Canon MF428 de handleiding
advertisement
Assistant Bot
Need help? Our chatbot has already read the manual and is ready to assist you. Feel free to ask any questions about the device, but providing details will make the conversation more productive.
MF429x / MF428x / MF426dw / MF421dw
Gebruikershandleiding
USRMA-3016-01 2018-12 nl Copyright CANON INC. 2018
Inhoudsopgave
Instellen
I
Basishandelingen
II
Kopiëren
Faxen
Afdrukken
III
Scannen
Koppelen aan mobiele apparaten
............................................................................................... 323
Het apparaat beheren
IV
Overzicht van menuopties
V
Onderhoud
Problemen oplossen
VI
Bijlage
VII
Instellen
Instellen
Instellen
1
Instellen
2
Instellen
Instellen
2LFC-000
Voordat u de functies van het apparaat gebruikt, moeten eerst de omgevingsvoorwaarden zijn ingesteld. Om te beginnen, controleert u de vereiste reeks om de instelling te voltooien, en realiseert u vervolgens de actuele
instellingen. Verplichte voorbereidingen vóór gebruik(P. 5)
● De geïnstalleerde functies op het apparaat verschillen, afhankelijk van het model dat u hebt gekocht.
Voordat u het apparaat gebruikt, raadpleegt u Hoofdfuncties(P. 4) en controleert u de beschikbare
functies.
De begininstellingen van het apparaat kiezen (installatiehandleiding)
● U kunt de vereiste begininstellingen voor het gebruik van het apparaat gemakkelijk configureren, zoals de
3
Instellen
Hoofdfuncties
2LFC-001
Deze handleiding behandelt al de functies van de modelserie die u hebt gekocht. Voordat u begint, moet u eerst controleren welke functie aanwezig zijn op het model dat u hebt gekocht.
: Met functie : Zonder functie
Functie MF429x MF428x MF426dw MF421dw
Kopiëren
Faxen
Afdrukken
Scannen
Invoerlade dubbelzijdig scannen
Dubbelzijdig afdrukken
Draadloos LAN
Standaard ID systeembeheerders
Standaard pincode systeembeheerder
Application Library (Toepassingenbibliotheek)
7654321 7654321 Niet gespecificeerd Niet gespecificeerd
7654321 7654321 Niet gespecificeerd Niet gespecificeerd
Cassette Feeding Module-AH *
TELEPHONE 6 KIT *
Copy Card Reader-F *
Barcode Printing Kit *
Send PDF Security Feature Set *
* Dit is een optioneel item.
● Voor de beschikbare stuurprogrammatypes, raadpleegt u de bij het apparaat geleverde CD-ROM/DVD-ROM met gebruikerssoftware, of de Canon website (http://www.canon.com/).
KOPPELINGEN
Gebruikershandleiding inzien(P. 713)
4
Instellen
Verplichte voorbereidingen vóór gebruik
2LFC-002
Volg stappen 1 tot en met 5 om het apparaat in te stellen. Als u meer wilt weten over een bepaalde stap, klikt u op de koppeling om naar het desbetreffende gedeelte te gaan. Om de machine veilig te gebruiken, moet u bovendien
Onbevoegde toegang voorkomen(P. 7) activeren.
Stap 1
Instellen met behulp van de installatiehandleiding(P. 9)
Stap 2
De netwerkomgeving instellen(P. 13)
● Configureer de netwerkinstellingen die niet in de instelhandleiding zijn opgenomen. Als u de instelhandleiding niet hoeft te gebruiken, configureer de netwerkinstellingen dan vanaf deze locatie.
Stap 3
Stuurprogramma´s installeren(P. 77)
Stap 4
Begininstellingen configureren voor faxfuncties(P. 78)
Stap 5
Scaninstellingen configureren(P. 84)
5
Instellen
Instellen vanuit de externe UI
● Als de instellingen voor de netwerkomgeving zijn gerealiseerd, kunt u het apparaat ook efficiënt instellen
vanaf een computer met behulp van de externe UI. De UI op afstand starten(P. 422)
Gegevens van een ander apparaat importeren om tijd te besparen
● Zolang het hetzelfde model is, kunt u instelgegevens die zijn geregistreerd op een andere Canon printer / multifunctioneel apparaat op een computer opslaan (exporteren) en de instelgegevens in dit apparaat laden
(importeren). De insteldata importeren en exporteren(P. 444)
6
Instellen
Onbevoegde toegang voorkomen
2LFC-003
Dit gedeelte beschrijft de veiligheidsmaatregelen voor het voorkomen van onbevoegde toegang vanuit een extern netwerk. Dit moet absoluut worden gelezen voor alle gebruikers en beheerders voordat zij het apparaat, andere printers en multifunctionele apparaten die op het netwerk zijn aangesloten, gaan gebruiken. In de afgelopen jaren zijn printers/multifunctionele apparaten ontwikkeld die op het netwerk worden aangesloten en die u een uiteenlopende reeks van nuttige functies kunnen bieden, zoals het afdrukken vanaf een computer, bedienen vanaf een computer met de functie op afstand en het verzenden van gescande documenten via internet. Het is daarentegen van essentieel belang dat u veiligheidsmaatregelen neemt om het veiligheidsrisico voor informatielekken te beperken, omdat een printer/multifunctioneel apparaat meer blootstaat aan bedreigingen, zoals onbevoegde toegang en diefstal, wanneer het is aangesloten op het netwerk. Dit gedeelte geeft uitleg over de noodzakelijke instellingen die u moet opgeven om onbevoegde toegang te voorkomen voordat u een printer/multifunctioneel apparaat die/dat is aangesloten op het netwerk, gaat gebruiken.
Veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van onbevoegde toegang vanuit het externe netwerk
Een particulier IP-adres toewijzen(P. 7)
Transmissie beperken door middel van een firewall(P. 8)
Communicatie met TLS-versleuteling instellen (P. 8)
Een particulier IP-adres toewijzen
Een IP-adres is een numeriek label dat wordt toegewezen aan elk toestel dat deel uitmaakt van een computernetwerk.
Een "routeerbaar IP-adres" (global IP address) wordt gebruikt voor de communicatieverbinding met internet en een
"privé-IP-adres" (private IP address) wordt gebruikt voor communicatie binnen een lokaal netwerk, zoals een LAN in het bedrijf. Als een routeerbaar IP-adres wordt toegewezen, is uw printer/multifunctioneel apparaat vrij toegankelijk via internet. Daardoor neemt het risico van een informatielek als gevolg van onbevoegde toegang vanuit een extern netwerk toe. Wordt daarentegen een privé-IP-adres toegewezen, dan is uw printer/multifunctioneel apparaat gesloten binnen een lokaal netwerk en alleen toegankelijk voor gebruikers op uw lokaal netwerk, zoals een LAN in het bedrijf.
Routeerbaar IP-adres
Kan worden geopend vanuit het externe netwerk
Privé-IP-adres
Toegankelijk voor gebruikers binnen een lokaal netwerk
U moet een privé-IP-adres aan uw printer/multifunctioneel apparaat toewijzen. Het is belangrijk dat u vaststelt of het
IP-adres, dat is toegewezen aan de printer/het multifunctionele apparaat dat u gebruikt, een privé-IP-adres is of niet.
Een privé-IP-adres vindt u in een van de volgende bereiken.
Bereiken voor privé-IP-adressen
● Van 10.0.0.0 tot 10.255.255.255
● Van 172.16.0.0 tot 172.31.255.255
● Van 192.168.0.0 tot 192.168.255.255
Zie voor informatie over hoe u kunt vaststellen wat voor een IP-adres u heeft IPv4-adres
7
Instellen
● Als een routeerbaar IP-adres is toegewezen aan een printer/multifunctioneel apparaat, kunt u een netwerkomgeving creëren waarin het risico van onbevoegde toegang wordt beperkt, door veiligheidssoftware te installeren, zoals een firewall, die toegang vanuit externe netwerken voorkomt. Als u een routeerbaar IP adres wil toewijzen aan een printer/multifunctioneel apparaat dat u wilt gebruiken, neem dan contact op met uw netwerkbeheerder.
Transmissie beperken door middel van een firewall
Een firewall is een systeem dat onbevoegde toegang vanuit externe netwerken voorkomt en bescherming biedt tegen aanvallen op/invallen in een lokaal netwerk. U kunt met een firewall op uw netwerkomgeving toegang vanuit het gevaarlijk lijkende externe netwerk voorkomen, door communicatie vanaf het opgegeven IP-adres van het externe netwerk te beperken. Deze functie die is geïnstalleerd op een Canon-printer/multifunctioneel apparaat, biedt u de
adressen opgeven voor firewallinstellingen(P. 372) .
Communicatie met TLS-versleuteling instellen
Voor meer informatie over communicatie met TLS-versleuteling raadpleegt u De netwerkinstellingen
In de code instellen voor het beheer van informatie die is opgeslagen in het multifunctionele apparaat
Als een kwaadwillende buitenstaander probeert onbevoegd toegang te krijgen tot een printer/multifunctioneel apparaat, beperkt het instellen van een pincode voor informatie die is opgeslagen in het apparaat, het risico van een informatielek. Met behulp van Canon printers / multifunctionele apparaten kunt u verschillende types informatie beschermen door een pincode in te stellen.
Een pincode instellen voor elk van de functies
● Een pincode instellen voor UI op afstand
Zie voor meer informatie Een pincode voor de UI op afstand instellen(P. 363) .
● Een pincode instellen voor Instellingen van de systeembeheerder
Zie voor meer informatie De systeembeheerders-ID en pincode instellen(P. 354) .
● Pincode voor het adresboek
Zie voor meer informatie over het instellen van een pincode Gebruik van het adresboek
Hierboven worden enkele voorbeelden genoemd van veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van onbevoegde
noodzakelijke veiligheidsmaatregelen ter voorkoming van onbevoegde toegang die past bij uw omgeving.
8
Instellen
Instellen met behulp van de installatiehandleiding
2LFC-004
1660-009
Als het apparaat voor de eerste keer wordt ingeschakeld ( De machine aanzetten(P. 116) ), start de
instelhandleiding om u te helpen de begininstellingen van het apparaat te realiseren, door de scherm-leidraad te volgen. In de instelhandleiding worden de instelschermen in deze volgorde weergegeven.
Stap 1 De taal en het land / de regio instellen
Stel de taal in die moet worden gebruikt op het bedieningsscherm of in rapporten, en tevens het land of de regio waar het apparaat wordt gebruikt.
1
Selecteer een taal.
2
Selecteer <Ja>.
3
Selecteer een land of regio.
Stap 2 De datum en tijd instellen
De datum / tijd van de machine instellen.
1 Selecteer een tijdzone.
Stap 3
Stap 4
Wat is UTC?
● Coordinated Universal Time (UTC) is de belangrijkste standaardtijd waarmee de wereld klokken en tijd regelt. Het instellen van een juiste UTC-tijdzone is vereist voor internetcommunicatie.
2
Voer de datum en tijd in, en selecteer <Toepassen>.
● Tik op het invoerveld, en stel de huidige datum en tijd in.
De maatregelen voor toegangsbeveiliging instellen
Stel een pincode voor toegang tot de externe UI. Omdat de externe UI kan worden gebruikt om de apparaatinstellingen vanaf een computer te veranderen, wordt het instellen van een pincode aanbevolen.
1
Selecteer <Ja>.
● Als u <Nee> selecteert, wordt de pincode niet ingesteld, en de instelhandleiding gaat verder naar stap 4.
● U kunt de maatregelen voor toegangsbeveiliging van de externe UI ook later
instellen. Een pincode voor de UI op afstand instellen(P. 363)
2
Voer de pincode in en selecteer dan <Toepassen>.
3
Voer dezelfde pincode in en selecteer weer <Toepassen>.
Het draadloos LAN instellen
Realiseer de instellingen om met behulp van het draadloos LAN, verbinding te maken met het netwerk.
1
Selecteer <Ja>.
9
Stap 5
Instellen
● Als u <Nee> selecteert, wordt draadloos LAN niet ingesteld, en de instelhandleiding gaat verder naar stap 5.
2
Selecteer <OK>.
3
Selecteer de instelmethode.
●
Raadpleeg Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17) voor meer
informatie over het draadloos LAN.
Application Library (Toepassingenbibliotheek) bekijken
De sneltoets met referentie "Application Library (Toepassingenbibliotheek)" wordt weergegeven in het scherm Start U kunt de beschrijving van iedere functie lezen.
1
Om de installatiehandleiding te voltooien, selecteert u <Einde>.
➠ Als de installatiehandleiding is voltooid, verschijnt het scherm Start.
10
Instellen
De datum en tijd instellen
2LFC-005
Stel de datum en tijd in voor het apparaat. De datum en tijd worden gebruikt als de referentie voor de functies die de tijd specificeren, en daarom moeten ze nauwkeurig worden ingesteld.
De huidige datum en tijd instellen(P. 11)
De tijdzone instellen
Als de instelling van de tijdzone wordt veranderd, worden de waarden bij <Huidige datum/tijd instellen> automatisch aangepast.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Instellingen Datum en tijd> <Tijdzone>.
3
Selecteer de tijdzone.
Wat is UTC?
● Coordinated Universal Time (UTC) is de belangrijkste tijdstandaard waarmee de wereld klokken en tijd regelt. Tijdverschillen zijn aanwezig, afhankelijk van het land of de regio waar het apparaat wordt gebruikt.
Voor Internetcommunicatie is de instelling van de juiste UTC-tijdzone vereist.
De huidige datum en tijd instellen
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Huidige datum/tijd instellen>.
11
Instellen
3
Voer de datum en tijd in.
● Tik op het invoerveld, en stel de huidige datum en tijd in.
4
Selecteer <Toepassen>.
● Selecteer een waarde voor <Tijdzone> voordat u de huidige datum en tijd gaat instellen. Als u de waarde voor <Tijdzone> later wijzigt, worden de huidige datum en tijd automatisch aangepast.
● Het weergaveformaat van de datum respectievelijk tijd kan worden veranderd.
De zomertijd instellen
Als u de zomertijd inschakelt, moet u de periode voor de zomertijd opgeven.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Instellingen Datum en tijd> <Zomertijdinstellingen>.
3
Selecteer <Uit> of <Aan> in <Zomertijd>.
● Als u <Aan> selecteert, selecteer dan ook <Begindatum> en <Einddatum>, en stel de maand en dag in voor ieder item. Om de dag in te stellen, geeft u "welke dag van de week" op.
4
Selecteer <Toepassen>.
12
Instellen
De netwerkomgeving instellen
2LFC-006
Wanneer u de verbinding tot stand brengt van het apparaat met een bekabeld of draadloos lokaal netwerk (LAN), moet u een IP-adres instellen dat uniek is voor het geselecteerde netwerk. Kies voor "bekabeld" of "draadloos", afhankelijk van de communicatieomgeving en netwerkapparatuur. Als u specifieke vragen hebt over de instellingen van het IP-adres van de machine, neemt u contact op met uw internetprovider of de netwerkbeheerder.
● Als het apparaat is verbonden met een onbeveiligd netwerk, kunnen uw persoonlijke gegevens in handen komen van derden.
● U kunt het apparaat niet tegelijkertijd verbinden met een bekabeld LAN en een draadloos LAN.
● Er wordt geen LAN-kabel of router bij het apparaat geleverd. U moet zelf zorgen voor deze onderdelen.
● Meer informatie over uw netwerkapparatuur kunt u lezen in de handleidingen of opvragen bij de fabrikant.
◼
Voordat u begint
Voer deze stappen uit om de machine te verbinden met een netwerk.
Controleer de instellingen op de computer.
● Zorg ervoor dat de computer op de juiste manier is verbonden met het netwerk.
Raadpleeg voor meer informatie de handleidingen van de netwerkapparatuur of neem contact op met de fabrikant.
● Zorg ervoor dat de netwerkinstellingen juist zijn geconfigureerd op de computer. Als het netwerk niet goed is geconfigureerd, kunt u het apparaat niet gebruiken in het netwerk, zelfs niet als u de rest van de procedure hieronder uitvoert.
● Afhankelijk van het netwerk, moet u misschien instellingen wijzigen voor de
communicatiemethode of het type Ethernet ( Ethernet-instellingen
configureren(P. 51) ). Neem voor meer informatie contact op met uw
internetprovider of de netwerkbeheerder.
● Het MAC-adres van het apparaat controleren.
Het MAC-adres weergeven voor Bedraad LAN(P. 37)
Het MAC-adres en informatie weergeven voor Draadloos LAN(P. 38)
13
Instellen
●
Om verbinding te maken met een IEEE 802.1X-netwerk, raadpleegt u IEEE 802.1X-
verificatie-instellingen configureren(P. 401) .
Kies voor een bekabeld of draadloos LAN.
Bekabeld LAN of Draadloos LAN selecteren(P. 15)
Maak verbinding met een bekabeld of draadloos LAN.
● Ga verder met het gedeelte dat overeenkomt met de instelling die u in stap 2 hebt geselecteerd.
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
Stel zo nodig het IP-adres in.
● Op het tijdstip van aankoop is het apparaat zo ingesteld dat een IP adres automatisch
wordt opgehaald. Wijzig deze instelling als u een specifiek IP-adres wilt gebruiken.
KOPPELINGEN
Configuratie-instellingen voor communicatie met een computer(P. 39)
De machine configureren voor uw netwerkomgeving(P. 50)
14
Instellen
Bekabeld LAN of Draadloos LAN selecteren
2LFC-007
Als u een beslissing hebt genomen ten aanzien van een bekabelde of draadloze verbinding tussen het apparaat en de computer, selecteert u Bedraad LAN of Draadloos LAN op het bedieningspaneel. Als u de instelling verandert van
<Bedraad LAN> in <Draadloos LAN> of omgekeerd, moet u de stuurprogramma's verwijderen die op uw computer zijn geïnstalleerd en deze opnieuw installeren. Voor meer informatie raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma's op de website voor de handleidingen.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Selecteer bedraad/draadl. LAN>.
4
Selecteer <Bedraad LAN> of <Draadloos LAN>.
KOPPELINGEN
De netwerkomgeving instellen(P. 13)
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
15
Instellen
Verbinding maken met een bedraad LAN
Sluit de machine via een router aan op een computer. Sluit de machine met een LAN-kabel aan op de router.
2LFC-008
1
Sluit een LAN-kabel aan.
● Sluit de machine met een LAN-kabel aan op een router.
● U hoort een klik als de connector van de kabel op zijn plaats klikt.
2
Wacht enkele minuten.
➠ Het IP-adres wordt automatisch ingesteld.
●
U kunt het IP-adres handmatig instellen. IP-adressen instellen(P. 30)
KOPPELINGEN
De netwerkomgeving instellen(P. 13)
16
Instellen
Verbinding maken met een draadloos LAN
2LFC-009
Als u een draadloze router (of een toegangspunt) gebruikt, loopt de verbinding tussen de machine en een computer via radiogolven. Als uw draadloze router ondersteuning biedt voor Wi-Fi Protected Setup (WPS), kunt u het netwerk automatisch en dus eenvoudig configureren. Als uw netwerkapparaten geen ondersteuning bieden voor automatische configuratie, of als u gedetailleerde instellingen voor verificatie en codering wilt opgeven, moet u de verbinding handmatig instellen. Zorg ervoor dat de computer op de juiste manier is verbonden met het netwerk.
Verbinding configureren via WPS(P. 17)
Verbinding handmatig instellen(P. 18)
Risico van gegevensdiefstal
● Als u een draadloze LAN-verbinding gebruikt, doet u dit volledig op eigen risico. Als het apparaat is verbonden met een onbeveiligd netwerk, kunnen uw persoonlijke gegevens in handen komen van derden omdat de radiogolven die worden gebruikt bij draadloze communicatie relatief eenvoudig kunnen worden onderschept.
Beveiliging van draadloos LAN
● De draadloze LAN functie van dit apparaat ondersteunt WEP, WPA-PSK en WPA2-PSK. Informatie over de beveiligingsnormen van uw draadloze router kunt u vinden in de handleiding, of opvragen bij de fabrikant.
Benodigde apparaten voor verbinding met draadloos LAN
● Er wordt geen draadloze router bij het apparaat geleverd. U moet zelf zorgen voor een router.
Verbinding configureren via WPS
Als WPS wordt ondersteund, kunt u kiezen uit twee manieren: de drukknop-modus en de PIN-modus.
◼
Drukknop-modus
Kijk of op de verpakking of behuizing van uw draadloze router het onderstaande WPS-merkteken staat. Controleer ook
17
Instellen
◼
PIN-modus
Sommige WPS-routers bieden geen ondersteuning voor de zogenaamde drukknop-modus. Als op de verpakking of in de documentatie van het netwerkapparaat over WPS en pincodes wordt gesproken, moet u de verbinding instellen
door een pincode in te voeren. De verbinding instellen met behulp van de WPS pincodemodus(P. 21)
● Als de draadloze router is ingesteld voor WEP-verificatie, kunt u mogelijk geen verbinding instellen via WPS.
Verbinding handmatig instellen
Als u handmatig een draadloze verbinding gaat instellen, kunt u een draadloze router selecteren of zelf de benodigde gegevens invoeren. Ongeacht de methode, moet u beschikken over de benodigde gegevens, zoals SSID en
netwerksleutel De SSID en de netwerksleutel controleren(P. 29) .
◼
Een draadloze router selecteren
De verbinding instellen door een draadloze router te selecteren(P. 23)
◼
Handmatig gegevens invoeren voor de verbinding
Als u gedetailleerde beveiligingsinstellingen wilt opgeven, zoals instellingen voor verificatie en versleuteling, voert u
KOPPELINGEN
De netwerkomgeving instellen(P. 13)
Bekabeld LAN of Draadloos LAN selecteren(P. 15)
18
Instellen
De verbinding instellen met behulp van de WPS
Drukknop-modus
2LFC-00A
1660-00J
Als uw draadloze router ondersteuning biedt voor de drukknop-modus van WPS, kunt u eenvoudig een verbinding configureren via de WPS-knop.
● De instructies voor de draadloze router kunnen per apparaat verschillen. Raadpleeg de handleiding van de router voor hulp.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Instellingen draadloos LAN>.
● Als het bericht <Wilt u draadloos LAN inschakelen?> wordt weergegeven, selecteert u <Ja>.
4
Lees het bericht dat wordt weergegeven en selecteer <OK>.
5
Selecteer <WPS-drukknopmethode>.
6
Selecteer <Ja>.
7
Druk de WPS-knop op de draadloze router in en houdt de knop ingedrukt.
● U moet de knop binnen 2 minuten indrukken na het selecteren van <Ja> in stap 6.
● Afhankelijk van het netwerkapparaat, moet u de knop 2 seconden of langer ingedrukt houden. Raadpleeg de handleidingen van uw netwerkapparaat voor hulp.
Als er een foutbericht verschijnt tijdens het installeren
19
Instellen
● Selecteer <Sluiten> en ga terug naar stap 5.
8
Wacht totdat het bericht <Verbonden.> wordt weergegeven.
9
Selecteer <Sluiten>.
➠ Wacht enkele minuten totdat het IP-adres en andere items automatisch zijn ingesteld.
Signaalsterkte
● Als voor een verbinding meerdere draadloze routers beschikbaar zijn, maakt de machine verbinding met het apparaat met het krachtigste signaal. De signaalsterkte wordt gemeten met behulp van RSSI
(Received Signal Strength Indication).
●
U kunt het IP-adres handmatig instellen. IP-adressen instellen(P. 30)
● Omdat het apparaat is aangesloten op een draadloos LAN netwerk, wordt het pictogram Wi-Fi weergegeven in het scherm Start of het scherm Basisfuncties van iedere functie.
Het stroomverbruik verminderen
● U kunt instellen dat de <Energiebesparingsmodus> van het apparaat moet worden geactiveerd als er
bepaalde signalen van de draadloze router worden ontvangen. <Energiebesparingsmodus>(P. 466)
Als het IP-adres van het apparaat is gewijzigd
● In een DHCP-omgeving kan het IP-adres van het apparaat automatisch worden gewijzigd. Als dit gebeurt, wordt de verbinding gehandhaafd op voorwaarde dat het apparaat en de computer nog steeds deel uitmaken van hetzelfde subnet.
KOPPELINGEN
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
20
Instellen
De verbinding instellen met behulp van de WPS pincodemodus
2LFC-00C
Als uw draadloze router ondersteuning biedt voor de WPS PIN-modus, genereert u een pincode met de machine en registreert u deze code op het netwerkapparaat.
● De instructies voor de draadloze router kunnen per apparaat verschillen. Raadpleeg de handleidingen van uw netwerkapparaat voor hulp.
Vanaf een computer
1
Ga in een browser naar de instellingen van de draadloze router en geef het scherm weer voor het invoeren van een WPS PIN-code.
● Raadpleeg voor meer informatie de handleiding of Help van de router.
Vanaf het bedieningspaneel
2
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
3
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
4
Selecteer <Instellingen draadloos LAN>.
● Als het bericht <Wilt u draadloos LAN inschakelen?> wordt weergegeven, selecteert u <Ja>.
5
Lees het bericht dat wordt weergegeven en selecteer <OK>.
6
Selecteer <WPS-pincodemodus>.
7
Selecteer <Ja>.
➠ De pincode wordt gegenereerd, en weergegeven op het scherm.
Vanaf een computer
21
Instellen
8
Registreer de gegenereerde pincode op de draadloze router.
● Registreer de pincode in het installatiescherm zoals weergegeven in stap 1.
● U moet de pincode binnen 10 minuten registreren na het selecteren van <Ja> in stap 7.
Als er een foutbericht verschijnt tijdens het installeren
● Selecteer <Sluiten> en ga terug naar stap 6.
Vanaf het bedieningspaneel
9
Wacht totdat het bericht <Verbonden.> wordt weergegeven.
10
Selecteer <Sluiten>.
➠ Wacht enkele minuten totdat het IP-adres en andere items automatisch zijn ingesteld.
Signaalsterkte
● Als voor een verbinding meerdere draadloze routers beschikbaar zijn, maakt de machine verbinding met het apparaat met het krachtigste signaal. De signaalsterkte wordt gemeten met behulp van RSSI
(Received Signal Strength Indication).
●
U kunt het IP-adres handmatig instellen. IP-adressen instellen(P. 30)
● Omdat het apparaat is aangesloten op een draadloos LAN netwerk, wordt het pictogram voor Wi-Fi weergegeven in het scherm Start of het scherm Basisfuncties van iedere functie.
Het stroomverbruik verminderen
● U kunt instellen dat de <Energiebesparingsmodus> van het apparaat moet worden geactiveerd als er
bepaalde signalen van de draadloze router worden ontvangen. <Energiebesparingsmodus>(P. 466)
Als het IP-adres van het apparaat is gewijzigd
● In een DHCP-omgeving kan het IP-adres van het apparaat automatisch worden gewijzigd. Als dit gebeurt, wordt de verbinding gehandhaafd op voorwaarde dat het apparaat en de computer nog steeds deel uitmaken van hetzelfde subnet.
KOPPELINGEN
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
22
Instellen
De verbinding instellen door een draadloze router te selecteren
2LFC-00E
U kunt de beschikbare draadloze routers (of toegangspunten) zoeken en een keuze maken uit de display van het apparaat. Geef voor de netwerksleutel een WEP-sleutel op of PSK. Controleer en noteer de benodigde
voordat u een draadloze router selecteert.
Beveiligingsinstellingen
● Als u de draadloze verbinding instelt door een draadloze router te selecteren, wordt de WEPverificatiemethode ingesteld op <Open systeem> of de WPA/WPA2-coderingsmethode op <Automatisch>
(AES-CCMP of TKIP). Als u <Gedeelde sleutel> wilt selecteren voor WEP-verificatie of <AES-CCMP> voor
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Instellingen draadloos LAN>.
● Als het bericht <Wilt u draadloos LAN inschakelen?> wordt weergegeven, selecteert u <Ja>.
4
Lees het bericht dat wordt weergegeven en selecteer <OK>.
5
Selecteer <SSID-instellingen>.
6
Selecteer <Selecteer toegangspunt>.
➠ De machine gaat zoeken naar beschikbare draadloze routers.
● Als een bericht wordt weergegeven dat geen toegangspunt kan worden gebruikt, raadpleeg dan
Maatregelen bij ieder bericht(P. 630) .
7
Selecteer een draadloze LAN-router.
23
Instellen
● Selecteer de router waarvan de SSID overeenkomt met de SSID die u hebt opgeschreven, en selecteer
<Volgende>.
De details van beveiligingsinstellingen weergeven
● Selecteer de Draadloos LAN router, en selecteer <Details>. Om terug te keren naar het vorige scherm, selecteert u .
Als uw draadloze router niet wordt gevonden
● Controleer of het apparaat goed is geïnstalleerd en klaar is voor verbinding met het netwerk.
Installatie-/instellingenproblemen(P. 604)
8
Voer de netwerksleutel in die u hebt opgeschreven.
● Voer de netwerksleutel in, en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
9
Selecteer <Ja>.
Als er een foutbericht verschijnt tijdens het installeren
● Selecteer <Sluiten>, controleer of de netwerksleutel juist is en ga terug naar stap 5.
10
Wacht totdat het bericht <Verbonden.> wordt weergegeven.
11
Selecteer <Sluiten>.
➠ Wacht enkele minuten totdat het IP-adres en andere items automatisch zijn ingesteld.
Signaalsterkte
● Als voor een verbinding meerdere draadloze routers beschikbaar zijn, maakt de machine verbinding met het apparaat met het krachtigste signaal. De signaalsterkte wordt gemeten met behulp van RSSI
(Received Signal Strength Indication).
●
U kunt het IP-adres handmatig instellen. IP-adressen instellen(P. 30)
● Omdat het apparaat is aangesloten op een draadloos LAN netwerk, wordt het pictogram voor Wi-Fi weergegeven in het scherm Start of het scherm Basisfuncties van iedere functie.
24
Instellen
Het stroomverbruik verminderen
● U kunt instellen dat de <Energiebesparingsmodus> van het apparaat moet worden geactiveerd als er
bepaalde signalen van de draadloze router worden ontvangen. <Energiebesparingsmodus>(P. 466)
Als het IP-adres van het apparaat is gewijzigd
● In een DHCP-omgeving kan het IP-adres van het apparaat automatisch worden gewijzigd. Als dit gebeurt, wordt de verbinding gehandhaafd op voorwaarde dat het apparaat en de computer nog steeds deel uitmaken van hetzelfde subnet.
KOPPELINGEN
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
25
Instellen
De verbinding instellen door gedetailleerde instellingen op te geven
2LFC-00F
Als u gedetailleerde beveiligingsinstellingen wilt opgeven of geen draadloze verbinding tot stand kunt brengen via de andere procedures, kunt u alle benodigde gegevens voor de draadloze verbinding ook zelf invoeren. Controleer en noteer de benodigde gegevens voordat u de instellingen gaat opgeven. Het betreft hier gegevens zoals de SSID, de
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Instellingen draadloos LAN>.
● Als het bericht <Wilt u draadloos LAN inschakelen?> wordt weergegeven, selecteert u <Ja>.
4
Lees het bericht dat wordt weergegeven en selecteer <OK>.
5
Selecteer <SSID-instellingen> <Handmatig invoeren>.
6
Voer de SSID in die u hebt genoteerd.
● Voer de SSID in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
7
Geef de beveiligingsinstellingen op aan de hand van de gegevens die u hebt genoteerd.
● Als u geen beveiligingsinstellingen hoeft op te geven, selecteert u <Geen>.
WEP gebruiken
1
Selecteer <WEP>.
2
Selecteer een verificatiemethode.
26
Instellen
<Open systeem>
Hiermee stelt u de verificatiemethode in op Open systeem, ook wel "open verificatie" genoemd.
<Gedeelde sleutel>
Gebruik de WEP-sleutel als wachtwoord.
Wanneer <Open systeem> is geselecteerd
● Wanneer u verbinding maakt met een draadloos LAN, treedt er op het apparaat een verificatiefout op als op de draadloze router verificatie met een gedeelde sleutel is ingeschakeld. In dat geval wordt de instelling automatisch gewijzigd in <Gedeelde sleutel> en wordt er opnieuw geprobeerd verbinding te maken.
3
Selecteer de WEP-sleutel die u wilt wijzigen.
● Selecteer de WEP-sleutel (1 tot 4) en selecteer <Bewerken>.
● U kunt maximaal vier WEP-sleutels opslaan.
4
Voer de netwerksleutel in die u hebt opgeschreven.
● Voer de netwerksleutel in, en selecteer <Toepassen>.
5
Selecteer de gewenste WEP-sleutel.
● Selecteer de WEP-sleutel die u hebt bewerkt en selecteer <Registreren>.
WPA-PSK of WPA2-PSK gebruiken
1 Selecteer <WPA/WPA2-PSK>.
2 Selecteer een encryptiemethode.
<Automatisch>
Hiermee wordt automatisch AES-CCMP of TKIP geselecteerd, afhankelijk van de instelling van de draadloze router.
<AES-CCMP>
Hiermee wordt AES-CCMP ingesteld als de coderingsmethode.
3 Voer de netwerksleutel in die u hebt opgeschreven.
● Voer de netwerksleutel in, en selecteer <Toepassen>.
27
Instellen
8
Selecteer <Ja>.
Als er een foutbericht verschijnt tijdens het installeren
● Selecteer <Sluiten>, controleer of de opgegeven instellingen juist zijn en ga terug naar stap 5.
9
Wacht totdat het bericht <Verbonden.> wordt weergegeven.
10
Selecteer <Sluiten>.
➠ Wacht enkele minuten totdat het IP-adres en andere items automatisch zijn ingesteld.
Signaalsterkte
● Als voor een verbinding meerdere draadloze routers beschikbaar zijn, maakt de machine verbinding met het apparaat met het krachtigste signaal. De signaalsterkte wordt gemeten met behulp van RSSI
(Received Signal Strength Indication).
●
U kunt het IP-adres handmatig instellen. IP-adressen instellen(P. 30)
● Omdat het apparaat is aangesloten op een draadloos LAN netwerk, wordt het pictogram voor Wi-Fi weergegeven in het scherm Start of het scherm Basisfuncties van iedere functie.
Het stroomverbruik verminderen
● U kunt instellen dat de <Energiebesparingsmodus> van het apparaat moet worden geactiveerd als er
bepaalde signalen van de draadloze router worden ontvangen. <Energiebesparingsmodus>(P. 466)
Als het IP-adres van het apparaat is gewijzigd
● In een DHCP-omgeving kan het IP-adres van het apparaat automatisch worden gewijzigd. Als dit gebeurt, wordt de verbinding gehandhaafd op voorwaarde dat het apparaat en de computer nog steeds deel uitmaken van hetzelfde subnet.
KOPPELINGEN
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
28
Instellen
De SSID en de netwerksleutel controleren
2LFC-00H
Wanneer u handmatig een draadloze verbinding gaat instellen, moet u de SSID en netwerksleutel van de draadloze router opgeven. De SSID en de netwerksleutel worden mogelijk aangegeven op de router. Controleer het apparaat en noteer de benodigde gegevens voordat u de verbinding gaat instellen. Meer informatie over uw netwerkapparatuur kunt u lezen in de handleidingen of opvragen bij de fabrikant.
SSID
Netwerksleutel
SSID staat voor Service Set Identifier en is de naam die binnen een bepaald draadloos LAN wordt gebruikt om een apparaat uniek aan te duiden. Een SSID wordt ook wel een
"netwerknaam" genoemd.
Een trefwoord of wachtwoord dat wordt gebruikt voor het coderen (versleutelen) van gegevens of het verifiëren van een netwerk. Een netwerksleutel wordt ook "coderingssleutel",
"WEP-sleutel", "WPA/WPA2-wachtzin" en "vooraf gedeelde sleutel (PSK)" genoemd.
Protocollen voor draadloze beveiliging (verificatie/codering)
Als u handmatig een draadloze verbinding gaat instellen door gedetailleerde instellingen op te geven, moet u beveiligingsinstellingen opgeven. Controleer de volgende gegevens:
● Beveiligingstypen (WEP/WPA-PSK/WPA2-PSK)
● Verificatiemethode (Open systeem/Gedeelde sleutel)
● Coderingsmethode (TKIP/AES-CCMP)
◼
De SSID en netwerksleutel controleren vanaf een computer
De SSID of de netwerksleutel is mogelijk gewijzigd. Als u de SSID of de netwerksleutel niet weet, kunt u deze gegevens opvragen met behulp van de 'Canon MF/LBP Wireless Setup Assistant'. Download de 'Canon MF/LBP Wireless Setup
Assistant' van de Canon website (http://www.canon.com/), en start het op vanaf een computer die is verbonden met een draadloos LAN.
● Als op het scherm na het opstarten van de 'Canon MF/LBP Wireless Setup Assistant' geen toegangspunt wordt weergegeven, controleert u of de instelling volledig is op zowel de computer en de draadloos LAN router.
KOPPELINGEN
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
De verbinding instellen door een draadloze router te selecteren(P. 23)
De verbinding instellen door gedetailleerde instellingen op te geven(P. 26)
29
Instellen
IP-adressen instellen
2LFC-00J
Als u de machine wilt gebruiken in een netwerk, hebt u een uniek IP-adres nodig. Er zijn twee versies van IP-adressen beschikbaar: IPv4 en IPv6. Configureer het IP-adres afhankelijk van de netwerkomgeving. Als u IPv6-adressen wilt gebruiken, moet u de IPv4-adresinstellingen op de juiste manier configureren.
IPv6-adressen instellen(P. 34)
30
Instellen
IPv4-adres instellen
2LFC-00K
1660-00W
Het IPv4-adres van het apparaat kan automatisch worden toegewezen via een speciaal protocol zoals DHCP of het kan handmatig worden ingevoerd. Als u het apparaat verbindt met een bekabeld LAN, zorg er dan voor dat de stekker van de
LAN-kabel stevig in de aansluiting zit ( Verbinding maken met een bedraad
LAN(P. 16) ). U kunt de netwerkverbinding indien nodig testen.
De netwerkverbinding testen(P. 32)
IPv4-adres instellen
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <TCP/IP-instellingen> <IPv4-instellingen> <Instellingen IP-adres>.
4
Configureer de instellingen van het IP-adres.
<Automatisch verkrijgen>
Selecteer deze optie als u automatisch een IP-adres wilt toewijzen via een DHCP-protocol. Wanneer <Aan> wordt weergegeven, is automatische adressering ingeschakeld.
<Handmatig verkrijgen>
Selecteer deze optie om de instellingen van het IP-adres te configureren door handmatig een IP-adres in te voeren. U kunt deze optie alleen selecteren als handmatig verkrijgen is ingesteld op <Uit>.
<Controleer instellingen>
Selecteer deze optie om de huidige instellingen van het IP-adres weer te geven.
Automatisch een IP-adres toewijzen
1
Selecteer <Automatisch verkrijgen>.
2
Selecteer <Aan> in <Automatisch verkrijgen>, en selecteer <Selecteer protocol>.
31
Instellen
3
Selecteer <DHCP>.
Als u niet met DHCP / BOOTP / RARP een IP-adres wilt toewijzen
● Selecteer <Uit>. Als u <DHCP> selecteert wanneer deze diensten niet beschikbaar zijn, zal het apparaat tijd en communicatiemiddelen verspillen met het op het netwerk zoeken naar deze diensten.
4
Controleer of <Auto IP> is ingesteld op <Aan>.
● Als <Uit> is geselecteerd, verandert u dit in <Aan>.
5
Selecteer <Toepassen>.
● IP-adressen die worden toegewezen via DHCP vervangen het adres dat is verkregen via Auto IP.
Handmatig een IP-adres invoeren
1
Selecteer <Automatisch verkrijgen>, en selecteer <Uit> <Toepassen> in <Automatisch verkrijgen>.
2
Selecteer <Handmatig verkrijgen>.
3
Voer <IP-adres>, <Subnetmasker> , en <Gatewayadres> in, en selecteer <Toepassen>.
5
Selecteer <OK>.
6
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Controleren of de instellingen juist zijn
●
Controleer of het scherm van de UI op afstand kan worden weergegeven met uw computer ( De UI op
afstand starten(P. 422) ). Als er geen computer beschikbaar is, kunt u de verbinding controleren met
behulp van het bedieningspaneel ( De netwerkverbinding testen(P. 32) ).
Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie van het printerstuurprogramma
● Als de MFNP poort wordt gebruikt, wordt de verbinding gehandhaafd zolang het apparaat en de computer tot hetzelfde subnet behoren. Daarom hoeft u geen nieuwe poort toe te voegen. Als de standaard TCP/IP
poort wordt gebruikt, moet u een nieuwe poort toevoegen. Printerpoorten configureren(P. 43)
*
Als u niet weet welke poort u gebruikt., raadpleeg dan De printerpoort controleren(P. 719) .
De netwerkverbinding testen
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
32
Instellen
●
3
Selecteer <TCP/IP-instellingen> <IPv4-instellingen> <PING-opdracht>.
4
Voer het IPv4-adres in van een ander apparaat in het netwerk en selecteer
<Toepassen>.
➠ Als een werkende verbinding tot stand is gebracht, verschijnt het scherm <Respons ontvangen van de host.>.
KOPPELINGEN
IPv6-adressen instellen(P. 34)
Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
33
Instellen
IPv6-adressen instellen
2LFC-00L
De IPv6-adressen van het apparaat kunnen worden geconfigureerd via de UI op afstand. Controleer voordat u IPv6-adressen gaat instellen de instellingen van het
IPv4-adres ( IPv4-instellingen weergeven(P. 37) ). U moet de juiste IPv4-
instellingen opgeven om te kunnen werken met IPv6-adressen. De scanfunctie die gebruikmaakt van het scannerstuurprogramma of MF Scan Utility is niet beschikbaar in een IPv6-omgeving. Het apparaat kan de onderstaande IPv6-adressen gebruiken:
Type
Link-Local-adres
Handmatig adres
Stateless adres
Stateful adres
Beschrijving
Een adres dat alleen geldig is binnen een subnet of koppeling en dat niet kan worden gebruikt voor communicatie met apparaten achter een router. Er wordt automatisch een link-local adres ingesteld op het moment dat de IPv6-functie van het apparaat wordt ingeschakeld.
Een adres dat handmatig wordt ingevoerd. Als u dit type adres gebruikt, geeft u de lengte van het prefix (voorvoegsel) en het standaardrouteradres op.
Een adres dat automatisch wordt gegenereerd op basis van het MAC-adres van het apparaat en het netwerkprefix dat wordt gepubliceerd door de router. Stateless adressen worden gewist wanneer het apparaat opnieuw wordt opgestart (of wordt ingeschakeld).
Een adres dat via DHCPv6 wordt verkregen van een DHCP-server.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [IPv6-instellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Gebruik IPv6] in en configureer de vereiste instellingen.
34
Instellen
[Gebruik IPv6]
Schakel dit selectievakje in om IPv6 te activeren op het apparaat. Als u IPv6 niet gebruikt, schakelt u het selectievakje uit.
[Stateless adres 1]
Schakel dit selectievakje in als u een stateless adres gebruikt. Als u geen stateless adres gebruikt, schakelt u het selectievakje uit.
[Gebruik handmatig adres]
Wanneer u handmatig een IPv6-adres wilt invoeren, schakelt u dit selectievakje in en gebruikt u de daarvoor bestemde vakken om het IP-adres, de prefixlengte en het standaardrouteradres in te voeren.
[IP-adres]
Voer hier een IPv6-adres in. U kunt geen adressen invoeren die beginnen met "ff" (multicast-adressen).
[Prefixlengte]
Voer een waarde in voor het aantal bits dat beschikbaar is voor het netwerkadres.
[Standaard routeradres]
Geef indien nodig het IPv6-adres van de standaardrouter op. U kunt geen adressen invoeren die beginnen met "ff" (multicast-adressen).
[Gebruik DHCPv6]
Schakel dit selectievakje in als u een stateful adres gebruikt. Als u DHCPv6 niet gebruikt, schakelt u het selectievakje uit.
6
Klik op [OK].
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
35
Instellen
Controleren of de instellingen juist zijn
● Controleer of het scherm Externe UI kan worden weergegeven op uw computer door het IPv6-adres van het
apparaat te gebruiken. De UI op afstand starten(P. 422)
Instellingen selecteren vanaf het bedieningspaneel
●
De IPv6-instellingen zijn ook bereikbaar via <Menu> op het scherm Start. <IPv6-instellingen>(P. 469)
Als u het IP-adres hebt gewijzigd na de installatie van het printerstuurprogramma
●
U moet een nieuwe poort toevoegen. Printerpoorten configureren(P. 43)
KOPPELINGEN
Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
36
Instellen
Netwerkinstellingen weergeven
IPv4-instellingen weergeven(P. 37)
IPv6-instellingen weergeven(P. 37)
Het MAC-adres weergeven voor Bedraad LAN(P. 37)
Het MAC-adres en informatie weergeven voor Draadloos LAN(P. 38)
2LFC-00R
● Het IP-adres is niet goed geconfigureerd als dit wordt weergegeven als "0.0.0.0".
● Als u het apparaat aansluit op een switching hub of bridge, kan er sprake zijn van een verbindingsfout, zelfs wanneer het IP-adres goed is geconfigureerd. Dit probleem kunt u oplossen door een bepaald
●
IPv4-instellingen weergeven
<Statusmonitor> <Netwerkinformatie> <IPv4> Selecteer de te bekijken instelling
Controleer de instellingen
IPv6-instellingen weergeven
<Statusmonitor> <Netwerkinformatie> <IPv6> Selecteer de te bekijken instelling
Controleer de instellingen
Het MAC-adres weergeven voor Bedraad LAN
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Instellingen Ethernet-stuurprogramma>.
➠ Het MAC-adres wordt weergegeven.
37
Instellen
Het MAC-adres en informatie weergeven voor Draadloos LAN
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Instellingen draadloos LAN>.
4
Lees het bericht dat wordt weergegeven en selecteer <OK>.
5
Selecteer <Verbindingsinfo>.
6
Selecteer de instelling die u wilt weergeven.
Beveiligingsinformatie bekijken
● Om informatie over WEP en WPA/WPA2-PSK te bekijken, selecteert u <Beveiligingsinstellingen>.
Het scherm <Statusmonitor> bekijken
● <Status draadloos LAN> en <Nieuwste foutgegevens> kunt u weergeven vanuit <Statusmonitor>.
<Statusmonitor> <Netwerkinformatie> <Type netwerkverbinding> Selecteer de te bekijken instelling
KOPPELINGEN
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
IPv6-adressen instellen(P. 34)
38
Instellen
Configuratie-instellingen voor communicatie met een computer
2LFC-00S
Specificeer het protocol en de poort als u het apparaat via het netwerk vanaf een computer gebruikt. Ga het apparaat pas configureren voor afdrukken of faxen vanaf een computer nadat u de basisprocedures hebt uitgevoerd. Voor meer informatie raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma's op de website voor de handleidingen.
Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren(P. 40)
Printerpoorten configureren(P. 43)
Een printserver instellen(P. 47)
● De hier uitgelegde protocollen zijn regels die moeten worden gevolgd voor het uitwisselen van documentgegevens tussen een computer en het apparaat. U kunt een protocol selecteren op basis van het doel van de bedoelde taken of de netwerkomgeving.
● Poorten zijn gateways om data uit te wisselen tussen netwerkapparaten. Als er een communicatiefout optreedt in de netwerkverbinding, wordt dit vaak veroorzaakt door onjuiste poortinstellingen.
39
Instellen
Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren
2LFC-00U
Configureer de protocollen die worden gebruikt voor het afdrukken van documenten vanaf een netwerkcomputer.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Klik op [Netwerkinstellingen].
4
Configureer afdrukprotocollen.
LPD of RAW configureren
1
Selecteer [LPD-instellingen] of [RAW-instellingen] [Bewerken].
2
Configureer de instellingen.
[Gebruik LPD-afdrukken]
Schakel dit selectievakje in om af te drukken via LPD. Als u niet afdrukt via LPD, schakelt u het selectievakje uit.
[Gebruik RAW-afdrukken]
Schakel dit selectievakje in om af te drukken via RAW. Als u RAW niet gebruikt om af te drukken, schakelt u het selectievakje uit.
[RX-time-out]
Stel een waarde in als de herstart-wachttijd voor gegevensontvangst. Als de gegevensontvangst niet binnen de ingestelde tijd wordt hervat, wordt het afdrukken geannuleerd.
40
Instellen
3
Klik op [OK].
WSD configureren
1
Selecteer [WSD-instellingen] [Bewerken].
2
Configureer de instellingen.
[Gebruik WSD-afdrukken]
Schakel dit selectievakje in om af te drukken via WSD. Als u niet afdrukt via WSD, schakelt u het selectievakje uit.
[Gebruik WSD-bladeren]
Schakel dit selectievakje in om via WSD informatie over het apparaat op te halen van een computer. Dit selectievakje wordt automatisch ingeschakeld wanneer u het selectievakje [Gebruik WSD-afdrukken] inschakelt.
[Gebruik WSD-scannen]
Met behulp van WSD-scannen kunt u documenten naar een computer scannen zonder dat u een scannerstuurprogramma hoeft te installeren. Schakel het selectievakje in als u documenten wilt scannen via WSD. Als u WSD niet gebruikt voor scantaken, schakelt u het selectievakje uit.
[Gebruik Scannen naar computer]
Schakel dit selectievakje in om te scannen met WSD via het bedieningspaneel van het apparaat. U kunt dit selectievakje alleen inschakelen als het selectievakje [Gebruik WSD-scannen] ingeschakeld is. Om scans uit te voeren, selecteert u <Scannen> in het scherm Start en geeft u als scanbestemming een computer
op die via WSD is verbonden. ( Scannen, en op een computer opslaan(P. 284) ).
[Gebruik Multicast Discovery]
Schakel dit selectievakje in als het apparaat moet reageren op multicast-discovery-opdrachten. Als het selectievakje is uitgeschakeld, blijft de slaapstand van het apparaat actief, zelfs als er multicast-discoveryberichten worden verstuurd in het netwerk.
3
Klik op [OK].
5
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Instellingen selecteren vanaf het bedieningspaneel
● De instellingen voor LPD, RAW en WSD zijn ook bereikbaar via <Menu> in het scherm Start.
41
Instellen
WSD-netwerkapparaten configureren
●
De WSD-netwerkapparaten kunnen worden toegevoegd vanuit de printermap. Open de printermap ( De
aanwijzingen op het scherm. Voor meer informatie over het installeren van het stuurprogramma voor het
WSD-netwerk, raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma´s op de website voor de handleidingen.
Het poortnummer veranderen
● Hetzelfde poortnummer dat is gebruikt voor het apparaat en een computer moet worden gebruikt voor het afdrukprotocol.
Printerpoorten configureren(P. 43)
KOPPELINGEN
Printerpoorten configureren(P. 43)
42
Instellen
Printerpoorten configureren
2LFC-00W
Er kunnen afdrukfouten optreden wanneer het IP-adres van de machine is gewijzigd of wanneer er een printer is toegevoegd via de printermap van Windows. Deze fouten zijn meestal het gevolg van onjuiste printerpoortinstellingen. Zo kan er een onjuist poortnummer of type poort zijn opgegeven. In dergelijke situaties mislukt het afdrukken omdat de documentgegevens niet aankomen op de machine. U kunt dit type probleem oplossen door de printerpoortinstellingen te configureren op de computer.
● Om de onderstaande procedure uit te voeren, moet u zich bij de computer aanmelden met een beheerdersaccount.
1
Open de printermap. De printermap weergeven(P. 714)
2
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het stuurprogramma voor dit apparaat en klik op [Eigenschappen van printer] of [Eigenschappen].
3
Klik op het tabblad [Poorten] en configureer de vereiste instellingen.
Een poort toevoegen
Als u het IP-adres van het apparaat hebt veranderd of als u een verkeerde poort hebt geselecteerd bij het installeren van stuurprogramma's uit de Windows printermap, voeg dan een nieuwe poort toe. Er zijn twee types poorten: "MFNP Port" en "Standard TCP/IP Port". Selecteer het poorttype dat bij uw omgeving past.
MFNP Poort
(uitsluitend voor IPv4 omgeving)
Dit is een poort die automatische detectie van het IP-adres van het apparaat toestaat.
Ook als het IP-adres van het apparaat is veranderd, blijft de verbinding behouden, vooropgesteld dat het apparaat en de computer zich op hetzelfde subnet bevinden. U hoeft niet iedere keer dat het IP-adres is veranderd een nieuwe poort toe te voegen.
Als u het apparaat in een IPv4-omgeving gebruikt, moet u normaal gesproken dit type poort selecteren.
● U kunt een MFNP poort uitsluitend toevoegen als u het stuurprogramma van de meegeleverde CD-ROM/DVD-ROM hebt geïnstalleerd, of als u het printer- of faxstuurprogramma van de website van Canon hebt opgehaald en geïnstalleerd.
43
Standaard TCP/IP Poort
Instellen
Dit is een standaard Windows poort. Als u dit type poort gebruikt, moet u iedere keer als het IP-adres van het apparaat is veranderd een nieuwe poort toevoegen. Selecteer dit type poort als u het apparaat in een IPv6 omgeving gebruikt en u geen MFNP poort kunt toevoegen.
Een MFNP poort toevoegen
1 Klik op [Poort toevoegen].
2 Selecteer [Canon MFNP Port] bij [Beschikbare poorttypen] en klik op [Nieuwe poort].
3 Selecteer [Automatisch detecteren], selecteer het apparaat als dit is gevonden en klik op [Volgende].
Als het apparaat niet wordt gevonden
● Klik op [Vernieuwen]. Als het probleem blijft optreden, selecteert u [IP-adres] of [MAC-adres], voert u
het IP-adres of MAC-adres van het apparaat ( Netwerkinstellingen weergeven(P. 37) ) in en klikt u
op [Volgende].
4
Klik op [Add] (Toevoegen) [Finish] (Voltooien).
5
Klik op [Sluiten].
Een standaard TCP/IP poort toevoegen
1
Klik op [Poort toevoegen].
2
Selecteer [Standaard TCP/IP poort] bij [Beschikbare poorttypen] en klik op [Nieuwe poort].
3
Klik op [Volgende].
4
Voer het IP-adres of de DNS-naam van het apparaat in en klik op [Volgende].
● De [Poortnaam] wordt automatisch ingevoerd. Indien nodig, kunt u deze veranderen.
44
Instellen
● Als het volgende scherm verschijnt, volg dan de aanwijzingen op het scherm.
* Als u het [Apparaattype] selecteert, selecteer dan [Canon Network Printing Device with P9100] onder [Standaard].
5
Klik op [Voltooien].
6
Klik op [Sluiten].
Het type poort of het poortnummer wijzigen
Als het afdrukprotocol (LPD of RAW) aan de apparaatzijde is veranderd ( Afdrukprotocollen en WSD-
functies configureren(P. 40) ) of het poortnummer is veranderd ( Poortnummers wijzigen(P. 378) ),
moeten de bijbehorende instellingen op de computer ook worden geconfigureerd. Deze handeling is niet nodig voor WSD poorten.
MFNP poort
1
Klik op [Poort configureren].
2
Selecteer [RAW] of [LPR] onder [Protocoltype] en verander het [Poortnummer].
3
Klik op [OK].
Standaard TCP/IP poort
1
Klik op [Poort configureren].
2
Onder [Protocol] selecteert u [Raw] of [LPR].
45
Instellen
● Als u [Raw] hebt geselecteerd, verandert u het [Poortnummer].
● Als u [LPR] hebt geselecteerd, voer dan "lp" in in [Naam Wachtrij].
3 Klik op [OK].
4
Klik op [Sluiten].
KOPPELINGEN
Een printserver instellen(P. 47)
46
Instellen
Een printserver instellen
2LFC-00X
Het installeren van een printserver (afdrukserver) betekent dat u de computer kunt ontlasten die u gebruikt om af te drukken. Ook kunt u met behulp van de printserver de stuurprogramma's op iedere computer installeren via het netwerk, zodat u niet zo veel werk hebt om de stuurprogramma´s per computer te installeren met behulp van de meegeleverde CD-ROM/DVD-ROM. Als u een computer in het netwerk wilt instellen als een printserver, moet u de instellingen voor het delen van de printer configureren.
● Om de onderstaande procedure uit te voeren, moet u zich bij de computer aanmelden met een beheerdersaccount.
● Afhankelijk van het besturingssysteem en de bitarchitectuur (32-bits of 64-bits) van de printserver en de clientcomputers, is het misschien niet mogelijk stuurprogramma's via het netwerk te installeren.
● Overleg met uw netwerkbeheerder als u een printserver wilt implementeren in een domeinomgeving.
Afdeling ID beheer uitvoeren met een afdrukserver
● 'Canon Driver Information Assist Service' moet zijn toegevoegd tijdens de installatie van het printerstuurprogramma. Voor meer informatie raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma´s op de website voor de handleidingen.
1
Open de printermap. De printermap weergeven(P. 714)
2
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het printerstuurprogramma voor dit apparaat en klik op [Eigenschappen van printer] of [Eigenschappen].
3
Open het tabblad [Delen], selecteer [Deze printer delen] en voer de share-naam van de machine in.
● Klik op de knop [Opties voor delen wijzigen] indien deze wordt weergegeven.
4
Installeer eventueel aanvullende stuurprogramma's.
47
Instellen
● Deze bewerking is noodzakelijk als u de stuurprogramma's via de printserver wilt installeren op computers met een andere bitarchitectuur.
1
Klik op [Extra stuurprogramma's].
2
Schakel het selectievakje in van de bitarchitectuur van andere computers en klik op [OK].
● Selecteer extra stuurprogramma's uit de volgende opties in overeenstemming met het besturingssysteem van de afdrukserver.
Afdrukserver Schakel het selectievakje in voor
32-bits besturingssystemen [x64]
64-bits besturingssystemen [x86] onder [Processor]
● Als u niet weet of uw Windows besturingssysteem een een 32-bits of 64-bits versie is, raadpleegt u
De bitarchitectuur controleren(P. 717) .
3 Plaats de CD-ROM/DVD-ROM in het dvd-rom-station van de computer, klik op [Bladeren] om de map met de stuurprogramma's op te geven en klik op [OK].
● Als de afdrukserver wordt uitgevoerd als een 32-bits besturingssysteem, selecteert u de mappen
[intdrv] [UFRII] [dutch] [x64] [Driver] op de meegeleverde CD-ROM/DVD-ROM.
● Als de afdrukserver wordt uitgevoerd als een 64-bits besturingssysteem, selecteert u de mappen
[intdrv] [UFRII] [dutch] [32BIT] [Stuurprogramma] op de meegeleverde CD-ROM/DVD-ROM.
4
Volg de instructies op het scherm om extra stuurprogramma's te installeren.
5
Klik op [OK].
◼
De stuurprogramma's via de printserver op een computer installeren
1
48
Instellen
2
Dubbelklik op de gedeelde printer.
3
Volg de instructies op het scherm om de stuurprogramma's te installeren.
KOPPELINGEN
Afdrukken vanaf een computer(P. 257)
49
Instellen
De machine configureren voor uw netwerkomgeving
2LFC-00Y
De configuratie van een netwerk varieert naargelang de functie van het netwerk. Het apparaat is ontworpen voor compatibiliteit met zo veel mogelijk netwerkconfiguraties en ondersteunt om die reden verschillende technologieën.
Overleg met de netwerkbeheerder en kies voor een configuratie die aansluit bij uw netwerkomgeving.
Ethernet-instellingen configureren(P. 51)
De maximale verzendeenheid wijzigen(P. 53)
Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk(P. 54)
LDAP-servers registreren(P. 63)
De machine bewaken en bedienen met SNMP(P. 68)
Andere netwerkinstellingen(P. 72)
50
Instellen
Ethernet-instellingen configureren
2LFC-010
Ethernet is een standaard voor het uitwisselen van gegevens in een lokaal netwerk
(LAN). U kunt de communicatiemodus en het type Ethernet instellen. Over het algemeen is het zo dat u het apparaat kunt gebruiken zonder dat u de
standaardinstellingen hoeft te wijzigen ( <Instellingen Ethernet-
stuurprogramma>(P. 476) ), maar u kunt de instellingen wijzigen om deze beter af
te stemmen op uw netwerkomgeving.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Instellingen Ethernet-stuurprogramma>.
4
Geef aan of u de Ethernet-instellingen automatisch of handmatig wilt configureren.
● Als automatisch detecteren is ingeschakeld, detecteert het apparaat automatisch de Ethernet communicatiemodus en het type dat kan worden gebruikt en stelt het in.
Ethernet-instellingen automatisch configureren
Selecteer <Aan> in <Automatische detectie>.
Ethernet-instellingen handmatig configureren
1
Selecteer <Uit> in <Automatische detectie>.
2
<Communicatiemodus> selecteer de communicatiemodus.
<Half-duplex>
In deze modus worden er afwisselend gegevens verzonden en ontvangen. Selecteer deze modus als het apparaat is aangesloten op een netwerkapparaat dat half duplex gebruikt.
51
Instellen
<Full-duplex>
In deze modus worden gegevens tegelijkertijd verzonden en ontvangen. Deze instelling kunt u voor de meeste omgevingen gebruiken.
3
<Type Ethernet> selecteer het type Ethernet.
4
Selecteer <Toepassen>.
5
Selecteer <OK>.
6
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
KOPPELINGEN
De maximale verzendeenheid wijzigen(P. 53)
Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk(P. 54)
52
Instellen
De maximale verzendeenheid wijzigen
2LFC-011
In de meeste Ethernet-netwerken is 1500 bytes de maximale grootte van een gegevenspakket dat kan worden verzonden. Een pakket is het blok met gegevens waarin de oorspronkelijke gegevens worden opgedeeld voordat ze worden verzonden. De maximale verzendeenheid (MTU) kan per netwerk verschillen. Wijzig de instellingen van het apparaat indien nodig. Neem voor meer informatie contact op met de netwerkbeheerder.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <TCP/IP-instellingen> <MTU-grootte>.
4
Selecteer de MTU-grootte.
5
Selecteer <OK>.
6
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
KOPPELINGEN
Ethernet-instellingen configureren(P. 51)
Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk(P. 54)
53
Instellen
Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk
2LFC-012
Als in een netwerk redundante connectiviteit wordt aangeboden door de aanwezigheid van verschillende switching hubs of bridges, moet er een mechanisme zijn om te voorkomen dat pakketten in een oneindige lus terechtkomen.
Een efficiënte oplossing is dus om voor elke switch-poort een bepaalde rol te definiëren. Dan is het echter nog steeds mogelijk dat de communicatie gedurende enkele tienden van een seconde wordt onderbroken nadat u de manier hebt gewijzigd waarop netwerkapparaten met elkaar zijn verbonden of wanneer u een nieuw apparaat toevoegt. Als dit type probleem optreedt, stelt u een wachttijd in voor verbinding met het netwerk.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <Wachttijd verb. bij opstarten>.
4
Voer de vereiste wachttijd tot het starten van communicatie met het netwerk in en selecteer <Toepassen>.
KOPPELINGEN
Ethernet-instellingen configureren(P. 51)
De maximale verzendeenheid wijzigen(P. 53)
54
Instellen
DNS configureren
2LFC-013
DNS (Domain Name System) is een service voor naamomzetting waarmee de naam van een host (of domein) wordt gekoppeld aan een IP-adres. Configureer de benodigde instellingen voor DNS, mDNS of DHCP. De procedures voor het configureren van DNS zijn verschillend voor IPv4 en IPv6.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Klik op [Netwerkinstellingen].
4
Configureer de DNS-instellingen.
IPv4 DNS configureren
1
Selecteer [IPv4-instellingen] [Bewerken].
2
Configureer de DNS-instellingen van IPv4.
55
Instellen
[Instellingen DHCP-opties]
[Hostnaam verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in om Optie 12 in te schakelen en de hostnaam te verkrijgen van de DHCPserver.
[DNS dynamische update]
Schakel dit selectievakje in om Optie 81 in te schakelen en de DNS-records dynamisch bij te werken via de DHCP-server.
[DNS-serveradres verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 6 wilt inschakelen en een DNS-server wilt ophalen van de
DHCP-server.
[Domeinnaam verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 15 wilt inschakelen en de domeinnaam wilt ophalen van de
DHCP-server.
[WINS-serveradres verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 44 wilt inschakelen en een WINS-serveradres wilt ophalen van de DHCP-server.
[SMTP-serveradres verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 69 wilt inschakelen en een SMTP-serveradres wilt ophalen van de DHCP-server.
[POP-serveradres verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 70 wilt inschakelen en een POP3-serveradres wilt ophalen van de DHCP-server.
[DNS-instellingen]
[Adres primaire DNS-server]
Voer het IP-adres van een DNS-server in.
[Adres secundaire DNS-server]
Voer het IP-adres van een secundaire DNS-server in, indien beschikbaar.
[Hostnaam]
Typ hier alfanumerieke tekens voor de hostnaam van het apparaat dat u wilt registreren op de
DNS-server.
[Domeinnaam]
Typ hier alfanumerieke tekens voor de naam van het domein waarvan de machine deel uitmaakt, zoals "voorbeeld.com".
56
Instellen
[DNS dynamische update]
Schakel dit selectievakje in als u de DNS-records dynamisch wilt bijwerken wanneer het IP-adres van het apparaat verandert. Wanneer u een interval wilt instellen tussen updates, voert u de tijd in uren in het vak [DNS dynamisch update-interval] in.
[mDNS-instellingen]
[Gebruik mDNS] mDNS (multicast DNS) wordt ondersteund door Bonjour en is een protocol voor het koppelen van een hostnaam aan een IP-adres zonder DNS te gebruiken. Schakel dit selectievakje in om mDNS in te schakelen en voer de mDNS-naam in het vak [mDNS-naam] in.
3
Klik op [OK].
IPv6 DNS configureren
1 Selecteer [IPv6-instellingen] [Bewerken].
2 Configureer de DNS-instellingen van IPv6.
●
[Instellingen DHCP-opties]
[DNS-serveradres verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 23 wilt inschakelen en een DNS-serveradres wilt ophalen van de DHCP-server.
[Domeinnaam verkrijgen]
Schakel dit selectievakje in als u Optie 24 wilt inschakelen en de domeinnaam wilt ophalen van de
DHCP-server.
[DNS-instellingen]
[Adres primaire DNS-server]
Voer het IP-adres van een DNS-server in. U kunt geen adressen invoeren die beginnen met "ff"
(multicast-adressen).
[Adres secundaire DNS-server]
Voer het IP-adres van een secundaire DNS-server in, indien beschikbaar. U kunt geen adressen invoeren die beginnen met "ff" (multicast-adressen).
57
Instellen
[Gebruik dezelfde hostnaam/domeinnaam als IPv4]
Schakel het selectievakje in als u de host- en domeinnamen van IPv4 wilt gebruiken.
[Hostnaam]
Typ hier alfanumerieke tekens voor de hostnaam van het apparaat dat u wilt registreren op de
DNS-server.
[Domeinnaam]
Typ hier alfanumerieke tekens voor de naam van het domein waarvan de machine deel uitmaakt, zoals "voorbeeld.com".
[DNS dynamische update]
Schakel dit selectievakje in als u de DNS-records dynamisch wilt bijwerken, wanneer het IP-adres van het apparaat verandert. Als u één of meer adrestypen wilt opgeven die u wilt registreren op de
DNS-server, schakelt u het selectievakje [Registreer handmatig adres], [Registreer stateful adres] of
[Registreer stateless adres] in. Als u een interval wilt instellen tussen updates, typt u het aantal uren in het tekstvak [DNS dynamisch update-interval].
[mDNS-instellingen]
[Gebruik mDNS] mDNS (multicast DNS) wordt ondersteund door Bonjour en is een protocol voor het koppelen van een hostnaam aan een IP-adres zonder DNS te gebruiken. Schakel het selectievakje in als u mDNS wilt gebruiken.
[Gebruik zelfde mDNS-naam als IPv4]
Schakel het selectievakje in als u dezelfde mDNS-naam wilt gebruiken als in IPv4. Als u een andere naam wilt instellen, schakelt u het selectievakje uit en typt u de mDNS-naam in het vak [mDNSnaam].
3
Klik op [OK].
5
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Instellingen selecteren vanaf het bedieningspaneel
●
De DNS-instellingen zijn ook bereikbaar via <Menu> op het scherm Start. <DNS-instellingen>(P. 470)
KOPPELINGEN
IPv6-adressen instellen(P. 34)
Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
58
Instellen
SMB configureren
2LFC-014
SMB (Server Message Block) is een protocol voor het delen van bronnen, zoals bestanden en printers, met meerdere apparaten in een netwerk. Het apparaat maakt gebruik van SMB om gescande documenten op te slaan in een gedeelde map.
Afhankelijk van het netwerk, moet u de NetBIOS-naam en een werkgroepnaam instellen.
NetBIOS-naam
In een Windows-netwerk dat NetBIOS gebruikt, worden NetBIOS-namen gebruikt voor het identificeren van netwerkcomputers, maar ook voor bestandsdeling en andere netwerkservices. De meeste computers gebruiken de computernaam als de NetBIOS-naam.
Werkgroepnaam
Een werkgroepnaam is een naam om meerdere computers te groeperen, zodat deze in een Windows-netwerk de beschikking krijgen over eenvoudige netwerkfuncties, zoals bestandsdeling. Geef de werkgroepnaam op om aan te geven van welke groep de machine deel uitmaakt.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [SMB-instellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Geef de vereiste instellingen op.
59
Instellen
[NetBIOS-naam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de NetBIOS-naam van het apparaat.
[Werkgroepnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de werkgroep waarvan het apparaat deel uitmaakt.
● NetBIOS-namen of werkgroepnamen die beginnen met een sterretje ( * ) kunnen niet worden geregistreerd op een WINS-server.
6
Klik op [OK].
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
KOPPELINGEN
60
Instellen
WINS configureren
2LFC-015
WINS (Windows Internet Name Service) is een service voor naamomzetting waarmee een NetBIOS-naam (de naam van een computer of printer in een SMB-netwerk) wordt gekoppeld aan een IP-adres. U moet de WINS-server opgeven om
WINS in te schakelen.
● Als u instellingen voor de WINS-server wilt opgeven, moeten de NetBIOS-naam en de werkgroepnaam zijn
ingesteld. SMB configureren(P. 59)
● Deze functie is niet beschikbaar in een IPv6-netwerk.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [WINS-instellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [WINS-resolutie] in en geef de benodigde instellingen op.
[WINS-resolutie]
Schakel dit selectievakje in als u WINS wilt gebruiken voor naamomzetting. Als u WINS niet gebruikt, schakelt u het selectievakje uit.
[WINS-serveradres]
61
Instellen
Voer het IP-adres van de WINS-server in.
● Als het IP-adres van de WINS-server wordt verkregen van een DHCP-server, heeft het verkregen IP-adres prioriteit boven het IP-adres dat is ingevoerd in het vak [WINS-serveradres].
6
Klik op [OK].
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Instellingen selecteren vanaf het bedieningspaneel
●
De WINS-instellingen zijn ook bereikbaar via <Menu> in het scherm Start. <WINS-instellingen>(P. 471)
KOPPELINGEN
62
Instellen
LDAP-servers registreren
2LFC-016
Als er een LDAP-server is geïmplementeerd in het netwerk, kunt u faxnummers en emailadressen zoeken op de server. Deze nummers en adressen kunt u vervolgens als bestemmingen opgeven of in het adresboek opslaan. NB. als de authenticatie voor
de zendfunctie ( LDAP-Server-authenticatie(P. 365) ) is ingeschakeld, moet u de
server die wordt gebruikt voor authenticatie, registreren. U kunt maximaal vijf LDAPservers registreren op het apparaat, elk voor zoeken en authenticatie. Registreer
LDAP-servers via de UI op afstand.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Klik op [LDAP-serverinstellingen].
4
Klik op [Nieuwe server registreren] voor [LDAP-server (voor zoeken)] of [LDAP-server
(voor authenticatie)].
● LDAP serverregistratie moet afzonderlijk worden verricht, hetzij om te zoeken, hetzij voor verificatie. Als u een LDAP-server wilt gebruiken voor het zoeken naar fax- en e-mailbestemmingen, registreer de server dan voor zoeken, en als u de server wilt gebruiken voor het verifiëren van verzenden van e-mail of faxen, registreer de server dan voor verifiëren.
Geregistreerde server-informatie bewerken
● Klik op de tekstlink onder [Servernaam] voor het bewerkingsscherm.
Geregistreerde server-informatie wissen
● Klik op [Verwijderen] rechts van de naam van de server die u wilt wissen klik op [OK].
5
Registreer de LDAP-server.
Registreer de server die wordt gebruikt voor zoekopdrachten
Registreer de server voor het zoeken naar fax- of e-mail-bestemmingen.
63
Instellen
[Servernaam]
Voer de naam in die moet worden toegewezen aan de LDAP-server.
[Serveradres]
Typ het IP-adres van de LDAP-server of voer alfanumerieke tekens in voor de hostnaam van de server
(voorbeeld: ldap.voorbeeld.com).
[Serveradres] en DNS
● Let op de volgende punten om fouten te voorkomen bij het zoeken naar bestemmingen:
- Als de hostnaam is opgegeven bij [Serveradres], moet er een DNS-server beschikbaar zijn in het netwerk.
- Als het IP-adres is opgegeven bij [Serveradres], controleert u of de DNS-server alleen forward lookup ondersteunt. Als dat het geval is, selecteert u [Niet gebruiken] of [Gebruik] bij [Inloggegevens]. Als u
[Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] selecteert, controleer dan eerst of de DNS-server reverse lookup ondersteunt.
[Beginpositie voor zoeken]
Geef het knooppunt in de mapstructuur op waarbij u wilt beginnen met zoeken. Als u niets invoert, wordt er gezocht vanaf een willekeurig knooppunt dat automatisch wordt geselecteerd.
● Als u het knooppunt gaat opgeven, typt u "DC=", gevolgd door een hostnaam (een met punten gescheiden tekenreeks in de Active Directory-domeinnaam). Plaats tussen de vermeldingen een komma. Als de domeinnaam bijvoorbeeld "jan.voorbeeld.com" is, typt u "DC=jan,DC=voorbeeld,DC=com".
[Gebruik TLS]
Schakel het selectievakje in om de communicatie met de LDAP-server met behulp van TLS te versleutelen.
● Dit is alleen mogelijk wanneer [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd in
[Inloggegevens].
[Poortnummer]
Voer het poortnummer in dat wordt gebruikt voor communicatie met de LDAP-server.
[Time-out bij zoeken]
Geef op hoe lang het apparaat zoekt.
64
Instellen
[Inloggegevens]
Selecteer [Niet gebruiken], [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)], afhankelijk van het type verificatie dat wordt gebruikt door de LDAP-server. Als [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd, moet u een gebruikersnaam en wachtwoord opgeven.
[Niet gebruiken]
[Gebruik]
[Gebruik
(beveiligingsauthenticatie)]
Met deze optie wordt de machine niet geverifieerd met behulp van de aanmeldingsgegevens.
Met deze optie wordt de machine geverifieerd met behulp van de aanmeldingsgegevens.
Selecteer deze optie om gegevens afkomstig van Kerberos, een netwerkverificatieprotocol, te gebruiken voor het verificatiewachtwoord. Als deze instelling is geselecteerd, moet de klok van de machine worden gesynchroniseerd met die van de LDAP-server.
[Authenticatiescherm weergeven tijdens zoeken]
Selecteer het selectievakje en vraag de gebruiker de gebruikersnaam en het wachtwoord in te voeren wanneer zoeken wordt aangevraagd. Als het selectievakje [Dezelfde authenticatiegegevens als toen verzending werd gestart] is geselecteerd, worden de gebruikersnaam en het wachtwoord die worden gebruikt voor authenticatie voor het verzenden van faxen of scans, hier ook gebruikt. Als het selectievakje niet is uitgeschakeld, wordt voor de authenticatie informatie gebruikt die is ingevoerd in [Gebruikersnaam] en [Wachtwoord].
[Dezelfde authenticatiegegevens als toen verzending werd gestart]
Geef op of de authenticatie-informatie bij gebruik van de fax- of scanfunctie, ook wordt gebruik voor een zoekopdracht. Dit selectievakje wordt gewoonlijk getoond als ingeschakeld; het geldt echter alleen wanneer het selectievakje [Authenticatiescherm weergeven tijdens zoeken] is ingeschakeld.
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in van van het apparaat dat was geregistreerd op de LDAP server.
● Als [Gebruik] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u de gebruikersnaam als "(domeinnaam)\
(gebruikersnaam)" (Voorbeeld: domein1\gebruiker1).
● Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd, typt u alleen de gebruikersnaam (bijvoorbeeld: gebruiker1).
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt opgeven of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u alfanumerieke tekens in het tekstvak [Wachtwoord].
[Domeinnaam]
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u alfanumerieke tekens voor de mapnaam in de boomstructuur van Active Directory (bijvoorbeeld: voorbeeld.com).
[TLS-certificaat voor toegang tot LDAP-server bevestigen]
Schakel het selectievakje in om de communicatie met de LDAP-server met behulp van TLS te versleutelen.
Schakel, indien nodig, ook het selectievakje [Voeg CN toe aan verificatie-items] in.
De authenticatie-server registreren
Als het gebruik van de fax- en scanfuncties wordt beperkt, registreer dan de server die wordt gebruikt voor authenticatie.
65
Instellen
[Servernaam]
Voer de naam in die moet worden toegewezen aan de LDAP-server.
[Serveradres]
Typ het IP-adres van de LDAP-server of voer alfanumerieke tekens in voor de hostnaam van de server
(voorbeeld: ldap.voorbeeld.com).
[Serveradres] en DNS
● Let op de volgende punten om fouten te voorkomen bij het zoeken naar bestemmingen:
- Als de hostnaam is opgegeven bij [Serveradres], moet er een DNS-server beschikbaar zijn in het netwerk.
- Als het IP-adres is ingevoerd voor [Serveradres], controleer dan of de DNS-server alleen voorwaarts zoeken ondersteunt. Als de server alleen voorwaarts zoeken ondersteunt, selecteer dan [Gebruik] voor
[Inloggegevens]. Selecteert u [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)], let er dan op dat de DNS-server terugwaarts zoeken moet ondersteunen.
[Beginpositie voor zoeken]
Geef het knooppunt in de mapstructuur op waarbij u wilt beginnen met zoeken. Als u niets invoert, wordt er gezocht vanaf een willekeurig knooppunt dat automatisch wordt geselecteerd.
● Als u het knooppunt gaat opgeven, typt u "DC=", gevolgd door een hostnaam (een met punten gescheiden tekenreeks in de Active Directory-domeinnaam). Plaats tussen de vermeldingen een komma. Als de domeinnaam bijvoorbeeld "jan.voorbeeld.com" is, typt u "DC=jan,DC=voorbeeld,DC=com".
[Gebruik TLS]
Schakel het selectievakje in om de communicatie met de LDAP server met behulp van TLS te versleutelen.
● Dit is alleen mogelijk wanneer [Gebruik] is geselecteerd in [Inloggegevens].
[Poortnummer]
Voer het poortnummer in dat wordt gebruikt voor communicatie met de LDAP-server.
[Time-out voor authenticatie/ophalen van kenmerken]
Geef op hoe lang verificatie en het ophalen van attributen mag duren.
66
Instellen
[Kenmerk gebruikersnaam]
Voer de attribuutnaam in die moet worden vergeleken met een gebruikersnaam die is ingevoerd tijdens verificatie, en die bestaat uit alfanumerieke tekens (bijvoorbeeld: "sAMAccountName").
● Niet vereist als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd in [Inloggegevens].
[Kenmerk e-mailadres]
Voer de attribuutnaam in die moet worden gebruikt voor het verkrijgen van een e-mailadres van de verificatieserver, en die bestaat uit alfanumerieke tekens. (bijvoorbeeld: "mail").
[Inloggegevens]
Selecteer [Gebruik] of [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] afhankelijk van het type verificatie geïmplementeerd door de LDAP-server.
[Gebruik]
[Gebruik
(beveiligingsauthenticatie)]
Met deze optie wordt het apparaat geverifieerd met behulp van de Systeemmanager-ID.
Selecteer deze optie om gegevens afkomstig van Kerberos, een netwerkverificatieprotocol, te gebruiken voor het verificatiewachtwoord. Als deze instelling is geselecteerd, moet de klok van de machine worden gesynchroniseerd met die van de LDAP-server.
[Systeembeheerder-ID gebruiken]
Als [Gebruik] wordt geselecteerd in [Inloggegevens], bepaalt dit of verificatie met de systeembeheerders-ID wordt gebruikt. Als u de systeembeheerders-ID wilt gebruiken, selecteert u het selectievakje en geeft u de gebruikersnaam en het wachtwoord op voor verificatie. Schakelt u het selectievakje uit, dan is aanmelding anoniem (geen gebruikersnaam).
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in van het apparaat dat op de LDAP-server is geregistreerd, in de vorm
"(domeinnaam)\(gebruikersnaam)" (voorbeeld: domein1\gebuikersnaam1).
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt opgeven of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u alfanumerieke tekens in het tekstvak [Wachtwoord].
[Domeinnaam]
Als [Gebruik (beveiligingsauthenticatie)] is geselecteerd bij [Inloggegevens], typt u alfanumerieke tekens voor de mapnaam in de boomstructuur van Active Directory (bijvoorbeeld: voorbeeld.com).
[TLS-certificaat voor toegang tot LDAP-server bevestigen]
Schakel het selectievakje in om de communicatie met de LDAP-server met behulp van TLS te versleutelen.
Schakel, indien nodig, ook het selectievakje [Voeg CN toe aan verificatie-items] in.
6
Klik op [OK].
KOPPELINGEN
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
LDAP-Server-authenticatie(P. 365)
67
Instellen
De machine bewaken en bedienen met SNMP
2LFC-017
SNMP (Simple Network Management Protocol) is een protocol voor het bewaken en aansturen van communicatieapparaten in een netwerk dat werkt met MIB (Management Information Base). De machine ondersteunt
SNMPv1, en SNMPv3 met extra beveiliging. U kunt de status van de machine controleren vanaf een computer wanneer u documenten afdrukt of de UI op afstand gebruikt. U kunt SNMPv1 of SNMPv3 inschakelen, of beide versies tegelijk.
Geef voor elke versie de instellingen op die aansluiten bij de inrichting en functie van uw netwerkomgeving.
SNMPv1
SNMPv1 maakt gebruik van informatie genaamd "community" om het bereik van SNMP-communicatie te definiëren. Aangezien deze informatie als ongecodeerde tekst beschikbaar is in het netwerk, betekent dit dat het netwerk kwetsbaar is voor aanvallen. Als een goede netwerkbeveiliging essentieel is, schakelt u SNMPv1 uit en gebruikt u SNMPv3.
SNMPv3
Met SNMPv3 kunt u netwerkapparatuur beheren in een sterk beveiligde omgeving. U moet TLS inschakelen
voor de UI op afstand voordat u SNMPv3 gaat configureren ( De sleutel en certificaat voor TLS
● Het apparaat biedt geen ondersteuning voor de functie van SNMP voor het versturen van trap-meldingen.
●
Om het poortnummer van SNMP te wijzigen, raadpleegt u Poortnummers wijzigen(P. 378) .
● Als er SNMP-beheersoftware is geïnstalleerd op een computer in het netwerk, kunt u het apparaat extern vanaf die computer configureren, bewaken en bedienen. Raadpleeg voor meer informatie de handleiding of
Help van de beheersoftware.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [SNMP-instellingen].
68
Instellen
4
Klik op [Bewerken].
5
Geef instellingen voor SNMPv1 op.
● Als u de SNMPv1-instellingen niet hoeft te wijzigen, gaat u verder met de volgende stap.
[Gebruik SNMPv1]
Schakel dit selectievakje in om SNMPv1 in te schakelen. De overige instellingen voor SNMPv1 kunt u alleen opgeven als dit selectievakje is ingeschakeld.
[Gebruik community-naam 1]/[Gebruik community-naam 2]
Schakel het selectievakje in om een Community-naam op te geven. Als u geen Community-naam hoeft op te geven, schakelt u het selectievakje uit.
[Community-naam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de community.
[MIB-toegangspermissie]
Selecteer voor elke community [Lezen/schrijven] of [Alleen lezen] om de toegangsrechten voor MIB-objecten te bepalen.
[Lezen/schrijven]
[Alleen lezen]
Hiermee kunnen de waarden van MIB-objecten worden weergegeven en worden gewijzigd.
Hiermee kunnen de waarden van MIB-objecten alleen worden weergegeven.
[Gebruik speciale community]
De speciale community is een vooraf-gedefinieerde community die uitsluitend is bedoeld voor beheerders die met Canon-software werken, zoals iW Management Console. Schakel het selectievakje in als u de speciale community wilt gebruiken en specificeer [MIB-toegangspermissie]. Als u de speciale community niet wilt gebruiken, schakelt u het selectievakje uit.
6
Geef instellingen voor SNMPv3 op.
● Als u de SNMPv3-instellingen niet hoeft te wijzigen, gaat u verder met de volgende stap.
69
Instellen
[Gebruik SNMPv3]
Schakel dit selectievakje in om SNMPv3 in te schakelen. De overige instellingen voor SNMPv3 kunt u alleen opgeven als dit selectievakje is ingeschakeld.
[Gebruiker inschakelen]
Schakel dit selectievakje in om [Gebruikersinstellingen 1]/[Gebruikersinstellingen 2]/[Gebruikersinstellingen
3] in te schakelen. Schakel een selectievakje uit om de desbetreffende gebruikersinstellingen uit te schakelen.
[Gebruikersnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de gebruikersnaam.
[MIB-toegangspermissie]
Selecteer [Lezen/schrijven] of [Alleen lezen] om de toegangsrechten voor MIB-objecten te bepalen.
[Lezen/schrijven]
[Alleen lezen]
Hiermee kunnen de waarden van MIB-objecten worden weergegeven en worden gewijzigd.
Hiermee kunnen de waarden van MIB-objecten alleen worden weergegeven.
[Beveiligingsinstellingen]
Selecteer [Authenticatie aan/encryptie aan], [Authenticatie aan/encryptie uit] of [Authenticatie uit/encryptie uit] om de gewenste combinatie van verificatie- en coderingsinstellingen te kiezen.
[Authenticatie-algoritme]
Als u [Authenticatie aan/encryptie aan] of [Authenticatie aan/encryptie uit] hebt geselecteerd in
[Beveiligingsinstellingen], selecteer dan het juiste verificatie-algoritme voor de netwerkomgeving.
[Encryptie-algoritme]
Als u [Authenticatie aan/encryptie aan] in [Beveiligingsinstellingen] hebt geselecteerd, selecteer dan het juiste encryptie-algoritme voor de netwerkomgeving.
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt instellen of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en voert u alfanumerieke tekens in voor het wachtwoord in het tekstvak [Authenticatiewachtwoord] of [Encryptiewachtwoord]. Voer het wachtwoord ter bevestiging in in het tekstvak [Bevestigen]. U kunt afzonderlijke wachtwoorden instellen voor authenticatie en voor versleutelingsalgoritmen.
70
Instellen
7
Geef instellingen op voor het verkrijgen van informatie voor het beheren van printers.
● Met SNMP kunt u gegevens voor het beheren van printers, zoals afdrukprotocollen en printerpoorten, controleren en periodiek opvragen bij een computer in het netwerk.
[Printerbeheerinformatie verkrijgen van host]
Schakel het selectievakje in om via SNMP de gegevens voor printerbeheer van het apparaat te bewaken. Als u geen printerbeheerinformatie wilt bewaken, schakelt u het selectievakje uit.
8
Klik op [OK].
9
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
SNMPv1 uitschakelen
● Als SNMPv1 niet is ingeschakeld, zijn enkele functies van het apparaat niet beschikbaar, zoals het opvragen van gegevens van het apparaat via het printerstuurprogramma.
Het bedieningspaneel gebruiken
●
U kunt de SNMP-instellingen in- of uitschakelen vanuit <Menu>. <SNMP-instellingen>(P. 474)
Zowel SNMPv1 als SNMPv3 inschakelen
● Als beide versies van SNMP zijn ingeschakeld, is het raadzaam de MIB-toegangsmachtigingen in SNMPv1 in te stellen op [Alleen lezen]. U kunt de toegangsmachtigingen voor MIB afzonderlijk instellen voor SNMPv1 en SNMPv3 (en voor elke gebruiker in SNMPv3). Als u [Lezen/schrijven] (volledige toegang) selecteert in
SNMPv1, heeft dit gevolgen voor de beveiligingsfuncties van SNMPv3 omdat de meeste instellingen van het apparaat kunnen worden gewijzigd met SNMPv1.
KOPPELINGEN
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
71
Instellen
Andere netwerkinstellingen
2LFC-018
Configureer de volgende items, al naargelang uw netwerkomgeving.
FTP PASV-modus configureren(P. 72)
Het apparaat beheren vanuit de Apparaatbeheersystemen(P. 74)
FTP PASV-modus configureren
PASV is een FTP-communicatiestand die wordt gebruikt voor bestandsoverdracht. U kunt alleen verbinding maken met een FTP-server via een firewall met de PASV-stand. Controleer eerst dat de PASV-stand is ingesteld op de FTP-server.
● Of de PASV-stand wordt gebruikt voor FTP hangt af van uw netwerkomgeving en de instellingen op de FTPserver waar gegevens naartoe worden verzonden. Neem voor meer informatie contact op met uw
Netwerkbeheerder.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <FTP PASV-modus gebruiken>
<Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
SNTP configureren
Met SNTP (Simple Network Time Protocol) kunt u de systeemklok synchroniseren met de tijdserver in het netwerk. Als u SNTP gebruikt, controleert het systeem de tijdserver in gespecificeerde intervallen, zodat de correcte tijd altijd wordt gehandhaafd. De tijd wordt aangepast op basis van UTC (Coordinated Universal Time). Het is dus belangrijk om de
instellingen kunt u opgeven via de externe UI.
● De SNTP van het apparaat ondersteunt zowel NTP- (versie 3) als SNTP-servers (versies 3 en 4).
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [SNTP-instellingen].
72
Instellen
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Gebruik SNTP] in en geef de benodigde instellingen op.
[Gebruik SNTP]
Schakel het selectievakje in als u SNTP wilt gebruiken voor synchronisatie. Als u SNTP niet wilt gebruiken, schakelt u het selectievakje uit.
[NTP-servernaam]
Voer het IP-adres van de NTP of de SNTP-server in. Als DNS beschikbaar is in het netwerk, kunt u een hostnaam (of FQDN) invoeren die bestaat uit alfanumerieke tekens. (Voorbeeld: ntp.example.com).
[Pollinginterval]
Geef het interval op tussen opeenvolgende synchronisaties.
6
Klik op [OK].
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Communicatie met de NTP-/SNTP-server testen
● U kunt de status van de communicatie bij de geregistreerde server zien door op [Instellingen/registratie]
[Netwerkinstellingen] [Controleer NTP-server] in [SNTP-instellingen] te klikken. Als een goede verbinding tot stand is gebracht, wordt het resultaat weergegeven, zoals dat hieronder wordt getoond. NB Deze bedieningshandeling past de systeemklok niet aan.
73
Instellen
Het apparaat beheren vanuit de Apparaatbeheersystemen
U kunt allerlei gegevens van netwerkapparatuur verzamelen en beheren door software voor apparaatbeheer, zoals iW
Management Console * , te integreren in het netwerk. Informatie zoals apparaatinstellingen en foutenlogboeken wordt opgehaald en gedistribueerd via de servercomputer. Als het apparaat is verbonden met een dergelijk netwerk, gebruikt iW Management Console protocollen zoals SLP (Service Location Protocol) om het apparaat te zoeken in het netwerk en er informatie over te verzamelen, waaronder de status van de stroomvoorziening. SLP-instellingen kunt u opgeven via de UI op afstand. Dit gedeelte beschrijft ook hoe u communicatie-instellingen tussen het apparaat en plug-ins voor iW Management Console configureert.
* Neem voor meer informatie over iW Management Console contact op met de officiële Canon-dealer ter plaatse.
iW Management Console-plug-ins gebruiken
● U moet de speciale poortinstelling en de SNMP-instellingen inschakelen. Voor SNMP-instellingen stelt u
[MIB-toegangspermissie] in op [Lezen/schrijven] voor zowel SNMPv1 als SNMPv3.
<Gebruik speciale poort>(P. 475)
De machine bewaken en bedienen met SNMP(P. 68)
Bewerkingen via de Externe UI
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
◼
SLP-communicatie met software voor apparaatbeheer configureren
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Klik op [Netwerkinstellingen].
4
Geef de SLP-instellingen op.
Instellingen voor Multicast Discovery opgeven
1
Selecteer [Instellingen Multicast Discovery] [Bewerken].
2
Schakel het selectievakje [Reageren op Discovery] in en geef de benodigde instellingen op.
74
Instellen
[Reageren op Discovery]
Schakel het selectievakje in als het apparaat moet reageren op pakketten voor Multicast Discovery van software voor apparaatbeheer en u bewaking door software voor apparaatbeheer wilt inschakelen.
●
Als u het poortnummer wilt wijzigen voor Multicast Discovery, raadpleegt u Poortnummers
[Bereiknaam]
Als u het apparaat wilt toevoegen aan een bepaald bereik, typt u hier tekens voor de naam van het bereik.
3
Klik op [OK].
Software voor toestelbeheer informeren over de status van de stroomvoorziening van het apparaat
1
Selecteer [Meldingsinstellingen sluimermodus] [Bewerken].
2
Schakel het selectievakje [Melden] in en geef de benodigde instellingen op.
[Melden]
Schakel het selectievakje in als u Software voor apparaatbeheer wilt informeren over de status van de stroomvoorziening van het apparaat. Als [Melden] is geselecteerd, wordt er niet onnodig gecommuniceerd tijdens de slaapstand en wordt het totale stroomverbruik teruggebracht.
[Poortnummer]
Kies deze optie om het poortnummer voor deze functie te wijzigen voor uw netwerkomgeving.
[Aantal te passeren routers]
Geef aan hoeveel routers de pakketten met meldingen kunnen passeren.
[Meldingsinterval]
75
Instellen
Geef aan hoe vaak het apparaat informatie over de status van de stroomvoorziening moet verstrekken aan de software voor apparaatbeheer.
3
Klik op [OK].
5
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
◼
Instellingen configureren voor communicatie tussen het apparaat en plug-ins
U kunt de instellingen opgeven om communicatie tussen het apparaat en iW Management Console plug-ins in te schakelen. Met behulp van plug-ins kunt u de apparaatinstellingen van de iW Management Console beheren.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Apparaatinstellingenbeheer> <Aan>
76
Instellen
Stuurprogramma´s installeren
2LFC-019
Installeer de verschillende stuurprogramma's en bijbehorende software op uw computer.
1
Realiseer de vereiste voorbereiding voordat u verder gaat met de installatie.
●
● Als het apparaat een CD-ROM/DVD-ROM heeft, plaatst u de CD-ROM/DVD-ROM in het station op de computer.
● U kunt stuurprogramma's en software die u gaat gebruiken, ophalen van de Canon website (http:// www.canon.com/).
● Als er nieuwe versies van stuurprogramma´s en software beschikbaar komen, worden ze op de Canon website geplaatst. U kunt ze naar behoefte ophalen nadat u hun systeemvereisten hebt gecontroleerd.
● Afhankelijk van het apparaat of omgevingscondities zijn sommige functies misschien niet beschikbaar.
● Sommige besturingssystemen ondersteunen bepaalde stuurprogramma's niet. Voor meer informatie over de ondersteuningsstatus van het laatste besturingssysteem, raadpleegt u de Canon website.
2
Ga verder met de installatie.
● Voor meer informatie over de installatieprocedure, raadpleegt u de handleidingen voor de stuurprogramma's en software die u gaat gebruiken.
● Installatie van stuurprogramma's is onmogelijk als het verzenden en ontvangen van het IP-adres niet is
toegestaan in [Firewallinstellingen]. Voor meer informatie raadpleegt u IP-adressen opgeven voor
firewallinstellingen(P. 372) .
● Als verzenden en ontvangen van het IP-adres van de computer waarop stuurprogramma's zijn geïnstalleerd, wordt uitgeschakeld door de [Firewallinstellingen], is het niet langer mogelijk om met die printer af te drukken of faxen te verzenden.
77
Instellen
Begininstellingen configureren voor faxfuncties
2LFC-01A
1660-01J
Volg stappen 1 - 4 hieronder om de faxinstellingen te configureren. Bepaal eerst welke ontvangstmodus het best aansluit bij uw situatie en volg dan de aanwijzingen op het scherm om de bijbehorende instellingen te configureren.
Als u meer wilt weten over een bepaalde stap, klikt u op de koppeling om naar het desbetreffende gedeelte te gaan.
Stap 1
Bepalen welke faxontvangstmodus u wilt gebruiken(P. 79)
Stap 2
Het faxnummer en de naam van het apparaat registreren(P. 80)
Stap 3
De ontvangstmodus selecteren(P. 81)
Stap 4
De telefoonlijn aansluiten(P. 82)
78
Instellen
Bepalen welke faxontvangstmodus u wilt gebruiken
2LFC-01C
U kunt de faxinstellingen pas configureren als u hebt bepaald welke ontvangstmodus het best aansluit bij het beoogde gebruik.
Beoogd gebruik
Alleen fax gebruiken/nooit telefoon gebruiken
Ontvangstmodus
<Automatisch>
Kies deze instelling als u het apparaat uitsluitend wilt gebruiken voor het ontvangen van faxen en u de telefoon of optionele handset niet gaat gebruiken.
Meestal de telefoon gebruiken/bijna nooit de fax gebruiken
<Handmatig>
Sluit uw telefoon of handset aan op het apparaat. Kies deze instelling als u meestal de telefoonfunctie gebruikt. Binnenkomende faxen kunt u handmatig ontvangen.
Zowel fax als telefoon gebruiken Antwoordapparaat gebruiken <Antwoordapparaat>
Sluit uw antwoordapparaat aan. Bellers kunnen een bericht inspreken als u de telefoon niet opneemt.
Binnenkomende faxen worden automatisch ontvangen.
Telefoon of handset gebruiken <Fax/telefoon (automatisch schakelen)>
Sluit uw telefoon of handset aan. Binnenkomende faxen worden automatisch ontvangen en de telefoon gaat over voor binnenkomende oproepen.
● Afhankelijk van het type telefoon dat op het apparaat is aangesloten, kunnen faxen mogelijk niet goed worden verzonden of ontvangen.
● Het is mogelijk dat u handmatig andere ontvangstmodi dan de bovenstaande kunt instellen, maar dit verschilt per land of regio.
»
Ga verder met Het faxnummer en de naam van het apparaat registreren(P. 80)
KOPPELINGEN
79
Instellen
Het faxnummer en de naam van het apparaat registreren
2LFC-01E
Registreer het faxnummer en de naam van het apparaat. Deze gegevens worden afgedrukt aan het begin van pagina's die u verstuurt.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Functie-instellingen> <Algemeen> <Faxinstallatiegids>.
3
Selecteer <Nu instellen>.
4
Selecteer <Volgende>.
5
Voer het faxnummer in, en selecteer <Toepassen>.
6
Selecteer <Volgende>.
7
Voer de naam van het apparaat in (zoals een gebruikersnaam of bedrijfsnaam), en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
➠ Als de naam van de eenheid is geregistreerd, verschijnt het scherm Instellingen RX-modus.
»
Ga verder met De ontvangstmodus selecteren(P. 81)
KOPPELINGEN
80
Instellen
De ontvangstmodus selecteren
2LFC-01F
Selecteer vooraf de ontvangstmodus die het best aansluit bij het beoogde gebruik ( Bepalen welke
faxontvangstmodus u wilt gebruiken(P. 79) ).
1
Selecteer <Volgende>.
2
Selecteer de ontvangstmodus.
● Selecteer <Ja> of <Nee> om de ontvangstmodus te selecteren voor de handelingen die u wilt verrichten.
● Het is mogelijk dat u handmatig andere ontvangstmodi dan hieronder kunt instellen, maar dit verschilt
per land of regio. Faxen ontvangen(P. 225)
Als u de ontvangstmodus wilt instellen op <Automatisch>
Selecteer <Nee>.
Als u de ontvangstmodus wilt instellen op <Antwoordapparaat>
Selecteer <Ja> <Ja>.
Als u de ontvangstmodus wilt instellen op <Fax/telefoon (automatisch schakelen)>
Selecteer <Ja> <Nee> <Ja>.
Als u de ontvangstmodus wilt instellen op <Handmatig>
Selecteer <Ja> <Nee> <Nee>.
3
Selecteer <Toepassen>.
➠ Als de ontvangsmodus is ingesteld, verschijnt de verbindingsmethode voor de telefoonlijn.
»
Ga verder met De telefoonlijn aansluiten(P. 82)
KOPPELINGEN
81
Instellen
De telefoonlijn aansluiten
2LFC-01H
1660-01S
Sluit de telefoonlijn aan op het apparaat.
1
Sluit de telefoonlijn aan op het apparaat.
● Sluit het meegeleverde telefoonsnoer aan op de telefoonaansluiting ( ) van het apparaat en op de wanddoos.
● Als u een telefoon of antwoordapparaat gebruikt, moet u de aansluiting voor een externe telefoon ( ) van het apparaat gebruiken.
● Als u een optionele handset gebruikt, moet u de aansluiting voor de handset ( ) van het apparaat gebruiken.
● Als u een externe telefoon met faxfuncties aansluit, moet u de telefoon instellen voor het handmatig ontvangen van faxen.
2
Selecteer <Einde> als u de telefoonlijn hebt aangesloten.
3
Selecteer <Ja>.
Als het type telefoonlijn niet automatisch wordt ingesteld
Volg de onderstaande procedure om het type telefoonlijn in te stellen. Als u niet zeker weet welk type telefoonlijn u gebruikt, neem dan contact op met uw telefoonaanbieder. <Selecteer type lijn> is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van het land waarin u de machine gebruikt.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Lijn instellen>
<Selecteer type lijn> Selecteer het type telefoonlijn
KOPPELINGEN
82
Instellen
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
83
Instellen
Scaninstellingen configureren
2LFC-01J
U kunt gescande originele documenten alleen rechtstreeks per e-mail of I-Fax verzenden of opslaan in gedeelde mappen of op een FTP-server als u het netwerk configureert. De Instel-tool Zendfunctie, een applicatie die bij het apparaat wordt geleverd, zal u helpen bij de vereiste installatie. Voer de noodzakelijke configuratie uit, afhankelijk van uw doel en van de netwerkomgeving.
Opslaan op een computer
Het gebruik van het apparaat als een scanner voorbereiden(P. 85)
Scannen naar e-mail of I-Fax
Instelprocedure voor e-mail verzenden / I-Faxen verzenden & ontvangen(P. 86)
Scannen naar gedeelde mappen
Procedure om een gedeelde map in te stellen als een opslaglocatie(P. 94)
Opslaan op een FTP-Server
Procedure om een FTP Server in te stellen als een opslaglocatie(P. 98)
KOPPELINGEN
84
Instellen
Het gebruik van het apparaat als een scanner voorbereiden
2LFC-01K
Om dit apparaat als een scanner te gebruiken, moet u voor gebruik de nodige voorbereidingen treffen, inclusief het installeren van de software op een computer. Voor meer informatie raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma's op de website voor de handleidingen. Als u het apparaat aansluit op een computer via een draadloos of bedraad LAN, moet u dit apparaat in Windows registreren in "MF Network Scanner Selector" met de volgende procedure. Deze procedure is niet vereist als het apparaat en uw computer verbonden zijn via USB.
● De scanfunctie is niet beschikbaar als het apparaat en uw computer verbonden zijn in een IPv6-omgeving. U moet IPv4 of USB gebruiken.
1
Klik op in het systeemvak.
2
Schakel het selectievakje voor het apparaat in en klik op [OK].
85
Instellen
Instelprocedure voor e-mail verzenden / I-Faxen verzenden & ontvangen
Controleer de onderstaande punten voordat u het apparaat gaat configureren voor het scannen naar e-mail.
2LFC-01L
Zorg ervoor dat de machine en de computer op de juiste manier met elkaar zijn verbonden.
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
Zorg ervoor dat u over de volgende gegevens beschikt:
●
Het IP-adres van het apparaat. Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
● Een e-mailadres dat als bestemming moet worden geregistreerd.
● Informatie over de mailserver, zoals de naam van de SMTP-server, poortnummers, of verificatie is vereist, en de gebruikersnaam en het wachtwoord voor verificatie.
● Neem voor meer informatie over de instellingen van de mailserver contact op met uw internetprovider of netwerkbeheerder.
Controleer dat de computer voldoet aan de systeemvereisten voor de Insteltool Zendfunctie (e-mail verzenden).
●
Systeemvereisten voor de Instel-tool Zendfunctie
● Zorg er ook voor dat <Gebruik HTTP> en <Externe UI gebruiken> zijn ingesteld op <Aan>.
HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
De UI op afstand uitschakelen(P. 418)
Configureer de machine.
●
Basisinstellingen voor e-mail configureren Basisinstellingen voor e-mail configureren(P. 87)
●
● Communicatie-instellingen voor E-mail / I-Fax configureren (verificatie, encryptie,
enzovoort) Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90)
86
Instellen
Basisinstellingen voor e-mail configureren
2LFC-01R
Dit gedeelte beschrijft hoe u met behulp van het Instel-tool Zendfunctie configureert. Met behulp van het Instel-tool
Zendfunctie kunt u ook e-mailadressen opslaan in het adresboek.
● Het Instel-tool Zendfunctie is een hulpmiddel voor het configureren van de e-mailinstellingen. In plaats van het Instel-tool Zendfunctie kunt u met behulp van de externe UI meer gedetailleerde instellingen configureren zoals de instellingen voor POP-verificatie voordat u verzendt of vóór gecodeerde
communicatie. Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90)
1
Start de Instel-tool Zendfunctie.
Via een webbrowser
Typ "http://<het IP-adres van het apparaat>/sendsupport_login.html" in het adresveld van een webbrowser en druk vervolgens op [ENTER].
De CD-ROM/DVD-ROM gebruiken
1 Plaats de meegeleverde CD-ROM/DVD-ROM in het cd-rom-station van uw computer.
● Selecteer een taal en klik op [OK] als dat wordt gevraagd.
2
Klik op [Programma's starten].
● Als het scherm [Installatie van softwareprogramma's/handleidingen] niet wordt weergegeven,
raadpleegt u Het scherm [Installatie van softwareprogramma's/handleidingen]
● Klik op [MInst.exe uitvoeren], als [Automatisch afspelen] wordt weergegeven.
3 Klik op [Start] voor [Insteltool verzendfunctie].
4 Klik op [Volgende].
● Als u 'Gids Instelling Verzenden' wilt raadplegen, klik dan op [Zo kunt u instellen].
● Als het scherm verschijnt dat de Windows firewall annuleert, klikt u op [Ja].
5
Selecteer het apparaat uit [Apparatenlijst] en klik op [Volgende].
87
Instellen
Als het apparaat niet wordt weergegeven in [Apparatenlijst]
● Klik op [Opnieuw zoeken]. Als het probleem blijft optreden, klikt u op [Zoeken op IP-adres], typt u het
IP-adres van het apparaat en klikt u op [OK].
6
Controleer de instellingen en bevestig deze door op [OK] te klikken.
2
Klik op [Start].
● Als het aanmeldingsscherm wordt weergegeven, typt u de juiste ID en pincode in de daarvoor bestemde tekstvakken en klikt u op [Inloggen].
3
Klik op [Instellingen voor verzenden naar e-mail].
● Als u wordt gevraagd een pincode voor het adresboek in te voeren, typt u de pincode voor het adresboek en
klikt u op [OK]. Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
4
Geef de vereiste instellingen op.
[Registratie]
88
Instellen
[Favorietnummer]
Met het Instel-tool Zendfunctie kunt u een e-mailadres opslaan in het onderdeel <Favorieten> van het adresboek. Selecteer een nummer in de vervolgkeuzelijst.
[Naam voor favorietnummer]
Voer de naam in voor de bestemming die u wilt opslaan. Kies een naam die u eenvoudig kunt terugvinden in het adresboek.
[Instellingen voor verzendbestemming]
[E-mailadres bestemming]
Voer het e-mailadres in waarnaar gescande originelen moeten worden verstuurd.
[SMTP-serverinstellingen]
[SMTP-server]
Voer de naam van de SMTP-server in.
[SMTP-authenticatie]
Selecteer het keuzerondje [Niet ingesteld] of [Ingesteld], afhankelijk van de verificatie-instellingen van de SMTP-server. Als u [Ingesteld] selecteert, typt u de gebruikersnaam in het vak [Gebruikersnaam] en het wachtwoord in het vak [Wachtwoord].
Verificatiemethoden voor het verzenden van e-mails
● Om te voorkomen dat onbevoegde gebruikers het apparaat gebruiken om e-mail te verzenden, ondersteunt het apparaat SMTP-verificatie (SMTP AUTH) en POP vóór SMTP. Neem voor meer informatie over de gewenste verificatiemethode contact op met uw internetprovider of netwerkbeheerder.
●
5
Klik op [Volgende].
6
Controleer de instellingen en bevestig deze door op [Registreren] te klikken.
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Er kunnen extra instellingen nodig zijn, afhankelijk van het netwerk dat u gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met uw internetprovider of de netwerkbeheerder.
●
Raadpleeg Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90) voor het inschakelen van
TLS bij het e-mailen.
●
Om de poortnummers te wijzigen, raadpleegt u Poortnummers wijzigen(P. 378) .
KOPPELINGEN
Instelprocedure voor e-mail verzenden / I-Faxen verzenden & ontvangen(P. 86)
E-mailinstellingen opgeven(P. 315)
89
Instellen
Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren
2LFC-01S
Configureer met de UI op afstand de gedetailleerde instellingen voor het verzenden en ontvangen, zoals de instellingen voor het gebruik van het apparaat voor het verzenden en ontvangen van I-Faxen en de instellingen voor
POP-verificatie en versleuteling of communicatie, voordat u e-mailberichten of I-Faxen verzendt. Neem contact op met uw provider of de netwerkbeheerder en vraag de instellingen die u nodig hebt.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [TX-instellingen] [Netwerkinstellingen - E-mail-/I-faxinstellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Geef de vereiste instellingen op.
[SMTP-server]
Voer met alfanumerieke tekens de naam van de SMTP-server of het IP-adres in voor het verzenden van email en I-Faxen.
[E-mailadres]
Voer met alfanumerieke tekens het e-mailadres in dat u wilt gebruiken voor het apparaat.
[POP-server]
Voer met alfanumerieke tekens de naam van de SMTP-server of het IP-adres in voor het verzenden van email en I-Faxen.
90
Instellen
[Gebruikersnaam]
Voer met alfanumerieke tekens de gebruikersnaam in voor het opgegeven e-mail-account wanneer een
POP3-server wordt gebruikt.
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
U kunt het wachtwoord instellen of wijzigen wanneer een POP3-server wordt gebruikt, door dit selectievakje in te schakelen en alfanumerieke tekens in te voeren in [Wachtwoord].
De instellingen opgeven die nodig zijn voor I-Fax-ontvangst
[POP RX]
Schakel het selectievakje in als u I-Faxen wilt ontvangen.
[POP-interval]
Hiermee stelt u het interval (in minuten) in voor automatische verbinding met de POP3-server. Als er I-Faxdocumenten op de server staan, worden die automatisch ontvangen en afgedrukt.
Automatische ontvangst uitschakelen
●
POP-verificatie vóór verzending configureren
De verificatiemethode POP vóór SMTP verhindert dat onbevoegde gebruikers e-mailberichten en I-Faxen kunnen verzenden, door gebruikersverificatie op de POP3-server te verrichten.
[Gebruik POP-authenticatie voor verzending]
Schakel, voordat u e-mail of I-Faxen verzendt, het selectievakje in als u de POP3-server voor verificatie wilt gebruiken.
91
Instellen
[Gebruik APOP-authenticatie]
Schakel het selectievakje in om het wachtwoord tijdens het verificatieproces te coderen met APOP.
SMTP-verificatie configureren
Als u SMTP-verificatie (SMTP AUTH) gebruikt, worden op het moment van het verzenden van e-mail of I-Fax, de gebruikers geverifieerd aan de hand van een gebruikersnaam en wachtwoord.
[Gebruik SMTP-authenticatie (SMTP AUTH)]
Als u verificatie wilt inschakelen op de SMTP-server, schakelt u het selectievakje in en typt u alfanumerieke tekens in het tekstvak [Gebruikersnaam].
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord wilt opgeven of wijzigen, typt u alfanumerieke tekens in het vak [Wachtwoord].
Gecodeerde communicatie configureren
U kunt codering van communicatie configureren met een SMTP- of POP3-server.
[Gebruik TLS voor SMTP]
Schakel het selectievakje in om de communicatie met de SMTP-server met behulp van TLS te versleutelen.
Schakel desgewenst het selectievakje voor [Certificaat verifiëren] of [Voeg CN toe aan verificatie-items] in.
[Gebruik TLS voor POP]
Schakel het selectievakje in om de communicatie met de POP3-server met behulp van TLS te versleutelen.
Schakel indien nodig de selectievakjes [Certificaat verifiëren] en [Voeg CN toe aan verificatie-items] in.
6
Klik op [OK].
7
Start de machine opnieuw op.
92
Instellen
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
● Afhankelijk van het netwerk dat u gebruikt, moet u mogelijk de instelling van de SMTP- of POP3-poort
wijzigen ( Poortnummers wijzigen(P. 378) ). Neem voor meer informatie contact op met uw
internetprovider of de netwerkbeheerder.
KOPPELINGEN
Instelprocedure voor e-mail verzenden / I-Faxen verzenden & ontvangen(P. 86)
Basisinstellingen voor e-mail configureren(P. 87)
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
Internet Fax (I-Fax) gebruiken(P. 246)
93
Instellen
Procedure om een gedeelde map in te stellen als een opslaglocatie
2LFC-01U
Controleer de onderstaande punten voordat u het apparaat gaat configureren voor het scannen naar gedeelde mappen.
Zorg ervoor dat de machine en de computer op de juiste manier met elkaar zijn verbonden.
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
Zorg ervoor dat u over de volgende gegevens beschikt:
●
Het IP-adres van het apparaat. Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
●
De naam van de computer waarop de gedeelde map staat. De computernaam controleren(P. 718)
● Het pad naar en de naam van de gedeelde map (als er toegangsbeperkingen zijn ingesteld voor de map, moet u ook de gebruikersnaam en het wachtwoord weten).
● In "Gids Instelling Verzenden" kunt u lezen hoe u een nieuwe gedeelde map kunt maken.
Controleer dat de computer voldoet aan de systeemvereisten voor de Insteltool Zendfunctie.
●
Systeemvereisten voor de Instel-tool Zendfunctie
● Zorg er ook voor dat <Gebruik HTTP> en <Externe UI gebruiken> zijn ingesteld op <Aan>.
HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
De UI op afstand uitschakelen(P. 418)
Configureer de machine.
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie(P. 95)
94
Instellen
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie
2LFC-01W
Het scannen naar gedeelde mappen wordt ook wel "scannen naar SMB" genoemd omdat de functie werkt met SMB
(Server Message Block), een technologie van Windows. SMB is een protocol voor het delen van bronnen, zoals
configureren voor het via SMB opslaan van gescande documenten in een gedeelde map in het netwerk, moet u vooraf de locatie van de gedeelde map vanaf een computer opgeven. Dit gedeelte beschrijft hoe u het Instel-tool Zendfunctie gebruikt om de opslaglocatie op te geven.
● U kunt ook de externe UI gebruiken om de locatie van de gedeelde map op te geven door de map toe te
1
Start de Instel-tool Zendfunctie.
Via een webbrowser
Typ "http://<het IP-adres van het apparaat>/sendsupport_login.html" in het adresveld van een webbrowser en druk vervolgens op [ENTER].
De CD-ROM/DVD-ROM gebruiken
1
Plaats de meegeleverde CD-ROM/DVD-ROM in het cd-rom-station van uw computer.
● Selecteer een taal en klik op [OK] als dat wordt gevraagd.
2
Klik op [Programma's starten].
● Als het scherm [Installatie van softwareprogramma's/handleidingen] niet wordt weergegeven,
raadpleegt u Het scherm [Installatie van softwareprogramma's/handleidingen]
● Klik op [MInst.exe uitvoeren], als [Automatisch afspelen] wordt weergegeven.
3
Klik op [Start] voor [Insteltool verzendfunctie].
4
Klik op [Volgende].
● Als u 'Gids Instelling Verzenden' wilt raadplegen, klik dan op [Zo kunt u instellen].
● Als het scherm verschijnt dat de Windows firewall annuleert, klikt u op [Ja].
5
Selecteer het apparaat uit [Apparatenlijst] en klik op [Volgende].
95
Instellen
Als het apparaat niet wordt weergegeven in [Apparatenlijst]
● Klik op [Opnieuw zoeken]. Als het probleem blijft optreden, klikt u op [Zoeken op IP-adres], typt u het
IP-adres van het apparaat en klikt u op [OK].
6 Controleer de instellingen en bevestig deze door op [OK] te klikken.
2
Klik op [Start].
● Als het aanmeldingsscherm wordt weergegeven, typt u de juiste ID en pincode in de daarvoor bestemde tekstvakken en klikt u op [Inloggen].
3
Klik op [Instellingen voor opslaan in gedeelde map].
● Als u wordt gevraagd een pincode voor het adresboek in te voeren, typt u de pincode voor het adresboek en
klikt u op [OK]. Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
4
Geef de vereiste instellingen op.
96
Instellen
[Registratie]
[Favorietnummer]
Met het Instel-tool Zendfunctie kunt u een gedeelde map voor het opslaan van gescande documenten toevoegen aan het onderdeel <Favorieten> van het adresboek. Selecteer een nummer in de vervolgkeuzelijst.
[Naam voor favorietnummer]
Voer de naam in voor de bestemming die u wilt opslaan. Kies een naam die u eenvoudig kunt terugvinden in het adresboek.
[Instellingen voor de bestemming opslaan]
[Protocol]
Hier ziet u het protocol dat wordt gebruikt voor het verzenden van gescande documenten naar een gedeelde map.
[Computernaam van de bestemming voor opslag]
Voer hier de naam of het IP-adres in van de computer met de gedeelde map.
[Naam van gedeelde map op computer met opslagbestemming]
Voer de naam (of het pad) in van de gedeelde map. Als de gedeelde map bijvoorbeeld een submap is met de naam "share" en is opgeslagen in de map [Openbaar] in het station C (pad:
C:\users\public\share), voert u "users\public\share" in.
[Status van instellingen voor gedeelde map]
[Toegangsbeperking voor gedeelde map]
Selecteer het keuzerondje [Niet ingesteld] of [Ingesteld] dat past bij de ingestelde toegangsbeperkingen voor de gedeelde map. Als u [Ingesteld] selecteert, typt u de gebruikersnaam in het vak [Naam geregistreerde gebruiker] en het wachtwoord in het vak [Wachtwoord voor toegang].
5
Klik op [Volgende].
6
Controleer de instellingen en bevestig deze door op [Registreren] te klikken.
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
KOPPELINGEN
Procedure om een gedeelde map in te stellen als een opslaglocatie(P. 94)
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
97
Instellen
Procedure om een FTP Server in te stellen als een opslaglocatie
2LFC-01X
Controleer de onderstaande punten voordat u het apparaat gaat configureren voor het scannen naar een FTP-server.
Zorg ervoor dat de machine en de computer op de juiste manier met elkaar zijn verbonden.
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
Zorg ervoor dat u over de volgende gegevens beschikt:
●
Het IP-adres van het apparaat. Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
● FTP-servernaam.
● Pad naar de FTP-server en de mapnaam.
● Gebruikersnaam, wachtwoord (alleen als het is ingesteld).
● Als u het pad, de mapnaam, de gebruikersnaam, het wachtwoord, enz. voor de
FTP-server niet weet, neem dan contact op met uw Netwerkbeheerder.
●
Het FTP-poortnummer veranderen. Poortnummers wijzigen(P. 378)
Ga na of u de PASV-stand moet gebruiken.
● Als een firewall is geïnstalleerd tussen het apparaat en de FTP-server, moet u de
PASV-modus instellen. FTP PASV-modus configureren(P. 72)
● Zorg er ook voor dat <Gebruik HTTP> en <Externe UI gebruiken> zijn ingesteld op <Aan>.
HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
De UI op afstand uitschakelen(P. 418)
Registreer het adres van de FTP-server.
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
98
Basishandelingen
Basishandelingen
Basishandelingen
99
Basishandelingen
100
Basishandelingen
Basishandelingen
2LFC-01Y
In dit hoofdstuk worden de basishandelingen beschreven, zoals het gebruiken van het bedieningspaneel of het plaatsen van het papier. Het gaat hier om handelingen die vaak worden uitgevoerd om de functies van het apparaat te gebruiken.
◼
Onderdelen en de bijbehorende functies
In dit gedeelte wordt aandacht besteed aan de externe en interne onderdelen van het apparaat en hun functie.
◼
Het apparaat AAN zetten
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u AAN en UIT zet. De machine aanzetten(P. 116)
◼
Het bedieningspaneel gebruiken
Dit gedeelte beschrijft hoe u het scherm gebruikt voor taken zoals het selecteren van items en het aanpassen van
◼
Aanmelden bij het apparaat
101
Basishandelingen
◼
Originelen plaatsen
◼
Papier laden
◼
Het display aanpassen
Dit gedeelte beschrijft hoe u knoppen opnieuw indeelt of sneltoetsen genereert om in het display weergegeven
schermen makkelijker te kunnen gebruiken. Het display aanpassen(P. 166)
◼
De standaard instellingen voor functies wijzigen
Dit gedeelte beschrijft hoe u de instelling verandert die aanvankelijk wordt weergegeven wanneer een functie wordt
geselecteerd. De standaardinstellingen voor functies wijzigen(P. 172)
102
Basishandelingen
◼
Instelgeluiden
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u het volume van de verschillende systeemgeluiden kunt aanpassen, bijvoorbeeld van het geluid dat u hoort als het verzenden van een fax is voltooid of als er een fout is opgetreden.
◼
De slaapstand instellen
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de slaapstand instelt. De slaapstand instellen(P. 176)
◼
Bestemmingen opslaan
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u bestemmingen opslaat voor het verzenden van faxen of gescande
documenten. Bestemmingen opslaan(P. 178)
◼
Een USB-geheugenapparaat gebruiken
Dit gedeelte beschrijft zaken rond de beschikbare USB-geheugenapparaten, onder andere hoe u deze plaatst /
verwijdert. Een USB-geheugenapparaat gebruiken(P. 186)
103
Basishandelingen
104
Basishandelingen
Onderdelen en de bijbehorende functies
2LFC-020
In dit gedeelte worden de onderdelen van het apparaat beschreven (buitenzijde, voorzijde, achterzijde en binnenzijde), evenals de functie die ze hebben. Naast de onderdelen van het apparaat die nodig zijn voor het uitvoeren van basishandelingen zoals het laden van papier en het vervangen van tonercartridges, wordt hier ook aandacht besteed aan de toetsen op het bedieningspaneel en het display. Lees dit gedeelte door om bekend te raken met de belangrijkste functies van het apparaat.
105
Voorzijde
Basishandelingen
2LFC-021
Invoer
Hiermee worden originelen automatisch in het apparaat gevoerd om te worden gescand. Als u twee of meer
originelen in de invoer plaatst, kunnen ze na elkaar gescand. Documentinvoer(P. 111)
Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel bevat toetsen zoals de toets Start en de toets Stop, een display en statuslampjes. U kunt hier alle bewerkingen uitvoeren en instellingen opgeven.
Handgrepen
Pak het apparaat vast bij deze handgrepen als u het gaat verplaatsen. De machine verplaatsen(P. 581)
Ventilatieopeningen
Warme lucht wordt door deze openingen afgevoerd om de binnenzijde van het apparaat af te koelen. Een goede ventilatie is niet mogelijk als u voorwerpen voor de ventilatieopeningen plaatst.
106
Basishandelingen
Papierstopper
Open de papierstopper als u het nodig vindt om te verhoeden dat het papier uit de uitvoerlade valt.
Klep aan de voorzijde
Open de klep aan de voorzijde als u de tonercartridge wilt vervangen of een papierstoring wilt verhelpen.
Procedure voor het vervangen van de tonercartridge(P. 577)
Papierstoringen verhelpen(P. 655)
USB-poort (voor aansluiting van USB-toestellen)
U kunt op deze poort een USB-geheugenapparaat of USB-toetsenbord van een andere fabrikant aansluiten.
Wanneer u een USB-geheugenapparaat aansluit, kunt u gegevens uit het geheugenapparaat afdrukken of gescande originelen op het geheugenapparaat opslaan.
Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat (afdrukken via geheugenmedia)(P. 269)
Data via e-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server(P. 290)
Hoofdschakelaar
Hiermee schakelt u de machine in of uit. Als u de machine opnieuw wilt opstarten, zet u de machine uit, wacht u minimaal 10 seconden en zet u de machine weer aan.
Uitvoerlade
Afdrukken worden uitgevoerd via de uitvoerlade.
Papierlade
Multifunctionele lade
Plaats het papier in de multifunctionele lade wanneer u tijdelijk een andere papiersoort wilt gebruiken dan
het papier dat in de papierlade is geplaatst. Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146)
Glasplaat
Als u boeken, dikke originelen, originelen van zwaar of dun papier scant die niet via de invoerlade kunnen
worden gescand, moet u ze op de glasplaat plaatsen. Originelen plaatsen(P. 135)
Luidspreker
Hier worden geluiden uitgevoerd die de machine produceert, zoals faxtonen en waarschuwingssignalen.
107
Achterzijde
Basishandelingen
2LFC-022
Klep aan de achterzijde
Open deze klep als u papierstoringen gaat verhelpen. Papierstoringen verhelpen(P. 655)
Ventilatieopeningen
Warme lucht wordt door deze openingen afgevoerd om de binnenzijde van de machine af te koelen. Een goede ventilatie is niet mogelijk als u voorwerpen voor de ventilatieopeningen plaatst.
Etiket stroomverbruik
Dit etiket vermeldt onder andere het serienummer. Dit nummer hebt u nodig als u vragen of problemen
hebt. Als een probleem niet kan worden opgelost(P. 667)
Netstroomaansluiting
Hier sluit u het netsnoer aan.
Telefoonaansluiting
Externe telefoonaansluiting
Hier kunt u een telefoon of antwoordapparaat aansluiten. De telefoonlijn aansluiten(P. 82)
Aansluiting voor handset
Sluit een optionele handset aan.
USB-poort (voor aansluiting van USB-toestellen)
Sluit op deze poort apparaten zoals een USB-toetsenbord van een andere fabrikant aan.
108
Basishandelingen
USB poort (voor aansluiting van computer)
Hier kunt u een USB-kabel aansluiten om de machine te verbinden met een computer.
LAN-poort
Hier kunt u een LAN-kabel aansluiten om de machine te verbinden met een bekabeld LAN-router, enzovoort.
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
109
Binnenzijde
Basishandelingen
2LFC-023
Transportgeleider (aan de achterkant)
Als het papier in het apparaat vastloopt, til dan de transportgeleider op richting de voorzijde van het
apparaat en verwijder het vastgelopen papier. Papierstoringen verhelpen(P. 655)
Transportgeleider (aan de voorkant)
Als het papier in het apparaat vastloopt, til dan de transportgeleider op richting de achterzijde van het
apparaat en verwijder het vastgelopen papier. Papierstoringen verhelpen(P. 655)
Duplex transportgeleider
Als bij dubbelzijdig afdrukken het papier is vastgelopen, laat dan de transportgeleider zakken om het
vastgelopen papier te verwijderen. Papierstoringen verhelpen(P. 655)
110
Documentinvoer
Basishandelingen
2LFC-024
Klep van de documentinvoer
Open deze klep als u papierstoringen gaat verhelpen. Papierstoringen in de aanvoer(P. 657)
Glijdende geleiders
Stel deze geleiders in voor de breedte van het origineel.
Toevoerlade voor originelen
Hiermee worden originelen automatisch in het apparaat gevoerd om te worden gescand. Als u twee of meer
originelen in de invoer plaatst, kunnen ze na elkaar gescand. Originelen plaatsen(P. 135)
Uitvoerlade voor originelen
Gescande originelen worden hier uitgevoerd.
Scangebied documentinvoer
Originelen in de invoer worden automatisch doorgevoerd naar het scangebied om daar te worden gescand.
● Plaats geen objecten in het uitvoergedeelte van de originelen. Dat kan schade aan de originelen veroorzaken.
●
Reinig de invoer en de glasplaat om goede afdrukresultaten te verkrijgen. Standaardreiniging(P. 569)
111
Multifunctionele lade
Basishandelingen
2LFC-025
Papiergeleiders
Stel de papiergeleiders exact af op de breedte van het geladen papier, zodat het papier mooi recht in de machine wordt gevoerd. Druk op de ontgrendelingspal die in de afbeeldingen met een pijl wordt aangegeven om de geleider te ontgrendelen, zodat u deze kunt verschuiven.
Papierlade
Trek de papierlade uit als u papier gaat plaatsen.
Uitschuifblad
Open het uitschuifstuk van de lade als u groot papier gaat plaatsen.
KOPPELINGEN
Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146)
112
Papierlade
Basishandelingen
2LFC-026
Papiergeleiders
Stel de papiergeleiders exact af op de grootte van het geladen papier, zodat het papier mooi recht in het apparaat wordt gevoerd. Druk op de ontgrendelingspallen die in de afbeeldingen met pijlen worden aangegeven om de geleiders te ontgrendelen, zodat u deze kunt verschuiven.
Indicator papierniveau
Geeft de resterende hoeveelheid papier aan. Het merkteken daalt als de resterende hoeveelheid papier daalt.
KOPPELINGEN
Papier in de papierlade plaatsen(P. 141)
113
Bedieningspaneel
Basishandelingen
2LFC-027
● De hoek van het bedieningspaneel kan worden ingesteld. Kies een hoek waaronder u het paneel het
beste kunt bekijken. De hoek instellen(P. 115)
Display
Hierop wordt de voortgang van het apparaat en foutstatussen weergegeven. De display is een aanraakscherm, zodat u instellingen kunt opgeven door het scherm direct aan te raken.
Toets Geluidsvolume
Hiermee kunt u het volume aanpassen. Instelgeluiden(P. 174)
Toets Energiebesparing
Druk hierop om de machine in de sluimerstand te plaatsen. De toets brandt groen wanneer de sluimerstand
actief is. Druk nogmaals op de toets om de slaapstand te verlaten. De slaapstand instellen(P. 176)
Data-lampje
Dit lampje knippert tijdens bewerkingen zoals het verzenden van gegevens of afdrukken. Het lampje brandt continu als er documenten wachten op verwerking.
Fouten-lampje
Dit lampje knippert of brandt als er sprake is van een fout, zoals een papierstoring.
Toets Start
Druk hierop zodat het scherm Start wordt weergegeven dat toegang geeft tot het instellingenmenu en functies, zoals kopiëren en scannen.
114
Het scherm Start aanpassen(P. 167)
Basishandelingen
Toets Stop
Druk op deze toets om het afdrukken en andere bewerkingen te annuleren.
De hoek instellen
Als u het scherm van het bedieningspaneel slecht kunt zien, moet u de hoek van het paneel veranderen.
KOPPELINGEN
115
Basishandelingen
De machine aanzetten
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de machine aanzet.
1
Controleer of de stekker goed in het stopcontact zit.
2
Druk op de hoofdschakelaar.
2LFC-028
➠
Het Start-scherm verschijnt. Bedieningspaneel(P. 114)
●
KOPPELINGEN
116
Basishandelingen
De machine uitzetten
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u de machine uitzet.
1
Druk op de hoofdschakelaar.
2LFC-029
● Het kan een tijdje duren voordat het apparaat geheel is uitgeschakeld. Wacht tot het display is gedoofd en trek dan pas de stekker eruit.
● Om het apparaat opnieuw te starten, wacht u minimaal 10 seconden nadat het is uitgezet.
● U kunt voor iedere dag van de week de tijd opgeven, en een instelling configureren om het apparaat
automatisch UIT te zetten. Op een vaste tijd uitschakelen(P. 118)
117
Basishandelingen
Op een vaste tijd uitschakelen
2LFC-02A
U kunt een instelling realiseren dat het apparaat iedere dag van de week op een bepaalde tijd automatisch UIT gaat.
Hiermee kunt u nutteloos stroomverbruik vermijden dat kan optreden als u nalaat het apparaat UIT te schakelen.
Standaard is deze functie niet actief.
● Voor meer informatie over de basishandelingen om het apparaat in te stellen via de UI op afstand,
raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Tijdklokinstellingen] [Bewerken].
4
Activeer het selectievakje voor [Wekelijkse automatische uitschakeltimer instellen] en stel de tijd in voor het uitschakelen van het apparaat.
[Wekelijkse automatische uitschakeltimer instellen]
Door het activeren van dit selectievakje kunt u de tijd instellen waarop het apparaat iedere dag van de week
UIT gaat.
118
Basishandelingen
[Zondag] tot [Zaterdag]
Voer de tijd in waarop het apparaat UIT moet gaan. Als u op een bepaalde weekdag het vakje leeg laat, is de functie voor die dag niet actief.
5
Klik op [OK].
Als het apparaat op de opgegeven tijd niet automatisch UIT gaat *
● Wanneer het Data-lampje brandt of knippert
● Als het menuscherm of scherm Controleer tellerstand verschijnen
● Als instellingendata wordt geïmporteerd / geëxporteerd
● Als de firmware wordt geactualiseerd
* Als het apparaat op de opgegeven tijd niet automatisch UIT kan worden gezet, wordt in de volgende 10 minuten elke minuut een nieuwe poging verricht. Als zelfs na tien herhalingspogingen het apparaat op de opgegeven tijd niet UIT kan worden gezet, is de functie voor het automatisch uitschakelen niet meer effectief voor die dag.
119
Basishandelingen
Het bedieningspaneel gebruiken
2LFC-02C
U kunt het display en de toetsen van het bedieningspaneel gebruiken om apparaatinstellingen te configureren of functies te activeren. Dit gedeelte beschrijft het basisgebruik van het display en de toetsen.
●
Als u de lichte en donkere delen van het display wilt omkeren: <Omwisselen schermkleuren>(P. 481)
●
Als u de helderheid van het display wilt instellen: <Helderheid>(P. 481)
KOPPELINGEN
120
Basishandelingen
Basisschermen
2LFC-02E
Het scherm Start of het instellingenscherm wordt op het display weergegeven, zodat u kunt beginnen met functies zoals kopiëren en scannen. U kunt ook met de display informatie controleren, zoals foutmeldingen en de bedieningsstatus van het apparaat. Het scherm is ook een aanraakpaneel, dus u kunt bedieningshandelingen uitvoeren door het scherm direct aan te raken.
Het scherm <Statusmonitor>(P. 125)
● U kunt het scherm Start aanpassen door veelgebruikte knoppen op handige plekken te zetten, zodat u de
betreffende functies makkelijk kunt kiezen. Het display aanpassen(P. 166)
Kennis over de bediening
● Op sommige knoppen kunt u met behulp van de knop <?> de functiebeschrijvingen zien of lezen hoe u ze gebruikt.
121
Basishandelingen
Het scherm Start
2LFC-02F
Het scherm Start wordt weergegeven wanneer u het apparaat inschakelt door op het bedieningspaneel op te drukken. Via dit scherm kunt u instellingen opgeven en functies registreren.
Een andere pagina kiezen
Kies hiermee een andere pagina in het scherm Start. U kunt ook zijdelings strijken om van pagina te wisselen.
<Contr. tellerstand>
Geeft het totaale afdrukvolume weer. Aantal afdrukken weergeven(P. 591)
<Afmelden>
Met deze knop kunt u uitloggen bij het apparaat.
<Statusmonitor>
Druk hierop om de afdrukstatus te zien, om de gebruiksgeschiedenis te zien of om de netwerkinstellingen zoals het IP-adres van het apparaat te bekijken. Met deze toets kunt u ook de status van het apparaat controleren, zoals de resterende hoeveelheid papier en de resterende inhoud van de
tonercartridges, en kijken of er fouten zijn opgetreden. Het scherm <Statusmonitor>(P. 125)
Wi-Fi pictogram
Verschijnt als het apparaat is verbonden met een draadloos
LAN.
<Kopiëren>
Start kopiëren met deze knop. Kopiëren(P. 189)
<Fax>
Zend met deze knop een fax vanuit het apparaat.
<Scannen>
Scant een origineel en converteert het in een elektronisch bestand. U kunt gescande bestanden op uw computer opslaan
en ze via e-mail verzenden. Scannen(P. 278)
<Geheugenmedia afdruk>
Druk bestanden af die op een USB-geheugenapparaat zijn
opgeslagen. Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat
(afdrukken via geheugenmedia)(P. 269)
122
Basishandelingen
Knop Toepassingenbibliotheek
Met deze knoppen kunt u dankzij de één-toetsbediening op eenvoudige wijze handige functies uitvoeren. Voor meer informatie raadpleegt u de handleiding voor de Application
Library (Toepassingenbibliotheek) op de website met handleidingen.
<Beveiligde afdruk>
Met behulp van deze functie drukt u een beveiligd document af.
Een document afdrukken dat is beveiligd met een pincode
<Menu>
<Functie-instellingen>, <Voorkeuren>, en vele andere instellingen van het apparaat zijn toegankelijk met deze knop.
Overzicht van menuopties(P. 453)
<Adresboek>
Registreer of bewerk hiermee de bestemmingen voor emailberichten en faxen. U kunt ook een geregistreerde bestemming weergeven wanneer u een e-mailbericht of fax
verzendt. Bestemmingen opslaan(P. 178)
<Papierinstell.>
Met deze knop kunt u het formaat en type papier opgeven dat
is geladen in de papierlade en multifunctionele invoer. Het type en formaat papier opgeven(P. 156)
<Mobiele portal>
Breng hiermee een verbinding met een mobiel toestel tot
stand. Verbinding maken met mobiele apparaten(P. 324)
<Instellingen startscherm>
Hiermee kunt u de knoppen op het scherm in een andere
volgorde weergeven. Het scherm Start aanpassen(P. 167)
<Update firmware>
Hiermee kunt u de firmware actualiseren via het internet. De
<Kopie ID-kaart>
Met behulp van deze functie kopieert u de voor- en achterkant van een rijbewijs of andere kaart op dezelfde zijde van een vel
papier. Een ID-kaart kopiëren(P. 208)
123
KOPPELINGEN
Het scherm Start aanpassen(P. 167)
Basishandelingen
<Paspoortkopie>
Hiermee kun u meerdere paspoorten op één vel afdrukken.
<Bedieningshandleiding>
Druk hierop voor bedieningsinstructies en oorzaken van/ oplossingen voor fouten.
Knoppen voor snelkoppelingen
Toon "Favoriete Instellingen" geregistreerd bij kopiëren, faxen
en scannen. Knoppen toevoegen aan het scherm
124
Basishandelingen
Het scherm <Statusmonitor>
2LFC-02H
Wanneer u op <Statusmonitor> drukt, wordt er een scherm weergegeven waarin u de voortgang kunt controleren van documenten, en ook de status van het apparaat (resterende hoeveelheid toner in de tonercartridge, enzovoort) en netwerkinstellingen, zoals het IP-adres van het apparaat.
<Foutgegevens/melding>
<Apparaatinformatie>
Hiermee kunt u de status van het apparaat weergeven, zoals de hoeveelheid papier of de hoeveelheid toner die nog in de tonercartridges zit.
<Papierinformatie>
Druk hierop om informatie weer te geven over de verschillende papierbronnen.
<Cartridge-gegevens>
Hiermee wordt de resterende hoeveelheid toner in de tonercartridges aangegeven. Andere interne onderdelen kunnen opraken of versleten raken voordat de toner opraakt.
<Controleer tellerstand>
Geeft het totaale afdrukvolume weer. Aantal afdrukken weergeven(P. 591)
<Geheugengebruik beveiligde afdruk>
Hiermee kunt u controleren hoeveel geheugen er wordt gebruikt voor het opslaan van beveiligde
documenten. Een document afdrukken dat is beveiligd met een pincode (beveiligd afdrukken)
<Versie-informatie>
Toont informatie over de firmware-versie.
<Serienummer>
Geeft het serienummer van het apparaat weer.
125
Basishandelingen
Status en logboeken van gekopieerde, afgedrukte, en verzonden / ontvangen documenten
Hiermee geeft u de huidige status van het geselecteerde item weer. Hieronder ziet u het scherm <Kopieer-/ afdrukopdracht> als voorbeeld.
<Netwerkinformatie>
Geeft de netwerkinstellingen zoals het IP-adres van het apparaat weer en de status zoals de staat van de
draadloze LAN-communicatie. Netwerkinstellingen weergeven(P. 37)
<Verw. geh.media>
Hiermee kunt u een USB-geheugenapparaat veilig verwijderen. Dit wordt uitsluitend weergegeven als een
USB-geheugenapparaat op het apparaat is aangesloten. Het USB-geheugenapparaat verwijderen(P. 186)
126
Basishandelingen
Berichtenvenster
2LFC-02J
Berichten worden op het scherm weergegeven, bijvoorbeeld als het papier op is of de tonercartridges opraken.
Maatregelen bij ieder bericht(P. 630)
Als er een fout optreedt
In sommige gevallen worden, wanneer er een fout optreedt, instructies weergegeven over hoe u moet reageren. Volg de aanwijzingen op het scherm voor het oplossen van het probleem. Het scherm dat wordt weergegeven wanneer er zich een papierstoring voordoet, wordt hieronder getoond als voorbeeld.
127
Basishandelingen
Basishandeling
Het display is een aanraakscherm: u bedient het door het aan te raken.
Vermijd de volgende handelingen.
● Hierdoor kunnen zich storingen voordoen of kan het display beschadigd raken.
- Hard drukken
- Drukken met puntige voorwerpen (vingernagel, balpen, potlood enzovoort)
- Aanraken met vochtige/vuile handen
- Het display gebruiken terwijl er een voorwerp op staat
2LFC-02K
● U kunt het aanraakdisplay pas gebruiken nadat u de de beschermende film van het display hebt verwijderd.
Tikken
Raak het scherm zachtjes even aan. Deze handeling dient om items te selecteren of te bevestigen.
Vegen
Veeg met de vinger over de display. Welk effect het vegen over het scherm heeft, hangt af van het scherm.
Bijvoorbeeld, met vegen in het scherm Start verplaatst u een pagina in de richting van het vegen.
128
Basishandelingen
◼
Items selecteren
Tik op een itemnaam of knop om een selectie te maken.
Als u een item per ongeluk aanraakt
● Schuif uw vinger weg en laat los om de selectie te annuleren.
Teruggaan naar het vorige scherm
● Tik op om terug te gaan naar het vorige scherm.
◼
Door het scherm bladeren
De schuifbalk verschijnt op het scherm wanneer er nog informatie is die niet wordt weergegeven. Wordt de bladerbalk weergegeven, dan kunt u bladeren door in de gewenste richting te vegen. NB. De schuifbalk wordt alleen weergegeven zolang u het scherm aanraakt.
◼
De instellwaarde wijzigen
Tik op <+> / <-> en u kunt de instelling van de schaal aanpassen. U kunt ook een instelling aanpassen door de schuifbalk naar links of naar rechts te vegen.
129
Basishandelingen
●
● Om het scherm te wijzigen dat automatisch wordt weergegeven wanneer het apparaat een bepaalde tijd
inactief is, raadpleegt u: <Functie na automatische reset>(P. 463)
●
130
Basishandelingen
Tekst invoeren
2LFC-02L
Als u tekst of een getal invoert, gebruik dan het scherm-toetsenbord. De numerieke toetsen worden op het scherm weergegeven om uitsluitend cijfers in te voeren.
Een ander type teken kiezen
Tik op <a> of <1/#> om tijdens het invoeren om te schakelen naar een ander tekentype.
● Om hoofdletters in te voeren, tikt u op .
Tekst wissen
Telkens als u op drukt, wordt er één teken gewist. U kunt achtereenvolgende tekens wissen door
langer ingedrukt te houden.
De cursor verplaatsen (een spatie invoeren)
Tik op of om de cursor te verplaatsen. Als u een spatie wilt invoeren, verplaatst u de cursor naar het einde van de tekst en tikt u op .
Als de numerieke toetsen worden weergegeven
Als van u wordt verwacht dat u uitsluitend een numerieke waarde invoert, worden numerieke toetsen op het scherm weergegeven. Met behulp van de numerieke toetsen kunt u de numerieke waarde invoeren.
131
Basishandelingen
Waardebereik
● De tussen haakjes ( ) weergegeven waarden onder het invoervak duiden het waardebereik aan.
Als andere knoppen dan de numerieke toetsen worden weergegeven
● Als <+>/<-> of / worden weergegeven, kunt u met behulp van de knoppen de numerieke waarde verhogen of verlagen, of de cursor verplaatsen.
Tekens invoeren met een USB-toetsenbord
aansluiten, en tekst met het toetsenbord invoeren. Ook wanneer het toetsenbord is aangesloten, kunt u tekst invoeren vanaf het bedieningspaneel.
● Sommige toetsen op het USB-toetsenbord, zoals de toetsen [Backspace], [Home] en [End] kunnen niet worden gebruikt. Wanneer u op toetsen drukt die niet kunnen worden gebruikt, wordt er niets ingevoerd en verandert er niets.
● U kunt tekst wissen door op de [Delete]-toets te drukken.
● Met een druk op de toets [RETURN/ENTER] voltooit u de tekstinvoer op dezelfde manier als wanneer u
<Toepassen> selecteert.
●
● U kunt te allen tijde het toetsenbord loskoppelen van het apparaat. U hoeft niet iets speciaal te doen voor het loskoppelen.
● Afhankelijk van de schermtaal, zult u misschien sommige tekens niet goed kunnen invoeren.
● Afhankelijk van het type zal het USB-toetsenbord misschien niet goed werken.
132
Basishandelingen
Aanmelden bij het apparaat
2LFC-02R
Als Afdelings-ID-beheer is ingeschakeld of er zijn Systeembeheerders-ID's geactiveerd, kunt u het apparaat pas gebruiken wanneer u hebt ingelogd. U moet ook inloggen als er beperkingen zijn ingesteld voor het gebruik van de fax- en scanfuncties.
Inlog Afdelings-ID beheer(P. 133)
Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
Inlog Afdelings-ID beheer
Wanneer het aanmeldingsscherm wordt weergegeven, volg dan onderstaande procedure en voer de Afdelings-ID en pincode in.
●
Als <Kaart plaatsen.> verschijnt, raadpleeg dan Copy Card Reader-F(P. 703) .
1
Voer het ID in.
1
Selecteer <Afdelings-ID> of <Systeembeheerder-ID>.
2
Voer het ID in.
● Als er geen pincode is geregistreerd, gaat u verder met stap 3.
2
Voer de pincode in.
1
Selecteer <Pincode>.
2
Voer de pincode in.
3
Selecteer <Aanmelden>.
➠ Het inlogscherm verandert in het scherm Start.
● Als u klaar bent, selecteert u <Afmelden> om het aanmeldingsscherm weer te geven.
133
Basishandelingen
Inloggen op Geautoriseerd Verzenden
inlogscherm Geautoriseerd Zenden weergegeven wanneer de fax- of scanfunctie wordt gebruikt.
1
Voer uw gebruikersnaam in.
1
Selecteer <Gebruikersnaam>.
2
Voer uw gebruikersnaam in.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
2
Voer het wachtwoord in.
1
Selecteer <Wachtwoord>.
2
Voer het wachtwoord in.
3
Selecteer <Servernaam>, en vervolgens de server voor uw legitimatie.
● Selecteer de LDAP-server waar uw gebruikersnaam en wachtwoord zijn geregistreerd.
4
Selecteer <Aanmelden>.
➠ Het inlogscherm schakelt over naar het hoofdscherm van de fax- of scanfunctie Start.
● Als u klaar bent, selecteert u <Afmelden> om het aanmeldingsscherm weer te geven.
Als het scherm <Selecteer type afmelding> verschijnt
● Als u bent ingelogd op zowel Geautoriseerd Zenden als Afdelings-ID-Beheer, wordt een dialoogvenster weergegeven waarin u de items kunt selecteren waarvan u wilt uitloggen. Als u wilt uitloggen van
Geautoriseerd Zenden (fax- of scanfunctie) maar ingelogd wilt blijven als Afdelings-ID-Beheer, selecteer dan <Afmelden bij geauthentiseerde verzending>. In alle andere gevallen selecteert u <Afmelden bij alle geauthentiseerde functies>.
KOPPELINGEN
Afdeling-ID beheer configureren(P. 356)
De systeembeheerders-ID en pincode instellen(P. 354)
134
Basishandelingen
Originelen plaatsen
2LFC-02S
Leg originelen op de glasplaat of in de documentinvoer. Gebruik de glasplaat voor het scannen van dikke of ingebonden documenten, zoals boeken. U kunt twee of meer vellen van originelen in de invoer leggen, zodat ze
aansluitend kunnen worden gescand. Voor informatie over laadbare formaten, enzovoort, zie
Hoofdeenheid(P. 682) of Documentinvoer(P. 685) .
Originelen op de glasplaat plaatsen(P. 136)
Originelen in de documentinvoer plaatsen(P. 136)
Gebruik originelen die helemaal droog zijn
● Als u originelen gaat plaatsen, zorg er dan voor dat eventuele lijm, inkt of correctievloeistof op de originelen goed is opgedroogd.
Papierstoringen voorkomen
● Plaats de volgende soorten originelen niet in de documentinvoer omdat dit papierstoringen kan veroorzaken:
- Gekreukeld of gevouwen papier
- Carbonpapier
- Gekruld of opgerold papier
- Gecoat papier
- Gescheurd papier
- Dun papier
- Originelen met nietjes of paperclips
- Papier dat is afgedrukt met een thermaltransferprinter
- Transparanten
Originelen nauwkeuriger scannen
● Originelen in de invoer worden gescand terwijl ze in het apparaat worden gevoerd. Als u echter de glasplaat gebruikt, bewegen de originelen niet terwijl ze worden gescand. U krijgt dan ook de beste scanresultaten als u originelen op de glasplaat legt.
Calqueerpapier of transparanten scannen
● Om transparante originelen (bijvoorbeeld calqueerpapier of transparanten) te scannen, plaatst u deze op de glasplaat.
135
Basishandelingen
Originelen op de glasplaat plaatsen
1
Open de documentinvoer.
2
Leg het origineel met de afdrukzijde naar beneden op de glasplaat.
● Leg het origineel in de linkerbovenhoek van de glasplaat.
● Om transparante originelen (bijvoorbeeld calqueerpapier of transparanten) te scannen, bedekt u deze met een vel normaal, wit papier.
3
Sluit de documentinvoer voorzichtig.
➠ Het apparaat is gereed om het document te scannen.
Wanneer het scannen is voltooid
● Verwijder het origineel van de glasplaat.
Originelen in de documentinvoer plaatsen
1
Open de toevoerlade voor originelen.
136
Basishandelingen
2
Schuif de glijdende geleiders uit elkaar.
● Schuif de glijdende geleiders naar de zijkant totdat de tussenruimte iets breder is dan de werkelijke breedte van het origineel.
3
Waaier de stapel originelen uit en maak er een rechte stapel van.
● Waaier de stapel originelen in delen uit en tik een paar keer op een vlak oppervlak om de stapel mooi recht te maken.
4
Leg originelen met de afdrukzijde naar boven in de invoer.
● Plaats originelen in de liggende afdrukrichting.
● Zorg ervoor dat de stapel originelen niet hoger is dan de markeringen voor het maximale aantal vellen ( ).
● Plaats nooit originelen van verschillende formaten tegelijk.
● Als u bij het plaatsen van de originelen de maximale beladingsgrens overschrijdt, kan het scannen stoppen of kan het papier vastlopen.
5
Schuif de glijdende geleiders tegen de randen van het origineel.
● Schuif de glijdende geleiders naar binnen totdat ze stevig tegen de randen van het origineel zitten.
137
Basishandelingen
➠ De machine is gereed om het origineel te scannen.
Schuif de glijdende geleiders goed tegen de randen van het origineel
● Als de glijdende geleiders te los of te strak zitten, kan het papier verkeerd worden ingevoerd of kunnen er papierstoringen ontstaan.
Tijdens het scannen van originelen
● Voeg geen originelen toe en verwijder er ook geen.
Wanneer het scannen is voltooid
● Haal de gescande originelen uit de documentinvoer om papierstoringen te voorkomen.
138
Basishandelingen
Papier laden
2LFC-02U
U kunt papier in de papierlade of de multifunctionele lade plaatsen. Gebruik de papierlade voor het laden van de papiersoort die u meestal gebruikt. De papierlade is handig wanneer u grote hoeveelheden papier gebruikt. Gebruik de multifunctionele invoer wanneer u tijdelijk een formaat of type papier wilt gebruiken dat niet in de papierlade is
geplaatst. Raadpleeg Geschikt papier(P. 686) voor beschikbare papiersoorten en -formaten.
Papier
Richtlijnen voor papier(P. 139)
Het door het apparaat bedrukte papier bewaren(P. 140)
Papier laden
Papier in de papierlade plaatsen(P. 141)
Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146)
Voorbedrukt papier plaatsen(P. 151)
De instellingen voor het geladen papier configureren
Het type en formaat papier opgeven(P. 156)
Richtlijnen voor papier
De volgende papiersoorten mag u niet gebruiken:
● Er kan een papier- of afdrukstoring optreden.
- Gekreukeld of gevouwen papier
- Gekruld of opgerold papier
- Gescheurd papier
- Vochtig papier
- Zeer dun papier
- Dun, grof papier
- Papier dat is afgedrukt met een thermal-transferprinter
- Achterzijde van papier dat is afgedrukt met een thermal-transferprinter
- Papier met een grove structuur
- Glanzend papier
Opmerkingen over het gebruik van papier
● Gebruik uitsluitend papier dat geheel geacclimatiseerd is aan de omgeving waarin het apparaat is geïnstalleerd. Gebruik van papier dat is opgeslagen bij een andere temperatuur of vochtigheidsgraad kan leiden tot papierstoringen of slechte afdrukkwaliteit.
139
Basishandelingen
Behandeling en opslag van papier
● U wordt geadviseerd het papier na het uitpakken zo snel mogelijk te gebruiken. Papier dat nog niet wordt gebruikt, moet weer in de originele verpakking worden gedaan en op een platte ondergrond worden bewaard.
● Bewaar het papier in de originele verpakking om het te beschermen tegen vocht of droogte.
● Bewaar het papier niet op een manier waardoor het kan krullen of vouwen.
● Bewaar het papier niet verticaal en plaatst niet te veel papier op elkaar.
● Bewaar het papier niet in direct zonlicht, op een plaats die onderhevig is aan hoge vochtigheid of droogte of op een plaats met grote verschillen in temperatuur of luchtvochtigheid.
Als u gaat afdrukken op papier dat vochtig is geworden
● Er kan stoom vrijkomen in het uitvoergedeelte van het apparaat of er kunnen zich waterdruppels vormen in het uitvoergedeelte. Dit is normaal. Het vocht in het papier verdampt op het moment dat er warmte wordt gegeneerd tijdens het fixeren van de toner (dit gebeurt meestal als de omgevingstemperatuur laag is).
Het door het apparaat bedrukte papier bewaren
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen als u het door het apparaat bedrukte papier verwerkt / bewaart.
◼
Het opgeslagen papier bewaren
● Bewaar het op een vlakke ondergrond.
● Bewaar het niet samen met artikelen met PVC (polyvinylchloride) heldere folders. De toner kan smelten waardoor het papier aan de PVC artikelen gaat plakken.
● Zorg ervoor dat het papier niet gaat kreuken of krullen. Toner kan loslaten.
● Om het voor langere tijd te bewaren (twee jaar of langer), moet u het in mappen of dergelijke bewaren.
● Als het papier langere tijd wordt bewaard, kunnen de kleuren verlopen waardoor het lijkt of het drukwerk een kleurverandering heeft ondergaan.
● Bewaar het niet op locaties met hoge temperatuur.
◼
Waarschuwingen voor het gebruik van lijm
● Gebruik altijd niet-oplosbare lijm.
● Voordat u de lijm aanbrengt, moet u deze testen op een overbodig vel papier.
● Voordat u papiervellen met lijm over elkaar legt, moet u eerst controleren dat de lijm geheel is opgedroogd.
KOPPELINGEN
Een aangepast papierformaat registreren(P. 163)
140
Basishandelingen
Papier in de papierlade plaatsen
2LFC-02W
1660-02Y
Laad het papier dat u normaliter in de papierlade gebruikt. Als u wilt afdrukken op papier dat niet in de papierlade is
Papier van gangbaar formaat plaatsen(P. 141)
Papier van aangepast formaat plaatsen(P. 143)
●
Papier van A5 formaat in de papierlade of laden, zie Papier van aangepast formaat plaatsen(P. 143) .
● Als u papier van A5 formaat in de optionele cassette feeding module in liggende afdrukrichting wilt laden,
zie Papier van gangbaar formaat plaatsen(P. 141) . Als u de staande afdrukrichting wilt gebruiken,
plaatst u het papier met de volgende procedure voor Papier van aangepast formaat plaatsen(P. 143) .
●
Voor A6-formaat papier, raadpleegt u Papier van aangepast formaat plaatsen(P. 143) en laadt u het in
liggende afdrukstand.
Liggende afdrukrichting Staande afdrukrichting
● Volg de onderstaande procedure als u papier plaatst in de optionele cassette feeding module.
Papier van gangbaar formaat plaatsen
Om papier te plaatsen waarvan het formaat te vinden is in de papierformaatmarkeringen in de papierlade, volgt u de volgende procedure. Voor papier waarvan het formaat niet is aangegeven in de papierformaatmarkeringen,
raadpleegt u Papier van aangepast formaat plaatsen(P. 143) .
1
Trek de papierlade uit.
141
Basishandelingen
● Houd de papierlade met twee handen vast en trek deze voorzichtig uit het apparaat. Als u dat niet doet, kan de lade beschadigd raken wanneer u deze laat vallen omdat de lade te snel naar buiten schuift.
2
Verstel de positie van de papiergeleiders zo dat ze overeenkomen met het papierformaat dat u wilt gebruiken.
● Terwijl u de ontgrendelingspal ingedrukt houdt, beweegt u de papiergeleider om de opstaande rand gelijk te stellen met de markering voor het gewenste papierformaat.
3
Plaats het papier zo dat de rand van de papierstapel de papiergeleider aan de achterzijde van de papierlade raakt.
● Plaats het papier met de afdrukzijde naar beneden.
● Waaier de papierstapel uit en tik met de onderkant op een vlak oppervlak om de vellen papier mooi gelijk te leggen.
Stapel het papier niet hoger dan de markering voor het maximale aantal vellen
● Zorg ervoor dat de stapel papier niet hoger is dan de markering voor het maximale aantal vellen ( ). Als u te veel papier plaatst, kan dit papierstoringen veroorzaken.
●
Wanneer wordt afgedrukt op papier met een logo, raadpleeg dan Voorbedrukt papier
4
Schuif de papierlade in de machine.
142
Basishandelingen
● Als u de papierlade plaatst met <Melden om papierinst. te controleren> ingesteld op <Aan>, verschijnt een
bevestigingsscherm. <Melden om papierinst. te controleren>(P. 559)
»
Ga verder met Het type en formaat papier opgeven dat in de papierlade is geplaatst(P. 157)
Wanneer u papier van een ander formaat of soort gaat gebruiken
● De standaardinstellingen voor papierformaat en papiersoort zijn respectievelijk <A4> en <Normaal 2>. Als u papier van een ander formaat of type in de machine plaatst, moet u de instellingen dus aanpassen. Als u dat niet doet, kan er niet goed worden afgedrukt.
Afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier (handmatig dubbelzijdig afdrukken)
● U kunt afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier. Strijk het bedrukte papier glad en leg het in de
plaatsen(P. 146) ) met de afdrukzijde omhoog.
- Als u de multifunctionele invoer gebruikt, plaats dan steeds één vel papier tegelijk.
- U kunt alleen papier gebruiken dat met dit apparaat is bedrukt.
- U kunt niet afdrukken op de zijde die eerder is bedrukt.
- Als de afdrukken vaag zijn, zet u de bedoelde papierbron op <Aan> in <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-
zijdig)>. <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-zijdig)>(P. 485)
- Als u papier van A5-formaat gebruikt, werkt dubbelzijdig afdrukken mogelijk niet goed.
Papier van aangepast formaat plaatsen
Voor het plaatsen van papier met aangepast formaat of ander papier waarvan het formaat niet is aangegeven in de papierformaatmarkeringen in de papierlade volgt u de volgende procedure.
1
Trek de papierlade uit.
● Houd de papierlade met twee handen vast en trek deze voorzichtig uit het apparaat. Als u dat niet doet, kan de lade beschadigd raken wanneer u deze laat vallen omdat de lade te snel naar buiten schuift.
2
Schuif de papiergeleiders naar de zijkanten van de papierlade.
● Druk op de ontgrendelingspal om de papiergeleiders naar de zijkanten van de papierlade te schuiven.
143
Basishandelingen
3
Leg het papier zo dat de rand van de papierstapel net de voorzijde van de papierlade raakt.
● Plaats het papier met de afdrukzijde naar beneden.
● Waaier de papierstapel uit en tik met de onderkant op een vlak oppervlak om de vellen papier mooi gelijk te leggen.
Stapel het papier niet hoger dan de markering voor het maximale aantal vellen
● Zorg ervoor dat de stapel papier niet hoger is dan de markering voor het maximale aantal vellen ( ). Als u te veel papier plaatst, kan dit papierstoringen veroorzaken.
●
Wanneer wordt afgedrukt op papier met een logo, raadpleeg dan Voorbedrukt papier
4
Schuif de papiergeleiders tegen de randen van het papier.
● Druk op de ontgrendelingspal en schuif de papiergeleiders naar binnen totdat ze stevig tegen de randen van het papier zitten.
144
Basishandelingen
Schuif de papiergeleiders stevig tegen de randen van het papier
● Als de papiergeleiders te los of te strak zitten, kan het papier verkeerd worden ingevoerd of kunnen er papierstoringen ontstaan.
5
Schuif de papierlade in de machine.
● Als u de papierlade plaatst met <Melden om papierinst. te controleren> ingesteld op <Aan>, verschijnt een
bevestigingsscherm. <Melden om papierinst. te controleren>(P. 559)
»
Ga verder met Het type en formaat papier opgeven dat in de papierlade is geplaatst(P. 157)
Wanneer u papier van een ander formaat of soort gaat gebruiken
● De standaardinstellingen voor papierformaat en papiersoort zijn respectievelijk <A4> en <Normaal 2>. Als u papier van een ander formaat of type in de machine plaatst, moet u de instellingen dus aanpassen. Als u dat niet doet, kan er niet goed worden afgedrukt.
Afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier (handmatig dubbelzijdig afdrukken)
● U kunt afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier. Strijk het bedrukte papier glad en leg het in de
plaatsen(P. 146) ) met de afdrukzijde omhoog.
- Als u de multifunctionele invoer gebruikt, plaats dan steeds één vel papier tegelijk.
- U kunt alleen papier gebruiken dat met dit apparaat is bedrukt.
- U kunt niet afdrukken op de zijde die eerder is bedrukt.
- Als de afdrukken vaag zijn, zet u de bedoelde papierbron op <Aan> in <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-
zijdig)>. <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-zijdig)>(P. 485)
- Als u papier van A5-formaat gebruikt, werkt dubbelzijdig afdrukken mogelijk niet goed.
KOPPELINGEN
145
Basishandelingen
Papier in de multifunctionele lade plaatsen
2LFC-02X
1660-030
Als u wilt afdrukken op papier dat niet in de papierlade is geplaatst, laad het dan in de multifunctionele lade. Laad het
papier dat u normaliter in de papierlade gebruikt. Papier in de papierlade plaatsen(P. 141)
Zorg ervoor dat u de papierlade plaatst
● Het apparaat drukt alleen af als de papierlade is geplaatst, zelfs als er papier is geladen in de sleuf voor multifunctionele invoer. Er verschijnt een foutbericht als u probeert af te drukken zonder papierlade.
Papier van A5 / A6 formaat plaatsen
● Bij het instellen van het papierformaat, moet u goed op de actuele afdrukrichting van het papier letten.
Het papierformaat en de papiersoort in de multifunctionele lade opgeven(P. 159)
● Papierformaat A6 moet u in de staande afdrukrichting plaatsen.
Liggende afdrukrichting Staande afdrukrichting
1
Open de klep.
● Houd de linker en rechter zijhendels vast en open de deksel.
2
Trek de papierlade en het uitschuifstuk naar buiten.
● Trek het uitschuifstuk van de lade naar buiten als u groot papier gaat plaatsen.
146
Basishandelingen
3
Schuif de papiergeleiders naar de zijkanten van de papierlade.
● Druk op de ontgrendelingspal om de papiergeleiders naar de zijkanten van de papierlade te schuiven.
4
Plaats het papier in de multifunctionele lade tot het papier stopt.
● Plaats het papier met de afdrukzijde naar boven.
● Waaier de papierstapel uit en tik met de onderkant op een vlak oppervlak om de vellen papier mooi gelijk te leggen.
Stapel het papier niet hoger dan de markering voor het maximale aantal vellen
● Zorg ervoor dat de stapel papier niet hoger is dan de markering voor het maximale aantal vellen ( ). Als u te veel papier plaatst, kan dit papierstoringen veroorzaken.
●
Zie Enveloppen plaatsen(P. 149) of Voorbedrukt papier plaatsen(P. 151) als u enveloppen gaat
laden of papier met een logo.
147
Basishandelingen
5
Schuif de papiergeleiders tegen de randen van het papier.
● Druk op de ontgrendelingspal en schuif de papiergeleiders naar binnen totdat ze stevig tegen de randen van het papier zitten.
Schuif de papiergeleiders stevig tegen de randen van het papier
● Als de papiergeleiders te los of te strak zitten, kan het papier verkeerd worden ingevoerd of kunnen er papierstoringen ontstaan.
»
Ga verder met Het papierformaat en de papiersoort in de multifunctionele lade opgeven(P. 159)
Afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier (handmatig dubbelzijdig afdrukken)
● U kunt afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier. Strijk het bedrukte papier glad en leg het in de
papierlade ( Papier in de papierlade plaatsen(P. 141) ), met de afdrukzijde omlaag of in de
multifunctionele lade, met de afdrukzijde omhoog.
- Als u de multifunctionele invoer gebruikt, plaats dan steeds één vel papier tegelijk.
- U kunt alleen papier gebruiken dat met dit apparaat is bedrukt.
- U kunt niet afdrukken op de zijde die eerder is bedrukt.
- Als de afdrukken vaag zijn, zet u de bedoelde papierbron op <Aan> in <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-
zijdig)>. <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-zijdig)>(P. 485)
- Als u papier van A5-formaat gebruikt, werkt dubbelzijdig afdrukken mogelijk niet goed.
KOPPELINGEN
148
Basishandelingen
Enveloppen plaatsen
2LFC-02Y
Strijk de enveloppen glad voordat u ze gaat laden. Let ook op de invoerrichting van de enveloppen en welke kant naar boven wijst. U kunt geen enveloppen in de papierlade laden.
Voordat u enveloppen gaat laden(P. 149)
In de multifunctionele invoer(P. 150)
● In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u enveloppen in de gewenste richting laadt. Daarnaast worden de
stappen besproken die u moet uitvoeren voordat u enveloppen gaat laden. Raadpleeg Papier in de
van enveloppen in de multifunctionele lade.
Voordat u enveloppen gaat laden
Volg de onderstaande procedure om de enveloppen voor te bereiden voor afdrukken.
1
Sluit de flap van de enveloppen.
2
Strijk de enveloppen glad om alle resterende lucht eruit te persen en de randen plat te drukken.
3
Maak de enveloppen aan de hoeken los en strijk oneffenheden weg.
149
Basishandelingen
4
Maak van de enveloppen een rechte stapel door ze met de zijkanten op een vlakke ondergrond te stoten.
In de multifunctionele invoer
Laad enveloppen van het formaat Monarch, COM10, DL of ISO-C5 met de korte zijde naar voren en met de kant zonder lijm (de voorzijde) naar boven. U kunt niet afdrukken op de achterzijde van enveloppen.
● Plaats de enveloppen zo dat de rand met de flap aan de linkerkant zit, zoals in de afbeelding.
150
Basishandelingen
Voorbedrukt papier plaatsen
2LFC-030
Als u papier gebruikt waarop vooraf een logo is afgedrukt, let u bij het plaatsen op de invoerrichting van het papier.
Zorg dat het papier goed is geplaatst zodat er op de juiste kant van het papier met een logo wordt afgedrukt.
Enkelzijdig afdrukken op papier met logo's(P. 151)
Dubbelzijdig afdrukken op papier met logo's(P. 153)
● In dit gedeelte wordt voornamelijk aandacht besteed aan het op de juiste manier laden van voorbedrukt
papier, dus met de juiste afdrukrichting en afdrukzijde. Raadpleeg Papier in de papierlade
plaatsen(P. 141) of Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146) voor een beschrijving van de
algemene procedure voor het laden van papier in de papierlade of multifunctionele lade.
Enkelzijdig afdrukken op papier met logo's
Afdrukken op papier met logo's in de afdrukrichting Staand
Het papier in de papierlade laden
Laad het papier met de kant van het logo (de afdrukzijde) naar beneden.
Als u papier in de multifunctionele lade plaatst
Laad het papier met de kant van het logo (de afdrukzijde) naar boven.
151
Basishandelingen
Afdrukken op papier met logo's in de afdrukrichting Liggend
Het papier in de papierlade laden
Laad het papier met de kant van het logo (de afdrukzijde) naar beneden.
Als u papier in de multifunctionele lade plaatst
Laad het papier met de kant van het logo (de afdrukzijde) naar boven.
152
Basishandelingen
Dubbelzijdig afdrukken op papier met logo's
Afdrukken op papier met logo's in de afdrukrichting Staand
Het papier in de papierlade laden
Laad het papier met de voorzijde van het bedrukte papier (de zijde voor de eerste pagina van het document) naar boven.
Als u papier in de multifunctionele lade plaatst
Laad het papier met de voorzijde van het bedrukte papier (de zijde voor de eerste pagina van het document) naar beneden.
153
Basishandelingen
Afdrukken op papier met logo's in de afdrukrichting Liggend
Het papier in de papierlade laden
Laad het papier met de voorzijde van het bedrukte papier (de zijde voor de eerste pagina van het document) naar boven.
Als u papier in de multifunctionele lade plaatst
Laad het papier met de voorzijde van het bedrukte papier (de zijde voor de eerste pagina van het document) naar beneden.
De instelling <Invoermethode papier schakelen>
● Wanneer u afdrukt op voorbedrukt papier, moet u de afdrukzijde van het geladen papier wijzigen als u enkelzijdig of dubbelzijdig gaat afdrukken. Als <Invoermethode papier schakelen> echter is ingesteld op
<Prioriteit afdrukzijde>, kunt u de afdrukzijde die u gebruikt voor het laden van voorbedrukt papier voor dubbelzijdig afdrukken (met de logokant naar beneden) ook gebruiken voor enkelzijdig afdrukken. Deze
154
Basishandelingen
155
Basishandelingen
Het type en formaat papier opgeven
2LFC-031
U moet ervoor zorgen dat de instellingen voor het type en formaat papier overeenkomen met het papier dat is geplaatst. Vergeet dus niet de papierinstellingen aan te passen wanneer u papier gaat laden dat afwijkt van het eerder gebruikte papier.
Het type en formaat papier opgeven dat in de papierlade is geplaatst(P. 157)
Het papierformaat en de papiersoort in de multifunctionele lade opgeven(P. 159)
Standaard papierinstellingen voor de multifunctionele lade registreren(P. 161)
Een aangepast papierformaat registreren(P. 163)
De papierformaten die worden weergegeven, beperken(P. 164)
Automatisch een juiste papierbron voor iedere functie selecteren(P. 165)
● Als de instellingen onjuist zijn, kan het papier vastlopen of kan er een afdrukfout optreden.
156
Basishandelingen
Het type en formaat papier opgeven dat in de papierlade is geplaatst
2LFC-032
1
Selecteer <Papierinstell.> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer de doel-papierlade.
● Wanneer de optionele cassette feeding module is geïnstalleerd, wordt zijn papierlade ook weergegeven.
3
Selecteer het papierformaat.
● Als het formaat van het geplaatste papier niet zichtbaar is, selecteert u <Overige formaten>.
Papier van aangepast formaat plaatsen
1
Selecteer <Aangepast>.
2
Geef de lengte van de <X>-zijde en <Y>-zijde op.
● Selecteer <X> of <Y>, en voer de lengte van iedere zijde in met behulp van de numerieke toetsen.
● Als u het papierformaat dat u vaak gebruikt, vastlegt onder de knoppen <S1> tot <S3>, kunt u het met
één knopdruk oproepen. Een aangepast papierformaat registreren(P. 163)
3
Selecteer <Toepassen>.
157
Basishandelingen
Papier van A5 formaat plaatsen
● In de liggende afdrukstand, selecteert u <A5>. In de staande afdrukstand, selecteert u <A5R>.
Liggende afdrukrichting Staande afdrukrichting
4
Selecteer het papiertype.
KOPPELINGEN
Papier in de papierlade plaatsen(P. 141)
De papierformaten die worden weergegeven, beperken(P. 164)
<Melden om papierinst. te controleren>(P. 559)
158
Basishandelingen
Het papierformaat en de papiersoort in de multifunctionele lade opgeven
Het onderstaande scherm wordt weergegeven als er papier is geladen in de multifunctionele lade. Volg de aanwijzingen op het scherm om instellingen op te geven voor het formaat en type papier dat is geladen.
2LFC-033
Als het bovenstaande scherm niet wordt weergegeven als papier wordt geladen
● Als u altijd hetzelfde papier gebruikt in de multifunctionele lade, kunt u het opgeven van de papierinstellingen overslaan door het formaat en type papier vast te leggen als de standaardinstelling. In dat geval wordt het bovenstaande scherm niet meer weergegeven. Als u het scherm wel wilt weergeven,
selecteert u <Opgeven bij plaatsen papier> ( Standaard papierinstellingen voor de multifunctionele
1
Selecteer het papierformaat.
● Als het formaat van het geplaatste papier niet zichtbaar is, selecteert u <Overige formaten>.
Papier van aangepast formaat plaatsen
1
Selecteer <Aangepast>.
2
Geef de lengte van de <X>-zijde en <Y>-zijde op.
● Selecteer <X> of <Y>, en voer de lengte van iedere zijde in met behulp van de numerieke toetsen.
159
Basishandelingen
● Als u het papierformaat dat u vaak gebruikt, vastlegt onder de knoppen <S1> tot <S3>, kunt u het met
één knopdruk oproepen. Een aangepast papierformaat registreren(P. 163)
3
Selecteer <Toepassen>.
2
Selecteer het papiertype.
KOPPELINGEN
Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146)
De papierformaten die worden weergegeven, beperken(P. 164)
160
Basishandelingen
Standaard papierinstellingen voor de multifunctionele lade registreren
2LFC-034
U kunt standaard-papierinstellingen opslaan voor de multifunctionele lade. Hierdoor hoeft u niet steeds instellingen in te voeren wanneer u altijd hetzelfde papier gebruikt in de multifunctionele lade.
● Als u standaard-papierinstellingen hebt opgegeven, wordt het scherm met papierinstellingen niet meer weergegeven wanneer u papier laadt. U gebruikt dan altijd dezelfde instellingen. Als u papier van een ander formaat of type plaatst zonder de papierinstellingen aan te passen, wordt er mogelijk niet goed afgedrukt. U kunt dit probleem voorkomen door <Opgeven bij plaatsen papier> in stap 3 te selecteren en dan pas het papier te laden.
1
Selecteer <Papierinstell.> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer de multifunctionele invoer.
3
Selecteer het papierformaat.
● Als het formaat van het geplaatste papier niet zichtbaar is, selecteert u <Overige formaten>.
Een aangepast papierformaat registreren
1
Selecteer <Aangepast>.
2
Geef de lengte van de <X>-zijde en <Y>-zijde op.
● Selecteer <X> of <Y>, en voer de lengte van iedere zijde in met behulp van de numerieke toetsen.
161
Basishandelingen
● Als u het papierformaat dat u vaak gebruikt, vastlegt onder de knoppen <S1> tot <S3>, kunt u het met
één knopdruk oproepen. Een aangepast papierformaat registreren(P. 163)
3
Selecteer <Toepassen>.
4
Selecteer het papiertype.
KOPPELINGEN
Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146)
De papierformaten die worden weergegeven, beperken(P. 164)
162
Basishandelingen
Een aangepast papierformaat registreren
U kunt maximaal drie aangepaste papierformaten opslaan die u regelmatig gebruikt.
1
Selecteer <Papierinstell.> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Gebr.papier registr.>.
3
Selecteer het registratienummer.
Een instelling verwijderen
● Selecteer <Verwijderen> <Ja>.
4
Geef de lengte van de <X>-zijde en <Y>-zijde op.
● Selecteer <X> of <Y>, en voer de lengte van iedere zijde in met behulp van de numerieke toetsen.
2LFC-035
5
Selecteer <Toepassen>.
Instellen op het geregistreerde papierformaat
De papierformaten die u met de bovenstaande procedure registreert, kunnen worden opgeroepen als
<Aangepast> is geselecteerd in het scherm voor het selecteren van het papierformaat van de papierlade of de multifunctionele invoer.
KOPPELINGEN
Papier in de papierlade plaatsen(P. 141)
Papier in de multifunctionele lade plaatsen(P. 146)
163
Basishandelingen
De papierformaten die worden weergegeven, beperken
2LFC-036
U kunt ervoor zorgen dat alleen papierformaten die u vaak gebruikt, worden getoond in het scherm voor het selecteren van de instelling van het papierformaat.
1
Selecteer <Papierinstell.> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Veelgebruikte papierformaten selecteren>.
3
Selecteer de papierbron waarvoor u de weer te geven papierformaten wilt begrenzen.
● Wanneer de optionele cassette feeding module is geïnstalleerd, wordt zijn papierlade ook weergegeven.
4
Schakel de selectievakjes uit voor papierformaten die u niet wilt weergeven.
● Controleer dat alleen de selectievakjes voor papierformaten die u vaak gebruikt, worden weergegeven.
● U kunt de papierformaten die niet zijn geselecteerd, zien door <Overige formaten> te selecteren in het selectiescherm voor de instellingen van het papierformaat.
5
Selecteer <Toepassen>.
KOPPELINGEN
Het type en formaat papier opgeven dat in de papierlade is geplaatst(P. 157)
Het papierformaat en de papiersoort in de multifunctionele lade opgeven(P. 159)
Standaard papierinstellingen voor de multifunctionele lade registreren(P. 161)
164
Basishandelingen
Automatisch een juiste papierbron voor iedere functie selecteren
2LFC-037
De functie voor het automatisch selecteren van de papierbron voor iedere papierbron in- of uitschakelen. Als deze mogelijkheid is ingesteld op <Aan>, selecteert het apparaat automatisch voor iedere afdruktaak een papierbron waarin het juiste papierformaat is geladen. Bovendien, als het papier in de geselecteerde papierbron opraakt, maakt deze instelling continu afdrukken mogelijk door van de ene papierbron over te stappen naar de andere die met hetzelfde papierformaat is geladen.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Functie-instellingen> <Algemeen> <Instellingen papierinvoer>.
3
Selecteer <Automatische selectie papierbron>.
4
Selecteer de doelfunctie.
● Als de doelfunctie het afdrukken van rapporten / lijsten is, of afdrukken vanuit geheugenmedia, selecteer dan <Overige>.
5
Voor iedere papierbron waarop u de functie voor het automatisch selecteren van de papierbron wilt toepassen, selecteert u <Aan>.
● Wanneer de optionele cassette feeding module is geïnstalleerd, wordt zijn papierlade ook weergegeven.
● Geef altijd <Aan> op voor ten minste één papierlade. Als u <Uit> opgeeft voor alle laden, dan kunt u de instelprocedure niet afronden.
6
Selecteer <Toepassen>.
165
Basishandelingen
Het display aanpassen
2LFC-038
Om het scherm Start gebruiksvriendelijker te maken, kunt u het op de gebruiker toesnijden. Daarnaast kunt u efficiënter werken door voor iedere functie uw favoriete instellingen voor het scherm Basisfuncties te registreren.
Het scherm Start aanpassen
U kunt knoppen voor snelkoppelingen die worden weergegeven in het scherm Start rangschikken naar eigen voorkeur. Daarnaast kunt u het scherm Start aanpassen door sneltoetsen toe te voegen waarmee u
gemakkelijker functies selecteert. Het scherm Start aanpassen(P. 167)
“Favoriete instellingen" registreren
Om het mogelijk te maken snel dezelfde instellingen voor Kopiëren, Faxen en Scannen op te roepen, kunt u ze als uw favoriete instellingen registreren. U kunt geregistreerde instelcombinaties als sneltoetsen toevoegen aan
het scherm Start. Veelgebruikte instellingen opslaan(P. 170)
166
Basishandelingen
Het scherm Start aanpassen
2LFC-039
U kunt knoppen voor snelkoppelingen die worden weergegeven in het scherm Start toevoegen / wissen naar eigen toepassing of u kunt ze rangschikken naar eigen voorkeur. U kunt de volgorde waarin zij worden weergegeven, wijzigen.
Knoppen toevoegen aan het scherm Start(P. 167)
Knoppen anders rangschikken(P. 168)
Knoppen toevoegen aan het scherm Start
U kunt knoppen toevoegen aan het scherm Start voor snelkoppelingen van vaak gebruikte functies, zoals <Kopiëren>,
<Fax>, en <Scannen>. Bijvoorbeeld, u kunt taken sneller en efficiënter uitvoeren door een reeks instellingen aan een enkele knop toe te wijzen (bijvoorbeeld "Scan beide zijden van een origineel, sla het op als een zeer gecomprimeerd
PDF-bestand en verstuur het via e-mail").
● De instellingen die moeten worden toegevoegd als een knop van een snelkoppeling, moeten van tevoren
worden geregistreerd als Favoriete Instellingen. Veelgebruikte instellingen opslaan(P. 170)
1
Selecteer <Instellingen startscherm> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
●
2
Selecteer <Selecteer knop om te tonen>.
3
Selecteer de functie die u als knop wilt toevoegen bij de Favoriete Instellingen.
4
Schakel de selectievakjes in voor alle instellingen die op het scherm Start moeten worden weergegeven en selecteer <Toepassen>.
167
Basishandelingen
Geregistreerde knoppen verwijderen
● Schakel het selectievakje voor de naam van de knop die u wilt verwijderen, uit en selecteer <Toepassen>.
Wanneer u een geregistreerde knop hebt verwijderd, verschijnt een ruimte waar de knop werd weergegeven in het scherm Start. Als het nodig is, kunt u de ruimte wissen.
5
Lees het bericht dat wordt weergegeven en selecteer <OK>.
➠ Er wordt een knop voor de pas geselecteerde instellingen toegevoegd aan het Start-scherm.
● Als het scherm Start voor is en er geen instellingen meer kunnen worden geregistreerd, wis dan geregistreerde knoppen en spaties in <Instellingen startscherm>.
Knoppen anders rangschikken
U kunt het gebruik van de knoppen gemakkelijker maken door de knoppen naar eigen inzicht te rangschikken.
Bijvoorbeeld: u kunt de functies die u het meest gebruikt vooraan zetten, of de functieknoppen samen rangschikken met knoppen voor snelkoppelingen voor Favoriete Instellingen. U kunt ook een spatie invoegen in plaats van een knop, opdat u het scherm Start gemakkelijker kunt bekijken.
1
Selecteer <Instellingen startscherm> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
●
2
Selecteer <Weergavevolgorde instellen>.
3
Selecteer de knop die u wilt verplaatsen.
● De geselecteerde knop wordt geaccentueerd weergegeven. U kunt de selectie van de knop ongedaan maken door er nogmaals op te tikken.
4
Selecteer <Naar links> of <Naar rechts>.
● De knop wordt zo vaak verplaatst als u op het scherm tikt.
● Als u <Naar links> of <Naar rechts> lang aanraakt, blijft de geselecteerde knop bewegen.
Een spatie invoeren
● Als <Lege inv.> is geselecteerd, wordt er links van de geselecteerde knop een spatie ingevoegd.
● Als de knop aan het einde is geselecteerd, wordt een spatie ingevoegd, ook als <Naar rechts> is geselecteerd.
168
Basishandelingen
Een spatie verwijderen
● Selecteer de spatie die u wilt verwijderen, en selecteer <Lege wissen>.
5
Selecteer <Toepassen>.
KOPPELINGEN
169
Basishandelingen
Veelgebruikte instellingen opslaan
2LFC-03A
Als u veelgebruikte instellingen registreert als "favoriete instellingen", kunt u deze snel oproepen wanneer u kopieën maakt, een fax verzendt of scant. Bovendien kunt u gecompliceerde instellingen registreren als "favoriete instellingen", zodat u ze later snel en gemakkelijk kunt oproepen. Tevens kunt u geregistreerde instelcombinaties aan een sneltoets toewijzen die is weergegeven op het scherm Start. Deze paragraaf beschrijft hoe u veelgebruikte instellingen registreert, en hoe u ze oproept als u een kopie maakt.
Instellingen registreren(P. 170)
Geregistreerde instellingen weer oproepen(P. 171)
● Ook kunt u een fax- of scanbestemming registreren in de veelgebruikte instellingen, maar u kunt ze daarna niet makkelijk veranderen. Om een bestemming te veranderen, wist u de instellingen, en registreert u ze opnieuw.
Instellingen registreren
1
Selecteer <Kopiëren> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
3
Selecteer <Andere instell.> <Favoriete instell.>.
4
Selecteer ongeregistreerde instellingen, en selecteer <Registreren>.
● Om de inhoud van een geregistreerde instelling te veranderen, selecteert u die instelling en selecteert u
<Bewerken>.
5
Controleer de details van de instellingen die u wilt registreren en selecteer
<Registreren>.
● Selecteer een te registreren instelling als u de waarde ervan wilt wijzigen.
● U kunt de bestemming van de registratie een andere naam geven door <Naam> te selecteren. Informatie
over het invoeren van tekst, vindt u bij Tekst invoeren(P. 131) .
170
Basishandelingen
6
Selecteer of u de instellingen wilt registreren als een knop voor een snelkoppeling.
● Als u <Ja> selecteert, wordt een bericht weergegeven. Bekijk het en selecteer vervolgens <OK>. De geregistreerde combinatie van instellingen wordt toegevoegd aan het scherm Start als een sneltoets.
● Als het scherm Start vol is en u kunt de sneltoets niet toevoegen, wis dan met <Instellingen startscherm>
geregistreerde knoppen of spaties. Het scherm Start aanpassen(P. 167)
● Geregistreerde instellingen worden ook bewaard wanneer het apparaat wordt uitgeschakeld.
● Als u een geregistreerde instelling wilt wissen, selecteer dan <Kopiëren> <Andere instell.> <Favoriete instellingen> Selecteer de Instellingen, en selecteer <Verwijderen> <Ja>.
Geregistreerde instellingen weer oproepen
U hoeft alleen maar de combinatie van instellingen, die het best geschikt is voor uw doeleinden, te selecteren uit de favoriete instellingen.
<Kopiëren> <Andere instell.> <Favoriete instellingen> Selecteer de combinatie van instellingen die u weer wilt oproepen, en selecteer <Toepassen>
● Wanneer u de combinatie van instellingen weer hebt opgeroepen, kunt u ook de instellingen voor het kopiëren wijzigen, als dat nodig is.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
171
Basishandelingen
De standaardinstellingen voor functies wijzigen
2LFC-03C
De standaardinstellingen zijn de instellingen die worden weergegeven wanneer u het apparaat inschakelt of op
<Reset> drukt. Als u deze standaardinstellingen afstemt op de bewerkingen die u regelmatig uitvoert, kunt u tijd besparen doordat u niet steeds dezelfde instellingen hoeft op te geven als u een handeling verricht.
◼
Kopiëren
<Menu> <Functie-instellingen> <Kopiëren> <Standaardinstellingen wijzigen (Kopie)>
Selecteer de instelling Verander de standaardwaarde van het geselecteerde item
<Toepassen>
◼
FAX
Raadpleeg voor informatie over veranderbare instelitems <Faxinstellingen>(P. 533) .
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Standaardinstellingen wijzigen (Fax)> Selecteer de instelling Verander de standaardwaarde van het geselecteerde item <Toepassen>
◼
Geheugenmedia afdruk
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Algemene instellingen>
<Toegangsinstellingen opgesl. bestanden> <Standaardinstellingen wijzigen (Geheugenmedia afdruk)> Selecteer de instelling Verander de standaardwaarde van het geselecteerde item
<Toepassen>
◼
USB-geheugen
Raadpleeg voor informatie over veranderbare instelitems <Instellingen USB-geheugen>(P. 547) .
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Algemene instellingen>
<Scan- en opslaginstellingen> <Instellingen USB-geheugen> <Standaardinst. wijzigen (USBgeheugen)> Selecteer de instelling Wijzig de standaardwaarde van het geselecteerde item
<Toepassen>
172
Basishandelingen
◼
Raadpleeg voor informatie over veranderbare instelitems <E-mailinstellingen>(P. 528) .
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Verzend- en scaninstellingen> <Emailinstellingen> <Standaardinstellingen wijzigen (E-mail)> Selecteer de instelling Verander de standaardwaarde van het geselecteerde item <Toepassen>
◼
I-Fax
Raadpleeg voor informatie over veranderbare instelitems <I-faxinstellingen>(P. 530) .
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Verzend- en scaninstellingen> <Ifaxinstellingen> <Standaardinstellingen wijzigen (I-fax)> Selecteer de instelling Verander de standaardwaarde van het geselecteerde item <Toepassen>
◼
Gedeelde map / FTP-server
Raadpleeg voor informatie over veranderbare instelitems <Bestandsinstellingen>(P. 531) .
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Verzend- en scaninstellingen>
<Bestandsinstellingen> <Standaardinstellingen wijzigen (Bestand)> Selecteer de instelling
Verander de standaardwaarde van het geselecteerde item <Toepassen>
● Als u op ieder instelscherm <Initialiseren> selecteert, kunt u het apparaat terugzetten op de standaardwaarden.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat (afdrukken via geheugenmedia)(P. 269)
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
173
Basishandelingen
Instelgeluiden
2LFC-03E
De machine produceert in verschillende situaties geluidssignalen, bijvoorbeeld om aan te geven dat het versturen van een fax is voltooid of dat er papier is vastgelopen. U kunt het volume van deze geluiden afzonderlijk instellen.
◼
<Faxvolume> aanpassen
1
Druk op de toets ( ).
2
Pas het volume aan, selecteer <Toepassen>.
● Verplaats de cursor helemaal naar links om het geluid uit te schakelen.
◼
<Andere vol.-inst.> aanpassen
1
Druk op de toets ( ).
● Voor het model zonder faxfunctie, gaat u verder naar stap 3.
2
Selecteer <Andere vol.-inst.>.
3
Selecteer een instelling.
Instelling
<Belsignaal>
<TX gereed signaal>
<RX gereed signaal>
<Scan gereed signaal>
Beschrijving Actie
Geluid om een binnenkomende fax aan te geven Ga naar stap 4.
Geluid om aan te geven dat het versturen van een fax is voltooid
Geluid om aan te geven dat het ontvangen van een fax is voltooid
Geluid om aan te geven dat het scannen van het origineel is voltooid
174
Basishandelingen
Instelling
<Invoersignaal>
<Signaal invoerfout>
Beschrijving Actie
Bevestigingssignaal telkens wanneer op een toets op het bedieningspaneel of een knop op het display wordt gedrukt
Selecteer <Aan> (signaal produceren) of <Uit> (geen signaal produceren).
Geluid bij het indrukken van een ongeldige toets, zoals bij het invoeren van een cijfer buiten het toegestane bereik
<Toon voor aanvullen voorraad> Geluid om aan te geven dat een tonercartridge bijna leeg is
<Waarschuwingssignaal>
<Opdracht gereed-signaal>
Geluid bij een papierstoring of andere fout
Geluid om aan te geven dat een bewerking zoals kopiëren of scannen is voltooid
<Waarschuwing energiebesparing>
Geluid om aan te geven dat de slaapstand van de machine wordt geactiveerd of verlaten
<Detectietoon origineel in invoer> Geluid om aan te geven dat een origineel in de documentinvoer is geplaatst
4
Pas het volume aan, selecteer <Toepassen>.
● Verplaats de cursor helemaal naar links om het geluid uit te schakelen.
Geluid uitschakelen, alleen bij fout
In <Alleen geluid bij fout>, selecteert u <Aan>, en dan <Toepassen>.
175
Basishandelingen
De slaapstand instellen
2LFC-03F
In de slaapstand wordt het stroomverbruik verlaagd door de stroomtoevoer naar het bedieningspaneel te onderbreken. Als er gedurende bepaalde tijd geen bewerkingen worden uitgevoerd op de machine, zoals tijdens de lunchpauze, kunt u energie besparen door op op het bedieningspaneel te drukken.
Wanneer de slaapmodus is ingeschakeld
● Het lampje brandt groen als de slaapstand actief is.
Situaties waarin de slaapstand niet wordt geactiveerd
● Wanneer het apparaat bezig is
● Wanneer het Data-lampje brandt of knippert
● Wanneer het apparaat een bewerking uitvoert zoals aanpassen of reinigen
● In het geval van een papierstoring
● Wanneer de hoorn van de externe telefoon of van de optionele handset van de haak is
● Als het apparaat zodanig is ingesteld dat het signaal voor inkomende fax niet klinkt
● Wanneer het menuscherm wordt weergegeven
● Wanneer een taak wacht op scannen naar een USB-geheugenapparaat of een computer
● Wanneer er een foutbericht wordt weergegeven op het scherm (er zijn enkele uitzonderingen: bij bepaalde foutberichten wordt de slaapstand wel geactiveerd).
● Wanneer het apparaat communiceert met een LDAP-server, enz.
● Als het SSID/netwerksleutel-scherm voor Directe verbinding wordt weergegeven
● Als instellingen worden geïmporteerd of geëxporteerd
De automatische sluimertijd instellen
De automatische sluimertijd is een functie die het apparaat automatisch in de slaapstand plaatst als gedurende
om de periode van inactiviteit te wijzigen waarna het apparaat automatisch in de slaapstand wordt geplaatst.
176
Basishandelingen
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Automatische sluimertijd> Stel de tijd in die verstrijkt voordat het apparaat automatisch overgaat naar de slaapstand <Toepassen>
De slaapstandinstelling veranderen voor de opgegeven tijd
U kunt instellen dat het apparaat op een opgegeven tijd naar de slaapstand gaat. U kunt ook instellen dat het apparaat de slaapstand op een opgegeven tijd verlaat.
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> Selecteer <Autom. dagelijkse slaaptimer> of <Instell. afsluiting sluimermodus> Selecteer <Aan> in <Deze functie instellen>, en voer de tijd in <Toepassen>
De slaapstand verlaten
U kunt of een andere toets op het bedieningspaneel indrukken om de slaapstand te verlaten.
● U kunt ook op het display tikken om de slaapstand te verlaten.
● Als er een externe telefoon of een optionele handset is aangesloten op het apparaat, wordt de slaapstand verlaten wanneer u de hoorn van de haak neemt.
177
Basishandelingen
Bestemmingen opslaan
2LFC-03H
1660-03J
U kunt veelgebruikte bestemmingen opslaan in het fax/scanadresboek en eenvoudig
selecteren als u ze nodig hebt ( Bestemmingen opslaan in het
adresboek(P. 180) ). U kunt bestemmingen alfabetisch zoeken, kiezen uit lijsten in
het adresboek of invoeren via een code van drie cijfers (codes voor verkort kiezen).
Daarnaast kunt u de volgende functies gebruiken om bestemmingen snel op te geven.
◼
Favorieten
Als u heel veel adressen opslaat in het adresboek, wordt het lastig de gewenste bestemming te vinden. U kunt veelgebruikte bestemming daarom ook opslaan als favorieten. Bestemmingen die u hebt opgeslagen in uw favorieten kunt u zoeken via de < > in het adresboek.
◼
Groepskiezen
U kunt meerdere bestemmingen selecteren die al zijn opgeslagen en deze registreren als een groep. Op deze manier kunt u tegelijkertijd faxen of e-mails sturen naar verschillende bestemmingen. U kunt een groep ook toevoegen aan
uw favorieten. Meerdere bestemmingen registreren als een groep(P. 183)
◼
Index
De opgeslagen bestemmingen worden ingedeeld in indexes, afhankelijk van het beginteken of het type adres. Door indexen te veranderen, kunt u een bestemming snel zoeken. Tik op / of veeg de doelindex zijwaarts voor een ander scherm.
<Alles>
Geeft alle bestemmingen weer die in het adresboek zijn opgeslagen.
< >
Geeft een lijst met bestemmingen weer die zijn opgeslagen in Favorieten.
<A-Z>/<0-9>/<ABC> tot <YZ>
Geeft bestemmingen weer met namen van ontvangers waarvan de eerste tekens overeenkomen met de tekens op de geselecteerde index.
< >
Geeft bestemmingen voor faxen weer.
< >
Geeft bestemmingen voor e-mails weer.
178
Basishandelingen
< >
Geeft bestemmingen voor I-Faxen weer.
< >
Geeft bestemmingen weer voor gedeelde mappen en FTP-servers. Registratie van bestemmingen wordt gerealiseerd vanaf de computer.
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie(P. 95)
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
< >
Geeft een lijst met bestemmingen weer die zijn opgeslagen met de functie Groepskiezen.
● Gebruik de computer om een gedeelde map of FTP-server te registreren als de bestemming voor scans.
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie(P. 95)
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
● U kunt het adresboek als een bestand opslaan op uw computer (maar u kunt het adresboek niet bewerken op de computer). Het is ook mogelijk een opgeslagen adresboek te importeren van de computer naar het
apparaat. De insteldata importeren en exporteren(P. 444)
●
U kunt een lijst afdrukken met de bestemmingen in het adresboek. Adresboeklijst(P. 595)
● Als in uw kantooromgeving een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u een zoekactie verrichten naar gebruikersinformatie op die server en deze opslaan in het adresboek. U moet de instellingen voor de
verbinding met een LDAP-server vooraf opgeven. LDAP-servers registreren(P. 63)
179
Basishandelingen
Bestemmingen opslaan in het adresboek
Dit gedeelte beschrijft hoe u bestemmingen vanaf het bedieningspaneel registreert. U kunt ook de externe UI
gebruiken om bestemmingen te registreren. Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
2LFC-03J
1
Selecteer <Adresboek> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Best. registreren>
● Als u wordt gevraagd een pincode in te voeren, voert u de pincode voor het adresboek in en selecteert u
<Toepassen>. Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
3
Selecteer het type adres dat u wilt registeren.
Bestemmingen registreren die zijn opgeslagen op een LDAP-server
Als in uw kantooromgeving een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u een zoekactie verrichten naar gebruikersinformatie op die server en deze opslaan in het adresboek.
● Voor een registratie vanaf de LDAP-server moet u eerst de instellingen voor verbinding met een LDAP-
server opgeven. LDAP-servers registreren(P. 63)
1
Selecteer <LDAP-server>.
2
Selecteer de LDAP-server die u gebruikt.
3
Selecteer condities waaraan de gezochte gebruikersinformatie moet voldoen.
● Naam, faxnummers, e-mailadressen, namen van bedrijven, en bedrijfsunits zijn de criteria die beschikbaar zijn voor het zoeken naar bestemmingen.
4
Voer de te zoeken tekenreeks in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
● Als u meerdere zoekcriteria wilt opgeven, herhaalt u stappen 3 en 4.
5
Selecteer <Zoekmethode>.
180
Basishandelingen
6
Selecteer condities om het zoekresultaat weer te geven.
<Met alle onderstaande voorwaarden>
Er worden alleen gebruikers gevonden en weergegeven die voldoen aan alle zoekcriteria uit stappen 3 en
4.
<Met sommige vd onderst. voorwaarden>
Als gebruikers worden gevonden die voldoen aan minstens één van de opgegeven zoekcriteria die in stappen 3 en 4 zijn opgegeven, geef dan al deze gebruikers weer.
7
Selecteer <Zoeken starten>.
➠ U ziet de gebruikers die voldoen aan de opgegeven zoekcriteria.
● Als er een verificatiescherm verschijnt wanneer u <Zoeken starten> selecteert, voert u de gebruikersnaam van het apparaat en het bijbehorende wachtwoord in die zijn geregistreerd op de
LDAP-server en selecteert u vervolgens <Toepassen>. LDAP-servers registreren(P. 63)
8
Selecteer een gebruiker die u in het adresboek wilt registreren.
9
Selecteer <Toepassen>.
➠ De gebruikersnaam en het faxnummer of e-mailadres die zijn geregistreerd op de LDAP-server van de geselecteerde gebruiker worden geregistreerd in het adresboek.
Bestemmingen registreren van herhaalde-oproepinstellingen
Als herhaalde-oproepinstellingen aanwezig zijn, kunt u <Instell. oproepen> selecteren en de bestemmingen registreren.
4
Selecteer <Naam>.
● Het is niet verplicht een waarde op te geven voor <Naam>. Als u een waarde opgeeft voor <Naam>, kunt u de bestemming alfabetisch zoeken.
5
Voer de naam in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
6
Selecteer <Faxnummer>, <E-mailadres> of <I-faxadres>.
7
Voer de bestemming in en selecteer <Toepassen>.
Gedetailleerde instellingen invoeren (alleen wanneer geregistreerd voor fax)
Wanneer u <Details instellen> selecteert, ziet u een soortgelijk scherm als het volgende.
181
Basishandelingen
<ECM TX>
Als er tijdens verzending van een afbeelding een fout optreedt, wordt de fout gecontroleerd en gecorrigeerd om te voorkomen dat een onjuiste afbeelding wordt verzonden bij de instelling <Aan>.
<TX-snelheid>
Als het even duurt voordat een verzending begint, bijvoorbeeld vanwege een slechte telefoonverbinding, kunt u de transmissiestartsnelheid verlagen.
<Interlokaal>
Geef bij het registreren van buitenlandse faxnummers <Internationaal (1)> tot en met <Internationaal (3)> op, al naar gelang de verzendomstandigheden.
● U kunt <ECM TX> en <TX-snelheid> opgeven vanuit <Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden>
<Faxinstellingen>. De instellingen vanuit <Adresboek> worden echter ingeschakeld voor de gedetailleerde instellingen van bestemmingen die zijn geregistreerd in het adresboek.
8
Selecteer <Registreren als>.
9
Selecteer <Favorieten> of <Kiescode>.
● Als u <Kiescode> selecteert, selecteer dan het nummer van de bestemming, of selecteer <Num.toetsen
gebr.> en voer het nummer van de bestemming in.
10
Selecteer <Toepassen>.
● U kunt een groep bestemmingen samenstellen die reeds zijn geregistreerd in het adresboek en deze groep
als één bestemming registreren. Voor meer informatie raadpleegt u Meerdere bestemmingen
registreren als een groep(P. 183) .
● Als u informatie-items over geregistreerde bestemmingen in het adresboek wilt veranderen of verwijderen,
raadpleeg dan De opgeslagen bestemmingen in het adresboek bewerken(P. 185) .
182
Basishandelingen
Meerdere bestemmingen registreren als een groep
2LFC-03K
U kunt meerdere bestemmingen selecteren die al zijn opgeslagen en deze registreren als een groep. Dit gedeelte beschrijft hoe u een groep vanaf het bedieningspaneel registreert. U kunt een groep ook registreren met behulp van
de UI op afstand. Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
● Uitsluitend bestemmingen van hetzelfde type adres kunnen worden geregistreerd in dezelfde groep.
● Gedeelde mappen of FTP-servers kunnen niet in een groep als bestemmingen worden geregistreerd.
1
Selecteer <Adresboek> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Best. registreren> <Groep>.
● Als u wordt gevraagd een pincode in te voeren, voert u de pincode voor het adresboek in en selecteert u
<Toepassen>. Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
3
Selecteer <Naam>.
● Het is niet verplicht een waarde op te geven voor <Naam>. Als u een waarde opgeeft voor <Naam>, kunt u de bestemming alfabetisch zoeken.
4
Voer de naam in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
5
Selecteer <Bestemming>.
6
Selecteer <Toevoegen>.
7
Selecteer de index met de bestemming die u wilt registreren. Index(P. 178)
8
Selecteer de bestemming.
183
Basishandelingen
9
Herhaal stap 6 tot en met 8 totdat u alle gewenste bestemmingen hebt opgeslagen en selecteer vervolgens <Toepassen>.
Toont informatie over de bestemming
● Selecteer de bestemming en selecteer <Details>.
Een bestemming uit de groep verwijderen
● Selecteer de bestemming die u uit de groep wilt verwijderen en selecteer <Verwijderen> <Ja>.
10
Selecteer <Registreren als>.
11
Selecteer <Favorieten> of <Kiescode>.
● Als u <Kiescode> selecteert, selecteer dan het nummer van de bestemming, of selecteer <Num.toetsen
gebr.> en voer het nummer van de bestemming in.
12
Selecteer <Toepassen>.
184
Basishandelingen
De opgeslagen bestemmingen in het adresboek bewerken
2LFC-03L
U kunt uw instellingen veranderen, bijvoorbeeld een geregistreerd faxnummer of -naam, het type geregistreerde bestemming veranderen van faxnummer naar e-mail, een kiescode veranderen, en groepsbestemmingen toevoegen of verwijderen. U kunt ook bestemmingen of groepen verwijderen.
● Wanneer u een bestemming uit het Adresboek verwijdert, verwijdert u hem ook uit de favoriete instellingen.
Veelgebruikte instellingen opslaan(P. 170)
1
Selecteer <Adresboek> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer de index met de bestemming die u wilt bewerken. Index(P. 178)
3
Selecteer de bestemming en selecteer <Bewerken>.
● Als u <Details> selecteert, kunt u informatie over de bestemming bekijken.
● Om de bestemming te verwijderen, selecteert u <Verwijderen> <Ja>.
● Als u wordt gevraagd een pincode in te voeren, voert u de pincode voor het adresboek in en selecteert u
<Toepassen>. Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
4
Na het bewerken van de vereiste items selecteert u <Toepassen>.
185
Basishandelingen
Een USB-geheugenapparaat gebruiken
Als u een USB-geheugen gebruikt, moet u het in de USB-poort van het apparaat steken.
2LFC-03R
Voordat u een USB-geheugen gebruikt
● De ondersteunde formaten van USB-geheugenapparaat zijn FAT16 en FAT32.
De volgende apparaten en gebruiken worden niet ondersteund.
● USB-geheugenapparaten met daarop beveiligingsfuncties geïnstalleerd
● USB-geheugenapparaten die niet aan de USB normen voldoen
● Geheugenkaartlezers aangesloten via USB
● USB-geheugenapparaten die worden gebruikt met verlengsnoeren
● USB-geheugenapparaten die via een USB-hub worden gebruikt
Met USB-geheugenapparaten omgaan
● Garandeer dat het USB-geheugenapparaat in de juiste richting wijst voordat u het insteekt. Als u het in een verkeerde stand probeert in te steken, kunnen het geheugenapparaat en het apparaat beschadigd raken.
● Verwijder het USB-geheugenapparaat niet terwijl er gegevens worden geïmporteerd of geëxporteerd.
Voorkom eveneens schudden of schokken van het USB-apparaat. U mag het apparaat niet uitschakelen als er een bewerking wordt uitgevoerd.
● U kunt gegevens mogelijk niet correct opslaan in bepaalde USB-geheugenapparaten.
◼
Het USB-geheugenapparaat verwijderen
● Gebruik altijd de volgende procedure bij het verwijderen van USB-geheugenapparaten. Het gebruik van andere methoden om USB-geheugenapparaten te verwijderen, kan leiden tot schade aan het toestel en het apparaat.
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <Verw. geh.media>.
➠ Wacht totdat de melding <Het geheugenmedium kan veilig worden verwijderd.> wordt weergegeven.
3
Verwijder het USB-geheugenapparaat.
186
Basishandelingen
KOPPELINGEN
Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat (afdrukken via geheugenmedia)(P. 269)
Data opslaan op een USB-geheugentoestel(P. 286)
187
Kopiëren
Kopiëren
Kopiëren
188
Kopiëren
Kopiëren
1660-03S
Dit hoofdstuk beschrijft basisbewerkingen voor kopiëren, en verschillende handige kopieerfuncties.
◼
Basishandelingen gebruiken
Scherm voor Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 191)
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
Kopieerstatus en logboeken controleren(P. 199)
◼
Kwaliteit verhogen Kopieerkwaliteit verbeteren en aanpassen(P. 201)
2LFC-03S
Selecteer het type origineel om te kopiëren(P. 202)
Scherpte voor het kopiëren aanpassen (scherpte)(P. 203)
Donkere randen wissen bij het kopiëren (kader wissen)(P. 204)
◼
Handige kopieerfuncties gebruiken Handige kopieerfuncties gebruiken(P. 205)
Meerdere documenten op één vel kopiëren (N op 1)(P. 206)
Kopieën sorteren per pagina(P. 207)
189
Kopiëren
190
Kopiëren
Scherm voor Basisbewerkingen voor kopiëren
Als u <Kopiëren> in het scherm Start selecteert, verschijnt het scherm voor Basisbewerkingen voor kopiëren.
2LFC-03U
Huidige instelstatus en instelknoppen
De instelstatus, zoals kopieerverhouding, kopieerpapier, en aantal kopieën, worden weergegeven. Om correct te kopiëren, moet u beslist de hier weergegeven instellingen controleren. Als u een instelling wilt
veranderen, selecteert u het gewenste instelitem. Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
<2-zijdig>
U kunt een combinatie van enkelzijdig kopiëren en dubbelzijdig kopiëren selecteren voor het origineel en het afdrukpapier. Geef de gedetailleerde instellingen op uit
<Andere instell.>. Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
Scant één zijde van een origineel en drukt de gescande gegevens op één zijde van het papier af.
Scant één zijde van een origineel en drukt de gescande gegevens op beide zijden van het papier af.
Scant beide zijden van een origineel en drukt de gescande gegevens op beide zijden van het papier af.
Scant beide zijden van een origineel en drukt de gescande gegevens op één zijde van het papier af.
<N op 1>
U kunt een "N op 1" patroon selecteren om originelen met meerdere pagina's op dezelfde zijde van een vel te rangschikken. Geef de gedetailleerde instellingen op uit
<Andere instell.>. Meerdere documenten op
één vel kopiëren (N op 1)(P. 206)
Geldt niet voor N op 1.
Drukt data voor twee opeenvolgende pagina´s op één zijde van een vel papier.
Drukt data voor vier opeenvolgende pagina´s op één zijde van een vel papier.
<Andere instellingen>
U kunt de gedetailleerde instellingen of favoriete instellingen oproepen die niet worden weergegeven op het
Scherm voor basisbewerkingen voor kopiëren.
191
Kopiëren
<Reset>
U kunt de standaard instellingen gezamenlijk herstellen.
<Start>
Start kopiëren met deze knop.
192
Kopiëren
Basisbewerkingen voor kopiëren
2LFC-03W
Dit gedeelte beschrijft de basishandelingen-procedure om een origineel te kopiëren.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Kopiëren> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
3
Selecteer <Aantal kopieën> in het scherm voor basisbewerkingen voor kopiëren.
Scherm voor Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 191)
4
Voer het aantal afdrukken in, en selecteer <Sluiten>.
● Als u een onjuiste waarde hebt ingevoerd, wist u deze met behulp van .
5
Geef de gewenste kopieerinstellingen op.
Dichtheid aanpassen
Dubbelzijdig kopiëren
Vergroten of verkleinen
Kopieerpapier selecteren
Dichtheid aanpassen
Pas de dichtheid van de scan aan als de tekst of afbeeldingen in een origineel veel te licht of te donker zijn. U kunt bijvoorbeeld potloodtekst en -lijnen scherper maken.
Gehele dichtheid aanpassen(P. 193)
De achtergrondkleur instellen. U kunt een duidelijke kopie van originelen met een gekleurde achtergrond maken, bijvoorbeeld van een krant, die is afgedrukt op dun papier, waarbij tekst of afbeeldingen op de andere zijde, door het papier heen
zichtbaar zijn. De achtergronddichtheid aanpassen(P. 194)
◼
Gehele dichtheid aanpassen
<Densiteit> De dichtheid aanpassen <Sluiten>
193
Kopiëren
◼
De achtergronddichtheid aanpassen
<Densiteit> <Densiteit achtergrond aanpassen> <Aanpassen (handmatig)> De achtergronddichtheid aanpassen <Toepassen> <Sluiten>
● Afhankelijk van de kleur van het origineel, worden andere delen dan de achtergrond misschien niet correct weergegeven.
● Wanneer u <Densiteit achtergrond aanpassen> instelt op <Automatisch>, vindt een automatische aanpassing plaats zodat de achtergrondkleur wit wordt. In dit geval wordt <Type origineel>
automatisch ingesteld op <Tekst> ( Selecteer het type origineel om te kopiëren(P. 202) ).
Dubbelzijdig kopiëren
U kunt twee pagina's van een origineel op beide zijden van het papier kopiëren. U kunt ook een dubbelzijdig origineel op beide zijden van het papier kopiëren, of op twee vellen papier.
●
<Andere instell.> <2-zijdig afdrukken> Selecteer het type dubbelzijdig kopiëren <Toepassen>
Manieren van dubbelzijdig kopiëren
De onderstaande afbeelding geeft de manieren van dubbelzijdig kopiëren weer.
<1-zijdig->2-zijdig> <2-zijdig->2-zijdig> <2-zijdig->1-zijdig>
194
Kopiëren
<Type org./afw.>
Geef de richting, openingtype, en afwerktype van het origineel op.
Vergroten of verkleinen
U kunt kopieën vergroten of verkleinen door een vooraf ingesteld zoompercentage te gebruiken zoals <A5->A4> of door in stappen van 1% een aangepast zoompercentage in te stellen.
● Als u een instelling realiseert voor <N op 1> nadat u het zoompercentage hebt ingesteld, heeft de instelling van het verkleiningspercentage in <N op 1> voorrang.
<Zoompercentage> Selecteer de kopieerverhouding
<100% 1:1>
Maakt kopieën met een zoompercentage 100%.
<Automatisch>
Maakt kopieën door de originele afbeelding via vergroten / verkleinen automatisch aan het opgegeven papierformaat aan te passen.
Vooraf ingesteld zoompercentage
Selecteer een zoompercentage.
Numerieke toetsen
U kunt in stappen van 1% een zoompercentage instellen tussen 25% en 400%.
195
Kopiëren
Kopieerpapier selecteren
Geef aan welke papierbron het papier bevat dat u wilt gebruiken voor het afdrukken van kopieën.
● U moet eerst het formaat en type papier opgeven dat in de papierbron is geladen.
Het type en formaat papier opgeven(P. 156)
<Papier> Selecteer de papierbron <Sluiten>
Gebruik voor de kopieën het papier dat in de multifunctionele lade is geplaatst.
Gebruik voor de kopieën het papier dat in de papierlade (lade 1) van het apparaat is geplaatst.
● Wanneer de optionele cassette feeding module is geïnstalleerd, wordt zijn papierlade ook weergegeven.
● Raadpleeg
Kopieerkwaliteit verbeteren en aanpassen(P. 201) of
gebruiken(P. 205) voor informatie over andere kopieerinstellingen.
6
Selecteer <Start>.
➠ Het kopiëren wordt gestart.
●
Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>. Kopiëren annuleren(P. 198)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
Het origineel wordt automatisch gescand.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Voor dubbelzijdig kopiëren of N op 1 kopiëren verschijnt het scherm dat u vertelt dat u het volgende origineel moet plaatsen.
196
Kopiëren
1
Leg het volgende origineel op de glasplaat, en selecteer <Volgende origi- neel scannen>.
● U kunt ook <Densiteit> en <Type origineel> afzonderlijk voor ieder origineel opgeven.
● Herhaal deze stap totdat het volledige origineel is gescand.
2
Selecteer <Afdruk starten>.
● Wanneer het bericht <Papierinst. en gepl. pap. niet gelijk.> of <Het geheugen is vol. Scannen wordt geannuleerd. Wilt u afdrukken?> wordt weergegeven op het display.
Maatregelen bij ieder bericht(P. 630)
Als u originelen gaat kopiëren met tekst of afbeeldingen die doorlopen tot de randen van de pagina
●
meer informatie over de scanmarges.
●
●
KOPPELINGEN
Kopieerstatus en logboeken controleren(P. 199)
197
Kopiëren
Kopiëren annuleren
2LFC-03X
Als u de kopieerbewerking wilt annuleren direct nadat u op <Start> hebt gedrukt, selecteert u <Annuleren> op het scherm of drukt u op op het bedieningspaneel. U kunt het kopiëren ook annuleren nadat u de kopieerstatus hebt gecontroleerd.
◼
Selecteer <Annuleren> op het scherm dat wordt weergegeven tijdens het kopiëren
◼
Druk op om te annuleren
Als op het scherm een lijst met documenten verschijnt wanneer u op hebt gedrukt
De originelen zijn gescand en wachten om te worden afgedrukt. Selecteer een document waarvoor u het kopiëren wilt annuleren, en selecteer <Annuleren> <Ja>.
◼
Controleer de status van de kopieertaak voordat u deze annuleert
<Statusmonitor> <Kopieer-/afdrukopdracht> Selecteer het te kopiëren document op het tabblad <Status kopie-/afdr.opdr.> <Annuleren> <Ja>
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
198
Kopiëren
Kopieerstatus en logboeken controleren
U kunt de actuele kopieerstatus en de logboeken voor gekopieerde documenten controleren.
2LFC-03Y
●
Handig in de volgende situaties
● Als het na het scannen van uw te kopiëren origineel erg lang duurt voordat uw documenten worden afgedrukt, kunt u de wachtrij bekijken met de documenten die nog niet zijn afgedrukt.
● Als u de afdrukken niet kunt vinden die naar uw idee nu toch echt gekopieerd hadden moeten zijn, kunt u controleren of er een fout is opgetreden.
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <Kopieer-/afdrukopdracht>.
3
Controleer de kopieerstatus en logboeken.
De kopieerstatus controleren
1
Selecteer het document waarvoor u de status wilt controleren op het tabblad <Status kopie-/afdr.opdr.>.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
De kopieer-logboeken controleren
1
Selecteer het document waarvoor u het logboek wilt controleren op het tabblad <Log kopieeropdracht>.
● <OK> geeft aan dat een document zonder problemen is gekopieerd, en <Fout> betekent dat een document niet is gekopieerd omdat de bewerking is geannuleerd of omdat er een fout is opgetreden.
199
Kopiëren
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
Als er een driecijferig nummer wordt weergegeven bij <Fout>
●
Deze code vertegenwoordigt een foutcode. Maatregelen bij iedere foutcode(P. 644)
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
200
Kopiëren
Kopieerkwaliteit verbeteren en aanpassen
2LFC-040
U kunt de kopieerkwaliteit verbeteren door gedetailleerdere instellingen op te geven, zoals de optimale beeldkwaliteit selecteren, onnodige schaduwen verwijderen, enzovoort.
Selecteer het type origineel om te kopiëren(P. 202)
Scherpte voor het kopiëren aanpassen (scherpte)(P. 203)
Donkere randen wissen bij het kopiëren (kader wissen)(P. 204)
201
Kopiëren
Selecteer het type origineel om te kopiëren
2LFC-041
U kunt de optische beeldkwaliteit voor de kopie selecteren op basis van het type origineel, zoals documenten met alleen tekst, documenten met grafieken en tabellen of documenten met tijdschriftfoto's.
<Kopiëren> <Andere instell.> <Type origineel> Selecteer het type origineel
<Tekst/Foto> Selecteer deze optie als u documenten gaat kopiëren die tekst en foto's bevatten.
<Tekst/Foto (Hoge kwaliteit)>
Selecteer deze optie als u documenten van hoge kwaliteit gaat maken die tekst en foto's bevatten. U kunt ook aanpassen hoeveel prioriteit wordt gegeven aan de kwaliteit van de tekst of de foto's. Pas de instelling op de schaal aan, en selecteer dan <Toepassen>.
● Als een andere instelling dan <Tekst> wordt opgegeven, wordt <Densiteit achtergrond aanpassen>
automatisch ingesteld op <Aanpassen (handmatig)>. Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
202
Kopiëren
Scherpte voor het kopiëren aanpassen (scherpte)
2LFC-042
U kunt de scherpte van de gekopieerde afbeelding aanpassen. Stel de scherpte hoger in om onscherpe teksten en lijnen te verscherpen of stel deze lager in om de weergave van tijdschriftfoto's te verbeteren.
<Kopiëren> <Andere instell.> <Scherpte> Pas de scherpte aan <Toepassen>
Voorbeeld: Als u met potlood geschreven tekst en lijnen scherper wilt maken
Voorbeeld: Als u de weergave van foto's uit een tijdschrift wilt verbeteren
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
203
Kopiëren
Donkere randen wissen bij het kopiëren (kader wissen)
2LFC-043
Als u originelen kopieert die kleiner zijn dan het uitvoerpapierformaat, verschijnen er mogelijk kaderlijnen rond de randen in de gekopieerde afbeelding. Als u tegenover elkaar liggende pagina's van een dik boek kopieert, verschijnen er mogelijk donkere randen. <Rand wissen> stelt u in staat om deze kaderlijnen en donkere randen te wissen.
● De breedte van het kader dat moet worden gewist, neemt relatief toe of af ten opzichte van de instelling
<Zoompercentage>.
● <Rand wissen> is niet beschikbaar wanneer u <N op 1> gebruikt.
<Kopiëren> <Andere instell.> <Rand wissen> <Aan> Geef de breedte aan van het kader dat moet worden gewist <Volgende> Selecteer het originele formaat op het scherm
<Scanformaat>
Voorbeeld: Als u de donkere randen en kaderlijnen wilt wissen
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
204
Kopiëren
Handige kopieerfuncties gebruiken
2LFC-044
Dit gedeelte beschrijft handige kopieerfuncties om papier te besparen, en de kopieerhandeling efficiënter te maken.
Meerdere documenten op één vel kopiëren (N op 1)(P. 206)
Kopieën sorteren per pagina(P. 207)
205
Kopiëren
Meerdere documenten op één vel kopiëren (N op 1)
2LFC-045
U kunt het formaat van een origineel met meerdere pagina´s reduceren, en alle pagina´s op één zijde van het papier rangschikken. U kunt het aantal vellen opslaan als het document kan worden gekopieerd op minder pagina´s dan die van het origineel.
● Als u <N op 1> gebruikt, wordt de kopieerverhouding automatisch verkleind (de kopieerverhouding wordt weergegeven op het scherm). Als het kopiëren nog niet is gestart, kunt u het afbeeldingsformaat verder verkleinen door de numerieke waarde die automatisch wordt weergegeven, te verlagen. Maar de randen van het origineel worden mogelijk niet gekopieerd als u de verhouding vergroot.
● <N op 1> is niet beschikbaar wanneer u <Rand wissen> gebruikt.
● Wanneer u meerdere originelen op één pagina kopieert, worden er mogelijk marges toegevoegd aan de kopie.
<Kopiëren> <Andere instell.> <N op 1> Selecteer het aantal te combineren pagina's, en selecteer <Volgende> Selecteer de originele grootte op het scherm <Scanformaat> Selecteer op het scherm <Uitvoerformaat> de papierbron waarin het papier ligt dat u wilt gebruiken
Het aantal te combineren pagina's
Selecteer het aantal pagina's dat op één vel moet worden gecombineerd. Bijvoorbeeld: <4 op 1> betekent dat
"een origineel van 4 pagina's kan worden gecombineerd op één vel".
<Lay-out>
Geef op hoe u de originelen op de pagina wilt rangschikken.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
206
Kopiëren
Kopieën sorteren per pagina
2LFC-046
Als u meerdere kopieën wilt gaan maken van originelen met meerdere pagina's, stel dan <Sorteren> in op <Aan> om de kopieën op paginavolgorde te sorteren. Deze functie is handig bij het voorbereiden van hand-outs voor vergaderingen of presentaties.
<Kopiëren> <Andere instell.> <Sorteren> <Aan>
<Uit>
De kopieën worden per pagina gegroepeerd en worden niet gesorteerd. Als u bijvoorbeeld drie kopieën maakt van een origineel dat uit vijf pagina's bestaat, worden de kopieën als volgt uitgevoerd: 1, 1, 1, 2, 2, 2, 3, 3, 3, 4, 4,
4, 5, 5, 5.
<Aan>
De kopieën worden in de juiste volgorde gegroepeerd. Als u bijvoorbeeld drie kopieën maakt van een origineel dat uit vijf pagina's bestaat, worden de kopieën als volgt uitgevoerd: 1, 2, 3, 4, 5, 1, 2, 3, 4, 5, 1, 2, 3, 4, 5.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
207
Kopiëren
Een ID-kaart kopiëren
1660-048
2LFC-047
Gebruik <Kopie ID-kaart> om de voor- en achterzijde van een identiteitsbewijs op dezelfde zijde van een pagina te kopiëren. Deze functie is handig als u bijvoorbeeld een rijbewijs of paspoort gaat kopiëren.
● <Zoompercentage> wordt automatisch ingesteld op <100% 1:1>.
Plaats de kaart op de glasplaat <Kopie ID-kaart> <Start> Draai de kaart om <Volgende origi- neel scannen>
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
208
Kopiëren
Paspoortkopieën maken
U kunt meerdere paspoorten op één vel kopiëren.
2LFC-048
1
Plaats het paspoort met de gewenste pagina's open op de glasplaat. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Paspoortkopie> in het startscherm. Het scherm Start(P. 122)
3
Selecteer de Lay-out.
<2 op 1 (2-zijdig)>
Kopieert vier tegenoverliggende pagina’s van paspoorten in zijn geheel op één papierzijde. Kopieert acht tegenoverliggende pagina’s van paspoorten in zijn geheel op beide papierzijden.
<4 op 1 (2-zijdig)>
Kopieert acht tegenoverliggende pagina’s van paspoorten in zijn geheel op één papierzijde. Kopieert zestien tegenoverliggende pagina’s van paspoorten in zijn geheel op beide papierzijden.
<2 op 1>
Kopieert vier tegenoverliggende pagina’s van paspoorten in zijn geheel op één papierzijde.
<4 op 1>
Kopieert acht tegenoverliggende pagina’s van paspoorten in zijn geheel op één papierzijde.
4
Selecteer de papierbron met het papier bevat dat u wilt gebruiken.
5
Configureer de kopieerinstellingen. Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
209
Kopiëren
6
Selecteer <Start>.
➠ Het eerste paspoort wordt gescand.
7
Leg het volgende paspoort op de glasplaat, en selecteer <Volgende origi- neel scannen>.
● U kunt ook <Densiteit> en <Type origineel> afzonderlijk voor ieder paspoort opgeven.
● Herhaal deze stap totdat alle paspoorten zijn gescand.
8
Selecteer <Afdruk starten>.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor kopiëren(P. 193)
210
Faxen
Faxen
Faxen
211
Faxen
Faxen
2LFC-049
1660-049
In dit hoofdstuk worden faxinstellingen, basishandelingen voor het faxen en verschillende andere nuttige functies beschreven, zoals Faxen via pc voor het rechtstreeks vanaf een computer verzenden van documenten, Adresboek voor het gemakkelijk opgeven van bestemmingen en Doorsturen zodat u faxen kunt ontvangen, ook wanneer u niet op kantoor bent.
●
●
◼
Basishandelingen gebruiken
Scherm met basisfuncties voor faxen(P. 215)
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
◼
Handige functies gebruiken bij het verzenden Nuttige functies bij verzenden(P. 229)
Eerder gebruikte zendinstellingen oproepen
(herhaal-instellingen)(P. 230)
Eerst een gesprek tot stand brengen en dan een fax versturen
Als u wilt annuleren, selecteer dan(P. 235)
212
Faxen
◼
Faxen ontvangen op de manier zoals u dat wilt
ontvangstmethoden(P. 236)
Verschillende
Ontvangen documenten in het apparaat opslaan (ontvangst in geheugen)(P. 237)
◼
Alle ontvangen documenten doorsturen
De ontvangen documenten automatisch doorsturen(P. 239)
◼
Faxen rechtstreeks vanaf uw computer versturen
Faxen versturen vanaf uw computer(P. 243)
213
Faxen
◼
Faxen verzenden en ontvangen via internet
Internet Fax (I-Fax) gebruiken(P. 246)
214
Faxen
Scherm met basisfuncties voor faxen
2LFC-04A
Als u <Fax> in het scherm Start selecteert, verschijnt het scherm voor basisfuncties voor faxen als u faxen verzendt.
Tabblad <Bestem. inv.>
Selecteer dit tabblad om direct een bestemming in te voeren.
Tabblad <Bestemming opgeven>
Selecteer dit tabblad om naar een LDAP-server te zoeken, een kiescode in te voeren, of een bestemming op te geven met behulp van de herhaalde-oproepinstellingen.
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Eerder gebruikte zendinstellingen oproepen (herhaal-instellingen)(P. 230)
Tabblad <TX/RX-instellingen>
Selecteer dit tabblad om de scan-instellingen op te geven. U kunt de ontvangstmodus van het apparaat
veranderen ( Bepalen welke faxontvangstmodus u wilt gebruiken(P. 79) ).
<Bevestig bestemming>
U kunt de naam en het faxnummer van de opgegeven bestemmingen controleren, en ook het aantal opgegeven bestemmingen. Tevens kunt u het faxnummer aanpassen of opgegeven bestemmingen wissen.
<Adresboek>
Met deze knop kunt u de in het adresboek opgeslagen bestemmingen opgeven.
<Reset>
U kunt de standaard instellingen gezamenlijk herstellen.
<Start>
Start faxen met deze knop.
215
Faxen
Basishandelingen voor het verzenden van faxen
Dit gedeelte beschrijft de basishandelingen-procedure om een origineel te faxen.
2LFC-04C
●
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Fax> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
● Als de bestemmingen die zijn ingesteld door de vorige gebruiker, nog zijn geselecteerd, kan dit transmissiefouten geven. Reset altijd de instellingen voordat u faxen verstuurt.
4
Geef de bestemming op.
Opgeven vanuit het adresboek
Opgeven uit kiescodenummers
Bestemmingen direct invoeren
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven
Opgeven vanuit het adresboek
U kunt een bestemming opgeven via het adresboek door een keuze te maken in de lijst met opgeslagen bestemmingen of door op naam van ontvanger te zoeken naar bestemmingen.
●
U moet bestemmingen opslaan in het adresboek om deze functie te kunnen gebruiken.
1
Selecteer <Adresboek>.
216
2
Selecteer een index. Index(P. 178)
Faxen
3
Schakel het selectievakje voor de gewenste bestemming in, en selecteer
<Toepassen>.
● Als een bestemming is geselecteerd uit het <Adresboek> in het scherm Start, kan het scherm voor basisfuncties voor faxen verschijnen terwijl de geselecteerde bestemming blijft gespecificeerd.
Opgeven uit kiescodenummers
Getallen van drie cijfers (codes voor verkort kiezen) worden aan adressen in het
Adresboek toegewezen. Als u een adres wilt opgeven, hoeft u alleen maar de code voor verkort kiezen in te voeren.
● Als u verkort kiezen met codenummers wilt gebruiken, moet de bestemming van tevoren in het
Adresboek zijn geregistreerd. Bestemmingen opslaan(P. 178)
1
Selecteer <Kiescode> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Voer een code van drie cijfers in.
● Als u een onjuiste waarde hebt ingevoerd, wist u deze met behulp van .
Als er bevestigingsscherm verschijnt
217
Faxen
● Wanneer <Bevestigen bij TX-kiescode> is ingesteld op <Aan>, wordt een scherm weergegeven dat de bestemming en de naam voor het nummer toont. (Voor Groepskiezen worden de naam van de bestemming en het aantal bestemmingen getoond.) Bekijk de inhoud en selecteer, als alles juist is, <OK>.
U kunt een andere bestemming opgeven door <Annuleren> te selecteren, en vervolgens de driecijferige
code voor verkort kiezen opnieuw op te geven. Bestemmingen in het adresboek weergeven(P. 410)
Bestemmingen direct invoeren
Voor een bestemming die niet is opgeslagen in het adresboek, voert u deze in door een faxnummer in te voeren.
1
Voer het faxnummer in op het tabblad <Bestem. inv.>.
● Als uw apparaat is aangesloten op een telefooncentrale, selecteert u <R> voordat u de bestemming invoert.
● Als u een onjuiste waarde hebt ingevoerd, wist u deze met behulp van .
Een bestemming toevoegen
● U kunt een tweede of daaropvolgende bestemming invoeren door <Volg. bestem.> te selecteren.
Als er bevestigingsscherm verschijnt
● Wanneer <Bevestig ingevoerd faxnummer> is ingesteld op <Aan>, wordt weer het invoerscherm
weergegeven waarin u de bestemming kunt bevestigen ( Het ingevoerde faxnummer
bevestigen(P. 412) ). Voer de bestemming opnieuw in.
Faxen naar het buitenland verzenden
● Voer de internationale toegangscode, het landnummer, en het faxnummer in om de bestemming op te geven. Als u geen verbinding kunt maken met een ontvanger, selecteert u <Onderbreken> en voegt u een pauze in tussen nummers.
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven
Als in uw kantooromgeving een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u ook met behulp van gebruikersinformatie op de server een bestemming opgeven. Ga via het apparaat naar de LDAP-server om naar de juiste gebruikersinformatie te zoeken en die als bestemming op te geven.
●
1
Selecteer <LDAP-server> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
218
Faxen
2
Selecteer de LDAP-server die u gebruikt.
3
Selecteer condities waaraan de gezochte gebruikersinformatie moet voldoen.
● Naam, faxnummers, e-mailadressen, namen van bedrijven, en bedrijfsunits zijn de criteria die beschikbaar zijn voor het zoeken naar bestemmingen.
4
Voer de te zoeken tekenreeks in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
● Als u meerdere zoekcriteria wilt opgeven, herhaalt u stappen 3 en 4.
5
Selecteer <Zoekmethode>.
6
Selecteer condities om het zoekresultaat weer te geven.
<Met alle onderstaande voorwaarden>
Er worden alleen gebruikers gevonden en weergegeven die voldoen aan alle zoekcriteria uit stappen 3 en 4.
<Met sommige vd onderst. voorwaarden>
Als gebruikers worden gevonden die voldoen aan minstens één van de opgegeven zoekcriteria die in stappen 3 en 4 zijn opgegeven, geef dan al deze gebruikers weer.
7
Selecteer <Zoeken starten>.
➠ U ziet de gebruikers die voldoen aan de opgegeven zoekcriteria.
● Als er een verificatiescherm verschijnt wanneer u <Zoeken starten> selecteert, voert u de gebruikersnaam van het apparaat en het bijbehorende wachtwoord in die zijn geregistreerd op de LDAP-server en
selecteert u vervolgens <Toepassen>. LDAP-servers registreren(P. 63)
8
Schakel het selectievakje in voor de gebruiker die u wilt opgeven als bestemming, en selecteer <Toepassen>.
219
Faxen
Een bestemming toevoegen
● Als u een fax naar verschillende bestemmingen tegelijk wilt verzenden (groepsverzending), herhaalt u de betreffende stappen om alle bestemmingen in te voeren.
●
Bestemmingen verwijderen
Als u meerdere bestemmingen hebt opgegeven, kunt u indien nodig bestemmingen verwijderen.
1
Selecteer <Bevestig bestemming>.
2
Schakel het selectievakje voor de te verwijderen bestemming in, en selecteer <Verwijder vn best.>.
● Als u het vakje bij Groepskiezen hebt geactiveerd, kunt u de bestemmingen bekijken die in de groep zijn geregistreerd, door <Details> <Bestemming> te selecteren.
3
Selecteer <Ja>.
5
Geef de gewenste scaninstellingen op.
Beeldkwaliteit aanpassen
Dubbelzijdige originelen scannen
Beeldkwaliteit aanpassen
U kunt de resolutie selecteren die het beste past bij uw type origineel. Hoe hoger de resolutie, des te scherper de afbeelding, maar des te langer het duurt om de fax te
verzenden. Een resolutie selecteren(P. 220)
U kunt de dichtheid van de fax aanpassen als de tekst of afbeeldingen in een
origineel te licht of te donker zijn. Dichtheid aanpassen(P. 221)
U kunt de scherpte van de afbeelding aanpassen. Stel de scherpte hoger in om onscherpe teksten en lijnen te verscherpen of stel deze lager in om de weergave van
tijdschriftfoto's te verbeteren. Scherpte aanpassen(P. 221)
◼
Een resolutie selecteren
Selecteer <Resolutie> op het tabblad <TX/RX-instellingen> Selecteer de resolutie
220
Faxen
◼
Dichtheid aanpassen
Selecteer <Densiteit> op het tabblad <TX/RX-instellingen> Stel de dichtheid in <Toepassen>
◼
Scherpte aanpassen
Selecteer <Scherpte> op het tabblad <TX/RX-instellingen> Stel de scherpte in <Toepassen>
Voorbeeld: Als u met potlood geschreven tekst en lijnen scherper wilt maken
Voorbeeld: Als u de weergave van foto's uit een tijdschrift wilt verbeteren
221
Faxen
Dubbelzijdige originelen scannen
Het apparaat kan automatisch de voor- en achterzijde scannen van originelen in de invoer.
● Het apparaat kan de beide zijden van originelen namelijk niet automatisch scannen wanneer u de originelen op de glasplaat legt of wanneer Handmatig verzenden is ingeschakeld.
Selecteer <2-zijdig origineel> op het tabblad <TX/RX-instellingen> Selecteer <Type boek> of <Type kalender>
<Type boek>
Selecteer deze optie voor originelen waarvan de afbeeldingen op de voor- en achterzijde dezelfde afdrukrichting hebben.
<Type kalender>
Selecteer deze optie voor originelen waarvan de afbeeldingen op de voor- en achterzijde niet tegenovergestelde afdrukrichting hebben.
6
Selecteer <Start>.
● Als het scherm <Bevestig bestemming> verschijnt, controleert u of de bestemming correct is, en selecteert u vervolgens <Scannen starten>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
De faxen worden verzonden zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Wanneer het scannen is voltooid, volgt u de onderstaande procedure.
1
Selecteer het originele formaat.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met stap 3.
222
Faxen
2
Leg het volgende origineel op de glasplaat, en selecteer <Volg. scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
3
Selecteer <Verz. starten>.
➠ De faxen worden verzonden.
●
●
●
Als u een geluid wilt horen als de handset van de haak is: <Alarm Handset van haak>(P. 533)
KOPPELINGEN
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Nuttige functies bij verzenden(P. 229)
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
223
Faxen
Het verzenden van faxen annuleren
2LFC-04E
Als u het verzenden van faxberichten wilt annuleren, onmiddellijk nadat u op <Start> hebt gedrukt, selecteert u
<Annuleren> op het display of drukt u op op het bedieningspaneel. U kunt het verzenden van faxberichten ook annuleren na het controleren van de faxstatus.
◼
Selecteer <Annuleren> op het scherm tijdens de verzending van de fax
◼
Druk op om te annuleren
Als op het scherm een lijst met documenten verschijnt wanneer op is gedrukt
De originelen zijn gescand en wachten om te worden verwerkt. Selecteer het te annuleren document, en selecteer <Annuleren> <Ja>.
◼
De verzendstatus controleren voordat u annuleert
<Statusmonitor> <TX-opdracht> Selecteer het document op het tabblad <Status TX-opdracht>
<Annuleren> <Ja>
KOPPELINGEN
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
224
Faxen
Faxen ontvangen
2LFC-04F
In dit gedeelte worden de methoden beschreven voor het ontvangen van faxen. Er wordt ook uitgelegd hoe u de machine configureert voor het ontvangen van faxen. U moet enkele procedures uitvoeren met betrekking tot de
● Het apparaat kan ontvangen faxdocumenten afdrukken op papier van het formaat A4 of Letter. Als u ontvangen faxdocumenten afdrukt op een ander papierformaat, is het mogelijk dat een deel van de pagina niet wordt afgedrukt of dat een pagina op twee vellen papier wordt afgedrukt.
◼
Methoden voor het ontvangen van faxen
Het apparaat ondersteunt de volgende ontvangstmethoden. Selecteer de methode die het best aansluit bij de manier
bijbehorende procedure uit te voeren.
<Automatisch>
Ingesteld op het ontvangen van faxen
Faxen worden automatisch ontvangen. Zelfs als iemand u bent, kunt u niet praten met de beller.
<Fax/telefoon (automatisch schakelen)>
Als de oproep een fax is
Het apparaat ontvangt de fax automatisch.
Als de oproep een telefoongesprek is
U hoort een signaal voor een binnenkomende oproep. Neem de handset op en beantwoord de oproep.
● U moet vooraf een telefoon of de optionele handset aansluiten op het apparaat.
Als de oproep een fax is
U hoort een signaal voor een binnenkomende oproep. Neem de handset op. Als u een pieptoon hoort, selecteer dan <Fax> <Start ontvngst> zodat u een fax kunt ontvangen.
<Handmatig>
Als de oproep een telefoongesprek is
U hoort een signaal voor een binnenkomende oproep. Neem de handset op. Als u geen pieptoon hoort, kunt u een gesprek voeren.
225
Faxen
<Antwoordapparaat>
● U moet vooraf een telefoon of de optionele handset aansluiten op het apparaat.
● U kunt instellen dat faxen automatisch moeten worden ontvangen als een
binnenkomende oproep een bepaalde tijd klinkt. <Omschakelen naar Auto
Als de oproep een fax is
De fax wordt automatisch ontvangen nadat u een signaal voor een binnenkomende oproep hebt gehoord.
Als de oproep een telefoongesprek is
Het antwoordapparaat wordt ingeschakeld, zodat de beller een bericht kan inspreken. Als u de handset opneemt voordat de beller een bericht heeft ingesproken, kunt u het gesprek gewoon aannemen.
<Netwerkomschakelaar>
● U moet vooraf een antwoordapparaat aansluiten op het apparaat.
● Stel het antwoordapparaat zodanig in dat de oproep na een aantal belsignalen wordt geaccepteerd.
● Het is verstandig het bericht te beginnen met een stilte van ongeveer 4 seconden of de maximale opnametijd in te stellen op 20 seconden.
Het apparaat maakt onderscheid tussen faxen en telefoongesprekken. Deze modus is alleen beschikbaar voor bepaalde landen en hiervoor is een abonnement op een netwerkschakeldienst vereist.
● U moet vooraf een telefoon of de optionele handset aansluiten op het apparaat.
● Afhankelijk van het type telefoon dat op het apparaat is aangesloten, kunnen faxen mogelijk niet goed worden verzonden of ontvangen.
● Als u een externe telefoon met faxfuncties aansluit, moet u de telefoon instellen voor het handmatig ontvangen van faxen.
● Als u de handset van de telefoon oppakt en een pieptoon hoort, weet u dat het een binnenkomende fax is. U
◼
De machine instellen voor het ontvangen van faxen
1
Selecteer <Fax> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
226
Faxen
2
Selecteer <RX-modus> op het tabblad <TX/RX-instellingen> van het scherm voor
basisfuncties voor faxen. Scherm met basisfuncties voor faxen(P. 215)
3
Selecteer de ontvangstmethode.
Als u <Fax/telefoon (automatisch schakelen)> kiest
Geef desgewenst de drie volgende instellingen op. Selecteer <Toepassen> als u klaar bent.
<Starttijd beltoon>
Hier kunt u de periode opgeven waarin de machine bepaalt of een binnenkomende oproep een fax is of een telefoongesprek.
<Duur inkomende beltoon>
Hier kunt u opgeven hoe lang een binnenkomende oproep belt voor een telefoongesprek.
<Actie na beltoon>
Hier kunt u aangeven wat het apparaat moet doen als u de handset niet opneemt bij een binnenkomend telefoongesprek. Selecteer <Einde> om de oproep te beëindigen of <Ontvangen> om een binnenkomende fax te ontvangen.
●
● Als u aan de onderzijde van ontvangen documenten gegevens wilt afdrukken zoals de datum en het tijdstip
van ontvangst: <Voettekst RX-pagina afdrukken>(P. 545)
●
Als u wilt blijven afdrukken wanneer de toner bijna op is: <Door. m afdr. bij lege cart.>(P. 541)
◼
Een telefoon gebruiken om faxen te ontvangen (ontvangst op afstand)
Wanneer u de telefoon opneemt en een faxsignaal hoort, hoeft u niet naar de machine te lopen om de fax te ontvangen. Gebruik de telefoon om de eerder ingestelde code in te voeren en de fax wordt ontvangen op de machine.
● Wanneer het telefoontoestel niet rechtstreeks op het apparaat is aangesloten, werkt de functie voor ontvangst op afstand niet.
1
Als u het signaal van een binnenkomende oproep hoort, neemt u de handset van de telefoon op.
227
Faxen
2
Als u een pieptoon hoort, voert u met de toetsen van de telefoon de code voor ontvangst op afstand in.
●
Raadpleeg <RX op afstand>(P. 543) voor meer informatie over het instellen van het ID-nummer.
3
Leg de handset op de haak.
KOPPELINGEN
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
Verschillende ontvangstmethoden(P. 236)
228
Faxen
Nuttige functies bij verzenden
2LFC-04H
Dit gedeelte beschrijft hoe u een fax moet doorsturen naar een vooraf opgegeven bestemming, hoe u een fax moet verzenden na een telefoongesprek, en hoe u een kopie van een faxdocument moet opslaan.
Eerder gebruikte zendinstellingen oproepen
(herhaal-instellingen)(P. 230)
Eerst een gesprek tot stand brengen en dan een fax versturen
Als u wilt annuleren, selecteer dan(P. 235)
229
Faxen
Eerder gebruikte zendinstellingen oproepen (herhaalinstellingen)
2LFC-04J
U kunt bestemmingen oproepen die u eerder hebt opgegeven. Als u een eerder gebruikte bestemming opgeeft, worden ook de laatst gebruikte faxinstellingen, zoals de dichtheid, voor die bestemming geselecteerd.
● Als <Beperk opnieuw verzenden vanuit log> is ingesteld op <Aan>, kunt u deze functie niet gebruiken.
Eerder gebruikte bestemmingen blokkeren(P. 410)
● Als u de machine uitschakelt of <Beperk nieuwe bestemmingen> instelt op <Aan>, worden de eerder
●
● Wanneer u een bestemming opgeeft met deze functie, worden eerder opgegeven bestemmingen verwijderd.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Fax> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
● Als de bestemmingen die zijn ingesteld door de vorige gebruiker, nog zijn geselecteerd, kan dit transmissiefouten geven. Reset altijd de instellingen voordat u faxen verstuurt.
4
Selecteer <Instellingen oproepen> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
5
Selecteer de bestemming.
● Als u meerdere bestemmingen overdraagt, wordt alleen het adres voor de eerste verzending weergegeven in het logboek, maar alle bestemmingen worden opgegeven.
230
Faxen
➠ De geselecteerde bestemming en de faxinstellingen die toen is gebruikt, worden opgeven. U kunt ook de instellingen wijzigen voordat u verzendt.
Bestemmingen verwijderen
Als u naar meerdere bestemmingen hebt overgedragen, kunt u indien nodig bestemmingen verwijderen.
1 Selecteer <Bevestig bestemming>.
2 Schakel het selectievakje voor de te verwijderen bestemming in, en selecteer <Verwijder vn best.>.
● Als u het vakje bij Groepskiezen hebt geactiveerd, kunt u de bestemmingen bekijken die in de groep zijn geregistreerd, door <Details> <Bestemming> te selecteren.
3
Selecteer <Ja>.
6
Geef de gewenste scaninstellingen op. Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
7
Selecteer <Start>.
● Als het scherm <Bevestig bestemming> verschijnt, controleert u of de bestemming correct is, en selecteert u vervolgens <Scannen starten>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
De faxen worden verzonden zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Wanneer het scannen is voltooid, volgt u de onderstaande procedure.
1
Selecteer het originele formaat.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met stap 3.
2
Leg het volgende origineel op de glasplaat, en selecteer <Volg. scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
231
Faxen
3
Selecteer <Verz. starten>.
➠ De faxen worden verzonden.
KOPPELINGEN
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
232
Faxen
Eerst een gesprek tot stand brengen en dan een fax versturen (handmatig verzenden)
2LFC-04K
U kunt faxen handmatig versturen aan het einde van een telefoongesprek. Wanneer u een pieptoon hoort over de telefoon, betekent dit dat de ontvanger probeert uw fax te ontvangen. Selecteer <Start> om de fax te verzenden.
● U moet vooraf een telefoon of de optionele handset aansluiten op het apparaat.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
● Het apparaat kan niet automatisch beide zijden van de originelen scannen bij handmatig verzenden.
● Wanneer u het origineel op de glasplaat legt, kunt u maar één pagina verzenden.
2
Selecteer <Fax> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
● Als de bestemmingen die zijn ingesteld door de vorige gebruiker, nog zijn geselecteerd, kan dit transmissiefouten geven. Reset altijd de instellingen voordat u faxen verstuurt.
4
Geef de gewenste scaninstellingen op. Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
5
Kies het faxnummer van de ontvanger.
6
Vraag de ontvanger om zijn of haar faxapparaat in te stellen op het ontvangen van uw faxberichten.
● Als u een pieptoon hoort, gaat u verder naar stap 7.
7
Selecteer <Start>.
● Als u het origineel op de glasplaat hebt geplaatst, selecteert u het originele formaat.
➠ Het scannen van het origineel start.
233
Faxen
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
8
Leg de handset op de haak.
KOPPELINGEN
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
234
Faxen
Als u wilt annuleren, selecteer dan
2LFC-04L
U kunt een fax verzenden naar een opgegeven adres, maar u kunt gefaxte documenten ook verzenden naar een vooraf ingesteld adres voor opslag. Zo kunt u gemakkelijk een logboek bijhouden van wat u hebt verstuurd. U kunt als adres voor opslag een faxnummer opgeven, een e-mailadres, een gedeelde map op de computer, een FTP-server of een I-Fax.
● Alleen bestemmingen in het adresboek kunnen worden opgegeven als opslagadres. Als u het adresboek wilt
gebruiken, moet de bestemming daar van tevoren in worden geregistreerd. Bestemmingen opslaan(P. 178)
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <TX-document archiveren> Selecteer <Aan> en selecteer <Archiefadres> Selecteer het selectievakje voor het doelarchief in het adresboek en selecteer <Toepassen> <Toepassen>
235
Faxen
Verschillende ontvangstmethoden
2LFC-04R
U kunt ontvangen faxen opslaan in het geheugen van het apparaat, zonder ze af te drukken. U kunt het papierafval beperken door de gedetailleerde informatie van faxdocumenten te controleren en uitsluitend nodige documenten af te drukken.
Ontvangen documenten in het apparaat opslaan (ontvangst in geheugen)(P. 237)
236
Faxen
Ontvangen documenten in het apparaat opslaan
(ontvangst in geheugen)
2LFC-04S
U kunt ontvangen faxberichten in het geheugen van het apparaat opslaan en ze later afdrukken. Met deze functie kan worden voorkomen dat onbevoegde personen onbedoeld vertrouwelijke documenten kunnen inzien.
Documenten opslaan in het geheugen(P. 237)
Documenten afdrukken die in het geheugen zijn opgeslagen(P. 238)
Documenten in het geheugen controleren / doorsturen / verwijderen(P. 238)
Documenten opslaan in het geheugen
Om ontvangen documenten in het geheugen op te slaan, stelt u <Gebruik geheugenslot> in op <Aan>. U kunt een instelling configureren zodat u ontvangen documenten vooraf kunt bekijken met behulp van de Externe UI. U kunt ook een instelling opgeven om de functie Ontvangst in geheugen slechts een opgegeven tijdsperiode van de dag te activeren.
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Algemene instellingen> <Postvak IN fax/I-fax instellen> <Instellingen faxgeheugenslot> Selecteer
<Aan> in <Gebruik geheugenslot> Geef ieder instel-item op <Toepassen>
<Faxvoorbeeld gebruiken>
Hiermee geeft u op of een voorbeeld van in het geheugen opgeslagen ontvangen documenten wordt getoond.
<Rapportafdruk>
Schakel deze optie in als u RX-resultaatrapporten wilt afdrukken wanneer er documenten in het geheugen worden opgeslagen. Om rapporten af te drukken, selecteert u <Aan>. U moet ook <RX-resultaatrapport>
instellen op <Aan>. RX-resultaatrapport(P. 595)
<Geheugenslottijd instellen>
U kunt opgeven of de functie Ontvangst in geheugen slechts een opgegeven tijdsperiode van de dag actief moet zijn. Selecteer <Aan> om de functie Ontvangst in geheugen slechts een in <Geheugenslottijd> opgegeven tijdsperiode van de dag te activeren.
<Geheugenslottijd>
Stel de begin- en eindtijd voor de functie Ontvangst in geheugen in.
237
Faxen
● U kunt <Faxvoorbeeld gebruiken> en <Geheugenslottijd instellen> niet op hetzelfde tijdstip opgeven.
Documenten afdrukken die in het geheugen zijn opgeslagen
Om ontvangen documenten in het geheugen af te drukken, stelt u <Gebruik geheugenslot> in op <Uit>. Alle documenten in het geheugen worden afgedrukt.
● U kunt niet alleen een bepaald document in het geheugen afdrukken.
● Als er een tijdstip is opgegeven voor het uitschakelen van de functie, worden de documenten automatisch op dat tijdstip afgedrukt.
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Algemene instellingen>
<Postvak IN fax/I-fax instellen> <Instellingen faxgeheugenslot> Selecteer <Uit> in <Gebruik geheugenslot> <Toepassen>
Documenten in het geheugen controleren / doorsturen / verwijderen
U kunt een schets van ieder in het geheugen opgeslagen document bekijken, inclusief faxnummers van afzenders en het aantal verzonden pagina's. Tevens kunt u een in het geheugen opgeslagen document selecteren en doorsturen, en eventuele onnodige documenten verwijderen.
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <RX-opdracht>.
3
Op het tabblad <Status RX-opdracht> selecteert u het document dat u wilt controleren / doorsturen / verwijderen.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
● Om het document door te sturen, selecteert u <Doorzenden>, en geeft u de bestemming op.
● Om het document te verwijderen, selecteert u <Verwijderen> <Ja>.
KOPPELINGEN
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
238
Faxen
De ontvangen documenten automatisch doorsturen
2LFC-04U
U kunt instellen dat alle ontvangen documenten worden doorgestuurd naar bepaalde bestemmingen. U kunt zo altijd en overal faxen ontvangen, ook als u niet op kantoor bent.
Instellingen opgeven voor documenten die automatisch moeten worden doorgestuurd(P. 239)
Doorgestuurde documenten afdrukken(P. 239)
Documenten afdrukken, opnieuw verzenden of verwijderen waarvan het doorsturen is mislukt(P. 239)
Instellingen opgeven voor documenten die automatisch moeten worden doorgestuurd
Als de doorstuurfunctie is ingeschakeld, worden alle ontvangen documenten automatisch doorgestuurd.
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Instellingen voor doorsturen> <Doorzendfunctie> Selecteer <Aan> in <Doorzendfunctie gebruiken>
<Doorzendbestemming> Selecteer het selectievakje voor het doelarchief in het adresboek en selecteer <Toepassen> <Toepassen>
Doorgestuurde documenten afdrukken
Als u de doorgestuurde documenten ook zelf wilt bekijken, kunt u instellen dat doorgestuurde documenten ook worden afgedrukt. U kunt ook alleen de documenten afdrukken waarvan het doorsturen is mislukt.
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Instellingen voor doorsturen> <Afbeeldingen afdrukken> Selecteer <Aan> of <Alleen bij fout>
Documenten afdrukken, opnieuw verzenden of verwijderen waarvan het doorsturen is mislukt
U kunt documenten waarvan het doorsturen is mislukt, opslaan in het geheugen en op een later tijdstip afdrukken, opnieuw verzenden of verwijderen.
◼
Documenten waarvan het doorsturen is mislukt, opslaan in het geheugen
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Instellingen voor doorsturen> <Afbeeld. in geheugen opslaan> <Alleen bij fout>
239
Faxen
◼
Documenten in het geheugen afdrukken, opnieuw verzenden of verwijderen
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <Fouten met doorzenden van faxen>.
3
Selecteer het document dat u wilt afdrukken / opnieuw te verzenden / verwijderen.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
● Om het document af te drukken, selecteert u <Afdrukken> <Ja>.
● Om het document opnieuw te verzenden, selecteert u <Doorzenden>, schakelt u het selectievakje voor de doel-doorstuurbestemming in het adresboek in, en selecteert u <Toepassen>.
● Om het document te verwijderen, selecteert u <Verwijderen> <Ja>.
● Met behulp van de Externe UI kunt u documenten bekijken die niet doorgestuurd konden worden.
Informatie bekijken van documenten waarvan het doorsturen is mislukt(P. 426)
KOPPELINGEN
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
240
Faxen
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren
2LFC-04W
De statuswaarden en communicatielogboeken voor verzonden en ontvangen faxdocumenten kunt u afzonderlijk controleren voor verzonden en ontvangen faxen.
●
Als <Weergave opdrachtlog> is ingesteld op <Uit>, kunt u de communicatielogboeken niet raadplegen.
<Weergave opdrachtlog>(P. 558)
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <TX-opdracht> of <RX-opdracht>.
3
Controleer de status en communicatielogboeken voor verzonden en ontvangen documenten.
De status controleren van verzonden en ontvangen documenten
1
Selecteer het document waarvoor u de status wilt controleren op het tabblad <Status TX-opdracht> of
<Status RX-opdracht>.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
● Als u meerdere bestemmingen hebt opgegeven, wordt het aantal opgegeven bestemmingen op het scherm weergegeven. U kunt de gegevens van opgegeven meerdere bestemmingen controleren door <Bestemming> te selecteren.
De communicatielogboeken controleren voor verzonden en ontvangen documenten
1
Selecteer het document waarvoor u het logboek wilt controleren op het tabblad <TX-opdrachtlog> of <RXopdrachtlog>.
● <OK> geeft aan dat een document zonder problemen is verzonden of ontvangen, en <Fout> betekent dat een document niet is verzonden of ontvangen omdat de bewerking is geannuleerd of omdat er een fout is opgetreden.
241
Faxen
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
Als er een driecijferig nummer wordt weergegeven bij <Fout>
●
Deze code vertegenwoordigt een foutcode. Maatregelen bij iedere foutcode(P. 644)
KOPPELINGEN
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Rapporten en lijsten afdrukken(P. 593)
242
Faxen
Faxen versturen vanaf uw computer
2LFC-04X
U kunt faxdocumenten die u met uw computerapplicatie hebt gemaakt, rechtstreeks vanaf de computer faxen. U hoeft de documenten dan niet eerst af te drukken en u kunt zo toner en papier besparen. U moet de basis-faxinstellingen
installeren. Voor meer informatie over het installeren van het fax-stuurprogramma, raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma's op de website voor de handleidingen.
Faxen verzenden vanaf een computer(P. 244)
● Afhankelijk van het besturingssysteem en de versie van het faxstuurprogramma die u gebruikt, kunnen de schermen van het faxstuurprogramma in deze handleiding verschillen van de echte schermen.
Help-informatie van het faxstuurprogramma
● Wanneer u op [Help] klikt in het scherm van het faxstuurprogramma, verschijnt het Help-scherm. Op dit scherm ziet u informatie die niet in de Gebruikershandleiding staat, waaronder informatie over functies van het stuurprogramma zoals het opslaan van veelgebruikte instellingen en hoe u deze functies kunt configureren.
243
Faxen
Faxen verzenden vanaf een computer
2LFC-04Y
● Wanneer <Toestaan faxstuurprogramma TX> op het apparaat is ingesteld op <Uit>, kunt u geen faxen
versturen vanaf een computer. Faxen vanaf een computer beperken(P. 412)
● U moet Beheer afdelings-id inschakelen in het faxstuurprogramma dat u gebruikt als deze functie is ingeschakeld op de machine. Klik voor meer informatie op [Help] in het scherm van het faxstuurprogramma.
Afdeling-ID beheer configureren(P. 356)
1
Open een document in een programma en geef het dialoogvenster Afdrukken weer.
● De manier waarop het dialoogvenster Afdrukken verschijnt, kan per programma verschillen. Raadpleeg voor meer informatie de Help van het programma dat u gebruikt.
2
Selecteer het faxstuurprogramma voor dit apparaat en klik op [Afdrukken].
3
Geef de bestemming op.
Slechts één bestemming opgeven
1
Klik op het tabblad [Bestemming invoeren].
2
Stel de communicatiestand in en het faxnummer (of URI).
Meerdere bestemmingen tegelijk opgeven
1
Klik op het tabblad [Bestemming selecteren].
2
Klik op [Bestemming toevoegen].
3
Stel de communicatiestand in en het faxnummer (of URI), en klik op [OK].
244
Faxen
4
Herhaal de stappen 2 en 3 als u bestemmingen erbij wilt opgeven.
● U kunt een bestemming toevoegen door in stap 3 op [Volgende bestemming toevoegen] te klikken.
● Als u een nummer moet opgeven om een buitenlijn te kiezen, selecteert u [Gedetailleerde instellingen]
[Add Outside Dialing Prefix to G3/G4/IP Fax Number] en typt u het nummer bij [Prefix voor buitenlijn]. Het opgegeven nummer wordt tijdens het kiezen toegevoegd aan het begin van het faxnummer.
● Als u bestemmingen eenvoudiger wilt invoeren via het adresboek.
● Als u [Verzonden faxgegevens en afbeelding opslaan] selecteert, kunt u de logboeken voor verzonden documenten opslaan en gedetailleerde informatie over een verzonden document controleren, zoals de faxafbeelding, de bestemmingen en het aantal pagina's. Klik voor meer informatie op [Help] in het faxstuurprogramma.
● Als het vak [Faxnummer bevestigen] of [URI bevestigen] actief is, voer dan ook het juiste nummer in het vak in. Of ingevoerde nummers al of niet moeten worden bevestigd, kunt u instellen in het scherm van het faxstuurprogramma. Voor meer informatie klikt u op [Help] in het scherm van het faxstuurprogramma.
4
Klik op [Verzenden] om het document te verzenden.
KOPPELINGEN
Als u afdrukt of verzendt vanuit de app Windows Store(P. 721)
245
Faxen
Internet Fax (I-Fax) gebruiken
2LFC-050
De functie Internet Fax (I-Fax) biedt u de mogelijkheid faxen te verzenden en te ontvangen via internet. De oorspronkelijke te faxen documenten worden als TIFF- beeldbestanden aan e-mailberichten gehecht. Omdat er geen telefoonverbinding wordt gebruikt, kunt u faxberichten versturen naar verre bestemmingen en documenten van vele pagina's versturen zonder dat u zich zorgen hoeft te maken over de kosten van de communicatie. U moet wel enkele
246
Faxen
I-Faxen verzenden
2LFC-051
Als u een fax wilt versturen naar een computer of een ander toestel dat geschikt is voor I-Fax, geeft u niet een faxnummer op als de bestemming, maar een e-mailadres. Verstuurt u een I-Fax naar een computer, dan wordt deze verstuurd als een e-mail-attachment in TIFF-formaat. En op dezelfde wijze als u een e-mailbericht verstuurt naar een computer, kunt u meerdere bestemmingen en ook Cc- en Bcc-bestemmingen opgeven.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
4
Geef de bestemming op.
Opgeven vanuit het adresboek
Opgeven uit kiescodenummers
Bestemmingen direct invoeren
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven
Opgeven vanuit het adresboek
U kunt een bestemming opgeven via het adresboek door een keuze te maken in de lijst met opgeslagen bestemmingen of door op naam van ontvanger te zoeken naar bestemmingen.
●
U moet bestemmingen opslaan in het adresboek om deze functie te kunnen gebruiken.
1
Selecteer <Adresboek> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Selecteer <Aan>.
3
Selecteer een index. Index(P. 178)
247
Faxen
4
Schakel het selectievakje voor de gewenste bestemming in, en selecteer
<Toepassen>.
● Als een bestemming is geselecteerd uit het <Adresboek> in het scherm Start, kan het scherm voor basisfuncties voor het verzenden van I-faxen verschijnen terwijl de geselecteerde bestemming blijft gespecificeerd.
Opgeven uit kiescodenummers
Getallen van drie cijfers (codes voor verkort kiezen) worden aan adressen in het
Adresboek toegewezen. Als u een adres wilt opgeven, hoeft u alleen maar de code voor verkort kiezen in te voeren.
● Als u verkort kiezen met codenummers wilt gebruiken, moet de bestemming van tevoren in het
Adresboek zijn geregistreerd. Bestemmingen opslaan(P. 178)
1
Selecteer <Kiescode> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Selecteer <Aan>.
3
Voer een code van drie cijfers in.
● Als u een onjuiste waarde hebt ingevoerd, wist u deze met behulp van .
248
Faxen
Als er bevestigingsscherm verschijnt
● Wanneer <Bevestigen bij TX-kiescode> is ingesteld op <Aan>, wordt een scherm weergegeven dat de bestemming en de naam voor het nummer toont. (Voor Groepskiezen worden de naam van de bestemming en het aantal bestemmingen getoond.) Bekijk de inhoud en selecteer, als alles juist is, <OK>.
U kunt een andere bestemming opgeven door <Annuleren> te selecteren, en vervolgens de driecijferige
code voor verkort kiezen opnieuw op te geven. Bestemmingen in het adresboek weergeven(P. 410)
Bestemmingen direct invoeren
Voor een bestemming die niet is opgeslagen in het adresboek, voert u deze in door een I-Faxadres in te voeren.
1
Selecteer <Toetsenbord gebruiken> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Voer het I-Faxadres in, en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven
Als in uw kantooromgeving een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u ook met behulp van gebruikersinformatie op de server een bestemming opgeven. Ga via het apparaat naar de LDAP-server om naar de juiste gebruikersinformatie te zoeken en die als bestemming op te geven.
●
1
Selecteer <LDAP-server> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Selecteer de LDAP-server die u gebruikt.
3
Selecteer condities waaraan de gezochte gebruikersinformatie moet voldoen.
● Naam, faxnummers, e-mailadressen, namen van bedrijven, en bedrijfsunits zijn de criteria die beschikbaar zijn voor het zoeken naar bestemmingen.
249
Faxen
4
Voer de te zoeken tekenreeks in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
● Als u meerdere zoekcriteria wilt opgeven, herhaalt u stappen 3 en 4.
5
Selecteer <Zoekmethode>.
6
Selecteer condities om het zoekresultaat weer te geven.
<Met alle onderstaande voorwaarden>
Er worden alleen gebruikers gevonden en weergegeven die voldoen aan alle zoekcriteria uit stappen 3 en 4.
<Met sommige vd onderst. voorwaarden>
Als gebruikers worden gevonden die voldoen aan minstens één van de opgegeven zoekcriteria die in stappen 3 en 4 zijn opgegeven, geef dan al deze gebruikers weer.
7
Selecteer <Zoeken starten>.
➠ U ziet de gebruikers die voldoen aan de opgegeven zoekcriteria.
● Als er een verificatiescherm verschijnt wanneer u <Zoeken starten> selecteert, voert u de gebruikersnaam van het apparaat en het bijbehorende wachtwoord in die zijn geregistreerd op de LDAP-server en
selecteert u vervolgens <Toepassen>. LDAP-servers registreren(P. 63)
8
Schakel het selectievakje in voor de gebruiker die u wilt opgeven als bestemming, en selecteer <Toepassen>.
Als een scherm verschijnt waarop reeds een bestemming is opgegeven
● U kunt alleen verzenden naar uw eigen e-mailadres. Wilt u verzenden naar andere bestemmingen, dan moet u de authenticatie-instellingen van de zendfunctie configureren, zodat e-mailverzending niet wordt
beperkt. Neem contact op met uw netwerkbeheerder voor details. LDAP-Server-authenticatie(P. 365) .
Bestemmingen opgeven vanuit de transmissiegegevens
● U kunt ook eerder gebruikte bestemmingen opnieuw oproepen.
Eerder gebruikte zend-/ opslaaninstellingen oproepen (herhaal-instellingen)(P. 312)
5
Geef indien nodig meerdere bestemmingen op, zoals Cc- en Bcc-bestemmingen.
● Selecteer de methode die wordt gebruikt om bestemmingen op te geven op het tabblad <Bestemming opgeven>, en geef de bestemming op.
250
Faxen
● Als u <LDAP-server> of <Mezelf opgeven als bestemming> hebt opgegeven, wordt de bestemming opgegeven in het veld <Aan>.
● <Cc> en <Bcc>-adressen kunnen alleen worden geselecteerd met <Adresboek> of <Kiescode>.
Bestemmingen verwijderen
Als u meerdere bestemmingen hebt opgegeven, kunt u indien nodig bestemmingen verwijderen.
1
Selecteer <Bevestig bestemming>.
2
Schakel het selectievakje voor de te verwijderen bestemming in, en selecteer <Verwijder vn best.>.
● Als u het vakje bij Groep hebt geactiveerd, kunt u de bestemmingen bekijken die in de groep zijn geregistreerd, door <Details> <Bestemming> te selecteren.
3
Selecteer <Ja>.
6
Geef de gewenste scaninstellingen op.
●
Zie Data via e-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server(P. 290) of
Duidelijk scannen(P. 302) voor meer informatie over iedere instelling.
7
Geef, naar noodzaak, het onderwerp, de tekst en het antwoordadres van de e-mail op.
Een onderwerp/berichttekst opgeven
1
Selecteer <Onderwerp/bericht> op het tabblad <Verzendinstellingen>.
2
Selecteer <Onderwerp>
3
Voer het onderwerp in, en selecteer <Toepassen>.
4
Selecteer <Bericht>.
5
Voer de berichttekst in, en selecteer <Toepassen>.
6
Selecteer <Toepassen>.
251
Faxen
Het antwoordadres opgeven
Als u de ontvanger een antwoordadres wilt weergeven dat verschilt van het adres van het apparaat, moet u het hier opgeven. Selecteer het beoogde antwoordadres uit de in het adresboek geregistreerde
bestemmingen. Als er geen bestemming is opgeslagen in het adresboek, raadpleegt u Bestemmingen
1
Selecteer <Antwoord aan> op het tabblad <Verzendinstellingen>.
2
Selecteer <Opgeven uit adresboek>.
3
Schakel het selectievakje voor het gewenste antwoordadres in, en selecteer <Toepassen>.
● Het op te geven antwoordadres moet altijd één van de e-mailadressen zijn die in het adresboek zijn geregistreerd.
8
Selecteer <Start>.
● Als het scherm <Bevestig bestemming> verschijnt, controleert u of de bestemming correct is, en selecteert u vervolgens <Scannen starten>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Het verzenden van faxen annuleren(P. 224)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
De I-faxen worden verzonden zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Wanneer het scannen is voltooid, volgt u de onderstaande procedure.
1
Als u extra pagina's van documenten wilt scannen, plaatst u het volgende origineel op de glasplaat en selecteert u <Volgende origi- neel scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met de volgende stap.
2
Selecteer <Verz. starten>.
➠ De I-faxen zijn verzonden.
Als het scherm <SMTP-authenticatie> verschijnt
● Voer naam en wachtwoord van de gebruiker in en selecteer <Toepassen>.
Als een verzendfout optreedt
Foutmeldingen worden soms verstuurd naar het e-mailadres dat is ingesteld op het apparaat. Als u het ongewijzigd laat, kan dat ertoe leiden (afhankelijk van de mailserver) dat er niet voldoende capaciteit overblijft in de postbus. Het is aan te bevelen de postbus regelmatig te legen.
De postbus leegmaken
252
Faxen
● Als de postbus is leeggemaakt, wordt alle e-mail in de serverpostbus verwijderd. Als u het e-mailaccount opgeeft dat u gewoonlijk gebruikt, moet u eerst controleren of er eventueel nog e-mail in de postbus zit die bewaard moet blijven.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe UI(P. 423)
3
Selecteer [TX-instellingen] [Netwerkinstellingen - E-mail-/I-faxinstellingen].
4
Klik op [Wissen] in [Postbus wissen].
5
Lees de melding die wordt weergegeven en klik op [OK].
➠ E-mail wordt gewist uit de postbus.
●
●
●
Als u de naam van de afzender van de I-fax wilt opgeven: <Apparaatnaam registreren>(P. 528)
KOPPELINGEN
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
253
Faxen
I-faxen ontvangen
2LFC-052
◼
Wanneer een I-Fax binnenkomt
Wanneer een I-Fax binnenkomt, knippert het Data-lampje op het bedieningspaneel. Wanneer een I-Fax volledig is ontvangen, wordt het document automatisch afgedrukt en gaat het lampje uit.
● Om de ontvangst te annuleren, selecteert u <Statusmonitor> <RX-opdracht> selecteer een document op het tabblad <Status RX-opdracht> tab <Verwijderen> <Ja>.
◼
I-Faxen handmatig ontvangen
Als u verbinding wilt maken met de server voordat u I-Faxen automatisch ontvangt, of als u het apparaat zo wilt configureren dat het niet automatisch I-Faxen ontvangt, gebruik dan de onderstaande methode om I-Faxen handmatig te ontvangen. Als er een document op de server staat, begint het afdrukken.
<Statusmonitor> <RX-opdracht> <Control. I-fax RX>
◼
Afdrukpapier
Binnenkomende I-faxen worden ongeacht het formaat van het ontvangen document afgedrukt op het formaat dat is
opgegeven in <RX-afdrukformaat>. <RX-afdrukformaat>(P. 541)
● Als geen papier van het formaat dat is opgegeven in <RX-afdrukformaat> in de papierlade is geplaatst,
verschijnt de foutmelding <Geen papier>. Maatregelen bij ieder bericht(P. 630)
●
●
Als u wilt blijven afdrukken wanneer de toner bijna op is: <Door. m afdr. bij lege cart.>(P. 541)
KOPPELINGEN
Status en logboek voor verzonden en ontvangen documenten controleren(P. 241)
254
Afdrukken
Afdrukken
Afdrukken
255
Afdrukken
Afdrukken
2LFC-053
Er zijn tal van manieren om het apparaat als printer te gebruiken. U kunt documenten op uw computer afdrukken met behulp van het printerstuurprogramma, of afbeeldingsbestanden afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat. Maak afhankelijk van uw wensen volledig gebruik van de afdrukfuncties.
◼
Afdrukken vanaf een computer
Een document dat u op uw computer hebt gemaakt, kunt u afdrukken via het printerstuurprogramma.
Afdrukken vanaf een computer(P. 257)
◼
Handige functies bij het afdrukken
U kunt een pincode toewijzen aan de afdrukdata om de veiligheid te vergroten of bestanden uit een USBgeheugenapparaat rechtstreeks afdrukken.
Verschillende afdrukmethoden(P. 264)
Afdrukken vanaf mobiele apparaten
● Door mobiele apparaten zoals smartphones of tablets op dit apparaat aan te sluiten kunt u snel en gemakkelijk foto's en webpagina's afdrukken. Het apparaat is ook geschikt voor Google Cloudprinter™.
Koppelen aan mobiele apparaten(P. 323)
Google Cloudprinter gebruiken(P. 345)
256
Afdrukken
Afdrukken vanaf een computer
2LFC-054
Documenten die u met een programma op uw computer hebt gemaakt, kunt u afdrukken via het printerstuurprogramma. Het printerstuurprogramma heeft een aantal handige instellingen, zoals vergroten / verkleinen en dubbelzijdig afdrukken, waarmee u uw documenten op verschillende manieren kunt afdrukken. U kunt de afdrukfunctie van de machine pas gebruiken nadat u enkele procedures hebt doorlopen, zoals het installeren van het printerstuurprogramma op uw computer. Voor meer informatie raadpleegt u de handleidingen voor de betreffende stuurprogramma´s op de website met handleidingen.
Help-informatie van het printerstuurprogramma(P. 257)
De optionele items gebruiken(P. 257)
Basisbewerkingen met de printer(P. 257)
Help-informatie van het printerstuurprogramma
Wanneer u op [Help] klikt in het scherm van het printerstuurprogramma, verschijnt het Help-scherm. In dit scherm ziet u de gedetailleerde beschrijvingen die niet in de Gebruikershandleiding staan.
De optionele items gebruiken
Als na de installatie van het printerstuurprogramma de optionele cassette feeding module aan het apparaat wordt bevestigd, voert u de volgende bewerking uit in het printerstuurprogramma.
● Om de onderstaande procedure uit te voeren, moet u zich bij de computer aanmelden met een beheerdersaccount.
Open de printermap ( De printermap weergeven(P. 714) ) Klik met de rechtermuisknop op
het printerpictogram voor dit apparaat [Eigenschappen van printer] of [Eigenschappen]
Tabblad [Apparaatinstellingen] [Papierbron] Selecteer [Invoereenheid met 1 cassette] in
[Optionele lade/cassette] [OK] [OK]
Basisbewerkingen met de printer
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een document op uw computer afdrukt via het printerstuurprogramma.
Papierinstellingen op het apparaat
257
Afdrukken
● Normaal gesproken moet u, voordat u gaat afdrukken, het formaat en het type papier opgeven dat is geladen in iedere papierbron.
● Als u <Prioriteit stuurprogr.instell. bij afdr.> instelt op <Aan>, kunt u afdrukken vanuit de papierbron die is
1
Open een document in een programma en geef het dialoogvenster Afdrukken weer.
2
Selecteer het printerstuurprogramma voor dit apparaat en klik op
[Voorkeursinstellingen] of [Eigenschappen].
3
Geef de afdrukinstellingen op en klik op [OK].
● Kies het tabblad volgens de instellingen.
4
Klik op [Afdrukken] of op [OK].
➠ Het afdrukken wordt gestart.
●
Raadpleeg, als u het afdrukken wilt annuleren, Afdrukken annuleren(P. 259) .
KOPPELINGEN
Afdrukstatus en logboeken controleren(P. 262)
Als u afdrukt of verzendt vanuit de app Windows Store(P. 721)
258
Afdrukken
Afdrukken annuleren
2LFC-055
U kunt het afdrukken annuleren vanaf uw computer of vanaf het bedieningspaneel van de machine.
Vanaf het bedieningspaneel(P. 260)
Vanaf een computer
U annuleert het afdrukken vanaf het pictogram van de printer dat wordt weergegeven in het systeemvak van het bureaublad.
1
Dubbelklik op het printerpictogram.
Als het printerpictogram niet wordt weergegeven
●
Open de printermap ( De printermap weergeven(P. 714) ), klik met de rechter muisknop op het
pictogram van het printerstuurprogramma voor dit apparaat en klik op [Afdruktaken weergeven] (of dubbelklik op het pictogram van het printerstuurprogramma voor dit apparaat).
2
Selecteer het document dat u wilt annuleren en klik op [Document] [Annuleren].
3
Klik op [Ja].
➠ Het afdrukken van het geselecteerde document wordt geannuleerd.
● Het is mogelijk dat er nog enkele pagina's worden uitgevoerd nadat u het afdrukken hebt geannuleerd.
Annuleren vanuit de externe UI
●
259
Afdrukken
Annuleren vanuit een programma
● In sommige programma's verschijnt het onderstaande scherm. U kunt het afdrukken annuleren door op
[Annuleren] te klikken.
Vanaf het bedieningspaneel
Annuleer het afdrukken met of <Statusmonitor>.
◼
Druk op om te annuleren
Als op het scherm een lijst met documenten verschijnt wanneer u op hebt gedrukt
Selecteer het document dat u wilt annuleren, en selecteer <Annuleren> <Ja>.
◼
Kijk wat de status van de afdruktaak is, voordat u annuleert
<Statusmonitor> <Kopieer-/afdrukopdracht> Selecteer het document op het tabblad <Status kopie-/afdr.opdr.> <Annuleren> <Ja>
● Het is mogelijk dat er nog enkele pagina's worden uitgevoerd nadat u het afdrukken hebt geannuleerd.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen met de printer(P. 257)
260
Afdrukstatus en logboeken controleren(P. 262)
Afdrukken
261
Afdrukken
Afdrukstatus en logboeken controleren
U kunt de actuele afdrukstatus en de logboeken voor afgedrukte documenten controleren.
2LFC-056
● Wanneer <Weergave opdrachtlog> is ingesteld op <Uit>, kunt u de afdruklogboeken niet inzien.
<Weergave opdrachtlog>(P. 558)
Handig in de volgende situaties
● Als het erg lang duurt voordat uw documenten worden afgedrukt, kunt u de wachtrij bekijken met de documenten die nog niet zijn afgedrukt.
● Als u de afdrukken niet kunt vinden die nu toch echt klaar hadden moeten zijn, kunt u controleren of er een fout is opgetreden.
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <Kopieer-/afdrukopdracht>.
3
Controleer de afdrukstatus en logboeken.
De afdrukstatus controleren
1
Selecteer het document waarvoor u de status wilt controleren op het tabblad <Status kopie-/afdr.opdr.>.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
De afdruklogboeken controleren
1
Selecteer het document waarvoor u het logboek wilt controleren op het tabblad <Opdrachtlog afdrukken>.
● <OK> geeft aan dat een document zonder problemen is afgedrukt, en <Fout> betekent dat een document niet is afgedrukt omdat de bewerking is geannuleerd of omdat er een fout is opgetreden.
262
Afdrukken
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
● De weergegeven documentnaam of gebruikersnaam komt mogelijk niet overeen met de werkelijke document- of gebruikersnaam.
Als er een driecijferig nummer wordt weergegeven bij <Fout>
●
Deze code vertegenwoordigt een foutcode. Maatregelen bij iedere foutcode(P. 644)
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen met de printer(P. 257)
263
Afdrukken
Verschillende afdrukmethoden
2LFC-057
Dit gedeelte beschrijft hoe u een document afdrukt door een pincode toe te voegen, en hoe u een bestand afdrukt dat is opgeslagen op een USB-geheugenapparaat, zonder gebruik te maken van een printerstuurprogramma.
Een document afdrukken dat is beveiligd met een pincode (beveiligd afdrukken)(P. 265)
Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat
(afdrukken via geheugenmedia)(P. 269)
264
Afdrukken
Een document afdrukken dat is beveiligd met een pincode (beveiligd afdrukken)
2LFC-058
Als u gaat afdrukken vanaf een computer, kunt u een pincode instellen voor een document. Het document blijft dan in het geheugen van het apparaat staan en wordt pas afgedrukt nadat op het bedieningspaneel van het apparaat de juiste pincode is ingevoerd. Deze functie wordt Beveiligd afdrukken genoemd en het document dat u beveiligt met een pincode wordt een beveiligd document genoemd. Gebruik deze functie om te voorkomen dat vertrouwelijke documenten onbeheerd bij het apparaat blijven liggen.
Documenten beveiligd afdrukken(P. 266)
265
Afdrukken
Documenten beveiligd afdrukken
2LFC-059
In dit gedeelte wordt uitgelegd hoe u een document vanuit een programma kunt afdrukken als een beveiligd document. Er wordt eerst beschreven hoe u een beveiligd document naar de machine stuurt en daarna kunt u lezen hoe u het beveiligde document kunt afdrukken.
Een beveiligd document van een computer naar de machine sturen(P. 266)
Beveiligde documenten afdrukken(P. 267)
De periode instellen waarna beveiligde documenten worden verwijderd(P. 268)
Een beveiligd document van een computer naar de machine sturen
1
Open een document in een programma en geef het dialoogvenster Afdrukken weer.
2
Selecteer het printerstuurprogramma voor dit apparaat en klik op
[Voorkeursinstellingen] of [Eigenschappen].
3
Selecteer [Beveiligd afdrukken] in [Uitvoermodus].
➠ Het uitklapscherm [Informatie] verschijnt. Controleer het bericht en klik op [Ja] of [Nee].
4
Geef de afdrukinstellingen op en klik op [OK].
● Kies het tabblad volgens de instellingen.
5
Klik op [Afdrukken] of op [OK].
➠ Nadat het beveiligde document naar het apparaat is verzonden, blijft het document in het geheugen wachten om te worden afgedrukt.
266
Afdrukken
Beveiligde documenten afdrukken
document verwijderd uit het geheugen van het apparaat en kunt u het niet meer afdrukken.
● Als beveiligde documenten niet worden afgedrukt, nemen ze geheugenruimte in beslag en bestaat de kans dat gewone (onbeveiligde) documenten niet kunnen worden afgedrukt. Zorg er daarom voordat u beveiligde documenten zo snel mogelijk afdrukt.
● U kunt controleren hoeveel geheugen er wordt gebruikt voor beveiligde documenten.
<Statusmonitor> <Apparaatinformatie> <Geheugengebruik beveiligde afdruk>
1
Selecteer <Beveiligde afdruk> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● U kunt niet doorgaan naar de volgende stap als het scherm <Scanner op afstand> dat hieronder wordt getoond, wordt weergegeven. Selecteer, als dat het geval is, om het scherm te sluiten, en selecteer
<Beveiligde afdruk>.
2
Schakel het selectievakje voor het beveiligde document in, en selecteer <Start>.
● U kunt meerdere documenten die dezelfde pincode hebben, selecteren.
Als een scherm voor het selecteren van een gebruiker wordt weergegeven
● Als er beveiligde documenten van twee of meer gebruikers in het geheugen staan, wordt eerst het scherm voor het selecteren van een gebruiker weergegeven en dan het scherm voor het selecteren van een bestand. Selecteer uw gebruikersnaam.
Een beveiligd document verwijderen
● U kunt meerdere documenten gezamenlijk verwijderen. Schakel het selectievakje voor het te verwijderen beveiligde document in, en selecteer <Verwijderen>.
3
Voer de pincode in, en selecteer <Toepassen>.
● Als u meerdere documenten met verschillende pincodes selecteert bij stap 2, verschijnt een bericht. Selecteer
<Sluiten>, en selecteer de beveiligde documenten nogmaals in stap 2.
➠ Het afdrukken wordt gestart.
● Als u het afdrukken wilt annuleren, selecteert u <Annuleren> <Ja>.
267
Afdrukken
De periode instellen waarna beveiligde documenten worden verwijderd
U kunt de geldige periode wijzigen vanaf het moment dat beveiligde documentgegevens naar het apparaat zijn verzonden tot het moment dat ze zijn verwijderd.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Functie-instellingen>.
3
Selecteer <Beveiligde afdruk>.
●
4
Selecteer <Wistijd beveiligde afdruk>.
Als <Wistijd beveiligde afdruk> niet kan worden geselecteerd
● Stel <Beveiligde afdruk gebruiken> in op <Aan>.
De functie Beveiligde afdruk uitschakelen
● Stel <Beveiligde afdruk gebruiken> in op <Uit>, en start het apparaat dan opnieuw op.
5
Geef op hoe lang beveiligde documenten in het geheugen van het apparaat moeten blijven, en selecteer <Toepassen>.
● Het beveiligde document wordt uit het geheugen van de machine verwijderd, tenzij het wordt afgedrukt voordat de hier opgegeven tijd is verstreken.
6
Selecteer <Toepassen>.
7
Selecteer <OK>.
8
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
KOPPELINGEN
Afdrukstatus en logboeken controleren(P. 262)
Afdrukken vanaf een computer beperken(P. 414)
268
Afdrukken
Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat
(afdrukken via geheugenmedia)
2LFC-05A
U kunt bestanden rechtstreeks afdrukken door een USB-geheugenapparaat op het apparaat aan te sluiten. Met behulp van deze functie kunt u afdrukken zonder gebruik te maken van een computer. Voor meer informatie over de
USB-geheugenapparaat gebruiken(P. 186) .
●
U moet <Gebruik afdrukfunctie> instellen op <Aan>. <Instellingen geheugenmedia>(P. 552)
1
Selecteer <Geheugenmedia afdruk> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Schakel het selectievakje in voor het bestand dat u wilt afdrukken.
● U kunt meerdere bestanden selecteren.
● Als u de selectie van een bestand ongedaan wilt maken, selecteert u het desbetreffende bestand ( ) nogmaals.
● Als u een map selecteert, verschijnt de inhoud. Om terug te keren naar de map in het hogere niveau, selecteert u .
● Mappen en bestanden die in een lager niveau dan het vijfde mapniveau liggen, worden niet weergegeven.
● Als u naar een andere map gaat, worden de eerdere bestandsselecties gewist.
Alle bestanden selecteren
1
Selecteer <Alles selecteren>.
● Als u alle selecties wilt opheffen, selecteert u <Selectie wissen>.
2 Bij gemengde bestandstypen selecteert u <JPEG/TIFF-bestanden> of <PDF-bestanden>.
269
Afdrukken
De methode van bestandsweergave veranderen
U kunt de methode van bestandsweergave selecteren bij "Voorbeeld" / "Details".
Voorbeeld Details
● U kunt de methode van bestandsweergave opgeven voor het weergeven van het scherm
<Geheugenmedia afdruk>. <Standaard weergave-instellingen>(P. 550)
De sorteervolgorde van bestanden wijzigen
U kunt de sorteervolgorde wijzigen van de bestanden op een USB-geheugenapparaat.
● U kunt een instelling voor het sorteren, zoals <Naam (oplopend)> of <Datum/tijd (oplopend)> opgeven als
1
Selecteer <Bestanden sorter.>.
2
Selecteer de criteria voor het sorteren van bestanden.
● Wanneer u <Datum/tijd (oplopend)> of <Datum/tijd (aflopend)> selecteert, worden bestanden gesorteerd op basis van de datum en tijd van wijziging van de bestanden.
3
Selecteer <Toepassen>.
4
Geef de gewenste afdrukinstellingen op.
● U kunt <Reset> selecteren om alle standaard afdrukinstellingen te herstellen.
<Papier>
Selecteer welke papierbron het papier bevat dat u wilt gebruiken voor het afdrukken.
270
Afdrukken
Gebruik voor het afdrukken van bestanden het papier dat in de multifunctionele lade is geplaatst.
Gebruik voor het afdrukken van bestanden het papier dat in de papierlade (lade 1) van het apparaat is geplaatst.
● Wanneer de optionele cassette feeding module is geïnstalleerd, wordt zijn papierlade ook weergegeven.
● Als u andere afdrukinstellingen wilt opgeven, selecteert u <Sluiten>.
<Helderheid>
● <Helderheid> is niet beschikbaar voor het afdrukken van PDF-bestanden.
U kunt de helderheid van afbeeldingen aanpassen.
● Als u andere afdrukinstellingen wilt opgeven, selecteert u <Sluiten>.
<Aantal kopieën>
Voer het aantal kopieën in.
● Als u andere afdrukinstellingen wilt opgeven, selecteert u <Sluiten>.
<2-zijdig afdrukken>
U kunt enkelzijdig afdrukken of dubbelzijdig afdrukken selecteren.
271
Afdrukken
Drukt af op één kant van het papier.
Hiermee wordt zodanig op beide kanten van het papier afgedrukt dat de afgedrukte pagina
´s horizontaal worden geopend nadat ze zijn ingebonden.
Hiermee wordt zodanig op beide kanten van het papier afgedrukt dat de afgedrukte pagina
´s verticaal worden geopend nadat ze zijn ingebonden.
●
<N op 1>
● <N op 1> is niet beschikbaar voor het afdrukken van TIFF-bestanden.
U kunt een "N on 1" patroon selecteren om meerdere pagina´s met beelddata op één kant van een vel papier af te drukken.
(Uitsluitend PDF)
Geldt niet voor N op 1.
Drukt twee pagina´s met beelddata op één kant van een vel papier af.
Drukt vier pagina´s met beelddata op één kant van een vel papier af.
Drukt acht pagina´s met beelddata op één kant van een vel papier af.
272
Afdrukken
● Voor een PDF-bestand kunt u 9 of 16 pagina's beelddata aan één kant van een vel papier afdrukken, met behulp van <N op 1> onder <PDF-details instellen>.
<JPEG/TIFF-det. inst.>
U kunt de afdrukinstellingen voor JPEG- en TIFF-afbeeldingen wijzigen.
<2-zijdig afdrukken>
U kunt dubbelzijdige afdrukken maken. Selecteer de inbindpositie.
<N op 1> (Uitsluitend JPEG-bestanden)
Drukt data voor meerdere pagina's met beelddata op dezelfde kant van een vel papier. U kunt het aantal pagina's opgeven dat op één kant van een vel papier moet worden afgedrukt. Bijvoorbeeld: om vier pagina's op één kant van een vel papier af te drukken, selecteert u <4 op 1>.
<Type origineel>
U kunt het type van het origineel selecteren, afhankelijk van de afbeelding die u gaat afdrukken.
<Fotoprioriteit>
Kies deze optie om prioriteit te geven aan het mooi afdrukken van foto's.
<Tekstprioriteit>
Kies deze optie om prioriteit te geven aan het scherp afdrukken van tekst.
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
273
Afdrukken
<Gradatie>
Kies deze optie om beelden met een fijne gradatie, zoals beelden van een digitale camera, met een vloeiende afwerking af te drukken.
<Foutdiffusie>
Kies deze optie om beelden met kleine tekst of dunne lijnen scherp af te drukken.
<Afdrukkwaliteit>
U kunt instellingen in verband met de afdrukkwaliteit, veranderen.
<Densiteit>
Stel de afdruk-dichtheid in.
Als u <Tonerbesparing>
Selecting <Aan> selecteert, vindt het afdrukken plaats in de spaarstand. Selecteer <Aan> als u de layout of andere prestatiekenmerken wilt controleren voordat u verdergaat met het definitief afdrukken van een grote afdruktaak.
● Als <Tonerbesparing> is ingesteld op <Aan>, is <Densiteit> niet beschikbaar.
<PDF-details instellen>
U kunt de afdrukinstellingen voor PDF-bestanden wijzigen.
<2-zijdig afdrukken>
U kunt dubbelzijdige afdrukken maken. Selecteer de inbindpositie.
<N op 1>
Drukt data voor meerdere pagina's met beelddata op dezelfde kant van een vel papier. U kunt het aantal pagina's opgeven dat op één kant van een vel papier moet worden afgedrukt. Bijvoorbeeld: om vier pagina's op één kant van een vel papier af te drukken, selecteert u <4 op 1>.
<Afdrukbereik>
Geef de pagina's op die u wilt afdrukken.
274
Afdrukken
<Alle pagina's>
Drukt alle pagina's af.
<Opgegeven pagina's>
Geef het paginabereik op dat u wilt afdrukken. Voer in <Startpagina> en <Eindpagina> de betreffende paginanummers in, en selecteer <Toepassen>.
● Als het opgegeven paginabereik niet overeenkomt met de pagina´s van het PDF-bestand, wordt er niets afgedrukt.
<Vergr./verkl. volgns papierformaat>
Geef op of de grootte van de afdruk wordt aangepast aan het afdrukbereik van het papier. Let op: vergroten of verkleinen heeft geen invloed op de lengte/breedte-verhouding van het origineel.
<Afdrukgebied vergroten>
Geef op of u het afdrukbereik wilt vergroten tot het papierformaat.
● Als u <Aan> instelt, wordt een deel van de afdrukgegevens in randgedeeltes misschien niet afgedrukt, of wordt het papier misschien gedeeltelijk vuil, afhankelijk van het document.
<Opmerkingen afdrukken>
Met deze instelling kunt u opgeven of aantekeningen in het PDF-bestand moeten worden afgedrukt.
<Uit>
Geen aantekeningen afdrukken.
<Automatisch>
Drukt alleen deze aantekeningen af die volgens opgaaf in het PDF-bestand moeten worden afgedrukt.
<Wachtwoord om doc. te openen>
U kunt een door een wachtwoord beveiligd PDF-bestand afdrukken door het juiste wachtwoord in te voeren.
Voer het wachtwoord in, en selecteer <Toepassen>.
<Andere instell.>
<Halftonen>
275
Afdrukken
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit. U kunt deze instelling
realiseren voor alle afbeeldingtypen binnen een document. Raadpleeg <Halftonen>(P. 521) voor de
beschrijving van de instelling.
<Grijswaardeconversie>
Geef op op welke manier kleurendata in zwart/wit moet worden afgedrukt. Zie
<Grijswaardeconversie>(P. 522) voor de beschrijving van de instelling.
<Afdrukkwaliteit>
<Densiteit>
Stel de voor het afdrukken gebruikte tonerdichtheid in. Raadpleeg <Densiteit>(P. 504) voor de
beschrijving van de instelling.
<Tonerbesparing>
Als u <Aan> selecteert, vindt het afdrukken plaats in de spaarstand. Selecteer <Aan> als u de layout of andere prestatiekenmerken wilt controleren voordat u verder gaat met het definitief afdrukken van een
grote afdruktaak. Raadpleeg <Tonerbesparing>(P. 504) voor de beschrijving van de instelling.
<Beeldverfijning>
Schakel de effeningsmodus waarin de randen van tekens en afbeeldingen vloeiend worden afgedrukt, in
of uit. Raadpleeg <Beeldverfijning>(P. 504) voor de beschrijving van de instelling.
<Resolutie>
Geef de resolutie op voor het verwerken van afdrukgegevens. Raadpleeg <Resolutie>(P. 505) voor de
beschrijving van de instelling.
5
Selecteer <Start>.
➠ Het afdrukken wordt gestart.
● Als u het afdrukken wilt annuleren, selecteert u <Annuleren> <Ja>.
●
Als u altijd dezelfde afdrukinstellingen wilt gebruiken: Geheugenmedia afdruk(P. 172)
KOPPELINGEN
<Bestanden opslaan/gebruiken>(P. 547)
276
Scannen
Scannen
Scannen
277
Scannen
Scannen
1660-05E
U kunt originele documenten scannen door het bedieningspaneel van het apparaat of een programma op een computer te gebruiken. Welke manier u ook gebruikt, de gescande originelen worden geconverteerd naar elektronische bestandsindelingen zoals PDF-bestanden. Gebruik de scanfunctie om omvangrijke papieren documenten te converteren naar bestanden zodat u deze gemakkelijk kunt ordenen.
2LFC-05C
● Om dit apparaat als een scanner te gebruiken, moet u voor gebruik de nodige voorbereidingen treffen, inclusief het installeren van de software op een computer. Voor meer informatie raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma's op de website voor de handleidingen. Om het apparaat via een netwerk met de computer te verbinden, moet u het apparaat registreren voor de geïnstalleerde
software. Het gebruik van het apparaat als een scanner voorbereiden(P. 85)
● Afhankelijk van het besturingssysteem en de versie van het scannerstuurprogramma of de programma's die u gebruikt, kunnen de schermen van het stuurprogramma in deze handleiding verschillen van de echte schermen.
◼
Basishandelingen gebruiken
U kunt originelen scannen en opslaan op een computer via het bedieningspaneel van het apparaat. U kunt ook originelen opslaan op een USB-geheugenapparaat of ze als e-mailbijlagen versturen.
Scherm voor basisfuncties voor scannen(P. 280)
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Status en logboek van gescande originelen controleren(P. 300)
◼
Kwaliteit verhogen
U kunt instructies vinden over hoe u problemen oplost zoals "onscherpe foto´s" of "tekst onleesbaar vanwege te diepe kleur van het papier".
278
Scannen
◼
Efficiënt, betrouwbaar
U kunt instructies vinden over hoe u het rendement bij het verzenden van data verbetert, en beschrijvingen van handige instellingen.
◼
Scannen vanaf een computer
U kunt originelen die op het apparaat zijn geplaatst, scannen vanaf een computer. De gescande originelen worden opgeslagen op de computer. U kunt scannen met behulp van MF Scan Utility (geleverd bij het apparaat) of met behulp van andere toepassingen zoals een beeldbewerkings- of tekstverwerkingsprogramma.
Scannen via de computer (extern scannen)(P. 318)
Scannen vanaf mobiele apparaten
● Door mobiele apparaten zoals smartphones of tablets te koppelen aan dit apparaat kunt u gemakkelijk en
snel originelen in deze machine scannen. Koppelen aan mobiele apparaten(P. 323)
279
Scannen
Scherm voor basisfuncties voor scannen
Als u <Scannen> in het scherm Start selecteert, verschijnt het scherm voor Basisbewerkingen voor scannen.
2LFC-05E
<Computer>
De gescande data opslaan op een computer. Scherm met basisfuncties voor computer-scannen(P. 280)
<Scanner op afstand>
<USB-geheugen>
<E-mail>
<I-fax>
<Bestand>
Slaat de gescande gegevens op in een gedeelde map of op de FTP-server. Scherm met basisfuncties voor
E-mail of I-Faxes verzenden, en bestanden opslaan(P. 281)
Scherm met basisfuncties voor computer-scannen
280
Scannen
Type scan
Selecteer de scan-instelling. Scannen, en op een computer opslaan(P. 284)
<Start>
Start het scannen met deze knop.
Scherm met basisfuncties voor USB-scannen
Verzendinstellingen
Het origineel wordt gescand op basis van de hier opgegeven instellingen.
<Reset>
U kunt de standaard instellingen gezamenlijk herstellen.
<Start>
Start het scannen met deze knop. Door <Z-W> te selecteren, start scannen in zwart/wit. Door <Kleur> te selecteren, start scannen in kleur.
Scherm met basisfuncties voor E-mail of I-Faxes verzenden, en bestanden opslaan
E-mail verzenden I-fax verzenden Bestanden opslaan
Tabblad <Bestemming opgeven>
Selecteer dit tabblad om naar een bestemming in het Adresboek of op een LDAP-server te zoeken, een kiescode in te voeren, of een bestemming op te geven met behulp van de herhaal-instellingen
Data via e-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server(P. 290) .
Eerder gebruikte zend-/opslaaninstellingen oproepen (herhaal-instellingen)(P. 312)
281
Scannen
Tabblad <Verzendinstellingen>
Selecteer dit tabblad om de scaninstellingen op te geven.
<Bevestig bestemming>
U kunt de naam en het adres van de opgegeven bestemming controleren of veranderen, maar ook het aantal bestemmingen.
<Reset>
U kunt de standaard instellingen gezamenlijk herstellen.
<Start>
Start het scannen met deze knop. Door <Z-W> te selecteren, start scannen in zwart/wit. Door <Kleur> te selecteren, start scannen in kleur.
282
Scannen
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen
2LFC-05F
1660-05H
Dit gedeelte beschrijft de basisprocedures voor het scannen van originelen.
◼
Scannen
Scannen, en op een computer opslaan(P. 284)
Data opslaan op een USBgeheugentoestel(P. 286)
Data via e-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server(P. 290)
◼
Taken verwerken
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Status en logboek van gescande originelen controleren(P. 300)
283
Scannen
Scannen, en op een computer opslaan
2LFC-05H
De procedure van het scannen van een origineel en het opslaan op een computer kan alleen worden uitgevoerd wanneer vanaf het apparaat wordt gescand. Voer de scan uit terwijl u opgeeft op welke computer de originelen worden opgeslagen, geef op of de originelen in kleur of in zwart-wit worden gescand, of de originelen worden opgeslagen als PDF- of JPEG-bestanden en geef de overige instellingen op. Als u incidenteel een met het netwerk
Het gebruik van het apparaat als een scanner voorbereiden(P. 85) ).
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
● Als uitsluitend een computer wordt gebruikt die via een USB-kabel met het apparaat is verbonden, gaat u naar stap 5.
4
Selecteer de doelcomputer.
5
● De scantypes en -instellingen die worden weergegeven, kunnen worden bevestigd en veranderd met behulp van MF Scan Utility. Voor meer informatie klikt u op [Instructies] in MF Scan Utility.
● Als u een macOS gebruikt, raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma´s of software op de website voor de handleidingen.
6
Selecteer <Start>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
● U kunt niet scannen als ScanGear MF wordt weergegeven.
Sluit het scherm voordat u gaat scannen.
284
Scannen
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
Wanneer het scannen is voltooid, wordt de doelmap voor de opslag op de computer weergegeven.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Volg, wanneer het scannen is voltooid, onderstaande procedure (behalve als u JPEG als bestandsformaat hebt geselecteerd).
1
Als u extra pagina's van documenten wilt scannen, plaatst u het volgende origineel op de glasplaat en selecteert u <Volg. scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met de volgende stap.
2
Selecteer <Voltooien>.
➠ De doelmap voor de opslag wordt op de computer weergegeven.
Informatie over de doelmap voor opslag
● De gescande gegevens worden standaard opgeslagen in de map Mijn Documenten. Er wordt een submap gemaakt met de naam van de gescande gegevens en de gegevens worden opgeslagen in die map.
● U kunt de opslaglocatie wijzigen vanuit MF Scan Utility. Voor meer informatie klikt u op [Instructies] op MF
Scan Utility.
285
Scannen
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
2LFC-05J
Dit gedeelte beschrijft hoe u het origineel scant, en de gescande gegevens opslaat op een USB-geheugenapparaat.
Voor informatie over de beschikbare USB-geheugenapparaten en hoe u het USB-geheugenapparaat plaatst /
verwijdert, raadpleegt u Een USB-geheugenapparaat gebruiken(P. 186) .
●
U moet <Gebruik scanfunctie> instellen op <Aan>. <Instellingen geheugenmedia>(P. 552)
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
4
Geef de gewenste scaninstellingen op.
Het scanformaat van het origineel opgeven
Een bestandsindeling selecteren
De afdrukstand van het origineel opgeven
Dubbelzijdige originelen scannen
Het scanformaat van het origineel opgeven
U kunt het scanformaat van het origineel opgeven.
<Scanformaat> Selecteer het originele formaat
286
Scannen
Een bestandsindeling selecteren
U kunt selecteren in welk bestandformaat originelen worden gescand. Kies uit PDF/
JPEG/TIFF. Met PDF kunt u kiezen uit Compact PDF met een kleinere gegevensomvang, of het PDF-formaat waarmee u tekst kunt zoeken, inclusief tekstgegevens die zijn gescand met OCR (optical character recognition). U kunt ook een PDF-bestand maken met extra veiligheid, door gegevens te coderen of een
handtekening toe te voegen. De beveiliging van elektronische bestanden verbeteren(P. 308)
<Bestandsindeling> Selecteer een bestandsindeling
● Als u JPEG selecteert in <Bestandsindeling> en probeert een origineel te scannen van de glasplaat, kunt u slechts één pagina scannen. U kunt een origineel van meerdere pagina's in één keer scannen met behulp van de invoer. Iedere pagina van het document wordt als een apart bestand opgeslagen.
Als u TIFF of PDF selecteert, kunt u originelen van meerdere pagina's scannen van de glasplaat of met
behulp van de invoer. In Een PDF-bestand op pagina indelen(P. 287) of Een TIFF-bestand op
pagina indelen(P. 287) kunt u dan kiezen of het gehele gescande document als één bestand of als
verschillende bestanden moet worden opgeslagen.
● <PDF (Compact)> en <PDF (Compact/OCR)> foto´s en afbeeldingen op originelen meer comprimeren dan <PDF> en <PDF (OCR)>. Het bestand is dus kleiner, maar de beeldkwaliteit van bepaalde originelen is mogelijk lager, evenals het aantal originelen dat u tegelijk kunt scannen.
● In <PDF (Compact/OCR)> en <PDF (OCR)> kunt u de instellingen configureren zodat het apparaat tijdens het scannen automatisch de richting van het origineel detecteert, op basis van de richting van
de tekst die wordt gelezen door de OCR-functie. <OCR-instellingen (doorzoekbare tekst)>(P. 498)
◼
Een PDF-bestand op pagina indelen
Geef op of u het origineel met meerdere pagina's wilt omzetten in één PDF-bestand, of voor iedere pagina een afzonderlijk PDF-bestand wilt maken. Deze instelling kunt u voor ieder PDF-formaat configureren.
<Bestandsindeling> <PDF-details instellen> Selecteer het PDF-formaat <Splitsen in pagina's>
Selecteer <Uit> of <Aan>
◼
Een TIFF-bestand op pagina indelen
Geef op of u het origineel met meerdere pagina's wilt omzetten in één TIFF-bestand, of voor iedere pagina een afzonderlijk TIFF-bestand wilt maken.
<Bestandsindeling> <TIFF-details instellen> <Splitsen in pagina's> Selecteer <Uit> of <Aan>
287
Scannen
De afdrukstand van het origineel opgeven
U kunt de afdrukstand instellen op Staand of Liggend.
<Stand origineel> De originele afdrukrichting selecteren
Dubbelzijdige originelen scannen
Het apparaat kan automatisch de voor- en achterzijde scannen van originelen in de invoer.
● Het apparaat kan de beide zijden van originelen niet automatisch scannen wanneer u de originelen op de glasplaat legt.
<2-zijdig origineel> Selecteer <Type boek> of <Type kalender>
<Type boek>
Selecteer deze optie voor originelen waarvan de afbeeldingen op de voor- en achterzijde dezelfde afdrukrichting hebben.
<Type kalender>
Selecteer deze optie voor originelen waarvan de afbeeldingen op de voor- en achterzijde niet tegenovergestelde afdrukrichting hebben.
● Raadpleeg
De juiste balans tussen bestandsgrootte en
beeldkwaliteit kiezen (gegevensgrootte)(P. 311) voor informatie over andere scaninstellingen.
5
Selecteer <Start>.
288
Scannen
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
Het opslaan start zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Volg, wanneer het scannen is voltooid, onderstaande procedure (behalve als u JPEG als bestandsformaat hebt geselecteerd).
1
Als u extra pagina's van documenten wilt scannen, plaatst u het volgende origineel op de glasplaat en selecteert u <Volg. scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met de volgende stap.
2
Selecteer <Voltooien>.
➠ Het verzenden start.
● Er wordt een nieuwe map gemaakt op het USB-geheugenapparaat, en het gescande document wordt in die map opgeslagen. De bestandsnaam van een gescand document wordt automatisch toegewezen op basis van de volgende indeling: de tekens SCAN gevolgd door een extensienaam, een viercijferig nummer
'nummer.file'.
●
●
289
Scannen
Data via e-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server
2LFC-05K
Dit gedeelte beschrijft de procedures voor het scannen van originelen, en het rechtstreeks vanaf het apparaat verzenden van de gescande data, door ze aan een e-mailbericht toe te voegen, of ze op te slaan in een gedeelde map of op een FTP-server.
● Voordat u de gegevens rechtstreeks via e-mail kunt verzenden, moet u bepaalde procedures voltooien,
bijvoorbeeld de instellingen van de e-mailserver opgeven. Instelprocedure voor e-mail verzenden / I-
Faxen verzenden & ontvangen(P. 86)
● Voordat u de gegevens opslaat in een gedeelde map of op de FTP-server, moet u bepaalde procedures voltooien, bijvoorbeeld de locatie opgeven waar de gescande originelen moeten worden opgeslagen.
Procedure om een gedeelde map in te stellen als een opslaglocatie(P. 94)
Procedure om een FTP Server in te stellen als een opslaglocatie(P. 98)
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
Selecteer <E-mail> of <Bestand> in het scherm voor basisfuncties voor scannen.
Scherm voor basisfuncties voor scannen(P. 280)
4
Geef de bestemming op.
Opgeven vanuit het adresboek
Opgeven uit kiescodenummers
Bestemmingen direct invoeren (verzenden van e-mail)
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven
Opgeven vanuit het adresboek
U kunt een bestemming opgeven via het adresboek door een keuze te maken in de lijst met opgeslagen bestemmingen of door op naam van ontvanger te zoeken naar bestemmingen.
290
Scannen
●
U moet bestemmingen opslaan in het adresboek om deze functie te kunnen gebruiken.
● Het adres van de gedeelde map of de FTP-server registreren vanaf een computer.
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie(P. 95)
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
1
Selecteer <Adresboek> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Selecteer <Aan>.
3
Selecteer een index. Index(P. 178)
4
Schakel het selectievakje voor de gewenste bestemming in, en selecteer
<Toepassen>.
● Als een bestemming is geselecteerd uit het <Adresboek> in het scherm Start, kan het scherm voor basisfuncties voor het verzenden van e-mail of het opslaan van een bestand verschijnen terwijl de geselecteerde bestemming blijft gespecificeerd.
Opgeven uit kiescodenummers
Getallen van drie cijfers (codes voor verkort kiezen) worden aan adressen in het
Adresboek toegewezen. Als u een adres wilt opgeven, hoeft u alleen maar de code voor verkort kiezen in te voeren.
● Als u verkort kiezen met codenummers wilt gebruiken, moet de bestemming van tevoren in het
Adresboek zijn geregistreerd. Bestemmingen opslaan(P. 178)
● Het adres van de gedeelde map of de FTP-server registreren vanaf een computer.
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie(P. 95)
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
291
Scannen
1
Selecteer <Kiescode> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Selecteer <Aan>.
3
Voer een code van drie cijfers in.
● Als u een onjuiste waarde hebt ingevoerd, wist u deze met behulp van .
Als er bevestigingsscherm verschijnt
● Wanneer <Bevestigen bij TX-kiescode> is ingesteld op <Aan>, wordt een scherm weergegeven dat de bestemming en de naam voor het nummer toont. (Voor Groepskiezen worden de naam van de bestemming en het aantal bestemmingen getoond.) Bekijk de inhoud en selecteer, als alles juist is, <OK>.
U kunt een andere bestemming opgeven door <Annuleren> te selecteren, en vervolgens de driecijferige
code voor verkort kiezen opnieuw op te geven. Bestemmingen in het adresboek weergeven(P. 410)
Bestemmingen direct invoeren (verzenden van e-mail)
Voor een bestemming die niet is opgeslagen in het adresboek, voert u deze in door een e-mailadres in te voeren.
1
Selecteer <Toetsenbord gebruiken> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Voer het e-mailadres in, en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
Bestemmingen op een LDAP-server opgeven
Als in uw kantooromgeving een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u ook met behulp van gebruikersinformatie op de server een bestemming opgeven. Ga via het apparaat naar de LDAP-server om naar de juiste gebruikersinformatie te zoeken en dat als bestemming op te geven.
292
Scannen
●
1
Selecteer <LDAP-server> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
2
Selecteer de LDAP-server die u gebruikt.
3
Selecteer condities waaraan de gezochte gebruikersinformatie moet voldoen.
● Naam, faxnummers, e-mailadressen, namen van bedrijven, en bedrijfsunits zijn de criteria die beschikbaar zijn voor het zoeken naar bestemmingen.
4
Voer de te zoeken tekenreeks in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
● Als u meerdere zoekcriteria wilt opgeven, herhaalt u stappen 3 en 4.
5
Selecteer <Zoekmethode>.
6
Selecteer condities om het zoekresultaat weer te geven.
<Met alle onderstaande voorwaarden>
Er worden alleen gebruikers gevonden en weergegeven die voldoen aan alle zoekcriteria uit stappen 3 en 4.
<Met sommige vd onderst. voorwaarden>
Als gebruikers worden gevonden die voldoen aan minstens één van de opgegeven zoekcriteria die in stappen 3 en 4 zijn opgegeven, geef dan al deze gebruikers weer.
7
Selecteer <Zoeken starten>.
➠ U ziet de gebruikers die voldoen aan de opgegeven zoekcriteria.
293
Scannen
● Als er een verificatiescherm verschijnt wanneer u <Zoeken starten> selecteert, voert u de gebruikersnaam van het apparaat en het bijbehorende wachtwoord in die zijn geregistreerd op de LDAP-server en
selecteert u vervolgens <Toepassen>. LDAP-servers registreren(P. 63)
8
Schakel het selectievakje in voor de gebruiker die u wilt opgeven als bestemming, en selecteer <Toepassen>.
Als een scherm verschijnt waarop reeds een bestemming is opgegeven
● U kunt alleen verzenden naar bestemmingen die niet beperkt zijn. Als u naar andere bestemmingen wilt verzenden, moet u de authenticatie-instellingen van de zendfunctie zodanig configureren dat het verzenden niet beperkt is. Neem contact op met de beheerder voor details.
LDAP-Serverauthenticatie(P. 365)
Bestemmingen opgeven vanuit de transmissiegegevens
● U kunt ook eerder gebruikte bestemmingen opnieuw oproepen.
Eerder gebruikte zend-/ opslaaninstellingen oproepen (herhaal-instellingen)(P. 312)
De data in een gedeelde map of op een FTP-server opslaan
● U kunt maar één bestemming opgeven.
5
Als u een e-mail verzendt, moet u, indien nodig, meerdere bestemmingen opgeven, zoals Cc- en Bcc-bestemmingen.
● Selecteer de methode die wordt gebruikt om bestemmingen op te geven op het tabblad <Bestemming opgeven>, en geef de bestemming op.
● Als u <LDAP-server> of <Mezelf opgeven als bestemming> hebt opgegeven, wordt de bestemming opgegeven in het veld <Aan>.
● <Cc> en <Bcc>-adressen kunnen alleen worden geselecteerd met <Adresboek> of <Kiescode>.
Bestemmingen verwijderen
Als u meerdere bestemmingen hebt opgegeven, kunt u indien nodig bestemmingen verwijderen.
1
Selecteer <Bevestig bestemming>.
2
Schakel het selectievakje voor de te verwijderen bestemming in, en selecteer <Verwijder vn best.>.
● Als u Groep selecteert, selecteert u <Details> <Bestemming>; u kunt de bestemmingen bekijken die in de groep zijn geregistreerd.
3
Selecteer <Ja>.
6
Geef de gewenste scaninstellingen op.
Het scanformaat van het origineel opgeven
Een bestandsindeling selecteren
294
De afdrukstand van het origineel opgeven
Dubbelzijdige originelen scannen
Scannen
Het scanformaat van het origineel opgeven
U kunt het scanformaat van het origineel opgeven.
Selecteer <Scanformaat> op het tabblad <Verzendinstellingen> Selecteer het originele formaat
Een bestandsindeling selecteren
U kunt selecteren in welk bestandformaat originelen worden gescand. Kies uit PDF/
JPEG/TIFF. Met PDF kunt u kiezen uit Compact PDF met een kleinere gegevensomvang, of het PDF-formaat waarmee u tekst kunt zoeken, inclusief tekstgegevens die zijn gescand met OCR (optical character recognition). U kunt ook een PDF-bestand maken met extra veiligheid, door gegevens te coderen of een
handtekening toe te voegen. < De beveiliging van elektronische bestanden
Selecteer <Bestandsindeling> op het tabblad <Verzendinstellingen> Selecteer een bestandsformaat
● Als u JPEG selecteert in <Bestandsindeling> en probeert een origineel te scannen van de glasplaat, kunt u slechts één pagina scannen. U kunt een origineel van meerdere pagina's in één keer scannen met behulp van de invoer. Iedere pagina van het document wordt als een apart bestand opgeslagen.
Als u TIFF of PDF selecteert, kunt u originelen van meerdere pagina's scannen van de glasplaat of met
behulp van de invoer. In Een PDF-bestand op pagina indelen(P. 296) of Een TIFF-bestand op
pagina indelen(P. 296) kunt u dan kiezen of het gehele gescande document als één bestand of als
verschillende bestanden moet worden opgeslagen.
● <PDF (Compact)> en <PDF (Compact/OCR)> foto´s en afbeeldingen op originelen meer comprimeren dan <PDF> en <PDF (OCR)>. Het bestand is dus kleiner, maar de beeldkwaliteit van bepaalde originelen is mogelijk lager, evenals het aantal originelen dat u tegelijk kunt scannen.
● In <PDF (Compact/OCR)> en <PDF (OCR)> kunt u de instellingen configureren zodat het apparaat tijdens het scannen automatisch de richting van het origineel detecteert, op basis van de richting van
de tekst die wordt gelezen door de OCR-functie. <OCR-instellingen (doorzoekbare tekst)>(P. 498)
295
Scannen
◼
Een PDF-bestand op pagina indelen
Geef op of u het origineel met meerdere pagina's wilt omzetten in één PDF-bestand, of voor iedere pagina een afzonderlijk PDF-bestand wilt maken. Deze instelling kunt u voor ieder PDF-formaat configureren.
Selecteer <Bestandsindeling> op het tabblad <Verzendinstellingen> <PDF-details instellen>
Selecteer het PDF-formaat <Splitsen in pagina's> Selecteer <Uit> of <Aan>
◼
Een TIFF-bestand op pagina indelen
Geef op of u het origineel met meerdere pagina's wilt omzetten in één TIFF-bestand, of voor iedere pagina een afzonderlijk TIFF-bestand wilt maken.
Selecteer <Bestandsindeling> op het tabblad <Verzendinstellingen> <TIFF-details instellen>
<Splitsen in pagina's> Selecteer <Uit> of <Aan>
De afdrukstand van het origineel opgeven
U kunt de afdrukstand instellen op Staand of Liggend.
Selecteer <Stand origineel> op het tabblad <Verzendinstellingen> Selecteer de richting van het origineel
Dubbelzijdige originelen scannen
Het apparaat kan automatisch de voor- en achterzijde scannen van originelen in de invoer.
● Het apparaat kan de beide zijden van originelen niet automatisch scannen wanneer u de originelen op de glasplaat legt.
296
Scannen
Selecteer <2-zijdig origineel> op het tabblad <Verzendinstellingen> Selecteer <Type boek> of
<Type kalender>
<Type boek>
Selecteer deze optie voor originelen waarvan de afbeeldingen op de voor- en achterzijde dezelfde afdrukrichting hebben.
<Type kalender>
Selecteer deze optie voor originelen waarvan de afbeeldingen op de voor- en achterzijde niet tegenovergestelde afdrukrichting hebben.
● Raadpleeg
De juiste balans tussen bestandsgrootte en
beeldkwaliteit kiezen (gegevensgrootte)(P. 311) voor informatie over andere scaninstellingen.
●
7
Selecteer <Start>.
● Als het scherm <Bevestig bestemming> verschijnt, controleert u of de bestemming correct is, en selecteert u vervolgens <Scannen starten>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
Het verzenden en opslaan start zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Volg, wanneer het scannen is voltooid, onderstaande procedure (behalve als u JPEG als bestandsformaat hebt geselecteerd).
1
Als u extra pagina's van documenten wilt scannen, plaatst u het volgende origineel op de glasplaat en selecteert u <Volgende origi- neel scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met de volgende stap.
2
Selecteer <Verz. starten>.
➠ Het verzenden / opslaan start.
Als het scherm <Bestandsauthenticatie> of <SMTP-authenticatie> verschijnt
297
Scannen
● Voer naam en wachtwoord van de gebruiker in en selecteer <Toepassen>.
Bestandsnaam van het verzonden document
● De eerste naam van een verzonden document wordt automatisch toegewezen op basis van de volgende indeling: 'nummer voor communicatiebeheer (vier cijfers)_datum en tijdstip van verzenden_documentnummer (drie cijfers).bestandsnaamextensie'.
Als een verzendfout voor de e-mail optreedt
Foutmeldingen worden soms verstuurd naar het e-mailadres dat is ingesteld op het apparaat. Als u het ongewijzigd laat, kan dat ertoe leiden (afhankelijk van de mailserver) dat er niet voldoende capaciteit overblijft in de postbus. Het is aan te bevelen de postbus regelmatig te legen.
De postbus leegmaken
● Als de postbus is leeggemaakt, wordt alle e-mail in de serverpostbus verwijderd. Als u het e-mailaccount opgeeft dat u gewoonlijk gebruikt, moet u eerst controleren of er eventueel nog e-mail in de postbus zit die bewaard moet blijven.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe UI(P. 423)
3
Selecteer [TX-instellingen] [Netwerkinstellingen - E-mail-/I-faxinstellingen].
4
Klik op [Wissen] in [Postbus wissen].
5
Lees de melding die wordt weergegeven en klik op [OK].
➠ E-mail wordt gewist uit de postbus.
●
●
298
Scannen
Verzenden van documenten annuleren
2LFC-05L
Als u het verzenden van documenten wilt annuleren direct nadat u op <Start> hebt gedrukt, tikt u op <Annuleren> op het display of drukt u op . U kunt het verzenden van documenten ook annuleren nadat u de verzendstatus hebt gecontroleerd.
◼
Selecteer <Annuleren> om te annuleren
◼
Druk op om te annuleren
Als op het scherm een lijst met documenten verschijnt wanneer op is gedrukt
De originelen zijn gescand en wachten om te worden verwerkt. Selecteer het te annuleren document, en selecteer <Annuleren> <Ja>.
◼
De verzendstatus controleren voordat u annuleert
<Statusmonitor> <TX-opdracht> Selecteer het document op het tabblad <Status TX-opdracht>
<Annuleren> <Ja>
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
Status en logboek van gescande originelen controleren(P. 300)
299
Scannen
Status en logboek van gescande originelen controleren
2LFC-05R
U kunt de actuele status en de logboeken van gescande originelen direct vanaf het apparaat controleren.
● Als <Weergave opdrachtlog> is ingesteld op <Uit>, kunt u de logboeken voor verzonden documenten niet
inzien. <Weergave opdrachtlog>(P. 558)
1
Selecteer <Statusmonitor>.
2
Selecteer <TX-opdracht>.
3
Controleer de status en logboeken voor verzonden documenten.
De status controleren van verzonden documenten
1
Selecteer het document waarvoor u de status wilt controleren op het tabblad <Status TX-opdracht>.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
● Als u meerdere bestemmingen hebt opgegeven, wordt het aantal opgegeven bestemmingen op het scherm weergegeven. U kunt de gegevens van opgegeven meerdere bestemmingen controleren door <Bestemming> te selecteren.
De logboeken controleren van verzonden documenten
1
Selecteer het document waarvoor u het logboek wilt controleren op het tabblad <TX-opdrachtlog>.
● <OK> geeft aan dat een document zonder problemen is verzonden of ontvangen en <Fout> betekent dat een document niet is verzonden of ontvangen omdat de bewerking is geannuleerd of omdat er een fout is opgetreden.
➠ Geeft de gedetailleerde informatie over het document weer.
300
Scannen
Als er een driecijferig nummer wordt weergegeven bij <Fout>
●
Deze code vertegenwoordigt een foutcode. Maatregelen bij iedere foutcode(P. 644)
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Rapporten en lijsten afdrukken(P. 593)
301
Scannen
Duidelijk scannen
2LFC-05S
Als u bestanden maakt voor brochures die veel afbeeldingen bevatten of met stiften / potloden geschreven rapporten, kunt u de dichtheid en helderheid aanpassen voor een helderder beeld.
Beeldkwaliteit aanpassen(P. 303)
Scherpte bij het scannen instellen
302
Scannen
Beeldkwaliteit aanpassen
2LFC-05U
U kunt de beeldkwaliteit voor de scan selecteren op basis van het type origineel, zoals originelen met alleen tekst, originelen met grafieken en tabellen, of tijdschriftfoto's.
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
<Scannen> <USB-geheugen> <Type origineel> Selecteer het type origineel
Data via e-mail of I-Fax verzenden, of data opslaan op de server
<Scannen> Bestemmingen opgeven in <E-mail>/<I-fax>/<Bestand> Selecteer <Type origineel> op het tabblad <Verzendinstellingen> Selecteer het type origineel
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
303
Scannen
Dichtheid aanpassen
2LFC-05W
U kunt de dichtheid van de scan aanpassen als de tekst of afbeeldingen in een origineel te licht of te donker zijn.
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
<Scannen> <USB-geheugen> <Densiteit> Wijzig de dichtheid <Toepassen>
Data via e-mail of I-Fax verzenden, of data opslaan op de server
<Scannen> Bestemmingen opgeven in <E-mail>/<I-fax>/<Bestand> Selecteer <Densiteit> op het tabblad <Verzendinstellingen> Stel de dichtheid in <Toepassen>
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
Scherpte bij het scannen instellen (scherpte)(P. 305)
304
Scannen
Scherpte bij het scannen instellen (scherpte)
2LFC-05X
U kunt de scherpte van de afbeelding aanpassen. Stel de scherpte hoger in om onscherpe teksten en lijnen te verscherpen of stel deze lager in om de weergave van tijdschriftfoto's te verbeteren.
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
<Scannen> <USB-geheugen> <Scherpte> Stel de scherpte in <Toepassen>
Data via e-mail of I-Fax verzenden, of data opslaan op de server
<Scannen> Bestemmingen opgeven in <E-mail>/<I-fax>/<Bestand> Selecteer <Scherpte> op het tabblad <Verzendinstellingen> Stel de scherpte in <Toepassen>
Voorbeeld: Als u met potlood geschreven tekst en lijnen scherper wilt maken
Voorbeeld: Als u de weergave van foto's uit een tijdschrift wilt verbeteren
305
Scannen
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
306
Scannen
Handige scanfuncties
2LFC-05Y
Het apparaat kent veel handige functies, zoals een mogelijkheid beveiligde PDF-bestanden te creëren zodat er niet mee kan worden geknoeid, en een mogelijkheid gegevens nogmaals naar eerder opgegeven bestemmingen te verzenden.
De beveiliging van elektronische bestanden verbeteren(P. 308)
De juiste balans tussen bestandsgrootte en beeldkwaliteit kiezen (gegevensgrootte)(P. 311)
Eerder gebruikte zend-/ opslaaninstellingen oproepen
(herhaal-instellingen)(P. 312)
E-mailinstellingen opgeven(P. 315)
307
Scannen
De beveiliging van elektronische bestanden verbeteren
2LFC-060
Digitale bestanden zijn kwetsbaar wat veiligheid betreft, omdat ze gemakkelijk kunnen worden ingezien of worden veranderd zonder dat er een spoor achterblijft.
Bij het scannen van belangrijke documenten kunt u de juiste maatregelen nemen zoals gegevens coderen, en een toestel-handtekening zetten om de veiligheid te verbeteren.
Een PDF-bestand coderen(P. 308)
Een toestel-handtekening toevoegen(P. 309)
● Coderen, en een toestel-handtekening zetten is uitsluitend mogelijk voor PDF-bestanden.
● Coderen, en een toestel-handtekening kunnen tegelijkertijd worden gebruikt.
Een PDF-bestand coderen
U kunt een PDF-bestand coderen en verzenden / opslaan, door bij het scannen van de originelen een wachtwoord in te stellen. Het instellen van het wachtwoord helpt het risico te verlagen dat anderen het PDF-bestand inzien of bewerken.
1
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
2
Selecteer <USB-geheugen>, <E-mail>, of <Bestand> in het scherm voor basisfuncties
voor scannen. Scherm voor basisfuncties voor scannen(P. 280)
● Als u <USB-geheugen> selecteert, gaat u verder met stap 4.
3
Geef de bestemming op, en eventueel de gewenste scaninstellingen.
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
4
Ga naar <PDF-details instellen>.
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
● Selecteer <Bestandsindeling> <PDF-details instellen>.
E-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server
● Selecteer <Bestandsindeling> in het tabblad <Verzendinstellingen> <PDF-details instellen>.
5
Selecteer het type PDF-indeling.
● U kunt voor iedere PDF-indeling opgeven of versleuteling moet worden toegepast.
308
6
Selecteer <Encryptie>.
7
Selecteer het codeerniveau.
Scannen
<Acrobat 7.0 of later/128-bits AES>
Codeer het bestand in de 128-bit klasse, wat later door Adobe Acrobat 7.0 of recenter kan worden geopend.
<Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES>
Codeer het bestand in de 256-bit klasse, wat later door Adobe Acrobat 10.0 kan worden geopend.
● <Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES> kan worden veranderd in <Acrobat 9.0 of equivalent/256-bits
AES> met een verschillende compatibele versie. <Inst. 256-bits AES (PDF + encr.)>(P. 498)
8
Voer het wachtwoord voor het coderen in, en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
9
Voer hetzelfde wachtwoord in, en selecteer <Toepassen>.
10
Selecteer <Toepassen>.
Een toestel-handtekening toevoegen
Converteer het gescande origineel naar een PDF-bestand met een toestel-handtekening. De toestel-handtekening dient hetzelfde doel als een document verzegelen of digitaal ondertekenen; het kan worden gebruikt om te controleren waar het bestand was gemaakt en of het na het plaatsen van de handtekening is vervalst of onbevoegd veranderd. Om een toestel-handtekening aan een PDF-bestand toe te kennen, moet u vooraf de code voor de toestel-
handtekening genereren en certificeren. Een handtekeningsleutel voor het apparaat genereren(P. 420)
1
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
2
Selecteer <USB-geheugen>, <E-mail>, of <Bestand> in het scherm voor basisfuncties
voor scannen. Scherm voor basisfuncties voor scannen(P. 280)
● Als u <USB-geheugen> selecteert, gaat u verder met stap 4.
309
Scannen
3
Geef de bestemming op, en eventueel de gewenste scaninstellingen.
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
4
Ga naar <PDF-details instellen>.
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
● Selecteer <Bestandsindeling> <PDF-details instellen>.
E-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server
● Selecteer <Bestandsindeling> in het tabblad <Verzendinstellingen> <PDF-details instellen>.
5
Selecteer het type PDF-indeling.
● U kunt voor iedere PDF-indeling opgeven of versleuteling moet worden toegepast.
6
Selecteer <Digitale handtekeningen>.
7
Selecteer <Linksboven>.
8
Selecteer <Toepassen>.
310
Scannen
De juiste balans tussen bestandsgrootte en beeldkwaliteit kiezen (gegevensgrootte)
2LFC-061
U kunt de compressieverhouding van het bestand opgeven bij het converteren van gescande originelen naar het JPEG-formaat. Als u <Klein: Geheugenprioriteit> selecteert, wordt een hogere compressieverhouding gebruikt dan normaal en is het resultaat een kleiner bestand met een lagere beeldkwaliteit. Als u echter <Groot:
Prioriteit beeldkwaliteit> selecteert, wordt een lagere compressieverhouding gebruikt dan normaal en is het resultaat een groter bestand met een hogere beeldkwaliteit.
Data opslaan op een USB-geheugentoestel
<Scannen> <USB-geheugen> <Bestandsgrootte> Geef de instelling op
Data via e-mail verzenden, of data opslaan op de server
<Scannen> Bestemmingen opgeven in <E-mail>/<Bestand> Selecteer <Bestandsgrootte> op het tabblad <Verzendinstellingen> Geef de instelling op
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
311
Scannen
Eerder gebruikte zend-/opslaaninstellingen oproepen
(herhaal-instellingen)
2LFC-062
U kunt een bestemming selecteren uit de laatst gebruikte bestemmingen. Als u een eerder gebruikte bestemming opgeeft, worden ook de laatst gebruikte scaninnstellingen, zoals de dichtheid, voor die bestemming geselecteerd.
●
● Als u de machine uitschakelt of <Beperk nieuwe bestemmingen> instelt op <Aan>, worden de eerder
● Wanneer u een bestemming opgeeft met deze functie, worden eerder opgegeven bestemmingen verwijderd.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134)
3
Selecteer <E-mail>, <I-fax>, of <Bestand> in het scherm voor basisfuncties voor
scannen. Scherm voor basisfuncties voor scannen(P. 280)
4
Selecteer <Instellingen oproepen> op het tabblad <Bestemming opgeven>.
5
Selecteer de bestemming.
● Als u meerdere bestemmingen overdraagt, wordt alleen het adres voor de eerste verzending weergegeven in het logboek, maar alle bestemmingen worden opgegeven.
312
Scannen
➠ De geselecteerde bestemming en de scaninstellingen ervan worden opgegeven. U kunt voorafgaand aan het verzenden de instellingen ook wijzigen.
Als u bestemmingen wilt wissen (e-mail/I-Fax)
Als u meerdere bestemmingen hebt opgegeven, kunt u indien nodig bestemmingen verwijderen.
1 Selecteer <Bevestig bestemming>.
2 Schakel het selectievakje voor de te verwijderen bestemming in, en selecteer <Verwijder vn best.>.
● Als u het vakje bij Groep hebt geactiveerd, kunt u de bestemmingen bekijken die in de groep zijn geregistreerd, door <Details> <Bestemming> te selecteren.
3
Selecteer <Ja>.
6
Selecteer <Start>.
● Als het scherm <Bevestig bestemming> verschijnt, controleert u of de bestemming correct is, en selecteert u vervolgens <Scannen starten>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
Het verzenden en opslaan start zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Volg, wanneer het scannen is voltooid, onderstaande procedure (behalve als u JPEG als bestandsformaat hebt geselecteerd).
1
Als u extra pagina's van documenten wilt scannen, plaatst u het volgende origineel op de glasplaat en selecteert u <Volgende origi- neel scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met de volgende stap.
2
Selecteer <Verz. starten>.
313
Scannen
➠ Het verzenden / opslaan start.
Als het scherm <Bestandsauthenticatie> of <SMTP-authenticatie> verschijnt
● Voer naam en wachtwoord van de gebruiker in en selecteer <Toepassen>.
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
314
Scannen
E-mailinstellingen opgeven
2LFC-063
Als u een gescand origineel aan een e-mail toevoegt, kunt u voorafgaand aan het verzenden ervan het onderwerp, de tekst, het antwoordadres en de prioriteit opgeven.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
2
Selecteer <Scannen> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Wanneer het aanmeldingsscherm verschijnt, voert u de gebruikersnaam en het wachtwoord in, en geeft u de
authenticatie-server op. Inloggen op Geautoriseerd Verzenden(P. 134) .
3
4
Geef de bestemming op, en configureer de gewenste scaninstellingen.
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
5
Geef het onderwerp, de tekst, het antwoordadres en de prioriteit van de e-mail op.
Een onderwerp/berichttekst opgeven
1
Selecteer <Onderwerp/bericht> op het tabblad <Verzendinstellingen>.
2
Selecteer <Onderwerp>.
3
Voer het onderwerp in, en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
4
Selecteer <Bericht>.
5
Voer de berichttekst in, en selecteer <Toepassen>.
6
Selecteer <Toepassen>.
Het antwoordadres opgeven
Als u de ontvanger een antwoordadres wilt weergeven dat verschilt van het adres van het apparaat, moet u het hier opgeven. Selecteer het beoogde antwoordadres uit de in het adresboek geregistreerde
315
Scannen
bestemmingen. Als er geen bestemming is opgeslagen in het adresboek, raadpleegt u Bestemmingen
1
Selecteer <Antwoord aan> op het tabblad <Verzendinstellingen>.
2
Selecteer <Opgeven uit adresboek>.
3
Schakel het selectievakje voor het gewenste antwoordadres in, en selecteer <Toepassen>.
Prioriteit instellen
1
Selecteer <Prioriteit> op het tabblad <Verzendinstellingen>.
2
Selecteer een prioriteitsniveau.
6
Selecteer <Start>.
● Als het scherm <Bevestig bestemming> verschijnt, controleert u of de bestemming correct is, en selecteert u vervolgens <Scannen starten>.
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als u wilt annuleren, selecteer dan <Annuleren> <Ja>.
Verzenden van documenten annuleren(P. 299)
Als u in stap 1 originelen in de documentinvoer plaatst
De e-mails worden verzonden zodra het scannen is voltooid.
Wanneer u in stap 1 originelen op de glasplaat legt
Volg, wanneer het scannen is voltooid, onderstaande procedure (behalve als u JPEG als bestandsformaat hebt geselecteerd).
1
Als u extra pagina's van documenten wilt scannen, plaatst u het volgende origineel op de glasplaat en selecteert u <Volgende origi- neel scannen>.
● Herhaal deze stap totdat alle pagina's zijn gescand.
● Als er maar één pagina hoeft te worden gescand, gaat u verder met de volgende stap.
2 Selecteer <Verz. starten>.
➠ De e-mails worden verzonden.
Als het scherm <SMTP-authenticatie> verschijnt
● Voer naam en wachtwoord van de gebruiker in en selecteer <Toepassen>.
●
●
316
Scannen
●
Als u de naam van de afzender van de e-mail wilt opgeven: <Apparaatnaam registreren>(P. 528)
KOPPELINGEN
Status en logboek van gescande originelen controleren(P. 300)
317
Scannen
Scannen via de computer (extern scannen)
2LFC-064
Om vanaf een computer te scannen, kunt u MF Scan Utility gebruiken, of een toepassing zoals een beeldverwerkingsof tekstverwerkingsprogramma. Als u het met het apparaat meegeleverde ScanGear MF gebruikt, kunt u
geavanceerde scaninstellingen configureren ( ScanGear MF gebruiken(P. 321) ).
● Wanneer u het apparaat met een USB-verbinding gebruikt, sluit dan de slaapstand af voordat u gaat
scannen. De slaapstand instellen(P. 176)
Scannen met behulp van MF Scan Utility
MF Scan Utility is een toepassing die bij het apparaat wordt geleverd en waarmee u documenten of beelden kunt scannen naar een computer. U kunt de gescande gegevens doorsturen naar een opgegeven applicatie, of aan een e-mailbericht hechten.
Voor meer informatie klikt u op [Instructies] in MF Scan Utility.
● Als u een macOS gebruikt, raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma´s of software op de website voor de handleidingen.
Scannen vanuit een programma
U kunt afbeeldingen scannen door een toepassing zoals een beeldbewerkings- of tekstverwerkingsprogramma te gebruiken en de afbeeldingen rechtstreeks naar het programma laden. U hoeft geen ander programma te starten om te scannen.
Documenten vanuit een toepassing scannen(P. 319)
318
Scannen
Documenten vanuit een toepassing scannen
2LFC-065
U kunt originelen scannen vanuit applicaties zoals software voor beeldverwerking of tekstverwerking. De gescande afbeelding wordt rechtstreeks in het programma geladen waardoor u de afbeelding onmiddellijk kunt bewerken of verwerken. De volgende procedure verschilt afhankelijk van het programma.
● Het programma moet compatibel zijn met TWAIN of WIA * . Raadpleeg voor meer informatie de Help van uw programma.
* TWAIN is een standaard voor het aansluiten van beeldinvoerapparatuur, zoals scanners, en computers. WIA is een functie die een geïntegreerde standaard is in Windows.
1
Plaats het origineel / de originelen. Originelen plaatsen(P. 135)
● De tweede of daaropvolgende originelen worden mogelijk niet gescand of er verschijnt mogelijk een foutbericht afhankelijk van het programma. In dit geval plaatst en scant u één origineel tegelijk.
● Als <Automatisch online> is ingesteld op <Uit>, selecteert u <Scannen> <Scanner op afstand> in het
scherm Start om het apparaat online te brengen. <Automatisch online>(P. 496)
2
Selecteer in het programma de optie voor het starten van het scannen.
● De procedure voor het selecteren van de optie voor het starten van het scannen verschilt per programma.
Raadpleeg voor meer informatie de Help van uw programma.
3
Selecteer het scannerstuurprogramma voor dit apparaat.
● Selecteer ScanGear MF of WIA. Als u ScanGear MF selecteert, kunt u geavanceerde scaninstellingen configureren.
4
Geef de gewenste scaninstellingen op.
5
Klik op [Scan].
➠ Het scannen van het origineel start.
● Als het scannen is voltooid, wordt de gescande afbeelding doorgestuurd naar een programma.
ScanGear MF gebruiken
● Klik op op het scherm ScanGear MF, en raadpleeg de Help.
319
KOPPELINGEN
Scannen
320
Scannen
ScanGear MF gebruiken
2LFC-066
ScanGear MF is een scanner-stuurprogramma dat bij het apparaat wordt geleverd. U kunt ScanGear MF gebruiken om bij het scannen gedetailleerde scaninstellingen op te geven. Hoe ScanGear MF wordt gestart, hangt af van de manier waarop vanaf de computer wordt gescand.
Starten vanuit MF Scan Utility
Klik bij het scannen vanuit MF Scan Utility op [ScanGear] om ScanGear MF te starten. Voor meer informatie klikt u op [Instructies] in MF Scan Utility.
● Als u een macOS gebruikt, raadpleegt u de handleidingen voor de relevante stuurprogramma´s of software op de website voor de handleidingen.
Starten vanuit een programma
Om uit programma's zoals software voor beeld- of tekstverwerking te scannen, selecteert u ScanGear MF as
scannerstuurprogramma. Documenten vanuit een toepassing scannen(P. 319)
Functies van ScanGear MF
● Een voorbeeld van de afbeelding weergeven voordat u begint te scannen
● Het scangebied opgeven
● De gedetailleerde beeldkwaliteit aanpassen
ScanGear MF gebruiken
● Klik op op het scherm ScanGear MF, en raadpleeg de Help.
321
Koppelen aan mobiele apparaten
Koppelen aan mobiele apparaten
Koppelen aan mobiele apparaten
322
Koppelen aan mobiele apparaten
Koppelen aan mobiele apparaten
2LFC-067
Door het apparaat te koppelen aan een mobiel toestel, zoals een smartphone of tablet, kunt u gemakkelijk een juiste toepassing gebruiken voor het afdrukken of een andere bewerking. Tevens kunt u met behulp van een mobiel toestel het apparaat op afstand bedienen om de afdrukstatus te bevestigen en de instellingen van het apparaat te wijzigen.
Verbinding maken met mobiele apparaten(P. 324)
Direct verbinden (toegangspuntmodus)(P. 327)
Het apparaat door toepassingen gebruiken(P. 330)
Google Cloudprinter gebruiken(P. 345)
Het apparaat via afstandsbediening beheren(P. 348)
● Afhankelijk van uw mobiele apparaat werkt de machine mogelijk niet goed.
● Als [IPP-poort beperken (poortnummer: 631)] of [mDNS-poort beperken (poortnummer: 5353)] is
ingeschakeld in beveiligingsprincipe ( Beveiligingsprincipes(P. 438) ), kunt u noch Mopria
® noch AirPrint gebruiken.
323
Koppelen aan mobiele apparaten
Verbinding maken met mobiele apparaten
2LFC-068
Er zijn twee manieren om een mobiel apparaat te verbinden met het apparaat: via draadloos LAN router, en draadloos en rechtstreeks met het apparaat communiceren. Selecteer de verbindingsmethode die het beste bij uw
◼
Verbinding maken via een draadloze LAN-router
Net als wanneer een computer met het apparaat wordt verbonden, verbindt u een mobiel toestel met het apparaat via
een draadloze LAN-router. Verbinding maken via een draadloos LAN router (LAN-verbinding)(P. 325)
◼
Direct verbinden
Sluit een mobiel apparaat rechtstreeks draadloos op de machine aan met draadloos LAN. Het is zelfs mogelijk om
324
Koppelen aan mobiele apparaten
Verbinding maken via een draadloos LAN router (LANverbinding)
2LFC-069
Als een draadloos LAN router is verbonden met het netwerk waarop ook het apparaat is verbonden, kunt u communicatie met het mobiele toestel via de draadloos LAN router op dezelfde manier realiseren voor een computer.
Raadpleeg voor meer informatie over hoe u een mobiel toestel aansluit op de LAN router, de handleidingen van uw netwerkapparatuur of neem contact op met de fabrikant. Verbind het apparaat met een router via het bedraad of
draadloos LAN. De netwerkomgeving instellen(P. 13)
●
Om de onderstaande procedures te realiseren, gebruikt u het IPv4 adres. IPv4-adres instellen(P. 31)
● Selecteer <LAN-verbinding> en ga verder met de procedure, als het scherm <Directe verbinding> verschijnt nadat <Mobiele portal> is geselecteerd in de onderstaande procedure.
● Voor informatie over besturingssystemen die compatibel zijn met Canon PRINT Business, de gedetailleerde instelprocedure, en de bedieningsprocedure, raadpleegt u de toepassingen-help of de Canon (http:// www.canon.com/gomp/).
◼
Handmatig verbinden
1
Selecteer <Mobiele portal> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Verbinding vanaf het mobiele toestel met het IP-adres dat verschijnt op het scherm.
◼
Verbinden met behulp van een QR-code
1
Selecteer <Mobiele portal> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <QR-code>.
3
Start Canon PRINT Business op het mobiele toestel. Het apparaat door toepassingen gebruiken(P. 330)
4
Lees de QR-code op het scherm met behulp van het mobiele toestel.
325
Koppelen aan mobiele apparaten
326
Koppelen aan mobiele apparaten
Direct verbinden (toegangspuntmodus)
2LFC-06A
1660-068
Zelfs in een omgeving zonder draadloos LAN router kunt u met behulp van de "Toegangspuntmodus", die rechtstreeks een draadloze verbinding tot stand kan brengen tussen het apparaat en uw mobiele toestel, verbinding maken tussen het aanwezige mobiele toestel en het apparaat, zonder moeilijke instellingen.
Voorbereiden voor directe verbinding (Toegangspuntmodus)(P. 327)
Voorbereiden voor directe verbinding (Toegangspuntmodus)
Realiseer in onderstaande volgorde een verbinding met behulp van de toegangspuntmodus.
Controleer de netwerkinstellingen van het apparaat.
●
Stel het IPv4-adres in. IPv4-adres instellen(P. 31)
Het mobiele toestel voorbereiden
● Realiseer de instellingen om het mobiele toestel te verbinden met Wi-Fi.
Zet het apparaat in een stand 'wachten op verbinding'.
● <Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Instell. directe verbinding> stel
<Directe verbinding gebruiken> in op <Aan>.
De waarde voor de tijd tot aan automatische afsluiting opgeven
● U kunt opgeven hoe lang het duurt voordat de verbinding automatisch wordt verbroken, als de directe
verbinding is ingeschakeld. <Beëindiging directe verbind.>(P. 467)
Meerdere mobiele apparaten tegelijkertijd aansluiten
●
SSID en netwerksleutel van het apparaat willekeurig configureren. <Instellingen
327
Koppelen aan mobiele apparaten
Canon PRINT Business
● Voor informatie over besturingssystemen die compatibel zijn met Canon PRINT Business, de gedetailleerde instelprocedure, en de bedieningsprocedure, raadpleegt u de toepassingen-help of de Canon (http:// www.canon.com/gomp/).
Direct verbinden
● Het kan even duren voordat een verbinding van het apparaat en het mobiele toestel is gerealiseerd.
◼
Handmatig verbinden
1
Selecteer <Mobiele portal> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Als reeds enig mobiel toestel is verbonden, gaat u naar stap 3.
2
Selecteer <Verbinden>.
3
Configureer de Wi-Fi instellingen vanaf het mobiele toestel met behulp van de SSIDen netwerksleutel-informatie die op het scherm verschijnt.
4
Als de doelbewerking is voltooid, selecteert u <Verbind. verbreken>.
◼
Verbinden met behulp van een QR-code
1
Selecteer <Mobiele portal> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
● Als reeds enig mobiel toestel is verbonden, gaat u naar stap 3.
2
Selecteer <Verbinden>.
3
Selecteer <QR-code>.
4
Start Canon PRINT Business op het mobiele toestel. Het apparaat door toepassingen gebruiken(P. 330)
5
Lees de QR-code op het scherm met behulp van het mobiele toestel.
328
Koppelen aan mobiele apparaten
6
Als de doelbewerking is voltooid, selecteert u <Verbind. verbreken>.
● Selecteer <Verbindingsinfo> op het scherm <Directe verbinding> om het mobiele toestel te controleren.
● Bij een Directe verbinding zult u afhankelijk van uw mobiele toestel misschien geen verbinding met Internet kunnen krijgen.
● Als een draadloze verbinding vanaf het mobiele toestel niet binnen 5 minuten tot stand wordt gebracht terwijl de SSID en de netwerksleutel worden weergegeven, wordt de wachttijd voor de verbinding beëindigd.
● Als tijdens communicatie via Directe verbinding de status zonder dataoverdracht tussen het mobiel toestel en het apparaat voortduurt, kan de communicatie stoppen.
● Spaarstand of sluimermodus reduceren bij een Directe verbinding.
● Als het apparaat wordt gebruikt met een draadloos LAN, moet u het apparaat met het draadloos LAN verbonden houden met behulp van een directe verbinding. Als het apparaat niet is verbonden met het draadloos LAN of de verbindingsprocedure momenteel niet is voltooid, kan de procedure voor directe verbinding niet beginnen. Als de verbinding tussen het apparaat en het draadloos LAN tijdens communicatie via directe verbinding verloren gaat, kan de communicatie stoppen.
● Als u de gewenste bewerking voltooit, moet u beslist de verbinding tussen het apparaat en het mobiel toestel beëindigen. Als ze verbonden blijven, reduceren spaarstand of sluimermodus.
● Als u de directe verbinding gebruikt, moet u niet het IP-adres handmatig instellen op het mobiele apparaat.
Wanneer u dat doet zal een goede communicatie misschien niet mogelijk zijn, na gebruik van de directe verbinding.
329
Koppelen aan mobiele apparaten
Het apparaat door toepassingen gebruiken
2LFC-06C
Afdrukken en andere bewerkingen realiseren vanaf het mobiele toestel dat is verbonden met het apparaat, met behulp van toepassingen. Verschillende toepassingen inclusief toepassingen die exclusief voor Canon zijn, worden ondersteund. Gebruik ze correct in overeenstemming met het apparaat, de toepassing, en de situatie.
◼
Canon PRINT Business gebruiken
Deze toepassing wordt gebruikt voor het afdrukken en andere bewerkingen vanaf de mobiele toestellen die geschikt zijn voor iOS / Android. Bij het afdrukken hoeven geen bewerkingen op het apparaat te worden verricht. Voor meer informatie over ondersteunde besturingssystemen, gedetailleerde instelmethoden, en bewerkingen raadpleegt u de
Help van de toepassing of de Canon website (http://www.canon.com/gomp/).
● U kunt Canon PRINT Business gratis downloaden, maar er zijn kosten verbonden aan de internet-verbinding.
◼
Afdrukken met Canon Print Service
U kunt gemakkelijk afdrukken vanaf het toepassingenmenu dat het Android afdruk-subsystem ondersteunt. Voor meer informatie over ondersteunde besturingssystemen en gedetailleerde instelmethoden en procedures raadpleegt u de helpinformatie of de Canon website (http://www.canon.com/).
◼
Afdrukken met behulp van Mopria
®
Het apparaat ondersteunt ook Mopria fabrikanten, of een printer die Mopria
®
®
. Met behulp van Mopria verschillen. Als u bijvoorbeeld printers gebruikt die Mopria ®
® kunt u afdrukken vanaf mobiele toestellen die
Android ondersteunen met behulp van algemene handelingen en instellingen, ook als merken en modellen
ondersteunen, die zijn gemaakt door verschillende
ondersteunt, die zich op een locatie bevindt die u bezoekt, kunt u afdrukken zonder exclusief voor ieder merk of model een applicatie te installeren. Voor meer informatie over ondersteunende modellen of werkomgevingen raadpleegt u http://www.mopria.org.
Mopria ® instellingen bevestigen
Log met beheerdersrechten in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) )
[Instellingen/registratie] [Netwerkinstellingen] [Mopria-instellingen] [Bewerken]
Controleer of het selectievakje [Mopria gebruiken] is geselecteerd [OK]
330
Koppelen aan mobiele apparaten
◼
Afdrukken met Google Cloudprinter
U kunt toepassingen en diensten gebruiken die Google Cloudprinter gebruiken om af te drukken vanaf een computer
331
Koppelen aan mobiele apparaten
AirPrint gebruiken
2LFC-06E
Dit gedeelte beschrijft de instellingen die nodig zijn om AirPrint te gebruiken en de te verrichten procedures bij gebruik van Apple toestellen.
AirPrint instellingen
AirPrint-instellingen configureren(P. 332)
Het scherm voor AirPrint weergeven(P. 335)
Functies van AirPrint
Afdrukken met AirPrint(P. 337)
Problemen oplossen
Als AirPrint gebruiken niet mogelijk is(P. 344)
AirPrint-instellingen configureren
U kunt gegevens registreren die worden gebruikt voor het identificeren van de machine, zoals de naam van de machine en de installatielocatie. U kunt ook het afdrukken via AirPrint uitschakelen op de machine. U gebruikt de UI op afstand om deze instellingen te wijzigen.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
● Als u een mobiel apparaat gebruikt, zoals een iPad, iPhone of iPod touch, moet u "klikken" hieronder lezen als "tikken".
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [AirPrint-instellingen].
332
Koppelen aan mobiele apparaten
4
Klik op [Bewerken].
5
Geef de vereiste instellingen op.
[AirPrint gebruiken]
Schakel dit selectievakje in als u wilt afdrukken met AirPrint. Schakel het selectievakje uit als u AirPrint wilt uitschakelen.
[Printernaam]
Voer de naam van het apparaat in. Als een mDNS-naam reeds is geregistreerd in [mDNS-instellingen] (
DNS configureren(P. 55) ), verschijnt de geregistreerde naam.
[Locatie]
Voer de locatie van het apparaat in. Als een locatie reeds is geregistreerd in [Instellingen Apparaatinformatie]
([Apparaatbeheer] in [Beheerinstellingen] (Instellingen/registratie)), verschijnt de geregistreerde naam.
[Breedtegraad]
Voer de breedtegraad in van de locatie waar het apparaat is geïnstalleerd.
[Lengtegraad]
Voer de lengtegraad in van de locatie waar het apparaat is geïnstalleerd.
6
Klik op [OK].
Als u [AirPrint gebruiken] selecteert, wordt de ontvangstinstellingen in <Netwerk> ingesteld op <Aan>.
● Gebruik HTTP
● Instellingen IPP-afdrukken
● IPv4 Gebruik mDNS
● IPv6 Gebruik mDNS
● Network Link Scan gebruiken
333
Koppelen aan mobiele apparaten
● Als u [Printernaam] wijzigt, die u eerder hebt opgegeven, zult u misschien niet meer kunnen afdrukken vanaf de Mac die u tot dan voor het afdrukken hebt kunnen gebruiken. Dit verschijnsel doet zich voor omdat
het apparaat weer aan de Mac toevoegen.
● Als u de printernaam invoert, kunt u meerdere printers die compatibel zijn met AirPrint gemakkelijker identificeren.
◼
Instelling van beschikbare functies in AirPrint wijzigen
Als u ongebruikte functies in AirPrint wilt uitschakelen of als u de communicatie wilt versleutelen, configureert u de desbetreffende instelling met behulp van het bedieningspaneel.
Afdrukinstellingen en faxinstellingen wijzigen
Bij het afdrukken of het verzenden van faxberichten met AirPrint wordt gebruikgemaakt van het IPP-protocol.
De functie in-/uitschakelen (Aan/Uit)
U kunt opgeven of AirPrint gebruikt moet worden voor het afdrukken en voor het verzenden van faxen. De standaard fabrieksinstelling is <Aan>.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <Instellingen IPPafdrukken> Stel <Gebruik IPP-afdrukken> in op <Uit> of <Aan> <Toepassen>
De instelling voor TLS wijzigen
U kunt opgeven of de communicatie versleuteld moet worden met TLS als u met AirPrint afdrukt of faxberichten verzendt. De standaard fabrieksinstelling is <Uit>.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <Instellingen IPPafdrukken> Stel <Gebruik TLS> in op <Uit> of <Aan> <Toepassen>
De scaninstelling wijzigen
Configureer de scaninstelling met behulp van AirPrint.
De functie instellen op Inschakelen of Uitschakelen
U kunt de scanfunctie van AirPrint in- en uitschakelen. De standaard fabrieksinstelling is <Aan>.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <Network Link Scaninstellingen> Stel <Network Link Scan gebruiken> in op <Uit> of <Aan> <Toepassen>
TLS-instellingen wijzigen
U kunt opgeven of bij het scannen van gegevens met behulp van AirPrint, TLS communicatie moet worden gecodeerd. De standaard fabrieksinstelling is <Uit>.
334
Koppelen aan mobiele apparaten
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <Network Link Scaninstellingen> Stel <Gebruik TLS> in op <Uit> of <Aan> <Toepassen>
Het scherm voor AirPrint weergeven
U kunt het scherm van AirPrint weergeven en zo niet alleen toegang krijgen tot de verschillende AirPrint-instellingen, maar ook gegevens van verbruiksartikelen bekijken, zoals papier en tonercartridge. Verder kunt u instellingen van beveiligingsfuncties realiseren.
1
Selecteer [Systeemvoorkeuren] [Printers en scanners], en voeg het apparaat toe aan de door u gebruikte Mac.
● Als het apparaat reeds is toegevoegd, is deze bewerking niet nodig.
2
Selecteer dit apparaat uit de lijst van printers in [Printers en scanners].
3
Klik op [Opties en toebehoren].
4
Klik op [Geef webpagina van printer weer].
5
Log in op UI op afstand.
● Wilt u de AirPrint-instellingen wijzigen, dan moet u zich als beheerder aanmelden.
◼
Aan AirPrint toegewijde pagina
Wanneer u zich met beheerdersrechten aanmeldt, verschijnt de pagina met AirPrint-informatie, zoals hieronder weergegeven.
335
Koppelen aan mobiele apparaten
[AirPrint-instellingen]
Hiermee kunt u de waarden controleren die zijn ingevoerd in de AirPrint-instellingen, zoals de naam en locatie van het apparaat. U kunt op [Bewerken] klikken om de instellingen te veranderen.
[Andere instellingen]
[Beveiligingsinstellingen voor afdrukken]
Configureer de beveiligingsinstellingen voor afdrukken met behulp van TLS of authenticatie.
[Beveiligingsinstellingen voor scannen]
Configureer de beveiligingsinstellingen voor scannen met behulp van TLS.
[TLS-instellingen]
[Instellingen sleutel en certificaat]
[Informatie over verbruiksartikelen]
Hiermee kunt u de informatie van iedere papierbron en verbruiksartikelen van het apparaat en de toestelversie controleren.
Handelsmerken
Apple, Bonjour, iPad, iPhone, iPod touch, Mac, macOS, OS X , en Safari zijn handelsmerken van Apple Inc., gedeponeerd in de VS en andere landen. AirPrint en het AirPrint-logo zijn handelsmerken van Apple Inc.
336
Koppelen aan mobiele apparaten
Afdrukken met AirPrint
U kunt afdrukken vanaf een iPad, iPhone, iPod touch, of Mac zonder dat u het printerstuurprogramma hoeft te gebruiken.
2LFC-06F
Afdrukken vanaf een iPad, iPhone of iPod touch(P. 337)
Afdrukken vanaf een Mac(P. 338)
Systeemvereisten
Voor het afdrukken met AirPrint is één van de volgende Apple toestellen vereist.
● iPad (alle modellen)
● iPhone (3GS of hoger)
● iPod touch (derde generatie of hoger)
● Mac (Mac OS X 10.7 of later) *
* OS X v10.9 of later met een USB-verbinding
Netwerkomgeving
Eén van de volgende omgevingen is vereist.
● Een omgeving waar een Apple toestel en het apparaat verbinding hebben met hetzelfde LAN
● Een omgeving waar een Apple toestel en het apparaat een directe verbinding hebben
● Een omgeving waar een Mac via USB met het apparaat is verbonden
●
Afdrukken vanaf een iPad, iPhone of iPod touch
1
Controleer dat het apparaat is ingeschakeld, en is verbonden met het Apple toestel.
●
Zie De netwerkomgeving instellen(P. 13) , als u wilt weten hoe u dit kunt nagaan.
●
Voor informatie over de Directe verbinding raadpleegt u Direct verbinden (toegangspuntmodus)
337
Koppelen aan mobiele apparaten
2
Tik in het programma op het Apple-apparaat op om de menuopties weer te geven.
3
Tik op [Druk af].
4
Selecteer dit apparaat uit de lijst [Printer].
● De printers in het netwerk worden hier weergegeven. Selecteer dit apparaat.
● Het scherm voor het selecteren van dit apparaat in [Printer] wordt niet weergegeven in programma's die geen ondersteuning bieden voor AirPrint. U kunt dan ook niet draadloos afdrukken vanuit deze programma's.
5
Geef de gewenste afdrukinstellingen op.
● De beschikbare instellingen en papierformaten verschillen afhankelijk van de applicatie die u gebruikt.
6
Tik op [Druk af].
➠ Het afdrukken wordt gestart.
De afdrukstatus controleren
● Druk tijdens het afdrukken twee keer op de Home-knop van het Apple-toestel tik op [Druk af].
Afdrukken vanaf een Mac
1
Zorg ervoor dat de machine is ingeschakeld en verbinding heeft met de Mac.
●
Zie De netwerkomgeving instellen(P. 13) , als u wilt weten hoe u dit kunt nagaan.
2
Voeg het apparaat toe aan de Mac vanuit [Systeemvoorkeuren] [Printers en scanners].
● Als het apparaat reeds is toegevoegd, is deze bewerking niet nodig.
3
Open een document in een programma en geef het dialoogvenster Afdrukken weer.
● De manier waarop u het afdrukvenster weergeeft, kan per programma verschillen. Raadpleeg voor meer informatie de gebruikshandleiding of de Help van het programma dat u gebruikt.
4
Selecteer het apparaat in het afdrukken-dialoogvenster.
338
Koppelen aan mobiele apparaten
● De printers die verbinding hebben met de Mac, worden weergegeven. Selecteer dit apparaat in deze stap.
5
Geef de gewenste afdrukinstellingen op.
● De beschikbare instellingen en papierformaten verschillen afhankelijk van de applicatie die u gebruikt.
6
Klik op [Druk af].
➠ Het afdrukken wordt gestart.
339
Koppelen aan mobiele apparaten
Scannen met AirPrint
U kunt met AirPrint de gegevens die door het apparaat zijn gescand, direct overzenden naar een Mac.
2LFC-06H
Systeemvereisten
Als u wilt scannen met AirPrint, hebt u een Mac nodig met daarop OS X 10.9 of later geïnstalleerd. Als u wilt scannen met TLS, hebt u een Mac nodig met daarop OS X 10.11 of later geïnstalleerd.
Netwerkomgeving
Eén van de volgende omgevingen is vereist.
● Een omgeving waar een Apple toestel en het apparaat verbinding hebben met hetzelfde LAN
● Een omgeving waar een Mac via USB met het apparaat is verbonden
●
●
Voordat u scant, moet u het apparaat in de online-stand zetten. Als de automatische onlinefunctie (
door <Scannen> <Scanner op afstand> te selecteren, en start u vervolgens de procedure voor het scannen.
● U kunt niet scannen terwijl instellingen voor bewerkingen worden gerealiseerd, of het apparaat op welke manier dan ook in bedrijf is.
Scannen vanaf een Mac
1
Zorg ervoor dat de machine is ingeschakeld en verbinding heeft met de Mac.
●
Zie De netwerkomgeving instellen(P. 13) , als u wilt weten hoe u dit kunt nagaan.
2
Voeg het apparaat toe aan de Mac vanuit [Systeemvoorkeuren] [Printers en scanners].
● Als het apparaat reeds is toegevoegd, is deze bewerking niet nodig.
3
Selecteer dit apparaat uit de lijst van printers in [Printers en scanners].
4
Klik op [Scan].
340
Koppelen aan mobiele apparaten
5
Klik op [Open scanner].
➠ Het scherm [Scanner] wordt weergegeven.
6
Configureer de scaninstellingen.
7
Klik op [Scan].
➠ Het origineel wordt gescand, en de afbeelding wordt weergegeven.
341
Koppelen aan mobiele apparaten
Faxen met AirPrint
U kunt faxen verzenden vanaf een Mac bijna zoals u afdrukt vanaf een Mac.
2LFC-06J
Systeemvereisten
Wilt u faxen verzenden met AirPrint, dan hebt u een Mac nodig met OS X 10.9 of later daarop geïnstalleerd.
Netwerkomgeving
Eén van de volgende omgevingen is vereist.
● Een omgeving waar een Apple toestel en het apparaat verbinding hebben met hetzelfde LAN
● Een omgeving waar een Mac via USB met het apparaat is verbonden
● Voor het verzenden van faxberichten moet u <Gebruik IPP-afdrukken> instellen op <Aan>.
Instelling van beschikbare functies in AirPrint wijzigen(P. 334)
Faxen vanaf een Mac
1
Zorg ervoor dat de machine is ingeschakeld en verbinding heeft met de Mac.
●
Zie De netwerkomgeving instellen(P. 13) , als u wilt weten hoe u dit kunt nagaan.
2
Voeg het apparaat toe aan de Mac vanuit [Systeemvoorkeuren] [Printers en scanners].
● Als het apparaat reeds is toegevoegd, is deze bewerking niet nodig.
3
Open een document in een programma en geef het dialoogvenster Afdrukken weer.
● De manier waarop het dialoogvenster Afdrukken verschijnt, kan per programma verschillen. Raadpleeg voor meer informatie de Help van het programma dat u gebruikt.
4
Selecteer deze machine in het afdrukvenster.
➠ De printers waarmee de Mac verbinding heeft, worden weergegeven. Selecteer het faxstuurprogramma van dit apparaat in deze stap.
5
Geef de bestemming op.
342
Koppelen aan mobiele apparaten
6
Klik op [Fax].
➠ Het verzenden van de fax wordt gestart.
343
Koppelen aan mobiele apparaten
Als AirPrint gebruiken niet mogelijk is
2LFC-06K
Als AirPrint gebruiken niet mogelijk is, probeer dan een van de volgende oplossingen.
● Controleer dat het apparaat is ingeschakeld. Als het apparaat is ingeschakeld, schakel het dan eerst uit, wacht ten minste 10 seconden en zet het vervolgens weer aan en kijk of het probleem is verholpen.
● Controleer of er geen foutberichten worden weergegeven op de machine.
● Controleer dat Apple-toestellen en het apparaat met dezelfde LAN zijn verbonden. Als u het apparaat inschakelt, kan het enkele minuten duren voordat het apparaat klaar is voor draadloze communicatie.
● Zorg ervoor dat Bonjour is ingeschakeld op het Apple toestel.
● Als de functie Beheer afdelings-id is ingeschakeld, moet de machine zo zijn geconfigureerd dat uitvoering van taken
● Controleer vóór afdrukken dat er papier in het apparaat is geplaatst en dat er nog voldoende toner in de
tonercartridge zit. Het scherm voor AirPrint weergeven(P. 335)
●
344
Koppelen aan mobiele apparaten
Google Cloudprinter gebruiken
2LFC-06L
Google Cloudprinter is een service waarmee een gebruiker met een Google-account met behulp van toepassingen die compatibel zijn Google Cloudprinter, kan afdrukken vanaf een smartphone, tablet of computer. In tegenstelling tot conventioneel afdrukken vanaf een computer, heeft het geen printerstuurprogramma nodig.
De instellingen van het apparaat controleren(P. 345)
De machine registreren bij Google Cloudprinter(P. 345)
● Een omgeving waarin u verbinding kunt maken met het internet is vereist wanneer u het apparaat registreert en wanneer u afdrukt met behulp van Google Cloudprinter. Bovendien is de klant verantwoordelijk voor eventuele kosten ten aanzien van de internetverbinding.
● Google Cloudprinter is mogelijk niet beschikbaar, afhankelijk van uw land of regio.
● Google Cloudprinter ondersteunt niet het afdrukken vanaf een IPv6-adres.
● Een Google account is vereist om gebruik te maken van Google Cloudprinter. Als u geen Google account hebt, maak er dan één op de Google website.
De instellingen van het apparaat controleren
Controleer het volgende voordat u via de cloud afdrukt.
● Zorg dat er een IPv4-adres is opgegeven voor het apparaat, en dat het apparaat via het netwerk kan communiceren met computers.
Verbinding maken met een bedraad LAN(P. 16)
Verbinding maken met een draadloos LAN(P. 17)
●
● Als Afdeling ID beheer is ingesteld, controleer dan dat afdrukken vanaf een computer mogelijk is zonder dat u een
afdelings-id of pincode hoeft in te voeren. Taken blokkeren indien afdelings-id onbekend(P. 361)
De machine registreren bij Google Cloudprinter
Het apparaat registreren bij Google Cloudprinter maakt dat u met behulp van de service overal vandaan kunt afdrukken.
345
Koppelen aan mobiele apparaten
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u aan als een beheerder. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [Instellingen Google Cloudprinter].
4
Klik op [Bewerken] voor [Basisinstellingen].
5
Schakel het selectievakje [Google Cloudprinter gebruiken] in [OK].
6
Klik op [Registreren] in [Registratiestatus].
Het apparaat opnieuw registreren
● Om het apparaat opnieuw te registreren, moet u de registratie eerst verwijderen en vervolgens een nieuwe verrichten.
7
Klik op de URL die is weergegeven voor [URL voor registratie].
8
Volg de instructies op het scherm om het apparaat te registreren.
➠ Afdrukken kan nu worden verricht vanaf toepassingen die Google Cloudprinter ondersteunen, zoals
Google Chrome™.
● Voor informatie over de laatste toepassingen die Google Cloudprinter ondersteunen, kijkt u op de startpagina van Google Cloudprinter.
Instellingen realiseren op het bedieningspaneel
●
346
Koppelen aan mobiele apparaten
Registreren vanaf een mobiel toestel of vanuit Google Chrome
● U kunt het apparaat registreren vanaf een mobiel toestel of vanuit Google Chrome. Het display van het apparaat geeft het volgende bevestigingsscherm weer voordat de registratie is voltooid. Druk op <Ja> om de registratie te voltooien.
● Zie voor informatie over registratiemethoden de handleiding van het toestel of de website van Google
Cloudprinter.
347
Koppelen aan mobiele apparaten
Het apparaat via afstandsbediening beheren
2LFC-06R
U kunt de Externe UI gebruiken vanaf een webbrowser die op uw smartphone of tablet is geïnstalleerd. Vanaf uw mobiele toestel kunt u de status van het apparaat bevestigen, en instellingen van het apparaat opgeven. Let op: het externe UI-scherm wordt voor sommige apparaten en omgevingen misschien niet goed weergegeven.
De externe UI vanaf mobiele toestellen starten
Voer het IP adres van het apparaat in de op de webbrowser en start zo de externe UI. Bevestig vooraf het IP-adres dat
de netwerkbeheerder.
1
Start de webbrowser op het mobiele toestel.
2
Typ "http://<IP-adres van de machine>/" in de invoerkolom voor het adres.
● Als u een IPv6-adres wilt gebruiken, typt u dit adres tussen haakjes.
Voorbeeld : http://[fe80:2e9e:fcff:fe4e:dbce]/
● Er zijn enkele items die niet worden weergegeven in de "Smartphone-versie" van de externe UI. Raadpleeg de "PC-versie" als u alle items wilt bevestigen.
KOPPELINGEN
Het apparaat vanaf een computer beheren (externe UI)(P. 421)
348
Het apparaat beheren
Het apparaat beheren
Het apparaat beheren
349
Het apparaat beheren
350
Het apparaat beheren
Het apparaat beheren
2LFC-06S
Om de verschillende risico's bij het gebruik van dit apparaat (bijvoorbeeld lekken van persoonlijke informatie of onbevoegd gebruik door derden) te verminderen, zijn constante en effectieve veiligheidsmaatregelen vereist. Een beheerder moet belangrijke instellingen beheren (zoals toegang tot veiligheidsinstellingen) om te garanderen dat het apparaat veilig wordt gebruikt.
◼
Het basisbeheersysteem configureren
Toegangsmachtigingen instellen(P. 353)
De netwerkinstellingen configureren(P. 369)
◼
Inspelen op risico's als gevolg van slordigheid of onjuist gebruik
De functies van de machine beperken(P. 405)
◼
Effectief beheer garanderen
De beveiliging van documenten verhogen(P. 419)
Het apparaat vanaf een computer beheren (externe UI)(P. 421)
351
Het apparaat beheren
◼
De systeemconfiguratie en -instellingen beheren
Initialiseer instellingen(P. 450)
352
Het apparaat beheren
Toegangsmachtigingen instellen
2LFC-06U
Beveilig het apparaat tegen toegang door onbevoegden door alleen gebruikers met toegangsrechten toe te staan het apparaat te gebruiken. Toegangsrechten worden apart ingesteld voor systeembeheerders, algemene gebruikers en de UI op afstand. Wanneer toegangsrechten zijn ingesteld, moet de gebruiker een ID en pincode invoeren als hij of zij wil afdrukken of instellingen wil wijzigen.
Maak een account met volledige toegangsrechten genaamd "ID systeembeheerder" voor een systeembeheerder. Met behulp van een account genaamd "Afdelings-ID" kunt u algemene gebruikers beheren. Met behulp van een afdelings-
ID kunt u een pincode instellen voor het gebruik van dit apparaat, maar ook volgen hoeveel pagina's onder een bepaald iedere afdelings-ID zijn afgedrukt. Als u een toegangspincode voor de externe UI instelt, kunt u het gebruik van de externe UI beperken.
Systeembeheerder-ID
ID systeembeheerder is een account met maximale toegangsmachtigingen. Als er een systeembeheerder-ID is ingesteld, moet u zich aanmelden met de referenties van deze ID om toegang te krijgen tot <Netwerk> en
<Beheerinstellingen>. We adviseren u het "ID systeembeheerder" in te stellen en te registreren. Anders kan
Afdelings-id (Afdelings-ID beheer)
U kunt toegangsmachtigingen opgeven voor een gebruiker (of groep gebruikers) door een Afdeling ID te registreren. U kunt meerdere Afdeling ID's registreren. Als een gebruiker probeert het apparaat te gebruiken terwijl Afdeling ID's zijn ingeschakeld, verschijnt er een aanmeldingsscherm en moet de gebruiker zijn of haar
Afdeling ID met bijbehorende pincode invoeren om toegang te krijgen tot het apparaat. U kunt per Afdeling ID
Pincode UI op afstand (Toegangspincode externe UI)
Er is een pincode voor het gebruik van de externe UI. Alleen gebruikers die de pincode weten, hebben toegang
tot de externe UI. Een pincode voor de UI op afstand instellen(P. 363)
Authenticatie-instellingen voor verzendfunctie (bevoegd verzenden)
Als in uw systeem een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u instellen dat LDAP serverauthenticatie wordt
toegepast als de fax- of scanfunctie wordt gebruikt. LDAP-Server-authenticatie(P. 365)
353
Het apparaat beheren
De systeembeheerders-ID en pincode instellen
2LFC-06W
Stel het account voor de systeembeheerder "ID systeembeheerder" in. U kunt ook een pincode instellen bij de ID systeembeheerder. Als de "ID systeembeheerder" is opgegeven, hebt u bijvoorbeeld uitsluitend beheerdersrechtentoegang tot <Netwerk> en <Beheerinstellingen> als de ID systeembeheerder en bijbehorende pincode juist zijn ingevoerd. De instellingen van de ID systeembeheerder zijn essentieel voor de beveiliging van het apparaat en het is dus belangrijk dat alleen beheerders de ID systeembeheerder en pincode weten.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Beheerinstellingen>.
Als de Systeembeheerder-ID al is ingesteld
●
3
Selecteer <Gebruikersbeheer> <Instellingen Systeembeheerderinformatie>.
4
Selecteer <Systeembeheerder-ID en pincode>.
5
Geef de systeembeheerders-id en pincode op.
● Geef de <Systeembeheerder-ID> <Pincode systeembeheerder> op.
● Voer in ieder item het nummer in, en selecteer <Toepassen>.
● Als het scherm Bevestigen wordt weergegeven, voert u de pincode nogmaals in om deze te bevestigen.
● U kunt geen ID of pincode registreren die alleen uit nullen bestaat, zoals "00" of "0000000".
● U kunt de instellingen van Systeembeheerders-ID en de pincode annuleren door de informatie die hebt ingevoerd in te annuleren en <Toepassen> te selecteren terwijl de velden leeg zijn.
Naam van systeembeheerder instellen
1
Selecteer <Naam systeembeheerder>.
2
Voer de naam van de systeembeheerder in en selecteer <Toepassen>.
●
Voor het invoeren van tekst raadpleegt u Tekst invoeren(P. 131) .
354
Het apparaat beheren
● Vergeet uw pincode niet. Weet u uw pincode niet meer, neem dan contact op met de plaatselijke officiële
Canon-dealer of de Canon-help-lijn.
Instellingen configureren via de UI op afstand
● Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. Klik op [Instellingen/registratie]
[Gebruikersbeheer] [Systeembeheerderinformatie] [Bewerken] en geef de gewenste instellingen op.
● Via de UI op afstand kunt u verschillende gegevens opslaan, zoals contactgegevens, opmerkingen van de beheerder, de installatielocatie van het apparaat en de instellingen die u kunt opslaan via het bedieningspaneel. De opgeslagen gegevens kunt u bekijken op de pagina [Apparaatinformatie] van de UI op
afstand. Gegevens van systeembeheerder controleren(P. 428)
Aanmelden bij het apparaat
● Als u toegang wilt nemen tot items waarvoor beheerdersrechten zijn vereist (zoals <Netwerk> en
<Beheerinstellingen>) terwijl het Systeembeheerders-ID is opgegeven, wordt het aanmeldingsscherm
weergegeven. Aanmelden bij het apparaat(P. 133)
● U moet ook de Systeembeheerder-ID en de pincode opgeven als u wilt inloggen met de UI op afstand in de
stand Systeembeheerder. De UI op afstand starten(P. 422)
KOPPELINGEN
Toegangsmachtigingen instellen(P. 353)
Afdeling-ID beheer configureren(P. 356)
355
Het apparaat beheren
Afdeling-ID beheer configureren
2LFC-06X
U kunt de toegang tot het apparaat beheren door meerdere ID's te gebruiken voor meerdere gebruikers of groepen.
Als een gebruiker probeert het apparaat te gebruiken terwijl Afdeling ID beheer is ingeschakeld, verschijnt er een aanmeldingsscherm en moet de gebruiker zijn of haar Afdeling ID met bijbehorende pincode invoeren om toegang te krijgen tot het apparaat. Als Afdeling ID beheer is ingeschakeld, wordt per Afdeling ID informatie bijgehouden over het gebruik van functies, zoals afdrukken. U kunt Afdeling ID beheer configureren door Afdeling ID's in te stellen en vervolgens de functie Afdeling ID beheer in te schakelen. Als u Afdeling ID beheer wilt inschakelen voor taken vanaf een computer, moet u extra instellingen configureren aan de computerkant.
Afdelings-id's en pincodes registreren en bewerken(P. 356)
Afdeling-ID beheer inschakelen(P. 358)
Afdelings-ID-beheer instellen voor taken vanaf een computer(P. 359)
Taken blokkeren indien afdelings-id onbekend(P. 361)
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
Afdelings-id's en pincodes registreren en bewerken
U kunt een Afdelings-ID registreren en hieraan een pincode toewijzen. Registreer alle Afdelings-ID's die moeten worden beheerd.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Gebruikersbeheer] [Afdelings-ID beheer].
4
Registreer of bewerk Afdelings-ID's.
is ingeschakeld, kunt u de functies Opslaan naar USB-geheugenapparaat, E-mail
Verzenden en Opslaan naar Gedeelde Map of FTP-server niet gebruiken. U kunt ook het
356
Het apparaat beheren gebruik van andere functies die documenten scannen door ze op een computer te importeren,
1 Klik op [Nieuwe afdeling registreren].
2 Geef de vereiste instellingen op.
[Afdelings-ID]
Voer de te registreren afdelings-ID in.
[Pincode instellen]
Als u een pincode wilt instellen, schakelt u het selectievakje in en voert u hetzelfde nummer in beide tekstvakken in: [Pincode] en [Bevestigen].
[Functies beperken]
U kunt een beperking instellen voor het aantal af te drukken pagina's en de functies die voor afdelingen beschikbaar zijn. Om het aantal af te drukken pagina's te beperken, schakelt u het selectievakje in voor het doeltype, en voert u het aantal pagina's in [Aantal pagina's] in. Schakel het selectievakje in voor de doelfuncties om functies te beperken.
● Als het selectievakje [Scannen beperken] is ingeschakeld, kunt u de functies Opslaan naar USBgeheugenapparaat, E-mail Verzenden en Opslaan naar Gedeelde Map of FTP-server niet gebruiken. U kunt ook het gebruik van andere functies die documenten scannen door ze op een computer te importeren, beperken, maar in dat geval kunt u niet de toegang blokkeren voor iedere Afdelings-ID
( Taken blokkeren indien afdelings-id onbekend(P. 361) ).
3
Klik op [OK].
De instellingen van een opgeslagen afdelings-id bewerken
1
Klik op de overeenkomstige tekstkoppeling onder [Afdelings-ID] om bewerkingen uit te voeren.
2
Wijzig de instellingen en klik op [OK].
Een Afdelings-ID wissen
● Klik op [Verwijderen] bij de afdelings-ID die u wilt verwijderen klik op [OK].
357
Het apparaat beheren
[Paginatotaal afdelings-ID]
● U kunt het totaalaantal pagina's controleren voor taken die zijn verricht, per datum en per Afdelings-ID.
● Als u de aantallen op nul wilt zetten, klikt u op de overeenkomstige tekstkoppeling onder [Afdelings-ID] en klikt u op [Wis teller] [OK]. Als u de aantallen van alle Afdeling ID's op nul wilt zetten, klikt u op [Alle tellers wissen] [OK].
Controlekaarten gebruiken
● Wanneer de als optie verkrijgbare Copy Card Reader-F op het apparaat is bevestigd, worden afdelings-ID´s automatisch geregistreerd.
● Verwijder de geregistreerde Afdelings-ID's niet. De controlekaarten die corresponderen met de verwijderde
Afdelings-ID's zullen dan niet meer beschikbaar zijn.
● Met behulp van [Functies beperken] kunt u het toegestane aantal af te drukken pagina's beperken.
Afdeling-ID beheer inschakelen
Nadat u het gewenste aantal afdelings-id's hebt geregistreerd, kunt u Afdeling-ID beheer inschakelen.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Gebruikersbeheer] [Afdelings-ID beheer].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Afdelings-ID beheer] in.
358
Het apparaat beheren
[Afdelings-ID beheer]
Schakel het selectievakje in om Afdeling ID beheer te activeren. Als u Afdeling ID beheer niet wilt gebruiken, schakelt u het selectievakje uit.
● Voor informatie over de selectievakjes [Afdrukopdrachten met onbekende ID's toestaan]/[Scanopdrachten
met onbekende ID's toestaan] raadpleegt u Taken blokkeren indien afdelings-id onbekend(P. 361) .
6
Klik op [OK].
Het bedieningspaneel gebruiken
●
Aanmelden bij het apparaat
● Als u de machine wilt gebruiken terwijl Afdeling-ID beheer is ingeschakeld, verschijnt het
aanmeldingsscherm. Aanmelden bij het apparaat(P. 133)
Afdelings-ID-beheer instellen voor taken vanaf een computer
Als u Afdelings-ID beheer wilt inschakelen voor afdrukken vanaf een computer, moet u de Afdelings-ID en de pincode opgeven met behulp van het stuurprogramma dat vooraf op iedere computer is geïnstalleerd.
● Om de onderstaande procedure uit te voeren, moet u zich bij de computer aanmelden met een beheerdersaccount.
1
Open de printermap. De printermap weergeven(P. 714)
2
Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van het stuurprogramma voor dit apparaat en klik op [Eigenschappen van printer] of [Eigenschappen].
359
Het apparaat beheren
3
Klik op het tabblad [Apparaatinstellingen].
4
Selecteer [Beheer afdelings-id] onder [Gebruikersbeheer].
5
Klik op [Instellingen] aan de rechterkant.
6
Geef de instellingen op en klik op [OK].
[Pincode instellen toestaan]
Schakel het selectievakje voor het gebruik van een pincode in.
[Afdelings-id]
Voer het nummer van de Afdelings-ID in.
[Pincode]
Voer, naar noodzaak, de pincode in die bij de afdelings-ID behoort.
[Verifiëren]
Klik hierop om te controleren of de juiste id en pincode zijn ingevoerd. Deze functie is niet beschikbaar als het apparaat en de computer via een USB- of een WSD-poort (Web Services on Devices) met elkaar zijn verbonden.
[Afdelings-id/pincode bevestigen bij afdrukken]/[Afdelings-id/pincode bevestigen tijdens verzending faxen]
Steeds wanneer u afdrukt of faxt vanaf een computer, moet u het selectievakje voor het weergeven van het uitklapscherm [Afdelings-id/pincode bevestigen] inschakelen.
[Afdelings-id en pincode verifiëren op apparaat]
Schakel het selectievakje in als de aansluiting tussen het apparaat en de computer via een USB- of een WSDpoort tot stand is gebracht.
7
Klik op [OK].
Aanmelden bij het apparaat
● Als u vanaf een computer een taak wilt verzenden terwijl Afdelings-ID beheer is ingeschakeld, verschijnt het volgende scherm (tenzij het selectievakje [Afdelings-id/pincode bevestigen bij afdrukken]/
[Afdelings-id/pincode bevestigen tijdens verzending faxen] leeg is):
360
Het apparaat beheren
Taken blokkeren indien afdelings-id onbekend
Als u de standaardinstellingen ongewijzigd laat, kan elke gebruiker afdrukken vanaf een computer, scannen (via
<Computer> en <Scanner op afstand>), een PC Fax verzenden vanaf een computer zonder dat een id en pincode hoeven worden ingevoerd, zelfs als Afdelings-ID beheer is ingeschakeld voor de machine. U kunt de standaardinstellingen echter zo aanpassen dat de machine alleen met een juiste id en pincode kan worden gebruikt voor deze functies.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Gebruikersbeheer] [Afdelings-ID beheer].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel, naar noodzaak, de keuzevakjes uit.
[Afdrukopdrachten met onbekende ID's toestaan]
Als u een taak wilt verzenden vanaf een computer terwijl Afdeling-ID-beheer is ingeschakeld, moet u de juiste
ID en pincode invoeren ( Afdelings-ID-beheer instellen voor taken vanaf een computer(P. 359) ). Maar
als het selectievakje voor deze instelling is ingeschakeld, kunnen taken ook worden verricht u zonder dat de
ID en pincode zijn ingevoerd. Schakel het selectievakje uit als u wilt dat een ID en pincode moeten worden ingevoerd alvorens een taak kan worden verricht.
[Scanopdrachten met onbekende ID's toestaan]
Als het selectievakje is ingeschakeld, kunt u <Computer> of <Scanner op afstand> op het hoofdscherm selecteren en op elk gewenst moment documenten scannen. Als het selectievakje is uitgeschakeld, kunt u geen documenten in de computer scannen als Afdeling-ID-beheer is ingeschakeld. Het is niet mogelijk scannen van documenten in een computer voor individuele afdeling-ID's te beperken.
6
Klik op [OK].
KOPPELINGEN
Toegangsmachtigingen instellen(P. 353)
361
Het apparaat beheren
De systeembeheerders-ID en pincode instellen(P. 354)
362
Het apparaat beheren
Een pincode voor de UI op afstand instellen
2LFC-06Y
U kunt een pincode voor toegang tot de UI op afstand instellen. Alle gebruikers gebruiken een gewone pincode.
●
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Licentie/overig] [Instellingen externe UI].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Toegangspincode externe UI gebruiken] in en stel de pincode in.
[Toegangspincode externe UI gebruiken]
Als u het selectievakje inschakelt, moet u voor toegang tot de UI op afstand een pincode invoeren.
[Instellen/Wijzigen pincode]
Als u een pincode wilt instellen of veranderen, schakelt u het selectievakje in en voert u hetzelfde nummer in beide tekstvakken [Pincode] en [Bevestigen] in.
6
Klik op [OK].
363
Het apparaat beheren
Het bedieningspaneel gebruiken
● U kunt de pincode-instellingen voor toegang tot de UI op afstand ook bereiken via <Menu> in het scherm
Start. <Instellingen externe UI>(P. 560)
Als <Beheerinstellingen> zijn geïnitialiseerd
● De pincode voor toegang tot de UI op afstand wordt ook geïnitialiseerd. Na een initialisatie stelt u de
pincode opnieuw in. <Menu initialiseren>(P. 563)
KOPPELINGEN
Toegangsmachtigingen instellen(P. 353)
De systeembeheerders-ID en pincode instellen(P. 354)
364
Het apparaat beheren
LDAP-Server-authenticatie
2LFC-070
Als er op uw systeem een LDAP-server is geïnstalleerd, kunt u ervoor zorgen dat LDAP-server-authenticatie wordt uitgevoerd wanneer de zendfunctie wordt gebruikt. Zo voorkomt u onbevoegd gebruik door derden en het lekken van informatie. Wanneer de instellingen voor autorisatie zijn ingeschakeld, wordt het scherm voor Geautoriseerd
Verzenden weergegeven bij gebruik van de fax- of scanfunctie en kan de uitvoering ervan alleen doorgaan als deze naar behoren is geautoriseerd door de LDAP-server. Configureer met de instellingen die hier worden beschreven de
LDAP-server-authenticatie. Zie voor meer informatie over het registreren van de server die moet worden gebruikt voor
de authenticatie, LDAP-servers registreren(P. 63) .
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [TX-instellingen] [Authenticatie-instellingen voor verzendfunctie].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Gebruikersauthenticatie gebruiken] in en selecteer of een bevestigingsscherm moet worden weergegeven bij het afmelden.
[Gebruikersauthenticatie gebruiken]
Schakel het selectievakje in als u het aanmeldingsscherm voor Geautoriseerd Verzenden wilt weergeven wanneer de fax- of scanfunctie wordt gebruikt (LDAP-server-authenticatie).
[Bevestigingsscherm weergeven bij het afmelden]
Schakel het selectievakje in als u een scherm wilt weergeven waarin u zich naar keuze kunt afmelden wanneer u bent aangemeld voor zowel Geautoriseerd verzenden als Afdelings-ID-beheer. Als u dit selectievakje leegmaakt, wordt geen selectiescherm weergegeven wanneer u zich afmeldt en wordt u afgemeld uit zowel Geautoriseerd verzenden als Afdelings-ID-beheer.
365
Het apparaat beheren
6
Configureer de instellingen voor het verzenden van e-mail/I-Faxen.
[E-mail-/I-faxverzending]
Selecteer of u het verzenden van e-mails en I-Faxen wilt toestaan.
[Niet toestaan]
[Toestaan]
[Alleen verzenden naar mezelf toestaan]
Blokkeert het verzenden van e-mails en I-Faxen. <E-mail> en <I-fax> kunnen in de scanfunctie niet meer worden gebruikt.
Staat uitgaande e-mail en I-Faxen toe.
Blokkeert alle uitgaande e-mail en I-Faxen, behalve die naar gebruikers met geautoriseerde e-mailadressen. De e-mailadressen van geautoriseerde gebruikers moeten worden geregistreerd op de LDAP-server.
[Authenticatiemethode]
Als [Toestaan] of [Alleen verzenden naar mezelf toestaan] is geselecteerd in [E-mail-/I-faxverzending], kunt u opgeven of het verificatiescherm op de SMTP-server wordt getoond wanneer een e-mail wordt verzonden.
[Het authenticatiescherm weergeven met dezelfde gebruikersnaam als toen de verzendbewerking werd gestart]
Geeft het authenticatiescherm weer met daarin dezelfde gebruikersnaam en hetzelfde wachtwoord dat is ingevoerd in het aanmeldingsscherm Geautoriseerd Verzenden.
[Het authenticatiescherm weergeven zonder authenticatiegegevens]
Geeft het authenticatiescherm weer met de velden van de gebruikersnaam en het wachtwoord niet ingevuld.
[Apparaatspecifieke authenticatiegegevens gebruiken en het authenticatiescherm niet weergeven]
Er wordt geen authenticatiescherm weergegeven wanneer e-mail of een I-Fax wordt verzonden. Autorisatie wordt op de SMTP-server uitgevoerd met de gebruikersnaam en het wachtwoord die zijn
ingesteld in [E-mail-/I-faxinstellingen] Communicatie-instellingen
voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90) .
[Bestemming authenticatiegebruiker als verzender opgeven]
Schakel het selectievakje in wanneer het e-mailadres van een geautoriseerde gebruiker wordt ingesteld als verzender. De e-mailadressen van geautoriseerde gebruikers moeten geregistreerd zijn op de LDAP-server.
Schakelt u dit selectievakje uit, dan wordt het e-mailadres dat is ingesteld in de [E-mail-/I-faxinstellingen], ingesteld als verzender.
7
Configureer de instellingen voor bestandsoverdracht (voor het opslaan in gedeelde mappen en FTP-servers).
366
Het apparaat beheren
[Bestandsverzending]
Stel in of u opslaan in gedeelde mappen of op FTP-servers wil toestaan.
[Niet toestaan]
[Toestaan]
[Alleen toestaan naar mezelf of opgegeven map]
Blokkeert het opslaan in gedeelde mappen en op FTP-servers. <Bestand> in de scanfunctie gebruiken is niet langer mogelijk.
Opslaan in gedeelde mappen en op FTP-servers wordt niet geblokkeerd.
Blokkeert opslaan in alle gedeelde mappen en FTP-servers, die niet als mappen zijn opgegeven. De gegevens worden opgeslagen in mappen die geregistreerd zijn op de LDAP-server of in de map die is opgegeven in
[Bestemmingsmap opgeven].
Wanneer [Toestaan] is opgegeven in [Bestandsverzending]
[Authenticatiemethode]
Maakt het u mogelijk op te geven of een authenticatiescherm wordt getoond op de server, bij het verzenden.
[Het authenticatiescherm weergeven met dezelfde authenticatiegegevens als toen de verzendbewerking werd gestart]
[Het authenticatiescherm weergeven zonder authenticatiegegevens]
[De authenticatiegegevens uit het adresboek gebruiken en het authenticatiescherm niet weergeven]
Geeft het authenticatiescherm weer met daarin dezelfde gebruikersnaam en hetzelfde wachtwoord dat is ingevoerd in het aanmeldingsscherm Geautoriseerd Verzenden.
Geeft het authenticatiescherm weer met de velden van de gebruikersnaam en het wachtwoord niet ingevuld.
Er wordt geen verificatiescherm weergegeven bij het verzenden.
Verificatie wordt op de server uitgevoerd met de gebruikersnaam en het wachtwoord ingesteld in het Adresboek.
Wanneer [Alleen toestaan naar mezelf of opgegeven map] is opgegeven in
[Bestandsverzending]
[Authenticatiemethode]
Maakt het u mogelijk op te geven of een authenticatiescherm wordt getoond op de server, bij het verzenden.
[Gebruik dezelfde authenticatiegegevens als toen de verzendbewerking werd gestart]
Voert autorisatie uit op de server met de gebruikersnaam en het wachtwoord ingevoerd in het aanmeldingsscherm Geautoriseerd Verzenden. Schakelt u het selectievakje [Authenticatiescherm weergeven] in dan wordt het authenticatiescherm weergegeven met daarin de gebruikersnaam en het wachtwoord al ingevoerd, wanneer u de gegevens verzendt.
367
[Het authenticatiescherm weergeven zonder authenticatiegegevens]
Het apparaat beheren
Geeft het authenticatiescherm weer met de velden van de gebruikersnaam en het wachtwoord niet ingevuld.
[Bestemmingsmap opgeven]
Schakelt u dit selectievakje in, dan kunt u de map opgeven waar de gegevens worden opgeslagen. Als het selectievakje niet is ingeschakeld, wordt de bestemming voor het opslaan ingesteld op basis van de geautoriseerde informatie over de gebruiker die is geregistreerd op de LDAP-server.
[Hostnaam]
[Mappad]
Voer een hostnaam in voor de gedeelde map of FTP-server.
Voer een padnaam in voor de bestemmingsmap voor het opslaan (exclusief de hostnaam).
Wanneer het selectievakje [Gebruikersnaam toevoegen] is ingeschakeld, worden de voor authenticatie gebruikte gebruikersnaam op de LDAP-server aan het pad toegevoegd.
8
Configureer de instellingen voor het verzenden van faxen.
[Faxverzending]
Selecteer of u het verzenden van faxen wilt toestaan. [Niet toestaan] belet de gebruiker om faxen vanaf het apparaat te verzenden.
9
Klik op [OK].
KOPPELINGEN
LDAP-servers registreren(P. 63)
368
Het apparaat beheren
De netwerkinstellingen configureren
2LFC-071
Bevoegde gebruikers kunnen worden benadeeld door aanvallen van kwaadwillende personen, bijvoorbeeld door sniffing, spoofing en het manipuleren van gegevens die over een netwerk worden verzonden. Om uw belangrijke en kostbare gegevens te beschermen tegen deze aanvallen, ondersteunt de machine de volgende functies ter verbetering van de veiligheid en beveiliging.
Firewallinstellingen
Onbevoegde toegang door derden, maar ook aanvallen en inbreuken op het netwerk, kunnen worden geblokkeerd door de communicatie te beperken tot apparaten met een specifiek IP-adres of MAC-adres.
Communicatie beperken door firewalls in te stellen(P. 371)
Poortnummers wijzigen
Een protocol dat wordt gebruikt om informatie uit te wisselen met andere apparaten, krijgt poortnummers die vooraf zijn vastgelegd volgens het type protocol. Het poortnummer moet voor alle communicatie-apparaten hetzelfde zijn. Daarom is het belangrijk dat u het verandert in een willekeurige nummer, om hacken van
buitenaf te vermijden. Poortnummers wijzigen(P. 378)
Proxy-instellingen
Als de clientapparaten zijn verbonden met een extern netwerk, vindt communicatie plaats door de proxyserver.
Als de proxyserver wordt gebruikt, kunt u veiliger door websites browsen. Daarom kan men er vanuit gaan dat
de veiligheid is verbeterd. Een proxy instellen(P. 380)
Communicatie met TLS-versleuteling
TLS is een protocol voor het coderen (versleutelen) van gegevens die over een netwerk worden verstuurd en wordt vaak gebruikt voor communicatie via een webbrowser of een e-mailprogramma. TLS maakt beveiligde
369
Het apparaat beheren
IPSec-communicatie
Terwijl TLS alleen de gegevens codeert die in een bepaald programma worden gebruikt, zoals een webbrowser of een e-mailprogramma, worden met IPSec alle IP-pakketten (of payloads daarvan) gecodeerd. Dit betekent
Verificatie met IEEE 802.1X
IEEE 802.1X is een norm en tegelijkertijd een mechanisme voor het blokkeren van onbevoegde toegang tot het netwerk door het centraal beheren van gegevens voor gebruikersverificatie. Als een apparaat probeert verbinding te maken met het 802.1X-netwerk, moeten de gebruikersgegevens worden geverifieerd om er zeker van te zijn dat de verbinding tot stand wordt gebracht door een bevoegde gebruiker. Hiertoe worden verificatiegegevens verzonden naar en gecontroleerd door een zogenaamde RADIUS-server, die op basis van het verificatieresultaat communicatie met het netwerk toestaat of weigert. Als de verificatie mislukt, wordt de externe toegang tot het netwerk geblokkeerd door een LAN-switch (of een toegangspunt). Het apparaat kan als
370
Het apparaat beheren
Communicatie beperken door firewalls in te stellen
2LFC-072
Zonder goede beveiliging kunnen onbevoegden toegang krijgen tot computers en andere communicatieapparaten die op een netwerk zijn aangesloten. Om deze ongewenste toegang te voorkomen, kunt u instellingen opgeven voor het filteren van gegevenspakketten. Op deze manier wordt de communicatie beperkt tot apparaten met bepaalde IPadressen of MAC-adressen.
IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen(P. 372)
MAC-adressen opgeven voor firewallinstellingen(P. 375)
371
Het apparaat beheren
IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen
2LFC-073
U kunt de communicatie beperken tot alleen apparaten met bepaalde IP-adressen, of apparaten met specifieke IPadressen blokkeren maar andere communicatie toestaan. U kunt een afzonderlijk IP-adres opgeven of een bereik van
IP-adressen.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [Firewallinstellingen].
4
Klik op [Bewerken] voor het beoogde IP-adresfilter.
● Selecteer het filter dat past bij het beoogde IP-adres. Om van het apparaat naar een computer verzonden data te beperken, selecteert u [Uitfilter]. Om van een computer ontvangen data te beperken, selecteert u
[Infilter].
5
Geef de instellingen voor pakketfiltering op.
● Selecteer het standaardbeleid om de communicatie van andere apparaten met het apparaat toe te staan of te weigeren en geef vervolgens IP-adressen op voor uitzonderingen.
372
Het apparaat beheren
1
Schakel het selectievakje [Gebruik filter] in en selecteer het keuzerondje [Weigeren] of [Toestaan] voor het [Standaardbeleid].
[Gebruik filter]
Schakel het selectievakje in als u de communicatie wilt beperken. Schakel het selectievakje uit als u de beperking wilt opheffen.
[Standaardbeleid]
Selecteer de voorwaarde voor het toestaan of weigeren van de communicatie van andere toestellen met het apparaat.
[Weigeren]
[Toestaan]
Selecteer deze optie om communicatiepakketten alleen door te geven wanneer deze bestemd zijn voor of afkomstig zijn van apparaten waarvan de IP-adressen zijn opgegeven in [Uitzonderingsadressen]. Communicatie met andere apparaten is niet mogelijk.
Selecteer deze optie om communicatiepakketten te blokkeren wanneer deze bestemd zijn voor of afkomstig zijn van apparaten waarvan de IP-adressen zijn opgegeven in [Uitzonderingsadressen]. Communicatie met andere apparaten is mogelijk.
2 Geef de adresuitzonderingen op.
● Typ het IP-adres (of het bereik van IP-adressen) in het vak [Te registreren adres] en klik op
[Toevoegen].
Controleer op invoerfouten
● Als u IP-adressen verkeerd invoert, kunt u het apparaat mogelijk niet bereiken vanuit de UI op afstand. Om dat op te lossen, moet u <IPv4-adresfilter> of <IPv6-adresfilter> instellen op <Uit>.
Invoernotatie voor IP-adressen
Beschrijving Voorbeeld
373
Het apparaat beheren
Een specifiek adres invoeren
Een bereik van adressen opgeven
IPv4:
Gebruik een punt als scheidingsteken.
IPv6:
Gebruik een dubbele punt als scheidingsteken tussen alfanumerieke tekens.
Plaats een afbreekstreepje tussen de adressen.
Een bereik van adressen opgeven met een voorvoegsel
Typ het adres, gevolgd door een schuine streep en een getal dat de lengte van het voorvoegsel aangeeft.
192.168.0.10
fe80::10
192.168.0.10-192.168.0.20
192.168.0.32/27 fe80::1234/64
Als [Weigeren] is geselecteerd voor een uitgaand filter
● Uitgaande multicast- en broadcast-pakketten kunnen niet worden gefilterd.
Een IP-adres verwijderen uit de uitzonderingen
● Selecteer een IP-adres en klik op [Verwijderen].
3 Klik op [OK].
6
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Het bedieningspaneel gebruiken
● U kunt ook het filteren van IP-adressen in- of uitschakelen vanuit <Menu> in het scherm Start.
KOPPELINGEN
MAC-adressen opgeven voor firewallinstellingen(P. 375)
374
Het apparaat beheren
MAC-adressen opgeven voor firewallinstellingen
2LFC-074
U kunt de communicatie beperken tot alleen apparaten met bepaalde MAC-adressen of apparaten met specifieke
MAC-adressen blokkeren maar andere communicatie toestaan.
Deze functie is niet beschikbaar wanneer het apparaat is verbonden met een draadloos LAN.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [Firewallinstellingen].
4
Klik op [Bewerken] voor het beoogde MAC-adresfilter.
● Om beperkingen op te leggen op gegevens die vanaf het apparaat worden verzonden, selecteert u [Uitfilter].
Om beperkingen op te leggen op gegevens die van een machine worden ontvangen, selecteert u [Infilter].
5
Geef de instellingen voor pakketfiltering op.
● Selecteer de voorwaarde (het standaardbeleid) om de communicatie van andere apparaten met het apparaat toe te staan of te weigeren en geef vervolgens MAC-adressen op voor uitzonderingen.
375
Het apparaat beheren
1
Schakel het selectievakje [Gebruik filter] in en selecteer het keuzerondje [Weigeren] of [Toestaan] voor het [Standaardbeleid].
[Gebruik filter]
Schakel het selectievakje in om de communicatie te beperken. Schakel het selectievakje uit als u de beperking wilt opheffen.
[Standaardbeleid]
Selecteer de voorwaarde om de communicatie van andere apparaten met het apparaat toe te staan of te weigeren.
[Weigeren]
[Toestaan]
Selecteer deze optie om communicatiepakketten alleen door te geven wanneer deze bestemd zijn voor of afkomstig zijn van apparaten waarvan de MAC-adressen zijn opgegeven in [Uitzonderingsadressen]. Communicatie met andere apparaten is niet mogelijk.
Selecteer deze optie om communicatiepakketten te blokkeren wanneer deze bestemd zijn voor of afkomstig zijn van apparaten waarvan de MAC-adressen zijn opgegeven in [Uitzonderingsadressen]. Communicatie met andere apparaten is mogelijk.
2
Geef de adresuitzonderingen op.
● Typ het MAC-adres in het vak [Te registreren adres] en klik op [Toevoegen].
● U hoeft geen afbreekstreepjes of dubbelepunten te gebruiken in het adres.
Controleer op invoerfouten
● Als u MAC-adressen verkeerd invoert, kunt u het apparaat mogelijk niet bereiken vanuit de UI op
Als [Weigeren] is geselecteerd voor een uitgaand filter
● Uitgaande multicast- en broadcast-pakketten kunnen niet worden gefilterd.
Een MAC-adres verwijderen uit de uitzonderingen
376
Het apparaat beheren
● Selecteer een MAC-adres en klik op [Verwijderen].
3
Klik op [OK].
6
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Het bedieningspaneel gebruiken
●
KOPPELINGEN
IP-adressen opgeven voor firewallinstellingen(P. 372)
377
Het apparaat beheren
Poortnummers wijzigen
2LFC-075
Poorten vormen het eindpunt van het communicatietraject tussen apparaten. Belangrijke protocollen maken meestal gebruik van vaste poortnummers. Een nadeel hiervan is dat apparaten met deze poortnummers kwetsbaar zijn voor aanvallen, iedereen weet de poortnummers namelijk. De netwerkbeheerder kan de beveiliging verder verbeteren door andere poortnummers te gebruiken. Als u een poortnummer hebt gewijzigd, moet u het nieuwe nummer doorgeven aan de communicerende apparaten, zoals computers en servers. Configureer de instellingen voor poortnummers afhankelijk van de netwerkomgeving.
●
Als u het poortnummer voor de proxyserver wilt wijzigen, raadpleegt u Een proxy instellen(P. 380) .
●
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Voorkeuren> <Netwerk>.
●
3
Selecteer <TCP/IP-instellingen> <Instellingen poortnummer>.
4
Selecteer het protocol waarvoor u het poortnummer wilt veranderen.
Meer informatie over protocollen
●
<LPD>/<RAW>/<WSD Multicast Discovery> Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren(P. 40)
●
<HTTP> HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
●
<POP3>/<SMTP> Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90)
●
<SNMP> De machine bewaken en bedienen met SNMP(P. 68)
●
<Multicast Discovery> Het apparaat beheren vanuit de Apparaatbeheersystemen(P. 74)
●
<FTP> Procedure om een FTP Server in te stellen als een opslaglocatie(P. 98)
5
Voer het poortnummer in, en selecteer <Toepassen>.
6
Selecteer <OK>.
7
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
378
KOPPELINGEN
Printerpoorten configureren(P. 43)
Het apparaat beheren
379
Het apparaat beheren
Een proxy instellen
2LFC-076
Een proxy (of HTTP-proxyserver) verwijst naar een computer of software die HTTP-communicatie uitvoert voor andere apparaten, met name bij communicatie met bronnen buiten het netwerk, zoals bij het browsen op websites. De clientapparaten maken via de proxyserver verbinding met het externe netwerk en communiceren niet rechtstreeks met de externe bronnen. Het instellen van een proxy maakt het niet alleen mogelijk het gegevensverkeer tussen interne en externe netwerken te beheren, maar blokkeert ook onbevoegde toegang en integreert de aanwezige antivirusbescherming voor een nog betere beveiliging. Wanneer u Google Cloudprinter gebruikt om af te drukken via internet, kunt u de beveiliging verbeteren door een proxy in te stellen. Als u een proxy instelt, moet u beschikken over de benodigde gegevens, zoals het IP-adres, het poortnummer, en een gebruikersnaam en wachtwoord voor verificatie.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [Proxy-instellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Gebruik proxy] in en geef de benodigde instellingen op.
[Gebruik proxy]
Schakel het selectievakje in om de opgegeven proxyserver te gebruiken voor communicatie met een HTTPserver.
380
Het apparaat beheren
[Adres HTTP-proxyserver]
Voer het adres van de proxyserver in. Geef het IP-adres op of de hostnaam, afhankelijk van de omgeving.
[Poortnummer HTTP-proxyserver]
Wijzig eventueel het poortnummer.
[Gebruik proxy binnen zelfde domein]
Schakel het selectievakje in als u ook de opgegeven proxyserver wilt gebruiken voor communicatie met toestellen in hetzelfde domein.
[Gebruik proxy-authenticatie]
Als de proxyserver verificatie moet uitvoeren, schakelt u het selectievakje in en typt u alfanumerieke tekens voor de gebruikersnaam in het vak [Gebruikersnaam].
[Wachtwoord instellen/wijzigen]
Als u het wachtwoord voor proxyverificatie wilt instellen of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u alfanumerieke tekens voor het nieuwe wachtwoord in het vak [Wachtwoord].
6
Klik op [OK].
KOPPELINGEN
Google Cloudprinter gebruiken(P. 345)
381
Het apparaat beheren
De sleutel en certificaat voor TLS configureren
2LFC-077
Met TLS (Transport Layer Security) kunt u de communicatie versleutelen die plaatsvindt tussen het apparaat en een webbrowser op de computer. TLS is een techniek voor het versleutelen van gegevens die via het netwerk worden verzonden of ontvangen. TLS moet zijn ingeschakeld wanneer u de UI op afstand gebruikt voor het opgeven van instellingen voor IPSec (Methode gedeelde sleutel), IEEE 802.1X-verificatie (TTLS/PEAP) of SNMPv3. Als u communicatie met TLS-versleuteling wilt gebruiken voor de externe UI, moet u een "sleutel en certificaat" (servercertificaat) opgeven die u wilt gebruiken voordat u TLS inschakelt. Genereer of installeer de sleutel en certificaat voor TLS voordat u TLS
inschakelt ( Beheerfuncties(P. 696) ).
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [TLS-instellingen].
4
Klik op [Sleutel en certificaat].
5
Klik rechts naast sleutel en certificaat die u wilt gebruiken, op [Registreer standaardsleutel].
Details bekijken van een certificaat
● U kunt de details van het certificaat controleren of het certificaat verifiëren door op de gewenste tekstkoppeling onder [Sleutelnaam] te klikken of op het pictogram van het certificaat.
6
Selecteer [Licentie/overig] [Instellingen externe UI].
382
Het apparaat beheren
7
Klik op [Bewerken].
8
Schakel het selectievakje [Gebruik TLS] in en klik op [OK].
9
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Het bedieningspaneel gebruiken
●
U kunt communicatie met TLS-versleuteling ook in- of uitschakelen vanuit <Menu> in het scherm Start.
De UI op afstand starten terwijl TLS is ingeschakeld
● Als u probeert de externe UI te starten terwijl TLS is ingeschakeld, kan er een waarschuwing worden weergegeven met betrekking tot het beveiligingscertificaat. Controleer in dat geval of de juiste URL is
TLS gebruiken om e-mail-/I-Faxcommunicatie te versleutelen
● Als de SMTP-server en de POP3-server ondersteuning bieden voor TLS, kunt u TLS inschakelen voor
communicatie met deze servers ( Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90) ).
Neem voor meer informatie over de SMTP-server en de POP3-server contact op met uw internetprovider of netwerkbeheerder.
383
Het apparaat beheren
De TLS-versie beperken
● Selecteer [Toegestane versies] op de pagina [TLS-instellingen] van de externe UI, en geef de boven- en ondergrens op.
KOPPELINGEN
Sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie genereren(P. 385)
Een sleutel en certificaatondertekeningsverzoek (CSR) aanmaken(P. 388)
De sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie registreren(P. 392)
IPSec-instellingen configureren(P. 394)
IEEE 802.1X-verificatie-instellingen configureren(P. 401)
De machine bewaken en bedienen met SNMP(P. 68)
LDAP-servers registreren(P. 63)
384
Het apparaat beheren
Sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie genereren
2LFC-078
U kunt een sleutelpaar genereren met het apparaat als dit nodig is voor gecodeerde communicatie via TLS (Transport
Layer Security). U kunt TLS gebruiken wanneer u het apparaat gebruikt via de UI op afstand. Zelf-ondertekende certificaten worden gebruikt bij de sleutel en certificaat die zijn gegenereerd in "Netwerkcommunicatie".
● Als u een servercertificaat wilt gebruiken dat een CA-handtekening heeft, kunt u CSR genereren samen met
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Apparaatbeheer] [Instellingen sleutel en certificaat].
4
Klik op [Sleutel aanmaken].
Een geregistreerde sleutel en certificaat verwijderen
● Klik op [Verwijderen] bij de sleutel en certificaat die u wilt verwijderen klik op [OK].
● U kunt een sleutelpaar niet verwijderen als dit momenteel in gebruik is, bijvoorbeeld wanneer "[TLS]" of
"[IEEE 802.1X]" wordt weergegeven onder [Sleutelgebruik]. In dat geval moet u de functie uitschakelen of het sleutelpaar vervangen voordat u het sleutelpaar kunt verwijderen.
5
Selecteer [Netwerkcommunicatie] en klik op [OK].
6
Geef instellingen op voor de sleutel en het certificaat.
385
Het apparaat beheren
[Sleutelinstellingen]
[Sleutelnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de sleutel. Kies een naam die u eenvoudig kunt terugvinden in lijsten.
[Handtekeningalgoritme]
Selecteer het algoritme voor de handtekening in de vervolgkeuzelijst.
[Sleutelalgoritme]
Selecteer het sleutelgenereeralgoritme uit [RSA] of [ECDSA], en selecteer dan de sleutellengte in de vervolgkeuzelijst. In alle gevallen: hoe groter het getal voor de sleutellengte is, hoe hoger het veiligheidsniveau wordt. Maar de communicatie verloopt langzamer.
● Als [SHA384] of [SHA512] is geselecteerd in [Handtekeningalgoritme], kan [512 bits] niet als sleutellengte worden geselecteerd als [RSA] is geselecteerd in [Sleutelalgoritme].
[Certificaatinstellingen]
[Begindatum geldigheid (JJJJ/MM/DD)]
Voer de begindatum in voor de geldigheidsperiode van het certificaat, in de volgorde: jaar, maand, dag.
[Einddatum geldigheid (JJJJ/MM/DD)]
Voer de einddatum in voor de geldigheidsperiode van het certificaat, in de volgorde: jaar, maand, dag.
U kunt hier geen datum eerder dan [Begindatum geldigheid (JJJJ/MM/DD)] opgeven.
[Land/Regio]
Selecteer het keuzerondje [Selecteer land/regio] en selecteer uw land/regio in de vervolgkeuzelijst. U kunt ook het keuzerondje [Voer internetlandcode in] selecteren en een landcode invoeren, zoals NL voor Nederland.
[Staat]/[Plaats]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de locatie.
[Organisatie]/[Afdeling]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de organisatie.
[Standaardnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de algemene naam (Common Name) van het certificaat. "Common
Name" wordt vaak afgekort tot "CN".
386
Het apparaat beheren
7
Klik op [OK].
● Het genereren van sleutel en certificaat kan enige tijd duren.
● Als sleutel en certificaat zijn gegenereerd, worden ze automatisch opgeslagen op het apparaat.
KOPPELINGEN
De sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie registreren(P. 392)
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
IPSec-instellingen configureren(P. 394)
387
Het apparaat beheren
Een sleutel en certificaatondertekeningsverzoek (CSR) aanmaken
2LFC-079
Op het apparaat gegenereerde certificaten hebben geen CA-handtekening, een communicatiefout kan het gevolg zijn, afhankelijk van de apparaten waarmee het communiceert. Voordat de certificeringsinstantie het certificaat met CAhandtekening kan afgeven, moet u CSR-gegevens (Certificate Signing Request) verkrijgen die de beheerder van de UI op afstand kan genereren. Als het certificaat is verstrekt, registreer het dan in de sleutel met de gegenereerde CSR.
Een sleutel en CSR aanmaken(P. 388)
Een certificaat bij een sleutel registreren(P. 390)
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
Een sleutel en CSR aanmaken
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Apparaatbeheer] op de portaalpagina. Scherm van externe UI(P. 423)
3
Selecteer [Apparaatbeheer] [Instellingen sleutel en certificaat].
4
Klik op [Sleutel aanmaken].
Een geregistreerde sleutel en certificaat verwijderen
● Klik op [Verwijderen] bij de sleutel en certificaat die u wilt verwijderen klik op [OK].
● U kunt een sleutelpaar niet verwijderen als dit momenteel in gebruik is, bijvoorbeeld wanneer "[TLS]" of
"[IEEE 802.1X]" wordt weergegeven onder [Sleutelgebruik]. In dat geval moet u de functie uitschakelen of het sleutelpaar vervangen voordat u het sleutelpaar kunt verwijderen.
5
Selecteer [Sleutel en certificaatondertekeningsverzoek (CSR)] en klik op [OK].
6
Geef instellingen op voor de sleutel en CSR.
388
Het apparaat beheren
[Sleutelinstellingen]
[Sleutelnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de sleutel. Kies een naam die u eenvoudig kunt terugvinden in lijsten.
[Handtekeningalgoritme]
Selecteer het algoritme voor de handtekening in de vervolgkeuzelijst.
[Sleutelalgoritme]
Selecteer het sleutelgenereeralgoritme uit [RSA] of [ECDSA], en selecteer dan de sleutellengte in de vervolgkeuzelijst. In alle gevallen: hoe groter het getal voor de sleutellengte is, hoe langzamer de communicatie verloopt. Maar het veiligheidsniveau wordt strakker.
● Als [SHA384] of [SHA512] is geselecteerd in [Handtekeningalgoritme], kan [512 bits] niet als sleutellengte worden geselecteerd als [RSA] is geselecteerd in [Sleutelalgoritme].
[Instellingen sleutel en certificaatondertekeningsverzoek (CSR)]
[Land/Regio]
Selecteer het keuzerondje [Selecteer land/regio] en selecteer uw land/regio in de vervolgkeuzelijst. U kunt ook het keuzerondje [Voer internetlandcode in] selecteren en een landcode invoeren, zoals NL voor Nederland.
[Staat]/[Plaats]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de locatie.
[Organisatie]/[Afdeling]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de organisatie.
[Standaardnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de algemene naam (Common Name) van het certificaat. "Common
Name" wordt vaak afgekort tot "CN".
7
Klik op [OK].
● Het genereren van sleutel en CSR kan enige tijd duren.
389
Het apparaat beheren
8
Klik op [Opslaan in bestand].
● Er wordt een dialoogvenster voor het opslaan van het bestand weergegeven. Kies waar u het bestand wilt opslaan en klik op [Opslaan].
➠ Het CSR-bestand wordt opgeslagen op de computer.
9
Hecht het opgeslagen bestand aan en leg de applicatie voor aan de certificeringsinstantie (CA).
Een certificaat bij een sleutel registreren
U kunt het sleutelpaar dat is gegenereerd door het Certificate Signing Request (CSR) pas gebruiken als de certificeringsinstantie op basis van de CSR het certificaat heeft verstrekt, en dit certificaat in de sleutel is geregistreerd.
Zodra de certificeringsinstantie het certificaat heeft verstrekt, registreert u het met behulp van onderstaande procedure.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Apparaatbeheer] [Instellingen sleutel en certificaat].
4
Klik op [Sleutelnaam] of [Certificaat] die vereist zijn om het certificaat te registreren.
5
Klik op [Registreer certificaat].
6
Klik op [Bladeren], geef het bestand voor het certificaatondertekeningsverzoek op en klik op [Registreren].
KOPPELINGEN
390
Het apparaat beheren
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
Sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie genereren(P. 385)
De sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie registreren(P. 392)
IPSec-instellingen configureren(P. 394)
391
Het apparaat beheren
De sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie registreren
2LFC-07A
U kunt sleutel en certificaat verkrijgen, en het CA-certificaat van een certificeringsinstantie (CA) voor gebruik met het apparaat. Installeer en registreer de verkregen sleutel en certificaat en het certificaatbestand in dit apparaat met behulp van de externe UI. Controleer eerst sleutel en certificaat, en CA-certificaatcondities die vereist zijn voor het
apparaat ( Beheerfuncties(P. 696) ).
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Apparaatbeheer] [Instellingen sleutel en certificaat] of [Instellingen CAcertificaat].
● Klik op [Instellingen sleutel en certificaat] voor het installeren van sleutel en certificaat, of [Instellingen CAcertificaat] voor het installeren van een CA-certificaat.
4
Klik op [Sleutel en certificaat registreren] of [Registreer CA-certificaat].
Een geregistreerde sleutel en certificaat of CA-certificaat verwijderen
● Klik op [Verwijderen] rechts naast het sleutelpaar of CA-certificaat dat u wilt verwijderen klik op [OK]. De vooraf geïnstalleerde CA-certificaten kunt u niet verwijderen.
● U kunt een sleutelpaar niet verwijderen als dit momenteel in gebruik is, bijvoorbeeld wanneer "[TLS]" of
"[IEEE 802.1X]" wordt weergegeven onder [Sleutelgebruik]. In dat geval moet u de functie uitschakelen of het sleutelpaar vervangen voordat u het sleutelpaar kunt verwijderen.
De vooraf geïnstalleerde CA-certificaten uit- of inschakelen
● Klik op [Uitschakelen] naast het vooraf geïnstalleerde CA-certificaat dat u wilt uitschakelen. Als u het certificaat weer wilt inschakelen, klikt u op [Inschakelen] naast het certificaat.
392
Het apparaat beheren
5
Klik op [Installeren].
Het bestand voor sleutel en certificaat, of het CA-certificaat verwijderen
● Klik op [Verwijderen] rechts van het bestand dat u wilt wissen klik op [OK].
6
Klik op [Bladeren], selecteer het bestand dat u wilt installeren en klik op [Start installatie].
➠ Het bestand voor sleutel en certificaat, of het CA-certificaatbestand is vanaf een computer geïnstalleerd op het apparaat.
7
Registreer de sleutel en certificaat of het CA-certificaat.
Een sleutel en certificaat registreren
1
Klik op [Registreren] rechts naast het bestand van de sleutel en certificaat dat u wilt registreren.
2
Voer de naam van de sleutel en het wachtwoord in.
[Sleutelnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de sleutel die u wilt registreren.
[Wachtwoord]
Gebruik alfanumerieke tekens voor het wachtwoord van de privésleutel die is ingesteld voor het bestand dat u wilt opslaan.
3
Klik op [OK].
Een CA-certificaat registreren
Klik op [Registreren] naast het CA-certificaatbestand dat u wilt registreren.
KOPPELINGEN
Sleutel en certificaat voor netwerkcommunicatie genereren(P. 385)
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
IPSec-instellingen configureren(P. 394)
IEEE 802.1X-verificatie-instellingen configureren(P. 401)
393
Het apparaat beheren
IPSec-instellingen configureren
2LFC-07C
Internet Protocol Security (IPSec of IPsec) bestaat uit een verzameling protocollen voor het coderen van gegevens die worden getransporteerd over een netwerk, inclusief internet-netwerken. Terwijl TLS alleen de gegevens codeert die in een bepaald programma worden gebruikt, zoals een webbrowser of een e-mailprogramma, worden met IPSec complete IP-pakketten of de payloads daarvan gecodeerd, waardoor met IPSec een flexibelere beveiliging kan worden gerealiseerd. De IPSec van het apparaat werkt in de transportmodus, waarin de payloads van IP-pakketten worden gecodeerd. Met deze functie kan het apparaat direct worden verbonden met een computer die zich in hetzelfde VPN
configuratie in op de computer voordat u het apparaat gaat configureren.
IPSec gebruiken met een IP-adresfilter
●
IPSec-instellingen configureren
U kunt IPSec pas gebruiken voor gecodeerde communicatie als u beleidsinstellingen voor beveiliging hebt geregistreerd. Een dergelijke beleidsinstelling bestaat uit de hieronder beschreven groepen met instellingen. Als u klaar bent met de instellingen, geeft u de volgorde aan waarin u de beleidsinstellingen wilt toepassen.
Selector
De beleidsinstelling Selector definieert voorwaarden waaraan IP-pakketten moeten voldoen om met IPSeccommunicatie te worden uitgewisseld. Voorbeelden van voorwaarden zijn IP-adressen en poortnummers van de machine en van de apparaten waarmee wordt gecommuniceerd.
IKE
De beleidsinstelling IKE configureert de IKEv1 die wordt gebruikt voor het protocol voor het uitwisselen van sleutels. De instructies verschillen naargelang de geselecteerde verificatiemethode.
[Methode gedeelde sleutel]
Deze authenticatiemethode gebruikt een gemeenschappelijk sleutelwoord, genaamd Gedeelde sleutel, voor communicatie tussen het apparaat en andere apparaten. Geef deze verificatiemethode pas op nadat u TLS hebt
ingeschakeld voor de externe UI ( De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382) ).
[Methode digitale handtekening]
Het apparaat en de andere apparaten verifiëren elkaar door elkaars digitale handtekening te controleren. U
moet sleutel en certificaat vooraf genereren of installeren ( De sleutel en certificaat voor
netwerkcommunicatie registreren(P. 392) ).
AH/ESP
Geef de instellingen op voor AH/ESP, die tijdens IPSec-communicatie worden toegevoegd aan pakketten. AH en
ESP kunnen tegelijkertijd worden gebruikt. U kunt ook aangeven of u PFS wilt inschakelen voor een nog betere beveiliging.
394
Het apparaat beheren
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [IPSec-instellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Gebruik IPSec] in en klik op [OK].
● Als het apparaat alleen pakketten mag ontvangen die voldoen aan een van de beleidsinstellingen die u hieronder definieert, schakelt u het selectievakje [Pakketten zonder beleid ontvangen] uit.
6
Klik op [Nieuw beleid registreren].
7
Geef de beleidsinstellingen op.
1
Typ in het vak [Beleidsnaam] alfanumerieke tekens als naam voor de set met beleidsinstellingen.
2
Schakel het selectievakje [Beleid inschakelen] in.
8
Geef de instellingen voor Selector op.
395
Het apparaat beheren
[Lokaal adres]
Selecteer het keuzerondje voor het type IP-adres van het apparaat waarop u het beleid wilt toepassen.
[Alle IP-adressen]
[IPv4-adres]
[IPv6-adres]
Selecteer deze optie om IPSec te gebruiken voor alle IP-pakketten.
Selecteer deze optie om IPSec te gebruiken voor alle IP-pakketten die van of naar het
IPv4-adres van het apparaat worden verstuurd.
Selecteer deze optie om IPSec te gebruiken voor alle IP-pakketten die van of naar het
IPv6-adres van het apparaat worden verstuurd.
[Extern adres]
Selecteer het keuzerondje voor het type IP-adres van de andere apparaten waarop u het beleid wilt toepassen.
[Alle IP-adressen]
[Alle IPv4-adressen]
Selecteer deze optie om IPSec te gebruiken voor alle IP-pakketten.
Selecteer deze optie om IPSec te gebruiken voor alle IP-pakketten die van of naar
IPv4-adressen van de andere apparaten worden verstuurd.
[Alle IPv6-adressen] Selecteer deze optie om IPSec te gebruiken voor alle IP-pakketten die van of naar
IPv6-adressen van de andere apparaten worden verstuurd.
[Handmatige IPv4-instellingen] Selecteer deze optie om een specifiek IPv4-adres of een bereik van IPv4-adressen op te geven waarvoor u IPSec wilt gebruiken. Typ het IPv4-adres (of het bereik van adressen) in het tekstvak [Adressen om handmatig in te stellen].
[Handmatige IPv6-instellingen] Selecteer deze optie om een specifiek IPv6-adres of een bereik van IPv6-adressen op te geven waarvoor u IPSec wilt gebruiken. Typ het IPv6-adres (of het bereik van adressen) in het tekstvak [Adressen om handmatig in te stellen].
[Adressen om handmatig in te stellen]
Als [Handmatige IPv4-instellingen] of [Handmatige IPv6-instellingen] is geselecteerd bij [Extern adres], typt u het IP-adres waarop het beleid moet worden toegepast. U kunt ook een bereik van adressen opgeven door een afbreekstreepje te typen tussen de adressen.
IP-adressen invoeren
396
Het apparaat beheren
Een specifiek adres invoeren
Beschrijving
IPv4:
Gebruik een punt als scheidingsteken.
Voorbeeld
192.168.0.10
IPv6:
Gebruik een dubbele punt als scheidingsteken tussen alfanumerieke tekens.
Een bereik van adressen opgeven Plaats een afbreekstreepje tussen de adressen.
fe80::10
192.168.0.10-192.168.0.20
[Subnetinstellingen]
Als u het IPv4-adres handmatig invoert, kunt u een bereik opgeven door het subnetmasker te gebruiken.
Voer het subnetmasker in en gebruik punten om getallen te scheiden (bijvoorbeeld:"255.255.255.240").
[Prefixlengte]
Door het bereik van IPv6-adressen handmatig op te geven, kunt u ook het bereik opgeven met behulp van prefixes. Voer een bereik in tussen 0 en 128 als de prefix-lengte.
[Lokale poort]/[Externe poort]
Als u voor elk protocol afzonderlijke beleidsinstellingen wilt opgeven, bijvoorbeeld voor HTTP en WSD, klikt u op het keuzerondje [Eén poort], en voert u het poortnummer van het protocol in als daarvoor IPSec moet worden gebruikt.
IPSec wordt niet toegepast op de volgende pakketten
● Loopback-, multicast- en broadcast-pakketten
● IKE-pakketten (via UDP op poort 500)
● Pakketten voor 'neighbor solicitation' en 'neighbor advertisement' van ICMPv6
9
Geef de IKE-instellingen op.
[IKE-modus]
Hier ziet u de modus die wordt gebruikt voor het protocol voor het uitwisselen van sleutels. Het apparaat ondersteunt de hoofdmodus, niet de agressieve modus.
[Authenticatiemethode]
Selecteer [Methode gedeelde sleutel] of [Methode digitale handtekening] als methode voor het verifiëren van het apparaat. U moet eerst TLS inschakelen voor de externe UI. Pas daarna selecteert u [Methode gedeelde
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
[Geldig voor]
397
Het apparaat beheren
Geef aan hoe lang een sessie duurt voor IKE SA (ISAKMP SA). Geef de tijd op in minuten.
[Authenticatie]/[Encryptie]/[DH-groep]
Selecteer een algoritme in de vervolgkeuzelijst. Alle algoritmen worden gebruikt bij het uitwisselen van de sleutels.
[Authenticatie]
[Encryptie]
[DH-groep]
Selecteer het hash-algoritme.
Selecteer het coderingsalgoritme.
Selecteer de Diffie-Hellman-groep, die bepalend is voor de sterkte van de sleutel.
Een apparaat verifiëren met behulp van een vooraf gedeelde sleutel
1
Selecteer het keuzerondje [Methode gedeelde sleutel] bij [Authenticatiemethode] en klik op [Instellingen gedeelde sleutel].
2
Typ alfanumerieke tekens voor de gedeelde sleutel en klik op [OK].
3
Geef instellingen op voor [Geldig voor] en [Authenticatie]/[Encryptie]/[DH-groep].
Een apparaat verifiëren met behulp van digitale ondertekening
1
Selecteer het keuzerondje [Methode digitale handtekening] bij [Authenticatiemethode] en klik op [Sleutel en certificaat].
2
Klik rechts naast sleutel en certificaat die u wilt gebruiken, op [Registreer standaardsleutel].
Details bekijken van een certificaat
● U kunt de details van het certificaat controleren of het certificaat verifiëren door op de gewenste tekstkoppeling onder [Sleutelnaam] te klikken of op het pictogram van het certificaat.
3
Geef instellingen op voor [Geldig voor] en [Authenticatie]/[Encryptie]/[DH-groep].
10
Geef de IPSec-instellingen op.
[Gebruik PFS]
Schakel dit selectievakje in om PFS (Perfect Forward Secrecy) in te schakelen voor sleutels van IPSec-sessies.
Als u PFS inschakelt, wordt de beveiliging verbeterd maar wordt de communicatie ook extra belast. Zorg ervoor dat PFS ook is ingeschakeld voor de andere apparaten.
[Geef tijd op]/[Geef formaat op]
Geef hier de voorwaarden op voor het beëindigen van een sessie voor IPSec SA. IPSec SA wordt gebruikt als een communicatietunnel. Schakel beide selectievakjes in of één van de twee, naargelang de voorwaarden die
398
Het apparaat beheren u wilt instellen. Als u beide selectievakjes inschakelt, wordt de IPSec SA-sessie beëindigd als aan één van de beide voorwaarden wordt voldaan.
[Geef tijd op]
[Geef formaat op]
Typ het aantal minuten voor de tijdsduur van een sessie.
Typ een grootte in MB om aan te geven hoeveel gegevens er in een sessie kunnen worden getransporteerd.
[Selecteer algoritme]
Schakel het selectievakje [ESP], [ESP (AES-GCM)] en/of [AH (SHA1)] in, afhankelijk van de gebruikte IPSecheader en algoritme. AES-GCM is een algoritme voor zowel verificatie als codering. Als [ESP] is geselecteerd, moet u ook algoritmen voor verificatie en codering selecteren in de vervolgkeuzelijsten [ESP-authenticatie] en [ESP-encryptie].
[ESP-authenticatie]
[ESP-encryptie]
Als u ESP-verificatie wilt inschakelen, selecteert u [SHA1] als het hash-algoritme.
Selecteer [Niet gebruiken] als u ESP-verificatie wilt uitschakelen.
Selecteer het coderingsalgoritme voor ESP. U kunt [NULL] selecteren als u het algoritme niet wilt opgeven of selecteer [Niet gebruiken] als u ESP-codering wilt uitschakelen.
[Verbindingsmodus]
Hier wordt de verbindingsmodus van IPSec weergegeven. Het apparaat biedt ondersteuning voor de transportmodus, waarin de payloads van IP-pakketten worden gecodeerd. De tunnelmodus is niet beschikbaar. In deze modus worden complete IP-pakketten (headers en payloads) ingekapseld.
11
Klik op [OK].
● Als u nog een beveiligingsbeleid wilt registreren, gaat u terug naar stap 6.
12
Bepaal de volgorde van de beleidsinstellingen onder [Geregistreerd IPSec-beleid].
● De bovenste set met beleidsinstellingen (ook wel beleidslijnen genoemd) wordt als eerst toegepast, dan de volgende in de lijst, enzovoort. Klik op [Omhoog] of [Omlaag] om een instelling één positie omhoog of omlaag te verplaatsen.
Een beleid bewerken
● Klik op de bijbehorende tekstkoppeling onder [Beleidsnaam] voor het bewerkingsscherm.
Een beleid verwijderen
● Klik op [Verwijderen] bij de beleidsnaam die u wilt verwijderen klik op [OK].
399
Het apparaat beheren
13
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
Het bedieningspaneel gebruiken
●
KOPPELINGEN
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
400
Het apparaat beheren
IEEE 802.1X-verificatie-instellingen configureren
2LFC-07E
De machine kan als een clientapparaat worden aangesloten op een 802.1X-netwerk. Een doorsnee 802.1X-netwerk bestaat uit een RADIUS-server (verificatieserver), een LAN-switch (authenticator) en clientapparaten met verificatiesoftware (supplicants). Als een apparaat probeert verbinding te maken met het 802.1X-netwerk, moeten de gebruikersgegevens worden geverifieerd om er zeker van te zijn dat de verbinding tot stand wordt gebracht door een bevoegde gebruiker. Hiertoe worden verificatiegegevens verzonden naar en gecontroleerd door een zogenaamde
RADIUS-server, die op basis van het verificatieresultaat communicatie met het netwerk toestaat of weigert. Als de verificatie mislukt, wordt de externe toegang tot het netwerk geblokkeerd door een LAN-switch (of een toegangspunt).
IEEE 802.1X-verificatiemethode
Selecteer een verificatiemethode uit de onderstaande opties. Installeer of registreer indien nodig sleutel en
voor netwerkcommunicatie registreren(P. 392) ).
TLS
De machine en de verificatieserver verifiëren elkaar door de wederzijdse certificaten te controleren. Een sleutel en certificaat uitgegeven door een certificeringsinstantie (CA) is vereist voor de clientverificatie (voor het verifiëren van het apparaat). In het geval van de serververificatie kan een CA-certificaat worden gebruikt dat is geïnstalleerd via de externe UI, samen met een CA-certificaat dat vooraf op het apparaat is geïnstalleerd.
TTLS
Bij deze verificatiemethode wordt de clientverificatie uitgevoerd met een gebruikersnaam en wachtwoord. De serververificatie wordt uitgevoerd met een CA-certificaat. U kunt MS-CHAPv2 of PAP selecteren als het interne protocol. TTLS kan gelijktijdig met PEAP worden gebruikt. Schakel eerst TLS voor de
UI op afstand in en configureer daarna deze verificatiemethode ( De sleutel en certificaat voor TLS
PEAP
De vereiste instellingen zijn bijna gelijk aan die van TTLS. MSCHAPv2 wordt gebruikt als het interne protocol.
Schakel eerst TLS voor de externe UI in en configureer dan deze verificatiemethode ( De sleutel en
certificaat voor TLS configureren(P. 382) ).
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
401
Het apparaat beheren
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Netwerkinstellingen] [IEEE 802.1X-instellingen].
4
Klik op [Bewerken].
5
Schakel het selectievakje [Gebruik IEEE 802.1X] in, en typ de aanmeldingsnaam in het vak [Inlognaam].
[Gebruik IEEE 802.1X]
Schakel dit selectievakje in om verificatie met IEEE 802.1X mogelijk te maken.
[Inlognaam]
Typ alfanumerieke tekens als de naam (EAP-identiteit) die wordt gebruikt voor het identificeren van de gebruiker.
6
Configureer de vereiste instellingen volgens de opgegeven verificatiemethode.
TLS instellen
1 Schakel het selectievakje [Gebruik TLS] in en klik op [Sleutel en certificaat].
● U kunt geen TLS gebruiken in combinatie met TTLS of PEAP.
2
Klik op [Registreer standaardsleutel] rechts naast sleutel en certificaat die u wilt gebruiken voor de clientverificatie.
402
Het apparaat beheren
Details bekijken van een certificaat
● U kunt de details van het certificaat controleren of het certificaat verifiëren door op de gewenste tekstkoppeling onder [Sleutelnaam] te klikken of op het pictogram van het certificaat.
TTLS/PEAP instellen
1
Schakel het selectievakje [Gebruik TTLS] of [Gebruik PEAP] in.
Intern protocol voor TTLS
● U kunt MSCHAPv2 of PAP selecteren.
2
Klik op [Wijzig gebruikersnaam/wachtwoord].
● Als u een andere gebruikersnaam wilt opgeven dan de aanmeldingsnaam, schakelt u het selectievakje
[Gebruik inlognaam als gebruikersnaam] uit. Schakel het selectievakje in als u de aanmeldingsnaam wilt gebruiken als de gebruikersnaam.
3
Stel gebruikersnaam / wachtwoord in.
[Gebruikersnaam]
Gebruik alfanumerieke tekens voor de gebruikersnaam.
[Wijzig wachtwoord]
Als u het wachtwoord wilt instellen of wijzigen, schakelt u het selectievakje in en typt u tekens voor het nieuwe wachtwoord in de vakken [Wachtwoord] en [Bevestigen].
4
Klik op [OK].
7
Klik op [OK].
8
Start de machine opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
403
Het apparaat beheren
Het bedieningspaneel gebruiken
●
U kunt ook IEEE 802.1X authenticatie inschakelen of uitschakelen vanuit <Menu> in het scherm Start.
KOPPELINGEN
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
404
Het apparaat beheren
De functies van de machine beperken
2LFC-07F
De kans bestaat dat sommige functies van de machine bijna nooit worden gebruikt of aanleiding geven voor misbruik.
Uit veiligheidsoverwegingen kunt u de functionaliteit van de machine beperken door deze functies geheel of gedeeltelijk uit te schakelen.
Beperkingen instellen voor de toegang tot het adresboek- en verzendfuncties
U kunt de pincode in het adresboek opgeven, om een algemene gebruiker te verhinderen gegevens te veranderen, of bestemmingen te beperken die kunnen worden opgegeven voor het verzenden van faxen. Ook
kunt u een gebruiker beletten 1 fax naar meerdere bestemmingen te verzenden (groepsverzending).
Beperkingen instellen voor de toegang tot het adresboek- en verzendfuncties(P. 407)
Afdrukken vanaf een computer beperken
U kunt "afdrukken vanaf computer" uitsluitend beperken om documenten te beveiligen, zodat er geen
Beperkingen instellen voor USB-functies
De USB-verbinding maakt een gemakkelijke verbinding met randapparatuur mogelijk, maar het kan een veiligheidsrisico vormen zoals een informatielek. U kunt een USB-verbinding met een computer beperken, of
opslaan op een USB-geheugenapparaat. Beperkingen instellen voor USB-functies(P. 415)
HTTP-communicatie uitschakelen
Als u geen bewerkingen verricht via het netwerk (bijvoorbeeld, wanneer u het apparaat gebruikt via USB-
405
Het apparaat beheren
Extern beheer uitschakelen
Als u de externe UI niet gebruikt, kunt u functies uitschakelen om onbevoegde externe bewerkingen via de
externe UI te verhinderen. De UI op afstand uitschakelen(P. 418)
406
Het apparaat beheren
Beperkingen instellen voor de toegang tot het adresboek- en verzendfuncties
2LFC-07H
Bepaalde vormen van informatielekkage kunt u voorkomen door de beschikbare bestemmingen voor faxen en e-mails te beperken tot de bestemmingen in het adresboek of op LDAP-servers. Een andere manier is om een pincode in te stellen voor het adresboek, zodat onbevoegde gebruikers het adresboek niet kunnen aanpassen. U kunt voorkomen dat documenten bij de verkeerde ontvanger worden bezorgd door in te stellen dat ingevoerde faxnummers altijd moeten worden bevestigd door deze nogmaals in te voeren.
Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
Beperkingen instellen voor beschikbare bestemmingen(P. 410)
De verzendfuncties voor faxen beperken(P. 412)
407
Het apparaat beheren
Gebruik van het adresboek beperken
2LFC-07J
U kunt instellen dat gebruikers een pincode moeten invoeren om nieuwe vermeldingen toe te voegen aan het adresboek of bestaande vermeldingen aan te passen. Als u een pincode instelt voor het adresboek, wordt de kans kleiner dat documenten worden verstuurd naar verkeerde ontvangers omdat het adresboek alleen nog kan worden gewijzigd door gebruikers die de pincode weten.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Bestemming instellen>.
●
3
Selecteer <Pincode adresboek>.
4
Geef de pincode op.
● Voer het nummer in, en selecteer <Toepassen>.
● Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. Voer de pincode nogmaals in ter bevestiging.
● U kunt geen pincode registreren die alleen uit nullen bestaat, zoals "00" of "0000000".
● Om de pincode-instelling te annuleren, wist u de informatie die u hebt ingevoerd in
<Toepassen> terwijl het veld leeg is.
en selecteert u
Afgezien van het instellen van een pincode voor het adresboek, kunt u de beveiliging verder verbeteren door de volgende bewerkingen uit te voeren:
●
Beperkingen instellen voor het toevoegen van nieuwe bestemmingen, zie Nieuwe bestemmingen die
kunnen worden opgegeven, beperken(P. 410) .
●
Faxen vanaf een computer uitschakelen, zie Faxen vanaf een computer beperken(P. 412) .
KOPPELINGEN
408
Het apparaat beheren
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
Basisinstellingen voor e-mail configureren(P. 87)
Een gedeelde map instellen als een opslaglocatie(P. 95)
409
Het apparaat beheren
Beperkingen instellen voor beschikbare bestemmingen
2LFC-07K
Door het aantal bestemmingen dat kan worden opgegeven, te beperken tot de nummers die al in het adresboek of op LDAP-servers zijn opgeslagen, kunt u de kans op onbedoelde bestemmingen verkleinen en het lekken van informatie door gebruikers verhinderen. U kunt instellen dat er een bevestigingsscherm verschijnt zodat de gebruiker geen verkeerd nummer draait wanneer hij een kiescodenummer opgeeft in het adresboek.
Nieuwe bestemmingen die kunnen worden opgegeven, beperken(P. 410)
Eerder gebruikte bestemmingen blokkeren(P. 410)
Bestemmingen in het adresboek weergeven(P. 410)
Bestemmingen controleren tijdens het verzenden van gegevens(P. 411)
Nieuwe bestemmingen die kunnen worden opgegeven, beperken
Beperk bestemmingen die kunnen worden opgegeven bij het verzenden van faxen of gescande documenten, tot "de bestemmingen die al in het adresboek zijn opgeslagen", "de bestemmingen die al eerder zijn gebruikt" of "de bestemmingen waarnaar kan worden gezocht vanaf de LDAP-servers". Als deze functie is ingeschakeld, kunnen gebruikers geen bestemmingen invoeren met de numerieke toetsen. Het is dan evenmin mogelijk om vermeldingen toe te voegen aan het adresboek of om bestaande vermeldingen te wijzigen.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Algemene instellingen> <Beperk nieuwe bestemmingen> <Aan>
●
Eerder gebruikte bestemmingen blokkeren
Verhindert het opgeven van bestemmingen uit de transmissiegegevens. Door middel van deze beperking voorkomt u dat bestemmingen worden geselecteerd uit de transmissiegegevens voor "Fax verzenden", "Scannen en Verzenden als e-mail" en "Scannen en opslaan in Gedeelde Map of op FTP-server".
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Algemene instellingen> <Beperk opn. verz.
vanuit log> <Aan>
Bestemmingen in het adresboek weergeven
Wanneer u codes voor verkort kiezen gebruikt om bestemmingen op te geven, moet u precies onthouden welke bestemming (of groep) aan een code is gekoppeld. Als u niet alle codes precies weet, bestaat de kans dat u documenten naar verkeerde bestemmingen stuurt. U kunt dit voorkomen door in te stellen dat de gegevens van de
410
Het apparaat beheren geselecteerde/ingevoerde code voor verkort kiezen worden weergegeven op het apparaat voordat de documenten naar die bestemming op het scherm kan worden verzonden.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Algemene instellingen> <Bevestigen bij TXkiescode> <Aan>
Bestemmingen controleren tijdens het verzenden van gegevens
U kunt een instelling zodanig configureren dat het scherm voor het bevestigen van de bestemming verschijnt als verzending van een fax, e-mail, of I-Fax start. Als <Alleen voor groepsverzending> is geselecteerd, verschijnt het bevestigingsscherm uitsluitend als meerdere bestemmingen zijn opgegeven.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Algemene instellingen> <Bestemming bevest. vóór verz.> Selecteer <Aan> of <Alleen voor groepsverzending>
KOPPELINGEN
Data via e-mail verzenden of data opslaan in een gedeelde map of op een FTP-server(P. 290)
Eerder gebruikte zend-/opslaaninstellingen oproepen (herhaal-instellingen)(P. 312)
Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
De verzendfuncties voor faxen beperken(P. 412)
411
Het apparaat beheren
De verzendfuncties voor faxen beperken
2LFC-07L
U kunt verschillende beperkingen instellen voor het verzenden van faxen, die kunnen verhinderen dat informatie naar derden lekt of dat documenten naar onbedoelde bestemmingen worden verzonden.
Het ingevoerde faxnummer bevestigen(P. 412)
Faxen vanaf een computer beperken(P. 412)
Groepsverzending beperken(P. 412)
Het ingevoerde faxnummer bevestigen
U kunt instellen dat er een bevestigingsscherm verschijnt zodat de gebruiker geen verkeerd nummer kiest als hij met de numerieke toetsen een faxnummer voor de bestemming invoert.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Bevestig ingevoerd faxnummer> <Aan>
Faxen vanaf een computer beperken
U kunt instellen dat gebruikers geen faxen kunnen versturen vanaf een computer.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Toestaan faxstuurprogr.
TX> <Uit>
Groepsverzending beperken
U kunt een functie voor het verzenden van een fax naar meerdere bestemmingen (groepsverzending) blokkeren.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Beperk groepsverzending> <Aan>
KOPPELINGEN
Basishandelingen voor het verzenden van faxen(P. 216)
412
Het apparaat beheren
Eerder gebruikte zendinstellingen oproepen (herhaal-instellingen)(P. 230)
Faxen versturen vanaf uw computer(P. 243)
Afdelings-ID-beheer instellen voor taken vanaf een computer(P. 359)
Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
Beperkingen instellen voor beschikbare bestemmingen(P. 410)
413
Het apparaat beheren
Afdrukken vanaf een computer beperken
2LFC-07R
U kunt informatielekken drastisch reduceren door het aantal vanaf een computer afdrukbare documenten te
(beveiligd afdrukken)(P. 265) ).
<Menu> <Functie-instellingen> <Beveiligde afdruk> <Printeropdrachten beperken> <Aan>
<Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
414
Het apparaat beheren
Beperkingen instellen voor USB-functies
2LFC-07S
USB is een handige manier om randapparatuur aan te sluiten en gegevens op te slaan of te verplaatsen. Bij een onjuist beheer kan USB echter ook een bron van informatielekkage zijn. Wees voorzichtig wanneer u USBgeheugenapparaten gebruikt. Dit gedeelte beschrijft hoe u de verbinding via de USB-poort van het apparaat kunt beperken en hoe u het gebruik van USB-geheugenapparaten kunt uitsluiten.
Beperkingen instellen voor de USB-verbinding met een computer(P. 415)
Beperkingen instellen voor het scannen naar USB(P. 415)
Beperkingen instellen voor het afdrukken via USB(P. 415)
Beperkingen instellen voor de USB-verbinding met een computer
U kunt de USB-poort voor de aansluiting van een computer aan de achterzijde van het apparaat uitschakelen. Als deze poort is uitgeschakeld, kan het apparaat niet via USB communiceren met een computer. Deze instelling heeft geen invloed op de USB-poort aan de voorzijde, die alleen bedoeld is voor het aansluiten van USB-geheugenapparaten.
<Menu> <Voorkeuren> <Externe interface> <USB-instellingen> Selecteer <Uit> in
<Gebruik als USB-apparaat> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
Beperkingen instellen voor het scannen naar USB
U kunt het opslaan van gescande origineelgegevens op een USB-geheugenapparaat uitschakelen.
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Instellingen geheugenmedia> Selecteer <Uit> in <Gebruik scanfunctie> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
Beperkingen instellen voor het afdrukken via USB
U kunt het afdrukken van gegevens vanaf een USB-geheugenapparaat uitschakelen. De gegevens op het USBgeheugenapparaat kunnen niet worden afgedrukt.
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Instellingen geheugenmedia> Selecteer <Uit> in <Gebruik afdrukfunctie> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
415
Het apparaat beheren
KOPPELINGEN
Basisbewerkingen voor het scannen van originelen(P. 283)
Afdrukken vanaf een USB-geheugenapparaat (afdrukken via geheugenmedia)(P. 269)
416
Het apparaat beheren
HTTP-communicatie uitschakelen
2LFC-07U
HTTP wordt gebruikt voor communicatie via het netwerk, bijvoorbeeld wanneer u het apparaat bedient via de UI op afstand. Als u een USB-verbinding gebruikt of HTTP om een andere reden niet nodig hebt, kunt u het protocol uitschakelen om aanvallen van kwaadwillende gebruikers via de ongebruikte HTTP-poort te voorkomen.
● Als u HTTP uitschakelt, zijn bepaalde netwerkfuncties niet meer beschikbaar, zoals de UI op afstand, afdrukken via WSD en afdrukken met Google Cloudprinter.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <Gebruik HTTP> <Uit>
<Ja>
KOPPELINGEN
Het apparaat vanaf een computer beheren (externe UI)(P. 421)
Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren(P. 40)
Google Cloudprinter gebruiken(P. 345)
417
Het apparaat beheren
De UI op afstand uitschakelen
2LFC-07W
De UI op afstand is handig omdat u dan instellingen voor de machine kunt opgeven via een webbrowser op een computer. U kunt de UI op afstand alleen gebruiken als de machine via het netwerk is verbonden met een computer.
Als de machine via USB met een computer is verbonden, of als u de UI op afstand niet nodig hebt, kunt u de interface uitschakelen om het risico te verkleinen dat de machine door kwaadwillende gebruikers op afstand wordt bediend via het netwerk.
<Menu> <Beheerinstellingen> <Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/update firmware> <Instellingen externe UI> Selecteer <Uit> in <Externe UI gebruiken>
<Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
KOPPELINGEN
Het apparaat vanaf een computer beheren (externe UI)(P. 421)
HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
418
Het apparaat beheren
De beveiliging van documenten verhogen
2LFC-07X
Het apparaat heeft beveiligingsfuncties die moeten verhinderen dat gegevens uit documenten weglekken of dat er met de documenten wordt geknoeid.
Apparaathandtekening
De toestel-handtekening wordt toegevoegd aan gescande documenten met behulp van een sleutel-encertificaatmechanisme om de ontvanger te laten zien dat het document op het apparaat is gemaakt. De ontvanger kan controleren welk apparaat het document heeft ondertekend en of het document is gewijzigd nadat het is ondertekend. Voordat u een apparaathandtekening toevoegt, moet u een sleutelpaar
419
Het apparaat beheren
Een handtekeningsleutel voor het apparaat genereren
2LFC-07Y
U kunt sleutel en certificaat genereren voor de toestel-handtekening, om te laten zien dat een document is gescand op het apparaat. Het certificaat wordt aangehecht wanneer een document wordt gescand en wordt geconverteerd tot een PDF-bestand.
● Uitsluitend één sleutel en certificaat kan worden gegenereerd voor de toestel-handtekening. U kunt ze niet verwijderen.
●
Een als optie verkrijgbare Send PDF Security Feature Set is vereist. Systeemopties(P. 705)
● Sleutel en certificaat voor de toestel-handtekening zijn vijf jaar geldig. Vernieuw ze wanneer dat nodig is.
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Apparaatbeheer] [Instellingen sleutel en certificaat].
4
Klik op [Sleutel aanmaken].
5
Schakel het selectievakje [Apparaathandtekening] in en klik op [OK].
➠ Er wordt een sleutel en certificaat gegenereerd voor de toestel-handtekening.
De toestel-handtekeningsleutel en sleutel en certificaat voor het apparaat vernieuwen
1
Klik rechts naast sleutel en certificaat voor de toestel-handtekening, op [Bijwerken].
2
Klik op [OK].
420
Het apparaat beheren
Het apparaat vanaf een computer beheren (externe UI)
2LFC-080
Als u een webbrowser gebruikt om het apparaat op afstand te bedienen, kunt u de documenten die wachten om te worden afgedrukt, of de status van het apparaat controleren. U kunt ook verschillende instellingen realiseren. U hoeft uw bureau dus niet te verlaten om systeembeheertaken uit te voeren. Voor meer informatie over de systeemvereisten
voor de externe UI, raadpleegt u Besturingssystemen(P. 699) .
Functies van de externe UI
Status en logboeken controleren(P. 425)
Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431)
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
De insteldata importeren en exporteren(P. 444)
Basisbeginselen van de externe UI
De UI op afstand starten(P. 422)
421
Het apparaat beheren
De UI op afstand starten
2LFC-081
Om het apparaat op afstand te bedienen, moet u het IP-adres van het apparaat in een webbrowser invoeren en de UI
weergeven(P. 37) ). Als u vragen hebt, neemt u contact op met de netwerkbeheerder.
1
Start de webbrowser.
2
Typ "http://<het IP-adres van de machine>/" in het adresveld en druk op [ENTER].
● Als u een IPv6-adres wilt gebruiken, typt u dit adres tussen haakjes (voorbeeld: http://
[fe80::2e9e:fcff:fe4e:dbce]/).
Als er een veiligheidswaarschuwing wordt weergegeven
●
Er kan een waarschuwing worden weergegeven als de communicatie van de externe UI is versleuteld (
geen fouten bevatten, kunt u verder bladeren op de website.
3
Log in op UI op afstand.
Wanneer Afdelings-id beheer is uitgeschakeld
Selecteer [Systeembeheerder-modus] of [Algemene gebruikersmodus] en voer een waarde in
[Toegangspincode externe UI] naar noodzaak.
[Systeembeheerder-modus]
U kunt alle bewerkingen en instellingen van de externe UI verrichten. Typ het juiste ID in bij
[Algemene gebruikersmodus]
U kunt de status van documenten of van de machine controleren. Daarnaast kunt u enkele instellingen aanpassen. Als u wilt controleren of een bepaald document van u zich in de afdrukwachtrij bevindt, of het afdrukken van een document van u in de afdrukwachtrij wilt annuleren, voert u de gebruikersnaam van het document in in [Gebruikersnaam]. De gebruikersnaam wordt automatisch ingesteld om documenten af te drukken op basis van informatie zoals de naam van uw computer of de inlognaam van uw computer.
422
Het apparaat beheren
[Toegangspincode externe UI]
Wanneer Afdelings-id beheer is ingeschakeld
4
Klik op [Aanmelden].
➠
De portaalpagina (hoofdpagina) wordt weergegeven. Scherm van externe UI(P. 423)
Scherm van externe UI
Als u inlogt op de externe UI, verschijnt de volgende portalpagina. Dit gedeelte beschrijft de items die op de portalpagina worden weergegeven en de basisbewerkingen.
[Basisgegevens over het apparaat]
Hier ziet u de huidige status van de machine en foutgegevens. Als er een fout is opgetreden, wordt er een koppeling weergegeven naar de pagina Foutgegevens.
[Informatie over verbruiksartikelen]
Hier ziet u informatie over het papier en de resterende hoeveelheid toner in de tonercartridges.
[Ondersteuningskoppeling]
Hier ziet u de koppeling voor ondersteuning die is opgegeven bij [Ondersteuningskoppeling] onder [Licentie/ overig].
423
Het apparaat beheren
Pictogram Vernieuwen
Hiermee vernieuwt u de weergegeven pagina.
[Language]
Hiermee selecteert u de taal voor de schermen van de externe UI.
[Afmelden]
Hiermee meldt u zich af bij de UI op afstand. UI staat trouwens voor User Interface, ofwel gebruikersinterface in het Nederlands. De aanmeldingspagina wordt vervolgens weergegeven.
[E-mail naar systeembeheerder]
Hiermee opent u een venster waarmee u een e-mail kunt opstellen voor de systeembeheerder die is opgegeven bij [Systeembeheerderinformatie] onder [Gebruikersbeheer].
[Statusmonitor/annuleren]
Geeft de pagina [Statusmonitor/annuleren] weer. Voor alle wachtende documenten kunt u de status / geschiedenis controleren of de verwerking annuleren.
[Instellingen/registratie]
Geeft de pagina [Instellingen/registratie] weer. Wanneer u zich hebt aangemeld in de Systeembeheerder-
[Adresboek]
Hiermee geeft u de codes voor verkort kiezen en de favorietenlijst weer die in het adresboek zijn geregistreerd. U kunt het adresboek ook opslaan of wijzigen als u zich hebt aangemeld in de
Systeembeheerder-modus. Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
[Application Library]
Geeft de instelpagina voor de Application Library (Toepassingenbibliotheek) weer.
424
Het apparaat beheren
Status en logboeken controleren
De huidige status van afdruktaken controleren(P. 425)
De huidige status van ontvangen documenten controleren(P. 426)
Taakgeschiedenis controleren(P. 426)
Informatie bekijken van documenten waarvan het doorsturen is mislukt(P. 426)
Foutgegevens controleren(P. 427)
Verbruiksartikelen controleren(P. 427)
Apparaatspecificaties controleren(P. 428)
Gegevens van systeembeheerder controleren(P. 428)
Totaal aantal afdrukken controleren(P. 429)
Geschiedenis van tonercartridges bekijken(P. 429)
De gebruiksstatus van het apparaat controleren(P. 430)
● Een bestandsnaam van een document wordt misschien niet volledig weergegeven. De afgedrukte toepassingsnaam kan aan de bestandsnaam worden toegevoegd.
De huidige status van afdruktaken controleren
U kunt een lijst weergeven met de documenten die worden afgedrukt of die wachten om te worden afgedrukt.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Opdrachtstatus] in [Afdrukken]
2LFC-082
● U kunt een afdruktaak verwijderen door op [Annuleren] te klikken.
● Ongeacht de instelling van Afdeling-ID beheer, bevat de lijst alle afdruktaken die worden afgedrukt en die wachten op afdrukken.
● Als u een gebruikersnaam hebt ingevoerd tijdens het inloggen in de Algemene Gebruikersstand, wordt uw gebruikersnaam alleen weergegeven op de documenten die u hebt afgedrukt.
425
Het apparaat beheren
● Klik op [Opdrachtnummer] op de gepauzeerde documenten en de beveiligde documenten om gedetailleerde informatie weer te geven. U kunt de gebruikersnaam en de paginatelling van het afgedrukte document controleren.
De huidige status van ontvangen documenten controleren
Hiermee kunt u de logboeken van ontvangen fax- en I-Fax-documenten controleren. U kunt ook, om een ontvangen faxdocument te verwijderen, op [Verwijderen] klikken.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/
annuleren] [Opdrachtstatus] in [RX]
● Om de volgende handelingen voor een ontvangen faxdocument te verrichten, moet u inloggen in de
- Klik op [Alles afdrukken] om alle ontvangen documenten af te drukken.
- Klik op [Afdrukken] om een document in de afdrukwachtrij af te drukken.
- Klik op [Opdrachtnummer] om gedetailleerde informatie weer te geven en een voorbeeld van een document in de afdrukwachtrij te krijgen.
Taakgeschiedenis controleren
De opdrachtlogboeken voor het afdrukken, kopiëren, verzenden (TX), en ontvangen (RX) verschijnen.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Opdrachtlog]
Informatie bekijken van documenten waarvan het doorsturen is mislukt
Informatie van documenten waarvan het doorsturen is mislukt, wordt weergegeven.
426
Het apparaat beheren
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/
annuleren] [Fouten met doorzenden]
● Wanneer u zich hebt aangemeld in de systeembeheerdersmodus, kunt u op [Verwijderen] om documenten te verwijderen waarvan het doorsturen is mislukt.
● Wanneer u zich hebt aangemeld in de systeembeheerdersmodus, kunt u op [Opdrachtnummer] om gedetailleerde informatie weer te geven van, of een voorbeeld te bekijken van het document waarvan het doorsturen is mislukt.
Foutgegevens controleren
Als er een fout optreedt, kunt u deze pagina weergeven door op de portaalpagina (de hoofdpagina) op het bericht te
klikken onder [Foutgegevens]. Scherm van externe UI(P. 423)
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Foutgegevens]
Verbruiksartikelen controleren
Het papierformaat en de papiersoort voor de papierbron, het modelnummer van de tonercartridge, enz. worden weergeven. U kunt deze pagina ook weergeven door op [Details verbruiksartikelen controleren] in de portalpagina
(hoofdpagina) te klikken ( Scherm van externe UI(P. 423) ).
Log in op de UI op afstand ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Verbruiksartikelen]
427
Het apparaat beheren
Apparaatspecificaties controleren
De maximale afdruksnelheid en de apparaatfuncties verschijnen.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Apparaatfuncties]
Gegevens van systeembeheerder controleren
U kunt informatie over het apparaat en de systeembeheerder weergeven. De hier weergegeven apparaatnaam en andere systeembeheerderinformatie corresponderen met de instelling in [Systeembeheerderinformatie] op de pagina
[Gebruikersbeheer] of in [Instellingen Apparaatinformatie] op de pagina [Apparaatbeheer].
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Apparaatinformatie]
428
Het apparaat beheren
Totaal aantal afdrukken controleren
U kunt controleren hoeveel pagina's er in totaal zijn afgedrukt, gekopieerd en als fax zijn ontvangen.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Controleer tellerstand]
Geschiedenis van tonercartridges bekijken
U kunt de gebruikslogboeken van tonercartridges en andere logboeken controleren.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/annuleren]
[Cartridgelog]
429
Het apparaat beheren
De gebruiksstatus van het apparaat controleren
Het maandelijkse afdruktotaal en het maandelijkse stroomverbruik worden weergegeven. U kunt het scherm Eco
Information oproepen en de instellingen veranderen om papier te besparen en het stroomverbruik te verminderen.
Log in op de externe UI ( De UI op afstand starten(P. 422) ) [Statusmonitor/
annuleren] [Eco-informatie]
KOPPELINGEN
430
Het apparaat beheren
Menuopties instellen via de UI op afstand
2LFC-083
U kunt verschillende instellingen van het apparaat wijzigen met de UI op afstand. De meeste instellingen kunnen ook via het bedieningspaneel van het apparaat worden gewijzigd, maar sommige instellingen kunt u alleen wijzigen via de
UI op afstand. Dit gedeelte beschrijft de basisprocedure voor het veranderen van de instelling van het apparaat met behulp van de UI op afstand.
● Sommige instellingen kunnen uitsluitend worden gewijzigd als u zich aanmeldt in de Systeembeheerdermodus.
● Sommige instellingen kunnen bewerkingen vereisen die verschillen van de hier beschreven procedure.
1
Start de UI op afstand. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Klik op de instelling die u wilt configureren in het menu aan de linkerkant van het scherm.
4
Klik, naar noodzaak, op de link om de gewenste pagina weer te geven.
431
Het apparaat beheren
5
Klik op [Bewerken].
6
Geef de vereiste instellingen op.
7
Klik op [OK].
432
Het apparaat beheren
8
Start, naar noodzaak, het apparaat opnieuw op.
● Zet de machine uit, wacht minimaal 10 seconden en zet de machine weer aan.
● Voor informatie of u het apparaat opnieuw moet opstarten, raadpleegt u het bericht op het bewerkingsscherm.
433
Het apparaat beheren
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren
2LFC-084
1660-083
U kunt de computer gebruiken om bestemmingen in het adresboek van het apparaat te registreren en informatie van geregistreerde bestemmingen te bewerken. Geef hier de gedeelde map of FTP-server als bestemming op.
● U kunt de instellingen alleen wijzigen als u zich aanmeldt in de Systeembeheerder-modus.
1
Start de UI op afstand. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Adresboek] op de portaalpagina. Scherm van externe UI(P. 423)
Als de pagina voor het invoeren van de pincode wordt weergegeven
● Het adresboek is beveiligd met een pincode. Voer de [Pincode] in en klik op [OK].
3
Klik op [Kiescode].
● U kunt ook bestemmingen opslaan als favorieten. In dat geval klikt u op [Favorieten] in plaats van [Kiescode].
4
Klik op de tekstlink onder [Nummer], [Type], of [Naam] voor een item genaamd "Niet geregistreerd".
● U kunt een geregistreerd item wijzigen door onder [Nummer], [Type] of [Naam] op de bijbehorende tekstkoppeling te klikken.
● U kunt een geregistreerde bestemming verwijderen door op de bijbehorende knop [Verwijderen] te klikken.
● Wanneer u een bestemming uit het Adresboek verwijdert, verwijdert u hem ook uit de favoriete
instellingen. Veelgebruikte instellingen opslaan(P. 170)
434
Het apparaat beheren
5
Selecteer het type bestemming dat u wilt registreren en klik op [OK].
● Om de gedeelde map of van de FTP-server als bestemming te registreren, selecteert u [Bestand].
6
Geef de bestemming op.
De faxbestemming registreren
[Naam]
Voer de naam van de bestemming in.
[Faxnummer]
Voer het faxnummer van de bestemming in.
[ECM TX]
Selecteer het selectievakje voor het volgende: als er een fout in een verzonden afbeelding optreedt, wordt de fout gecontroleerd en gecorrigeerd om te voorkomen dat een onjuiste afbeelding wordt verzonden.
[Snelheid]
Als het even duurt voordat een verzending begint, bijvoorbeeld vanwege een slechte telefoonverbinding, kunt u de transmissiestartsnelheid verlagen.
[Interlokaal]
Geef bij het registreren van buitenlandse faxnummers [Internationaal (1)] tot en met [Internationaal (3)] al naar gelang de verzendomstandigheden.
●
U kunt [ECM TX] en [Snelheid] ook opgeven vanuit <Faxinstellingen> ( <Verzenden>(P. 527) ) op het
bedieningspaneel. Via <Adresboek> opgegeven instellingen bieden echter toegang tot de gedetailleerde instellingen van bestemmingen die in het adresboek zijn opgeslagen.
435
Het apparaat beheren
De e-mail of I-Fax als bestemming registreren
[Naam]
Voer hier de naam van de bestemming in.
[E-mailadres]/[I-faxadres]
Voer het e-mailadres van de bestemming in.
De gedeelde map of de FTP-server als bestemming registreren
[Naam]
Voer de naam van de bestemming in.
[Protocol]
Selecteer het protocol voor de bestemming.
[Windows (SMB)]
[FTP]
Selecteer dit als u een gedeelde map als bestemming registreert.
Selecteer dit als u een FTP-server als bestemming registreert.
[Hostnaam]
● Voor een gedeelde map
Voer de computernaam of het IP-adres in. Voer een pad in naar de gedeelde map met de computernaam of het IP-adres (bv. "\\swan\share" of "\\192.168.2.100\share").
● Voor een FTP-server
Voer het IP-adres van de FTP-server in (bijvoorbeeld "192.168.2.100").
Een DNS-server gebruiken
● U kunt ook de hostnaam (of FQDN) invoeren in plaats van de computernaam of het IP-adres (bijvoorbeeld voor een gedeelde map: "\\swan.organization.company.com\share").
436
Het apparaat beheren
[Mappad]
Voer de locatie in van de map waar de gegevens naartoe worden gezonden.
● Voor een gedeelde map
Gebruik "\" als scheidingsteken. Geef het vervolgpad op voor het pad dat in [Hostnaam] is ingesteld.
● Voor een FTP-server
Gebruik "/" als scheidingsteken. Het pad is een absoluut pad als het begint met "/". Als dat niet het geval is, gaat het om een relatief pad dat naar de huidige map van de aangemelde gebruiker verwijst.
[Gebruikersnaam]
Voer de gebruikersnaam in die is ingesteld voor de gedeelde map of de FTP-server.
[Wachtwoord instellen]
Schakel dit selectievakje in als u een wachtwoord voor de gedeelde map of de FTP-server wilt instellen en voer een [Wachtwoord] in.
Let erop dat dezelfde schermtaal is geselecteerd op zowel de computer als de UI op afstand.
● [Hostnaam] en [Mappad] worden misschien niet goed weergegeven of kunnen niet worden bereikt.
7
Klik op [OK].
KOPPELINGEN
De insteldata importeren en exporteren(P. 444)
437
Het apparaat beheren
Beveiligingsprincipes
2LFC-085
Organisaties hebben meestal beveiligingsprincipes met definitie van basisinformatie-beveiligingsdoelen en normen, volgens welke informatie-apparatuur zoals computers en multifunctionele printers moeten werken. Eventuele voor uw bedrijf geldende beveiligingsprincipes moeten ook op dit apparaat worden toegepast.
De beveiligingsprincipes bekijken(P. 438)
Items van de beveiligingsprincipes(P. 438)
Het beveiligingsprincipe op het apparaat toepassen(P. 443)
De beveiligingsprincipes bekijken
U kunt de in het apparaat ingestelde beveiligingsprincipes bekijken met behulp van de Externe UI.
1
Start de UI op afstand. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Klik op [Beveiligingsinstellingen] [Beveiligingsbeleid bevestigen].
Items van de beveiligingsprincipes
De externe UI toont de volgende items. De items voor functies die niet op dit apparaat beschikbaar zijn, worden ook weergegeven, maar hebben geen invloed op het functioneren van het apparaat.
◼
[Interface]
[Beleid voor draadloze verbindingen]
Verhindert onbevoegde toegang door draadloze verbindingen te verbieden.
[Gebruik van directe verbinding verbieden]
[Gebruik van draadloos LAN verbieden]
<Directe verbinding gebruiken> is ingesteld op <Uit>. Het is niet mogelijk toegang tot het apparaat te krijgen vanaf mobiele apparaten.
<Selecteer bedraad/draadl. LAN> is ingesteld op <Bedraad
LAN>. Het is niet mogelijk een draadloze verbinding met het apparaat te realiseren via een draadloos LAN router of toegangspunt.
<Selecteer bedraad/ draadl. LAN>(P. 465)
438
Het apparaat beheren
[USB-beleid]
Verhindert onbevoegde toegang en inbreuk op gegevens door een USB-verbinding te verbieden.
[Gebruik als USB-apparaat verbieden] <Gebruik als USB-apparaat> is ingesteld op <Uit>.
Het is niet mogelijk toegang tot een computer te krijgen via USB.
[Gebruik als USB-opslagapparaat verbieden]
<Gebruik USB-opslagapparaat> is ingesteld op <Uit>.
Het is niet mogelijk om USB-geheugenapparaten te gebruiken.
<Gebruik als USBapparaat>(P. 480)
<Gebruik USBopslagapparaat>(P. 480)
◼
[Netwerk]
[Communicatiebeleid]
Vergroot de beveiliging van de communicatie door verplichte verificatie van handtekeningen en certificaten.
[Handtekeningen voor SMS/
WebDAV-serverfuncties altijd controleren]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Servercertificaat altijd controleren bij gebruik van TLS]
De volgende instellingen in [Gebruik TLS voor SMTP] en
[Gebruik TLS voor POP] zijn ingesteld op [Aan].
●
●
[Certificaat verifiëren]
[Voeg CN toe aan verificatie-items]
De volgende instellingen in [Google Cloudprinter gebruiken] zijn ingesteld op [Aan].
● [Servercertificaat verifiëren]
● [Voeg CN toe aan verificatie-items]
Communicatie-instellingen voor E-mail/I-Fax configureren(P. 90)
LDAP-servers registreren(P. 63)
De volgende instellingen in [TLS-certificaat voor toegang tot
LDAP-server bevestigen] of [LDAP-server (voor zoeken)] en
[LDAP-server (voor authenticatie)] zijn ingesteld op [Aan].
● [TLS-certificaat voor toegang tot LDAP-server bevestigen]
● [Voeg CN toe aan verificatie-items]
[Ongecodeerde authenticatie voor serverfuncties verbieden]
<Auth.methode speciale poort> is ingesteld op <Modus 2>.
Als u het apparaat als een server gebruikt, zijn authenticatie van gewone tekst, en functies die authenticatie van gewone tekst gebruiken, niet beschikbaar.
<Auth.methode speciale poort>(P. 475)
[Gebruik van SNMPv1 verbieden] In <SNMP-instellingen> is <SNMPv1-instellingen> ingesteld op <Uit>. Het is niet mogelijk om SNMPv1 te gebruiken bij het ontvangen van apparaatinformatie van de computer.
● Deze instelling geldt niet voor communicatie met IEEE 802.1X netwerken, zelfs als [Servercertificaat altijd controleren bij gebruik van TLS] is ingesteld op [Aan].
● Als [Ongecodeerde authenticatie voor serverfuncties verbieden] is ingesteld op [Aan] en het apparaatbeheer of de stuurprogrammaversie oud is, is verbinding met het apparaat misschien en niet mogelijk. Zorg ervoor dat u de laatste versies hebt.
[Beleid voor poortgebruik]
439
Het apparaat beheren
Verhinder externe inbreuk door ongebruikte poorten te sluiten.
[LPD-poort beperken
(poortnummer: 515)]
[RAW-poort beperken
(poortnummer: 9100)]
In <LPD-instellingen> is <Gebruik LPD-afdrukken> ingesteld op
<Uit>. LPD-afdrukken is niet mogelijk.
In <RAW-instellingen> is <Gebruik RAW-afdrukken> ingesteld op
<Uit>. RAW-afdrukken is niet mogelijk.
[FTP-poort beperken
(poortnummer: 21)]
[WSD-poort beperken
(poortnummer: 3702, 60000)]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
De volgende instellingen in <WSD-instellingen> zijn op <Uit> gezet. U kunt geen WSD-functies gebruiken.
● <Gebruik WSD-afdrukken>
● <Gebruik WSD-bladeren>
● <Gebruik WSD-scannen>
● <Gebruik Scannen naar comp.>
● <Gebruik Multicast Discovery>
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[BMLinkS-poort beperken
(poortnummer: 1900)]
[IPP-poort beperken (poortnummer:
631)]
Deel van de instellingen die afdrukken vanaf mobiele apparaten die gebruik maken van toepassingen mogelijk maakt, wordt op
<Uit> gezet, waarmee een deel van de mobiele apparaten die gebruik maken van toepassingen, wordt uitgeschakeld.
Koppelen aan mobiele apparaten(P. 323)
[SMB-poort beperken
(poortnummer: 137, 138, 139, 445)]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[SMTP-poort beperken
(poortnummer: 25)]
[Speciale poort beperken
(poortnummer: 9002, 9006, 9007,
9011-9015, 9017-9019, 9022, 9023,
9025, 20317, 47545-47547)]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
<Gebruik speciale poort> is ingesteld op <Uit>. Het is niet mogelijk om speciale poorten te gebruiken.
[Remote Operator's Software-poort beperken (poortnummer: 5900)]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[SIP-poort (IP-fax) beperken
(poortnummer: 5004, 5005, 5060,
5061, 49152)]
[mDNS-poort beperken
(poortnummer: 5353)]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
De volgende instellingen worden op <Uit> gezet, en een deel van de instellingen die afdrukken vanaf mobiele apparaten die gebruik maken van toepassingen mogelijk maakt, wordt op
<Uit> gezet. Wordt uitgeschakeld om het netwerk te doorzoeken, of automatische instellingen te realiseren met behulp van mDNS. Bovendien wordt een gedeelte van het afdrukken vanaf de mobiele apparaten die gebruik maken van toepassingen, ook verhinderd.
● <mDNS-instellingen> <IPv4> <Gebruik mDNS>
● <mDNS-instellingen> <IPv6> <Gebruik mDNS>
● [Google Cloudprinter gebruiken] [Lokaal afdrukken]
<Gebruik speciale poort>(P. 475)
De machine registreren bij Google
Koppelen aan mobiele apparaten(P. 323)
440
[SLP-poort beperken
(poortnummer: 427)]
[SNMP-poort beperken
(poortnummer: 161)]
Het apparaat beheren
In [Instellingen Multicast Discovery] is [Respons van Discovery] ingesteld op [Uit]. Het is niet mogelijk om het netwerk te doorzoeken, of automatische instellingen te realiseren met behulp van SLP.
In <SNMP-instellingen>, zijn de <SNMPv1-instellingen> en
<SNMPv3-instellingen> ingesteld op <Uit>, en <Scan m. Canon
PRINT Business> is ingesteld op <Uit>. Het is niet mogelijk om
SNMP te gebruiken bij het ontvangen van apparaatinformatie van de computer of bij het configureren van instellingen.
SLP-communicatie met software voor apparaatbeheer configureren(P. 74)
◼
[Authenticatie]
[Authenticatiebeleid]
[Gebruik van apparaat door gastgebruikers verbieden]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Instelling voor automatisch afmelden verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Wachtwoordbeleid]
[Caching van wachtwoorden voor externe servers verbieden]
[Waarschuwing tonen wanneer standaardwachtwoord wordt gebruikt]
[Gebruik van standaardwachtwoord voor externe toegang verbieden]
[Beleid voor wachtwoordinstellingen]
[Minimumaantal tekens voor wachtwoord] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Geldigheidsduur wachtwoord]
[Gebruik van 3 of meer identieke tekens na elkaar verbieden]
[Gebruik van ten minste 1 hoofdletter verplichten]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Gebruik van ten minste 1 kleine letter verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Gebruik van ten minste 1 cijfer verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Gebruik van ten minste 1 symbool verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Blokkeringsbeleid]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
441
Het apparaat beheren
Gebruikers die verschillende malen achter elkaar mislukte inlogpogingen hebben ondernemen, moet u blokkeren door het inloggen te verhinderen.
[Blokkering inschakelen] In <Blokkering>, <Blokkering inschakelen> is ingesteld op <Aan>. Geef de waarden op voor <Blokkeringsdrempel> en <Blokkeringsperiode>.
◼
[Sleutel/certificaat]
Bescherm belangrijke gegevens door het gebruik van zwakke encryptie te verhinderen, of door gecodeerde wachtwoorden en sleutels in een toegewezen hardwarecomponent op te slaan.
[Gebruik van zwakke encryptie verbieden] <Gebr. zwakke encr. verbieden> is ingesteld op <Aan>.
Het is niet mogelijk zwakke encryptie te gebruiken.
<Encryptieinstellingen>(P. 564)
[Gebruik van sleutel/certificaat met zwakke encryptie verbieden]
In <Gebr. zwakke encr. verbieden> is <Zwakke encr.
sleutel/cert verb> ingesteld op <Aan>. Het is niet mogelijk een sleutel of certificaat met zwakke encryptie te gebruiken.
<Encryptieinstellingen>(P. 564)
[TPM gebruiken om wachtwoord en sleutel op te slaan]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
◼
[Log]
[Opslag van controlelog verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[SNTP-instellingen verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
◼
[Opdracht]
[Afdrukbeleid]
[Direct afdrukken van ontvangen opdrachten verbieden]
Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
[Beleid voor verzenden/ontvangen]
Beperk de verzendhandelingen voor bestemmingen, en beperk hoe ontvangen data wordt verwerkt.
[Alleen verzenden naar geregistreerde adressen toestaan]
[Bevestiging van faxnummer verplichten]
<Beperk nieuwe bestemmingen> is ingesteld op@
<Aan>. Het is uitsluitend mogelijk naar bestemmingen te verzenden die zijn geregistreerd in het Adresboek.
<Beperk nieuwe bestemmingen>(P. 527)
<Bevestig ingevoerd faxnummer> is ingesteld op
<Aan>. Bij het verzenden van een fax moeten gebruikers een faxnummer nogmaals invoeren.
<Bevestig ingevoerd faxnummer>(P. 537)
[Automatisch doorsturen verbieden] In <Doorzendfunctie> is <Doorzendfunctie gebruiken> ingesteld op <Uit>. Het is niet mogelijk faxen automatisch door te sturen.
<Instellingen voor doorsturen>(P. 545)
442
Het apparaat beheren
◼
[Opslag]
[Volledig verwijderen van gegevens verplichten] Deze functie is niet beschikbaar op dit apparaat, daarom geen verandering van het beveiligingsniveau.
Het beveiligingsprincipe op het apparaat toepassen
U kunt het op de imageRUNNER ADVANCE serie bewerkte beveiligingsprincipe importeren, of het met behulp van software voor apparaatbeheer toepassen op dit apparaat. Bovendien kunt u het beveiligingsprincipe exporteren zoals toegepast op dit apparaat, om het op andere apparaten toe te passen *
* Uitsluitend Canon toestellen die compatibel zijn met de instellingen van het beveiligingsprincipe
● De instellingen van het beveiligingsprincipe kunnen uitsluitend worden geïmporteerd als het hiervoor bestemde wachtwoord op het exporterende apparaat overeenkomt met die van het importerende apparaat, of als er voor het importerende apparaat geen wachtwoord is ingesteld. Als er voor het importerende apparaat geen wachtwoord is ingesteld, wordt het voor het exporterende apparaat geconfigureerde wachtwoord ingesteld voor het importerende apparaat.
● U kunt het beveiligingsprincipe voor dit apparaat instellen of veranderen.
443
Het apparaat beheren
De insteldata importeren en exporteren
2LFC-086
Data in het adresboek of van apparaatinstellingen kan op de computer worden opgeslagen (exporteren).
Omgekeerd kan ook. Data die is opgeslagen op uw computer kan worden overgebracht naar het apparaat
(importeren). U kunt de bestemmingen in het adresboek gemakkelijk kopiëren naar meerdere apparaten.
* uitsluitend exporteren en importeren als u zich aanmeldt in de Systeembeheerder-modus.
U kunt
* Als u hetzelfde model gebruikt, kunt u apparaatinstelgegevens importeren / exporteren.
De insteldata exporteren(P. 444)
De insteldata importeren(P. 445)
Schakel het apparaat niet uit tijdens een import- of exportbewerking.
● Een dergelijke bewerking kan enkele minuten duren. Als u het apparaat uitschakelt tijdens de bewerking, kan dit beschadiging van gegevens of van het apparaat tot gevolg hebben.
Bedien het apparaat niet tijdens een import-/exportbewerking
● Ga pas gegevens importeren / exporteren nadat u hebt gecontroleerd of er geen bewerkingen worden uitgevoerd, zoals het afdrukken van documenten.
●
Voor de instellingen die niet kunnen worden geïmporteerd / geëxporteerd, raadpleegt u Overzicht van
● U kunt met het het bedieningspaneel van het apparaat ook import-/exportinstellingen via een USB-
geheugenapparaat opslaan of oproepen. <Importeren/exporteren>(P. 562)
● Voor meer informatie over de basishandelingen die moeten worden verricht wanneer u het apparaat instelt
via de externe UI, raadpleegt u Menuopties instellen via de UI op afstand(P. 431) .
De insteldata exporteren
U kunt gegevens van het Adresboek en apparaatinstellingen exporteren en deze opslaan op een computer. U kunt
Adresboekgegevens exporteren als informatiebestanden met instellingen van het apparaat (*.dcm) of Canonadresboekbestanden (*.abk). Selecteer het type informatiebestanden met instellingen van het apparaat om de data op te slaan als een reservekopie, of kopieer de adresboekdata naar het zelfde model apparaat. Selecteer het type Canonadresboekbestanden om de adresboekgegevens naar het faxstuurprogramma of naar een ander apparaatmodel te kopiëren. We adviseren u regelmatig reservekopieën te maken van belangrijke instellingen.
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Gegevensbeheer] [Exporteren].
444
Het apparaat beheren
4
Selecteer de instellingen die u wilt exporteren en geef het encryptiewachtwoord op.
[Adresboek (ABK)]
Schakel het selectievakje in om de adresboekgegevens als Canon-adresboekbestanden (*.abk) te exporteren.
Als het selectievakje [Adresboek (ABK)] is ingeschakeld, kunt u de instellingen van het apparaat niet tegelijk exporteren met de adresboekgegevens.
[Adresboek]
Schakel het selectievakje in om de adresboekgegevens als informatiebestanden met instellingen van het apparaat (*.dcm) te exporteren.
[Pincode adresboek]
[Instellingen/registratie]
Schakel het selectievakje in om gegevens van apparaatinstellingen te exporteren.
[Encryptiewachtwoord]
Voer een wachtwoord voor versleuteling van de exportdata in met behulp van alfanumerieke tekens. Voer hetzelfde wachtwoord in [Bevestigen]. Als het selectievakje [Adresboek] of [Instellingen/registratie] is ingeschakeld, kunnen de gegevens niet worden geëxporteerd zonder dat een encryptiewachtwoord is ingesteld.
● Het wachtwoord is vereist bij het importeren van geëxporteerde gegevens.
De insteldata importeren(P. 445)
5
Klik op [Start exporteren].
6
Volg de aanwijzingen op het scherm om de locatie op te geven voor de geëxporteerde data.
➠ De instellingen worden opgeslagen.
De insteldata importeren
Laad (importeer) data die is geëxporteerd uit het apparaat. U kunt ook apparaatinstellingsdata importeren van een ander apparaat, als dat van hetzelfde model is als het uwe.
445
Het apparaat beheren
1
Start de externe UI en meld u in de systeembeheerdersmodus aan. De UI op afstand starten(P. 422)
2
Klik op [Instellingen/registratie] op de portaalpagina. Scherm van externe
3
Selecteer [Gegevensbeheer] [Importeren].
4
Geef het bestand op, voer het wachtwoord in en selecteer de te importeren instellingen.
[Bestandspad]
Klik op [Bladeren] en selecteer het bestand. U kunt uitsluitend informatiebestanden met instellingen van het apparaat (*.dcm) en Canon-adresboekbestanden (*.abk) importeren. Als u het type Canonadresboekbestanden selecteert, hoeft u geen andere items in te stellen.
[Decryptiewachtwoord]
Voer het wachtwoord in dat is ingesteld toen de instellingen werden geëxporteerd.
[Adresboek]
Schakel het selectievakje in om adresboekgegevens te importeren.
● Wanneer u Adresboekgegevens importeert, worden de gegevens die op dat moment op het apparaat zijn geregistreerd, overschreven.
[Pincode adresboek]
[Instellingen/registratie]
Schakel het selectievakje in om gegevens van apparaatinstellingen te importeren.
5
Klik op [Start importeren].
6
Klik op [OK].
➠ De geselecteerde instelgegevens worden in het apparaat geladen.
7
Klik op [OK].
446
Het apparaat beheren
➠ Als het selectievakje [Instellingen/registratie] is ingeschakeld in stap 4, start het apparaat automatisch opnieuw op.
447
Het apparaat beheren
De Firmware updaten
2LFC-087
Voor het bijwerken van de firmware selecteert u de updatemethode die past bij de installatievereisten van het apparaat. Er zijn twee manieren om de firmware bij te werken. De eerste manier is door de meeste recente versie van de firmware via het apparaat van internet te downloaden en de update uit te voeren als uw apparaat niet de laatste versie heeft. De andere manier is door de meeste recente versie van de firmware via de computer van internet te downloaden en de update uit te voeren als uw apparaat niet de laatste versie heeft. In een omgeving waarin geen verbinding met internet kan worden gemaakt via een draadloos LAN, maakt u verbinding via een bekabeld LAN of USB en voert u de update uit vanaf de computer.
Installatievereisten van het apparaat
Draadloos LAN-verbinding
Bedraad LAN-verbinding
USB-verbinding
De update installeren
Actualiseren via het internet(P. 448)
Actualiseren via het internet(P. 448)
Actualiseren vanaf een computer(P. 449)
Actualiseren vanaf een computer(P. 449)
● Als uw apparaat met het IPv6-protocol werkt, kan het apparaat de firmware niet bijwerken. Maak opnieuw verbinding via USB en voer de update vanaf de computer uit.
De firmwareversie controleren
● U kunt de firmwareversie controleren vanaf het bedieningspaneel van het apparaat. Na het actualiseren van
Actualiseren via het internet
U kunt via het apparaat verbinding maken met de Canonserver om de firmware volledig bij te werken.
1
Selecteer <Update firmware> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
➠ Er wordt gecontroleerd of er nieuwere firmware aanwezig is.
● Als de melding <Dit is de nieuwste firmwareversie.> verschijnt, hoeft u de firmware niet te actualiseren.
2
Als er een licentiescherm verschijnt, selecteert u <Accept>.
3
Selecteer <OK>.
➠ Als de firmware is geactualiseerd, start het apparaat automatisch opnieuw op.
448
Het apparaat beheren
● Zet het apparaat niet UIT wanneer het opnieuw starten plaatsvindt.
Actualiseren vanaf een computer
Als u de laatste firmwareversie hebt gedownload van de website van Canon, gebruik dan het hulpprogramma "User
Support Tool" (Gebruikershulpmiddel) om de firmware vanaf een computer bij te werken. Voor informatie over het bijwerken van de firmware vanaf een computer raadpleegt u de "Handleiding User Support Tool
(Ondersteuningshulpmiddel voor gebruikers)" die bij de firmware wordt geleverd.
Het apparaat in de stand 'Wachten op update firmware' zetten
<Menu> <Beheerinstellingen> <Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/update firmware> <Update firmware> <Via pc> <Ja>
De firmwareversie controleren
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Beheerinstellingen>.
●
3
Selecteer <Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/update firmware> <Update firmware>.
4
Selecteer <Versie-informatie>.
➠ De huidige firmwareversie wordt weergegeven.
449
Het apparaat beheren
Initialiseer instellingen
U kunt de volgende instellingen herstellen (initialiseren):
2LFC-088
Sleutel en certificaat initialiseren(P. 450)
Het adresboek initialiseren(P. 451)
Alle gegevens/instellingen initialiseren(P. 451)
Menu Initialiseren
instellingen u selecteert, zult u misschien na het initialiseren het apparaat opnieuw moeten starten.
<Menu> <Beheerinstellingen> <Gegevensbeheer> <Menu initialiseren> Selecteer Het item dat u wilt initialiseren <Ja> (Start het apparaat opnieuw op, indien nodig)
● U kunt de instellingen uitsluitend herstellen voor <Netwerk> in <Voorkeuren>.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Initialiseer Netwerkinstellingen> <Ja> <OK> Start het apparaat opnieuw op
Sleutel en certificaat initialiseren
U kunt de instellingen herstellen van sleutel en certificaat en het CA-certificaat. Let op: als u deze bewerking uitvoert, worden na het initialiseren alle sleutels en certificaten en CA-certificaten die op het apparaat zijn opgeslagen, verwijderd (behalve de vooraf geïnstalleerde sleutels en CA-certificaten).
● Als het initialiseren is voltooid, kunt u geen functies meer gebruiken waarvoor sleutel en certificaat vereist zijn, zoals communicatie met TLS-versleuteling en communicatie met het protocol IKE in IPSec. Om deze functies te kunnen gebruiken, configureert u de instellingen voor de sleutel en certificaat, en activeert u de functies opnieuw.
450
Het apparaat beheren
<Menu> <Beheerinstellingen> <Gegevensbeheer> <Sleutel en certificaat initialiseren> <Ja>
Het adresboek initialiseren
U kunt de instellingen van het adresboek terugzetten op de standaardwaarden. Alle gegevens in het adresboek worden hierbij verwijderd.
<Menu> <Beheerinstellingen> <Gegevensbeheer> <Adresboek initialiseren> <Ja>
Alle gegevens/instellingen initialiseren
Dit maakt herstel van alle data en apparaatinstellingen, zoals logboeken, naar de standaard fabriekswaarden mogelijk.
Dit verhindert dat gevoelige data weglekt bij het vervangen of afvoeren van het apparaat. Als de initialisatieprocedure is voltooid, start het apparaat automatisch opnieuw op.
● Voorafgaand aan het initialiseren, moet u controleren dat er geen documenten worden verwerkt, of wachten op verwerking. Deze documenten worden verwijderd als de initialisatie is voltooid.
● Om het apparaat na het initialiseren te gebruiken, moet u alle instellingen vanaf het begin initialiseren.
<Menu> <Beheerinstellingen> <Initialiseer alle gegevens/instellingen> <Ja> <Ja>
KOPPELINGEN
De sleutel en certificaat voor TLS configureren(P. 382)
Bestemmingen vanaf de UI op afstand registreren(P. 434)
451
Overzicht van menuopties
Overzicht van menuopties
Overzicht van menuopties
452
Overzicht van menuopties
Overzicht van menuopties
2LFC-089
U kunt het apparaat aanpassen volgens de omgeving en vereisten, door de in dit hoofdstuk beschreven instellingen te
Dit gedeelte beschrijft wat ieder item in het instelmenu kan configureren.
Dit gedeelte beschrijft het scherm en netwerkinstellingen.
apparaat.
<Functie-instellingen>(P. 493)
Dit gedeelte beschrijft de instellingen van de individuele functies.
<Bestemming instellen>(P. 554) Dit gedeelte beschrijft de adresboek-instellingen.
Dit gedeelte beschrijft het informatiebeheer voor gebruikers en hardware, en veiligheidsinstellingen, enzovoort.
●
453
Overzicht van menuopties
<Voorkeuren>
2LFC-08A
Item
<Weergave-instellingen>(P. 455)
Beschrijving
Dit gedeelte beschrijft de instellingen voor het bekijken van het scherm.
<Engelse toetsenbordindeling>(P. 459) Dit gedeelte beschrijft de USB-toetsenbordinstellingen.
<Timer-/energie-instellingen>(P. 460) Dit gedeelte beschrijft de timer- en energie-instellingen.
Dit gedeelte beschrijft de netwerkinstellingen.
Dit gedeelte beschrijft de USB-instellingen en andere relevante instellingen.
Dit gedeelte beschrijft instellingen om de toegankelijkheid te verbeteren, zoals de schermkleuren omkeren, en de weergavetijd van meldingen instellen.
454
Overzicht van menuopties
<Weergave-instellingen>
2LFC-08C
Alle instellingen voor het bekijken van het scherm verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Standaardscherm na opstart/herstel>(P. 455)
<Inst. voor knopweergave op startscherm>(P. 455)
<Melden scangeb. orig. reinig.>(P. 457)
<Invoer millimeter/inch schakelen>(P. 457)
<Tijd vr cartr.voorber. tonen> (P. 458)
<Melding over fixeereenh. reinigen tonen>(P. 458)
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met " *1 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *2 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
● Opties die zijn gemarkeerd met " *3 " kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
<Standaardscherm na opstart/herstel>
De standaardinstelling is dat het scherm Start wordt weergegeven wanneer u de machine inschakelt of nadat er een automatische reset is uitgevoerd. U kunt echter een ander scherm kiezen dat standaard moet worden weergegeven in deze situaties.
<Start>
<Kopiëren>
<Faxen> *1
<Scannen>
<Beveiligde afdruk>
<Statusmonitor>
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Standaardscherm na opstart/ herstel> Selecteer een functie waarvan u het scherm wilt weergeven
<Inst. voor knopweergave op startscherm>
*2
Configureer de instellingen voor de knoppen die worden weergegeven in het scherm Start. U kunt selecteren welke instellingen worden weergegeven als knoppen voor snelkoppelingen, opnieuw de volgorde rangschikken waarin de
knoppen worden weergegeven en spaties invoegen of verwijderen. Het scherm Start aanpassen(P. 167)
455
Overzicht van menuopties
<Selecteer knop om te tonen>
<Favoriete kopieerinstellingen>
<Favoriete faxinstellingen> *1
<Favoriete scaninstellingen>
<Weergavevolgorde instellen>
<Taal>
*3
Kies deze optie om de taal te selecteren voor het bedieningspaneel, rapporten en lijsten.
<Català>
<Čeština>
<Dansk>
<Deutsch>
<Eesti>
<English>
<Español>
<Euskara>
<Français>
<Hrvatski>
<Italiano>
<Latviešu>
<Lietuvių>
<Magyar>
<Nederlands>
<Norsk>
<Polski>
<Português>
<Română>
<Slovenčina>
<Slovenščina>
<Suomi>
<Svenska>
<Türkçe>
<Ελληνικά>
<Български>
<Русский>
<
ةيبرعلا
>
< 日本語 >
< 中文 ( 繁體 )>
< 中文 ( 简体 )>
< 한국어 >
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Taal> Selecteer een taal <Ja>
456
Overzicht van menuopties
<Taal externe UI>
*3
Hiermee selecteert u de taal voor de schermen van de UI op afstand.
<English>
<Japanese>
<French>
<Spanish>
<German>
<Italian>
<Dutch>
<Finnish>
<Portuguese>
<Norwegian>
<Swedish>
<Danish>
<Czech>
<Hungarian>
<Russian>
<Turkish>
<Polish>
<Chinese (Simplified)>
<Chinese (Traditional)>
<Korean>
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Taal externe UI> Selecteer een taal
<Melden scangeb. orig. reinig.>
Geef op of er een melding moet verschijnen als er vlekken zijn aangetroffen in het documenttoevoer-scangedeelte.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Melden scangeb. orig.
reinig.> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Invoer millimeter/inch schakelen>
Selecteer de maateenheid.
<Millimeter>
457
Overzicht van menuopties
<Inch>
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Invoer mm/inch schakelen> Selecteer
<Millimeter> of <Inch>
<Tijd vr cartr.voorber. tonen>
Stel de display-timer in voor het bericht dat u meldt dat er nog maar weinig toner in de tonercartridges zit.
<Automatisch>
<Uit>
<Aangepast>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Tijd vr cartr.voorber. tonen> Selecteer
<Uit> in <Automatisch> Voer het tonerniveau in in <Aangepast> <Toepassen>
<Melding over fixeereenh. reinigen tonen>
Selecteer of er een bericht moet verschijnen dat u vraagt de fixeereenheid te reinigen. Als u <Aan> kiest, kunt u de tijd opgeven om een bericht weer te geven dat u vraagt de fixeereenheid te reinigen, in termen van het aantal afgedrukte pagina's en in eenheden van 1.000.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Weergave-instellingen> <Melding over fixeereenh. reinigen tonen> <Aan> Voer het aantal afgedrukte pagina's in <Toepassen>
458
Overzicht van menuopties
<Engelse toetsenbordindeling>
2LFC-08E
Geef de indeling op van een USB-toetsenbord als dat op het apparaat is aangesloten. De standaardinstelling wordt aangegeven met een dolksymbool ( ).
<VS-indeling>
<VK-indeling>
<Menu> <Voorkeuren> <Engelse toetsenbordindeling> Selecteer <VS-indeling> of <VKindeling>
459
Overzicht van menuopties
<Timer-/energie-instellingen>
2LFC-08F
Alle instellingen voor de tijdschakeling en energie verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Huidige datum/tijd instellen>(P. 460)
<Instellingen Datum en tijd>(P. 461)
<Automatische resettijd>(P. 462)
<Functie na automatische reset>(P. 463)
<Automatische uitschakeltijd>(P. 463)
<Automatische sluimertijd>(P. 464)
<Automatische dagelijkse slaaptimer>(P. 464)
<Instellingen afsluiting sluimermodus>(P. 464)
Sterretjes ( * )
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *1 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
● Opties die zijn gemarkeerd met " *2 " kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
<Huidige datum/tijd instellen>
*1
Stel de huidige datum en tijd in. De datum en tijd instellen(P. 11)
● Selecteer een waarde voor <Tijdzone> voordat u de huidige datum en tijd gaat instellen. Als u de waarde voor <Tijdzone> wijzigt, worden de huidige datum en tijd automatisch aangepast.
● De huidige datum en tijd kunt u gedurende 1 uur niet aanpassen als de zomertijd ingaat.
460
Overzicht van menuopties
<Instellingen Datum en tijd>
Geef de standaard datum en tijd op van de regio waar het apparaat is geïnstalleerd.
<Tijdzone>
Hiermee stelt u de tijdzone in. Als u de tijdzone wijzigt, worden de waarden bij <Huidige datum/tijd instellen>
automatisch aangepast. De datum en tijd instellen(P. 11)
<(UTC-12:00) Internationale westelijke datumgrens> tot en met <(UTC) Coordinated Universal Time> tot en met <(UTC+14:00) Kiritimati>
UTC
● Coordinated Universal Time (UTC) is de belangrijkste standaardtijd waarmee de wereld klokken en tijd regelt. Het instellen van een juiste UTC-tijdzone is vereist voor internetcommunicatie.
<Zomertijdinstellingen> *2
Hiermee kunt u de zomertijd in- of uitschakelen. Als u de zomertijd inschakelt, geeft u de periode aan voor de zomertijd.
<Uit>
<Aan>
Begin: Maand, Week, Dag
Einde: Maand, Week, Dag
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Instellingen Datum en tijd> <Zomertijdinstellingen> Selecteer <Aan>, en geef de datums op <Toepassen>
<Datumnotatie>
*2
Selecteer de datumnotatie (volgorde van jaar, maand en dag).
<JJJJ MM/DD>
<MM/DD/JJJJ>
<DD/MM JJJJ>
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Datumnotatie> Selecteer de datumnotatie
461
Overzicht van menuopties
<Tijdnotatie>
Selecteer de 12- of 24-uurs tijdnotatie.
<12 uur (AM/PM)>
<24 uur>
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Tijdnotatie> Selecteer de weergave-instelling
<Automatische resettijd>
Als er gedurende een bepaalde tijd geen toets wordt ingedrukt op het bedieningspaneel, wordt er een zogenaamde automatische reset uitgevoerd en wordt het standaardscherm weergegeven. Geef het interval op waarop automatisch resetten wordt uitgevoerd. In de volgende situaties wordt er geen automatische reset uitgevoerd:
● Het instellingenmenu wordt weergegeven.
● Het apparaat is bezig met het verwerken van gegevens, zoals bij het afdrukken van documenten of het verzenden of ontvangen van faxen.
● Er wordt een foutbericht weergegeven en het lampje Fout knippert. (Er wordt wel een Auto Reset uitgevoerd als de gebruiker door de fout een bepaalde functie niet kan blijven gebruiken.)
<Deze functie instellen>
<Uit>
<Aan>
<Stel tijd in>
1 tot en met 2 tot en met 9 (min.)
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Automatische resettijd> Selecteer
<Aan> in <Deze functie instellen> Voer de tijd in in <Stel tijd in> <Toepassen>
● Het scherm dat wordt weergegeven na een automatische reset kunt u selecteren bij <Functie na automatische reset>.
462
Overzicht van menuopties
<Functie na automatische reset>
Geef aan of na een automatische reset het standaardscherm moet worden weergegeven. Als <Standaardfunctie> is geselecteerd, wordt het hoofdscherm weergegeven van de functie die is geselecteerd bij <Standaardscherm na
wordt op het display het hoofdscherm weergegeven van de functie die geselecteerd is.
<Standaardfunctie>
<Geselecteerde functie>
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Functie na automatische reset> Selecteer <Standaardfunctie> of <Geselecteerde functie>
<Automatische uitschakeltijd>
U kunt een timer instellen om de machine automatisch uit te schakelen zodra een opgegeven periode van inactiviteit is verstreken na activering van de slaapstand.
<Deze functie instellen>
<Uit>
<Aan>
<Stel tijd in>
1 t/m 4 t/m 8 (uur)
<Menu> <Voorkeuren> <Timer-/energie-instellingen> <Automatische uitschakeltijd> Selecteer <Aan>, en stel de automatische uitschakeltijd in <Toepassen>
Voordat u <Automatische uitschakeltijd> instelt
● Wanneer de instelling <Automatische uitschakeltijd> is ingeschakeld, wordt de machine mogelijk automatisch uitgezet zelfs als u deze gebruikt via de UI op afstand of de Instel-tool Zendfunctie. Er kan een storing optreden, vooral als de machine wordt uitgeschakeld terwijl gegevens worden geïmporteerd. Stel
<Automatische uitschakeltijd> vooraf in op <Uit> wanneer u gegevens importeert met de UI op afstand of de
Instel-tool Zendfunctie.
● Als items van de [Tijdklokinstellingen] via de UI op afstand worden gewijzigd terwijl de machine in de slaapstand staat, wordt de tijdklok voor de instelling <Automatische uitschakeltijd> opnieuw gestart. De machine wordt automatisch uitgeschakeld zodra een opgegeven periode van inactiviteit is verstreken sinds de tijdklok opnieuw is gestart.
463
Overzicht van menuopties
<Automatische sluimertijd>
Als het apparaat gedurende een bepaalde periode niet is gebruikt of geen gegevens heeft verwerkt, wordt de slaapstand (sluimerstand) geactiveerd om energie te besparen. Geef de periode op waarna de automatische sluimertijd ingaat. De automatische sluimerstand wordt niet geactiveerd als het instellingenmenu wordt weergegeven.
1 tot 60 (min.)
<Automatische dagelijkse slaaptimer>
<Deze functie instellen>
<Uit>
<Aan>
(0:00 tot 12:59 AM/PM)
<Instellingen afsluiting sluimermodus>
<Deze functie instellen>
<Uit>
<Aan>
(0:00 tot 12:59 AM/PM)
464
Overzicht van menuopties
<Netwerk>
Alle instellingen voor het netwerk verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
2LFC-08H
<Selecteer bedraad/draadl. LAN>(P. 465)
<Instellingen draadloos LAN>(P. 465)
<Direct Connection Settings>(P. 467)
<Eenvoudige verbinding via pc>(P. 468)
<Gebruik speciale poort>(P. 475)
<Auth.methode speciale poort>(P. 475)
<Wachttijd verb. bij opstarten>(P. 476)
<Instellingen Ethernet-stuurprogramma>(P. 476)
<Firewallinstellingen>(P. 477)
<Instellingen Google Cloudprinter>(P. 478)
<Apparaatinstellingenbeheer>(P. 478)
<Initialiseer Netwerkinstellingen>(P. 479)
Sterretjes ( * )
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *1 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
● Instellingen gemarkeerd met " *2 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
<Selecteer bedraad/draadl. LAN>
Als u het apparaat omschakelt van draadloos LAN naar bekabeld LAN, moet u de instelling opgeven. Omgekeerd moet u deze instelling niet opgeven wanneer u het apparaat omschakelt van bekabeld LAN naar draadloos LAN. (U kunt
<Bedraad LAN>
<Draadloos LAN>
<Instellingen draadloos LAN>
Geef instellingen op voor het verbinden van de machine met een draadloos LAN. U kunt ook de huidige instellingen bekijken of de instelling voor energiebesparing in- of uitschakelen.
<SSID-instellingen>
Selecteer deze instelling om een draadloze verbinding te configureren door handmatig via het bedieningspaneel informatie op te geven zoals een SSID of een netwerksleutel.
465
Overzicht van menuopties
<Selecteer toegangspunt>
Draadloze LAN-routers die toegang hebben tot het apparaat, worden automatisch geladen en u kunt deze dus selecteren in de lijst. U moet handmatig een netwerksleutel invoeren, zoals een WEP-sleutel of een PSK.
De verbinding instellen door een draadloze router te selecteren(P. 23)
<Handmatig invoeren>
Selecteer deze optie om een draadloze verbinding te configureren door handmatig een SSID in te voeren. Als
<Beveiligingsinstellingen>
<Geen>
<WEP>
<Open systeem>
WEP-sleutel: 1 tot en met 4
<Gedeelde sleutel>
WEP-sleutel: 1 tot en met 4
<WPA/WPA2-PSK>
<Automatisch>
<AES-CCMP>
<WPS-drukknopmethode>
Selecteer deze optie om automatisch een draadloze verbinding te configureren door op de WPS-knop op de
draadloze router te drukken. De verbinding instellen met behulp van de WPS Drukknop-modus(P. 19)
<WPS-pincodemodus>
Selecteer deze optie om een draadloze verbinding te configureren door een pincode in te voeren voor een
draadloze router met WPS. De verbinding instellen met behulp van de WPS pincodemodus(P. 21)
<Energiebesparingsmodus>
Geef aan of de slaapstand van de machine moet worden geactiveerd als er bepaalde signalen van de draadloze router worden ontvangen.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Instellingen draadloos LAN> Lees het weergegeven bericht <OK> <Energiebesparingsmodus> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Verbindingsinfo> *1
<MAC-adres>
<Status draadloos LAN>
<Nieuwste foutgegevens>
<Kanaal>
<SSID-instellingen>
<Beveiligingsinstellingen>
<Energiebesparingsmodus>
466
Overzicht van menuopties
<Direct Connection Settings>
Stel in of een directe verbinding moet worden gemaakt. Door deze functie in te schakelen, maakt u directe verbinding
<Directe verbinding gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Beëindiging directe verbind.>
Geef op hoe lang het duurt voordat de verbinding automatisch wordt verbroken, nadat de directe verbinding is ingeschakeld.
<Sessie automatisch beëindigen>
<Uit>
<Aan>
<Tijd tot sessie wordt beëindigd>
1 tot en met 60 (min.)
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Instell. directe verbinding> <Beëindiging directe verbind.> Selecteer <Aan> in <Sessie automatisch beëindigen> en voer de tijd in <Toepassen> <Toepassen>
<Instellingen Toegangspuntmodus>
Configureer de SSID / netwerksleutel willekeurig. Als u meerdere mobiele apparaten tegelijkertijd op het apparaat wilt aansluiten, moet u zowel SSID als netwerksleutel willekeurig configureren.
<Aangepaste SSID gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<SSID>
<Aange. netw.sl. gebr.>
<Uit>
<Aan>
<Netwerksleutel>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Instell. directe verbinding> <Instellingen
Toegangspuntmodus> Selecteer <Aan> voor ieder item en selecteer <SSID>/
<Netwerksleutel> Voer de SSID / netwerksleutel in <Toepassen>
<Toepassen> <Toepassen>
467
Overzicht van menuopties
<Eenvoudige verbinding via pc>
Start de procedure voor Gemakkelijk verbinden via PC (cableless setup mode). U kunt Canon Laser NW Device Setup
Utility gebruiken om netwerkinstellingen via een computer te configureren.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Eenvoudige verbinding via pc> <Ja> Het verbindingsproces start
● Download Canon Laser NW Device Setup Utility van de Canon website (http://www.canon.com/).
<TCP/IP-instellingen>
Hiermee kunt u instellingen opgeven om de machine te gebruiken in een TCP/IP-netwerk, zoals instellingen voor het
IP-adres.
<IPv4-instellingen>
Geef instellingen op om de machine te gebruiken in een IPv4-netwerk.
<Instellingen IP-adres>
Configureer het IP-adres dat wordt gebruikt voor het identificeren van toestellen, zoals computers en
printers, in een TCP/IP-netwerk. IPv4-adres instellen(P. 31)
<Automatisch verkrijgen>
<Automatisch verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<Selecteer protocol>
<Uit>
<DHCP>
<Auto IP>
<Uit>
<Aan>
<Handmatig verkrijgen> *2
<IP-adres>: 0.0.0.0
<Subnetmasker>: 0.0.0.0
<Gatewayadres>: 0.0.0.0
<Controleer instellingen>
<Instellingen DHCP-opties>
Selecteer, als DHCP is ingeschakeld, met deze instellingen of u het DNS-serveradres of de domeinnaam wilt
ophalen met de optionele functies van DHCP. DNS configureren(P. 55)
<Hostnaam verkrijgen>
468
<Uit>
<Aan>
<DNS dynamische update>
<Uit>
<Aan>
<DNS-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<Domeinnaam verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<WINS-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<SMTP-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<POP-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
Overzicht van menuopties
<PING-opdracht>
<IPv6-instellingen>
Geef instellingen op om de machine te gebruiken in een IPv6-netwerk. IPv6-adressen instellen(P. 34)
<Gebruik IPv6>
<Uit>
<Aan>
<IPv6-instellingen controleren>
U kunt het link-localadres controleren dat automatisch is ontvangen.
<Instellingen stateless adres>
Kies deze instelling om het werken met stateless adressen in of uit te schakelen.
<Instellingen stateless adres>
<Uit>
<Aan>
<Controleer instellingen>
<Stateless adres>
<Prefixlengte>
469
Overzicht van menuopties
<DHCPv6-instellingen>
Hiermee kunt u het stateful adres in- of uitschakelen dat wordt verkregen via DHCPv6.
<Gebruik DHCPv6>
<Uit>
<Aan>
<Controleer instellingen>
<Stateful adres>
<Prefixlengte>
<Instellingen DHCP-opties>
Selecteer, als DHCP is ingeschakeld, met deze instellingen of u het DNS-serveradres of de domeinnaam wilt
ophalen met de optionele functies van DHCP. DNS configureren(P. 55)
<DNS-serveradres verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<Domeinnaam verkrijgen>
<Uit>
<Aan>
<DNS-instellingen>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor DNS (Domain Name System), een mechanisme voor het
omzetten van hostnamen in IP-adressen. DNS configureren(P. 55)
<Adresinstellingen IPv4-DNS-server>
Geef het IP-adres van de DNS server in de IPv4 omgeving op.
<Primaire DNS-server>: 0.0.0.0
<Secundaire DNS-server>: 0.0.0.0
<Instellingen DNS-hostnaam/domeinnaam>
Geef de hostnaam op van het apparaat dat moet worden geregistreerd in de DNS server, maar ook de naam van het domein waartoe het apparaat behoort.
<IPv4>
<Hostnaam>
<Domeinnaam>
<IPv6>
<Gebruik IPv4-host/domein>
<Uit>
<Hostnaam>
<Domeinnaam>
<Aan>
<Instellingen DNS Dynamic Update>
Selecteer of de DNS-records dynamisch moeten worden bijgewerkt wanneer het IP-adres van de machine verandert.
<IPv4>
470
Overzicht van menuopties
<DNS dynamische update>
<Uit>
<Aan>
<DNS dynamisch update-interval>
0 tot en met 24 tot en met 48 (uur)
<IPv6>
<DNS dynamische update>
<Uit>
<Aan>
<Registreer handmatig adres>
<Uit>
<Aan>
<Registreer stateful adres>
<Uit>
<Aan>
<Registreer stateless adres>
<Uit>
<Aan>
<DNS dynamisch update-interval>
0 tot en met 24 tot en met 48 (uur)
<mDNS-instellingen>
Hier kunt u instellingen opgeven om DNS-functies te gebruiken zonder DNS-servers.
<IPv4>
<Gebruik mDNS>
<Uit>
<Aan>
<mDNS-naam>
<IPv6>
<Gebruik mDNS>
<Uit>
<Aan>
<Gebr. zelfde mDNS-nm als IPv4>
<Uit>
<mDNS-naam>
<Aan>
<WINS-instellingen>
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor WINS (Windows Internet Name Service), het protocol dat in een netwerkomgeving met zowel NetBIOS als TCP/IP een NetBIOS-naam levert voor de omzetting naar een IP-
adres. WINS configureren(P. 61)
<WINS-resolutie>
<Uit>
<Aan>
<WINS-serveradres>: 0.0.0.0
471
Overzicht van menuopties
<LPD-instellingen>
LPD in- of uitschakelen. LPD is een afdrukprotocol dat op ieder hardwareplatform of in ieder besturingssysteem kan worden gebruikt. U kunt ook de tijdsperiode instellen die verloopt van ontvangst van gegevens totdat het
<Gebruik LPD-afdrukken>
<Uit>
<Aan>
<RX-time-out>
1 tot en met 5 tot en met 60 (min.)
<RAW-instellingen>
RAW in- of uitschakelen. RAW is een Windows-specifiek afdrukprotocol. U kunt ook de tijdsperiode instellen die verloopt van ontvangst van gegevens totdat het afdrukken wordt geannuleerd, als ontvangst van
afdrukgegevens wordt onderbroken. Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren(P. 40)
<Gebruik RAW-afdrukken>
<Uit>
<Aan>
<RX-time-out>
1 tot en met 5 tot en met 60 (min.)
<WSD-instellingen>
Schakel automatisch bladeren en verkrijgen van informatie voor de printer of scanner in of uit, door het WSD-
protocol te gebruiken. Afdrukprotocollen en WSD-functies configureren(P. 40)
<Gebruik WSD-afdrukken>
<Uit>
<Aan>
<Gebruik WSD-bladeren>
<Uit>
<Aan>
<Gebruik WSD-scannen>
<Uit>
<Aan>
<Gebruik Scannen naar comp.>
<Uit>
<Aan>
<Gebruik Multicast Discovery>
<Uit>
<Aan>
<FTP PASV-modus gebruiken>
Geef op of u de stand PASV wilt gebruiken voor FTP. Maakt u verbinding met een FTP-server via een firewall, dan
moet u de stand PASV selecteren. FTP PASV-modus configureren(P. 72)
472
Overzicht van menuopties
<Uit>
<Aan>
<Gebruik HTTP>
Hiermee kunt u HTTP in- of uitschakelen. HTTP is een protocol dat vereist is voor communicatie met een computer, bijvoorbeeld wanneer u de UI op afstand gaat gebruiken of gaat afdrukken met WSD of Google
Cloudprinter. HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
<Uit>
<Aan>
<Gebruik IPSec> *1
Kies deze optie om aan te geven of u gecodeerde communicatie wilt gebruiken door een VPN (Virtual Private
Network) tot stand te brengen via IPSec. IPSec-instellingen configureren(P. 394)
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <TCP/IP-instellingen> <Gebruik IPSec> Selecteer
<Uit> of <Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Instellingen poortnummer>
Kies deze optie om de standaard poortnummers voor protocollen te wijzigen voor uw netwerkomgeving.
<LPD>
1 t/m 515 t/m 65535
<RAW>
1 t/m 9100 t/m 65535
<WSD Multicast Discovery>
1 t/m 3702 t/m 65535
<HTTP>
1 t/m 80 t/m 65535
<Multicast Discovery>
1 t/m 427 t/m 65535
<POP3>
1 t/m 110 t/m 65535
<SMTP>
1 t/m 25 t/m 65535
<FTP>
1 t/m 21 t/m 65535
473
Overzicht van menuopties
<SNMP>
1 t/m 161 t/m 65535
<MTU-grootte>
<1300>
<1400>
<1500>
<SNMP-instellingen>
Kies deze optie om de instellingen op te geven voor het bewaken en bedienen van de machine vanaf een computer
met SNMP-compatibele software. De machine bewaken en bedienen met SNMP(P. 68)
<SNMPv1-instellingen>
Hiermee kunt u SNMPv1 in- of uitschakelen. Als u SNMPv1 inschakelt, geeft u een communitynaam en toegangsmachtigingen op voor MIB-objecten (Management Information Base).
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <SNMP-instellingen> Selecteer <Uit> of <Aan> in
<SNMPv1-instellingen> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<SNMPv3-instellingen>
Hiermee kunt u SNMPv3 in- of uitschakelen. Gebruik de UI op afstand om gedetailleerde instellingen op te geven die moeten worden toegepast wanneer SNMPv3 is ingeschakeld.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <SNMP-instellingen> Selecteer <Uit> of <Aan> in
<SNMPv3-instellingen> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Printerbeheerinfo verkrijgen van host>
Selecteer deze optie om het bewaken van printerbeheerinformatie vanaf een netwerkcomputer met SNMPcompatibele software in of uit te schakelen.
<Uit>
<Aan>
474
Overzicht van menuopties
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <SNMP-instellingen> Selecteer <Uit> of <Aan> in
<Printerbeheerinfo verkrijgen van host> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<MIB hostbr. formatt. als RFC2790>
Geef op of de geavanceerde specificaties (RFC2790) van het protocol moeten worden bevestigd als de machinestatus moet worden bewaakt door SNMP-compatibele software.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <SNMP-instellingen> Selecteer <Uit> of <Aan> in <MIB hostbr. formatt. als RFC2790> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Gebruik speciale poort>
Hiermee kunt u de speciale poort in- of uitschakelen. De speciale poort wordt gebruikt voor het afdrukken, faxen of scannen met MF Scan Utility en wanneer u instellingen voor het apparaat wilt opvragen of opgeven via het netwerk.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Gebruik speciale poort> Selecteer <Uit> of <Aan>
<OK> Start het apparaat opnieuw op
<Auth.methode speciale poort>
Geef op of de authenticatiemethode specifiek tot de beveiligde moet worden begrensd, als u de toegewezen poort gebruikt. Als <Modus 2> is geselecteerd, wordt de authenticatiemethode specifiek begrensd tot de beveiligde.
<Modus 1>
<Modus 2>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Auth.methode speciale poort> Selecteer <Modus 1> of <Modus 2>
475
Overzicht van menuopties
● Als <Modus 2> is geselecteerd, kunt u in sommige gevallen een verbinding realiseren vanuit de apparaatbeheersoftware of stuurprogramma.
<Wachttijd verb. bij opstarten>
Kies deze optie om de wachttijd in te stellen waarna verbinding wordt gemaakt met het netwerk. Selecteer de tijd
afhankelijk van de netwerkomgeving. Een wachttijd instellen voor verbinding met een netwerk(P. 54)
0 tot en met 300 (sec.)
<Instellingen Ethernet-stuurprogramma>
Selecteer het type Ethernet (10BASE-T / 100BASE-TX / 1000BASE-T) en de communicatiemodus van Ethernet (halfduplex / full-duplex). U kunt ook het MAC-adres voor het bedraad LAN zien.
<Automatische detectie>
Geef aan of u de communicatiemodus en het type Ethernet automatisch wilt vaststellen of handmatig wilt
selecteren. Ethernet-instellingen configureren(P. 51)
<Uit>
<Communicatiemodus>
<Half-duplex>
<Full-duplex>
<Type Ethernet>
<10BASE-T>
<100BASE-TX>
<1000BASE-T>
<Aan>
● Als <Communicatiemodus> is ingesteld op <Half-duplex>, kunt u <1000BASE-T> niet selecteren.
<MAC-adres>
Controleer het MAC-adres van het apparaat. Dit is een nummer dat uniek is voor elk communicatieapparaat.
Het MAC-adres weergeven voor Bedraad LAN(P. 37)
<Gebruik IEEE 802.1X>
*1*2
<Uit>
<Aan>
476
Overzicht van menuopties
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Gebruik IEEE 802.1X> Selecteer <Uit> of <Aan>
<OK> Start het apparaat opnieuw op
<Firewallinstellingen>
Zonder goede beveiliging kunnen onbevoegden toegang krijgen tot computers en andere communicatieapparaten die op een netwerk zijn aangesloten. Om deze ongewenste toegang te voorkomen, kunt u instellingen opgeven voor het filteren van gegevenspakketten. Op deze manier wordt de communicatie beperkt tot apparaten met bepaalde IPadressen of MAC-adressen.
<IPv4-adresfilter>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn verzonden
<Uitfilter>
<Uit>
<Aan>
<Infilter>
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Firewallinstellingen> <IPv4-adresfilter> Selecteer
<Uit> of <Aan> in <Uitfilter> of <Infilter> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<IPv6-adresfilter>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn verzonden
<Uitfilter>
<Uit>
<Aan>
<Infilter>
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Firewallinstellingen> <IPv6-adresfilter> Selecteer
<Uit> of <Aan> in <Uitfilter> of <Infilter> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
477
Overzicht van menuopties
<MAC-adresfilter>
Selecteer deze optie om instellingen in of uit te schakelen voor het filteren van pakketten die zijn verzonden
<Uitfilter>
<Uit>
<Aan>
<Infilter>
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Firewallinstellingen> <MAC-adresfilter> Selecteer
<Uit> of <Aan> in <Uitfilter> of <Infilter> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Instellingen Google Cloudprinter>
Hiermee kunt u de functie Google Cloudprinter in- of uitschakelen. De machine registreren bij Google
<Google Cloudprinter gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Registratiestatus Google Cloudpr.> *1
<Apparaatinstellingenbeheer>
Geef op of u plug-ins voor iW Management Console wilt gebruiken voor het beheren van de gegevens van het apparaat, zoals instellingen en bestemmingen in het Adresboek. Neem voor gedetailleerde informatie over iW
<Uit>
<Aan>
<Controleservice>
*1*2
Communicatie inschakelen met een externe bewakingsserver. Dit item maakt het mogelijk dat informatie over het apparaat regelmatig naar de externe bewakingsserver wordt verzonden die met het apparaat is verbonden.
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <Controleservice> <Yes>
478
Overzicht van menuopties
<RMT-SW>
Laat deze schakelaar ingesteld op <Uit>. Als een servicemonteur het apparaat regelmatig op afstand onderhoudt, wordt u misschien gevraagd de schakelaar op <Aan> te zetten.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Netwerk> <RMT-SW> Selecteer <Uit> of <Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Initialiseer Netwerkinstellingen>
479
Overzicht van menuopties
<Externe interface>
2LFC-08J
Alle instellingen voor de USB verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<USB-instellingen>
Geef op of het gebruik van de USB-poort of een USB-geheugenapparaat moet worden in- of uitgeschakeld.
<Gebruik als USB-apparaat>
Hiermee kunt u de USB-poort in- of uitschakelen waarmee de machine kan worden verbonden met een
computer. Beperkingen instellen voor de USB-verbinding met een computer(P. 415)
<Uit>
<Aan>
<Gebruik USB-opslagapparaat>
Geef op of een USB-geheugenapparaat moet worden gebruikt.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Externe interface> <USB-instellingen> Selecteer <Uit> of <Aan> in
<Gebruik USB-opslagapparaat> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
480
Overzicht van menuopties
<Toegankelijkheid>
2LFC-08K
Alle instellingen voor toegang, zoals de schermkleuren omkeren en weergavetijd van meldingen, verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Omwisselen schermkleuren>(P. 481)
<Duur berichtweergave>(P. 481)
<Omwisselen schermkleuren>
Selecteer <Aan> om de schermkleuren om te wisselen. Selecteer <Aan> als het scherm lastig te lezen is, zelfs nadat u de helderheid hebt aangepast met de optie <Helderheid>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Voorkeuren> <Toegankelijkheid> <Omwisselen schermkleuren> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Helderheid>
U kunt de helderheid van het scherm aanpassen aan de gebruikslocatie van de machine.
Vijf niveaus
<Menu> <Voorkeuren> <Toegankelijkheid> <Helderheid> Pas de helderheid aan <Toepassen>
<Duur berichtweergave>
Als er twee berichten worden weergegeven op het scherm, bepaalt deze optie hoelang elk bericht wordt weergegeven voordat het volgende bericht opnieuw wordt weergegeven.
1 tot en met 2 tot en met 5 (sec.)
<Menu> <Voorkeuren> <Toegankelijkheid> <Duur berichtweergave> Voer een getal in voor het interval <Toepassen>
481
Overzicht van menuopties
<Aanpassing/onderhoud>
Item Beschrijving
Dit gedeelte beschrijft het gebruik van de reinigingsfuncties.
2LFC-08L
482
Overzicht van menuopties
<Beeldkwaliteit aanpassen>
2LFC-08R
Alle instellingen voor de beeldkwaliteit verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Kopie-afbeelding aanpassen>(P. 483)
<Zwarte tekst verwerkt voor kleur>(P. 484)
<Afdrukpositie aanpassen>(P. 484)
<Verw. strepen van scangeb.>(P. 490)
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met een asterix ( * ) worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
<Kopie-afbeelding aanpassen>
<Printerdensiteit>
Stel dit in als de afgedrukte tekst of dunne lijnen vervagen. De afdrukdichtheid aanpassen(P. 588)
Negen niveaus
<Tonerbesparing>
U kunt toner besparen bij: het kopiëren, het afdrukken van ontvangen faxberichten of het afdrukken van rapporten.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Tonerbesparing> Selecteer <Uit> of <Aan>
483
Overzicht van menuopties
<Zwarte tekst verwerkt voor kleur>
Selecteer of de kleur zwart of zwartachtige tekst in kleurdocumenten moeten worden gereproduceerd als echt zwart, of als een kleur die min of meer kort bij de kleur van het origineel ligt. Voor iedere optie kunt u de mate van effect
<Invoer>
Zeven niveaus
<Glasplaat>
Zeven niveaus
<Afdrukpositie aanpassen>
Pas de afdrukpositie aan voor elke papierbron. De afdrukpositie kan worden aangepast binnen een bereik van -5,0
mm tot +5,0 mm, in stappen van 0,1 mm. De afdrukpositie aanpassen(P. 589)
<Multifunctionele lade>
<Verticaal aanpassen (voorkant)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Hor. aanp. (voork.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Vert. aanp. (achterk.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Hor. aanp. (achterk.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Lade 1>
<Verticaal aanpassen (voorkant)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Hor. aanp. (voork.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Vert. aanp. (achterk.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Hor. aanp. (achterk.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Lade 2> *
<Verticaal aanpassen (voorkant)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Hor. aanp. (voork.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Vert. aanp. (achterk.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
<Hor. aanp. (achterk.)>
-5,0 tot en met 0,0 tot en met + 5,0 (mm)
484
Overzicht van menuopties
<Speciale verwerking>
Als de afdrukresultaten op speciale papiersoorten niet naar wens zijn, kunt u de volgende instellingen proberen om de kwaliteit van de afdrukken te verbeteren.
<Verwerking van speciaal papier>
Als u afdrukt op de achterzijde van bedrukt papier, ruw papier of enveloppen, kunt u de afdrukresultaten mogelijk verbeteren door de volgende instellingen aan te passen.
<Handm. achterk. afdr. (alleen 2-zijdig)>
Als afdrukken op de achterzijde van bedrukt papier te licht zijn, selecteert u <Aan>. U kunt deze optie per papierbron instellen.
<Multifunctionele lade>
<Uit>
<Aan>
<Lade 1>
<Uit>
<Aan>
<Lade 2>
<Uit>
*
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Verwerking van speciaal papier> <Handm. achterk. afdr. (alleen 2-zijdig)>
Selecteer <Aan> in de papierbron die moet worden ingesteld <Toepassen> <Ja>
● Als u <Aan> kiest, kan de beeldkwaliteit veranderen als er een bepaalde tijd verstrijkt na het afdrukken op de voorzijde, of afhankelijk van de vochtigheidsgraad van de omgeving.
<Modus voor ruwe enveloppen>
Bij het afdrukken op enveloppen met ruwe oppervlakken, selecteert u <Aan>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Verwerking van speciaal papier> <Modus voor ruwe enveloppen> <Aan> <Ja>
485
Overzicht van menuopties
Als u <Modus voor ruwe enveloppen> instelt op <Aan>
● De instelling <Papierkrulcorrectie> wordt uitgeschakeld.
● De afdruksnelheid kan lager zijn.
<Papierkreukelcorrectie>
Afhankelijk van het papiertype kunnen de afdrukken kreukels gaan vertonen. In dat geval kunt u het probleem mogelijk verhelpen door dit item in te stellen op <Aan>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Verwerking van speciaal papier> <Papierkreukelcorrectie> <Aan> <Ja>
● Met <Aan> geselecteerd, kan de afdruk vaag zijn of kan de afdruksnelheid lager zijn.
<Papierkrulcorrectie>
Als het afgedrukte papier krult, zet dan dit Item op <Aan>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Verwerking van speciaal papier> <Papierkrulcorrectie> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, kan de afdruksnelheid lager zijn.
<Fixatieverbeter. dik, klein papier>
Als u op kleinformaat, zwaar papier een halftonen-afbeelding afdrukt (bijvoorbeeld een foto), kunnen op de achterzijde van het papier strepen verschijnen. In dat geval kunt u het probleem mogelijk verhelpen door dit item op <Aan> te zetten.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Verwerking van speciaal papier> <Fixatieverbeter. dik, klein papier> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, kan de afdruksnelheid lager zijn.
486
Overzicht van menuopties
<Plakkend papr bij uitv. verm.>
Bij dubbelzijdig afdrukken kunnen de vellen papier bij de uitvoer aan elkaar plakken. De instelling <Aan> verlaagt de afdruksnelheid, teneinde plakken tegen te gaan.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Plakkend papr bij uitv. verm.> <Aan> <Ja>
<Modus hoge vochtigheid>
Afdrukdichtheid kan ongelijk zijn als het apparaat wordt gebruikt in een omgeving met hoge vochtigheidsgraad. In dat geval kunt u het probleem mogelijk verhelpen door dit item in te stellen op <Aan>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Modus hoge vochtigheid> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, kan de afdrukdichtheid variëren, afhankelijk van de luchtvochtigheid.
<Modus lage vochtigheid>
Als u het apparaat in een omgeving met lage luchtvochtigheid gebruikt, kunnen de afgedrukte afbeeldingen en tekst onscherp zijn. In dat geval stelt u dit item in. Het verbeterende effect is sterker met <Modus 2> dan met
<Modus 1>. Probeer eerst de instelling met <Modus 1>.
<Uit>
<Modus 1>
<Modus 2>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Modus lage vochtigheid> Selecteer de modus <Ja>
487
Overzicht van menuopties
● Als <Modus lage vochtigheid> is opgegeven, kan de afdrukdichtheid lager of ongelijk zijn als het apparaat wordt gebruikt in een omgeving met hoge vochtigheidsgraad.
<Hot offset corrigeren 1>
Als u na het afdrukken op kleinformaat papier, op groot formaat papier afdrukt, kunnen in witte gedeelten zogenaamde nabeelden verschijnen. In dat geval kunt u het probleem oplossen door dit item op <Aan> te zetten.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Hot offset corrigeren 1> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, kan de afdruksnelheid lager zijn.
<Vochtred. (Opv. 2-z. afdr.)>
Als de afgedrukte afbeeldingen bij dubbelzijdig afdrukken flets zijn vanwege condensvorming, kunt u het probleem mogelijk oplossen door een andere instelling dan <Uit> te gebruiken.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Vochtred. (Opv. 2-z. afdr.)> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, is de afdruksnelheid lager.
<Kreukel (vocht)/strepen verm.>
Als afdrukken op vochtig papier kreukels hebben, of als er bij het afdrukken van afbeeldingen met halftonen
(bijvoorbeeld foto´s) strepen verschijnenn in de voorrand van het papier, kunt u dit probleem misschien oplossen door <Aan> te kiezen.
<Uit>
<Aan>
488
Overzicht van menuopties
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Kreukel (vocht)/strepen verm.> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, is de afdruksnelheid lager.
<Stille modus>
Als u niet vn afdrukgeluiden houdt, kiest u <Aan>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Stille modus> <Aan> <Ja>
● Als u instelt op <Aan>, is de afdruksnelheid lager.
<Vage afbeelding corrigeren>
Er kunnen strepen op afdrukken verschijnen, afhankelijk van het papiertype of de omgevingscondities. In dit geval kan het instellen van dit item het probleem oplossen. Het verbeterende effect is het zwakst met <Modus
1> en het sterkst met <Modus 4>.
<Uit>
<Modus 1>
<Modus 2>
<Modus 3>
<Modus 4>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking>
<Vage afbeelding corrigeren> Selecteer de modus <Ja>
● Een sterker verbeterend effect instellen kan leiden tot lagere afdrukdichtheid of lagere afdruksnelheid. Het kan ook leiden tot minder scherpe randen en ruwere details.
489
Overzicht van menuopties
<Vage afb. corrig. voor kopie>
Er kunnen vlekken op kopieën verschijnen, afhankelijk van het papiertype of de omgevingscondities. In dit geval kan het instellen van dit item het probleem oplossen. Het verbeterende effect is het sterkst met <Modus 3> en het zwakst met <Modus 1>.
<Uit>
<Modus 1>
<Modus 2>
<Modus 3>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Speciale verwerking> <Vage afb. corrig. voor kopie> Selecteer de modus <Ja>
● Een sterker verbeterend effect instellen kan leiden tot lagere afdrukdichtheid.
<Verw. strepen van scangeb.>
U kunt een instelling configureren om te verhinderen dat vlekken worden gescand wanneer ze worden waargenomen in het scangedeelte van de documenttoevoer. Als u <Aan> selecteert, worden strepen verwijderd die ontstaan aan de rand van het origineel.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen> <Verw. strepen van scangeb.> Selecteer <Uit> of <Aan>
● Als strepen worden verwijderd, worden gedeelten met vlekken niet gescand. Reinig het originele scangebied, zodat het origineel naar tevredenheid wordt gescand.
490
Overzicht van menuopties
<Onderhoud>
De reinigingsfuncties worden opgesomd en toegelicht. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Fixeereenheid reinigen>(P. 491)
<Condensvorming beperken>(P. 491)
2LFC-08S
<Fixeereenheid reinigen>
<Invoer reinigen>
<Condensvorming beperken>
Als er snelle temperatuurveranderingen optreden in de omgeving van het apparaat, kan condensatie optreden, wat leidt tot vage of 'doorlopende' afbeeldingen en tekst. Selecteer <Aan> om dauwcondensatie in het apparaat te vermijden. Als u <Aan> selecteert, geef dan op of taken moeten worden beperkt.
<Uit>
<Aan>
<Faxgeheugenslot gebruiken> /<Afdrukopdracht toestaan tijdens proces>
<Faxgeheugenslot gebruiken en afdrukopdracht verbieden tijdens proces>/<Afdrukopdracht verbieden tijdens proces>
<Menu> <Aanpassing/onderhoud> <Onderhoud> <Condensvorming beperken> <Aan>
Controleer het bericht <OK> Selecteer het item <Ja>
● Als het condens is verwijderd, gaat het afdrukken misschien niet goed, en kan er leeg papier worden
'geproduceerd'.
● Als u instelt op <Aan>, moet u het apparaat AAN laten om het effect van condensverwijdering te behouden.
491
Overzicht van menuopties
● De instelling voor <Automatische uitschakeltijd> is niet beschikbaar als <Modus Vochtverwijder.> is ingesteld op <Aan>.
492
Overzicht van menuopties
<Functie-instellingen>
2LFC-08U
Item
Beschrijving
Dit gedeelte beschrijft de instellingen die voor alle functies gelden.
Dit gedeelte beschrijft hoe u de kopieerinstellingen opgeeft.
Dit gedeelte beschrijft hoe u printerinstellingen opgeeft.
<Ontvangen/doorzenden>(P. 540)
Dit gedeelte beschrijft hoe u instellingen opgeeft voor het verzenden van faxen en gescande originelen.
Dit gedeelte beschrijft hoe u instellingen opgeeft voor het ontvangen van faxen en e-mails.
afdrukken van opgeslagen bestanden.
Dit gedeelte beschrijft de instellingen voor het beveiligd afdrukken.
493
Overzicht van menuopties
<Algemeen>
2LFC-08W
Alle items gerelateerd aan voor iedere functie algemene instellingen verschijnen in een lijst met korte toelichting.
Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Instellingen papierinvoer>(P. 494)
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met " *1 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *2 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
<Instellingen papierinvoer>
Configureer de papiertoevoerinstellingen.
<Automatische selectie papierbron>
Schakel de functie voor de automatische selectie van papierladen voor de papierbronnen in of uit. Als automatische papierladeselectie is ingesteld op <Aan>, betekent dit dat bij het afdrukken van documenten het apparaat automatisch een papierbron selecteert waarin papier van het opgegeven formaat is geplaatst. Als het papier op is, maakt deze instelling doorlopend afdrukken mogelijk doordat wordt overgeschakeld naar een
<Kopiëren>
<Multifunctionele lade>
<Uit>
<Aan>
<Lade 1>
<Uit>
<Aan>
<Lade 2> *1
<Uit>
<Aan>
<Printer>
<Multifunctionele lade>
<Uit>
<Aan>
<Lade 1>
<Uit>
<Aan>
494
Overzicht van menuopties
<Lade 2> *1
<Uit>
<Aan>
<Ontvangen/fax >/<Ontvangen>
<Multifunctionele lade>
<Uit>
<Aan>
<Lade 1>
<Uit>
<Aan>
<Lade 2> *1
<Uit>
<Aan>
<Overige>
<Multifunctionele lade>
<Uit>
<Aan>
<Lade 1>
<Uit>
<Aan>
<Lade 2> *1
<Uit>
<Aan>
<Invoermethode papier schakelen>
Geef deze instelling op wanneer u een document gaat afdrukken op papier met logo's. Als u bij algemeen gebruik, op papier met logo's gaat afdrukken, moet u voor enkelzijdig of dubbelzijdig afdrukken het papier in de papierbron anders laden. Als u de instelling echter wijzigt in <Prioriteit afdrukzijde>, kunt u het papier voor
zowel enkelzijdig als dubbelzijdig afdrukken met het logo naar beneden laden. Zie Voorbedrukt papier
plaatsen(P. 151) voor meer informatie.
<Multifunctionele lade>
<Snelheidsprioriteit>
<Prioriteit afdrukzijde>
<Lade 1>
<Snelheidsprioriteit>
<Prioriteit afdrukzijde>
<Lade 2> *1
<Snelheidsprioriteit>
<Prioriteit afdrukzijde>
495
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Algemeen> <Instellingen papierinvoer> <Invoermethode papier schakelen> Selecteer de papierbron Selecteer <Snelheidsprioriteit> of <Prioriteit afdrukzijde>
Papierbronnen
Selecteer de papierbron waarvoor u de instelling wilt wijzigen.
<Snelheidsprioriteit>
Als u papier gebruikt waarop vooraf een logo is afgedrukt, moet u de afdrukzijde wijzigen als u enkelzijdig of dubbelzijdig afdrukt.
● U kunt het beste <Snelheidsprioriteit> selecteren als het niet uitmaakt op welke zijde er wordt afgedrukt.
<Prioriteit afdrukzijde>
Als u op een bepaalde zijde van het papier wilt afdrukken, hoeft u het papier in de papierbron niet om te draaien, ongeacht of enkelzijdig of dubbelzijdig afdrukken is geselecteerd.
● Als <Prioriteit afdrukzijde> is ingesteld voor een papierbron met papier dat ongeschikt is voor dubbelzijdig
dat geval moet u het papier laden alsof <Snelheidsprioriteit> is geselecteerd ( Voorbedrukt papier
● Enkelzijdig afdrukken kan langzamer gaan dan wanneer <Prioriteit afdrukzijde> is geselecteerd.
<Scaninstellingen>
Configureer de scaninstellingen.
<Automatisch online>
Wanneer u scant vanaf de computer kunt u hiermee opgeven of u automatisch online wilt gaan voor scannen op afstand (stand-by scannen) zonder gebruik van het bedieningspaneel.
<Uit>
<Aan>
496
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Algemeen> <Scaninstellingen> <Automatisch online> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Automatisch offline>
Als er geen scan wordt uitgevoerd binnen een specifieke periode nadat het onderstaande scherm is weergegeven (het apparaat is in de online-stand gezet om te kunnen scannen), wordt het apparaat automatisch in de offline-stand gezet. Geef de tijdsduur op waarna de machine in de offline-stand moet worden gezet.
<Deze functie instellen>
<Uit>
<Aan>
<Stel tijd in>
1 tot en met 5 tot en met 60 (min.)
<Menu> <Functie-instellingen> <Algemeen> <Scaninstellingen> <Automatisch offline> Selecteer <Aan> in <Deze functie instellen> Voer de tijd in in <Stel tijd in> <Toepassen>
<Bestand genereren>
Configureer de instellingen voor de bestandsgeneratie.
<Beeldinstellingen uitvoerbestand>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor de gammawaarde bij het converteren van gescande originelen naar bestanden.
<Waarde YCbCr TX-gamma>
Selecteer hier de gammawaarde voor het converteren van gescande kleuren-originelen naar de opgegeven bestandsindeling. U kunt dezelfde gammawaarde van het beeldscherm opgeven die wordt gebruikt om de geconverteerde bestanden te bekijken. De bestanden worden weergegeven met de helderheid van de originele documenten.
<Gamma 1,0>
<Gamma 1,4>
<Gamma 1,8>
<Gamma 2,2>
497
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Algemeen> <Bestand genereren> <Beeldinstellingen uitvoerbestand> <Waarde YCbCr TX-gamma> Selecteer de gammawaarde
● Raadpleeg de handleiding van de monitor om de gammawaarde te bepalen.
<OCR-instellingen (doorzoekbare tekst)>
Geef, als u met OCR (Optical Character Recognition) van een tekst-origineel een "doorzoekbare PDF" wilt maken, op of het apparaat de tekstrichting van het origineel bepaalt en de richting van het origineel detecteert.
<Slimme scan>
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Algemeen> <Bestand genereren> <OCR-instellingen
(doorzoekbare tekst)> Selecteer <Uit> of <Aan> in <Slimme scan> <Toepassen>
<Inst. 256-bits AES (PDF + encr.)> *1
Bij het genereren van een gecodeerde PDF kan het PDF-codeerniveau worden ingesteld op "128-bit" of "256bit". Als "256-bit" is geselecteerd, kan de met Acrobat compatibele versie worden veranderd.
<Acrobat 9.0 of equivalent>
<Acrobat 10.0 of equivalent>
<Menu> <Functie-instellingen> <Algemeen> <Bestand genereren> <Inst. 256-bits AES
(PDF + encr.)> Selecteer <Acrobat 9.0 of equivalent> of <Acrobat 10.0 of equivalent>
<Faxinstallatiegids>
*1*2
Selecteer deze optie om op het scherm instructies weer te geven voor het opgeven van instellingen, zoals het
faxnummer en de ontvangstmodus. Begininstellingen configureren voor faxfuncties(P. 78)
498
Overzicht van menuopties
<Kopiëren>
Alle instellingen voor het kopiëren verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
2LFC-08X
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met een asterix ( * ) worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
<Standaardinstellingen wijzigen (Kopie)>
U kunt de standaardinstellingen voor kopiëren wijzigen. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de
<Aantal kopieën>
1 tot 999
<Papierbron>
<Multifunctionele lade>
<Lade 1>
<Lade 2> *
<Densiteit>
Negen niveaus
<Densiteit achtergrond aanpassen>
<Automatisch>
<Aanpassen (handmatig)>
Negen niveaus
<Zoompercentage>
Aangepaste verhouding
<100% 1:1>
<Automatisch>
<400% Max>
<200%>
<141% A5->A4>
<70% A4->A5>
<50%>
<25% Min>
<2-zijdig afdrukken>
<Uit>
<1-zijdig->2-zijdig>
<2-zijdig->2-zijdig>
499
<2-zijdig->1-zijdig>
<Type org./afw.>
<N op 1>
<Uit>
<2 op 1>
<4 op 1>
<Lay-out>
<Type origineel>
<Tekst>
<Tekst/Foto>
<Tekst/Foto (Hoge kwaliteit)>
<Foto>
<Sorteren>
<Uit>
<Aan>
<Rand wissen>
<Uit>
<Aan>
<Scherpte>
Zeven niveaus
Overzicht van menuopties
500
Overzicht van menuopties
<Printer>
Alle instellingen voor de printer verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<PDL-selectie (Plug and Play)>(P. 525)
2LFC-08Y
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met " *1 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *2 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
Prioriteit van instellingen
● Als er een afdrukinstelling is opgegeven van zowel het printerstuurprogramma als het bedieningspaneel van het apparaat, heeft de instelling van het printerstuurprogramma voorrang boven die van het bedieningspaneel. De instelling van het bedieningspaneel geldt voor bepaalde gebieden, bijvoorbeeld bij
PS/PCL-afdrukken of wanneer u afdrukt vanaf UNIX of ander besturingssysteem dat geen printerstuurprogramma´s ondersteunt.
<Printerinstellingen>
Configureer instellingen over afdrukken en printerbewerkingen.
<Prioriteit stuurprogr.instell. bij afdr.>
Selecteer of het afdrukken plaats moet vinden volgens de instellingen in het printerstuurprogramma voor het papierformaat en de papiersoort die voorrang hebben boven de instellingen die zijn gerealiseerd voor iedere papierbron onder <Papierinstell.> in het scherm Start. Door <Aan> te selecteren, kunt u afdrukken vanuit de papierbron die is opgegeven in het printerstuurprogramma, ongeacht de papierinstellingen op het apparaat. Er kan worden ingesteld dat een foutmelding verschijnt als het formaat van het geladen papier verschilt van het in het printerstuurprogramma ingestelde papierformaat.
<Multifunctionele lade>
<Prioriteit stuurprogr.inst.>
<Uit>
<Aan>
<Actie als formt niet overeenk>
<Uitvoer forceren>
<Fout weergeven>
<Lade 1>
<Prioriteit stuurprogr.inst.>
501
<Uit>
<Aan>
<Actie als formt niet overeenk>
<Uitvoer forceren>
<Fout weergeven>
<Lade 2> *1
<Prioriteit stuurprogr.inst.>
<Uit>
<Aan>
<Actie als formt niet overeenk>
<Uitvoer forceren>
<Fout weergeven>
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Prioriteit stuurprogr.instell. bij afdr.> Selecteer de papierbron Selecteer <Aan> in <Prioriteit stuurprogr.inst.> <Actie als formt niet overeenk> Selecteer <Uitvoer forceren> of <Fout weergeven> <Toepassen>
<Uitvoer forceren>
Doorgaan met afdrukken terwijl het papierformaat dat is opgegeven in het printerstuurprogramma sterk verschilt met het geladen papier.
<Fout weergeven>
Als het papierformaat dat is opgegeven in het printerstuurprogramma sterk verschilt met het geladen papier, verschijnt een foutmelding en wordt het afdrukken onderbroken.
● Als de instellingen in het printerstuurprogramma niet overeenkomen met formaat en type geladen papier met <Aan>, kan het papier vastlopen of kan er een afdrukfout optreden.
<Kopieën>
Geef hier het gewenste aantal kopieën op.
1 tot 999
502
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Kopieën> Geef het aantal kopieën op <Toepassen>
<2-zijdig afdrukken>
Geef aan of u dubbelzijdig wilt afdrukken.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <2-zijdig afdrukken> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Standaardpapier>
Met dit item geeft u papierformaat en -type op. Geschikt papier(P. 686)
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer>
<Printerinstellingen> <Standaardpapier> Selecteer het papierformaat Selecteer het papiertype
<Papierformaat negeren>
Geef aan of u wilt schakelen tussen papier van A4-formaat en het formaat Letter als een van deze papierformaten is geladen, maar het andere formaat niet. Als u <Aan> selecteert, en u A4 formaat opgeeft om op af te drukken vanaf de computer terwijl er geen A4 formaat in het apparaat is geladen, wordt het document op Letter-formaat papier afgedrukt.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Papierformaat negeren> Selecteer <Uit> of <Aan>
● U kunt verschillende afdrukinstellingen opgeven, bijvoorbeeld het aantal exemplaren of enkelzijdig of dubbelzijdig afdrukken, vanaf een toepassing of het printerstuurprogramma. De instelling
<Papierformaat negeren> kan echter alleen op het apparaat worden opgegeven.
503
Overzicht van menuopties
<Afdrukkwaliteit>
U kunt instellingen in verband met de afdrukkwaliteit, veranderen.
<Densiteit> *1
Stel de tonerdichtheid in.
17 niveaus
<Fijnaanpassing>
<Hoog>/<Medium>/<Laag>
17 niveaus
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer>
<Printerinstellingen> <Afdrukkwaliteit> <Densiteit> De dichtheid instellen <Toepassen>
● U kunt <Fijnaanpassing> gebruiken om de tonerdichtheid op drie dichtheidsniveaus in te stellen: hoge dichtheid, medium dichtheid, en lage dichtheid.
● Als <Tonerbesparing> is ingesteld op <Aan>, kunt u dit item niet instellen.
<Tonerbesparing>
U kunt toner besparen. Selecteer <Aan> als u de layout of andere prestatiekenmerken wilt controleren voordat u verdergaat met het definitief afdrukken van een grote afdruktaak.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer>
<Printerinstellingen> <Afdrukkwaliteit> <Tonerbesparing> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Beeldverfijning>
Schakel de effeningsmodus waarin de randen van tekens en afbeeldingen vloeiend worden afgedrukt, in of uit.
<Uit>
<Aan>
504
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Afdrukkwaliteit> <Beeldverfijning>
Selecteer <Uit> of <Aan>
<Resolutie>
Geef de afdrukresolutie op voor het verwerken van de afdrukgegevens.
<1200 dpi>
<600 dpi>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Afdrukkwaliteit> <Resolutie> Selecteer
<1200 dpi> of <600 dpi>
<Lay-out>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor de paginalay-out, zoals de inbindpositie en marges.
<Inbindlocatie>
Als u de afdrukken wilt inbinden met een hulpmiddel zoals een nietapparaat, moet u met behulp van dit item opgeven of u wilt inbinden over de lange of de korte zijde. Geef de instelling van dit item op in combinatie met <Rugmarge>, dat de inbindmarge opgeeft om de inbindpositie toe te passen.
<Lange zijde>
<Korte zijde>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Layout> <Inbindlocatie> Selecteer <Lange zijde> of <Korte zijde>
<Lange zijde>
Geef op dat u wilt inbinden over de lange papierzijde.
<Korte zijde>
Geef op dat u wilt inbinden over de korte papierzijde.
505
Overzicht van menuopties
<Rugmarge>
Verschuif de afdrukpositie om de inbindmarge in te stellen die geldt voor de inbindrand zoals opgegeven via
<Inbindlocatie>. De waarde '00,0' heeft geen effect op de inbindmarge.
-50,0 tot en met 00,0 tot en met +50,0 (mm)
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Layout> <Rugmarge> Geef de inbindmarge op <Toepassen>
Voer de instelwaarde in
Geef de verschuivingsrichting en -breedte op van de afdrukpositie. De instelwaarde "+" of "-" bepaalt de inbindrand waarvoor de inbindmarge moet worden ingesteld. U kunt de inbindmarge instellen in stappen
van 0,5 mm. Basishandeling(P. 128)
Instelwaarde Lange zijde Korte zijde
Een waarde met een "+" teken Linker papierrand Bovenrand van het papier
Een waarde met een "-" teken Rechter papierrand Onderrand van het papier
<Korte zijde verschuiven/Lange zijde verschuiven>
Bij ieder papiersoort kunt u voor alle afdruktaken de afdrukpositie verschuiven in stappen van "0,5 mm.
-50,0 tot en met 00,0 tot en met +50,0 (mm)
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Lay-out> Selecteer de combinatie van instellingsrichting en afdrukzijde Geef de verschuivingswaarde op <Toepassen>
506
Overzicht van menuopties
<Korte zijde versch. (voorkant)>/<Lange zijde versch. (voorkant)>
Verschuift de afdrukpositie op de papierzijde die omhoog gericht is.
<Korte zijde versch. (achterk.)>/<Lange zijde versch. (achterk.)>
Verschuift de afdrukpositie op de papierzijde die omlaag gericht is.
Voer de instelwaarde in
Geef voor <Korte zijde verschuiven (voorkant)>/<Korte zijde verschuiven (achterkant)> een waarde met een
"+" teken om de afdrukpositie in de links-naar-rechts richting te verschuiven. Geef voor <Lange zijde verschuiven (voorkant)>/<Lange zijde verschuiven (achterkant)> een waarde met een "+" teken om de afdrukpositie in de boven-naar-beneden richting te verschuiven. Om in tegenovergestelde richting te
verschuiven, geeft u een waarde met een "-" teken op. Basishandeling(P. 128)
<Korte zijde verschuiven (voorkant)>
<Korte zijde verschuiven (achterkant)>
<Lange zijde verschuiven (voorkant)>
<Lange zijde verschuiven (achterkant)>
<Fout automatisch overslaan>
Het afdrukken stopt als er een bepaalde fout optreedt in de verwerking. Als u dit item echter instelt op <Aan>, wordt die fout overgeslagen en kan het afdrukken voortgaan. Gewoonlijk moet u dit item instellen op <Uit>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Fout automatisch overslaan> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Time-out>
Stel de periode in waarna de huidige afdruktaak automatisch wordt geannuleerd als er een onderbreking in de ontvangst van afdrukgegevens optreedt.
5 tot en met 15 tot en met 300 (sec.)
507
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Time-out> Stel de tijdsperiode in <Toepassen>
<Persoonlijkheid>
Geef de modus op waarin het apparaat moet werken als het formaat van de documentgegevens onbekend is.
<Automatisch>
<PS>
<PCL>
<PDF>
<XPS>
<Afbeeldingsbeheer>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Persoonlijkheid>
Selecteer de stand Persoonlijkheid
<Prioriteit MF-lade>
Geef op of papier uit de multifunctionele invoer moet worden genomen als automatische papierselectie is ingeschakeld. Als <Aan> is geselecteerd, wordt het papier uit de multifunctionele lade genomen als hetzelfde papierformaat in zowel de multifunctionele lade als de papierlade is geplaatst.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Prioriteit MFlade> Selecteer <Uit> of <Aan>
<UFR II>
U kunt de instellingen veranderen die van kracht worden als u afdrukt vanaf UFR II printerstuurprogramma.
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
<Resolutie/gradatie>
Selecteer de reproductiemethode met halftonen. U kunt dit onderdeel instellen voor ieder beeldtype dat zich binnen één document bevindt.
<Tekst>
<Resolutie>
<Kleurtoon>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
508
Overzicht van menuopties
<Illustraties>
<Resolutie>
<Kleurtoon>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Afbeelding>
<Resolutie>
<Kleurtoon>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <UFR
II> <Halftonen> <Resolutie/gradatie> Selecteer het type afbeelding Selecteer de reproductiemethode met halftonen
Type afbeelding
Selecteer het object waarvoor u de instelling wilt wijzigen. <Tekst> vertegenwoordigt letters en tekens,
<Illustraties> vertegenwoordigt lijnen en figuren, en <Afbeelding> vertegenwoordigt foto´s en afbeeldingen.
Instelwaarde
<Resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Geschikt voor het afdrukken van tekens en fijne lijnen.
<Kleurtoon>
Produceert een scherpe afdruk met sterk contrast van licht en donker. Is geschikt voor het afdrukken van fotogegevens zoals gegevens van fotoafbeeldingen.
<Gradatie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Is geschikt voor het afdrukken van figuren of afbeeldingen die gradatiegebieden bevatten.
<Hoge resolutie>
Vergeleken met <Resolutie> produceert dit een fijnere afdruk, maar de kwaliteit is iets minder stabiel.
Geschikt voor het afdrukken tekengegevens of CAD-gegevens met scherpe randen.
<Papierbesparing>
Geef op of lege pagina's niet moeten worden uitgevoerd.
<Uit>
509
Overzicht van menuopties
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <UFR
II> <Papierbesparing> Selecteer <Uit> of <Aan>
<PCL>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor PCL-afdrukken, zoals paginalay-out en afdrukkwaliteit.
<Papierbesparing>
Geef op of lege pagina's niet moeten worden uitgevoerd.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Papierbesparing> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Afdrukstand>
Selecteer <Staand> (verticale richting) of <Liggend> (horizontale richting) voor de paginarichting. De instelling Portret wordt bijna overal in deze handleiding Staand genoemd. De instelling Landschap wordt bijna overal aangeduid als Liggend.
<Staand>
<Liggend>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Afdrukstand> Selecteer <Staand> of <Liggend>
<Lettergrootte>
Geef het lettertype op dat u wilt gebruiken door het bijbehorende lettertype-ID-nummer. U kunt vanaf het
MF429x / MF428x
0 tot en met 104
MF426dw / MF421dw
0 tot en met 54
510
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Lettergrootte> Selecteer het nummer van het lettertype <Toepassen>
<Puntgrootte> *1
Geef de tekengrootte op in punten. U kunt de grootte in stappen van 0,25 aanpassen. U kunt deze optie alleen opgeven als er een proportioneel lettertype is geselecteerd bij <Lettergrootte>.
4,00 t/m 12,00 t/m 999,75(punt)
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Puntgrootte> Geef de puntgrootte op <Toepassen>
<Pitch> *1
Kies deze optie om de pitch of tekenafstand (cpi of tekens per inch) voor het lettertype op te geven. U kunt de pitch in stappen van 0,01 aanpassen. U kunt deze optie alleen opgeven als er een niet-proportioneel lettertype of een bitmaplettertype is geselecteerd bij <Lettergrootte>.
0,44 t/m 10,00 t/m 99,99 (cpi)
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Pitch> Geef de pitch-waarde op <Toepassen>
<Vormlijnen>
Kies deze optie om het aantal regels op te geven dat op een pagina moet worden afgedrukt (van 5 t/m 128).
Deze instelling wordt automatisch aangepast aan de hand van de instellingen voor <Standaard papierformaat> en <Afdrukstand>.
5 t/m 64 t/m 128 (lijnen)
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Vormlijnen> Geef het aantal lijnen op <Toepassen>
<Tekencode>
Selecteer hier de tekencode (tekenset) die het meest geschikt is voor de computer die u gebruikt om afdrukgegevens te verzenden. De opgegeven instelling wordt genegeerd als de tekencode wordt bepaald door het lettertype dat is opgegeven bij <Lettergrootte>.
511
MF429x / MF428x
<ARABIC8>
<DESKTOP>
<GREEK8>
<HEBREW7>
<HEBREW8>
<ISO4>
<ISO6>
<ISO11>
<ISO15>
<ISO17>
<ISO21>
<ISO60>
<ISO69>
<ISOCYR>
<ISOGRK>
<ISOHEB>
<ISOL1>
<ISOL2>
<ISOL5>
<ISOL6>
<ISOL9>
<LEGAL>
<MATH8>
<MCTEXT>
<MSPUBL>
<PC775>
MF426dw / MF421dw
<DESKTOP>
<ISO4>
<ISO6>
<ISO11>
<ISO15>
<ISO17>
<ISO21>
<ISO60>
<ISO69>
<ISOL1>
<ISOL2>
<ISOL5>
<ISOL6>
<ISOL9>
<LEGAL>
<MATH8>
<MCTEXT>
<MSPUBL>
<PC775>
<PC8>
<PC850>
<PC852>
<PC858>
<PC8DN>
<PC8TK>
<PC1004>
<PIFONT>
<PSMATH>
<PSTEXT>
<ROMAN8>
<ROMAN9>
<VNINTL>
<VNMATH>
<VNUS>
<WIN30>
<WINBALT>
<WINL1>
<WINL2>
<WINL5>
<PC8>
<ROMAN8>
<ROMAN9>
<VNINTL>
<VNMATH>
<VNUS>
<WIN30>
<WINARB>
<WINBALT>
<WINCYR>
<WINGRK>
<WINL1>
<WINL2>
<WINL5>
<PC850>
<PC851>
<PC852>
<PC858>
<PC862>
<PC864>
<PC866>
<PC8DN>
<PC8GRK>
<PC8TK>
<PC1004>
<PIFONT>
<PSMATH>
<PSTEXT>
Overzicht van menuopties
512
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Tekencode> Selecteer de tekencode
<Gebruikerspapier>
Kies deze optie om aan te geven of u een aangepast papierformaat wilt instellen. Selecteer <Aan> om de afmetingen van het papier op te geven bij <X-dimensie> en <Y-dimensie>.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Gebruikerspapier> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Maateenheid> *1
Kies deze optie om de maateenheid te selecteren voor het instellen van een aangepast papierformaat.
<Millimeter>
<Inch>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Maateenheid> Selecteer
<Millimeter> of <Inch>
<X-dimensie> *1
Geef hier de horizontale afmeting (korte kant) van het aangepaste papier op.
77 tot en met 215 (mm)
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Xdimensie> Geef de afmeting op <Toepassen>
<Y-dimensie> *1
Geef hier de verticale afmeting (lange kant) van het aangepaste papier op.
127 tot en met 355 (mm)
513
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Ydimensie> Geef de afmeting op <Toepassen>
<CR aan LF toevoegen>
Met deze optie kunt u instellen of er een Enter-teken (CR) moet worden toegevoegd wanneer de machine een teken voor een nieuwe regel (LF) ontvangt. Als <Ja> is geselecteerd, wordt de afdrukpositie naar het begin van de volgende regel verplaatst wanneer de machine een LF-code ontvangt. Als <Nee> is geselecteerd, wordt de afdrukpositie naar de volgende regel verplaatst, net onder de ontvangen LF-code.
<Ja>
<Nee>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <CR aan LF toevoegen> Selecteer <Ja> of <Nee>
<A4-afdrukbreedte vergroten>
Kies deze optie als u wilt instellen dat de breedte van het afdrukbare gebied van A4-papier in de stand Staand moet worden aangepast aan de breedte van Letter-papier.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <A4afdrukbreedte vergroten> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
<Resolutie/gradatie>
Selecteer de reproductiemethode met halftonen. U kunt dit onderdeel instellen voor ieder beeldtype dat zich binnen één document bevindt.
514
Overzicht van menuopties
<Tekst>
<Resolutie>
<Kleurtoon>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Illustraties>
<Resolutie>
<Kleurtoon>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Afbeelding>
<Resolutie>
<Kleurtoon>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <Halftonen>
<Resolutie/gradatie> Selecteer het type afbeelding Selecteer de reproductiemethode met halftonen
Type afbeelding
Selecteer het object waarvoor u de instelling wilt wijzigen. <Tekst> vertegenwoordigt letters en tekens,
<Illustraties> vertegenwoordigt lijnen en figuren, en <Afbeelding> vertegenwoordigt foto´s en afbeeldingen.
Instelwaarde
<Resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Geschikt voor het afdrukken van tekens en fijne lijnen.
<Kleurtoon>
Produceert een scherpe afdruk met sterk contrast van licht en donker. Is geschikt voor het afdrukken van fotogegevens zoals gegevens van fotoafbeeldingen.
<Gradatie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Is geschikt voor het afdrukken van figuren of afbeeldingen die gradatiegebieden bevatten.
<Hoge resolutie>
515
Overzicht van menuopties
Vergeleken met <Resolutie> produceert dit een fijnere afdruk, maar de kwaliteit is iets minder stabiel.
Geschikt voor het afdrukken tekengegevens of CAD-gegevens met scherpe randen.
<BarDIMM> *1
Met deze instelling kunt u streepjescodes afdrukken die worden ondersteund door de Barcode Printing Kit.
Als <Inschakelen> wordt geselecteerd, zal het apparaat streepjescodes genereren wanneer het opdrachten voor streepjescodes ontvangt van een host-computer. Als <Uitschakelen> wordt geselecteerd, worden er geen streepjescodes gegenereerd, ook niet als er opdrachten voor streepjescodes worden verzonden vanaf de host-computer.
<Uitschakelen>
<Inschakelen>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <BarDIMM>
Selecteer <Uitschakelen> of <Inschakelen>
● U kunt het menu BarDIMM alleen inschakelen als u Barcode Printing Kit activeert. Wanneer u geen streepjescode afdrukt, moet u vooral het menu BarDIMM uitschakelen. Anders zal misschien de verwerkingssnelheid van gewone afdruktaken worden beperkt.
● De standaardinstelling is <Uitschakelen>. Als u de Barcode Printing Kit activeert, verandert deze in
<Inschakelen>.
<FreeScape> *1
Geeft de AEC (Alternatie Escape Code) op die moet worden gebruikt voor opdrachten voor streepjescodes wanneer de host-computer de standaard Escapecode niet ondersteunt.
<Uit>
<~>
<">
<#>
<$>
</>
<\>
<?>
<{>
<}>
<|>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PCL> <FreeScape>
Selecteer een escapecode
● Deze instelling is alleen beschikbaar als <BarDIMM> is ingeschakeld.
516
Overzicht van menuopties
<PS>
Geef de instellingen op voor PS-afdrukken, zoals paginalay-out en afdrukkwaliteit.
<Time-out opdracht>
Deze instelling biedt u de mogelijkheid op te geven hoeveel tijd verstrijkt tot een taak wordt geannuleerd. Als een taak niet wordt voltooid binnen de ingestelde tijdslimiet, wordt de taak automatisch geannuleerd.
0 t/m 3600 (sec.)
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PS> <Time-out opdracht> Geef de time-outtijd voor de taak in seconden op <Toepassen>
<PS-fouten afdrukken>
Deze instelling bepaalt of een foutpagina wordt afgedrukt wanneer een fout optreedt.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PS> <PS-fouten afdrukken> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
<Resolutie/gradatie>
Selecteer de reproductiemethode met halftonen. U kunt dit onderdeel instellen voor ieder beeldtype dat zich binnen één document bevindt.
<Tekst>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Illustraties>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Afbeelding>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
517
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PS> <Halftonen> <Resolutie/ gradatie> Selecteer het type afbeelding Selecteer de reproductiemethode met halftonen
Type afbeelding
Selecteer het object waarvoor u de instelling wilt wijzigen. <Tekst> vertegenwoordigt letters en tekens,
<Illustraties> vertegenwoordigt lijnen en figuren, en <Afbeelding> vertegenwoordigt foto´s en afbeeldingen.
Instelwaarde
<Resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Is geschikt voor het afdrukken van figuren of afbeeldingen die gradatiegebieden bevatten.
<Gradatie>
Produceert een scherpe afdruk met sterk contrast van licht en donker. Is geschikt voor het afdrukken van fotogegevens zoals gegevens van fotoafbeeldingen.
<Hoge resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Geschikt voor het afdrukken van tekens en fijne lijnen.
<Grijswaardeconversie>
Geef de afdrukmethode op om kleurendata in zwart-wit af te drukken.
<sRGB>
<NTSC>
<Uniforme RGB>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PS>
<Grijswaardeconversie> Selecteer het type grijswaardenconversie
518
Overzicht van menuopties
<sRGB>
Drukt in zwart/wit af met nadruk op kleurverschillen, zodat een vloeiende gradatie wordt verkregen.
<NTSC>
Drukt zodanig in zwart/wit af dat de afbeelding eruit ziet als een zwart/wit televisieafbeelding (van het NTSCsysteem).
<Uniforme RGB>
Drukt zodanig in zwart/wit af dat R, G, en B uniform worden geconverteerd naar hetzelfde grijsniveau met behulp van slechts helderheid als de referentie.
<Instellingen voor afbeeldingsbeheer>
U kunt de afdrukinstellingen wijzigen die worden toegepast bij het afdrukken van beeldbestanden (JPEG/TIFF).
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode veranderen voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
<Gradatie>
<Resolutie>
<Hoge resolutie>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <Inst. voor afb.beheer> <Halftonen> Selecteer de reproductiemethode met halftonen
<Gradatie>
Produceert een scherpe afdruk met sterk contrast van licht en donker. Is geschikt voor het afdrukken van fotogegevens zoals gegevens van fotoafbeeldingen.
<Resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Is geschikt voor het afdrukken van figuren of afbeeldingen die gradatiegebieden bevatten.
<Hoge resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Geschikt voor het afdrukken van tekens en fijne lijnen.
<PDF>
U kunt instellingen voor PDF-bestanden wijzigen.
<Vergroten/verkleinen vlgns papierformaat>
Geef op of de grootte van de afdruk wordt aangepast aan het afdrukbereik van het papier. Let op: vergroten of verkleinen heeft geen invloed op de lengte/breedte-verhouding van het origineel.
<Uit>
<Aan>
519
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PDF> <Vergr./verkl.
volgns papierformaat> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Afdrukgebied vergroten>
Geef op of u het afdrukbereik wilt vergroten tot het papierformaat.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PDF> <Afdrukgebied vergroten> Selecteer <Uit> of <Aan>
● Als u <Aan> opgeeft, kan het gebeuren dat papiergedeelten kort bij de rand niet worden bedrukt of dat afdrukken er gedeeltelijk vlekkerig uitkomen, al naargelang het origineel.
<N op 1>
Geef op of u meerdere pagina's wilt verkleinen en ze in een zodanige opstelling op één pagina wilt afdrukken dat de eerste pagina zich linksboven bevindt. Bijvoorbeeld: om vier pagina's op één vel af te drukken, selecteert u <4 op 1>.
<Uit>
<2 op 1>
<4 op 1>
<6 op 1>
<8 op 1>
<9 op 1>
<16 op 1>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PDF> <N op 1>
Selecteer het aantal te combineren pagina's
<Opmerkingen afdrukken>
Geef op of u opmerkingen wilt afdrukken. Als u <Automatisch> opgeeft, worden opmerkingen in PDF bestanden afgedrukt.
<Uit>
<Automatisch>
520
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PDF> <Opmerkingen afdrukken> Selecteer <Uit> of <Automatisch>
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
<Resolutie/gradatie>
Selecteer de reproductiemethode met halftonen. U kunt dit onderdeel instellen voor ieder beeldtype dat zich binnen één document bevindt.
<Tekst>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Illustraties>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Afbeelding>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PDF> <Halftonen> <Resolutie/ gradatie> Selecteer het type afbeelding Selecteer de reproductiemethode met halftonen
Type afbeelding
Selecteer het object waarvoor u de instelling wilt wijzigen. <Tekst> vertegenwoordigt letters en tekens,
<Illustraties> vertegenwoordigt lijnen en figuren, en <Afbeelding> vertegenwoordigt foto´s en afbeeldingen.
521
Overzicht van menuopties
Instelwaarde
<Resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Is geschikt voor het afdrukken van figuren of afbeeldingen die gradatiegebieden bevatten.
<Gradatie>
Produceert een scherpe afdruk met sterk contrast van licht en donker. Is geschikt voor het afdrukken van fotogegevens zoals gegevens van fotoafbeeldingen.
<Hoge resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Geschikt voor het afdrukken van tekens en fijne lijnen.
<Grijswaardeconversie>
Geef de afdrukmethode op om kleurendata in zwart-wit af te drukken.
<sRGB>
<NTSC>
<Uniforme RGB>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <PDF>
<Grijswaardeconversie> Selecteer het type grijswaardenconversie
<sRGB>
Drukt in zwart/wit af met nadruk op kleurverschillen, zodat een vloeiende gradatie wordt verkregen.
<NTSC>
Drukt zodanig in zwart/wit af dat de afbeelding eruit ziet als een zwart/wit televisieafbeelding (van het NTSCsysteem).
<Uniforme RGB>
Drukt zodanig in zwart/wit af dat R, G, en B uniform worden geconverteerd naar hetzelfde grijsniveau met behulp van slechts helderheid als de referentie.
<XPS>
U kunt instellingen voor XPS-bestanden wijzigen.
<Halftonen>
U kunt de afdrukmethode selecteren voor het reproduceren van halftonen (het tussenliggende bereik tussen de lichtere en donkere gebieden van een afbeelding) voor optimale beeldkwaliteit.
<Resolutie/gradatie>
Selecteer de reproductiemethode met halftonen. U kunt dit onderdeel instellen voor ieder beeldtype dat zich binnen één document bevindt.
<Tekst>
522
Overzicht van menuopties
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Illustraties>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Afbeelding>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <XPS> <Halftonen> <Resolutie/ gradatie> Selecteer het type afbeelding Selecteer de reproductiemethode met halftonen
Type afbeelding
Selecteer het object waarvoor u de instelling wilt wijzigen. <Tekst> vertegenwoordigt letters en tekens,
<Illustraties> vertegenwoordigt lijnen en figuren, en <Afbeelding> vertegenwoordigt foto´s en afbeeldingen.
Instelwaarde
<Resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Is geschikt voor het afdrukken van figuren of afbeeldingen die gradatiegebieden bevatten.
<Gradatie>
Produceert een scherpe afdruk met sterk contrast van licht en donker. Is geschikt voor het afdrukken van fotogegevens zoals gegevens van fotoafbeeldingen.
<Hoge resolutie>
Produceert een afdruk met vloeiende gradatie of vloeiende randen. Geschikt voor het afdrukken van tekens en fijne lijnen.
<Grijswaardeconversie>
Geef de afdrukmethode op om kleurendata in zwart-wit af te drukken.
<Tekst>
<sRGB>
<NTSC>
523
Overzicht van menuopties
<Uniforme RGB>
<Illustraties>
<sRGB>
<NTSC>
<Uniforme RGB>
<Afbeelding>
<sRGB>
<NTSC>
<Uniforme RGB>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <XPS>
<Grijswaardeconversie> Selecteer het type afbeelding Selecteer het type grijswaardenconversie
Type afbeelding
Selecteer het object waarvoor u de instelling wilt wijzigen. <Tekst> vertegenwoordigt letters en tekens,
<Illustraties> vertegenwoordigt lijnen en figuren, en <Afbeelding> vertegenwoordigt foto´s en afbeeldingen.
Type grijswaardenconversie
<sRGB>
Drukt in zwart/wit af met nadruk op kleurverschillen, zodat een vloeiende gradatie wordt verkregen.
<NTSC>
Drukt zodanig in zwart/wit af dat de afbeelding eruit ziet als een zwart/wit televisieafbeelding (van het NTSCsysteem).
<Uniforme RGB>
Drukt zodanig in zwart/wit af dat R, G, en B uniform worden geconverteerd naar hetzelfde grijsniveau met behulp van slechts helderheid als de referentie.
<Papierbesparing>
Geef op of lege pagina's niet moeten worden uitgevoerd.
<Uit>
<Aan>
524
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functieinstellingen> <Printer> <Printerinstellingen> <XPS> <Papierbesparing> Selecteer <Uit> of <Aan>
<Gecomprimeerde beelduitvoer>
Geef op welke bewerking moet plaatsvinden als de beeldkwaliteit is afgenomen vanwege te weinig geheugen bij het afdrukken.
<Uitvoer>
<Fout weergeven>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <Printerinstellingen>
<XPS> <Gecomprimeerde beelduitvoer> Selecteer <Uitvoer> of <Fout weergeven>
<Uitvoer>
Blijft afdrukken ongeacht hoe zeer de kwaliteit afneemt.
<Fout weergeven>
Als de beeldkwaliteit aanzienlijk is afgenomen, wordt geen afbeelding afgedrukt en wordt een foutmelding weergegeven.
<PDL-selectie (Plug and Play)>
Selecteer een paginabeschrijvingstaal (PDL), zodat de machine wordt gedetecteerd als een printer die compatibel is met die taal wanneer de machine via Plug and Play wordt aangesloten op een computer.
<Netwerk> *2
Selecteer een paginabeschrijvingstaal (PDL), zodat de machine wordt gedetecteerd als een printer die compatibel is met die taal wanneer de machine wordt gedetecteerd via het netwerk.
<FAX> *1
<UFR II>
<UFR II (V4)>
<PCL6>
<PCL6 (V4)>
<PS>
<USB>
Selecteer een paginabeschrijvingstaal (PDL), zodat de machine wordt gedetecteerd als een printer die compatibel is met die taal wanneer de machine via USB wordt aangesloten op een computer.
525
Overzicht van menuopties
<UFR II>
<UFR II (V4)>
<PCL6>
<PCL6 (V4)>
<PS>
<Menu> <Functie-instellingen> <Printer> <PDL-selectie (Plug and Play)> Selecteer
<Netwerk> of <USB> Selecteer een paginabeschrijvingstaal <OK> Start het apparaat opnieuw op
<FAX>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een faxapparaat.
<UFR II>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een UFR II printer.
<UFR II (V4)>
Hiermee wordt het apparaat gedetecteerd en verbonden als een UFR II printer die compatibel is met XPS (XML
Paper Specification).
<PCL6>
Hiermee wordt de machine gedetecteerd en verbonden als een PCL6-printer.
<PCL6 (V4)>
Hiermee wordt de machine gedetecteerd en verbonden als een PCL6-printer.
<PS>
Detecteert het apparaat als PS-printer en sluit het aan.
526
Overzicht van menuopties
<Verzenden>
2LFC-090
Alle instellingen voor het verzenden van faxen en gescande originelen verschijnen in een lijst met korte toelichting.
Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Algemene instellingen>(P. 527)
<Verzend- en scaninstellingen>(P. 528)
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met " *1 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
● Opties die zijn gemarkeerd met " *2 " kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *3 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
<Algemene instellingen>
Configureer de instellingen om tijdens het verzenden van faxen, e-mails, of I-faxen bestemmingen te beperken, en de bevestigingsmethode op te geven om verzending naar verkeerde bestemmingen te vermijden.
<Beperk nieuwe bestemmingen>
Selecteer of de faxnummers en e-mail-/I-Faxadressen die kunnen worden opgegeven, alleen bestemmingen
<Uit>
<Aan>
<Beperk opnieuw verzenden vanuit log>
<Uit>
<Aan>
<Bevestigen bij TX-kiescode>
Kies deze optie om in te stellen of de gegevens van een ingevoerde code voor verkort kiezen moeten worden
<Uit>
<Aan>
527
Overzicht van menuopties
<Bestemming bevest. vóór verz.>
Geef op of het scherm om de bestemming te bevestigen moet worden weergegeven tijdens het verzenden van faxen, e-mails, of I-Faxen. Als <Alleen voor groepsverzending> is geselecteerd, verschijnt het
<Uit>
<Aan>
<Alleen voor groepsverzending>
<Verzend- en scaninstellingen>
U kunt de instellingen voor het verzenden van faxen of gescande documenten wijzigen en registreren.
<Apparaatnaam registreren>
Registreer de naam van de afzender voor e-mailberichten en I-Faxen. De geregistreerde naam wordt samen met het e-mailadres weergegeven in e-mailberichten. Als u geen naam registreert, wordt alleen het e-mailadres weergegeven.
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Verzend- en scaninstellingen> <Apparaatnaam registreren> Voer de naam van de afzender in <Toepassen>
<E-mailinstellingen>
Verander de standaard instellingen voor het scannen van originelen die worden verzonden als e-mail.
<Standaardinstellingen wijzigen (E-mail)>
U kunt de standaard instellingen veranderen voor het scannen van originelen ter verzending als emailbericht. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het scannen
van originelen. De standaardinstellingen voor functies wijzigen(P. 172)
<Scanformaat>
<A4>
<A5R>
<A6>
<B5>
<LTR>
<LGL>
<STMT>
<EXEC>
<FOOLSCAP/FOLIO>
<OFICIO>
<LETTER (Government)>
<LEGAL (Government)>
<LEGAL (India)>
<FOOLSCAP (Australië)>
<OFICIO (Brazilië)>
<OFICIO (Mexico)>
528
Overzicht van menuopties
<Bestandsindeling>
<PDF>
<PDF (Compact)>
<PDF (Compact/OCR)>
<PDF (OCR)>
<PDF-details instellen>
<PDF>/<PDF (Compact)>/<PDF (Compact/OCR)>/<PDF (OCR)>
<Encryptie>
<Geen>
<Acrobat 7.0 of later/128-bits AES>
<Acrobat 9.0 of equivalent/256-bits AES> *1
<Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES>
<Digitale handtekeningen>
*1
<Geen>
<Linksboven>
<Splitsen in pagina's>
<Uit>
<Aan>
<JPEG>
<TIFF>
<TIFF-details instellen>
<Splitsen in pagina's>
<Uit>
<Aan>
<Densiteit>
Negen niveaus
<Stand origineel>
<Staand>
<Liggend>
<Type origineel>
<Tekst>
<Tekst/Foto>
<Foto>
<2-zijdig origineel >
<Uit>
<Type boek>
<Type kalender>
<Scherpte>
Zeven niveaus
<Bestandsgrootte>
<Klein: Geheugenprioriteit>
<Standaard>
<Groot: Prioriteit beeldkwaliteit>
529
Overzicht van menuopties
<Onderwerp/bericht>
<Onderwerp>
<Bericht>
<Antwoord aan>
<Geen>
<Opgeven uit adresboek>
<Prioriteit>
<Laag>
<Standaard>
<Hoog>
<I-faxinstellingen>
Geef de basisinstellingen op voor het gebruik van het apparaat als I-Faxapparaat.
<Standaardinstellingen wijzigen (I-fax)>
U kunt de standaard instellingen veranderen voor het verzenden van I-Faxen. De geselecteerde instellingen
<Scanformaat>
<A4>
<A5R>
<A6>
<B5>
<LTR>
<LGL>
<STMT>
<EXEC>
<FOOLSCAP/FOLIO>
<OFICIO>
<LETTER (Government)>
<LEGAL (Government)>
<LEGAL (India)>
<FOOLSCAP (Australië)>
<OFICIO (Brazilië)>
<OFICIO (Mexico)>
<Densiteit>
Negen niveaus
<Type origineel>
<Tekst>
<Tekst/Foto>
<Foto>
<2-zijdig origineel >
<Uit>
<Type boek>
530
Overzicht van menuopties
<Type kalender>
<Scherpte>
Zeven niveaus
<Onderwerp/bericht>
<Onderwerp>
<Bericht>
<Antwoord aan>
<Geen>
<Opgeven uit adresboek>
<TX terminal-ID>
Informatie zoals de datum en de tijd van verzending en het e-mailadres van het apparaat (informatie van de verzender) kunnen als kopregel aan verzonden documenten worden toegevoegd. Deze informatie vertelt de ontvanger wanneer de I-Fax is verzonden en wie de afzender is.
<TX terminal-ID toevoegen>
<Uit>
<Aan>
<Afdrukpositie>
<Binnen beeldvlak>
<Buiten beeldvlak>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Verzend- en scaninstellingen> <Ifaxinstellingen> <TX terminal-ID> Selecteer <Aan> in <TX terminal-ID toevoegen> <Afdrukpositie> Selecteer <Binnen beeldvlak> of <Buiten beeldvlak>
<Toepassen>
<Bestandsinstellingen>
Verander de standaard instellingen voor het opslaan van originelen in een gedeelde map of op een FTP-server.
<Standaardinstellingen wijzigen (Bestand)>
U kunt de instellingen voor het opslaan van originelen in een gedeelde map of op een FTP-server wijzigen en
<Scanformaat>
<A4>
<A5R>
<A6>
<B5>
<LTR>
<LGL>
<STMT>
<EXEC>
<FOOLSCAP/FOLIO>
<OFICIO>
531
Overzicht van menuopties
<LETTER (Government)>
<LEGAL (Government)>
<LEGAL (India)>
<FOOLSCAP (Australië)>
<OFICIO (Brazilië)>
<OFICIO (Mexico)>
<Bestandsindeling>
<PDF>
<PDF (Compact)>
<PDF (Compact/OCR)>
<PDF (OCR)>
<PDF-details instellen>
<PDF>/<PDF (Compact)>/<PDF (Compact/OCR)>/<PDF (OCR)>
<Encryptie>
<Geen>
<Acrobat 7.0 of later/128-bits AES>
<Acrobat 9.0 of equivalent/256-bits AES> *1
<Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES>
<Digitale handtekeningen>
*1
<Geen>
<Linksboven>
<Splitsen in pagina's>
<Uit>
<Aan>
<JPEG>
<TIFF>
<TIFF-details instellen>
<Splitsen in pagina's>
<Uit>
<Aan>
<Densiteit>
Negen niveaus
<Stand origineel>
<Staand>
<Liggend>
<Type origineel>
<Tekst>
<Tekst/Foto>
<Foto>
<2-zijdig origineel>
<Uit>
<Type boek>
<Type kalender>
<Scherpte>
532
Overzicht van menuopties
Zeven niveaus
<Bestandsgrootte>
<Klein: Geheugenprioriteit>
<Standaard>
<Groot: Prioriteit beeldkwaliteit>
<Faxinstellingen>
*1
Kies deze optie om de basisinstellingen op te geven voor de faxfunctie van de machine.
<Standaardinstellingen wijzigen (Fax)>
U kunt de standaard instellingen veranderen voor het verzenden van faxen. De geselecteerde instellingen
<Resolutie>
<200 x 100 dpi (Normaal)>
<200 x 200 dpi (Fijn)>
<200 x 200 dpi (Foto)>
<200 x 400 dpi (Superfijn)>
<400 x 400 dpi (Zeer fijn)>
<Densiteit>
Negen niveaus
<2-zijdig origineel >
<Uit>
<Type boek>
<Type kalender>
<Scherpte>
Zeven niveaus
<Alarm Handset van haak>
Geef aan of de machine een waarschuwingssignaal moet produceren wanneer de handset van de telefoon of de optionele handset niet goed in de houder ligt. U kunt ook het volume van het signaal instellen.
0 t/m 3
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Alarm Handset van haak> Selecteer het volume van het waarschuwingssignaal <Toepassen>
<ECM TX>
Hiermee kunt u de foutcorrectiemodus (ECM) in- of uitschakelen. ECM controleert op fouten in faxgegevens en
corrigeert deze. Als u foutcorrectie wilt toepassen op ontvangen faxen <ECM RX>(P. 542) .
<Uit>
533
Overzicht van menuopties
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <ECM TX> <Aan>
● ECM moet zijn ingeschakeld op de machine en het andere faxapparaat omdat er foutcontroles worden uitgevoerd op zowel het versturende als ontvangende apparaat.
● Zelfs als ECM is ingeschakeld, kunnen er fouten optreden als gevolg van de toestand van de telefoonlijn.
● Het verwerken van gegevens kan langer duren als ECM is ingeschakeld omdat de foutcontroles en correcties worden uitgevoerd terwijl de gegevens worden verzonden.
<Stel pauzeduur in> *2
Als u bijvoorbeeld een telefoongesprek start door "0 - (pauze) - (telefoonnummer)" te kiezen, wordt eerst 0 gekozen en vervolgens wordt een paar seconden later het telefoonnummer gekozen. Als u een internationale fax verzendt, moet u de bestemmingen opgeven door "(internationale toegangscode) - (landnummer) -
(netnummer) - (faxnummer)" te kiezen, maar opeenvolgende nummers die worden ingevoerd zonder pauzes, worden mogelijk niet correct herkend. In dit geval probeert u een pauze toe te voegen na de internationale toegangscode of het faxnummer. Als de code of het nummer nog steeds niet correct wordt herkend, probeert u
weten hoe u een pauze invoert.
1 tot en met 4 tot en met 15 (sec.)
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Stel pauzeduur in> Geef de duur van de pauze op <Toepassen>
<Automatische nummerherhaling> *2
Kies deze optie om instellingen op te geven voor automatische nummerherhaling, een functie waarmee een faxnummer na enkele minuten automatisch opnieuw wordt gekozen als de eerste poging is mislukt omdat de lijn bezet is. U kunt opgeven hoe vaak het apparaat het nummer opnieuw kiest en de tijd tussen de pogingen voor nummerherhaling.
<Autom. nummerherhaling gebr.>
<Uit>
<Aan>
<Aantal herhalingen>
1 t/m 2 t/m 10 (maal)
<Herhalingsinterval>
2 tot 99 (min.)
<Nummerherhaling bij fout>
<Uit>
<Aan>
534
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Automat.
nummerherhaling> Selecteer <Aan> in <Autom. nummerherhaling gebr.> Geef ieder instelitem op <Toepassen>
<Aantal herhalingen>
Geeft op hoe vaak het apparaat het nummer opnieuw moet kiezen. Voer een nummer in, en selecteer
<Toepassen>.
<Herhalingsinterval>
Geeft het interval tussen het herhalen van het nummer. Voer een waarde in voor het interval, en selecteer
<Toepassen>.
<Nummerherhaling bij fout>
Als <Aan> is ingesteld, geeft dit op dat een nummer opnieuw moet worden gekozen wanneer er zich een transmissiefout voordoet.
<Contr. kiestoon vr verzending> *2
Selecteer deze optie om te controleren op een kiestoon voordat een faxnummer wordt gekozen.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Contr. kiestoon vr verzending> <Aan>
<Lijn instellen>
Geef een faxnummer, naam van de eenheid, en type lijn op.
<Tel.nr. apparaat registreren>
<Apparaatnaam registreren>
Registreer de naam van een bedrijf of persoon ( Het faxnummer en de naam van het apparaat
afzender ( <TX terminal-ID> (P. 538) ).
<Selecteer type lijn> *2
De telefoonlijn aansluiten(P. 82)
<Puls>
<Toon>
535
Overzicht van menuopties
<TX-startsnelheid>
Als het lang duurt voordat het verzenden van een fax start, bijvoorbeeld vanwege een slechte verbinding, kunt u de startsnelheid voor de communicatie stapsgewijs verlagen.
<33600 bps>
<14400 bps>
<9600 bps>
<7200 bps>
<4800 bps>
<2400 bps>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <TX-startsnelheid>
Selecteer een startsnelheid voor de communicatie
<R-toets instelling>
Als het apparaat via een telefooncentrale met het netwerk is verbonden, moet de toegangsmethode worden ingesteld. Als u de instelling <PBX> kiest, wordt de toets <R> weergegeven op het scherm voor basisfuncties voor faxen. Als u een nummer voor het kiezen van een buitenlijn toewijst aan de toets <R>, kunt u eenvoudig een buitenlijn kiezen.
<PSTN>
<PBX> *2
<Prefix>
Prefix
<Verbreken>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <R-toets instelling>
<PBX> Selecteer <Prefix> of <Verbreken> Voer het nummer voor het kiezen van een buitenlijn in, bij selectie van <Prefix> <Toepassen>
<PBX>
Selecteer <PBX> als u wilt dat het apparaat via een telefooncentrale wordt verbonden. Stel de functie van de toets <R> die wordt weergegeven op het scherm voor basisfuncties voor faxen in op <Prefix> of <Verbreken>.
Als u <Prefix> selecteert, voert u de code voor het prefix op het volgende scherm in. Gebruik de numerieke toetsen om de code voor het prefix in te voeren, selecteer <Onderbreken> en vervolgens <Toepassen>. Als u geen pauze invoegt, wordt de prefix niet opgeslagen.
536
Overzicht van menuopties
<TX-document archiveren> *3
Behalve de bestemming die wordt opgegeven wanneer de fax wordt verzonden, kunt u opgeven of gefaxte documenten ook worden verstuurd naar een vooraf ingesteld adres waar ze worden opgeslagen en
gearchiveerd. Als u wilt annuleren, selecteer dan(P. 235)
<TX-document archiveren>
<Uit>
<Aan>
<Archiefadres>
<Bevestig ingevoerd faxnummer>
Kies deze optie om in te stellen of de gegevens van een ingevoerde code voor verkort kiezen moeten worden
<Uit>
<Aan>
<Toestaan faxstuurprogramma TX>
<Uit>
<Aan>
<Adresboek bij handset op haak>
Kies een instelling zodat u een faxverzending kunt starten door een specifiek nummer in te voeren voordat u een code voor verkort kiezen opgeeft of een bestemming uit het adresboek opgeeft.
<Niet toestaan na nummertoets>
<Altijd toestaan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Adresboek bij handset op haak> Selecteer <Niet toestaan na nummertoets> of <Altijd toestaan>
● Verzen kan onmogelijk zijn als het ingevoerde nummer te veel cijfers heeft.
537
Overzicht van menuopties
<Beperk groepsverzending>
Kies deze optie om groepsverzending al dan niet toe te staan. Dit is een functie waarmee u achter elkaar faxen
naar verschillende bestemmingen kunt sturen. Groepsverzending beperken(P. 412)
<Uit>
<Aan>
<TX terminal-ID>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het toevoegen van gegevens van de afzender aan de koptekst van faxen, zoals het faxnummer en de naam van de machine. De ontvanger kan aan de hand van deze gegevens zien van wie de fax afkomstig is.
<TX terminal-ID toevoegen>
<Uit>
<Aan>
<Afdrukpositie>
<Binnen beeldvlak>
<Buiten beeldvlak>
<Markeer nummer als>
<Fax>
<Tel>
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <TX terminal-
ID> Selecteer <Aan> in <TX terminal-ID toevoegen> Geef ieder instel-item op <Toepassen>
<Afdrukpositie>
Hiermee bepaalt u waar op de verzonden fax de toegevoegde gegevens worden afgedrukt. Selecteer <Binnen beeldvlak> om de gegevens binnen het beeldvlak af te drukken of <Buiten beeldvlak> om de gegevens buiten het beeldvlak te plaatsen.
<Markeer nummer als>
Hiermee wordt de aanduiding 'Fax' of 'Tel' toegevoegd vóór het faxnummer dat is geregistreerd voor het
apparaat ( Het faxnummer en de naam van het apparaat registreren(P. 80) ). Selecteer <Tel> om aan te
geven dat het vermelde nummer een telefoonnummer is.
<Com.snelh. VoIP auto aanp.>
Als u een geslaagde faxcommunicatie met een partnertoestel wilt realiseren, of via een lijn waar gemakkelijk fouten optreden, kunt u met behulp van deze functie communicatiefouten verminderen.
<Uit>
<Aan>
538
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Verzenden> <Faxinstellingen> <Com.snelh. VoIP auto aanp.> Selecteer <Uit> of <Aan>
● Als u deze functie instelt op <Aan>, kan de communicatiesnelheid lager zijn.
539
Overzicht van menuopties
<Ontvangen/doorzenden>
Alle instellingen voor het ontvangen van faxen en e-mails verschijnen in een lijst met korte toelichting.
Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Algemene instellingen>(P. 540)
2LFC-091
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met " *1 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
● Opties die zijn gemarkeerd met ' *2 ' kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *3 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
<Algemene instellingen>
Geef bewerkingen op die moeten worden verricht als er faxen in het geheugen worden ontvangen terwijl er te weinig toner in de tonercartridge zit.
<Postvak IN fax/I-fax instellen> *1
Hiermee kunt u instellingen configureren voor het ontvangen van faxen in het geheugen.
<Instellingen faxgeheugenslot>
Kies deze optie om in te stellen dat ontvangen faxen worden opgeslagen in plaats van ze direct af te drukken.
<Gebruik geheugenslot>
<Uit>
<Aan>
<Faxvoorbeeld gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Rapportafdruk>
<Uit>
<Aan>
<Geheugenslottijd instellen>
<Uit>
<Aan>
<Geheugenslottijd>
<Starttijd geheugenslot>
<Eindtijd geheugenslot>
540
Overzicht van menuopties
<Door. m afdr. bij lege cart.>
Als u faxberichten ontvangt wanneer de toner bijna op is, bewaart het apparaat de berichten in het geheugen en drukt ze niet af. Als deze functie echter is ingeschakeld, gaat het apparaat verder met afdrukken. Dit geldt ook voor de ontvangst van internetfaxberichten (I-Fax).
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Algemene instellingen> <Door. m afdr. bij lege cart.> <Aan>
● Als deze optie is ingeschakeld, kunnen faxen te licht of onscherp worden afgedrukt. Aangezien ontvangen documenten niet worden opgeslagen, moet u de afzender vragen het document opnieuw te sturen.
<I-faxinstellingen>
Geef instellingen op voor het afdrukken van ontvangen I-Fax documenten.
<Afdrukken op beide zijden>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het dubbelzijdig afdrukken van ontvangen documenten.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <I-faxinstellingen> <Afdrukken op beide zijden> <Aan>
<RX-afdrukformaat>
Geef het papierformaat op dat moet worden gebruikt voor afdrukken.
<A4>
<LTR>
<LGL>
<FOOLSCAP/FOLIO>
<OFICIO>
<LETTER (Government)>
<LEGAL (Government)>
<LEGAL (India)>
<FOOLSCAP (Australië)>
<OFICIO (Brazilië)>
<OFICIO (Mexico)>
541
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <I-faxinstellingen> <RXafdrukformaat> Selecteer het papierformaat
<Faxinstellingen>
*1
Hiermee kunt u instellingen configureren voor het ontvangen en doorsturen van faxen.
<Afdrukken op beide zijden>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het dubbelzijdig afdrukken van ontvangen documenten.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Afdrukken op beide zijden> <Aan>
<ECM RX>
Hiermee kunt u de foutcorrectiemodus (ECM) in- of uitschakelen. ECM controleert op fouten in faxgegevens en
corrigeert deze. Als u foutcorrectie wilt toepassen op verzonden faxen <ECM TX>(P. 533) .
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <ECM
RX> <Aan>
● ECM moet zijn ingeschakeld op de machine en het andere faxapparaat omdat er foutcontroles worden uitgevoerd op zowel het versturende als ontvangende apparaat.
● Zelfs als ECM is ingeschakeld, kunnen er fouten optreden als gevolg van de toestand van de telefoonlijn.
● Het verwerken van gegevens kan langer duren als ECM is ingeschakeld omdat de foutcontroles en correcties worden uitgevoerd terwijl de gegevens worden verzonden.
<Inkomend belsignaal> *2
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het weergeven van een belsignaal bij een binnenkomende fax.
Deze functie is alleen beschikbaar wanneer <Automatisch> of <Fax/telefoon (autom. schakelen)> is geselecteerd
542
Overzicht van menuopties als de ontvangstmodus. Geef aan hoe vaak u een belsignaal wilt horen bij een binnenkomende fax. U kunt er ook voor kiezen geen belsignaal weer te geven.
<Inkomend belsignaal gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Aantal keer overgaan>
1 tot en met 2 tot en met 99 (maal)
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Inkomend belsignaal> Selecteer <Aan> in <Inkomend belsignaal gebruiken> Voer het gewenste getal in in
<Aantal keer overgaan> <Toepassen>
● Als de optie <Aan> is ingesteld, moet u vooraf uw telefoon of de optionele handset aansluiten op het apparaat.
● Als <Uit> is opgegeven, gaat het apparaat niet naar de sluimerstand.
<RX op afstand> *2
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het ontvangen van een fax via een telefoon die is verbonden met de machine (Ontvangst op afstand). Als er een fax naar de machine wordt verstuurd, kunt u deze ontvangen door op de handset van de telefoon een bepaalde code in te voeren. Op deze manier bespaart u tijd
faxen te ontvangen (ontvangst op afstand)(P. 227) voor meer informatie over de functie Ontvangst op
afstand.
<RX op afstand gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<ID RX op afstand>
00 tot en met 25 tot en met 99
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <RX op afstand> Selecteer <Aan> in <RX op afstand gebruiken> Voer de gewenste ID-waarde in in <ID
RX op afstand> <Toepassen>
<Omschakelen naar Auto RX>
Kies deze optie om instellingen op te geven voor het automatisch ontvangen van een fax nadat de machine gedurende bepaalde tijd een signaal voor een binnenkomende fax heeft gedetecteerd. Deze functie is alleen beschikbaar wanneer <Handmatig> is geselecteerd als de ontvangstmodus. Via deze functie kunnen faxen ook worden ontvangen als er niemand aanwezig is om de handset op te pakken.
<Schakelen naar Auto RX gebruiken>
<Uit>
543
Overzicht van menuopties
<Aan>
<Duur belsignaal Auto RX>
1 tot en met 15 tot en met 99 (sec.)
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden>
<Faxinstellingen> <Omschakelen naar Auto RX> Selecteer <Aan> in <Schakelen naar Auto RX gebruiken> Voer het gewenste aantal seconden in in <Duur belsignaal Auto RX> <Toepassen>
<RX-startsnelheid>
Als het lang duurt voordat het ontvangen van een fax start, bijvoorbeeld vanwege een slechte verbinding, kunt u de startsnelheid voor de communicatie stapsgewijs verlagen.
<33600 bps>
<14400 bps>
<9600 bps>
<7200 bps>
<4800 bps>
<2400 bps>
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <RXstartsnelheid> Selecteer een startsnelheid voor de communicatie
<Verklein RX-formaat gebruiken>
Hiermee kunt u instellingen opgeven voor het verkleinen van een ontvangen document. U kunt een verkleiningspercentage selecteren dat automatisch wordt toegepast om het ontvangen document te verkleinen tot het formaat van het geladen papier. U kunt ook een percentage selecteren in een lijst.
<Verklein RX-formaat gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Verkleiningspercentage>
<Automatisch>
<97%>
<95%>
<90%>
<75%>
<Verkleiningsrichting>
<Verticaal/Horizontaal>
<Alleen verticaal>
544
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Verklein RXformaat gebruiken> Selecteer <Aan> in <Verklein RX-formaat gebruiken> Geef ieder instel-item op <Toepassen>
Selecteer <Verkleiningspercentage>
<Automatisch> om het document te verkleinen met een percentage dat is gebaseerd op het formaat van het geladen papier. Selecteer <97%>, <95%>, <90%>, of <75%> om het document met dat percentage te verkleinen.
<Verkleiningsrichting>
Selecteer <Verticaal/Horizontaal> om het document zowel verticaal als horizontaal te verkleinen. Selecteer
<Alleen verticaal> om alleen verticaal te verkleinen.
<Voettekst RX-pagina afdrukken>
Kies deze optie om aan te geven of u aan de onderkant van ontvangen faxen bepaalde informatie wilt afdrukken, zoals de datum en tijd van ontvangst en paginanummers.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Functie-instellingen> <Ontvangen/doorzenden> <Faxinstellingen> <Voettekst
RX-pagina afdrukken> <Aan>
<Instellingen voor doorsturen>
Geef instellingen op voor het doorsturen van faxen.
<Doorzendfunctie> *3
Selecteer als u wilt instellen dat alle ontvangen faxdocumenten worden doorgestuurd naar een bepaalde bestemming. U kunt behalve een faxnummer ook een e-mailadres of een gedeelde map op een computer,
enz. opgeven als de doorstuurbestemming. De ontvangen documenten automatisch doorsturen(P. 239)
<Doorzendfunctie gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Doorzendbestemming>
<Afbeeldingen afdrukken>
Geef aan of u doorgestuurde faxen wilt afdrukken. U kunt instellen dat de machine doorgestuurde
documenten alleen afdrukt als er een fout optreedt. Doorgestuurde documenten afdrukken(P. 239)
<Uit>
<Aan>
545
Overzicht van menuopties
<Alleen bij fout>
<Afbeeldingen in geheugen opslaan>
Selecteer deze optie om in te stellen of faxen in het geheugen moeten worden opgeslagen als het doorsturen ervan is mislukt. U kunt de documenten dan later opnieuw verzenden of afdrukken.
Documenten afdrukken, opnieuw verzenden of verwijderen waarvan het doorsturen is mislukt(P. 239)
<Uit>
<Alleen bij fout>
546
Overzicht van menuopties
<Bestanden opslaan/gebruiken>
2LFC-092
Alle instellingen voor het op een USB-geheugenapparaat opslaan van het gescande document, of het afdrukken van opgeslagen bestanden, verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Algemene instellingen>(P. 547)
<Instellingen geheugenmedia>(P. 552)
Sterretjes ( * )
● Instellingen gemarkeerd met een asterix ( * ) worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
<Algemene instellingen>
Verander de instellingen voor het opslaan van bestanden en het afdrukken uit geheugenmedia.
<Scan- en opslaginstellingen>
Configureer instellingen om de gescande documenten op te slaan op een USB-geheugenapparaat.
<Instellingen USB-geheugen>
U kunt de instellingen wijzigen die worden gebruikt voor het opslaan van data op een USBgeheugenapparaat.
<Standaardinst. wijzigen (USB-geheugen)>
U kunt de standaard instellingen veranderen om gescande originelen op een USB-geheugenapparaat op te slaan. De geselecteerde instellingen worden gebruikt als de standaard instellingen voor het scannen
van originelen. De standaardinstellingen voor functies wijzigen(P. 172)
<Scanformaat>
<A4>
<A5R>
<A6>
<B5>
<LTR>
<LGL>
<STMT>
<EXEC>
<FOOLSCAP/FOLIO>
<OFICIO>
<LETTER (Government)>
<LEGAL (Government)>
<LEGAL (India)>
<FOOLSCAP (Australië)>
<OFICIO (Brazilië)>
<OFICIO (Mexico)>
547
Overzicht van menuopties
<Bestandsindeling>
<PDF>
<PDF (Compact)>
<PDF (Compact/OCR)>
<PDF (OCR)>
<PDF-details instellen>
<PDF>/<PDF (Compact)>/<PDF (Compact/OCR)>/<PDF (OCR)>
<Encryptie>
<Geen>
<Acrobat 7.0 of later/128-bits AES>
<Acrobat 9.0 of equivalent/256-bits AES> *
<Acrobat 10.0 of equivalent/256-bits AES> *
<Digitale handtekeningen>
<Geen>
<Linksboven>
<Splitsen in pagina's>
<Uit>
<Aan>
<JPEG>
<TIFF>
<TIFF-details instellen>
<Splitsen in pagina's>
<Uit>
<Aan>
<Densiteit>
Negen niveaus
<Stand origineel>
<Staand>
<Liggend>
<Type origineel>
<Tekst>
<Tekst/Foto>
<Foto>
<2-zijdig origineel>
<Uit>
<Type boek>
<Type kalender>
<Scherpte>
Zeven niveaus
<Bestandsgrootte>
<Klein: Geheugenprioriteit>
<Standaard>
<Groot: Prioriteit beeldkwaliteit>
548
Overzicht van menuopties
<Toegangsinstellingen opgesl. bestanden>
U kunt de instellingen veranderen om bestanden die zijn opgeslagen op een USB-geheugenapparaat af te drukken, en de methode om ze weer te geven.
<Standaardinstellingen wijzigen (Geheugenmedia afdruk)>
U kunt de standaardinstellingen voor het afdrukken uit geheugenmedia veranderen. De hier geconfigureerde instellingen worden gebruikt als de standaardinstellingen voor het afdrukken uit
geheugenmedia. De standaardinstellingen voor functies wijzigen(P. 172)
<Papier>
<Multifunctionele lade>
<Lade 1>
<Lade 2> *
<Aantal kopieën>
1 tot 999
<2-zijdig afdrukken>
<Uit>
<Type boek>
<Type kalender>
<Afdrukkwaliteit>
<Densiteit> *
17 niveaus
<Fijnaanpassing>
<Hoog>/<Medium>/<Laag>
17 niveaus
<Tonerbesparing>
<Uit>
<Aan>
<Beeldverfijning>
<Uit>
<Aan>
<Resolutie>
<1200 dpi>
<600 dpi>
<JPEG/TIFF-details instellen>
<Helderheid>
Vijf niveaus
<N op 1>
<Uit>
<2 op 1>
<4 op 1>
<Type origineel>
<Fotoprioriteit>
<Tekstprioriteit>
<Halftonen>
<Gradatie>
549
Overzicht van menuopties
<Foutdiffusie>
< PDF-details instellen>
<N op 1>
<Uit>
<2 op 1>
<4 op 1>
<6 op 1>
<8 op 1>
<9 op 1>
<16 op 1>
<Afdrukbereik>
<Alle pagina's>
<Opgegeven pagina's>
<Vergroten/verkleinen vlgns papierformaat>
<Uit>
<Aan>
<Afdrukgebied vergroten>
<Uit>
<Aan>
<Opmerkingen afdrukken>
<Uit>
<Automatisch>
<Andere instellingen>
<Halftonen>
<Resolutie/gradatie>
<Tekst>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Illustraties>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Afbeelding>
<Resolutie>
<Gradatie>
<Hoge resolutie>
<Grijswaardeconversie>
<sRGB>
<NTSC>
<Uniforme RGB>
<Standaard weergave-instellingen>
Selecteer Voorbeeld / Details als de methode om bestanden in een USB-geheugenapparaat weer te geven.
<Voorbeeld>
<Details>
550
Overzicht van menuopties
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Algemene instellingen>
<Toegangsinstellingen opgesl. bestanden> <Standaard weergave-instell.> Selecteer de weergavemethode
<Voorbeeld>
Geeft een voorbeeldafbeelding weer.
<Details>
Geeft bestandsnamen en datums weer in een lijst.
<Standaardinstellingen bestandssortering>
Geef aan of u de bestanden op een USB-geheugenapparaat oplopend of aflopend wilt sorteren op bestandsnaam of datum.
<Naam (oplopend)>
<Naam (aflopend)>
<Datum/tijd (oplopend)>
<Datum/tijd (aflopend)>
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Algemene instellingen>
<Toegangsinstellingen opgesl. bestanden> <Standaardinst. bestandssort.> Selecteer de volgorde voor het weergeven van bestanden
<Weergavestijl bestandsnaam>
Geef aan of u korte of lange namen wilt weergeven voor bestanden op een USB-geheugenapparaat.
<Korte bestandsnaam>
<Lange bestandsnaam>
<Menu> <Functie-instellingen> <Bestanden opslaan/gebruiken> <Algemene instellingen>
<Toegangsinstellingen opgesl. bestanden> <Weergavestijl bestandsnaam> Selecteer <Korte bestandsnaam> of <Lange bestandsnaam>
551
Overzicht van menuopties
<Korte bestandsnaam>
Hiermee worden bestandsnamen weergegeven met maximaal acht tekens. Om een onderscheid te maken tussen bestanden met gelijksoortige namen, worden er nummers als " ~ de bestandsnamen.
1" of " ~ 2" toegevoegd aan het einde van
<Lange bestandsnaam>
Hiermee worden bestandsnamen weergegeven met maximaal 40 tekens.
● Het aantal tekens hierboven is exclusief de tekens in bestandsextensies, zoals ".jpg".
<Instellingen geheugenmedia>
Schakel de functies van een USB-geheugenapparaat in of uit.
<Gebruik scanfunctie>
MF429x / MF428x
<Uit>
<Aan>
MF426dw / MF421dw
<Uit>
<Aan>
<Gebruik afdrukfunctie>
Geef aan of gegevens mogen worden afgedrukt die zijn opgeslagen op een USB-geheugenapparaat dat is
aangesloten op het apparaat. Beperkingen instellen voor het afdrukken via USB(P. 415)
MF429x / MF428x
<Uit>
<Aan>
MF426dw / MF421dw
<Uit>
<Aan>
552
Overzicht van menuopties
<Beveiligde afdruk>
Geef op of Beveiligde afdruk is in- of uitgeschakeld ( Documenten beveiligd
afdrukken(P. 266) ). Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Beveiligde afdruk gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Printeropdrachten beperken>
<Uit>
<Aan>
<Wistijd beveiligde afdruk>
10 tot 30 tot 240 (min.)
2LFC-093
553
Overzicht van menuopties
<Bestemming instellen>
2LFC-094
Alle instellingen voor het adresboek worden opgesomd en kort toegelicht.
<Pincode adresboek>
Kies deze optie om een pincode in te stellen die moet worden ingevoerd om nieuwe vermeldingen toe te voegen aan
het adresboek of om bestaande vermeldingen te wijzigen. Gebruik van het adresboek beperken(P. 408)
554
Overzicht van menuopties
<Beheerinstellingen>
Item
<Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/ update firmware>(P. 560)
<Beveiligingsinstellingen>(P. 564)
<Initialiseer alle gegevens/instellingen>
2LFC-095
Beschrijving
U kunt instellingen configureren om gebruikers van het apparaat te beheren.
U kunt informatie beheren over de hardware en bewerkingen, maar ook verschillende vereiste data voor het gebruik van de apparaatfuncties.
U kunt de instellingen configureren voor de externe UI en beschikbare software voor het apparaat.
U kunt instellingen configureren om gegevens te benutten zoals apparaatinstelgegevens, of gegevensinitialisatie realiseren.
U kunt instellingen configureren voor de gebruikers-authenticatiefunctie, wachtwoord, en codering.
Herstelt alle data inclusief logboeken en instelwaarden voor hun
standaardinstellingen. Alle gegevens/instellingen initialiseren(P. 451)
555
Overzicht van menuopties
<Gebruikersbeheer>
2LFC-096
Alle instellingen voor het gebruikersbeheer van het apparaat verschijnen in een lijst met korte toelichting.
Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Instellingen Systeembeheerderinformatie>(P. 556)
<Instellingen Systeembeheerderinformatie>
Geef de id of pincode uitsluitend in voor beheerders die toegangsmachtigingen hebben voor <Netwerk> en
<Beheerinstellingen>. Id is <Systeembeheerder-ID> en pincode is <Pincode systeembeheerder>. U kunt ook de naam
van een beheerder registreren. De systeembeheerders-ID en pincode instellen(P. 354)
<Systeembeheerder-ID en pincode>
Typ de id en pincode voor de systeembeheerder in.
<Systeembeheerder-ID>
<Pincode systeembeheerder>
<Naam systeembeheerder>
Gebruik alfanumerieke tekens voor de naam van de beheerder.
<Afdelings-ID beheer>
Stel de functie Afdelings-ID beheer in om toegang tot het apparaat te beheren met gebruik van meerdere ID's.
Afdeling-ID beheer configureren(P. 356)
<Afdelings-ID beheer>
<Uit>
<Aan>
<Afdr.opdr. toest. (onbek. ID)>
<Uit>
<Aan>
<Scanopdr. toest. (onbek. ID)>
<Uit>
<Aan>
● U kunt <Registr./bewerken> selecteren om Afdelings-ID´s te registreren en de instellingen van de geregistreerde ID´s te bewerken.
● U kunt <Tellerbeheer> selecteren om het totaalaantal pagina's te controleren voor taken die tot nu toe zijn verricht per Afdelings-ID.
556
Overzicht van menuopties
<Apparaatbeheer>
2LFC-097
Alle instellingen voor het beheer van het informatie voor de hardware en bewerkingen, maar ook over beheer van vereiste gegevens bij gebruik van apparaatfuncties verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Instellingen Apparaatinformatie>(P. 557)
<Selecteer land/regio>(P. 557)
<Weergave opdrachtlog>(P. 558)
<Informatie over verbruiksartikelen weergeven (RUI/Toner Status)>(P. 558)
<Scan m. Canon PRINT Business>(P. 559)
<Melden om papierinst. te controleren>(P. 559)
Sterretjes ( * )
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *1 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
● Opties die zijn gemarkeerd met " *2 " kunnen variëren of zijn mogelijk niet beschikbaar, of hebben afwijkende standaardinstellingen per land of regio.
<Instellingen Apparaatinformatie>
Typ alfanumerieke tekens voor de naam en de installatielocatie om de machine te identificeren.
<Apparaatnaam>
<Locatie>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Apparaatbeheer> <Instellingen
Apparaatinformatie> Selecteer <Apparaatnaam> of <Locatie> Voer de naam of locatie van het
apparaat in ( Tekst invoeren(P. 131) ) <Toepassen>
<Selecteer land/regio>
*1 *2
Geef het land of de regio op waarin de machine wordt gebruikt. De standaardinstelling kan verschillen, aangezien deze wordt bepaald op het moment dat de machine de eerste keer wordt ingeschakeld.
<Oostenrijk (AT)>
<Wit-Rusland (BY)>
<België (BE)>
<Tsjechië (CZ)>
<Denemarken (DK)>
<Egypte (EG)>
<Finland (FI)>
<Frankrijk (FR)>
<Nederland (NL)>
<Noorwegen (NO)>
<Polen (PL)>
<Portugal (PT)>
<Rusland (RU)>
<Saudi-Arabië (SA)>
<Slovenië (SI)>
<Zuid-Afrika (ZA)>
557
Overzicht van menuopties
<Duitsland (DE)>
<Griekenland (GR)>
<Hongarije (HU)>
<Ierland (IE)>
<Italië (IT)>
<Jordanië (JO)>
<Luxemburg (LU)>
<Spanje (ES)>
<Zweden (SE)>
<Zwitserland (CH)>
<Oekraïne (UA)>
<Groot-Brittannië (GB)>
<Overige>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Apparaatbeheer> <Selecteer land/regio> Selecteer een land of regio
<Weergave opdrachtlog>
Geef aan of u de logboeken met informatie over kopieer-, afdruk-, fax- en scantaken wilt weergeven op het display van de machine en in het communicatiebeheerrapport.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Apparaatbeheer> <Weergave opdrachtlog> Selecteer
<Uit> of <Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Informatie over verbruiksartikelen weergeven (RUI/Toner Status)>
Geef aan of u een knop aan de UI op afstand of aan Toner Status wilt toevoegen, waarmee de website voor het kopen van tonercartridges kan worden weergegeven. U kunt ook opgeven of u Toner Status wilt gebruiken.
<Kn. Verbr.art. kopen tonen(RUI)>
<Uit>
<Aan>
<Instellingen Toner Status>
<Uit>
<Aan>
<Knop Verbr.art. kopen tonen>
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Apparaatbeheer> <Informatie over verbruiksartikelen weergeven (RUI/Toner Status)> Geef de instellingen op
558
Overzicht van menuopties
<Kn. Verbr.art. kopen tonen(RUI)>
Selecteer <Uit> en voorkom dat een knop wordt weergegeven in de externe UI, waarmee tonercartridges kunnen worden gekocht.
<Instellingen Toner Status>
Wilt u Tonerstatus niet gebruiken, selecteer dan <Uit>. Wilt u voorkomen dat door middel van een knop, die wordt weergegeven in Tonerstatus, tonercartridges kunnen worden gekocht, selecteer dan <Aan> en vervolgens <Uit>.
<Scan m. Canon PRINT Business>
Selecteer of u wilt toestaan dat van een mobiel apparaat wordt gescand met de Canon PRINT Business toepassing.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Apparaatbeheer> <Scan m. Canon PRINT Business>
Selecteer <Uit> of <Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Melden om papierinst. te controleren>
Geef op of u een melding wilt weergeven die u vraagt de papierinstellingen te controleren wanneer u de papierlade in het apparaat plaatst.
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Apparaatbeheer> <Melden om papierins. te contr.>
Selecteer <Uit> of <Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
559
Overzicht van menuopties
<Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/update firmware>
2LFC-098
Alle instellingen voor de software en het systeemopties voor het apparaat, maar ook over Licentie registreren verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Licentie registreren>(P. 560)
<Instellingen externe UI>(P. 560)
Sterretjes ( * )
● Instellingen die zijn gemarkeerd met " *1 " kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
● Instellingen gemarkeerd met " *2 " worden misschien niet weergegeven, afhankelijk van het model dat u gebruikt, opties, of andere instel-items.
<Licentie registreren>
*1*2
Voer de licentiesleutel in voor een systeemoptie die op het apparaat kan worden gebruikt.
<Instellingen externe UI>
*1
Configureer instellingen voor het gebruiken van UI op afstand. Met UI op afstand kunt u de instellingen van het apparaat configureren vanaf een webbrowser.
<Externe UI>
<Externe UI gebruiken>
<Uit>
<Aan>
<Gebruik TLS>
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/update firmware> <Instellingen externe UI> <Externe UI> Selecteer <Aan> in <Externe UI gebruiken> Selecteer <Uit> of <Aan> in <Gebruik TLS> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
560
Overzicht van menuopties
<Toegang beperken>
Geef op dat een pincode moet worden ingevoerd voor toegang tot de externe UI. Stel een pincode in van
<Uit >
<Aan>
<Toegangspincode externe UI>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Licentie/overig>/<Instellingen externe UI/update firmware> <Instellingen externe UI> <Toegang beperken> <Aan> Voer de pincode in
<Toepassen> Voer de pincode in (bevestigen) <Toepassen>
<Update firmware>
*1
Bepaal aan de hand van de omgeving waarin de machine wordt gebruikt hoe u de update van de firmware wilt
installeren. De Firmware updaten(P. 448)
<Via pc>
<Via internet>
<Versie-informatie>
561
Overzicht van menuopties
<Gegevensbeheer>
2LFC-099
De instellingen voor het benutten van de apparaatinstellingen en voor gegevensinitialisatie verschijnen in een lijst met korte toelichting. Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Importeren/exporteren>(P. 562)
<Prod. Ext'd Survey Prog. insch.>(P. 563)
<Sleutel en certificaat initialiseren>(P. 563)
<Adresboek initialiseren>(P. 563)
Sterretjes ( * )
● Instellingen die zijn gemarkeerd met een sterretje ( * ) kunnen niet worden geïmporteerd of geëxporteerd.
<Importeren/exporteren>
*
U kunt met behulp van een USB-geheugentoestel gegevens en apparaatinstellingendata in het adresboek importeren en exporteren. Voor informatie over de beschikbare USB-geheugenapparaten en hoe u het USB-geheugenapparaat
plaatst / verwijdert, raadpleegt u Een USB-geheugenapparaat gebruiken(P. 186) .
<Importeren>
<Exporteren>
Importeren
Exporteren
<Menu> <Beheerinstellingen> <Gegevensbeheer> <Importeren/exporteren>
<Importeren> <Ja> Voer het wachtwoord in <Toepassen>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Gegevensbeheer> <Importeren/exporteren>
<Exporteren> Voer het wachtwoord in <Toepassen> Voer het wachtwoord in
(bevestigen) <Toepassen>
Als het scherm <Pincode adresboek> verschijnt
● Als er voor het Adresboek een pincode is ingesteld, wordt het scherm <Pincode adresboek> weergegeven tijdens het importeren / exporteren. Voer de pincode van het Adresboek in en selecteer <Toepassen>.
Selecteer <Overslaan> als u het importeren / exporteren van Adresboekgegevens wilt annuleren.
562
Overzicht van menuopties
Wanneer het importeren plaatsvindt
● Het apparaat start automatisch opnieuw op wanneer de importprocedure is beëindigd.
<Prod. Ext'd Survey Prog. insch.>
Hiermee kunt u Product Extended Survey Program in- of uitschakelen (een programma voor het verzamelen van gebruiksgegevens van de machine).
<Uit>
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Gegevensbeheer> <Prod. Ext'd Survey Prog.
insch.> Selecteer <Uit> of <Aan> <OK> Start het apparaat opnieuw op
<Sleutel en certificaat initialiseren>
*
Selecteer deze optie om de standaardinstellingen te herstellen voor [Instellingen sleutel en certificaat] en [Instellingen
CA-certificaat]. Sleutel en certificaat initialiseren(P. 450)
<Adresboek initialiseren>
*
<Menu initialiseren>
*
Selecteer deze optie om voor de onderstaande instellingen de standaardwaarden te herstellen. U kunt alle instellingen
in één keer herstellen of alleen bepaalde instellingen. Menu Initialiseren(P. 450)
<Voorkeuren>
<Aanpassing/onderhoud>
<Functie-instellingen>
<Bestemming instellen>
<Beheerinstellingen>
<Alles initialiseren>
563
Overzicht van menuopties
<Beveiligingsinstellingen>
Alle instellingen voor de authenticatiefunctie en versleuteling verschijnen in een lijst met korte toelichting.
Standaardinstellingen worden aangegeven met een dolksymbool ( ).
<Instellingen authenticatie/wachtwoord>(P. 564)
<Encryptie-instellingen>(P. 564)
2LFC-09A
<Instellingen authenticatie/wachtwoord>
U kunt de beveiliging van de authenticatiefunctie versterken.
<Instellingen authenticatiefunctie>
Configureer de beveiligingsfuncties voor de gebruikersauthenticatie.
<Blokkering>
Geef op of een gebruiker die slaagde voor de gebruikersauthenticatie, tijdelijk moet worden verhinderd op het apparaat in te loggen (vergrendeling). Als <Aan> is geselecteerd, geef dan op hoe veel mislukte pogingen zijn toegestaan voordat de vergrendeling wordt ingeschakeld, en ook de tijd totdat de gebruiker weer kan inloggen.
<Blokkering inschakelen>
<Uit>
<Aan>
<Blokkeringsdrempel>
1 tot en met 10 (maal)
<Blokkeringsperiode>
1 tot en met 60 (min.)
<Menu> <Beheerinstellingen> <Beveiligingsinstellingen> <Instellingen authenticatie/ wachtwoord> <Instellingen authenticatiefunctie> <Blokkering> Selecteer <Aan> in
<Blokkering inschakelen> Geef de gewenste instellingen op <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
● Deze optie wordt niet toegepast voor inloggen met het afdelings-ID.
<Encryptie-instellingen>
Configureer een instelling voor het uitschakelen van een zwakke versleuteling of de sleutel en certificatie met gebruik van een zwakke versleuteling.
<Gebr. zwakke encr. verbieden>
<Uit>
<Aan>
<Zwakke encr. sleutel/cert verb>
<Uit>
564
Overzicht van menuopties
<Aan>
<Menu> <Beheerinstellingen> <Beveiligingsinstellingen> <Encryptie-instellingen>
Selecteer <Aan> in <Gebr. zwakke encr. verbieden> Selecteer <Uit> of <Aan> in <Zwakke encr.
sleutel/cert verb> <Toepassen> <OK> Start het apparaat opnieuw op
565
Onderhoud
Onderhoud
Onderhoud
566
Onderhoud
Onderhoud
2LFC-09C
In dit hoofdstuk wordt het onderhoud van het apparaat beschreven, inclusief het reinigen van het apparaat en het instellen van de afdrukkwaliteit.
◼
Standaardreiniging
◼
Verbruiksartikelen vervangen
De tonercassette vervangen(P. 576)
De resterende hoeveelheid verbruiksartikelen controleren(P. 580)
567
◼
Het apparaat instellen en beheren
Onderhoud
De machine verplaatsen(P. 581)
Beeldkwaliteit aanpassen(P. 583)
Aantal afdrukken weergeven(P. 591)
Rapporten en lijsten afdrukken(P. 593)
568
Onderhoud
Standaardreiniging
2LFC-09E
Maak de machine regelmatig schoon om te voorkomen dat de afdrukkwaliteit afneemt en om de machine veilig en prettig te kunnen gebruiken.
Onderdelen die u moet reinigen
Behuizing van het apparaat en de ventilatieopeningen
De buitenzijde reinigen(P. 570)
Invoer
The documentinvoer reinigen(P. 572)
Interne fixeereenheid
De fixeereenheid reinigen(P. 575)
Glasplaat en de onderzijde van de invoer
569
Onderhoud
De buitenzijde reinigen
2LFC-09F
Wrijf de behuizing van het apparaat regelmatig schoon, vooral bij de ventilatieopeningen, om het apparaat in goede conditie te houden.
1
Schakel de machine uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u begint met schoonmaken.
● Als u het apparaat uitschakelt, worden gegevens in de wachtrij verwijderd. Faxen die zijn ontvangen met de functie Geheugenontvangst, faxen die wachten op verzending en rapporten die na het verzenden en ontvangen van faxen automatisch worden afgedrukt, worden niet verwijderd.
2
Reinig de buitenkant van het apparaat en de ventilatieopeningen.
● Gebruik een zachte doek die heel iets is bevochtigd met water of een mild reinigingsmiddel dat is verdund met water.
●
Zie voor de locatie van de ventilatieopeningen: Voorzijde(P. 106) .
3
Wacht tot de behuizing van het apparaat helemaal droog is.
4
Steek de stekker weer in het stopcontact en schakel het apparaat in.
570
Onderhoud
De glasplaat reinigen
2LFC-09H
Verwijder regelmatig stof van de glasplaat en de onderzijde van de invoer om vlekken op originelen of afdrukken te voorkomen.
1
Schakel de machine uit en haal de stekker uit het stopcontact voordat u begint met schoonmaken.
● Wanneer u de printer uitschakelt, worden afdrukgegevens in de wachtrij gewist. Gegevens, zoals documenten die zijn ontvangen en in het geheugen zijn opgeslagen, documenten die moeten worden verzonden en rapporten die automatisch worden afgedrukt na het verzenden of ontvangen van faxen, worden niet gewist.
2
Open de documentinvoer.
3
Reinig de glasplaat en de onderzijde van de documentinvoer.
● Gebruik een doek die iets met water is bevochtigd om de gebieden schoon te maken. Wrijf de gebieden vervolgens droog met een zachte, droge doek.
4
Wacht tot de gebieden helemaal droog zijn.
5
Sluit de documentinvoer voorzichtig.
6
Steek de stekker weer in het stopcontact en schakel het apparaat in.
571
Onderhoud
The documentinvoer reinigen
2LFC-09J
Grafietpoeder of stof op de rollen in de invoer of op het scangebied van de documentinvoer kan vlekken geven op de afdrukken. Als dit zich voordoet, of als er veel papierstoringen zijn, maak dan de documentinvoer schoon. Als de problemen blijven bestaan nadat u de invoer hebt schoongemaakt, start dan het automatisch reinigen van de documentinvoer.
The documentinvoer reinigen(P. 572)
Automatische reiniging van de documentinvoer(P. 574)
The documentinvoer reinigen
1
Schakel de machine uit en haal de stekker uit het stopcontact.
● Wanneer u de printer uitschakelt, worden afdrukgegevens in de wachtrij gewist. Gegevens, zoals documenten die zijn ontvangen en in het geheugen zijn opgeslagen, documenten die moeten worden verzonden en rapporten die automatisch worden afgedrukt na het verzenden of ontvangen van faxen, worden niet gewist.
2
Open de toevoerlade voor originelen.
3
Open de klep van de documentinvoer.
4
Veeg de rollers van de invoer schoon.
● Veeg de rollers schoon met een doek die vochtig is gemaakt met water en is uitgewrongen. Veeg vervolgens de rollers droog met een droge doek.
572
Onderhoud
● Als de rollen en omgeving erg vuil zijn, maak ze dan schoon. Hiertoe maakt u een doek nat met water en wringt u hem goed uit, en veegt dan de vuile gebieden schoon. Wrijf de gebieden vervolgens droog met een zachte, droge doek.
5
Sluit de invoerdeksel en originele toevoerlade.
6
Open de documentinvoer.
7
Veeg het scangebied documentinvoer schoon.
● Veeg het schoon met een doek die vochtig is gemaakt met water en is uitgewrongen. Veeg het vervolgens droog met een droge doek.
8
Wacht tot de gebieden helemaal droog zijn.
573
Onderhoud
9
Sluit de documentinvoer voorzichtig.
10
Steek de stekker van het apparaat weer in het stopcontact en schakel het apparaat in.
Automatische reiniging van de documentinvoer
Automatische reiniging van de documentinvoer vereist papier in the documentinvoer. Plaats 10 vellen normaal papier
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Aanpassing/onderhoud> <Onderhoud>.
3
Selecteer <Invoer reinigen>.
4
Selecteer <Start>.
➠ Het reinigen begint. Wanneer er een bericht verschijnt dat het reinigen is voltooid, drukt u op om terug te keren naar het scherm Start.
574
Onderhoud
De fixeereenheid reinigen
2LFC-09K
Er kan zich vuil verzamelen op de fixeermodule in het apparaat, met als gevolg zwarte strepen op de afdrukken. Voer de onderstaande procedure uit om de fixeermodule te reinigen. U kunt de fixeermodule niet reinigen als het apparaat documenten in de wachtrij heeft staan die nog moeten worden afgedrukt. U hebt normaal papier van A4-of Letterformaat nodig om de fixeermodule te reinigen. Leg het papier in de papierlade of de multifunctionele lade en verricht
dan de volgende procedure. Papier laden(P. 139)
●
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Aanpassing/onderhoud> <Onderhoud>.
3
Selecteer <Fixeereenheid reinigen>.
4
Controleer dat papier van het formaat en soort dat op het scherm wordt weergegeven, in het apparaat is geplaatst, en selecteer <OK>
5
Selecteer <Start>.
➠ Het reinigen begint. Wanneer er een bericht verschijnt dat het reinigen is voltooid, drukt u op om terug te keren naar het scherm Start.
575
Onderhoud
De tonercassette vervangen
2LFC-09L
Het apparaat geeft een melding weer wanneer er nog maar weinig toner in de tonercartridge zit. Let op: de afdrukkwaliteit kan verslechteren, als u doorgaat met afdrukken zonder dit op te lossen. Op de display kunt u zien
hoeveel toner er nog in de tonercartridges zit ( De resterende hoeveelheid verbruiksartikelen
Er wordt een bericht weergegeven(P. 576)
Als afdrukken van slechte kwaliteit zijn(P. 577)
Procedure voor het vervangen van de tonercartridge(P. 577)
Er wordt een bericht weergegeven
Welk bericht wordt weergegeven, hangt af van hoeveel toner er nog over is. Het weergegeven bericht bepaalt of u een
vervangen ( Procedure voor het vervangen van de tonercartridge(P. 577) ).
<Cartridge voorbereiden.>
Dit bericht betekent dat de tonercartridge met de aangegeven kleur binnenkort moet worden vervangen. Zorg dat u beschikt over een nieuwe tonercartridge. Vervang de tonercartridge als u dit bericht ziet net voordat u een grote taak wilt gaan afdrukken.
Als dit bericht wordt weergegeven
● Als dit bericht verschijnt tijdens het kopiëren of afdrukken, kunt u doorgaan met het afdrukken van het origineel.
● Als een bericht wordt weergegeven wanneer het apparaat een fax ontvangt of als automatische rapportuitvoer is ingesteld, worden ontvangen faxen en rapporten in het geheugen opgeslagen zodat deze niet onduidelijk worden afgedrukt. Als u verder wilt gaan met afdrukken wanneer de toner bijna
Opgeven wanneer dit bericht wordt weergegeven
● U kunt een waarde instellen van de resterende hoeveelheid toner in de cartridge (in procenten) die dit
bericht op het scherm brengt. <Tijd vr cartr.voorber. tonen> (P. 458)
<Einde gebruiksduur cartridge.>
Dit bericht geeft aan dat een tonercartridge bijna helemaal leeg is. Het is raadzaam de tonercartridge te vervangen. U kunt doorgaan met afdrukken, maar de afdrukkwaliteit kan dan niet worden gegarandeerd.
576
Onderhoud
Als afdrukken van slechte kwaliteit zijn
Als uw afdrukken één van de onderstaande kenmerken gaan vertonen, raakt één van uw tonercartridges leeg.
Er verschijnen strepen /
Het afdrukken is ongelijk
Vage afdruk Ongelijke dichtheid Er verschijnen witte vlekken
Vlekken en spetters Witruimte op het origineel is grijs op de afdruk
Procedure voor het vervangen van de tonercartridge
Volg onderstaande procedure om de tonercartridge te vervangen.
1
Open de klep aan de voorzijde.
2
Verwijder de tonercassette.
577
Onderhoud
3
Haal de nieuwe tonercartridge uit de beschermende verpakking.
4
Schud de tonercartridge 5 of 6 keer (zie onderstaande afbeelding) om de toner binnenin de cartridge gelijkmatig te verdelen.
5
Installeer de tonercartridge.
● Duw hem helemaal terug tot hij niet meer verder kan.
6
Sluit de voorklep.
578
KOPPELINGEN
Onderhoud
579
Onderhoud
De resterende hoeveelheid verbruiksartikelen controleren
2LFC-09R
Met onderstaande procedure kunt u controleren hoeveel toner er nog in de tonercartridges zit. Het is vooral belangrijk dat u controleert of u een nieuwe tonercartridge gereed moet hebben, voordat u met een grote afdruktaak begint.
<Statusmonitor> <Apparaatinformatie> <Cartridge-gegevens> Controleren hoeveel toner er nog in de tonercartridges zit
● De weergegeven hoeveelheid in een tonercartridge resterende toner kan uitsluitend als richtlijn worden gezien en kan verschillen van de werkelijke hoeveelheid.
KOPPELINGEN
De tonercassette vervangen(P. 576)
580
Onderhoud
De machine verplaatsen
2LFC-09S
Het apparaat is zwaar. Volg altijd de onderstaande procedure als u het apparaat gaat verplaatsen, om lichamelijk letsel te voorkomen.
1
Schakel het apparaat en de computer uit.
● Als u het apparaat uitschakelt, worden gegevens in de wachtrij verwijderd. Faxen die zijn ontvangen met de functie Geheugenontvangst, faxen die wachten op verzending en rapporten die na het verzenden en ontvangen van faxen automatisch worden afgedrukt, worden niet verwijderd.
2
Koppel de kabels en het netsnoer van het apparaat los in de numerieke volgorde zoals weergegeven in de onderstaande afbeelding.
● Of de kabels met " * " zijn aangesloten, hangt af van uw computeromgeving.
● Als er een als optie verkrijgbare handset op het apparaat is geplaatst, neem de handset dan van de houder.
Stekker
Netsnoer
Telefoonkabel *
Externe telefoon *
Handset *
USB-toetsenbord *
USB-kabel *
LAN-kabel *
3
Verwijder de tonercartridges als u het apparaat over een grotere afstand gaat
transporteren. Procedure voor het vervangen van de tonercartridge(P. 577)
4
Trek de papierlade uit.
● Houd de papierlade met twee handen vast en trek deze voorzichtig uit het apparaat. Als u dat niet doet, kan de lade beschadigd raken wanneer u deze laat vallen omdat de lade te snel naar buiten schuift.
581
Onderhoud
5
Sluit alle geopende kleppen en multifunctionele invoer, en breng het apparaat naar de nieuwe gebruikslocatie.
●
Het apparaat is zwaar ( Hoofdeenheid(P. 682) ). Pas op dat u zich er niet aan vertilt.
● Ga aan de voorzijde van het apparaat staan, pak het vast bij de handgrepen en til het op. Als u de optionele cassette feeding module hebt geplaatst, laat u de cassette feeding module op de grond liggen en verplaatst u deze afzonderlijk nadat u het apparaat hebt verplaatst.
6
Zet het apparaat voorzichtig neer op de nieuwe gebruikslocatie.
●
Zie 'Aan de slag' voor informatie over het installeren van het apparaat nadat u dit hebt verplaatst.
Handleidingen en hun inhoud(P. 707)
582
Onderhoud
Beeldkwaliteit aanpassen
Als de afdrukresultaten of gescande afbeeldingen te wensen overlaten, zoals een lage beeldkwaliteit, slechte reproduceerbaarheid of scheve afdrukken, probeer dan onderstaande correcties.
2LFC-09U
◼
Kopie-afbeelding aanpassen
Als de dichtheid of helderheid van kopieën en drukwerk uit geheugenmedia duidelijk afwijken van de originelen, kunt
◼
Zwarte tekst verwerkt voor kleur
U kunt een instelling realiseren zodat zwarte of bijna-zwarte tekst wordt gereproduceerd in een kleur die kort bij het in
kleur gescande origineel ligt. Waarden aanpassen voor reproduceerbaarheid van tekstkleur(P. 586)
◼
Aanpassing densiteit
◼
Afdrukpos. aanpassen
U kunt de afdrukpositie aanpassen als de afgedrukte afbeelding scheef is of een gedeelte van de afbeelding buiten het
afdrukbereik ligt. De afdrukpositie aanpassen(P. 589)
583
Onderhoud
De gradatie en dichtheid voor kopieeropdrachten aanpassen
2LFC-09W
Gradatie verwijst naar de overgang van donker naar licht van de tinten van een kleur. Hoe meer tinten in de gradaties van kleuren die worden afgedrukt, des te natuurlijker de afdrukken. Als de reproduceerbaarheid van kleuren slecht is en de dichtheid en helderheid van afdrukken duidelijk afwijken van de originelen, kunt u een automatische aanpassing of correctie uitvoeren. Deze aanpassing verbetert de resultaten van kopieën en drukwerk uit geheugenmedia. Er wordt een correctieafbeelding afgedrukt en gescand om deze aanpassing uit te voeren. Dit type aanpassing kunt u niet uitvoeren als bepaalde bewerkingen actief zijn, zoals scannen en afdrukken.
● Aanpassingen vinden misschien niet effectief plaats als er niet genoeg toner in de tonercartridge zit.
Controleer hoeveel toner er nog in de tonercartridges aanwezig is. Als er niet veel meer inzit, adviseren we u
tonercartridge te vervangen. De resterende hoeveelheid verbruiksartikelen controleren(P. 580)
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen>.
3
Selecteer <Kopie-afbeelding aanpassen>.
4
Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm en selecteer <OK>.
5
Bevestig de procedure en selecteer <Start>.
➠ Er wordt een correctieafbeelding afgedrukt.
6
Open de documentinvoer nadat het tweede scherm hierboven niet meer wordt weergegeven.
7
Leg de correctieafbeelding op de glasplaat.
● Leg de correctieafbeelding met de afdrukzijde naar beneden en met de dunne zwarte lijn links.
584
Onderhoud
8
Sluit de documentinvoer voorzichtig.
9
Selecteer <Scannen starten>.
➠ De correctieafbeelding wordt gescand en de correctie begint.
10
Als een bericht verschijnt dat aangeeft dat de aanpassing is voltooid, opent u de documentinvoer, en verwijdert u de correctieafbeelding.
11
Sluit de documentinvoer voorzichtig.
Als het bericht <Kan geen correctie uitvoeren.> wordt weergegeven
● Hebt u het in stap 4 weergegeven papier in de papierlade geplaatst?
● Hebt u de correctieafbeelding met de afdrukzijde naar beneden en met de dunne zwarte lijn links op de glasplaat gelegd?
●
Is er papier vastgelopen? Papierstoringen verhelpen(P. 655)
● Zit er nog voldoende toner in de tonercartridge? Als er nog maar weinig toner in de tonercartridge zit, kunt
585
Onderhoud
Waarden aanpassen voor reproduceerbaarheid van tekstkleur
2LFC-09X
U kunt een instelling realiseren zodat zwarte of bijna-zwarte tekst wordt gereproduceerd in een kleur die kort bij het in kleur gescande origineel ligt.
● Deze functie is bruikbaar als scannen wordt verricht terwijl <Type origineel> een andere instelling heeft dan
<Foto>.
Beeldkwaliteit aanpassen(P. 303)
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen>.
3
Selecteer <Zwarte tekst verwerkt voor kleur>.
4
Pas de waarde aan.
● Deze instelwaarde kan onafhankelijk worden gerealiseerd in de invoer en glasplaat.
<Kleurtekstprioriteit>
Reproduceert zwarte of bijna-zwarte tekst in een kleur die kort bij het origineel ligt.
<Zwarte-tekstprioriteit>
Reproduceert zwarte tekst met hogere duidelijkheid.
586
5
Selecteer <Toepassen>.
Onderhoud
587
Onderhoud
De afdrukdichtheid aanpassen
Als de afdrukresultaten te donker of te licht zijn, kunt u de dichtheid aanpassen.
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen>.
3
Selecteer <Printerdensiteit>.
4
Stel de dichtheid in.
2LFC-09Y
5
Selecteer <Toepassen>.
588
Onderhoud
De afdrukpositie aanpassen
2LFC-0A0
Als het document excentrisch of buiten het afdrukbereik wordt afgedrukt, moet u de afdrukpositie aanpassen. U kunt de afdrukpositie voor iedere papierbron aanpassen: in het bereik -5,0 mm tot +5,0 mm in stappen van 0,1 mm.
De aan te passen richting en afstand controleren
Als u de afdrukpositie aanpast, geef dan de richting op met "+" en "-" en de afstand met behulp van "mm". Voor
<Verticaal aanpassen (voorkant)>/<Vert. aanp. (achterk.)> geeft u een waarde met een "+" teken op om de afdrukpositie in de boven-naar-beneden richting te verschuiven. Voor <Hor. aanp. (voork.)>/<Hor. aanp.
(achterk.)> geeft u een waarde met een "+" teken op om de afdrukpositie in de links-naar-rechts richting te verschuiven. Om in tegenovergestelde richting te verschuiven, geeft u een waarde met een "-" teken op.
<Verticaal aanpassen (voorkant)>/<Vert. aanp. (achterk.)> <Hor. aanp. (voork.)>/<Hor. aanp. (achterk.)>
1
Selecteer <Menu> in het scherm Start. Het scherm Start(P. 122)
2
Selecteer <Aanpassing/onderhoud> <Beeldkwaliteit aanpassen>.
3
Selecteer <Afdrukpositie aanpassen>.
4
Selecteer de papierbron.
● Wanneer de optionele cassette feeding module is geïnstalleerd, wordt zijn papierlade ook weergegeven.
5
Selecteer de combinatie van instellingsrichting en afdrukzijde.
589
Onderhoud
6
Stel een aanpassingswaarde in.
7
Selecteer <Toepassen>.
De afdrukpositie aanpassen voor alle afdruktaken
● U kunt <Functie-instellingen> in het instellingenmenu van het bedieningspaneel gebruiken om de afdrukposities voor alle afdruktaken aan te passen, ongeacht de papierbron. U kunt de afdrukpositie in
590
Onderhoud
Aantal afdrukken weergeven
2LFC-0A1
U kunt het totale aantal pagina's die door het apparaat zijn afgedrukt controleren Deze totalen omvatten faxen, rapporten en lijsten, plus kopieën en afdrukken van gegevens vanaf computers.
MF429x / MF428x
<Contr. tellerstand> Controleer het aantal afgedrukte pagina's
<113: Totaal (Zwart-wit/klein)>
Toont het totaalaantal pagina's dat in zwart-wit is gekopieerd en afgedrukt.
<501: Scan (Totaal 1)>
Toont het totaalaantal gescande pagina's.
<301: Afdruk (Totaal 1)>
Toont het totaalaantal afgedrukte pagina's.
● Met <Controleservice> kunt u communicatie inschakelen met een externe bewakingsserver. Dit item maakt het mogelijk dat informatie over het apparaat regelmatig naar de externe bewakingsserver wordt verzonden die met het apparaat is verbonden.
● Met <App.config. contr.> kunt u de optionele eenheden controleren die in het apparaat zijn geïnstalleerd.
MF426dw / MF421dw
<Statusmonitor> <Apparaatinformatie> <Controleer tellerstand> Controleer het aantal afgedrukte pagina's
<113: Totaal (Zwart-wit/klein)>
Toont het totaalaantal pagina's dat in zwart-wit is gekopieerd en afgedrukt.
591
<501: Scan (Totaal 1)>
Toont het totaalaantal gescande pagina's.
<301: Afdruk (Totaal 1)>
Toont het totaalaantal afgedrukte pagina's.
Onderhoud
592
Onderhoud
Rapporten en lijsten afdrukken
2LFC-0A2
U kunt rapporten en lijsten afdrukken om informatie te controleren zoals het totale afdrukvolume voor alle <Afdelings-
ID> en apparaatinstellingen.
De afdrukinstellingen voor rapporten en lijsten configureren(P. 593)
Een rapport afdrukken van het totaale afdrukvolume per afdelings-ID(P. 593)
Instelrapporten over de communicatieresultaten(P. 593)
Instellijsten afdrukken(P. 595)
Rapporten en lijsten afdrukken over de verbruikstatus van het apparaat(P. 596)
De afdrukinstellingen voor rapporten en lijsten configureren
U kunt rapporten en lijsten dubbelzijdig afdrukken.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Rapportinstellingen> <Standaardinstellingen voor rapportafdruk> <Aan> <Toepassen>
Een rapport afdrukken van het totaale afdrukvolume per afdelings-ID
Afdelings-ID-beheerrapport
Wanneer Afdelings-ID-beheer is ingeschakeld, kunt u voor elke <Afdelings-ID> het totale aantal afdrukken controleren door een Afdelings-ID-beheerrapport af te drukken. Als u weet welke aantallen er worden afgedrukt, kunt u de voorraad papier en tonercartridges beter beheren.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <Afdelings-ID-beheerrapport> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer
<Start>
Instelrapporten over de communicatieresultaten
U kunt rapporten afdrukken over de resultaten van het verzenden / ontvangen per e-mail, fax, en I-Fax, maar ook resultaten van het opslaan in een gedeelde map of FTP-server. Sommige rapporten kunnen automatisch worden afgedrukt terwijl andere rapporten uitsluitend worden afgedrukt als er een fout optreedt.
● Als "Resultaat" in een afgedrukte lijst "NG" toont, kunt u details van de fout controleren uit een driecijferige
code voorafgegaan door "#", naast het resultaat. Maatregelen bij iedere foutcode(P. 644)
593
Onderhoud
● Rapporten die zijn afgedrukt voor een e-mail / I-fax duiden op een verzendresultaat tussen het apparaat en de mailserver, niet tussen het apparaat en de bestemming.
Communicatiebeheerrapport
U kunt de fax- en e-maillogboeken van verzonden en ontvangen documenten controleren door een communicatiebeheerrapport af te drukken. U kunt dit rapport automatisch afdrukken na elke 40 transmissies of handmatig.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Rapportinstellingen> <Communicatiebeheerrapport>
Configureer de rapportinstellingen <Toepassen>
<Auto. afdr. (40 verzendingen)>
Selecteer <Aan> om het rapport automatisch af te drukken na 40 transmissies of <Uit> als u niet wilt dat het rapport wordt afgedrukt.
<Separaat TX/RX>
Selecteer <Aan> om afzonderlijke rapporten af te drukken voor verzonden en ontvangen documenten en <Uit> om verzend- en ontvangstgegevens te combineren in één rapport.
Het rapport handmatig afdrukken
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <Communicatiebeheerrapport> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer
<Start>
Fax TX-resultaatrapport
U kunt de faxlogboeken van verzonden documenten controleren door een Fax TX-resultaatrapport af te drukken. U kunt het rapport afdrukken na elke transmissie of alleen als er een verzendfout optreedt.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Rapportinstellingen> <Fax TX-resultaatrapport> Selecteer
<Aan> of <Alleen bij fout> Selecteer <Uit> of <Aan> <Toepassen>
594
Onderhoud
<Inclusief TX-afbeelding>
Wanneer u <Aan> selecteert, kunt u een deel van een verzonden document opnemen in het TXresultaatrapport.
TX-resultaatrapport e-mail/I-fax/bestand
U kunt een TX-resultaatrapport voor e-mail / I-Fax / bestand afdrukken en de I-Fax- of e-maillogboeken controleren van verzonden documenten en van documenten die in een gedeelde map of een FTP-server zijn opgeslagen. U kunt het rapport afdrukken na elke transmissie of alleen wanneer er een verzendfout optreedt.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Rapportinstellingen> <TX-resultaatrapport e-mail/I-fax/ bestand> Selecteer <Aan> of <Alleen bij fout>
Communicatieresultaat
● Als er een fout optreedt tijdens de transmissie per e-mail / I-fax of het opslaan in een gedeelde map /
FTP-server, toont het rapport niet de foutcode. Als u de foutcode wilt controleren, drukt u een
communicatiebeheerrapport af ( Communicatiebeheerrapport(P. 594) ).
RX-resultaatrapport
U kunt de logboeken van ontvangen fax- en I-faxdocumenten controleren door een RX-resultaatrapport af te drukken. U kunt het rapport afdrukken na elke transmissie of alleen als er een ontvangstfout optreedt.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Rapportinstellingen> <RX-resultaatrapport> Selecteer <Aan> of <Alleen bij fout>
Instellijsten afdrukken
U kunt informatie en instellingen die in het apparaat zijn geregistreerd, afdrukken als een lijst.
Adresboeklijst
U kunt de lijst met bestemmingen controleren die als <Kiescode>, <Favorieten> en <Groep> beschikbaar zijn in het adresboek door een zogenaamde adresboeklijst af te drukken.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <Adresboeklijst> Selecteer de instelling die u wilt afdrukken Controleer of het formaat en type papier dat op het scherm wordt weergegeven, is geladen in de machine en selecteer <Start>
595
Onderhoud
Lijst gebruikersgegevens/Gegevenslijst systeembeheer
opgeslagen, controleren door een lijst met gebruikersdata of een lijst met systeembeheerdersdats af te drukken. Beide lijsten vermelden de firmwareversie het formaat en type papier dat op het apparaat is geregistreerd, plus de afdrukinstellingen van het communicatiebeheerrapport, TX-resultaatrapport, en RXresultaatrapport.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> Selecteer <Lijst met gebruikersgegevens> of
<Gegevenslijst systeembeheerder> Controleer dat papier van het formaat en soort dat op het scherm wordt weergegeven, in het apparaat is geplaatst, en selecteer <Start>
● De gebruikersdatalijst omvat bepaalde instellingen (zoals Netwerkinstellingen en Beheerinstellingen) niet. Als u alle instellingen wilt controleren, drukt u de lijst met systeembeheerdersdata af.
IPSec-beleidslijst
U kunt controleren welke beleidsinstellingen en IPSec-instellingen zijn geregistreerd op de machine door het rapport IPSec-beleidslijst af te drukken.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <IPSec-beleidslijst> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer <Start>
Rapporten en lijsten afdrukken over de verbruikstatus van het apparaat
U kunt het statusrapport, het gebruikslogboek van tonercartridges, en de lijst van in de PCL- of PS- modus beschikbare lettertypen afdrukken.
Eco-rapport
U kun een rapport met het maandelijkse afdruktotaal en het stroomverbruik controleren. Dit rapport omvat handige tips voor het besparen op papier en stroomverbruik, op basis van de gebruiksstatus.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <Eco-rapport> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer <Start>
● Het stroomverbruik kan verschillen, afhankelijk van de omgeving en de condities waaronder de machine wordt gebruikt.
596
Onderhoud
Statusrapport verbruiksart.
Met een rapport kunt u de status controleren van de verbruiksartikelen die in het apparaat zijn geïnstalleerd.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <Statusrapport verbruiksart.> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer
<Start>
PCL-lettertypelijst
Met een rapport kunt u de lijst met lettertypen controleren die beschikbaar zijn in de stand PCL.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <PCL-lettertypelijst> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer <Start>
PS-lettertypelijst
Met een rapport kunt u de lijst met lettertypen controleren die beschikbaar zijn in de stand PS.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <PS-lettertypelijst> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer <Start>
Lograpport cartridge
U kunt de gebruikslogboeken van tonercartridges met een rapport controleren.
<Menu> <Uitvoerrapport> <Lijst afdrukken> <Lograpport cartridge> Controleer of het papier dat is geladen overeenkomt met het formaat en het type op het scherm, en selecteer
<Start>
597
Onderhoud
Verbruiksartikelen
Hier volgt een richtsnoer voor de geschatte levensduur van de verbruiksartikelen die in dit apparaat worden gebruikt. Schaf verbruiksartikelen aan bij uw plaatselijke, erkende
Canon-dealer. Neem voorzorgsmaatregelen voor gezondheid en veiligheid in acht wanneer u verbruiksartikelen opslaat en hanteert. Voor een optimale printkwaliteit worden originele toner, tonercartridges en onderdelen van Canon aanbevolen.
2LFC-0A3
● Voor het omgaan met en het opslaan van verbruiksartikelen moet u de voorzorgsmaatregelen naleven die in
'Aan de slag' voor dit product zijn gegeven.
● Afhankelijk van de installatieomgeving, het papierformaat of het type origineel moet u verbruiksartikelen misschien eerder dan aangegeven vervangen.
● Als u een periode voor automatisch uitschakelen opgeeft die korter is dan de standaardinstelling (4 uur), bestaat de kans dat u een tonercartridge eerder dan aangegeven moet vervangen.
◼
Tonercartridges
Meegeleverde tonercartridges
Hieronder vindt u de gemiddelde capaciteit en het gewicht van de bij het apparaat geleverde tonercartridge.
● Gemiddelde capaciteit *
3,100 vel
● Gewicht
Circa 0,7 kg
Vervangende tonercartridges
Voor een optimale printkwaliteit worden originele tonercassettes van Canon aanbevolen.
Merkeigen Canon tonercartridge Gemiddelde capaciteit en gewicht van tonercartridge
Canon Cartridge 052
Canon Cartridge 052 H
● Gemiddelde capaciteit *
3,100 vel
● Gewicht
Circa 0,7 kg
● Gemiddelde capaciteit *
9,200 vel
● Gewicht
Circa 1,0 kg
* De gemiddelde capaciteit is gebaseerd op de standaard "ISO/IEC 19752" (de wereldwijde standaard die door de ISO
(Internationale Organisatie voor Standaardisatie) is uitgegeven met betrekking tot de methode voor het bepalen van het
598
Onderhoud verbruik van tonercartridges voor monochromatische elektrofotografische printers en multifunctionele toestellen die printeronderdelen bevatten) bij het afdrukken op papier van A4-formaat met de standaardinstelling voor afdrukdichtheid.
Wees voorzichtig met namaaktonercartridges
● Wees erop bedacht dat er Canon-namaaktonercartridges in omloop zijn. Het gebruik van namaaktonercartridges kan leiden tot een slechte afdrukkwaliteit of slechte machineprestaties. Canon is niet verantwoordelijk voor defecten, ongevallen of schade als gevolg van het gebruik van een namaaktonercartridge.
Voor meer informatie gaat u naar global.canon/ctc.
●
Zie De tonercassette vervangen(P. 576) , wanneer u tonercartridges vervangt.
599
Problemen oplossen
Problemen oplossen
Problemen oplossen
600
Problemen oplossen
Problemen oplossen
2LFC-0A4
1660-0AE
Als er een probleem optreedt, raadpleegt u dit hoofdstuk om oplossingen te zoeken voordat u contact opneemt met
Canon.
◼
Veelvoorkomende problemen
◼
Als u niet goed kunt afdrukken
Dit gedeelte beschrijft welke actie u moet ondernemen als het afdrukresultaat niet naar tevredenheid is, of het papier
gekreukeld of gekruld is. Als u niet goed kunt afdrukken(P. 613)
◼
Er verschijnt een melding of een nummer dat begint met "#" (een foutcode)
Dit gedeelte beschrijft welke actie u moet ondernemen als een bericht of foutcode (drie cijfers) op het display
verschijnt. Er verschijnt een melding of een nummer dat begint met "#" (een foutcode)(P. 629)
◼
Papierstoringen verhelpen
601
Problemen oplossen
◼
Als een probleem niet kan worden opgelost
Als een probleem blijft optreden, leest u Als een probleem niet kan worden opgelost(P. 667) voor
contactgegevens.
602
Problemen oplossen
Veelvoorkomende problemen
2LFC-0A5
Als er problemen ontstaan tijdens het gebruiken van de machine, controleer dan de tips in dit gedeelte voordat u contact met ons opneemt. Als u een probleem niet zelf kunt oplossen, neem dan contact op met uw Canon-dealer of met de Canon-helpdesk.
Controleer de volgende punten
Is het apparaat ingeschakeld? Is het netsnoer aangesloten?
● Als het apparaat is ingeschakeld, maar niet reageert, zet het dan uit, controleer of het netsnoer goed is aangesloten en zet het apparaat weer aan. Zie voor informatie over het aansluiten van het netsnoer: Aan de
slag. Handleidingen en hun inhoud(P. 707)
Zijn het telefoonsnoer, de LAN-kabel en de USB-kabel goed aangesloten?
● Controleer of deze kabels goed zijn aangesloten. Controleer of u de aansluiting voor het telefoonsnoer niet per ongeluk voor een andere kabel hebt gebruikt en omgekeerd.
De telefoonlijn aansluiten(P. 82)
Onderdelen en de bijbehorende functies(P. 105)
Is de sluimermodus geactiveerd?
● Als u het apparaat gedurende bepaalde tijd niet gebruikt, wordt de slaapstand geactiveerd om stroom te besparen. U kunt dan geen bewerkingen uitvoeren.
Als u de slaapstand wilt uitschakelen, drukt u op .
Wordt er een bericht weergegeven op het scherm?
●
Als het probleem blijft optreden
Klik op de koppeling die overeenkomt met het probleem.
Installatie-/instellingenproblemen(P. 604)
Problemen bij het kopiëren / afdrukken(P. 608)
Problemen bij het faxen of met de telefoon(P. 611)
603
Problemen oplossen
Installatie-/instellingenproblemen
Zie ook Veelvoorkomende problemen(P. 603) .
Probleem met de draadloos/bedraad LAN verbinding(P. 604)
Probleem met de USB-verbinding(P. 607)
Probleem met de printserver(P. 607)
Probleem met de draadloos/bedraad LAN verbinding
2LFC-0A6
Het draadloos LAN en bekabeld LAN kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt.
● Het draadloos LAN en bekabeld LAN kunnen niet tegelijkertijd worden gebruikt. De volgende combinaties zijn wel mogelijk: USB-kabel en een draadloos LAN of een USB-kabel en een bekabeld LAN.
De externe UI wordt niet weergegeven.
● Zijn <Gebruik HTTP> en <Externe UI gebruiken> ingesteld op <Aan>?
HTTP-communicatie uitschakelen(P. 417)
De UI op afstand uitschakelen(P. 418)
● Als het apparaat is verbonden met een draadloos LAN, controleert u of h