Advertisement
Advertisement
Bedienings- en installatiehandleiding
REMKO serie RWT
Wandkasten voor koelen en verwarmen
RWT 355 DC, RWT 525 DC
0337-2023-03 Versie 1, nl_NL
Voor het begin van alle werkzaamheden de handleiding lezen!
R32
Koudemiddel
Vóór het in bedrijf nemen / gebruik van dit apparaat deze installatiehandleiding zorgvuldig lezen!!
Deze handleiding maakt deel uit van het apparaat en dient steeds in directe nabijheid van de opstellocatie resp. bij het apparaat bewaard te worden.
Wijzigingen voorbehouden; we aanvaarden geen aansprakelijkheid voor drukfouten en vergissingen!
Vertaling van het origineel
Inhoudsopgave
3
REMKO serie RWT
4
1 Veiligheids- en gebruiksinstructies
1.1 Algemene veiligheidsvoorschriften
Lees de handleiding voor het eerste gebruik van het apparaat of de componenten zorgvuldig door.
Deze bevat nuttige tips, instructies en waarschuwingen voor de veiligheid van personen en goederen. Het nier opvolgen van de handleiding kan gevaar voor personen, het milieu, de installatie of de componenten en tot het verlies van mogelijke aansprakelijkheid leiden.
Bewaar deze handleiding en de voor het bedrijf van de installatie noodzakelijke informatie (bijv.
koelmiddelgegevensblad) in de buurt van het apparaat.
Het koelmiddel dat in de installatie wordt gebruikt is brandbaar. Neem evt. de lokale veiligheidsvoorschriften in acht.
GEVAAR!
Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een direct gevaarlijke situatie die de dood of zwaar letsel tot gevolg heeft, als deze situatie niet wordt gemeden.
WAARSCHUWING!
Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die de dood of zwaar letsel tot gevolg kan hebben, als deze situatie niet wordt gemeden.
VOORZICHTIG!
Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die gering of licht letsel tot gevolg kan hebben en die materiële schade of aantasting van het milieu kan veroorzaken, als deze situatie niet wordt gemeden.
Waarschuwing voor brandgevaarlijke stoffen!
1.2 Markering van instructies
Deze paragraaf geeft een samenvatting van alle belangrijke veiligheidsaspecten voor een optimale persoonlijke bescherming en voor een veilig en storingvrij bedrijf.
De in deze handleiding gegeven instructies en veiligheidsvoorschriften dienen opgevolgd te worden, zodat ongelukken, persoonlijk letsel en beschadigingen worden vermeden. Direct aan de apparaten aangebrachte instructies dienen absoluut te worden opgevolgd en in goed leesbare toestand te worden gehouden.
Veiligheidsvoorschriften zijn in deze handleiding gemarkeerd door bepaalde symbolen. Verder beginnen de veiligheidsvoorschriften met bepaalde signaalwoorden die de aard van de risico's aangeven.
GEVAAR!
Bij het aanraken van spanningvoerende delen bestaat direct levensgevaar door een stroomstoot. Beschadiging van de isolatie of van componenten kan levensgevaarlijk zijn.
AANWIJZING!
Deze combinatie van symbool en signaalwoord wijst op een mogelijk gevaarlijke situatie die materiële schade of aantasting van het milieu kan veroorzaken, als deze situatie niet wordt gemeden.
Met dit symbool wordt gewezen op nuttige tips, adviezen en informatie over hoe een efficiënt en storingsvrij bedrijf gewaarborgd kan worden.
1.3 Kwalificaties van het personeel
Het personeel voor de inbedrijfstelling, bediening, het onderhoud, de inspectie en de montage dient over de betreffende kwalificaties voor deze werkzaamheden te beschikken.
5
6
REMKO serie RWT
1.4 Gevaren bij het niet-opvolgen van de veiligheidsvoorschriften
Het niet opvolgen van de veiligheidsvoorschriften kan zowel gevaar voor personen opleveren als voor het milieu en voor apparatuur. Het nietopvolgen van de veiligheidsvoorschriften kan leiden tot het verlies van iedere aanspraak op schadevergoeding.
In detail kan het niet-opvolgen van de voorschriften bijvoorbeeld de volgende risico's opleveren: n Het uitvallen van belangrijke functies van de apparatuur.
n Het feit dat voorgeschreven methodes betreffende normaal en technisch onderhoud niet werken.
n Het in gevaar brengen van personen door elektrische en mechanische effecten.
1.5 Veiligheidsbewust werken
De in deze handleiding vermelde veiligheidsinstructies, de bestaande nationale voorschriften ter voorkoming van ongevallen evenals eventuele interne arbeids-, bedrijfs- en veiligheidsvoorschriften van het bedrijf moeten in acht worden genomen.
1.6 Veiligheidsinstructies voor de exploitant
De veiligheid van de apparaten en componenten is alleen gegarandeerd bij het bedoeld gebruik en in volledig gemonteerde toestand.
n Het plaatsen, installeren en onderhouden van de apparaten en componenten mag alleen gebeuren door vakpersoneel.
n Eventueel aanwezige aanraakbescherming
(rooster) voor bewegende delen mag niet worden verwijderd bij een apparaat dat in bedrijf is.
n De bediening van apparaten of componenten met zichtbare defecten of beschadigingen is verboden.
n Het aanraken van bepaalde onderdelen of componenten van de apparaten kan brandwonden of letsel veroorzaken.
n De apparaten of componenten mogen niet worden blootgesteld aan mechanische belasting, extreme vochtigheid of extreme temperaturen.
n Ruimtes waarin koelmiddel kan uittreden, moeten over voldoende ventilatie beschikken.
Anders ontstaat verstikkings- resp. brandgevaar.
n Laat kinderen niet zonder toezicht in de buurt van de installatie.
n De inbedrijfstelling mag alleen door geautoriseerd vakpersoneel worden uitgevoerd. Een incorrecte inbedrijfstelling kan leiden tot waterlekkage, elektrische schok of brand. De inbedrijfstelling moet zoals beschreven in de handleiding worden uitgevoerd.
n Vraag uitsluitend geautoriseerd vakpersoneel voor onderhoud of reparaties.
n De installatie is gevuld met een brandbaar koelmiddel. Gooi eventueel vereiste apparaatcomponenten nooit eigenhandig weg!
n Gebruik geen andere apparaten met sterke hitte-ontwikkeling of open vlammen in dezelfde ruimte.
n Alle behuizingsdelen en openingen, bijv.
luchtin- en uitgangen, moeten vrij worden gehouden.
n De apparatuur dient tenminste eenmaal jaarlijks door een deskundige gecontroleerd te worden op werkveiligheid en functie. Visuele controles en reinigingswerkzaamheden mogen in spanningsloze toestand door de gebruiker uitgevoerd worden.
1.7 Veiligheidsvoorschriften voor montage-, onderhouds en inspectiewerkzaamheden.
n Het koelmiddel R32 dat in de installatie wordt gebruikt is brandbaar. Neem evt. de lokale veiligheidsvoorschriften in acht.
n Houd het koelcircuit vrij van andere gassen en vreemde stoffen. Het koelcircuit mag uitsluitend worden gevuld met koelmiddel R32.
n Gebruik alleen meegeleverde accessoires, bouwdelen en overeenkomstig gemarkeerde bouwdelen. Het gebruik van niet gestandaardiseerde bouwdelen kan leiden tot waterlekkage, elektrische schokken en brand.
n Installeer en sla het apparaat uitsluitend op in ruimtes groter dan 4 m 2 . Als dit niet in acht wordt genomen kan de ruimte zich, in het geval van lekkage, vullen met een brandbaar mengsel!
De voor het installeren en de opslag opgegeven minimale ruimtegrootte van 4 m2 heeft betrekking op de basis vulhoeveelheid van het apparaat. Deze varieert op basis van het type installatie en de totale vulhoeveelheid van de installatie. De berekening moet gebeuren volgens de geldende DIN-normen. Zorg dat de installatielocatie geschikt is voor een veilig gebruik van het apparaat.
n Monteer de apparaatcomponenten uitsluitend aan statisch geschikte muren.
n Het apparaat mag niet in ruimtes worden geïnstalleerd, waarin andere apparaten met hitteontwikkeling worden gebruikt (verwarmingsapparaten, open haarden).
n Zorg voor voldoende beluchting in de opstellingsruimte.
n Ingrepen in het koelciruit zijn pas na het volledig verwijderen van het koelmiddel mogelijk.
Soldeer of flex nooit apparaatcomponenten!
n Houd er rekening mee dat koelmiddel geurloos kan zijn.
n Gebruik de airconditioning niet in een vochtige ruimte, zoals een badkamer of waskamer. Te hoge luchtvochtigheid kan kortsluiting veroorzaken aan elektrische bouwdelen.
n Het product moet altijd correct geaard zijn, omdat er anders elektrische schokken kunnen ontstaan.
n Breng de condensafvoer aan zoals beschreven in de handleiding. Onvoldoende afvoer van condensaat kan leiden tot waterschade in uw woning.
n Elke persoon die werkt aan het koelcircuit moet beschikken over een geldig certificaat van de industrie en het handelsregister, die de competentie in omgang met koelmiddel bevestigd.
n Bij het installeren, het repareren, het onderhouden of het reinigen van de apparaten moeten geschikte maatregelen worden genomen om de van de apparaten uitgaande gevaren voor personen te voorkomen.
n Het opstellen, aansluiten en gebruik van de apparaten en componenten moet volgens de gebruiks- en bedrijfsomstandigheden uit de gebruikshandleiding en de geldende lokale voorschriften gebeuren.
n Regionale verordeningen en wetten zoals de wet op de waterhuishouding moeten in acht worden genomen.
n De elektrische voeding moet worden aangepast aan de eisen van de apparaten.
n De apparaten mogen uitsluitend op die punten worden bevestigd die de fabrikant hiervoor heeft voorzien. De apparaten mogen uitsluitend aan constructies of wanden of op vloeren worden bevestigd of geplaatst die deze belasting kunnen dragen.
n De apparaten en componenten mogen niet worden gebruikt op plaatsen met verhoogd risico op beschadigingen. De minimale vrije ruimte moet worden aangehouden.
n De apparaten en componenten moeten voldoende veiligheidsafstand hebben ten opzichte van ontvlambare, explosieve, brandbare, agressieve en vervuilde zones en atmosferen.
n De veiligheidsvoorzieningen mogen niet worden veranderd of overbrugd.
n De aansluiting van de binnenunit moet worden gerealiseerd met een vast verbinding, een losneembare, herbruikbare verbinding is niet toegestaan.
1.8 Zelfstandige ombouw en veranderingen
Het ombouwen of wijzigen van de apparaten of componenten is niet toegestaan en kan storingen veroorzaken. De veiligheidsvoorzieningen mogen niet worden veranderd of overbrugd. De originele reserveonderdelen en door de fabrikant geautoriseerde accessoires zijn afgestemd op de vereiste veiligheid. Het toepassen van andere onderdelen kan leiden tot het vervallen van de aansprakelijkheid voor gevolgen daarvan.
1.9 Bedoeld gebruik
De apparaten mogen afhankelijk van de uitvoering en uitrusting uitsluitend worden toegepast als airconditioning om het bedrijfsmedium lucht binnen een gesloten ruimte te koelen resp. verwarmen.
Ander of verdergaand gebruik geldt als niet bedoeld gebruik. Voor de hieruit voortvloeiende schade is de fabrikant / leverancier van de machine niet aansprakelijk. Het risico wordt uitsluitend door de gebruiker gedragen. Bij het bedoeld gebruik hoort ook het opvolgen van de bedieningsen installatie-instructies en het aanhouden van de onderhoudsbepalingen.
De in de technische specificaties opgegeven grenswaarden mogen in geen geval worden overschreden.
1.10 Garantie
Voorwaarde voor eventuele aanspraken op garantie is, dat de inkoper of zijn afnemer tegelijk met de verkoop en het in gebruik nemen, de bij het apparaat meegeleverde "Garantieoorkonde" volledig ingevuld naar REMKO GmbH & Co. KG teruggestuurd heeft. De garantievoorwaarden zijn opgenomen in de "Algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden". Daarnaast kunnen alleen tussen de bij de overeenkomst betrokken partijen speciale afspraken gemaakt worden. Neem daarom eerst contact op met uw directe handelspartner.
7
8
REMKO serie RWT
1.11 Transport en verpakking
De apparaten worden in een stevige transportverpakking geleverd. Controleer het apparaat direct bij de levering en noteer eventuele schade of ontbrekende onderdelen op de pakbon en informeer de transporteur en uw leverancier. Bij klachten achteraf wordt geen garantie verleend.
WAARSCHUWING!
Plastic folie en tassen etc. zijn gevaarlijk speelgoed voor kinderen!
Daarom:
- Verpakkingsmateriaal kan niet worden onzorgvuldig.
- Verpakking mag niet toegankelijk zijn voor kinderen!
1.12 Milieubescherming en recycling
Afvoeren van de verpakking
Alle producten worden voor het transport zorgvuldig verpakt in milieuvriendelijke materialen.
Lever een waardevolle bijdrage aan de vermindering van afval en het recyclen van grondstoffen en lever het verpakkingsmateriaal alleen in bij de daarvoor aangewezen inzamelplaatsen.
Afvoeren van de apparaten en componenten
Bij de productie van de apparaten en componenten worden uitsluitend recyclebare materialen gebruikt. Draag bij aan de bescherming van het milieu, door er voor te zorgen dat apparaten of componenten (bijv. batterijen) niet in het huisvuil komen maar alleen op milieuvriendelijke wijze volgens de plaatselijk geldende voorschriften, bijv.
door een erkend afvalverwerkingsbedrijf en recycling of via een inzamelpunt worden verwerkt.
2 Technische gegevens
2.1 Apparaatgegevens
Serie
Werking
Nominaal koelvermogen 1)
Energie-efficiëntieklasse SEER 1)
El. nominaal stroomverbruik Koelen 1)
El. nominaal stroomverbruik Koelen 1)
Energieverbruik, jaarlijks, Q
CE
3)
Energie-efficiëntieklasse koelen 1)
Nominaal verwarmingsvermogen 2)
Energie-efficiëntieklasse SCOP 4)
El. nominaal stroomverbruik Verwarmen 2)
El. nominaal stroomverbruik Verwarmen 2)
Energieverbruik, jaarlijks, Q
HE
3)
Energie-efficiëntieklasse verwarmen 2)
Max. stroomverbruik
Max. stroomopname
EGV-nr.
kW kW
A kWh kW kW
A kWh kW
A
RWT 355 DC RWT 525 DC
Inverter-wandkasten-airconditioningcombinatie voor koelen en verwarmen
3,5
(0,8-4,2)
7,3
5,0
(2,6-5,6)
6,7
1,0 1,5
4,5
168
3,8 (0,4-4,7)
5,5
1,0
4,43
910
A+++
1,35
5,95
1623420
A++
6,7
261
5,3 (2,2-6,3)
5,0
1,4
6,40
1414
A++
1,95
8,5
1623425
1) Luchtinlaattemp. TK 27 °C/FK 19 °C, buitentemperatuur TK 35 °C/FK 24 °C, max. luchtverplaatsing,
5 m leidinglengte
2) Luchtinlaattemp. TK 20 °C, buitentemperatuur TK 7 °C/FK 6 °C, max. luchtverplaatsing, 5 m leidinglengte
3) De opgegeven waarde is gebaseerd op resultaten van de genormeerde keuring.
Het werkelijk verbruik is afhankelijk van het gebruik en van de gebruikslocatie van het apparaat
4) De opgegeven waarde is gebaseerd op de gemiddelde verwarmingsperiode (average)
9
REMKO serie RWT
Bijbehorende binnenunit / bouwserie
Stroomvoorziening
Toepassingsbereik (ruimtevol.) ca.
Instelbereik ruimtetemperatuur
Instelbereik relatieve luchtvochtigheid
Werkbereik
Luchtverplaatsing per niveau
Geluidsdrukniveau per niveau 5)
Beschermingsklasse
Koudemiddelaansluiting vloeistofleiding
Koudemiddelaansluiting zuigleiding
Condensaansluiting
Afmetingen: hoogte/breedte/diepte
Gewicht
EGV-nr.
V/Ph/Hz m 3
°C
°C
°C/r.V.% m 3 /u dB (A)
IP
Inch
(mm)
Inch
(mm) mm mm kg
RWT 355 DC IT
490/580/650
1/4 (6,35)
1/4 (6,35)
5) Afstand 1 m vrije ruimte. Opgegeven waarden zijn maximale waarden
110
230/1~/50
+17 tot +30
+35 tot +85
+16 tot +30 / 35-65
27/34/37
1623422
IPX0
16
621/793/200
14,9
RWT 525 DC IT
160
600/690/780
32/38/41
3/8 (9,52)
1/2 (12,7)
1623427
10
Bijbehorende buitenunit / bouwserie
Stroomvoorziening
Werkbereik koelen
Werkbereik verwarmen
Luchtverplaatsing, max.
Beschermingsklasse
Geluidsniveau max.
Geluidsdrukniveau 5)
Koudemiddel 6)
Koudemiddel, basishoeveelheid
CO
2
-equivalent
Bedrijfsdruk, max.
Koudemiddel, extra hoeveelheid > 5 m
Koudemiddelleiding, lengte, max.
Koudemiddelleiding, hoogte, max.
Koudemiddelaansluiting vloeistofleiding
Koudemiddelaansluiting zuigleiding
Afmetingen:
Gewicht
EGV-nr.
V/Ph/Hz
°C
°C m 3 /u
IP dB (A) dB (A) kg t kPa g/m m m
Inch
(mm)
Inch
(mm) mm kg
RWT 355 DC AT RWT 525 DC AT
230/1~/50
+5 tot +50 7)
+5 tot +24 7)
2200 2100
IP24
62
54
63
55
0,71
0,48
25
10
3/8 (9,52)
555/854/314
26,6
1623421
R32
4300/1700
15
1/4 (6,35)
1,15
0,74
30
20
1/2 (12,7)
554/874/346
32,5
1623426
5) Afstand 1 m vrije ruimte. Opgegeven waarden zijn maximale waarden
6) Bevat broeikasgas volgens Kyoto-protocol, GWP 675 (meer informatie in hoofdstuk "Koudemiddel bijvullen")
7) Uitbreiding naar -15 °C met optionele winterregeling
11
REMKO serie RWT
2.2 Apparaatafmetingen buitenunit
D
E
A C
B
Afb. 1: Afmetingen RWT 355-525 DC AT (alle gegevens in mm)
Afmetingen (mm)
RWT 355 DC
RWT 525 DC
A
839
874
B
555
554
C
314
346
D
452
511
Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.
E
286
317
2.3 Apparaatafmetingen
793 200
Afb. 2: Apparaatafmetingen RWT 355-525 DC IT (alle gegevens in mm)
Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.
12
3 Opbouw en werking
Beschrijving van het apparaat
De ruimteairconditioners RWT 355-525 DC beschikken over een RWT...AT buitenunit evenals een binnenunit RWT...IT.
De buitenunit dient tijdens koelbedrijf voor het afgeven van de door de binnenunit uit de te koelen ruimte opgenomen warmte aan de buitenlucht. Bij verwarmingsbedrijf kan de door de buitenunit opgenomen warmte via de binnenunit worden afgegeven aan de lucht in de te verwarmen ruimte.
In beide bedrijfsmodi wordt het door de compressor te leveren capaciteit exact aangepast aan de vraag en wordt de insteltemperatuur met minimale temperatuurschommelingen geregeld. Door deze "inverter-techniek" wordt, ten opzichte van conventionele splitsystemen, energie bespaard en wordt het geproduceerde geluidsniveau teruggebracht tot een zeer beperkte waarde. De buitenunit kan buiten of onder bepaalde voorwaarden binnen worden gemonteerd. De buitenunit bestaat uit een koelcircuit met compressor, condensator in lamellenuitvoering, condensatorventilator, keerklep en een regelorgaan. De besturing van de buitenunit gebeurt via de regeling van de binnenunit.
Het binnentoestel is in binnenbereik voor valse zolderingen met Euroraster-afmetingen ontworpen.
De cassette bevindt zich boven het systeemplafond, alleen de afdekking is zichtbaar. De bediening gebeurt via een infrarood-afstandsbediening.
De binnenunit bestaat uit een verdamper in lamellenuitvoering, verdamperventilator, regeling en condensopvangbak met condenspomp.
Vloerconsoles, wandconsoles, koudemiddelleidingen en winterregelingen zijn verkrijgbaar als accessoires.
De verbinding tussen binnenunit en buitenunit wordt tot stand gebracht met koudemiddelleidingen.
2
1
3 4
5
6
Afb. 3: Systeemopbouw
A: Buiten
B: Binnen
1: Binnenunit
2: Buitenunit
3: Condensleiding
4: Condensatorventilator
5: Netaansluiting
6: Afsluitklep
7: Zuigleiding
8: Stuurleiding
9: Inspuitleiding
3
7
8
9
M
M1
A B
M3
V1
1
M
M2
TE
EEV
FLT
Afb. 4: Schema koelcircuit binnenunit
A: Buiten
B: Binnen
1: RWT
M1: Condensatorventilator
M2: Compressor
M3: Verdamperventilator binnenunit
V1: Omschakelklep K/H
EEV: Elekt. Expansieventiel
FLT: Filter
OEL: Olieretour
PSH: Hogedrukbewaking buitenunit
PSL: Lagedrukbewaking buitenunit
T1: Sensor heetgas buitenunit
T2: Sensor luchtinlaat buitenunit
T3: Sensor condensator buitenunit
T4: Sensor luchtinlaat binnenunit
T5: Sensor verdamper binnenunit
T4
B
A
13
REMKO serie RWT
4 Bediening
4.1 Algemene instructies
De binnenunit kan comfortabel bediend worden met de meegeleverde infrarood afstandsbediening.
Een correcte gegevensoverdracht wordt door de binnenunit met een pieptoon bevestigd. Als het programmeren via de infrarood-afstandsbediening niet mogelijk is, kan de binnenunit ook handmatig worden bediend.
Handbediening
De binnenunit kan handmatig in bedrijf worden genomen. Daartoe wordt na het openen van de
voorwand (zie Afb. 5) met behulp van een paperclip AUTO/COOL naast het display bevestigd (zie
Voor handmatig bedrijf gelden de volgende instellingen: eenmaal op de toets drukken: Automatische modus 24 °C, tweemaal indrukken: Testmodus Koelen, na 30 minuten schakelt de installatie naar de automatische modus met een instelwaarden van 24 °C driemaal indrukken: Apparaat UIT
OFF
1x
AUTO
1x
COOL
1x
Afb. 6: Activeer het handmatig bedrijf
1: Toets "AUTO/COOL"
1
Infrarood-afstandsbediening
De infrarood-afstandsbediening stuurt de geprogrammeerde instelling over een afstand tot 6 m naar de ontvanger op de binnenunit. Een storingsvrije ontvangst van de gegevens is alleen mogelijk als de afstandsbediening op de ontvanger wordt gericht en er geen voorwerpen zijn die de overdracht belemmeren.
Eerst moeten de twee batterijen (type AAA) in de afstandsbediening worden geplaatst. Trek daar-
voor het deksel van het batterijvak af (zie Afb. 8)
en plaats de batterijen met correcte polariteit (zie markering). Als de accu's worden verwijderd, gaan alle opgeslagen gegevens verloren. De afstandsbediening schakelt dan terug naar de standaard instellingen.
Afb. 5: Openen van het aanzuigrooster
14 max. 6 m
Mode
SET OK
Swing
Boost LED Humidity
Afb. 7: Maximale afstand
Afb. 8: Plaatsen van de batterijen
Storingen worden gecodeerd aangegeven (zie het hoofdstuk Verhelpen van storingen en klantendienst).
Bediening aan de hand van een extra bekabelde afstandsbediening of centrale regeling
De bekabelde afstandsbediening type KFB-3 kan op de apparaten worden aangesloten. De aansluiting aan de binnenunits is stekkerklaar (zie hoofdstuk "Elektrische aansluiting").
Verder kan de centrale regeling SmartControl
Touch SC-1 (Smart-Com) worden aangesloten.
(zie hoofdstuk "Elektrische aansluiting").
Bediening via het REMKO Smart-Webportaal of
REMKO Smart-Control-app
De apparaten kunnen met een aangesloten SC-1
(Smart-Com) of een aangesloten Wi-Fi-stick via het REMKO Smart-Webportaal of via de REMKO
Smart-Control-app worden aangestuurd. Meer informatie over de aansluiting aan de binnenunit is te vinden in het hoofdstuk “Elektrische aansluiting”.
4.2 Aanduiding op de binnenunit
Aanduiding display
1 2 3
AANWIJZING!
Vervang lege batterijen direct door een nieuwe set, omdat anders gevaar bestaat dat ze lek raken. Bij langere buitenbedrijfstelling wordt aanbevolen de batterijen te verwijderen.
Help mee bij het besparen van energie tijdens standby! Wordt het apparaat, de installatie of de component niet gebruikt, raden we het onderbreken van de voedingsspanning aan. Componenten met een veiligheidsfunctie zijn uitgesloten van onze aanbeveling!
Afb. 9: Aanduiding display
1: Segmentdisplay
2: ECO-aanduiding
3: niet beschikbaar
4: niet beschikbaar
4
15
REMKO serie RWT
4.3 Handmatige luchtverdeling
Instellen van de luchtverdeling
De vertricale luchtleidinglamellen kunnen hand-
matig naar links en rechts worden versteld (zie
Afb. 10). Aanvullend staat voor de horizontale
luchtverdeling de automatische swing-functie ter beschikking (zie hoofdstuk "Toetsen van de afstandsbediening").
Afb. 11: Openen van het aanzuigrooster
Afb. 10: Luchtverdeling instellen
Instellen van de luchtuitvoer
Naar wens kan de onderste luchtuitlaat van het apparaat worden gedeactiveerd. De lucht wordt dan alleen door de bovenste luchtuitlaat uitgeblazen. Om de instellingen te wijzigen, gaat u als volgt te werk:
1.
Apparaat spanningsloos schakelen en vervolgens herstellen.
2.
Het luchtinlaatrooster openen (zie Afb. 11)
3.
De knop voor de selectie van de uitblaasrichting binnen 10 minuten na het herstellen van de stroomvoorziening voor 5 seconden ingedrukt houden.
4.
Na een geslaagde instelling toont het display de status van de onderste luchtuitlaatlamel
(on = geopend, off = gesloten).
5.
Het luchtinlaatrooster sluiten.
Afb. 12: Knop uitblaasrichting
1: Knop uitblaasrichting
1
16
4.4 Toetsen op de afstandsbediening
4
5
6
1
2
3
Mode
SET
OK
Boost
Swing
LED Humidity
7
8
9
10
11
12
13
14
Afb. 13: Toetsen op de afstandsbediening
1 Toets "AAN/UIT"
Met deze toets kunt u de airconditioning in- en uitschakelen.
2 Toets “Pijl omhoog” temperatuur
Verhoogt de temperatuur-instelwaarde in stappen van 0,5 °C tot de maximale instelwaarde van 30
°C.
3 Toets "SET"
Schakelt door de verschillende extra functies in de bovenste beeldschermrand.
4 Toets “Swing“
Kort bedienen start en stopt de horizontale lamellenbeweging.
5 Toets “Ventilatorsnelheid”
Schakelt tussen de verschillende ventilatorsnelheden in de volgende volgorde:
AUTO Þ 20% Þ 40% Þ 60% Þ 80% Þ 100% Þ ...
De ventilatorsnelheid kan bovendien met de toetsen “Pijl omhoog” en “Pijl omlaag” in stappen van 1% worden aangepast.
Het indrukt houden van de toets activeert de
Silence-functie.
6 Toets “Turbo“
Activeert resp. deactiveert de Turbo-functie om de ingestelde instelwaarde zo snel mogelijk te bereiken.
7 Toets "Mode"
Schakelt tussen de verschillende bedrijfsmodi in de volgende volgorde:
AUTO Þ COOL Þ DRY Þ HEAT Þ FAN Þ ...
AUTO: Automatisch bedrijf
COOL: Koelen
DRY: Ontvochtigen
HEAT: Verwarmen
FAN: Circulatiebedrijf
8 Toets „Luchtstroom-omkeer“
Activeert de luchtafbuigfunctie, waarbij de luchtuitlaatlamellen zo worden ingesteld, dat de luchtstroom langs de wand wordt geleid. Dit voorkomt dat personen in de ruimte door de luchtstroom worden getroffen en verhoogt het comfort.
9 Toets "OK"
Activeert resp. deactiveert een eerder geselecteerde extra functie.
10 Toets “Timer”
Activeert resp. deactiveert de inschakel- resp. uitschakelvertraging.
11 Toets "Pijl omlaag” temperatuur
Reduceert de temperatuur-instelwaarde in stappen van 0,5 °C tot de minimale instelwaarde van 16 °C.
17
REMKO serie RWT
12 Toets “Eco gear”
Schakelt tussen de verschillende energiebesparingsfuncties in de volgende volgorde: eco Þ gear 75 % Þ gear 50 % Þ OFF Þ eco ...
eco: de instelwaarde wordt tot 24 °C verhoogd en de ventilatorsnelheid naar automatisch geschakeld.
Als de instelwaarde voor de activering van de ecofunctie hoger is dan 24°C, wordt de instelwaarde niet gewijzigd.
Als een instelwaarde van < 24 °C wordt ingesteld, wordt de eco-functie gedeactiveerd.
gear 75 %: beperkt het stroomverbruik tot max. 75 %.
gear 50 %: beperkt het stroomverbruik tot max. 50 %.
1 Extra functies
Breathe Away
Self clean
Bio Clean
Sleep
Follow me
Niet beschikbaar
2 Bedrijfsmodus
Geeft de actieve bedrijfsmodus aan.
3 Gegevensoverdracht
Verschijnt, als de gegevens van de infraroodafstandsbediening naar de binnenunit worden overgedragen.
13 Toets „Humidity“
Schakelt in de bedrijfsmodus Ontvochtigen de regelgrootte van de ruimtetemperatuur naar relatieve luchtvochtigheid om.
4 Timer
Toont bij geactiveerde inschakelvertraging (ON) of uitschakelvertraging (OFF) het overeenkomstige symbool.
14 Toets "LED"
Maakt het in- resp. uitschakelen van de apparaatverlichting evenals de signaaltonen mogelijk
(apparaatafhankelijk).
Aanduidingen op LCD
5 Silence
Verschijnt als de Silence-functie actief is.
6 Horizontale Swing-functie
Toont de positie resp. de geactiveerde Swingfunctie van de horizontale swinglamellen.
1
10
2
3
7 Verticale Swing-functie
Toont de positie resp. de geactiveerde Swingfunctie van de verticale swinglamellen.
4
5
11
12
13
14
8 Niet beschikbaar
9 Turbo-modus
Verschijnt als de Turbo-modus geactiveerd is.
6 7 8
Afb. 14: Aanduidingen op LCD
9
10 Batterij-aanduiding
Toont de resterende capaciteit van de batterij van de afstandsbediening.
18
11 eco gear
Verschijnt als de eco gear-functie wordt geactiveerd.
12 Toetsblokkering
Verschijnt als de toetsblokkering van de afstandsbediening actief is.
13 Temperatuurweergave
Toont de instelwaarde voor de temperatuurinstelling (16 °C - 30 °C) resp. de relatieve luchtvochtigheid (35 % - 85 %).
14 Ventilatorsnelheid-symbool
Geeft de geselecteerde luchtsnelheid aan. Als de bedrijfsmodus “Auto” of “Ontvochtigen” is geselecteerd, wordt automatisch het ventilatorniveau
“Auto” geactiveerd.
Toetsfuncties
Modus "Auto"
Controleer of de binnenunit op de stroomvoorziening is aangesloten en is ingeschakeld.
De aanduiding van de bedrijfsmodus op het aanduidingsveld van de binnenunit begint te knipperen.
1.
Druk op de toets "ON/OFF" [1] om de airconditioning in te schakelen.
2.
Druk op de toets "MODE" [2] om de bedrijfsmodus “Auto” te selecteren.
3.
Druk op de toets "Pijl omhoog/Pijl omlaag"
[3] om de gewenste temperatuur in te stellen.
De temperatuur kan tussen 16°C - 30°C in stappen van 1° worden ingesteld.
2
1
Alle weergegeven symbolen in de LCD-weergave dienen alleen voor een beter overzicht.
Tijdens het bedrijf verschijnen in het LCD-venster alleen de symbolen die relevant zijn voor de desbetreffende functies.
Mode
SET OK
Boost
Swing
LED Humidity
3
Afb. 15: Modus "Auto"
19
REMKO serie RWT
Modus "Koelen", "Verwarmen" en "Luchtcirculatie"
1.
Druk op de toets "ON/OFF" [1] om de airconditioning in te schakelen.
2.
Druk op de toets "MODE" [2] om de bedrijfsmodi "Koelen", "Verwarmen" of "Luchtcirculatie" te selecteren.
3.
Druk op de toets "Pijl omhoog/Pijl omlaag"
[3] om de gewenste temperatuur in te stellen.
De temperatuur kan tussen 16°C - 30°C in stappen van 0,5° worden ingesteld. (alleen in de bedrijfsmodus Verwarmen en Koelen).
4.
Druk op de toets "FAN" [4] om het gewenste ventilatorniveau te selecteren.
Modus "Ontvochtigen"
1.
Druk op de toets "ON/OFF" [1] om de airconditioning in te schakelen.
2.
Druk op de toets "MODE" [2] om de bedrijfsmodus "Ontvochtigen" te selecteren.
3.
Druk op de toets "Humidity” [4] om de eenheid van de regelgrootte op relatieve luchtvochtigheid (RH) in te stellen.
4.
Druk op de toetsen "Pijl omhoog/Pijl omlaag" [3] om de gewenste relatieve luchtvochtigheid in te stellen. De instelwaarde kan tussen 35 en 85% in stappen van 5% worden ingesteld.
2
1
4
Mode
SET OK
Boost
Swing
LED Humidity
3
2
1
Mode
SET OK
Swing
Boost LED Humidity
3
4
Afb. 16: Modus "Koelen", "Verwarmen" en "Luchtcirculatie"
Afb. 17: Modus "Ontvochtigen"
In de modus "Ontvochtigen" is een manuele keuze van de ventilatorsnelheid niet mogelijk!
Let erop dat een vooraf ingesteld temperatuurkeuze niet mogelijk is en de te ontvochtigen ruimte sterk kan afkoelen!
20
Modus "Timer"
Door te drukken op de toets " TIMER” kan de
“Inschakeltijd” en de “Uitschakeltijd” van het apparaat worden ingesteld.
Instellen van de "Inschakeltijd"
De airconditioning beschikt over twee verschillende Timer-modi:
Timer-ON bepaalt de tijd waarna het apparaat zich zelfstandig inschakelt.
Timer-OFF bepaalt de tijd waarna het apparaat zich zelfstandig uitschakelt.
Beëindig de functie “Timer on” door het indrukken van de Timer-toets [1]. Op het display verschijnt het symbool Timer-ON. Kies met de toetsen “Pijl omhoog” en “Pijl omlaag” [2] het gewenste inschakeltijdstip. Na een seconde wordt de functie geactiveerd.
Het display zal nu weer de doeltemperatuur en het symbool Timer-ON als functiebevestiging weergeven.
Activeer de functie “Timer OFF” door tweemaal op de toets Timer [1] te drukken. Op het display verschijnt het symbool Timer-OFF.
Kies met de toetsen “Pijl omhoog” en “Pijl omlaag”
[2] het gewenste uitschakeltijdstip. Na een seconde wordt de functie geactiveerd.
Het display zal nu weer de temperatuur en het symbool Timer-ON als functiebevestiging weergeven.
U kunt ook de beide functies gezamenlijk gebruiken. Als bijvoorbeeld de installatie binnen 6 uur zal inschakelen, maar echter twee uur later deactiveert, gaat u als volgt te werk:
Druk op de Timer-toets [1] en garandeer dat het symbool Timer-ON brandt. Druk op de toets "Pijl omhoog / Pijl omlaag" [2] tot op het display “6,0h” wordt weergegeven. Druk nu opnieuw op de
Timer-toets [1]. Op het display moet het symbool
Timer-OFF te zien zijn. Stel via de toetsen “Pijl omhoog / Pijl omlaag” [2] de tijd op 8,0h in en wacht vervolgens een seconde totdat de functies zelfstandig activeren.
Reeds ingestelde tijden kunnen achteraf worden gewijzigd. Selecteer daartoe weer de modus voor
Timer-ON of Timer-OFF en wijzig de tijd met de toetsen “Pijl omhoog / Pijl omlaag” [2]. Houd er rekening mee dat de vertraging dan vanuit het actuele en niet vanuit het tijdstip van de oorspronkelijke programmering wordt geactiveerd!
Reeds geprogrammeerde vertragingen kunt u deactiveren door in het desbetreffende menu
(Timer-ON of Timer-OFF) de tijd naar 0,0h te reduceren.
Bij het instellen van de inschakel- en uitschakeltijd kan deze voor 10 uur in intervallen van 30 minuten en daarna in intervallen van uren worden ingesteld. Een in- of uitschakelvertraging langer dan 24 uur is niet mogelijk.
2
Mode
SET
OK
Swing
Boost LED Humidity
1
Afb. 18: Modus "Timer"
– Als u de modus Timer selecteert, draagt de afstandsbediening automatisch het timersignaal over aan de binnenunit voor de aangegeven tijd. Daarom dient u de afstandsbediening op een plaats te houden, waar u het signaal probleemloos naar de binnenunit kan overdragen.
– Het effectieve bedrijf bij de tijd-instellingen door de afstandsbediening voor de functie
Timer is begrensd op de volgende instellingen:
0.5, 1.0, 1.5, 2.0, 2.5, 3.0, 3.5, 4.0, 4.5, 5.0,
5.5, 6.0, 6.5, 7.0, 7.5, 8.0, 8.5, 9.0, 9.5, 10,
11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21,
22, 23 und 24.
21
REMKO serie RWT
Voorbeelden voor instellingen van de TIMERfunctie
"TIMER-ON" (Modus Auto-on)
Voorbeeld:
De airconditioning zal vanaf het tijdstip van de programmering, in 2 uur inschakelen
1.
Druk op de toets "TIMER". In het display wordt nu 0.0h en het symbool “Timer-ON” weergegeven.
2.
Druk op de toets “Pijl omhoog” of “Pijl omlaag” totdat de gewenste starttijd in het bereik "TIMER ON" van de afstandsbediening wordt weergegeven.
3.
Wacht 3 seconden en in het digitale aanduidingsgebied verschijnt wederom de temperatuur. De aanduiding "TIMER ON" blijft staan en deze functie is geactiveerd.
Gecombineerde TIMER (tegelijkertijd instellen van "TIMER ON" en "TIMER OFF")
"TIMER-OFF ð " TIMER-ON"
(Aan ð Stop ð Start)
Voorbeeld:
De airconditioning zal vanaf het tijdstip van de programmering, in 2 uur uitschakelen en 10 uur later weer inschakelen.
1.
Druk op de toets "TIMER".
2.
Druk op de toets “Pijl omhoog” of “Pijl omlaag” totdat "10h” in het display verschijnt.
3.
Druk op de toets "TIMER".
4.
Druk op de toets “Pijl omhoog” of “Pijl omlaag” totdat "2h” wordt weergegeven.
5.
Wacht 3 seconden en in het digitale aanduidingsgebied verschijnt wederom de temperatuur. De aanduiding "TIMER ON OFF" blijft staan en deze functie is geactiveerd.
Start
Uit
Tijd instellen
Afb. 19: Voorbeeld "TIMER ON"
2 uur later
Start
Uit
Stop
Tijd instellen
2 uur laten na instellen
5 uur later na instellen
Afb. 21: Voorbeeld "TIMER OFF" / "TIMER ON"
"TIMER-OFF" (Modus Auto-off)
Voorbeeld:
De airconditioning zal vanaf het tijdstip van de programmering, in 4 uur uitschakelen.
1.
Druk 2 keer op de toets "TIMER". In het display wordt nu 0.0h en het symbool “Timer-
OFF” weergegeven.
2.
Druk op de toets “Pijl omhoog” of “Pijl omlaag” totdat "4h" in het bereik "TIMER
OFF" van de afstandsbediening wordt weergegeven.
3.
Wacht 3 seconden en in het digitale aanduidingsgebied verschijnt wederom de temperatuur. De aanduiding "TIMER OFF" blijft staan en deze functie is geactiveerd.
Extra functies
Met de toets Set [1] (zie Afb. 22) kunnen bij een
ingeschakeld apparaat de volgende extra functies worden geactiveerd:
Self Clean
Bij een geactiveerde Self Clean-functie reinigt de binnenunit zelfstandig de warmtewisselaar, om schimmel- en geurvorming te vermijden. Het reinigingsproces kan tot 45 minuten duren. Tijdens het proces wordt op het apparaatdisplay “CL” weergegeven.
Stop
Aan
Tijd instellen 4 uur later
Afb. 20: Voorbeeld "TIMER OFF"
BioClean
Bij een geactiveerde BioClean-functie worden negatief geladen ionen aan de luchtstroom afgegeven om de in de lucht aanwezige deeltjes te binden. De gebundelde deeltjes vallen dan op de bodem en kunnen eenvoudiger uit de lucht worden gefilterd.
22
Sleep
De Sleep-functie kan gebruikt worden om tijdens het nachtbedrijf energie te besparen. Bij geactiveerde Sleep-functie wordt de temperatuur-instelwaarde regelmatig gereduceerd (koelbedrijf) resp.
verhoogd (verwarmingsbedrijf).
Follow me
De Follow Me-functie activeert de temperatuurregistratie van de infrarood-afstandsbediening. De werkelijke temperatuur wordt daarna in cycli van 3 minuten naar de binnenunit overgedragen. Aanwijzing: Om ervoor te zorgen dat de temperatuur van de infrarood-afstandsbediening altijd overgedragen kan worden, moet er altijd visueel contact tussen de infrafood-afstandsbediening en de binnenunit bestaan.
AP-functie
Functie niet beschikbaar
De gewenste functie kan vervolgens met de toetsen “Pijl omhoog / Pijl omlaag” [2] worden geselecteerd en met de toets “OK” [3] worden bevestigd.
Vorstbeschermingsfunctie
De vorstbeschermingsfunctie houdt de temperatuur van de ruimtelucht boven 8 °C, om schade aan de bouwsubstantie te vermijden.
1.
Druk op de toets "ON/OFF" [1] om de airconditioning in te schakelen.
2.
Druk op de toets "MODE" [2] om de bedrijfsmodus "Verwarmen" te selecteren.
3.
Druk op de toets "Pijl omlaag” [3] totdat de temperatuur-instelwaarde op 16 °C staat.
Druk vervolgens binnen een seconden tweemaal op de toets "Pijl omlaag” [3] om de vorstbeschermingsfunctie te activeren.
2
1
Mode
SET OK
Swing
Boost LED Humidity
3
Afb. 23: Vorstbeschermingsfunctie
3
1
Mode
SET OK
Boost
Swing
LED Humidity
2
Afb. 22: Extra functies
23
REMKO serie RWT
Toetsblokkering
De vorstbeschermingsfunctie houdt de temperatuur van de ruimtelucht boven 8°C, om schade aan de bouwsubstantie te vermijden.
Druk de toets "Turbo" [1] en de toets
"Humidity" [2] 5 seconden lang tegelijkertijd in om de toetsblokkering te activeren resp. te deactiveren.
1
Mode
SET OK
Boost
Swing
LED Humidity
2
Afb. 24: Toetsblokkering activeren/deactiveren
24
5 Montageaanwijzingen voor het vakpersoneel
5.1 Belangrijke aanwijzingen voor het installeren
5.2 Wanddoorvoeren
n Breng het apparaat in de originele verpakking zo dicht mogelijk bij de montagelocatie. Zo vermijdt u transportschade.
n Controleer de inhoud van de verpakking op volledigheid en op zichtbare transportschade.
Meld eventuele schade onmiddellijk aan uw leverancier en de transporteur.
n Til het apparaat op aan de hoeken en niet aan de koudemiddel- of condensaansluitingen.
n De koelmiddelleidingen (aanvoer- en afzuigleiding), ventielen en de verbindingen moeten dampdiffusiedicht worden geïsoleerd. Eventueel moet ook de condensleiding worden geïsoleerd.
n Kies een montageplaats, die een vrije luchttoeen -afvoer waarborgt (zie de paragraaf "Minimale vrije ruimte").
n Installeer het apparaat niet in de onmiddellijke nabijheid van apparaten met een sterke warmtestraling. De montage in de buurt van warmtebronnen vermindert de capaciteit van het apparaat.
n Open de afsluitkranen van de koudemiddelleidingen pas na het afronden van alle installatiewerkzaamheden.
n Sluit open koudemiddelleidingen tegen het binnendringen van vocht met geschikte doppen, resp. plakband en knik of druk niet op de koudemiddelleidingen.
n Vermijd onnodig buigen. Zo wordt het drukverlies in de koudemiddelleidingen geminimaliseerd en wordt de vrije retour van de compressorolie gewaarborgd.
n Gebruik de meegeleverde bevestigingsmaterialen voor de apparaten. .
n Gebruik vier plafondbevestigingen en de bijbehorende haken als ophanging voor de plafondcassette.
n Gebruik de meegeleverde geïsoleerde condensaatslang als verloopstuk naar de verderop gelegen condensaatafvoer. Fixeer de condensaatafvoer met de meegeleverde klembeugels.
n Er moet een wanddoorbreking worden gemaakt met een diameter van minimaal 70 mm en met minimaal 10 mm verval van binnen naar buiten.
n Om beschadigingen aan de leiding te voorkomen, moet de doorbraak aan de binnenkant worden bekleed of bijv. worden voorzien van een PVC-buis (zie afbeelding).
n Vanwege de brandveiligheid dient de muur van de wanddoorvoer na de montage met een geschikt afdichtmiddel worden afgesloten.
Gebruik geen cement- of kalkhoudende materialen!
1 2
3 4
Afb. 25: Wanddoorbraak
1: Vloeistofleiding
2: Besturingskabel
3: Condensleiding
4: Zuigleiding
5: PVC-buis
5.3 Montagemateriaal
5
De binnenunit wordt met 4 door de klant te leveren draadstangen opgehangen.
De buitenunit wordt met behulp van 4 bouten via een wandframe tegen de wand of op een vloerconsole aan de vloer bevestigd.
25
REMKO serie RWT
5.4 Keuze van de installatielocatie
Binnenunit
De binnenunit is ontworpen voor horizontale plafondmontage. De minimale afstand tot de vloer moet 2 meter zijn.
Buitenunit
De buitenunit is ontworpen voor een horizontaal staande positie buiten. De opstellocatie van het apparaat moet horizontaal, vlak en stevig zijn.
Bovendien moet het apparaat worden vastgezet zodat het niet kan kantelen. De buitenunit kan zowel buiten als binnen een gebouw worden geplaatst. Bij de buitenmontage moet u rekening houden met de volgende aanwijzingen ter bescherming van het apparaat tegen weersinvloeden.
Wind
Als het apparaat op een winderige plaats wordt geïnstalleerd, let er dan op dat uitstromende warme lucht met de hoofdwindrichting mee wordt afgevoerd. Als dit niet mogelijk is, moeten bouwkundige voorzieningen worden aangebracht ter bescherming tegen wind. Let er op, dat de windbescherming de luchttoevoer van het apparaat niet beïnvloedt. Extra stabilisatie is raadzaam. Dat kan bijv. met kabels of andere constructies worden gerealiseerd.
1
Regen
Het apparaat bij vloer- of dakopstelling met min. 10 cm bodemvrijheid monteren. Een vloerconsole is leverbaar als accessoire.
Afb. 26: Windbescherming
1: Wind
Zon
De condensor van de buitenunit is een module die warmte afgeeft. Instraling van de zon verhoogt de temperatuur van de lamellen en vermindert daardoor de warmteafvoer van de lamellenwarmtewisselaar. De buitenunit moet indien mogelijk aan de noordzijde van het betreffende gebouw worden geplaatst. Indien mogelijk moeten er bouwkundige voorzieningen worden aangebracht die voor schaduw zorgen. Dit kan ook gebeuren door een afkapping. De uitstroom van warme lucht mag door deze maatregelen echter niet beïnvloed worden.
Sneeuw
In gebieden met sterke sneeuwval moet het apparaat bij voorkeur tegen een wand worden geïnstalleerd. De montage dient dan min. 20 cm boven de te verwachten sneeuwhoogte te gebeuren, om het binnendringen van sneeuw in de buitenunit te verhinderen. Een wandconsole is leverbaar als accessoire.
20 cm
1
Afb. 27: Minimale afstand tot sneeuw
1: Sneeuw
26
Opstelling binnen een gebouw n Zorg voor voldoende warmteafvoer als het apparaat in een kelder, op het dak, in een aangrenzende ruimte of in hallen wordt geplaatst
n Installeer een extra ventilator, met hetzelfde luchtdebiet als de in die ruimte op te stellen buitenunit, die de eventuele drukverliezen in de
luchtkanalen kan compenseren (Afb. 28).
n Houd u zich aan de statische en andere bouwtechnische voorschriften en bepalingen in verband met het gebouw en zorg eventueel voor geluidsdemping.
K
3
2
W
3
1
Afb. 28: Opstelling binnen een gebouw
K: Koude verse lucht
W: Warme lucht
1: Buitenunit
2: Extra ventilator
3: Lichtschacht
5.5 Minimale vrije ruimte
De minimale vrije ruimte is nodig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden en voor een optimale luchtverdeling.
1
E b a E 2 a
A
B
C
A
D
D b b
C
B
Afb. 29: Minimale vrije ruimte binnenunit en buitenunit (alle gegevens in mm)
1: Binnenunit / 2: Buitenunit a: Luchtinlaat / b: Luchtuitlaat
Buitenunits
Binnenunits
A
300
150
B
2000
1000
C
600
150
D
300
100
E
600
100
27
REMKO serie RWT
5.6 Olieretourmaatregelen
Als de buitenunit hoger dan de binnenunit wordt geplaatst, moeten geschikte maatregelen voor de olieretour worden getroffen. Dit gebeurt meestal door het maken van een olie-sifon, die om de 7 meter stijging moet worden geïnstalleerd.
A
1
B
1
2
Afb. 30: Olieretourmaatregelen
A: Buitenunit
B: Binnenunit
1: Olie-sifon in de zuigleiding naar de buitenunit 1 x elke 7 stijgende meter, radius: 50 mm
2: Max. 10-15 m
28
5.7 Aansluitvarianten
De volgende aansluitvarianten voor de koudemiddel-, condens- en besturingsleidingen kunnen worden gebruikt.
A B
C D
Afb. 31: Aansluitvarianten
A: Afvoer rechts
B: Afvoer links
C: Afvoer onder
D: Afvoer achter
29
REMKO serie RWT
5.8 Afmetingen apparaatachterzijde
170 420
A
50 170
B
Afb. 32: Afmetingen apparaatachterzijde (alle gegevens in mm)
A: Wandconsole
B: Afstandhouder
C: Wanddoorvoer
150
C
30
6 Installatie
6.1 Installeren van het apparaat
AANWIJZING!
Het installeren mag alleen door geautoriseerd vakpersoneel worden uitgevoerd.
Het apparaat wordt via een wandconsole bevestigd.
1.
Teken op basis van de afmetingen van de houders de bevestigingspunten af op een statisch geschikte bouwconstructie.
2.
Monteer de wandhouder en de afstandhouder met geschikt montagemateriaal aan de wand.
3.
Verwijder evt. de uitbreekopening in de behuizing.
4.
Sluit, zoals verder beschreven, de koudemiddelleidingen, elektrische leidingen en condensleiding aan op de binnenunit.
5.
Hang de binnenunit iets naar achter gekanteld in de wandhouder.
6.
Controleer nogmaals of het apparaat waterpas hangt.
6.2 Aansluiting van de koudemiddelleidingen
De aansluiting van de koudemiddelleidingen ter plaatse geschiedt op een hoek van het apparaat binnen het systeemplafond. Na de montage moeten de verbindingen dampdiffusiedicht worden geïsoleerd.
AANWIJZING!
Er mag alleen gereedschap worden gebruikt, dat geschikt is voor gebruik in de koeltechniek
(bijv.: buigtang, pijpsnijder, ontbramer en felsgereedschap) koelmiddelbuizen mogen niet worden afgezaagd.
AANWIJZING!
Bij alle werkzaamheden dient te worden uitgesloten dat vuil, spaanders, water enz. in de koelmiddelleidingen terechtkomt!
AANWIJZING!
Een afneembare verbinding mag uitsluitend buiten de ruimte worden gemaakt. Gebruik voor het aansluiten van de binnenunits uitsluitend de meegeleverde, niet afneembare wartelmoeren of maak een vaste verbinding.
Afb. 33: Inhangen in de wandhouder
31
REMKO serie RWT
De volgende aanwijzingen hebben betrekking op het installeren van de koudekringloop en de montage van de binnen- en buitenunit:
1.
De vereiste leidingdiameters kunt u vinden in de tabel "Technische gegevens".
2.
Installeer de binnenunit en sluit de koudemiddelleiding aan volgens de gebruikshandleiding van de binnenunit.
3.
Installeer de buitenunit met het wandframe resp. met de vloerconsole aan statisch geschikte delen van het gebouw (montageaanwijzingen van de consoles opvolgen).
4.
Zorg dat geen geluid wordt overgedragen naar delen van het gebouw. Contactgeluiden kunnen door trillingsdempers worden verminderd!
5.
Leg de koudemiddelleidingen van de binnennaar de buitenunit. Zorg voor een voldoende bevestiging en neem evt. maatregelen tegen voor de olieretour!
6.
Verwijder de vanuit de fabriek gemonteerde beschermdoppen evenals de wartelmoeren van de aansluitingen en gebruik deze tijdens de montage.
7.
Zorg voor het maken van de felsranden aan de leidinguiteinden dat de wartelmoeren aanwezig zijn op de leidingen.
8.
Bewerk de verlegde koudemiddelleidingen
zoals hierna afgebeeld (Afb. 34 en Afb. 35).
9.
Controleer of de felsrand een correcte vorm
10.
Maak nu de verbinding van de koudemiddelleidingen met de aansluiting met de hand, om te waarborgen dat ze goed zitten.
11.
Bevestig de schroefkoppelingen nu definitief net 2 steeksleutels met een geschikte sleutelwijdte. De schroefkoppeling tijdens het vastdraaien met een steeksleutel tegen-
12.
Gebruik alleen voor het temperatuurbereik geschikte en diffusiedichte isolatieslangen.
13.
Let bij de montage op de buigradius van de koudemiddelleidingen en buig een leiding nooit tweemaal op dezelfde plaats. Hierdoor kan de leiding bros worden en scheuren.
14.
Voorzie ten slotte de geïnstalleerde koudemiddelleidingen, inclusief koppelingen, van een geschikte warmte-isolatie.
15.
Ga bij het aansluiten van alle overige koudemiddelleidingen bij de afsluitkleppen te werk zoals hierboven beschreven.
2
1
Afb. 34: Ontbramen van de koudemiddelleiding
1: Koudemiddelleiding/2: Ontbramer
1
Afb. 35: Omfelsen van de koudemiddelleiding
1: Felsgereedschap
Afb. 36: Correcte felsvorm
32
1
2
Afb. 37: Schroefkoppelingen aanhalen
1: Vastdraaien met de eerste steeksleutel
2: Tegenhouden met de tweede steeksleutel
Aanhaalmoment in Nm Pijpdiameter in inches
1/4"
3/8"
1/2"
5/8"
3/4"
15-20
33-40
50-60
65-75
95-105
6.3 Controle op lekkages
Zodra alle aansluitingen gemaakt zijn, wordt het manometerstation als volgt aangesloten op de schraderklepp: blauw = grote klep = zuigdruk
Na het maken van alle aansluitingen wordt de lektest met droge stikstof uitgevoerd.
Voor het controleren op lekkages lekzoekspray spuiten op alle aansluitingen. Zijn bellen te zien, is de aansluiting niet correct uitgevoerd. Draai dan de schroefkoppelingen strakker aan of maak eventueel een nieuwe felsrand aan de leiding.
Na succesvolle lektest, de overdruk uit de koudemiddelleidingen ontlasten en een vacuümpomp met een absolute onderdruk van min. 10 mbar aansluiten, om te zorgen voor een vacuüm in de leidingen. Bovendien wordt zo het aanwezige vocht uit de leidingen verwijderd.
AANWIJZING!
Er moet een vacuüm van min. 20 mbar abs.
worden bereikt!
De tijdsduur voor het verkrijgen van het vacuüm is afhankelijk van het leidingvolume van de binnenunit en de lengte van de koudemiddelleidingen, de procedure duurt echter minimaal 60 minuten .
Zodra de vreemde gassen en het vocht volledig uit het systeem verwijderd zijn, de kleppen van het manometerstation sluiten en de kleppen van de buitenunit openen, zoals beschreven is in het hoofdstuk "Inbedrijfstelling".
33
REMKO serie RWT
6.4 Koudemiddel bijvullen
De apparaten beschikken over een basisvulling met koudemiddel. Daarnaast moet bij koudemiddelleidingen van meer dan 5 meter enkele lengte per circuit een extra vulhoeveelheid volgens de hiernaast opgenomen tabel worden bijgevuld:
Tot en met 5 m
Vanaf 5 m tot max. lengte
RWT 355 DC
RWT 525 DC
0 g/m 15 g/m
VOORZICHTIG!
Draag bij de omgang met koudemiddelen altijd de betreffende beschermende kleding.
GEVAAR!
Let er op dat het gebruikte koudemiddel altijd in vloeibare vorm wordt bijgevuld!
AANWIJZING!
De vulhoeveelheid van het koudemiddel moet gecontroleerd worden op basis van de oververhitting.
7 Condensaataansluiting en beveiligde afvoer
Condensaansluiting
Door de dauwpuntonderschrijding bij het register ontstaat condens tijdens koelbedrijf. Onder het koelblok bevindt zich een opvangbak met seriematige condenspomp en vlotterschakelaar. Als de vlotterschakelaar op basis van een gebrekkige afvoer van de condens een veiligheidsuitschakeling veroorzaakt, schakelt de pomp direct in en loopt deze nog ca. drie minuten na.
n De in het gebouw gemonteerde condensleiding moet gelegd worden met een verval van minimaal 2 %. Monteer eventueel dampdiffusiedichte isolatie.
n Bevindt het niveau van de condensleiding op het apparaat zich boven de apparaatuitlaat, moet de leiding direct verticaal naar boven en daarna met verval naar de afvoer te worden.
n Breng de condensleiding van het apparaat vrij in de afloopleiding. Wordt condens afgevoerd naar een afvoerleiding, plaats dan een sifon als geurafsluiter.
n Bij bedrijf van het apparaat bij een buitentemperatuur van minder dan 4 °C, moet worden gezorgd voor een vorstvrije plaatsing van de condensleiding. Monteer eventueel een lintverwarming langs de leiding.
n Na het leggen controleren op een vrije afvoer van het condens en zorgen voor een permanente lekdichtheid.
AANWIJZING!
Lekkage van koudemiddel draagt bij aan de klimaatverandering. Koudemiddelen met een geringer broeikaseffect dragen bij een lekkage minder bij aan de opwarming van de aarde dan degene met een hoger broeikaseffect.
Dit apparaat bevat koudemiddel met een broeikaseffect van 675. Hierdoor heeft een lekkage van 1 kg van dit koudemiddel een 675 keer grotere invloed op de opwarming van de aarde dan
1 kg CO
2
, over een periode van 100 jaar. Geen werkzaamheden aan het koudecircuit uitvoeren of het apparaat demonteren in onderdelen altijd de hulp inroepen van vakpersoneel.
Afb. 38: Condensaansluiting
De condensslang is vanaf de fabriek voorzien voor aansluiting op de linker- of de rechterzijde (vooraanzicht).
34
Gewaarborgde afvoer bij lekkages
Regionale voorschriften of wetten betreffende het milieu, bijv. wetgeving betreffende de waterhuishouding (WHG), kunnen bepalingen bevatten dat ongecontroleerde afvoer bij lekken voorkomen dient te worden, zodat uittredende koelmachineolie of potentieel gevaarlijke koelmiddelen veilig afgevoerd kunnen worden.
AANWIJZING!
Bij een condensaatafvoer via een kanaal moet conform DIN EN 1717 gegarandeerd zijn, dat aanwezige belastingen betreffende afvalwater
(bacteriën, schimmels, virussen) niet in het aangesloten apparaat terechtkomen.
35
REMKO serie RWT
8 Elektrische aansluiting
8.1 Algemene aansluiten veiligheidsaanwijzing
Bij de apparaten moet een stroomvoorziening worden aangesloten op de buitennunit en moet een vieraderige stuurleiding met een minimale doorsnede van 1,5 mm 2 worden geïnstalleerd naar de binnenunit. Deze moeten voldoende afgezekerd zijn.
Om EMV-storing te vermijden, dient er uitsluitend geïsoleerde kabel te worden gebruikt, die aan beide zijden wordt afgedekt.
GEVAAR!
Het elektrische installeren moet gebeuren door een gespecialiseerd bedrijf. De montage van de elektrische aansluiting moet spanningsloos gebeuren.
8.2 Aansluiten van de binnenunit
Voer de aansluiting op volgende wijze uit:
1.
Open het aanzuigrooster (zie Afb. 39).
2.
Maak de schroef van de printplaatbehuizing
los (zie Afb. 40) en maak de bestaande stek-
kerverbindingen los. Vervolgens kan de printplaatbehuizing worden gedemonteerd.
3.
Maak de schroeven op het klemmenblok en
van de trekontlasting los (zie Afb. 41) en ver-
wijder de teststekker.
4.
Klem de lokaal aangebrachte stuurleiding conform het aansluitschema op de klemmen aan en bevestig de kabel met de trekontlasting.
5.
Bouw het apparaat in omgekeerde volgorde weer samen.
AANWIJZING!
De elektrische aansluiting van de apparaten moet worden uitgevoerd volgens de plaatselijke voorschriften op een bijzonder voedingspunt met aardlekschakelaar en moet daarom door een elektricien worden.
n We adviseren ter plaatse een hoofd-/reparatieschakelaar te installeren in de buurt van de buitenunit.
n De kabels moeten van achter in de binnenunit worden geleid. De klemmenstroken van de aansluitingen bevinden zich achter de printplaatbehuizing aan de rechter voorzijde van het apparaat.
n Worden de leidingen in zones met sterke magnetische velden verlegd, moeten de stuurleidingen als afgeschermde leiding uitgevoerd worden.
n De elektrische zekering van de installatie moet gebeuren volgens de technische gegevens.
Afb. 39: Openen van het aanzuigrooster
36
Afb. 40: Uitbouwen van de printplaatbehuizing
Aansluiting van de optionele bekabelde afstandsbediening (KFB-3)
Aan de apparaten kan optioneel een bekabelde afstandsbediening (KFB-3) worden aangesloten.
Voer de aansluiting op volgende wijze uit:
1.
Open het aanzuigrooster (zie Afb. 39).
2.
Maak de schroef van de printplaatbehuizing
los (zie Afb. 40) en demonteer de printplaat-
behuizing.
3.
Leid de aansluitkabel van de bekabelde afstandsbediening door de achterste opening in de apparaatbehuizing.
4.
Klem de stekker van de geplaatste aansluitkabel op de apparaatzijdige aansluitstekker
voor de bekabelde afstandsbediening (zie
5.
Bouw het apparaat in omgekeerde volgorde weer samen.
Meer informatie over de aansluiting van de bekabelde afstandsbediening (KFB-3) kan vanuit de overeenkomstige bedieningshandleiding worden gehaald.
1
2
Afb. 41: Elektrische aansluiting
1: Klemmenblok
2: Trekontlasting
Afb. 42: Aansluitstekker KFB-3
37
REMKO serie RWT
Aansluitingen van de multifunctionele printplaat
De apparaten zijn standaard uitgerust met een multifunctionele printplaat, die zich in de printplaatbehuizing aan de rechter apparaatzijde bevindt.
Op de multifunctionele printplaat zijn meerdere schroefklemmen gepositioneerd, die de aansluiting van verschillende regelingen op de binnenunit mogelijk maken. De volgende accessoire-regelingen kunnen met behulp van de multifunctionele printplaat worden aangesloten: n REMKO Smart-Control Touch SC-1 n REMKO Smart-Control Touch SC-1 Smart-
Com n REMKO Redundantiemodule KFB-R n Lokale bovenliggende regeling
1
CN46
DC
E
F 0 1
B A 9 8 7 6
2
X
ON F1 ON F2
ON ON
Y
1 2 1 2
E
CN42 CN41
3
2
4 5 6
CN45
Afb. 44: Aansluitingen van de multifunctionele printplaat
1 Contact extern “Aan/Uit”
Het contact “Aan / Uit” maakt een externe vrijgave of blokkering van de binnenunit op afstand mogelijk. Als het contact wordt geopend, gaat de binnenunit in de standby-modus en via het display wordt CP weergegeven. Als het contact wordt gesloten schakelt het apparaat weer naar de laatste bedrijfstoestand. Het contact is standaard met een draadoverbrugging gesloten.
Afb. 43: Positie van de multifunctionele printplaat
COOL
Afb. 45: Contact extern “Aan/Uit”
2 DIP-schakelblok adressering
Aan de hand van de DIP-schakelaar wordt in combinatie met de draaischakelaar het adres van de binnenunit vastgelegd (z. hoofdstuk “Adressering”).
Aanwijzing:
De uitvoering van de adressering is alleen noodzakelijk in combinatie met een SC-1 (Smart-
Com).
38
3 Draaischakelaar adressering
Aan de hand van de draaischakelaar wordt in combinatie met de DIP-schakelaar het adres van de binnenunit vastgelegd (z. hoofdstuk “Adressering”).
Aanwijzing:
De uitvoering van de adressering is alleen noodzakelijk in combinatie met een SC-1 (Smart-
Com).
4 Aansluiting Smart-Control Touch SC-1
(Smart-Com)
Maakt de aansluiting van een SC-1 (Smart-Com) op de binnenunit mogelijk.
Aanwijzing:
Bij de inbedrijfstelling is het nodig om een adressering uit te voeren (z. hoofdstuk “Adressering”).
5 Niet gebruikt
6 Alarmcontact
Tijdens het storingsvrije bedrijf is het contact geopend. Bij een storing wordt een foutcode op het display weergegeven en het contact tussen de beide schroefklemmen gesloten.
Aansluiting van een optionele centrale regeling
(SC-1, SC-1 Smart-Com)
Aan de apparaten kan optioneel een centrale regeling (SC-1) worden aangesloten.
Voer de aansluiting op volgende wijze uit:
1.
Open het aanzuigrooster (zie Afb. 39).
2.
Maak de schroef van de printplaatbehuizing
los (zie Afb. 40) en demonteer de printplaat-
behuizing.
3.
Ontkoppel het deksel van de printplaatbehuizing van de basisplaat en open de printplaatbehuizing.
4.
Leid de verbindingskabel door de achterste opening in de apparaatbehuizing.
5.
Klem de geplaatste verbindingskabel op de overeenkomstige schroefklemmen op de
multifunctionele printplaat (zie Afb. 47).
6.
Leg aan de hand van de DIP-schakelaar en draaischakelaar het adres voor de binnenunit vast (z. hoofdstuk “Adressering”)
7.
Bouw het apparaat in omgekeerde volgorde weer samen.
Meer informatie over de aansluiting van de centrale regeling (SC-1) kan vanuit de overeenkomstige bedieningshandleiding worden gehaald.
CN46
E
F 0 1
DC
B A 9 8 7 6
2
X
ON F1 ON F2
ON ON
1 2 1 2
Y E
CN42 CN41 CN45
X
Y
E
COOL
Afb. 46: Alarmcontact
ALARM
Afb. 47: Aansluiting SC-1 (Smart-Com)
39
REMKO serie RWT
Adressering van de binnenunit (SC-1, SC-1
Smart-Com)
Binnenunits, die op de centrale regeling worden aangesloten, moeten een apparaatadres van 0 tot
63 voor toewijzing in de apparaatbus worden toegewezen. Als er meerdere binnenunits op een centrale regeling worden aangesloten, moet erop worden gelet dat een apparaatadres niet meerdere keren wordt vergeven.
Het apparaatadres wordt bij de binnenunits aan de hand van de draaischakelaar ENC3 en de DIPschakelaar F1 vergeven. Het algemene instelbereik wordt door de DIP-schakelaar F1 vastgelegd.
De instelbereiken ontstaan uit de volgende DIPschakelaarposities:
ON ON ON ON
Door de draaischakelaar ENC3 wordt het apparaatdres vervolgens exacter gespecificeerd. Het apparaatadres ontstaat als volgt uit de combinatie van de beide schakelaars:
ON ON ON ON
1 2
ON F1
0-15
1 2
ON F1
16-31
1 2
ON F1
32-47
Afb. 48: DIP-schakelaarposities
1 2
ON F1
48-63
D
E
F
0 1
2
3
A
B
8 9
7
6
5
E
F
C
D
A
B
8
9
6
7
4
5
2
3
0
1
1 2 1 2 1 2 1 2
11
12
13
14
15
9
10
7
8
5
6
3
4
ON F1
0
1
2
43
44
45
46
47
39
40
41
42
ON F1
32
33
34
34
36
37
38
27
28
29
30
31
23
24
25
26
ON F1
16
17
18
19
20
21
22
59
60
61
62
63
55
56
57
58
ON F1
48
49
50
51
52
53
54
Voorbeeld:
ON
1 2
ON F1
D
E
F 0 1
2
5
A 9 8 7 6
ENC3
28
40
Aansluiting van een optionele redundantiemodule (KFB-R)
Aan de apparaten kan optioneel een redundatiemodule (KFB-R) worden aangesloten.
Voer de aansluiting op volgende wijze uit:
1.
Open het aanzuigrooster (zie Afb. 39).
2.
Maak de schroef van de printplaatbehuizing
los (zie Afb. 40) en demonteer de printplaat-
behuizing.
3.
Ontkoppel het deksel van de printplaatbehuizing van de basisplaat en open de printplaatbehuizing.
4.
Leid de verbindingskabel door de achterste opening in de apparaatbehuizing.
5.
Klem de geplaatste verbindingskabel op de overeenkomstige schroefklemmen op de
multifunctionele printplaat (zie Afb. 49).
6.
Bouw het apparaat in omgekeerde volgorde weer samen.
Meer informatie over de aansluiting van de redundantiemodule (KFB-R) kan vanuit de overeenkomstige bedieningshandleiding worden gehaald.
CN46
E
F 0 1
DC
B A 9 8 7 6
2
X
ON F1 ON F2
ON ON
Y
1 2 1 2
E
CN42 CN41 CN45
Inbouw van een optionele Wi-Fi-stick
De apparaten zijn standaard uitgerust met een interface voor een Wi-Fi-stick, die zich in de printplaatbehuizing aan de rechter apparaatzijde bevindt. De Wi-Fi-stick kan eenvoudig in de uitsparing worden geplaatst en in de USB-interface worden gestoken.
De installatie van de Wi-Fi-stick kan als volgt worden uitgevoerd:
1.
Open het aanzuigrooster (zie Afb. 39).
2.
Maak de schroef van de printplaatbehuizing
los (zie Afb. 40) en demonteer de printplaat-
behuizing.
3.
Ontkoppel het deksel van de printplaatbehuizing van de basisplaat en open de printplaatbehuizing.
4.
Steek de Wi-Fi-stick in de aanwezige USBinterface (zie ) en voer de configuratie uit.
5.
Bouw het apparaat in omgekeerde volgorde weer samen.
1 2 3
Afb. 49: Aansluiting KFB-R
1: Verbindingsleiding extern Aan / Uit
2: Verbindingsleiding alarm
Afb. 50: Inbouwpositie van de Wi-Fi-stick
41
REMKO serie RWT
8.3 Aansluiten van de buitenunit
Voor het aansluiten van de leiding als volgt te werk gaan:
1.
Demonteer het apparaatdeksel.
2.
Verwijder de zijwand aan de kant van de aansluiting.
3.
Kies de doorsnede van de aansluitleiding volgens de voorschriften.
4.
Voer de beide leidingen door de beschermring van de vaste aansluitplaat.
5.
De leidingen volgens het aansluitschema aansluiten op de klemmen.
6.
Veranker de leiding in de trekontlasting en het apparaat weer samenbouwen.
8.4 Elektrisch aansluitschema
A B
1(L) 2(N) S L N
PE PE
1
230V/1~/50 Hz
2
Afb. 51: Elektrisch aansluitschema
A: Buitenunit
B: Binnenunit
L N S PE
1: Netaansluiting
2: Communicatieleidingen
42
Aansluiting optionele condenspomp KP 6 / KP 8
1(L) 2(N) S PE
B
2
3
L
N
WH
BK
L(A) N(A) S(A) PE
A
1
230 V/1~/50 Hz
Afb. 52: Elektrisch aansluitschema
A: Buitenunit
B: Binnenunit
C: Condenspomp KP6/KP8
1: Netaansluiting
2: Toevoerleiding condenspomp
3: Storingscontact condenspomp
BK: zwart
WH: wit
43
REMKO serie RWT
8.5 Elektrisch aansluitschema
Binnenunits
1
5
M
CN12 sw rd ge (ws) ge/gn
2
5
M
CN42
N
L
A
L N S
3 4
CN81
CN32
2
S
2
+
5
M
CN23
5
5
M
CN19
CN15
CN18
2
4
6
7
8
2
3
9
10
11
18
17
SW1
SW2
CN4 CN5 CN1
B
2 5 3 4
CN2 CN3
5 4
C
12
13 14 15 16
Afb. 53: Elektrisch schakelschema binnenunits
6:
7:
8:
9:
10:
11:
12:
13:
2:
3:
4:
5:
A:
B:
C:
1:
Besturingsprintplaat
Display-printplaat
Multifunctionele printplaat
Verdamperventilatormotor onder
Verdamperventilatormotor boven
Ionengenerator
Lamellenmotor boven
Lamellenmotor onder
Temperatuursensor verdamper
Klemmenblok
DIP-schakelaar adressering
Alarmcontact
XYE aansluiting SC-1 (optioneel)
Draaischakelaar adressering
Contact extern Aan/Uit
Temperatuursensor omgevingslucht binnen
44
14:
15:
16:
17:
18:
Kleurcodes: bl: ge: gn: rd: zw: wt:
Vochtigheidssensor omgevingslucht binnen
Aansluiting bekabelde afstandsbediening (KFB-3, optioneel)
Aansluiting Wi-Fi-stick (optioneel)
Toets luchtuitlaatlamel onder
Toets handmatig bedrijf
Blauw
Geel
Groen
Rood
Zwart
Wit
Buitenunits
2
U
V
W
1
CN 9
CN 32
CN 30
CN 29
CN 28
CN 21
A
CN 7
3
CN 1A
CN 60
CN 17
CN 15
CN 25
CN 31
5/6
2/3/4/5
8
1(L) 2(N) S L N
3 4
5
6
7
4/5
9
14 13 12
Afb. 54: Elektrisch schakelschema buitenunits
A: Besturingsprintplaat
1: Compressor
2: Transformator
3: Verbindingsleiding voor binnenunit
4: Stroomvoorziening
5: 4-weg-keerklep
6: Carterverwarming
7: Verwarming condensaatreservoir
11 10
8: Condensator
9: AC-ventilator
10: Elektronische inspuitklep
11: DC-ventilatormotor
12: Temperatuursensor luchtinlaat
13: Temperatuursensor uitlaat condensator
14: Temperatuursensor heetgasleiding
---: Optioneel
45
REMKO serie RWT
9 Vóór de inbedrijfstelling
Na succesvolle lekdichtheidscontrole moet de vacuümpomp via het manometerstation worden aangesloten op de klepaansluitingen van de buitenunit (zie hoofdstuk "Lekdichtheidscontrole") en moet daarna worden gezorgd voor een vacuüm.
Vóór de eerste inbedrijfstelling van het apparaat en na ingrepen in de koudekringloop moeten de volgende controles worden uitgevoerd en in het inbedrijfstellingsprotocol worden gedocumenteerd: n Controle van alle koudemiddelleidingen en kleppen met lekzoekspray of zeepwater op lekdichtheid.
n Controle van de koudemiddelleidingen en de isolatie op beschadigingen.
n Controleer de elektrische verbinding tussen binnen- en buitenunit op de juiste polariteit.
n Controleer alle bevestigingen, ophangingen etc. op correcte houding en correct niveau.
10 Inbedrijfstelling
AANWIJZING!
De inbedrijfstelling mag alleen door speciaal geschoold vakpersoneel en volgens de certificeringseisen worden uitgevoerd en moet worden gedocumenteerd. Voor de inbedrijfstelling van de totale installatie moeten de gebruikshandleidingen van de binnenunit en de buitenunit worden opgevolgd.
Nadat alle onderdelen zijn aangesloten en getest, kan de installatie in bedrijf worden genomen. Voor een correcte werking moet voor de overdracht aan de exploitant een functiecontrole worden uitgevoerd, om eventuele onregelmatigheden tijdens bedrijf te kunnen constateren.
AANWIJZING!
Controleer na elke ingreep in de koudekringloop de afsluitkleppen en de afsluitdoppen op lekkages. Gebruik eventueel geschikt afdichtmateriaal.
Functiecontrole en proefdraaien
Controleer de volgende punten: n Lekdichtheid van de koudemiddelleidingen.
n Gelijkmatige loop van compressor en ventilator.
n Afgifte van koude lucht aan binnenunit en verwarmde lucht aan buitenunit in koelbedrijf.
n Functiecontrole van de binnenunit en het correcte verloop van alle programma's.
n Controle van de oppervlaktetemperatuur van de zuigleiding en bepaling van de verdamperoververhitting. Houd voor een temperatuurmeting de thermometer op de zuigleiding en trek van de gemeten temperatuur, de op manometer afgelezen kookpunttemperatuur af.
n De gemeten temperaturen in het inbedrijfstellingsprotocol noteren.
46
Functietest van bedrijfsmodi koelen en verwarmen
1.
Neem de afsluitdopen van de kleppen.
2.
Begin de inbedrijfstelling, door de afsluiters van de buitenunit kort te openen, tot de manometer een druk van ca. 2 bar aangeeft.
3.
Controleer de lekdichtheid van alle gemaakte aansluitingen met lekzoekspray en geschikte lekzoekapparatuur.
4.
Heeft u geen lekkages gevonden, draai dan de afsluiters met een zeskantsleutel linksom tot de aanslag open. Heeft u lekkages gevonden, moet de defecte aansluiting opnieuw tot stand worden gebracht. Het opnieuw tot stand brengen van een vacuüm en een droging is daarbij verplicht.
5.
Schakel de aanwezige hoofdschakelaar resp.
de zekering in.
6.
Het apparaat via de afstandsbediening inschakelen en kies de koelmodus kiezen, het maximale ventilatortoerental en laagste insteltemperatuur.
7.
Meet de oververhitting, buiten-, binnen-, uitlaat- en verdampingstemperaturen en noteer de meetgegevens in het inbedrijfstellingsprotocol en controleer alle regel-, besturings- en veiligheidsinrichtingen op correcte werking en correcte instellingen.
8.
Controleer de apparaatbesturing met de in hoofdstuk "Bediening" beschreven functies.
Timer, temperatuurinstelling, ventilatorsnelheden en het omschakelen naar de circulatie- resp. ontvochtigingsmodus.
9.
Controleer de werking van de condensleiding, door gedestilleerd water in de condensopvangbak te gieten. We raden u aan hiervoor een fles met een tuit te gebruiken die het water in de condensopvangbak kan leiden.
10.
Schakel de binnenunit in de verwarmingmodus.
11.
Controleer tijdens het proefdraaien alle eerder beschreven veiligheidsinrichtingen op correcte werking.
12.
Noteer de meetgegevens in het inbedrijfstellingsprotocol en geef instructie aan de exploitant m.b.t. de installatie.
13.
Verwijder de manometer. Zorg ervoor dat de afdichtingen in de afsluitdoppen aanwezig zijn.
14.
Monteer alle gedemonteerde onderdelen.
11 Uit bedrijf nemen
Tijdelijk uit bedrijf nemen
1.
Laat de binnenunit 2 tot 3 uur in circulatiebedrijf of in koelbedrijf met maximale temperatuurinstelling draaien, zodat de restvochtigheid uit het apparaat wordt verwijderd.
2.
Neem de installatie met de afstandsbediening uit bedrijf.
3.
Schakel de stroomvoorziening van het apparaat uit.
4.
Dek het apparaat indien mogelijk af met een kunststoffolie om deze tegen weersinvloeden te beschermen.
Afdanken van de apparatuur
Het afvoeren van de apparaten en componenten moet volgens de lokaal geldende voorschriften, bijv. door geautoriseerde gespecialiseerde bedrijven op het gebied van afvalverwerking en recycling of inzamelpunten, worden uitgevoerd.
De firma REMKO GmbH & Co. KG of haar vertegenwoordigers verwijzen u graag naar een gespecialiseerd bedrijf bij u in de buurt.
47
REMKO serie RWT
12 Verhelpen van storingen en klantenservice
De apparaten en componenten worden volgens de modernste methodes gefabriceerd, en meervoudig op feilloze werking gecontroleerd. Ontstaan desondanks toch storingen, controleer dan de werking volgens de onderstaande lijst. Bij installaties met binnen- en buitenunit moet eveneens het hoofdstuk "Verhelpen van storingen en service" uit beide bedieningshandleidingen worden opgevolgd. Als alle controles zijn uitgevoerd en het apparaat nog steeds niet probleemloos werkt, licht dan uw gespecialiseerd bedrijf in!
Functiestoring
Storing
Het apparaat start niet of schakelt zelfstandig uit
Mogelijke oorzaken
Stroomuitval, onderspanning, netzekering defect/ hoofdschakelaar uitgeschakeld
Netaansluiting beschadigd
Wachttijd na het inschakelen te kort
Werktemperatuur over-/ onderschreden
Overspanningen door onweer
Controle
Werken alle andere elektrische bedrijfsmiddelen?
Werken alle andere elektr. bedrijfsmiddelen?
Zijn er na het herstarten ca. 5 verstreken?
Werken de ventilatoren van de binnen- en buitenunit?
Zijn er de laatste tijd plaatselijke blikseminslagen geweest?
Het apparaat reageert niet op de afstandsbediening
Storing van de externe condenspomp
Hogedruk-/lagedrukbewaking geactiveerd
Is de pomp zelf door een storing uitgeschakeld?
Koudemiddeldruk controleren, evt. lekkage zoeken
Zendafstand te groot/ ontvangst gestoord
Afstandsbediening defect Werkt het apparaat in handmatig bedrijf?
Ontvangst- resp. zendunit krijgt teveel zon
Werkt het apparaat na het maken van schaduw?
Elektromagnetische velden storen de overdracht
Toets afstandsbediening geblokkeerd/dubbele bediening toetsen
Batterijen van de afstandsbediening leeg
Hoort u een pieptoon bij de binnenunit na het indrukken van een toets?
Werkt het apparaat weer normaal na uitschakelen van eventuele stoorbronnen?
Verschijnt het "Zend"symbool op het display?
Zijn nieuwe batterijen geplaatst? Is de weergave onvolledig?
Oplossing
Spanning controleren evt. wachten op herinschakelen
Laten repareren door een vakbedrijf
Langere wachttijden inplannen
Rekening houden met temperatuurbereiken van binnen- en buitenunit
Uitschakelen van de netzekering en opnieuw inschakelen. Controle door gespecialiseerd bedrijf
Pomp controleren evt.
reinigen
Lekkage verhelpen en weer in bedrijf nemen
Afstand terugbrengen naar minder dan 6 m en uw positie veranderen
Afstandsbediening vervangen
Zorgen voor schaduw bij zend- resp. ontvangstunit
Geen signaaloverdracht bij gelijktijdig bedrijf van storingsbronnen
Toets losmaken/één toets tegelijk indrukken
Nieuwe batterijen plaatsen
48
Storing
Het apparaat werkt met verminderd of zonder koel-/verwarmingsvermogen
Condenswaterlekkage bij het apparaat
Mogelijke oorzaken
Filter verontreinigd/luchtinlaat-/uitlaatopening geblokkeerd door een vreemd voorwerp
Ramen en deuren geopend. Warmte-/resp.
koelbelasting is toegenomen
Geen koel-/verwarmingsbedrijf ingesteld
Lamellen van de buitenunit door vreemde voorwerpen geblokkeerd
Lekkage in koelcircuit
Buitenunit bevroren
Afvoerleiding van de opvangbak verstopt/ beschadigd
Externe condenspomp resp. vlotter defect
Controle Oplossing
Zijn de filters gereinigd?
Filters reinigen
Is er een bouwkundige/ gebruiksmatige wijziging?
Verschijnt het koelsymbool op het display?
Werkt de ventilator van de buitenunit en zijn de lamellen van de warmtewisselaar vrij?
Is er rijpvorming te zien op de lamellen van de binnenunit?
Buitenunit controleren. Is de voeler van de cassette op de buitenunit goed geplaatst?
Is een ongehinderde condensafvoer gewaarborgd?
Is de opvangbak vol en de werkt de pomp niet?
Ramen en deuren sluiten/extra installaties monteren
Instelling van het apparaat corrigeren
Ventilator of winterregeling controleren, luchtweerstand verminderen
Laten repareren door gespecialiseerd bedrijf
IJsvrij maken en de voeler op een plek monteren waar de meeste ijsafzetting is
Reinigen van de afvoerleiding en opvangbak
Er bevindt zich niet afgevoerd condens in de condensleiding
Condens kan niet afgevoerd worden
Vlotter blijft hangen of klemt door teveel vervuiling
Is de condensleiding met voldoende verval gelegd en niet verstopt?
Zijn de condensleidingen vrij en met verval gelegd? Werken de condenspomp en de vlotterschakelaar?
Knipperen de LED´s van het ontvangstdeel op de binnenunit?
Pomp door gespecialiseerd bedrijf laten vervangen
De condensleiding met verval leggen resp. reinigen
De condensleiding met verval leggen resp. reinigen. Is de vlotterschakelaar resp. de condenspomp defect, deze laten vervangen
Door gespecialiseerd bedrijf laten reinigen
OPMERKING
Mocht het buitendeel bij lage buitentemperaturen geluid maken, hoewel hij is uitgeschakeld, is dit geen storing. Hierbij wordt de wikkeling van de compressor kortstondig voorzien van stroom, om de daarin aanwezige olie op te warmen en de viscositeit ook bij lage temperaturen te waarborgen. Mocht u de unit in de winter niet gebruiken, kunt u de zekering uitschakelen. Schakel deze minimaal 12 uur voor het volgende gebruik van de unit weer in!
49
REMKO serie RWT
Status-/foutaanduiding op binnenunit
EC 52
EC 53
EC 54
EC 55
EC 07
PC 00
PC 01
PC 02
PC 03
PC 04
EL 0C
EH 03
EH 31
EH 32
EH 60
EH 61
EH 0b
PC 08
EC 51
Aanduiding dF
CL
CP
EH 00
EH 0A
EL 01
Beschrijving van de fout
Ontdooien actief (status)
Self clean-functie actief (status)
Geen vrijgave (extern aan / uit) (status)
EEPROM-fout binnenunit
Communicatiefout tussen binnenunit en buitenunit
Toerentalregeling ventilator binnenunit zonder functie
Toerentalregeling verdamperventilator boven zonder functie
Toerentalregeling verdamperventilator onder zonder functie
Ruimtetemperatuursensor T1 defect
Temperatuursensor verdamper T2 defect
Communicatiefout tussen besturingsprintplaat en displayprintplaat
Overspanningsbeveiliging
EEPROM-fout buitenunit
Temperatuursensor condensatoruitgang T3 defect
Temperatuursensor luchtinlaat buitenunit T4 defect
Temperatuursensor heetgasleiding TP defect
Temperatuursensor IGBT TH defect
Toerentalregeling condensatorventilator zonder functie
Fout compressoraansturing
Over- resp. onderspanningsfout
Oververhittingsbescherming compressor (heetgastemperatuur te hoog)
Hogedruk- resp. lagedrukstoring
Inverterregeling zonder functie
Geen koelvermogen na 30 minuten
50
13 Reiniging en onderhoud
Een regelmatige verzorging en het opvolgen van enkele basisvoorwaarden, garandeert een storingsvrij bedrijf en een lange levensduur van het apparaat.
GEVAAR!
Vóór alle werkzaamheden aan het apparaat moet de netvoeding worden uitgeschakeld en beveiligd tegen onbevoegd herinschakelen!
Instandhouding n Houd de binnenunit en de buitenunit vrij van vuil, begroeiing en andere afzettingen.
n Reinig de apparaten alleen met een vochtige doek. Gebruik geen bijtende, schurende of oplosmiddelen bevattende reinigingsmiddelen.
Gebruik geen waterstraal.
Aard van de werkzaamheden
Controle/Onderhoud/Inspectie
Algemeen
Spanning en stroom controleren
Werking compressor/ventilatoren controleren
Vervuiling condensator/verdamper
Vulhoeveelheid koudemiddel controleren
Condensafvoer controleren
Isolatie controleren
Bewegende delen controleren
Lektest koelcircuit
1) Zie instructie hierboven
Reiniging van de afdekking aan de binnenunit
1.
Onderbreek de stroomvoorziening naar het apparaat.
2.
Open het luchtinlaatrooster van de afdekking en klap deze naar beneden. Het filter wordt door de aan de zijkant vastgeschroefde strippen in positie gehouden.
3.
Reinig het rooster en de afdekking met een licht bevochtigde doek.
4.
Schakel de stroomvoorziening weer in.
n Reinig voor het begin van een langere stilstandperiode de lamellen van de binnen- en buitenunit.
Onderhoud n We adviseren een onderhoudsovereenkomst voor een jaarlijkse onderhoudsbeurt met een gespecialiseerd bedrijf af te sluiten.
n Bij installaties die het hele jaar continue draaien (bijv. serverruimten) moeten de onderhoudsintervallen korter zijn.
Op deze manier is de bedrijfszekerheid van de installatie altijd gegarandeerd!
Inbedrijfstelling l l l l l l l l l
Maandelijks l
Halfjaarlijks l l
Jaarlijks l l l l l l 1)
Luchtfilter van de binnenunit
Wij raden aan om het luchtfilter minimaal om de 2 weken te reinigen. Verkort deze periode bij sterk verontreinigde lucht.
AANWIJZING!
Wettelijke voorschriften eisen een jaarlijkse lektest van de koudekringloop in relatie tot de koudemiddelvulhoeveelheid. De controle en het documenteren hiervan moet gebeuren door het betreffende vakpersoneel.
51
REMKO serie RWT
Reiniging van de behuizing
1.
Onderbreek de stroomvoorziening naar het apparaat.
2.
Open het luchtinlaatrooster aan de voorzijde en klap het naar voren, resp. beneden.
3.
Reinig het rooster en de afdekking met een licht bevochtigde doek.
4.
Sluit het rooster.
5.
Schakel de stroomvoorziening weer in.
De verzorgings- en onderhoudsaanwijzingen in de separate gebruikshandleiding opvolgen
Luchtfilter van de binnenunit
Reinig het luchtfilter minimaal om de 2 weken. Verkort deze periode bij sterk verontreinigde lucht.
Reiniging van de filters
1.
Onderbreek de stroomvoorziening naar het apparaat.
2.
Open de voorzijde van het apparaat, door het rooster naar beneden/voren te klappen
3.
Trek het filter naar boven eruit.
4.
Reinig het filter met een normale stofzuiger.
Draai daarvoor de verontreinigde zijde naar
5.
U kunt verontreinigingen ook voorzichtig met lauwwarm water en een mild reinigings-
middel verwijderen (Afb. 57). Draai hiervoor
de verontreinigde zijde naar onder.
6.
Laat het filter bij gebruik van water eerst volledig drogen in de omgevingslucht, voor het weer in het apparaat plaatsen.
7.
Plaats het filter voorzichtig. Let daarbij op de correcte plaatsing.
8.
Sluit de voorzijde zoals hierboven beschreven in omgekeerde volgorde.
9.
Schakel de stroomvoorziening weer in.
10.
Schakel het apparaat weer in.
Reiniging van de condenspomp (accessoire)
In de binnenunit kan evt. een ingebouwde of losse condenspomp aanwezig zijn die het condens naar een hoger gelegen afvoer pompt.
Afb. 55: Openen van het aanzuigrooster
Afb. 56: Reinigen met de stofzuiger
Afb. 57: Reinigen met lauwwarm water
52
14 Apparaatafbeelding en reserveonderdelenlijsten
14.1 Apparaatafbeelding binnenunits
32
31
30
3
5
1
2
6
29
7
8
13
9
4
17
14
15
10
28
11
19
18
22
12
16
24
20
23
27
26
25
21
Afb. 58: Apparaatafbeelding binnenunits
Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.
53
REMKO serie RWT
14.2 Reserveonderdelenlijst binnenunits
BELANGRIJK!
Voor het waarborgen van een correcte levering van de reserveonderdelen, altijd het apparaattype en het betreffende serienummer (zie typeplaatje) opgeven.
Nr.
Omschrijving
1 Frontplaat
2 Luchtfilter
3 Voorzijde behuizing
4 Condensopvangbak
5 Luchtuitlaatlamel boven, set
6 Lamellenlager
7 Lamellenmotor, boven
8 Temperatuursensor verdamper
9 Ventilatormotor, boven
10 Ventilatorwaaier
11 Lagerhouder
12 Ventilatorlager
13 Lagerhouder
14 Ventilatorlager
15 Ventilatorwaaier
Nr.
Omschrijving
16 Ventilatormotor, onder
17 Luchtuitlaatlamel onder, set
18 Lamellenmotor, onder
19 Vochtigheidssensor
20 Display-printplaat
21 Montageplaat printplaatbox
22 Afdekking printplaatbox
23 Temperatuursensor omgevingslucht binnen
24 E-box, compleet
25 Afdekking elektrische aansluitingen
26 Montagerail, boven
27 Afstandhouder
28 Behuizingsachterzijde
29 Behuizingshoek apparaataansluiting
30 Verdamper
31 Infrarood-afstandsbediening houder
32 Infrarood-afstandsbediening
54
14.3 Weergave apparaat buitenunit RWT 355 DC
1
24
6
7 8
23
5
4
25
10
11
2
3
12
14
16
20
13
15
18
19
17
Afb. 59: Apparaatafbeelding RWT 355 DC AT
Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.
9
22
21
55
REMKO serie RWT
14.4 Reserveonderdelenlijst buitenunit RWT 355 DC
BELANGRIJK!
Voor het waarborgen van een correcte levering van de reserveonderdelen, altijd het apparaattype en het betreffende serienummer (zie typeplaatje) opgeven.
Nr.
Omschrijving
1 Afdekplaat
2 Veiligheidsrooster voorwand
3 Voorwand
4 Ventilatorblad
5 Ventilatormotor
6 Bevestigingsplaat ventilatormotor
7 Hoekplaat links
8 Condensor
9 Temperatuursensor luchtinlaat
10 Elektronische inspuitklep
11 Afsluitklep inspuitleiding
12 4-weg-keerklep
13 Afsluitklep zuigleiding
14 Scheidingsplaat
15 Temperatuursensor heetgasleiding
16 Compressor
17 Bodemplaat
18 Zijplaat rechts
19 Afdekking koelmiddelaansluitingen
20 Afdekking elektrisch klemmenblok
21 Besturingsprintplaat
22 Temperatuursensor uitlaat condensor
23 Verwarming condensaatreservoir
24 Carterverwarming
25 Bevestigingsplaat koelmiddelaansluitingen
56
14.5 Weergave apparaat buitenunit RWT 525 DC
2
1
23
7
8
9
24
6
4 5
14
16
12
13
15
10
11
22
3
17
18 19
20
21
Afb. 60: Apparaatafbeelding RWT 525 DC AT
Wijzigingen in de afmetingen en de constructie, door de technische vooruitgang, voorbehouden.
57
REMKO serie RWT
14.6 Reserveonderdelenlijst buitenunit RWT 525 DC
BELANGRIJK!
Voor het waarborgen van een correcte levering van de reserveonderdelen, altijd het apparaattype en het betreffende serienummer (zie typeplaatje) opgeven.
Nr.
Omschrijving
1 Afdekplaat
2 Veiligheidsrooster voorwand
3 Voorwand
4 Ventilatorblad
5 Ventilatormotor
6 Bevestigingsplaat ventilatormotor
7 Hoekplaat links
8 Condensor
9 Temperatuursensor luchtinlaat
10 Elektronische inspuitklep
11 Afsluitklep inspuitleiding
12 4-weg-keerklep
13 Afsluitklep zuigleiding
14 Scheidingsplaat
15 Temperatuursensor heetgasleiding
16 Compressor
17 Bodemplaat
18 Zijplaat rechts
19 Afdekking koelmiddelaansluitingen
20 Besturingsprintplaat
21 Hulpprintplaat
22 Temperatuursensor uitlaat condensor
23 Verwarming condensaatreservoir
24 Carterverwarming
58
15 Index
A
Aansluitvarianten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
Afmetingen apparaatachterzijde . . . . . . . . . . . . 30
Afstandsbediening
Toetsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
Afvoeren van de apparaten en componenten . . . 8
Afvoeren van de verpakking . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Apparaatachterzijde, afmetingen . . . . . . . . . . . 30
Apparaatafbeelding . . . . . . . . . . . . . . . . 53, 55, 57
Binnenunits . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53
Apparaatafmetingen
Binnenunits . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
Buitenunits . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
B
Bedoeld gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Beschrijving van het apparaat . . . . . . . . . . . . . . 13
C
Condensaansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
Condenspomp, elektrisch aansluitschema . . . . 43
E
Elektrisch aansluitschema . . . . . . . . . . . 42, 44, 45
Binnenunits . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Buitenunits . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
Elektrisch aansluitschema condenspomp . . . . . 43
Elektrische aansluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
Binnenunit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
F
Foutaanduiding op binnenunit . . . . . . . . . . . . . . 50
Functiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
Functietest van bedrijfsmodi koelen en ver-
warmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
G
Garantie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Gewaarborgde afvoer bij lekkages . . . . . . . . . . 35
H
Handbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
Handmatige luchtverdeling . . . . . . . . . . . . . . . . 16
I
Infrarood-afstandsbediening . . . . . . . . . . . . . . . 14
Installatielocatie, kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
Installeren van het apparaat . . . . . . . . . . . . . . . 31
K
Keuze van de installatielocatie . . . . . . . . . . . . . 26
Klantendienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
L
Luchtverdeling, handmatig . . . . . . . . . . . . . . . . 16
M
Milieubescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Minimale vrije ruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
Montagemateriaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
O
Olieretourmaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
Onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Opbouw en werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
P
Proefdraaien . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
R
Recycling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
Reiniging
Afdekking op de binnenunit . . . . . . . . . . . . . 51
Behuizing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Condenspomp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
Luchtfilter van de binnenunit . . . . . . . . . 51, 52
Reiniging en onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
Reserveonderdelen bestellen . . . . . . . . 54, 56, 58
Reserveonderdelenlijst . . . . . . . . . . . . . 54, 56, 58
Binnenunits . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 54
S
Statusaanduiding op de binnenunit . . . . . . . . . 50
Storingen
Controle . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Mogelijke oorzaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
Oplossing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 48
T
Toetsen op de afstandsbediening . . . . . . . . . . . 17
U
Uit bedrijf nemen
Langdurig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
Tijdelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
V
Veiligheid
Aanwijzing voor onderhoudswerkzaamheden 6
Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
Gevaren bij het niet-opvolgen van de veilig-
heidsvoorschriften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Kwalificaties van het personeel . . . . . . . . . . . 5
Markering van instructies . . . . . . . . . . . . . . . . 5
Opmerkingen voor de exploitant . . . . . . . . . . . 6
Opmerkingen voor inspectiewerkzaamheden 6
Opmerkingen voor montagewerkzaamheden 6
Veiligheidsbewust werken . . . . . . . . . . . . . . . 6
Zelfstandige ombouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Zelfstandige vervaardiging van reserveon-
derdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Verhelpen van storingen en klantenservice . . . . 48
W
Wanddoorbraak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
59
REMKO KWALITEIT MEET SYSTEEM
Air-Conditioning | Warmte | Nieuwe energievormen
REMKO GmbH & Co. KG
Klima- und Wärmetechnik
Im Seelenkamp 12
32791 Lage
Telefoon +49 (0) 5232 606-0
Fax +49 (0) 5232 606-260
E-mail [email protected]
Internet www.remko.de
Hotline Nationaal
+49 (0) 5232 606-0
Hotline Internationaal
+49 (0) 5232 606-130

Public link updated
The public link to your chat has been updated.
Advertisement