twee cijfers wijzen op de week van de productie en de laatste twee cijfers op het productiejaar. KTM adviseert uiterlijk na vijf jaar de banden te vervangen, onafhankelijk van de daadwerkelijke slijtage. H01144-10 » Als de band ouder is dan vijf jaar: – 15.7 Banden vervangen. Bandenspanning controleren Info Te lage bandenspanning leidt tot buitengewone slijtage en oververhitting van de band. Een goede bandenspanning garandeert een optimaal rijcomfort en een maximale levensduur van de band. 259 15 WIELEN, BANDEN – Beschermkap verwijderen. – Bandenspanning controleren als de banden koud zijn. Bandenspanning solo / met passagier voor 2,4 bar achter 2,4 bar Bandenspanning volledige belasting 400695-01 » 260 2,6 bar achter 2,9 bar Als de bandenspanning niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt: – – voor Bandenspanning corrigeren. Beschermkap monteren. WIELEN, BANDEN 15 15.8 Spaakspanning controleren Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Verkeerd gespannen spaken beïnvloeden het rijgedrag nadelig en leiden tot gevolgschade. Als de spaken te vast zijn gespannen, barsten de spaken door overbelasting. Als de spaken te los zijn gespannen, ontstaat een zij- of hoogteslag in het wiel. Hierdoor komen andere spaken ook los te zitten. – Controleer de spaakspanning regelmatig, in het bijzonder bij een nieuw voertuig. (De geautoriseerde KTM-garage is u graag van dienst.) – Kort met het handvat van een schroevendraaier op elke spaak slaan. Info De toonfrequentie is afhankelijk van de spaaklengte en van de spaakdiameter. Wanneer er verschillende toonfrequenties hoorbaar zijn bij spaken met gelijke lengte en dikte, duidt dat op verschillende spaakspanningen. 400694-01 De toon moet helder zijn. » Wanneer de spaakspanning verschillend is: – Spaakspanning corrigeren. 261 15 WIELEN, BANDEN 15.9 Bandensysteem zonder binnenbanden Dit voertuig maakt gebruik van een bandensysteem zonder binnenbanden waarbij de velgafdichtrubber de conventionele binnenband vervangt. De voordelen van een systeem zonder binnenbanden is dat er geen risico bestaat op een defecte binnenband. Daarmee is ook het risico op een plotseling spanningsverlies sterk verminderd. De massatraagheidsmomenten zijn kleiner dan bij conventionele draadspaakwielen met binnenband. Dat resulteert in een verbetering van de hanteerbaarheid en het comfort. Het draadspaakwiel is door de stijve velgconstructie vrijwel onderhoudsvrij. KTM adviseert om de velgafdichtrubber ten laatste na 5 jaar te vervangen, ongeacht de daadwerkelijke slijtage. 1 F01999-10 262 WIELEN, BANDEN 15 15.10 Gebruik van bandenreparatiespray Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Onjuist gebruik van bandenreparatiespray leidt tot drukverlies bij de gerepareerde band. Niet elke beschadiging kan met bandenreparatiespray worden gerepareerd. H03319-01 – Lees de aanwijzingen en richtlijnen van de fabrikant van de bandenreparatiespray. – Rijd langzaam en voorzichtig wanneer u een band met bandenreparatiespray hebt gerepareerd. – Rijd hoogstens naar de dichtstbijzijnde garage en laat de band vervangen. Een reparatie met bandenreparatiespray mag alleen in noodgevallen worden uitgevoerd. Het wordt aanbevolen om het defecte voertuig naar de dichtstbijzijnde werkplaats te vervoeren in plaats van het te repareren. 263 16 ELEKTRONICA 16.1 dagrijlicht (DRL) Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Dagrijlicht is bij slecht zicht geen vervanging voor dimlicht. Bij zeer slecht zicht door mist, sneeuw of regen kan de automatische omschakeling tussen dagrijlicht en dimlicht slechts beperkt ter beschikking staan. – Steeds controleren of de juiste verlichting is geselecteerd. – Dagrijlicht voor het rijden of bij stilstand via het menu uitschakelen, zodat het dimlicht permanent is ingeschakeld. – Houdt u zich aan de wettelijke vereisten voor het dagrijlicht. F01982-10 Het dagrijlicht (DRL) is geïntegreerd in de koplamp. Het dagrijlicht (DRL) mag alleen bij goed zicht worden ingeschakeld. Het dagrijlicht (DRL) wordt in het gecombineerde instrument geactiveerd. De omgevingssensor in het gecombineerde instrument zorgt voor de regeling. Als er goede zichtverhoudingen zijn, wordt het dimlicht uitgeschakeld en het dagrijlicht ingeschakeld. 264 ELEKTRONICA 16 Info Het zijlicht 16.2 1 brandt bij elk verlichtingstype. 12V-accu demonteren Waarschuwing Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken. – Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen. – Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen. – Vermijd contact met accuzuur en accugassen. – Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden. – Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is gekomen. Voorzichtig Gevaar voor ongevallen Elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende 12V-accu beschadigd. – Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken. 265 16 ELEKTRONICA Voorwerk – Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien. 266 – Buddyseat verwijderen. ( – Bestuurderszadel verwijderen. ( – Accuafdekking demonteren. ( pag. 183) pag. 184) pag. 201) ELEKTRONICA 16 Hoofdwerk – Diagnosestekker – – 1 uit de houder trekken en opzij hangen. 2 verwijderen. Accuhouderbeugel 3 achter optillen en naar boven toe verSchroef wijderen. F01994-10 267 16 ELEKTRONICA – – 4 van de 12V-accu loskoppelen. Pluspoolafdekking 5 verwijderen. Pluskabel 6 van de 12V-accu loskoppelen. – 12V-accu naar boven toe uit het accuvak verwijderen. – F01986-10 268 Minkabel ELEKTRONICA 16 16.3 12V-accu monteren Waarschuwing Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken. – Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen. – Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen. – Vermijd contact met accuzuur en accugassen. – Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden. – Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is gekomen. Voorzichtig Gevaar voor ongevallen Elektrische componenten en veiligheidsvoorzieningen raken bij lege of ontbrekende 12V-accu beschadigd. – Motorfiets nooit met een lege 12V-accu of zonder 12V-accu gebruiken. 269 16 ELEKTRONICA Hoofdwerk – 12V‑accu in het accuvak plaatsen. 12V-accu (HTZ12A-BS) ( pag. 333) De accupolen wijzen tegen de rijrichting in. – Pluskabel 1 met de 12V-accu verbinden. Voorgeschreven waarde Schroef accupool – Pluspoolafdekking – Minkabel M6 4,5 Nm 2 monteren. 3 met de 12V-accu verbinden. Voorgeschreven waarde Schroef accupool F01987-10 270 M6 4,5 Nm ELEKTRONICA 16 – Accuhouderbeugel links en rechts in de uitsteeksels haken en achter naar beneden drukken. – Schroef 4 5 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef accuhouderbeugel – Diagnosestekker M6 4,5 Nm 6 in de houder positioneren. F01995-10 Nawerk – Accuafdekking monteren. ( – Bestuurderszadel monteren. ( – Buddyseat monteren. ( – Tijd en datum instellen. pag. 202) pag. 185) pag. 184) 271 16 ELEKTRONICA 16.4 12V-accu laden Waarschuwing Gevaar voor letsel Accuzuur en accugassen kunnen ernstige brandwonden veroorzaken. – Bewaar 12V-accu’s buiten het bereik van kinderen. – Geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril dragen. – Vermijd contact met accuzuur en accugassen. – Vonken of open vuur uit de buurt van de 12V-accu houden. – Laad 12V-accu’s uitsluitend op in goed geventileerde ruimtes. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens 15 minuten met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als accuzuur of accugas in de ogen is gekomen. Aanwijzing Gevaar voor het milieu 12V-accu’s bevatten voor het milieu schadelijke stoffen. – Gooi 12V-accu’s niet bij het huishoudelijk afval. – Geef 12V-accu’s af bij een verzamelpunt voor oude accu’s. Aanwijzing Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu. – 272 Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af. ELEKTRONICA 16 Info Ook als de 12V-accu niet wordt belast, verliest hij dagelijks aan lading. De laadtoestand en de wijze van laden zijn erg belangrijk voor de levensduur van de 12V-accu. Snel laden met een hogere laadstroom heeft een negatief effect op de levensduur. Als de laadstroom, laadspanning en laadtijd worden overschreden, ontsnapt er elektrolyt via de veiligheidskleppen. Daardoor verliest de 12V-accu aan capaciteit. Als de 12V-accu leeg is gestart, moet hij meteen weer worden opgeladen. Bij langere stilstand in lege toestand treden er diepteontlading en sulfatie op, waardoor de 12V-accu wordt vernield. De 12V-accu is onderhoudsvrij. Het zuurniveau hoeft niet te worden gecontroleerd. Voorwerk – Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien. – Buddyseat verwijderen. ( – Bestuurderszadel verwijderen. ( – Accuafdekking demonteren. ( pag. 183) pag. 184) pag. 201) 273 16 ELEKTRONICA Hoofdwerk – Minkabel van de 12V-accu loskoppelen om schade aan de boordelektronica te voorkomen. 1 – Pluspoolafdekking – Acculader met 12V-accu verbinden. Acculader inschakelen. 2 verwijderen. F01988-10 Acculader (58429074000) Met deze acculader kunnen ook de rustspanning, het startvermogen van de 12V-accu en de dynamo worden getest. Bovendien kan met dit apparaat de 12V-accu niet worden overladen. Info 12V-accu laden met maximaal 10% van de capaciteit die op het accuhuis is aangegeven. M00775-01 – 274 Acculader na het laden uitschakelen en van de 12V-accu loskoppelen. ELEKTRONICA 16 Voorgeschreven waarde Laadstroom, laadspanning en laadtijd mogen niet worden overschreden. 12V-accu regelmatig bijladen als de motorfiets niet wordt gebruikt – Pluspoolafdekking – Minkabel 3 maanden 2 monteren. 1 met de 12V-accu verbinden. Voorgeschreven waarde Schroef accupool M6 4,5 Nm F01988-10 Nawerk – Accuafdekking monteren. ( – Bestuurderszadel monteren. ( – Buddyseat monteren. ( – Tijd en datum instellen. pag. 202) pag. 185) pag. 184) 275 16 ELEKTRONICA 16.5 Hoofdzekering vervangen Waarschuwing Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie. – Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde. – Overbrug of repareer geen zekeringen. Info Met de hoofdzekering worden alle stroomverbruikers van het voertuig gezekerd. De hoofdzekering bevindt zich onder de buddyseat. Voorwerk – Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien. – 276 Buddyseat verwijderen. ( pag. 183) ELEKTRONICA 16 Hoofdwerk – Beschermkap 1 verwijderen. F01989-10 – Defecte hoofdzekering 2 verwijderen. Info Een defecte zekering heeft een gebroken smeltdraad . In het startrelais bevindt zich een reservezekering A – F01990-10 3. Nieuwe hoofdzekering plaatsen. Zekering (58011109130) ( pag. 333) Tip Nieuwe reservezekering in het startrelais plaatsen, zodat u er een bij u hebt als het nodig is. 277 16 ELEKTRONICA – Beschermkap 1 monteren. F01989-10 Nawerk – Bestuurderszadel monteren. ( 16.6 – Buddyseat monteren. ( – Tijd en datum instellen. pag. 185) pag. 184) ABS‑zekeringen vervangen Waarschuwing Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie. 278 – Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde. – Overbrug of repareer geen zekeringen. ELEKTRONICA 16 Info Twee zekeringen voor het ABS bevinden zich onder de buddyseat. Met deze twee zekeringen zijn de retourpomp en de hydraulische unit van het ABS afgezekerd. De derde zekering, waarmee de ABS-besturingsunit is afgezekerd bevindt zich in het zekeringenblok. Voorwerk – Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien. – Buddyseat verwijderen. ( – Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 183) pag. 184) Zekering hydraulische ABS-unit vervangen: – Beschermkap verwijderen en zekering 1 verwijderen. Info Een defecte zekering heeft een gebroken smeltdraad . A – Voldoende sterke reservezekering plaatsen. Zekering (75011088015) ( F01991-10 pag. 333) Tip 2 Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u heeft als het nodig is. – Beschermkap monteren. 279 16 ELEKTRONICA Zekering ABS-retourpomp vervangen: – Beschermkap verwijderen en zekering 3 verwijderen. Info Een defecte zekering heeft een gebroken smeltdraad . A – Voldoende sterke reservezekering plaatsen. Zekering (75011088025) ( F01991-11 pag. 333) Tip 4 Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u heeft als het nodig is. – Beschermkap monteren. Nawerk – Bestuurderszadel monteren. ( – 280 Buddyseat monteren. ( pag. 185) pag. 184) ELEKTRONICA 16 16.7 Zekeringen afzonderlijke stroomverbruikers vervangen Waarschuwing Gevaar voor brand Verkeerde zekeringen overbelasten de elektrische installatie. – Gebruik alleen zekeringen met de voorgeschreven ampère-waarde. – Overbrug of repareer geen zekeringen. Info Het zekeringenblok met de zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers bevindt zich onder het zadel. Voorwerk – Ontsteking uitschakelen, daarvoor de contactsleutel in de stand draaien. – Buddyseat verwijderen. ( – Bestuurderszadel verwijderen. ( pag. 183) pag. 184) 281 16 ELEKTRONICA Hoofdwerk – Zekeringenblokdeksel 1 openen. F01983-10 – F02111-10 282 Defecte zekering verwijderen. ELEKTRONICA 16 Voorgeschreven waarde Zekering 1 - 10 A - ontsteking, alarminstallatie (optioneel) Zekering 2 - 10 A - ontsteking, motorelektronica‑besturingsunit, elektronische brandstofinspuiting, brandstofvernevelingsysteem, lambdasonde, wegrijblokkering Zekering 3 - 10 A - brandstofpomp Zekering 4 - 15 A - radiateurventilator Zekering 5 - 10 A - claxon, gecombineerd instrument, remlicht Zekering 6 - 10 A - groot licht, dimlicht, zijlicht, achterlicht, nummerplaatverlichting Zekering 7 - 10 A - ACC1 Zekering 8 - 10 A - ACC2 Zekering 9 - 10 A - ABS-besturingsunit, diagnosestekker, 5‑D‑sensor, TPMS (optioneel) Zekering 10 - 10 A - besturingsunit koplamp Zekering SPARE - 10 A - reservezekeringen Zekering SPARE - 15 A - reservezekeringen Info Een defecte zekering heeft een gebroken smeltdraad . A 283 16 ELEKTRONICA – Voldoende sterke reservezekering plaatsen. Zekering (75011088010) ( pag. 333) Zekering (75011088015) ( pag. 333) Tip Nieuwe reservezekering in het zekeringenblok plaatsen, zodat u er een bij u hebt als het nodig is. – De werking van de stroomverbruikers controleren. – Zekeringenblokdeksel sluiten. Nawerk – Bestuurderszadel monteren. ( – 284 Buddyseat monteren. ( pag. 185) pag. 184) ELEKTRONICA 16 16.8 Koplampinstelling controleren – Voertuig op een horizontale ondergrond voor een lichte muur zetten en in de hoogte van het midden van de koplamp een markering aanbrengen. – Nog een markering aanbrengen op een afstand eerste markering. B onder de Voorgeschreven waarde Afstand 400726-10 – 5 cm B A loodrecht voor de muur zetten en Voertuig op een afstand het dimlicht inschakelen. Voorgeschreven waarde Afstand A 5m – Nu gaat de bestuurder, eventueel met bagage en passagier op de motorfiets zitten. – Koplampinstelling controleren. De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passagier, precies op de onderste markering liggen. » Als deze grens tussen licht en donker niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde: – Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen. ( pag. 286) 285 16 ELEKTRONICA 16.9 Lichtbundelbreedte van de koplamp instellen Voorwerk – Koplampinstelling controleren. ( Hoofdwerk – Schroeven pag. 285) 1 verwijderen. – Maskerspoiler links verwijderen. – Met de stelschroef instellen. F01992-10 2 de lichtbundelbreedte van de koplamp Info F01993-10 286 Draaien met de klok mee verkleint de lichtbundelbreedte, draaien tegen de klok in vergroot de lichtbundelbreedte. Bij extra belading kan er een correctie van de lichtbundelbreedte van de koplamp nodig zijn. ELEKTRONICA 16 – Koplamp op markering B instellen. Voorgeschreven waarde De grens tussen licht en donker moet bij een gebruiksklare motorfiets met bestuurder, eventueel met bagage en passagier, precies op de onderste markering liggen. B 400726-11 – Maskerspoiler links positioneren. – Schroeven 1 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Resterende schroeven chassis M5 5 Nm F01992-10 287 16 ELEKTRONICA 16.10 Diagnosestekker De diagnosestekker 1 bevindt zich onder de accuafdekking. (790 Adventure CN) Af fabriek is een diagnoseadapter voor de verbinding met een diagnose-interface voor verschillende fabrikanten aangebracht. Info F01981-10 16.11 Voor gebruik van de KTM-diagnosetool de diagnoseadapter verwijderen. Na afronden van de diagnose de diagnoseadapter weer aanbrengen. ACC1 en ACC2 vooraan Inbouwlocatie – De voedingen ACC1 achter de koplamp. 1 en ACC2 2 vooraan bevinden zich Info De voedingsspanningen ACC1 en ACC2 vooraan zijn onder de kabelafdekking van de koplampkap bereikbaar. F01979-10 288 ELEKTRONICA 16 16.12 ACC1 en ACC2 achterzijde Inbouwlocatie – De voedingsspanningen ACC1 den zich onder de buddyseat. 1 en ACC2 2 achter bevin- F01980-10 289 17 KOELSYSTEEM 17.1 Koelsysteem 1 Door de waterpomp in de motor vindt er een gedwongen circulatie van het koelmiddel plaats. De druk die bij verwarming in het koelsysteem ontstaat wordt geregeld door een klep in de radiateurdop . Door de uitzetting door warmte stroomt het overtollige koelmiddel naar het compensatiereservoir . Als de temperatuur daalt wordt dit koelmiddel weer teruggezogen in het koelsysteem. Daardoor is de aangegeven koelmiddeltemperatuur toegestaan zonder dat er met functiestoringen rekening moet worden gehouden. 2 3 F01970-10 115 °C Koeling vindt plaats door de rijwind en twee radiateurventilators die bij hoge temperatuur wordt ingeschakeld. Hoe lager de snelheid, hoe lager de koelwerking. Ook vervuilde koelribben verlagen de koelwerking. 4 F01969-10 290 KOELSYSTEEM 17 17.2 Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren Waarschuwing Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk. – Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn. – Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te openen. – Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water. Waarschuwing Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid. – Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen. – Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding. – Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is gekomen. – Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen. Voorwaarden Motor is koud. Radiateur is volledig gevuld. – Motorfiets op een horizontale ondergrond zetten. 291 17 KOELSYSTEEM – Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen. » Als zich geen koelmiddel in het compensatiereservoir bevindt: – Koelsysteem controleren op lekkage. Info Niet met de motorfiets rijden! F01971-11 – » Als het koelmiddelpeil in het compensatiereservoir niet overeenkomt met de voorgeschreven waarde, maar nog niet leeg is: – 292 Koelsysteem vullen/ontluchten. Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren. ( pag. 293) KOELSYSTEEM 17 17.3 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir corrigeren Waarschuwing Gevaar voor brandwonden Koelmiddel wordt bij gebruik van de motorfiets zeer heet en staat onder druk. – Open noch de koeler, de koelerslangen noch andere componenten van het koelsysteem, als de motor of het koelsysteem bedrijfswarm zijn. – Laat het koelsysteem en de motor afkoelen, alvorens de koeler, de koelerslangen of andere componenten van het koelsysteem te openen. – Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water. Waarschuwing Gevaar voor vergiftiging Koelmiddel is giftig en schadelijk voor de gezondheid. – Bewaar koelvloeistof buiten het bereik van kinderen. – Voorkom contact van koelvloeistof met de huid, de ogen of kleding. – Raadpleeg onmiddellijk een arts, als koelvloeistof werd ingeslikt. – Bij contact met de huid desbetreffende plek onmiddellijk met veel water afspoelen. – Ogen minstens onmiddellijk grondig met water uitspoelen en onmiddellijk een arts opzoeken, als koelvloeistof in de ogen is gekomen. – Wissel uw kleding, als er koelvloeistof op is gekomen. Voorwaarden Motor is koud. Radiateur is volledig gevuld. 293 17 KOELSYSTEEM Voorwerk – Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 291) Hoofdwerk – Deksel 1 van het compensatiereservoir verwijderen. F01972-10 – Koelmiddel bijvullen tot het koelmiddelpeil overeenkomt met de voorgeschreven waarde. Voorgeschreven waarde Het koelmiddelpeil moet tussen MIN en MAX liggen. Koelmiddel ( – F01971-11 294 pag. 347) Deksel van het compensatiereservoir monteren. MOTOR AFSTELLEN 18 18.1 "Ride Mode" F01801-01 Mogelijke toestanden • STREET – STREET – Gehomologeerd vermogen met evenwichtige respons, de motorfiets-tractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe. De antiwheeliemodus is actief. • RAIN – Gereduceerd gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motorfietstractiecontrole laat een normale slip aan het achterwiel toe. De antiwheeliemodus is actief. • OFFROAD – Gereduceerd, gehomologeerd vermogen voor betere rijbaarheid, de motorfietstractiecontrole laat een hogere slip aan het achterwiel toe. De antiwheeliemodus is gedeactiveerd. • RALLY (optioneel) – Instelling met gehomologeerd vermogen en uiterst directe respons. De motorfietstractiecontrole en de karakteristiek van de gasrespons kunnen individueel worden ingesteld. De antiwheeliemodus is gedeactiveerd. In het gecombineerde instrument kunnen via het submenu "Ride Mode" verschillende afstellingen voor het voertuig worden gekozen. Beschikbaar zijn "STREET", "RAIN", "OFFROAD" en "RALLY" (optioneel). De als laatste gekozen rijmodus wordt op het display weergegeven. De rijmodus kan ook tijdens het rijden met gesloten gashendel worden gewisseld. 295 18 MOTOR AFSTELLEN Info De keuze van de rijmodus is niet van invloed op het ABS. 18.2 Motorfietstractiecontrole (Bochten-MTC) De motorfietstractiecontrole (MTC) verlaagt het motorkoppel bij tractieverlies aan het achterwiel. Info Als de motorfietstractiecontrole uitgeschakeld is, kan het achterwiel bij sterke acceleratie of op oppervlakken met slechte grip doordraaien – gevaar voor vallen. Na het inschakelen van het contact is de motorfietstractiecontrole weer actief. F01806-01 In het gecombineerde instrument kan via het submenu MTC de motorfietstractiecontrole worden in- of uitgeschakeld. Info Als de motorfietstractiecontrole regelt, knippert het TC‑controlelampje . Als de motorfietstractiecontrole is uitgeschakeld, brandt het TC‑controlelampje . 296 MOTOR AFSTELLEN 18 18.3 Slipaanpassing (optioneel) De slipaanpassing is een functie van de motorfietstractiecontrole. Met de slipaanpassing kan de motorfiets-tractiecontrole in negen niveaus op de gewenste karakteristiek worden afgesteld. Bij niveau 1 is de meeste slip aan het achterwiel mogelijk, bij niveau 9 de minste slip. De slipaanpassing kan tijdens het rijden bij gesloten menu met de UP- of DOWN‑knop worden ingesteld. Info 402790-01 18.4 De slipaanpassing is alleen beschikbaar in de rijmodus RALLY (optioneel). Throttle Response (optioneel) Mogelijke toestanden • STREET – Uitgebalanceerde respons. • RALLY – Uiterst directe respons • OFFROAD – Zeer directe respons. F01803-01 In het gecombineerde instrument kan via het submenu Throttle response de karakteristiek van de gasrespons worden aangepast. Throttle response kan ook tijdens het rijden met gesloten gashendel worden ingesteld. 297 18 MOTOR AFSTELLEN Info Throttle response is alleen in de rijmodus RALLY (optioneel) beschikbaar. 298 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19 19.1 Motoroliepeil controleren Info Het motoroliepeil moet worden gecontroleerd bij een warme motor. – Motorfiets rechtop zetten op een horizontaal oppervlak. – Motoroliepeil controleren. Info Na het afzetten van de motor eerst een minuut wachten en dan pas controleren. De motorolie moet tussen markering van het kijkglas staan. F01973-10 » Als het motoroliepeil onder de markering – » A en markering B Motorolie bijvullen. ( pag. 304) Als het motoroliepeil boven de markering – B ligt: A ligt: motoroliepeil corrigeren. 299 19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19.2 Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen Waarschuwing Gevaar voor brandwonden Motor- en cardanolie wordt tijdens bedrijf van de motorfiets zeer heet. – Draag geschikte beschermende kleding en een veiligheidsbril. – Houd bij verbranding het desbetreffende deel onmiddellijk onder lauwwarm water. Aanwijzing Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu. – Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af. Info De motorolie bij een warme motor aftappen. Voorwerk – Motorbescherming demonteren. ( 300 pag. 223) SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19 Hoofdwerk – Motorfiets op een horizontale ondergrond op de zijstandaard zetten. – Geschikt reservoir onder de motor plaatsen. – Olievulschroef – Olieaftapschroeven verwijderen. 1 met keerring verwijderen. H01066-10 2 met magneten, keerringen en oliezeven F01974-10 301 19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR – Schroeven verwijderen. – Oliefilter 3 verwijderen. Oliefilterdeksel 4 met keerring 5 uit het oliefilterhuis trekken. Seegerringtang (51012011000) – Motorolie volledig laten uitlopen. – Onderdelen en afdichtvlakken grondig reinigen. – Nieuw oliefilter F01975-10 5 plaatsen. Info Het oliefilter alleen met de hand plaatsen. – Nieuwe keerring van het oliefilterdeksel oliën. Oliefilterdeksel positioneren. – Schroeven 4 F01976-10 3 monteren en vastdraaien. Voorgeschreven waarde Schroef oliefilterdop 302 M5 6 Nm SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19 – Magneten en oliezeven dig reinigen. – Olieaftapschroeven met magneten en nieuwe afdichtringen monteren en vastdraaien. A B van de olieaftapschroeven gron- V01238-10 2 Voorgeschreven waarde Sluitschroef oliezeef – 20 Nm Motorolie bij koppelingsdeksel bijvullen. Motorolie F01974-10 M20x1,5 2,8 l Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 348) 303 19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR – Olievulschroef 1 met keerring monteren en vastdraaien. Gevaar Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben. H01066-10 – – Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie. – Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien. Motor starten en controleren op lekkage. Nawerk – Motoroliepeil controleren. ( – 19.3 pag. 299) Motorbescherming monteren. ( pag. 225) Motorolie bijvullen Info Te weinig motorolie of olie van onvoldoende kwaliteit leidt tot voortijdige slijtage van de motor. 304 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19 Hoofdwerk – Olievulschroef – 1 met keerring verwijderen. Motorolie tot midden van kijkglas bijvullen. Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 348) Info Voor een optimale prestatie van de motorolie wordt aangeraden geen verschillende motoroliesoorten te mengen. Wij adviseren de motorolie te verversen, als dat nodig is. H01066-10 – Olievulschroef 1 met keerring monteren en vastdraaien. Gevaar Gevaar voor vergiftiging Uitlaatgassen zijn giftig en kunnen bewusteloosheid en/of de dood tot gevolg hebben. – – Zorg bij gebruik van de motor steeds voor voldoende ventilatie. – Gebruik een geschikte uitlaatgasafzuiging als u de motor in een gesloten ruimte start of laat draaien. Motor starten en controleren op lekkage. 305 19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR Nawerk – Motoroliepeil controleren. ( 19.4 pag. 299) Vrije slag aan de koppelingshendel controleren Aanwijzing Beschadiging koppeling Als de koppelingshendel geen vrije slag heeft, begint de koppeling te verschuiven. – Controleer vóór elk gebruik van de motorfiets de vrije slag van de koppelingshendel. – Stel de vrije slag van de koppelingshendel indien nodig volgens de voorschriften in. – Controleren of de koppelingshendel soepel beweegt. – Stuur in de rechtuitstand zetten. – Koppelingshendel tot voelbare weerstand trekken en de vrije slag bepalen. A A aan de koppe- Vrije slag lingshendel » F01977-10 306 Als de vrije slag aan de koppelingshendel niet met de voorgeschreven waarde overeenkomt: – – 5 mm Vrije slag aan de koppelingshendel instellen. ( pag. 308) Stuur over het gehele stuurbereik heen en weer bewegen. SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19 De vrije slag aan de koppelingshendel mag zich niet wijzigen. » Als de vrije slag aan de koppelingshendel verandert: – Traject van de koppelingskabel controleren. 307 19 SERVICEWERKZAAMHEDEN MOTOR 19.5 Vrije slag aan de koppelingshendel instellen – Stuur in de rechtuitstand zetten. – Contramoer – 1 losdraaien. Vrije slag A met de stelschroef 2 instellen. Voorgeschreven waarde A aan de koppe- Vrije slag lingshendel – F01978-10 308 Contramoer 1 vastdraaien. 5 mm REINIGING, ONDERHOUD 20 20.1 Motorfiets reinigen Aanwijzing Materiaalschade Door verkeerd gebruik van een hogedrukreiniger worden componenten beschadigd of onbruikbaar. Het water dringt door de hoge druk in de elektrische componenten, stekkers, bowdenkabels, lagers etc. Te hoge druk veroorzaakt storingen en maakt componenten onbruikbaar. – Richt de waterstraal niet direct op elektrische componenten, stekkers, bowenkabels of lagers. – Een minimale afstand tussen de sproeier van de hogedrukreiniger en de component aanhouden. Minimale afstand 60 cm Aanwijzing Gevaar voor het milieu Probleemstoffen veroorzaken schade aan het milieu. – Voer olie, vet, filters, brandstof, reinigingsmiddel, remvloeistof e.d. op de correcte en voorgeschreven wijze af. Info Reinig de motorfiets regelmatig, zo blijven de waarde en het uiterlijk gedurende langere tijd behouden. Directe zonnestralen op de motorfiets tijdens het reinigen vermijden. 309 20 REINIGING, ONDERHOUD – Uitlaatsysteem afsluiten om het indringen van water te voorkomen. – Grove vervuiling eerst met een zachte waterstraal verwijderen. – Sterk vervuilde plekken met een normale in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger inspuiten en met een kwastje behandelen. Motorfietsreiniger ( 401061-01 pag. 352) Info Warm water met een in de handel verkrijgbare motorfietsreiniger en een zachte spons gebruiken. Motorfietsreiniger nooit op het droge voertuig aanbrengen, altijd eerst met water afspoelen. Als u met het voertuig door strooizout bent gereden, moet hij in koud water worden gereinigd. Warm water versterkt de zoutwerking. 310 – Nadat de motorfiets grondig met een zachte waterstraal is afgespoeld moet hij goed worden gedroogd. – Afsluiting van het uitlaatsysteem verwijderen. REINIGING, ONDERHOUD 20 Waarschuwing Gevaar voor ongevallen Vocht en vuil beïnvloeden het remsysteem nadelig. – – Rem meerdere keren voorzichtig om de remplaketten en remschijven te drogen en vuil te verwijderen. Na de reiniging een kort stuk rijden, totdat de motor de rijtemperatuur heeft bereikt. Info Door de warmte verdampt het water ook op de niet toegankelijke plaatsen van de motor en het remsysteem. – Na het afkoelen van de motorfiets alle glij- en lagerpunten smeren. – Ketting reinigen. ( – Blank metalen onderdelen (met uitzondering van de remschijven en het uitlaatsysteem) met antiroestmiddel behandelen. pag. 186) Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber ( pag. 351) – Gelakte onderdelen behandelen met een onderhoudsmiddel voor lakken. 311 20 REINIGING, ONDERHOUD Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken ( pag. 352) Info In de leveringstoestand matte kunststofonderdelen niet polijsten, omdat de materiaalkwaliteit anders sterk beperkt wordt. – Kunststofonderdelen en geëloxeerde onderdelen behandelen met een mild reinigings- en verzorgingsmiddel. Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaalen kunststofvlakken ( pag. 352) – Contact- en stuurslot, slot van de benzinetank en slot van de zitbank oliën. Universele oliespray ( 312 pag. 352) REINIGING, ONDERHOUD 20 20.2 Controle en onderhoud voor rijden in de winter Info Als de motorfiets ook in de winter wordt gebruikt, moet er rekening worden gehouden met strooizout op de wegen. Daarom moeten er voorzorgsmaatregelen worden genomen tegen het agressieve strooizout. Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet het voertuig grondig met koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd. Warm water versterkt de zoutwerking. – Motorfiets reinigen. ( – Remsysteem reinigen. pag. 309) Info Na IEDERE rit op wegen met strooizout de remzadels en remplaketten, in afgekoelde en gemonteerde toestand, grondig met koud water reinigen en goed laten drogen. Na het rijden op met zout bestrooide wegen moet de motorfiets grondig met koud water worden gereinigd en goed worden gedroogd. 401060-01 – Motor, achterbrug en alle overige blanke of verzinkte onderdelen (m.u.v. de remschijven) worden behandeld met een antiroestmiddel op wasbasis. 313 20 REINIGING, ONDERHOUD Info Er mag geen antiroestmiddel op de remschijven terechtkomen omdat daardoor de remwerking sterk wordt verminderd. – 314 Ketting reinigen. ( pag. 186) STALLING 21 21.1 Stalling Info Als u de motorfiets voor langere tijd niet wilt gebruiken, moet u volgende maatregelen nemen of laten nemen. Controleer voordat u de motorfiets gaat stallen eerst of alle onderdelen goed werken en niet zijn versleten. Als er servicewerkzaamheden, reparaties of wijzigingen nodig zijn, kunt u dat het beste doen tijdens de overwintering (minder drukte bij de werkplaatsen). Zo voorkomt u lange wachttijden bij aanvang van het seizoen. – 401058-01 Bij het laatste tanken voor het stallen van de motorfiets, brandstofadditief bijmengen. Brandstofadditief ( pag. 351) – Brandstof tanken. ( pag. 170) – Motorfiets reinigen. ( – Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 300) – Koelmiddelpeil en antivries controleren. – Bandenspanning controleren. ( – 12V-accu demonteren. pag. 309) ( pag. 259) pag. 265) 315 21 STALLING Voorgeschreven waarde Opslagtemperatuur van de 12V-accu zonder blootstelling aan directe zonnestralen 0 … 35 °C – 12V-accu laden. – Voertuig stallen op een droge plaats en niet blootstellen aan grote temperatuurschommelingen. – De motorfiets afdekken met een luchtdoorlatend dekzeil of een deken. ( pag. 272) Info In geen geval mogen hiervoor luchtdichte materialen worden gebruikt, omdat er dan geen vocht kan ontsnappen en er roest ontstaat. Het is zeer slecht de motor van een gestalde motorfiets voor korte tijd te laten draaien. Aangezien de motor daarbij niet voldoende warm wordt, condenseert de waterdamp die bij de verbranding ontstaat en dit leidt ertoe dat de ventielen en uitlaatsysteem gaan roesten. 316 STALLING 21 21.2 Inbedrijfstelling na stalling – Motorfiets van hefbok voor nemen. ( – Motorfiets van hefbok achter nemen. ( – 12V-accu monteren. – Tijd en datum instellen. – Controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling uitvoeren. ( pag. 153) – Een proefrit maken. ( pag. 182) pag. 179) pag. 269) 401059-01 317 22 FOUTEN OPSPOREN Fout Mogelijke oorzaak Maatregel Motor draait bij het indrukken van de startknop niet door Bedieningsfouten – Werkstappen voor het starten uitvoeren. ( pag. 154) 12V-accu ontladen – 12V-accu laden. – Ruststroom controleren. Zekering 1, 2 of 3 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) Hoofdzekering doorgesmolten – Hoofdzekering vervangen. ( pag. 276) Geen massaverbinding aanwezig – Massaverbinding controleren. Er is een versnelling geschakeld – Versnelling in stationair schakelen. Er is een versnelling geschakeld en de zijstandaard is uitgeklapt – Versnelling in stationair schakelen. Bedieningsfouten – Werkstappen voor het starten uitvoeren. ( pag. 154) Zekering 3 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) Motor draait alleen door als de koppelingshendel is getrokken Motor draait door, maar springt niet aan 318 ( pag. 272) FOUTEN OPSPOREN 22 Fout Mogelijke oorzaak Maatregel Motor draait door, maar springt niet aan Snelsluitkoppeling niet in elkaar gestoken – Snelsluitkoppeling in elkaar steken. Fout in elektronische brandstofinspuiting – Foutengeheugen met KTM‑diagnosetool uitlezen. Bij starten gashendel bediend – Tijdens het starten GEEN gas geven. – Werkstappen voor het starten uitvoeren. ( pag. 154) – Luchtfilter demonteren. – Luchtfilter monteren. Brandstoffilter sterk vervuild – Brandstofdruk controleren. Fout in elektronische brandstofinspuiting – Foutengeheugen met KTM‑diagnosetool uitlezen. Te weinig koelmiddel in koelsysteem – Koelsysteem controleren op lekkage. – Koelmiddelpeil in het compensatiereservoir controleren. ( pag. 291) Radiateurlamellen sterk vervuild – Radiateurlamellen reinigen. Schuimvorming in het koelsysteem – Koelmiddel aftappen. – Koelsysteem vullen/ontluchten. Geknikte of beschadigde radiateurslang – Radiateurslang vervangen. Thermostaat defect – Thermostaat controleren. Motor heeft te weinig vermogen Motor wordt overmatig heet Luchtfilter sterk vervuild 319 22 FOUTEN OPSPOREN Fout Mogelijke oorzaak Maatregel Motor wordt overmatig heet Zekering 4 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) Defect aan het ventilatiesysteem van radiateur – Radiateurventilator controleren. Controlelampje storing brandt resp. knippert Fout in elektronische brandstofinspuiting – Foutengeheugen met KTM‑diagnosetool uitlezen. N Controlelampje stationair brandt niet wanneer de versnelling in stationair staat Versnellingsherkenningssensor niet geprogrammeerd – Foutengeheugen met KTM‑diagnosetool uitlezen. Motor slaat tijdens het rijden af ABS-waarschuwingslampje brandt Hoog olieverbruik 320 Onvoldoende brandstof – Brandstof tanken. ( Zekering 1, 2 of 3 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) Zekering ABS gesmolten – ABS‑zekeringen vervangen. ( pag. 278) Wieltoerental van voor- en achterwiel wijkt sterk af – Stoppen, ontsteking uitschakelen, opnieuw starten. Fout in ABS – ABS-foutgeheugen uitlezen met KTMdiagnosetool. Slang van de motorontluchting geknikt – Ontluchtingsslang zonder knikken leggen en indien nodig vervangen. pag. 170) FOUTEN OPSPOREN 22 Fout Mogelijke oorzaak Maatregel Hoog olieverbruik Motoroliepeil te hoog – Motoroliepeil controleren. ( pag. 299) Vloeibaarheid motorolie te dun (viscositeit) – Motorolie verversen, oliefilter vervangen en oliezeven reinigen. ( pag. 300) Koplamp en zijlicht werken niet Zekering 6 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) Richtingaanwijzer, remlicht en claxon werken niet Zekering 5 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) Tijd wordt niet meer of niet correct weergegeven Zekering 1 gesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) 12V-accu ontladen Ontsteking bij het uitzetten van het voertuig niet uitgeschakeld – 12V-accu laden. 12V-accu wordt niet opgeladen door de dynamo – Laadspanning controleren. Zekering 1 of 2 doorgesmolten – Zekeringen van de afzonderlijke stroomverbruikers vervangen. ( pag. 281) – Tijd en datum instellen. Er wordt niets weergegeven op het display van gecombineerd instrument ( pag. 272) 321 23 TECHNISCHE GEGEVENS 23.1 motor Bouwwijze 2-cilinder 4-takt lijnmotor, gekoeld met vloeistof Cilinderinhoud 799 cm³ Slag 65,7 mm Boring 88 mm Compressie 12,7:1 Distributie DOHC, 4 nokvolgerkleppen per cilinder aangestuurd door nokvolger, aandrijving door ketting Klepdiameter inlaat 36 mm Klepdiameter uitlaat 29 mm Klepspeling koud Inlaat bij: 20 °C Uitlaat bij: 20 °C 0,10 … 0,15 mm 0,15 … 0,20 mm Krukaslagers Glijlagers Drijfstanglager Glijlagers Zuigers Lichtmetaal gesmeed Zuigerringen 1 compressiering, 1 zuigerring, 1 oliering met spiraal Motorsmering Semi-dry-sump smering met 2 tandwielpompen Primaire overbrenging 39:75 Koppeling Antihopping-koppeling in oliebad / mechanisch bediend 322 TECHNISCHE GEGEVENS 23 Versnelling 6 versnellingen met klauwschakeling Overbrengingsverhouding 1e versnelling 13:37 2e versnelling 17:34 3e versnelling 20:31 4e versnelling 22:28 5e versnelling 24:26 6e versnelling 23:22 Mengselsamenstelling Elektronische brandstofinspuiting Ontstekingssysteem Contactvrij aangestuurd volledig elektronisch ontstekingssysteem met digitale ontstekingsvertraging Dynamo 12 V, 400 W Bougie NGK LMAR9AI‑10 Elektrodenafstand bougie 1,0 mm Radiateur Vloeistofkoeling permanente circulatie koelmiddel door waterpomp Stationair toerental 1.400 1/min Starthulp Startmotor 323 23 TECHNISCHE GEGEVENS 23.2 Aanhaalmomenten motor Schroef ontluchtingspijp EJOTALtracs® M6x12 8 Nm Loctite®243™ Sluitschroef aftapboring waterpomp EJOTALtracs®Plus 60x14 8 Nm Loctite®243™ Slangklem aanzuigflens M4 2,5 Nm Olievernevelaar voor zuigerkoeling M5 2 Nm Loctite®243™ Olievernevelaars in de cilinderkop M5 2 Nm Loctite®243™ Overige schroeven motor M5 6 Nm Schroef axiale zekering nokvolger M5 6 Nm Loctite®243™ Schroef drukplaat M5 3 Nm Loctite®243™ Schroef houderplaat schakelwals M5 6 Nm Loctite®243™ Schroef krukas-toerentalsensor M5 6 Nm Loctite®243™ Schroef oliefilterdop M5 6 Nm Schroef schakelassensor M5 6 Nm Loctite®243™ 324 TECHNISCHE GEGEVENS 23 Schroef thermostaathuis M5 6 Nm Loctite®243™ Schroef versnellingsherkenningssensor M5 Sproeier motorontluchting M5 6 Nm Loctite®243™ 2 Nm Loctite®243™ Moer kabel aan startmotor M6 5 Nm Overige schroeven motor M6 10 Nm Schroef bobine M6 8 Nm Schroef cilinderkop M6 10 Nm Schroef distributiekettingschacht M6 10 Nm Schroef dynamodeksel M6x30 10 Nm Schroef dynamodeksel M6x35 10 Nm Schroef geleiderail boven M6 8 Nm Loctite®243™ Schroef houderplaat koppelingskabel M6 Schroef houderplaat schakelas M6 10 Nm Loctite®243™ 10 Nm Loctite®243™ Schroef klepdop M6 10 Nm Schroef koppelingsdeksel M6 10 Nm Schroef koppelingsveer M6 10 Nm Schroef lagerbrug balansaslager M6 12 Nm 325 23 TECHNISCHE GEGEVENS Schroef lagersteun aandrijfas M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef motorhuis M6x30 12 Nm Schroef motorhuis M6x60 12 Nm Schroef nokkenas-lagerbrug M6 10 Nm Schroef oliebak M6x30 10 Nm Schroef oliebak M6x35 10 Nm Schroef oliepompdeksel M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef oliepompunit M6 10 Nm Schroef ontkoppelingshendel M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef startmotor M6 10 Nm Schroef stator M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef vastzethendel M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef versnellingshendel M6 14 Nm Loctite®243™ Schroef versnellingsvastzetting M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef vrijlooptandwiel M6 14 Nm Loctite®243™ 326 TECHNISCHE GEGEVENS 23 Schroef warmtewisselaar M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef waterpompdeksel M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef waterpompwiel M6 10 Nm Loctite®243™ Moer uitlaatflens M8 15 Nm Olievernevelaar voor koppelingssmering M8 5 Nm Overige schroeven motor M8 20 Nm Schroef drijfstanglager M8 1e trap 5 Nm 2e niveau 15 Nm 3e niveau 90° Kraag en schroefdraad geolied Schroef motorhuis M8x45 25 Nm Koperpasta Loctite®243™ Schroefcontactvlak ingevet Schroef motorhuis M8x55 25 Nm Schroef motorhuis M8x65 25 Nm Schroefcontactvlak ingevet Schroefcontactvlak ingevet 327 23 TECHNISCHE GEGEVENS Schroef motorhuis M8x90 25 Nm Schroef oliepomptussenwiel M8 15 Nm Schroefcontactvlak ingevet Loctite®243™ Schroef spanrail M8 15 Nm Loctite®243™ Sluitschroef blokkeerschroef M8 15 Nm Tapeind uitlaatflens M8 15 Nm Loctite®243™ Bougie M10 11 Nm Oliedrukschakelaar M10x1 10 Nm Schroef ontgrendeling voor distributiekettingspanner M10x1 10 Nm Sluitschroef lagerbrug M10x1 12 Nm Loctite®243™ Sluitschroef nokvolgeras M10x1 10 Nm Sluitschroef olieboring distributiekettingschacht M10x1 12 Nm Koelmiddeltemperatuursensor M10x1,25 328 Loctite®243™ 10 Nm TECHNISCHE GEGEVENS 23 Schroef cilinderkop M10x1,25 Draaivolgorde: Aanhaalvolgorde in acht nemen. 1e niveau 5 Nm 2e niveau 15 Nm 3e niveau 90° 4e niveau 90° Kraag ingevet / schroefdraad geolied Schroef rotor M12x1,5 90 Nm Sluitschroef olieafvoer cilinderkop M12x1,5 15 Nm Sluitschroef koelwatermantel M16x1,5 20 Nm Moer ketting-aandrijfwiel M20x1,5 100 Nm Schroefdraad ingevet Loctite®243™ Moer koppelingsmeenemer M20x1,5 120 Nm Loctite®243™ Sluitschroef oliezeef M20x1,5 20 Nm Sluitschroef distributiekettingspanner M24x1,5 25 Nm Sluitschroef dynamodeksel M24x1,5 8 Nm 329 23 TECHNISCHE GEGEVENS 23.3 Vulhoeveelheden 23.3.1 Motorolie Motorolie 23.3.2 Motorolie (SAE 10W/50) ( pag. 348) 1,60 l Koelmiddel ( Koelmiddel Koelmiddel 23.3.3 2,8 l pag. 347) Brandstof Op markering op EU-brandstofpompen letten. A00420-10 Brandstofreserve ca. 330 3l TECHNISCHE GEGEVENS 23 Brandstoftankvolume totaal ca. 23.4 20 l Brandstof super loodvrij (ROZ 95) ( pag. 347) Chassis Frame Buisframe van chroommolybdeen staalbuizen, geëloxeerd Voorvork WP Suspension APEX 3043 Split Schokdemper WP Suspension APEX 3146 Veerweg (EU/CN/IN) voor 200 mm achter 200 mm Veerweg (ASEAN/PH) voor 175 mm achter 175 mm Remsysteem voor Dubbele schijfrem met radiaal geschroefde remzadels met vier zuigers, remschijven vlottend gelagerd achter Eenschijfsrem met 2-zuigerremklauwen, remschijf met zwemmende lagers Remschijven - diameter voor 320 mm achter 260 mm 331 23 TECHNISCHE GEGEVENS Remschijven - slijtagegrens voor 4,5 mm achter 4,5 mm Bandenspanning solo / met passagier voor 2,4 bar achter 2,4 bar Bandenspanning volledige belasting voor 2,6 bar achter 2,9 bar Secundaire overbrenging 16:45 Ketting 5/8 x 1/4” (520) X‑ring Balhoofdhoek 64,1° Wielstand (EU/CN/IN) 1.509 mm Wielstand (ASEAN/PH) 1.500 mm Zithoogte onbelast (EU/CN/IN) onderste positie 830 mm bovenste positie 850 mm Zithoogte onbelast (ASEAN/PH) onderste positie 805 mm bovenste positie 825 mm Afstand van bodem, onbelast (EU/CN/IN) 332 233 mm TECHNISCHE GEGEVENS 23 Afstand van bodem, onbelast (ASEAN/PH) 208 mm Gewicht zonder brandstof ca. 196 kg Hoogst toegestane asbelasting voor 175 kg Maximaal toegestane asbelasting achter 275 kg Maximaal toegestaan totaalgewicht 450 kg 23.5 Elektronica 12V-accu HTZ12A-BS Accuspanning: 12 V Nominale capaciteit: 10 Ah onderhoudsvrij Zekering 75011088010 10 A Zekering 75011088015 15 A Zekering 75011088025 25 A Zekering 58011109130 30 A Dimlicht/groot licht Led Dagrijlicht/zijlicht Led Verlichting gecombineerd instrument en controlelampjes Led Richtingaanwijzer Led Rem-/achterlicht Led Nummerplaatverlichting LED 333 23 TECHNISCHE GEGEVENS 23.6 Banden Geldigheid Band voor Band achter (790 Adventure EU/ASEAN/IN/PH) 90/90 - 21 M/C 54V M+S TL Avon TrailRider 150/70 R 18 M/C 70V M+S TL Avon TrailRider De aangegeven banden zijn één van de mogelijke standaardbanden. Meer informatie vindt u in het servicegedeelte onder: http://www.ktm.com 23.7 Voorvork Artikelnummer voorvork (EU/CN/IN) 05.58.6S.29 Artikelnummer voorvork (ASEAN/PH) 0635C129T301112 Voorvork WP Suspension APEX 3043 Split Veerconstante Gemiddeld (standaard) 6,5 N/mm Voorvorklengte (EU/CN/IN) 855 mm Veerlengte met voorspanbus(sen) (EU/CN/IN) 485,5 mm Voorvorklengte (ASEAN/PH) 828 mm Veerlengte met voorspanbus(sen) (ASEAN/PH) 458,5 mm Vorkpootolie per vorkpoot 334 480 ± 5 ml Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) ( pag. 349) TECHNISCHE GEGEVENS 23 23.8 Schokdemper Artikelnummer schokdemper (EU/CN/IN) 01.58.4S.29 Artikelnummer schokdemper (ASEAN/PH) 01.58.4S.36 Schokdemper WP Suspension APEX 3146 Veervoorspanning Standaard 3 klikken Volledige nuttige last 10 klikken Inbouwlengte (EU/CN/IN) 364 mm Veerlengte (EU/CN/IN) 200 mm Veerconstante (EU/CN/IN) Gemiddeld (standaard) 115 N/mm Gasdruk 20 bar Inbouwlengte (ASEAN/PH) 355,5 mm Veerlengte (ASEAN/PH) 193,5 mm Veerconstante (ASEAN/PH) Gemiddeld (standaard) Stootdemperolie 130 N/mm Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1) ( pag. 349) 335 23 TECHNISCHE GEGEVENS 23.9 Aanhaalmomenten chassis Moer klep ISO 10V2 12 Nm Loctite®2701™ Resterende schroeven chassis EJOTPT® K45x12 1 Nm Resterende schroeven chassis EJOTPT® K50x12 1 Nm Resterende schroeven chassis EJOTPT® K50x14 1 Nm Resterende schroeven chassis EJOTPT® K50x16 2 Nm Resterende schroeven chassis EJOTPT® K50x18 Schroef achterlicht EJOT DELTA PT® 45x12‑Z 2 Nm 1,5 Nm Resterende moeren chassis M4 3 Nm Resterende schroeven chassis M4 3 Nm Schroef vaste handgreep links M4 3 Nm Resterende moeren chassis M5 5 Nm Resterende schroeven chassis M5 5 Nm Schroef afdekking ketting-aandrijfwiel M5 5 Nm Schroef bekleding M5 3 Nm Schroef combinatieschakelaar links M5 2 Nm Schroef combinatieschakelaar rechts M5 5 Nm 336 Loctite®243™ TECHNISCHE GEGEVENS 23 Schroef gashendel M5 3,5 Nm Schroef gecombineerd instrument M5 4 Nm Schroef hitteplaat M5 5 Nm Loctite®243™ Schroef kabel aan startmotor M5 3 Nm Schroef luchtfilterbak M5 3 Nm Schroef nummerplaathouder M5 5 Nm Loctite®243™ Schroef onderste deel achterkant M5 3 Nm Schroef remkabelhouder aan voorvork M5 1 Nm Schroef rempedaalvlak M5 5 Nm Loctite®243™ Schroef remvloeistofreservoir van achterwielrem M5 Schroef spatbord M5x12 5 Nm Loctite®243™ 5 Nm Schroef spatbord M5x17 5 Nm Schroef zijstandaardsensor M5 2 Nm Loctite®243™ Moer drukstang rempedaal M6 6 Nm Moer remhendel M6 Aanhaalmoment op moer toepassen. 10 Nm Moer schakelstang M6 6 Nm 337 23 TECHNISCHE GEGEVENS Moer schakelstang M6LH 6 Nm Resterende moeren chassis M6 10 Nm Resterende schroeven chassis M6 10 Nm Schroef accuhouderbeugel M6 4,5 Nm Schroef accupool M6 4,5 Nm Schroef actievekoolfilter aan houderplaat M6 8 Nm Schroef bevestiging accuafdekking M6 3 Nm Schroef bevestiging brandstoftankspoiler M6 3 Nm Schroef brandstoftankbekleding M6x12 8 Nm Schroef brandstoftankbekleding M6x18 5 Nm Loctite®243™ Schroef brandstoftankspoiler M6 5 Nm Schroef contactslot (één keer te gebruiken) M6 Tot het afscheuren van de kop aandraaien. Loctite®243™ Schroef handremarmatuur M6 5 Nm Schroef klem bochtstuk M6 8 Nm Schroef koelerhouder onder M6 5 Nm Koperpasta 338 TECHNISCHE GEGEVENS 23 Schroef koplampkap M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef koppelingsarmatuur M6 5 Nm Schroef magneethouder aan zijstandaard M6 2 Nm Schroef massakabel aan frame M6 6 Nm Schroef massakabel aan startmotor M6 10 Nm Schroef motorbescherming M6x8 8 Nm Schroef motorbescherming M6x10 10 Nm Loctite®243™ Loctite®243™ Schroef rempedaalcilinder M6 10 Nm Loctite®243™ Schroef remschijf achter M6 14 Nm Loctite®243™ Schroef remschijf voor M6 14 Nm Loctite®243™ Schroef schakelaskering aan schakelas M6 Schroef schakelstang M6 10 Nm Loctite®243™ 10 Nm Loctite®243™ Schroef schuinestandsensor M6 5 Nm Schroef traverse in de achterkant M6x13 10 Nm Loctite®243™ 339 23 TECHNISCHE GEGEVENS Schroef traverse in de achterkant M6x12 6 Nm Loctite®243™ Schroef voetsteunhouder achter M6 9 Nm Loctite®243™ Schroef wieltoerentalsensor achter M6 6 Nm Schroef wieltoerentalsensor voor M6 6 Nm Schroef zadelbevestiging M6 5 Nm Schroef zadelslot M6 10 Nm Loctite®243™ Schroefverbinding brandstoftankbekleding M6 5 Nm Borgbout voor remplaketten M8 10 Nm Bout remzadel achter M8 22 Nm Loctite®243™ Loctite®243™ Moer bochtstuk aan cilinderkop M8 Moeren gelijkmatig vastdraaien. Plaat niet buigen. 20 Nm Koperpasta Moer kettingwielschroef M8 35 Nm Loctite®2701™ Resterende moeren chassis M8 25 Nm Resterende schroeven chassis M8 25 Nm Schroef asopname M8 15 Nm 340 TECHNISCHE GEGEVENS 23 Schroef bovenste kroonplaat M8 15 Nm Schroef console M8 25 Nm Loctite®243™ Schroef einddemperbevestiging M8 15 Nm Schroef frame motorbescherming M8 25 Nm Loctite®243™ Schroef greep M8 25 Nm Loctite®243™ Schroef houder buddyseat M8 25 Nm Loctite®243™ Schroef onderste kroonplaat M8 12 Nm Schroef stuurdemper aan houder M8 8 Nm Loctite®243™ Schroef stuurdemper aan kroonplaat M8 8 Nm Schroef stuurklemmen M8 20 Nm Schroef veer rempedaal M8 12 Nm Loctite®243™ Loctite®2701™ Schroef veerhouderplaat aan zijstandaardconsole M8 Schroef verbindingsdrager motorhouder M8 Schroef versnellingshendel M8 15 Nm Loctite®2701™ 25 Nm Loctite®243™ 25 Nm Loctite®2701™ 341 23 TECHNISCHE GEGEVENS Schroef voetsteunhouder achter M8 25 Nm Loctite®243™ Schroef voordemper aan frame M8 25 Nm Loctite®243™ Schroef vorkbuis M8 20 Nm Loctite®243™ Schroefverbinding rempedaalvlak M8 25 Nm Loctite®2701™ Motordraagschroef M10 45 Nm Loctite®243™ Resterende moeren chassis M10 45 Nm Resterende schroeven chassis M10 45 Nm Schroef console M10 50 Nm Loctite®243™ Schroef stuuradapter M10 45 Nm Loctite®243™ Schroef voetsteunhouder voor M10x30 45 Nm Loctite®243™ Schroef voetsteunhouder voor M10x40 45 Nm Loctite®243™ Schroef voetsteunhouder voor M10x65 45 Nm Loctite®243™ Schroef zijstandaard M10 40 Nm Loctite®243™ 342 TECHNISCHE GEGEVENS 23 Holle schroef remkabel M10x1 25 Nm Schroef remzadel voor M10x1,25 45 Nm Loctite®243™ Schroef achterbrugbout M12 100 Nm Schroef schokdemper boven M12 80 Nm Loctite®2701™ Schroef schokdemper onder M12 80 Nm Loctite®2701™ Lambdasonde M18x1,5 50 Nm Stelschroef achterbrug M20LHx1,5 10 Nm Moer steekas achter M25x1,5 90 Nm Schroefdraad en contactvlak van de steekas ingevet Schroef balhoofd M25x1,5 18 Nm Schroef steekas voor M25x1,5 45 Nm Schroefdraad ingevet 343 24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24.1 Verklaringen van overeenstemming Info De omvang van de functies en uitrusting zijn afhankelijk van het model en omvat eventueel niet alle vermelde zendinstallaties en toepassingsgebieden. Hiermee verklaart JNS Instruments Ltd. dat het zendinstallatietype 252M1100 overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL. Website van de certificering: http://www.ktm.com/252m1100 Hiermee verklaart KTM AG dat het zendinstallatietype Immo641 overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL. Website van de certificering: http://www.ktm.com/immo641 Hiermee verklaart Schrader Electronics Ltd dat het zendinstallatietype Tyre Pressure Monitoring System overeenkomt met de relevante richtlijnen. De volledige tekst van de verklaring van overeenstemming is beschikbaar onder de volgende URL. Website van de certificering: http://www.ktm.com/tpms 344 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24 345 24 VERKLARINGEN VAN OVEREENSTEMMING 24.2 Landspecifieke verklaring van overeenstemming V01514-01 346 GEBRUIKSSTOFFEN 25 Brandstof super loodvrij (ROZ 95) Norm / classificatie – DIN EN 228 (ROZ 95) Voorgeschreven waarde – Gebruik uitsluitend loodvrije superbenzine die voldoet aan de aangegeven norm of van dezelfde kwaliteit is. – Een aandeel van maximaal 10 % ethanol (E10 brandstof) kan daarbij zonder bezwaar worden gebruikt. Info Gebruik geen brandstof van methanol (bijv. M15, M85, M100) of met een aandeel van meer dan 10 % ethanol (bijv. E15, E25, E85, E100). Koelmiddel Voorgeschreven waarde – Gebruik alleen hoogwaardig, silicaatvrij koelmiddel met antiroestmiddel voor aluminiummotoren. Minderwaardige en ongeschikte antivriesmiddelen veroorzaken corrosie, afzettingen en schuimvorming. – Gebruik geen zuiver water omdat de eisen met betrekking tot corrosiebescherming en smeereigenschappen alleen door koelvloeistof vervuld kunnen worden. – Gebruik uitsluitend koelvloeistof die voldoet aan de voorwaarden (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft. Vorstbescherming minstens tot −25 °C 347 25 GEBRUIKSSTOFFEN De mengverhouding moet aan de vereiste vorstbescherming aangepast worden. Gebruik gedestilleerd water als de koelvloeistof verdund moet worden. Het gebruik van voorgemengde koelvloeistof wordt aanbevolen. Neem de gegevens van de koelvloeistoffabrikant met betrekking tot vorstbescherming, verdunning en mengbaarheid (verdraagbaarheid) met andere koelvloeistoffen in acht. Aanbevolen leverancier MOTOREX® – COOLANT M3.0 Motorolie (SAE 10W/50) Norm / classificatie – JASO T903 MA2 ( – SAE ( pag. 353) pag. 353) (SAE 10W/50) Voorgeschreven waarde – Gebruik uitsluitend motorolie die voldoet aan de aangegeven normen (zie informatie op de verpakking) en de juiste eigenschappen heeft. Volledig synthetische motorolie Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Power Synt 4T 348 GEBRUIKSSTOFFEN 25 Remvloeistof DOT 4 / DOT 5.1 Norm / classificatie – DOT Voorgeschreven waarde – Gebruik uitsluitend remvloeistof die voldoet aan de aangegeven norm (zie informatie op de verpakking) en die de juiste eigenschappen heeft. Aanbevolen leverancier Castrol – REACT PERFORMANCE DOT 4 MOTOREX® – Brake Fluid DOT 5.1 Stootdemperolie (SAE 2,5) (50180751S1) Norm / classificatie – SAE ( pag. 353) (SAE 2,5) Voorgeschreven waarde – Alleen oliesoorten gebruiken die voldoen aan de aangegeven normen (zie gegevens op de verpakking) en over de geschikte eigenschappen beschikken. Vorkpootolie (SAE 4) (48601166S1) Norm / classificatie – SAE ( pag. 353) (SAE 4) 349 25 GEBRUIKSSTOFFEN Voorgeschreven waarde – Gebruik alleen olie die voldoet aan de aangegeven normen (zie gegevens op verpakking) en de juiste eigenschappen heeft. 350 HULPSTOFFEN 26 Brandstofadditief Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Fuel Stabilizer Conserveringsmiddel voor lakken, metaal en rubber Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Moto Protect Duurzaam vet Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Bike Grease 2000 Kettingreinigingsmiddel Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Chain Clean Kettingspray Street Voorgeschreven waarde 351 26 HULPSTOFFEN Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Chainlube Road Strong Motorfietsreiniger Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Moto Clean Perfect Finish en hoogglanspolitoer voor lakken Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Moto Shine Speciale reiniger voor glanzende en matte lakken, metaal- en kunststofvlakken Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Quick Cleaner Universele oliespray Aanbevolen leverancier MOTOREX® – Joker 440 Synthetic 352 NORMEN 27 JASO T903 MA2 Meerdere technische ontwikkelingsrichtingen vereisten een eigen specificatie voor motorfietsen - de norm JASO T903 MA2. Vroeger werd voor motorfietsen motorolie voor auto's gebruikt omdat er geen eigen motorfietsspecificatie bestond. Voor motoren van auto's zijn lange service-intervallen vereist, bij motoren van motorfietsen staat een hoog vermogensrendement bij hoge toerentallen op de voorgrond. Bij de meeste motoren voor motorfietsen worden versnelling en koppeling met dezelfde olie gesmeerd. De norm JASO T903 MA2 voldoet aan deze speciale vereisten. SAE De SAE-viscositeitsklassen zijn vastgelegd door de Society of Automotive Engineers voor de indeling van oliën op basis van hun viscositeit. De viscositeit beschrijft slechts een van de eigenschappen van olie en zegt niets over de kwaliteit. 353 28 LIJST MET VAKBEGRIPPEN ABS Antiblokkeersysteem Veiligheidssysteem, dat het blokkeren van de wielen bij het rechtuit rijden zonder inwerking van zijwaartse krachten voorkomt TPMS Bandenspanning-controlesysteem (Tire Pressure Monitoring System) Veiligheidsstartsysteem dat met behulp van sensoren in de banden de bandenspanning bewaakt en aangeeft OBD Boorddiagnose Voertuigsysteem dat ingestelde parameters van de voertuigelektronica bewaakt DRL Dagrijlicht (Daytime Running Light) Licht dat de zichtbaarheid van het voertuig op de dag verhoogt, maar in tegenstelling tot het dimlicht niet gefocust is en het wegdek verlicht - KTM MY RIDE Systeem voor draadloze communicatie met geschikte mobiele telefoons en headsets voor telefonie en audio Bochten-MTC Motorfietstractiecontrole (Motorcycle Traction Control) Extra functie van de motorbesturing die bij doordraaiend achterwiel het motorkoppel verlaagt - Quickshifter + Functie van de motorelektronica voor schakelen zonder bediening van de koppeling 354 LIJST MET AFKORTINGEN 29 Artikelnr. Artikelnummer bijv. bijvoorbeeld ca. circa e.d. en dergelijke enz. enzovoort etc. et cetera evt. eventueel evt. eventueel Nr. Nummer o.a. onder andere resp. respectievelijk vgl. vergelijk 355 30 LIJST MET SYMBOLEN 30.1 Rode pictogrammen Rode pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij meteen moet worden ingegrepen. Waarschuwingslampje oliedruk brandt rood – Oliedruk is te laag. Onmiddellijk veilig stoppen en de motor afzetten. 30.2 Gele of oranje pictogrammen Gele of oranje pictogrammen geven een storingstoestand aan, waarbij binnen korte tijd moet worden ingegrepen. Actieve rijhulpen worden eveneens met gele of oranje pictogrammen aangegeven. Controlelampje storing brandt geel – De OBD heeft een fout in de voertuigelektronica geconstateerd. Volgens de verkeersregels stoppen en contact opnemen met een geautoriseerde KTM-garage. ABS-waarschuwingslampje brandt/knippert geel – Status- of foutmelding bij het ABS. Het ABS-waarschuwingslampje knippert als de ABS-modus Offroad is geactiveerd. TC-controlelampje brandt/knippert geel – MTC ( pag. 296) is niet actief of is bezig met regelen. Het TC-controlelampje brandt ook als er een fout wordt herkend. Contact opnemen met geautoriseerde KTM-garage. Het TC-controlelampje knippert als MTC actief ingrijpt. Controlelampje cruisecontrol (optioneel) brandt geel – De functie cruisecontrol is ingeschakeld, maar de cruisecontrol is niet actief. Algemeen waarschuwingslampje brandt geel – Een aanwijzing/waarschuwing voor de veiligheid is gedetecteerd. Dit wordt ook op het display weergegeven. 356 LIJST MET SYMBOLEN 30 30.3 Groene en blauwe pictogrammen Groene en blauwe pictogrammen geven informatie weer. Controlelampje voor richtingaanwijzer knippert groen in knipperritme – Richtingaanwijzer is ingeschakeld. Controlelampje stationair brandt groen – Versnelling is in positie vrij geschakeld. Controlelampje cruisecontrol (optioneel) brandt groen – De functie cruisecontrol is ingeschakeld en de cruisecontrol is actief. Controlelampje groot licht brandt blauw – Groot licht is ingeschakeld. 357 INDEX INDEX 1 12V-accu demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 265 laden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 272 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269 A ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228 ABS‑zekeringen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 278 ACC1 achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 289 voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 ACC2 achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 289 voor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 Accuafdekking demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 202 Achterwiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 252 358 Afbeelding voertuig linksvoor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24 rechtsachter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26 Afbeeldingen . . . . . . . . . . Afremmen . . . . . . . . . . . . Antiblokkeersysteem . . . . . Artikelnummer schokdemper Artikelnummer stuurdemper Artikelnummer voorvork . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 164 228 . 31 . 32 . 31 B Bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150 Bagagedragerplaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 Bandenreparatiespray gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263 Bandenspanning controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259 Bandensysteem zonder binnenbanden Bedieningshandleiding . . . . . . . . . . Bedrijfsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . Beoogd gebruik . . . . . . . . . . . . . . Beschermende kleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 262 . 19 . 20 . 13 . 18 Bestuurderszadel instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133 INDEX monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 185 verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184 Combinatieschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 Bochten-MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296 Boordgereedschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57 Brandstofkranen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 Contactslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 Controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68 Brandstoftankbekleding links demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 219 Brandstoftankbekleding rechts demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 221 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 222 Cruisecontrol bediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36 D Demperpakkingen achterwielnaaf controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 255 Diagnosestekker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 F Brandstoftankspoiler links demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 206 Fouten opsporen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 318-321 Brandstoftankspoiler rechts demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Gashendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 Gebruiksdefinitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Buddyseat monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184 verwijderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 183 Gecombineerd instrument . . . . . . . . . . . . . . . ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ABS‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . activering en test . . . . . . . . . . . . . . . . . Audio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bluetooth (optioneel) . . . . . . . . . . . . . . . brandstofpeilweergave . . . . . . . . . . . . . . C Claxonknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40 G 63-132 . . 113 . . . 79 . . . 63 . . . 88 . . 119 . . . 82 359 INDEX controlelampjes . . . . . . . . . . . . . . dag-nacht-modus . . . . . . . . . . . . . display . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Display Theme . . . . . . . . . . . . . . . . Distance . . . . . . . . . . . . . . . . . . . DRL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Extra Functions . . . . . . . . . . . . . . . Favorites . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Favorites‑weergave . . . . . . . . . . . . Fuel Cons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . General Info . . . . . . . . . . . . . . . . . Headset . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . KTM MY RIDE . . . . . . . . . . . . . . . . Language . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Leave Rally (optioneel) . . . . . . . . . . menu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Motorcycle . . . . . . . . . . . . . . . . . . MTC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . MTC‑weergave . . . . . . . . . . . . . . . navigatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . navigatie setup . . . . . . . . . . . . . . . Navigation‑weergave . . . . . . . . . . . omgevingslucht-temperatuurindicator overzicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Pairing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 360 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68 . 64 . 72 120 127 126 132 116 . 84 129 102 . 98 . 87 130 111 . 86 112 112 . 80 . 90 . 91 . 85 . 83 . 63 . 94 Phone . . . . . . . . . . . . . . . Quick Selector 1 . . . . . . . . Quick Selector 1‑weergave . Quick Selector 2 . . . . . . . . Quick Selector 2‑weergave . Quick Shift+ (optioneel) . . . Rally (optioneel) . . . . . . . . RALLY display (optioneel) . Ride Mode . . . . . . . . . . . . Ride‑weergave . . . . . . . . . schakelindicator . . . . . . . . Service . . . . . . . . . . . . . . Settings . . . . . . . . . . . . . . slipaanpassing (optioneel) . Snelheidsindicator . . . . . . telefonie . . . . . . . . . . . . . Temperature . . . . . . . . . . . Throttle Response (optioneel) tijd . . . . . . . . . . . . . . . . . toerental . . . . . . . . . . . . . TPMS . . . . . . . . . . . . . . . Trip 1 . . . . . . . . . . . . . . . Trip 2 . . . . . . . . . . . . . . . Trips/Data . . . . . . . . . . . . Units . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 . . . . . . . 117 . . . . . . . . 84 . . . . . . . 118 . . . . . . . . 85 . . . . . . . 115 . . . . . . . 109 . . . . . . . . 74 107-108, 295 . . . . . . . . 79 . . . . . . . . 76 . . . . . . . 131 . . . . . . . 115 . . . . . . . 297 . . . . . . . . 77 . . . . . . . 100 . . . . . . . 128 . . . 110, 297 . . . . . . . . 83 . . . . . . . . 75 . . . . . . . 105 . . . . . . . 103 . . . . . . . 104 . . . . . . . 101 . . . . . . . 127 INDEX volume . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . waarschuwing voor glad wegdek . . . . . . waarschuwingen . . . . . . . . . . . . . . . . . Warning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . weergave van de cruisecontrol (optioneel) weergave van de koelmiddeltemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 93 . 66 . 65 106 . 78 . 80 Ketting-aandrijfwiel controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192 Kettingspanning controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 188 instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190 Grepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58 Kettingwiel controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192 H Klantenservice . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 Hoofdzekering vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 276 Hulpstoffen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Koelmiddelpeil in compensatiereservoir controleren . . . . . . 291 in compensatiereservoir corrigeren . . . . . . . 293 I Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290 Inbedrijfstelling aanwijzingen voor eerste inbedrijfstelling . . . 147 controle en onderhoud voor iedere inbedrijfstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 na de stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 317 K Ketting controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 192 reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 vervuiling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 186 Koplamp dagrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 instelling controleren . . . . . . . . . . . . . . . . 285 lichtbundelbreedte instellen . . . . . . . . . . . . 286 Koppelingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 139 L Lichtschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35 M Milieu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 361 INDEX Motor inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 Oliezeven reinigen Motorbescherming demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225 Onjuist gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Motorfiets met hefbok achter opkrikken met hefbok voor opkrikken . reinigen . . . . . . . . . . . . . van hefbok achter nemen . . van hefbok voor nemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179 180 309 179 182 Motorfietstractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . 296 Motornummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 Motorolie bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 304 verversen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 Opbergvak links openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 Opbergvak onder de buddyseat openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48 sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50 Opbergvak rechts openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54 sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 56 P Parkeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167 Q Motoroliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299 Quickshifter + . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157 N Noodstopschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41 Remhendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 140 O Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 Oliefilter vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 Rempedaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 142 362 R INDEX vrije slag controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . 237 Rempedaalvlak instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141 Remplaketten van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 241 van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 236 Remschijven controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231 Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228-242 Remvloeistof van achterwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . . 239 van de voorwielrem bijvullen . . . . . . . . . . . 233 S Schakelaars links aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34 rechts aan stuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41 Schakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 Schokdemper veervoorspanning instellen . . . . . . . . . . . . . 177 Service . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 Serviceschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173-176 Sleutelnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30 Spaakspanning controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261 Remvloeistofpeil van achterwielrem controleren . . . . . . . . . . 238 van voorwielrem controleren . . . . . . . . . . . . 232 Spatbord voor demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213 Reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Richtingaanwijzerschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . 39 Stalling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Startknop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Stopcontact voor elektrisch toebehoren Stoppen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 optrekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156 Rijden in de winter controle en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . 313 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 315 154 . 41 . 44 167 Stuur ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 vergrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 363 INDEX Stuurpositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134 instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134 Toestand van de banden controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 Transporteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 169 Typeplaatje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29 T Tankdop openen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44 sluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46 Tanken brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 170 Technische gegevens aanhaalmomenten chassis aanhaalmomenten motor . banden . . . . . . . . . . . . . chassis . . . . . . . . . . . . . elektronica . . . . . . . . . . motor . . . . . . . . . . . . . . schokdemper . . . . . . . . . voorvork . . . . . . . . . . . . vulhoeveelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 336 . . . . 324 . . . . 334 . . . . 331 . . . . 333 . 322-343 . . . . 335 . . . . 334 . . . . 330 Tijd instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123 Toebehoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 364 V Veilig gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 Verklaringen van overeenstemming . . . . . . . . 344-346 landspecifiek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 346 Versnellingshendel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 uitgangspositie controleren . . . . . . . . . . . . 144 uitgangspositie instellen . . . . . . . . . . . . . . 145 Voertuig beladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150 Voertuigidentificatiennummer . . . . . . . . . . . . . . . 28 Voetsteun passagier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 60 Voorwiel demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 243 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 Vorkpoten vuilschrapers reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . 214 Vrije slag aan de koppelingshendel controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 306 instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 308 INDEX Vulhoeveelheid brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172, 331 koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 330 motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303, 330 W Waarschuwing voor glad wegdek . . . . . . . . . . . . . 66 Werkinstructies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18 Windscherm demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 Z Zadelslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59 Zekering van afzonderlijke stroomverbruikers vervangen 281 Zijbekleding links demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198 Zijbekleding rechts demonteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199 monteren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200 Zijstandaard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 62 365 *3214098nl* 3214098nl 01/2020 KTM Sportmotorcycle GmbH 5230 Mattighofen/Oostenrijk http://www.ktm.com Foto: Mitterbauer/KISKA/KTM
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project