advertisement
Het objectief gebruiken
Onderdelen van het objectief:
Namen en functies
De onderdelen van het objectief worden hieronder vermeld.
1 2
1 Fn-knop
Draaien om meteen een opgeslagen scherpstelpositie op te roepen
(“geheugen oproepen”).
2 Instelring
Draaien om een instelling aan te passen zoals [Diafragma] of
[Belichtingscorrectie] die is toegewezen met behulp van de camera. Zie voor meer informatie de beschrijving van [Aangepaste knoptoewijzing],
[Aangepaste knoppen] of [Aangepaste knoppen (opname)] in de documentatie die met de camera is meegeleverd.
8 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
3 4
3 Scherpstelring
Gebruiken voor handmatige scherpstelling.
• Bij het scherpstellen met behulp van autofocus kunt u de scherpstelling handmatig aanpassen door aan de ring te draaien terwijl de ontspanknop half wordt ingedrukt.
Scherpstellen
Vanwege het ontwerp van het scherpstelsysteem kan schudden van het objectief terwijl de camera uit is, geratel veroorzaken; dit duidt niet op een storing.
4 Statiefgondel
“De statiefkraag gebruiken” (p. 35)
9 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
5 6
5 Insteekfilterhouder
Voor gebruik met optionele 46 mm inschroefbare filters.
6 Lipje van insteekfilterhouder
Gebruiken bij het plaatsen of verwijderen van de filterhouder.
10 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
7 8 9
7 Objectiefbevestigingsmarkering
Gebruiken bij het bevestigen van het objectief op de camera.
“Bevestiging en verwijdering” (p. 20)
8 Rubberen afdichting voor objectiefbevestiging
Helpt voorkomen dat waterdruppels of stof binnendringen langs de
* oppervlakken waar het objectief en de camera samenkomen wanneer het objectief op de camera is bevestigd.
*
Er is geen garantie dat de pakking in alle gevallen volledig bestand is tegen het binnendringen van waterdruppels of stof.
9 CPU-contacten
Worden gebruikt om gegevens naar en van de camera over te zetten.
11 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
10 11
10 Objectiefrotatie-index
Gebruiken wanneer u de camera draait om foto's te maken in landschap-
(“liggend”) of portretstand (“staand”). Er zijn vier indexen rondom het objectief geplaatst met een tussenafstand van 90º.
“De statiefkraag gebruiken” (p. 35)
11 Statiefgondelrotatie-indexen
Gebruiken wanneer u de camera draait om foto's te maken in landschap-
(“liggend”) of portretstand (“staand”). Er zijn drie indexen rondom het objectief geplaatst met een tussenafstand van 90º.
“De statiefkraag gebruiken” (p. 35)
12 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
12 13
12 Bevestigingsschroef van de statiefgondel
Bevestig de statiefgondel op zijn plaats.
“De statiefkraag gebruiken” (p. 35)
14
13 Beveiligingsslot (voor antidiefstalkabel)
Bevestig een antidiefstalkabel van een ander merk. Raadpleeg de documentatie die is meegeleverd met de kabel voor meer informatie.
14 Riemoogjes
Voor gebruik bij het bevestigen van een riem. Er zijn twee oogjes, één aan elke kant.
13 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
15 16
15 L-Fn2-knoppen
Druk in om een functie uit te voeren die is toegewezen met behulp van de camera. Zie voor meer informatie de beschrijving van [Aangepaste
knoptoewijzing], [Aangepaste knoppen] of [Aangepaste knoppen
(opname)] in de documentatie die met de camera is meegeleverd. Er zijn vier knoppen rondom het objectief geplaatst met een tussenafstand van
90º.
• Als u de knoppen wilt draaien, neem dan contact op met een door Nikon geautoriseerde servicevertegenwoordiger.
16 L-Fn-knop
Druk in om een functie uit te voeren die is toegewezen met behulp van de camera. Zie voor meer informatie de beschrijving van [Aangepaste
knoptoewijzing], [Aangepaste knoppen] of [Aangepaste knoppen
(opname)] in de documentatie die met de camera is meegeleverd.
14 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
17 18
17 Schakelaar scherpstellimiet
Kies het autofocusbereik.
• FULL: Kiezen om scherp te stellen op onderwerpen op een afstand tussen 2,5 m en ∞.
• ∞ – 6 m: De scherpstelling is beperkt tot afstanden van 6 m en meer.
Selecteer deze optie voor snellere scherpstelling als uw onderwerp zich altijd op een afstand van minstens 6 m bevindt.
18 Schakelaar voor scherpstelstand
Selecteer een scherpstelstand.
• A: Autofocus
• M: Handmatige scherpstelling
Om het even welke instelling wordt gekozen, de scherpstelling moet handmatig worden aangepast wanneer de stand handmatige scherpstelling met behulp van de camerabedieningen is geselecteerd.
15 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
19 20 21
19 Teleconverterschakelaar
Schakel tussen vermenigvuldigers van de brandpuntsafstand van 1× en
1,4×.
“De ingebouwde teleconverter” (p. 30)
20 Vergrendelschakelaar voor teleconverter
Gebruiken om de teleconverterschakelaar te vergrendelen.
“De ingebouwde teleconverter” (p. 30)
21 Instelknop geheugen
Sla de huidige scherpstelpositie op.
16 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
22 23
22 Zonnekap
Zonnekappen blokkeren dwaallicht dat anders lichtvlekken of beeldschaduwen zou veroorzaken. Ze dienen ook als bescherming van het objectief.
“De zonnekap bevestigen en verwijderen” (p. 25)
23 Klemknop
Gebruik bij het bevestigen van de zonnekap.
“De zonnekap bevestigen en verwijderen” (p. 25)
17 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
24
24 Opklikbare objectiefdop (voorlensdop)
• Vergeet niet de dop terug te plaatsen wanneer u het objectief vervoert of wanneer u de camera vervoert met het objectief bevestigd.
• Keer de zonnekap om voordat u de opklikbare objectiefdop gebruikt.
“De zonnekap bevestigen en verwijderen” (p. 25)
18 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
25
25 Objectiefdop (achterlensdop)
19 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
Bevestiging en verwijdering
Het objectief bevestigen
1.
Schakel de camera uit, verwijder de bodydop en maak de achterste objectiefdop los.
20 Bevestiging en verwijdering
2.
Plaats het objectief op de camerabody, waarbij de bevestigingsmarkering op het objectief op één lijn ligt met de bevestigingsmarkering op de camerabody ( ) en draai vervolgens het objectief tegen de wijzers van de klok in ( ) totdat het op zijn plaats klikt.
21 Bevestiging en verwijdering
Wanneer het objectief op een statief is bevestigd: De camera bevestigen
Plaats de camera op het objectief, waarbij de bevestigingsmarkering op het objectief op één lijn ligt met de bevestigingsmarkering op de camerabody ( ) en draai vervolgens de camera met de wijzers van de klok mee totdat het objectief op zijn plaats klikt ( ).
22 Bevestiging en verwijdering
Het objectief verwijderen
1.
Schakel de camera uit.
2.
Houd de objectiefontgrendeling ingedrukt ( ) terwijl u het objectief met de wijzers van de klok mee draait ( ).
23 Bevestiging en verwijdering
Wanneer het objectief op een statief is bevestigd: De camera verwijderen
Houd de objectiefontgrendeling ingedrukt ( ) terwijl u de camera tegen de wijzers van de klok in draait ( ).
24 Bevestiging en verwijdering
De zonnekap bevestigen en verwijderen
Bevestigen van de zonnekap
• Wanneer u de zonnekap op het objectief bevestigt, schuift u het uiteinde van de kap over het uiteinde van het objectief zoals afgebeeld ( ) en zet u de klemknop stevig vast ( ).
• Er kan vignettering optreden als de kap niet correct is bevestigd.
• De kap kan worden omgekeerd en op het objectief worden bevestigd wanneer deze niet in gebruik is.
25 De zonnekap bevestigen en verwijderen
Verwijderen van de zonnekap
• De kap kan worden verwijderd door de bevestigingsprocedure in omgekeerde volgorde uit te voeren.
• Dezelfde procedure kan worden gebruikt wanneer de zonnekap wordt omgekeerd.
26 De zonnekap bevestigen en verwijderen
Een riem bevestigen
Volg onderstaande stappen om een riem te bevestigen (de meegeleverde riem of een riem die afzonderlijk is aangeschaft).
• Als de riem niet correct wordt bevestigd, kan het objectief vallen en letsel veroorzaken.
• Gebruik een lensriem wanneer u de camera draagt met het objectief eraan bevestigd. Door het gebruik van een riem die alleen aan de camera is bevestigd, kunnen de riem of de bevestigingen op de camera of het objectief beschadigd raken, waardoor de camera of het objectief valt.
27 Een riem bevestigen
Geheugen oproepen
Sla een veelgebruikte scherpstelpositie op het objectief op. De opgeslagen positie kan vervolgens snel worden opgeroepen.
Scherpstelposities opslaan
• Stel scherp op een onderwerp op de gewenste afstand en houd vervolgens de geheugeninsteltoets ingedrukt. Er wordt een pictogram weergegeven op de cameramonitor als de bewerking is gelukt.
Afbeelding toont monitor voor Z 9
• De bewerking kan worden uitgevoerd in elke scherpstelmodus.
• De opgeslagen afstand wordt niet gereset wanneer de camera wordt uitgeschakeld.
• De opgeslagen afstand wordt echter wel gereset wanneer het objectief wordt losgemaakt.
28 Geheugen oproepen
Opgeslagen scherpstelposities gebruiken
Draai aan de Fn-knop om de laatst opgeslagen scherpstelpositie op te roepen.
Normale automatische of handmatige scherpstelling wordt hersteld wanneer de knop wordt losgelaten.
De ontspanknop half indrukken tijdens het oproepen van het geheugen
Hoe de scherpstelling reageert als de ontspanknop half wordt ingedrukt terwijl aan de Fn-knop wordt gedraaid, varieert afhankelijk van de camera:
• Z 9 camera's: De camera stelt niet opnieuw scherp als de ontspanknop half wordt ingedrukt terwijl aan de Fn-knop wordt gedraaid, ongeacht de geselecteerde scherpstelstand.
• Z 7II, Z 7, Z 6II, Z 6, Z 5, Z 50 en Z fc camera's: In autofocusstand stelt de camera opnieuw scherp als de ontspanknop half wordt ingedrukt na het oproepen van het geheugen. Dit kan worden voorkomen door [Alleen AF-ON] te selecteren voor [AF-activering] in de cameramenu's.
29 Geheugen oproepen
De ingebouwde teleconverter
De ingebouwde teleconverter vergroot de brandpuntsafstand met 1,4×.
De ingebouwde teleconverter gebruiken
1.
Schuif de vergrendeling van de teleconverterschakelaar in de aangegeven richting ( ).
De teleconverterschakelaar is nu ontgrendeld.
30 De ingebouwde teleconverter
2.
Schuif de teleconverterschakelaar naar 1,4× ( ).
31 De ingebouwde teleconverter
3.
Schuif de vergrendeling van de teleconverterschakelaar in de aangegeven richting ( ).
• De teleconverterschakelaar is nu vergrendeld.
• Zet de teleconverterschakelaar terug naar 1× wanneer de teleconverter niet in gebruik is.
De vergrendeling van de teleconverterschakelaar
Na het wijzigen van brandpuntsafstanden, moet u de vergrendeling van de teleconverterschakelaar vergrendelen om te voorkomen dat de teleconverterschakelaar onbedoeld wordt bediend.
32 De ingebouwde teleconverter
De ingebouwde teleconverter gebruiken:
Opmerkingen
-
-
-
-
-
• Om juiste belichting te garanderen en vignettering of andere onbedoelde resultaten te voorkomen, moet u de teleconverterschakelaar niet gebruiken terwijl het onderstaande aan de gang is:
Autofocus
Vibratiereductie
Belichting
Video-opname
AF-fijnafstelling
• Houd er rekening mee dat er mogelijk onjuiste brandpuntsafstandsgegevens worden opgeslagen bij foto's die zijn gemaakt met een ingebouwde of optionele teleconverter.
Scherpstelpositie
• Als de teleconverterschakelaar wordt gebruikt na het scherpstellen, kan de scherpstelpositie veranderen. Bij fotograferen na gebruik van de teleconverterschakelaar, moet u opnieuw scherpstellen voordat u de sluiter ontspant.
• De scherpstelpositie verandert ook als u de teleconverterschakelaar gebruikt na het oproepen van een opgeslagen scherpstelpositie. Sla de scherpstelpositie op na het bedienen van de teleconverterschakelaar.
33 De ingebouwde teleconverter
Objectieffirmware-updates
Zorg ervoor dat de teleconverterschakelaar in de stand 1× staat alvorens de objectieffirmware te updaten. Firmware kan niet worden geüpdatet met de schakelaar in de positie 1,4 ×. Bedien de schakelaar niet tijdens firmwareupdates.
34 De ingebouwde teleconverter
De statiefkraag gebruiken
Bevestig statieven aan de ingebouwde roterende statiefkraag, niet aan de camera.
Door statieven te bevestigen aan de ingebouwde roterende statiefkraag in plaats van aan de camera, kan de camera worden gedraaid zoals hieronder beschreven om foto's te maken in “staande” of “liggende” stand terwijl een statief is bevestigd.
1.
Draai de bevestigingsschroef van de statiefgondel ( ) los.
35 De statiefkraag gebruiken
2.
Draai de camera en gebruik daarbij de rotatie-indexen als referentie ( ).
3.
Draai de bevestigingsschroef van de statiefgondel ( ) vast.
Neem contact op met een door Nikon geautoriseerde servicevertegenwoordiger voor informatie over het verwijderen van de ingebouwde roterende statiefkraag.
36 De statiefkraag gebruiken
Vibratiereductie (VR)
Het objectief ondersteunt vibratiereductie. De instellingen voor vibratiereductie kunnen worden aangepast vanaf de camera. Zie de documentatie die is meegeleverd met de camera voor meer informatie.
Door vibratiereductie kunnen sluitertijden langer duren dan anders het geval zou zijn, waardoor het bereik van beschikbare sluitertijden wordt uitgebreid.
Vibratiereductie
• Door het ontwerp van het vibratiereductiesysteem, kan het objectief rammelen wanneer het wordt geschud. Dit duidt niet op een storing.
• Als u onscherpte als gevolg van trilling van het statief wilt verminderen, selecteert u [Normal] of [Sport] voor de optie in de camera ingebouwde vibratiereductie wanneer de camera is bevestigd op een statief. Houd er echter rekening mee dat, afhankelijk van het type statief en de opnameomstandigheden, er gevallen kunnen zijn waarin [Uit] de gewenste optie is.
• [Normal] of [Sport] wordt aanbevolen wanneer de camera is bevestigd op een monopod.
37 Vibratiereductie (VR)
Filters
Het objectief is ontworpen voor gebruik zonder filters en kan onder de meeste omstandigheden worden gebruikt zonder een filter. In situaties waarin een filter nodig is, kan een optioneel 46 mm opschroefbaar filter in de insteekfilterhouder worden geplaatst, zoals hieronder beschreven.
1.
Til het lipje van de insteekfilterhouder op, draai het naar
( ) en verwijder de insteekfilterhouder ( ).
38 Filters
2.
Druk op de punten aan weerszijden van de insteekfilterhouder en open het deksel.
3.
Plaats een 46 mm opschroefbaar filter.
Afhankelijk van hun vorm, kunnen sommige filters niet worden gebruikt met de insteekfilterhouder. Gebruik filters die in de houder passen.
39 Filters
4.
Sluit de klep van de insteekfilterhouder.
5.
Draai aan het lipje van de insteekfilterhouder zoals afgebeeld ( ) en laat het terugzakken in de beginpositie
( ).
40 Filters
6.
Plaats de insteekfilterhouder in de sleuf voor de insteekfilterhouder.
Plaats de houder met de kant met het label “FRONT” naar voren (in de richting van de scherpstelring).
7.
Schuif de insteekfilterhouder naar binnen totdat deze vergrendelt.
• Schuif de insteekfilterhouder naar binnen tot deze op zijn plaats klikt.
• Zorg ervoor dat de insteekfilterhouder goed is vergrendeld.
41 Filters
Optionele filters gebruiken
• Het gebruik van een filter verhoogt de minimale scherpstelafstand enigszins en verschuift de scherpstelafstand vergeleken met de afstand die wordt aangeduid op het display voor de scherpstelafstand.
• Bij gebruik van geheugenoproep, moet u ervoor zorgen dat u het filter bevestigt voordat u de scherpstelpositie opslaat.
Gebruik van een optionele C-PL460 insteek circulaire polarisatiefilter
• De C-PL460 blokkeert ongewenste reflecties van glas, water en andere nietmetalen oppervlakken.
• Het wordt gebruikt in plaats van de meegeleverde insteekfilterhouder.
42 Filters
• Voordat u foto's maakt, moet u aan de ring draaien om de reflecties te regelen die zichtbaar zijn in de opnameweergave.
• Het gebruik van een filter verhoogt de minimale scherpstelafstand enigszins en verschuift de scherpstelafstand vergeleken met de afstand die wordt aangeduid op het display voor de scherpstelafstand.
• Bij gebruik van geheugenoproep, moet u ervoor zorgen dat u het filter bevestigt voordat u de scherpstelpositie opslaat.
• Laat het filter niet langdurig in direct zonlicht liggen of op plaatsen die blootstaan aan extreme vochtigheid of hoge temperaturen.
43 Filters
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik
• Pak of houd het objectief of de camera niet alleen vast aan de objectiefdoppen of de zonnekap.
• Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht terwijl het objectief op de camera is bevestigd:
Zorg ervoor dat u het objectief ondersteunt wanneer u de camera vasthoudt.
Door het niet in acht nemen van deze voorzorgsmaatregel kunnen de objectiefvatting en de cameravatting beschadigd raken.
Gebruik een lensriem wanneer u de camera draagt met het objectief eraan bevestigd. Door het gebruik van een riem die alleen aan de camera is bevestigd, kunnen de riem of de bevestigingen op de camera of het objectief beschadigd raken, waardoor de camera of het objectief valt.
• Houd de CPU-contacten schoon.
• Mocht de rubberen afdichting voor de objectiefbevestiging beschadigd zijn, staak onmiddellijk het gebruik en breng het objectief voor reparatie naar een door Nikon geautoriseerde servicecenter.
• Plaats de objectiefdoppen terug wanneer het objectief niet in gebruik is.
• Er ontstaan vouwen als de meegeleverde lensdop (voorlensdop) wordt ingeklapt, maar de dop kan toch worden gebruikt.
44 Voorzorgsmaatregelen voor gebruik
• Laat het objectief niet staan op vochtige plaatsen of plaatsen waar het kan worden blootgesteld aan vocht. Roesten van het interne mechanisme kan tot onherstelbare schade leiden.
• Laat het objectief niet staan vlakbij open vuur of op andere extreem hete plaatsen. Door extreme warmte kan het objectief beschadigd raken of krom trekken.
• Het objectief van een warme naar een koude omgeving verplaatsen of vice versa kan schadelijke condensatie veroorzaken aan de binnen- en buitenkant van het objectief. Plaats, voordat u het over een temperatuurgrens brengt, het objectief in een afgesloten tas of plastic etui. Het objectief kan uit de tas of het etui worden gehaald zodra het tijd heeft gehad om zich aan te passen aan de nieuwe temperatuur.
• Wij raden u aan het objectief in de bijbehorende tas te bewaren zodat het wordt beschermd tijdens het vervoeren.
• Nikon kan niet aansprakelijk worden gesteld in het geval dat het objectief wordt gestolen of beschadigd terwijl een antidiefstalkabel van een ander merk op de beveiligingssleuf is bevestigd.
45 Voorzorgsmaatregelen voor gebruik
Onderhoud objectief
• Het verwijderen van stof is normaliter voldoende om de glasoppervlakken van het objectief te reinigen.
• Bij het reinigen van het fluor-gecoate voorste objectiefelement:
Vegen, vingerafdrukken en andere vettige vlekken kunnen worden verwijderd met een zachte, schone katoenen doek of een lensreinigingsdoekje van een
ander merk; reinig vanuit het midden naar buiten toe met een cirkelvormige beweging.
Veeg, om hardnekkige vlekken te verwijderen, voorzichtig met een zachte doek die licht is bevochtigd met een kleine hoeveelheid gedistilleerd water,
ethanol of lensreiniger van een ander merk.
Er kunnen zich druppelvormige markeringen vormen op fluor-gecoate oppervlakken, die zeer water- en olieafstotend zijn. Dergelijke markeringen kunnen worden verwijderd met een droge doek.
• Bij het reinigen van het achterste objectiefelement, dat niet fluor-gecoat is:
Vegen, vingerafdrukken en andere vettige vlekken kunnen worden verwijderd met een zachte, schone katoenen doek of een lensreinigingsdoekje van een ander merk dat licht is bevochtigd met een kleine hoeveelheid ethanol of lensreiniger van een ander merk; reinig vanuit het midden naar buiten toe met een cirkelvormige beweging. Zorg ervoor dat u gelijkmatig en grondig reinigt zonder vegen achter te laten.
• Gebruik voor het reinigen van het objectief nooit organische oplosmiddelen zoals verfthinner of benzeen.
• Bewaar het objectief niet in direct zonlicht of met nafta- of kamfermottenballen.
Als u het objectief gedurende langere tijd niet zult gebruiken, bewaar het dan op een koele, droge plaats om schimmel en roest te voorkomen.
46 Onderhoud objectief
advertisement
Related manuals
advertisement
Table of contents
- 2 Inhoudsopgave
- 4 Inleiding
- 4 Voordat u begint
- 5 Voor uw veiligheid
- 8 Het objectief gebruiken
- 8 Onderdelen van het objectief: Namen en functies
- 20 Bevestiging en verwijdering
- 25 De zonnekap bevestigen en verwijderen
- 27 Een riem bevestigen
- 28 Geheugen oproepen
- 30 De ingebouwde teleconverter
- 35 De statiefkraag gebruiken
- 37 Vibratiereductie (VR)
- 38 Filters
- 44 Voorzorgsmaatregelen voor gebruik
- 46 Onderhoud objectief
- 47 Technische opmerkingen
- 47 Camera ’s met AF-hulpverlichting
- 48 Het objectief gebruiken op camera’s met een ingebouwde flitser
- 49 Accessoires
- 50 Specificaties
- 52 Kennisgevingen