Lancia Delta de handleiding
Advertisement
Advertisement
os Lancia Delta 434x148_os Lancia Delta 434x148 17-11-10 15:06 Pagina 1
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie dienen alleen ter informatie. Lancia behoudt zich het recht voor om op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor meer informatie tot het Lancia Servicenetwerk.
Gedrukt op ecologisch chloorvrij papier.
Instructieboek
603.81.771 NL
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 1
Geachte cliënt,
Wij feliciteren u met uw aankoop en bedanken u dat u voor een LANCIA hebt gekozen.
Wij hebben dit boek samengesteld om u de kwaliteiten van deze auto volledig te laten benutten.
Wij raden u aan alle hoofdstukken door te lezen voordat u voor de eerste keer met de auto gaat rijden.
Dit instructieboek bevat informatie, tips en aanwijzingen die u zullen helpen de technische kwaliteiten van uw
LANCIA volledig te benutten.
U zult niet alleen de bijzondere eigenschappen ontdekken van uw LANCIA maar ook belangrijke aanwijzingen vinden voor de verzorging, het onderhoud, de rijveiligheid en het geprogrammeerd onderhoud.
Wij raden u aan de waarschuwingen en tips aandachtig te lezen die worden voorafgegaan door de symbolen: veiligheid van de inzittenden; conditie van de auto; bescherming van het milieu.
In de bijgevoegde “Service- en garantiehandleiding” vindt u de extra service van LANCIA:
– het garantiecertificaat en de bijbehorende voorwaarden
– een overzicht van de speciale aanvullende service voor de cliënten van LANCIA.
Wij zijn ervan overtuigd, dat u met behulp van dit instructieboek spoedig met uw auto vertrouwd zult raken en dat uw nieuwe auto en de ondersteuning van de LANCIA-organisatie u volledig tevreden zullen stellen.
Veel leesplezier en goede reis!
Hoewel in dit instructieboek alle uitvoeringen van de LANCIA Delta beschreven worden, dient u zich aan de informatie te houden met betrekking tot de uitrusting, de motoruitvoering en het model van de auto die u gekocht hebt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 2
ABSOLUUT LEZEN!
BRANDSTOF TANKEN
K
Benzinemotoren: tank uitsluitend loodvrije benzine met een minimum octaangetal van 95 RON.
Dieselmotoren: tank uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie
EN590.
Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
MOTOR STARTEN
Benzinemotoren: controleer of de handrem is aangetrokken; zet de versnellingspook in vrij; trap het koppelingspedaal volledig in, maar trap het gaspedaal niet in; draai vervolgens de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
Dieselmotoren: draai de contactsleutel in stand MAR en wacht tot de waarschuwingslampjes Y en m doven; draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor aanslaat.
PARKEREN BOVEN BRANDBARE MATERIALEN
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer de auto dus niet op gras of boven droge bladeren, dennennaalden of ander ontvlambaar materiaal: brandgevaar.
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De auto is uitgerust met een diagnosesysteem dat continu controles uitvoert op de componenten die van invloed zijn op de uitlaatgasemissie, zodat overmatige vervuiling van het milieu wordt voorkomen.
ELEKTRISCHE APPARATUUR
쇵 Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die stroom verbruiken (waardoor de accu langzaam kan ontladen), wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk , dat kan controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik.
CODE-CARD
Bewaar deze op een veilige plaats, maar niet in de auto.
Wij raden u aan de elektronische code van de CODEcard te noteren en altijd bij u te hebben, omdat deze onmisbaar is voor het uitvoeren van een noodstart.
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Bedenk dat een goed onderhoud van de auto de beste manier is om de prestaties en de veiligheid van de auto gedurende langere tijd te garanderen. Daarbij wordt ook het milieu ontzien en blijven de exploitatiekosten laag.
IN HET INSTRUCTIEBOEK…
…vindt u informatie, tips en belangrijke aanwijzingen voor het juiste gebruik, de rijveiligheid en het onderhoud van uw auto. Let vooral op de symbolen " (veiligheid van de inzittenden) # (bescherming van het milieu) â (conditie van de auto).
Als op het multifunctionele display de melding “Zie instructieboek” verschijnt, raadpleeg dan het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel” in dit boek.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 3
INHOUD
Wegwijs in uw auto
1
Veiligheid
2
Starten en rijden
3
Noodgevallen
4
Onderhoud en zorg
5
Technische gegevens
6
Alfabetisch register
7
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 4 bewust onbedrukt gehouden pagina
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 5
WEGWIJS IN UW AUTO
5
Dashboard ................................................................
Instrumentenpaneel ..................................................
Display .....................................................................
Menuopties ...............................................................
Tripcomputer ............................................................
Symbolen ..................................................................
Lancia Code-systeem ................................................
De sleutels ................................................................
Diefstalalarm ............................................................
Start-/contactslot ......................................................
Zitplaatsen ...............................................................
Hoofdsteunen ...........................................................
Stuur ........................................................................
Spiegels ....................................................................
Klimaatregeling ........................................................
Handbediende airconditioning ..................................
Automatische airconditioning met gescheiden regeling ...................................................
Buitenverlichting ......................................................
Ruiten reinigen .........................................................
Cruise Control ..........................................................
Interieurverlichting ...................................................
Bedieningsknoppen ...................................................
51
51
53
54
43
46
47
50
36
38
39
40
21
26
6
7
56
62
65
68
70
72
Brandstoftoevoeronderbreking ..................................
Interieuruitrusting ....................................................
Open dak ..................................................................
Portieren ...................................................................
Ruitbediening ...........................................................
Bagageruimte ............................................................
Motorkap ..................................................................
91
99
Imperiaal/skidrager ..................................................
101
75
76
81
84
87
Koplampen ...............................................................
102
DST-systeem .............................................................
104
SPORT-functie ..........................................................
104
Reactive Suspension System ......................................
106
Driving Advisor ........................................................
107
ESP 2-systeem ..........................................................
112
Start&Stop-systeem ..................................................
117
EOBD-systeem ..........................................................
122
Elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” ..............
122
TPMS-systeem ..........................................................
124
Parkeersensoren ........................................................
127
Magic Parking ..........................................................
130
Extra accessoires .......................................................
144
Tanken .....................................................................
145
Bescherming van het milieu ......................................
148
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 6
6 WEGWIJS IN UW AUTO
DASHBOARD
De aanwezigheid en de opstelling van de bedieningsorganen, de instrumenten en de lampjes kunnen per uitvoering verschillen.
L0E0001m fig. 1
1. Luchtrooster voor lucht naar de zijruiten – 2. Verstelbaar en regelbaar luchtrooster – 3. Bedieningshendel buitenverlichting
4. Instrumentenpaneel – 5. Bedieningshendel ruitenwissers/achterruitwisser/tripcomputer – 6. Verstelbare en regelbare luchtroosters
7. Schakelaar waarschuwingsknipperlichten – 8. Frontairbag passagierszijde – 9. Dashboardkastje – 10. Bedieningsorganen dashboard – 11. Bedieningsknoppen klimaatregeling – 12. Contactsleutel en start-/contactslot – 13. Frontairbag bestuurder
14. Knie-airbag bestuurder (voor bepaalde uitvoeringen/markten) – 15. Hendel stuurwielvergrendeling – 16. Toegangsklepje zekeringenkast – 17. Hendel voor motorkapontgrendeling.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 7
INSTRUMENTENPANEEL
WEGWIJS IN UW AUTO 7
1 fig. 2
Uitvoeringen met multifunctioneel display
A Snelheidsmeter
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
D Toerenteller
E Multifunctioneel display m
c
Lampjes alleen aanwezig op dieseluitvoeringen
BELANGRIJK De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
L0E0002m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 8
8 WEGWIJS IN UW AUTO fig. 3
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display
A Snelheidsmeter
B Brandstofmeter met waarschuwingslampje brandstofreserve
C Koelvloeistoftemperatuurmeter met waarschuwingslampje voor te hoge koelvloeistoftemperatuur
D Toerenteller
E Instelbaar multifunctioneel display m
c
Lampjes alleen aanwezig op dieseluitvoeringen
BELANGRIJK De achtergrondkleur en de vormgeving van de instrumenten kunnen per uitvoering verschillen.
L0E0003m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 9
WEGWIJS IN UW AUTO
SNELHEIDSMETER fig. 2-3
De snelheidsmeter A geeft de snelheid van de auto aan.
TOERENTELLER fig. 2-3
De toerenteller D geeft het toerental van de motor aan.
BRANDSTOFMETER fig. 2-3
De brandstofmeter B geeft de hoeveelheid brandstof aan die in de tank aanwezig is.
Het waarschuwingslampje
K gaat branden (op het display verschijnt ook een melding) als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
Rijd niet met een bijna lege brandstoftank: door een onregelmatige brandstoftoevoer kan de katalysator beschadigen.
KOELVLOEISTOFTEMPERATUURMETER fig. 2-3
De wijzer C geeft de temperatuur aan van de motorkoelvloeistof, zodra de koelvloeistoftemperatuur hoger wordt dan ongeveer
50°C. Het eerste streepje blijft altijd branden en geeft de correcte werking van het systeem aan. Als het waarschuwingslampje u gaat branden (op het display verschijnt ook een melding), dan is de koelvloeistoftemperatuur te hoog; zet in dat geval de motor uit en wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
LAMPJES OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Algemene opmerkingen
Als een lampje gaat branden, verschijnt bij bepaalde uitvoeringen ook een bijbehorende melding op het instrumentenpaneel en/of klinkt er een akoestisch signaal. Deze meldingen zijn beknopt en uit voorzorg en moeten als een aanvulling worden gezien en niet als alternatief voor de informatie in dit Instructieboek. Wij raden u daarom aan dit Instructieboek goed door te lezen. Houdt u bij een storing altijd aan de aanwijzingen die in dit hoofdstuk beschreven worden.
Te laag remvloeistofniveau (rood) x
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het remvloeistofniveau in het reservoir onder het minimum niveau is gedaald, bijvoorbeeld door lekkage in het remsysteem.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Aangetrokken handrem (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als de handrem wordt aangetrokken. Als de auto in beweging is, hoort u ook een akoestisch signaal.
BELANGRIJK Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, controleer dan of de handrem niet is aangetrokken.
9
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 10
10 WEGWIJS IN UW AUTO
Storing EBD (rood) x
Als bij een draaiende motor tegelijkertijd de waarschuwingslampjes x en > gaan branden, dan is er
> een storing in het EBD-systeem of is het systeem niet beschikbaar; in dat geval kunnen bij hard remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen.
Rijd direct zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten controleren. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Als het lampje x tijdens het rijden gaat branden (op het display verschijnt ook een melding), stop dan onmiddellijk en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing airbag (rood)
¬
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje constant blijft branden, geeft dit een storing in het airbagsysteem aan.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Als het lampje
¬ niet gaat branden als u de contactsleutel in stand MAR draait of blijft branden tijdens het rijden (en er verschijnt ook een melding op het display), dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
Versleten remblokken (geel) d
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als de remblokken voor versleten zijn; laat deze in dat geval zo snel mogelijk vervangen. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Omdat de auto is uitgerust met een slijtage-indicator op de remblokken voor, moet u, als deze remblokken worden vervangen, ook de remblokken achter laten controleren.
Een defect lampje ¬ wordt weergegeven doordat het lampje voor de uitgeschakelde frontairbag aan passagierszijde “ langer dan de normale 4 seconden knippert. Daarnaast worden de airbags aan passagierszijde (frontairbag en zij-airbag) automatisch uitgeschakeld. In dat geval kan het lampje ¬ geen storingen in de airbag-/gordelspannersystemen aangeven. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 11
11 WEGWIJS IN UW AUTO
“
Frontairbag/zij-airbag aan passagierszijde uitgeschakeld (geel)
Het lampje “ gaat branden als de frontairbag en zij-airbag aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
Als u bij ingeschakelde airbags aan passagierszijde de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje “ ongeveer 4 seconden branden en vervolgens 4 seconden knipperen. Hierna moet het lampje doven.
Accu wordt niet voldoende opgeladen (rood) w
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven nadat de motor is aangeslagen (als de motor stationair draait, kan het voorkomen dat het lampje iets later dooft).
Als het lampje blijft branden of knipperen, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Een defect lampje
“
wordt aangegeven door het branden van het lampje ¬ . Daarnaast worden de airbags aan passagierszijde (frontairbag en zij-airbag voor bepaalde uitvoeringen/markten) automatisch uitgeschakeld. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
v
Constant branden: te lage motoroliedruk (rood)
Knipperen: oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF – rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het moet doven zodra de motor is aangeslagen.
1. Te lage motoroliedruk
Het lampje gaat continu branden en er verschijnt een melding op het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) als de motoroliedruk onvoldoende is.
Niet omgelegde veiligheidsgordel (rood) <
Het lampje gaat continu branden als bij stilstaande auto de veiligheidsgordel aan bestuurderszijde niet goed is omgelegd. Als de auto rijdt en de veiligheidsgordels voor zijn niet goed omgelegd, dan gaat het lampje knipperen en klinkt tegelijkertijd een akoestisch signaal (zoemer).
Het akoestische signaal (zoemer) van het SBR-systeem (Seat Belt
Reminder) kan permanent worden uitgeschakeld door het Lancia
Servicenetwerk.
Het systeem kan weer worden ingeschakeld via het Setupmenu.
Als het lampje v tijdens het rijden gaat branden (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding op het display), zet dan onmiddellijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 12
12 WEGWIJS IN UW AUTO
2. Oliekwaliteit onvoldoende
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
Het lampje gaat knipperen en er verschijnt (voor bepaalde uitvoeringen/markten) een bijbehorende melding op het display.
Afhankelijk van de uitvoering knippert het lampje op de volgende manier:
– elk twee uur 1 minuut;
– telkens 3 minuten, waarbij het lampje telkens 5 seconden dooft, totdat de olie wordt ververst.
Iedere keer als de motor na de eerste melding wordt gestart, blijft het lampje knipperen op de hierboven beschreven wijze, totdat de olie wordt ververst. Als aanvulling op het lampje toont het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten) ook een bijbehorende melding.
Het knipperen van dit lampje duidt niet op een defect aan de auto, maar geeft aan dat door het normale gebruik van de auto de olie moet worden ververst.
Motorolie wordt slechter van kwaliteit door:
– overwegend stadsgebruik van de auto waardoor het regeneratieproces van het DPF vaker moet worden uitgevoerd
– gebruik van de auto voor korte ritten, waardoor de motor niet goed op bedrijfstemperatuur komt
– het vaak onderbreken van het regeneratieproces dat wordt aangegeven door het branden van het DPF-lampje.
Als het lampje gaat knipperen, moet de motorolie van onvoldoende kwaliteit zo snel mogelijk worden ververst; er mag zeker niet nog meer dan
500 km worden doorgereden nadat het lampje voor de eerste keer is gaan branden. Als bovenstaande richtlijn niet wordt opgevolgd, dan kan dat ernstige schade aan de motor veroorzaken en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Onthoud dat het branden van dit lampje geen betrekking heeft op de hoeveelheid olie in de motor. Als het lampje gaat knipperen, dan is het absoluut niet nodig motorolie bij te vullen.
g
Storing elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” (rood)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje blijft branden, werkt de elektrische stuurbekrachtiging niet meer en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
CITY
Inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive”
Het lampje (of het opschrift CITY op het display) gaat branden als de elektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” wordt ingeschakeld door het indrukken van de betreffende bedieningsknop. Als opnieuw op de knop wordt gedrukt, dooft het opschrift CITY.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 13
WEGWIJS IN UW AUTO 13
U IN-/UITSCHAKELING
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
STORING Start&Stop-SYSTEEM
Inschakeling Start&Stop-systeem
Een storing in het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door een melding + een symbool U op het display. In dat geval is het lampje op de knop T gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
– Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display: de uitschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door de weergave van symbool T + een melding op het display.
Bij uitgeschakeld systeem brandt het lampje T op de knop.
j
STORING Start&Stop-SYSTEEM
(uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display)
Een storing in het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door een melding + een symbool j op het display. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
Te hoge koelvloeistoftemperatuur (rood) u lampje doven. Het lampje gaat branden als de motor te warm is. Als het lampje gaat branden, moet u het volgende doen:
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het
❍ bij normale rij-omstandigheden: stop de auto, zet de motor uit en controleer of het niveau van de koelvloeistof in het reservoir onder het MIN-merkteken staat.
Als dat het geval is, wacht dan enkele minuten zodat de motor kan afkoelen, open vervolgens langzaam en voorzichtig de dop, vul koelvloeistof bij en controleer of de koelvloeistof tussen het
MIN- en MAX-merkteken op het reservoir staat. Controleer ook of er geen vloeistof weglekt. Als bij het starten van de motor het lampje opnieuw gaat branden, wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 14
14 WEGWIJS IN UW AUTO
❍ Als de auto onder zware bedrijfsomstandigheden wordt gebruikt (bijvoorbeeld het trekken van een aanhanger bergopwaarts of met volbeladen auto): verlaag de snelheid en zet, als het lampje blijft branden, de auto stil. Wacht 2 tot 3 minuten met draaiende motor en geef iets gas voor een snellere circulatie van de koelvloeistof. Zet vervolgens de motor uit. Controleer het vloeistofniveau zoals hiervoor beschreven.
BELANGRIJK Bij zware bedrijfsomstandigheden is het raadzaam de motor enkele minuten te laten draaien met iets ingetrapt gaspedaal voordat u de motor uitzet.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Portieren niet goed gesloten (rood)
´
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als een of meer portieren niet goed gesloten zijn. Als de auto in beweging is met geopende portieren, dan klinkt er een akoestisch signaal. Bij het multifunctionele display gaat het lampje ook branden als de motorkap en/of de achterklep niet goed gesloten zijn. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
è
Algemene storingsmelding (geel)
Ingeschakelde brandstofnoodschakeling
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als de brandstofnoodschakeling inschakelt. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing motoroliedruksensor
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een storing in de motoroliedruksensor. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing schemersensor
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een storing in de schemersensor.
Snelheidslimiet overschreden
Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood) gaat branden als de ingestelde limiet wordt overschreden (in Arabische landen is de ingestelde snelheidslimiet 120 km/h). Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing regensensor
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een storing in de regensensor. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing Start&Stop
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
(uitvoeringen met multifunctioneel display)
Het lampje gaat branden als er een storing is in het Start&Stopsysteem. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 15
WEGWIJS IN UW AUTO 15
Storing parkeersensoren
( voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een storing in de parkeersensoren. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing bandenspanning-controlesysteem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er een storing is in het controlesysteem voor de bandenspanning
TPMS (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Als er een of meer wielen zonder sensor gemonteerd zijn, gaat het lampje op het instrumentenpaneel branden totdat de oorspronkelijke situatie weer is hersteld. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
OPMERKING Als een van bovenstaande storingen wordt geconstateerd, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing AFS-systeem
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er een storing is in het AFS-systeem (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Stuurkoerscorrectie niet beschikbaar
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als het systeem voor stuurkoerscorrectie niet beschikbaar is. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
h
Reiniging van roetfilter (DPF) bezig
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat constant branden om de bestuurder er op te wijzen dat het DPF-systeem het regeneratieproces moet uitvoeren om de verzadiging met verontreinigende stoffen (partikels) te verhelpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter branden, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat de bestuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje te laten doven moet de auto doorrijden, totdat het regeneratieproces is voltooid.
Dit duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden om het proces te voltooien, worden bereikt wanneer de auto
60 km/h rijdt bij een toerental boven 2000 toeren/min. Het branden van het lampje duidt niet op een defect aan de auto.
Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te brengen. Als het lampje gaat branden, verschijnt op het display een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 16
16 WEGWIJS IN UW AUTO
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan de verkeerssituatie en de weersomstandigheden en u dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te houden. U kunt de motor ook uitzetten met een brandend
DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbreken van het regeneratieproces kan echter een vroegtijdige verslechtering van de motoroliekwaliteit veroorzaken. Het is daarom aan te raden altijd te wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de motor uitzet en de hierboven beschreven aanwijzingen op te volgen.
Het is niet aan te raden het regeneratieproces van het DPF te voltooien bij een stilstaande auto.
Brandstofreserve (geel)
K
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog ongeveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een storing in het systeem. Wendt u in dat geval tot het Lancia
Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
Storing EOBD-systeem/Inspuitsysteem (geel)
U
Als u onder normale omstandigheden de contactsleutel in stand MAR draait, dan gaat het lampje branden.
Het lampje moet doven als de motor is aangeslagen.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan werkt het inspuitsysteem niet optimaal; als het lampje constant brandt, dan duidt dit op een storing in het ontstekings-/inspuitsysteem; dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. U kunt onder deze omstandigheden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het systeem in het geheugen opgeslagen.
Alleen voor benzinemotoren
Een knipperend lampje duidt op een mogelijke beschadiging van de katalysator.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zodat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knippert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rijomstandigheden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (en er verschijnt bij enkele uitvoeringen ook een melding op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De werking van het lampje U kan met speciale apparatuur door de verkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 17
WEGWIJS IN UW AUTO 17
Storing ESP 2-systeem (geel)
á
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het rijden blijft branden en het lampje in de ASR-knop gaat branden, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk. Op enkele uitvoeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. Als het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP 2-systeem in werking is getreden.
Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje á branden
(op het display verschijnt ook een melding) om aan te geven dat het systeem gereset moet worden.
Voer de volgende initialisatieprocedure uit om het lampje te laten doven:
❍ draai de contactsleutel in stand MAR;
❍ draai het stuur helemaal naar rechts en vervolgens naar links
(zodat het stuurwiel de rechtuitstand “passeert”);
❍ draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR.
Als na enkele seconden het lampje á niet dooft, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
á
*
Storing Hill Holder (geel)
Als het lampje á gaat branden, dan is er een storing in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat geval zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen gaat het symbool
*
branden.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Voorgloeibougies m
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloeibougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.
Start de motor zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloeiinstallatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 18
18 WEGWIJS IN UW AUTO c
Water in dieselfilter (Multijet-uitvoeringen)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als er water in het dieselfilter zit. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsysteem ernstig beschadigen en de motor kan onregelmatig gaan draaien. Als het lampje c gaat branden (er verschijnt ook een melding op het display), wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk om het water te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing ABS (geel)
>
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje gaat branden als het systeem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS.
Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia
Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Storing Lancia Code (geel)
Y
Als het lampje (of het symbool op het display), met de contactsleutel in stand MAR, constant gaat branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie
“Lancia Code-systeem”).
Als bij een draaiende motor het lampje
Y
(of het symbool op het display) knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door het systeem (zie de paragraaf “Lancia Code-systeem”).
Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk om alle sleutels in het geheugen te laten opslaan.
Storing diefstalalarm
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als het lampje (of het symbool op het display) gaat branden, dan is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Inbraakpoging
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er een inbraakpoging is geconstateerd. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 19
WEGWIJS IN UW AUTO 19 n
Te lage bandenspanning
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje
(of het symbool) doven. Het lampje (geel) of het symbool op het display (rood) gaat branden als de spanning van een of meer banden onder een bepaalde drempelwaarde komt. Op deze manier waarschuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het mogelijk leeglopen van de band(en) en dus op een mogelijke lekke band (zie de paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte banden omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden gebracht. Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd heftige stuurbewegingen. Vervang onmiddellijk het wiel door het noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) of repareer de band met de daarvoor bestemde kit (zie de paragraaf
“Wiel verwisselen” in hoofdstuk “4”) en wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Controle bandenspanning
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel (of het symbool op het display) gaat branden om een te zachte band aan te geven (zie de paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
Als er twee of meer banden te zacht zijn, dan wordt achtereenvolgens iedere band apart aangegeven. In dit geval raden wij u aan om zo snel mogelijk de juiste bandenspanning te herstellen
(zie de paragraaf “Bandenspanning in koude toestand” in hoofdstuk “6”).
Bandenspanning niet aangepast aan snelheid
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele seconden moet het lampje doven.
Wanneer constant harder dan 160 km/h wordt gereden, moet de bandenspanning verhoogd worden overeenkomstig de waarde die aangegeven staat in de paragraaf “Bandenspanning” in hoofdstuk “6”.
Als het TPMS-systeem (voor bepaalde uitvoeringen/markten) signaleert dat de spanning van een of meer banden niet is aangepast aan de snelheid van de auto, gaat het lampje of het symbool branden (op het display verschijnt ook een melding) (zie de paragraaf “Te lage bandenspanning” in dit hoofdstuk) en blijft branden, totdat de snelheid van de auto weer onder de drempelwaarde komt (zie de paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Verlaag in dat geval onmiddellijk de snelheid, omdat door te warme banden de prestaties en de levensduur van de banden in gevaar kunnen worden gebracht en zelfs, in een beperkt aantal gevallen, tot een klapband kunnen leiden.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 20
20 WEGWIJS IN UW AUTO
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de bestuurder aangegeven door middel van een melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing het systeem niet meer ontregelt.
Storing buitenverlichting (geel)
W
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een storing in de volgende verlichting:
❍ buitenverlichting;
❍ remlichten (voor bepaalde uitvoeringen/markten);
❍ mistachterlichten;
❍ richtingaanwijzers;
❍ kentekenplaatverlichting;
❍ dagverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lampen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onderbreking in de elektrische verbinding.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
4
Mistachterlichten (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten worden ingeschakeld.
5
F
D
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor worden ingeschakeld.
Richtingaanwijzers
(groen-knipperend)
De lampjes gaan branden als de richtingaanwijzerhendel omlaag of omhoog wordt gezet of als de drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten wordt ingedrukt.
3
Dagverlichting/dimlicht (groen)
Het lampje gaat branden als de dagverlichting of het dimlicht wordt ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt
(zie “Follow me home”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 21
WEGWIJS IN UW AUTO 21
1
Grootlicht (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt ingeschakeld.
Ü
Cruise-control (snelheidsregelaar) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de draaiknop van de cruise-control in stand ON staat.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
DISPLAY
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel of een instelbaar multifunctioneel display dat tijdens de rit nuttige informatie levert aan de bestuurder op basis van de instelling voor de gewenste gegevens.
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Uitvoeringen zonder Start&Stop fig. 4
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Datum
B. Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
Dualdrive
C. Informatie over Sport-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
D. Tijd
E. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F. Melding kans op gladheid
G. Buitentemperatuur
H. Afstand tot de volgende servicebeurt
I. Stand koplampverstelling
(alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
1
L0E1000g fig. 4
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 22
22 WEGWIJS IN UW AUTO
Uitvoeringen met Start&Stop fig. 4a
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A Datum
B Gear Shift Indicator
(schakeladvies) (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
C Weergave Start&Stop-functie
D Tijd
E Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F Buitentemperatuur
G Stand koplampverstelling
(alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
H Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging
Dualdrive fig. 4a
L0E1032g
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 23
WEGWIJS IN UW AUTO
BEGINSCHERM INSTELBAAR
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 5
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Tijd
B. Datum
C. Informatie over Sport-functie
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
D. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
23
E. Weergave status van de auto (bijv. geopende portieren of kans op gladheid enz.)/Weergave Start&Stop-functie (voor bepaalde uitvoeringen/markten)/Gear Shift Indicator (schakeladvies)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
F. Stand koplampverstelling
(alleen als het dimlicht is ingeschakeld)
G. Buitentemperatuur
Als op enkele uitvoeringen de menuoptie “Info motor” wordt geselecteerd, dan wordt, als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid, op het display de turbodruk weergegeven fig. 6.
1 fig. 5 L0E1033g fig. 6 L0E0004m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 24
24 WEGWIJS IN UW AUTO
GEAR SHIFT INDICATOR
Het “GSI”-systeem (Gear Shift Indicator) geeft een schakeladvies aan de bestuurder d.m.v. een melding op het instrumentenpaneel (zie fig. 6a).
De GSI adviseert de bestuurder naar een andere versnelling te schakelen om brandstof te besparen.
Als op het display de icoon SHIFT UP ( N SHIFT) verschijnt, dan adviseert het “GSI”-systeem om naar een hogere versnelling te schakelen. Bij weergave op het display van het icoon SHIFT
DOWN ( O SHIFT) adviseert het “GSI”-systeem om naar een lagere versnelling te schakelen.
OPMERKING De weergave op het instrumentenpaneel blijft branden totdat de bestuurder schakelt of totdat de rijomstandigheden zodanig wijzigen dat schakelen voor een optimaal verbruik niet meer nodig is.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7
Õ
: om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te doorlopen of de weergegeven waarde te verhogen.
SET : kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even ingedrukt houden om terug te keren naar het beginscherm.
Ô : om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen.
fig. 6a L0E1025g fig. 7 L0E0005m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 25
WEGWIJS IN UW AUTO 25
BELANGRIJK Bij de knoppen
Õ volgende af: en
Ô hangt de werking van het
– binnen het menu kunt u het menu naar boven of beneden doorlopen;
– tijdens het instellen kunt u de waarde verhogen of verlagen.
BELANGRIJK Bij het openen van een voorportier wordt het display verlicht en wordt enkele seconden de tijd en de kilometer-/ mijltotaalteller weergegeven.
SETUP-MENU
Het menu bestaat uit een aantal functies; de functies kunnen met de knoppen Õ en Ô worden gekozen, waarna u de opties kunt selecteren of instellingen (setup) kunt aanpassen. Bij enkele opties is er een submenu. Het setup-menu kan worden geactiveerd door de knop SET kort in te drukken.
Het menu bestaat uit de volgende opties:
– MENU
– VERLICHTING
– BEEP SNELHEID
– SCHEMERSENSOR (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– CORNERING LIGHTS (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– INSCHAKELEN/GEGEVENS TRIP B
– TIJD INSTELLEN
– DATUM INSTELLEN
– EERSTE PAGINA (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
– ZIE RADIO
– AUTOCLOSE
– MEETEENHEID
– TAAL
– VOLUME GELUIDSSIGNALEN
– VOLUME TOETSEN
– BEEP/BUZZ. GORDELS
– SERVICE
– AIRBAG/BAG PASSAGIER
– DAGVERLICHTING
– MENU VERLATEN
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 26
26 WEGWIJS IN UW AUTO
Een menuoptie selecteren in het hoofdmenu zonder submenu:
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu de instelling selecteren die u wilt wijzigen;
– met de knop
Õ of
Ô
(door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling worden geselecteerd;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar de eerder geselecteerde menuoptie in het hoofdmenu.
Een menuoptie selecteren in het hoofdmenu met submenu:
– als u de knop SET kort indrukt, wordt de eerste menuoptie van het submenu weergegeven;
– met de knop Õ of Ô (door de knop telkens in te drukken) kunt u alle menuopties van het submenu doorlopen;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de weergegeven menuoptie van het submenu selecteren en verschijnt het betreffende setup-menu;
– met de knop Õ of Ô (door de knop telkens in te drukken) kan de nieuwe instelling van deze menuoptie in het submenu worden geselecteerd;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan en tegelijkertijd terugkeren naar de daarvoor geselecteerde menuoptie in het submenu.
MENUOPTIES
Verlichting (Lichtsterkte interieur regelen)
Met deze functie kan – bij ingeschakelde buitenverlichting – de lichtsterkte (op 8 niveaus) van het instrumentenpaneel, de bediening van de autoradio en van de automatische klimaatregeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten) worden geregeld.
Ga voor het regelen van de lichtsterkte als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het eerder ingestelde niveau;
– druk op knop
Õ of
Ô om de lichtsterkte in te stellen;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Snelheidszoemer (Snelheidslimiet)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden, wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie “Lampjes op het instrumentenpaneel” in hoofdstuk “1”). Ga voor het instellen van de snelheidslimiet als volgt te werk:
– druk kort op knop SET; op het display verschijnt de bijbehorende melding;
– druk op knop Õ of Ô voor inschakeling (On) of uitschakeling
(Off) van de snelheidslimiet;
– als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop
Õ of Ô de gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en worden bevestigd door het indrukken van de knop SET.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 27
WEGWIJS IN UW AUTO 27
BELANGRIJK De waarde kan worden ingesteld tussen 30 en
200 km/h of tussen 20 en 125 mph, afhankelijk van de ingestelde meeteenheid (zie de paragraaf “Meeteenheid instellen
(Meeteenheid)” hierna). Elke keer als u de knop Õ / Ô indrukt, wordt de waarde 5 eenheden verhoogd of verlaagd. Als u de knop
Õ / Ô ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug. Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Ga als volgt te werk als u de instelling wilt annuleren:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert (On);
– druk op knop Ô , op het display knippert (Off);
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Schemersensor (Gevoeligheid sensor koplampen/ automatisch inschakelende koplampen instellen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid van de schemersensor worden ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum niveau, niveau
2 = gemiddeld niveau, niveau 3 = maximum niveau); hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen.
Ga voor de gewenste instelling als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het eerder ingestelde niveau;
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 28
28 WEGWIJS IN UW AUTO
Cornering lights (“Cornering lights” in-/uitschakelen –
Mistlampen voor met Cornering lights-functie)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kunnen de “Cornering lights” worden in- of uitgeschakeld. Ga als volgt te werk om de lichten in of uit (ON/OFF) te schakelen:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert “On” of
“Off”, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Inschakelen/Gegevens trip B (Trip B inschakelen)
Met deze functie kan de weergave van Trip B (dagteller) worden ingeschakeld (On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf “Tripcomputer”.
Ga voor het in-/uitschakelen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ of
Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Tijd instellen (Klokje instellen)
Met deze functie kan het klokje worden ingesteld m.b.v. twee submenu's: “Tijd” en “Formaat”.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnen de twee submenu's “Tijd” en “Formaat”;
– druk op de knop
Õ navigeren; of
Ô om tussen de submenu's te
– druk na het selecteren van het submenu dat u wilt wijzigen, kort op de knop SET;
– als het submenu “Tijd” is gekozen: druk kort op de knop SET; op het display knipperen de “uren”;
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET; op het display knipperen de
“minuten”;
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 29
WEGWIJS IN UW AUTO 29
BELANGRIJK Elke keer als u de knop
Õ of
Ô indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
– als het submenu “Formaat” is gekozen: druk kort op de knop
SET; op het display knippert de tijdsaanduiding;
– druk op de knop
Õ of “12h”.
of
Ô voor weergave van de tijd in “24h”
Druk na het uitvoeren van de instelling kort op de knop SET om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan.
– druk nogmaals lang op de knop SET om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
Datum instellen (Datum instellen)
Met deze functie kan de datum worden ingesteld
(dag – maand – jaar).
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het “jaar”;
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de
“maand”;
– druk op de knop Õ of Ô om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de “dag”;
– druk op de knop
Õ of
Ô om de instelling uit te voeren.
BELANGRIJK Elke keer als u de knop
Õ of
Ô indrukt, wordt de waarde een eenheid verhoogd of verlaagd. Als u de knop ingedrukt houdt, lopen de cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent, stelt u de exacte waarde in door de knop telkens in te drukken en los te laten.
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 30
30 WEGWIJS IN UW AUTO
Eerste pagina (weergave informatie op het beginscherm)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Met deze functie kan het type informatie geselecteerd worden dat in het beginscherm op het display weergegeven moet worden. U kunt kiezen voor weergave van de datum of voor weergave van de turbodruk.
Ga voor het selecteren als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt “Eerste pagina”;
– druk nogmaals kort op de knop SET; op het display verschijnen de opties “Datum” en “Info motor”;
– druk op de knop Õ of Ô om de weergave te selecteren die u op het beginscherm van het display wilt hebben;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, wordt op het display, na de startcontrole, de informatie weergegeven die door middel van de functie “Eerste pagina” in het menu is ingesteld.
Zie radio (Herhaling informatie audiosysteem)
Met deze functie kan op het display de informatie over de autoradio worden weergegeven.
– Radio: frequentie of RDS-bericht van het geselecteerde radiostation, automatisch zoeken of AutoSTore inschakelen;
– audio-CD, MP3-CD: nummer van het muziekstuk;
– CD-wisselaar: CD-nummer en nummer muziekstuk.
Ga voor het inschakelen (On) of uitschakelen (Off) van de informatie van het audiosysteem op het display als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 31
WEGWIJS IN UW AUTO 31
Autoclose
(Centrale portiervergrendeling bij rijdende auto)
Als deze functie is ingeschakeld (On), worden de portieren automatisch vergrendeld als de auto sneller rijdt dan 20 km/h.
Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een submenu;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ of
Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan;
– druk nogmaals lang op de knop SET om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
Meeteenheid (Meeteenheid instellen)
Met deze functie kunnen de meeteenheden worden ingesteld in drie submenu's: “Afstand”, “Verbruik” en “Temperatuur”. Ga voor het instellen van de gewenste meeteenheid als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display worden drie submenu's weergegeven;
– druk op de knop Õ of Ô om tussen de submenu's te navigeren;
– druk na het selecteren van het submenu dat u wilt wijzigen, kort op de knop SET;
– als het submenu “Afstand” is gekozen: druk kort op de knop
SET; op het display wordt “km” of “mijl” weergegeven, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– als het submenu “Verbruik” is gekozen: druk kort op de knop
SET; op het display wordt “km/l”, “l/100km” of “mpg” weergegeven, afhankelijk van de instelling;
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op “km”, kan de meeteenheid verbruik worden ingesteld op “km/l” of “l/100 km”.
Als de meeteenheid afstand is ingesteld op “mijl”, geeft het display de hoeveelheid verbruikte brandstof aan in “mpg”.
–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– als het submenu “Temperatuur” is gekozen: druk kort op de knop SET; op het display wordt “°C” of “°F” weergegeven, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop
Õ of
Ô om de keuze uit te voeren;
Druk na het uitvoeren van de instelling kort op de knop SET om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan.
– houd de knop SET even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:52 Pagina 32
32 WEGWIJS IN UW AUTO
Taal (Taal instellen)
U kunt de taal van het display instellen: Italiaans, Duits, Engels,
Spaans, Frans, Portugees en Nederlands.
Ga om de gewenste taal in te stellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de eerder ingestelde “taal”;
–druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Volume geluidssignalen (Volume geluidssignaal storingen/waarschuwingen instellen)
Het volume van het akoestische signaal (buzzer) dat klinkt voor het melden van een storing of waarschuwing, kan ingesteld worden op 8 niveaus.
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het
“niveau” van het ingestelde volume;
– druk op de knop
Õ of
Ô om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Volume toetsen (Volume toetsen instellen)
Het akoestische signaal dat klinkt bij het indrukken van de knoppen SET, Õ en Ô kan worden ingesteld op 8 niveaus.
Ga voor het instellen van het gewenste volume als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het
“niveau” van het ingestelde volume;
– druk op de knop
Õ of
Ô om de instelling uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan.
Beep/Buzz. Gordels
(Herinschakeling buzzer voor melding SBR-systeem)
De functie wordt alleen weergegeven als het SBR-systeem door het Lancia Servicenetwerk is uitgeschakeld (zie de paragraaf
“SBR-systeem” in hoofdstuk “2”).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 33
WEGWIJS IN UW AUTO 33
Service (Geprogrammeerd onderhoud)
Met deze functie kan worden weergegeven hoeveel kilometers nog resteren voordat een servicebeurt moet worden uitgevoerd.
Ga voor het raadplegen van deze aanwijzingen als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert de afstand in km of mijl, afhankelijk van de instelling (zie de paragraaf
“Meeteenheid afstand”);
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menuscherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het beginscherm.
BELANGRIJK Het “Geprogrammeerd onderhoudsschema” voorziet elke 35.000 km (of gelijke afstand in mijl) in een servicebeurt; deze weergave verschijnt automatisch als de sleutel in stand MAR staat, vanaf 2.000 km (of gelijke afstand in mijl).
De weergave wordt elke 200 km (of gelijke afstand in mijl) opnieuw weergegeven. Onder de 200 km wordt de weergave met kleinere intervallen weergegeven. De weergave in km of mijl is afhankelijk van de ingestelde meeteenheid. Als u dicht bij de volgende servicebeurt bent en u de contactsleutel in stand MAR draait, verschijnt op het display het opschrift “Service” gevolgd door het aantal kilometers/mijlen dat resteert tot de volgende servicebeurt. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk voor het uitvoeren van de werkzaamheden van het “Onderhoudsschema” en voor het op nul zetten van deze weergave (reset).
Airbag/Bag passagier
Met deze functie kan de passagiersairbag worden in-/uitgeschakeld.
Ga als volgt te werk:
– druk op de knop SET en druk, na het verschijnen op het display van de melding (Bag pass: Off) (voor uitschakelen) of de melding (Bag pass: On) (voor inschakelen) door op de knop Õ of
Ô te drukken, nogmaals op de knop SET;
– op het display verschijnt de melding om de instelling te bevestigen;
– selecteer door het indrukken van de knop
Õ of
Ô
(Ja) (voor bevestiging van de inschakeling/uitschakeling) of (Nee) (om te annuleren);
– druk kort op de knop SET; er verschijnt een bevestiging van de gekozen instelling en er wordt teruggekeerd naar het menuscherm of, wanneer de knop even ingedrukt wordt gehouden, naar het beginscherm zonder op te slaan.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 34
34 WEGWIJS IN UW AUTO
Dagverlichting (DRL – Daytime Running Lights)
Met deze functie kunt u de dagverlichting in- of uitschakelen.
Ga voor het in- of uitschakelen van deze functie als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display verschijnt een submenu;
– druk kort op de knop SET; op het display knippert On of Off, afhankelijk van de instelling;
– druk op de knop Õ of Ô om de keuze uit te voeren;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het scherm van het submenu of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar het scherm van het hoofdmenu zonder op te slaan;
– druk nogmaals lang op de knop SET om terug te keren naar het beginscherm of het hoofdmenu, afhankelijk van waar u zich in het menu bevindt.
Menu verlaten
Laatste functie waarmee de instellingen uit het menuscherm worden afgesloten. Druk kort op de knop SET om terug te keren naar het beginscherm zonder op te slaan. Als u de knop Ô indrukt, wordt teruggekeerd naar de eerste menuoptie (Beep Snelheid).
STORINGSMELDINGEN OP HET DISPLAY
BELANGRIJK De storingsmeldingen die op het display verschijnen, zijn onderverdeeld in twee categorieën: ernstige storingen en minder ernstige storingen.
De meldingen voor ernstige storingen worden langdurig
“cyclisch” herhaald.
De meldingen voor minder ernstige storingen worden gedurende een kortere tijd “cyclisch” herhaald.
U kunt de weergavecyclus van beide categorieën onderbreken door op de knop SET te drukken. Het lampje (of het symbool op het display) blijft branden totdat de storing is verholpen.
Achterklep niet goed gesloten (rood)
R
Het symbool (voor bepaalde uitvoeringen/markten) gaat op het display branden als de achterklep niet goed gesloten is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Motorkap niet goed gesloten (rood)
S
Het symbool (voor bepaalde uitvoeringen/markten) gaat op het display branden als de motorkap niet goed gesloten is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 35
35 WEGWIJS IN UW AUTO
Storing buitenverlichting (geel)
W
Het symbool op het display gaat branden bij een storing in de remlichten.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
f Adaptieve verlichting niet beschikbaar
Op het display verschijnt de bijbehorende melding als de functie Adaptieve verlichting niet beschikbaar is.
Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
❄ Kans op gladheid
Als de buitentemperatuur gelijk is aan of lager wordt dan 3 °C, dan knippert de temperatuuraanduiding en verschijnt het symbool
❄ op het display om aan te geven dat er kans op gladheid bestaat.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
è
Stuurkoerscorrectie niet beschikbaar
(DST – Dynamic Steering Torque)
Op het display verschijnt de bijbehorende melding als er een storing is in de stuurkoerscorrectie.
Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk. e Rijstrookbewaking ingeschakeld
Op het display verschijnt de bijbehorende melding als de functie voor rijstrookbewaking wordt ingeschakeld.
Onderhoudsinterval verstreken
õ
Op het display verschijnt de bijbehorende melding om aan te geven dat het interval voor een onderhoudsbeurt van het geprogrammeerd onderhoud is verstreken.
Snelheidslimiet overschreden
Op het display verschijnt de bijbehorende melding als de ingestelde limiet wordt overschreden (voor Arabische landen is de snelheidslimiet 120 km/h).
Het symbool op het display toont de ingestelde snelheidslimiet.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 36
36 WEGWIJS IN UW AUTO
TRIPCOMPUTER
ALGEMENE INFORMATIE
Met de “Tripcomputer” kan, als de contactsleutel in stand MAR staat, op het display informatie worden weergegeven over de werking van de auto. Deze functie bestaat uit “Trip A” en “Trip
B” die onafhankelijk van elkaar werken en betrekking hebben op de hele rit van de auto.
Beide functies kunnen op nul worden gezet (reset – begin van een nieuwe rit). “Trip A” geeft informatie over:
– Autonomie (actieradius)
– Afgelegde afstand
– Gemiddeld verbruik
– Huidig verbruik
– Gemiddelde snelheid
– Reistijd
– Trip A Reset.
“Trip B” geeft informatie over:
– Afgelegde afstand B
– Gemiddeld verbruik B
– Gemiddelde snelheid B
– Reistijd B
– Trip B Reset.
Opmerking De functie “Trip B” kan worden uitgeschakeld (zie de paragraaf “Trip B inschakelen”). De gegevens “Autonomie” en “Huidig verbruik” kunnen niet op nul worden gezet.
Weergegeven gegevens
Autonomie (actieradius)
Geeft de afstand aan die nog gereden kan worden met de brandstof in de brandstoftank. Op het display verschijnt de indicatie
“----” als:
– de actieradius kleiner is dan 50 km (of 30 mijl)
– de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat.
BELANGRIJK De waarde van de actieradius kan door verschillende factoren worden beïnvloed: rijstijl (zie de paragraaf “Rijstijl” in het hoofdstuk “Starten en rijden”), type traject (snelwegen, stad, bergen enz.), gebruiksomstandigheden van de auto (vervoerde lading, bandenspanning enz.). Houd hier bij het plannen van een reis rekening mee.
Afgelegde afstand
Geeft de afstand aan die de auto heeft afgelegd vanaf het begin van een nieuwe rit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 37
WEGWIJS IN UW AUTO 37
Gemiddeld verbruik
Geeft globaal het gemiddelde brandstofverbruik aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
Huidig verbruik
Geeft doorlopend de wijziging in het brandstofverbruik aan. Als de auto stilstaat met draaiende motor wordt “----” op het display weergegeven.
Gemiddelde snelheid
Geeft de gemiddelde snelheid van de auto aan op basis van de tijd die verstreken is vanaf het begin van een nieuwe rit.
Reistijd
Geeft de verstreken tijd aan vanaf het begin van een nieuwe rit.
Trip Reset
Hiermee worden de instellingen van de Tripcomputer gereset.
Bedieningsknop TRIP fig. 8
Met de knop TRIP, op de rechter hendel, krijgt u, als de contactsleutel in stand MAR staat, toegang tot de hiervoor beschreven gegevens en kunnen de gegevens op nul worden gezet om een nieuwe rit te beginnen:
– kort indrukken voor weergave van de verschillende gegevens;
– even ingedrukt houden voor het op nul zetten (reset) en het beginnen van een nieuwe rit.
1
L0E0007m fig. 8
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 38
38 WEGWIJS IN UW AUTO
Nieuwe rit
Begint als een reset is uitgevoerd:
– “handmatig” door de gebruiker door het indrukken van de betreffende knop;
– “automatisch” wanneer de “afgelegde afstand” de waarde
9.999,9 km bereikt of wanneer de “reistijd” de waarde 99,59
(99 uur en 59 minuten) bereikt;
– iedere keer als de accu losgekoppeld is geweest.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip A” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip A” op nul gezet.
BELANGRIJK Als u het systeem op nul zet terwijl het scherm van “Trip B” wordt weergegeven, dan worden alleen de gegevens van “Trip B” op nul gezet.
Procedure voor het begin van een rit
Voor het op nul zetten (reset) moet u, met de sleutel in stand
MAR, langer dan 2 seconden op de knop TRIP drukken.
Trip verlaten
De functie TRIP wordt automatisch verlaten nadat alle functies zijn getoond of als de knop SET langer dan 1 seconde is ingedrukt.
SYMBOLEN
Op of in de nabijheid van enkele onderdelen van uw auto zijn specifieke, gekleurde plaatjes aangebracht met daarop symbolen die uw aandacht vragen en die voorzorgsmaatregelen aangeven die u in acht moet nemen als u met het betreffende onderdeel te maken krijgt.
Onder de motorkap bevindt zich een plaatje met een korte samenvatting van de symbolen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 39
WEGWIJS IN UW AUTO 39
LANCIA CODE-SYSTEEM
Voor een nog betere bescherming tegen diefstal is de auto uitgerust met een elektronische startblokkering. Het systeem schakelt automatisch in als de contactsleutel wordt uitgenomen.
In iedere sleutel zit een elektronische component gemonteerd die bij het starten van de motor een signaal ontvangt via een speciale antenne die in het start-/contactslot is ingebouwd. Het signaal wordt bij het starten omgezet in een gecodeerd signaal en vervolgens aan de regeleenheid van de Lancia CODE gezonden, die, als de code wordt herkend, het starten van de motor mogelijk maakt.
WERKING
Als u bij het starten van de motor de sleutel in stand MAR draait, dan stuurt het Lancia CODE-systeem een code naar de regeleenheid van de motor die, als de code wordt herkend, de blokkering van de functies opheft.
De code wordt alleen verzonden als de regeleenheid van het systeem de door de sleutel verzonden code heeft herkend.
Iedere keer als u de contactsleutel in stand STOP zet, schakelt de Lancia CODE de functies van de elektronische regeleenheid van de motor uit.
Als bij het starten de code niet wordt herkend, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje Y (of het symbool op het display) branden.
Draai in dat geval de sleutel in stand STOP en vervolgens in stand MAR; als de motor geblokkeerd blijft, probeer het dan opnieuw met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Elke sleutel heeft een eigen code, die in de regeleenheid van het systeem moet worden opgeslagen. Voor het opslaan van nieuwe sleutels (maximaal acht) moet u zich tot het
Lancia Servicenetwerk wenden. Hierbij moeten alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs worden meegenomen. Als tijdens het opslaan van een nieuwe sleutelcode de reeds opgeslagen sleutelcodes niet opnieuw worden ingevoerd, worden ze uit het geheugen gewist, zodat eventueel verloren of gestolen sleutels niet meer gebruikt kunnen worden voor het starten van de motor.
Brandend lampje Y (of het symbool op het display) tijdens het rijden
❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) gaat branden, betekent dit dat het systeem zichzelf controleert (bijv.
bij een vermindering van de spanning).
❍ Als het lampje Y (of het symbool op het display) blijft branden, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Bij krachtige stoten kunnen de elektronische componenten in de sleutel beschadigd worden.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 40
40 WEGWIJS IN UW AUTO
DE SLEUTELS
CODE CARD
( voor bepaalde uitvoeringen/markten )
Samen met de sleutels hebt u een CODE-card fig. 9 ontvangen, die bij aanvraag van duplicaatsleutels aan het Lancia Servicenetwerk moet worden overlegd.
BELANGRIJK Om schade aan de elektronische schakelingen in de sleutels te voorkomen, mogen de sleutels niet aan directe zonnestraling worden blootgesteld.
MECHANISCHE SLEUTEL
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De sleutel is uitgerust met een metalen baard A-fig. 10 en dient voor:
❍ het start-/contactslot;
❍ de portiersloten.
Als de auto wordt verkocht, moet de sleutel en de
CODE-card overhandigd worden aan de nieuwe eigenaar.
fig. 9 L0E0102m fig. 10 L0E0103m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 41
WEGWIJS IN UW AUTO 41
SLEUTEL MET AFSTANDSBEDIENING fig. 11
De sleutel is uitgerust met een metalen baard A en dient voor:
❍ het start-/contactslot;
❍ de portiersloten.
Als u op de knop B drukt, wordt de metalen baard in-/uitgeklapt.
Knop
Ë dient voor het op afstand ontgrendelen van de portieren.
In dat geval wordt tijdelijk de plafondverlichting ingeschakeld en gaan de richtingaanwijzers twee keer knipperen (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Druk langer dan 2 seconden op de knop Ë : voor het openen van de ruiten.
Knop Á dient voor het op afstand vergrendelen van de portieren.
In dat geval dooft de plafondverlichting en knipperen de richtingaanwijzers één keer.
Druk langer dan 2 seconden op de knop
Á
: voor het sluiten van de ruiten.
Als een of meer portieren niet goed gesloten zijn, wordt de vergrendeling niet uitgevoerd.
Knop R dient voor het op afstand openen van de achterklep.
Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm, voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Knop B dient voor het uitklappen van de metalen baard A.
Houd voor het inklappen van de metalen baard in de handgreep de knop B ingedrukt en draai de baard in de richting van de pijl tot de baard vastklikt. Laat hierna de knop B los.
1 fig. 11 L0E0104m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 42
42 WEGWIJS IN UW AUTO
Als onbedoeld het vergrendelknopje Á vanuit het interieur wordt ingedrukt en u de auto verlaat, worden uitsluitend de gebruikte portieren ontgrendeld; de achterklep blijft vergrendeld. Voor het herstellen van de centrale portiervergrendeling moet u de ver-/ontgrendelknopjes Á / Ë opnieuw indrukken.
Druk de knop B-fig. 11 alleen in als de sleutel ver genoeg verwijderd is van het lichaam (speciaal de ogen) en van voorwerpen die snel beschadigen (bijvoorbeeld kledingstukken). Laat de sleutel nooit onbeheerd achter om te voorkomen dat anderen, met name kinderen, de sleutel kunnen gebruiken en per ongeluk op de knop drukken.
Extra afstandsbedieningen bestellen
Het systeem kan maximaal 8 afstandsbedieningen herkennen.
Als u in de loop der tijd een nieuwe afstandsbediening nodig hebt, kunt u zich tot het Lancia Servicenetwerk wenden. Neem dan alle in uw bezit zijnde sleutels, de CODE-card, een identiteitsbewijs en het kentekenbewijs van de auto mee.
Batterij van de sleutel met afstandsbediening vervangen fig. 12
Ga voor het vervangen van de batterij als volgt te werk:
❍ druk op de knop A en klap de metalen baard B uit;
❍ draai de schroef C in stand Ë m.b.v. een kleine schroevendraaier;
❍ trek de batterijhouder D naar buiten en vervang de batterij
E; let daarbij goed op de polariteit;
❍ plaats de batterijhouder D in de sleutel en draai de schroef
C in stand Á .
Lege batterijen zijn schadelijk voor het milieu.
Ze moeten in een daarvoor bestemde chemobox of afvalbak worden gedeponeerd. Ze kunnen ook ingeleverd worden bij het Lancia Servicenetwerk, dat vervolgens voor de afvoer zorgt.
L0E0105m fig. 12
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 43
WEGWIJS IN UW AUTO 43
Frontje van afstandsbediening vervangen fig. 13
Volg voor het vervangen van het frontje van de afstandsbediening de in de figuur 13 afgebeelde procedure.
DIEFSTALALARM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het diefstalalarm vormt een aanvulling op de hiervoor beschreven functies van de afstandsbediening en wordt bediend door een ontvanger die zich nabij de zekeringenkast onder het dashboard bevindt.
WANNEER GAAT HET ALARM AF
Het diefstalalarm wordt in de volgende gevallen geactiveerd:
❍ als een van de portieren, de motorkap of de achterklep ongeoorloofd wordt geopend (omtrekbeveiliging);
❍ bij een startpoging (contactsleutel in stand MAR);
❍ als de kabels van de accu worden onderbroken;
❍ als er bewegende voorwerpen in het interieur aanwezig zijn
(volumetrische beveiliging);
❍ bij het optillen/kantelen van de auto.
Als het alarm in werking treedt, wordt, afhankelijk van de landinstelling, de sirene geactiveerd en gaan de richtingaanwijzers knipperen (ongeveer 26 seconden). De wijze waarop het systeem werkt en het aantal cycli kunnen per land verschillen.
Er is echter een maximum aantal cycli voorzien voor de akoestische en zichtbare signalen. Na een alarmsignalering schakelt het systeem over naar de normale bewakingsfunctie.
De volumetrische beveiliging en de kantelsensor kunnen met de betreffende bedieningsknop op de plafondverlichting voor worden uitgeschakeld (zie de paragraaf “Volumetrische bewaking/kantelbeveiliging”).
L0E0106m fig. 13
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 44
44 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De startblokkering wordt uitgevoerd door de
Lancia CODE en wordt automatisch ingeschakeld als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt genomen.
ALARM INSCHAKELEN
Richt bij gesloten portieren, achterklep en motorkap en contactslot in stand STOP of met uitgenomen sleutel, de sleutel met afstandsbediening in de richting van de auto. Druk op de knop Á en laat de knop weer los.
U hoort een akoestisch signaal (“BIEP”) (behalve bij uitvoeringen voor bepaalde markten) en de portieren worden vergrendeld.
Het inschakelen van het alarm wordt voorafgegaan door een zelfdiagnose: als het systeem een storing vindt, dan klinkt nogmaals een akoestisch signaal en verschijnt op het display een melding
(zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
Schakel in dit geval het diefstalalarm uit door de knop Ë in te drukken, controleer of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn en schakel het alarm opnieuw in met de knop
Á
.
Als de portieren, motorkap en/of achterklep niet goed gesloten zijn, worden ze niet door het diefstalalarm gecontroleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motorkap en achterklep het akoestisch signaal wordt herhaald, dan is er een storing gesignaleerd in de werking van het systeem. Wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard van de sleutel centraal worden vergrendeld, schakelt het alarm niet in.
BELANGRIJK Bij aflevering van de nieuwe auto voldoet het diefstalalarm aan de wettelijke normen van het land van gebruik.
DIEFSTALALARM UITSCHAKELEN
Druk op de knop
Ë van de sleutel met afstandsbediening.
Het volgende gebeurt (met uitzondering van bepaalde markten):
❍ de richtingaanwijzers knipperen twee keer kort;
❍ u hoort twee korte akoestische signalen (“BIEP's”);
❍ de portieren worden ontgrendeld.
BELANGRIJK Als de portieren met de metalen baard van de sleutel centraal worden ontgrendeld, schakelt het alarm niet uit.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 45
WEGWIJS IN UW AUTO 45
VOLUMETRISCHE BEWAKING/
KANTELBEVEILIGING
Voor een correcte werking van de beveiliging moeten de ruiten en het eventuele open dak (voor bepaalde uitvoeringen/markten) geheel gesloten zijn.
Indien nodig kunt u de volumetrische beveiliging buiten werking stellen (als er bijvoorbeeld dieren in de auto achterblijven) door op de knop A-fig. 14 op het plafondlampje voor te drukken, voordat het alarm wordt ingeschakeld.
Als de functie wordt uitgeschakeld, knippert het lampje op de knop enkele seconden. Het buiten werking stellen van de volumetrische beveiliging/kantelsensor moet telkens worden herhaald als het instrumentenpaneel uitgeschakeld is geweest.
MELDINGEN VAN INBRAAKPOGINGEN
Iedere inbraakpoging wordt aangegeven door het branden van het controlelampje
Y
op het instrumentenpaneel (of het symbool op het display) en het tegelijk verschijnen van een melding op het display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
ALARM BUITEN GEBRUIK STELLEN
Als u het diefstalalarm buiten gebruik wilt stellen (bijv. als de auto langere tijd niet wordt gebruikt), dan hoeft u slechts de auto af te sluiten door de metalen baard van de sleutel met afstandsbediening in het portierslot te draaien.
BELANGRIJK Als de batterijen van de sleutel met afstandsbediening leeg zijn, of als er een storing is in het diefstalalarm, dan kunt u het alarm buiten werking stellen door de contactsleutel in het contactslot te steken en deze in stand MAR te draaien.
1
L0E0153m fig. 14
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 46
46 WEGWIJS IN UW AUTO
START-/CONTACTSLOT
De sleutel kan in drie standen worden gedraaid fig. 15:
❍ STOP: motor uit, sleutel uitneembaar en stuur geblokkeerd.
Enkele elektrische installaties kunnen werken
(bijv. autoradio, centrale portiervergrendeling enz.).
❍ MAR: contact aan. Alle elektrische installaties werken.
❍ AVV: motor starten.
Het contactslot is voorzien van een herstartbeveiliging. Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP en nogmaals starten.
STUURSLOT
Inschakelen
Zet de sleutel in stand STOP, neem de sleutel uit het contactslot en draai het stuur totdat het vergrendelt.
Uitschakelen
Draai het stuur iets heen en weer, terwijl u de sleutel in stand
MAR draait.
BELANGRIJK In enkele parkeersituaties (bijv.: als de wielen iets zijn uitgestuurd), kan het wat meer kracht kosten om het stuurwiel te verdraaien voor de uitschakeling van het stuurslot.
Verwijder de sleutel nooit uit het contactslot als de auto nog in beweging is. Bij de eerste stuuruitslag blokkeert het stuur automatisch. Dit geldt in alle gevallen, ook als de auto gesleept wordt.
Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
L0E0107m fig. 15
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 47
WEGWIJS IN UW AUTO
ZITPLAATSEN
Alle afstellingen van de voorstoelen en de zitplaatsen achter mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd.
Als u de hendels loslaat, moet altijd gecontroleerd worden of de zitplaats goed geblokkeerd is door te proberen de zitplaats naar voren en naar achteren te schuiven. Als de stoel niet is geblokkeerd, kan de stoel plotseling verschuiven, waardoor u de controle over de auto zou kunnen verliezen.
ZITPLAATSEN VOOR
Verstellen in lengterichting fig. 16
Zet de hendel A omhoog en schuif de stoel voor- of achteruit: als u rijdt, moeten de armen licht gebogen zijn en de handen op de stuurwielrand steunen.
Verstellen van de rugleuning fig. 16
Draai aan de knop B.
fig. 16 L0E0008m
47
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 48
48 WEGWIJS IN UW AUTO
Hoogteverstelling fig. 16
Met de hendel C kan het achterste deel van de zitting omhoog of omlaag worden geplaatst voor een groter comfort.
Lendensteunverstelling (bestuurdersstoel) fig. 16
Draai de knop D om het steunvlak van de rugleuning aan te passen.
ZITPLAATSEN VOOR MET ELEKTRISCHE
VERSTELLING fig. 17
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De stoelen kunnen versteld worden als de contactsleutel in stand
MAR staat of gedurende 1 minuut nadat de contactsleutel in stand STOP is gezet of de sleutel is uitgenomen.
Na het openen van een voorportier, kunt u de stoel aan de zijde van het portier gedurende ongeveer 3 minuten verstellen, of totdat het portier gesloten wordt.
De bedieningsknoppen voor de stoelinstelling zijn:
Multifunctionele knop A:
❍ hoogte stoel instellen;
❍ in lengterichting verplaatsen van de stoel.
Multifunctionele knop B:
❍ verstellen van de rugleuning;
❍ verstellen van de lendensteun.
Stoelverwarming fig. 17
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Druk met de sleutel in stand MAR op de knoppen
C functie in of uit te schakelen. om de
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden.
L0E0009m fig. 17
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 49
WEGWIJS IN UW AUTO 49
ZITPLAATSEN ACHTER fig. 18/a – 18/b
Rugleuning verstellen
Trek hendel A omhoog (een per zijde) om respectievelijk het linker en het rechter deel van de rugleuning te verstellen (dit kan worden vergemakkelijkt door de zitplaats iets naar voren te schuiven met de hendel B).
Verstelling zitplaatsen achter
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De zitplaatsen achter kunnen in de lengterichting worden versteld (max. 80 mm. naar voren of naar achteren). Bedien de hendel B (een per zijde) om de zitplaatsen naar voren of naar achteren te schuiven.
“Vaste” zitplaatsen achter
Bij enkele uitvoeringen zijn de zitplaatsen achter “vast” en kan de rugleuning worden versteld als de bagageruimte wordt vergroot. Bedien de hendel A-fig. 18/b (een per zijde) om de rugleuning te verstellen.
Als de rugleuning achter wordt teruggezet, moet worden gecontroleerd of deze goed vergrendeld is, door de rugleuning aan de bovenzijde vast te pakken en deze heen en weer te bewegen.
Controleer voordat de rugleuningen naar voren wordt geklapt of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten.
1 fig. 18/a L0E0010m fig. 18/b L0E0231m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 50
50 WEGWIJS IN UW AUTO
HOOFDSTEUNEN
VOOR fig. 19
De hoofdsteunen zijn in hoogte verstelbaar; ga voor het verstellen als volgt te werk:
❍ Omhoog verplaatsen: trek de hoofdsteun omhoog totdat deze hoorbaar vergrendelt.
❍ Omlaag verplaatsen: druk op de knop A en duw de hoofdsteun omlaag.
In hoogte verstelbare hoofdsteunen:
❍ Omhoog verplaatsen: druk op de knop C en trek de hoofdsteun omhoog totdat deze hoorbaar vergrendelt.
❍ Omlaag verplaatsen: druk op de knop C en duw de hoofdsteun omlaag.
BELANGRIJK Als de zitplaatsen achter gebruikt worden, moeten de hoofdsteunen altijd volledig zijn uitgetrokken.
Alle afstellingen mogen uitsluitend bij een stilstaande auto worden uitgevoerd. De hoofdsteunen moeten zo worden ingesteld dat ze het hoofd ondersteunen en niet de nek. Alleen in deze positie bieden ze bescherming. Voor een optimale bescherming moet de rugleuning zo zijn ingesteld dat u rechtop zit en dat uw hoofd zich zo dicht mogelijk bij de hoofdsteun bevindt.
ACHTER fig. 19
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Afhankelijk van de uitvoering zijn er vaste of in hoogte verstelbare hoofdsteunen.
L0E0011m fig. 19
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 51
WEGWIJS IN UW AUTO 51
STUUR
Het stuur kan zowel in lengterichting als in hoogte worden versteld.
Ga voor het verstellen als volgt te werk: trek de hendel fig. 20 omhoog in stand 1, plaats het stuur in de gewenste stand en vergrendel daarna het stuur door de hendel in stand 2 te plaatsen.
Verstel het stuur alleen als de auto stilstaat en de motor is afgezet.
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL fig. 21
De binnenspiegel is voorzien van een beveiligingsmechanisme, waardoor de spiegel bij een krachtig contact met een inzittende losschiet.
Met het hendeltje A kan de spiegel in twee standen worden gezet: normale of anti-verblindingsstand.
ELEKTRONISCH DIMBARE BINNENSPIEGEL
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Enkele uitvoeringen zijn voorzien van een elektronisch dimbare binnenspiegel met automatische anti-verblindingsfunctie.
Bij inschakeling gaat het lampje op de spiegel branden. Als u de achteruit inschakelt, wordt de spiegel altijd ingesteld op daggebruik.
1
L0E0013m fig. 20 L0E0012m fig. 21
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 52
52 WEGWIJS IN UW AUTO
BUITENSPIEGELS fig. 22
Ga voor het verstellen van de buitenspiegels als volgt te werk:
❍ kies met de schakelaar B welke spiegel u wilt verstellen;
❍ met de knop A kunt u de spiegel in 4 richtingen verstellen.
Buitenspiegels inklappen fig. 23
Indien noodzakelijk (bijv. bij nauwe doorgangen) kan de spiegel van geopende stand 1 in gesloten stand 2 worden geklapt.
Op enkele uitvoeringen kunnen de buitenspiegels elektrisch worden ingeklapt met de betreffende knop.
Als u rijdt, moeten de spiegels altijd in stand
1 staan. De buitenspiegels zijn bol, waardoor de afstandswaarneming iets wordt beïnvloed.
fig. 22 L0E0014m fig. 23 L0E0015m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 53
WEGWIJS IN UW AUTO
KLIMAATREGELING
53
1 fig. 24 L0E0016m
LUCHTROOSTERS fig. 24
1. Luchtroosters voor ontwasemen of ontdooien voorruit – 2. Verstelbare en regelbare luchtroosters in het midden – 3. Verstelbare en regelbare luchtroosters aan de zijkant – 4. Vaste luchtroosters voor zijruiten – 5. Luchtroosters onder – 6. Verstelbare en regelbare luchtroosters achter.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 54
54 WEGWIJS IN UW AUTO
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING
fig. 25
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 25
A. Draaiknop voor luchttemperatuur (rood-warm/blauw-koud)
B. Draaiknop voor regeling aanjagersnelheid
C. Draaiknop voor luchtverdeling
μ
gericht op het lichaam en naar de zijruiten
∑
gericht op het lichaam, naar de zijruiten en de beenruimten
∂
alleen gericht naar de beenruimten
∏
gericht naar de beenruimten en de voorruit
alleen gericht naar de voorruit.
L0E0017m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 55
WEGWIJS IN UW AUTO 55
BELANGRIJK Het verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
D. Drukknop voor in-/uitschakelen luchtrecirculatie
(lampje brandt bij ingeschakelde functie).
E Drukknop voor in-/uitschakelen aircocompressor
(lampje brandt bij ingeschakelde functie).
F Drukknop voor in-/uitschakelen achterruitverwarming.
Bij inschakeling gaat het lampje op de knop branden. De functie is voorzien van een tijdschakeling om de lading van de accu te behouden, waardoor de functie na ongeveer 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld.
SNELLE ONTWASEMING/ONTDOOIING VAN DE
VOORRUIT EN DE ZIJRUITEN VOOR (MAX-DEF)
Ga als volgt te werk:
❍ draai de knop A in het rode vlak;
❍ draai de knop C in stand Ú
❍ draai de knop D in stand
-
;
❍ draai de knop B in stand 4
-
(maximale aanjagersnelheid).
BELANGRIJK De airconditioning kan goed gebruikt worden om de ruiten sneller te ontwasemen, omdat de lucht wordt ontvochtigd. Stel de bedieningsorganen in zoals hiervoor beschreven en schakel de airconditioning in door de knop B in te drukken; het lampje op de knop gaat branden.
ONDERHOUD VAN HET SYSTEEM
Schakel in de winter de airconditioning 1 keer per maand gedurende 10 minuten in. Laat voor het zomerseizoen de werking van de airconditioning door het Lancia Servicenetwerk controleren.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 56
56 WEGWIJS IN UW AUTO
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) fig. 26 L0E0018m
De auto is uitgerust met een airconditioning met gescheiden luchttemperatuurregeling fig. 26 voor bestuurders- en passagierszijde.
Dit systeem is uitgerust met AQS (Air Quality System) dat automatisch de luchtrecirculatie inschakelt als vervuilde buitenlucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld in een file en in tunnels).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 57
WEGWIJS IN UW AUTO 57
AIRCONDITIONING INSCHAKELEN
Het systeem kan op verschillende manieren worden ingeschakeld, maar aangeraden wordt eerst de gewenste temperaturen op het display in te stellen en daarna de knop AUTO in te drukken.
Met de airconditioning kan de temperatuur voor de bestuurder en de passagier apart worden ingesteld. Het maximale temperatuurverschil is 7 °C.
De aircocompressor schakelt alleen in als de buitentemperatuur hoger is dan 4 °C.
Automatische werking van de airconditioning
(functie AUTO) A-fig. 26
Als u de knop AUTO indrukt, regelt het systeem automatisch:
❍ de hoeveelheid naar het interieur toegevoerde lucht;
❍ de luchtverdeling in het interieur; waarbij alle voorafgaande handmatige instellingen worden opgeheven.
Tijdens de automatische werking van de airconditioning verschijnt op het display de melding FULL AUTO.
Tijdens de automatische werking is het altijd mogelijk de ingestelde temperaturen te veranderen en handmatig een van de volgende handelingen uit te voeren:
❍ regelen aanjagersnelheid;
❍ instellen luchtverdeling;
❍ in- en uitschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie;
❍ inschakelen aircocompressor.
Bij lage buitentemperaturen raden wij u aan om de recirculatiefunctie niet te gebruiken, omdat hierdoor de ruiten sneller kunnen beslaan.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 58
58 WEGWIJS IN UW AUTO
Bedieningsknoppen luchtverdeling B-fig. 26
Als u een of meer knoppen / / ˙ indrukt, dan kunt u handmatig een van de 7 mogelijke verdelingen van de lucht naar het interieur kiezen:
Luchtstroom naar de luchtroosters van de voorruit en de zijruiten voor voor ontdooiing/ontwaseming van de ruiten.
˙
Luchtstroom naar de luchtroosters van de beenruimten voor en achter. Deze luchtverdeling zorgt voor een snelle verwarming van het interieur.
Lucht uit de luchtroosters voor/achter, luchtroosters in het midden en aan de zijkant op het dashboard, luchtrooster achter, luchtroosters voor ontdooien/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor.
˙
Lucht uit de luchtroosters voor ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en zijruiten voor. Deze luchtverdeling zorgt voor een goede verwarming van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
Luchtstroom verdeeld over de luchtroosters in de beenruimte (warmere lucht), de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard en het luchtrooster achter (koelere lucht).
˙ Luchtstroom verdeeld over de luchtroosters in het midden en aan de zijkant van het dashboard, het luchtrooster achter en de luchtroosters voor het ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor.
Deze luchtverdeling zorgt voor een goede ventilatie van het interieur en voorkomt het eventuele beslaan van de ruiten.
BELANGRIJK Voor de werking van de airconditioning moet minstens één knop van de luchtverdeling / / ˙ worden ingedrukt. Het systeem staat de uitschakeling tegelijk van alle knoppen / / ˙ niet toe.
BELANGRIJK Druk op de knop OFF om het systeem weer in te schakelen: alle functies die waren opgeslagen voor het uitzetten van de motor, worden opnieuw ingesteld.
Voor het hervatten van de automatische werking van de luchtverdeling na een handmatige instelling, moet de knop AUTO worden ingedrukt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 59
WEGWIJS IN UW AUTO 59
Regeling aanjagersnelheid fig. 26
Druk op de knop C p voor het verhogen/verlagen van de aanjagersnelheid.
Er kunnen 12 snelheden worden gekozen die worden weergegeven door de verlichte staafjes op het display:
❍ maximum aanjagersnelheid = alle staafjes verlicht;
❍ minimum aanjagersnelheid = één staafje verlicht.
De aanjager kan worden uitgeschakeld (geen enkel verlicht staafje), maar alleen als u de aircocompressor hebt uitgeschakeld met de knop
❄
.
Om de automatische regeling van de aanjagersnelheid weer in te schakelen, na een handmatige instelling, moet u de knop
AUTO indrukken.
Gelijkstellen ingestelde temperaturen
(functie MONO) fig. 26
Als u de knop D (MONO) indrukt, wordt de temperatuur aan bestuurders- en passagierszijde automatisch gelijkgesteld.
Draai aan de knop AUTO of MONO voor het verhogen/verlagen van de temperatuur aan beide zijden.
Als u de knop MONO opnieuw indrukt, wordt de functie uitgeschakeld.
Aircocompressor uitschakelen fig. 26
Druk op de knop E (OFF).
Op het display verschijnen de volgende gegevens:
❍ opschrift OFF;
❍ weergave buitentemperatuur;
❍ weergave ingeschakelde luchtrecirculatie
(lampje op de knop T brandt).
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 60
60 WEGWIJS IN UW AUTO
Ontdooiing/ontwaseming achterruit- en buitenspiegelverwarming fig. 26
Druk op de knop F
( om deze functie in te schakelen: het lampje op de knop gaat branden als deze functie wordt ingeschakeld.
De functie is voorzien van een tijdschakeling, waardoor de functie na 20 minuten automatisch wordt uitgeschakeld. U kunt de functie eerder uitschakelen door nogmaals de knop ( in te drukken.
BELANGRIJK Plak geen stickers of andere plaatjes op de elektrische weerstandsdraden aan de binnenzijde van de achterruit, om beschadiging van de achterruitverwarming te voorkomen.
BELANGRIJK Druk op de knop T voor luchttoevoer van buiten (in dat geval is het lampje op de knop gedoofd).
Snelle ontwaseming/ontdooiing van de voorruit en de zijruiten voor (functie MAX-DEF) fig. 26
Druk op de knop G
voor de automatische inschakeling (tijdgeschakeld) van alle functies die noodzakelijk zijn voor het snel ontdooien/ontwasemen van de voorruit en de zijruiten voor.
De instellingen zijn:
❍ inschakeling aircocompressor
(bij buitentemperatuur boven 4°C);
❍ uitschakeling van de luchtrecirculatie, indien deze was ingeschakeld,
(lampje op de knop T gedoofd);
❍ inschakeling achterruitverwarming
(lampje op de knop brandt) en spiegelverwarming;
❍ inschakeling van de maximale luchttemperatuur;
❍ regeling van de luchtopbrengst.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 61
WEGWIJS IN UW AUTO 61
Inschakelen luchtrecirculatie en AQS-functie
(Air Quality System) fig. 26
Druk op de knop T .
Er zijn drie mogelijkheden voor de luchtrecirculatie:
❍ automatische werking; op het display verschijnt het opschrift
AQS en het lampje op de knop T is gedoofd;
❍ geforceerde uitschakeling
(recirculatie altijd uitgeschakeld en luchttoevoer van buiten); het lampje op de knop T is gedoofd;
❍ geforceerde inschakeling
(recirculatie altijd ingeschakeld); het lampje op de knop T brandt.
Als u de knop OFF indrukt, schakelt de klimaatregeling automatisch de luchtrecirculatie in (lampje op de knop T brandt).
Als u de knop T indrukt, kunt u de luchtrecirculatie uitschakelen (lampje op de knop is gedoofd) en omgekeerd.
Als de knop OFF is ingedrukt (lampje op de knop brandt), kan de AQS-functie (Air Quality System) niet worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Met de recirculatiefunctie kunnen, afhankelijk van de werking van het systeem (“verwarming” of “koeling”), de gewenste omstandigheden sneller bereikt worden. Het is echter niet raadzaam deze functie in te schakelen op regenachtige of koude dagen, omdat dan de ruiten aan de binnenzijde aanzienlijk sneller kunnen beslaan, vooral als de airconditioning niet is ingeschakeld. Het verdient aanbeveling om de luchtrecirculatie in te schakelen in de file of in tunnels. Hiermee wordt voorkomen dat vervuilde lucht het interieur bereikt. Het is niet raadzaam dit systeem langdurig te laten werken, omdat anders, vooral als u met meerdere personen in de auto zit, de kans aanzienlijk toeneemt dat de ruiten beslaan.
AQS-functie (Air Quality System) inschakelen
Met de AQS-functie (opschrift AQS op het display) wordt de recirculatie automatisch ingeschakeld als vervuilde lucht wordt gesignaleerd (bijvoorbeeld bij files en in tunnels).
BELANGRIJK Bij ingeschakelde AQS-functie wordt ongeveer
15 minuten na het inschakelen van de recirculatie voor het verversen van de lucht in het interieur, ongeveer 1 minuut buitenlucht in het interieur gevoerd, ongeacht de vervuilingsgraad van de buitenlucht.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 62
62 WEGWIJS IN UW AUTO
Aircocompressor in-/uitschakelen I-fig. 26
Als u op de knop
❄ drukt, wordt de aircocompressor ingeschakeld.
Inschakelen compressor
❍ lampje op de knop ❄ brandt;
❍ weergave van het symbool ❄ op het display.
Uitschakelen compressor
❍ lampje op de knop ❄ gedoofd;
❍ doven van het symbool ❄ op het display;
❍ uitschakeling luchtrecirculatie;
❍ uitschakeling AQS-functie.
Bij uitgeschakelde aircocompressor kan de luchttemperatuur in het interieur niet lager worden dan de buitentemperatuur; in deze situatie knippert het symbool ò op het display.
De uitschakeling van de aircocompressor blijft in het geheugen opgeslagen, ook na het afzetten van de motor. U kunt de aircocompressor weer inschakelen door nogmaals op de knop ❄ of
AUTO te drukken: in dat laatste geval worden de andere handmatig geselecteerde instellingen opgeheven.
BUITENVERLICHTING
Met de linker hendel bedient u de buitenverlichting. De verlichting werkt uitsluitend als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de buitenverlichting inschakelt, gaat ook de verlichting van het instrumentenpaneel en van de bedieningsknoppen op het dashboard branden.
DAGVERLICHTING (DRL – Daytime Running Lights)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u met de sleutel in stand MAR de draaiknop in stand O zet, wordt automatisch de dagverlichting ingeschakeld; de andere lampen en de interieurverlichting blijven uitgeschakeld. De automatische inschakeling van de dagverlichting kan worden inof uitgeschakeld via het menu op het display (zie de paragraaf
“Display” in dit hoofdstuk). Als de dagverlichting wordt uitgeschakeld, dan wordt met de draaiknop in stand O geen enkele verlichting ingeschakeld.
L0E0019m fig. 27
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 63
WEGWIJS IN UW AUTO 63
De dagverlichting is een alternatief voor het dimlicht tijdens het rijden overdag. Deze dagverlichting is in bepaalde landen verplicht en waar niet verplicht, toegestaan.
De dagverlichting is geen vervanging voor het dimlicht tijdens het rijden in tunnels of in het donker.
Het gebruik van de dagverlichting is afhankelijk van de wettelijke voorschriften van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
SCHEMERSENSOR
(automatisch inschakelende koplampen) fig. 27
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze sensor is in staat om de verschillen in sterkte van het omgevingslicht waar te nemen op basis van de ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de gevoeligheid, hoe minder buitenlicht er nodig is om de verlichting in te schakelen. De gevoeligheid van de sensor kan worden ingesteld via het “Setup-menu” van het instrumentenpaneel.
Inschakelen
Draai de draaiknop in stand AUTO: op deze manier gaan, afhankelijk van de sterkte van het buitenlicht, de buitenverlichting en de dimlichten automatisch branden.
Als de schemersensor is ingeschakeld, kan alleen het grootlichtsignaal worden gegeven.
Uitschakelen
Als de sensor de opdracht geeft tot uitschakeling, dan schakelen de dimlichten en de buitenverlichting uit en schakelt de dagverlichting (indien actief) in.
De schemersensor is niet in staat om mist te signaleren. Daarom moet bij mist de verlichting handmatig worden ingeschakeld.
MISTLAMPEN VOOR MET FUNCTIE
CORNERING LIGHTS
Bij ingeschakeld dimlicht en bij een snelheid lager dan 40 km/h, wordt bij een grote stuuruitslag of bij inschakeling van de richtingaanwijzers, een lamp (ingebouwd in de mistlamp) aan de binnenzijde van de bocht ingeschakeld om het zichtveld 's nachts te vergroten. Deze functie kan worden in- of uitgeschakeld via het menu op het display (zie de paragraaf “Display” in dit hoofdstuk).
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 64
64 WEGWIJS IN UW AUTO
DIMLICHT/BUITENVERLICHTING
Draai met de contactsleutel in stand MAR, de draaiknop in stand
2 . Als het dimlicht wordt ingeschakeld, schakelt de dagverlichting uit en schakelen de buitenverlichting, het dimlicht en de kentekenplaatverlichting in. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 3 branden. Draai met de contactsleutel in stand
STOP of met uitgenomen sleutel, de draaiknop van stand O in stand
2
; de buitenverlichting en de kentekenplaatverlichting schakelen in. Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje
3 branden.
Functie parkeerverlichting
Met ingeschakelde buitenverlichting en de contactsleutel in stand
STOP of uitgenomen, is het mogelijk een zijde van de auto te verlichten; plaats de bedieningshendel voor de verlichting omlaag (linkerzijde) of omhoog (rechterzijde). In dat geval dooft het lampje 3 op het instrumentenpaneel.
GROOTLICHT
Druk de hendel naar voren in de richting van het dashboard, als de draaiknop reeds in stand 2 staat (vergrendelde stand). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
Het grootlicht wordt uitgeschakeld als u de hendel naar het stuur trekt.
Grootlichtsignaal
Trek de hendel naar het stuur (stand zonder vergrendeling). Op het instrumentenpaneel gaat het controlelampje 1 branden.
RICHTINGAANWIJZERS fig. 28
Zet de hendel in de vergrendelde stand:
– omhoog (stand a ): inschakeling rechter richtingaanwijzer;
– omlaag (stand b ): inschakeling linker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert het controlelampje ¥ of Î .
De richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als de auto weer rechtuit rijdt.
fig. 28 L0E0020m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 65
WEGWIJS IN UW AUTO 65
FUNCTIE WISSELEN VAN RIJBAAN
Als u bij wisseling van rijstrook kort richting wilt aangeven, moet u de linker hendel korter dan een halve seconde in de onvergrendelde stand zetten. De richtingaanwijzer aan de gekozen zijde knippert 5 keer en dooft daarna automatisch.
“FOLLOW ME HOME” SYSTEEM
Met dit systeem kan de ruimte voor de auto een bepaalde tijd worden verlicht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de contactsleutel in stand STOP te draaien of uit te nemen en de linker hendel binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor naar het stuur te trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft de verlichting 30 seconden langer branden, tot een maximum van 210 seconden; hierna schakelt de verlichting automatisch uit. Telkens als de hendel wordt bediend, gaat het controlelampje 3 op het instrumentenpaneel branden en verschijnt op het display de tijd dat de functie actief blijft. Het lampje gaat branden als de hendel voor het eerst bediend wordt en blijft branden totdat de functie automatisch wordt uitgeschakeld. Telkens als de hendel wordt bediend, wordt alleen de inschakeltijd van de verlichting verlengd.
Uitschakelen
Houd de hendel langer dan 2 seconden naar het stuur getrokken.
RUITEN REINIGEN
Met de rechter hendel fig. 29 kunt u de ruitenwissers/-sproeiers en achterruitwisser/-sproeier bedienen.
RUITENWISSERS/-SPROEIERS fig. 29
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand
MAR staat.
De rechter hendel kan in vijf verschillende standen worden gezet:
B: wissen met interval;
Draai met de hendel in stand B, de draaiknop F op een van de vier intervalstanden:
,
= zeer lang interval;
■ = lang interval;
■ ■ = gemiddeld interval;
■ ■ ■ = kort interval;
C: langzaam continu wissen;
D: snel continu wissen;
E: tijdelijk snel wissen (onvergrendelde stand).
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 66
66 WEGWIJS IN UW AUTO
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt (onvergrendelde stand), schakelen de ruitensproeiers in. Als u de hendel aangetrokken houdt, dan worden in een beweging de ruitenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de ruitenwissers schakelen automatisch in als u de hendel langer dan een halve seconde aangetrokken houdt. De ruitenwissers blijven nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
ACHTERRUITWISSER/-SPROEIER
De werking is alleen mogelijk als de contactsleutel in stand MAR staat. Als u de draaiknop in stand ' zet, schakelt de achterruitwisser in. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers voor de draaiknop in stand ' zet, schakelt de achterruitwisser in die, in dit geval, gelijktijdig werkt (in de verschillende standen) met de ruitenwissers voor maar met een lagere frequentie. Als u bij ingeschakelde ruitenwissers de achteruit inschakelt, gaat automatisch ook de achterruitwisser langzaam continu wissen. De werking stopt als de achteruit wordt uitgeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers voor en achter niet om opgehoopte sneeuw of ijs van de ruit te verwijderen. In die omstandigheden grijpt, als de ruitenwissers te zwaar worden belast, de beveiliging in, die ervoor zorgt dat de ruitenwisser enkele seconden worden uitgeschakeld. Als hierna de werking niet wordt hervat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
“Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het dashboard duwt (onvergrendelde stand), schakelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel in deze stand houdt, dan worden in een beweging de achterruitwisser/-sproeier ingeschakeld; de achterruitwisser schakelt automatisch in als u de hendel langer dan een halve seconde in deze stand houdt.
De achterruitwisser blijft nog enkele slagen werken, nadat u de hendel loslaat; na enige seconden volgt nog een “reinigingsslag”.
fig. 29 L0E0021m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 67
WEGWIJS IN UW AUTO 67
REGENSENSOR
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De regensensor A-fig. 30 bevindt zich achter de binnenspiegel en staat in contact met de voorruit. De sensor zorgt ervoor dat de frequentie van de slagen van de ruitenwissers, tijdens het wissen met interval, automatisch wordt aangepast aan de hoeveelheid regen op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen slagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers die ingeschakeld worden op de eerste continue snelheid (langzaam continu wissen) bij hevige regen.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand naar beneden.
Als de regensensor wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers 1 slag.
BELANGRIJK Houd de ruit in de omgeving van de sensor schoon.
Als u de draaiknop F-fig. 29 draait, dan wordt de gevoeligheid van de regensensor verhoogd, waardoor de overgang van stilstaande ruitenwissers (geen slagen) bij een droge ruit, naar de eerste snelheid (langzaam continu wissen) sneller plaatsvindt.
Als de gevoeligheid van de regensensor verhoogd wordt, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij ingeschakelde regensensor, werkt het normale reinigingsprogramma. Daarna hervat de regensensor zijn normale automatische werking.
1
L0E0023m fig. 30
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 68
68 WEGWIJS IN UW AUTO
Uitschakelen
Draai de contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart (sleutel in stand MAR), schakelt de regensensor niet weer in, ook niet als de hendel in stand
B-fig. 29 is blijven staan. Voor het inschakelen van de regensensor moet de hendel in stand A of C worden gezet en daarna in stand B.
Als de regensensor op deze wijze opnieuw wordt ingeschakeld, maken de ruitenwissers ten minste 1 slag, ook bij een droge ruit.
Schakel de regensensor niet in als de auto in een wastunnel wordt gereinigd.
CRUISE CONTROL
(snelheidsregelaar)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Dit is een elektronisch hulpmiddel, waardoor de auto (bij een snelheid boven 30 km/h) op lange, rechte en droge trajecten en bij weinig verandering in de rij-omstandigheden (bijv. snelwegen), met een constante en vooraf ingestelde snelheid blijft rijden zonder het gaspedaal te hoeven bedienen.
Het gebruik van dit systeem biedt geen voordelen in druk verkeer. Gebruik dit systeem niet in de stad.
SYSTEEM INSCHAKELEN
Draai de draaiknop A-fig. 31 stand ON.
Het systeem kan alleen worden ingeschakeld in de 4e versnelling of hoger.
Controleer als er ijs op de voorruit zit, of de regensensor is uitgeschakeld.
Voor het reinigen van de voorruit moet altijd worden gecontroleerd of het systeem is uitgeschakeld.
L0E0022m fig. 31
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 69
WEGWIJS IN UW AUTO 69
Op afdalingen kan bij ingeschakelde cruise-control de snelheid iets oplopen ten opzichte van de opgeslagen snelheid.
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het lampje
Ü op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het display (zie de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
SNELHEID OPSLAAN
Ga als volgt te werk:
❍ zet de draaiknop A-fig. 31 in stand ON en trap het gaspedaal in tot de auto met de gewenste snelheid rijdt;
❍ zet de draaiknop B ten minste drie seconden op (+) en laat de knop los: de snelheid van de auto is opgeslagen en het gaspedaal kan worden losgelaten.
Indien nodig (bijvoorbeeld bij inhalen) kan de snelheid simpel verhoogd worden door het intrappen van het gaspedaal: als u daarna het gaspedaal loslaat, wordt teruggekeerd naar de opgeslagen snelheid.
OPGESLAGEN SNELHEID OPROEPEN
Als het systeem is uitgeschakeld door bijvoorbeeld het intrappen van het rem- of koppelingspedaal, kan de opgeslagen snelheid op de volgende manier worden opgeroepen:
❍ geef geleidelijk gas, totdat de snelheid ongeveer gelijk is aan de opgeslagen snelheid;
❍ schakel de versnelling in die ingeschakeld was op het moment van het opslaan van de snelheid
(4e, 5e of 6e versnelling);
❍ druk op de knop C-fig. 31.
OPGESLAGEN SNELHEID VERHOGEN
Dit kan op twee manieren:
❍ trap het gaspedaal in en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of
❍ zet de draaiknop B-fig. 31 in stand (+).
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verhoogd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
OPGESLAGEN SNELHEID VERLAGEN
Dit kan op twee manieren:
❍ schakel het systeem uit en sla vervolgens de nieuwe snelheid op; of
❍ houd de draaiknop B-fig. 31 in stand (–), totdat de nieuwe snelheid is bereikt die automatisch zal worden opgeslagen.
Telkens als de draaiknop wordt gedraaid, wordt de snelheid iets verlaagd (ongeveer 1 km/h). Als de draaiknop gedraaid wordt gehouden, verandert de snelheid traploos.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 70
70 WEGWIJS IN UW AUTO
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Zet de draaiknop A-fig. 31 in stand OFF of de contactsleutel in stand STOP. Het systeem schakelt in de volgende gevallen automatisch uit:
❍ als het rem- of koppelingspedaal wordt ingetrapt;
❍ als het ASR- of ESP 2-systeem (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) in werking treedt.
Als de cruise-control tijdens het rijden is ingeschakeld, zet dan nooit de versnellingspook in de vrijstand.
INTERIEURVERLICHTING
PLAFONDVERLICHTING VOOR MET SPOTJES fig. 32
Met de schakelaar A kunnen de plafondlampjes worden in- en uitgeschakeld.
Met de schakelaar A in het midden, worden de lampjes C en D in-/uitgeschakeld bij het openen/sluiten van de voorportieren.
Met de schakelaar A naar links geschoven, blijven de lampjes
C en D altijd uitgeschakeld. Met de schakelaar A naar rechts geschoven, blijven de lampjes C en D altijd ingeschakeld.
Het inschakelen/doven van de verlichting gaat geleidelijk.
Met de schakelaar B bedient u de spotjes; bij uitgeschakelde plafondverlichting wordt met de schakelaar:
❍ in linker stand, het spotje C ingeschakeld;
❍ in rechter stand, het spotje D ingeschakeld.
Bij een storing of een afwijkende werking van de cruise-control, moet de draaiknop A-fig. 31 in stand OFF worden gezet. Laat het systeem, na controle van de zekering, door het Lancia Servicenetwerk controleren.
L0E0024m fig. 32
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 71
WEGWIJS IN UW AUTO 71
De plafondverlichting is voorzien van sfeerlampjes die het interieur verlichten bij ingeschakelde dimlichten of buitenverlichting.
BELANGRIJK Het plafondlampje in fig. 32 kan zich, bij enkele uitvoeringen, ook middenachter bevinden (als een elektrisch bedienbaar open dak aanwezig is).
BELANGRIJK Controleer voordat u de auto verlaat of beide schakelaars in de middelste stand staan. Op deze manier zullen de lampjes van de plafondverlichting doven bij het sluiten van de portieren, en voorkomt u dat de accu ontlaadt. Als de schakelaar in de rechter stand is blijven staan, schakelt de verlichting 15 minuten na het uitzetten van de motor automatisch uit.
Brandduurregeling van de plafondverlichting
Om het in- en uitstappen vooral in het donker te vergemakkelijken, zijn er 2 brandduurregelingen.
Brandduurregeling bij het instappen
De plafondlampjes gaan op de volgende manier branden:
❍ ongeveer 10 seconden bij het ontgrendelen van de voorportieren;
❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ ongeveer 10 seconden bij het vergrendelen van de portieren.
De werking van de brandduurregeling wordt onderbroken als de contactsleutel in stand MAR wordt gedraaid.
Brandduurregeling bij het uitstappen
Als de contactsleutel uit het start-/contactslot wordt verwijderd, gaan de plafondlampjes op de volgende manier branden:
❍ ongeveer 10 seconden binnen 2 minuten na het uitzetten van de motor;
❍ ongeveer 3 minuten bij het openen van een portier;
❍ ongeveer 10 seconden bij het sluiten van een portier.
❍ als de brandstofnoodschakeling in werking treedt; de verlichting blijft ongeveer 15 minuten branden en schakelt daarna automatisch uit.
Als de portieren worden vergrendeld, schakelt de verlichting onmiddellijk uit (tenzij de brandstofnoodschakeling is ingeschakeld).
1
L0E0025m fig. 33
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 72
72 WEGWIJS IN UW AUTO
PLAFONDVERLICHTING ACHTER fig. 33
Om de verlichting in of uit te schakelen, moet u op het door de pijl aangegeven punt (+ teken op het lampenglas van het plafondlampje) drukken.
De plafondlampjes achter gaan ook branden als de plafondverlichting voor wordt ingeschakeld.
BAGAGERUIMTEVERLICHTING fig. 34
Als u de bagageruimte opent, gaat automatisch de bagageruimteverlichting branden. Bij het sluiten gaat de verlichting automatisch uit.
BEDIENINGSKNOPPEN
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING DUALDRIVE fig. 35
Druk op de knop A voor inschakeling van de “CITY”-functie
(zie de paragraaf “Elektrische stuurbekrachtiging”). Als de functie is ingeschakeld, dan wordt op het instrumentenpaneel het opschrift CITY verlicht. Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen.
KNOP SPORT-FUNCTIE fig. 35
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u knop B indrukt, wordt de sport-functie ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaalbewegingen en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.
L0E0027m fig. 34 L0E0026m fig. 35
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 73
WEGWIJS IN UW AUTO 73
Als de functie is ingeschakeld (zie de paragraaf “SPORT-functie”), dan wordt op het instrumentenpaneel het opschrift SPORT verlicht. Druk nogmaals op de knop om de functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden te herstellen.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie niet worden ingeschakeld als de CITY-functie ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kunnen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uitgeschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van deze twee functies tegenstrijdig zijn.
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN fig. 36
Druk op de knop A, ongeacht de stand van de contactsleutel. Als het systeem is ingeschakeld, branden de lampjes Î en
¥
op het instrumentenpaneel. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop A.
Het gebruik van de waarschuwingsknipperlichten is afhankelijk van de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Houdt u aan de voorschriften.
Noodstop
Bij een noodstop schakelen automatisch de waarschuwingsknipperlichten in en gaan gelijktijdig de lampjes
Î
en
¥
op het instrumentenpaneel branden. De functie schakelt automatisch uit als de remvertraging niet meer het karakter van een noodstop heeft. Deze functie voldoet aan de huidige wettelijke voorschriften.
MISTLAMPEN VOOR
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor.
Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje 5 branden. De mistlampen voor schakelen uitsluitend in als het dimlicht is ingeschakeld.
1
L0E0029m fig. 36 L0E0028m fig. 37
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 74
74 WEGWIJS IN UW AUTO
MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen zonder Start&Stop) fig. 37
Druk bij ingeschakeld dimlicht op de knop B. Bij ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje 4 branden. Druk voor uitschakeling nogmaals op de knop.
MISTLAMPEN VOOR/MISTACHTERLICHTEN
(uitvoeringen met Start&Stop) fig. 37a
Druk op de knop A voor inschakeling van de mistlampen voor en de mistachterlichten. Bij ingeschakelde mistlampen voor gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje 5 branden; bij ingeschakelde mistachterlichten gaat op het instrumentenpaneel het controlelampje 4 branden.
ADAPTIEVE VERLICHTING AFS
(Adaptive Xenon Lights) fig. 38
De adaptieve lichten (zie de paragraaf “Koplampen” in dit hoofdstuk) worden automatisch ingeschakeld als de auto wordt gestart. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschakelen: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem, gaat het lampje f op het instrumentenpaneel of het symbool f op het display knipperen en verschijnt een bijbehorende melding (voor bepaalde uitvoeringen/ markten).
fig. 37a L0E0198m fig. 38 L0E0030m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 75
WEGWIJS IN UW AUTO 75
BRANDSTOFNOODSCHAKELING
Deze schakelt in bij een ongeval waardoor:
❍ de toevoer van brandstof wordt gestopt en de motor afslaat;
❍ de portieren automatisch ontgrendelen;
❍ de interieurverlichting wordt ingeschakeld.
Als de brandstofnoodschakeling geactiveerd is, verschijnt op het display de melding “Brandstoftoevoer afgesloten, zie Instructieboek”.
Controleer de auto zorgvuldig op brandstoflekkage, bijvoorbeeld in de motorruimte, onder de auto of in de nabijheid van de brandstoftank.
Draai na het ongeval de contactsleutel in stand STOP om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Om de juiste werking van de auto te herstellen, moeten de volgende handelingen worden uitgevoerd:
❍ draai de contactsleutel in stand MAR;
❍ schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍ schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍ schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍ schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍ schakel de rechter richtingaanwijzer in;
❍ schakel de rechter richtingaanwijzer uit;
❍ schakel de linker richtingaanwijzer in;
❍ schakel de linker richtingaanwijzer uit;
❍ draai de contactsleutel in stand STOP.
Als u na een ongeval een brandstoflucht ruikt of merkt dat het brandstofsysteem lekt, schakel dan het systeem niet opnieuw in, zodat brand wordt voorkomen.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 76
76 WEGWIJS IN UW AUTO
INTERIEURUITRUSTING
ZONNEKLEPPEN fig. 39
De zonnekleppen zitten aan beide zijden naast de binnenspiegel.
Ze kunnen voor de voorruit of voor de zijruit worden gedraaid.
Op de achterzijde van de zonnekleppen bevindt zich een spiegeltje, dat verlicht kan worden door het plafondlampje A. Op de zonneklep aan bestuurders- en passagierszijde bevindt zich een documentenvakje.
ARMSTEUN VOOR MET OPBERGVAK
Deze bevindt zich tussen de voorstoelen. De armsteun is voorzien van een inwendig opbergvak en een koel/warmhoudvak voor dranken en etenswaren (zie de volgende paragrafen). De armsteun is in lengterichting verstelbaar door het deksel A-fig. 40 te verplaatsen.
Opbergvak
Plaats het deksel A-fig. 40 omhoog: het opbergvak B-fig. 40 is nu bereikbaar.
fig. 39 L0E0032m fig. 40 L0E0033m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 77
WEGWIJS IN UW AUTO
Koel/warmhoudvak
Druk op de knop A-fig. 41 en plaats de armsteun B omhoog: het koel/warmhoudvak fig. 41 is nu bereikbaar.
BELANGRIJK Het vak dient om van tevoren gekoelde of verwarmde dranken op temperatuur te houden. De dranken blijven warm met ingeschakelde verwarming en koel met ingeschakelde aircocompressor.
77
1 fig. 41 L0E0034m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 78
78 WEGWIJS IN UW AUTO
ARMSTEUN ACHTER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Klap de armsteun A-fig. 42 voor gebruik omlaag, zoals aangegeven in de figuur (om deze handeling uit te voeren, moet de middelste hoofdsteun achter helemaal zijn uitgetrokken).
In de armsteun zijn twee beker/blikjeshouders B geplaatst.
Om de houders te gebruiken, moet de lip C in de richting van de pijl worden getrokken.
In de armsteun bevindt zich een opbergvak dat bereikbaar is na het openen van de klep.
fig. 42 L0E0035m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 79
WEGWIJS IN UW AUTO 79
DASHBOARDKASTJE
Trek aan de handgreep A-fig. 43 om het dashboardkastje te openen.
Bij het openen van het kastje gaat aan de binnenkant een lampje branden. Dit lampje blijft ongeveer 15 minuten ingeschakeld als de contactsleutel in stand STOP staat.
Als binnen deze 15 minuten een portier of de achterklep wordt geopend, dan start de tijdregeling opnieuw.
BEKER/BLIKJESHOUDER fig. 45
Op de tunnelconsole bevinden zich twee beker/ blikjeshouders.
Rijd niet met een geopend dashboardkastje: bij een ongeval zou de passagier zich kunnen verwonden.
1 fig. 43 L0E0037m fig. 45 L0E0038m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 80
80 WEGWIJS IN UW AUTO
STEKKERDOOS (12 V)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De stekkerdoos A-fig, 46 bevindt zich op de tunnelconsole en werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat. Als de auto is uitgerust met de rokerskit, dan is de stekkerdoos vervangen door een aansteker.
Op enkele uitvoeringen is ook een stekkerdoos B-fig. 46 in de bagageruimte aanwezig.
Op de stekkerdoos kunnen accessoires worden aangesloten met een vermogen van maximaal
180 W (maximale stroomsterkte 15 A).
AANSTEKER
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevindt zich in de tunnelconsole.
Druk voor het inschakelen van de aansteker de knop A-fig. 47 in als de contactsleutel in stand MAR staat.
Na enkele seconden springt de knop automatisch in de beginstand en is de aansteker klaar voor gebruik.
BELANGRIJK Controleer altijd of de aansteker na het indrukken ook uitschakelt.
BELANGRIJK De aansteker wordt erg heet. Gebruik de aansteker voorzichtig en voorkom dat hij gebruikt wordt door kinderen: risico op brand en/of brandwonden.
fig. 46 L0E0039m fig. 47 L0E0040m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 81
WEGWIJS IN UW AUTO 81
ASBAK
De asbak bestaat uit een uitneembare kunststof houder fig. 48 met een veeropening. De asbak kan in de beker/blikjeshouders geplaatst worden op de tunnelconsole.
BELANGRIJK Gebruik de asbak niet als prullenbak: papiertjes en dergelijke kunnen door peuken in brand raken.
OPEN DAK
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het grote open dak bestaat uit twee ruitpanelen, een vast paneel achter en een beweegbaar paneel voor. De panelen zijn voorzien van twee handbediende zonneschermen (voor en achter).
De zonneschermen kunnen bij gesloten open dak in alle standen worden geplaatst. Zonneschermen openen: trek het handvat Cfig. 49 in de richting van de pijl totdat de gewenste stand is bereikt. Ga voor het sluiten in omgekeerde volgorde te werk. Het open dak kan uitsluitend bediend worden als de contactsleutel in stand MAR staat. Met de bedieningsknoppen A-B fig. 49 op het paneel van de plafondverlichting voor, kunt u het dak openen/sluiten.
Openen
Als u de knop B-fig. 49 indrukt en ingedrukt houdt, opent het voorste ruitpaneel in “kantelstand”; druk nogmaals langer dan een halve seconde op de knop B om de ruit in een tussenliggende stand te zetten (stand “Comfort”). Druk nogmaals langer dan een halve seconde op de knop om het dak geheel te openen; het ruitpaneel kan in een tussenliggende stand worden gezet door opnieuw op de knop te drukken.
BELANGRIJK Bij het openen van het open dak volgt het zonnescherm de beweging van het ruitpaneel.
1
L0E0041m fig. 48
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 82
82 WEGWIJS IN UW AUTO
Sluiten
Als het dak in geheel geopende stand staat en u drukt langer dan een halve seconde op de knop A-fig. 49, dan wordt het voorste ruitpaneel automatisch in een tussenliggende stand gezet (stand
“Comfort”).
Als u nogmaals een halve seconde op de knop drukt, dan komt het dak automatisch in “kantelstand”. Druk nogmaals op de knop en houd de knop ingedrukt om het paneel geheel te sluiten.
BELANGRIJK Bij het sluiten van het open dak blijft het zonnescherm in de volledig geopende stand staan. Het zonnescherm kan indien nodig handmatig worden gesloten.
Als er een imperiaal gemonteerd is, is het raadzaam het open dak alleen in “kantelstand” te gebruiken. Open het dak niet bij sneeuw of ijs: het kan dan beschadigd worden.
Verwijder altijd de contactsleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het open dak per ongeluk in beweging wordt gebracht en zo gevaar kan opleveren voor de achtergebleven inzittenden: onzorgvuldige bediening van het open dak kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens de bediening van het open dak altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de beweging van het open dak zelf of door in beweging gebrachte voorwerpen.
Antiletselfunctie
Het open dak is voorzien van een antiletselfunctie die een eventueel obstakel kan waarnemen als de ruit sluit. In dat geval stopt het systeem de ruitbeweging en wordt de ruitbeweging onmiddellijk omgekeerd.
L0E0108m fig. 49
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 83
WEGWIJS IN UW AUTO 83
INITIALISATIEPROCEDURE
Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet de werking van het open dak opnieuw ingesteld worden.
Ga als volgt te werk:
❍ druk de knop A-fig. 49 in totdat het dak geheel gesloten is.
Laat de knop los;
❍ druk op de knop A en houd de knop ten minste 10 seconden ingedrukt en/of wacht totdat het ruitpaneel een stap naar voren maakt. Laat nu de knop los;
❍ druk binnen 5 seconden na de voorgaande handeling op de knop A en houd de knop ingedrukt: het ruitpaneel wordt geheel geopend en daarna gesloten. Laat de knop pas los na deze cyclus.
NOODBEDIENING
Als het open dak niet elektrisch bediend kan worden, dan kan het handmatig worden bediend; ga hiervoor als volgt te werk:
❍ verwijder de beschermdop A-fig. 50 uit het achterste deel van de hemelbekleding;
❍ neem de zeskantige sleutel uit de houder met de boorddocumentatie of uit de bagageruimte (uitvoeringen met
Fix&Go automatic);
❍ steek de sleutel in de zitting B en draai de sleutel:
– rechtsom om het dak te openen;
– linksom om het dak te sluiten.
1 fig. 50 L0E0109m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 84
84 WEGWIJS IN UW AUTO
PORTIEREN
VER-/ONTGRENDELEN VAN BUITENAF fig. 51
Portieren ontgrendelen
Alle portieren ontgrendelen: draai de sleutel in stand 1. Trek de betreffende handgreep omhoog om een portier te openen. Met afstandsbediening: druk op knop Ë om de portieren te ontgrendelen.
Portieren vergrendelen
Alle portieren vergrendelen: draai bij goed gesloten portieren de sleutel in stand 2.
Met afstandsbediening: druk op knop
Á om de portieren te vergrendelen. Als een portier niet goed gesloten is, werkt de centrale portiervergrendeling niet.
BELANGRIJK De centrale portiervergrendeling werkt niet als een portier niet goed gesloten is of als er een storing in het systeem is. Na 10/11 pogingen snel na elkaar schakelt het systeem ongeveer 30 seconden uit.
Controleer voordat u een portier opent of u dit op een veilige manier kunt doen. Open de portieren alleen als de auto stilstaat.
fig. 51 L0E0042m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 85
WEGWIJS IN UW AUTO 85
VER-/ONTGRENDELEN VAN BINNENUIT fig. 52
Sluit de portieren en druk op het knopje A voor ver-/ontgrendeling van de portieren. Dit knopje bevindt zich op het dashboard. Als er een storing is in het elektrische systeem, is het altijd mogelijk de portieren met de hand te vergrendelen.
KINDERVEILIGHEIDSSLOT B-fig. 53
Hierdoor kunnen de achterportieren niet van binnenuit geopend worden.
Het systeem kan alleen bij een geopend portier worden ingeschakeld:
❍ stand 1 – systeem ingeschakeld (portier vergrendeld);
❍ stand 2 – systeem uitgeschakeld (portier kan van binnenuit worden geopend).
Het systeem blijft ook ingeschakeld na het elektrisch ontgrendelen van de portieren.
BELANGRIJK De achterportieren kunnen niet van binnenuit worden geopend als het kinderveiligheidsslot is ingeschakeld.
Schakel dit systeem altijd in als u kinderen vervoert.
1
Controleer nadat u het veiligheidsslot bij beide achterportieren hebt ingeschakeld, of het slot daadwerkelijk is ingeschakeld door aan de handgreep aan de binnenzijde van de portieren te trekken.
L0E0043m fig. 52
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 86
86 WEGWIJS IN UW AUTO
NOODPORTIERVERGRENDELING ACHTER A-fig. 53
De achterportieren zijn voorzien van een systeem waarmee ze kunnen worden vergrendeld als er geen stroom aanwezig is.
Ga in dat geval als volgt te werk:
❍ steek de metalen baard van de contactsleutel in de zitting A;
❍ draai de sleutel linksom en verwijder hem daarna uit de zitting A.
Ga als volgt te werk om de knopjes van de sloten weer in dezelfde stand te zetten (alleen als de acculading hersteld is):
❍ druk op de knop Ë van de sleutel;
❍ druk op de ver-/ontgrendelknop ≈ van de portieren op het dashboard;
❍ open het voorportier door de sleutel in het slot te steken en te draaien;
❍ trek aan de binnenhandgreep van het portier.
L0E0044m fig. 53
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 87
WEGWIJS IN UW AUTO 87
Als u bij ingeschakeld kinderveiligheidsslot de binnenhandgreep van een achterportier bedient, lukt het niet om het portier te openen en komt slechts het knopje van de sloten omhoog; het portier kan worden geopend door aan de buitenhandgreep te trekken. Bij een noodvergrendeling wordt de ont-/vergrendelknop ≈ niet buiten werking gesteld.
BELANGRIJK Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet het open-/sluitmechanisme van de portieren geïnitialiseerd worden. Ga hiervoor als volgt te werk:
❍ sluit alle portieren;
❍ druk op de knop Á op de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop ≈ voor de portieren op het dashboard;
❍ druk op de knop Ë op de sleutel of op de ver-/ontgrendelknop ≈ voor de portieren op het dashboard.
RUITBEDIENING
De elektrische ruitbediening werkt met de contactsleutel in stand
MAR en ongeveer twee minuten nadat de sleutel in stand STOP is gedraaid of is uitgenomen.
De bedieningsknoppen zijn op de portierpanelen gemonteerd
(aan bestuurderszijde kunnen alle zijruiten worden bediend).
De zijruiten voor zijn voorzien van een antiletselfunctie die in werking treedt als de zijruiten voor worden gesloten.
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 54
A. openen/sluiten zijruit linksvoor; “automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
B. openen/sluiten zijruit rechtsvoor; “automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
C. in-/uitschakeling van de bedieningsknoppen voor de zijruiten achter;
D. openen/sluiten zijruit linksachter
(voor bepaalde uitvoeringen/markten);
“automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit;
E. openen/sluiten zijruit rechtsachter
(voor bepaalde uitvoeringen/markten);
“automatisch continue” werking tijdens het openen/sluiten van de ruit.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 88
88 WEGWIJS IN UW AUTO
Druk op de knoppen voor het openen/sluiten van de gewenste ruit. Druk kort op een van de twee knoppen voor het “stapsgewijs” openen/sluiten van de ruit; als de knop langer wordt ingedrukt, wordt de “automatisch continue” werking ingeschakeld zowel tijdens het openen als het sluiten. De ruit stopt in de gewenste stand als u nogmaals op de betreffende bedieningsknop drukt. Als u de knop enkele seconden ingedrukt houdt, sluit of opent de ruit automatisch (alleen met de sleutel in stand MAR).
Passagiersportier voor/achterportieren
Op het portierpaneel aan passagierszijde voor en, op enkele uitvoeringen op de achterportieren, zijn de bedieningsknoppen
F-fig. 54 gemonteerd waarmee u de betreffende ruit kunt bedienen.
Onzorgvuldig gebruik van de elektrische ruitbediening kan gevaarlijk zijn. Controleer voor en tijdens het bedienen van de ruit altijd of de passagiers niet verwond kunnen worden door de bewegende ruiten, hetzij direct door contact met de ruit, hetzij door voorwerpen die door de ruit worden meegesleept of geraakt.
Verwijder altijd de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, om te voorkomen dat een onverwachtse inschakeling van de elektrische ruitbediening gevaar oplevert voor de achtergebleven passagiers.
L0E0045m fig. 54
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 89
WEGWIJS IN UW AUTO 89
Antiletselfunctie
Op de auto is bij het sluiten van de ruiten de antiletselfunctie actief.
Dit veiligheidssysteem kan een eventueel obstakel waarnemen als de ruit sluit; in dat geval onderbreekt het systeem de ruitbeweging en wordt, afhankelijk van de stand van de ruit, de ruitbeweging onmiddellijk omgekeerd. Dit veiligheidssysteem is zeer nuttig als in de auto achtergebleven kinderen per ongeluk de ruiten bedienen.
De antiletselfunctie is ingeschakeld tijdens de handmatige en de automatische werking. Na het ingrijpen van de antiletselfunctie wordt de ruitbeweging onmiddellijk onderbroken en daarna omgekeerd tot de ruit helemaal geopend is. Gedurende het ingrijpen van de antiletselfunctie kan de ruit niet worden bediend.
BELANGRIJK Als de antiletselfunctie 5 keer binnen een minuut achter elkaar wordt geactiveerd of als zich een storing voordoet, dan schakelt het systeem het automatisch sluiten uit en kunnen alleen nog stappen van een halve seconde worden uitgevoerd, waarbij de knop na een bediening telkens moet worden losgelaten.
Om de juiste werking van het systeem te herstellen, moet een van de volgende herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd:
❍ de motor uitzetten en weer inschakelen;
❍ de betreffende ruit openen.
BELANGRIJK Als de contactsleutel in stand STOP staat of is uitgenomen, dan kunnen de ruiten nog ongeveer 3 minuten worden bediend. Als een portier wordt geopend, dan wordt het systeem echter onmiddellijk uitgeschakeld.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 90
90 WEGWIJS IN UW AUTO
Initialisatie van de ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest of als een zekering is doorgebrand, moet de werking van het systeem opnieuw ingesteld worden.
Initialisatieprocedure:
❍ sluit de ruit die geïnitialiseerd moet worden geheel
(handmatig);
❍ houd na het bereiken van de geheel gesloten stand de knop nog ten minste 1 seconde ingedrukt.
BELANGRIJK Als de voedingsspanning van de regeleenheden onderbroken is geweest (loskoppelen of vervangen van de accu en vervangen van de zekeringen voor de elektrische ruitbediening), dan moet de automatische werking van de ruiten worden hersteld.
De herstelprocedure moet op de volgende wijze worden uitgevoerd bij gesloten portieren:
1. open de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedieningsknop nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de uiterste stand (onderste aanslag) van de ruit is bereikt;
2. sluit de ruit aan de bestuurderszijde volledig door de bedieningsknop nog 3 seconden ingedrukt te houden nadat de uiterste stand (bovenste aanslag) van de ruit is bereikt;
3. herhaal punt 1 en 2 ook bij de ruit aan de passagierszijde;
4. controleer of de initialisatie correct is uitgevoerd door te controleren of de automatische werking van de ruiten goed werkt.
BELANGRIJK Als de portieren centraal zijn vergrendeld en een van de portieren wordt van binnenuit geopend met de handgreep, dan worden alle portieren ontgrendeld. Bij een onderbreking in de elektrische voeding (doorgebrande zekering, losgekoppelde accu enz.) kunnen de portieren altijd met de hand worden vergrendeld; omdat in dat geval de functie van het automatisch openen van de ruiten niet beschikbaar is, moet voor het openen of sluiten van het portier met gesloten ruit, druk worden uitgeoefend vanaf de buitenzijde op de ruit om de beweging van de ruit in de lijst makkelijker te maken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 91
WEGWIJS IN UW AUTO 91
BAGAGERUIMTE
ACHTERKLEP OPENEN
Als de achterklep is ontgrendeld, kan deze vanaf de buitenzijde worden geopend met behulp van de handgreep fig. 55.
De achterklep kan bovendien altijd worden geopend als de portieren van de auto ontgrendeld zijn.
Gebruik voor het openen van de achterklep de sleutel met afstandsbediening.
Als de achterklep niet goed gesloten is, brandt het waarschuwingslampje ´ op het instrumentenpaneel of het symbool R op het display en verschijnt er een bijbehorende melding (zie de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel”) in dit hoofdstuk).
Als u de achterklep opent, gaat de bagageruimteverlichting branden: de verlichting gaat automatisch uit als u de achterklep sluit.
De verlichting blijft bovendien ongeveer 15 minuten branden nadat de contactsleutel in stand STOP is gedraaid: als binnen deze tijd een portier of de achterklep wordt geopend, dan start de tijdregeling van 15 minuten opnieuw.
Openen met sleutel met afstandsbediening
Druk op de knop R om het achterklepslot te ontgrendelen. Als de achterklep wordt geopend, knipperen de richtingaanwijzers twee keer; bij het sluiten knipperen de richtingaanwijzers één keer (alleen bij ingeschakeld diefstalalarm – indien aanwezig).
1
L0E0046m fig. 55
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 92
92 WEGWIJS IN UW AUTO
ACHTERKLEP SLUITEN fig. 56
U sluit de achterklep door de achterklep te laten zakken en ter hoogte van het slot te drukken, totdat u de vergrendeling hoort.
Aan de binnenzijde van de achterklep zitten twee handgrepen
B waarmee u de achterklep makkelijker kunt sluiten.
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “6”).
Controleer bovendien of de bagageruimte goed geladen is, om te voorkomen dat een voorwerp bij bruusk remmen naar voren schiet en letsel veroorzaakt.
Rijd niet met een geopende achterklep: het uitlaatgas kan in het interieur dringen.
Als u in een gebied rijdt waar brandstof moeilijk verkrijgbaar is en u daarom reservebrandstof in een jerrycan wilt vervoeren, dan dient u zich aan de geldende wetgeving te houden. Gebruik alleen een goedgekeurde jerrycan en bevestig deze op de juiste wijze. Toch zal bij een ongeval de kans op brand groter zijn.
Let er op dat u niet tegen voorwerpen op het imperiaal stoot als u de achterklep opent.
L0E0047m fig. 56
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 93
WEGWIJS IN UW AUTO 93
ACHTERKLEP IN GEVAL VAN NOOD OPENEN fig. 57
Om de achterklep vanuit het interieur te openen (bij een lege accu of bij een storing in het elektrische systeem van de achterklep zelf), moet als volgt te werk worden gegaan (zie “Bagageruimte vergroten”):
❍ verwijder de hoofdsteunen achter;
❍ klap de rugleuningen naar voren;
❍ voor het mechanisch ontgrendelen van de achterklep, moet u vanuit de bagageruimte het hendeltje A bedienen.
BAGAGERUIMTE VERGROTEN
Het is mogelijk de bagageruimte te vergroten door de deelbare achterbank gedeeltelijk (1/3 of 2/3) of geheel neer te klappen fig. 59.
Ga voor het vergroten van de bagageruimte als volgt te werk:
❍ laat de hoofdsteunen van de achterbank geheel zakken;
❍ plaats de veiligheidsgordel opzij en controleer of de gordel niet gespannen is of gedraaid zit;
❍ maak de afdekhoes van de hoedenplank (voor bepaalde uitvoeringen/markten) los van de rugleuningen;
❍ bedien een van de hendels A-fig. 58 om de gewenste rugleuning neer te klappen (dit kan worden vergemakkelijkt door de zitplaats iets naar voren te schuiven met de hendel
B (voor bepaalde uitvoeringen/markten);
1 fig. 57 L0E0048m fig. 58 L0E0049m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 94
94 WEGWIJS IN UW AUTO
Om de capaciteit van de laadruimte verder te vergroten, kunnen de achterzittingen naar voren worden geduwd met behulp van de handgreep B-fig. 58.
BELANGRIJK Trek de hoofdsteunen van de achterbank helemaal omhoog alvorens de rugleuningen neer te klappen, zodat een vlakke laadvloer ontstaat.
ACHTERBANK TERUGPLAATSEN
Om het terugplaatsen van de rugleuning te vergemakkelijken is het raadzaam de zitting helemaal naar voren te verschuiven voordat de rugleuning wordt teruggekanteld.
Plaats de veiligheidsgordels opzij en controleer of de gordels niet gespannen zijn of gedraaid zitten. Plaats na het indrukken van de hendels A-fig. 58, de rugleuningen omhoog en druk de leuningen naar achteren, totdat beide borgmechanismen hoorbaar inklikken.
Trek aan de handgreep B-fig. 58 (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en schuif de zitplaatsen naar achteren totdat het borgmechanisme hoorbaar inklikt.
Controleer of de rugleuning aan beide zijden goed vergrendeld is om te voorkomen dat in geval van bruusk remmen, de rugleuning naar voren klapt en de passagiers verwondt.
L0E0110m fig. 59
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 95
WEGWIJS IN UW AUTO 95
HOEDENPLANK
Hoedenplank verwijderen:
❍ maak de bevestigingen van de rugleuningen van de achterzitplaatsen los fig. 60;
❍ begeleid de rolhoes in de rolautomaat;
❍ maak de bevestigingen A-fig. 61 (één per zijde) los;
❍ maak de bevestigingen B-fig. 61 los, draai de hoedenplank
90° en trek hem naar buiten.
Ga voor het weer terugplaatsen van de hoedenplank in omgekeerde volgorde te werk.
1 fig. 60 L0E0050m fig. 61 L0E0051m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 96
96 WEGWIJS IN UW AUTO
MAGIC BACK BOX (DUBBELE LAADRUIMTE) fig. 63-64 (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Naast neerklapbare zitplaatsen, kan de auto ook zijn uitgerust met een laadvloer die ingesteld kan worden op twee verschillende hoogtes, waardoor een vlakke vloer wordt verkregen en het volume van de bagageruimte modulair kan worden aangepast.
Als u de laadvloer in de hoogste stand houdt, kunt u de ruimte onder de laadvloer gebruiken als extra opbergplaats voor breekbare of kleine voorwerpen.
Om de ruimte onder de laadvloer te gebruiken, moet u de laadvloer A met een hand omhooghouden en de gewenste voorwerpen in de ruimte plaatsen.
BELANGRIJK De laadvloer mag alleen verplaatst worden als u zich in het midden bevindt ten opzichte van de bagageruimte.
Om de laadvloer A in de laagste stand te zetten fig 63:
❍ draai altijd de klepjes C-fig.62 in verticale stand tegen de rugleuning van de achterbank;
❍ pak de handgreep B vast en plaats de laadvloer A (punt 1) ongeveer 45° omhoog;
❍ trek de laadvloer in horizontale richting naar u toe tot aan het einde van de slag (punt 2);
❍ duw de laadvloer iets naar beneden totdat hij punt 3 heeft bereikt (laagste stand);
❍ begeleid de laadvloer totdat deze in de “laagste stand” staat
(punt 4).
Om de laadvloer A van de laagste stand in de hoogste stand te plaatsen fig. 64:
❍ pak de handgreep B vast (punt 1) en plaats de laadvloer A ongeveer 45° omhoog;
❍ trek de laadvloer omhoog tot aan punt 2 en laat de vloer steunen op de zijsteunen D;
❍ trek de laadvloer naar u toe en plaats hem helemaal naar voren (punt 3);
❍ laat de laadvloer zakken tot aan punt 4 (“hoogste stand”).
Het noodreservewiel uitnemen:
❍ trek met behulp van de handgreep B de laadvloer omhoog;
❍ til de vloerbedekking in de bagageruimte op;
❍ pak het lusje dat aan de vloerbedekking is bevestigd en haak het vast aan de bovenste rand van de bagageruimte.
L0E0220m fig. 62
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 97
WEGWIJS IN UW AUTO 97
1 fig. 63 L0E0221m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 98
98 WEGWIJS IN UW AUTO fig. 64 L0E0222m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 99
WEGWIJS IN UW AUTO
MOTORKAP
OPENEN fig. 65
Ga als volgt te werk:
❍ trek de hendel A in de richting van de pijl;
❍ bedien het hendeltje B zoals is aangegeven in het figuur 65;
❍ til de motorkap op en trek gelijktijdig de steunstang C uit de klem; steek vervolgens het uiteinde van de stang in de grote opening D in de motorkap en druk de stang in de veilige stand (kleine opening) zoals is afgebeeld in het figuur. staat.
Als de steunstang verkeerd geplaatst wordt, kan de motorkap onverwacht dichtvallen. Voer deze handelingen alleen uit als de auto stil-
Controleer of de armen van de ruitenwissers tegen de ruit aanstaan voordat u de motorkap optilt.
fig. 65 L0E0053m
99
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 100
100 WEGWIJS IN UW AUTO
Wees voorzichtig als u werkzaamheden in de motorruimte moet verrichten en de motor nog warm is, om brandwonden te voorkomen. Kom niet met uw handen in de buurt van de elektroventilateur: de elektroventilateur kan, ook bij uitgeschakeld contact, onverwacht inschakelen. Wacht tot de motor is afgekoeld.
Pas op met sjaals, dassen of loszittende kledingstukken omdat ook deze door de bewegende onderdelen kunnen worden gegrepen.
SLUITEN fig. 65
Ga als volgt te werk:
❍ Houd de motorkap met een hand omhoog, trek met de andere hand de stang C uit de zitting D en plaats de steunstang terug in de klem;
❍ Laat de motorkap tot op ongeveer 20 cm van de motorruimte zakken, laat de motorkap vallen en controleer of de motorkap goed is gesloten door deze op te tillen. De motorkap mag niet alleen door de beveiliging vergrendeld zijn. Druk in dit laatste geval de motorkap niet dicht, maar til hem opnieuw op en herhaal de handeling.
Om veiligheidsredenen moet de motorkap tijdens het rijden altijd goed gesloten zijn. Controleer daarom altijd of de motorkap goed vergrendeld is. Als u tijdens het rijden merkt dat de motorkap niet goed is vergrendeld, stop dan onmiddellijk en sluit de motorkap op de juiste wijze.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 101
WEGWIJS IN UW AUTO
IMPERIAAL/SKIDRAGER
BEVESTIGINGSPUNTEN
De bevestigingspunten bevinden zich op de in fig. 66 aangegeven plaatsen en zijn uitsluitend bereikbaar bij geopende portieren.
In het Lancia Lineaccessori-programma is een imperiaal/skidrager opgenomen die speciaal voor de achterklep is ontwikkeld.
BELANGRIJK U dient zich strikt aan de montagevoorschriften te houden die bij de set zijn geleverd. De montage moet altijd door deskundige personen worden uitgevoerd.
101
Houdt u strikt aan de wettelijke bepalingen betreffende de maximale afmetingen.
Verdeel de lading gelijkmatig en houd tijdens de rit rekening met een verhoogde zijwindgevoeligheid.
Het maximum laadvermogen van de auto mag nooit overschreden worden (zie hoofdstuk “6”).
1 fig. 66 L0E0111m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 102
102 WEGWIJS IN UW AUTO
KOPLAMPEN
KOPLAMPEN AFSTELLEN
Goed afgestelde koplampen zijn belangrijk voor het comfort en de veiligheid van uzelf en de overige weggebruikers. Bovendien zijn er wettelijke voorschriften met betrekking tot de koplampafstelling.
Voor optimaal zicht en zichtbaarheid moeten de koplampen op de juiste wijze zijn afgesteld.
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenetwerk.
Controleer de afstelling van de koplampen telkens als het gewicht of de plaats van de lading wijzigt.
KOPLAMPVERSTELLING fig. 67
De auto is uitgerust met een elektrische koplampverstelling, die werkt met de contactsleutel in stand MAR en ingeschakeld dimlicht.
Als de auto beladen is, helt hij achterover. Het gevolg is dat de lichtbundel meer naar boven schijnt.
In dit geval moeten de koplampen worden versteld met de knoppen A en B.
Het display toont de stand gedurende de koplampverstelling.
Correcte standen op basis van de beladingsgraad
Stand 0 – een of twee personen op de voorstoelen.
Stand 1 – vijf personen.
Stand 2 – vijf personen + bagage.
Stand 3 – bestuurder + maximale lading in de bagageruimte.
MISTLAMPEN VOOR AFSTELLEN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor controle of afstelling tot het Lancia Servicenetwerk.
L0E0054m fig. 67
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 103
WEGWIJS IN UW AUTO 103
KOPLAMPAFSTELLING IN HET BUITENLAND
De dimlichten zijn afgesteld voor gebruik in het land waarin de auto is verkocht. In die landen waarin aan de andere zijde van de weg wordt gereden, moet om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden, een gedeelte van de koplampen worden afgeplakt overeenkomstig de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ADAPTIEVE VERLICHTING
(AFS – Adaptive Xenon Light)
Dit systeem past de lichtbundel van de xenonlampen continu en automatisch aan de rijomstandigheden aan bij richtingveranderingen en in bochten. Het systeem richt de lichtbundel zo dat de weg optimaal verlicht wordt en houdt daarbij rekening met de snelheid van de auto, de scherpte van de bocht en de snelheid van de stuurbeweging.
Systeem in-/uitschakelen fig. 68
De adaptieve verlichting schakelt automatisch in bij het starten van de auto. In dat geval blijft het lampje (geel) op de knop A gedoofd.
Als u op de knop A drukt, worden de adaptieve lichten (indien ingeschakeld) uitgeschakeld en gaat het lampje op de knop A constant branden. De adaptieve verlichting opnieuw inschakelen: druk opnieuw op de knop A (lampje op de knop gedoofd).
Bij een storing in het systeem gaat het lampje f op het instrumentenpaneel of het symbool f op het display knipperen en verschijnt een bijbehorende melding op het display (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
1 fig. 68 L0E0055m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 104
104 WEGWIJS IN UW AUTO
DST-SYSTEEM
(Dynamic Steering Torque)
Dit systeem is in de ESP-regeleenheid geïntegreerd en adviseert via de elektrische stuurbekrachtiging over vereiste stuurcorrecties tijdens het rijden. Het systeem oefent een kracht uit op het stuurwiel waardoor het veiligheidsgevoel wordt vergroot, omdat het helpt de auto onder controle te houden en het de correcties van het ESP 2-systeem minder ingrijpend en minder waarneembaar maakt.
Storingsmelding
Bij een storing in het systeem wordt het automatisch uitgeschakeld en gaat lampje è op het instrumentenpaneel continu branden. Bovendien verschijnt er een melding op het display.
Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
SPORT-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een keuzesysteem voor twee soorten rijstijlen: normaal en sportief.
Als u op de SPORT-knop fig. 69 drukt, wordt de sport-functie ingeschakeld. Hierdoor reageert de motor sneller op gaspedaalbewegingen en is meer kracht nodig voor het draaien van het stuur voor een optimaal stuurgevoel.
Als de functie is ingeschakeld, wordt op het display van het instrumentenpaneel het opschrift “S” verlicht. Druk nogmaals op de knop om deze functie uit te schakelen en de instelling voor normaal rijden te herstellen.
L0E0058m fig. 69
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 105
WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie niet worden ingeschakeld als de CITY-functie ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kunnen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uitgeschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van deze twee functies tegenstrijdig zijn.
105
Het is streng verboden om de-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging).
Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 106
106 WEGWIJS IN UW AUTO
REACTIVE SUSPENSION
SYSTEM
(actieve schokdempers)
Dit systeem is gekoppeld aan de Sport-functie (zie de paragraaf
“Sport-functie”).
Met de SPORT-knop fig. 70 kan worden gekozen tussen twee rijinstellingen, afhankelijk van het type traject en het wegdek:
– knop niet ingedrukt: “normal” stand
– knop ingedrukt: “SPORT”-stand.
In de “normale” stand wordt de dempingskarakteristiek van de actieve schokdempers aangepast aan het soort weg en de belasting van de auto, waarbij met name op ongelijkmatige wegoppervlakken het rijcomfort aanzienlijk wordt verbeterd.
In de “SPORT” stand wordt op het display van het instrumentenpaneel het opschrift “S” verlicht. Deze stand zorgt voor een sportieve instelling waarbij de motor sneller op gaspedaalbewegingen reageert en de mate van stuurbekrachtiging wordt afgestemd op een optimaal stuurgevoel. Daarnaast wordt de dempingskarakteristiek van de schokdempers zodanig aangepast dat de auto nauwkeuriger en directer op stuurbewegingen reageert terwijl tegelijkertijd een hoog comfortniveau wordt gehandhaafd.
De bestuurder voelt dat de auto zich nauwkeuriger laat insturen en sneller op richtingsveranderingen reageert.
fig. 70 L0E0058m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 107
WEGWIJS IN UW AUTO 107
Bij de uitvoering 1.4 Turbo Jet 150 pk wordt door het indrukken van de SPORT-knop ook de turbodruk verhoogd (overboost); het motormanagement verhoogt tijdelijk in relatie tot de stand van het gaspedaal de maximale turbodruk, waardoor een hoger motorkoppel geleverd wordt dan onder normale omstandigheden.
Deze functie is zeer nuttig als tijdelijk maximale prestaties vereist zijn (bijv. tijdens het inhalen).
BELANGRIJK Als u tijdens het accelereren de SPORT-functie gebruikt, kunt u stoten in het stuurwiel voelen, die kenmerkend zijn voor een sportieve instelling.
BELANGRIJK Als u de SPORT-knop indrukt, wordt de functie na ongeveer 5 seconden ingeschakeld.
Storing in het systeem
De bestuurder wordt geattendeerd op een eventuele storing in het systeem, doordat er op het instelbare multifunctionele display van het instrumentenpaneel een bijbehorende melding verschijnt en het gele symbool i gaat branden.
Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk.
DRIVING ADVISOR
(Waarschuwing bij verlaten van rijstrook)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De Driving Advisor is een systeem dat de bestuurder waarschuwt als de auto door onoplettendheid de rijstrook dreigt te verlaten.
Een videosensor op de voorruit nabij de binnenspiegel registreert de stand van de auto ten opzichte van de rijstrookbelijning.
BELANGRIJK Wanneer de voorruit moet worden vervangen van auto’s met een Driving Advisor, wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk. Als u de voorruit laat vervangen door een gespecialiseerd bedrijf, dient u zich in ieder geval tot het Lancia
Servicenetwerk te wenden om de videosensor te laten kalibreren.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 108
108 WEGWIJS IN UW AUTO
WERKING
Het systeem is niet ingeschakeld bij het starten van de auto. U kunt het systeem inschakelen door de knop A-fig. 71 op het dashboard in te drukken. Als het systeem is ingeschakeld gaat het lampje op de knop branden en verschijnt er een bijbehorende melding op het display van het instrumentenpaneel. Na inschakeling start het systeem de herkenning van de werkingsvoorwaarden. Dit wordt aangegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knipperende gele symbool e op het display van het instrumentenpaneel.
Het systeem treedt in werking nadat de werkingsvoorwaarden zijn herkend. Daarna: dooft het symbool e op het display van het instrumentenpaneel en gaat het lampje op de knop continu branden.
BELANGRIJK Als niet meer aan de werkingsvoorwaarden wordt voldaan, dan stopt het systeem de werking. De bestuurder wordt hierop geattendeerd door: het knipperen van het lampje op de knop en het knipperen van het gele symbool e op het display van het instrumentenpaneel.
WERKINGSVOORWAARDEN VOOR INSCHAKELING
Na inschakeling treedt het systeem alleen in werking als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
❍ ten minste één hand op het stuurwiel;
❍ snelheid van de auto tussen 65 km/h en 180 km/h;
❍ duidelijk zichtbare lijnen aan beide zijden van de rijstrook aanwezig;
❍ goed zicht;
❍ rechte rijstroken of flauwe bochten;
❍ voldoende gezichtsveld (veilige afstand tot een voorligger).
IN- EN UITSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als de auto bij ingeschakeld systeem een van de begrenzingslijnen van de rijstrook nadert, wordt er een kracht op het stuur uitgeoefend die de bestuurder aanspoort terug te sturen tot de auto weer binnen de lijnen rijdt. Als de bestuurder de richtingaanwijzer inschakelt om van rijstrook te veranderen of in te halen, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer de bestuurder van rijstrook verandert zonder de richtingaanwijzers te hebben ingeschakeld, wordt een bepaalde kracht uitgeoefend op het stuur om de bestuurder te waarschuwen dat de rijstrook wordt verlaten. Als de bestuurder dan toch van rijstrook verandert, wordt het systeem tijdelijk uitgeschakeld en daarna weer ingeschakeld als de nieuwe rijstrook is herkend. De tijdelijke uitschakeling wordt aan de bestuurder aangegeven door het knipperende lampje op de knop en door het knipperende gele symbool e op het display van het instrumentenpaneel.
BELANGRIJK De kracht die het systeem uitoefent op het stuur is voldoende voelbaar voor de bestuurder, maar altijd zo gering dat deze makkelijk door de bestuurder kan worden overwonnen, zodat de bestuurder altijd de controle over de auto behoudt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 109
WEGWIJS IN UW AUTO 109
SYSTEEM UITSCHAKELEN
Handmatig
U kunt het systeem uitschakelen door de knop A-fig. 71 op het dashboard in te drukken. Als het systeem is uitgeschakeld dooft het lampje op de knop en verschijnt er een melding 1-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel.
Automatisch
Het systeem kan ook automatisch uitschakelen (om het systeem weer te gebruiken moet het opnieuw worden ingeschakeld). De automatische uitschakeling wordt aan de bestuurder kenbaar gemaakt door drie opeenvolgende geluidssignalen en een melding 1-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel wanneer:
❍ de bestuurder de handen niet op het stuurwiel houdt (op het instrumentenpaneel verschijnt de melding 2- fig. 72 en er klinkt een geluidssignaal tot de bestuurder zijn handen weer op het stuurwiel legt of, vanwege gevaarlijke situatie, het systeem zichzelf automatisch uitschakelt);
❍ de veiligheidssystemen van de auto (ABS, ESP, ASR, DST en TTC) ingrijpen;
❍ de bestuurder de sportieve rijstijl instelt door op de SPORTknop te drukken (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
BELANGRIJK Het systeem kan niet inschakelen als de bestuurder eerder de sport-functie heeft ingeschakeld. Als het systeem niet beschikbaar is, dan wordt dit aan de bestuurder gemeld m.b.v. drie opeenvolgende geluidssignalen en de melding
1-fig. 72 op het display.
STORING IN HET SYSTEEM
Bij een storing in het systeem verschijnt de melding 3-fig. 72 op het display van het instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal.
BELANGRIJKE TIPS
De Driving Advisor kan niet functioneren als de volgende veiligheidssystemen niet goed werken: ABS, ESP, ASR, DST en TTC.
De Driving Advisor is geen automatische piloot en is geen vervanging van de bestuurder voor de koershandhaving van de auto. De bestuurder is zelf verantwoordelijk om zijn aandacht bij de verkeersen wegomstandigheden te houden en de auto op een veilige manier op koers te houden.
De werking van de Driving Advisor kan negatief beïnvloed worden door slechte weersomstandigheden (mist, regen, sneeuw), moeilijke verlichtingscondities (verblinding door zonlicht, duisternis) en door een vervuilde of (ook deels) beschadigde voorruit nabij het gedeelte voor de videocamera.
Het gedeelte van de voorruit ter hoogte van de videocamera mag niet geheel of gedeeltelijk afgeschermd worden (bijv. door stickers, zonwerende folie enz.).
Als de begrenzingslijnen van de rijstrook slecht herkenbaar zijn, elkaar kruisen of ontbreken, kan de Driving Advisor de bestuurder niet helpen en wordt de werking van het systeem uitgeschakeld.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 110
110 WEGWIJS IN UW AUTO fig. 71
1
fig. 72
2 3
L0E1009g
L0E1010g
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 111
WEGWIJS IN UW AUTO 111
OVERZICHT VAN DE SIGNALERINGEN TIJDENS HET GEBRUIK VAN DE DRIVING ADVISOR
Status van het lampje op de knop
Melding op het display (fig. 71 en 72)
Status van het symbool op display
Akoestisch signaal
Gedoofd
Knipperen
Knipperen
Continu branden
Continu branden
Gedoofd
Gedoofd
Continu branden
Gedoofd
Gedoofd
–
Driving Advisor ingeschakeld
–
–
Driving Advisor ingeschakeld
Driving Advisor uitgeschakeld
Driving Advisor uitgeschakeld
Houd de handen op het stuur
Driving Advisor niet beschikb.
zie instr.boek
Driving Advisor uitgeschakeld
– e
Continu brandend e !
– e
Knipperend e
Knipperend
–
–
–
Continu brandend
–
–
–
–
–
–
–
3 signalen
Herhaald eenmalig signaal
Eenmalig signaal
3 signalen
Betekenis
Systeem niet ingeschakeld
Het systeem is ingeschakeld en niet actief
Het systeem zoekt de werkingsvoorwaarden
Het systeem is actief en de werkingsvoorwaarden zijn herkend
Het systeem is ingeschakeld en direct actief
Het systeem is handmatig uitgeschakeld
Het systeem is automatisch uitgeschakeld
Het systeem verzoekt de bestuurder zijn handen weer op het stuurwiel te leggen
Het systeem is defect: wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Het systeem kan niet worden ingeschakeld omdat de sport-functie is ingeschakeld.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 112
112 WEGWIJS IN UW AUTO
ESP 2-SYSTEEM
(ELECTRONIC STABILITY PROGRAM)
Dit systeem bewaakt de stabiliteit van de auto als de wielen hun grip verliezen, waardoor de auto beter op koers blijft.
De werking van het ESP 2-systeem is uitermate nuttig als de grip op het wegdek wisselt.
Het ESP 2-systeem beschikt naast ASR (anti-doorslipregeling van de aangedreven wielen die werkt op de remmen en de motor) en HILL HOLDER (automatisch werkende wegrijhulp op hellingen), ook over MSR (regeling van het afremmen op de motor tijdens terugschakelen), HBA (automatische remdrukverhoger bij noodstops), ABS (voorkomt dat de wielen blokkeren en doorslippen, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk) en DST (stuurcorrecties via stuurbekrachtiging).
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Bij activering gaat het lampje
á op het instrumentenpaneel knipperen, om de bestuurder er op te wijzen dat de auto de stabiliteit en de grip dreigt te verliezen.
Inschakeling van het systeem
Het ESP 2-systeem wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart en kan niet worden uitgeschakeld.
Storingsmeldingen
Bij een storing in het ESP 2-systeem wordt het systeem automatisch uitgeschakeld en gaat het lampje
á op het instrumentenpaneel continu branden en verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display. Bovendien gaat ook het lampje in de knop ASR OFF branden (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel”). Wendt u in dat geval tot het Lancia
Servicenetwerk.
De prestaties van het ESP 2-systeem mogen de bestuurder er niet toe verleiden onnodige en onverantwoorde risico's te nemen. De rijstijl moet altijd zijn aangepast aan het wegdek, het zicht en het verkeer. De verantwoordelijkheid voor de verkeersveiligheid ligt altijd en overal bij de bestuurder van de auto.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 113
WEGWIJS IN UW AUTO 113
HILL HOLDER-SYSTEEM
Dit systeem is geïntegreerd in het ESP 2-systeem en schakelt automatisch in:
❍ op een stijgende weg: als de auto stilstaat op een helling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en versnellingsbak in vrij, of als een andere versnelling dan de achteruit is ingeschakeld;
❍ op een dalende weg: als de auto stilstaat op een helling van meer dan 5% met draaiende motor, ingetrapt rem- en koppelingspedaal en als de achteruit is ingeschakeld.
Tijdens het wegrijden zorgt de regeleenheid van het ESP 2systeem ervoor dat de wielen geremd blijven, totdat het noodzakelijke motorkoppel is bereikt om weg te rijden (of maximaal
2 seconden), zodat u meer tijd heeft om uw rechter voet van het rempedaal naar het gaspedaal te verplaatsen.
Als u na 2 seconden niet bent weggereden, schakelt het systeem automatisch uit en wordt de remdruk geleidelijk verlaagd. Tijdens deze fase kunt u een typisch schurend geluid horen. Dit geluid betekent dat de auto ieder moment in beweging kan komen.
Storingsmeldingen
Bij een eventuele storing gaat het lampje á op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
BELANGRIJK Het Hill Holder-systeem is geen handrem; verlaat dus nooit de auto zonder de handrem aan te trekken, de motor uit te zetten en de eerste versnelling in te schakelen.
auto.
Als eventueel met het noodreservewiel wordt gereden, dan blijft het ESP 2-systeem ingeschakeld. Blijf er echter rekening mee houden dat het noodreservewiel kleiner is dan de normale band en dat daarom de grip lager is dan bij de andere banden van de
Voor de juiste werking van het ESP 2- en ASR-systeem is het noodzakelijk dat de banden van alle wielen van hetzelfde merk en type zijn. De banden moeten in perfecte conditie zijn en de voorgeschreven afmetingen hebben.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 114
114 WEGWIJS IN UW AUTO
ASR-SYSTEEM (Antislip Regulation)
Dit systeem is geïntegreerd in het ESP-systeem en grijpt automatisch in als een of beide aangedreven wielen dreigen door te slippen, zodat de bestuurder de controle over de auto kan behouden. Het ASR-systeem is vooral nuttig onder de volgende omstandigheden:
❍ doorslippen van het binnenste wiel in bochten, door verandering van de wielbelasting of door te felle acceleratie;
❍ te hoog vermogen naar de wielen, ook in samenhang met de condities van het wegdek;
❍ acceleratie op gladde wegen en bij sneeuw en ijzel;
❍ verlies van grip op natte weggedeelten (aquaplaning).
MSR-systeem (regeling van motorremwerking)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, verhoogt bij bruusk terugschakelen het motorkoppel, zodat overmatige vertraging van de aangedreven wielen wordt voorkomen. Dit heeft vooral voordelen op een wegdek met weinig grip, waarop de stabiliteit van de auto snel verloren kan gaan.
In-/uitschakeling van het ASR-systeem fig. 73
Het ASR-systeem schakelt automatisch in als de motor wordt gestart. Tijdens het rijden kan het systeem worden uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld door de knop ASR OFF in te drukken.
Als het systeem is ingeschakeld, verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display.
Bij uitschakeling van het systeem brandt het lampje op de knop
ASR OFF en verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display. Als de ASR tijdens het rijden wordt uitgeschakeld, schakelt deze automatisch weer in als de auto opnieuw wordt gestart.
Schakel het ASR-systeem uit als u met sneeuwkettingen rijdt: onder deze omstandigheden levert het doorslaan van de aangedreven wielen bij het wegrijden juist meer trekkracht op.
L0E0056m fig. 73
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 115
WEGWIJS IN UW AUTO 115
TTC-systeem (Elektronisch sperdifferentieel)
Dit systeem, dat geïntegreerd is in de ASR, zorgt er bij het nemen van een bocht voor dat er meer trekkracht naar het buitenste wiel wordt overgebracht en dat het binnenste wiel wordt afgeremd.
Op die manier wordt de werking van een sperdifferentieel gesimuleerd, waardoor er sportiever kan worden gereden en het bochtgedrag aanzienlijk verbetert.
ABS
Het ABS dat geïntegreerd is in het remsysteem, voorkomt dat tijdens het remmen de wielen blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek en de pedaaldruk, en verhindert daarmee het doorslippen van een of meerdere wielen. Hierdoor blijft de auto bestuurbaar, zelfs bij noodstops.
Het systeem wordt gecompleteerd met een elektronische remdrukverdeling EBD (Electronic Braking Force Distribution), die de remdruk verdeelt tussen de voor- en achterwielen.
BELANGRIJK Voor een maximale werking van het remsysteem is een inrijperiode nodig van ongeveer 500 km: tijdens deze periode moet bruusk, herhaaldelijk of langdurig remmen worden voorkomen.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 116
116 WEGWIJS IN UW AUTO
ACTIVERING VAN HET SYSTEEM
Als het ABS in werking treedt, merkt de bestuurder dit aan een trilling in het rempedaal, die gepaard gaat met enig geluid: dit geeft aan dat het noodzakelijk is uw snelheid aan te passen aan de beschikbare grip op het wegdek.
Als het ABS in werking treedt, merkt u dat aan een trilling in het rempedaal. Verlaag de remdruk niet maar houd het rempedaal juist goed ingetrapt; op deze manier hebt u de kortste remweg in relatie tot de conditie van het wegdek.
Als het ABS in werking treedt, dan is de grip van de banden op het wegdek beperkt: u dient uw snelheid te verlagen en aan te passen aan de beschikbare grip.
STORINGSMELDINGEN
Storing in ABS
Bij een storing brandt het waarschuwingslampje > op het instrumentenpaneel en verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display. In dat geval blijft het remsysteem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het ABS. Rijd voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia
Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
Storing in EBD
Bij een storing branden de lampjes > en x op het instrumentenpaneel en verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display. In dat geval kunnen bij krachtig remmen de achterwielen vroegtijdig blokkeren waardoor de auto kan slippen. Rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten controleren.
Het ABS maakt zoveel mogelijk gebruik van de beschikbare grip maar kan deze niet verhogen.
Daarom moet op gladde weggedeelten altijd voorzichtig worden gereden en mogen er geen onnodige risico's worden genomen.
Als het waarschuwingslampje x op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding op het instelbare multifunctionele display, stop dan onmiddellijk en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk. Als er vloeistof lekt uit het hydraulische systeem, wordt de werking van zowel het conventionele remsysteem als het ABS in gevaar gebracht.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 117
WEGWIJS IN UW AUTO 117
START&STOP-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor uit als de auto stilstaat en start de motor zodra de bestuurder weer wil gaan rijden. Zo wordt de doelmatigheid van de auto vergroot door een vermindering van het brandstofverbruik, de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen en de akoestische vervuiling.
Het systeem schakelt in, iedere keer als de motor wordt gestart.
WERKING
SYSTEEM HANDMATIG IN-/UITSCHAKELEN
Druk voor het handmatig in en uit schakelen van het systeem op de knop T fig. 75 die zich op het schakelaarpaneel op het dashboard bevindt.
Uitschakelmethode van de motor
Als de auto stilstaat, wordt de motor uitgezet als de versnellingspook in de vrijstand staat en het koppelingspedaal is losgelaten.
OPMERKING De motor wordt uitsluitend automatisch uitgezet nadat sneller is gereden dan circa 10 km/h om het herhaaldelijk uitzetten van de motor te voorkomen wanneer stapvoets wordt gereden.
Het uitzetten van de motor wordt bevestigd door het verschijnen van symbool U fig. 74 op het display.
Startmethode van de motor
De motor start, zodra het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
fig. 74
L0E1024g
L0E0207m fig. 75
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 118
118 WEGWIJS IN UW AUTO
Inschakeling Start&Stop-systeem
De inschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door een melding + een symbool op het display. In deze situatie is het lampje A-fig. 75 boven knop T gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop-systeem
Uitvoeringen met instelbaar multifunctioneel display: de uitschakeling van het Start&Stop-systeem wordt aangegeven door de weergave van symbool T op het display.
Bij uitgeschakeld systeem brandt het lampje A-fig. 75.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR NIET
WORDT UITGEZET
Als het systeem ingeschakeld is, dan wordt, vanwege comforteisen, ter beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen, de motor niet uitgezet onder de volgende omstandigheden:
❍ nog koude motor;
❍ bijzonder lage buitentemperaturen;
❍ onvoldoende opgeladen accu;
❍ ingeschakelde achterruitverwarming;
❍ geopend bestuurdersportier;
❍ niet omgelegde veiligheidsgordel bestuurder;
❍ ingeschakelde achteruit (bijv. bij inparkeren);
❍ bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met gescheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), zolang nog niet een comfortabele temperatuur in het interieur is bereikt of als de MAX-DEF-functie is ingeschakeld;
❍ in de eerste gebruiksperiode als het systeem zichzelf instelt.
In deze gevallen verschijnt een melding en (voor bepaalde uitvoeringen/markten) knippert symbool U op het display.
Als u het interieur in de auto wilt blijven koelen, dan moet u het Start&Stop-systeem uitschakelen, zodat de airconditioning continu kan blijven werken.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 119
WEGWIJS IN UW AUTO 119
OMSTANDIGHEDEN VOOR HET HERSTARTEN VAN
DE MOTOR
Vanwege comforteisen, beperking van de uitstoot en om veiligheidsredenen kan de motor weer automatisch worden gestart, zonder ingrijpen van de bestuurder, onder de volgende omstandigheden:
❍ onvoldoende opgeladen accu;
❍ beperkte onderdruk in het remsysteem (bijvoorbeeld na herhaaldelijk intrappen van het rempedaal);
❍ auto in beweging (bijvoorbeeld wanneer bergafwaarts wordt gereden);
❍ wanneer de motor langer dan circa 3 minuten is uitgezet door het Start&Stop-systeem;
❍ bij uitvoeringen met automatische klimaatregeling met gescheiden regeling (voor bepaalde uitvoeringen/markten), om een comfortabele temperatuur te bereiken in het interieur of door inschakeling van de MAX-DEF-functie.
Met een ingeschakelde versnelling kan de motor alleen automatisch worden gestart als het koppelingspedaal geheel wordt ingetrapt.
Het starten wordt aan de bestuurder getoond door het verschijnen van een melding en, voor bepaalde uitvoeringen/markten, het knipperen van symbool U op het display.
Opmerkingen
Als het koppelingspedaal niet wordt ingetrapt is, 3 minuten na het uitzetten van de motor, een herstart van de motor alleen mogelijk m.b.v. de contactsleutel.
Als de motor ongewenst is afgeslagen, bijvoorbeeld wanneer het koppelingspedaal te snel is losgelaten bij een ingeschakelde versnelling, en het Start&Stop-systeem is ingeschakeld, dan kan de motor gestart worden door het koppelingspedaal helemaal in te trappen of door de versnellingspook in de vrijstand te zetten.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als de motor is uitgezet door het Start&Stop-systeem en de bestuurder maakt de eigen veiligheidsgordel los en opent het bestuurders- of passagiersportier, dan kan de motor daarna alleen worden gestart m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op deze situatie geattendeerd door een geluidssignaal en door het knipperen van symbool U op het display (op enkele uitvoeringen verschijnt ook een melding).
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 120
120 WEGWIJS IN UW AUTO
“ENERGY SAVING”-FUNCTIE
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als na een automatische start van de motor de bestuurder 3 minuten geen enkele actie onderneemt, dan zet het Start&Stopsysteem de motor definitief uit om brandstof te besparen. In dit geval kan de motor alleen gestart worden m.b.v. de contactsleutel.
OPMERKING Het is in alle gevallen mogelijk de motor draaiend te houden door het Start&Stop-systeem uit te schakelen.
AUTO LANGERE TIJD NIET IN GEBRUIK
Als de auto langere tijd niet wordt gebruikt, dan moet er in het bijzonder op worden gelet dat de elektrische voeding van de accu wordt losgemaakt.
Hiervoor moet de aansluiting A-fig. 76 (door bediening van knop B) worden losgekoppeld van de accuconditiesensor C, die op de minpool D van de accu is gemonteerd. Deze sensor mag nooit worden losgekoppeld van de accu, behalve als de accu wordt vervangen.
STORINGEN
Bij een storing schakelt het Start&Stop-systeem uit. De storing wordt aan de bestuurder getoond door het knipperen van lampje
U op het display van het instrumentenpaneel en, voor bepaalde uitvoeringen/markten, het verschijnen van een melding op het display. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk.
Wendt u voor het vervangen van de accu altijd tot het Lancia Servicenetwerk. Vervang de accu door een accu van hetzelfde type (HEAVY DUTY) en met dezelfde specificaties.
L0E0191m fig. 76
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 121
WEGWIJS IN UW AUTO
NOODSTART
Als een noodstart wordt uitgevoerd met een hulpaccu mag de minkabel (−) vanaf de hulpaccu nooit met de minpool A-fig. 77 van de accu van de auto worden verbonden, maar moet de minkabel op een massapunt op de motor of de versnellingsbak worden aangesloten.
121
Controleer voordat u de motorkap opent of de motor is uitgeschakeld en de contactsleutel in stand
STOP staat. Houdt u aan hetgeen beschreven staat op de sticker op de fronttraverse (fig. 78). Het is raadzaam de contactsleutel uit te nemen als er in de auto nog inzittenden zijn. Als de auto wordt verlaten, moet de contactsleutel altijd worden uitgenomen of in stand STOP worden gedraaid. Tijdens het tanken moet de motor uitgezet zijn en de sleutel in stand STOP staan.
1 fig. 77
L0E0190m fig. 78 L0E0195m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 122
122 WEGWIJS IN UW AUTO
EOBD-SYSTEEM
Met het EOBD-systeem (European On Board Diagnosis) kan een doorlopende diagnose worden uitgevoerd op die componenten op de auto die van invloed zijn op de emissie. Bovendien meldt het systeem, door het branden van het lampje U op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een melding op het instelbare multifunctionele display dat de betreffende componenten defect zijn (zie het hoofdstuk “Lampjes op het instrumentenpaneel”).
Het doel is:
❍ de werking van het systeem controleren;
❍ signaleren wanneer door een storing de emissies boven de wettelijk vastgestelde drempelwaarde uitkomen;
❍ signaleren wanneer het noodzakelijk is defecte componenten te vervangen.
Het systeem beschikt verder nog over een diagnosestekker die, als deze verbonden is met speciale apparatuur, het mogelijk maakt, de door de regeleenheid opgeslagen storingscodes en de specifieke parameters voor de diagnose en werking van de motor, te lezen.
Deze controle kan ook worden uitgevoerd door de verkeerspolitie.
BELANGRIJK Na het verhelpen van de storing moet het Lancia
Servicenetwerk voor een complete controle van het systeem, tests uitvoeren op een testbank en, zo nodig, een proefrit maken die eventueel een langere afstand kan omvatten.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje U gaat niet branden of het gaat branden of knipperen tijdens het rijden (en er verschijnt ook een melding op het instelbare multifunctionele display), wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De werking van het lampje U kan met speciale apparatuur door de verkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan de wetgeving van het land waarin u rijdt.
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE”
De elektrische stuurbekrachtiging “Dualdrive” werkt alleen als de contactsleutel in stand MAR staat en de motor draait. Bij dit systeem kan de bestuurder de hulpkracht voor het verdraaien van het stuur aanpassen aan de rijomstandigheden.
BELANGRIJK Als de contactsleutel snel wordt gedraaid, kan de volledige werking van de stuurbekrachtiging na 1-2 seconden worden bereikt.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 123
WEGWIJS IN UW AUTO 123
IN-/UITSCHAKELEN CITY-FUNCTIE
Druk voor het in-/uitschakelen van de functie op de knop
A-fig.79.
De inschakeling van de functie wordt aangegeven doordat het lampje CITY op het instrumentenpaneel gaat branden.
Met ingeschakelde CITY-functie draait het stuur heel licht, waardoor makkelijker kan worden geparkeerd: deze instelling van de stuurbekrachtiging is dus zeer geschikt voor het rijden in de stad.
Bij enkele uitvoeringen kan de SPORT-functie niet worden ingeschakeld als de CITY-functie ingeschakeld is. Om de SPORT-functie te kunnen inschakelen moet eerst de CITY-functie worden uitgeschakeld en omgekeerd, omdat de kenmerken van deze twee functies tegenstrijdig zijn.
Het is streng verboden om demontage-/montagewerkzaamheden uit te voeren, waarvoor wijzigingen in de stuurinrichting of de stuurkolom vereist zijn (bijv. bij montage van een diefstalbeveiliging). Hierdoor kunnen de prestaties van het systeem, de garantie en de veiligheid in gevaar worden gebracht en voldoet de auto niet meer aan de typegoedkeuring.
STORINGSMELDINGEN
Bij eventuele storingen in het systeem gaat het lampje g op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding op het instelbare multifunctionele display. Bij een storing in het systeem blijft de auto mechanisch bestuurbaar.
BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan door externe factoren het lampje g op het instrumentenpaneel gaan branden.
In dat geval moet u onmiddellijk de auto stilzetten, de motor ongeveer 20 seconden uitzetten en vervolgens de motor weer starten. Als het lampje g blijft branden en de melding op het instelbare multifunctionele display blijft weergegeven, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
1
L0E0057m fig. 79
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 124
124 WEGWIJS IN UW AUTO
BELANGRIJK De benodigde stuurkracht kan toenemen bij langdurige parkeermanoeuvres; dit is een normaal verschijnsel om oververhitting van de motor voor de stuurbekrachtiging te voorkomen. In deze situatie zijn er geen reparaties vereist. Als u de auto een volgende keer weer gebruikt, zal de stuurbekrachtiging weer normaal werken.
Zet altijd de motor uit en verwijder de contactsleutel uit het contactslot, waardoor het stuurwiel wordt vergrendeld, voordat er onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd, vooral als de auto met de wielen los van de grond staat. Als dit niet mogelijk is (als de sleutel in stand MAR moet staan of de motor moet draaien), moet de hoofdzekering van de elektrische stuurbekrachtiging worden verwijderd.
TPMS-SYSTEEM
(Tyre Pressure Monitoring System)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De auto kan zijn uitgerust met een controlesysteem voor de bandenspanning TPMS (Tyre Pressure Monitoring System). Dit systeem bestaat uit een sensor die op radiogolven werkt, in de velg van elk wiel. Deze sensor stuurt informatie over de spanning van iedere band naar de regeleenheid.
AANWIJZINGEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET TPMS
Storingsmeldingen worden niet opgeslagen en worden dus niet aangegeven als de motor wordt uitgezet en vervolgens weer wordt gestart. Als de storingen blijven bestaan, stuurt de regeleenheid de betreffende meldingen pas naar het instrumentenpaneel als de auto een korte tijd rijdt.
Het TPMS is niet in staat om te waarschuwen voor een plotselinge vermindering van de bandenspanning (bijvoorbeeld bij een klapband).
Zet in dat geval de auto stil door voorzichtig te remmen en maak daarbij geen plotselinge stuurbewegingen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 125
WEGWIJS IN UW AUTO
Het vervangen van de normale banden door winterbanden en omgekeerd, vereist ook een aanpassing van het TPMS, die uitsluitend door het
Lancia Servicenetwerk mag worden uitgevoerd.
Het TPMS vereist het gebruik van speciale apparatuur. Raadpleeg het Lancia Servicenetwerk over de accessoires die geschikt zijn voor het systeem (wielen, wieldeksels enz.). Het gebruik van andere accessoires kan de normale werking van het systeem verhinderen.
De bandenspanning kan variëren afhankelijk van de buitentemperatuur. Het TPMS kan tijdelijk een te lage bandenspanning signaleren.
Controleer in dat geval de bandenspanning bij koude banden en herstel, indien nodig, de juiste spanning.
125
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moet bij het demonteren van een band, ook het rubber van het ventiel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Als de auto is uitgerust met het TPMS, moeten bij het monteren/demonteren van de banden en/of velgen speciale voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Om te voorkomen dat de sensoren beschadigen of verkeerd gemonteerd worden, mogen de banden en/of de velgen uitsluitend door gespecialiseerd personeel vervangen worden. Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk.
Sterke straling op een radiofrequentie kan het
TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de bestuurder aangegeven door het brandende lampje n of het symbool op het instrumentenpaneel en het verschijnen van een melding op het display. Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing het systeem niet meer ontregelt.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 126
126 WEGWIJS IN UW AUTO
Zie voor het juiste gebruik van het systeem als de velgen/banden vervangen worden, de volgende tabel:
Handeling Aanwezigheid sensor Akoestisch storing
–
Een wiel vervangen door het reservewiel
Wielen vervangen door winterbanden
Wielen vervangen door winterbanden
Wielen vervangen door andere met afwijkende afmetingen (*)
Wielen omwisselen
(voor/achter) (**)
–
NEE
NEE
JA
JA
JA
JA
JA
JA
NEE
NEE
NEE
Uitgevoerd door het
Lancia
Servicenetwerk
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
Het beschadigde wiel repareren
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
–
Wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk
–
(*) Velgmaten die als alternatief staan vermeld in het instructieboek en die zijn gekozen uit het Lancia Lineaccessori-programma.
(**) Niet kruiselings (de banden moeten aan dezelfde zijde van de auto blijven).
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 127
WEGWIJS IN UW AUTO 127
PARKEERSENSOREN
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bevinden zich in de achterbumper van de auto fig. 80 en attenderen de bestuurder via een repeterend geluidssignaal op de aanwezigheid van obstakels achter de auto.
IN-/UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch geactiveerd als de achteruit wordt ingeschakeld. Als de afstand tot het obstakel achter de auto kleiner wordt, neemt de frequentie van het geluidssignaal toe.
AKOESTISCH WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als u de achteruit inschakelt en er een obstakel achter de auto aanwezig is, klinkt er een akoestisch signaal waarvan de frequentie afhankelijk is van de afstand van het obstakel tot de achterbumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❍ neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
❍ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt;
❍ blijft constant als de afstand tot het obstakel constant blijft.
Meetbereik
Meetbereik in het midden: 140 cm
Meetbereik aan de zijkanten: 60 cm
Als de sensoren meerdere obstakels signaleren, dan reageren zij alleen op die obstakels die zich het dichtst bij de auto bevinden.
1
L0E0059m fig. 80
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 128
128 WEGWIJS IN UW AUTO
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het inschakelen van de achteruit aangegeven door het branden van het lampje è op het instrumentenpaneel. Op het multifunctionele display verschijnt ook de bijbehorende melding.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch opnieuw ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
ALGEMENE OPMERKINGEN
❍ Controleer tijdens parkeermanoeuvres of zich geen obstakels op of onder het sensorsysteem bevinden.
❍ Obstakels die zich dicht bij de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍ Een verminderde gevoeligheid van de sensor en een vermindering van de prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen veroorzaakt worden door de aanwezigheid op de sensor van: ijs, sneeuw, modder, meerdere laklagen.
❍ De sensor signaleert een niet bestaand object (“echo-storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 129
WEGWIJS IN UW AUTO
❍ De metingen van de sensor kunnen beïnvloed worden/zijn door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
❍ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd wordt.
129
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere gevaarlijke handelingen ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 130
130 WEGWIJS IN UW AUTO
MAGIC PARKING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het Magic Parking-systeem attendeert de bestuurder erop wanneer parallel aan de rijbaan een parkeerplek wordt gevonden die groot genoeg is voor de auto; bij het inparkeren neemt het systeem vervolgens de besturing van de auto over.
Ter ondersteuning ontvangt de bestuurder tijdens het inparkeren informatie van de parkeersensoren (4 achter en 4 voor) die de afstand aangeven tot eventuele obstakels voor of achter de auto.
Bij het zoeken van een geschikte parkeerplek zijn de sensoren voor en achter niet actief: ze worden automatisch geactiveerd bij het inschakelen van de achteruit.
De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor parkeermanoeuvres. Bij het inparkeren dient hij zich er altijd van te vergewissen dat zich op de vrije parkeerplek geen personen of dieren bevinden.
De parkeersensoren vormen een hulpmiddel voor de bestuurder. Deze dient echter zelf altijd goed te blijven opletten tijdens mogelijk gevaarlijke parkeermanoeuvres, ook al worden die met lage snelheid uitgevoerd. Het Magic Parking-systeem regelt op GEEN
ENKELE manier de snelheid van de auto tijdens het inparkeren: de bestuurder moet door gasgeven en remmen zelf de snelheid regelen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 131
WEGWIJS IN UW AUTO 131
SENSOREN
Voor het zoeken van een parkeerplek maakt het systeem gebruik van sensoren aan de zijkant (zie fig. 81).
Deze sensoren worden automatisch geactiveerd bij een snelheid lager dan circa 30 km/h. Wanneer de auto vervolgens een plek passeert die geschikt wordt bevonden om te parkeren, kan de bestuurder de functie activeren met de daarvoor bestemde knop, waarna op het instrumentenpaneel de instructies voor het inparkeren worden weergegeven. Zolang de bestuurder de functie niet met de daarvoor bestemde knop heeft geactiveerd, wordt er geen informatie op het instrumentenpaneel weergegeven.
WERKING
De parkeerhulpfunctie kan alleen worden ingeschakeld als het instrumentenpaneel is geactiveerd en de snelheid lager is dan circa
30 km/h. De inparkeerprocedure kan worden onderverdeeld in de volgende fasen:
❍ Inschakeling : door de knop fig. 82 in te drukken wordt begonnen met het zoeken van een geschikte plek.
❍ Zoeken : met behulp van de sensoren aan de zijkant, zoekt het systeem continu naar een vrije parkeerplek die groot genoeg is voor de auto. De bestuurder kan met de richtingaanwijzerschakelaar aangeven aan welke kant van de weg hij wil parkeren
(indien het systeem geen informatie van de richtingaanwijzerschakelaar krijgt of als de waarschuwingsknipperlichten zijn ingeschakeld, zoekt het systeem aan de passagierszijde).
BELANGRIJK Het systeem is zodanig geprogrammeerd dat het ZOEKEN automatisch wordt beëindigd wanneer er na 10 minuten nog geen geschikte parkeerplek is gevonden.
1
L0E0241m fig. 81 L0E0240m fig. 82
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 132
132 WEGWIJS IN UW AUTO
❍ Herkenning : als het systeem een vrije parkeerplek herkent die groot genoeg is voor de auto, attendeert het de bestuurder hierop en geeft het aanwijzingen over wat de bestuurder moet doen om het inparkeren te starten.
❍ Inparkeren : de bestuurder krijgt het verzoek de achteruit in te schakelen, het stuurwiel los te laten en het gaspedaal, rempedaal en koppelingspedaal (bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak) of het gaspedaal en rempedaal (bij auto's met een automatische versnellingsbak) te bedienen. Het systeem neemt de besturing over om de auto achteruit in te parkeren.
Met het ononderbroken geluidssignaal van de zoemer van de parkeersensoren achter wordt (indien nodig) aangegeven dat het achteruitrijden moet worden beëindigd.
BELANGRIJK Het systeem is zodanig geprogrammeerd dat de fase van het INPARKEREN wordt beëindigd wanneer de parkeermanoeuvre na 3 minuten nog niet is voltooid.
❍ Beëindiging : Als de parkeerplek groot genoeg is, vindt het inparkeren in één enkele manoeuvre plaats en hoeft de bestuurder verder niets meer te doen om de auto recht te zetten.
Wanneer één of meer keer steken nodig is om de auto recht te zetten, geeft het systeem de besturing terug aan de bestuurder die de auto dan verder handmatig moet inparkeren.
BELANGRIJK Wanneer het achteruit inparkeren voltooid is, wordt het systeem gedeactiveerd en het stuur automatisch in de rechtuitstand gezet; de bestuurder moet zelf de manoeuvre handmatig afsluiten.
Het parkeerhulpsysteem maakt gebruik van de volgende componenten:
❍ parkeersensoren voor en achter;
❍ sensoren aan de zijkant;
❍ stuurinrichting;
❍ wielen en remsysteem;
❍ instrumentenpaneel.
Een defect of storing aan een van deze componenten/ systemen kan tot gevolg hebben dat het Magic Parkingsysteem niet meer naar behoren functioneert.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 133
WEGWIJS IN UW AUTO 133
BESCHRIJVING INPARKEERFASEN
Inschakelen
Het systeem wordt ingeschakeld door knop fig. 82 in te drukken. Zodra deze knop wordt ingedrukt wordt de fase van het zoeken geactiveerd. Als het lampje op de knop brandt, is het systeem ingeschakeld. Het systeem neemt ook als het is uitgeschakeld parkeerplekken waar, zodat het onmiddellijk na het passeren van een geschikt geachte parkeerplek nog kan worden ingeschakeld. Als het systeem deze parkeerplek inderdaad heeft waargenomen, wordt de fase van het zoeken overgeslagen en geeft het systeem de bestuurder aanwijzingen voor de uit te voeren manoeuvres.
Een parkeerplek zoeken
Tijdens de fase van het zoeken fig. 83 moet de auto de rijbaan volgen met een snelheid van ten hoogste circa 30 km/h en een afstand tot de geparkeerde auto's van ongeveer 50 tot 130 cm. Een parkeerplek wordt geschikt bevonden als deze circa 130 cm langer is dan de lengte van de auto.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten parkeerplekken:
❍ parkeerplekken die circa 160 cm langer zijn de auto: inparkeren is mogelijk in één manoeuvre;
1
L0E1015g fig. 83
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 134
134 WEGWIJS IN UW AUTO
❍ parkeerplekken die circa 130 cm langer zijn de auto: voor inparkeren is een aantal manoeuvres nodig waarbij het systeem alleen bij de eerste de besturing overneemt (de daaropvolgende manoeuvres moeten geheel door de bestuurder zelf worden verricht).
Voor de kant van de weg waar naar een parkeerplek moet worden gezocht en moet worden ingeparkeerd, kan de bestuurder:
1) D Kiezen voor zoeken en inparkeren aan passagierszijde met:
❍ de richtingaanwijzerschakelaar in de middelste stand;
❍ de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld;
❍ de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagierszijde;
❍ de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar passagierszijde.
2) F Kiezen voor zoeken en inparkeren aan bestuurderszijde met:
❍ de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuurderszijde;
❍ de waarschuwingsknipperlichten ingeschakeld en de richtingaanwijzerschakelaar in de stand naar bestuurderszijde.
Het systeem informeert de bestuurder over de kant waar wordt gezocht en de uit te voeren manoeuvre door middel van meldingen op het display van het instrumentenpaneel en de symbolen ( F en D ) voor de linker- en rechterkant.
Het zoeken vindt echter hoe dan ook aan beide kanten plaats, zodat onmiddellijk na het passeren van een geschikt geachte parkeerplek nog met de richtingaanwijzerschakelaar een specifieke kant kan worden gekozen.
Tijdens de fase van het zoeken mag de snelheid niet hoger zijn dan circa 30 km/h. Wanneer de snelheid hoger wordt dan circa
25 km/h wordt de bestuurder gewaarschuwd vaart te minderen en zodra de snelheid hoger wordt dan circa 30 km/h wordt het systeem uitgeschakeld. In dat geval moet het systeem opnieuw worden geactiveerd door het indrukken van knop A-fig. 82.
Als de functie “Rijbaanwisseling” (zie de paragraaf “Buitenverlichting”) is ingeschakeld, vindt het zoeken van een parkeerplek altijd aan passagierszijde plaats.
Wanneer tijdens de fase van het zoeken naar een parkeerplek de parkeersensoren (zie hoofdstuk “Parkeersensoren voor en achter”) worden ingeschakeld, wordt de Magic Parking-functie van het systeem uitgeschakeld.
Bij het zoeken naar een parkeerplek en het uitvoeren van de parkeermanoeuvre dienen te allen tijde de verkeersregels in acht te worden genomen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 135
WEGWIJS IN UW AUTO 135
Herkenning van een parkeerplek fig. 84
Als het systeem een geschikte parkeerplek vindt tussen twee geparkeerde auto's of eventuele andere objecten met een groot zijoppervlak (bijvoorbeeld vuilcontainers), geeft het een signaal dat er een parkeerplek is gevonden en kan de auto worden ingeparkeerd. Wanneer de auto al in een goede positie staat om met inparkeren te beginnen, verzoekt het systeem de bestuurder de achteruit in te schakelen. In andere gevallen wordt de bestuurder verzocht nog iets verder te rijden.
Na het verzoek de achteruit in te schakelen moet de bestuurder de auto stilzetten en de achteruit inschakelen om zo aan te geven dat hij met inparkeren wil beginnen. Wanneer de bestuurder daarentegen in de ingeschakelde versnelling verder rijdt, houdt het systeem na circa 10 meter geen rekening meer met de gevonden parkeerplek en begint het met zoeken naar een nieuwe vrije plek.
Manoeuvre
De bestuurder regelt de snelheid van de auto met het gaspedaal, rempedaal en koppelingspedaal (alleen bij uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak), terwijl het systeem de besturing overneemt om de auto zo goed mogelijk op de gevonden plek in te parkeren.
Tijdens het inparkeren kan worden gebruikgemaakt van de informatie van de parkeersensoren (bij het achteruit rijden wordt aanbevolen door te rijden tot de sensoren achter een ononderbroken signaal geven). Het blijft daarbij echter altijd belangrijk de omgeving in de gaten te houden.
Tijdens de manoeuvre kan de auto worden stilgezet en kan de achteruit, mits de auto blijft stilstaan, voor korte tijd worden uitgeschakeld (bijvoorbeeld om een voetganger de betreffende parkeerplek te laten oversteken).
Tijdens de fase van het inparkeren moet de snelheid lager zijn dan circa 7 km/h, anders wordt de manoeuvre afgebroken.
1
L0E1016g fig. 84
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 136
136 WEGWIJS IN UW AUTO
Als de bestuurder tijdens het inparkeren, bedoeld of onbedoeld, het stuurwiel aanraakt (het vastgrijpt of de beweging ervan verhindert), wordt de manoeuvre afgebroken.
Wanneer oneffenheden op het wegoppervlak of obstakels voor de wielen de beweging van de auto zodanig beïnvloeden dat de juiste manoeuvre niet kan worden gemaakt, wordt het inparkeren mogelijk afgebroken.
Beëindiging van de manoeuvre
Als de parkeerplek groot genoeg is, wordt het inparkeren in één manoeuvre uitgevoerd. Na het uitschakelen van de achteruit wordt het stuur in de rechtuitstand gezet, waarna de manoeuvre als voltooid wordt beschouwd en het systeem wordt uitgeschakeld. Als de parkeerplek niet groot genoeg is en het inparkeren alleen in meerdere manoeuvres kan worden uitgevoerd, wordt de bestuurder door middel van een bijbehorende melding op het display van het instrumentenpaneel geïnformeerd dat hij het inparkeren zelf handmatig dient te voltooien.
Als u het stuurwiel tijdens een manoeuvre met de hand wilt blokkeren, kunt u het beste de buitenrand stevig vastgrijpen. Probeer niet de handen tussen de spaken te steken of de spaken zelf vast te pakken.
Algemene opmerkingen
❍ De bestuurder blijft te allen tijde verantwoordelijk voor parkeermanoeuvres. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen, dieren of obstakels in de buurt van de auto bevinden.
Het Magic Parking-systeem vormt (evenals de parkeersensoren) een hulpmiddel voor de bestuurder. Deze dient echter altijd goed te blijven opletten tijdens mogelijk gevaarlijke parkeermanoeuvres, ook al worden die met lage snelheid uitgevoerd.
❍ Wanneer de positie van de sensoren door een aanrijding niet meer correct is, kan dat tot gevolg hebben dat het systeem niet meer naar behoren functioneert.
❍ Wanneer de sensoren zijn bedekt met vuil, sneeuw, ijs of modder of zijn overgespoten met een nieuwe laklaag, kan dat tot gevolg hebben dat het systeem niet meer naar behoren functioneert.
❍ Voor een juiste werking van het systeem moeten de sensoren altijd schoon zijn. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd.
Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 137
WEGWIJS IN UW AUTO 137
❍ De nabijheid van ultrasone geluidsbronnen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) bij de sensoren, kan tot gevolg hebben dat ze niet meer naar behoren functioneren.
❍ De sensoren kunnen niet bestaande objecten signaleren
(“echo-storing”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen, zeer harde wind en hagel.
❍ De sensoren nemen objecten van bepaalde materialen of met een specifieke vorm mogelijk niet waar (zeer dunne palen, aanhangerdissels, platen, netten, struiken, parkeerobstakels, vuilnisbakken, fietsen, scooters enz.). Let altijd goed op en controleer of de auto inderdaad op de door het systeem gevonden parkeerplek kan worden geparkeerd.
❍ Het gebruik van banden (één of meer) of velgen met andere afmetingen dan de banden of velgen waarmee de auto bij aanschaf was uitgerust, kan tot gevolg hebben dat het systeem niet meer naar behoren functioneert.
❍ Wanneer de accu losgekoppeld is geweest of sterk is ontladen, kan het Magic Parking-systeem pas worden gebruikt nadat het systeem is geïnitialiseerd door een bochtig parcours van enkele honderden meters te volgen.
❍ Als er een aanhanger aan de auto is gekoppeld (waarvan de stekker op de juiste manier is aangesloten), wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.
❍ Bij het zoeken is het mogelijk dat het systeem een ongeschikte plek (bijv. een inrit, zijstraat of plek bij een kruising) ten onrechte als geschikt beoordeelt en met inparkeren wil beginnen.
❍ Bij parkeren op een helling functioneert het systeem mogelijk minder goed en schakelt het zichzelf uit.
❍ Wanneer een gevonden parkeerplek zich tussen twee op de stoep geparkeerde auto's bevindt, is het mogelijk dat het systeem de auto ook op de stoep parkeert.
❍ In zeer krappe bochten kunnen sommige manoeuvres mogelijk niet worden uitgevoerd.
❍ Let tijdens het inparkeren goed op dat de omstandigheden niet veranderen (bijv. aanwezigheid van personen en/of dieren op de parkeerplek, voorbijrijdende auto's enz.) en grijp direct in wanneer dat nodig is.
❍ Let tijdens het inparkeren op auto's die uit de tegenovergestelde rijrichting komen. Neem altijd de verkeersregels is acht.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 138
138 WEGWIJS IN UW AUTO
MELDINGEN VAN HET SYSTEEM OP HET INSTRUMENTENPANEEL
Magic Parking zoekt naar een geschikte parkeerplek.
Magic Parking zoekt naar een geschikte parkeerplek.
Magic Parking zoekt naar een geschikte parkeerplek.
Er is een geschikte parkeerplek gevonden en de positie is goed om met inparkeren te beginnen. Breng de auto tot stilstand en schakel de achteruit in.
Achteruit uitschakelen
Stuurwiel niet aanraken!
Stuurwiel niet aanraken!
Manoeuvre uitvoeren
Snelheid te hoog
Na het indrukken van de knop voor het inschakelen van het Magic Parking-systeem, wordt aangegeven dat de achteruit moet worden uitgeschakeld om het systeem te kunnen inschakelen.
Het inparkeren gaat beginnen, de bestuurder wordt verzocht het stuurwiel los te laten.
De manoeuvre is begonnen, de bestuurder kan door gas te geven en de koppeling te laten opkomen (bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak) de auto inparkeren; het Magic Parking-systeem neemt de besturing over.
De snelheid van de auto dreigt de maximaal door het systeem toegestane snelheid te overschrijden (de melding wordt in de fase van het zoeken weergegeven bij circa
25 km/h). Als de bestuurder de snelheid verder verhoogt, wordt het systeem automatisch uitgeschakeld.
BELANGRIJK Bij sommige meldingen die op het instrumentenpaneel worden weergegeven, klinkt ook een akoestisch waarschuwingssignaal.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 139
Magic Parking niet beschikbaar
Er is een probleem met het Magic Parkingsysteem waargenomen. Wendt u tot het servicenetwerk.
Probeer het later nog eens
Stuurwiel aangeraakt
Magic Parking
OFF
Het Magic Parking-systeem heeft een probleem waargenomen aan een van de componenten die voor de werking ervan essentieel zijn. Als het probleem zich voor blijft doen, dient u zich tot het servicenetwerk te wenden.
De bestuurder heeft bedoeld of onbedoeld het stuurwiel aangeraakt. Het systeem schakelt zichzelf uit en de bestuurder dient de manoeuvre zelf te voltooien.
Het Magic Parking-systeem wordt om de volgende redenen uitgeschakeld: manoeuvre gereed, snelheid te hoog, aanwezigheid aanhanger, maximale duur zoekfase overschreden, maximale duur inparkeerfase overschreden, gebruik parkeersensoren in zoekfase, afwijkende koers auto wegens obstakels voor de wielen.
WEGWIJS IN UW AUTO 139
Handmatig beëindigen
Aanhanger aanwezig
Magic Parking uitgeschakeld
❍ De inparkeerfase geregeld door Magic
Parking is beëindigd, maar het inparkeren is nog niet gereed en moet door de bestuurder worden voltooid.
❍ Stuurwiel tijdens inparkeren aangeraakt.
❍ Tijdens het inparkeren is de achteruit uitgeschakeld en is de auto verplaatst.
❍ Door obstakels voor de wielen wijkt de koers van de auto af van de koers die nodig is om de auto goed te parkeren.
Er is een poging gedaan Magic Parking in te schakelen, maar achter de auto is een aanhanger aanwezig (de aanhangerstekker is op de juiste manier aangesloten).
Magic Parking is uitgeschakeld door het inschakelen van de parkeersensoren tijdens de zoekfase en bij een snelheid van minder dan 15 km/h.
1
BELANGRIJK Bij sommige meldingen die op het instrumentenpaneel worden weergegeven, klinkt ook een akoestisch waarschuwingssignaal.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:53 Pagina 140
140 WEGWIJS IN UW AUTO
PARKEERSENSOREN VOOR EN ACHTER
(in combinatie met Magic Parking)
( voor bepaalde uitvoeringen/markten)
De parkeersensoren verschaffen de bestuurder informatie over de afstand tot obstakels achter en voor de auto (uitvoeringen met
4 sensoren achter en 4 sensoren voor); deze sensoren zijn altijd vereist voor de werking van het Magic Parking-systeem. Dit parkeerhulpsysteem signaleert obstakels die zich buiten het gezichtsveld van de bestuurder bevinden.
De informatie over de aanwezigheid van en de afstand tot een obstakel wordt aan de bestuurder doorgegeven door middel van een akoestisch signaal, waarvan de frequentie afhankelijk is van de afstand tot het obstakel (als de afstand tot het obstakel kleiner wordt, neemt de frequentie van het akoestische signaal toe).
SENSOREN
Het systeem maakt voor het bepalen van de afstand tot obstakels gebruik van 4 sensoren (indien aanwezig) in de voorbumper fig.
85 en 4 sensoren in de achterbumper fig. 86.
fig. 85
L0E0059m fig. 86
L0E0250m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 141
WEGWIJS IN UW AUTO 141
Uitvoering met 8 sensoren
Bij de uitvoering met 4 sensoren achter en 4 sensoren voor wordt het systeem geactiveerd door het inschakelen van de achteruit of door op de knop fig. 87 te drukken. Als Magic Parking wordt ingeschakeld, worden de sensoren achter en voor niet automatisch ingeschakeld in de fase van het zoeken naar een parkeerplek: in dat geval kunnen ze worden ingeschakeld door te drukken op de daarvoor bestemde knop fig. 87 of door het inschakelen van de achteruit bij een snelheid van minder dan circa
15 km/h.
Als u de achteruit uitschakelt, blijven de sensoren voor en achter actief mits de snelheid lager blijft dan 15 km/h, om de parkeermanoeuvre volledig te kunnen uitvoeren.
Het systeem kan ook worden ingeschakeld door op de knop fig.
87 op het middelste schakelaarpaneel te drukken: als het systeem is ingeschakeld, brandt er een lampje op de knop.
De sensoren worden uitgeschakeld als nogmaals op de knop fig. 87 wordt gedrukt of als de snelheid toeneemt tot meer dan
15 km/h: als het systeem is uitgeschakeld, is het lampje op de knop gedoofd.
Als de sensoren zijn ingeschakeld, start het systeem met de akoestische signalering m.b.v. de zoemers voor of achter die een onderbroken signaal geven zodra een obstakel wordt waargenomen.
De onderbreking tussen de signalen wordt korter naarmate het obstakel dichterbij komt.
Het signaal klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan 30 cm. Afhankelijk van de plaats van het obstakel (voor of achter) worden de geluidssignalen afgegeven door de betreffende zoemer (voor of achter). Het obstakel dat zich het dichtst bij de auto bevindt, wordt in ieder geval gesignaleerd.
Het geluidssignaal stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt. De weergave van de tonen blijft gelijk als de door de middelste sensoren gemeten afstand gelijk blijft. Als deze situatie optreedt bij de zij-sensoren, dan wordt het signaal na 3 seconden onderbroken (om te voorkomen dat het geluid weergegeven blijft worden als langs een muur wordt gereden).
De verantwoordelijkheid tijdens het parkeren en andere mogelijk gevaarlijke manoeuvres ligt altijd en overal bij de bestuurder. Controleer als u de auto parkeert of zich geen personen (in het bijzonder kinderen) of dieren in de buurt van de auto bevinden. De parkeersensoren moeten als een hulpmiddel voor de bestuurder beschouwd worden. De bestuurder moet tijdens eventueel gevaarlijke parkeermanoeuvres altijd volledig zijn aandacht behouden, ook als de manoeuvres met lage snelheid worden uitgevoerd.
fig. 87 L0E0249m
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 142
142 WEGWIJS IN UW AUTO
AKOESTISCH SIGNAAL
De bestuurder wordt geïnformeerd over de aanwezigheid van en de afstand tot obstakels door middel van geluidssignalen die worden gegeven door 2 zoemers in het interieur:
❍ een zoemer voorin die waarschuwt voor de aanwezigheid van obstakels voor de auto en een zoemer achterin die waarschuwt voor de aanwezigheid van obstakels achter de auto. Hierdoor krijgt de bestuurder ruimtelijke informatie waar de obstakels zich ongeveer bevinden (voor/achter).
Als de achteruit wordt ingeschakeld, wordt het systeem automatisch ingeschakeld.
Het geluidssignaal:
❍ neemt toe als de afstand tot het obstakel kleiner wordt;
❍ klinkt ononderbroken als de afstand tot het obstakel minder is dan ongeveer 30 cm en stopt onmiddellijk als de afstand tot het obstakel groter wordt;
❍ blijft constant als de gemeten afstand onveranderd blijft, terwijl, als deze situatie zich voordoet bij de zij-sensoren, het signaal na 3 seconden onderbroken wordt, om bijvoorbeeld signalen te voorkomen als u langs een muur rijdt.
Voor een juiste werking van het systeem mag er geen modder, vuil, sneeuw of ijs op de sensoren zitten. Wees voorzichtig bij het reinigen van de sensoren om krassen of beschadigingen te voorkomen; gebruik geen droge, grove of harde doek. De sensoren moeten worden gereinigd met schoon water, waaraan eventueel autoshampoo is toegevoegd. In wastunnels waar gebruik wordt gemaakt van stoom of hogedrukreiniging, moeten de sensoren kort worden gereinigd. Houd hierbij de spuitlans op meer dan 10 cm afstand.
Wendt u voor het overspuiten van de bumpers of het bijwerken van de lak in de buurt van de sensoren uitsluitend tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het bijwerken van de lak niet op de juiste manier wordt uitgevoerd, kan de werking van de parkeersensoren in gevaar worden gebracht.
MEETBEREIK VAN DE SENSOREN
Met de sensoren kan het gebied voor (uitvoeringen met 8 sensoren) en achter de auto worden gecontroleerd.
Door hun positie wordt het midden en de zijkant aan de vooren achterzijde van de auto gecontroleerd.
Obstakels in het midden worden waargenomen vanaf een afstand van minder dan 0,9 meter (voor) en 1,30 meter (achter).
Obstakels aan de zijkant worden waargenomen vanaf een afstand van minder dan 0,6 meter.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 143
WEGWIJS IN UW AUTO 143
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch uitgeschakeld als de stekker van de elektrische kabel van de aanhanger wordt aangesloten op de stekkerdoos van de trekhaak. De sensoren worden automatisch weer ingeschakeld als u de aanhangerstekker loskoppelt.
BELANGRIJK Als u de trekhaak permanent gemonteerd wilt houden als er geen aanhanger wordt getrokken, kan de trekhaak door de sensoren in het midden als obstakel worden waargenomen. Wendt u in dat geval tot het Lancia Servicenetwerk om het systeem te laten aanpassen.
STORINGSMELDINGEN
Eventuele storingen in de parkeersensoren worden bij het inschakelen van de achteruit aangegeven door het branden van het symbool S (bij aanwezigheid van het Magic Parking-systeem) of het symbool t (uitvoeringen zonder Magic Parkingsysteem) op het display. Bovendien verschijnt er een bijbehorende melding of gaat het lampje è op het instrumentenpaneel branden.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Let tijdens parkeermanoeuvres altijd zeer goed op obstakels die zich boven of onder de sensoren kunnen bevinden.
Obstakels die zich dicht bij de voor- of achterkant van de auto bevinden, worden onder bepaalde omstandigheden niet door het systeem gesignaleerd en kunnen dus de auto beschadigen of zelf beschadigd worden.
Hierna staan enkele omstandigheden vermeld die een goede werking van het parkeersysteem kunnen beïnvloeden:
❍ Een verminderde gevoeligheid van de sensoren en een minder goede werking van het parkeerhulpsysteem kan worden veroorzaakt door de aanwezigheid op de sensoren van: ijs, sneeuw, modder of meerdere laklagen.
❍ de sensoren signaleren een niet-bestaand object (“echostoring”); dit wordt veroorzaakt door mechanische storingen, bijvoorbeeld: wassen van de auto, regen (met veel wind) en hagel.
❍ De metingen van de sensoren kunnen beïnvloed worden door ultrasone systemen (bijv. luchtdrukremmen van vrachtwagens of pneumatische hamers) die zich in de nabijheid bevinden.
❍ De prestaties van het parkeerhulpsysteem kunnen ook beïnvloed worden door de positie van de sensoren. Bijvoorbeeld als de stand van de auto wordt gewijzigd (door slijtage van schokdempers, wielophanging) of door de banden te verwisselen, de auto te zwaar te beladen of door speciale aanpassingen waardoor de auto verlaagd wordt.
❍ Obstakels aan de bovenzijde van de auto kunnen niet gesignaleerd worden, omdat het systeem obstakels signaleert die de auto aan de onderzijde kunnen raken.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 144
144 WEGWIJS IN UW AUTO
EXTRA ACCESSOIRES
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm, anti-diefstalsatellietbewaking enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Het Lancia Servicenetwerk kan u de meest geschikte installaties aanraden uit het Lancia Lineaccessori-programma en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
ELEKTRISCHE/ELEKTRONISCHE SYSTEMEN
MONTEREN
De elektrische/elektronische systemen die na aankoop van de auto en binnen de aftersales-service worden gemonteerd, moeten voorzien zijn van het merkteken:
Fiat Group Automobiles S.p.A. autoriseert de montage van zendontvangstapparatuur op voorwaarde dat de montagewerkzaamheden op de juiste wijze bij een gespecialiseerd bedrijf worden uitgevoerd, waarbij de aanwijzingen van de fabrikant in acht moeten worden genomen.
BELANGRIJK Als door de montage van systemen de kenmerken van de auto worden gewijzigd, kan het kentekenbewijs worden ingenomen door de bevoegde instanties en eventueel de garantie komen te vervallen bij defecten die veroorzaakt zijn door de bovengenoemde modificatie of op defecten die direct of indirect daarvan het gevolg zijn. Fiat Group Automobiles S.p.A. is op geen enkele wijze aansprakelijk voor schade die het gevolg is van de installatie van accessoires die niet door Fiat Group
Automobiles S.p.A. zijn geleverd of aanbevolen en die niet conform de geleverde instructies zijn geïnstalleerd.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 145
WEGWIJS IN UW AUTO 145
RADIOZENDAPPARATUUR EN MOBIELE TELEFOONS
Radiozendapparaten (mobiele telefoons, 27 mc en dergelijke) mogen alleen in de auto worden gebruikt met een aparte antenne aan de buitenkant van de auto.
BELANGRIJK Het gebruik van dergelijke apparaten in de auto
(zonder buitenantenne) kan niet alleen schadelijk zijn voor de gezondheid van de inzittenden, maar kan ook storingen in de elektrische systemen van de auto veroorzaken. Hierdoor wordt de veiligheid in gevaar gebracht.
Bovendien wordt de zend- en ontvangstkwaliteit aanzienlijk beperkt door de isolerende eigenschappen van de carrosserie. Houdt u bij het gebruik van mobiele telefoons (GSM, GPRS, UMTS) met het officiële EU-keurmerk, strikt aan de instructies die door de fabrikant van de mobiele telefoon zijn bijgeleverd.
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine met een octaangetal van ten minste 95 RON.
BELANGRIJK Een beschadigde katalysator laat schadelijke stoffen in het uitlaatgas achter, waardoor het milieu wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto nooit, niet in noodgevallen en ook niet een klein beetje, loodhoudende benzine. U zou de katalysator onherstelbaar beschadigen.
1
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 146
146 WEGWIJS IN UW AUTO
DIESELMOTOREN
Werking bij lage temperaturen
Bij lage buitentemperaturen kan de vloeibaarheid van de dieselbrandstof verminderen door de vorming van paraffine, waardoor het brandstofsysteem niet meer goed werkt.
Om dit probleem te voorkomen wordt er, afhankelijk van het seizoen, dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer, voor de winter en voor zeer lage temperaturen (bergachtige/koude gebieden) is ontwikkeld. Als dieselbrandstof wordt getankt die niet toereikend is voor de gebruikstemperatuur, raden wij aan de dieselbrandstof te mengen met het vorstbeveiligingsmiddel
TUTELA DIESEL ART in de verhouding die in de gebruiksaanwijzing van het middel is aangegeven. Doe eerst het middel in de tank en voeg daarna de dieselbrandstof toe.
Als de auto lange tijd wordt gebruikt/stilstaat in bergachtige/ koude gebieden, is het raadzaam dieselbrandstof te tanken die ter plaatse beschikbaar is.
In dat geval is het bovendien raadzaam een hoeveelheid brandstof in de tank te houden die groter is dan 50% van de nuttige inhoud.
Tank bij auto's met dieselmotor uitsluitend dieselbrandstof voor motorvoertuigen die voldoet aan de Europese specificatie EN590. Het gebruik van andere producten of mengsels kan de motor onherstelbaar beschadigen en het vervallen van de garantie tot gevolg hebben. Mocht u onverhoopt een ander type brandstof tanken, dan mag de motor niet worden gestart en moet de brandstoftank worden afgetapt. Ook als de motor slechts kort heeft gedraaid, moet naast de brandstoftank, ook alle brandstof uit het gehele brandstofcircuit worden afgetapt.
TANKINHOUD
Om te zorgen dat de tank volledig gevuld wordt, moet u twee keer bijvullen nadat het vulpistool voor de eerste keer afslaat.
Vul niet nog een keer bij om storingen in het brandstofsysteem te voorkomen.
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 147
WEGWIJS IN UW AUTO 147
TANKDOP fig. 88
Druk om te tanken op het klepje A om het te ontgrendelen en de tankdop te bereiken. Als de centrale portiervergrendeling is ingeschakeld, is het tankklepje vergrendeld.
Draai de dop B los. De tankdop is voorzien van een koord C dat aan het tankklepje vastzit, om verlies van de dop te voorkomen.
Door de hermetische afsluiting van de tank kan de druk in de tank iets verhoogd zijn. Het is daarom normaal als u bij het losdraaien van de tankdop een sissend geluid hoort.
Plaats tijdens het tanken de dop in de uitsparing op het klepje, zoals in de figuur is afgebeeld.
Kom niet dicht bij de vulopening met open vuur of een brandende sigaret: brandgevaar. Houd uw hoofd ook niet dicht bij de vulopening om te voorkomen dat u schadelijke dampen inademt.
TANKKLEPJE IN GEVAL VAN NOOD OPENEN
In geval van nood kan het klepje worden geopend door aan het koordje A-fig. 89 te trekken. Het koordje is bereikbaar nadat de bekleding is verwijderd.
1
A fig. 88
L0E0060m fig. 89
L0E0184m
001-148 Delta NL 1ed 23-12-10 11:54 Pagina 148
148 WEGWIJS IN UW AUTO
BESCHERMING VAN HET MILIEU
De emissiereductiesystemen voor benzinemotoren zijn:
❍ driewegkatalysator (katalysator);
❍ Lambdasondes;
❍ benzinedamp-opvangsysteem.
Laat de motor nooit, ook niet tijdens testwerkzaamheden, met een of meer losgekoppelde bougies draaien
De emissiereductiesystemen voor dieselmotoren zijn:
❍ oxidatiekatalysator;
❍ uitlaatgasrecirculatie-systeem (E.G.R.);
❍ roetfilter (DPF) (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Onder normale bedrijfsomstandigheden bereikt de katalysator hoge temperaturen. Parkeer daarom niet boven brandbare materialen (gras, droge bladeren, dennennaalden enz.): brandgevaar.
DPF-ROETFILTER
(DIESEL PARTICULATE FILTER)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het DPF-roetfilter (Diesel Particulate Filter) is een mechanisch filter in het uitlaatsysteem dat de partikels in het uitlaatgas van dieselmotoren opvangt. Het roetfilter vangt bijna de totale hoeveelheid roetdeeltjes op, waardoor voldaan wordt aan de huidige/ toekomstige wettelijke normen. Tijdens het normale gebruik van de auto registreert de inspuitregeleenheid een aantal gegevens met betrekking tot het gebruik (gebruiksduur, type traject, bereikte temperatuur enz.) en berekent de hoeveelheid verzameld roet in het filter.
Omdat het filter de roetdeeltjes verzamelt, moet het periodiek worden geregenereerd (schoongemaakt) door de roetdeeltjes te verbranden. De regeneratieprocedure wordt geregeld door de regeleenheid van de motor op basis van de hoeveelheid opgevangen roetdeeltjes en de bedrijfsomstandigheden van de auto.
Tijdens de regeneratie kan het volgende worden waargenomen: een beperkte toerentalverhoging, inschakeling van de elektroventilateur, een beperkte toename van de rook uit de uitlaat en een hogere temperatuur bij de uitlaat. Dit zijn geen storingen en deze situatie heeft geen invloed op het milieu of het gedrag van de auto. Als de bijbehorende melding verschijnt, zie dan de paragraaf “Lampjes op het instrumentenpaneel” in dit hoofdstuk.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:41 Pagina 149
VEILIGHEID
149
Veiligheidsgordels ..................................................................
150
S.B.R.-systeem ......................................................................
151
Gordelspanners ......................................................................
152
Kinderen veilig vervoeren .......................................................
155
Montagevoorbereiding voor Isofix-kinderzitje ........................
160
Frontairbags ..........................................................................
163
Zij-airbags (Side bags –Window bags) ..................................
166
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 150
150 VEILIGHEID
VEILIGHEIDSGORDELS
GEBRUIK VAN DE VEILIGHEIDSGORDELS fig. 1
Ga goed rechtop zitten, steun tegen de rugleuning en leg dan de gordel om.
Maak de gordels vast door de gesp A in de sluiting B te drukken, totdat hij hoorbaar blokkeert. Als tijdens het uittrekken van de gordel de rolautomaat blokkeert, laat dan de gordel een stukje teruglopen en trek de gordel vervolgens weer geleidelijk uit.
Voor het losmaken van de gordel moet u op de knop C drukken. Begeleid de gordel tijdens het teruglopen om te voorkomen dat de gordelband draait. Via de rolautomaat wordt de lengte van de gordel automatisch aangepast aan het postuur van de drager, waarbij voldoende bewegingsruimte overblijft.
Druk tijdens het rijden niet op de knop C.
Als de auto op een steile helling staat, kan de rolautomaat blokkeren; dit is een normaal verschijnsel. Bovendien blokkeert de oprolautomaat als u de gordel snel uittrekt. Hij blokkeert ook bij hard remmen, botsingen en bij hoge snelheden in bochten.
De achterbank is voorzien van driepunts-veiligheidsgordels met rolautomaat.
Bedenk dat achterpassagiers die geen gordel dragen tijdens een ernstig ongeval, niet alleen zelf aan gevaar worden blootgesteld maar ook gevaar opleveren voor de inzittenden voor.
L0E0061m fig. 1
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 151
VEILIGHEID 151
De veiligheidsgordels achter moeten worden omgelegd zoals is aangegeven in het afgebeelde schema in fig. 2.
BELANGRIJK Plaats de veiligheidsgordels op de juiste wijze terug als de achterbank weer in de normale gebruiksstand wordt gezet, zodat ze altijd direct klaar voor gebruik zijn.
BELANGRIJK Als door een beweging van de achterbank de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achter tijdelijk blokkeert, dan kunt u de normale situatie herstellen door de achterbank naar de achterkant van de auto te verschuiven.
S.B.R-SYSTEEM
De auto is uitgerust met het SBR-systeem (Seat Belt Reminder), dat de bestuurder en de passagier voor op de volgende wijze waarschuwt als de veiligheidsgordel niet is omgelegd.
❍ de eerste 6 seconden gaat lampje
<
continu branden en klinkt er een ononderbroken akoestisch signaal;
❍ de daaropvolgende 96 seconden knippert het lampje
<
klinkt er een onderbroken akoestisch signaal.
en
Voor permanente uitschakeling dient u zich tot het Lancia
Servicenetwerk te wenden.
Het SBR-systeem kan ook via het setup-menu van het display weer worden geactiveerd.
2 fig. 2 L0E0062m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 152
152 VEILIGHEID
GORDELSPANNERS
Voor een nog effectievere bescherming zijn de veiligheidsgordels van de auto voorzien van gordelspanners. Dit systeem trekt bij een heftige botsing de gordel enige centimeters aan. Op deze wijze worden de inzittenden veel beter op hun plaats gehouden en wordt de voorwaartse beweging beperkt. Het blokkeren van de veiligheidsgordel geeft aan dat de gordelspanner in werking is geweest; de gordel wordt niet meer opgerold, ook niet als hij wordt begeleid.
Deze auto is bovendien uitgerust met een tweede gordelspanner
(ter hoogte van de dorpel). Een ingekorte metalen kabel geeft aan dat het systeem in werking is getreden.
BELANGRIJK Voor een maximale bescherming door de gordelspanner moet de veiligheidsgordel zo worden omgelegd dat hij goed aansluit op borst en bekken.
Tijdens de werking van de gordelspanner kan er een beetje rook ontsnappen. Deze rook is niet schadelijk en duidt niet op brand.
De gordelspanner behoeft geen enkel onderhoud of smering.
Elke verandering van de oorspronkelijke staat zal de doelmatigheid verminderen. Als de gordelspanner door extreme natuurlijke omstandigheden (bijv. overstromingen en vloedgolven) met water en modder in contact is geweest, dan moet de spanner worden vervangen.
De gordelspanner werkt slechts eenmaal. Als de gordelspanners hebben gewerkt, moet u zich tot het Lancia Servicenetwerk wenden om ze te laten vervangen. De geldigheid van het systeem staat vermeld op een plaatje dat zich op de portierstijl bevindt: laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door het Lancia Servicenetwerk vervangen.
Werkzaamheden waarbij stoten, sterke trillingen of verhitting (maximaal 100 °C gedurende ten hoogste 6 uur) optreden, kunnen de gordelspanners beschadigen of activeren: bij die omstandigheden horen niet trillingen die voortgebracht worden door een slecht wegdek of door contacten met kleine obstakels zoals trottoirbanden. Wendt u altijd tot het
Lancia Servicenetwerk.
TREKKRACHTBEGRENZERS
Om de veiligheid bij een ongeval te vergroten, zijn de oprolautomaten van de gordels voorzien van trekkrachtbegrenzers die tijdens een frontale aanrijding de piekbelasting op de borst en schouders beperken.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 153
VEILIGHEID
ALGEMENE OPMERKINGEN OVER HET GEBRUIK
VAN VEILIGHEIDSGORDELS
De bestuurder is verplicht zich te houden aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het verplichte gebruik van de veiligheidsgordels (en de inzittenden erop attent te maken). Leg de veiligheidsgordel altijd om voordat u vertrekt.
Ook zwangere vrouwen moeten een gordel dragen: ook voor hen
(zowel voor de aanstaande moeder als het kind) is de kans op letsel bij een ernstig ongeval kleiner als ze een gordel dragen.
Uiteraard moeten zwangere vrouwen het onderste deel van de gordel meer naar beneden omleggen, zodat de gordel over het bekken en onder de buik langs loopt (zoals is aangegeven in fig.
3).
Voor maximale veiligheid moet u de rugleuning rechtop zetten, tegen de leuning aan gaan zitten en de gordel goed laten aansluiten op borst en bekken. Draag altijd veiligheidsgordels zowel voor als achter in de auto! Rijden zonder omgelegde veiligheidsgordels vergroot het risico op ernstig letsel of dodelijke afloop bij een ongeval.
Het is streng verboden onderdelen van de veiligheidsgordels of gordelspanners te demonteren of open te maken. Werkzaamheden aan de veiligheidsgordels en gordelspanners moeten worden uitgevoerd door gekwalificeerd personeel. Wendt u altijd tot het Lancia
Servicenetwerk.
fig. 3 L0E0063m
153
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 154
154 VEILIGHEID
BELANGRIJK De gordelband mag nooit gedraaid zijn. Het diagonale gordelgedeelte moet via het midden van de schouder schuin over de borst liggen. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken (zoals is aangegeven in fig. 3) en niet over de buik liggen. Gebruik geen voorwerpen (wasknijpers, klemmen enz.) die een goed aansluiten van de gordel op het lichaam verhinderen.
BELANGRIJK Iedere gordel dient slechts ter bescherming van een enkel persoon: gebruik de gordel niet voor een kind dat bij een volwassene op schoot zit, waarbij de gordel beiden zou moeten beschermen. Plaats bovendien geen enkel voorwerp tussen de gordel en het lichaam van een inzittende.
Als de gordel aan een zware belasting wordt blootgesteld (bijvoorbeeld tijdens een ongeval), dan moet de gordel samen met de verankeringen, bevestigingspunten en de eventueel gemonteerde gordelspanners worden vervangen. Ook als de schade niet zichtbaar is, dan kan de gordel toch verzwakt zijn.
HOE U DE VEILIGHEIDSGORDELS
IN OPTIMALE STAAT HOUDT
Voor het juiste onderhoud van de veiligheidsgordels moeten de volgende aanwijzingen zorgvuldig worden opgevolgd:
❍ zorg dat de gordel goed uitgetrokken en niet gedraaid is; controleer ook of de oprolautomaat zonder haperingen werkt;
❍ vervang de gordels na een ongeval, ook al zijn ze ogenschijnlijk niet beschadigd. Vervang de gordels ook als de gordelspanners in werking zijn geweest;
❍ u kunt de gordels met de hand wassen met water en een neutrale zeep. Spoel ze uit en laat ze in de schaduw drogen.
Gebruik geen bijtende, blekende of kleurende middelen.
Vermijd het gebruik van alle chemische producten die het weefsel van de gordel kunnen aantasten;
❍ voorkom dat vocht in de oprolautomaat komt: de werking van de oprolautomaten is alleen gegarandeerd, als ze niet nat zijn geweest;
❍ vervang de gordels bij tekenen van slijtage of beschadigingen.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 155
VEILIGHEID 155
KINDEREN VEILIG VERVOEREN
Voor optimale bescherming bij een ongeval moeten alle inzittenden zittend reizen en beschermd worden door goedgekeurde veiligheidssystemen.
Dit geldt met name voor kinderen.
Dit is een wettelijk voorschrift volgens richtlijn 2003/20/EU in alle lidstaten van de Europese Unie.
Het hoofd van kleine kinderen is in verhouding met de rest van het lichaam groter en zwaarder dan dat van volwassenen, terwijl spieren en botstructuur nog niet volledig zijn ontwikkeld.
Daarom moeten kleine kinderen door andere systemen beschermd worden dan door de veiligheidsgordels.
De resultaten van het onderzoek over de optimale bescherming van kleine kinderen zijn verwerkt in de Europese ECE/R44voorschriften die wettelijk verplicht zijn. De systemen zijn onderverdeeld in vijf groepen:
Groep 0 gewicht tot 10 kg
Groep 0+ gewicht tot 13 kg
Groep 1 gewicht: 9–18 kg
Groep 2 gewicht: 15–25 kg
Groep 3 gewicht: 22–36 kg
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de frontairbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben. Wij raden u aan kinderen altijd op de zitplaatsen achter te vervoeren, omdat die plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden. Kinderzitjes mogen beslist nooit op de voorstoel gemonteerd worden bij auto's die zijn uitgerust met een airbag aan passagierszijde. Als bij een ongeval de airbag in werking treedt (opblaast), kan dit ernstig letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, ongeacht de zwaarte van het ongeluk. Als er geen andere mogelijkheid is, kunnen kinderen op de voorstoel aan passagierszijde worden vervoerd bij auto's die zijn uitgerust met een uitschakelbare frontairbag aan passagierszijde. In dit geval moet u er absoluut zeker van zijn dat de airbag is uitgeschakeld door te controleren of het waarschuwingslampje “ op het instrumentenpaneel brandt (zie “Frontairbag aan passagierszijde” in de paragraaf “Frontairbags”). Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard.
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 156
156 VEILIGHEID
Alle systemen moeten zijn voorzien van de typegoedkeuring en van een goed vastgehecht plaatje met het controlemerk, dat absoluut niet mag worden verwijderd.
Kinderen met een lengte van meer dan 1,50 m worden, met betrekking tot de veiligheidssystemen, gelijkgesteld met volwassenen en moeten dan ook normaal de veiligheidsgordels omleggen. In het Lancia Lineaccessori-programma zijn kinderzitjes opgenomen voor elke gewichtsgroep.
Deze zijn speciaal ontworpen en ontwikkeld voor de Lanciamodellen.
GROEP 0 en 0+
Kinderen tot 13 kg moeten in babyzitjes worden vervoerd die achterstevoren zijn geplaatst, waardoor het achterhoofd wordt gesteund en bij plotseling remmen de nek niet wordt belast.
Het babyzitje moet op zijn plaats worden gehouden door de veiligheidsgordel van de auto, zoals is aangegeven in fig. 4, en het kind moet op zijn beurt worden beschermd door de gordel van het wiegje zelf.
GROEP 1
Kinderen met een gewicht tussen 9 en 18 kg moeten met het gezicht naar voren worden vervoerd.
fig. 4 L0E0272m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 157
VEILIGHEID 157
De afbeeldingen dienen alleen ter illustratie van de bevestiging. Houdt u voor de montage van het kinderzitje aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Er zijn ook kinderzitjes met Isofix-beugels die stevig aan de stoel kunnen worden bevestigd, zonder gebruik te maken van de veiligheidsgordels van de auto.
GROEP 2
Kinderen met een gewicht tussen 15 en 25 kg kunnen direct door de veiligheidsgordels van de auto worden beschermd fig. 4.
Kinderen moeten zo in de kinderzitjes worden geplaatst, dat het diagonale gordelgedeelte schuin over de borst en niet langs de nek ligt. Het horizontale gordelgedeelte moet over het bekken en niet over de buik van het kind liggen.
GROEP 3
Voor kinderen met een gewicht tussen 22 en 36 kg bestaan er verhogingen die het correcte gebruik van de veiligheidsgordel mogelijk maken.
In fig. 4 wordt een voorbeeld gegeven van de juiste positie van het kind op de achterbank. Kinderen die langer zijn dan 1,50 m kunnen, net zoals volwassenen, de veiligheidsgordels omleggen.
Hieronder zijn de richtlijnen voor een veilig vervoer van kinderen aangegeven. U dient zich hieraan te houden.
1) Plaats het kinderzitje bij voorkeur op een van de zitplaatsen achter omdat deze plaatsen bij een ongeval de meeste bescherming bieden.
2) Als de airbag aan passagierszijde buiten werking wordt gesteld, moet altijd gecontroleerd worden of het lampje “ op het instrumentenpaneel continu brandt.
3) Houdt u bij de montage van het kinderzitje strikt aan de instructies. De fabrikant is verplicht deze instructies bij te leveren. Bewaar de instructies samen met het instructieboek in de auto. Monteer geen gebruikte kinderzitjes waarvan de gebruiksaanwijzingen ontbreken.
4) Controleer of de gordels goed zijn vastgemaakt door aan de gordelband te trekken.
5) Ieder veiligheidssysteem is bedoeld voor slechts een kind: vervoer nooit twee kinderen in een systeem.
6) Controleer altijd of de gordel niet langs de nek van het kind loopt.
7) Zorg er tijdens de rit voor dat het kind geen afwijkende houding aanneemt of de gordels losmaakt.
8) Vervoer kinderen nooit in uw armen, ook geen pasgeboren kinderen. Niemand is sterk genoeg om ze bij een ongeval vast te houden.
9) Na een ongeval moet het zitje door een nieuw exemplaar worden vervangen.
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 158
158 VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE UNIVERSELE KINDERZITJES
De auto voldoet aan de nieuwe Europese 2000/3/EU-richtlijnen voor de montage van kinderzitjes op de verschillende plaatsen in de auto. Zie de volgende tabel:
Behalve uitvoeringen met vaste achterbank
Groep
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Gewicht tot 13 kg
9–18 kg
15–25 kg
22–36 kg
Passagier voor
U
U
U
U
Passagier Passagier achter aan de zijkant achter in het midden
U (*)
U (*)
U (*)
U (*)
X
X
X
X
Legenda:
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
X = op de middelste zitplaats achter kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
(*) De rugleuning van achterbank moet in verticale stand staan.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 159
VEILIGHEID 159
Alleen bij uitvoeringen met vaste achterbank
Groep
Groep 0, 0+
Groep 1
Groep 2
Groep 3
Gewicht tot 13 kg
9–18 kg
15–25 kg
22–36 kg
Passagier voor
U
U
U
U
Passagier achter aan de zijkant
(passagierszijde)
U
U
U
U
Passagier
Passagier achter aan de zijkant achter in het midden (bestuurderszijde)
U
U
U
U
X
X
X
X
Legenda:
U = geschikt voor “Universele” kinderzitjes overeenkomstig de Europese ECE/R44-voorschriften voor de aangegeven “groepen”.
X = op de zitplaats achter aan de zijkant (bestuurderszijde) kan geen enkel type kinderzitje worden gemonteerd.
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 160
160 VEILIGHEID
MONTAGEVOORBEREIDING VOOR
ISOFIX-KINDERZITJE
De auto is voorbereid op de montage van “Isofix Universeel”kinderzitjes; een nieuw gestandaardiseerd Europees systeem voor het vervoeren van kinderen.
Er kan ook een mengvorm worden gekozen, een traditioneel kinderzitje en een Isofix-kinderzitje. In fig. 5 is een voorbeeld gegeven van het kinderzitje. Het Isofix Universeel-kinderzitje is er voor de gewichtsgroep: 1. Voor de andere groepen is er een specifiek Isofix-kinderzitje dat alleen kan worden gebruikt als het speciaal voor deze auto ontworpen, getest en goedgekeurd is (zie de lijst met auto's die bij het kinderzitje geleverd wordt).
Vanwege het verschillende bevestigingssysteem, moet het kinderzitje aan de daarvoor bestemde onderste metalen beugels
A-fig. 6 worden bevestigd. Deze bevinden zich tussen de rugleuning en zitting van de achterbank. Verwijder daarna de hoedenplank en bevestig de bovenste riem (bij het kinderzitje geleverd) aan het oog B-fig. 6 (na de ritssluiting van de bekleding te hebben geopend) op de rugleuning van de achterbank.
Bedenk dat bij Isofix Universeel-kinderzitjes, alle zitjes gebruikt kunnen worden die goedgekeurd zijn volgens de ECE R44/03richtlijn “Isofix Universeel”.
In het Lancia Lineaccessori-programma zijn een Isofix Universeel “Duo Plus”- en een “G 0/1”-kinderzitje beschikbaar.
Zie voor meer informatie over de montage en/of het gebruik van het kinderzitje, het “Instructieboek” dat bij het kinderzitje wordt geleverd.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 161
VEILIGHEID 161
Monteer het kinderzitje alleen als de auto stilstaat. Het kinderzitje is op de juiste wijze aan de beugels bevestigd als u het hoort vergrendelen. Houdt u in ieder geval aan de instructies voor de montage, de demontage en de plaatsing. De fabrikant van het kinderzitje is verplicht deze instructies bij te leveren.
2 fig. 5 L0E0065m fig. 6 L0E0066m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 162
162 VEILIGHEID
GESCHIKTHEID VAN DE ZITPLAATSEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE ISOFIX-KINDERZITJES
In de volgende tabel worden, conform de Europese wetgeving ECE 16, de mogelijkheden weergegeven van de montage van de
Isofix-kinderzitjes op de zitplaatsen die zijn uitgerust met Isofix-beugels.
Gewichtsgroep
Draagwieg
Groep 0 tot 10 kg
Groep 0+ tot 13 kg
Groep 1 van 9 tot 18 kg
Richting kinderzitje
Aan de zijkant
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
Tegen de rijrichting in
In de rijrichting
In de rijrichting
In de rijrichting
Maatklasse Isofix
C
B
B1
D
C
D
A
F-G
E
E
Plaats Isofix zijkant achter
IL
IUF
IUF
IL
IL
IL
IUF
IL
IL
IL
IUF: geschikt voor Isofix-kinderzitjes uit de universele klasse (met een derde bevestigingspunt boven), die in de rijrichting bevestigd moeten worden en goedgekeurd zijn voor het gebruik door die gewichtsgroep.
IL: geschikt voor Isofix-kinderzitjes, die speciaal ontworpen en goedgekeurd zijn voor dit type auto.
X: Isofix-plaats niet geschikt voor Isofix-kinderzitjes in deze gewichtsgroep en/of deze maatklasse.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 163
VEILIGHEID 163
FRONTAIRBAGS
De auto is uitgerust met frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde voor, een knie-airbag aan bestuurderszijde (voor bepaalde uitvoeringen/markten) en zij-airbags voor (sidebags – headbags).
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuurder) beschermen de inzittenden voor bij middelzware en zware frontale botsingen, door het opblazen van een luchtkussen tussen de inzittende en het stuurwiel of het dashboard.
Als de airbags niet worden geactiveerd bij andere soorten botsingen (zijdelings, van achter, over de kop slaan enz.), betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Bij een frontale botsing zorgt een regeleenheid ervoor, indien nodig, dat het kussen wordt opgeblazen.
Het kussen blaast onmiddellijk op, waardoor het lichaam van de inzittenden voor wordt opgevangen en de kans op letsel beperkt wordt. Direct daarna loopt het kussen weer leeg.
De frontairbags (bestuurder, passagier, knie-airbag bestuurder) zijn geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Draag dus altijd veiligheidsgordels. Bovendien is het dragen van veiligheidsgordels wettelijk verplicht in Europa (en in de meeste landen daarbuiten).
Bij een ongeval kan een inzittende die geen veiligheidsgordel heeft omgelegd, in contact komen met een airbag die nog niet volledig opgeblazen is. Hierdoor wordt de inzittende minder door de airbag beschermd.
De frontairbags kunnen in de volgende gevallen niet worden geactiveerd:
❍ bij frontale botsingen, met een ander deel van de auto dan het front, tegen makkelijk vervormbare objecten (bijv. als het voorspatbord tegen de vangrail komt);
❍ als de auto onder andere auto's of veiligheidsvoorzieningen schuift (bijvoorbeeld onder vrachtwagens of de vangrail); omdat geen enkele aanvullende bescherming wordt geboden op de veiligheidsgordels. Als de airbags in deze gevallen niet geactiveerd worden, betekent dit niet dat het systeem niet goed functioneert.
Plaats geen stickers of andere objecten op het stuurwiel, op het dashboard ter hoogte van de airbag aan passagierszijde of op de zijkant van de hemelbekleding en de stoelen. Plaats geen voorwerpen op het dashboard aan de passagierszijde (bijv. een mobiele telefoon), omdat deze het correct openen van de airbag aan passagierszijde kunnen hinderen en de inzittenden ernstig kunnen verwonden.
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 164
164 VEILIGHEID
De frontairbags aan bestuurders- en passagierszijde en de knieairbag aan bestuurderszijde zijn ontworpen voor een optimale bescherming van de inzittenden voor met omgelegde veiligheidsgordels.
Als de airbags volledig opgeblazen zijn, vullen zij het grootste deel van de ruimte tussen het stuurwiel en de bestuurder, tussen de onderste bescherming van de stuurkolom en de knieën van de bestuurder en tussen het dashboard en de voorpassagier.
Bij lichte frontale aanrijdingen (waarbij de werking van de veiligheidsgordel voldoende is) worden de airbags niet geactiveerd.
Daarom moeten de veiligheidsgordels altijd worden gedragen; ook omdat ze bij frontale aanrijdingen er altijd voor zorgen dat de inzittende in de juiste stand wordt gehouden.
FRONTAIRBAG AAN BESTUURDERSZIJDE fig. 7
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte in het midden van het stuurwiel is geplaatst.
FRONTAIRBAG AAN PASSAGIERSZIJDE fig. 8
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen met een groter volume dan dat aan bestuurderszijde. Het kussen is in een daarvoor bestemde ruimte in het dashboard geplaatst.
fig. 7 L0E0067m fig. 8 L0E0068m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 165
VEILIGHEID 165
ZEER GEVAARLIJK: Monteer absoluut geen kinderzitje achterstevoren op de passagiersstoel voor als de airbag aan passagierszijde is ingeschakeld. Als bij een ongeval de airbag wordt geactiveerd, kan het kind hierdoor dodelijke verwondingen oplopen. Als er geen andere mogelijkheid is, moet in ieder geval de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld worden als het kinderzitje op de passagiersstoel voor wordt geplaatst. Bovendien moet de passagiersstoel zo ver mogelijk naar achteren zijn geschoven om te voorkomen dat het kinderzitje eventueel in aanraking komt met het dashboard. Ook als het niet wettelijk verplicht is, raden wij u aan, voor een optimale bescherming van de volwassenen, de airbag onmiddellijk weer in te schakelen zodra er geen kinderen meer vervoerd worden.
KNIE-AIRBAG BESTUURDERSZIJDE fig. 9
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Deze bestaat uit een opblaasbaar kussen dat in een daarvoor bestemde ruimte onder de onderste kap van de stuurkolom is geplaatst, ter hoogte van de knieën van de bestuurder, voor extra bescherming van de bestuurder bij een frontale aanrijding.
FRONTAIRBAG EN SIDEBAG AAN PASSAGIERSZIJDE
HANDMATIG UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een kind op de passagiersstoel voor te vervoeren, moeten de frontairbag en de sidebag aan passagierszijde worden uitgeschakeld.
Het waarschuwingslampje “ op het dashboard blijft continu branden totdat de frontairbag en de zij-airbag (sidebag) aan passagierszijde opnieuw worden ingeschakeld.
BELANGRIJK Raadpleeg voor het handmatig uitschakelen van de frontairbag en zij-airbag (sidebag) (voor bepaalde uitvoeringen/markten) aan passagierszijde, de paragrafen “Multifunctioneel display” en “Instelbaar multifunctioneel display” in het hoofdstuk “Wegwijs in uw auto”.
2
L0E0069m fig. 9
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 166
166 VEILIGHEID
ZIJ-AIRBAGS
(Side bags – Window bags)
SIDEBAG fig. 10
De sidebag is een kussen dat zich snel opblaast en bevindt zich in de rugleuning van de voorstoel. De sidebag heeft tot doel het bovenlichaam en het bekken van de inzittenden te beschermen bij middelzware en zware zijdelingse aanrijdingen.
WINDOW BAG fig. 11
De headbags bestaan uit twee “gordijn”-systemen, die zich aan de zijkanten in de hemelbekleding bevinden en die zijn afgedekt met een afwerklijst. De headbags bieden bescherming aan het hoofd van de inzittenden voor en achter tijdens een zijdelingse botsing, dankzij het grote effectieve oppervlak van de kussens.
BELANGRIJK De inzittende wordt bij een botsing optimaal door het systeem beschermd als hij/zij in de juiste positie in de stoel zit. Hierdoor kan de headbag op de juiste wijze worden opgeblazen.
fig. 10 L0E0070m fig. 11 L0E0071m
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 167
VEILIGHEID 167
BELANGRIJK De frontairbags en/of zij-airbags kunnen worden geactiveerd bij krachtige stoten aan de onderzijde van de carrosserie, bijvoorbeeld bij zware botsingen tegen drempels of stoepranden of obstakels op het wegdek of als de auto terecht komt in grote gaten of verzakkingen in het wegdek.
BELANGRIJK Als de airbag in werking treedt, komt er een kleine hoeveelheid poederachtige rook vrij. Deze poederachige rook is niet schadelijk en duidt niet op brand; bovendien kan het oppervlak van het opgeblazen kussen en het interieur van de auto bedekt zijn met een laagje poeder: dit poeder kan de huid en de ogen irriteren. Als u hiermee in aanraking bent gekomen, moet u zich met neutrale zeep en water wassen. De geldigheidsduur van de pyrotechnische lading en die van het spiraalmechanisme zijn vermeld op het betreffende plaatje op het bestuurdersportier. Laat voor het verstrijken van deze termijn het systeem door het Lancia Servicenetwerk vervangen.
BELANGRIJK Het in werking treden van de gordelspanners, de frontairbags en de zij-airbags wordt door de elektronische regeleenheid bepaald, afhankelijk van het type ongeval. Als een van deze onderdelen niet in werking treedt, dan duidt dat niet op een storing in het systeem.
Steun niet met het hoofd, de armen of de ellebogen tegen het portier, de ruiten of in het gebied van de headbag om verwondingen tijdens het opblazen te voorkomen. Steek nooit het hoofd, de armen of de ellebogen uit het raam.
BELANGRIJK Na een ongeval waarbij een of meerdere airbags zijn geactiveerd, dient u contact op te nemen met het Lancia
Servicenetwerk om de geactiveerde airbags te laten vervangen en de werking van het systeem te laten controleren.
Alle controlewerkzaamheden, reparaties en de vervanging van de airbag moeten door het Lancia Servicenetwerk worden uitgevoerd. Aan het einde van de lange levensduur van uw auto, moet u contact opnemen met het Lancia Servicenetwerk om het systeem buiten werking te laten stellen. Bovendien moet bij verkoop van de auto de nieuwe eigenaar op de hoogte gesteld worden van het gebruik en de instructies, en moet hij het instructieboek ontvangen.
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 168
168 VEILIGHEID
ALGEMENE OPMERKINGEN
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het lampje ¬ gaat niet branden of blijft branden tijdens het rijden, dan is er mogelijk een storing in de veiligheidssystemen; in dat geval kunnen de airbags of gordelspanners niet geactiveerd worden bij een ongeval of, in een zeer beperkt aantal gevallen, niet op de juiste wijze geactiveerd worden. Voordat u verder rijdt, dient u contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk om het systeem direct te laten controleren.
Bedek de rugleuning van de voorstoelen niet met hoezen of kleden bij aanwezigheid van sidebags.
Reis niet met voorwerpen op schoot of voor de borst en houd vooral geen pijp, potlood enz. in de mond. Bij een ongeval waarbij de airbag in werking treedt, kan dit ernstig letsel veroorzaken.
Rijd altijd met beide handen op de stuurwielrand, zodat bij het in werking treden van de airbag, het systeem niet wordt gehinderd door obstakels die ernstig letsel kunnen veroorzaken. Rijd niet met voorover gebogen lichaam maar ga goed rechtop zitten en steun tegen de rugleuning.
Laat bij diefstal of een poging tot diefstal, bij beschadiging of als de auto bij een overstroming onder water is geweest, het airbagsysteem door het Lancia Servicenetwerk controleren.
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 169
Bedenk dat als de contactsleutel in stand MAR staat, ook bij uitgezette motor de airbags geactiveerd kunnen worden als de auto wordt aangereden door een andere auto. Daarom mogen, ook als de auto stilstaat, absoluut geen kinderen op de passagiersstoel voor worden geplaatst. Als de contactsleutel echter in stand STOP staat, wordt bij een ongeval geen enkel beveiligingssysteem (airbag of gordelspanners) geactiveerd; als een systeem niet in werking treedt, betekent dit niet dat het systeem niet goed werkt.
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje “ enige seconden branden en vervolgens enige seconden knipperen, om aan te geven dat de airbag aan passagierszijde bij een ongeval wordt geactiveerd. Hierna moet het lampje doven.
De stoelen mogen niet met water worden afgenomen of met stoom worden gereinigd (met de hand of in een automatisch wasapparaat).
VEILIGHEID 169
De frontairbag treedt in werking als de botsing zwaarder is dan een botsing waarbij alleen de gordelspanners worden geactiveerd. Bij aanrijdingen die tussen die twee drempelwaarden in liggen, treden alleen de gordelspanners in werking.
Haak geen harde voorwerpen aan de kledinghaakjes en aan de steunhandgrepen.
De airbag is geen vervanging voor de veiligheidsgordels, maar een aanvulling. Omdat de frontairbags niet worden geactiveerd bij frontale botsingen bij lage snelheid, bij zijdelingse aanrijdingen en als de auto over de kop slaat, worden in deze gevallen de inzittenden uitsluitend door de veiligheidsgordels beschermd. De gordels moeten dus altijd gedragen worden.
2
149-170 Delta NL 1ed 15-12-10 16:42 Pagina 170
170 VEILIGHEID bewust onbedrukt gehouden pagina
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 171
STARTEN EN RIJDEN
171
Motor starten .........................................................................................172
Handrem ...............................................................................................175
Gebruik van de handgeschakelde versnellingsbak ..................................176
Brandstofbesparing ................................................................................177
Trekken van aanhangers ........................................................................179
Winterbanden ........................................................................................180
Sneeuwkettingen ....................................................................................181
Auto langere tijd stallen .........................................................................181
3
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 172
172 STARTEN EN RIJDEN
MOTOR STARTEN
De auto is uitgerust met een elektronische startblokkering: zie bij startproblemen de paragraaf “Lancia CODE-systeem” in hoofdstuk “1”. Direct na het starten van de motor, vooral als de auto langere tijd niet is gebruikt, kan de motor iets meer geluid produceren. Dit geluid, dat niet schadelijk is voor de werking van de motor, wordt veroorzaakt door de hydraulische klepstoters: het distributiesysteem op de benzinemotor van de auto dat bijdraagt aan een vermindering van de onderhoudswerkzaamheden.
Het is raadzaam om gedurende de eerste gebruiksperiode geen maximale prestaties van uw auto te verlangen (bijv. snel accelereren, langdurig rijden met hoge toerentallen en krachtig remmen).
Laat de contactsleutel niet in stand MAR staan als de motor is uitgezet, om te voorkomen dat de accu ontlaadt.
Het is zeer gevaarlijk om de motor in afgesloten ruimten te laten draaien. De motor verbruikt zuurstof en produceert kooldioxide, koolmonoxide en andere giftige gassen.
Houd er rekening mee dat de rem- en de stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
BENZINEMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍ trek de handrem aan;
❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;
❍ draai de contactsleutel in stand AVV en laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 173
STARTEN EN RIJDEN 173
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y op het instrumentenpaneel samen met het lampje U blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk.
DIESELMOTOR STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍ trek de handrem aan;
❍ zet de versnellingspook in de vrijstand;
❍ draai de contactsleutel in stand MAR; op het instrumentenpaneel gaan de controlelampjes m en Y branden;
❍ wacht tot de lampjes Y en m gedoofd zijn. Hoe warmer de motor, hoe sneller de lampjes doven;
❍ trap het koppelingspedaal geheel in, zonder het gaspedaal in te trappen;
❍ draai de contactsleutel in stand AVV direct nadat het lampje m gedoofd is. Als u te lang wacht, zijn de voorgloeibougies weer afgekoeld.
Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.
BELANGRIJK Bij een koude motor mag het gaspedaal niet worden ingetrapt als u de contactsleutel in stand AVV draait.
Als de motor bij de eerste poging niet aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien in stand STOP voordat u opnieuw start. Als met de contactsleutel in stand MAR het lampje Y blijft branden, raden wij u aan de sleutel in stand STOP te draaien en vervolgens weer in stand MAR; als het lampje nog steeds blijft branden, probeer het dan met de andere geleverde sleutels. Als de motor nog niet aanslaat, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Als het lampje m gedurende 60 seconden gaat knipperen na het starten of tijdens een langdurige startpoging, dan duidt dat op een storing in het voorgloeisysteem. Als de motor aanslaat, kunt u de auto op de gewone manier gebruiken, maar wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
3
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 174
174 STARTEN EN RIJDEN
MOTOR OPWARMEN NA HET STARTEN
Ga als volgt te werk:
❍ rijd rustig weg, laat de motor niet met hoge toerentallen draaien en trap het gaspedaal niet bruusk in;
❍ verlang de eerste kilometers geen maximale prestaties. Wij raden u aan te wachten tot de wijzernaald van de koelvloeistoftemperatuurmeter begint te bewegen.
MOTOR UITZETTEN
Draai bij stationair draaiende motor de contactsleutel in stand
STOP.
BELANGRIJK Het is beter om de motor na een zware rit even
“op adem” te laten komen. Zet de motor niet onmiddellijk uit, maar laat hem even stationair draaien. Hierdoor kan de temperatuur in de motorruimte dalen.
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden. Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
Gasgeven voordat u de motor uitzet heeft geen enkel nut, verspilt brandstof en is, vooral voor motoren met turbocompressor, schadelijk.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 175
STARTEN EN RIJDEN 175
HANDREM
De handrem bevindt zich tussen de voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen, moet u de hendel omhoog trekken zodat de auto blokkeert.
De auto moet geblokkeerd zijn als de handrem enkele tanden is aangetrokken. Als dit niet het geval is, laat dan het Lancia Servicenetwerk de handrem afstellen.
Als de handrem is aangetrokken en de contactsleutel in stand
MAR staat, gaat op het instrumentenpaneel het waarschuwingslampje x branden.
Handrem uitschakelen:
❍ trek de hendel iets omhoog en druk op de ontgrendelknop
A-fig. 1;
❍ houd de knop A ingedrukt en laat de hendel zakken. Het lampje x op het instrumentenpaneel dooft.
Om onverwachte bewegingen van de auto te voorkomen, moet bij het bedienen van de handrem het rempedaal worden ingetrapt.
PARKEREN
Ga als volgt te werk:
❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;
❍ schakel een versnelling in (de 1e als de weg omhoog loopt, de achteruit als de weg omlaag loopt) en zet de voorwielen iets uitgestuurd.
Als de auto op een steile helling staat, blokkeer de wielen dan met stenen of wiggen.
Laat de contactsleutel nooit in stand MAR staan omdat hierdoor de accu ontlaadt en neem bovendien de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat.
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. Neem de sleutel altijd uit het contactslot als u de auto verlaat en neem de sleutel mee.
3
L0E0072m fig. 1
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 176
176 STARTEN EN RIJDEN
GEBRUIK VAN DE HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
Om de versnellingen in te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen en vervolgens de versnellingspook in de gewenste stand plaatsen (het schakelschema staat, afhankelijk van de uitvoering, op een plaatje onder de pook of op de knop van de pook fig. 2).
Voor het inschakelen van de 6e versnelling moet de pook naar rechts worden gedrukt om te voorkomen dat per ongeluk de 4e versnelling wordt ingeschakeld. Dit geldt ook voor het schakelen van de 6e naar de 5e versnelling.
BELANGRIJK De achteruit kan alleen bij een stilstaande auto worden ingeschakeld. Wacht met een draaiende motor en een geheel ingetrapt koppelingspedaal minstens twee seconden voordat u de achteruit inschakelt. Hiermee wordt voorkomen dat de tandwielen beschadigen.
Om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de schuifring A onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar links en vervolgens naar voren worden verplaatst.
Bij de uitvoering 1.6 Multijet: om de achteruit R vanuit de vrijstand in te schakelen, moet de schuifring A onder de knop omhoog worden getrokken en de pook naar rechts en vervolgens naar achteren worden verplaatst.
BELANGRIJK Gebruik het koppelingspedaal uitsluitend voor het overschakelen. Laat tijdens het rijden de voet nooit - zelfs niet licht - op het koppelingspedaal rusten. Bij uitvoeringen voor bepaalde markten kan de regelelektronica van het koppelingspedaal een foutief gebruik door de bestuurder beschouwen als een storing.
Om op de juiste wijze te schakelen, moet u het koppelingspedaal geheel intrappen. Daarom mag er niets onder het pedaal liggen dat dit kan verhinderen: let erop dat de vloermatten niet zijn dubbelgevouwen, waardoor de slag van de pedalen kan worden beperkt.
Laat uw hand tijdens het rijden niet op de pookknop rusten omdat door de uitgeoefende druk, ook als deze licht is, de interne onderdelen van de versnellingsbak na verloop van tijd kunnen slijten.
L0E0073m fig. 2
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 177
STARTEN EN RIJDEN 177
BRANDSTOFBESPARING
Hierna volgen enkele nuttige tips, waardoor het brandstofverbruik zo laag mogelijk blijft en de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen, zowel CO
2 als andere schadelijke stoffen (stikstofoxiden, onverbrande koolwaterstoffen, fijn stof (PM) enz.) zoveel mogelijk beperkt wordt.
ALGEMENE OPMERKINGEN
Onderhoud van de auto
Zorg voor een goed onderhoud van de auto door de controles en afstellingen die in het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan vermeld, te laten uitvoeren.
Banden
Controleer regelmatig, ten minste een keer per maand, de spanning van de banden: als de spanning te laag is, wordt de weerstand groter en neemt het verbruik toe.
Overbodige bagage
Rijd niet met een overbeladen bagageruimte. Het gewicht van de auto (vooral in stadsverkeer) en de wieluitlijning hebben grote invloed op het brandstofverbruik en de stabiliteit.
Accessoires gemonteerd op dakrails
Verwijder accessoires zoals: dwarssteunen, skidrager, bagagebox enz. van het dak als u ze niet meer gebruikt. Ze verminderen de aerodynamica van de auto, waardoor het brandstofverbruik toeneemt. Gebruik voor het vervoer van volumineuze voorwerpen bij voorkeur een aanhanger.
Stroomverbruikers
Gebruik elektrische accessoires uitsluitend als u ze nodig hebt.
De achterruitverwarming, de verstralers, de ruitenwissers en de aanjager van het ventilatie-/verwarmingssysteem vragen veel stroom, waardoor het brandstofverbruik toeneemt (tot aan 25% in stadsverkeer).
Airconditioning
De airconditioning gebruikt zeer veel energie, waardoor het brandstofverbruik sterk toeneemt (tot gemiddeld 20%): gebruik wanneer de buitentemperatuur het toelaat bij voorkeur de functies van het ventilatiesysteem.
Aerodynamische accessoires
Het gebruik van niet goedgekeurde aerodynamische accessoires kan de aerodynamica negatief beïnvloeden, waardoor het brandstofverbruik zal toenemen.
3
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 178
178 STARTEN EN RIJDEN
RIJSTIJL
Starten
Laat de motor als de auto stilstaat, niet warmdraaien met stationair toerental en ook niet met een verhoogd toerental: onder deze omstandigheden warmt de motor veel langzamer op, terwijl het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toenemen.
Het is beter om rustig weg te rijden en geen hoge toerentallen te gebruiken: op deze manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stilstaat voor een stoplicht of voordat u de motor afzet. Deze handeling heeft evenals het overschakelen met tussengas, geen enkel nut. Het kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg het toelaten de hoogste versnelling. Het inschakelen van een lage versnelling voor een snelle acceleratie verhoogt het brandstofverbruik.
Bij het oneigenlijke gebruik van een hoge versnelling neemt het verbruik en de schadelijke uitlaatgasemissie toe. Bovendien slijt de motor hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aanzienlijk toe bij een hogere snelheid. Rijd daarom zoveel mogelijk met een gelijkmatige snelheid, vermijd overbodig remmen en optrekken. Dit kost brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Acceleratie
Met vol gas optrekken kost veel brandstof en verhoogt de uitstoot van schadelijke uitlaatgassen: het is beter geleidelijk op te trekken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud starten bereikt de motor niet de optimale bedrijfstemperatuur. Hierdoor neemt niet alleen het brandstofverbruik toe (van 15 tot aan 30% in stadsverkeer), maar ook de uitstoot van uitlaatgassen.
Verkeerssituatie en conditie van het wegdek
Op een drukke weg, bijvoorbeeld bij filerijden, waarbij overwegend lage versnellingen worden gebruikt, of in de stad waar zich veel verkeerslichten bevinden, zal het brandstofverbruik aanzienlijk hoger zijn. Bochtige trajecten, bergwegen en een slecht wegdek verhogen eveneens het brandstofverbruik.
Stilstaan in het verkeer
Als u langere tijd stilstaat (bijv. spoorwegovergangen), is het raadzaam de motor uit te zetten.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 179
STARTEN EN RIJDEN
TREKKEN VAN AANHANGERS
BELANGRIJKE TIPS
Voor het trekken van aanhangwagens of caravans moet de auto uitgerust zijn met een trekhaak van een goedgekeurd type en een adequate elektrische installatie. De montage van de trekhaak moet door gespecialiseerd personeel worden uitgevoerd. Ook moet documentatie worden overhandigd m.b.t. het rijden met een aanhanger.
Monteer zo nodig speciale en/of extra achteruitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan de geldende verkeerswetgeving.
Let er op dat het maximum klimvermogen van de auto door het gewicht van een aanhanger of caravan wordt beperkt. Ook de remweg wordt langer en u hebt langer de tijd nodig om in te halen.
Schakel een lage versnelling in tijdens het afdalen om te voorkomen dat u constant moet remmen.
Het gewicht van de aanhanger dat op de trekhaak rust, moet worden afgetrokken van het laadvermogen van de auto. Om er zeker van te zijn dat u het maximum toelaatbaar aanhangergewicht (vermeld op het kentekenbewijs) niet overschrijdt, moet u er rekening mee houden dat het maximum betrekking heeft op het totale gewicht van de aanhangwagen of caravan, inclusief accessoires en bagage.
Houdt u aan de snelheidsbeperkingen die voor auto's met aanhanger gelden. U mag in geen geval harder rijden dan 100 km/h.
179
Het ABS waarmee de auto kan zijn uitgerust, werkt niet op het remsysteem van de aanhanger.
Wees daarom extra voorzichtig op gladde wegen.
Voer in geen geval modificaties aan het remsysteem van de auto uit. Het remsysteem van de aanhanger moet geheel onafhankelijk van het hydraulisch remsysteem van de auto worden bediend.
3
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 180
180 STARTEN EN RIJDEN
WINTERBANDEN
Gebruik winterbanden die dezelfde maat hebben als de standaard geleverde banden.
Het Lancia Servicenetwerk kan u adviseren welke band het meest geschikt is voor het doel waarvoor u deze wilt gebruiken.
Houdt u voor de bandenmaat, de bandenspanning en het type winterbanden exact aan de gegevens die staan vermeld in de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”. De specifieke eigenschappen van winterbanden verminderen aanzienlijk als de profieldiepte minder is dan 4 mm. In dat geval is het veiliger ze te vervangen.
Door de specifieke eigenschappen van winterbanden zijn de prestaties onder niet-winterse omstandigheden of wanneer er lange afstanden op de snelweg worden gereden, minder dan die van de standaard gemonteerde banden. Beperk het gebruik van winterbanden tot die omstandigheden waarvoor ze zijn goedgekeurd.
BELANGRIJK Als u winterbanden gebruikt waarvan de maximum toegestane snelheid lager is dan de topsnelheid van de auto (met een marge van 5%), dan dient u in het interieur van de auto een voor de bestuurder duidelijk zichtbaar waarschuwingsplaatje te plaatsen met de maximum toegestane snelheid wanneer met die winterbanden wordt gereden (overeenkomstig de EU-normen).
Monteer op alle vier de wielen dezelfde banden (zelfde merk en profieldiepte) voor meer veiligheid tijdens het rijden en remmen en voor een betere bestuurbaarheid.
Keer de draairichting van de banden niet om.
Bij winterbanden met de indicatie “Q” mag niet sneller worden gereden dan 160 km/h; echter de lokaal geldende wettelijke snelheidsbeperkingen moeten altijd worden gerespecteerd.
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 181
STARTEN EN RIJDEN 181
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is afhankelijk van de voorschriften van het land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op de voorwielen gemonteerd worden (aangedreven wielen).
Controleer na enkele tientallen meters rijden of de kettingen nog goed gespannen zijn.
BELANGRIJK Op het noodreservewiel kan geen sneeuwketting worden gemonteerd. Als u een lekke voorband hebt, kunt u het noodreservewiel op de achteras plaatsen en het achterwiel op de vooras. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
Beperk de snelheid als u sneeuwkettingen gebruikt; rijd niet harder dan 50 km/h. Vermijd kuilen, stoepranden en andere obstakels en rijd, om de auto en het wegdek niet te beschadigen, geen lange stukken op sneeuwvrije wegen.
AUTO LANGERE TIJD STALLEN
Tref de volgende maatregelen als de auto langer dan een maand niet wordt gebruikt:
❍ zet de auto in een overdekte, droge en goed geventileerde ruimte;
❍ schakel een versnelling in;
❍ zorg ervoor dat de handrem niet is aangetrokken;
❍ maak de minklem los van de accupool (zie voor de uitvoeringen met Start&Stop-systeem de informatie in de paragraaf “Start&Stop-systeem” in het hoofdstuk “1”);
❍ maak de gespoten plaatdelen schoon en behandel ze met een beschermende was;
❍ reinig en conserveer de glimmende metalen delen met daarvoor geschikte middelen;
❍ smeer de wisserrubbers van de ruitenwissers en achterruitwisser in met talkpoeder en laat ze los van de ruit staan;
❍ zet de ruiten een klein stukje open;
❍ dek de auto af met een stoffen of een ademende kunststof hoes. Gebruik geen dichte plastic hoes, omdat het in en op de auto aanwezige vocht dan niet kan verdampen;
❍ breng de bandenspanning 0,5 bar boven de normaal voorgeschreven spanning en controleer deze regelmatig;
❍ tap het koelsysteem van de motor niet af.
3
171-182 Delta NL 1ed 17-12-10 11:03 Pagina 182
182 STARTEN EN RIJDEN bewust onbedrukt gehouden pagina
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 183
NOODGEVALLEN
183
In geval van nood raden wij u aan het gratis nummer te bellen dat in de Service- en garantiehandleiding vermeld staat. U kunt ook de site www.lancia.com raadplegen voor de dichtstbijzijnde vestiging van het Lancia Servicenetwerk.
Motor starten ....................................................................................
184
Fix&Go Automatic snelle bandenreparatieset ...................................
186
Wiel verwisselen ...............................................................................
193
Gloeilamp vervangen ........................................................................
200
Gloeilamp buitenverlichting vervangen .............................................
204
Gloeilamp interieurverlichting vervangen .........................................
209
Zekeringen vervangen ......................................................................
213
Accu opladen ....................................................................................
220
Opkrikken van de auto .....................................................................
221
Slepen van de auto ...........................................................................
221
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 184
184 NOODGEVALLEN
MOTOR STARTEN
Als het lampje Y op het instrumentenpaneel constant blijft branden, wendt u dan onmiddellijk tot het Lancia Servicenetwerk.
STARTEN MET EEN HULPACCU fig. 1
Als de accu leeg is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu, die ten minste dezelfde capaciteit moet hebben als de lege accu.
Gebruik voor een noodstart beslist nooit een accusnellader: de elektronische systemen kunnen beschadigen; in het bijzonder de regeleenheden van de ontsteking en de inspuiting.
Laat deze procedure door gespecialiseerd personeel uitvoeren. Onjuiste handelingen kunnen leiden tot vonken. De vloeistof in de accu is giftig en corrosief. Vermijd het contact met de huid en de ogen.
Kom ook niet dicht bij een accu met open vuur of een brandende sigaret en veroorzaak geen vonken.
fig. 1 L0E0074m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 185
NOODGEVALLEN 185
Ga voor het starten als volgt te werk:
❍ verbind de pluspolen (+ teken nabij de pool) van de beide accu's met een startkabel;
❍ sluit een tweede startkabel aan op de minpool (–) van de hulpaccu en op de massakabel
E op de motor of de versnellingsbak van de auto die gestart moet worden;
❍ start de motor;
❍ neem als de motor draait, de startkabels in de omgekeerde volgorde los.
Raadpleeg voor de uitvoeringen met Start&Stop-systeem de paragraaf “Start&Stop-systeem” in hoofdstuk “1” voordat de auto met een hulpaccu wordt gestart.
Als de motor na enkele pogingen niet aanslaat, blijf dan niet proberen maar wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Verbind de minklemmen van de twee accu's niet direct met elkaar: eventuele vonken kunnen het explosieve gas ontsteken dat uit de accu kan ontsnappen. Als de hulpaccu is geïnstalleerd aan boord van een andere auto, mogen tussen deze auto en de auto met de lege accu niet per ongeluk metalen delen met elkaar in verbinding staan.
ROLLEND STARTEN
Probeer auto's nooit te starten door ze aan te duwen, te slepen of van een helling af te laten rijden.
Op die wijze kan er onverbrande brandstof in de katalysator terechtkomen, waardoor deze onherstelbaar zal beschadigen.
BELANGRIJK Houd er rekening mee dat de rem- en stuurbekrachtiging (indien aanwezig) niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur.
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 186
186 NOODGEVALLEN
FIX & GO AUTOMATIC
SNELLE BANDENREPARATIESET
De snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic bevindt zich in de bagageruimte.
De set fig. 2 bevat:
❍ een spuitbus A met afdichtvloeistof, die voorzien is van:
– een vulbuis B;
– een sticker C met het opschrift “max. 80 km/h”, die na het repareren van de band op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats moet worden aangebracht;
❍ een informatiefolder (zie fig. 3), voor een correct gebruik van de snelle reparatieset. De folder moet overhandigd worden aan het personeel dat de behandelde band repareert;
❍ een compressor D-fig. 2 met manometer en aansluitnippels, die in het vak zijn te vinden;
❍ een paar werkhandschoenen dat in het zijvak van de compressor is te vinden;
❍ adapters voor het oppompen van diverse onderdelen.
In de houder van de snelle bandenreparatieset zijn ook de schroevendraaier en het sleepoog te vinden.
fig. 2 L0E0075m fig. 3 L0E0076m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 187
NOODGEVALLEN
Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de met de bandenreparatieset behandelde band repareert.
Als u een lekke band krijgt, kan de band gerepareerd worden als de diameter van het lek niet groter is dan 4 mm.
187
HET IS NOODZAKELIJK TE WETEN DAT:
De afdichtvloeistof bij buitentemperaturen tussen −20 °C en
+50 °C werkt.
De afdichtvloeistof een houdbaarheidsdatum heeft.
De compressor mag niet langer dan 20 minuten achter elkaar worden ingeschakeld. Gevaar voor oververhitting. De snelle bandenreparatieset is niet geschikt voor permanente reparatie; de gerepareerde banden mogen daarom slechts tijdelijk worden gebruikt.
Het is niet mogelijk lekken aan de zijkanten van de band te repareren. Gebruik de snelle bandenreparatieset niet als de band beschadigd is geraakt door het rijden met een lege band.
4
Bij schade aan de velg (zodanige vervorming van het kanaal dat er lucht wegloopt) kan de band niet gerepareerd worden. Verwijder de eventueel in de band binnengedrongen voorwerpen (schroeven of spijkers) niet.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 188
188
De spuitbus bevat ethyleenglycol. Bevat latex: kan een allergische reactie veroorzaken.
Schadelijk bij inslikken. Irriterend voor de ogen.
Kan overgevoeligheid veroorzaken bij inademing en contact. Vermijd contact met ogen, huid en kleding. Spoel bij contact onmiddellijk overvloedig met water. Vermijd braken bij inslikken, spoel de mond uit, drink veel water en raadpleeg onmiddellijk een arts. Houd buiten het bereik van kinderen. Het product mag niet gebruikt worden door astmatische patiënten. Adem de dampen niet in tijdens het vullen en oppompen. Raadpleeg onmiddellijk een arts bij allergische reacties. Bewaar de spuitbus in de daarvoor bestemde ruimte, ver verwijderd van warmtebronnen. De afdichtvloeistof heeft een houdbaarheidsdatum.
NOODGEVALLEN
PROCEDURE VOOR HET OPPOMPEN VAN DE BAND
Doe de handschoenen aan die bij de snelle bandenreparatieset zijn geleverd.
❍ Trek de handrem aan. Draai de ventieldop los, neem de vulbuis A-fig. 4 uit en draai de ring B op het ventiel van de band;
Vervang de spuitbus met de afdichtvloeistof als deze datum verstreken is. Spuitbussen en afdichtvloeistof zijn schadelijk voor het milieu.
Houdt u voor het afvoeren van deze producten aan de wettelijke normen.
L0E0077m fig. 4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 189
NOODGEVALLEN 189
❍ controleer of de schakelaar D-fig. 5 van de compressor in stand 0 (uitgeschakeld) staat, start de motor, steek de stekker E-fig. 6 in de 12 V-stekkerdoos en schakel de compressor in door de schakelaar D-fig. 5 in stand I (ingeschakeld) te zetten;
❍ Pomp de band op tot de juiste bandenspanning is bereikt (zie de paragraaf “Bandenspanning in Koude toestand” in hoofdstuk “6”). Controleer de bandenspanning op de manometer F-fig. 5. Voor een nauwkeurige aflezing moet de compressor worden uitgeschakeld;
❍ als u er niet in slaagt binnen 5 minuten de bandenspanning op ten minste 1,5 bar te krijgen, koppel dan de compressor los van het ventiel en de stekkerdoos en verplaats vervolgens de auto ongeveer 10 meter naar voren of naar achteren, zodat de afdichtvloeistof in de band verdeeld wordt; pomp de band vervolgens weer op;
❍ als u er ook dan niet in slaagt om, binnen 5 minuten na inschakeling van de compressor, de spanning op ten minste
1,8 bar te brengen, mag niet verder worden gereden, omdat de band te erg beschadigd is en de reparatieset de vereiste wegligging niet kan garanderen; wendt u tot het
Lancia Servicenetwerk;
❍ als de band op de juiste spanning is gebracht (zie de paragraaf “Bandenspanning in Koude toestand” in het hoofdstuk
“6”), vertrek dan onmiddellijk; 4
L0E0078m fig. 5
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 190
190 NOODGEVALLEN
Plaats de sticker op een voor de bestuurder goed zichtbare plaats om aan te geven dat de band behandeld is met de snelle bandenreparatieset.
Rijd voorzichtig vooral in bochten. Rijd niet harder dan
80 km/h. Vermijd bruusk accelereren en remmen.
❍ stop na ongeveer 10 minuten en controleer opnieuw de bandenspanning; vergeet niet de handrem aan te trekken;
❍ als een spanning van ten minste 1,8 bar wordt gemeten, herstel dan de correcte bandenspanning (met draaiende motor en aangetrokken handrem) en rijd verder;
❍ rijd zeer voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats van het Lancia Servicenetwerk.
U moet absoluut aangeven dat de band is gerepareerd met de snelle bandenreparatieset.
Overhandig de informatiefolder aan het personeel dat de band moet repareren die behandeld is met de snelle bandenreparatieset.
Als de bandenspanning onder 1,8 bar is gedaald, mag niet verder worden gereden: de snelle bandenreparatieset Fix & Go automatic kan de vereiste wegligging niet garanderen omdat de band te erg beschadigd is. Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 191
NOODGEVALLEN
ALLEEN VOOR HET CONTROLEREN
EN HERSTELLEN VAN DE SPANNING
De compressor kan ook worden gebruikt voor het herstellen van de bandenspanning. Maak de snelkoppeling los en verbind de koppeling direct met het ventiel van de band fig. 6; op deze manier wordt de spuitbus niet met de compressor verbonden en wordt de afdichtvloeistof niet in de band gespoten.
191
4 fig. 6 L0E0079m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 192
192 NOODGEVALLEN
PROCEDURE VOOR HET VERVANGEN
VAN DE SPUITBUS
Ga als volgt te werk voor het vervangen van de spuitbus:
❍ maak de koppeling A-fig. 7 los;
❍ draai de te vervangen spuitbus linksom en trek de spuitbus omhoog;
❍ plaats de nieuwe spuitbus en draai de spuitbus rechtsom;
❍ sluit de koppeling A aan op de spuitbus en plaats de doorzichtige vulbuis B in het daarvoor bestemde vak.
fig. 7 L0E0080m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 193
NOODGEVALLEN
WIEL VERWISSELEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
De auto kan zijn uitgerust met een noodreservewiel (optioneel voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Voor het verwisselen van het wiel en voor het juiste gebruik van de krik en het noodreservewiel moeten de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen.
193
Deze sticker mag absoluut niet worden verwijderd of afgedekt. Op het noodreservewiel mag nooit een wieldeksel worden gemonteerd. Op de sticker staan de volgende aanwijzingen in vier talen vermeld:
ATTENTIE! ALLEEN VOOR TIJDELIJK GEBRUIK!
80 KM/H MAX! VERVANG ZO SNEL MOGELIJK DOOR
EEN NORMAAL WIEL. BEDEK DEZE AANWIJZIN-
GEN NIET.
Als u het gemonteerde velgtype wilt vervangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omgekeerd) moeten tevens alle wielbouten worden vervangen door bouten met een lengte die aangepast is aan het velgtype.
Het noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/ markten) behoort bij de auto waarbij het geleverd is. Gebruik het noodreservewiel niet bij andere auto's en monteer geen reservewielen van andere auto's.
Het noodreservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het noodreservewiel moet zo kort mogelijk gebruikt worden en er mag niet sneller dan 80 km/h mee worden gereden. Op het noodreservewiel is een oranje sticker aangebracht waarop de belangrijkste aanwijzingen en de beperkingen staan vermeld met betrekking tot het gebruik van het reservewiel.
Attendeer het overige wegverkeer op de stilstaande auto m.b.v.: de waarschuwingsknipperlichten, de gevarendriehoek enz. Tijdens het verwisselen van een wiel moeten alle inzittenden de auto hebben verlaten, vooral als de auto zwaar beladen is, en op een veilige afstand van het verkeer wachten, totdat het wiel verwisseld is. Blokkeer de wielen met stenen of andere voorwerpen als de auto schuin op een helling of op een slecht wegdek staat.
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 194
194 NOODGEVALLEN
De krik dient uitsluitend voor het verwisselen van een wiel van de auto waarbij de krik geleverd is of voor auto's van hetzelfde model.
Gebruik de krik niet voor het opkrikken van andere auto's. En beslist nooit voor het uitvoeren van werkzaamheden onder de auto. Als de krik niet juist geplaatst wordt, kan de opgekrikte auto van de krik vallen. Op een sticker op de krik is het maximum hefvermogen aangegeven; de krik mag nooit voor een zwaardere last worden gebruikt. Het noodreservewiel is niet geschikt voor de montage van sneeuwkettingen.
Als u een lekke voorband (aangedreven wiel) hebt en er moet met sneeuwkettingen worden gereden, dan moet u een wiel van de achteras afhalen en daarvoor in de plaats het noodreservewiel monteren. Zo hebt u op de vooras twee normale wielen waarop u sneeuwkettingen kunt monteren.
Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten. Maak het ventiel absoluut niet open. Plaats geen enkel stuk gereedschap tussen velg en band. Controleer regelmatig de spanning van de banden en van het noodreservewiel en houd daarbij de waarden aan die beschreven staan in hoofdstuk “6”.
Bij een gemonteerd noodreservewiel veranderen de rijeigenschappen van de auto. Vermijd met vol gas optrekken, bruusk remmen en hoge snelheden in de bochten. Het noodreservewiel heeft een levensduur van ongeveer 3000 km. Na deze afstand moet de band van het noodreservewiel vervangen worden door een nieuwe band van hetzelfde type. Monteer nooit een normale band op de velg van het noodreservewiel. Laat het verwisselde wiel zo snel mogelijk repareren en monteren. Gebruik nooit twee of meer noodreservewielen. Smeer voor montage de schroefdraad van de wielbouten niet met vet: de bouten kunnen loslopen.
Gereedschaptas (uitvoeringen met Bose HI-FI)
Bij uitvoeringen met Bose HI-FI bevindt zich een gereedschaptas in de bagageruimte.
De gereedschaptas bevat:
❍ schroevendraaier;
❍ sleepoog;
❍ wielboutsleutel;
❍ montagehulpstuk voor wielbouten;
❍ centreerpen voor lichtmetalen wielen;
❍ krik.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 195
NOODGEVALLEN 195
SUBWOOFER VERWIJDEREN
(uitvoeringen met Bose HI-FI)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
BELANGRIJK De volgende procedure geldt alleen voor auto's die zijn uitgerust met een Bose HI-FI audio-installatie met Subwoofer (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
SUBWOOFER EN NOODRESERVEWIEL
Ga voor het verwijderen van de Subwoofer als volgt te werk:
❍ open de achterklep, trek aan de lus A-fig. 10 en trek de vloerbedekking omhoog;
❍ draai de blokkeerschroef A-fig. 8 los, til de Subwoofer op en verwijder vervolgens verbindingskabel B van klittenband C;
❍ plaats de Subwoofer opzij in de bagageruimte, verwijder de houder en neem het noodreservewiel uit;
❍ ga vervolgens verder met het verwisselen van het wiel zoals in dit hoofdstuk wordt beschreven.
Ter afsluiting:
❍ plaats de houder terug in de zitting en plaats de Subwoofer in de houder zoals is aangegeven op de houder (fig. 9). De pijl op het vulstuk moet in de rijrichting van de auto wijzen;
❍ plaats de kabel B-fig. 8 op het klittenband C om afknelling te voorkomen. Draai vervolgens de blokkeerschroef A-fig.
8 vast. Laat de vloerbedekking van de bagageruimte zakken.
4
L0E0177m fig. 8 L0E0176m fig. 9
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 196
196 NOODGEVALLEN
RESERVEWIEL UITNEMEN
Het is nodig te weten dat:
❍ de krik 1,76 kg weegt;
❍ de krik geen afstelwerkzaamheden vereist;
❍ de krik bij beschadiging vervangen moet worden door een krik van hetzelfde type;
❍ buiten de slinger geen enkel ander gereedschap op de krik gemonteerd mag worden.
Ga voor het verwisselen van een wiel als volgt te werk:
❍ zet de auto stil op een plaats waar het verkeer niet in gevaar wordt gebracht en in alle veiligheid het wiel kan worden verwisseld. Zet de auto zo mogelijk op een vlakke en stevige ondergrond;
❍ zet de motor uit en trek de handrem aan;
❍ schakel de eerste versnelling of de achteruit in;
❍ trek de vloerbedekking van de bagageruimte omhoog aan handvat A-fig. 10 (bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til eerst de afdekplaat en vervolgens de vloerbedekking op);
❍ draai de blokkeerschroef B-fig. 10 los;
❍ neem de gereedschaphouder C uit en zet de houder dicht bij het te verwisselen wiel;
❍ neem het noodreservewiel D-fig. 10 uit;
❍ verwijder met de bijgeleverde schroevendraaier het geklemde wieldeksel bij de inkeping op de rand van het deksel; fig. 10 L0E0081m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 197
NOODGEVALLEN
❍ bij uitvoeringen met een dubbele laadruimte, til de bekleding van de dubbele laadruimte op en maak er de vloerbedekking van de bagageruimte aan vast, zoals is aangegeven in fig. 10.
❍ verwijder bij auto’s met lichtmetalen velgen het geklemde wieldeksel met behulp van de bijgeleverde schroevendraaier;
❍ draai met de bijgeleverde sleutel E-fig. 11 de wielbouten van het te verwisselen wiel ongeveer een slag los;
❍ draai de slinger van de krik zo, dat de krik iets omhoog komt;
❍ plaats de krik dicht bij het te verwisselen wiel, bij het teken
O op de chassisbalk;
❍ controleer of de groef F-fig. 12 van de krik goed om de rand van de chassisbalk G valt;
197
4 fig. 11 L0E0082m fig. 12 L0E0083m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 198
198 NOODGEVALLEN
❍ waarschuw eventuele omstanders dat de auto wordt opgekrikt; zorg ervoor dat ze zich niet in de nabijheid van de auto bevinden en de auto vooral niet aanraken totdat deze weer geheel op de grond staat;
❍ plaats de slinger H-fig. 12 op de plaats aangegeven met
I op de krik en zet de auto omhoog, totdat het wiel enige centimeters los van de grond is. Als u de slinger draait, moet u zorgen voor voldoende werkruimte, zodat u geen schaafwonden aan uw hand oploopt door contact met de grond.
Ook de bewegende delen van de krik (schroefdraad en scharnieren) kunnen letsel veroorzaken: vermijd contact met deze onderdelen. Reinig uw handen zorgvuldig als deze met vet in contact zijn geweest;
❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het noodreservewiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
❍ monteer het noodreservewiel, waarbij de pennen T-fig. 13 in een van de gaten A in het wiel moeten vallen;
❍ draai de 4 wielbouten handvast;
❍ draai de slinger van de krik zodat de auto zakt, en verwijder de krik;
❍ draai de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die is aangegeven in fig. 13.
fig. 13 L0E0113m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 199
NOODGEVALLEN 199
NORMALE WIEL MONTEREN
Volg de hiervoor beschreven procedure, krik de auto op en demonteer het noodreservewiel.
Uitvoeringen met stalen velgen
Ga als volgt te werk:
❍ zorg ervoor dat de boutgaten en alle contactvlakken van het normale wiel schoon zijn en geen onzuiverheden bevatten, omdat hierdoor na verloop van tijd de wielbouten kunnen loslopen;
❍ monteer het normale wiel door de 4 wielbouten in de boutgaten te plaatsen;
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten handvast aan;
❍ monteer het geklemde wieldeksel, waarbij de inkeping (op het wieldeksel) moet samenvallen met het ventiel;
❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten kruiselings vast, in de volgorde die eerder is afgebeeld.
Uitvoeringen met lichtmetalen velgen
❍ plaats het wiel op de naaf en draai met de bijgeleverde sleutel de bouten vast;
❍ laat de auto zakken en verwijder de krik;
❍ draai met de bijgeleverde sleutel de wielbouten vast in de volgorde die is aangegeven in fig. 8;
❍ monteer het geklemde wieldeksel en zorg ervoor dat het referentiegat op het wiel samenvalt met de referentiepen op het wieldeksel.
BELANGRIJK Door een verkeerde montage kan het wieldeksel tijdens het rijden loslaten.
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 200
200 NOODGEVALLEN
Ter afsluiting
❍ plaats het noodreservewiel D-fig. 10 op de daarvoor bestemde plek in de bagageruimte;
❍ druk de half geopende krik stevig in de houder om rammelen tijdens het rijden te voorkomen;
❍ berg het gebruikte gereedschap op in de gereedschaphouder;
❍ plaats de gereedschaphouder op het reservewiel en draai de blokkeerschroef B-fig. 10 vast;
❍ plaats de vloerbedekking op de juiste wijze op de vloer van de bagageruimte.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden. Controleer regelmatig de spanning van de banden, ook van het noodreservewiel.
GLOEILAMP VERVANGEN
ALGEMENE AANWIJZINGEN
❍ Controleer voordat u een lamp vervangt of de contacten niet zijn geoxideerd;
❍ vervang een defecte lamp door een exemplaar van hetzelfde type en vermogen;
❍ als u een gloeilamp in de koplamp hebt vervangen, controleer dan om veiligheidsredenen altijd of de afstelling nog goed is;
❍ als een lamp niet brandt, controleer dan eerst of de zekering niet doorgebrand is, voordat u de lamp vervangt: zie voor de plaats van de zekeringen de paragraaf “Zekeringen vervangen” in dit hoofdstuk.
Afhankelijk van het gemonteerde velgtype (lichtmetaal of staal) worden specifieke wielbouten gebruikt en een specifiek noodreservewiel die alleen bij dat type velg horen. De wielbouten van de lichtmetalen velgen zijn te herkennen aan de vaste ring en aan een holle uitsparing op de kop van de wielbout zelf. Mocht u toch het gemonteerde velgtype willen vervangen (lichtmetalen velgen in plaats van stalen of omgekeerd), dan dient u zich te wenden tot het Lancia
Servicenetwerk voor het juiste type wielbouten en het juiste noodreservewiel. Bewaar de standaard gemonteerde wielbouten voor het geval dat u de oorspronkelijk op de auto gemonteerde wielen weer wilt monteren.
Modificaties of reparaties aan de elektrische installatie die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 201
NOODGEVALLEN
Halogeenlampen bevatten gas onder druk. Bij breuk kunnen er glassplinters wegschieten.
Halogeenlampen mag u uitsluitend aanraken op het metalen gedeelte. Als u de bol met uw vingers aanraakt, zal de lichtopbrengst van de lamp teruglopen en kan ook de levensduur beperkt worden.
Als u de bol per ongeluk toch hebt aangeraakt, moet u de bol schoonwrijven met een doekje met alcohol en daarna laten drogen.
Wij raden u aan defecte gloeilampen, indien mogelijk, door het Lancia Servicenetwerk te laten vervangen. De juiste werking en afstelling van de buitenverlichting zijn van essentieel belang voor de rijveiligheid en bovendien wettelijk verplicht.
201
BELANGRIJK Aan de binnenzijde kan de koplamp een beetje beslagen zijn: dit duidt niet op een defect, maar is een natuurlijk verschijnsel dat veroorzaakt wordt door een lage temperatuur en de luchtvochtigheidsgraad, en verdwijnt snel als de koplampen worden ingeschakeld. De aanwezigheid van druppels aan de binnenzijde van de koplamp duidt daarentegen op het binnendringen van water: wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
BELANGRIJK Bij lage buitentemperaturen of hoge luchtvochtigheid of na een hevige regenbui of na het wassen kunnen de koplampunits of de achterlichtunits beslagen zijn en/of kunnen er in de units condensdruppels ontstaan. Dit is een natuurlijk verschijnsel als gevolg van het verschil in temperatuur en vochtigheidsgraad voor en achter het lampenglas. Het duidt niet op een defect en heeft geen invloed op de normale werking van de verlichtingsunits. De wasem verdwijnt snel vanaf het midden van de verlichtingsunit geleidelijk naar de randen, als de verlichting wordt ingeschakeld.
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 202
202 NOODGEVALLEN
TYPEN GLOEILAMPEN fig. 14
Op de auto zijn verschillende typen gloeilampen gemonteerd:
A. Glasfittinglampen: deze zijn voorzien van een klemfitting.
Verwijder de lamp door de lamp uit de houder te trekken.
B. Gloeilampen met bajonetfitting: verwijder de lamp uit de houder door hem iets in te drukken en linksom te draaien.
C. Buislampen: verwijder de lamp door hem uit de veercontacten los te maken.
D. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
E. Halogeenlampen: verwijder de lamp door de borgveer los te haken uit de zitting.
fig. 14 L0E0084m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 203
Lampen
Buitenverlichting voor/dagverlichting
Achterlichten
Dimlicht
Grootlicht
Richtingaanwijzer voor
Richtingaanwijzer achter
Flankrichtingaanwijzer
Remlichten
Derde remlicht
Kentekenplaatverlichting
Mistlampen voor
Mistachterlicht
Achteruitrijlicht
Plafondverlichting voor (witte leds)
Plafondverlichting achter
Bagageruimteverlichting/ verlichting dashboardkastje
Dorpelverlichting
(*) Xenon-gasontladingslampen
NOODGEVALLEN
Type
LED
LED
D1S(*) / H7
H1(*) / H7
PY 24W
LED
WY5W
LED
LED
W5W
H11
W16W
W16W
5L/5K
12V 5W
12V 5W
W5W
Vermogen
–
5 W
55 W
16 W
16 W
–
5 W
5 W
–
–
55 W
55 W
24 W
–
5 W
–
5 W
Figuur
–
C
C
E
B
–
C
B
A
–
B
–
D
D
–
–
A
203
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 204
204 NOODGEVALLEN
GLOEILAMP BUITENVERLICHTING
VERVANGEN
KOPLAMPUNITS fig. 15
In de koplampunits zijn de gloeilampen van het dimlicht, het grootlicht en de richtingaanwijzers opgenomen. De lampen zijn op de volgende wijze geplaatst:
A. Grootlicht;
B. Dimlicht;
C. Richtingaanwijzers.
DIMLICHT
Met gloeilampen
Gloeilamp vervangen:
❍ verwijder het beschermdeksel B-fig. 15;
❍ haak de borgveer van de lamp A-fig. 16 los;
❍ maak de stekker B los;
❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;
❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer A vast;
❍ monteer het beschermdeksel B-fig. 15 op de juiste wijze.
fig. 15 L0E0154m fig. 16 L0E0155m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 205
NOODGEVALLEN 205
Met gasontladingslampen (Xenon)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
GROOTLICHT
Met gloeilampen
Gloeilamp vervangen:
❍ verwijder het beschermdeksel A-fig. 15;
❍ haak de borgveer van de lamp A-fig. 17 los;
❍ maak de stekker B los;
❍ trek de lamp C uit de houder en vervang hem;
❍ monteer de nieuwe lamp; hierbij moet de nok van het metalen deel vallen in de uitsparing in de reflector; sluit vervolgens de stekker B weer aan en haak de borgveer A vast;
❍ monteer het beschermdeksel A-fig. 15 op de juiste wijze.
Met gasontladingslampen (Xenon)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Door de hoge voedingsspanning mogen defecte gasontladingslampen (Xenon) uitsluitend vervangen worden door gespecialiseerd personeel: levensgevaar! Wendt u tot het Lancia Servicenetwerk.
4
L0E0156m fig. 17
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 206
206 NOODGEVALLEN
BUITENVERLICHTING/DAGVERLICHTING
De buitenverlichting/dagverlichting zijn uitgerust met leds.
Wendt u voor de vervanging tot het Lancia Servicenetwerk.
RICHTINGAANWIJZERS
Voor
Gloeilamp vervangen:
❍ verwijder het beschermdeksel C-fig. 15;
❍ druk op de blokkeerlippen van de lamphouder (aangegeven door de pijlen in fig. 18) en trek tegelijkertijd de unit naar buiten;
❍ verwijder en vervang de lamp A;
❍ monteer het beschermdeksel C op de juiste wijze.
Flankrichtingaanwijzers
Gloeilamp vervangen:
❍ duw tegen het lampenglas A-fig. 19 zodat de interne borgveer B wordt ingedrukt en trek de unit naar buiten;
❍ draai de lamphouder C linksom, verwijder de geklemde lamp
D en vervang hem;
❍ plaats de lamphouder C in het lampenglas door hem rechtsom te draaien;
❍ monteer de unit en controleer of de interne borgveer B goed vastzit (geborgd).
fig. 18 L0E0157m fig. 19 L0E0158m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 207
NOODGEVALLEN 207
MISTLAMPEN VOOR fig. 20
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Wendt u voor het vervangen van defecte mistlampen tot het
Lancia Servicenetwerk.
ACHTERLICHTUNITS
Wendt u voor het vervangen van de leds in de achterlichtunit tot het Lancia Servicenetwerk.
ACHTERUITRIJLICHTEN fig. 21
Wendt u voor het vervangen van een gloeilamp van het achteruitrijlicht tot het Lancia Servicenetwerk.
MISTACHTERLICHTEN fig. 22
Wendt u voor het vervangen van een gloeilamp van het mistachterlicht tot het Lancia Servicenetwerk.
L0E0160m fig. 21
4
L0E0161m fig. 20 L0E0159m fig. 22
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 208
208 NOODGEVALLEN
DERDE REMLICHT fig. 23
Wendt u voor het vervangen van de leds van het derde remlicht tot het Lancia Servicenetwerk.
KENTEKENPLAATVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
❍ verwijder het lampenglas A-fig. 24 op het door de pijlen aangegeven punt;
❍ trek de lamp B uit de houder en vervang hem.
fig. 24 fig. 23 L0E0162m fig. 25
L0E0163m
L0E0282m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 209
NOODGEVALLEN 209
GLOEILAMP INTERIEURVERLICHTING
VERVANGEN
Zie voor het type lamp en het bijbehorende vermogen de paragraaf “Typen gloeilampen”.
fig. 26 L0E0165m
PLAFONDVERLICHTING VOOR
Gloeilampen vervangen:
❍ maak het plafondlampje A-fig. 26 op de door de pijlen aangegeven punten los;
❍ open het beschermdeksel B-fig. 27;
❍ maak de lampen C los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang ze; controleer of de nieuwe lampen goed vastzitten in de veercontacten;
❍ sluit het beschermdeksel B-fig. 27 en plaats het plafondlampje A-fig. 26 in de zitting; controleer of het goed geborgd is.
BELANGRIJK Op enkele uitvoeringen is het plafondlampje in fig. 26 achter geplaatst (bij aanwezigheid van een open dak). Zie voor het vervangen van de betreffende lampen de paragraaf
“Plafondlampje voor” in dit hoofdstuk.
4
L0E0166m fig. 27
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 210
210 NOODGEVALLEN
PLAFONDVERLICHTING ACHTER
Uitvoeringen zonder open dak
Gloeilampen vervangen:
❍ maak het plafondlampje A-fig. 28 op de door de pijlen aangegeven punten los;
❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
Uitvoeringen met open dak
Gloeilamp vervangen:
❍ maak het plafondlampje A-fig. 30 op het door de pijl aangegeven punt los;
❍ maak de lamp B-fig. 29 los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
L0E0168m fig. 29
L0E0169m fig. 28 L0E0167m fig. 30
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 211
NOODGEVALLEN 211
BAGAGERUIMTEVERLICHTING
Gloeilamp vervangen:
❍ open de achterklep;
❍ maak de lichtunit A-fig. 32 op het door de pijl aangegeven punt los;
❍ open de beschermkap B-fig. 33 en vervang de geklemde lamp;
❍ sluit de beschermkap B op de lichtunit;
❍ monteer het plafondlampje A door het eerst aan een zijde in de juiste stand te plaatsen en vervolgens de andere zijde aan te drukken, totdat de borging inklikt.
4 fig. 32 L0E0171m fig. 33 L0E0172m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 212
212 NOODGEVALLEN
VERLICHTING DASHBOARDKASTJE
Gloeilamp vervangen:
❍ open het dashboardkastje en verwijder de lichtunit A-fig. 34;
❍ maak de lamp B los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
ZONNEKLEPVERLICHTING
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Gloeilamp vervangen:
❍ open de kap A-fig. 35 van het spiegeltje;
❍ maak de lichtunit B op de door de pijlen aangegeven punten los;
❍ maak de lamp C-fig. 36 los uit de veercontacten aan de zijkant en vervang hem; plaats de nieuwe lamp en controleer of de nieuwe lamp goed vastzit in de veercontacten.
L0E0174m fig. 35
L0E0175m fig. 34 L0E0173m fig. 36
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 213
NOODGEVALLEN
ZEKERINGEN VERVANGEN
ALGEMENE INFORMATIE
Het elektrische systeem wordt door zekeringen beveiligd: de zekering brandt door bij een storing of bij oneigenlijk gebruik van het systeem. Als een elektrisch onderdeel niet werkt, controleer dan eerst of de zekering niet is doorgebrand: de verbindingsstrip
A-fig. 37 mag niet onderbroken zijn. Is dit wel het geval, dan moet u de zekering vervangen door een exemplaar met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur).
B zekering in goede staat.
C zekering met doorgebrande strip.
Gebruik het tangetje D-fig. 37 voor het vervangen van de zekeringen. Dit tangetje is vastgehaakt in het zekeringenkastje op het dashboard.
De componenten die door de zekeringen worden beveiligd, staan in de tabellen op de volgende pagina's aangegeven.
213
Als de zekering opnieuw doorbrandt, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Vervang een defecte zekering nooit door ander materiaal.
Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere stroomsterkte (ampère); BRAND-
GEVAAR.
Als een hoofdzekering (MAXI-FUSE, MIDI-
FUSE, MEGA-FUSE) doorbrandt, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
Controleer, voordat u een zekering vervangt, of de contactsleutel uit het contactslot is genomen en alle stroomverbruikers uitstaan en/of zijn uitgeschakeld.
Als een zekering van de veiligheidssystemen
(airbagsysteem, remsysteem), de aandrijving van de auto (motormanagementsysteem, regelsysteem van de versnellingsbak) of de stuurinrichting doorbrandt, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
fig. 37 L0E0085m
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 214
214 NOODGEVALLEN
PLAATS VAN DE ZEKERINGEN
Zekeringenkast dashboard
De zekeringen zijn bereikbaar nadat de geklemde kap A is verwijderd. Aan de onderzijde naast de pedalen bevindt zich de zekeringenkast die is afgebeeld in fig. 38.
fig. 38 L0E0209m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 215
NOODGEVALLEN 215
Extra zekeringen
(uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air)
Op de uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air bevinden zich naast de zekeringenkast op het dashboard vier extra zekeringen (fig. 38a).
Zekeringenkast motorruimte fig. 39 en 40
Een tweede zekeringenkast bevindt zich rechts in de motorruimte naast de accu. Om deze te bereiken moet u de lippen aan de zijkant losmaken en het deksel L verwijderen. De nummers die op de binnenzijde van het deksel zijn aangebracht, geven de elektrische componenten aan die door de betreffende zekering worden beveiligd.
Als de motorruimte moet worden uitgespoten, zorg dan dat de waterstraal niet direct op de zekeringenkast in de motorruimte wordt gericht.
4 fig. 38a
L0E0211m fig. 39 L0E0088m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 216
216 NOODGEVALLEN
Zekeringenkast bagageruimte fig. 41 en 42
De zekeringen in de zekeringenkast links in de bagageruimte zijn bereikbaar nadat het inspectieklepje is geopend fig. 41.
fig. 41
L0E0114m fig. 40 L0E0210m fig. 42 L0E0115m
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 217
NOODGEVALLEN
ZEKERINGENTABEL
VERBRUIKERS
Dimlicht rechts
Dimlicht rechts met Xenon-gasontladingslampen
Dimlicht links, koplampverstelling
Dimlicht links met Xenon-gasontladingslampen
Spoel van relais ventilateur voor airco, body computer
Ruitbediening linksachter
Ruitbediening rechtsachter
Achteruitrijlichten, relaisspoelen zekeringenkast motorruimte, rempedaalschakelaar (normaal gesloten contact), waterdetectiesensor in brandstoffilter, luchtkwantummeter/koppelingspedaalschakelaar en druksensor op rembekrachtiger (uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Regeleenheid portiervergrendeling, tankklepje, dead lock, achterklepontgrendeling
Derde remlicht, instrumentenpaneel, regeleenheid adaptieve verlichting
(behalve uitvoering 1.4 Turbo MultiAir), regeleenheid op gasontladingslamp links (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Plafondlampje voor en middenachter (voor bepaalde uitvoeringen/markten, met elektrisch bediend open dak), zonneklepverlichting aan bestuurderszijde en passagierszijde, bagageruimteverlichting en dashboardkastverlichting
Autoradio/radionavigatiesysteem (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air), regeleenheid Blue&Me™, sirene diefstalalarm, alarmsysteem in plafondlampje, regeleenheid airconditioning, regeleenheid bandenspanningcontrole, diagnosestekker, plafondlampjes achter, spanningsstabilisator (uitvoering 1.4 Turbo Multi Air zonder optional HiFi)
Achterruitverwarming
Verwarming elektrische buitenspiegels, verwarming ruitensproeiers voor
ZEKERING
F31
F33
F34
F35
F12
F12
F13
F13
F36
F37
F38
F39
F40
F41
20
7,5
10
10
AMPÈRE
5
20
20
5
7,5
15
7,5
15
30
7,5
38
38
217
38
38
38
38
FIGUUR
38
38
38
38
38
38
38
38
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 218
218 NOODGEVALLEN
VERBRUIKERS
Module voor ruitenwissers op de stuurkolomschakelaar, module voor tweewegpomp, ruitensproeiers voor/achter op de stuurkolomschakelaar
Aansteker/stekkerdoos op tunnelconsole, stekkerdoos bagageruimte
Motor open dak
Ruitbediening voor bestuurderszijde
Ruitbediening voor passagierszijde
Schakelaarpanelen waarschuwingsknipperlichten, rechts, links en in het midden op de autoradio/radionavigatiesysteem (verlichting), bedieningsorganen op het stuurwiel (verlichting), schakelaarpaneel op plafondverlichting voor (verlichting), regeleenheid interieurbewaking, elektrisch bedienbaar open dak (regeleenheid, verlichting schakelaars), regensensor/schemersensor, elektronisch dimbare binnenspiegel, inschakeling verwarmingselementen in voorstoelen, AUX-poort (verlichting)
Aansteker (verlichting), bediening cruise-control, regeleenheid
Blue&Me™, regeleenheid parkeersensoren, AQS-sensor, regeleenheid airconditioning, elektrisch verstelbare buitenspiegels, regeleenheid bandenspanningcontrole, regeleenheid rijstrookbewaking, regeleenheid elektronisch geregelde schokdemping, regeleenheid op gasontladingslamp rechts (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air), spanningsstabilisator (uitvoeringen 1.4 Turbo Multi Air) (*)
Module voor achterruitwisser op de stuurkolomschakelaar
Instrumentenpaneel, richtingaanwijzers achter
ZEKERING
F43
F44
F46
F47
F48
F49
F51
F52
F53
(*) Uitvoeringen met gasontladingslampen
AMPÈRE
30
15
20
20
20
5
5/7,5 (*)
15
7,5
FIGUUR
38
38
38
38
38
38
38
38
38
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 219
NOODGEVALLEN
VERBRUIKERS ZEKERING
Autoradio/Radionavigatiesysteem
Dagverlichting (DRL)/buitenverlichting links
Dagverlichting (DRL)/buitenverlichting rechts
Regeleenheid adaptieve verlichting/regeleenheden op gasontladingslampen links en rechts
Aanjager klimaatregeling
Koplampsproeierpomp
(uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 120 pk, 1.4 Turbo Multi Air)
Koplampsproeierpomp (uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 150 pk,
1.6 Multijet, 2.0 Multijet, 1.9 Twin Turbo Multijet)
Claxon
Grootlicht
Extra verwarming PTC1
Aircocompressor
Mistlampen voor/cornering lights
Brandstofpomp
Accuconditiesensor (uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Regeleenheid stoelverstelling rechtsvoor
Regeleenheid stoelverstelling linksvoor
Stoelverwarming linksvoor
Stoelverwarming rechtsvoor
Regeleenheid Hifi-audiosysteem (behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
Spanningsstabilisator
(uitvoering 1.4 Turbo Multi Air met optional HI-FI)
Luidspreker BASSBOX
(HI-FI-audiosysteem, behalve uitvoering 1.4 Turbo Multi Air)
(P038)
(P036)
(P037)
(P039)
F08
F09
F09
F5
F1
F2
F3
F6
F4
F4
F10
F14
F15
F19
F30
F85
F87
AMPÈRE
10
5
5
5
40
30
20
30
30
10
10
15
20
10
15
30
7,5
15
15
5
10
FIGUUR
38a
38a
38a
38a
40
40
40
2
42
42
42
42
42
40
40
40
40
40
40
40
42
219
4
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 220
220 NOODGEVALLEN
ACCU OPLADEN
BELANGRIJK De beschrijving voor het opladen van de accu dient slechts ter informatie. Wendt u bij voorkeur tot het Lancia
Servicenetwerk om deze werkzaamheden uit te laten voeren.
We raden u aan de accu langzaam en met een lage stroomsterkte
(ampèrage) gedurende ca. 24 uur op te laden. Als u de accu langer oplaadt, kan de accu worden beschadigd.
UITVOERINGEN ZONDER Start&Stop-SYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❍ maak de klem los van de minpool op de accu;
❍ sluit de kabels van het laadapparaat aan op de accupolen; let hierbij op de polariteit;
❍ schakel de acculader in;
❍ aan het einde van het opladen: schakel eerst de acculader uit en koppel dan de accu los;
❍ sluit de klem weer aan op de minpool van de accu.
UITVOERINGEN MET Start&Stop-SYSTEEM fig. 43
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Ga voor het opladen als volgt te werk:
❍ koppel de aansluiting A (door bediening van knop B) los van de accuconditiesensor C, die op de minpool D van de accu is gemonteerd;
L0E0199m fig. 43
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 221
NOODGEVALLEN 221
❍ verbind de pluskabel van de acculader met de pluspool E van de accu en de minkabel met de aansluiting op sensor D zoals in de figuur is aangegeven;
❍ schakel de acculader in. Schakel aan het einde van het opladen de acculader uit;
❍ sluit, na het loskoppelen van het laadapparaat, de stekker A weer aan op sensor C zoals in de figuur is aangegeven.
OPKRIKKEN VAN DE AUTO
Als de auto omhoog gezet moet worden, wendt u dan tot een werkplaats van het Lancia Servicenetwerk; deze beschikt over een garagekrik of hefbrug.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.
Vermijd het contact met de huid en de ogen. Het opladen van de accu moet worden uitgevoerd in een goed geventileerde ruimte, ver verwijderd van open vuur en vonkvormende apparaten: brand- en ontploffingsgevaar.
SLEPEN VAN DE AUTO
Bij de auto is een sleepoog geleverd. Het sleepoog bevindt zich in de gereedschaphouder onder de vloerbedekking in de bagageruimte.
SLEEPOOG BEVESTIGEN fig. 44-45
Ga als volgt te werk:
❍ verwijder de dop A;
❍ neem het sleepoog B uit de zitting in de gereedschaphouder;
Probeer een bevroren accu niet op te laden: eerst moet de accu ontdooid worden, anders loopt u het risico dat de accu ontploft. Als de accu bevroren is geweest, moet door deskundig personeel worden gecontroleerd of de cellen niet beschadigd zijn en of de bak geen scheuren vertoont, waardoor de giftige en corrosieve vloeistof kan weglekken.
4
L0E0090m fig. 44
183-222 Delta NL 1ed 17-12-10 11:42 Pagina 222
222 NOODGEVALLEN
❍ draai het sleepoog geheel op de schroefdraadpen voor of achter.
Draai voor het slepen de sleutel in stand MAR en vervolgens in STOP zonder de contactsleutel uit het slot te verwijderen. Als de contactsleutel uit het contactslot wordt genomen, schakelt automatisch het stuurslot in waardoor het onmogelijk wordt de auto te besturen.
Houd er rekening mee dat de rembekrachtiging en de elektrische stuurbekrachtiging niet werken zolang de motor niet is aangeslagen, waardoor meer kracht nodig is voor de bediening van het rempedaal en het stuur. Gebruik voor het slepen geen elastische kabels en rijd zo gelijkmatig mogelijk.
Controleer tijdens het slepen of de sleepkabel geen carrosseriedelen kan beschadigen. Houdt u bij het slepen van een auto aan de wettelijke voorschriften. Dit geldt zowel voor het slepen zelf als voor het gedrag naar andere weggebruikers. Start de motor niet als de auto wordt gesleept. Maak de schroefdraad zorgvuldig schoon, voordat u het sleepoog op de schroefdraadpen draait. Controleer voor het slepen of het sleepoog volledig op de betreffende schroefdraadpen is gedraaid.
fig. 45
L0E0091m
Het sleepoog voor en achter mag uitsluitend worden gebruikt voor pechgevallen op een vlakke weg.
Slepen, waarbij gebruik moet worden gemaakt van een sleepverbinding (sleepstang) die aan de wettelijke eisen voldoet, is toegestaan over korte afstanden om de auto op een vlakke weg te verplaatsen als voorbereiding op transport m.b.v. een afsleepauto of een autoambulance. De sleepogen MOGEN NIET worden gebruikt voor het slepen van het voertuig buiten een vlakke weg of als er obstakels aanwezig zijn en/of voor het slepen met sleepkabels of andere elastische materialen. Naast bovenstaande voorwaarden moeten de twee voertuigen (het slepende en het gesleepte) tijdens het slepen ook zo veel mogelijk in een rechte lijn achter elkaar blijven.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 223
ONDERHOUD EN ZORG
223
Geprogrammeerd onderhoud .............................................................
Geprogrammeerd Onderhoudsschema ...............................................
Periodieke controles............................................................................
Zwaar gebruik van de auto ................................................................
Niveaus controleren ...........................................................................
Luchtfilter/Pollenfilter........................................................................
Accu ..................................................................................................
Wielen en banden ..............................................................................
Rubber slangen .................................................................................
Ruitenwissers/achterruitwisser ...........................................................
Carrosserie ........................................................................................
Interieur ............................................................................................
231
238
239
242
224
225
229
229
244
244
247
250
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 224
224 ONDERHOUD EN ZORG
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUD
Doelmatig onderhoud is een beslissende factor voor een lange levensduur, de beste prestaties en een zo zuinig mogelijk gebruik van de auto.
Om dit te realiseren heeft Lancia een reeks controle- en onderhoudsbeurten samengesteld die iedere 30.000 km (benzine-uitvoeringen) en iedere 35.000 km (dieseluitvoeringen) moet worden uitgevoerd.
Onthoud echter dat het geprogrammeerd onderhoud niet volledig toereikend is om de auto in optimale staat te houden: zowel in de beginperiode voor de servicebeurt bij 30.000/35.000 kilometer als daarna, tussen twee servicebeurten in, moet regelmatig wat aandacht aan de auto worden geschonken. Controleer bijvoorbeeld regelmatig de bandenspanning en de vloeistofniveaus en vul deze laatste zo nodig bij.
BELANGRIJK De servicebeurten van het Geprogrammeerd
Onderhoud zijn door de fabrikant voorgeschreven. Het niet uitvoeren van deze servicebeurten kan het vervallen van de garantie tot gevolg hebben.
De werkzaamheden van het Geprogrammeerd Onderhoud kunnen door het Lancia Servicenetwerk tegen vaste tarieftijden worden uitgevoerd.
Eventuele reparaties die nodig blijken tijdens het uitvoeren van de diverse inspecties en controles van het geprogrammeerd onderhoud, worden uitsluitend na toestemming van de klant uitgevoerd.
BELANGRIJK Het is raadzaam eventuele kleine defecten onmiddellijk door het Lancia Servicenetwerk te laten verhelpen en daarmee niet te wachten tot de volgende servicebeurt.
Als de auto vaak wordt gebruikt voor het trekken van aanhangers, moeten er kortere intervallen worden aangehouden voor de werkzaamheden van het geprogrammeerd onderhoud.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 225
ONDERHOUD EN ZORG 225
GEPROGRAMMEERD ONDERHOUDSSCHEMA
Benzine-uitvoeringen x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/ controlelampjes enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppelingbediening, ruitensproeiers, accu, motorkoelsysteem enz.)
Handrem controleren en eventueel afstellen
Conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren
Conditie van getande distributieriem visueel controleren
●
●
●
●
●
●
●
●
●
30
●
60
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
90
●
120 150 180
● ● ●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 226
226 ONDERHOUD EN ZORG
Uitlaatgasemissie controleren
Benzinedamp-opvangsysteem controleren
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Aandrijfriem(en) voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*)
Bougies vervangen (1)
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (of om de 24 maanden)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)
(2) x 1000 km 30
●
●
●
●
●
60
●
●
●
●
●
●
●
90
●
●
●
●
●
●
120 150 180
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(1) Om de juiste werking te garanderen en om ernstige schade aan de motor te voorkomen, is voor de uitvoeringen
1.4 Turbo Jet en 1.4 Turbo Multi Air het volgende van fundamenteel belang:
– gebruik uitsluitend het merk en type bougies dat specifiek voor de Turbo Jet en Turbo Multi Air motor is voorgeschreven (zie hetgeen beschreven staat in de paragraaf “Motor”);
– houdt u strikt aan het vervangingsinterval van de bougies dat in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat aangegeven;
– het is raadzaam u hiervoor tot het Lancia Servicenetwerk te wenden.
(2) Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt en in elk geval als de auto jaarlijks minder dan 10.000 km rijdt, dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden worden vervangen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 227
ONDERHOUD EN ZORG 227
Dieseluitvoeringen x 1000 km
Banden op conditie en slijtage controleren en bandenspanning eventueel herstellen
Werking verlichting (koplamp- en achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, waarschuwings-/ controlelampjes enz.) controleren
Werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter controleren
Stand wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren
Remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren en werking waarschuwingslampje voor versleten remblokken controleren
Remblokken achter (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren
Visueel de conditie controleren van: buitenzijde carrosserie, bodemplaatbescherming, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.), en rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem
Vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren
Vloeistofniveaus controleren en eventueel bijvullen (remsysteem, hydraulische koppelingbediening, ruitensproeiers, accu, motorkoelsysteem enz.)
Handrem controleren en eventueel afstellen
Spanning van aandrijfriemen voor hulporganen controleren en eventueel afstellen (behalve uitvoeringen met automatische riemspanners)
Uitlaatgasemissie/roetuitstoot controleren
Conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren
35
●
70
●
105
●
140 175
● ●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
●
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 228
228 ONDERHOUD EN ZORG x 1000 km
Motormanagementsysteem controleren (m.b.v. diagnosestekker)
Aandrijfriemen voor hulporganen vervangen
Getande distributieriem vervangen (*)
Brandstoffilter vervangen
Luchtfilterelement vervangen
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen zonder DPF) (of om de 24 maanden)
Motorolie en oliefilter vervangen (uitvoeringen met DPF) (**)
Remvloeistof vervangen (of om de 24 maanden)
Pollenfilter vervangen (of om de 15 maanden)
35
●
●
70
●
●
●
●
105
●
●
●
140
●
●
●
●
●
175
●
●
●
●
● ●
●
● ●
(*) Ongeacht de kilometerstand moet de distributieriem bij zware bedrijfsomstandigheden (koude klimaten, gebruik in stadsverkeer, langdurig stationair draaien) om de 4 jaar worden vervangen of in ieder geval om de 5 jaar.
(**) De motorolie en het oliefilter moeten worden vervangen als het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel brandt of in ieder geval om de 24 maanden.
Als de auto overwegend in stadsverkeer gebruikt wordt, dan moet de motorolie en het oliefilter om de 12 maanden worden vervangen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 229
ONDERHOUD EN ZORG 229
PERIODIEKE CONTROLES
Iedere 1.000 km of voor een lange reis controleren en eventueel bijvullen:
❍ niveau van de motorkoelvloeistof;
❍ niveau van de remvloeistof;
❍ niveau van de ruitensproeiervloeistof;
❍ conditie en spanning van de banden;
❍ werking verlichting (koplamp-/achterlichtunits, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❍ werking ruitenwissers/-sproeiers voor/achter en stand/ slijtage wisserbladen voor/achter.
Iedere 3.000 km controleren en eventueel bijvullen: motorolieniveau.
Gebruik bij voorkeur producten van PETRONAS LUBRICANTS omdat die speciaal zijn afgestemd op de Lancia-modellen (zie de “Vullingstabel” in hoofdstuk “6”).
ZWAAR GEBRUIK VAN DE AUTO
Als de auto overwegend onder zware bedrijfsomstandigheden rijdt, zoals:
❍ trekken van aanhangers of caravans;
❍ rijden op stoffige wegen;
❍ veel korte ritten (minder dan 7–8 km) en bij buitentemperaturen onder nul;
❍ veel langdurig stationair draaiende motor of lange ritten bij lage snelheden (bijv. bij huis-aan-huis bezorging) of als de auto lang stilstaat;
❍ in de stad;
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 230
230 ONDERHOUD EN ZORG is het noodzakelijk de volgende controles vaker uit te voeren, dan in het Geprogrammeerd Onderhoudsschema staat aangegeven:
❍ remblokken voor (schijfremmen) op conditie en slijtage controleren;
❍ vergrendelmechanismen van de motorkap en achterklep op vervuiling controleren en mechanismen smeren;
❍ visueel de conditie controleren van: motor, versnellingsbak, aandrijfassen, uitlaat, brandstof- en remleidingen, rubber delen (stofkappen, hoezen enz.) en rubber slangen van rem- en brandstofsysteem;
❍ acculading en niveau van het elektrolyt in de accu controleren (zie paragraaf “Accu” in dit hoofdstuk);
❍ conditie van aandrijfriemen voor hulporganen visueel controleren;
❍ pollenfilter controleren en eventueel vervangen; dit is vooral raadzaam als een beperking in de capaciteit van de ventilatie wordt geconstateerd;
❍ luchtfilter controleren en eventueel vervangen.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 231
ONDERHOUD EN ZORG
NIVEAUS CONTROLEREN – Uitvoering 1.4 Turbo Jet
231
L0E0092m
5 fig. 1
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 232
232
Uitvoering 1.4 Turbo Multi Air
ONDERHOUD EN ZORG fig. 2 L0E0204m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 233
Uitvoering 1.6 Multijet/2.0 Multijet
ONDERHOUD EN ZORG 233
L0E0254m
5 fig. 3
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 234
234
Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet
ONDERHOUD EN ZORG fig. 4 L0E0254m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 235
ONDERHOUD EN ZORG
MOTOROLIE A-fig. 1-2-3-4
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en enige minuten (circa 5) na het uitzetten van de motor. Het oliepeil moet altijd tussen het MIN- en MAX-merkteken op de oliepeilstok staan. Het verschil tussen het MIN- en MAX-merkteken komt overeen met ongeveer 1 liter.
Als het olieniveau dicht bij of onder het MIN-merkteken staat, moet via de olievulopening motorolie tot aan het MAX-merkteken worden bijgevuld.
Het olieniveau mag nooit het MAX-merkteken overschrijden.
Motorolieverbruik
Als richtlijn geldt een maximaal motorolieverbruik van ongeveer
400 gram per 1000 km. De motor van een nieuwe auto moet nog worden ingereden. Dit betekent dat het motorolieverbruik pas na de eerste 5.000 ÷ 6.000 km stabiliseert.
BELANGRIJK Het motorolieverbruik hangt af van de rijstijl en de gebruiksomstandigheden van de auto.
BELANGRIJK Na het bijvullen of het verversen van de olie, moet u de motor enige seconden laten draaien, vervolgens de motor uitzetten en na enige minuten het oliepeil controleren.
235
Wees bij het uitvoeren van werkzaamheden in de motorruimte extra voorzichtig als de motor nog warm is: gevaar voor verbranding. Onthoud dat bij een warme motor de elektroventilateur onverwacht kan inschakelen: kans op verwonding. Pas op als u sjaals, dassen of loszittende kledingstukken draagt: deze kunnen door de bewegende onderdelen worden gegrepen.
Vul nooit olie bij met andere specificaties dan de olie waarmee de motor is gevuld.
Afgewerkte motorolie en het vervangen motoroliefilter bevatten stoffen die schadelijk zijn voor het milieu. Het is raadzaam om het verversen van de olie en het vervangen van de filters door het
Lancia Servicenetwerk te laten uitvoeren. Dit netwerk beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen verwerken van afgewerkte olie en oliefilters.
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 236
236 ONDERHOUD EN ZORG
MOTORKOELVLOEISTOF B-fig. 1-2-3-4
Het niveau van de koelvloeistof moet gecontroleerd worden bij een koude motor en moet tussen het MIN- en MAX-merkteken op het expansiereservoir staan. Een te laag niveau bijvullen door een mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP van PETRONAS LUBRICANTS langzaam via de vulopening van het expansiereservoir te gieten tot aan het MAX-merkteken.
Een mengsel van PARAFLU UP en gedemineraliseerd water in een mengverhouding van 50% beveiligt tot een temperatuur van
−35 °C. Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
Het motorkoelsysteem is gevuld met PARAFLU UP koelvloeistof. Gebruik voor het eventueel bijvullen vloeistof met dezelfde specificaties als waarmee het motorkoelsysteem is gevuld. PARAFLU UP -koelvloeistof kan niet worden gemengd met welke andere koelvloeistof dan ook. Als dit toch gebeurt, mag de motor absoluut niet worden gestart en moet u zich tot het
Lancia Servicenetwerk wenden.
Het koelsysteem staat onder druk. Vervang de dop zo nodig alleen door een exemplaar van hetzelfde type, anders kan de werking van het systeem in gevaar worden gebracht. Draai bij een warme motor de dop van het expansiereservoir nooit los: gevaar voor verbranding.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 237
ONDERHOUD EN ZORG 237
RUITENSPROEIERVLOEISTOF
C-fig. 1-2-3-4
Verwijder voor het bijvullen de dop m.b.v. het lipje.
Gebruik een mengsel van water en TUTELA PROFESSIONAL
SC 35 in de volgende mengverhouding:
❍ 30% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 70% water in de zomer.
❍ 50% TUTELA PROFESSIONAL SC 35 en 50% water in de winter.
Bij temperaturen onder −20 °C, TUTELA PROFESSIONAL SC
35 onverdund gebruiken.
Controleer visueel het niveau van de vloeistof in het reservoir.
Sluit de dop door op het midden van de dop te drukken.
Rijd niet met een leeg ruitensproeierreservoir: de ruitensproeiers zijn van fundamenteel belang voor een optimaal zicht.
Enkele in de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistoffen zijn licht ontvlambaar. In de motorruimte bevinden zich warme onderdelen die bij contact de vloeistof kunnen doen ontbranden.
REMVLOEISTOF D-fig. 1-2-3-4
Draai de dop los en controleer of het remvloeistofniveau nog op het maximum niveau staat. Het niveau mag nooit het MAXmerkteken overschrijden. Als vloeistof moet worden bijgevuld, dan raden wij u aan de remvloeistof te gebruiken die staat vermeld in de tabel “Vloeistoffen en smeermiddelen” (zie hoofdstuk “6”).
OPMERKING Maak de dop van het reservoir en het omringende oppervlak zorgvuldig schoon.
Wees bij het openen van de dop bijzonder voorzichtig zodat er geen vuil in het reservoir komt.
Gebruik voor het bijvullen altijd een trechter met een ingebouwde filterzeef van maximaal 0,12 mm.
BELANGRIJK De remvloeistof is hygroscopisch (trekt water aan). Daarom verdient het aanbeveling, als de auto overwegend wordt gebruikt in gebieden met een hoge luchtvochtigheid, de vloeistof vaker te vervangen dan in het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” staat aangegeven.
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 238
238 ONDERHOUD EN ZORG
Voorkom contact tussen de zeer corrosieve remvloeistof en de lak. Als remvloeistof wordt gemorst, moet de lak onmiddellijk met water worden afgespoeld.
LUCHTFILTER/POLLENFILTER
Laat het luchtfilter of het pollenfilter vervangen door het
Lancia Servicenetwerk.
De remvloeistof is giftig en zeer corrosief. Als per ongeluk remvloeistof wordt gemorst, moeten de betreffende delen onmiddellijk worden gewassen met water en neutrale zeep en daarna met veel water worden afgespoeld. Bij inslikken dient onmiddellijk een arts te worden geraadpleegd.
Het symbool π op het reservoir geeft aan dat synthetische remvloeistof en geen minerale vloeistof moet worden gebruikt. Het gebruik van minerale vloeistoffen moet absoluut worden vermeden, omdat de rubbers in het remsysteem door deze vloeistoffen worden beschadigd.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 239
ONDERHOUD EN ZORG 239
ACCU
De accu F-fig, 1-2-3-4 van de auto is “onderhoudsarm”: onder normale omstandigheden hoeft het elektrolyt niet bijgevuld te worden met gedestilleerd water.
De werking moet echter regelmatig en uitsluitend door het
Lancia Servicenetwerk of gespecialiseerd personeel gecontroleerd worden.
ACCU VERVANGEN
Als de accu vervangen wordt, moet een originele accu met dezelfde specificaties worden geïnstalleerd.
Als de accu vervangen wordt door een accu met andere specificaties, vervallen de onderhoudsintervallen die in het “Geprogrammeerd Onderhoudsschema” staan aangegeven.
Voor het onderhoud van de nieuwe accu dient u zich strikt te houden aan de aanwijzingen van de fabrikant van de accu.
De vloeistof in de accu is giftig en corrosief.
Voorkom contact met de huid en de ogen. Houd open vuur en vonkvormende apparaten verwijderd van de accu: brand- en ontploffingsgevaar.
Als de accu werkt met een zeer laag vloeistofniveau, ontstaat onherstelbare schade aan de accu en kan de accu openbarsten.
ESP 2-systeem
Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje á branden
(op het display verschijnt ook een melding) om aan te geven dat het systeem gereset moet worden. Voer de volgende initialisatieprocedure uit om het lampje te laten doven:
❍ draai de contactsleutel in stand MAR;
❍ draai het stuur helemaal naar rechts en vervolgens naar links
(zodat het stuurwiel de rechtuitstand “passeert”);
❍ draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR.
Als na enkele seconden het lampje á niet dooft, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk.
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 240
240 ONDERHOUD EN ZORG
Onoordeelkundige montage van elektrische en elektronische apparatuur kan ernstige schade toebrengen aan de auto. Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren (diefstalalarm, mobiele telefoon enz.), wendt u dan tot het Lancia
Servicenetwerk. Daar kan men u de meest geschikte installaties aanraden en controleren of het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Accu's bevatten zeer schadelijke stoffen voor het milieu. Het verdient aanbeveling een defecte accu door het Lancia Servicenetwerk te laten vervangen, omdat het beschikt over de uitrusting voor het op milieuvriendelijke wijze en conform de wettelijke bepalingen, verwerken van defecte accu's.
Als u de auto langere tijd stalt in extreem koude omstandigheden moet, om bevriezing te voorkomen, de accu worden verwijderd en op een verwarmde plaats worden bewaard.
Bij werkzaamheden aan de accu of in de buurt van de accu, moet u uw ogen altijd beschermen met een speciale bril.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 241
ONDERHOUD EN ZORG 241
PRAKTISCHE TIPS OM DE LEVENSDUUR
VAN DE ACCU TE VERLENGEN
Om het snel ontladen van de accu te voorkomen en de levensduur te verlengen, dient u de volgende aanwijzingen nauwkeurig op te volgen:
❍ wanneer u de auto parkeert, controleer dan of de portieren, de motorkap en de achterklep goed gesloten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de interieurverlichting blijft branden;
❍ schakel de interieurverlichting uit: de auto is in ieder geval uitgerust met een systeem voor automatische uitschakeling van de interieurverlichting;
❍ voorkom zoveel mogelijk het gebruik van stroomverbruikers als de motor uitstaat (autoradio, waarschuwingsknipperlichten enz.);
❍ maak voordat werkzaamheden aan de elektrische installatie van de auto worden uitgevoerd, eerst de klem los van de minpool op de accu;
❍ de klemmen moeten altijd goed zijn bevestigd.
BELANGRIJK Een accu die gedurende langere tijd minder dan
50% geladen is, raakt door sulfatering beschadigd. Hierdoor loopt de capaciteit en het startvermogen terug.
Ook is de accu dan gevoeliger voor bevriezing (reeds bij temperaturen van circa −10 °C). Als u de auto langere tijd niet gebruikt, zie dan de paragraaf “Auto langere tijd stallen” in hoofdstuk “3”.
Als u na aanschaf van uw auto accessoires wilt monteren die constante voeding nodig hebben (diefstalalarm enz.), of accessoires die de elektrische installatie zwaar belasten, raden wij u aan contact op te nemen met het Lancia Servicenetwerk. Daar kan men u de meest geschikte installaties uit het Lancia Lineaccessoriprogramma aanraden en controleren of de elektrische installatie van de auto geschikt is voor het extra stroomverbruik of dat het noodzakelijk is een accu met een grotere capaciteit te monteren.
Enkele van deze stroomverbruikers blijven continu stroom verbruiken ook bij een uitgezette motor, waardoor de accu geleidelijk ontlaadt.
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 242
242 ONDERHOUD EN ZORG
WIELEN EN BANDEN
De spanning van de banden, inclusief het noodreservewiel, moet regelmatig, om de twee weken en voor een lange rit, worden gecontroleerd: de bandenspanning moet bij koude banden worden gecontroleerd.
Tijdens het rijden neemt de bandenspanning toe; zie voor de juiste waarde van de bandenspanning de paragraaf “Wielen” in het hoofdstuk “6”.
Een onjuiste bandenspanning veroorzaakt een onregelmatige slijtage van de banden fig. 5:
A normale spanning: gelijkmatige slijtage van het loopvlak.
B te lage spanning: te grote slijtage aan de zijkanten van het loopvlak.
C te hoge spanning: te grote slijtage in het midden van het loopvlak.
Banden moeten worden vervangen als de profieldiepte van het loopvlak minder is dan 1,6 mm. Houdt u echter altijd aan de bepalingen van het land waarin u rijdt.
BELANGRIJKE TIPS
❍ Voorkom bruusk remmen, met spinnende wielen optrekken, harde contacten tussen banden en stoepranden, kuilen en andere obstakels. Het langdurig rijden op een slecht wegdek kan de banden beschadigen;
❍ controleer de banden regelmatig op scheuren in de wangen en bulten of slijtplekken op het loopvlak. Wendt u in dit geval tot het Lancia Servicenetwerk;
❍ rijd nooit met een te zwaar beladen auto: hierdoor kunnen de wielen en de banden ernstig beschadigd worden;
❍ stop zo snel mogelijk bij een lekke band en verwissel het wiel om beschadiging van de band, de velg, de wielophanging en de stuurinrichting te voorkomen;
❍ banden verouderen, ook als zij weinig of nooit gebruikt zijn.
Scheurtjes in het loopvlak en op de wangen geven aan dat de band verouderd is. Banden die langer dan zes jaar onder een auto gemonteerd zijn, moeten dan ook door een specialist worden gecontroleerd. Dit geldt in het bijzonder voor het noodreservewiel;
❍ monteer nooit gebruikte banden of banden, waarvan de herkomst onbekend is;
L0E0096m fig. 5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 243
ONDERHOUD EN ZORG
❍ bij de montage van een nieuwe band moet ook het ventiel vernieuwd worden;
❍ om een gelijke slijtage van de banden op de vooras en de achteras te verkrijgen, is het raadzaam de banden om de 10.000/
15.000 km van as te verwisselen. Hierbij moeten de banden aan dezelfde zijde van de auto gemonteerd blijven, zodat een omkering van de draairichting wordt voorkomen.
243
Verwissel de banden niet kruiselings, waarbij de banden van de rechterzijde aan de linkerzijde en omgekeerd worden gemonteerd.
Voer bij lichtmetalen velgen geen spuitwerkzaamheden uit die een temperatuur vereisen boven 150 °C. De mechanische eigenschappen van de wielen kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht.
Bedenk dat ook de wegligging afhankelijk is van een juiste bandenspanning.
Door een te lage bandenspanning wordt de band te heet, waardoor er onherstelbare inwendige schade aan de band kan ontstaan.
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 244
244 ONDERHOUD EN ZORG
RUBBER SLANGEN
Houd voor de rubber slangen van het rem- en brandstofsysteem zeer nauwkeurig de voorschriften van het “Geprogrammeerd
Onderhoudsschema” in dit hoofdstuk aan.
Ozon, hoge temperaturen en het gedurende langere tijd ontbreken van vloeistof in een systeem zorgen ervoor dat de slangen uitdrogen en scheuren, waardoor het betreffende systeem kan gaan lekken. Daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk.
RUITENWISSERS/ACHTERRUITWISSER
WISSERBLADEN
Maak de wisserbladen regelmatig schoon met een schoonmaakmiddel; wij raden TUTELA PROFESSIONAL SC 35 aan.
Vervang de wisserbladen als het rubber vervormd of versleten is. Het verdient aanbeveling ten minste één maal per jaar de wisserbladen te vervangen.
Met enkele simpele voorzorgsmaatregelen is het mogelijk beschadigingen van het rubber te voorkomen:
❍ wanneer de temperatuur onder 0 °C is gedaald, moet gecontroleerd worden of er geen ijs tussen wisserblad en ruit zit. Maak de wissers zo nodig vrij met een anti-vriesmiddel;
❍ verwijder eventueel opgehoopte sneeuw van de ruit: om de wisserbladen te beschermen en oververhitting van de ruitenwissermotor te voorkomen;
❍ schakel de ruitenwissers/achterruitwisser niet op een droge ruit in.
Rijden met versleten ruitenwisserbladen is zeer gevaarlijk, omdat ze het zicht onder slechte weersomstandigheden aanzienlijk beperken.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 245
ONDERHOUD EN ZORG 245
Wisserbladen voor vervangen fig. 6
Ga als volgt te werk:
❍ til de wisserarm van de voorruit en plaats het wisserblad onder een hoek van 90° ten opzichte van de arm;
❍ druk op lip A en verwijder het wisserblad van de arm;
❍ monteer het nieuwe wisserblad en controleer of het geborgd is.
Wisserblad achter vervangen fig. 7
Ga als volgt te werk:
❍ kantel het dopje A omhoog, draai de moer B los, waarmee de wisserarm aan de as is bevestigd, en neem de arm van de as;
❍ plaats de nieuwe wisserarm in de juiste stand en draai de moer zorgvuldig vast;
❍ kantel het dopje naar beneden.
5 fig. 6 L0E0097m fig. 7 L0E0098m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 246
246 ONDERHOUD EN ZORG
RUITENSPROEIERS
Voorruit (ruitensproeiers) fig. 8
Als de ruitensproeiers niet werken, controleer dan eerst het niveau in het ruitensproeiertankje (zie de paragraaf “Niveaus controleren” in dit hoofdstuk).
Controleer vervolgens of de ruitensproeiermonden niet verstopt zijn. Deze kunnen zo nodig met een speld worden doorgeprikt.
De stralen van de ruitensproeiers kunt u richten door de sproeiermonden af te stellen.
De stralen moeten op ongeveer 1/3 van de bovenkant van de ruit worden gericht.
BELANGRIJK Zorg bij de uitvoeringen met open dak dat het dak gesloten is, voordat u de ruitensproeiers voor inschakelt.
Achterruit (achterruitsproeier) fig. 9
De sproeiermonden van de achterruitsproeier kunnen niet worden afgesteld. De sproeier is ingebouwd boven de achterruit.
fig. 8 L0E0099m fig. 9 L0E0100m
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 247
ONDERHOUD EN ZORG 247
CARROSSERIE
BESCHERMING TEGEN ATMOSFERISCHE
INVLOEDEN
De belangrijkste oorzaken van roest zijn:
❍ luchtverontreiniging;
❍ zoutgehalte in de lucht en luchtvochtigheid (gebieden aan zee, warm en vochtig klimaat);
❍ omgevings-/seizoensinvloeden.
Ook de invloed van schurende elementen, zoals stoffige omgeving, opwaaiend zand, modder en steenslag op de lak en de onderzijde moet niet worden onderschat.
Lancia heeft voor uw auto de beste technologische oplossingen toegepast om de carrosserie efficiënt tegen roest te beschermen.
De belangrijkste zijn:
❍ de toepassing van aangepaste spuittechnieken en lakproducten die de auto de benodigde weerstand tegen roest en schurende elementen verlenen;
❍ het gebruik van verzinkte (of voorbehandelde) plaatdelen met een hoge corrosiebestendigheid;
❍ het aanbrengen van een gespoten beschermende waslaag op de onderzijde, in de wielkuipen, in de motorruimte en verschillende holle ruimtes, met een hoog beschermend vermogen;
❍ het aanbrengen van een beschermende kunststof laag op kwetsbare delen: onderzijde van de portieren, binnenzijde van de spatborden, naden, randen enz.;
❍ toepassing van “open” holle ruimtes om condensvorming te voorkomen en binnendringend water af te voeren, waardoor roest van binnenuit wordt voorkomen;
CARROSSERIEGARANTIE
Bij de auto is de carrosserie tegen doorroesten van alle originele componenten van de carrosserie en van alle dragende delen gegarandeerd.
Voor de specifieke voorwaarden van deze garantie wordt verwezen naar de “Service- en garantiehandleiding”.
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 248
248 ONDERHOUD EN ZORG
TIPS VOOR HET BEHOUD VAN DE CARROSSERIE
Lak
De lak heeft behalve een esthetische functie ook een beschermende functie.
Daarom moeten beschadigingen van de laklaag, zoals krassen, onmiddellijk worden bijgewerkt om roestvorming te voorkomen.
Het bijwerken dient met de originele lak te worden uitgevoerd
(zie “Plaatje met informatie over de carrosserielak” in het hoofdstuk “6”).
Het normale onderhoud van de auto beperkt zich tot wassen, waarbij de frequentie afhankelijk is van het gebruik van de auto en van de omgeving. In bijvoorbeeld een omgeving met een vervuilde atmosfeer of als op straten met strooizout wordt gereden, moet de auto vaker worden gewassen.
De juiste wasmethode:
❍ verwijder de antenne van het dak als u de auto in een wastunnel wast, om te voorkomen dat deze beschadigt;
❍ als voor het reinigen van de auto een stoomcleaner of een hogedrukreiniger wordt gebruikt, houd dan de spuitlans op een afstand van ten minste 40 cm van de carrosserie om beschadigingen of vervormingen te voorkomen. Gedurende langere tijd achtergebleven waterresten kunnen de auto beschadigen;
❍ spoel de auto eerst met een waterstraal onder lage druk af;
❍ was de auto met een zachte spons met een oplossing van neutrale zeep; spoel daarbij de spons regelmatig uit;
❍ spoel de auto af met schoon water en droog de auto met warme lucht of een schone, zachte zeem.
De minder zichtbare delen zoals de randen van de portieren, achterdeuren, motorkap en de koplampranden moeten tijdens het drogen niet vergeten worden, omdat daar water kan blijven staan. Het verdient aanbeveling de auto na het wassen niet onmiddellijk binnen te zetten, maar de auto nog even buiten te laten staan, zodat waterresten buiten kunnen verdampen.
Was de auto nooit in de zon of als de motorkap nog warm is: de glans van de lak kan afnemen.
De kunststof carrosseriedelen kunnen op dezelfde wijze worden gewassen als de gespoten carrosseriedelen.
Parkeer de auto niet onder bomen, aangezien harsdruppels bij langere inwerking de lak kunnen beschadigen, waardoor de kans op roestvorming wordt vergroot.
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 249
ONDERHOUD EN ZORG 249
Uitvoeringen Hard Black
In wasstraten moet het gebruik van (roterende) borstels worden vermeden. De auto mag uitsluitend met de hand en PH-neutrale schoonmaakmiddelen worden gewassen; gebruik een vochtige zeemleer om de auto te drogen. Gebruik geen schurende cleaners of polijstpasta's en zet de lak niet in de was. Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Parkeer (indien mogelijk) de auto niet onder bomen; verwijder harsdruppels van bomen zo snel mogelijk omdat voor de verwijdering na uitharding, mogelijk schurende cleaners en/of polijstmiddelen moeten worden gebruikt; het gebruik van deze producten wordt sterk ontraden omdat ze het matte uiterlijk van de lak kunnen schaden. Gebruik voor de reiniging van de voor- en achterruit geen onverdunde ruitensproeiervloeistof; ruitensproeiervloeistof moet met ten minste 50% water worden verdund.
BELANGRIJK Vogeluitwerpselen dienen zo snel en zo goed mogelijk van de lak verwijderd te worden, omdat door de agressieve bestanddelen de lak kan beschadigen.
Schoonmaakmiddelen verontreinigen het water.
Daarom moet de auto bij voorkeur worden gewassen op een plaats waar het afvalwater direct wordt opgevangen en gezuiverd.
Om de esthetische eigenschappen van de lak te behouden, wordt het afgeraden schurende en/ of polijstende producten te gebruiken voor het reinigen van de auto.
Ruiten
Gebruik voor het schoonmaken van de ruiten een daarvoor geschikt schoonmaakmiddel.
Gebruik een schone, zachte doek om krassen en beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Let er bij het schoonmaken van de binnenzijde van de achterruit op dat de elektrische weerstandsdraden van de achterruitverwarming niet worden beschadigd. Veeg voorzichtig in de richting van de draden.
Motorruimte
Het verdient aanbeveling de motorruimte na het winterseizoen zorgvuldig te laten uitspuiten. Hierbij mag de waterstraal niet direct op de elektronische regeleenheden en de zekeringen- en relaiskast links in de motorruimte (gezien in de rijrichting) worden gericht. Laat deze werkzaamheden verzorgen door een gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van de motorruimte moet de contactsleutel in stand STOP staan en de motor koud zijn. Controleer na het reinigen of de verschillende beschermingen (rubber kappen, deksels enz.) nog op hun plaats zitten en niet beschadigd zijn.
Koplampen
BELANGRIJK Gebruik voor het reinigen van het kunststof lampenglas van de koplampen geen aromatische producten (bijv.
benzine) of ketonen (bijv. aceton).
5
223-250 Delta NL 1ed 20-12-10 10:06 Pagina 250
250 ONDERHOUD EN ZORG
INTERIEUR
Controleer af en toe of er onder de vloerbedekking geen water is blijven staan (dooiwater van sneeuwresten aan schoenen, lekkende paraplu’s enz.), waardoor roestvorming op de bodem veroorzaakt zou kunnen worden.
Gebruik nooit ontvlambare producten zoals petroleum of wasbenzine voor het reinigen van de interieurdelen van de auto. De elektrostatische lading die tijdens het reinigen door het wrijven ontstaat, kan brand veroorzaken.
Bewaar nooit spuitbussen in de auto: ontploffingsgevaar. Spuitbussen mogen niet worden blootgesteld aan temperaturen boven 50°C. In de zomer kan de temperatuur in het interieur ver boven deze waarde oplopen.
STOELEN EN STOFFEN BEKLEDING
Verwijder stof met een zachte borstel of een stofzuiger. Voor een nog betere reiniging van de stoffen bekleding raden wij u aan de borstel vochtig te maken.
Reinig de zittingen met een vochtige spons en een oplossing van water en neutrale zeep.
KUNSTSTOF INTERIEURDELEN
Wij raden u aan om de kunststof interieurdelen op de normale manier te reinigen met een doek bevochtigd met water en een neutrale zeep zonder schuurmiddel. Voor het verwijderen van vet- of hardnekkige vlekken moeten speciale schoonmaakmiddelen zonder oplosmiddelen worden gebruikt, die geschikt zijn voor het reinigen van kunststof en die het visuele effect en de kleur van de componenten niet wijzigen.
BELANGRIJK Gebruik nooit alcohol of benzine om het glas van het instrumentenpaneel schoon te maken.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 251
TECHNISCHE GEGEVENS
251
Identificatiegegevens ............................................................... 252
Motorcodes – carrosserie-uitvoeringen ...................................... 254
Motor ...................................................................................... 255
Brandstofsysteem .................................................................... 257
Transmissie ............................................................................. 258
Remmen................................................................................... 258
Wielophanging ........................................................................ 259
Stuurinrichting ........................................................................ 259
Wielen ..................................................................................... 260
Afmetingen .............................................................................. 265
Prestaties ................................................................................. 266
Gewichten ............................................................................... 267
Vullingstabel ........................................................................... 269
Vloeistoffen en smeermiddelen ................................................ 271
Brandstofverbruik ................................................................... 273
CO2-emissie ............................................................................ 274
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 252
252 TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGEVENS
De identificatiegegevens van de auto zijn fig. 1:
1 Typeplaatje met identificatiegegevens
(rechts op de fronttraverse);
2 Het chassisnummer
(ingeslagen in de bodemplaat naast de passagiersstoel voor);
3 Plaatje met informatie over de carrosserielak
(links op de fronttraverse);
4 Het motornummer
(linksachter ingeslagen aan de kant van de versnellingsbak).
TYPEPLAATJE MET IDENTIFICATIEGEGEVENS fig. 2
Het typeplaatje is aangebracht op de fronttraverse in de motorruimte en bevat de volgende informatie:
B Nummer typegoedkeuring.
C Identificatiecode van het autotype.
D Chassisnummer.
E Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto.
F Max. toelaatbaar totaalgewicht van de auto met aanhanger.
G Max. toelaatbare voorasbelasting.
H Max. toelaatbare achterasbelasting.
I Motortype.
L Code van de carrosserie-uitvoering.
M Nummer voor onderdelen.
N Correctiewaarde voor de uitlaatrookgasmeting
(bij dieselmotoren).
fig. 1 L0E0116m fig. 2 L0E0117m
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 253
TECHNISCHE GEGEVENS 253
CHASSISNUMMER fig. 3
Dit is in de bodemplaat nabij de rechter voorstoel ingeslagen.
Om het te bereiken moet u het klepje A naar voren schuiven.
Het bevat de volgende gegevens:
❍ type van de auto (ZAR 844000);
❍ oplopend productienummer.
PLAATJE MET INFORMATIE OVER
DE CARROSSERIELAK fig. 4
Het plaatje is op de binnenzijde van de motorkap aangebracht en bevat de volgende informatie:
A Fabrikant van de lak.
B Kleurbenaming.
D Kleurcode voor bijwerken en overspuiten.
MOTORCODE
De motorcode is in het cilinderblok ingeslagen en bestaat uit het motortype en een oplopend productienummer.
L0E0119m
6 fig. 3 L0E0118m fig. 4
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 254
254 TECHNISCHE GEGEVENS
MOTORCODES – CARROSSERIE-UITVOERINGEN
1.4 Turbo Jet 120 pk
1.4 Turbo Jet 150 pk
1.4 Turbo Multi Air
1.6 Multijet
1.9 Twin Turbo Multijet
2.0 Multijet
MOTORCODE
198A4000
198A1000
198A7000
198A2000
955A4000 ( ▲ )
844A1000
198A5000
844A2000 ( ▲ )
( l ) EURO 4-uitvoering
(*) Uitvoeringen met 18” velgen
( ▲ ) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
( ❏ ) Uitvoering met DPF
CARROSSERIE-UITVOERING
844AXA1A 00E
844AXA1A 00F (*)
844AXB1A 01C ( l )
844AXB1A 01D (*) ( l )
844AXL1A 10
844AXL1A 10B (*)
844AXC1A 02E
844AXC1A 02F (*)
844AXF1A 06E ( ❏ )
844AXF1A 06F (*)
844AXE1A 04C
844AXE1A 04D (*)
844AXD1A 03C
844AXD1A 03D (*)
844AXG1A 08 ( ❏ )
844AXG1A 08B
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 255
TECHNISCHE GEGEVENS 255
MOTOR
ALGEMEEN 1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 1.4 Turbo Multi Air
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm 3
Compressieverhouding
Maximum vermogen (EU) bijbehorend toerental
Maximum koppel (EU) kW pk t/min
Nm kgm t/min bijbehorend toerental
Bougies
Brandstof
198A4000
Otto
4 in lijn
72 x 84
1368
9,8 ±0,2
88
120
5000
206
21
1750
NGK IKR9F8
Loodvrije benzine
95 RON (specificatie EN228)
198A1000
Otto
4 in lijn
72 x 84
1368
9,8 ±0,2
110
150
5500
206/230 (*)
21
2250/3000 (*)
NGK IKR9F8
Loodvrije benzine
95 RON (specificatie EN228 )
198A7000
Otto
4 in lijn
72 x 84
1368
9,8
103
140
5000
230
23,4
1750
NGK IKR9F8
Loodvrije benzine
95 RON (specificatie EN228)
(*) Met ingeschakelde SPORT-functie (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 256
256 TECHNISCHE GEGEVENS
ALGEMEEN
Typecode
Cyclus
Aantal en opstelling cilinders
Boring en slag mm
Cilinderinhoud cm 3
Compressieverhouding
Maximum vermogen (EU) bijbehorend toerental
Maximum koppel (EU) bijbehorend toerental
Brandstof kW pk t/min
Nm kgm t/min
1.6 Multijet
198A2000
955A4000 ( ▲ )
Diesel
4 in lijn
79,5 x 80,5
1598
16,5 ±0,4
88/85 ( ▲ )
120/115 ( ▲ )
4000
300
31
1500
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
1.9 Twin Turbo Multijet
844A1000
Diesel
4 in lijn
82 x 90,4
1910
16,5 ±0,4
139,5
190
4000
400
41
2000
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
2.0 Multijet
198A5000
844A2000 ( ▲ )
Diesel
4 in lijn
83 x 90,4
1956
16,5 ±0,4
121,3/120 ( ▲ )
165/163 ( ▲ )
4000
360
36,7
1750
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
( ▲ ) Voor bepaalde uitvoeringen/markten
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 257
TECHNISCHE GEGEVENS
BRANDSTOFSYSTEEM
Brandstofsysteem
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air
Elektronisch geregelde, sequentiële, gefaseerde Multipoint inspuiting met turbocompressor en intercooler
257
Brandstofsysteem
1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Directe “Common Rail” Multijet-inspuiting met turbocompressor en intercooler
Modificaties of reparaties aan het brandstofsysteem die niet correct worden uitgevoerd en waarbij geen rekening wordt gehouden met de technische specificaties van het systeem, kunnen storingen in de werking en zelfs brand veroorzaken.
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 258
258
TRANSMISSIE
TECHNISCHE GEGEVENS
Versnellingsbak
Koppeling
Aandrijving
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Zes gesynchroniseerde versnellingen vooruit en een versnelling achteruit
Zelfstellend met koppelingspedaal zonder vrije slag
Voor
REMMEN
Voetrem:
– voor
– achter
Handrem
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Geventileerde schijfremmen
Schijfremmen
Bediend met handremhefboom, werkend op de achterwielen
BELANGRIJK Water, ijs en strooizout op de wegen kunnen zich afzetten op de remschijven waardoor de gewenste remvertraging iets later wordt bereikt.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 259
TECHNISCHE GEGEVENS 259
WIELOPHANGING
Versnellingsbak
Handrem
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Onafhankelijke wielophanging, type McPherson
Semi-onafhankelijk met via torsietraverse gekoppelde wielen
STUURINRICHTING
Type
Draaicirkel
(tussen stoepranden) m
1.4 Turbo Jet – 1.4 Turbo Multi Air – 1.6 Multijet – 1.9 Twin Turbo Multijet – 2.0 Multijet
Tandheugelstuurhuis met elektrische stuurbekrachtiging
10,6 / 11,2 (*)
(*) Met 18" banden
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 260
260 TECHNISCHE GEGEVENS
WIELEN
VELGEN EN BANDEN
Geperst stalen of lichtmetalen velgen. Tubeless radiaalbanden.
In de typegoedkeuring zijn alle goedgekeurde banden vermeld.
BELANGRIJK Als de gegevens in het “Instructieboek” afwijken van die van de “Typegoedkeuring”, dient u zich altijd aan de gegevens van de typegoedkeuring te houden.
Voor de rijveiligheid is het noodzakelijk dat alle wielen zijn voorzien van banden van hetzelfde merk en hetzelfde type.
BELANGRIJK In tubeless banden mogen geen binnenbanden gebruikt worden.
NOODRESERVEWIEL
Geperst stalen velg. Tubeless band.
WIELUITLIJNING
Toespoor voor, totaal: −1 ±1 mm
Toespoor achter, totaal: 2 ±2 mm
De waarden zijn van toepassing op een onbelaste auto in rijklare staat.
VERKLARING VAN DE CODERING
OP DE BANDEN fig. 5
Voorbeeld: 195/55 R 16 91 V
195 = Nominale breedte (S, afstand in mm tussen de flanken).
55 = Hoogte/breedte-verhouding (H/S) (percentage).
R = Radiaalband.
16 = Diameter van de velg (in inch) (Ø).
V = Snelheidsindex.
L0E0120m fig. 5
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 261
60 = 250 kg
61 = 257 kg
62 = 265 kg
63 = 272 kg
64 = 280 kg
65 = 290 kg
66 = 300 kg
67 = 307 kg
68 = 315 kg
69 = 325 kg
70 = 335 kg
71 = 345 kg
72 = 355 kg
73 = 365 kg
74 = 375 kg
75 = 387 kg
76 = 400 kg
77 = 412 kg
78 = 425 kg
79 = 437 kg
80 = 450 kg
81 = 462 kg
82 = 475 kg
83 = 487 kg
Beladingsindex (draagvermogen)
84 = 500 kg
85 = 515 kg
86 = 530 kg
87 = 545 kg
88 = 560 kg
89 = 580 kg
90 = 600 kg
91 = 615 kg
92 = 630 kg
93 = 650 kg
94 = 670 kg
95 = 690 kg
96 = 710 kg
97 = 730 kg
98 = 750 kg
99 = 775 kg
100 = 800 kg
101 = 825 kg
102 = 850 kg
103 = 875 kg
104 = 900 kg
105 = 925 kg
106 = 950 kg
TECHNISCHE GEGEVENS
Snelheidsindex
Q = max. 160 km/h.
R = max. 170 km/h.
S = max. 180 km/h.
T = max. 190 km/h.
U = max. 200 km/h.
H = max. 210 km/h.
V = max. 240 km/h.
W = max. 270 km/h.
Y = max. 300 km/h.
Snelheidsindex voor winterbanden
QM + S = max. 160 km/h.
TM + S = max. 190 km/h.
HM + S = max. 210 km/h.
261
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 262
262 TECHNISCHE GEGEVENS
VERKLARING VAN DE CODERING
OP DE VELGEN fig. 5
Voorbeeld: 6J x 15 H2 ET 31.5
6 = breedte van de velg in inch (1).
J = velgbedprofiel (deel aan de zijkanten waarop de band steunt) (2).
15 = montagediameter in inch (komt overeen met die van de band die gemonteerd moet worden) (3 = Ø).
H2 = vorm en aantal “humps” (vorm van de velgrand die de wang van de tubeless band op zijn plaats houdt).
ET 31.5 = diepte van de velgbolling (afstand tussen het montagevlak van de velg op de naaf en het velghart).
BANDEN MET RIM PROTECTOR fig. 5a
Als op stalen velgen met integrale wieldeksels
(met veerbevestiging) van de eerste montage afwijkende banden met een velgbescherming
(rim protector) (fig. 5a) worden gemonteerd, dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een onvoorzien dalende bandenspanning.
fig. 5a L0E0193m
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 263
TECHNISCHE GEGEVENS 263
Uitvoeringen Velgen Banden Winterbanden
Noodreservewiel
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Velgmaat Bandenmaat
1.4 Turbo Jet
1.4 Turbo
Multi Air
1.6 Multijet
1.9 Twin Turbo
Multijet
2.0 Multijet
7Jx16"- ET31
7Jx17"- ET31
7,5Jx18"- ET35
205/55 R16-91V
225/45 R17-91W
225/40 R18-92W ( ❏ )
205/55 R16-91T (M+S)
225/45 R17-91T (M+S)
225/40 R18-92T (M+S)
4Bx15" H-ET 35 (*) 125/90 R15-96M (*)
(*) Bij bepaalde uitrustingsniveaus bij de uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet heeft het noodreservewiel bandenmaat 205/55 R16-91V en velgmaat 7Jx16"- ET31. In dat geval hebben de 205/55 R16 91V banden dezelfde specificaties als het noodreservewiel: de teksten en de aanwijzingen in de paragraaf “Wiel verwisselen” hebben dus betrekking op de banden met bandenmaat 205/55 R16 91V.
( ❏ ) Ongeschikt voor sneeuwkettingen.
Gebruik voor bandenmaat 205/55 R16-91V uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 9 mm boven het profiel van de banden uitsteken. Gebruik voor bandenmaat 225/45 R17-91W uitsluitend dunne sneeuwkettingen die maximaal 7 mm boven het profiel van de banden uitsteken.
BELANGRIJK Het gebruik van banden met bandenmaat 225/40 R18 92W vereist specifieke technische aanpassingen. Om deze reden kan deze bandenmaat alleen bij een nieuwe auto worden besteld. Deze bandenmaat mag niet achteraf worden gemonteerd nadat de auto is afgeleverd!
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 264
264 TECHNISCHE GEGEVENS
BANDENSPANNING IN KOUDE TOESTAND (bar)
Bandenmaat STANDAARD BANDEN
Bij gemiddelde belading
Voor Achter Voor
195/55 R16-91VXL
205/55 R16-91V
225/45 R17-91W
225/40 R18-92W
2,4
2,4
2,4
2,6
2,2
2,2
2,2
2,4
2,7
2,7
2,7/2,8 (*)
2,9/3,1 (*)
Volbeladen
Achter
2,5
2,5
2,5
2,7
(*) Uitvoeringen 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet
WIEL/NOODRESERVEWIEL
Bandenmaat
205/55 R16-91V
125/90 R15-96
Bandenspanning
2,2
4,2
Bij warme banden moet de bandenspanning 0,3 bar hoger zijn dan de voorgeschreven waarde. Controleer de bandenspanning nogmaals als de banden koud zijn.
Bij winterbanden moet de in de tabel aangegeven waarde van de standaard gemonteerde banden met 0,2 bar verhoogd worden.
Bij rijden met snelheden boven 160 km/h moet de bandenspanning worden verhoogd tot de waarden voor volle belading.
Het TPMS-systeem is niet leverbaar voor de bandenmaat 195/55 R16 91V
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 265
TECHNISCHE GEGEVENS
AFMETINGEN
265 fig. 6
Inhoud van de bagageruimte
Inhoud bij onbeladen auto (VDA-norm) ........................................................ 380 dm 3
Maximale inhoud............................................................................................465 dm 3
De afmetingen zijn aangegeven in mm en hebben betrekking op een auto die is uitgerust met standaard banden. De hoogte heeft betrekking op een onbelaste auto.
A
4520
B
1017
C
2700
D
803
E
1499 (*)
(*) Afhankelijk van de velgmaat kunnen er kleine verschillen zijn in de maten.
F
1538
G
1797
H
1531
L0E0101m
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 266
266 TECHNISCHE GEGEVENS
PRESTATIES
Maximale snelheid na de inrijperiode in km/h.
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 1.4 Turbo Multi Air
195 210 203
1.6 Multijet
194
1.9 Twin Turbo
Multijet
222
2.0 Multijet
214
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 267
TECHNISCHE GEGEVENS 267
GEWICHTEN
Gewichten (kg)
Rijklaargewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank voor 90% gevuld en zonder optionals):
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
Max. toelaatbaar gewicht (**)
– vooras:
– achteras:
– totaal:
Trekgewichten
– geremd:
– ongeremd:
Max. dakbelasting:
Max. gewicht op de trekhaak
(geremde aanhanger):
1.4 Turbo Jet
1.4 Turbo Multi Air
1320
570
1090
950
1890
1300/600 ( ꔼ )
600
80
60
1.6 Multijet
1410
570
1090
950
1980
1300
500
80
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (open dak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaargewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
( ꔼ ) Uitvoering 1.4 Turbo Multi Air
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 268
268 TECHNISCHE GEGEVENS
Gewichten (kg)
Rijklaargewicht (met alle vloeistoffen, brandstoftank voor 90% gevuld en zonder optionals):
Nuttig laadvermogen (*) inclusief de bestuurder:
Max. toelaatbaar gewicht (**)
– vooras:
– achteras:
– totaal:
Trekgewichten
– geremd:
– ongeremd:
Max. dakbelasting:
Max. gewicht op de trekhaak
(geremde aanhanger):
1.9 Twin Turbo Multijet
1430
570
1150
950
2000
1300
500
80
60
2.0 Multijet
1430
570
1150
950
2000
1300
500
80
60
(*) Als er speciale accessoires zijn gemonteerd (open dak, trekhaak enz.), dan stijgt het rijklaargewicht, waardoor het totale laadvermogen met hetzelfde gewicht daalt.
(**) Maximum waarden die niet mogen worden overschreden. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker dat de auto zodanig wordt beladen dat deze limieten niet worden overschreden.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 269
TECHNISCHE GEGEVENS 269
VULLINGSTABEL
Brandstoftank: incl. een reserve van:
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
Hydraulisch remcircuit met
ABS:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers en achterruitsproeier
1.4 Turbo Jet liter
57
8/10
5,9
2,75
2,9
2,4
–
6 kg
–
–
–
2,4
2,55
2,0
0,8
–
1.4 Turbo MultiAir liter kg
57
8/10
6,0
3,1
3,5
1,99
–
6
–
–
–
2,65
3,0
1,8
0,8
–
Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen
Loodvrije benzine ten minste 95 R.O.N.
(specificatie EN228)
Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU UP ( ▲ )
SELENIA K P.E.
SELENIA WR P.E. ( ❍ )
TUTELA CAR MATRYX ( ꔼ )
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE ( ❍ )
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
( ▲ ) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
( ꔼ ) Uitvoering 1.4 Turbo Jet 150 pk
( ❍ ) Uitvoeringen 1.4 Turbo Jet 120 pk en 1.4 Turbo MultiAir
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 270
270 TECHNISCHE GEGEVENS
Brandstoftank: incl. een reserve van:
1.6 Multijet liter kg
57
8/10
–
–
1.9 Twin Turbo Multijet
2.0 Multijet liter kg
57
8/10
–
–
Voorgeschreven brandstof en originele smeermiddelen
Diesel voor motorvoertuigen
(specificatie EN590)
Motorkoelsysteem:
Motorcarter:
Carter en oliefilter:
Versnellingsbak en differentieel:
7,1
4,3
4,9
1,87
–
3,6
4,1
1,7
7,1
4,3
4,9
3,1
–
3,6
4,1
2,7
Mengsel van gedemineraliseerd water en 50% PARAFLU
SELENIA WR P.E.
UP ( ▲ )
TUTELA CAR TECHNYX ( ❍ )
TUTELA CAR MATRYX ( r )
Hydraulisch remcircuit met
ABS:
Vloeistofreservoir ruitensproeiers/ achterruitsproeier:
–
6
0,8
–
–
6
0,8
–
TUTELA TOP 4
Mengsel van water en vloeistof
TUTELA PROFESSIONAL SC 35
( ▲ ) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
( ❍ ) Uitvoering 1.6 Multijet
( r ) Uitvoering 1.9 Twin Turbo Multijet en 2.0 Multijet
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 271
TECHNISCHE GEGEVENS 271
VLOEISTOFFEN EN SMEERMIDDELEN
AANBEVOLEN PRODUCTEN EN HUN SPECIFICATIES
Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto
Smering voor benzinemotoren
Smering voor dieselmotoren
(1.6 Multijet en
2.0 Multijet)
Smering voor dieselmotoren
(1.9 Twin
Turbo Multijet)
Volledig synthetische olie SAE 5W-40 ACEA C3.
Kwalificatie FIAT 9.55535-S2.
Motorolie SAE 5W-30 op synthetische basis.
Kwalificatie FIAT 9.55535-S1.
Volledig synthetische olie SAE 5W-40.
Kwalificatie FIAT 9.55535-Z2.
Vloeistoffen en smeermiddelen
(originele)
SELENIA K P.E.
Contractual Technical
Reference N° F603.C07
SELENIA WR P.E.
Contractual Technical
Reference N° F510.D07
SELENIA SPORT 5W-40
Contractual Technical
Reference N° F716.B08
Vervangingsinterval
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Volgens het
Geprogrammeerde
Onderhoudsschema
Als bij dieseluitvoeringen 1.6 Multijet en 2.0 Multijet in geval van nood geen originele producten beschikbaar zijn, moeten de smeermiddelen minimaal voldoen aan de specificaties ACEA C2; in dit geval zijn de optimale prestaties van de motor niet gegarandeerd en is het raadzaam de olie zo snel mogelijk bij het Lancia Servicenetwerk te laten vervangen door het voorgeschreven smeermiddel.
Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 voor benzinemotoren en ACEA C2 voor de dieselmotoren 1.6 Multijet en 2.0 Multijet kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
Gebruik voor de motor 1.9 Twin Turbo Multijet uitsluitend motorolie met kwalificatie FIAT 9.55535-Z2; het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
Het gebruik van smeermiddelen in de benzinemotoren met Multi Air-systeem die niet voldoen aan de specificaties ACEA C3 en met een andere SAE-viscositeit dan 5W-40 kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet door de garantie gedekt worden.
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 272
272 TECHNISCHE GEGEVENS
Gebruik Specificaties van de vloeistoffen en smeermiddelen voor een correct functioneren van de auto
Vloeistoffen en smeermiddelen (originele)
Toepassing
Smering voor benzinemotoren
Synthetische olie SAE 75W-85.
Overtreft de specificaties API GL-4 PLUS.
Kwalificatie FIAT 9.55550-MX3
Synthetische olie SAE 75W.
Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ6
Synthetische olie SAE 75W-85.
Overtreft de specificaties API GL-4.
Kwalificatie FIAT 9.55550-MZ1
TUTELA CAR TECHNYX
Contractual Technical
Reference N° F010.B05
TUTELA TRANSMISSION
GEARFORCE
Contractual Technical
Reference N° F002.F10
TUTELA CAR MATRYX
Contractual Technical
Reference N°F108.F02
TUTELA STAR 700
Contractual Technical
Reference N°F701.C07
TUTELA ALL STAR
Contractual Technical
Reference N°F702.G07
TUTELA TOP 4
Contractual Technical
Reference N°F001.A93
PARAFLU UP ( ● )
Contractual Technical
Reference N°F101.M01
Mechanische versnellingsbakken en differentieels
(uitvoering 1.6 Multijet)
Mechanische versnellingsbakken en differentieels
(uitvoeringen 1.4 Turbo Jet
120 pk en 1.4 Turbo Multi Air)
Mechanische versnellingsbakken en differentieels
(uitvoering 1.4 Turbo Jet
150 pk en dieseluitvoeringen behalve 1.6 Multijet)
Homokinetische koppelingen differentieelzijde
Remvloeistof
Antivries voor radiateur
Specifiek vet met een lage wrijvingscoëfficiënt voor homokinetische koppelingen. Indringingsgetal N.L.G.I. 0-1.
Kwalificatie FIAT 9.55580
Vet met molybdeenbisulfide voor hoge bedrijfstemperaturen.
Indringingsgetal N.L.G.I. 1-2.
Kwalificatie FIAT 9.55580
Synthetische vloeistof voor remsysteem en koppelingbediening
Overtreft de specificaties: FMVSS n° 116 DOT 4, ISO 4925,
SAE J 1704. Kwalificatie FIAT 9.55597
Roodgekleurd beschermingsmiddel met antivries op basis van monoethyleen-glycol met organische formule.
Voldoet ruimschoots aan de specificaties
CUNA NC 956-16, ASTM D 3306.
Toevoeging voor dieselbrandstof met beschermende werking voor dieselmotoren.
Homokinetische koppelingen wielzijde
Hydraulisch remsysteem en koppelingbediening ruitensproeiers
Motorkoelsysteem.
Mengverhouding:
50% water en 50% PARAFLU UP ( ❑ )
Vermengen met dieselolie
(25 cc per 10 liter)
Toevoeging voor dieselbrandstof
Vloeistof voor ruitensproeiers voor/achter
Mengsel van alcoholen en oppervlakte-actieve stoffen.
Overtreft de specificaties CUNA NC 956-11.
Kwalificatie FIAT 9.55522
TUTELA DIESEL ART
Contractual Technical
Reference N°F601.L06
TUTELA
PROFESSIONAL SC 35
Contractual Technical
Reference N° F201.D02
Onverdund of verdund met water gebruiken in ruitensproeiervloeistofreservoir
(
●
) BELANGRIJK Nooit bijvullen of mengen met vloeistoffen waarvan de specificaties afwijken van hetgeen is voorgeschreven.
(
❑
) Voor extreem koude klimatologische omstandigheden raden wij een mengsel aan van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 273
TECHNISCHE GEGEVENS 273
BRANDSTOFVERBRUIK
Het brandstofverbruik dat in de volgende tabel is opgenomen, is gemeten volgens een vastgestelde testmethode die in EUnormen is vastgelegd.
Het brandstofverbruik is gemeten volgens onderstaande procedure:
❍ een stadsrit: opgebouwd uit een koude start gevolgd door een gesimuleerde, normale testrit in stadsverkeer;
❍ een rit buiten de stad: waarbij veelvuldig wordt geaccelereerd in alle versnellingen en waarmee een normaal gebruik van de auto buiten de stad wordt gesimuleerd. De snelheid varieert tussen de 0 en 120 km/h;
❍ gecombineerd brandstofverbruik: hierbij telt de waarde van de stadsrit mee voor 37% en de waarde van de testrit buiten de stad voor 63%.
BELANGRIJK Het soort wegdek, verkeerssituatie, atmosferische omstandigheden, rijstijl, algemene conditie van de auto, uitrustingsniveau, gebruik van de airconditioning, lading van de auto, imperiaal op het dak en andere situaties die de aerodynamica kunnen beïnvloeden, leveren een ander brandstofverbruik op dan hier vermeld.
BRANDSTOFVERBRUIK VOLGENS DE GELDENDE EU-NORMEN (liter/100 km)
Stadsverkeer
Buitenweg
Gecombineerd
1.4 Turbo Jet
120 pk
8,1
5,2
6,3
1.4 Turbo Jet
150 pk
8,9
5,5
6,8
1.4 Turbo
Multi Air
7,3
4,8
5,7
1.6 Multijet 1.9 Twin Turbo
Multijet
5,9 7,3
4,1 4,7
2.0 Multijet
6,9
4,3
4,8 5,7 5,3
6
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 274
274 TECHNISCHE GEGEVENS
CO
2
-EMISSIE
De CO
2
-emissie, vermeld in de volgende tabel, heeft betrekking op een gemiddeld verbruik.
CO
2
-EMISSIE VOLGENS DE GELDENDE EU-NORMEN (g/km)
1.4 Turbo Jet 120 pk 1.4 Turbo Jet 150 pk 1.4 Turbo Multi Air 1.6 Multijet
146 160 132 125
1.9 Twin Turbo
Multijet
149
2.0 Multijet
139
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 275
BEPALINGEN VOOR HET VERWERKEN VAN DE AUTO AAN HET EINDE
VAN ZIJN LEVENSDUUR
Al jaren werkt Lancia hard aan de bescherming van het milieu door de doorlopende verbetering van de productieprocessen en de ontwikkeling van producten die steeds milieuvriendelijker zijn. Om de cliënten de best mogelijke service te garanderen in overeenstemming met de milieunormen en conform de verplichtingen die voortvloeien uit de 2000/53/EU-richtlijn voor auto's die aan het einde van hun levensduur zijn, biedt Lancia aan haar cliënten de mogelijkheid de eigen auto* aan het einde van zijn levensduur in te leveren zonder extra kosten.
De Europese richtlijn voorziet er namelijk in dat de auto kan worden ingeleverd zonder kosten voor de laatste houder en/of eigenaar als de auto geen of een negatieve marktwaarde heeft. In vrijwel alle landen van de EU konden tot 1 januari 2007 alleen auto's zonder kosten worden teruggegeven die vanaf 1 juli 2002 op kenteken waren gezet; vanaf 2007 is het zonder kosten teruggeven van de auto niet meer afhankelijk van het jaar waarin de auto op kenteken is gezet, "indien het betrokken voertuig voorzien is van de essentiële voertuigonderdelen, met name motor en carrosserie, en geen afval bevat dat aan het afgedankte voertuig is toegevoegd".
Voor de afgifte van uw auto aan het einde van zijn levensduur kunt u zich zonder aanvullende verplichtingen tot het Lancia Servicenetwerk wenden of tot een van de inzamelings- en verwerkingsbedrijven die door Lancia zijn goedgekeurd. Dergelijke bedrijven zijn zorgvuldig uitgekozen en bieden een kwaliteitservice voor de inzameling, de verwerking en het hergebruik van onderdelen van buiten gebruik gestelde auto's met respect voor het milieu.
Voor informatie over de inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u terecht bij het Lancia Servicenetwerk of bel het gratis nummer
00800 526242 00 of raadpleeg de Lancia internetsite.
* Auto met maximaal 9 zitplaatsen voor personenvervoer en een maximaal toelaatbaar gewicht van 3,5 t.
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 276
®
in het hart van uw motor.
Vraag uw garagist om
®
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 277
Uw auto heeft Selenia gekozen
De motor van uw auto is ontstaan en ontworpen voor Selenia , het motorolie-assortiment dat voldoet aan de meest geavanceerde internationale specificaties. Specifieke tests en technische kenmerken van hoog niveau maken van Selenia het smeermiddel bij uitstek voor veilige en onovertrefbare motorprestaties.
Selenia biedt een assortiment technologische geavanceerde kwaliteitsproducten:
SELENIA K PURE ENERGY
Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzinemotoren van de laatste generatie met lage emissies. De specifieke formule garandeert een maximale bescherming ook voor turbomotoren met hoge prestaties en een hoge thermische belasting. Het lage asgehalte helpt de totale reiniging van de moderne katalysatoren te behouden.
SELENIA MULTIPOWER
De ideale olie voor het beschermen van benzinemotoren van de nieuwe generatie, ook in extreme bedrijfs- en klimaatcondities. Garandeert een lager brandstofverbruik
(Energy conserving) en is tevens ideaal voor alternatieve motoruitvoeringen.
SELENIA WR PURE ENERGY
Synthetisch smeermiddel ontwikkeld voor benzinemotoren die producten met een laag asgehalte vereisen. Optimaliseert de kenmerken van motoren met een hoog specifiek vermogen, beschermt de zwaarst belaste delen en helpt de moderne katalysatoren schoon te houden.
SELENIA SPORT
Volledig synthetisch smeermiddel dat aan de eisen van motoren met hoge prestaties voldoet. Ontwikkeld voor het beschermen van de motor ook bij hoge thermische belasting, het voorkomen van bezinksels op de turbine en het garanderen van maximale prestaties in alle veiligheid.
Het Selenia assortiment bestaat verder uit Selenia StAR
Pure Energy, Selenia Racing, Selenia K, Selenia WR,
Selenia 20K, Selenia 20K AR.
Nadere informatie met betrekking tot de Selenia producten vindt u op de site, www.selenia.com
251-278 Delta NL 1ed 20-12-10 10:32 Pagina 278 bewust onbedrukt gehouden pagina
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 279
ALFABETISCH REGISTER
279
A ansteker ................................. 80
ABS ......................................... 115
Accu
– opladen ............................... 220
– starten met een hulpaccu........................ 184
– vervangen ............................ 239
Achterruitsproeier .................... 66
Achterruitwisser
– bediening ............................. 66
– ruitensproeiers ..................... 246
– wisserbladen ........................ 245
Achteruitrijlicht
(gloeilamp vervangen) ............ 207
Adaptieve verlichting ..........74-101
Afmetingen .............................. 265
AFS (adaptieve verlichting) ...... 103
Afstandsbediening (sleutel) ...... 41
Airbag
– frontairbags ........................ 163
– sidebags .............................. 166
Airconditioning, automatisch met gescheiden regeling ......... 56
Airconditioning, handbediend .......................... 54
Armsteun voor/achter ........... 76-78
Asbak ....................................... 81
ASR (systeem) ......................... 114
Auto langere tijd stallen ........... 181
Bediening.................................. 72
Bekerhouders/ opbergvakken ........................ 79
Bescherming van het milieu ..... 148
Bougies .................................... 255
Brandstofsysteem ...................... 257
Brandstoftoevoeronderbreking . 75
Brandstofverbruik .................... 273
Buitenspiegels ........................... 51
Buitenverlichting ...................... 62 B agageruimte .......................... 91
Bagageruimte
(magic back box) ................... 96
Bagageruimteverlichting
(gloeilamp vervangen) ........... 211
Banden
– bandenspanning .................. 264
– Rim Protector ..................... 262
– standaard............................. 262
– verklaring van bandencodering ............. 260
– vervangen ............................ 193
– winterbanden....................... 262
C arrosserie ............................... 247
– carrosserie-uitvoeringen ....... 254
Centrale portiervergrendeling................ 86
CO
2
-emissie ............................. 274
Code-card ............................. 39-40
Cornering lights ........................ 63
Cruise-Control ......................... 68
D ashboard ...............................
6
Dashboardkastje ...................... 79
7
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 280
280 ALFABETISCH REGISTER
Derde remlicht
(gloeilampen vervangen) ........ 208
Diefstalalarm ........................... 43
Dimlicht (bediening)................. 64
– gloeilamp vervangen ............ 204
Display .................................... 21
– meldingen op display ........................... 34
– menuopties ......................... 26
Dop van brandstoftank ............. 147
DPF (roetfilter)......................... 148
Driving Advisor (systeem) ........ 107
DST
(Dynamic Steering Torque) .... 104
Dualdrive (elektrische stuurbekrachtiging) ............... 122
E lektrische stuurbekrachtiging
“Dualdrive” ............................ 122
EOBD (systeem) ...................... 122
ESP 2 (systeem) ...................... 112
F ix&Go Automatic
(bandenreparatieset) .............. 186
Follow Me Home (systeem) ...... 65
G ebruik van handgeschakelde versnellingsbak ...................... 176
Gewichten ................................ 267
Gloeilamp vervangen ................ 200
– gloeilamp buitenverlichting .................. 204
– gloeilamp interieurverlichting .............. 209
– lamptypen ........................... 202
Gordelspanners ........................ 152
Grootlicht (bediening) .............. 64
– gloeilamp vervangen ............ 205
Grootlichtsignaal ...................... 64
GSI (Gear Shift Indicator) ........ 24
I dentificatiegegevens ................ 252
Imperiaal/skidrager .................. 101
Instrumenten ...........................
7
Instrumentenpaneel en instrumenten .....................
7
Interieur .................................. 250
Interieuruitrusting .................... 76
Interieurverlichting ................... 70
Isofix-kinderzitjes
(montagevoorbereiding) ......... 160
K entekenplaatverlichting
(gloeilampen vervangen)......... 208
Kinderen veilig vervoeren ......... 155
Kinderveiligheidsslot ................ 85
Kinderzitjes (geschiktheid voor gebruik) ......................... 162
Klimaatbeheersing ................... 53
Koel/warmhoudvak ................. 77
Koplampen .............................. 102 H andrem ................................. 175
Hill Holder (systeem)................ 113
Hoofdsteunen ........................... 50
L ak ......................................... 248
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 281
ALFABETISCH REGISTER 281
Lampjes op het instrumentenpaneel .....
9
Lancia CODE (systeem) ........... 39
Luchtfilter/Pollenfilter ............. 238
Motorkap ................................. 99
Motorruimte (reinigen) ............. 249
MSR (systeem).......................... 114
M agic back box
(dubbele laadruimte) ............. 96
Magic Parking ......................... 130
Meldingen op display ............... 34
Mistachterlicht .......................... 74
– gloeilamp vervangen ............ 207
Mistlampen ........................... 63-74
– cornering lights .................... 63
– gloeilamp vervangen ............ 207
Montagevoorbereiding
"Isofix"-kinderzitjes................ 160
Motor- en carrosseriecodes ................. 254
Motor starten ......................172-184
Motor
– identificatiecode ................... 254
– technische specificaties.......................... 255
N iveaus controleren ................. 231
Noodgevallen ........................... 183
O nderhoud en zorg .................. 223
– geprogrammeerd onderhoud .......................... 224
– Onderhoudsschema ............. 225
– periodieke controles ............. 229
– Zwaar gebruik van de auto .......................... 229
Opbergvak ............................... 76
Open dak ................................. 81
Opkrikken van de auto ............ 221
P arkeerhulp
(Magic Parking) ..................... 130
Parkeerlicht ............................. 64
Parkeersensoren........................ 127
– Magic Parking
(Parkeerhulp) ..................... 130
Parkeren .................................. 175
Portieren .................................. 84
– kinderveiligheidsslot ............ 86
– noodportiervergrendeling achterportieren .................... 87
Portiervergrendeling ................ 84
Prestaties ................................. 266
R adiozendapparatuur en mobiele telefoon ................ 145
Reactive
Suspension System ................. 106
Regensensor ............................. 67
Remmen .................................. 258
Richtingaanwijzers
– bediening ............................. 64
– gloeilampen vervangen......... 206
Rijstrookbewaking
(Driving Advisor).................... 107
Rim Protector (banden) ........... 262
7
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 282
282 ALFABETISCH REGISTER
Roetfilter (DPF) ....................... 148
Rubber slangen ........................ 244
Ruitbediening ........................... 87
Ruiten (reinigen) ...................... 249
Ruitensproeiers ........................ 65
Ruitenwissers
– bediening ............................ 65
– ruitensproeiers .................... 246
– wisserbladen ....................... 245
S BR-systeem ........................... 151
Sensor automatische koplampen
(schemersensor) ..................... 63
Slepen van de auto ................... 221
Sleutels .................................... 40
Sneeuwkettingen ...................... 181
Snelheid (maximum) ............... 266
Snelle bandenreparatieset
“Fix&Go automatic”............... 186
SPORT-functie ......................... 104
Start&Stop (systeem) ............... 117
Start-/contactslot ..................... 46
Startblokkering
Lancia CODE ........................ 39
Starten en rijden ....................... 171
Stekkerdoos ............................. 80
Stuurinrichting ......................... 259
Stuurslot .................................. 46
Stuurwiel ................................. 51
Symbolen ................................. 38
Verlichting dashboardkastje
(gloeilamp vervangen) ............ 212
Verlichting zonneklepspiegel
(gloeilamp vervangen) ............ 212
Versnellingsbak
(gebruik) ............................... 176
Vloeistoffen en smeermiddelen .................. 271
Vullingstabel............................. 269
T anken ................................... 145
Technische gegevens ................ 251
TPMS (systeem) ...................... 124
Transmissie .............................. 258
Trekken van aanhangers .......... 179
Tripcomputer ........................... 36
TTC-systeem ........................... 115
W aarschuwingsknipperlichten ....................... 73
Wegwijs in uw auto ...................
5
Wiel verwisselen........................ 193
Wielen ..................................... 260
Wielophanging ......................... 259
– Reactive
Suspension System ............... 106
V eiligheid ................................ 149
Veiligheidsgordels ..................... 150
Velgen
– verklaring van velgencodering............... 262
Z ekeringen vervangen ............. 213
Zitplaatsen .............................. 47
– met elektrische verwarming ......................... 48
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 283
– reinigen................................ 250
– voor met elektrische lendensteunverstelling ......... 48
– voor met handbediende verstelling ............................ 47
Zonnekleppen .......................... 76
ALFABETISCH REGISTER 283
7
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 284
NOTITIES
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 285
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 286
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 287
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
..................................................................................................................................................................
279-288 Delta NL 1ed 20-12-10 10:38 Pagina 288
Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - B. U. After Sales.
Importeur voor Nederland: Fiat Group Automobiles Netherlands B.V. - Singaporestraat 92-100 - 1175 RA Lijnden
Druknummer 603.81.771NL - 06/2010 - 1 Editie
Gedrukt door Hoogcarspel Grafische Communicatie - Middenbeemster
p4 os Lancia 2010_p4 os Lancia 2010 20-12-10 16:42 Pagina 1
NEDERLANDS
De gegevens in deze publicatie zijn uitsluitend indicatief bedoeld. Lancia behoudt zich het recht voor op elk moment de in deze publicatie beschreven modellen om technische of commerciële redenen te wijzigen. Wendt u voor de recentste informatie over dit onderwerp tot het Lancia Servicenetwerk.
Gedrukt op milieuvriendelijk chloorvrij papier.

Public link updated
The public link to your chat has been updated.
Advertisement