advertisement
▼
Scroll to page 2
of 736
V90 TWIN ENGINE G EB RUIK E RSHA N DLE IDIN G VÄLKOMMEN! We hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Volvo streeft ernaar auto's te bouwen die tot de veiligste ter wereld behoren. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars (support.volvocars.com). We adviseren bovendien iedereen om in deze auto en andere auto's de veiligheidsgordel te dragen. Rijd niet wanneer u onder de invloed bent van alcohol of medicijnen – of als u rijvermogen om wat voor reden dan ook beperkt is. INHOUD INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR UW VOLVO 30 Veiligheid 46 30 Veiligheid tijdens de zwangerschap 47 47 Bedieningsinformatie 18 Volvo ID aanmaken en registreren Gebruikershandleiding op middendisplay 19 Drive-E - schoner rijplezier 32 Whiplash Protection System Navigeren in de gebruikershandleiding op het middendisplay 21 IntelliSafe – rijhulp 35 Pedestrian Protection System 49 Gebruikershandleiding op mobiele apparaten 23 Sensus – connectiviteit en entertainment 36 Veiligheidsgordels 50 Software-updates 39 Veiligheidsgordel omdoen en losmaken 50 52 Supportsite van Volvo Cars 23 Vastlegging van gegevens 39 Gordelspanners Gebruikershandleiding doornemen 24 Servicevoorwaarden 40 Elektrische gordelspanner resetten 53 Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding 27 Privacybeleid voor klanten 40 Portier- en gordelwaarschuwing 53 Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting 41 Airbags 54 Installatie van accessoires 41 Bestuurdersairbags 55 Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto 42 Passagiersairbag 56 57 Voertuigidentificatienummer van auto tonen 43 Passagiersairbag* activeren en deactiveren Zijairbags 60 Opblaasgordijnen 60 Safety Mode 61 Auto in Safety Mode starten en verplaatsen 62 Kinderveiligheid 63 Kinderzitje 64 Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes 64 Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes 65 Afleiding van de bestuurder 2 VEILIGHEID Volvo ID 43 DISPLAYS EN STEMBEDIENING i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes 66 Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur links 80 Melding op bestuurdersdisplay hanteren 107 Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur rechts 81 Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren Positie van kinderzitje 66 108 Kinderzitje monteren 67 Bestuurdersdisplay 84 Overzicht van het middendisplay Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken 69 110 Instellingen voor bestuurdersdisplay 86 Middendisplay hanteren 113 71 Brandstofmeter 87 Middendisplay activeren en deactiveren Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes 116 Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes 72 Hybridemeter 87 Navigeren in schermen op het middendisplay 116 Geïntegreerd kinderzitje* 75 Hybridemeter 88 120 Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen 76 Boordcomputer 89 Deelschermen op middendisplay hanteren 91 123 77 Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdisplay Functiescherm op het middendisplay Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen 125 Dagteller resetten 92 Apps en knoppen op middendisplay verplaatsen Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay 92 Symbolen op de statusbalk van het middendisplay 125 Instellingen voor verbruiksinfo 93 Toetsenbord op middendisplay 127 Tijd en datum 94 Taal wijzigen voor toetsenbord van middendisplay 131 Buitentemperatuurmeter 94 Controlesymbolen op bestuurdersdisplay Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay 131 95 Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay 97 Opzet van middendisplay aanpassen 133 Licentieovereenkomst voor bestuurdersdisplay 133 98 Volume van systeemgeluid uitschakelen of aanpassen op middendisplay Systeemeenheden wijzigen Applicatiemenu op bestuurdersdisplay 134 104 Systeemtaal wijzigen Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren 134 105 Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay 134 Melding op bestuurdersdisplay 106 3 Contextuele instellingen openen op het middendisplay 135 VERLICHTING Verlichtingsbediening 154 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS 155 170 136 Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay Ruiten, lampglazen en spiegels Gebruikersgegevens resetten bij doorverkoop 170 Instellingen resetten op middendisplay 136 Stadslichten voor/achterlichten 156 Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen Tabel met instellingen op middendisplay Dagrijlicht 156 Bestuurdersprofielen 138 Dimlicht 157 Resetprocedure voor de inklembeveiliging 171 137 171 139 158 Elektrisch bedienbare ruiten Bestuurdersprofiel kiezen Groot licht gebruiken Automatisch groot licht 158 Elektrisch bedienbare ruiten 172 Richtingaanwijzers gebruiken 160 Zonnescherm gebruiken* 173 Actieve bochtverlichting* 161 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels 174 Mistachterlicht 161 Dimfunctie van spiegels aanpassen 174 Remlichten 162 Buitenspiegels kantelen 175 Noodremlichten 162 Naam van bestuurdersprofiel wijzigen Bestuurdersprofiel beveiligen 140 140 Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel 141 Instellingen resetten in bestuurdersprofielen 142 177 Panoramadak* bedienen 178 Melding op het middendisplay 142 Alarmlichten 163 Meldingen op middendisplay hanteren 143 Follow Me Home-verlichting gebruiken 163 180 Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* 144 Approach-verlichting 164 Wisserbladen en sproeiervloeistof 181 Interieurverlichting 164 Voorruitwissers gebruiken 181 Interieurverlichting aanpassen 166 Regensensor gebruiken 182 183 Head-updisplay* 144 Head-updisplay* activeren en deactiveren 146 4 Panoramadak* Instellingen voor head-updisplay* 146 Geheugenfunctie van regensensor gebruiken Stembediening 148 Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken Stembediening gebruiken 184 148 Achterruitwisser en -sproeier Stembediening telefoon 184 149 Stembediening radio en media 185 150 Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden Instellingen voor stembediening 151 STOELEN EN STUURWIEL KLIMAAT Handmatig bediende voorstoel 188 Klimaatregeling 206 Elektrisch bedienbare* voorstoel 189 Klimaatzones 206 Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen 189 Klimaatsensoren 206 Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* Gevoelstemperatuur 190 Stembediening klimaat Luchtkwaliteit Clean Zone* 209 Clean Zone Interior Package* 210 Interior Air Quality System* 210 Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactiveren 211 Interieurfilter 211 Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren 223 223 207 Automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren 207 Automatische klimaatregeling activeren 224 208 Luchtrecirculatie activeren en deactiveren 224 Timerinstelling voor luchtrecirculatie activeren en deactiveren 225 Maximale ontwaseming activeren en deactiveren 225 Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren 227 Automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren 228 Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren 228 Automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren 229 Ventilatorstand voorin regelen 229 Ventilatorstand achterin regelen 230 Temperatuur voorin regelen 231 Temperatuur achterin regelen 232 Temperatuur synchroniseren 233 Airconditioning activeren en deactiveren 233 Parkeerklimaat 234 Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* 191 Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel 192 Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen 193 Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen 194 Zijsteunen* voorstoel verstellen 195 Luchtverdeling 211 Lendensteun* voorstoel verstellen 196 Luchtverdeling aanpassen 212 Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* 197 Blaasmonden openen, sluiten en richten 213 Tabel met luchtverdelingsstanden 215 Rugleuning achterbank omklappen 198 Klimaatregelingsbediening 218 Hoofdsteunen achterbank verstellen 200 202 Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren 220 Bedieningselementen op stuurwiel en claxon 221 Stuurslot 202 Stuurwiel verstellen 203 Automatische inschakeling van elektrische stoelverwarming voorin* activeren en deactiveren Elektrische stoelverwarming achter* activeren en deactiveren 221 Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren 222 5 6 Preconditioning 235 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Preconditioning in- en uitschakelen 235 Vergrendelingsindicatie 250 Timerinstelling voor preconditioning 237 Instelling voor vergrendelingsbevestiging 251 Timerinstelling voor preconditioning toevoegen en bewerken 238 een transpondersleutel 251 Timerinstelling voor preconditioning activeren en deactiveren 254 239 Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel Timerinstelling voor preconditioning verwijderen 255 240 Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde Klimaatcomfort bij parkeren Achterklep ontgrendelen met transpondersleutel 255 240 Klimaatcomfort tijdens het parkeren inschakelen en uitschakelen 241 Bereik transpondersleutel 256 Batterij in transpondersleutel vervangen Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat 257 242 Meer transpondersleutels nabestellen 260 Verwarming 244 Red Key – transpondersleutel met beperkte functionaliteit* 261 Standverwarming 245 Instellingen voor Red Key* 261 Extra verwarming 246 Afneembaar sleutelblad Automatische inschakeling van extra verwarming activeren en deactiveren 262 247 Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad 264 Elektronische startblokkering Typegoedkeuring voor transpondersleutels Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* 276 Passief vergrendelen en ontgrendelen* 277 Locatie antennes voor start- en vergrendelingssysteem 279 Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto 280 Achterklep ontgrendelen vanaf de binnenzijde 281 Kinderslot activeren en deactiveren 282 Automatische vergrendeling bij het wegrijden 283 Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten 284 Maximale openingshoek voor elektrische achterklepbediening* programmeren 287 Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* 287 Privacy locking 289 Privacy locking activeren en deactiveren 289 Alarm* 291 Alarm* activeren en deactiveren 292 266 Verlaagde guard* 294 267 Safelock-functie* 294 Safelock-functie* tijdelijk deactiveren 295 Instellingen voor passieve ontgrendeling* 278 Achterklep passief ontgrendelen* 278 BESTUURDERSONDERSTEUNIN G Rijhulpsystemen 298 Snelheidsafhankelijke stuurkracht 298 Elektronische stabiliteitsregeling 299 Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer 311 Tijdsverschil instellen voor adaptieve cruisecontrol 327 Cruisecontrol 311 312 Adaptieve cruisecontrol deactiveren/ heractiveren 328 Cruisecontrol activeren en starten Snelheidsfuncties voor cruisecontrol 313 Inhaalassistent met adaptieve cruisecontrol 330 Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by zetten 314 Inhaalassistent van adaptieve cruisecontrol starten 331 Sportstand bij elektronische stabiliteitsregeling 300 Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren/deactiveren 301 301 Cruisecontrol heractiveren vanuit de stand-bystand 315 Beperking van Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling Beperkingen van de inhaalassistent bij adaptieve cruisecontrol 331 Cruisecontrol uitschakelen 316 Symbolen en meldingen voor elektronische stabiliteitsregeling 302 317 Van doelvoertuig veranderen bij adaptieve cruisecontrol 331 Afstandswaarschuwing* Snelheidsbegrenzer 303 Head-updisplay voor afstandswaarschuwing 317 Automatische remfunctie van adaptieve cruisecontrol 332 Snelheidsbegrenzer activeren en starten 304 Beperkingen van adaptieve cruisecontrol 333 304 Afstandswaarschuwing activeren/ deactiveren 318 Snelheidsfuncties voor snelheidsbegrenzer 334 318 Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by zetten 305 Tijdsverschil instellen voor afstandswaarschuwing Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol 319 Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol 335 Beperkingen van afstandswaarschuwing Snelheidsbegrenzer heractiveren vanuit de stand-bystand 306 Adaptieve cruisecontrol* 320 Pilot Assist 337 Snelheidsbegrenzer uitschakelen 306 Adaptieve cruisecontrol en waarschuwing bij botsgevaar 323 Pilot Assist en waarschuwing bij botsgevaar 341 Beperkingen van de snelheidsbegrenzer 307 Head-updisplay voor Pilot Assist bij botsgevaar 341 307 Head-updisplay voor adaptieve cruisecontrol bij gevaar voor botsingen 324 Automatische snelheidsbegrenzer Automatische snelheidsbegrenzer activeren/deactiveren 309 Adaptieve cruisecontrol activeren en starten 324 Pilot Assist activeren en starten 342 Snelheidsfuncties voor Pilot Assist 343 310 Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecontrol 326 Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist 344 Pilot Assist deactiveren/heractiveren 346 Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen 7 Inhaalassistent met Pilot Assist 348 Inhaalassistent van Pilot Assist starten 348 Beperkingen van de inhaalassistent van Pilot Assist 349 Van doelvoertuig veranderen bij Pilot Assist 349 Automatische remfunctie van Pilot Assist 350 Beperkingen van Pilot Assist 350 Symbolen en meldingen voor Pilot Assist* 352 Radarsensor 353 375 Snelheidswaarschuwing van verkeersbordinformatie activeren/deactiveren 397 Remingreep City Safety bij tegenliggers 376 Beperkingen van City Safety 377 Informatie op verkeersbord met informatie over flitspalen 397 Meldingen voor City Safety 380 Beperkingen van Verkeersbordinformatie Rear Collision Warning 398 381 Driver Alert Control Beperkingen van Rear Collision Warning 399 381 Driver Alert Control activeren/deactiveren 400 BLIS* 382 383 Beperkingen van BLIS 384 Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control 401 Activeren/deactiveren BLIS Aanbevolen onderhoud van BLIS 384 Beperkingen van Driver Alert Control 401 Meldingen voor BLIS 386 Rijbaanassistent 401 Cross Traffic Alert* 387 Stuurhulp bij rijbaanassistent 403 Rijbaanassistent activeren/deactiveren 404 404 Beperkingen van de radarsensor 355 Aanbevolen onderhoud van de radarsensor 358 Typegoedkeuring voor radarsensor 359 Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert 388 Camera 363 Beperkingen van Cross Traffic Alert 388 Assistentie-opties voor rijbaanassistent kiezen Beperkingen van de camera 364 Beperkingen van rijbaanassistent 405 367 Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert 389 Aanbevolen onderhoud van de camera 367 Meldingen voor Cross Traffic Alert 390 406 City Safety™ Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent Parameters en deelfuncties van City Safety 368 Verkeersbordinformatie* 391 392 Symbolen op het bestuurdersdisplay voor de rijbaanassistent 408 Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety 370 Verkeersbordinformatie activeren/ deactiveren Stuurhulp bij botsgevaar 409 409 Obstakeldetectie met City Safety 372 Stuurhulp bij botsgevaar activeren/ deactiveren City Safety bij kruisend verkeer 374 Stuurhulp bij dreigende bermongelukken 410 Niveau van stuurhulp bij dreigende bermongelukken 410 Beperkingen van City Safety bij kruisend verkeer 8 City Safety bij ontoereikende uitwijkmanoeuvre Verkeersbordinformatie en bordweergave 393 375 Verkeersbordinformatie en Sensus Navigation 395 Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen 395 HYBRIDE-INFORMATIE Stuurhulp bij dreigende bermongelukken activeren/deactiveren 411 Hulplijnen voor parkeerhulpcamera 427 Algemene informatie over Twin Engine 446 Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende bermongelukken 411 Sensorvelden van parkeerhulp voor parkeerhulpcamera 429 Hybride-accu opladen 447 Parkeerhulpcamera starten 431 Laadstroom 448 Beperkingen van parkeerhulpcamera 432 Laadkabel 449 Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulpcamera 433 Aardlekschakelaar in de laadkabel 450 Temperatuurcontrole van de laadkabel 451 452 Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing 412 Stuurhulp bij botsgevaar met tegenliggers activeren/deactiveren 413 Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing 413 Symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera 434 Klep van laadaansluiting openen en sluiten Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* 414 Actieve parkeerhulp* 435 Oplading van hybride-accu starten 453 Stuurhulp bij dreigende staartbotsing activeren/deactiveren* 415 Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp Laadstatus in laadaansluiting op auto 455 Laadstatus op regeleenheid laadkabel 457 Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto 460 Oplading van hybride-accu beëindigen 462 464 466 Inparkeren met actieve parkeerhulp 436 437 Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende staartbotsing 415 Uitparkeren met actieve parkeerhulp 440 Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij botsgevaar 417 Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* 440 Parkeerhulp* 418 Aanbevolen onderhoud van de actieve parkeerhulp 442 Symbolen en meldingen voor Twin Engine op bestuurdersdisplay Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zijkanten 419 Meldingen voor Actieve parkeerhulp* 443 Langdurige stalling van auto met hybride-accu Parkeerhulp activeren/deactiveren 421 Beperkingen van parkeerhulp 421 Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulp 422 Symbolen en meldingen voor parkeerhulp 423 Parkeerhulpcamera* 424 Camera-aanzichten van de parkeerhulpcamera's 425 9 STARTEN EN RIJDEN 10 Motor starten 468 Versnellingsbak 482 Brandstof tanken 506 Auto afzetten 470 Schakelstanden van een automatische versnellingsbak 483 Hanteren van brandstof 507 Schakelen met stuurpaddles* 485 Benzine 508 Keuzehendelblokkering 486 Benzineroetfilter 509 Kickdownfunctie 487 Oververhitting van motor en aandrijving 510 Schakelindicator 487 Overbelasting van de startaccu 511 Vierwielaandrijving 488 Contactslotstanden 470 Contactslotstand kiezen 471 Alcoholslot* 472 Alcoholslot* omzeilen 473 Starthulp met andere accu 511 Trekhaak* 513 Specificaties van de trekhaak* 514 In- en uitklapbare trekhaak* 514 490 Rijden met aanhangwagen 516 494 Aanhangwagenstabilisering* 518 Stroomverdeling bij hybride-aandrijving op basis van kaartgegevens* 495 Aanhangwagenverlichting controleren 519 477 Op trekhaak gemonteerde fietsdrager* 520 Niveauregeling* en schokdemping Parkeerrem activeren en deactiveren 496 477 Slepen 521 Instelling voor automatische activering van de parkeerrem Instellingen voor niveauregeling* 498 479 Sleepoog monteren en demonteren 522 Zuinig rijden 498 Bergen 523 Elektrisch rijden 500 HomeLink®* 524 Factoren die van invloed zijn op de actieradius bij ritten op stroom 500 HomeLink®* programmeren 525 HomeLink®* gebruiken 527 Alvorens een motor met alcoholslot te starten 473 Remsystemen 474 Aandrijving 488 Rempedaal 474 489 Remversterker 475 Verbrandingsmotor van de Twin Engine starten en afzetten Remmen op natte rijbanen 476 Remmen op gepekelde rijbanen 476 Onderhoud van het remsysteem 476 Parkeerrem Rijmodi Rijmodus wijzigen Op een helling parkeren 479 Bij een storing in de parkeerrem 479 Automatische rem bij stilstand 480 Automatische rem bij stilstand activeren en deactiveren "Hold" en "Charge"-functie 481 502 Voorbereidingen voor een lange rit 503 Typegoedkeuring voor HomeLink®* 527 Hulp tijdens het wegrijden op een helling 481 Rijden tijdens de winter 503 Kompas* 528 Automatisch remmen na een aanrijding 482 Doorwaaddiepte 504 Kompas* activeren en deactiveren 528 Tankvulklep openen en sluiten 505 Kompas kalibreren* 528 GELUID, MEDIA EN INTERNET Audio, media en internet 532 Video afspelen 548 Audio-instellingen 532 DivX® weergeven 548 Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth 562 Geluidservaring* 533 Instellingen voor video 549 Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth 563 Apps 534 Media via Bluetooth® Apps downloaden 535 Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen Eenheid aansluiten via 564 Apps bijwerken 536 Media AUX/USB-poort Apps verwijderen 550 Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen 564 536 Radio 537 Eenheid aansluiten via USB-poort 550 Bluetooth-eenheden verwijderen 564 551 537 Technische specificaties voor USBeenheden Telefoonfuncties Radio starten 565 Van radioband en radiozender wisselen 538 Compatibele formaten voor media 551 Berichtfuncties 566 Radiokanaal zoeken 539 TV* 552 Instellingen voor tekstbericht 567 Radiofavorieten instellen 539 Tv* gebruiken 553 Telefoonboekfuncties 567 Instellingen voor radio 540 Instellingen voor tv* 553 Instellingen voor telefoon 568 RDS-radio 541 Apple® CarPlay®* 554 Instellingen voor Bluetooth-apparaten 569 Digitale radio* 542 Apple® CarPlay®* gebruiken 554 Auto met actieve internetverbinding* 569 Schakelen tussen de radiobanden FM en digitale radio* 543 Instellingen voor Apple® CarPlay®* 556 571 Mediaspeler 543 Tips voor het gebruik van Apple® CarPlay®* 556 Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding 544 Android Auto* 557 Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) 572 Media afspelen Media regelen en van media wisselen 545 Android Auto* gebruiken Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) 573 Media zoeken 558 546 Gracenote® Instellingen voor Android Auto* 559 Instellingen voor automodem 573 547 Tips voor het gebruik van Android Auto* 559 574 Cd-speler* 547 Telefoon 560 Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-hotspot Video 548 Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth 561 Geen internetverbinding of een slechte verbinding 575 549 Bluetooth® 549 11 ECALL 576 eCall 590 Banden 594 Techniek en veiligheid rond Wi-Fi 576 Automatische ongevalsmelding eCall 590 Maataanduiding voor banden 596 Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling 576 Acute hulp via eCall 591 Maataanduiding voor wielen 597 Gegevensuitwisseling activeren en deactiveren 577 Wegenhulp 591 De draairichting van de banden. 597 Slijtage-indicator van banden 598 Bandenspanning controleren 598 Bandenspanning aanpassen 599 Aanbevolen bandenspanning 600 Bandenspanningscontrolesysteem* 601 Bandenspanningscontrolesysteem kalibreren* 602 Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken 604 Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning 605 Bij het verwisselen van wielen 606 Gereedschapsset 606 Krik* 607 Wielbouten 607 Wielen demonteren 608 Wiel monteren 610 Vrije geheugenruimte op harde schijf Licentieovereenkomst voor audio en media 12 WIELEN EN BANDEN Wi-Fi-netwerk verwijderen 577 578 Reservewiel* 611 Reservewiel tevoorschijn halen 612 Winterwielen 613 Sneeuwkettingen 613 Noodreparatieset voor banden 614 Noodreparatieset voor banden gebruiken 615 Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden 619 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR ONDERHOUD EN SERVICE Serviceprogramma van Volvo 642 642 Auto-interieur 622 Gegevensoverdracht tussen auto en werkplaats via wifi Tunnelconsole 623 Download Center 643 Stroomaansluitingen 624 643 Elektrische aansluitingen gebruiken 626 Systeemupdates hanteren via Download Center Dashboardkastje gebruiken 628 Autostatus 644 Zonnekleppen 629 Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie 645 Bagageruimte 630 Autogegevens naar de werkplaats sturen 646 Adviezen voor het vervoer van bagage 630 Auto opnemen 648 Lading vervoeren op het dak en op lastdragers 631 Motorkap openen en sluiten 650 Draagtashouders 632 Onderhoud aan klimaatregeling 651 Verankeringsogen 633 Head-updisplay bij vervanging van de voorruit* 652 Doorsteekluik in achterbank 633 Overzicht motorruimte 652 Bagagerolhoes* monteren en demonteren 633 Motorolie 653 Bagagerolhoes hanteren* 634 Motorolie controleren en bijvullen 654 Veiligheidsrek* monteren en demonteren 636 Koelvloeistof bijvullen 655 Bagagenet monteren en demonteren* 638 Lampen vervangen 657 EHBO-set* 639 Gloeilamp achteruitrijlicht vervangen 658 Gevarendriehoek 640 Startaccu 659 Hybride-accu 663 Symbolen op de accu's 664 Zekeringen en relais- en zekeringenhouders 664 13 SPECIFICATIES Zekering vervangen 665 Autolak 689 Typeaanduidingen 698 Zekeringen in motorruimte 667 Geringe lakschade herstellen 690 Maten 701 Zekeringen onder dashboardkastje 671 Kleurcodes 691 Gewichten 703 Zekeringen in bagageruimte 674 Wisserbladen achterruit vervangen 691 Trekgewichten en kogeldruk 704 Interieur reinigen 678 Wisserblad voorruit vervangen 692 Motorspecificaties 706 Middendisplay reinigen 678 Wisserbladen in servicestand 693 Specificaties van de motorolie 707 Head-updisplay* reinigen 679 Vulopening voor sproeiervloeistof 694 708 Textielbekleding en hemelbekleding reinigen 680 Ongunstige rijomstandigheden voor motorolie Specificaties van de koelvloeistof 709 Veiligheidsgordels reinigen 680 Specificaties van de versnellingsbakolie 709 Vloermatten en inlegmatten reinigen 680 Specificaties van de remvloeistof 709 681 Brandstoftank – inhoud 710 Leren stuurwiel reinigen 682 Specificaties van de airconditioning 710 Interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout reinigen 682 Brandstofverbruik en CO2-uitstoot 712 Exterieur reinigen 683 Goedgekeurde wiel- en bandenmaten 714 Poetsen en in de was zetten 683 Minimaal toelaatbare lastindex en snelheidsklassen voor banden 715 Met de hand wassen 684 685 Goedgekeurde bandenspanningswaarden 716 Automatische wasstraat Hogedrukreinigers 686 Wisserbladen reinigen 687 Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur reinigen 687 Velgen reinigen 688 Roestwering 689 Leren bekleding reinigen 14 ALFABETISCH REGISTER Alfabetisch register 717 15 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Bedieningsinformatie Beeldscherm van de auto1 Supportsite van Volvo Cars Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschillende productformaten, zowel digitaal als in drukvorm. De gebruikershandleiding is te raadplegen via het middendisplay van de auto, via de mobiele app en op de supportsite van Volvo Cars. In het dashboardkastje ligt een Quick Guide en een supplement bij de gebruikershandleiding met onder meer informatie over zekeringen en specificaties. U kunt een gebruikershandleiding in drukvorm bestellen. Open op het middendisplay het hoofdscherm en druk op Handleiding. Hier hebt u de mogelijkheid tot visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur en interieur. De informatie is doorzoekbaar en ook beschikbaar in een indeling in categorieën. Bezoek support.volvocars.com en kies uw land. Hier vindt u gebruikershandleidingen online en in PDF-formaat. Op de supportsite van Volvo Cars vindt u tevens instructievideo's en meer informatie over het gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is beschikbaar voor de meeste markten. Mobiele app Informatie in drukvorm Zoek op App Store of Google Play naar "Volvo Manual", download de app naar uw smartphone of tablet en kies uw model. De app bevat instructievideo's en biedt de mogelijkheid tot visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen van het autoexterieur en -interieur. De navigatie tussen de verschillende artikelen van de gebruikershandleiding verloopt eenvoudig en de inhoud is doorzoekbaar. 1 Op 18 markten zonder gebruikershandleiding op het middendisplay wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt. In het dashboardkastje ligt een supplement bij de gebruikershandleiding1 met informatie over zekeringen en specificaties plus een overzicht van belangrijke en nuttige informatie. Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide met beknopte informatie over de meeste gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen. Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de markt en dergelijke liggen er aanvullende documenten met gebruikersinformatie in drukvorm in de auto. INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de gebruikershandleiding en het bijbehorende supplement te bestellen. Neem voor bestelling contact op met een Volvo-dealer. BELANGRIJK U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de geldende wetgeving en voorschriften in acht neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto volgens Volvo's adviezen in de gebruikershandleiding onderhoudt en bedient. Bij afwijkingen in de informatie op het middendisplay en in de gedrukte informatie, geldt altijd de informatie in drukvorm. • • Supportsite van Volvo Cars (p. 23) Gebruikershandleiding doornemen (p. 24) Gebruikershandleiding op middendisplay Via het middendisplay van de auto kunt u de gebruikershandleiding in digitale2 vorm raadplegen. De digitale gebruikershandleiding is te raadplegen via het hoofdscherm en in bepaalde gevallen is ook de contextuele gebruikershandleiding te raadplegen via het hoofdscherm. N.B. De digitale gebruikershandleiding is tijdens het rijden niet beschikbaar. N.B. Wanneer u de taal in het middendisplay verandert, kan dat betekenen dat bepaalde informatie voor de eigenaar niet overeenkomt met landelijke of plaatselijke wet- en regelgeving. Kies geen taal die moeilijk is te begrijpen. Dat maakt het wellicht lastig om de structuur in het scherm terug te vinden. Gerelateerde informatie • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 19) • Gebruikershandleiding op mobiele apparaten (p. 23) }} 19 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Gebruikershandleiding Contextuele gebruikershandleiding Dit geldt alleen voor bepaalde apps in de auto. Voor gedownloade apps van derden zijn bijv. geen appspecifieke artikelen te openen. Gerelateerde informatie Het hoofdscherm met de knop voor de gebruikershandleiding. Hoofdscherm met de knop voor de contextuele gebruikershandleiding. Om de gebruikershandleiding te openen – sleep het hoofdscherm op het middendisplay omlaag en tik op Handleiding. De contextuele gebruikershandleiding is een snelkoppeling naar het artikel in de gebruikershandleiding met een beschrijving van de op het scherm getoonde actieve functie. Wanneer een contextuele gebruikershandleiding beschikbaar is, verschijnt deze rechts van Handleiding in het hoofdscherm. De informatie in de gebruikershandleiding is rechtstreeks te raadplegen via de startpagina van de gebruikershandleiding of via het hoofdmenu. Tik eenmaal op de contextuele gebruikershandleiding om het artikel van de gebruikershandleiding te openen dat verband houdt met de getoonde inhoud op het display. Tik bijv. op Handleiding Navigatie om een artikel te openen dat verband houdt met de navigatie. 2 20 Geldt voor de meeste markten. • Navigeren in de gebruikershandleiding op het middendisplay (p. 21) • Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) • Apps downloaden (p. 535) INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Navigeren in de gebruikershandleiding op het middendisplay De digitale gebruikershandleiding is te bereiken via het hoofdscherm van het middendisplay in de auto. De informatie is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende artikelen verloopt eenvoudig. Menu openen op het hoofdmenu – Tik op in de bovenste lijst in de gebruikershandleiding. > Er wordt een menu geopend met verschillende opties voor het vinden van informatie: Startpagina Tik op het symbool om terug te gaan naar de startpagina van de gebruikershandleiding. Quick Guide Tik op het symbool om een pagina te openen met koppelingen naar enkele artikelen die u vooral moet doornemen om kennis te maken met de meest gebruikelijke autofuncties. De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar, maar staan hier om er snel bij te kunnen. Tik op een artikel om het in zijn geheel te lezen. Categorieën De artikelen van de gebruikershandleiding zijn geordend naar hoofdcategorieën en subcategorieën. Hetzelfde artikel kan in meerdere categorieën voorkomen zodat het gemakkelijker te vinden is. De gebruikershandleiding is vanuit het hoofdscherm te openen. – Om de gebruikershandleiding te openen – sleep het hoofdscherm op het middendisplay omlaag en tik op Handleiding. U kunt op verschillende manieren informatie vinden in de gebruikershandleiding. De menu-opties zijn te bereiken via de startpagina van de gebruikershandleiding en via het hoofdmenu. 1. Druk op Categorieën. > De hoofdcategorieën staan in een lijst. 2. Tik op een hoofdcategorie ( ). > Er verschijnt een lijst met subcategorieën ( ) en artikelen ( ). 3. Tik op een artikel om het te openen. Tik op de pijl-links om een stap terug te doen. }} 21 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Hotspots voor exterieur en interieur Overzichtsbeelden (exterieur en interieur) van de auto. Diverse delen zijn voorzien van hotspots waarmee u naar artikelen over het desbetreffende deel van de auto gaat. Favorieten Tik op het symbool om de artikelen te openen die als favorieten zijn opgeslagen. Tik op een artikel om het in zijn geheel te lezen. Artikelen als favoriet opslaan of verwijderen Sla een artikel op als favoriet door in een geheel rechtsboven te geopend artikel op drukken. De ster wordt gevuld wanneer een artikel is opgeslagen als favoriet: . 1. Druk op Exterieur of Interieur. > Er verschijnen afbeeldingen van exterieur of interieur met hotspots. De hotspots leiden naar artikelen over het desbetreffende deel van de auto. Veeg horizontaal over het scherm om van de ene naar de andere afbeelding te navigeren. 2. Tik op een hotspot. > De titel van een artikel op dit terrein verschijnt. 3. Tik op de titel om het artikel te openen. Tik op de pijl-links om een stap terug te doen. 22 Zoekfunctie gebruiken op het hoofdmenu 1. op het hoofdmenu van de Druk op gebruikershandleiding. Onder aan het scherm verschijnt een toetsenbord. 2. Voer een zoekterm in, bijv. "veiligheidsgordel". > Er verschijnen suggesties voor artikelen en categorieën naarmate u letters invoert. 3. Druk op het artikel dat of de categorie om het of deze te openen. Om een artikel te verwijderen uit de favoriete artikelen, kunt u vanuit het geopende artikel opnieuw op de ster drukken. Gerelateerde informatie Video • • Tik op het symbool om naar de pagina te gaan met korte instructievideo's voor verschillende autofuncties. Informatie Tik op het symbool voor informatie over de versie van de gebruikershandleiding in de auto en andere praktische informatie. • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 19) Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Gebruikershandleiding doornemen (p. 24) INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Gebruikershandleiding op mobiele apparaten De gebruikershandleiding is beschikbaar als mobiele app3 en is verkrijgbaar via zowel App Store als Google Play. De app is aangepast voor zowel smartphones als tablets. desbetreffende gebieden. De navigatie tussen de verschillende artikelen van de gebruikershandleiding verloopt eenvoudig en de inhoud is doorzoekbaar. Supportsite van Volvo Cars Op de web- en supportsite van Volvo Cars staat meer informatie over uw auto. Support op internet Ga naar support.volvocars.com om deze pagina te bezoeken. De supportpagina is beschikbaar voor de meeste markten. Hier vindt u support voor zaken die bijv. te maken hebben met online diensten en functies, Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en apps. Video's en stapsgewijze instructies verklaren verschillende procedures, bijv. hoe de auto via een mobiele telefoon te verbonden is met internet. Te downloaden informatie Kaarten Voor auto's met Sensus Navigation zijn via de supportsite kaarten te downloaden. De gebruikershandleiding is als mobiele app te downloaden via App Store of Google Play. De QR-code hiernaast leidt rechtstreeks naar de app. Of zoek anders naar "Volvo manual" in App Store of Google Play. De app bevat video's alsook afbeeldingen van exterieur en interieur waarop verschillende delen van de auto staan aangegeven met zogenoemde hotspots, die verder leiden naar artikelen over de 3 De mobiele app is verkrijgbaar via zowel App Store als Google Play. Gebruikershandleidingen in pdf-vorm Er zijn gebruikershandleidingen in pdf-formaat te downloaden. Download de gewenste gebruikershandleiding door een model en modeljaar te kiezen. Gerelateerde informatie Contact • Gebruikershandleiding doornemen (p. 24) Op de supportpagina staan de contactgegevens van de klantenservice en de dichtstbijzijnde Volvo-dealers. Voor bepaalde mobiele apparaten. }} * Optie/accessoire. 23 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Aanmelden op de website van Volvo Cars Registreert uw eigen Volvo ID en meld u aan op www.volvocars.com. Zodra u bent aangemeld, kunt u bijvoorbeeld een overzicht krijgen van service, contracten en garanties. U vindt hier ook informatie over model-specifieke accessoires en softwareproducten voor uw Volvo. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 30) Gebruikershandleiding doornemen Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding door te nemen, idealiter voor aanvang van de eerste rit. © Volvo Car Corporation Het doornemen van de gebruikershandleiding is een goede manier om vertrouwd te raken met nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de auto in verschillende situaties het beste kunt bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in de gebruikershandleiding. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in de gebruikershandleiding ook de opties (van fabriekswege gemonteerde uitrusting) en bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrusting) beschreven. De gebruikershandleiding dient alleen om uitleg te geven bij alle beschikbare functies en opties voor een Volvo. De handleiding is dan ook geen garantie dat alle beschreven functies en opties ook op alle auto's aanwezig zijn. Bepaalde termen kunnen verschillen van de terminologie die in verkoop-, marketing- en reclamematerialen wordt gebezigd. De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale wet- en regelgeving. Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats ter verbetering van ons product. Aanpassingen kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrijvingen en illustraties in de gebruikershandleiding afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. 24 Laat dit boekje altijd in de auto liggen – anders ontbreekt bij eventuele problemen de noodzakelijke informatie over hoe en waar u professionele hulp kunt krijgen. Opties/accessoires Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje * in de gebruikershandleiding. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvodealer. Speciale teksten WAARSCHUWING Waarschuwingsteksten geven informatie over kans op letsel. * Optie/accessoire. INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR BELANGRIJK Belangrijk-teksten geven informatie over kans op materiële schade. auto zijn van de onderstaande aflopende waarschuwings-/informatiegraad. Gevaar voor materiële schade Gevaar voor lichamelijk letsel N.B. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en adviezen die het gebruik van bepaalde mogelijkheden en functies vergemakkelijken. Voetnoot Op verschillende plekken in de gebruikershandleiding treft u informatie aan in voetnoten onder aan een pagina of onder aan een tabel. Deze informatie vormt een aanvulling op de tekst waar het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cijfers. Displaymeldingen In de auto zijn displays aanwezig waarop menuen displayteksten kunnen worden weergegeven. Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding onderscheiden zich van de normale tekst. Voorbeeld van menuteksten en displaymeldingen: Telefoon, Nieuw bericht. Zwarte ISO-symbolen in een geel waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in materiële schade. Stickers Er zitten verschillende soorten stickers in de auto om belangrijke informatie op een simpele en duidelijke manier over te dragen. De stickers in de }} 25 INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR || Informatie Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters. Er komen genummerde en ongenummerde pijlen voor. Ze worden gebruikt om een bepaalde beweging weer te geven. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. N.B. De in de gebruikershandleiding afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar u ze ongeveer kunt aantreffen. Op de stickers van uw auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. 26 Pijlen met een letter dienen om een beweging weer te geven waarbij de onderlinge volgorde niet van belang is. Wanneer er geen reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen op de standaardmanier genummerd met normale cijfers. Positielijsten Op overzichtsfiguren die de positie van onderdelen aangeven worden rode cirkels met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij de afbeelding, met een beschrijving van de weergegeven objecten. Procedurelijsten Opsommingslijsten Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, staan genummerd in de gebruikershandleiding: Bij opsommingen in de gebruikershandleiding wordt gebruikgemaakt van een opsommingslijst. Bijvoorbeeld: • • Koelvloeistof Motorolie Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie verwijst naar andere artikelen met aanverwante informatie. Afbeeldingen en videoclips De afbeeldingen en videoclips in de gebruikershandleiding zijn soms schematisch en bedoeld om een overzicht of voorbeeld van een bepaalde functie te geven. Ze kunnen dan ook afwijken van uw uitvoering van de auto, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de markt. Zie ommezijde }} Dit symbool staat rechts onderaan wanneer een artikel wordt voortgezet op de volgende pagina. Vervolg van de vorige pagina || Dit symbool staat links bovenaan wanneer een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina. Gerelateerde informatie • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 19) • Gebruikershandleiding op mobiele apparaten (p. 23) • Supportsite van Volvo Cars (p. 23) INFORMATIE VOOR DE EIGENAAR Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding De gebruikershandleiding is gedrukt op papier waarvoor de grondstoffen afkomstig zijn uit gecontroleerde bossen. Het Forest Stewardship Council (FSC)®-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Gerelateerde informatie • Drive-E - schoner rijplezier (p. 32) 27 UW VOLVO UW VOLVO Volvo ID Gerelateerde informatie Volvo ID is een persoonlijke ID waarmee u gebruikmakend van één gebruikersnaam en wachtwoord toegang krijgt tot diverse diensten. • • Voorbeelden van diensten: • • • De Volvo On Call-app* – controleer de auto via uw telefoon. Zo is het bijv. mogelijk om het brandstofpeil te controleren, het dichtstbijzijnde tankstation te tonen en de auto op afstand te vergrendelen. Send to Car – stuur adressen van kaartdiensten op internet rechtstreeks naar de auto. Onderhoud en reparatie reserveren – registreer de door u gewenste werkplaats/dealer op volvocars.com om onderhoud rechtstreeks vanuit de auto een afspraak te maken. N.B. Bij wijziging van een gebruikersnaam/wachtwoord voor een bepaalde dienst (zoals Volvo On Call) geldt deze wijziging ook automatisch voor de overige diensten. Volvo ID aanmaken en registreren (p. 30) Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie (p. 645) Volvo ID aanmaken en registreren Een Volvo ID is op verschillende manieren aan te maken. Als u een Volvo ID registreert op volvocars.com of via de Volvo On Call-app2, moet de Volvo ID ook worden gekoppeld aan de auto om de verschillende Volvo ID-diensten te kunnen gebruiken. Volvo ID registreren via de app Volvo ID 1. Download de app Volvo ID via Download Center op het appscherm van het middendisplay. 2. Start de app en registreer een persoonlijk emailadres. 3. Volg de instructies op die automatisch verstuurd worden naar het opgegeven e-mailadres. > Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt en het ID staat automatisch geregistreerd voor de auto. De Volvo ID-diensten kunnen nu gebruikt worden. De Volvo ID wordt rechtstreeks vanuit de auto, via volvocars.com of deVolvo On Call-app aangemaakt1. Wanneer een Volvo ID is aangemaakt komen meer diensten beschikbaar. 1 30 Voor mensen met Volvo On Call*. * Optie/accessoire. UW VOLVO Volvo ID registreren op website van Volvo Cars 1. Surf naar www.volvocars.com en meld u aan3 via het icoontje rechts bovenaan. Kies Volvo ID aanmaken. 2. Geef een persoonlijk e-mailadres op. 3. Volg de instructies op die automatisch verstuurd worden naar het opgegeven e-mailadres. > Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt. Lees hieronder over hoe u het ID registreert voor de auto. Volvo ID registreren via de Volvo On Callapp4 1. Download de nieuwste versie van de Volvo On Call-app via de smartphone, op bijvoorbeeld AppStore, Windows Phone of Google Play. 2. 3. Kies op de startpagina van de app voor het aanmaken van een Volvo ID en geef een persoonlijk e-mailadres aan. Volg de instructies op die automatisch verstuurd worden naar het opgegeven e-mailadres. > Er is daarmee een Volvo ID aangemaakt. Lees hieronder over hoe u het ID registreert voor de auto. Uw Volvo ID voor de auto registreren Als de Volvo ID werd aangemaakt op internet of met de Volvo On Call-app, registreer deze dan voor de auto: 1. Download de app Volvo ID vanaf Download Center op het appscherm van het middendisplay, als dat nog niet is gebeurd. N.B. Om apps te kunnen downloaden moet de auto verbinding hebben met internet. 2. Start de app en vul uw Volvo ID/mailadres in. 3. Volg de instructies op, die automatisch naar het e-mailadres worden gestuurd dat aan uw Volvo ID is gekoppeld. > Uw Volvo ID is daarmee voor de auto geregistreerd. De Volvo ID-diensten kunnen nu gebruikt worden. Gerelateerde informatie • • • Volvo ID (p. 30) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Apps downloaden (p. 535) Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) 2 Geldt alleen voor bepaalde markten. 3 Beschikbaar op bepaalde markten. 4 Auto's met Volvo On Call*. * Optie/accessoire. 31 UW VOLVO Drive-E - schoner rijplezier Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de ontwikkeling van veiliger en effectievere produc- Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo Cars die van invloed is op alle activiteiten. De milieu-activiteiten gaan uit van de volledige levensduur van de auto en houden rekening met de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt dat de milieu-effecten van nieuwe producten geringer moeten zijn dan die van de producten waarvoor ze in de plaats komen. Een van de resultaten van de inspanningen van Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke 32 ten en oplossingen om de milieu-effecten te beperken. milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bijvoorbeeld schoner dan de lucht buiten. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo hebben een ISO 14001-certificaat, wat een systematische benadering van de milieu-aspecten van de productie betekent om voortdurend verbeteringen aan te brengen en de milieu-effecten te beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de geldende wettelijke bepalingen en voorschriften op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook van de samenwerkingspartners dat ze aan deze normen voldoen. Brandstofverbruik Omdat de milieu-effecten van auto's voor een groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide en andere verontreinigende stoffen. De auto's van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het algemeen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. UW VOLVO Bijdragen aan een schoner milieu Een zuinige auto levert niet alleen een beperking van de milieu-effecten op, maar betekent ook lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld besparen en zo een bijdrage leveren aan een schoner milieu. Hier volgen enkele tips en adviezen: • Plan een effectieve gemiddelde snelheid. Snelheden boven zo'n 80 km/h (50 mph) en onder zo'n 50 km/h (30 mph) zorgen voor een hoger energieverbruik. • Neem de intervallen voor onderhoud en service aan de auto in acht die in het Serviceen garantieboekje geadviseerd worden. • Voorkom stationair draaien - zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat. Houdt u zich aan de plaatselijke voorschriften. • Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen en optrekken en een ongelijkmatige snelheid stijgt het brandstofverbruik. • Gebruik preconditioning - dat verbetert de actieradius van de hybride-accu en vermindert het stroomverbruik tijdens het rijden. Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact op met een werkplaats bij twijfel over de juiste manier van verwerken van dergelijk afval - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Efficiënte uitlaatgasreiniging Interieur Uw Volvo is gebouwd volgens het concept "Schoon aan binnen- en buitenkant" - een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. De gebruikte materialen voor het interieur van een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoerig getest op comfort en hypoallergeniteit. Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aangebracht: zo is de stuurwielbekleding met de hand genaaid. Het interieur is getest op de afwezigheid van sterke geuren of stoffen die klachten kunnen geven bij hoge temperaturen of direct zonlicht. Schone lucht in passagiersruimte Een luchtfilter helpt voorkomen dat stofdeeltjes en pollen via de luchtinlaatopening de passagiersruimte binnendringen. Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Het systeem ontdoet de lucht in de passagiersruimte van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone Interior Package)* dat voorzien is van een speciale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan de outillage van de werkplaatsen om te voorkomen dat er schadelijke stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaatspersoneel beschikt over de kennis en het gereedschap om optimale milieuzorg te garanderen. Recycling Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurperspectief is het ook belangrijk dat autowrakken op milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste eigenaar van de auto wordt daarom verzocht con}} * Optie/accessoire. 33 UW VOLVO || tact op te nemen met een dealer voor de locatie van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf. Gerelateerde informatie • • • • • 34 Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 712) Zuinig rijden (p. 498) Preconditioning in- en uitschakelen (p. 235) Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding (p. 27) Luchtkwaliteit (p. 208) UW VOLVO IntelliSafe – rijhulp IntelliSafe is het rijveiligheidsconcept van Volvo Cars. IntelliSafe bestaat uit enkele systemen, zowel standaardsystemen als optionele systemen, die de rijveiligheid verhogen, schade/letsel voorkomen en inzittenden en overige verkeersdeelnemers beschermen. Ondersteuning Onderdeel van IntelliSafe zijn rijhulpsystemen zoals de adaptieve cruisecontrol* die u helpt om een gelijkmatige snelheid aan te houden in combinatie met een bepaald tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Pilot Assist5 helpt u om tussen de zijmarkeringen van de rijbaan te blijven rijden dankzij stuurhulp, een constante snelheid aan te houden en een vooraf geselecteerd tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. De actieve parkeerhulp* helpt u bij het in- en uitparkeren. Automatisch groot licht, Cross Traffic Alert (CTA)* en Blind Spot Information (BLIS)* zijn andere voorbeelden van systemen die u ondersteuning kunnen bieden. Voorkomen City Safety is een functie dat kan helpen om ongelukken te voorkomen. De functie kan een botsing met voetgangers, fietsers, grotere dieren 5 of voertuigen voorkomen of de kracht van de impact te beperken. Bij botsgevaar krijgt u waarschuwingen in de vorm van visuele en akoestische signalen alsook rempedaaltrillingen om u te helpen tijdig in te grijpen. Als u niet op een waarschuwing reageert en er een aanrijding dreigt, kan City Safety de auto automatische remmen. De rijbaanassistent (LKA) is een ander voorbeeld van een systeem dat kan bijdragen om ongelukken te voorkomen door op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke het gevaar te helpen beperken dat u onbedoeld de eigen rijbaan verlaat. tevens voorzien in een Pedestrian Protection System (PPS). Gerelateerde informatie • • • • • • • Rijhulpsystemen (p. 298) Automatisch groot licht (p. 158) Veiligheid (p. 46) Veiligheidsgordels (p. 50) Airbags (p. 54) Whiplash Protection System (p. 47) Pedestrian Protection System (p. 49) De functie Stuurhulp tijdens verhoogd botsrisico kan het risico helpen beperken dat de auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat en/of in botsing komt met een ander voertuig of een obstakel door de auto actief terug de eigen rijbaan in te sturen en/of een uitwijkmanoeuvre te beginnen. Beschermen Om u en inzittenden te beschermen is de auto uitgerust met gordelspanners die de veiligheidsgordels in kritieke situaties en bij aanrijdingen kunnen aanpassen. De auto is ook voorzien van airbags en gordijnairbags alsook Whiplash Protection System (WHIPS), dat bescherming biedt tegen whiplash-letsel. Om de kracht te beperken waarmee een voetganger bij een frontale botsing de auto raakt is Afhankelijk van de markt is dit een standaardfunctie of een optie. * Optie/accessoire. 35 UW VOLVO Sensus – connectiviteit en entertainment schijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is voor u als bestuurder. Sensus biedt u de mogelijkheid om te internetten, diverse apps te gebruiken en een Wi-Fi-hotspot van uw auto te maken. Dit is Sensus Sensus biedt een intelligente bedieningsinterface en contact met de digitale wereld. Dankzij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zonder te worden afgeleid. Sensus omvat alle oplossingen in de auto die verband houden met entertainment, connectiviteit, navigatie* en de bedieningsinterface tussen bestuurder en auto. Sensus maakt communicatie mogelijk tussen u, uw auto en de omgeving. Informatie waar en wanneer u die nodig hebt Op de verschillende displays in de auto staat altijd relevante informatie. Waar de informatie ver- 36 * Optie/accessoire. UW VOLVO Waar welke informatie verschijnt, hangt af van hoe belangrijk de informatie is. Head-updisplay* Op het head-updisplay verschijnt het gekozen type informatie dat onmiddellijke actie van u vereist. Het kan bijv. gaan om verkeersinformatie en informatie over snelheid en navigatie*. Ook informatie over verkeersborden en telefoonoproepen verschijnen op het head-updisplay. Dergelijke informatie is te hanteren met de rechter stuurknoppenset en vanaf het middendisplay. Bestuurdersdisplay Het bestuurdersdisplay geeft informatie over onder meer snelheid en bijv. telefoonoproepen of informatie over het afgespeelde nummer. Het is * Optie/accessoire. }} 37 UW VOLVO || te bedienen met de twee knoppensets op het stuurwiel. Middendisplay Stembediening Als bestuurder kunt u de stembediening gebruiken om uw handen aan het stuur te kunnen houden. Het systeem begrijpt bepaalde stemcommando's. Gebruik de stembediening om bijvoorbeeld een track af te spelen, iemand te bellen, de verwarming hoger te zetten of een sms-bericht te laten voorlezen. Gerelateerde informatie Een groot aantal van de primaire functies van de auto wordt aangestuurd vanaf het middendisplay, een touchscreen dat reageert bij aanraking. Dit houdt een beperking in van het aantal fysieke knoppen en bedieningselementen in de auto. Het display is met of zonder handschoenen aan te bedienen. • • • • • • Head-updisplay* (p. 144) Bestuurdersdisplay (p. 84) Overzicht van het middendisplay (p. 110) Stembediening (p. 148) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Internetverbinding van auto delen via Wi-Fihotspot (p. 574) Vanaf het middendisplay zijn bijv. de klimaatregeling, het infotainmentsysteem en de stoelverstelling* te bedienen. De functies van het middendisplay zijn door de bestuurder of een eventuele passagier te bedienen. 38 * Optie/accessoire. UW VOLVO Software-updates Vastlegging van gegevens Om ervoor te zorgen dat u als Volvo-bezitter uw auto ten volle kunt benutten blijven we de autosystemen en beschikbare diensten verder ontwikkelen. In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsinspanningen van Volvo wordt bepaalde informatie over de werking, de functionaliteit en bijna-aanrijdingen door de auto vastgelegd. U kunt van tijd tot tijd terecht bij de erkende Volvo-dealer om de software van uw Volvo bij te werken. Bij een update krijgt u toegang tot nieuwe functies en verbeteringen, naast eventuele nieuwe functies in eerdere updates. Deze auto is uitgerust met een “Event Data Recorder” (EDR). Het belangrijkste doel daarvan is het vastleggen en opnemen van gegevens bij verkeersongevallen of op aanrijdingen lijkende situaties, zoals wanneer de airbag wordt geactiveerd of als de auto een wegversperring raakt. De gegevens worden geregistreerd om meer inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd gegevens vastlegt die verband houden met de autodynamiek en de veiligheidssystemen, normaal gesproken 30 seconden of korter. Breng voor meer informatie over de beschikbare updates en antwoorden op veelgestelde vragen een bezoek aan support.volvocars.com. N.B. De functionaliteit na de update kan variëren afhankelijk van markt, model, modeljaar en optie. Gerelateerde informatie • Sensus – connectiviteit en entertainment (p. 36) • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongelukken gegevens vastlegt die verband houden met het volgende: • Hoe de verschillende systemen in de auto werkten; • In hoeverre de veiligheidsgordels van bestuurder en passagiers vastzaten; • Het gebruik door de bestuurder van het gasof rempedaal; • Met welke snelheid de auto reed. Dit kan een bijdrage leveren aan een beter inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde verkeersongevallen en schades ontstaan. De EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie – bij normale rijomstandigheden registreert de EDR geen gegevens. Ook registreert het systeem nooit wie de auto bestuurt of wat de geografische positie is voor de aanrijding of bijna-aanrijding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen echter gebruikmaken van de vastgelegde gegevens in combinatie met het type persoonlijk identificeerbare informatie dat bij een verkeersongeval routinematig wordt verzameld. Om de geregistreerde gegevens te kunnen interpreteren zijn speciale apparatuur en toegang tot de auto of de EDR vereist. De auto is naast de EDR ook uitgerust met een aantal computers, die tot taak hebben de werking van de auto continu te controleren en bewaken. Deze kunnen in normale rijomstandigheden gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze een fout registreren die betrekking heeft op de bediening en werking van de auto of bij activering van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de automatische remfunctie). Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de monteur nodig om service en onderhoud te kunnen verrichten met als doel eventuele storingen die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de }} 39 UW VOLVO juridische eisen conform de wet- en regelgeving. De in de auto geregistreerde informatie is opgeslagen in de computers totdat de auto een servicebeurt krijgt of wordt gerepareerd. Naast het bovenstaande kan de geregistreerde informatie ook in een samengestelde vorm worden gebruikt voor verzekerings- en productontwikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwaliteit van Volvo's te verbeteren. Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zonder de toestemming van de eigenaar van de auto vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen om dit type informatie te verstrekken aan de politie of andere autoriteiten die het wettelijke recht hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren is speciale technische apparatuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en de werkplaatsen die een contract hebben met Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in verband met reparatie en onderhoud worden doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opgeslagen en gehanteerd en dat ze in overeenstemming met de geldende wetgeving worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. 40 Servicevoorwaarden Privacybeleid voor klanten Volvo biedt diensten om zo veilig, comfortabel en aangenaam mogelijk in uw Volvo te kunnen rijden. Volvo respecteert de persoonlijke integriteit van alle bezoekers van zijn websites. Deze diensten variëren van hulp in noodsituaties tot navigatie en diverse infotainmentdiensten. Het privacybeleid geldt voor de verwerking van klant- en persoonsgegevens. Het doel is om huidige, voormalige en potentiële klanten een algemeen inzicht te geven in: Het is belangrijk dat u voor het gebruik van de diensten de Servicevoorwaarden op support.volvocars.com doorneemt. • de omstandigheden waarin we uw persoonsgegevens verzamelen en gebruiken; Gerelateerde informatie • de soorten persoonsgegevens die we verzamelen; • de redenen waarom we uw persoonsgegevens verzamelen; • de manier waarop we met uw persoonsgegevens omgaan. • Privacybeleid voor klanten (p. 40) Het volledige beleid kunt u doornemen op support.volvocars.com. Gerelateerde informatie • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 576) • • Servicevoorwaarden (p. 40) Vastlegging van gegevens (p. 39) UW VOLVO Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting WAARSCHUWING U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige wijze gebruikt en dat u zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt. Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires en extra uitrusting kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door Volvo goedgekeurde originele accessoires te installeren en om deze accessoires uitsluitend te laten installeren door daarvoor opgeleide en gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo. Sommige accessoires werken alleen nadat de vereiste software in het computersysteem van de auto is geïnstalleerd. De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale wet- en regelgeving. Optionele apparatuur of accessoires die in deze handleiding worden beschreven, zijn aangeduid met een sterretje. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvo-dealer. Het is ook belangrijk dat voor onderhoud en service van de auto de aanbevelingen van Volvo worden aangehouden in lijn met de gebruikersinformatie en het service- en garantieboekje. Als de informatie in de auto afwijkt van de gedrukte gebruikershandleiding moet altijd de gedrukte informatie worden aangehouden. Installatie van accessoires We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door Volvo goedgekeurde originele accessoires te installeren en om deze accessoires uitsluitend te laten installeren door daarvoor opgeleide en gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo. Sommige accessoires werken alleen nadat de vereiste software in het computersysteem van de auto is geïnstalleerd. • Originele accessoires van Volvo worden getest om te zorgen dat ze goed samenwerken met de autosystemen voor prestaties, veiligheid en emissiebeheersing. Bovendien weet een geschoolde en gekwalificeerde onderhoudsmonteur van Volvo waar accessoires al dan niet veilig in uw Volvo mogen worden geïnstalleerd. Vraag altijd een geschoolde en gekwalificeerde onderhoudsmonteur van Volvo om advies voordat u accessoires in of op uw auto installeert. • Van accessoires die niet zijn goedgekeurd door Volvo is mogelijk niet speciaal getest of ze geschikt zijn voor gebruik in uw auto. • Sommige prestatie- of veiligheidssystemen van de auto kunnen nadelig worden beïnvloed als u accessoires installeert die niet door Volvo zijn getest, of als u iemand die geen ervaring heeft van de auto accessoires laat installeren. • Schade veroorzaakt door accessoires die op een niet goedgekeurde of niet correcte Gerelateerde informatie • • Installatie van accessoires (p. 41) • Gebruikershandleiding doornemen (p. 24) Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto (p. 42) }} 41 UW VOLVO manier zijn geïnstalleerd, worden mogelijk niet gedekt door de garantie op de nieuwe auto. Meer informatie over de garantie vindt u in het service- en garantieboekje. Volvo wijst elke vorm van aansprakelijkheid af voor sterfgevallen, persoonlijk letsel of kosten die kunnen ontstaan als gevolg van de installatie van niet-originele accessoires. || Gerelateerde informatie • Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting (p. 41) Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto Een verkeerde aansluiting en montage van software kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. We adviseren Volvo-bezitters om uitsluitend door Volvo goedgekeurde originele accessoires te installeren en om deze accessoires uitsluitend te laten installeren door daarvoor opgeleide en gediplomeerde onderhoudstechnici van Volvo. Sommige accessoires werken alleen nadat de vereiste software in het computersysteem van de auto is geïnstalleerd. Diagnoseaansluiting (On-board Diagnostic-aansluiting, OBDII) onder het instrumentenpaneel aan de bestuurderszijde. 42 N.B. Volvo Cars aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen indien niet-goedgekeurde apparatuur wordt aangesloten op de Onboard Diagnostic-aansluiting (OBDII). Deze aansluiting mag uitsluitend worden gebruikt door opgeleide en gekwalificeerde Volvo-servicemonteurs. Gerelateerde informatie • Belangrijke informatie over accessoires en extra uitrusting (p. 41) UW VOLVO Voertuigidentificatienummer van auto tonen Bij contact met een Volvo-dealer in het kader van bijv. een Volvo On Call-abonnement hebt u het voertuigidentificatienummer (VIN6) van de auto nodig. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Ga verder naar Systeem Systeeminformatie Vehicle Identification Number. > Het voertuigidentificatienummer van de auto verschijnt. Afleiding van de bestuurder Het is uw verantwoordelijkheid als bestuurder om uw eigen veiligheid en de veiligheid van inzittenden en andere weggebruikers op alle mogelijke manieren te waarborgen. Tot deze verantwoordelijkheid behoort het ontwijken van afleidingen, zodat u zich bijvoorbeeld niet moet bezighouden met zaken die niet direct verband houden met de besturing van de auto in het verkeer. WAARSCHUWING Uw nieuwe Volvo is, of kan zijn uitgerust met een inhoudelijk rijke entertainment- en communicatiesystemen. Dat kan een mobiele telefoon met handsfree zijn, een navigatiesysteem en/of een geluidsinstallatie met vele functies. U hebt wellicht ook andere draagbare elektronische apparaten voor uw eigen gemak. Mits correct en veilig gebruikt, kunnen ze uw rijervaring verrijken. Maar bij verkeerd gebruik, kunnen ze een bron van afleiding zijn. Voor al deze systemen willen we, als blijk van Volvo's toewijding aan uw veiligheid, de volgende waarschuwing met u delen. Gebruik dergelijke apparaten of functies in de auto nooit zodanig dat u wordt afgeleid van uw taak om veilig te rijden. Als u wordt afgeleid kan dit ernstige ongelukken veroorzaken. Los van deze algemene waarschuwing, willen we u graag de volgende 6 adviezen geven voor enkele nieuwe functies waarmee de auto kan zijn uitgerust: • Gebruik tijdens het rijden nooit een handheld mobiele telefoon. In bepaalde gebieden is het voor de bestuurder verboden om een mobiele telefoon te gebruiken wanneer de auto rijdt. • Als de auto is voorzien van een navigatiesysteem, mag u alleen instellingen verrichten en wijzigingen aanbrengen in het reisplan wanneer de auto geparkeerd staat. • Programmeer het audiosysteem nooit wanneer de auto rijdt. Programmeer de voorinstellingen van de radio terwijl de auto geparkeerd staat en gebruik de geprogrammeerde voorinstellingen om de radio sneller en eenvoudiger te bedienen. • Gebruik nooit laptops of tablets wanneer de auto rijdt. Gerelateerde informatie • Audio, media en internet (p. 532) Vehicle Identification Number 43 VEILIGHEID VEILIGHEID Veiligheid De auto is voorzien van diverse veiligheidssystemen die samenwerken om u en uw medepassagiers te beschermen bij een ongeluk. De auto is uitgerust met een aantal sensoren die bij een ongeval reageren en bepaalde veiligheidssystemen activeren, zoals verschillende soorten airbags en de gordelspanners van de veiligheidsgordels. Afhankelijk van de specifieke ongevalssituatie, zoals aanrijdingen onder verschillende hoeken, over de kop slaan of van de weg raken, reageren de systemen op verschillende manieren om zo de beste bescherming te bieden. Daarnaast zijn er mechanische veiligheidssystemen zoals het Whiplash Protection System. De auto is bovendien zodanig gebouwd dat een groot deel van de kracht bij een aanrijding wordt verdeeld over de balken, de stijlen, de vloer, het dak en andere carrosseriedelen. Na een ongeval kan de Safety Mode van de auto worden geactiveerd, als er een belangrijke functie in de auto beschadigd is geraakt. 46 Waarschuwingssymbool op bestuurdersdisplay Het waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay gaat branden, wanneer u het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II zet. Het symbool dooft na ongeveer 6 seconden, als blijkt dat de veiligheidssystemen van de auto in orde zijn. WAARSCHUWING Als het waarschuwingssymbool blijft branden of tijdens het rijden gaat branden en het bericht SRS airbag Service urgent Rijd naar werkplaats op het bestuurdersdisplay verschijnt, is dit een teken dat een gedeelte van een veiligheidssysteem niet naar behoren werkt. Volvo adviseert u om zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de verschillende veiligheidssystemen van de auto aan en probeer deze nooit zelf te repareren. Een verkeerde ingreep in een systeem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als het specifieke waarschuwingssymbool defect is, gaat in plaats daarvan het algemene waarschuwingssymbool branden en het bestuurdersdisplay geeft dezelfde melding weer. Gerelateerde informatie • • • • • • • Veiligheid tijdens de zwangerschap (p. 47) Veiligheidsgordels (p. 50) Airbags (p. 54) Whiplash Protection System (p. 47) Pedestrian Protection System (p. 49) Safety Mode (p. 61) Kinderveiligheid (p. 63) VEILIGHEID Veiligheid tijdens de zwangerschap Zithouding Whiplash Protection System Het is belangrijk dat zwangere passagiers hun veiligheidsgordel op de juiste manier dragen en dat een zwangere bestuurder haar zithouding aanpast. Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel en het stuurwiel dusdanig verstellen dat ze de auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te houden. Het Whiplash Protection System (WHIPS) is een beveiliging die het risico van letsel door whiplash vermindert.. Het systeem bestaat uit energieabsorberende rugleuningen plus zitkussens en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. Veiligheidsgordel Gerelateerde informatie • • • • De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. Veiligheid (p. 46) Veiligheidsgordels (p. 50) Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. Bij activering van het WHIPS klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren en de zittingen omlaag, zodat de zithouding van de bestuurder en de passagier op de voorstoelen verandert. De beweging helpt om een gedeelte van de krachten te absorberen, die whiplash-letsel kunnen veroorzaken. WAARSCHUWING WHIPS vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. }} * Optie/accessoire. 47 VEILIGHEID || WAARSCHUWING WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de stoelen of WHIPS aan en probeer deze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vastgeklemd zitten tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Als de voorstoelen aan grote krachten hebben blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de stoelen vervangen. De stoelen kunnen een deel van hun beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als ze ogenschijnlijk niet zijn beschadigd. Als er op de achterbank een rugleuning omlaag is geklapt, moet een eventuele lading worden vastgezet om te voorkomen dat deze bij een aanrijding tegen de rugleuning van de voorstoel aan kan glijden. WHIPS en kinderzitjes WHIPS beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief. Gerelateerde informatie • • • • Veiligheid (p. 46) Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Rear Collision Warning (p. 381) WAARSCHUWING Als een rugleuning op de achterbank is omgeklapt of als er op de achterbank een achterstevoren geplaatst kinderzitje wordt gebruikt, moet de bijbehorende voorstoel naar voren worden geklapt, zodat deze geen contact heeft met de omgeklapte rugleuning of het kinderzitje. Zithouding Plaats geen voorwerpen op de vloer achter of onder de voorstoelen of op de achterbank achter de bestuurdersof passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinderen. Voor optimale bescherming door het WHIPS moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zithouding innemen en zorgen dat het systeem niet wordt gehinderd. Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in voor de voorstoel. U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo klein mogelijk houden. 48 * Optie/accessoire. VEILIGHEID Pedestrian Protection System Pedestrian Protection System (PPS) is een systeem dat bij bepaalde frontale botsingen met een voetganger de impact kan beperken waarmee de voetganger de auto raakt. Bij bepaalde frontale botsingen met een voetganger reageren sensoren aan de voorkant van de auto, zodat het systeem wordt geactiveerd. Bij activering van het PPS gebeurt het volgende: • Het achterste gedeelte van de motorkap komt omhoog. • er wordt automatisch alarm geslagen via Volvo On Call*. De sensoren zijn actief bij een snelheid van zo'n 25–50 km/h (15–30 mph). De sensoren zijn berekend op detectie van een botsing met zaken die eigenschappen hebben vergelijkbaar met menselijke benen. N.B. Er zijn mogelijk zaken in het verkeersmilieu aanwezig waardoor de sensoren onterecht het signaal krijgen dat er een voetganger wordt aangereden. Bij een botsing met iets dergelijks wordt het systeem mogelijk geactiveerd. WAARSCHUWING Monteer geen accessoires op de voorkant van de auto en breng evenmin wijzigingen in dit gebied aan. Een onjuiste ingreep in het front kan tot een foutieve werking van het systeem leiden waardoor ernstig letsel en materiële schade aan de auto kan ontstaan. Volvo adviseert om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen. Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis PPS is geactiveerd of er is een fout opgetreden in het systeem. Volg het gegeven advies op. Gerelateerde informatie • Veiligheid (p. 46) WAARSCHUWING Verricht nooit zelf aanpassingen of reparaties van het systeem. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Onoordeelkundige werkzaamheden aan het systeem kunnen aanleiding geven tot een verkeerde werking met ernstig letsel als mogelijk gevolg. WAARSCHUWING Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats bij schade aan het front van de auto om er zeker van te zijn dat het systeem intact is. * Optie/accessoire. 49 VEILIGHEID Veiligheidsgordels WAARSCHUWING Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. WAARSCHUWING Denk eraan geen clips te gebruiken of de gordel vast te maken rond haken of andere delen van het interieur, omdat de veiligheidsgordel daardoor niet goed aansluit. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Veiligheidsgordel omdoen en losmaken Let erop dat alle passagiers hun veiligheidsgordel om hebben voordat u gaat rijden. Veiligheidsgordel omdoen 1. N.B. De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: • • • Gerelateerde informatie Veiligheid (p. 46) • • • Gordelspanners (p. 52) • Portier- en gordelwaarschuwing (p. 53) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken (p. 50) Rol de gordel langzaam af. Zorg dat er geen slag in zit en let erop dat hij niet is beschadigd. 2. wanneer u de gordel te snel uittrekt wanneer u remt of optrekt als de auto sterk overhelt. Zet de gordel vast door de borglip in de bijbehorende gordelsluiting te steken. > Een duidelijke "klik" geeft aan dat de gordel vastzit. WAARSCHUWING De gesp van de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordelsluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. 50 VEILIGHEID 3. Voorin kunt u de gordel hoger of lager zetten. WAARSCHUWING Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts één persoon. WAARSCHUWING Denk eraan geen clips te gebruiken of de gordel vast te maken rond haken of andere delen van het interieur, omdat de veiligheidsgordel daardoor niet goed aansluit. WAARSCHUWING De gordel moet over de schouder lopen (en niet over de bovenarm). Druk de gordelbevestiging in elkaar en zet de gordel hoger of lager. Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek schuurt. 4. De veiligheidsgordels nooit beschadigen en geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. Span de heupgordel over de heupen door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. Veiligheidsgordel losmaken 1. Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. 2. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. Gerelateerde informatie De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik). • • • Veiligheidsgordels (p. 50) Gordelspanners (p. 52) Portier- en gordelwaarschuwing (p. 53) 51 VEILIGHEID Gordelspanners De auto is voorzien van standaardgordelspanners en elektrische gordelspanners die de veiligheidsgordels in kritieke situaties en bij aanrijdingen kunnen aanspannen. Wanneer de kritieke situatie voorbij is, worden de gordel en de elektrische gordelspanner automatisch gereset. Ze zijn echter ook handmatig te resetten. BELANGRIJK Standaardgordelspanners De gordelspanner spant de veiligheidsgordel bij een voldoende krachtige botsing om de inzittende efficiënter te kunnen opvangen. Passagiersairbag* activeren en deactiveren (p. 57) City Safety™ (p. 367) Rear Collision Warning (p. 381) WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Elektrische gordelspanners De gordelspanners voor bestuurder en passagier op de voorstoel zijn uitgerust met een elektrische gordelspanner. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. De gordelspanner werkt samen met en is te activeren door de rijhulpsystemen City Safety en Rear Collision Warning. In kritieke situaties, zoals bij een noodstop, van de weg raken (bijvoorbeeld wanneer de auto in een greppel belandt, van de grond komt of tegen een obstakel in het terrein botst), slippen of gevaar voor een botsing, wordt de veiligheidsgordel mogelijk aangespannen door de elektromotor van de gordelspanner. 52 • • Elektrische gordelspanner resetten (p. 53) Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd, wordt ook de elektrische gordelspanner aan de passagierskant gedeactiveerd. Alle veiligheidsgordels zijn uitgerust met een standaardgordelspanner. De elektrische gordelspanner helpt bij het positioneren van de inzittende, wat het risico reduceert dat deze tegen het interieur van de auto wordt geworpen en het effect van veiligheidssystemen (zoals de airbags van de auto) verbetert. • • Gerelateerde informatie • • Veiligheidsgordels (p. 50) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken (p. 50) * Optie/accessoire. VEILIGHEID Elektrische gordelspanner resetten Portier- en gordelwaarschuwing De elektrische gordelspanner is dusdanig geconstrueerd dat deze automatisch wordt gereset, maar als de gordel desondanks aangespannen blijft is deze ook handmatig te resetten. Het systeem herinnert inzittenden eraan om de veiligheidsgordel om te doen en waarschuwt ook als een portier, de motorkap of de kofferklep/achterklep niet goed dichtstaat. 1. Parkeer de auto op een veilige plek. 2. Neem de veiligheidsgordel af en doe deze vervolgens weer om. > De gordel en de elektrische gordelspanner worden gereset. Grafische voorstelling op bestuurdersdisplay U kunt de grafische voorstelling resetten door een druk op de O-knop van de rechter knoppengroep op het stuurwiel. Gordelwaarschuwing WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. Gerelateerde informatie • • Visueel signaal op plafondconsole. Grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay met verschillende soorten waarschuwingen. De waarschuwingskleur voor portier en achterklep is afhankelijk van de rijsnelheid. De grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay geeft de zitplaatsen weer waarvan de veiligheidsgordel wel of juist niet in gebruik is. In dezelfde grafische voorstelling wordt ook aangegeven of de motorkap, de achterklep, de tankvulklep of een portier openstaat. De visuele signalen worden verstrekt via de plafondconsole en het waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay. Het geluidssignaal is afhankelijk van de snelheid, de rijtijd en de afgelegde afstand. De gordelstatus voor de bestuurder en de passagiers geeft op de grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay aan wanneer een gordel wordt om- of afgedaan. Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. Gordelspanners (p. 52) Veiligheidsgordels (p. 50) }} 53 VEILIGHEID || Bij een rijsnelheid hoger dan zo'n 10 km/h (6 mph) gaat het waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay branden. Voorstoel Er worden visuele signalen en geluidssignalen afgegeven, wanneer u en een eventuele voorpassagier niet in de gordel zitten. Achterbank De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: • • Aangeven welke veiligheidsgordels van de achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik van de veiligheidsgordels verschijnt een grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay. Airbags De auto is voorzien van airbags en opblaasgordijnen aan bestuurders- en passagierszijde. N.B. Gerelateerde informatie • • De sensoren reageren verschillend, afhankelijk van het verloop van de botsing en of er al dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt. Geldt voor alle gordelposities. Veiligheidsgordels (p. 50) Veiligheidsgordel omdoen en losmaken (p. 50) Er kunnen dus ongelukken ontstaan als slechts één (of geen) van de airbags wordt geactiveerd. De sensoren registreren de kracht waaraan de auto bij de botsing blootstaat en blazen op basis daarvan geen, een of meer airbags op. Met visuele signalen en geluidssignalen ervoor waarschuwen dat een van de veiligheidsgordel achterin tijdens het rijden werd losgenomen. De herinnering verdwijnt zodra de veiligheidsgordel weer is vastgemaakt. WAARSCHUWING Waarschuwing voor portier, motorkap, achterklep en tankvulklep De regeleenheid van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de kabels loskoppelen van de startaccu. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u de auto te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Als de motorkap, de achterklep, de tankvulklep of een van de portieren niet goed dichtstaan, geeft de grafische voorstelling op het bestuurdersdisplay aan wat openstaat. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het onderdeel dat aanleiding gaf tot de waarschuwing. Bij een rijsnelheid tot 10 km/h (6 mph) gaat het informatiesymbool op het bestuurdersdisplay branden. Opgeblazen airbags Wanneer een van de airbags is opgeblazen, wordt het volgende geadviseerd: • 54 Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende VEILIGHEID Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen airbags. • • Volvo adviseert u het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de auto over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. Bestuurdersairbags Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto voorzien van een stuurairbag en een knie-airbag1 aan de bestuurderszijde. Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. WAARSCHUWING Gerelateerde informatie • • • • • 1 Veiligheid (p. 46) Bestuurdersairbags (p. 55) Passagiersairbag (p. 56) Zijairbags (p. 60) Opblaasgordijnen (p. 60) Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Neem altijd contact op met een arts. Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan het besturen van de auto bemoeilijken. Ook andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. De rook en stof die bij het opblazen van de airbags worden gevormd, kunnen bij een intensieve blootstelling irritaties aan de huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met koud water wassen. Het snelle opblazen kan ook, in combinatie met het materiaal van de airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de huid zorgen. zen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. WAARSCHUWING De stuurairbag en knie-airbag1 voorin aan de bestuurderszijde. Bij een frontale botsing helpen de airbags voorkomen dat de bestuurder letsel aan hoofd, nek, gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt aan knieën en benen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren van de airbags activeren. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. De airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opbla- Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het airbagsysteem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Positie van de stuurairbag De airbag zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. Positie van de knie-airbag1 De airbag zit opgevouwen onder in het dashboard aan de bestuurderszijde. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. }} 55 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Plaats of bevestig geen voorwerpen vóór of op het paneel waar de knie-airbag geplaatst is. Passagiersairbag Als aanvulling op de veiligheidsgordel is de auto voorzien van airbags aan de passagierszijde voorin. Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. Gerelateerde informatie • • WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Airbags (p. 54) Passagiersairbag (p. 56) WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het airbagsysteem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Airbag voor de voorstoel aan passagierszijde. Bij een frontale botsing helpt de airbag voorkomen dat de passagier letsel aan hoofd, nek, gezicht en borstkas oploopt of gewond raakt aan knieën en benen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren van de airbag activeren. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. De airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. 56 Positie van de airbag aan passagierszijde De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het dashboard op de plek waar de airbag voor de passagiersstoel zit. VEILIGHEID Sticker voor passagiersairbag WAARSCHUWING Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. WAARSCHUWING Als de auto niet is uitgerust met een schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag (PACOS), is de passagiersairbag altijd geactiveerd. Passagiersairbag* activeren en deactiveren De passagiersairbag is te deactiveren als de auto is voorzien van een speciale schakelaar, Passenger Airbag Cut Off Switch (PACOS). PACOS-schakelaar De PACOS-schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen. Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Gerelateerde informatie • • • Airbags (p. 54) Bestuurdersairbags (p. 55) Passagiersairbag* activeren en deactiveren (p. 57) ON – De airbag is geactiveerd en alle passagiers (kinderen en volwassenen) kunnen veilig in de rijrichting op de passagiersstoel zitten. OFF – De airbag is gedeactiveerd en kinderen in een tegen de rijrichting in geplaatst }} * Optie/accessoire. 57 VEILIGHEID || kinderzitje kunnen veilig op de passagiersstoel zitten. Passagiersairbag activeren 2. Bevestig de melding door de O-knop van de rechter stuurknoppenset in te drukken. WAARSCHUWING Als de auto niet is uitgerust met een schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag (PACOS), is de passagiersairbag altijd geactiveerd. Trek de schakelaar naar buiten en draai deze vanuit OFF (B) naar ON (A). > Op het bestuurdersdisplay verschijnt de melding Passagiersairbag aan Graag bevestigen. N.B. Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/ gedeactiveerd met de auto in contactslotstand I of lager en het contactslot vervolgens in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden een melding op het bestuurdersdisplay in combinatie met de volgende indicatie op de plafondconsole. > Een displaytekst en een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geven aan dat de passagiersairbag geactiveerd is. WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de airbag aan die kant geactiveerd is. De passagiersairbag moet altijd zijn geactiveerd, wanneer er passagiers (kinderen of volwassenen) op de passagiersstoel voorin zitten. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. 58 VEILIGHEID Passagiersairbag deactiveren Trek de schakelaar naar buiten en draai deze vanuit ON (A) naar OFF (B). > Op het bestuurdersdisplay verschijnt de melding Passagiersairbag uit Graag bevestigen. N.B. Als u de passagiersairbag hebt geactiveerd/ gedeactiveerd met de auto in contactslotstand I of lager en het contactslot vervolgens in stand II zet, verschijnt na ca. 6 seconden een melding op het bestuurdersdisplay in combinatie met de volgende indicatie op de plafondconsole. 2. Bevestig de melding door de O-knop van de rechter stuurknoppenset in te drukken. Gerelateerde informatie • • Gordelspanners (p. 52) Kinderzitje (p. 64) > Een displaytekst en een brandend lampje op de plafondconsole geven aan dat de passagiersairbag gedeactiveerd is. WAARSCHUWING Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, wanneer de airbag aan die kant gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbeveling kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. BELANGRIJK Als de passagiersairbag wordt gedeactiveerd, wordt ook de elektrische gordelspanner aan de passagierskant gedeactiveerd. 59 VEILIGHEID Zijairbags WAARSCHUWING De zijairbags aan bestuurders- en passagierszijde dienen ter bescherming van borstkas en heupen bij een aanrijding. Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in de zij-airbags kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. Opblaasgordijnen De gordijnairbags, Inflatable Curtain (IC) helpen voorkomen dat bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto stoten. WAARSCHUWING Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen de buitenzijde van de stoel en het portierpaneel, aangezien dit gebied door de zijairbag kan worden beïnvloed. Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo goedgekeurde overtrekbekleding te gebruiken. Andere bekleding kan de werking van de zijairbags hinderen. De SIPS-airbags zijn in de buitenste rugframes van de voorstoelen gemonteerd en dragen bij tot het beschermen van de bestuurder en de passagier in de voorstoelen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. WAARSCHUWING De zijairbag vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Zijairbags en kinderzitjes De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of verhogingskussen niet negatief. Gerelateerde informatie • 60 Airbags (p. 54) Het opblaasgordijn is langs de beide kanten van de hemelbekleding gemonteerd en beschermt bestuurder en passagiers op de buitenste stoelen van de auto. De panelen zijn voorzien van het opschrift IC AIRBAG. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gordijnairbags activeren. VEILIGHEID WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het systeem van het opblaasgordijn kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Gerelateerde informatie • WAARSCHUWING Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haken zijn alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Volvo adviseert om alleen originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, te gebruiken. WAARSCHUWING Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de bagage en de zijruiten, als u de bagage opstapelt tot boven de portierruiten. Anders kan de beschermende werking van de opblaasgordijnen, die in de plafondbekleding zijn weggewerkt, uitblijven. Airbags (p. 54) Safety Mode Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in werking treedt, wanneer tijdens een aanrijding mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor de veiligheidssystemen of het remsysteem. Als de auto een aanrijding heeft gehad, kan de tekst Safety mode Zie handleiding worden weergegeven op het bestuurdersdisplay in combinatie met het waarschuwingslampje als het display niet beschadigd is geraakt en het elektrische systeem van de auto nog functioneert. De melding betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. WAARSCHUWING Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Safety mode Zie handleiding verschijnt. Verlaat de auto onmiddellijk. Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan het systeem worden gereset om de auto te starten en over een korte afstand te verplaatsen. bijv. als de auto op een plaats staat waar de verkeersveiligheid in gevaar komt. }} 61 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de Safety Mode heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Volvo adviseert u de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren en naar Normal Mode te laten resetten nadat de melding Safety mode Zie handleiding is verschenen. Auto in Safety Mode starten en verplaatsen Auto in Safety Mode starten 1. WAARSCHUWING • Auto in Safety Mode starten en verplaatsen (p. 62) Bergen (p. 523) WAARSCHUWING Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Safety mode Zie handleiding verschijnt. Verlaat de auto onmiddellijk. 2. 62 Onderzoek de auto op beschadigingen en of er geen brandstof uit de auto is gelekt. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. Bij minder ernstige schade en als er geconstateerd is dat geen sprake is van brandstoflekkage, kan er een startpoging worden gedaan. Gerelateerde informatie Veiligheid (p. 46) Probeer vervolgens de auto te starten. > De auto-elektronica verricht een systeemcontrole en probeert vervolgens de normale modus te activeren. Op het bestuurdersdisplay verschijnt ondertussen de melding Motor starten Systeemcontrole, wachten. Dit kan een minuutje duren. 4. Wanneer de melding Motor starten Systeemcontrole, wachten van het bestuurdersdisplay verdwijnt, kunt u de auto opnieuw proberen te starten. Als de auto in de veiligheidsmodus staat kan het systeem worden gereset om de auto te starten en over een korte afstand te verplaatsen. bijv. als de auto op een plaats staat waar de verkeersveiligheid in gevaar komt. De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de Safety mode staat. De auto moet op een bergingsvoertuig worden afgevoerd. Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar een erkende Volvo-werkplaats. • • 3. Zet de auto uit. BELANGRIJK Als de melding Safety mode Zie handleiding nog steeds op het display staat, mag u niet met de auto rijden en deze evenmin verslepen. U moet de auto dan laten bergen. Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. VEILIGHEID Auto in Safety Mode verrijden Kinderveiligheid 1. Kinderen in rijdende auto's moeten altijd veilig zitten. 2. Als de melding Normal mode The car is now in normal mode op het bestuurdersdisplay wordt getoond nadat een startpoging gedaan is, kan de auto voorzichtig worden verplaatst, bijv. als hij op een plaats staat waar de verkeersveiligheid in gevaar gebracht wordt. Verrijd de auto niet verder dan nodig. WAARSCHUWING De auto mag niet worden weggesleept zolang deze in de Safety mode staat. De auto moet op een bergingsvoertuig worden afgevoerd. Volvo adviseert u hem te laten afvoeren naar een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • Safety Mode (p. 61) Motor starten (p. 468) Bergen (p. 523) Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten (kinderzitjes en bevestigingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept u optimale voorwaarden voor een veilig vervoer van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker dat de producten passen en eenvoudig in het gebruik zijn. Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepalend voor de te gebruiken producten. Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna tot een lengte van 1,40 m (4 voet 7 inch) op/in een verhogingskussen of een in de rijrichting geplaatst kinderzitje. N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de bijgeleverde montagevoorschriften door te nemen. Neem bij onduidelijkheden over de montage van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. Gerelateerde informatie • • • Veiligheid (p. 46) Kinderzitje (p. 64) Kinderslot activeren en deactiveren (p. 282) N.B. De wettelijke voorschriften voor het te gebruiken type kinderzitje voor kinderen in verschillende leeftijdscategorieën en gewichtsklassen verschillen van land tot land. Ga na wat er in uw land geldt. 63 VEILIGHEID Kinderzitje • Als u kinderen in de auto vervoert, moet u altijd een adequate kinderbescherming gebruiken. Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 64) Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes • Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 65) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 66) De auto is voorzien van bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes op de buitenste zitplaatsen van de achterbank. • • Positie van kinderzitje (p. 66) Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste plaats aanbrengt, monteert en op de juiste wijze gebruikt. Raadpleeg voor de juiste montage de montageinstructies bij het kinderzitje. N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de bijgeleverde montagevoorschriften door te nemen. Passagiersairbag* activeren en deactiveren (p. 57) De bovenste bevestigingspunten zijn voornamelijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. Positie van de bevestigingspunten Neem bij onduidelijkheden over de montage van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. N.B. Laat een kinderzitje nooit los in de auto liggen. Bevestig het altijd volgens de instructies voor het kinderzitje, ook als u het niet gebruikt. Gerelateerde informatie • • 64 Kinderveiligheid (p. 63) Geïntegreerd kinderzitje* (p. 75) Symbolen achter op de rugleuningen geven de positie van de bevestigingspunten aan. De bevestigingspunten zitten aan de achterzijde van de buitenste zitplaatsen op de achterbank. * Optie/accessoire. VEILIGHEID WAARSCHUWING Haal de bovenste bevestigingsband van het kinderzitje door de opening in de ene poot van de hoofdsteun, voordat u de band aan het bevestigingspunt vastzet. Volg, als dit niet mogelijk is, de aanbevelingen van de producent van het kinderzitje op. N.B. Klap de hoofdsteunen omlaag om het monteren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen. Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes voor het activeren/deactiveren van de passagiersairbag *. De auto is voorzien van onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes voorin* en achterin. De onderste bevestigingspunten zijn bedoeld voor gebruik in combinatie met bepaalde tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de onderste bevestigingspunten vastzet. Positie van de bevestigingspunten De positie van de bevestigingspunten achterin. N.B. De bevestigingspunten achterin zitten op de achterste uiteinden van de vloerrails voor de voorstoelen. Bij auto’s met een bagagerolhoes over de bagageruimte moet u de bagagerolhoes verwijderen voordat het kinderzitje in de bevestigingspunten kan worden gemonteerd. Gerelateerde informatie • • Gerelateerde informatie • • Kinderzitje (p. 64) Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 65) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 66) • Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 69) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 66) • Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 69) De positie van de bevestigingspunten voorin. De bevestigingspunten voorin zitten aan de zijkanten van de beenruimte voor de passagiersstoel. Kinderzitje (p. 64) Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 64) De bevestigingspunten voorin zijn alleen gemonteerd als de auto is voorzien van een schakelaar * Optie/accessoire. 65 VEILIGHEID i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes rugleuningen van de achterbank, op de beide buitenste zitplaatsen. De auto is voorzien van i-Size/ISOFIX2-bevestigingspunten voor kinderzitjes op de achterbank. Klap de afdekkingen omhoog om bij de bevestigingspunten te komen. i-Size/ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes dat gebaseerd is op een internationale norm. Gerelateerde informatie • • Positie van kinderzitje Het is belangrijk om het kinderzitje op de juiste stoel in de auto te plaatsen, wat onder meer afhangt van het type kinderzitje en van de vraag of de passagiersairbag is ingeschakeld. Kinderzitje (p. 64) Bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 64) Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. • Onderste bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 65) Positie van de bevestigingspunten • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 71) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 72) Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags gaan niet samen. Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes op de achterbank, als de passagiersairbag geactiveerd is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen. Symbolen2 achter op de rugbekleding geven de positie van de bevestigingspunten aan. De bevestigingspunten voor het i-Size/ISOFIXsysteem zitten achter afdekkingen onder in de 2 66 Naam en symbool verschillen per markt. Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin zetten. VEILIGHEID N.B. Sticker voor passagiersairbag Kinderzitje monteren Bij de montage en het gebruik van een kinderzitje dient u op enkele dingen te letten. Het hangt van de plaats van het kinderzitje af welke dingen dat precies zijn. De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in de auto moet worden geplaatst, verschillen per land. Stel u op de hoogte van wat van toepassing is. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de openingsknop van de gordelsluiting aan kunnen liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheidsgordel per ongeluk open gaat. Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. Gerelateerde informatie • • • Kinderzitje (p. 64) Kinderzitje monteren (p. 67) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 69) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 71) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 72) Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje niet vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan de veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. Laat het bovengedeelte van het kinderzitje niet tegen de voorruit leunen. N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de bijgeleverde montagevoorschriften door te nemen. Neem bij onduidelijkheden over de montage van kinderveiligheidsproducten contact op met de producent. }} 67 VEILIGHEID || N.B. Laat een kinderzitje nooit los in de auto liggen. Bevestig het altijd volgens de instructies voor het kinderzitje, ook als u het niet gebruikt. Op achterbank monteren • • Op voorstoel monteren • Controleer bij montage van tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes of de passagiersairbag gedeactiveerd is. • Controleer bij montage van in de rijrichting geplaatste kinderzitjes of de passagiersairbag geactiveerd is. • Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kinderzitjes met een universele of semi-universele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst van compatibele auto's staat. • ISOFIX-kinderzitjes zijn alleen te monteren, wanneer de auto is uitgerust met een ISOFIX-console3 (accessoire). • Als het kinderzitje voorzien is van onderste bevestigingsbanden, adviseert Volvo u om deze aan de onderste bevestigingspunten vast te zetten3. • Om de montage van kinderzitjes te vereenvoudigen kunt u gebruikmaken van een ISOFIX-geleider. 3 4 68 Het aanbod aan accessoires verschilt per markt. Verschilt per markt. Gebruik alleen door Volvo geadviseerde kinderzitjes met een universele of semi-universele goedkeuring waarbij uw auto op de lijst van compatibele auto's staat. Het is niet toegestaan om kinderzitjes met steunbenen op de middelste zitplaats te monteren. • De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met ISOFIX-systeem en goedgekeurd voor iSize4. • De buitenste zitplaatsen zijn uitgerust met bevestigingspunten bovenaan. Volvo adviseert u om de bovenste bevestigingsbanden door de hoofdsteunopening te halen alvorens ze vast te zetten aan de bevestigingspunten. Volg de adviezen van de producent van het kinderzitje op, als dit niet mogelijk is. • Verstel na het vastzetten van eventuele onderste bevestigingsbanden van een kinderzitje in de onderste bevestigingspunten de desbetreffende stoel niet meer. Vergeet niet om bij het demonteren van een kinderzitje ook altijd eventuele onderste bevestigingsbanden te verwijderen. Gerelateerde informatie • • Positie van kinderzitje (p. 66) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 69) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 71) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 72) VEILIGHEID Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebruiken kinderzitjes op de verschillende zitplaatsen en voor de desbetreffende gewichtsgroepen. Gewicht Groep 0 max. 10 kg Groep 0+ max. 13 kg Groep 1 9–18 kg Groep 2 15–25 kg Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) N.B. Neem alvorens een kinderzitje in de auto te monteren altijd het hoofdstuk over de montage van kinderzitjes in de gebruikershandleiding door. Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank UA, B X UB UB UA, B X UB UB LC UFA, D U, LC U LC UFA UE, F, B*, G, LC UE }} * Optie/accessoire. 69 VEILIGHEID || Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Groep 3 22–36 kg Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank UFA UF, H, B*, G UH X U: Geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring. UF: Geschikt voor in rijrichting gemonteerde kinderzitjes met universele goedkeuring. L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. B: een geïntegreerd kinderzitje dat goedgekeurd is voor vervoer van kinderen in de betrokken gewichtsgroep. X: deze plaats is niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsgroep. A B C D E F G H Zet de rugleuning beter rechtop. Volvo adviseert: Volvo-babyzitje (typegoedkeuring E1 04301146). Volvo adviseert: Tegen de rijrichting in geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04192); tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E5 04212). Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje. Volvo adviseert: in de rijrichting geplaatst omkeerbaar Volvo-zitje (typegoedkeuring E5 04191); verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169); Volvo-kinderzitje (typegoedkeuring E1 04301312). Volvo adviseert: Römer KidFix XP (typegoedkeuring E1 04301312). Volvo adviseert: geïntegreerd kinderzitje (typegoedkeuring E5 04220). Volvo adviseert: verhogingskussen met of zonder rugleuning (typegoedkeuring E5 04216); Volvo-kinderzitje met rugleuning (typegoedkeuring E1 04301169). WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 71) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 72) • Veiligheidsgordels (p. 50) Gerelateerde informatie • • 70 Positie van kinderzitje (p. 66) Kinderzitje monteren (p. 67) * Optie/accessoire. VEILIGHEID Plaatsingstabel voor i-Sizekinderzitjes plaatsen en voor de desbetreffende gewichtsgroepen. De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebruiken i-Size-kinderzitjes op de verschillende zit- Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform UN Reg R129. N.B. Neem alvorens een kinderzitje in de auto te monteren altijd het hoofdstuk over de montage van kinderzitjes in de gebruikershandleiding door. Type kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank i-Size-kinderzitje X X i-UA X i-U: Geschikt voor i-Size-kinderzitje met "universele" goedkeuring dat in of tegen de rijrichting in geplaatst is. X: Niet geschikt voor kinderzitjes met universele goedkeuring. A Volvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie. Gerelateerde informatie • • • Positie van kinderzitje (p. 66) Kinderzitje monteren (p. 67) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 69) • Plaatsingstabel voor ISOFIX-kinderzitjes (p. 72) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 66) 71 VEILIGHEID Plaatsingstabel voor ISOFIXkinderzitjes plaatsen en voor de desbetreffende gewichtsgroepen. De tabel geeft aanbevelingen voor de te gebruiken ISOFIX-kinderzitjes op de verschillende zit- Het kinderzitje moet zijn goedgekeurd conform UN Reg R44 en de producent van het zitje moet het desbetreffende automodel op de lijst met compatibele auto's vermelden. Gewicht Groep 0 max. 10 kg Groep 0+ max. 13 kg 72 AfmetingscategorieA Type kinderzitje E Tegen rijrichting in geplaatst babyzitje E Tegen rijrichting in geplaatst babyzitje C Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje D Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje N.B. Neem alvorens een kinderzitje in de auto te monteren altijd het hoofdstuk over de montage van kinderzitjes in de gebruikershandleiding door. Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)B Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)B Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank ILB, C, XD X ILC X ILB, C, E, XD X ILC X VEILIGHEID Gewicht Groep 1 9–18 kg AfmetingscategorieA Type kinderzitje A In rijrichting geplaatst kinderzitje B In rijrichting geplaatst kinderzitje B1 In rijrichting geplaatst kinderzitje C Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje D Tegen rijrichting in geplaatst kinderzitje Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes)B Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes)B Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank X ILB, E, F, XD ILF, IUFF X ILB, E, XD X ILG X IL: Geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semiuniverseel zijn. IUF: Geschikt voor in de rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met een universele goedkeuring voor gebruik voor kinderen in de betrokken gewichtsgroep. X: Niet geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes. A B C D E F G Voor kinderzitjes met een ISOFIX-systeem zijn er afmetingscategorieën om te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje. De afmetingscategorie staat aangegeven op het etiket van het kinderzitje. Geschikt voor montage van ISOFIX-kinderzitjes met semi-universele goedkeuring (IL), als de auto is uitgerust met een ISOFIX-console (accessoire) (het aanbod aan accessoires verschilt per markt). Op deze positie ontbreken de bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes. Volvo adviseert: Volvo-babyzitje bevestigd met ISOFIX-systeem (typegoedkeuring E1 04301146). Geldt bij een auto zonder ISOFIX-console. Stel de rugleuning zo in dat de hoofdsteun het kinderzitje niet raakt. Voor kinderen in deze gewichtsgroep adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje. Volvo adviseert: BeSafe iZi Kid X3 ISOfix (typegoedkeuring E5 04200). }} 73 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. N.B. Als een i-Size/ISOFIX-kinderzitje geen afmetingscategorie heeft, moet het automodel op de voertuiglijst van het kinderzitje staan. N.B. Volvo raadt u aan om contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer voor de i-Size/ ISOFIX-kinderzitjes die Volvo adviseert. Gerelateerde informatie • • • 74 Positie van kinderzitje (p. 66) Kinderzitje monteren (p. 67) Plaatsingstabel voor kinderzitjes die de veiligheidsgordel in de auto gebruiken (p. 69) • Plaatsingstabel voor i-Size-kinderzitjes (p. 71) • i-Size/ISOFIX-bevestigingspunten voor kinderzitjes (p. 66) VEILIGHEID Geïntegreerd kinderzitje* Op de geïntegreerde kinderzitjes op de buitenste zitplaatsen van de achterbank kunnen kinderen comfortabel en veilig meerijden. De kinderzitjes zijn speciaal ontworpen om kinderen optimale bescherming te bieden. De zitkussens zijn afhankelijk van het gewicht van het kind omhoog te klappen in twee standen. Het kinderzitje is goedgekeurd voor kinderen met een gewicht van 15–36 kg (33–80 lbs) en een lengte van minimaal 95 cm (37 inch). Goede positie: de gordel loopt midden over de schouder. Zorg alvorens weg te rijden dat: • het zitkussen omhooggeklapt staat in de stand die zich leent voor het gewicht van het kind • het zitkussen vergrendeld is • • • de veiligheidsgordel goed strak langs het lichaam van het kind loopt en nergens slap hangt of verdraaid is; de veiligheidsgordel niet tegen de nek van het kind aankomt of onder de schouder langs loopt de heupgordel laag over het bekken loopt, zodat deze maximale bescherming biedt. Gerelateerde informatie • • • Kinderzitje (p. 64) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen (p. 76) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen (p. 77) WAARSCHUWING Volvo adviseert om de reparatie of vervanging van het geïntegreerde kinderzitje alleen te laten uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats. Het kinderzitje mag niet worden aangepast of van extra's worden voorzien. Als een geïntegreerd kinderzitje is blootgesteld aan een zware belasting, bijvoorbeeld bij een aanrijding, moet het zitgedeelte, de veiligheidsgordel, de rugleuning of eventueel het hele zitje worden vervangen. Ook als het kinderzitje niet beschadigd lijkt te zijn, kunnen de veiligheidsfuncties van het zitje voor een deel verloren zijn gegaan. Dit geldt ook als het zitgedeelte omlaag was geklapt bij een aanrijding of iets dergelijks. Het zitgedeelte moet ook worden vervangen als het sterk versleten is. WAARSCHUWING Bij het negeren van de instructies voor het geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval van een ongeluk ernstig letsel oplopen. * Optie/accessoire. 75 VEILIGHEID Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen Bovenste stand, met de onderste stand als uitgangspunt: Als het geïntegreerde kinderzitje gebruikt wordt, moet het zitkussen worden opgeklapt. Het geïntegreerde kinderzitje is in twee standen omhoog te klappen. Welke stand u moet gebruiken hangt af van het gewicht van het te vervoeren kind. Gewicht Onderste stand Bovenste stand 22–36 kg (50– 80 lbs) 15–25 kg (33– 55 lbs) Onderste stand: Duw het zitkussen naar achteren om het te vergrendelen. Druk op de knop om het zitkussen los te maken. Trek de handgreep naar voren en omhoog om het zitkussen vrij te geven. 76 * Optie/accessoire. VEILIGHEID Gerelateerde informatie • • Geïntegreerd kinderzitje* (p. 75) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen (p. 77) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* inklappen Als het geïntegreerde kinderzitje niet gebruikt wordt, moet het zitkussen in de achterbank worden geklapt. N.B. Til het zitkussen aan de voorkant op en duw het achteruit tegen de rugleuning aan om het te vergrendelen. Het zitgedeelte is vanuit de bovenste stand niet in één keer in de onderste stand te zetten. U moet het zitgedeelte vanuit de bovenste stand eerst helemaal tot op de achterbank omlaag klappen en vervolgens tot in de onderste stand omhoog klappen. WAARSCHUWING Bij het negeren van de instructies voor het geïntegreerde kinderzitje kan het kind in geval van een ongeluk ernstig letsel oplopen. N.B. Het zitgedeelte is vanuit de bovenste stand niet in één keer in de onderste stand te zetten. U moet het zitgedeelte vanuit de bovenste stand eerst helemaal tot op de achterbank omlaag klappen en vervolgens tot in de onderste stand omhoog klappen. Trek de handgreep naar voren om het zitkussen vrij te geven. }} * Optie/accessoire. 77 VEILIGHEID || Duw het zitkussen met uw hand omlaag om het te vergrendelen. BELANGRIJK Controleer vóór het omlaag klappen of er geen losse voorwerpen (bijvoorbeeld speelgoed) zijn achtergebleven in de ruimte onder het zitgedeelte van het kinderzitje. N.B. Bij het inklappen van rugleuningen achter moet eerst het zitgedeelte van het kinderzitje worden neergeklapt. Gerelateerde informatie • • 78 Geïntegreerd kinderzitje* (p. 75) Zitkussen van geïntegreerd kinderzitje* uitklappen (p. 76) * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur links In de overzichten wordt aangegeven waar displays en bedieningselementen dicht bij de bestuurder zitten. Stuurwiel en instrumentenpaneel Stuurwielafstelling Midden- en tunnelconsole Claxon Linker stuurknoppenset Motorkap openen Displayverlichting, achterklep ontgrendelen/ openen* / vergrendelen/sluiten*, koplamphoogteregeling van halogeenkoplampen Plafondconsole Middendisplay Alarmlichten, ontwaseming, media Schakelhendel/keuzehendel Startknop Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht, richtingaanwijzers, mistachterlicht, op nul zetten van dagtellers Parkeerrem Stuurpaddles om handmatig te schakelen met een automatische versnellingsbak* Leeslampjes en interieurverlichting voorin Head-updisplay* Panoramadak* Bestuurdersdisplay Display in plafondconsole, ON CALL-knop* Wissers en sproeiers, regensensor* Handmatige dimfunctie van achteruitkijkspiegel Rechter stuurknoppenset 80 Rijmodusknop Automatische rem bij stilstand Bestuurdersportier * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING • Versnellingsbak (p. 482) Instrumenten en bediening bij een auto met het stuur rechts In de overzichten wordt aangegeven waar displays en bedieningselementen dicht bij de bestuurder zitten. Stuurwiel en instrumentenpaneel Geheugens voor instellingen van elektrisch bedienbare voorstoel*, buitenspiegels en head-updisplay* Centrale vergrendeling Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspiegels, elektrisch kinderslot* Instelling van voorstoel Gerelateerde informatie • • • • • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) Stuurwiel verstellen (p. 203) Verlichtingsbediening (p. 154) Motor starten (p. 468) Bestuurdersdisplay (p. 84) Overzicht van het middendisplay (p. 110) }} * Optie/accessoire. 81 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Stuurwielafstelling || Linker knoppenset op het stuur Plafondconsole Stadslicht, dagrijlicht, dimlicht, groot licht, richtingaanwijzers, mistachterlicht, op nul zetten van dagtellers Middendisplay Stuurpaddles om handmatig te schakelen met een automatische versnellingsbak* Schakelhendel/keuzehendel Head-updisplay* Bestuurdersdisplay Wissers en sproeiers, regensensor* Rechter stuurknoppenset Displayverlichting, achterklep ontgrendelen/ openen* / vergrendelen/sluiten*, koplamphoogteregeling van halogeenkoplampen Alarmlichten, ontwaseming, media Leeslampjes en interieurverlichting voorin Startknop Panoramadak* Rijmodusknop Display in plafondconsole, ON CALL-knop* Parkeerrem Handmatige dimfunctie van achteruitkijkspiegel Automatische rem bij stilstand Midden- en tunnelconsole Motorkap openen Claxon 82 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Bestuurdersportier • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) Versnellingsbak (p. 482) Geheugens voor instellingen van elektrisch bedienbare voorstoel*, buitenspiegels en head-updisplay* Centrale vergrendeling Elektrisch bedienbare ruiten, buitenspiegels, elektrisch kinderslot* Instelling van voorstoel Gerelateerde informatie • • • • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) Stuurwiel verstellen (p. 203) Verlichtingsbediening (p. 154) Motor starten (p. 468) Bestuurdersdisplay (p. 84) * Optie/accessoire. 83 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Bestuurdersdisplay • Open een van de portieren. Het bestuurdersdisplay geeft informatie weer over de auto en het rijden. WAARSCHUWING Van het bestuurdersdisplay maken deel uit meters, indicatoren en controle- en waarschuwingssymbolen. Wat er op het bestuurdersdisplay wordt weergegeven, hangt af van de uitrusting, instellingen en de op dat moment actieve functies van de auto. Het bestuurdersdisplay wordt geactiveerd zodra er een portier wordt geopend, d.w.z. in contactslotstand 0. Het bestuurdersdisplay dooft, als het enige tijd niet wordt gebruikt. Om het weer te activeren moet u het volgende doen: • • Bedien het rempedaal. Activeer contactslotstand I. Maak geen gebruik van de auto, als het bestuurdersdisplay na de activering/start dooft of niet oplicht of als het bestuurdersdisplay of delen ervan onleesbaar zijn. Bezoek onmiddellijk een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Bij storingen in het bestuurdersdisplay kan mogelijk geen informatie over het remsysteem, de airbags of andere veiligheidssystemen worden weergegeven. U kunt de status van de autosystemen dan niet controleren en evenmin waarschuwingen en informatie ontvangen. Positie op het bestuurdersdisplay: 84 Links In het midden Rechts Snelheidsmeter Controle- en waarschuwingssymbolen Toerenteller/hybridemeterA Dagtellers Buitentemperatuurmeter Schakelindicator KilometertellerB Klok Rijmodus Informatie over cruisecontrol en snelheidsbegrenzer Meldingen, in bepaalde gevallen met grafische voorstellingen Brandstofmeter Verkeersbordinformatie* Informatie over portieren en gordels Hybridemeter * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING A B Links In het midden Rechts - Laadstatus Actieradius op tank - Mediaspeler Actieradius op accu - Navigatiekaart* Momentaan brandstofverbruik - Telefoon Appmenu (te activeren met de stuurknoppenset) - Stembediening - Afhankelijk van de gekozen rijmodus. Gecumuleerde afstand. Dynamisch symbool • Het dynamische symbool in zijn basisvorm. In het midden van het bestuurdersdisplay staat een dynamisch symbool dat er afhankelijk van het type melding anders uitziet. Een amberkleurige of rode markering rond het symbool geeft de ernst van controle- en waarschuwingsmeldingen aan. Aan de hand van een animatie is de basisvorm te wijzigen in een groeiend symbool om grafisch aan te geven waar het probleem zich bevindt of om informatie te verduidelijken. • • • Controlesymbolen op bestuurdersdisplay (p. 95) Boordcomputer (p. 89) Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 105) Voorbeeld van controlesymbool. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor bestuurdersdisplay (p. 86) Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay (p. 97) * Optie/accessoire. 85 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen voor bestuurdersdisplay Instellingen via middendisplay Instellingen voor de weergave-opties van het bestuurdersdisplay zijn te verrichten via het applicatiemenu van het bestuurdersdisplay en via het instellingsmenu van het middendisplay. Informatietype kiezen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Instellingen via appmenu van bestuurdersdisplay 2. Tik op My Car Displays bestuurdersscherm. Informatie 3. Kies wat er op de achtergrond moet verschijnen: • Geen info in achtergrond tonen • Info huidige gespeelde media tonen • Navigatie ook tonen zonder ingestelde route. Thema kiezen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. De afbeelding is schematisch, zodat afwijkingen in de opzet mogelijk zijn. Het appmenu is te openen en te regelen via de rechter stuurknoppenset. In het appmenu is te kiezen welke informatie op het bestuurdersdisplay moet verschijnen: • • • • 86 boordcomputer mediaspeler telefoon 2. Tik op My Car 3. Kies thema (uiterlijk) van het bestuurdersdisplay: • • • • Displays 2. Tik op Systeem Systeemtalen en eenheden Systeemtaal om een taal te kiezen. > Een wijziging werkt door op de taal op alle niveaus. De instellingen zijn persoonlijk en worden automatisch opgeslagen onder het actieve gebruikersprofiel. Gerelateerde informatie • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 105) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Toon skins Glass Minimalistic Performance Chrome Rings. Taal kiezen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. navigatiesysteem*. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Brandstofmeter Hybridemeter De brandstofmeter op het bestuurdersdisplay geeft het brandstofpeil in de tank aan. In de rijmodi Hybrid en Pure verschijnt een hybridemeter op het bestuurdersdisplay die u kunt gebruiken om zuiniger te rijden. Geeft het vermogensniveau aan waarbij de verbrandingsmotor aanslaat. Een gevuld symbool betekent dat de verbrandingsmotor wordt gebruikt. Geeft het vermogensniveau aan waarbij de verbrandingsmotor aanslaat. Een niet-gevuld symbool betekent dat de verbrandingsmotor niet wordt gebruikt. Indicatie die aangeeft dat de hybrideaccu wordt opgeladen, zoals bij lichte druk op het rempedaal. Gewenst vermogen Het beige gebied van de brandstofmeter geeft het brandstofpeil in de tank aan. Wanneer het brandstofpeil gering is en u moet bijtanken, gaat het amberkleurige tanksymbool branden. De boordcomputer geeft ook de resterende actieradius op de tank aan. Gerelateerde informatie • • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Hybridemeter (p. 88) Brandstof tanken (p. 506) Brandstoftank – inhoud (p. 710) De hybridemeter geeft op uiteenlopende manieren het verband aan tussen het benutte en het beschikbare vermogen van de elektromotor. Symbolen op de hybridemeter De wijzer van de hybridemeter geeft het door u gewenste motorvermogen aan op basis van de stand van het gaspedaal. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe groter het gewenste vermogen in de actuele versnelling. De markering tussen de bliksemschicht en de druppel geeft het punt aan waarop de verbrandingsmotor wordt gestart. Geeft het beschikbare vermogen van de elektromotor. Een gevuld symbool betekent dat de elektromotor wordt gebruikt. Een niet-gevuld symbool betekent dat de elektromotor niet wordt gebruikt. }} 87 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Hybridemeter Bijvoorbeeld: De hybridemeter geeft de resterende hoeveelheid stroom in de hybride-accu aan. De auto is gestart maar staat stil, geen vermogensbehoefte. De auto genereert stroom voor de accu en de accu wordt opgeladen bij lichte druk op het rempedaal of bij het afremmen op de motor op een aflopende helling. Gerelateerde informatie • • • • • De elektromotor is niet in staat het gevraagde motorvermogen te leveren, zodat de verbrandingsmotor aanslaat. 88 Rijmodi (p. 490) Bestuurdersdisplay (p. 84) Rempedaal (p. 474) Elektrisch rijden (p. 500) Verbrandingsmotor van de Twin Engine starten en afzetten (p. 489) De stroom in de hybride-accu wordt niet alleen gebruikt voor de elektromotor, maar ook voor koeling of verwarming van de auto. De boordcomputer geeft een schatting van de actieradius op de resterende hoeveelheid stroom in de hybride-accu. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Symbolen op de hybridemeter Boordcomputer De boordcomputer van de auto registreert waarden zoals afgelegde afstand, brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tijdens het rijden. Om eenvoudiger zuinig te kunnen rijden, worden het momentane en het gemiddelde brandstofverbruik geregistreerd. De boordcomputerinformatie is weer te geven op het bestuurdersdisplay. • • Actieradius op accu Toerist (alternatieve snelheidsmeter) Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk zijn te wijzigen via de systeeminstellingen op het middendisplay. Dagtellers Er zijn twee dagtellers, TM en TA. TM kan handmatig op nul worden gezet en TA wordt automatisch op nul gezet als de auto minimaal vier uur niet wordt gebruikt. Tijdens de rit wordt informatie geregistreerd over: Afstand Het symbool op de hybridemeter geeft aan dat de functie Hold is geactiveerd, terwijl het aangeeft dat het systeem Charge symbool is geactiveerd. • • • • Gerelateerde informatie De waarden zijn berekend op basis van de waarden sinds de laatste reset. • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Hybride-accu opladen (p. 447) "Hold" en "Charge"-functie (p. 502) Voorbeeld van boordcomputerinformatie op het bestuurdersdisplay.1 De volgende meters maken deel uit van de boordcomputer: • • • • 1 Rijtijd Gemiddelde snelheid Gemiddeld brandstofverbruik. Kilometerteller De kilometerteller registreert de totale afgelegde afstand van de auto. Deze waarde is niet op nul te zetten. Dagtellers Momentaan brandstofverbruik Kilometerteller Deze meter geeft het actuele brandstofverbruik van de auto aan. De waarde wordt zowat iedere seconde bijgewerkt. Momentaan brandstofverbruik Actieradius op tank De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. }} 89 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Actieradius op tank De boordcomputer berekent de actieradius op basis van de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. De actieradius wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km (20 mijl) en de resterende hoeveelheid brandstof. Als de meter "----" aangeeft, is er te weinig brandstof over om de actieradius te kunnen berekenen. Tank zo spoedig mogelijk. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u van rijstijl verandert. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Actieradius op accu De meter geeft de afstand aan die bij benadering kan worden afgelegd op de resterende hoeveelheid stroom in de hybride-accu. Wanneer de meter "----" aangeeft, zijn geen garanties meer te geven voor de actieradius. De berekende waarde is gebaseerd op het gemiddelde verbruik bij een normaal beladen auto, tijdens een normale rit en rekening houdend met de vraag of de airconditioning (AC) wel 90 of niet aanstaat. Bij overschakeling van de rijmodus Hybrid op Pure of andersom neemt de berekende actieradius mogelijk toe, omdat de Pure-modus gereduceerde klimaatinstellingen (ECO-klimaat) hanteert. sche ruit-/buitenspiegel-/stoelverwarming, koelfunctie klimaatregeling en dergelijke) er zijn ingeschakeld, hoe korter de actieradius. N.B. Naast een hoog stroomverbruik in het interieur kunnen ook snelle acceleraties en remmanoeuvres, hoge snelheden, zware ladingen, geringe buitentemperaturen en oplopende hellingen de actieradius beperken. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u van rijstijl verandert. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Startwaarde bij een volledig opgeladen hybride-accu Omdat het lastig is om een betrouwbare voorspelling te doen van het rijgedrag en de factoren die van invloed zijn op de actieradius op de accu, heeft Volvo ervoor gekozen om een startwaarde te hanteren bij een volledig opgeladen auto. De startwaarde bestaat uit een "tot-waarde" in plaats van een prognose van de actieradius op de accu. Het verschil in de startwaarde tussen Hybrid en Pure is te verklaren door het gegeven dat de auto in de rijmodus Pure niet alleen meer stroom van de hybride-accu kan afnemen, maar ook overschakelt op het ECO-klimaat. Actieradius op accu Voor een zo groot mogelijke actieradius op de accu moet u het stroomverbruik zo laag mogelijk houden. Hoe meer verbruikers (stereo, elektri- Toerist (alternatieve snelheidsmeter) De alternatieve digitale snelheidsmeter vereenvoudigt het rijden in landen waar verkeersborden met de voorgeschreven snelheden een andere eenheid hebben dan wat de instrumenten van de auto laten zien. De digitale snelheid wordt dan weergegeven in de eenheid die de analoge snelheidsmeter juist niet geeft. Is de analoge snelheidsmeter ingesteld op mph, dan wordt de snelheid op de boordcomputermeter weergegeven in km/h en omgekeerd. Gerelateerde informatie • Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdisplay (p. 91) • • Dagteller resetten (p. 92) Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay (p. 92) DISPLAYS EN STEMBEDIENING • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Rijstatistieken tonen op het bestuurdersdisplay 1. De door de boordcomputer geregistreerde en berekende waarden kunnen worden weergegeven op het bestuurdersdisplay. De waarden worden opgeslagen in een boordcomputerapp. Via het appmenu kunt u die informatie kiezen die op het bestuurdersdisplay moeten worden weergegeven. Open het appmenu op het bestuurdersdisplay door op (1) te drukken. (Het appmenu is niet te openen als er nog een onbevestigde melding op het bestuurdersdisplay staat. De melding moet eerst worden bevestigd voordat het appmenu te openen is.) 2. Navigeer naar de boordcomputerapp door met (2) naar links of rechts te vegen. > Op de bovenste vier menuregels staan de gemeten waarden voor dagteller TM. Op de vier menuregels eronder staan de gemeten waarden voor dagteller TA. Blader omhoog of omlaag in de lijst met (3). Open het appmenu2 en blader erin met de rechter stuurknoppenset. Appmenu Links/rechts Omhoog/omlaag Bevestigen 2 De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. }} 91 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || 3. Blader verder omlaag naar de alternatievenknoppen om te kiezen welke informatie op het bestuurdersdisplay moet worden weergegeven: • • • Dagteller resetten Reset de dagteller met de linker stuurhendel. De verbruiksinfo van de boordcomputer verschijnt in grafische vorm op het middendisplay en biedt u het overzicht waarmee u eenvoudig zuiniger kunt rijden. Actieradius op tank Kilometerteller Open de app Bestuurder prestaties op het appscherm om de verbruiksinfo weer te geven. Afgelegde afstand voor dagteller TM, TA of geen weergave van afgelegde afstand • Momentaan brandstofverbruik, gemiddeld verbruik voor TM of TA of geen weergave van het brandstofverbruik • • Toerist (alternatieve snelheidsmeter). Actieradius op accu Selecteer of deselecteer een optie met de knop O (4). De wijziging gaat meteen in. – Gerelateerde informatie • • Boordcomputer (p. 89) Dagteller resetten (p. 92) Reset alle informatie van de dagteller TM (dat wil zeggen actieradius, gemiddeld verbruik, gemiddelde snelheid en rijtijd) door de RESET-knop op de linker stuurhendel lang in te drukken. Bij kort indrukken van de RESET-knop reset u alleen de actieradius. Dagteller TA heeft alleen een automatische resetfunctie die start, wanneer de auto vier uur lang niet wordt gebruikt. Gerelateerde informatie • 92 Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay Boordcomputer (p. 89) Elke staaf in het diagram staat voor een afstand van 1, 10 of 100 km (of miles). Tijdens het rijden worden de staven van rechts naar links aangevuld. De staaf uiterst rechts geeft de waarde voor de actuele etappe aan. Het gemiddelde brandstofverbruik en de totale rijtijd zijn bepaald op basis van de verbruiksinfo sinds de laatste nulstelling. Het brandstofverbruik en stroomverbruik worden elk afzonderlijk weergegeven. Het aangegeven stroomverbruik is het nettoverbruik, dat wil zeggen de afgenomen stroom verminderd met de teruggewonnen energie tijdens het remmen. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen voor verbruiksinfo Gerelateerde informatie De instellingen voor verbruiksinfo zijn op nul te stellen of aan te passen. • Verbruiksinfo weergeven op het middendisplay (p. 92) • • Boordcomputer (p. 89) 1. Open de app Bestuurder prestaties op het appscherm om de verbruiksinfo weer te geven. Dagteller resetten (p. 92) Verbruiksinfo van de boordcomputer3. N.B. Bij ritten op stroom met de extra verwarming4 ingeschakeld kan het in de rijstatistieken vermelde brandstofverbruik stijgen. 2. Tik op Voorkeur om • de schaalverdeling te wijzigen. Kies een resolutie van 1, 10 of 100 km/miles voor de staaf. • de verbruiksinfo na afloop van een rit op nul te zetten. Wanneer de auto meer dan 4 uur stilgestaan heeft. • de gegevens over de actuele rit op nul te zetten. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor verbruiksinfo (p. 93) Boordcomputer (p. 89) Verbruiksinfo, berekend gemiddeld verbruik en totale rijtijd worden altijd gelijktijdig op nul gezet. Eenheden voor afstand, snelheid en dergelijk zijn te wijzigen via de systeeminstellingen op het middendisplay. 3 4 De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Geldt voor een verwarming op brandstof. 93 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Tijd en datum Instellingen voor tijd en datum Buitentemperatuurmeter De klok is zichtbaar op zowel bestuurders- als middendisplay. – De buitentemperatuurmeter staat aangegeven op het bestuurdersdisplay. Positie van de klok Kies Instellingen Systeem Datum en tijd op het hoofdscherm van het middendisplay om de instellingen voor tijd- en datumformaat te wijzigen. Stel de tijd en datum in door op de pijlen omhoog of omlaag op het touchscreen te drukken. Positie van de klok bij een 12 inch en een 8 inch bestuurdersdisplay. Op het middendisplay zit de klok rechts bovenaan op de statusbalk. In sommige situaties kan de klok op het bestuurdersdisplay schuilgaan achter meldingen en informatie. Automatische tijd voor auto's met gps Bij een auto met navigatiesysteem kunt u Automatische tijd kiezen. De tijdzone wordt dan automatisch ingesteld aan de hand van waar de auto zich bevindt. Voor een bepaald type navigatiesysteem moet ook de huidige locatie (land) worden ingesteld om de juiste tijdzone te krijgen. Als Automatische tijd niet is gekozen, stelt u tijd en datum met de pijlen omhoog of omlaag op het touchscreen. Zomertijd In sommige landen kan automatische instelling van de zomertijd worden geselecteerd met Auto. Voor alle overige landen kan de zomertijd worden ingesteld met Aan of Uit. Gerelateerde informatie • • 94 Bestuurdersdisplay (p. 84) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Een sensor registreert de temperatuur buiten de auto. Positie van de buitentemperatuurmeter bij een 12 inch en een 8 inch bestuurdersdisplay. Als de auto geparkeerd heeft gestaan, is het mogelijk dat de meter een te hoge temperatuur aangeeft. Wanneer de buitentemperatuur in het gebied –5 °C tot +2 °C (23 °F tot 36 °F) ligt, brandt er ook een sneeuwvloksymbool op het bestuurdersdisplay, dat voor slipgevaar waarschuwt. Het sneeuwvloksymbool gaat ook tijdelijk branden op het head-updisplay, als de auto daarmee is uitgerust. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Wijzig de eenheid voor o.a. de temperatuurmeter via systeeminstellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Controlesymbolen op bestuurdersdisplay De controlesymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de desbetreffende systemen actief zijn of dat er storingen of gebreken zijn opgetreden. Symbool Betekenis Informatie, lees displaymelding Bij een afwijking in een van de autosystemen gaat het informatiesymbool branden op het bestuurdersdisplay en verschijnt er een displaytekst. Het informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Symbool Betekenis Automatische rem aan Het symbool brandt, wanneer de functie actief is en de bedrijfsrem of parkeerrem ingrijpen. De rem zorgt dat de auto stil blijft staan, nadat deze tot stilstand is gekomen. Bandenspanningssysteem Het symbool brandt bij een storing in de parkeerrem. Het symbool brandt bij een te lage bandenspanning. Bij een storing in het bandenspanningssysteem gaat het symbool eerst ca. 1 minuut knipperen en vervolgens permanent branden. Dit kan komen doordat het systeem niet als beoogd een lage bandenspanning kan registreren of daarvoor waarschuwen. Storing in ABS Uitlaatgasreinigingssysteem Als het symbool brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Bij een storing in het uitlaatgasreinigingssysteem kan na een motorstart het symbool gaan branden. Rijd voor een controle naar een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Storing in remsysteem }} 95 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Symbool Betekenis Richtingaanwijzer links en rechts De symbolen knipperen als de richtingaanwijzers worden gebruikt. Symbool Betekenis Het symbool brandt, wanneer de stadslichten zijn ingeschakeld. Fout in het koplampsysteem Het symbool brandt, als er een storing is opgetreden in het ABL (Active Bending Lights) of als er een andere storing is opgetreden in het koplampsysteem. Automatisch groot licht aan 96 Betekenis Groot licht aan Preconditioning aan Het symbool brandt, wanneer u het groot licht voert of grootlichtsignalen geeft. Het symbool brandt, wanneer de motor- en interieurverwarming/ airconditioning voor preconditioning van de auto zorgen. Automatisch groot licht aan Stadslichten voor/achterlichten Symbool Het symbool brandt met blauw licht als het automatisch groot licht aan is. Stadslichten zijn ingeschakeld. Automatisch groot licht uit Het symbool brandt met wit licht als het automatisch groot licht uit is. Stadslichten zijn ingeschakeld. Groot licht aan Het symbool brandt, wanneer het groot licht en de stadslichten zijn ingeschakeld. Het symbool brandt met blauw licht als het automatisch groot licht aan is. Mistachterlicht aan Automatisch groot licht uit Regensensor aan Het symbool brandt met wit licht als het automatisch groot licht uit is. Dit symbool brandt, wanneer de regensensor aanstaat. Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht is ingeschakeld. Stabiliteitsregeling Het knipperende symbool geeft aan dat de stabiliteitsregeling werkt. Als het symbool continu brandt is er sprake van een storing in het systeem. Stabiliteitsregeling, Sport-stand Het symbool brandt, wanneer de Sport-stand is geactiveerd. De Sport-stand maakt een actievere rijervaring mogelijk. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Symbool Betekenis Rijbaanassistent Wit symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is waargenomen. Grijs symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is niet waargenomen. Amberkleurig symbool: Rijbaanassistent waarschuwt/grijpt in. Rijbaanassistent en regensensor Wit symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is waargenomen. De regensensor is aan. Grijs symbool: Rijbaanassistent aan en wegbelijning is niet waargenomen. De regensensor is aan. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay (p. 97) Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay De waarschuwingssymbolen attenderen u erop dat belangrijke functies zijn ingeschakeld of dat er ernstige storingen of gebreken zijn opgetreden. Symbool Betekenis Waarschuwing Het rode waarschuwingssymbool gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende tekstmelding op het bestuurdersdisplay. Het waarschuwingssymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Gordelwaarschuwing Het symbool brandt of knippert als u of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. Symbool Betekenis Airbags Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in een van de veiligheidssystemen van de auto. Lees de melding op het bestuurdersdisplay. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Storing in remsysteem Als het lampje oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. Bezoek de dichtstbijzijnde erkende werkplaats om het remvloeistofpeil te laten controleren en aanpassen. Parkeerrem aangezet Het lampje brandt continu, wanneer u de parkeerrem hebt aangezet. Een knipperend symbool houdt in dat er een storing is opgetreden. Lees de melding op het bestuurdersdisplay. }} 97 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Symbool Betekenis Lage oliedruk Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Dynamo laadt niet bij Het lampje gaat tijdens het rijden branden, als er sprake is van een storing in het elektrisch systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Dreigende botsing City Safety geeft een waarschuwing bij een dreigende botsing met andere voertuigen, voetgangers, fietsers en grotere dieren. Gerelateerde informatie 98 • Controlesymbolen op bestuurdersdisplay (p. 95) • Bestuurdersdisplay (p. 84) Licentieovereenkomst voor bestuurdersdisplay Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgt een Engelse versie van de overeenkomst tussen Volvo en producenten of ontwikkelaars. Boost Software License 1.0 Permission is hereby granted, free of charge, to any person or organization obtaining a copy of the software and accompanying documentation covered by this license (the "Software") to use, reproduce, display, distribute, execute, and transmit the Software, and to prepare derivative works of the Software, and to permit third-parties to whom the Software is furnished to do so, all subject to the following: The copyright notices in the Software and this entire statement, including the above license grant, this restriction and the following disclaimer, must be included in all copies of the Software, in whole or in part, and all derivative works of the Software, unless such copies or derivative works are solely in the form of machine-executable object code generated by a source language processor. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE, TITLE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDERS OR ANYONE DISTRIBUTING THE SOFTWARE BE LIABLE FOR ANY DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. DISPLAYS EN STEMBEDIENING BSD 4-clause "Original" or "Old" License Copyright (c) 1982, 1986, 1990, 1991, 1993 The Regents of the University of California. All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. All advertising materials mentioning features or use of this software must display the following acknowledgement: This product includes software developed by the University of California, Berkeley and its contributors. 4. Neither the name of the University nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE REGENTS AND CONTRIBUTORS ``AS IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE REGENTS OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. BSD 3-clause "New" or "Revised" License Copyright (c) 2011-2014, Yann Collet. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. 3. Neither the name of the organisation nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derive from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. }} 99 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || BSD 2-clause “Simplified” license Copyright (c) <YEAR>, <OWNER> All rights reserved. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, 100 OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. The views and conclusions contained in the software and documentation are those of the authors and should not be interpreted as representing official policies, either expressed or implied, of the FreeBSD Project. FreeType Project License 1. 1 Copyright 1996-1999 by David Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg Introduction The FreeType Project is distributed in several archive packages; some of them may contain, in addition to the FreeType font engine, various tools and contributions which rely on, or relate to, the FreeType Project. This license applies to all files found in such packages, and which do not fall under their own explicit license. The license affects thus the FreeType font engine, the test programs, documentation and makefiles, at the very least. This license was inspired by the BSD, Artistic, and IJG (Independent JPEG Group) licenses, which all encourage inclusion and use of free software in commercial and freeware products alike. As a consequence, its main points are that: o We don't promise that this software works. However, we are be interested in any kind of bug reports. (`as is' distribution) o You can use this software for whatever you want, in parts or full form, without having to pay us. (`royalty-free' usage) o You may not pretend that you wrote this software. If you use it, or only parts of it, in a program, you must acknowledge somewhere in your documentation that you've used the FreeType code. (`credits') We specifically permit and encourage the inclusion of this software, with or without modifications, in commercial products, provided that all warranty or liability claims are assumed by the product vendor. Legal Terms 0. Definitions Throughout this license, the terms `package', `FreeType Project', and `FreeType archive' refer to the set of files originally distributed by the authors (David Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg) as the `FreeType project', be they named as alpha, beta or final release. `You' refers to the licensee, or person using the project, where `using' is a generic term including compiling the project's source code as well as linking it to form a `program' or `executable'. This program is referred to as `a program using the FreeType engine'. This license applies to all files distributed in the original FreeType archive, including all source code, binaries and documentation, unless otherwise stated in the file in its original, unmodified form as distributed in the original archive. If you are unsure whether or not a particular file is covered by this license, you DISPLAYS EN STEMBEDIENING must contact us to verify this. The FreeType project is copyright (C) 1996-1999 by David Turner, Robert Wilhelm, and Werner Lemberg. All rights reserved except as specified below. 1. No Warranty THE FREETYPE ARCHIVE IS PROVIDED `AS IS' WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EITHER EXPRESSED OR IMPLIED, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE. IN NO EVENT WILL ANY OF THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR ANY DAMAGES CAUSED BY THE USE OR THE INABILITY TO USE, OF THE FREETYPE PROJECT. As you have not signed this license, you are not required to accept it. However, as the FreeType project is copyrighted material, only this license, or another one contracted with the authors, grants you the right to use, distribute, and modify it. Therefore, by using, distributing, or modifying the FreeType project, you indicate that you understand and accept all the terms of this license. 2. Redistribution Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: o Redistribution of source code must retain this license file (`licence.txt') unaltered; any additions, deletions or changes to the original files must be clearly indicated in accompanying documentation. The copyright notices of the unaltered, original files must be preserved in all copies of source files. o Redistribution in binary form must provide a disclaimer that states that the software is based in part of the work of the FreeType Team, in the distribution documentation. We also encourage you to put an URL to the FreeType web page in your documentation, though this isn't mandatory. These conditions apply to any software derived from or based on the FreeType code, not just the unmodified files. If you use our work, you must acknowledge us. However, no fee need be paid to us. 3. Advertising The names of FreeType's authors and contributors may not be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. We suggest, but do not require, that you use one or more of the following phrases to refer to this software in your documentation or advertising materials: `FreeType Project', `FreeType Engine', `FreeType library', or `FreeType Distribution'. 4. Contacts There are two mailing lists related to FreeType: o [email protected] Discusses general use and applications of FreeType, as well as future and wanted additions to the library and distribution. If you are looking for support, start in this list if you haven't found anything to help you in the documentation. o [email protected] Discusses bugs, as well as engine internals, design issues, specific licenses, porting, etc. o http://www.freetype.org Holds the current FreeType web page, which will allow you to download our latest development version and read online documentation. You can also contact us individually at: David Turner <[email protected]> Robert Wilhelm <[email protected]> Werner Lemberg <[email protected]> }} 101 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || libpng versions 0.97, January 1998, through 1.0.6, March 20, 2000, are Copyright (c) 1998, 1999 Glenn Randers-Pehrson, and are distributed according to the same disclaimer and license as libpng-0.96, with the following individuals added to the list of Contributing Authors: For the purposes of this copyright and license, "Contributing Authors" is defined as the following set of individuals: Tom Lane Paul Schmidt If you modify libpng you may insert additional notices immediately following this sentence. Glenn Randers-Pehrson Tim Wegner Willem van Schaik libpng versions 1.0.7, July 1, 2000, through 1.0.13, April 15, 2002, are Copyright (c) 2000-2002 Glenn Randers-Pehrson and are distributed according to the same disclaimer and license as libpng-1.0.6 with the following individuals added to the list of Contributing Authors libpng versions 0.89, June 1996, through 0.96, May 1997, are Copyright (c) 1996, 1997 Andreas Dilger Distributed according to the same disclaimer and license as libpng-0.88, with the following individuals added to the list of Contributing Authors: The PNG Reference Library is supplied "AS IS". The Contributing Authors and Group 42, Inc. disclaim all warranties, expressed or implied, including, without limitation, the warranties of merchantability and of fitness for any purpose. The Contributing Authors and Group 42, Inc. assume no liability for direct, indirect, incidental, special, exemplary, or consequential damages, which may result from the use of the PNG Reference Library, even if advised of the possibility of such damage. Libpng License This copy of the libpng notices is provided for your convenience. In case of any discrepancy between this copy and the notices in the file png.h that is included in the libpng distribution, the latter shall prevail. COPYRIGHT NOTICE, DISCLAIMER, and LICENSE: Simon-Pierre Cadieux Eric S. Raymond Gilles Vollant and with the following additions to the disclaimer: There is no warranty against interference with your enjoyment of the library or against infringement. There is no warranty that our efforts or the library will fulfill any of your particular purposes or needs. This library is provided with all faults, and the entire risk of satisfactory quality, performance, accuracy, and effort is with the user. 102 John Bowler Kevin Bracey Sam Bushell Magnus Holmgren Greg Roelofs Tom Tanner libpng versions 0.5, May 1995, through 0.88, January 1996, are Copyright (c) 1995, 1996 Guy Eric Schalnat, Group 42, Inc. Andreas Dilger Dave Martindale Guy Eric Schalnat Permission is hereby granted to use, copy, modify, and distribute this source code, or portions hereof, for any purpose, without fee, subject to the following restrictions: DISPLAYS EN STEMBEDIENING 1. The origin of this source code must not be misrepresented. 2. Altered versions must be plainly marked as such and must not be misrepresented as being the original source. 3. This Copyright notice may not be removed or altered from any source or altered source distribution. The Contributing Authors and Group 42, Inc. specifically permit, without fee, and encourage the use of this source code as a component to supporting the PNG file format in commercial products. If you use this source code in a product, acknowledgment is not required but would be appreciated. A "png_get_copyright" function is available, for convenient use in "about" boxes and the like: printf("%s",png_get_copyright(NULL)); Also, the PNG logo (in PNG format, of course) is supplied in the files "pngbar.png" and "pngbar.jpg (88x31) and "pngnow.png" (98x31). Libpng is OSI Certified Open Source Software. OSI Certified Open Source is a certification mark of the Open Source Initiative. Glenn Randers-Pehrson [email protected] April 15, 2002 MIT License Copyright (c) <year> <copyright holders> Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: This software is provided 'as-is', without any express or implied warranty. In no event will the authors be held liable for any damages arising from the use of this software. Permission is granted to anyone to use this software for any purpose, including commercial applications, and to alter it and redistribute it freely, subject to the following restrictions: 1. The origin of this software must not be misrepresented; you must not claim that you wrote the original software. If you use this software in a product, an acknowledgment in the product documentation would be appreciated but is not required. 2. Altered source versions must be plainly marked as such, and must not be misrepresented as being the original software. 3. This notice may not be removed or altered from any source distribution. The above copyright notice and this permission notice shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL THE AUTHORS OR COPYRIGHT HOLDERS BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. zlib License The zlib/libpng License Copyright (c) <year> <copyright holders> }} 103 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || SGI Free Software B License Version 2.0. SGI FREE SOFTWARE LICENSE B (Version 2.0, Sept. 18, 2008) Copyright (C) [dates of first publication] Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice including the dates of first publication and either this permission notice or a reference to http:// oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. 104 Except as contained in this notice, the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealings in this Software without prior written authorization from Silicon Graphics, Inc. Applicatiemenu op bestuurdersdisplay Via het applicatiemenu (appmenu) van het bestuurdersdisplay krijgt u snel toegang tot de meest gebruikte functies voor bepaalde apps. Gerelateerde informatie • Bestuurdersdisplay (p. 84) Het appmenu op het bestuurdersdisplay is te gebruiken in plaats van het middendisplay. De afbeelding is schematisch, zodat afwijkingen in de opzet mogelijk zijn. Het appmenu verschijnt op het bestuurdersdisplay en navigatie is mogelijk via de rechter stuurknoppenset. Dankzij het appmenu kunt u eenvoudiger van app of appfunctie wisselen zonder daarvoor uw handen van het stuur te hoeven nemen. Functies van het appmenu U hebt toegang tot uiteenlopende functies via verschillende apps. Vanuit het appmenu zijn de DISPLAYS EN STEMBEDIENING volgende apps en de bijbehorende appfuncties te regelen: Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren Appmenu openen/sluiten – Het applicatiemenu (appmenu) op het bestuurdersdisplay is te gebruiken via de rechter stuurknoppenset. Druk op Openen/sluiten (1). (Het appmenu is niet te openen als er nog een onbevestigde melding op het bestuurdersdisplay staat. De melding moet eerst worden bevestigd voordat het appmenu te openen is.) > Het appmenu wordt geopend/gesloten. App Functies Boordcomputer Dagteller kiezen, kiezen wat op het bestuurdersdisplay moet worden weergegeven en dergelijke. Mediaspeler Actieve bron voor mediaspeler kiezen. Het appmenu wordt na een periode van inactiviteit automatisch gesloten of na bepaalde keuzes. Telefoon Contact in de gesprekslijst bellen. Navigeren en kiezen in appmenu Navigatie Begeleiding naar de bestemming e.d. Gerelateerde informatie • • • Bestuurdersdisplay (p. 84) Overzicht van het middendisplay (p. 110) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 105) Appmenu en rechter stuurknoppenset. Openen/sluiten 1. Navigeer door de beschikbare apps door op links of rechts (2) te drukken. > In het appmenu verschijnen de functies voor de vorige/volgende app. 2. Blader door de functies voor de gekozen app door op omhoog of omlaag (3) te drukken. 3. Bevestig de actuele functie of markeer uw keuze door op bevestigen (4) te drukken. > De desbetreffende functie wordt geactiveerd, waarna in bepaalde gevallen het appmenu wordt gesloten. Links/rechts Omhoog/omlaag Bevestigen Als het appmenu weer opent, verschijnen direct de functies voor de laatst gekozen app. Gerelateerde informatie • Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 104) • Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) 105 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Melding op bestuurdersdisplay Op het bestuurdersdisplay kunnen in uiteenlopende situaties meldingen verschijnen om u te informeren of helpen. voorstellingen, symbolen en knoppen om de desbetreffende melding bijvoorbeeld te bevestigen of in te stemmen met een bepaald verzoek. Servicemeldingen Hier volgt een greep uit de belangrijke servicemeldingen en hun betekenis. Melding Stop veiligA Service urgent Rijd naar werkplaatsA Bezoek een werkplaatsB om de auto onmiddellijk te laten controleren. Melding op bestuurdersdisplay. Op het bestuurdersdisplay verschijnen meldingen die voor u als bestuurder belangrijk zijn. Afhankelijk van de andere informatie die op dit moment wordt weergegeven, kan de positie van meldingen op het bestuurdersdisplay variëren. De meldingen verdwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele bevestiging/reactie van het bestuurdersdisplay. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard in de app Auto status, die opent vanuit het appscherm op het middendisplay. De meldingen kunnen er verschillende uitzien en worden mogelijk gecombineerd met grafische 106 Service vereistA Normaal onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Verschijnt geruime tijd vóór het geprogrammeerde tijdstip voor de volgende servicebeurt. Normaal onderhoud Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Betekenis Bespreek tijd voor onderhoud Betekenis Zet de motor afA Melding Onderhoud nodig Normaal onderhoud Onderhoudstermijn verstreken Tijdelijk uitA werkplaatsB Bezoek een om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. A B Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Verschijnt op het geprogrammeerde tijdstip voor de volgende servicebeurt. Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Verschijnt wanneer het geprogrammeerde tijdstip voor een servicebeurt is overschreden. De bijbehorende functie is tijdelijk uitgeschakeld en wordt na enige tijd rijden of de volgende keer dat u de motor start automatisch opnieuw ingeschakeld. Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de locatie van de storing. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Gerelateerde informatie • Melding op bestuurdersdisplay hanteren (p. 107) • Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren (p. 108) • Melding op het middendisplay (p. 142) Melding op bestuurdersdisplay hanteren 2. Meldingen op het bestuurdersdisplay zijn te hanteren via de rechter stuurknoppenset. Bevestig uw keuze door te drukken op bevestigen (2). > De melding verdwijnt van het bestuurdersdisplay. Voor meldingen zonder knoppen: – Melding op bestuurdersdisplay en rechter stuurknoppenset. Links/rechts Bevestigen Bepaalde meldingen op het bestuurdersdisplay worden gecombineerd met een of meer knoppen om de desbetreffende meldingen bijvoorbeeld te bevestigen of in te stemmen met een bepaald verzoek. Sluit de melding door op bevestigen (2) te drukken of doe niets, waarna de melding enige tijd later automatisch verdwijnt. > De melding verdwijnt van het bestuurdersdisplay. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard in de app Auto status, die opent vanuit het appscherm op het middendisplay. In verband hiermee verschijnt de melding Autobericht opgesl. in app Autostatus op het middendisplay. Gerelateerde informatie • • • Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren (p. 108) Melding op het middendisplay (p. 142) Nieuwe melding hanteren Voor meldingen met knoppen: 1. Navigeer door de beschikbare knoppen door op links of rechts (1) te drukken. 107 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Opgeslagen bestuurdersdisplaymeldingen hanteren Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het bestuurders- en middendisplay worden in beide gevallen gehanteerd in het middendisplay. Opgeslagen melding lezen Lees de opgeslagen melding direct: – Druk op de knop rechts van de melding Autobericht opgesl. in app Autostatus in het middendisplay. > De opgeslagen melding verschijnt in de app Auto status. Onderhoud reserveren voor een opgeslagen melding: – Lees de opgeslagen melding achteraf: 1. 2. 3. Opgeslagen meldingen zijn te bekijken in de app Auto status. Meldingen die op het bestuurdersdisplay zijn weergegeven en die opgeslagen moeten worden, worden bewaard in de app Auto status op het middendisplay. In verband hiermee verschijnt de melding Autobericht opgesl. in app Autostatus op het middendisplay. 5 108 Open de app Auto status vanuit het appscherm op het middendisplay. > De app start in het onderste deelscherm van het homescherm. Kies het tabblad Berichten in de app. > Er verschijnt een lijst met opgeslagen meldingen. Tik op een melding om deze uit te vouwen/ minimaliseren. > Er verschijnt meer informatie over de melding in de lijst en de afbeelding links in de app geeft informatie in grafische vorm over de melding. Een opgeslagen melding hanteren Bepaalde meldingen hebben in uitgevouwen vorm twee knoppen, nl. om onderhoud te reserveren of de gebruikershandleiding te lezen. Afhankelijk van de markt. Er moet ook een Volvo ID zijn geregistreerd en een voorkeurswerkplaats zijn gekozen. Druk in de uitgevouwen stand van de melding op Afspraak aanvragenBel voor een afspraak5 om hulp te krijgen bij het reserveren van onderhoud. > Met Afspraak aanvragen: Het tabblad Afspraken gaat open in de app en u krijgt een vraag voorgelegd over het reserveren van onderhoud en reparatie. Met Bel voor een afspraak: De telefoonapp wordt gestart en deze belt een onderhoudscentrum om service en reparatie te reserveren. Lees de gebruikershandleiding voor de opgeslagen melding: – Druk in de uitgevouwen stand van de melding op Handleiding om in de gebruikershandleiding over de melding te lezen. > De gebruikershandleiding gaat open op het middendisplay en deze geeft informatie die aan de melding is gekoppeld. Meldingen opgeslagen in de app worden automatisch gewist telkens bij het starten van de motor. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Gerelateerde informatie • • • Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) Melding op bestuurdersdisplay hanteren (p. 107) Melding op het middendisplay (p. 142) 109 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Overzicht van het middendisplay Vanaf het middendisplay zijn tal van autofuncties te regelen. Hier volgt een beschrijving van het middendisplay en de mogelijkheden ervan. 110 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Drie van de basisschermen van het middendisplay. Veeg naar rechts of naar links om het functie- of appscherm te openen6. Functiescherm – autofuncties die met één druk te activeren of deactiveren zijn. Som6 mige functies zijn ook zogenoemde triggerfuncties, die vensters met instelmogelijkhe- Bij een auto met het stuur rechts zijn de schermen onderling van plaats gewisseld. den openen. Bijvoorbeeld Camera. Instellingen voor het head-updisplay* zijn ook te ver}} * Optie/accessoire. 111 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || richten vanuit het functiescherm, maar aanpassingen verricht u met de rechter stuurknoppenset. Media – laatst gebruikte apps die verband houden met media. Druk op het scherm om het uit te vouwen. Homescherm – het eerste scherm dat verschijnt bij het inschakelen van display. Telefoon – van hieruit hebt u toegang tot de telefoon. Druk op het scherm om het uit te vouwen. Het applicatiescherm (appscherm) – apps die zijn gedownload (apps van derden) maar ook apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld FM-radio. Tik op een app-pictogram om de app te openen. Het extra deelscherm – laatst gebruikte apps of autosystemen die niet thuishoren in een van de overige deelschermen. Druk op het scherm om het uit te vouwen. Klimaatveld – informatie en rechtstreekse interactie voor bijvoorbeeld het instellen van temperatuur en stoelverwarming*. Tik op het symbool in het midden van het klimaatveld om het klimaatscherm met meer klimaatinstellingen te openen. Statusbalk – boven aan het scherm staan de activiteiten in de auto. Links op de statusbalk verschijnen netwerk- en aansluitingsgegevens en rechts verschijnen mediaspecifieke informatie en een klok plus een aanduiding van lopende achtergrondactiviteiten. Hoofdscherm – sleep het tabblad omlaag om het hoofdscherm te openen. Van hieruit zijn Instellingen, Handleiding, Profiel alsook de opgeslagen berichten van de auto te openen. In bepaalde gevallen zijn ook contextuele instellingen (bijv. Navigatie Instellingen) en de contextuele gebruikershandleiding (bijv. Handleiding Navigatie) via het hoofdscherm te bereiken. Navigatie – voert naar de kaartnavigatie, aan de hand van bijvoorbeeld Sensus Navigation*. Druk op het deelscherm om het uit te vouwen. 112 • • • • • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 19) Mediaspeler (p. 543) Telefoon (p. 560) Klimaatregelingsbediening (p. 218) Volume van systeemgeluid uitschakelen of aanpassen op middendisplay (p. 133) • Opzet van middendisplay aanpassen (p. 133) • • • • Systeemtaal wijzigen (p. 134) Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Middendisplay reinigen (p. 678) Melding op het middendisplay (p. 142) Gerelateerde informatie • • Middendisplay hanteren (p. 113) • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) • • Apps (p. 534) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) • Contextuele instellingen openen op het middendisplay (p. 135) * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Middendisplay hanteren Veel autofuncties zijn te bedienen en regelen vanaf het middendisplay. Het middendisplay is een touchscreen dat op aanraking reageert. Touchscreenfunctie middendisplay gebruiken De schermreacties hangen af van de vraag of u erop drukt of slepende of vegende bewegingen maakt. U kunt bijv. van het ene naar het andere scherm bladeren, objecten markeren, scrollen in Methode een lijst en apps verplaatsen door het scherm op verschillende manieren aan te raken. Dankzij IR-stralen vlak boven het schermoppervlak kan het scherm ook vingers op korte afstand vóór het scherm registreren. Deze technologie maakt het mogelijk om het scherm ook te gebruiken als u handschoenen aan hebt. Het display is gelijktijdig door twee mensen te bedienen, bijv. om het klimaat aan de bestuurders- en passagierszijde in te stellen. BELANGRIJK Raak het scherm niet met scherpe voorwerpen aan om krassen te voorkomen. In de onderstaande tabel worden de verschillende methoden voor schermbediening toegelicht: Uitvoering Resultaat Eenmaal indrukken. Een object markeren, een keuze bevestigen of een functie activeren. Tweemaal snel drukken. Inzoomen op een digitaal object, zoals de kaart. Eenmaal drukken en vasthouden. Een object beetpakken. Is te gebruiken om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen. Houd de vinger(s) op het scherm gedrukt, terwijl u het object naar de gewenste locatie sleept. Eenmaal drukken met twee vingers. Uitzoomen van een digitaal object, zoals de kaart. }} 113 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Methode Uitvoering Resultaat Vegen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Ingedrukt houden en verslepen om apps of kaartpunten op de kaart te verplaatsen. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen. Snel vegen/slepen Wisselen tussen schermen, bladeren in een lijst, tekst of scherm. Horizontaal of verticaal over het scherm slepen. Let erop dat het hoofdscherm mogelijk wordt geopend bij aanraking van het bovenste deel van het scherm. 114 Spreiden Inzoomen. Knijpen Uitzoomen. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Terugkeren naar homescherm vanuit een ander scherm • het bedieningselement naar de gewenste temperatuur te slepen, 1. • op + of − te drukken om de temperatuur in stapjes te verhogen of te verlagen, of • op de gewenste temperatuur op het bedieningselement te drukken. 2. Druk kort op de homeknop onder het middendisplay. > De laatst geactiveerde stand voor het homescherm verschijnt. Druk opnieuw kort op de homeknop. > Alle deelschermen van het homescherm worden in de standaardstand gezet. Gerelateerde informatie N.B. In het homescherm van de standaardstand – druk kort op de homeknop. Op het scherm verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de verschillende tegels kunt openen. De bladerindicator verschijnt op het middendisplay, wanneer u omhoog of omlaag kunt bladeren. • Middendisplay activeren en deactiveren (p. 116) • Apps en knoppen op middendisplay verplaatsen (p. 125) • Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Bediening op middendisplay gebruiken In een lijst, artikel of scherm bladeren Wanneer een bladerindicator zichtbaar is op het scherm, kunt u omhoog- of omlaagbladeren. Veeg op een willekeurige plaats op het scherm omhoog of omlaag. Temperatuurbediening. Tal van autosystemen gebruiken bedieningselementen. Regel bijv. de temperatuur door: 115 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Middendisplay activeren en deactiveren 1. Het middendisplay is te dimmen en te activeren met de homeknop onder het display. 2. Houd de fysieke homeknop onder het display langere tijd ingedrukt. > Het display dooft, met uitzondering van het klimaatveld dat nog steeds zichtbaar is. Alle functies die aan het scherm gekoppeld zijn blijven werken. Display opnieuw inschakelen – kort op de homeknop drukken. > U ziet dan weer hetzelfde als toen het scherm werd uitgeschakeld. N.B. Het scherm kan niet worden uitgezet als er een bepaald commando op het scherm staat. N.B. Homeknop voor middendisplay. Bij bediening van de homeknop wordt het scherm gedimd en reageert het touchscreen niet langer op aanraking. Het klimaatveld blijft nog steeds zichtbaar. Alle functies die aan het scherm gekoppeld zijn, zoals klimaat, geluid, routebegeleiding* en apps blijven werken. Dim het middendisplay bijvoorbeeld om het scherm te reinigen. Het middendisplay is bijvoorbeeld ook te dimmen om niet gestoord te worden tijdens het rijden. Het middendisplay wordt automatisch uitgeschakeld als de motor uit is en het bestuurdersportier wordt geopend. Gerelateerde informatie • • • 116 Middendisplay reinigen (p. 678) Opzet van middendisplay aanpassen (p. 133) Overzicht van het middendisplay (p. 110) Navigeren in schermen op het middendisplay Het middendisplay heeft vijf verschillende basisschermen: homescherm, hoofdscherm, klimaatscherm, applicatiescherm (appscherm) en functiescherm. Bij het openen van het bestuurdersportier wordt het display automatisch ingeschakeld. Homescherm Het homescherm is het scherm dat verschijnt bij het inschakelen van het display. Het bestaat uit vier deelschermen: Navigatie, Media, Telefoon en een extra deelscherm. Een app of autofunctie die gekozen wordt vanuit het app- of functiemenu start in het desbetreffende deelmenu in het homescherm. Zo start bijvoorbeeld FM-radio in het Media-deelscherm. Het extra deelscherm bestaat uit de laatst gebruikte app of autofunctie die niet thuishoort in een van de overige drie schermen. De deelschermen bevatten beknopte informatie over de desbetreffende apps. N.B. Bij het starten van de auto verschijnt in de deelschermen van het homescherm informatie over de actuele stand van de apps in het desbetreffende deelscherm. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING N.B. In het homescherm van de standaardstand – druk kort op de homeknop. Op het scherm verschijnt een animatie die uitlegt hoe u de verschillende tegels kunt openen. Statusbalk Boven aan het scherm staan de activiteiten in de auto. Links op de statusbalk verschijnen netwerken aansluitingsgegevens en rechts verschijnen mediaspecifieke gegevens, klok alsook een aanduiding dat er achtergrondactiviteiten gaande zijn. Hoofdscherm het tabblad te klikken of door van boven naar beneden over het scherm te slepen/vegen. Het hoofdscherm biedt altijd toegang tot: • Instellingen • Handleiding • Profiel • De opgeslagen berichten van de auto. Het hoofdscherm biedt soms toegang tot: • Contextuele instelling (bijvoorbeeld Navigatie Instellingen). Wijzig instellingen rechtstreeks in het hoofdscherm wanneer een app (zoals navigatie) actief is. • Contextuele gebruikershandleiding (bijvoorbeeld Handleiding Navigatie). Open rechtstreeks vanuit het hoofdscherm het artikel in de digitale gebruikershandleiding dat verband houdt met hetgeen op het scherm verschijnt. Hoofdscherm verlaten – tik op een punt buiten het hoofdscherm, op de homeknop of onder aan het hoofdscherm en sleep het omhoog. Het onderliggende scherm wordt dan weer zichtbaar zodat u het kunt gebruiken. N.B. Het hoofdscherm is niet beschikbaar tijdens het starten/uitschakelen of als er een displaytekst op het scherm staat. Dat is evenmin het geval als het klimaatscherm wordt weergegeven. Klimaatscherm Onder aan het display is altijd het klimaatveld zichtbaar. Daar zijn rechtstreeks de meest gebruikte klimaatinstellingen te verrichten, zoals het instellen van de temperatuur en de stoelverwarming*. Tik op het symbool midden in het klimaatveld om het klimaatscherm te openen en om toegang te krijgen tot meer klimaatinstellingen. Tik op het symbool om het klimaatscherm te sluiten en terug te gaan naar het eerdere scherm. Hoofdscherm omlaaggesleept. Midden op de statusbalk boven aan het display vindt u een tab. Open het hoofdscherm door op }} * Optie/accessoire. 117 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Applicatiescherm rechtstreeks op het appscherm, zoals het aantal ongelezen sms-berichten voor Berichten. Functiescherm Tik op een app om deze te openen. Deze opent dan in het deelscherm waar hij bij hoort, bijvoorbeeld Media. Afhankelijk van het aantal apps kunt u omlaagbladeren in het appscherm. U doet dat door van onder naar boven te vegen/slepen. Ga terug naar het homescherm door van links naar rechts7 over het display te vegen of door op de homeknop te drukken. Applicatiescherm met de apps van de auto. links7 Veeg van rechts naar over het display om vanuit het homescherm het applicatiescherm (appscherm) te openen. Hier liggen apps die zijn gedownload (apps van derden) maar ook apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld FMradio. Bepaalde apps tonen beknopte informatie 7 118 Functiescherm met knoppen voor uiteenlopende autofuncties. Veeg van links naar rechts7 over het display om vanuit het homescherm het functiescherm te openen. Van daaruit kunt u verschillende autofuncties activeren of deactiveren, bijv. BLIS*, Lane Keeping Aid* en Parkeerhulp*. Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Afhankelijk van het aantal functies kunt u ook omlaagbladeren in het scherm. U doet dat door van onder naar boven te vegen/slepen. • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) • Overzicht van het middendisplay (p. 110) In tegenstelling tot het appscherm waar bij een tik op een app de bijbehorende app wordt geopend, wordt bij een tik op een functieknop in het functiescherm alleen de desbetreffende functie geactiveerd of gedeactiveerd. Bepaalde functies, de triggerfuncties, openen door erop te drukken in een eigen venster. Ga terug naar het homescherm door van rechts naar links7 over het display te vegen of door op de homeknop te drukken. Gerelateerde informatie • Deelschermen op middendisplay hanteren (p. 120) • Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) • Contextuele instellingen openen op het middendisplay (p. 135) • Gebruikershandleiding op middendisplay (p. 19) • • • Bestuurdersprofielen (p. 138) 7 Klimaatregelingsbediening (p. 218) Apps (p. 534) Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. 119 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Deelschermen op middendisplay hanteren Het homescherm bestaat uit vier deelschermen: Navigatie, Media, Telefoon en een extra deelscherm. Deze schermen zijn uit te vouwen. 120 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Een deelscherm uitvouwen vanuit standaardstand Standaardstand en uitgevouwen stand van het deelscherm van het middendisplay. }} 121 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Deelscherm uitvouwen: – Voor de deelschermen Navigatie, Media en Telefoon: Tik op een willekeurige plaats op het deelscherm. Bij het uitvouwen van een deelscherm verdwijnt het extra deelscherm op het homescherm tijdelijk naar de achtergrond. De andere twee deelschermen worden ingeklapt en tonen slechts bepaalde informatie. Na een tik op het extra deelscherm worden de andere drie deelschermen ingeklapt en tonen slechts bepaalde informatie. scherm voor nog meer informatie en aanvullende instelmogelijkheden. Als er een deelscherm is geopend als volledig scherm, verschijnt er geen informatie van de overige deelschermen. In het uitgevouwen scherm zijn de basisfuncties van de desbetreffende app toegankelijk. Uitgevouwen deelscherm sluiten: – Het deelscherm kan op drie verschillende manieren worden gesloten: • Tik op het bovenste deel van het uitgevouwen deelscherm. • Tik op een ander deelscherm (om dit in uitgevouwen stand te openen). • Druk kort op de fysieke homeknop onder het middendisplay. Deelscherm maximaliseren of minimaliseren Het extra deelscherm8 en het deelscherm voor Navigatie zijn te maximaliseren tot volledig 8 122 Geldt niet voor alle apps of autofuncties die via het extra deelscherm te openen zijn. Om de app vanuit uitgevouwen stand te maximaliseren – tik op het symbool. Tik op het symbool om terug te gaan naar de uitgevouwen stand of druk op de homeknop onder aan het display. Homeknop voor middendisplay. U kunt altijd teruggaan naar het homescherm door op de homeknop te drukken. Om vanuit de uitgevouwen stand terug te gaan naar de standaardweergave van het homescherm – druk tweemaal op de homeknop. Gerelateerde informatie • • Middendisplay hanteren (p. 113) • Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Middendisplay activeren en deactiveren (p. 116) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Functiescherm op het middendisplay In het functiescherm, een van de basisschermen van het middendisplay, liggen alle knoppen voor autofuncties. Navigeer vanuit het homescherm naar het functiescherm door van links naar rechts over het display te vegen.9. Verschillende soorten knoppen Er zijn drie verschillende soorten knoppen voor autofuncties, zie hieronder: Soort knop Eigenschap Bijbehorende autofunctie Functieknoppen Hebben een Aan/Uit-stand. De meeste knoppen in het functiescherm zijn functieknoppen. Bij een geactiveerde functie brandt een led-lampje links van de knopicoon. Druk op de knop om de bijbehorende functie te activeren/deactiveren. Triggerknoppen Hebben geen Aan/Uit-stand. Bij het gebruik van een triggerknop wordt een venster voor de desbetreffende functie geopend. Bijvoorbeeld een venster voor aanpassing van de stoelinstellingen. Parkeerknoppen Hebben een Aan/Uit-stand en een aftaststand. Lijken op functieknoppen maar hebben een extra stand voor het aftasten van parkeerruimte. 9 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. • Camera • Hfdsteun omlaag • Head-up display afstellen • Inparkeren • Uitparkeren }} 123 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Verschillende standen van de knoppen Wanneer het groene led-lampje brandt van een functie- of parkeerknop, is de desbetreffende functie geactiveerd. Bij het activeren van functies verschijnt voor sommige functies een extra tekst over wat deze inhouden. De tekst blijft een paar seconden staan, waarna de knop met het brandende led-lampje verschijnt. Het systeem is gedeactiveerd, wanneer het ledlampje is gedoofd. Voor Lane Keeping Aid verschijnt bijvoorbeeld de tekst Werkt alleen bij bepaalde snelheden bij het indrukken van de knop. Bij eenmaal kort indrukken van de knop activeert of deactiveert u de functie. Wanneer er in de rechter bovenhoek van de knop een gevarendriehoekje verschijnt, is er sprake van een fout. Gerelateerde informatie • • 124 Middendisplay hanteren (p. 113) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Apps en knoppen op middendisplay verplaatsen N.B. Verberg de apps die u zelden of nooit gebruikt door ze helemaal onderaan te plaatsen, buiten het zichtveld. Op die manier kunt u makkelijker de apps vinden die u vaker gebruikt. De apps en de knoppen voor autofuncties op het app- en functiescherm zijn te verplaatsen en naar wens anders te organiseren. 1. Veeg van rechts naar links10 om het appscherm te openen of van links naar rechts10 om het functiescherm te openen. 2. Blijf op een app of knop drukken. > De app of knop verandert van grootte en wordt transparant. U kunt de app/knop vervolgens verplaatsen. 3. Sleep de app of knop naar een lege plek op het scherm. Het maximale aantal regels voor apps of knoppen is 48. Om een app of knop tot buiten het zichtbare schermgedeelte te verplaatsen moet u deze naar de onderkant van het scherm slepen. Er worden dan automatisch nieuwe regels voor de app of knop toegevoegd. N.B. Apps en autofunctieknoppen kunnen niet worden bewaard op plaatsen die al bezet zijn. Gerelateerde informatie • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) • • Apps (p. 534) Middendisplay hanteren (p. 113) Het is dan ook mogelijk om een app of knop verder naar onderen te verplaatsen, zodat deze in de normale schermstand niet zichtbaar is. Veeg over het scherm om omhoog of omlaag te bladeren. 10 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. Symbolen op de statusbalk van het middendisplay Overzicht van de symbolen die mogelijk op de statusbalk van het middendisplay verschijnen. De statusbalk geeft de lopende activiteiten en in bepaalde gevallen hun status aan. Omdat de ruimte in het veld beperkt is, worden niet voortdurend alle symbolen weergegeven. Symbool Betekenis Internetverbinding. Internetverbinding mislukt. Roaming geactiveerd. Signaalsterkte in netwerk voor mobiele telefonie. Bluetooth-apparaat aangesloten. Bluetooth geactiveerd maar geen eenheid aangesloten. Er wordt informatie van en naar het gps gestuurd. Aangesloten op Wi-Fi-netwerk. }} 125 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Symbool Betekenis 'Internet sharing' geactiveerd (WiFi-hotspot). De auto deelt dus de beschikbare verbinding. Gerelateerde informatie • Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) • • Melding op het middendisplay (p. 142) Automodem geactiveerd. Internet delen via USB actief. Proces gaande. • • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 550) Telefoon (p. 560) Tijd en datum (p. 94) Timer voor preconditioning actief. Weergave audiobron gestart. Weergave audiobron gestopt. Telefoongesprek gaande. Weergave audiobron onderdrukt. Er komt nieuws binnen via een radiokanaal. Verkeersinformatie mogelijk. Klok. 126 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Toetsenbord op middendisplay Met het toetsenbord van het middendisplay kunt u met toetsen tekst invoeren op het scherm, maar ook handmatig door letters en tekens "in te tekenen" op het scherm. Met het toetsenbord kunnen tekens, letters en cijfers worden ingevoerd, bijv. om sms-berichten vanuit de auto op te stellen, wachtwoorden in te vullen en naar artikelen te zoeken in de digitale gebruikershandleiding. Het toetsenbord verschijnt alleen als het mogelijk is om op het scherm te schrijven. }} 127 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || De afbeelding laat een overzicht zien van een aantal van de knoppen die op het toetsenbord kunnen verschijnen. De opzet wisselt, al naar gelang de taalinstellingen en in welk verband het toetsenbord wordt gebruikt. 128 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Regel met suggesties voor woorden of tekens11. De voorgestelde woorden worden aangepast naarmate er nieuwe letters worden ingetypt. Blader door de suggesties door op de pijlen naar links en naar rechts te drukken. Tik op een suggestie om deze te selecteren. Let erop dat deze functie niet door alle taalopties wordt ondersteund. De regel is dan niet zichtbaar op het toetsenbord. Afhankelijk van de voor het toetsenbord gekozen taal (zie punt 7) worden de beschikbare tekens aangepast. Tik op een teken om dit in te voeren. Afhankelijk van de situatie waarin u het toetsenbord gebruikt, heeft de knop een andere functie – @ (bij invoer van een e-mailadres) of nieuwe regel (bij normale tekstinvoer). Verbergt het toetsenbord. Als dat niet mogelijk is, verschijnt de knop niet. Wordt gebruikt om met hoofdletters te schrijven. Druk eenmaal om een hoofdletter te schrijven en dan verder te gaan met kleine letters. Door nogmaals te drukken worden alle letters hoofdletters. Als u nog eens drukt, wordt het toetsenbord weer ingesteld op kleine letters. In deze stand wordt de eerste letter na een punt, uitroepteken of vraagteken als hoofdletter geschreven. Dit geldt ook 11 Geldt voor Aziatische talen. voor de eerste letter in het tekstveld. In tekstvelden die bestemd zijn voor namen of adressen begint automatisch elk woord met een hoofdletter. In tekstvelden waar wachtwoorden, webadressen of e-mailadressen moeten worden ingevuld, worden alle letters juist klein, tenzij anderszins actief met de knop wordt ingesteld. Bij eenmaal indrukken van de bevestigingsknop boven het toetsenbord (niet zichtbaar op de afbeelding) bevestigt u de ingevoerde tekst. De knop ziet er verschillend uit, al naar gelang de context. Varianten van een letter of een teken Cijferinvoer. Het toetsenbord (2) laat dan cijfers zien. Druk op , dat in de cijferstand verschijnt in plaats van , om terug te keren naar het toetsenbord met letters, of op om het toetsenbord met speciale tekens te zien. Wijzigt de taal voor de tekstinvoer, bijvoorbeeld EN. Tekens die kunnen worden ingevoerd alsook suggesties voor woorden (1) veranderen al naar gelang de gekozen taal. Om op het toetsenbord van taal te kunnen wisselen, moeten de talen eerst onder Instellingen worden toegevoegd. Spatie. Maakt tekstinvoer ongedaan. Bij kort indrukken verwijdert u één teken tegelijk. Houd de knop ingedrukt om meerdere tekens in sneller tempo te verwijderen. U kunt varianten van een letter of teken invoeren, bijv. é of è, door op de letter of het teken te blijven tikken. Er verschijnt een venster met mogelijke varianten van de letter/het teken. Tik op de gewenste variant. Als u geen van de varianten selecteert, wordt het oorspronkelijk gekozen letter of teken ingevoerd. Vervangt de toetsenbordstand om in plaats daarvan handmatig letters en tekens in te voeren. }} 129 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || 130 Gerelateerde informatie • Taal wijzigen voor toetsenbord van middendisplay (p. 131) • Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) • • Middendisplay hanteren (p. 113) Berichtfuncties (p. 566) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Taal wijzigen voor toetsenbord van middendisplay Op het toetsenbord wisselen tussen verschillende talen Om op het toetsenbord tussen de verschillende talen te kunnen wisselen, moeten de talen eerst onder Instellingen worden toegevoegd. Wanneer u in Instellingen verschillende talen hebt geselecteerd, gebruikt u knop op het toetsenbord om te wisselen tussen de talen. Taal toevoegen of verwijderen in instellingen Het toetsenbord is automatisch ingesteld op dezelfde taal als de systeemtaal. De taal voor het toetsenbord kan handmatig worden aangepast zonder dat dit gevolgen heeft voor de systeemtaal. 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Druk op Systeem Systeemtalen en eenheden Toetsenbordindelingen. 3. Kies een of meer talen in de lijst. > Nu kunt u direct op het toetsenbord schakelen tussen de geselecteerde talen om tekst in te voeren. Als u onder Instellingen niet actief een taal hebt gekozen, hanteert het toetsenbord dezelfde taal als de systeemtaal van de auto. Om de taal op het toetsenbord te wijzigen met weergave van de lijst: 1. Druk lang op de knop. > Er verschijnt een lijst. 2. Kies de gewenste taal. Als er onder Instellingen meer dan vier talen zijn geselecteerd, is het mogelijk om op het toetsenbord door de lijst te bladeren. > Het toetsenbord wordt aangepast aan de gekozen taal en er worden andere suggesties voor woorden gegeven. Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay Het toetsenbord van het middendisplay biedt u de mogelijkheid om tekens, letters en woorden in te voeren door ze met de hand op het scherm te "tekenen". Tik op de desbetreffende knop van het toetsenbord om te wisselen tussen het invoeren met behulp van het toetsenbord en het handmatig tekenen van letters en tekens. Om de taal op het toetsenbord te wijzigen zonder weergave van de lijst: – Druk de knop kortstondig in. > Het toetsenbord wordt aangepast aan de volgende taal in de lijst, maar zonder de lijst zelf te tonen. Gerelateerde informatie • • Systeemtaal wijzigen (p. 134) Ruimte om tekens/letters/woorden/woorddelen te tekenen. Tekstveld waar suggesties voor tekens of woorden12 verschijnen naargelang u deze op het scherm (1) tekent. Toetsenbord op middendisplay (p. 127) }} 131 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Suggesties voor tekens/letters/woorden/ woorddelen. U kunt bladeren in de lijst. || Spatie. U kunt ook een spatie invoeren door een verbindingsstreepje (-) te tekenen in het tekstveld voor handgeschreven letters (1). Zie de onderstaande rubriek "Spatie invoeren in het vrije veld bij handgeschreven tekst". Tekstinvoer ongedaan maken. Kort indrukken om één teken/letter per keer te verwijderen. Wacht even voordat u opnieuw drukt om het volgende teken of de volgende letter te verwijderen et cetera. Teruggaan naar het toetsenbord met gewone tekeninvoer. Geluid bij invoer in-/uitschakelen. Toetsenbord verbergen. Als dat niet mogelijk is, verschijnt de knop niet. Taal voor tekstinvoer wijzigen. 12 13 132 Tekens/letters/woorden handmatig invoeren 1. Schrijf een teken, een letter, een woord of delen van een woord in de ruimte voor handgeschreven letters (1). Schrijf de letters of delen van het woord over elkaar heen of achter elkaar op één lijn. > Er verschijnt een aantal suggesties voor tekens, letters of woorden (3). Het meest waarschijnlijke staat bovenaan in de lijst. Tekens/letters verwijderen/wijzigen die handmatig zijn ingevoerd BELANGRIJK Raak het scherm niet met scherpe voorwerpen aan om krassen te voorkomen. 2. Voer het teken/de letter/het woord in door heel even te wachten. > Het teken/de letter/het woord boven aan de lijst wordt ingevoerd. U kunt ook een ander teken kiezen dat wat er boven aan de lijst verschijnt. Druk op het teken, de letter of het woord dat u zoekt in de lijst. Geldt voor bepaalde systeemtalen. Veeg bij een Arabisch toetsenbord in tegengestelde richting. Wanneer u van rechts naar links veegt, voegt u een spatie in. Wis de tekens in het tekstveld (2) door over het veld voor handgeschreven tekst (1) te vegen. – Om tekens/letters te wijzigen zijn er meerdere alternatieven: • Druk in de lijst (3) op de letter die of het woord dat u eigenlijk bedoelde. • Druk op de knop voor het ongedaan maken van tekstinvoer (5) om de letter te verwijderen en begin opnieuw. • Veeg horizontaal van rechts naar links13 over de ruimte voor handgeschreven letters (1). Verwijder meerdere letters door meerdere keren over de ruimte te vegen. • Eenmaal drukken op het kruisje in het tekstveld (2) neemt alle ingevoerde tekst weg. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Van regel wisselen in het vrije veld met handgeschreven tekst Opzet van middendisplay aanpassen U kunt de opzet van het middendisplay aanpassen door een thema te kiezen. Wissel handmatig van regel door bovenstaand teken in te tekenen in het veld voor handgeschreven tekst14. Spatie invoeren in het vrije veld bij handgeschreven tekst 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op My Car 3. Kies vervolgens een thema, bijv. Minimalistic of Chrome Rings. Displays Toon skins. Als aanvulling hierop is het mogelijk om te kiezen tussen Normaal en Helder. Bij Normaal is de achtergrond op het scherm donker en zijn de teksten licht. Dit is de standaardinstelling voor alle thema's. Desgewenst kan een lichte variant worden gekozen, waarbij de opzet zo wordt gewijzigd dat de achtergrond licht wordt en de teksten donker. Deze instelling is bijv. handig bij fel daglicht. De mogelijkheden zijn altijd beschikbaar voor de gebruiker en zijn niet afhankelijk van de verlichting eromheen. Volume van systeemgeluid uitschakelen of aanpassen op middendisplay Het volume van het systeemgeluid is op het middendisplay te wijzigen of uit te schakelen. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Geluid 3. Verschuif de bediening onder Aanraakgeluiden om het geluid voor het aantikken van het scherm te wijzigen/uit te zetten. Schuif de bediening naar het gewenste geluidsniveau. Systeemvolumes. Gerelateerde informatie • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Audio-instellingen (p. 532) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Gerelateerde informatie Voer een spatie in door van links naar rechts een streepje te tekenen15. • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Gerelateerde informatie • Middendisplay activeren en deactiveren (p. 116) • Middendisplay reinigen (p. 678) • 14 15 Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Voor Arabisch toetsenbord - schrijf hetzelfde teken, maar dan gespiegeld. Schrijf bij een Arabisch toetsenbord hetzelfde teken, maar dan van rechts naar links. 133 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Systeemeenheden wijzigen Systeemtaal wijzigen Instellingen voor de eenheden verricht u in het menu Instellingen van het middendisplay. Instellingen voor de taal verricht u in het menu Instellingen van het middendisplay. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Ga verder naar Systeem Systeemtalen en -eenheden Meeteenheden. 3. Kies een standaardeenheid: • Metr. – kilometer, liter en graden Celsius. • Imper. – miles, gallons en graden Celsius. • VS – miles, gallons en graden Fahrenheit. > De eenheden op het bestuurdersdisplay, het middendisplay en het head-updisplay worden gewijzigd. Gerelateerde informatie • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Systeemtaal wijzigen (p. 134) Via het middendisplay kunt u instellingen en informatie wijzigen voor tal van autofuncties. N.B. Wanneer u de taal in het middendisplay verandert, kan dat betekenen dat bepaalde informatie voor de eigenaar niet overeenkomt met landelijke of plaatselijke wet- en regelgeving. Kies geen taal die moeilijk is te begrijpen. Dat maakt het wellicht lastig om de structuur in het scherm terug te vinden. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Ga verder naar Systeem en -eenheden. 3. Kies Systeemtaal. Talen met ondersteuning van stembediening hebben een stembedieningssymbool. > De taal op het bestuurdersdisplay, het middendisplay en het head-updisplay wordt gewijzigd. Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) 1. Open het hoofdscherm door op het tabblad bovenaan te klikken of door van boven naar beneden over het scherm te slepen/vegen. 2. Tik op Instellingen om het instellingsmenu te openen. Systeemtalen Gerelateerde informatie 134 Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Systeemeenheden wijzigen (p. 134) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Het hoofdscherm met de knop voor Instellingen. 3. Tik op een van de categorieën en subcategorieën om naar de gewenste instelling te bladeren. 4. Wijzig een of meer instellingen. De manier van wijzigen hangt van het type instelling af. > De wijzigingen worden onmiddellijk opgeslagen. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Contextuele instellingen openen op het middendisplay 1. Open het hoofdscherm wanneer een app uitgevouwen is, bijv. Navigatie. Via de contextuele instellingen zijn rechtstreeks vanuit het topscherm op het middendisplay instellingen te wijzigen voor de meeste standaardapps van de auto. 2. Tik op Navigatie Instellingen. > Er wordt een pagina voor navigatie-instellingen geopend. 3. Wijzig de instellingen naar wens en bevestig uw keuze(s). Tik op Sluiten of op de fysieke homeknop op het middendisplay om het instellingsscherm te sluiten. De meeste basisapps van de auto bieden deze contextuele instelmogelijkheid, maar niet allemaal. Een subcategorie in het instellingsscherm met verschillende soorten instellingen, heeft een meerkeuzeknop en keuzerondjes. Gerelateerde informatie • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Tabel met instellingen op middendisplay (p. 137) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Apps van derden Hoofdscherm met de knop voor contextuele instellingen. Contextuele instellingen zijn snelkoppelingen naar specifieke instellingen die verband houden met de op het scherm getoonde actieve functie. De standaardapps van de auto, zoals FM-radio en USB, maken deel uit van Sensus en behoren tot de geïntegreerde autofuncties. De instellingen voor deze apps zijn rechtstreeks te wijzigen via de contextuele instellingen in het hoofdscherm. Wanneer contextuele instellingen beschikbaar zijn: Apps van derden zoals Volvo-id zijn bij aflevering van de auto niet voorgeïnstalleerd en moeten naderhand worden gedownload. Bij dergelijke apps van derden verricht u eventuele instellingen altijd in de desbetreffende apps en niet vanuit het hoofdscherm. Gerelateerde informatie • Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Apps downloaden (p. 535) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) 135 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Gebruikersgegevens resetten bij doorverkoop Instellingen resetten op middendisplay Bij doorverkoop moeten gebruikersgegevens en systeeminstellingen worden gereset naar de fabrieksinstellingen. U kunt de fabrieksinstellingen herstellen voor alle instellingen die zijn verricht in het instellingsmenu van het middendisplay. De instellingen van de auto kunnen op verschillende niveaus gereset worden. Reset bij doorverkoop alle gebruikersgegevens en herstel de fabrieksinstellingen voor de systeeminstellingen. Bij verkoop van de auto is het ook belangrijk om de doorverkoop te registreren in Volvo On Call* te wijzigen. Twee soorten resets Gerelateerde informatie • Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) • Instellingen resetten in bestuurdersprofielen (p. 142) 4. Er zijn twee soorten resets voor de instellingen in het instellingsmenu: • Fabrieksreset - wist alle gegevens en bestanden en herstelt de standaardwaarden voor alle instellingen. • Persoonlijke instellingen resetten - wist persoonlijke gegevens en herstelt de standaardwaarden voor alle persoonlijke instellingen. Druk op OK om de reset te bevestigen. Voor de optie Persoonlijke instellingen resetten wordt de reset bevestigd door op Resetten voor het actieve profiel of Resetten voor alle profielen te drukken. > De geselecteerde instellingen worden gereset. Gerelateerde informatie • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Tabel met instellingen op middendisplay (p. 137) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Instellingen resetten Doe het volgende om de instellingen te resetten. N.B. Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de auto stilstaat. 136 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Ga verder naar Systeem 3. Kies het gewenste type reset. > Er verschijnt een pop-upvenster. Fabrieksreset. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Tabel met instellingen op middendisplay Subcategorie Subcategorie Het instellingsmenu van het middendisplay heeft een aantal hoofdcategorieën en subcategorieën waarin instellingen en informatie voor tal van functies van de auto zijn verzameld. Spiegels en Comfort TV* Vergrendeling Video Er zijn zeven hoofdcategorieën: My Car, Geluid, Navigatie, Media, Communicatie, Klimaat en Systeem. Elke categorie omvat op zijn beurt een aantal subcategorieën en instelmogelijkheden. In de onderstaande tabellen wordt het eerste niveau van subcategorieën weergegeven. De instelmogelijkheden voor een functie of terrein worden uitvoeriger beschreven in de desbetreffende artikelen van de gebruikershandleiding. Sommige instellingen zijn persoonlijk, wat inhoudt dat ze opgeslagen kunnen worden voor een Bestuurdersprofielen. Andere zijn algemeen zijn, wat betekent dat ze niet zijn gekoppeld aan een bestuurdersprofiel. My Car Subcategorie Parkeerrem en vering Ruitenwisser voorruit Audio Communicatie Subcategorie Telefoon Subcategorie Tekstberichten Toon Android Auto* Balans Apple CarPlay* Systeemvolumes Bluetooth-apparaten Navigatie Wi-Fi Subcategorie Wi-Fi hotspot auto Kaart Internet via automodem* Route en begeleiding Volvo On Call* Verkeer Volvo-servicenetwerken Media Displays Subcategorie IntelliSafe AM/FM-radio Rijvoorkeuren/Individuele rijmodus* DAB* Lampen en verlichting Gracenote® Klimaatregeling De hoofdcategorie Klimaat heeft geen subcategorieën. }} * Optie/accessoire. 137 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Systeem Subcategorie Bestuurdersprofiel Datum en tijd Systeemtalen en -eenheden Privacy en gegevens Toetsenbordindelingen Stembediening* Fabrieksreset Systeeminformatie Gerelateerde informatie 138 • • Overzicht van het middendisplay (p. 110) • Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Bestuurdersprofielen Tal van auto-instellingen zijn naar wens aan te passen en op te slaan in een of meer bestuurdersprofielen. De persoonlijke instellingen worden automatisch in het actieve bestuurdersprofiel opgeslagen. Elke sleutel is te koppelen aan een bestuurdersprofiel. Bij gebruik van een sleutel waaraan een bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt de auto aangepast volgens de instellingen van dat specifieke bestuurdersprofiel. Welke instellingen worden opgeslagen in bestuurdersprofielen? Veel auto-instellingen worden automatisch opgeslagen in het actieve bestuurdersprofiel op voorwaarde dat het niet vergrendeld is. De verrichte auto-instellingen zijn hetzij persoonlijk, hetzij algemeen. Het zijn de persoonlijke instellingen die in bestuurdersprofielen worden opgeslagen. Algemene instellingen De algemene instellingen en de parameters wijzigen niet als het ene bestuurdersprofiel wordt verruild voor een ander. Ze blijven gelijk, ongeacht welk bestuurdersprofiel actief is. De instellingen van de toetsenbordindeling zijn voorbeelden van algemene instellingen. Als u bestuurdersprofiel X gebruikt om meer talen aan het toetsenbord toe te voegen, blijven deze opgeslagen en kunt u ook bij gebruik van bestuurdersprofiel Y van taal wissen. De instellingen van de toetsenbordindeling worden niet opgeslagen onder een specifiek bestuurdersprofiel – deze instellingen zijn algemeen. Persoonlijke instellingen Als bestuurdersprofiel X is gebruikt om bijvoorbeeld de lichtsterkte op het middendisplay in te stellen, wordt bestuurdersprofiel Y niet door deze instelling beïnvloed. Deze is opgeslagen voor bestuurdersprofiel X – de instelling van de lichtsterkte is een persoonlijke instelling. Instellingen die zijn op te slaan in een bestuurdersprofiel zijn onder meer schermweergaven, spiegels, voorstoelen, navigatie*, audio- en mediasysteem, taal en stembediening. Gerelateerde informatie Bepaalde instellingen, de zogenoemde algemene instellingen, zijn te wijzigen, maar worden niet opgeslagen in een specifiek bestuurdersprofiel. Wijzigen van de algemene instellingen is van invloed op alle profielen. • Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel (p. 141) • Bestuurdersprofiel beveiligen (p. 140) • • Bestuurdersprofiel kiezen (p. 139) Naam van bestuurdersprofiel wijzigen (p. 140) * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING • • Instellingen resetten in bestuurdersprofielen (p. 142) Tabel met instellingen op middendisplay (p. 137) Bestuurdersprofiel kiezen Bij inschakeling van het middendisplay verschijnt boven aan het display het gekozen bestuurdersprofiel. Bij ontgrendeling van de auto wordt automatisch het laatst gebruikte bestuurdersprofiel gekozen. Na ontgrendeling van de auto kunt u een ander bestuurdersprofiel kiezen. Als de transpondersleutel echter aan een ander bestuurdersprofiel is gekoppeld, wordt bij het starten het desbetreffende profiel gekozen. U kunt op twee manieren van bestuurdersprofiel veranderen. 2. Druk op Profiel. > Dezelfde lijst als die voor alternatief 1 verschijnt. 3. Kies het gewenste bestuurdersprofiel. 4. Druk op Bevestig. > Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna het systeem de instellingen van het nieuwe bestuurdersprofiel laadt. Gerelateerde informatie • • Alternatief 1: 1. Druk tijdens het inschakelen van het middendisplay op de naam van het bestuurdersprofiel dat boven aan het middendisplay staat. > Er verschijnt een lijst met de te kiezen bestuurdersprofielen. 2. Kies het gewenste bestuurdersprofiel. 3. Druk op Bevestig. > Het bestuurdersprofiel is gekozen, waarna het systeem de instellingen van het nieuwe bestuurdersprofiel laadt. Bestuurdersprofielen (p. 138) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) • Naam van bestuurdersprofiel wijzigen (p. 140) • Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel (p. 141) Alternatief 2: 1. Sleep het hoofdscherm van het middendisplay open. 139 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Naam van bestuurdersprofiel wijzigen U kunt de verschillende bestuurdersprofielen die in de auto worden gebruikt een andere naam geven. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Systeem Bestuurdersprofielen. 3. Kies Profiel bewerken. > Er verschijnt een menu waarin het profiel kan worden bewerkt. 4. 5. Druk op het vakje Profielnaam. > Er verschijnt een toetsenbord, waarna u de naam kunt wijzigen. Druk op om het toetsenbord te sluiten. Sla de naamswijziging op door te tikken op Terug of Sluiten. > De naam is daarmee gewijzigd. N.B. Een profielnaam kan niet beginnen met een spatie, omdat de profielnaam dan niet wordt opgeslagen. Gerelateerde informatie • • 140 Bestuurdersprofiel kiezen (p. 139) Toetsenbord op middendisplay (p. 127) Bestuurdersprofiel beveiligen 5. In sommige gevallen wilt u liever niet dat de verschillende auto-instellingen worden opgeslagen onder het actieve bestuurdersprofiel. Voor dergelijke gevallen kunt u het bestuurdersprofiel beveiligen. N.B. Een bestuurdersprofiel is alleen te vergrendelen wanneer de auto stilstaat. Om een bestuurdersprofiel te beveiligen: 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Tik op Systeem 3. Bestuurdersprofielen. Kies Profiel bewerken. > Er verschijnt een menu waarin het profiel kan worden bewerkt. 4. Kies Profiel beveiligen om het profiel te beveiligen. Sla de optie om het profiel te beveiligen op door te tikken op Terug/Sluiten. > Wanneer het profiel beveiligd is, worden eventuele nieuwe auto-instellingen niet automatisch opgeslagen in het profiel. U moet de wijzigingen in plaats daarvan handmatig opslaan door te tikken op Huidige instellingen opslaan naar profiel. Wanneer het profiel echter niet beveiligd is, worden eventuele nieuwe instellingen wel automatisch opgeslagen in het profiel. Gerelateerde informatie • Bestuurdersprofielen (p. 138) DISPLAYS EN STEMBEDIENING Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel U kunt uw sleutel koppelen aan een bestuurdersprofiel. Op die manier wordt telkens automatisch het bestuurdersprofiel met alle bijbehorende instellingen geselecteerd als de auto wordt gebruikt met die specifieke transpondersleutel. De eerste keer dat de transpondersleutel wordt gebruikt, is deze nog niet gekoppeld aan een specifiek bestuurdersprofiel. Bij het starten van de auto wordt automatisch het profiel Gast geactiveerd. Het is mogelijk om handmatig een bestuurdersprofiel te kiezen zonder dit aan de sleutel te koppelen. Bij ontgrendeling van de auto wordt het laatst gehanteerde bestuurdersprofiel geactiveerd. Als de sleutel eenmaal gekoppeld is aan een bestuurdersprofiel, hoeft u bij gebruik van deze sleutel geen bestuurdersprofiel meer te kiezen. Kies eerst het profiel dat u aan de sleutel wilt koppelen, voor zover het te koppelen profiel niet al actief is. Het actieve profiel is vervolgens aan de sleutel te koppelen. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Tik op Systeem 3. Markeer het gewenste profiel. Op het display verschijnt het startscherm opnieuw. Het profiel Gast kan niet aan een sleutel worden gekoppeld. 4. Open het hoofdscherm weer en tik op Instellingen Systeem Bestuurdersprofielen Profiel bewerken. 5. Bestuurdersprofielen. Positie back-uplezer in de tunnelconsole. > Als de tekst Profiel gekoppeld aan sleutel verschijnt, zijn de sleutel en het bestuurdersprofiel aan elkaar gekoppeld. Transpondersleutel koppelen aan een bestuurdersprofiel N.B. Een transpondersleutel is alleen aan een bestuurdersprofiel te koppelen wanneer de auto stilstaat. Kies Sleutel koppelen om het profiel aan de sleutel te koppelen. Het is niet mogelijk om een bestuurdersprofiel te koppelen aan een andere sleutel dan de momenteel in de auto gebruikte sleutel. Als er meerdere sleutels in de auto zijn, verschijnt de tekst Meer dan één sleutel gevonden, pak de sleutel die u met de back-uplezer wilt verbinden. 6. Tik op OK. > De huidige sleutel is daarmee gekoppeld aan het bestuurdersprofiel en blijft gekoppeld zolang het hokje voor Sleutel koppelen is aangevinkt. }} 141 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Gerelateerde informatie • • • Bestuurdersprofielen (p. 138) Naam van bestuurdersprofiel wijzigen (p. 140) een transpondersleutel (p. 251) Instellingen resetten in bestuurdersprofielen Instellingen die zijn opgeslagen onder een of meer bestuurdersprofielen zijn te herstellen, als de auto stilstaat. Melding op het middendisplay Op het middendisplay kunnen in uiteenlopende situaties meldingen verschijnen om u te informeren of helpen. N.B. Fabrieksreset is alleen mogelijk, wanneer de auto stilstaat. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Systeem Fabrieksreset Persoonlijke instellingen resetten. 3. Kies een van de opties Resetten voor het actieve profiel, Resetten voor alle profielen of Annuleren. Gerelateerde informatie • • Bestuurdersprofielen (p. 138) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Melding op het hoofdscherm van het middendisplay. Op het middendisplay verschijnen meldingen die voor u als bestuurder minder belangrijk zijn. De meeste meldingen verschijnen boven de statusbalk van het middendisplay. De meldingen verdwijnen na enige tijd automatisch of na eventuele reactie uit de statusbalk. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het hoofdscherm van het middendisplay. De meldingen kunnen er verschillend uitzien en worden mogelijk gecombineerd met grafische voorstellingen, symbolen of een knop om bijvoorbeeld een systeem dat aan de melding is gekoppeld, te activeren/deactiveren. 142 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Pop-upmeldingen In bepaalde gevallen verschijnen pop-upmeldingen. Pop-upmeldingen zijn belangrijker dan meldingen op de statusbalk en verdwijnen alleen na bevestiging/actie. Meldingen die moeten worden opgeslagen, worden bewaard op het hoofdscherm van het middendisplay. Meldingen op middendisplay hanteren Meldingen op het middendisplay zijn te hanteren via de schermen op het middendisplay. Meldingen op middendisplay hanteren (p. 143) • Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren (p. 144) • – Sluit de melding door erop te drukken of doe niets, waarna de melding enige tijd later automatisch verdwijnt. > De melding verdwijnt van de statusbalk. Als een melding moet worden opgeslagen, wordt deze bewaard op het hoofdscherm van het middendisplay. Gerelateerde informatie • Voor meldingen zonder knoppen: Gerelateerde informatie • • Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) • Melding op het middendisplay (p. 142) Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren (p. 144) Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) Melding op het hoofdscherm van het middendisplay. Bepaalde meldingen op het middendisplay hebben een knop (of meerdere knoppen in popupmeldingen) om bijvoorbeeld een functie te activeren/deactiveren die aan de melding gekoppeld is. Nieuwe melding hanteren Voor meldingen met knoppen: – Druk op de knop om de maatregel uit te voeren of laat de melding automatisch na een poosje gesloten worden. > De melding verdwijnt van de statusbalk. 143 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Opgeslagen middendisplaymeldingen hanteren 2. Meldingen die zijn opgeslagen vanuit het bestuurders- en middendisplay worden in beide gevallen gehanteerd in het middendisplay. Tik op een melding om deze uit te vouwen/ minimaliseren. > Er verschijnt meer informatie over de melding in de lijst en de afbeelding links in de app geeft informatie in grafische vorm over de melding. Head-updisplay* Het head-updisplay is een aanvulling op het bestuurdersdisplay van de auto en projecteert informatie van het bestuurdersdisplay op de voorruit. Het geprojecteerde beeld is alleen vanuit de positie van de bestuurder zichtbaar. Een opgeslagen melding hanteren Bepaalde meldingen hebben een knop om bijvoorbeeld een functie te activeren/deactiveren die aan de melding is gekoppeld. – Druk op de knop om de maatregel uit te voeren. Opgeslagen meldingen in het hoofdscherm worden automatisch gewist als de auto wordt uitgezet. Gerelateerde informatie Opgeslagen meldingen en beschikbare opties in het hoofdscherm. Meldingen die op het middendisplay zijn weergegeven en die opgeslagen moeten worden, worden bewaard in het hoofdscherm van het middendisplay. Opgeslagen melding lezen 1. Open het hoofdscherm op het middendisplay. > Er verschijnt een lijst met opgeslagen meldingen. Meldingen met een pijl-rechts kunnen worden uitgevouwen. 144 • • • Melding op het middendisplay (p. 142) Meldingen op middendisplay hanteren (p. 143) Melding op bestuurdersdisplay (p. 106) Telefoonoproepen. Het head-updisplay projecteert waarschuwingen en informatie met betrekking tot snelheid, cruisecontrolfuncties, navigatie en dergelijke binnen het gezichtsveld van de bestuurder. Ook verkeersbordinformatie en gegevens over telefoonoproepen kunnen op het head-updisplay verschijnen. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Het sneeuwvloksymbool gaat branden bij gevaar voor gladheid. N.B. U kunt de informatie op het head-updisplay mogelijk minder goed zien bij: • • gebruik van een polariserende zonnebril N.B. een zithouding waarbij u niet goed in het midden van de stoel zit • voorwerpen op het dekglas van de displaymodule • ongunstige lichtomstandigheden, BELANGRIJK De displaymodule die de informatie projecteert zit in het dashboard. Leg geen voorwerpen op het dekglas en zorg dat er evenmin voorwerpen op kunnen vallen om schade aan het dekglas van de displaymodule te voorkomen. Bij bepaalde afwijkingen in de lichtbreking kan het gebruik van het head-updisplay aanleiding geven tot hoofdpijn en vermoeide ogen. Voorbeelden van wat op het display kan verschijnen. Snelheid Cruisecontrol Navigatie City Safety op head-updisplay Bij een botswaarschuwing wordt de informatie op het head-updisplay vervangen door een grafische voorstelling voor City Safety. Deze grafische voorstelling verschijnt ook als het head-updisplay is uitgeschakeld Verkeersborden Bepaalde symbolen kunnen korte tijd op het head-updisplay verschijnen, zoals: Licht het waarschuwingssymbool op – lees de waarschuwingsmelding op het bestuurdersdisplay. Licht het informatiesymbool – lees de melding op het bestuurdersdisplay. De grafische voorstelling voor City Safety knippert om uw aandacht te trekken. }} 145 DISPLAYS EN STEMBEDIENING || Gerelateerde informatie • • • Head-updisplay* activeren en deactiveren (p. 146) Head-updisplay* reinigen (p. 679) Head-updisplay* activeren en deactiveren Het head-updisplay is na het starten van de auto te activeren en deactiveren. Head-updisplay bij vervanging van de voorruit* (p. 652) Tik op de knop Head-up display op het functiescherm van het middendisplay. Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de functie geactiveerd is. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor head-updisplay* Pas de instellingen aan voor de weergave van het head-updisplay op de voorruit. De instellingen zijn te verrichten wanneer de auto is gestart en er een beeld op de binnenkant van de voorruit wordt geprojecteerd. Weergave-opties kiezen Kies de functies die op het head-updisplay moeten verschijnen. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car up display. 3. Kies een of meer functies: Instellingen voor head-updisplay* (p. 146) Head-updisplay* (p. 144) • • • • Displays Opties head- Toon navigatie Toon Road Sign Information Toon rijhulp Toon telefoon. De instelling wordt als persoonlijke instelling opgeslagen in het bestuurdersprofiel. 146 * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Lichtsterkte en hoogte aanpassen Positie verlagen Bevestigen 1. Tik op de knop Head-up display afstellen op het functiescherm van het middendisplay. 2. Pas de lichtsterkte en hoogte van de geprojecteerde afbeelding in uw blikveld aan met behulp van de rechter stuurknoppenset. Lichtsterkte verlagen Lichtsterkte verhogen De lichtsterkte van de grafische voorstellingen wordt automatisch afgestemd op de heersende lichtomstandigheden. De lichtsterkte van het head-updisplay hangt tevens af van de gehanteerde lichtsterkte voor de overige displays in de auto. De hoogte is op te slaan in de geheugenfunctie van de elektrisch bedienbare voorstoel* met behulp van de knoppenset op het bestuurdersportier. Linksom draaien Horizontale stand kalibreren Rechtsom draaien De horizontale stand van het head-updisplay moet mogelijk gekalibreerd worden bij het vervangen van de voorruit of de displayeenheid. Kalibreren houdt in dat de geprojecteerde afbeelding linksom of rechtsom wordt gedraaid. Bevestigen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies My Car Displays Opties headup display Head-up display kalibreren. 3. Kalibreer de horizontale stand van de afbeelding met de rechter stuurknoppenset. Gerelateerde informatie • • • • Head-updisplay* (p. 144) Head-updisplay* activeren en deactiveren (p. 146) Bestuurdersprofielen (p. 138) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) Positie verhogen * Optie/accessoire. 147 DISPLAYS EN STEMBEDIENING Stembediening16 U kunt bepaalde functies van de mediaspeler, een via Bluetooth aangesloten telefoon, de klimaatregeling en Volvo’s navigatiesysteem* met stemcommando’s te bedienen. Stemcommando's zorgen voor extra gebruiksgemak en voorkomen dat u wordt afgeleid, zodat u zich concentreren richten op het rijden, op de weg en op de verkeerssituatie. WAARSCHUWING Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt en de geldende verkeersregels in acht neemt. De stembediening vindt plaats in de vorm van een dialoog; de gebruiker zegt commando's en krijgt een verbale reactie van het systeem. De stembediening maakt gebruik van dezelfde microfoon als apparaten die via Bluetooth zijn verbonden en geeft antwoord via de luidsprekers in de auto. In sommige gevallen verschijnt tevens een tekstmelding op het bestuurdersdisplay. De functies worden aangestuurd met de rechter stuurknoppenset en instellingen doet u via het middendisplay. Systeemupdate Het systeem voor stembediening wordt voortdurend verder verbeterd. Voor optimale functionaliteit kunt u op support.volvocars.com updates downloaden. Gerelateerde informatie • • • • • Microfoon van de stembediening 16 17 148 Stembediening gebruiken17 Druk op de stuurknop voor stembediening om de werking te activeren en een dialoog met stemcommando's te starten. Aandachtspunten: • Spreek met een normale stem in een normaal tempo. • Wacht met spreken, totdat het systeem klaar is met antwoorden (zolang het systeem antwoordt, werkt de stembediening namelijk niet). • Vermijd achtergrondgeluiden in het interieur door portieren, ruiten en panoramadak* dicht te houden. Stembediening gebruiken (p. 148) Stembediening telefoon (p. 149) Stembediening radio en media (p. 150) Stembediening klimaat (p. 207) Instellingen voor stembediening (p. 151) U kunt de stembediening als volgt beëindigen: • • Zeg "Annuleer". Druk lang op de stuurknop voor stembedie. ning Om de commandodialoog te verkorten en systeemvragen over te slaan voordat het volgende commando wordt aangegeven, kunt u wanneer het systeem spreekt de stuurknop voor stembediening indrukken. Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Voorbeelden van stembediening Tik op , zeg "Bel [Voornaam] [Achternaam] [nummercategorie]" – het gekozen contact uit het telefoonboek bellen. Als er meerdere telefoonnummers (zoals thuis, mobiel, werk) voor het contact bestaan, moet u ook de juiste categorie noemen. Tik dus op Mobiel". nul drie een twee twee vier vier drie (03122443). • en zeg "Bel Robyn Smith Commando's/zinnen De volgende commando's zijn altijd mogelijk: • "Herhaal" – de laatst gegeven steminstructie van de actieve dialoog herhalen. • • "Annuleer" – de dialoog annuleren. "Help" – een hulpdialoog starten. Het systeem antwoordt met commando's die in de actuele situatie gebruikt kunnen worden, een vraag of een voorbeeld. Commando's voor specifieke functies, zoals de telefoon en de radio, staan beschreven in de desbetreffende artikelen. Cijfers Geef de cijfercommando's aan, afhankelijk van welke functie moet worden aangestuurd: • 18 Telefoonnummers en postcodes moet u apart en cijfer voor cijfer zeggen, bijvoorbeeld Geldt voor bepaalde markten. • Huisnummers kunt u apart of in een groep zeggen, bijvoorbeeld twee twee of tweeëntwintig (22). Bij Engels en Nederlands kunt u meerdere groepen achter elkaar zeggen, bijvoorbeeld tweeëntwintig tweeëntwintig (22 22). Bij Engels kunt u ook dubbel of drievoudig gebruiken, bijvoorbeeld dubbel nul (00). U kunt nummers aangeven binnen het interval 0–2300. Frequenties kunt u als volgt zeggen: achtennegentig komma acht (98,8) en honderdenvier komma twee (104,2). Gerelateerde informatie • • • • • Stembediening (p. 148) Stembediening telefoon (p. 149) Stembediening radio en media (p. 150) Stembediening klimaat (p. 207) Instellingen voor stembediening (p. 151) Stembediening telefoon18 Bel naar een contact, laat berichten voorlezen of dicteer korte berichten met de stemcommando's voor een telefoon met Bluetooth-aansluiting. Om een contactpersoon in het telefoonboek aan te geven moet het stemcommando contactgegevens bevatten die in het telefoonboek staan. Als er voor een contactpersoon, bijvoorbeeld Robyn Smith, meerdere telefoonnummers in het telefoonboek staan, kunt u ook de nummercategorie aangeven, bijvoorbeeld Thuis of Mobiel: "Bel Robyn Smith Mobiel". Druk op mando's: en zeg een van de volgende com- • "Bel [contact]" – hiermee belt u de gekozen contactpersoon uit het telefoonboek. • "Bel [telefoonnummer]" – hiermee belt u een telefoonnummer. • "Recente gesprekken" – hiermee geeft u de gesprekslijst weer. • "Lees bericht" – hiermee laat u een bericht voorlezen. Als er meerdere berichten zijn – geef aan welk bericht moet worden voorgelezen. • "Bericht aan [contact]" – de gebruiker wordt gevraagd om een kort bericht hardop te zeggen. Vervolgens wordt het bericht }} 149 DISPLAYS EN STEMBEDIENING voorgelezen en kan de bestuurder ervoor kiezen om het bericht te versturen19 of het bericht opnieuw aan te maken. Voor deze functie moet de auto verbinding hebben met internet. || Gerelateerde informatie • • • • • • 19 20 21 150 Stembediening (p. 148) Stembediening radio en media20 Hier volgen commando's voor stembediening van radio en mediaspeler. Druk op mando's: • Stembediening gebruiken (p. 148) Stembediening radio en media (p. 150) en zeg een van de volgende com- "Media" – start een dialoog voor media en radio en geeft voorbeelden van commando's weer. • "Speel [artiest]" – muziek afspelen van gekozen artiest. Instellingen voor stembediening (p. 151) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) "Speel [tracknaam]" – gekozen track afspelen. • "Speel [tracknaam] van [album]" – gekozen track van gekozen album afspelen. • "Speel [Tv-zendernaam]" – gekozen tvzender*21 starten. • "Speel [radiokanaal]" – gekozen radiokanaal starten. Stembediening klimaat (p. 207) • "Stem af op [frequentie]" – gekozen radiofrequentie starten op actieve radioband. Als op dat moment geen radiobron actief is, wordt standaard de FM-band ingeschakeld. • "Stem af op [frequentie] [frequentieband]" – gekozen radiofrequentie starten op gekozen radioband. • • • • • • • • • "Radio" – FM-radio starten. "FM Radio" – FM-radio starten. "DAB" – DAB-radio* starten. "Tv" – tv*21-weergave starten. "CD" – cd*-weergave starten. "USB" – USB-weergave starten. "iPod" – iPod-weergave starten. "Bluetooth" – weergave vanaf een mediabron met Bluetooth-verbinding starten. "Vergelijkbare muziek" – muziek op via de USB-poort aangesloten eenheden spelen die op de weergegeven muziek lijkt. Gerelateerde informatie • • • • • Stembediening (p. 148) Stembediening gebruiken (p. 148) Stembediening telefoon (p. 149) Stembediening klimaat (p. 207) Instellingen voor stembediening (p. 151) Alleen bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. Kijk voor de compatibiliteit op support.volvocars.com. Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. DISPLAYS EN STEMBEDIENING Instellingen voor stembediening22 Gerelateerde informatie Hier kiest u de instellingen voor de stembediening. • • • • • • • Instellingen Systeem Stembediening U kunt instellingen verrichten ten aanzien van het volgende: • Stemcommando herhalen • Geslacht • Spreeksnelheid Stembediening (p. 148) Stembediening gebruiken (p. 148) Stembediening telefoon (p. 149) Stembediening klimaat (p. 207) Stembediening radio en media (p. 150) Audio-instellingen (p. 532) Systeemtaal wijzigen (p. 134) Audio-instellingen Kies audio-instellingen onder: Instellingen Geluid Stembediening Systeemvolumes Taalinstellingen Stembediening is niet voor alle talen mogelijk. De beschikbare talen voor stembediening zijn in de . talenlijst aangegeven met een pictogram, Een eventuele taalwijziging geldt ook voor de menu-, display- en hulpteksten. Instellingen Systeem Systeemtalen en -eenheden Systeemtaal 22 Geldt voor bepaalde markten. 151 VERLICHTING VERLICHTING Verlichtingsbediening Met de verschillende knoppen op het bedieningspaneel voor de verlichting kunt u de buitenen binnenverlichting regelen. Met de linker stuurhendel kunt u de buitenverlichting inschakelen en aanpassen. Met het duimwiel voor de verlichting op het instrumentenpaneel kunt u de sterkte van de interieurverlichting aanpassen. Buitenverlichting Stand Betekenis Stand Dagrijlicht. Betekenis Dagrijlicht en stadslichten voor/ achterlichten bij daglicht. Grootlichtsignalering mogelijk. Dimlicht en stadslichten voor/ achterlichten bij weinig daglicht of donker of wanneer de mistlampen voor* en/of het mistachterlicht geactiveerd zijn. Dagrijlicht en stadslichten voor/ achterlichten. Stadslichten voor/achterlichten, wanneer de auto geparkeerd staat.A Het automatisch groot licht is te activeren. Grootlichtsignalering mogelijk. Dimlicht en stadslichten voor/ achterlichten. U kunt het groot licht inschakelen, wanneer u het dimlicht voert. Groot licht is te activeren. Grootlichtsignalering mogelijk. Grootlichtsignalering mogelijk. Automatisch groot licht aan/uit. A Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing vanuit een willekeurige andere stand naar de stand draait, branden de stadslichten voor/achterlichten in plaats van andere verlichting. Draairing op linker stuurhendel. Wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, gelden de volgende functies in de verschillende standen van de draairing: 154 Volvo adviseert om stand te gebruiken als er met de auto wordt gereden. * Optie/accessoire. VERLICHTING WAARSCHUWING Het verlichtingssysteem van de auto kan niet in elke situatie bepalen of het daglicht te zwak of sterk genoeg is, bijv. bij mist en regen. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Duimwielen op dashboard • • • • • • • Groot licht gebruiken (p. 158) Dimlicht (p. 157) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay Remlichten (p. 162) Via het middendisplay zijn meerdere verlichtingsfuncties te activeren en aan te passen. Zoals automatisch groot licht, de Follow Me Home-verlichting en de Approach-verlichting. Noodremlichten (p. 162) 1. Mistachterlicht (p. 161) Actieve bochtverlichting* (p. 161) Alarmlichten (p. 163) Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car 3. Kies Autoverlichting of Interieurverlichting gevolgd door de functie die u wenst aan te passen. Lampen en verlichting. Gerelateerde informatie • • • Het duimwiel (links) voor het aanpassen van de lichtsterkte van de interieurverlichting. Gerelateerde informatie • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 155) • • • Interieurverlichting (p. 164) Verlichtingsbediening (p. 154) Automatisch groot licht (p. 158) Follow Me Home-verlichting gebruiken (p. 163) • • • Approach-verlichting (p. 164) • Functiescherm op het middendisplay (p. 123) Richtingaanwijzers gebruiken (p. 160) Instellingen wijzigingen op het hoofdscherm van het middendisplay (p. 134) Stadslichten voor/achterlichten (p. 156) Richtingaanwijzers gebruiken (p. 160) * Optie/accessoire. 155 VERLICHTING Stadslichten voor/achterlichten De stadslichten voor/achterlichten zijn te gebruiken om zichtbaar te blijven voor medeweggebruikers als de auto stilstaat of geparkeerd staat. Stadslichten voor/achterlichten zijn in te schakelen via de draairing van de stuurhendel. Als u bij een ingeschakelde en stilstaande auto de draairing vanuit een willekeurige andere stand naar de stand voor de stadslichten voor/achterdraait, branden de stadslichten lichten voor/achterlichten in plaats van andere verlichting. Wanneer u meer dan 30 seconden op een snelheid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h (zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden. U dient dan over te schakelen op een andere stand . dan De draairing van de stuurhendel in de stand voor stadslichten voor/achterlichten. Zet de draairing in stand – de stadslichten voor/achterlichten gaan branden (ook de kentekenverlichting wordt ingeschakeld). Als het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, brandt het dagrijlicht in plaats van de stadslichten vóór. Wanneer de draairing in deze stand staat, branden de stadslichten voor en de achterlichten ongeacht de contactslotstand van het elektrische systeem van de auto. 156 Dagrijlicht De auto heeft sensoren die de lichtomstandigheden rondom registreren. Wanneer de draairing , of van de stuurhendel in stand staat terwijl het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat, brandt het dagrijlicht. In de stand schakelen de koplampen automatisch over op het dimlicht bij weinig daglicht of in het donker. Als het buiten donker is en de achterklep wordt geopend, gaan de achterlichten branden (als ze al niet zijn ingeschakeld) om het achteropkomende verkeer te waarschuwen. Dat gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draairing of de contactslotstand van het elektrische systeem van de auto. Gerelateerde informatie • • Verlichtingsbediening (p. 154) Contactslotstanden (p. 470) De draairing van de stuurhendel in stand AUTO. VERLICHTING Wanneer de draairing van de stuurhendel in staat, brandt het dagrijlicht (DRL1) stand wanneer de auto overdag rijdt. De auto schakelt automatisch over van dagrijlicht op dimlicht bij een zwakke verlichting overdag of in het donker. Overschakeling op dimlicht vindt ook automatisch plaats, als u de mistlampen voor */mistachterlichten activeert. Dimlicht Tijdens ritten met de draairing van de stuurhenwordt het dimlicht automadel in stand tisch geactiveerd bij een zwakke verlichting overdag of in het donker, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat. Tunneldetectie De auto detecteert dat hij een tunnel inrijdt en schakelt dan over van dagrijlicht op dimlicht. Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als gedraaid is. de linker stuurhendel in stand Gerelateerde informatie • • • WAARSCHUWING Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. Verlichtingsbediening (p. 154) Contactslotstanden (p. 470) Dagrijlicht (p. 156) Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Gerelateerde informatie • • • 1 Verlichtingsbediening (p. 154) Contactslotstanden (p. 470) Dimlicht (p. 157) De draairing van de stuurhendel in stand AUTO. Met de draairing op de stuurhendel in stand wordt het dimlicht ook automatisch geactiveerd, als u het mistachterlicht inschakelt. Met de draairing van de stuurhendel in stand brandt altijd het dimlicht, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat. Daytime Running Lights * Optie/accessoire. 157 VERLICHTING Groot licht gebruiken Het groot licht is te bedienen met de linker stuurhendel. Het groot licht is de felste verlichtingsfunctie op de auto en dient tijdens ritten in het donker te worden gebruikt om het zicht te verbeteren, zolang u tegenliggers niet verblindt. tie deactiveren door de stuurhendel naar achteren te halen. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het op het bestuurdersdisplay. symbool Gerelateerde informatie • • Stuurhendel met draairing. Grootlichtsignalen Haal de stuurhendel naar achteren, naar de stand voor grootlichtsignalen. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Groot licht Het groot licht is te activeren met de draai2 of ring van de stuurhendel in stand . Activeer het groot licht door de stuurhendel naar voren te duwen. U kunt de func2 158 Wanneer het dimlicht brandt. Automatisch groot licht Automatisch groot licht is een systeem dat met een camerasensor boven aan de voorruit de koplampen van tegenliggers of de achterlichten van voorliggers registreert en automatisch overschakelt van groot licht naar dimlicht. Verlichtingsbediening (p. 154) Automatisch groot licht (p. 158) Automatisch groot licht is te activeren met de draairing van de stuurhendel in stand . Het systeem kan ook rekening houden met de straatverlichting. Wanneer de camerasensor geen tegen-/voorliggers meer waarneemt, wordt weer overgeschakeld naar groot licht. Het systeem kan starten bij ritten in het donker, wanneer de auto een rijsnelheid heeft van zo'n 20 km/h (12 mph) of hoger. VERLICHTING Deactiveren van automatisch groot licht wanneer het groot licht aanstaat, leidt ertoe dat er direct wordt overgeschakeld op dimlicht. Als dit symbool samen met de melding Actief grootlicht Tijdelijk niet beschikbaar op het bestuurdersdisplay verschijnt, moet u handmatig overschakelen tussen groot licht en dimlicht. Desondanks kan de draairing van de stuurhendel in staan. Het symbool dooft, stand wanneer deze melding verschijnt. Wanneer automatisch groot licht geactiveerd is, op het bestuurdersdislicht het symbool play wit op. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het symbool blauw. Bij led-koplampen geldt dit ook bij gedeeltelijk groot licht, dat wil zeggen zodra de lichtbundel iets sterker brandt dan het geval is bij dimlicht. Auto met led3-koplampen* Wanneer bij automatisch groot licht met automatische in-/uitschakeling4 de camerasensor geen invallend licht van voor-/tegenliggers meer waarneemt, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar groot licht. Adaptatiefunctie: Dimlicht recht vooruit in de richting van tegenliggers, maar groot licht aan weerszijden van de tegenliggers. Bij automatisch groot licht met adaptatiefunctie4 blijft in tegenstelling tot wat er gebeurt bij de standaarddimfunctie dat deel van de lichtbundel dat naast tegen- of voorliggers valt op grootlichtsterkte branden – alleen dat deel van de lichtbundel dat rechtstreeks op de tegenliggers/voorliggers gericht is wordt gedimd. Beperkingen van het automatisch groot licht De camerasensor waar de functie gebruik van maakt kent beperkingen. 3 Lichtdiode (Light Emitting Diode) 4 Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto. Wanneer de camerasensor geen invallend licht van voor-/tegenliggers waarneemt, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar volledig groot licht. Hetzelfde geldt als dit symbool samen met de melding Voorruitsensor Sensor afgedekt, zie handleiding verschijnt. Automatisch groot licht is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer automatisch groot licht weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding en branden. gaat het symbool WAARSCHUWING Actief groot licht is een systeem dat u helpt om in ongunstige omstandigheden de optimale verlichting te kiezen. Als bestuurder bent u echter altijd verplicht om handmatig te wisselen tussen groot licht en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie en/of weersgesteldheid vereist is. }} * Optie/accessoire. 159 VERLICHTING || Gerelateerde informatie • • • Verlichtingsbediening (p. 154) Groot licht gebruiken (p. 158) Beperkingen van de camera (p. 364) Richtingaanwijzers gebruiken N.B. De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of omlaag beweegt. • Deze reeks automatische knipperingen is te onderbreken door de stuurhendel onmiddellijk in tegengestelde richting te bewegen. • Als het richtingaanwijzersymbool op het bestuurdersdisplay sneller knippert dan normaal – zie de melding op het bestuurdersdisplay. Onafgebroken serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eindstand. De hendel blijft in deze stand staan en is handmatig in de uitgangspositie terug te zetten of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. Richtingaanwijzer. Gerelateerde informatie Korte serie knippersignalen • • Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. Als u de functie via het middendisplay deactiveert, lichten de lampen eenmaal op. 160 Alarmlichten (p. 163) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 155) VERLICHTING Actieve bochtverlichting* Actieve bochtverlichting is ontworpen om in bochten en op kruisingen voor maximale verlichting te zorgen. Een auto met led5-koplampen* kan afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto zijn uitgerust met actieve bochtverlichting. De functie is alleen actief bij een zwakke verlichting overdag of in het donker en alleen, wanneer de auto rijdt of het dimlicht is ontstoken. Functie deactiveren/activeren U kunt de functie die bij aflevering vanuit de fabriek geactiveerd is via het functiescherm op het middendisplay deactiveren/activeren: Mistachterlicht Omdat het mistachterlicht veel feller brandt dan de standaardachterlichten, moet u de verlichtingsfunctie alleen gebruiken bij een beperkt zicht door mist, sneeuw, rook of stof zodat achterliggers uw auto tijdig kunnen waarnemen. Druk op de knop Actieve bochtverlichting. Gerelateerde informatie • Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde (rechts) functie. De actieve bochtverlichting volgt de stuurbewegingen om voor een optimale verlichting in bochten en op kruisingen te zorgen en kan op die manier mogelijk uw zicht verbeteren. De functie wordt automatisch ingeschakeld bij het starten van de motor. Wanneer de functie een storing vertoont, brandt het symbool op het middendisplay en verschijnt op hetzelfde middendisplay een verklarende tekst. 5 Lichtdiode (Light Emitting Diode) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 155) Knop voor mistachterlicht. Het mistachterlicht bestaat uit een lamp achter op de auto, aan de bestuurderszijde. Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wanneer het contactslot in stand II staat en de draairing van de stuurhendel in stand of staat. Druk op de knop voor aan/uit. Het symbool brandt op het bestuurdersdisplay, wanneer het mistachterlicht brandt. }} * Optie/accessoire. 161 VERLICHTING || De mistachterlichten doven automatisch, wanneer u de auto uitschakelt of wanneer u de draaiof ring op de stuurhendel naar stand draait. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Gerelateerde informatie • • Verlichtingsbediening (p. 154) Contactslotstanden (p. 470) Remlichten Noodremlichten De remlichten gaan automatisch branden, wanneer u remt. De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Bij het bedienen van het rempedaal gaan de remlichten branden. Ze gaan ook branden, wanneer een van de rijhulpsystemen de auto afremmen. Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. Gerelateerde informatie • • Noodremlichten (p. 162) Remsystemen (p. 474) De noodremlichten worden geactiveerd bij krachtig remmen of als het ABS-systeem wordt geactiveerd bij hoge snelheden. Nadat u afremt tot een geringe snelheid en het rempedaal loslaat, gaat het remlicht weer op de normale wijze constant branden Tegelijkertijd worden de alarmlichten van de auto geactiveerd. Deze blijven knipperen totdat de bestuurder weer versnelt naar een hogere snelheid of de alarmlichten van de auto uitschakelt. Gerelateerde informatie • • • 162 Remlichten (p. 162) Rempedaal (p. 474) Alarmlichten (p. 163) VERLICHTING Alarmlichten De alarmlichten waarschuwen medeweggebruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen. De functie is te gebruiken om te waarschuwen voor gevaarlijke verkeerssituaties. N.B. De regels voor het gebruik van alarmlichten kunnen per land variëren. Gerelateerde informatie • • Noodremlichten (p. 162) Richtingaanwijzers gebruiken (p. 160) Follow Me Home-verlichting gebruiken Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. Om de functie in te schakelen: 1. Zet de auto uit. 2. Duw de linker stuurhendel naar voren richting het dashboard en laat los. 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier. Bij activering van de functie gaan een symbool op het bestuurdersdisplay, de stadslichten voor/ achterlichten, de buitengreepverlichting* en de kentekenplaatverlichting branden. Knop voor alarmlichten. Druk op de knop om de alarmlichten te activeren. De alarmlichten worden automatisch geactiveerd als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de noodremlichten worden geactiveerd en de snelheid laag is. Nadat de noodremlichten zijn opgehouden met knipperen, gaan de alarmlichten knipperen en de alarmlichten worden automatisch gedeactiveerd, wanneer u weer wegrijdt of de desbetreffende knop indrukt. De duur van de Follow Me Home-verlichting kan worden ingesteld via het middendisplay. Gerelateerde informatie • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 155) • Approach-verlichting (p. 164) * Optie/accessoire. 163 VERLICHTING Approach-verlichting Interieurverlichting De Approach-verlichting wordt geactiveerd als de auto wordt ontgrendeld en wordt gebruikt om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Het interieur is uitgerust met diverse soorten verlichtingsfuncties voor een betere rijbeleving. Zo is voorzien in leeslampjes, dashboardkastverlichting en grondverlichting. De functie wordt geactiveerd wanneer u de transpondersleutel gebruikt voor ontgrendeling. In dat geval branden de stadslichten voor/achterlichten, de verlichting in de buitengrepen*, de plafondverlichting en de vloerverlichting alsook de verlichting in de kofferbak/bagageruimte. Als binnen de activeringstijd een portier wordt geopend, wordt de inschakelduur van de buitengreepverlichting* en de interieurverlichting verlengd. Alle verlichting in het interieur is handmatig in en uit te schakelen binnen 5 minuten nadat: • de auto is afgezet en het elektrische systeem in contactslotstand 0 staat • de auto ontgrendeld is zonder dat deze is gestart. Plafondverlichting voorin Automatische bediening voor interieurverlichting Leeslampje rechterzijde Leeslampjes De leeslampjes links of rechts doet u aan of uit door kort op de bijbehorende knop op de plafondconsole te drukken. De lichtsterkte is aan te passen door de knop ingedrukt te houden. Interieurverlichting De vloerverlichting en plafondverlichting zijn in en uit te schakelen door de bijbehorende knop op de plafondconsole kort in te drukken. De functie is te activeren en deactiveren via het middendisplay. Gerelateerde informatie • Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 155) • Follow Me Home-verlichting gebruiken (p. 163) • een transpondersleutel (p. 251) Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes en interieurverlichting voorin. Leeslampje linkerzijde Interieurverlichting 164 * Optie/accessoire. VERLICHTING Verlichting dashboardkastje Automatische bediening voor interieurverlichting De automatische verlichting is te activeren door de AUTO-knop op de plafondconsole kort in te drukken. Met de automatische verlichting geactiveerd brandt het led-lampje in de knop en de interieurverlichting gaat branden en dooft zoals hieronder vermeld. De verlichting in het dashboardkastje wordt inen uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. Spiegelverlichting zonneklep* De verlichting van de spiegel in de zonneklep wordt bij het openen en sluiten van het spiegelklepje in- en uitgeschakeld. De interieurverlichting: • gaat branden, wanneer de auto wordt ontgrendeld en wanneer deze wordt uitgeschakeld Grondverlichting* Leeslampjes boven de achterbank. De grondverlichting wordt in- of uitgeschakeld bij het openen of sluiten van het desbetreffende portier. • dooft, wanneer de auto wordt gestart en wanneer deze wordt vergrendeld • wordt in- en uitgeschakeld bij het openen of sluiten van een portier De dorpelverlichting wordt in- of uitgeschakeld bij het openen of sluiten van een portier. • blijft 2 minuten branden, als een van de portieren openstaat. Bagageruimteverlichting Dorpelverlichting De bagageruimteverlichting wordt bij het openen en sluiten van de achterklep automatisch in- of uitgeschakeld. Plafondverlichting achterin In het achterste deel van de auto zitten leeslampjes, die ook als interieurverlichting dienen. Sierverlichting Een auto met panoramadak* is voorzien van twee lampjes: aan beide zijden van het plafond één. De leeslampjes zijn in en uit te schakelen met een korte druk op de knop van het lampje. De lichtsterkte is aan te passen door de knop ingedrukt te houden. De omringende sierverlichting gaat branden bij het openen van de portieren en dooft bij het vergrendelen van de auto. De sterkte van de sierverlichting is aan te passen op het middendisplay en tevens fijn af te stemmen met het duimwiel op het instrumentenpaneel. }} * Optie/accessoire. 165 VERLICHTING || Sfeerverlichting* Interieurverlichting aanpassen De auto is uitgerust met led-verlichting waarvan de kleur te wijzigen is. Deze verlichting brandt, wanneer de auto is ingeschakeld. De sterkte van de sfeerverlichting is aan te passen op het middendisplay en tevens fijn af te stellen met het duimwiel op het dashboard. Afhankelijk van de contactslotstand gaat de interieurverlichting op een bepaalde manier branden. De verlichting in het interieur is aan te passen met een duimwiel op het dashboard en bepaalde verlichtingsfuncties zijn ook via het middendisplay aan te passen. Verlichting in portiervakken Met het duimwiel op het instrumentenpaneel links van het stuurwiel regelt u de sterkte van de displayverlichting, de verlichting van de bedieningselementen, de omringende sierverlichting en de sfeerver- De verlichting in de opbergvakken van portieren gaat branden bij het openen van de portieren en dooft bij het vergrendelen van de auto. De lichtsterkte is fijn af te stellen met behulp van het duimwiel op het dashboard. Verlichting in voorste bekerhouder van tunnelconsole De verlichting van de bekerhouder voorin gaat branden bij ontgrendeling van de auto en dooft bij vergrendeling. De lichtsterkte is fijn af te stellen met behulp van het duimwiel op het dashboard. Gerelateerde informatie • • • • Interieurverlichting aanpassen (p. 166) Verlichtingsbediening (p. 154) Contactslotstanden (p. 470) Auto-interieur (p. 622) lichting*. Omringende sierverlichting aanpassen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting Interieurverlichting. 3. Kies uit de volgende instellingen: • Kies onder Intensiteit omgevingslicht uit Uit, Laag en Hoog. • Kies onder Niveau omgevingslicht uit Verm. en Vol. Deze verlichting brandt, wanneer de auto is ingeschakeld. Verlichtingssterkte wijzigen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting Interieurverlichting Stemmingsverlichting interieur. 3. Kies onder Intensiteit sfeerverlichting uit Uit, Laag en Hoog. Verlichtingskleur wijzigen 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Lampen en verlichting Interieurverlichting Stemmingsverlichting interieur. 3. Kies uit Op temperatuur en Op kleur om de kleur van de verlichting te wijzigen. Bij de keuze Op temperatuur verandert de verlichting afhankelijk van de ingestelde interieurtemperatuur. Bij de keuze Op kleur kan de subcategorie Themakleuren worden gebruikt voor verdere aanpassing. Sfeerverlichting aanpassen* De auto is uitgerust met een aantal leds waarmee de kleur van de verlichting te veranderen is. 166 * Optie/accessoire. VERLICHTING Gerelateerde informatie • • • Interieurverlichting (p. 164) Verlichtingsfuncties aanpassen via het middendisplay (p. 155) Contactslotstanden (p. 470) 167 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Ruiten, lampglazen en spiegels In de auto zitten bedieningselementen voor ruiten, lampglazen en spiegels. Enkele ruiten van de auto zijn verstevigd met gelaagd glas. • • Voorruitwissers gebruiken (p. 181) • Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 227) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 228) Gelaagd glas De voorruit is voorzien van gelaagd glas en voor bepaalde delen van de rest van de beglazing vormt gelaagd glas een optie. Gelaagd glas is verstevigd, voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) Ook het panoramadak* is voorzien van gelaagd glas. Dit symbool staat op beglazing bestaande uit gelaagd glas1/> Gerelateerde informatie • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) • • • Panoramadak* (p. 177) • • Zonnescherm gebruiken* (p. 173) 1 170 Elektrisch bedienbare ruiten (p. 171) Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels (p. 174) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen Alle elektrisch bedienbare ruiten en zonneschermen* zijn voorzien van inklembeveiliging die wordt geactiveerd als de ruiten of zonneschermen tijdens het openen of sluiten worden gehinderd. Bij blokkering komt de ruit/het zonnescherm tot stilstand, waarna deze/dit wordt geopend tot op zo'n 50 mm (2 inch) van de geblokkeerde stand (of tot de maximale ventilatiestand). Het is mogelijk om de inklembeveiliging op te heffen, wanneer de sluitfunctie is afgebroken zoals bij ijsvorming, door de knop in dezelfde stand vast te houden. Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. WAARSCHUWING Als de startaccu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openings-/sluitingsfunctie pas weer naar behoren nadat deze is gereset. Resetten is nodig om de inklembeveiliging te laten werken. Head-updisplay* (p. 144) Geldt niet voor de voorruit en het panoramadak*, die altijd van gelaagd glas zijn en daarom dit symbool niet hebben. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Gerelateerde informatie • • • • Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 171) Elektrisch bedienbare ruiten (p. 172) Zonnescherm gebruiken* (p. 173) Resetprocedure voor de inklembeveiliging Als er problemen mochten ontstaan met de elektrische bedienbare ruiten kunt u een resetprocedure proberen. Panoramadak* (p. 177) Elektrisch bedienbare ruiten De elektrisch bedienbare ruiten zijn te bedienen via de bedieningspanelen op de desbetreffende portieren. Het bestuurdersportier heeft bedieningsknoppen waarmee alle ruiten en ook de kindersloten te bedienen zijn. WAARSCHUWING Als de startaccu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openings-/sluitingsfunctie pas weer naar behoren nadat deze is gereset. Resetten is nodig om de inklembeveiliging te laten werken. Neem bij aanhoudende problemen of bij problemen met het panoramadak of schuif-/kanteldak contact op met een werkplaats2. Elektrisch bedienbare ruit resetten 1. Zorg dat de ruit in de gesloten stand staat. 2. Druk vervolgens in de handmatige stand 3 keer op de knop voor het sluiten. > De resetprocedure gaat automatisch van start. Gerelateerde informatie 2 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) • • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 172) Zonnescherm gebruiken* (p. 173) Bedieningspaneel op bestuurdersportier. Elektrisch kinderslot* dat de bedieningsknoppen op de achterportieren deactiveert om te voorkomen dat portieren en ruiten van de binnenzijde te openen zijn. Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten. Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten. De elektrisch bedienbare ruiten zijn voorzien van een inklembeveiliging. Bij problemen met de }} * Optie/accessoire. 171 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. WAARSCHUWING Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • • Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. Elektrisch bedienbare ruiten Via het bedieningspaneel op het bestuurdersportier zijn alle ruiten te bedienen – via het bedieningspaneel op de overige portieren is alleen de ruit in het desbetreffende portier te bedienen. De elektrisch bedienbare ruiten zijn voorzien van een inklembeveiliging. Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. WAARSCHUWING Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. • Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • • • 172 Elektrisch bedienbare ruiten (p. 172) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 171) Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare ruiten. Handmatige bediening. Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch bedienbare ruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient. Automatische bediening. Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag en laat deze vervolgens los. De desbetreffende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. Voor het gebruik van de elektrisch bedienbare ruiten moet de contactslotstand I of II zijn. Bij uitschakeling van de auto zijn de elektrisch bedienbare ruiten nadat het contact is uitgeschakeld nog enkele minuten te bedienen, maar niet nadat een portier is geopend. Er kan slechts één bedieningspaneel tegelijk worden bediend. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Bediening is tevens mogelijk met behulp van de transpondersleutel of passieve opening* via de portiergreep. WAARSCHUWING • • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) Zonnescherm gebruiken* De zonneschermen zijn geïntegreerd in de beide achterportieren. Achterportier – handmatig bediend Let erop dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld raken, wanneer u alle ruiten tegelijkertijd sluit via de transpondersleutel of de functie passief openen* met de portiergreep. N.B. Om het pulserende windgeluid te verminderen als de beide achterruiten open staan, kunt u de voorste ruiten ook een stukje openen. N.B. Bij snelheden hoger dan zo'n 180 km/h (112 mph) zijn de zijruiten niet te openen, maar wel te sluiten. Als bestuurder bent u altijd gehouden aan de geldende verkeersregels. Gerelateerde informatie • • • De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan variëren. Haak met bijbehorende vergrendeling – Trek het zonnescherm omhoog en haak het vast aan de haak boven aan de ruitopening. Ook bij gebruik van het zonnescherm kan de zijruit worden geopend en gesloten. Gerelateerde informatie Elektrisch bedienbare ruiten (p. 171) • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) • Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 171) Resetprocedure voor de inklembeveiliging (p. 171) • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 171) * Optie/accessoire. 173 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels • • Buitenspiegels kantelen (p. 175) Dimfunctie van spiegels aanpassen De achteruitkijkspiegel en de buitenspiegels dienen om u een beter zicht naar achteren te geven. Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 228) Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de spiegels veroorzaken en u verblinden. Activeer de dimstand, wanneer u de verlichting van achterliggers als hinderlijk ervaart. Achteruitkijkspiegel Handmatige dimfunctie De achteruitkijkspiegel is eenvoudig te verstellen door deze handmatig in een bepaalde stand te kantelen. De achteruitkijkspiegel is mogelijk uitgerust met HomeLink*, autodimfunctie* en kompas*. De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een knopje aan de onderzijde van de spiegel. Buitenspiegels WAARSCHUWING Beide spiegels zijn gebogen voor optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. U beschikt tevens over meerdere automatische instellingen die te koppelen zijn aan de geheugenfunctie van de elektrisch bedienbare bestuurdersstoel*. Gerelateerde informatie • • • 174 HomeLink®* (p. 524) Kompas* (p. 528) Hendeltje voor handmatige dimfunctie. 1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje naar u toe te halen. 2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje naar de voorruit toe te duwen. Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het hendeltje voor handmatig dimmen. Dimfunctie van spiegels aanpassen (p. 174) * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Autodimfunctie* Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, worden de achteruitkijkspiegel en buitenspiegels automatisch gedimd. De autodimfunctie is tijdens het rijden altijd actief, behalve bij inschakeling van de achteruitversnelling. De buitenspiegels zijn alleen uitgerust met autodimfunctie als ook de achteruitkijkspiegel is voorzien van iets dergelijks. N.B. Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeervergunningen, transponders, zonnekleppen of voorwerpen op de achterbank of in de bagageruimte dusdanig worden gehinderd dat er geen licht op de sensoren valt, gelden er beperkingen voor de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel en buitenspiegels. N.B. Bij aanpassing van het gevoeligheidsniveau van de autodimfunctie is de wijziging pas na enige tijd te merken. De gevoeligheid van de dimfunctie is van invloed op zowel de achteruitkijkspiegel als de buitenspiegels. Gerelateerde informatie • Om de gevoeligheid van de dimfunctie te wijzigen: Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels (p. 174) • Buitenspiegels kantelen (p. 175) 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 3. Kies onder Binnenspiegel automatisch dimmen voor Normaal, Donker of Licht. Spiegels en Comfort. De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sensoren (één aan de voorkant en één aan de achterkant) die samenwerken om hinderlijke lichtinval te identificeren en te verhelpen. De sensor aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl de sensor aan de achterkant de koplampen van achterliggers registreert. Buitenspiegels kantelen Voor optimaal zicht naar achteren moet u de buitenspiegels verstellen. U beschikt over meerdere automatische instellingen die tevens te koppelen zijn aan de geheugenfunctie van de elektrisch bedienbare bestuurdersstoel*. Bedieningsknoppen voor buitenspiegels gebruiken Bedieningsknoppen voor buitenspiegels. Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. Het contact moet in de contactslot I of hoger staan. 1. Druk op de knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. 2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. }} * Optie/accessoire. 175 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje mag niet langer branden. Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt. 1. Druk de knoppen L en R tegelijkertijd in. 2. Laat ze na ongeveer 1 seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Klap de spiegels uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. In neutrale stand terugzetten Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de neutrale stand worden teruggezet voordat het elektrisch in- en uitklappen* weer naar behoren werkt. 1. Klap de spiegels in door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. 2. Klap ze weer uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. 3. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Kantelen bij parkeren3 3. De buitenspiegels zijn omlaag te kantelen zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kunt zien. – Schakel de achteruitversnelling in en druk op de knop L of R. Let erop dat u de knop mogelijk 2 keer moet indrukken, als de kantelfunctie al was geactiveerd. Wanneer de buitenspiegel omlaaggekanteld is, knippert de knop. Wanneer u de auto uit de achteruitversnelling haalt, keert de buitenspiegel zo'n 3 seconden later automatisch terug naar de oorspronkelijke stand (die de spiegel na zo'n 8 seconden bereikt). Automatisch kantelen bij parkeren3 Dankzij deze instelling kantelen de buitenspiegels automatisch omlaag bij inschakeling van de achteruitversnelling. De omlaaggekantelde stand is vooraf ingesteld en valt niet aan te passen. Het is mogelijk om de buitenspiegel direct terug te laten keren in de oorspronkelijke stand door 2 keer op de knop L of R te drukken. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car Spiegels en Comfort. Kies onder Buitenspiegel kantelen bij achteruit voor Uit, Bestuurder, Passagier of Beide om te activeren/deactiveren en om te kiezen welke buitenspiegel moet worden gekanteld. Automatische inklapfunctie bij vergrendelen* Het is mogelijk de buitenspiegels automatisch in of uit te laten klappen bij het vergrendelen/ ontgrendelen van de auto vanaf de transpondersleutel. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 3. Kies Spiegel inklappen bij vergrendelen om te activeren/deactiveren. Spiegels en Comfort. Gerelateerde informatie • • • • Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels (p. 174) Dimfunctie van spiegels aanpassen (p. 174) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 228) De spiegels staan daarmee weer in de neutrale stand. 3 Alleen 176 in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugenknoppen*. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Panoramadak* Het panoramadak is verdeeld in twee glassegmenten. Het voorste kan aan de achterkant verticaal (ventilatiestand) of horizontaal (open stand) worden geopend. Het achterste is een vast dakglas. Het panoramadak is voorzien van een windscherm alsook een zonnescherm, dat gemaakt is van geperforeerd textiel en onder het glazen dak zit, voor extra bescherming tegen bijvoorbeeld fel zonlicht. Het panoramadak en het zonnescherm zijn te bedienen met een bedieningsknop aan het plafond. Bediening is tevens mogelijk met behulp van de transpondersleutel of passieve opening* via de portiergreep. Om het panoramadak en het zonnescherm te kunnen bedienen moet het elektrische systeem van de auto in contactslotstand I of II staan. BELANGRIJK • Verwijder sneeuw en ijs van het panoramadak alvorens het te openen. Wees voorzichtig om krassen op oppervlakken of schade aan lijsten tegen te gaan. • Bedien het panoramadak niet, als het vastgevroren is. WAARSCHUWING Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. • Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. • • Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Windscherm Bij het panoramadak hoort een windscherm dat opgeklapt wordt bij een geopend panoramadak. BELANGRIJK Gerelateerde informatie Open het panoramadak niet, wanneer lastdragers zijn gemonteerd. • • Leg geen zware voorwerpen boven op het panoramadak. • Panoramadak* bedienen (p. 178) Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* (p. 180) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) }} * Optie/accessoire. 177 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS • • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) Panoramadak* bedienen Het panoramadak en het zonnescherm zijn te bedienen met een bedieningsknop aan het plafond en zijn allebei voorzien van een inklembeveiliging. BELANGRIJK • Open het panoramadak niet, wanneer lastdragers zijn gemonteerd. • Leg geen zware voorwerpen boven op het panoramadak. WAARSCHUWING Kinderen, andere passagiers of voorwerpen kunnen bekneld raken door bewegende delen. • • Let altijd op bij bediening van ruiten. • Laat kinderen nooit alleen achter in de auto. • Onderbreek altijd de stroom voor de ruitbediening door het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 te zetten en neem vervolgens de transpondersleutel mee uit de auto. • 178 Laat kinderen niet met de bedieningselementen spelen. Steek geen voorwerpen of lichaamsdelen via de ruiten naar buiten, ook al is het elektrische systeem van de auto volledig uitgeschakeld. BELANGRIJK • Verwijder sneeuw en ijs van het panoramadak alvorens het te openen. Wees voorzichtig om krassen op oppervlakken of schade aan lijsten tegen te gaan. • Bedien het panoramadak niet, als het vastgevroren is. Om het panoramadak en het zonnescherm te kunnen bedienen moet het elektrische systeem van de auto in contactslotstand I of II staan. Bediening is tevens mogelijk met behulp van de transpondersleutel of passieve opening* via de portiergreep. WAARSCHUWING Let erop dat kinderen of andere inzittenden niet bekneld raken, wanneer u alle ruiten tegelijkertijd sluit via de transpondersleutel of de functie passief openen* met de portiergreep. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS BELANGRIJK Openen en sluiten, ventilatiestand Controleer of het panoramadak bij sluiten goed vergrendelt. Panoramadak volledig openen en sluiten via bediening aan plafond Het dak komt tot stilstand, als u bij handmatige bediening de bedieningsknop loslaat of als het glas de comfortstand4 heeft bereikt of maximaal geopend of gesloten is. De beweging van het panoramadak en het zonnescherm wordt eveneens onderbroken, als u een tegengesteld commando geeft met de bedieningsknop aan het plafond. Het panoramadak en het zonnescherm zijn ook voorzien van een inklembeveiliging. Bij problemen met de inklembeveiliging kunt u een resetprocedure proberen. N.B. Bij handmatige opening is het panoramadak pas te openen, wanneer het zonnescherm volledig geopend is. Bij de omgekeerde procedure moet het panoramadak eerst volledig dichtstaan, voordat het zonnescherm helemaal kan worden gesloten. 4 Ventilatiestand, achterkant verticaal opengekanteld. Open het dak door de bedieningsknop eenmaal omhoog te duwen. Sluit het dak door de bedieningsknop eenmaal omlaag te duwen. Bij activering van de ventilatiestand wordt het voorste glassegment aan de achterzijde opengekanteld. Als het zonnescherm helemaal dichtstaat bij activering van de ventilatiestand, wordt het automatisch zo'n 50 mm (2 inch) geopend. Bediening, stand voor handmatige bediening Bediening, stand voor automatische bediening Het zonnescherm beweegt automatisch mee, als u het panoramadak vanuit de ventilatiestand sluit. De comfortstand is een stand waarbij het dak zover geopend is dat rijwind- en resonantiegeluiden op een aangenaam laag niveau liggen. }} 179 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || Handmatige bediening 1. Zonnescherm openen – duw de bedieningsknop achteruit naar de stand voor handmatig openen. 2. 3. Panoramadak openen tot in comfortstand – duw de bedieningsknop een tweede maal naar achteren naar de stand voor handmatig openen. Panoramadak maximaal openen – duw de bedieningsknop een derde maal naar achteren naar de stand voor handmatig openen. Sluit het dak door de voorgaande procedure in omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar de stand voor handmatig sluiten. Volautomatische bediening 1. Zonnescherm helemaal openen – duw de bedieningsknop naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. 2. 3. Panoramadak openen tot in comfortstand – duw de bedieningsknop een tweede maal naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Panoramadak maximaal openen – duw de bedieningsknop een derde maal naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. Sluit het dak door de voorgaande procedure in omgekeerde volgorde te doorlopen – duw de 180 bedieningsknop nu echter vooruit/omlaag naar de stand voor automatisch sluiten. Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* Volautomatische bediening – snel openen of sluiten Het panoramadak en het zonnescherm zijn tegelijkertijd te openen of sluiten: Dankzij deze functie sluit het zonnescherm als de auto bij warm weer geparkeerd staat automatisch 15 minuten na vergrendeling. Dit gebeurt om de interieurtemperatuur te verlagen en de autobekleding te beschermen tegen verkleuring door de zon. – Openen – duw de bedieningsknop tweemaal naar achteren naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. – Sluiten – duw de bedieningsknop tweemaal naar voren/onderen naar de stand voor automatisch openen en laat de knop weer los. U kunt de functie die bij aflevering vanuit de fabriek gedeactiveerd is via het middendisplay activeren of deactiveren. 1. Gerelateerde informatie • • Panoramadak* (p. 177) 2. Automatische sluiting van zonnescherm van panoramadak* (p. 180) • Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Tik op My Car Vergrendeling. Kies Zonnescherm automatisch sluiten om te activeren/deactiveren. N.B. Ook het zonnescherm sluit, wanneer alle ruiten worden gesloten via de transpondersleutel of bij passief openen* via de portiergreep. Gerelateerde informatie • • • Panoramadak* (p. 177) Panoramadak* bedienen (p. 178) Inklembeveiliging op ruiten en zonneschermen (p. 170) * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS • • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) Wisserbladen en sproeiervloeistof Voorruitwissers gebruiken De wissers en de sproeiervloeistof dienen om het zicht en de reikwijdte van de koplampen te verbeteren. De voorruitwissers reinigen de voorruit. Met de rechter stuurhendel zijn verschillende instellingen voor de ruitenwisser mogelijk. De sproeikoppen* worden bij vorst automatisch verwarmd om te voorkomen dat de sproeiervloeistof bevriest. Wanneer er nog zo'n 1 liter (1 qt) sproeiervloeistof in het reservoir zit, verschijnt er een melding op het display dat er sproeiervloeistof moet worden bijgevuld. Gerelateerde informatie • • Regensensor gebruiken (p. 182) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 185) • Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 183) • • • • • • Achterruitwisser en -sproeier (p. 184) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Wisserbladen in servicestand (p. 693) Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Voorruitwissers gebruiken (p. 181) Rechter stuurhendel. Duimwiel, wordt gebruikt om de gevoeligheid van de regensensor en de wissnelheid in te stellen. Enkele slag Haal de hendel omlaag en laat deze weer los om de wissers een enkele wisslag te laten maken. Voorruitwissers uitgeschakeld Haal de hendel naar stand 0 om de voorruitwissers uit te schakelen. }} * Optie/accessoire. 181 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS || Intervalstand Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. Ononderbroken wissen Haal de hendel omhoog om de wissers op normale snelheid te laten wissen. Haal de hendel nog eens omhoog om de wissers op hoge snelheid te laten wissen. • • • • • • Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 183) Achterruitwisser en -sproeier (p. 184) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Wisserbladen in servicestand (p. 693) Regensensor gebruiken De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de voorruitwissers in. De gevoeligheid van de regensensor is af te stellen met het duimwiel op de rechter stuurhendel. Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) BELANGRIJK Controleer voordat u de wissers activeert of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en achterruit zijn verwijderd. BELANGRIJK Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit moet nat zijn als de ruitenwissers werken. Gerelateerde informatie • • 182 Regensensor gebruiken (p. 182) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 185) • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 181) Rechter stuurhendel. Regensensorknop Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid ruitenwissers Wanneer de regensensor actief is, verschijnt het op het bestuurdersregensensorsymbool display. Regensensor activeren Om de regensensor te kunnen activeren motor de motor draaien of het elektrische systeem in RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS contactslotstand I of II staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag. BELANGRIJK In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van de voorruit starten en beschadigd raken. Schakel de regensensor uit, terwijl de auto rijdt of wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand I of II staat. Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft. Activeer de regensensor door op de regensensorknop te drukken. Als u de hendel omlaaghaalt, maken de ruitenwissers een extra slag. Geheugenfunctie van regensensor gebruiken De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de voorruitwissers in. Geheugenfunctie activeren/deactiveren U kunt de geheugenfunctie voor de regensensor activeren, zodat u iedere keer dat u de auto start de regensensorknop niet hoeft in te drukken: Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. De wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait. Gerelateerde informatie • Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) Regensensor deactiveren • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 185) 2. Tik op My Car Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 181) 3. Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 183) Kies Geheugen regensensor om de geheugenfunctie te activeren/deactiveren. Gerelateerde informatie Deactiveer de regensensor met een druk op de of haal de hendel regensensorknop omhoog voor een ander wisprogramma. De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd, wanneer het elektrische systeem in contactslotstand 0 staat of wanneer de motor is afgezet. De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd, wanneer u de wisserarmen in de servicestand zet. De regensensor wordt opnieuw geactiveerd, wanneer de wisserarmen niet meer in de servicestand staan. • • • • • • • • Achterruitwisser en -sproeier (p. 184) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) 1. • • Wisserbladen in servicestand (p. 693) Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Voorruitwissers gebruiken (p. 181) • • • • • • • • Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Ruitenwisser. Regensensor gebruiken (p. 182) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 185) Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 181) Achterruitwisser en -sproeier (p. 184) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Wisserbladen in servicestand (p. 693) Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Voorruitwissers gebruiken (p. 181) 183 RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken De ruiten- en koplampsproeiers reinigen de voorruit en de koplampen. Via de rechter stuurhendel zijn de voorruit- en koplampsproeiers te starten. Ruiten- en koplampsproeiers starten Koplampsproeiers* Achterruitwisser en -sproeier Om vloeistof te besparen worden ingeschakelde koplampen automatisch volgens bepaalde patronen gesproeid. De achterruitwisser en -sproeiers reinigen de achterruit. Via de rechter stuurhendel is de reiniging te starten en zijn instellingen te verrichten. Gereduceerde sproeifunctie Achterruitwisser en -sproeier activeren Wanneer er nog zo'n 1 liter (1 qt) sproeiervloeistof in het reservoir zit en op het bestuurdersdisplay de melding Sproeiervloeistof Niveau laag, bijvullen verschijnt in combinatie met het , worden de koplampen niet langer symbool schoongesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht door de voorruit de voorrang hebben. De koplampen worden alleen schoongesproeid als het groot licht of dimlicht is ingeschakeld. N.B. De motor van de achterruitwisser is beveiligd tegen oververhitting zodat deze wordt uitgeschakeld bij oververhitting. De achterruitwisser werkt weer na een bepaalde afkoelperiode. Gerelateerde informatie • • Sproeifunctie, rechter stuurhendel. – U activeert de voorruit- en koplampsproeiers door de rechter stuurhendel naar het stuurwiel toe te trekken. > Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de voorruitwissers nog enkele slagen. BELANGRIJK Activeer de sproeiers niet bij bevriezing of bij een leeg sproeiervloeistofreservoir, omdat de pomp anders schade kan oplopen. 184 • • • • • • • • Regensensor gebruiken (p. 182) Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 185) Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 181) Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 183) Achterruitwisser en -sproeier (p. 184) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Wisserbladen in servicestand (p. 693) Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Voorruitwissers gebruiken (p. 181) Selecteer voor de intervalstand van de achterruitwisser. Selecteer voor een continue wissnelheid van de achterruitwisser. * Optie/accessoire. RUITEN, GLASWERK EN SPIEGELS – Duw de rechter stuurhendel naar voren om de achterruit schoon te sproeien en te wissen. Gerelateerde informatie • • Regensensor gebruiken (p. 182) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) • Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden (p. 185) • Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 183) • • • • • • Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 181) Automatische activering achterruitwisser bij achteruitrijden Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Voorruitwissers gebruiken (p. 181) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Voorruitwissers gebruiken (p. 181) Als u de achteruitversnelling inschakelt terwijl de voorruitwissers actief zijn, zal de achterruitwisser starten. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 3. Selecteer Automatisch wissen achter om wissen bij achteruitrijden te activeren/deactiveren. Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Wisserbladen in servicestand (p. 693) • • Ruitenwisser. Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging plaats. Gerelateerde informatie • • • • • • • • Regensensor gebruiken (p. 182) Voorruit- en koplampsproeiers gebruiken (p. 184) Wisserbladen en sproeiervloeistof (p. 181) Geheugenfunctie van regensensor gebruiken (p. 183) Achterruitwisser en -sproeier (p. 184) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Wisserbladen in servicestand (p. 693) Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) 185 STOELEN EN STUURWIEL STOELEN EN STUURWIEL Handmatig bediende voorstoel Zet de hele stoel hoger/lager door de handgreep omhoog/omlaag te bewegen. Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. Pas de hellingshoek van de rugleuning aan door aan de knop te draaien. • • Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Gerelateerde informatie • • Zet de voorkant van de zitting hoger/lager* door deze omhoog/omlaag te pompen.1 Wijzig de zitlengte* door de hendel omhoog te trekken en de zitting met de hand vooruit/ achteruit te bewegen. Zet de stoel vooruit/achteruit door de handgreep omhoog te tillen en de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het verstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. Pas de lendensteun* aan door op de knop omhoog/omlaag/vooruit/achteruit2 te drukken. 1 2 188 Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Geldt alleen voor de bestuurdersstoel. Geldt voor een lendensteun met vierwegverstelling*. Een lendensteun met tweewegverstelling* is vooruit/achteruit te verstellen. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Elektrisch bedienbare* voorstoel Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch bedienbare stoel is naar voren/achteren en hoger/lager te zetten. De voorkant van de zitting is te verhogen/verlagen en in de lengte* te verstellen en de hellingshoek van de rugleuning is te wijzigen. De lendensteun* is hoger/lager en naar voren/achteren te zetten3. Tot enige tijd nadat u het portier hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al draait de motor niet. De stoel is altijd te verstellen, wanneer de motor draait. Dat kan ook nog enige tijd na het afzetten van de motor. BELANGRIJK • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) Stel de gewenste zitpositie in met de handgreep op het zitkussen van de voorstoel. Voor verstelling van de verschillende comfortfuncties kunt u de multifunctionele bediening4 omhoog-/ omlaagdraaien. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die geactiveerd wordt als een van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dat het geval is, neemt u het obstakel weg en bedient u de stoel opnieuw. Gerelateerde informatie • • 3 4 Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) Geldt voor een lendensteun met vierwegverstelling*. Een lendensteun met tweewegverstelling* is vooruit/achteruit te verstellen. Niet aanwezig bij auto's met lendensteun met tweewegverstelling*. Afgebeeld zijn de bedieningen bij een auto met een lendensteun met vierwegverstelling*. Bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling* ontbreekt de draaibare multifunctionele bediening. Draai bij auto's met een lendensteun met vierwiegverstelling* de multifunctionele bediening4 omhoog/omlaag om de verschillende comfortfuncties in te stellen. Gebruik bij auto's met een lendensteun met twee- }} * Optie/accessoire. 189 STOELEN EN STUURWIEL || wegverstelling* de ronde knop om de lendensteun naar voren/achteren te zetten. • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* Zet de voorkant van de zitting hoger/lager door de handgreep omhoog/omlaag te bewegen. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) De standen van de elektrisch bedienbare* stoel, buitenspiegels en het head-updisplay* zijn op te slaan onder de geheugenknoppen. Zet de hele stoel hoger/lager door de handgreep omhoog/omlaag te bewegen. Zet de hele stoel naar voren/achteren door de handgreep naar voren/achteren te bewegen. Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) Sla twee verschillende standen op voor de elektrisch bedienbare* stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay* via de geheugenknoppen. De knoppen zitten aan de binnenzijde van een van de voorportieren of beide*. Pas de hellingshoek van de rugleuning aan door de handgreep naar voren/achteren te bewegen. U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/ omlaag). De rugleuningen van de voorstoelen zijn niet helemaal neer te klappen. Gerelateerde informatie • • • 190 Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) Knop M voor vastlegging van de instellingsset. Geheugenknop Geheugenknop * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Stand opslaan 1. Zet de stoel, buitenspiegels en het headupdisplay in de gewenste stand. 2. Houd de M-knop ingedrukt. Het controlelampje in de knop brandt. 3. Druk binnen drie seconden op een van de knoppen 1 of 2 en houd deze ingedrukt. > Wanneer de stand is opgeslagen onder de geheugenknop van uw keuze, klinkt er een geluidssignaal en dooft het controlelampje in de knop M. • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Als de standen voor de elektrisch bedienbare* stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay* zijn opgeslagen, zijn deze eenvoudig te activeren via de geheugenknoppen. Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) Stoel in vastgelegde stand zetten • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) • • Buitenspiegels kantelen (p. 175) Instellingen voor head-updisplay* (p. 146) Als u niet binnen drie seconden een van de geheugenknoppen indrukt, dooft het controlelampje in de knop M en worden de standen niet vastgelegd. U moet de stoel, de buitenspiegels of het headupdisplay opnieuw verstellen voordat u een nieuwe stand in een geheugen kunt opslaan. Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) De vastgelegde standen zijn altijd op te roepen, of het voorportier nu open- of dichtstaat: Geopend voorportier – Druk eenmaal kort op een van de geheugenknoppen 1 ( ) of 2 ( ). De elektrisch bedienbare stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay komen in bewegen en nemen de standen in die onder de ingedrukte geheugenknop zijn vastgelegd. }} * Optie/accessoire. 191 STOELEN EN STUURWIEL || Gesloten voorportier – Houd een van de geheugenknoppen 1 ( ) of 2 ( ) ingedrukt, totdat de stoel, de buitenspiegels en het head-updisplay de standen innemen die onder de desbetreffende geheugenknop zijn vastgelegd. • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele bediening op de stoel als het middendisplay gebruiken. De verschillende instellingen verschijnen op het middendisplay. Bij het loslaten van de geheugenknop komen de stoel, de buitenspiegels en de head-updisplay tot stilstand. • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) • • Buitenspiegels kantelen (p. 175) WAARSCHUWING • • • • Omdat de voorstoelen ook bij een uitgeschakeld contact te verstellen zijn, moet u kinderen nooit alleen in de auto achterlaten. De beweging van de stoel is op ieder moment te stoppen door bediening van een van de andere knoppen voor stoelverstelling. Verstel de stoel nooit tijdens het rijden. Zorg dat er bij het verstellen niets onder de stoelen ligt. Gerelateerde informatie • • • 192 Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) Instellingen voor head-updisplay* (p. 146) Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkussen van de stoel. Instellingen voor massagefunctie Voor de massagefunctie hebt u de keuze uit de volgende instellingen: • Aan/Uit: kies Aan/Uit om de massagefunctie in/uit te schakelen. • Programma 1–5: Er zijn 5 vooraf ingestelde massageprogramma's. Kies uit Golf, Loop, Geavanc., Lenden en Schouder. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL • Intensiteit: kies uit Laag, Normaal en Hoog. • Snelheid: kies uit Langzaam, Normaal en Snel. Massagefunctie herstarten De massagefunctie wordt na 20 minuten automatisch uitgeschakeld. De functie is handmatig te herstarten. – Tik op Hrstart op het middendisplay om de gekozen massagefunctie te herstarten. > De massagefunctie start opnieuw. Wanneer u niets doet, verschijnt de melding op het hoofdscherm. Gerelateerde informatie • • • • Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele bediening op de stoel als het middendisplay gebruiken. De verschillende instellingen verschijnen op het middendisplay. Instellingen voor massagefunctie voorstoel aanpassen De voorstoel is voorzien van een rugleuning met massagefunctie. De massagefunctie die gebruikmaakt van luchtkussens heeft verschillende instellingen. De massagefunctie is alleen te activeren wanneer de motor van de auto is ingeschakeld. Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) 1. Activeer de multifunctionele bediening door de knop omhoog/omlaag te draaien. Het stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. }} * Optie/accessoire. 193 STOELEN EN STUURWIEL || 2. Kies Massage op het stoelverstellingsscherm. Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen 3. Om een van de verschillende massagefuncties te activeren maakt u een keuze op het middendisplay of beweegt u de cursor / omhoog/omlaag met de knop omhoog omlaag van de multifunctionele bediening. Wijzig de instelling van de gekozen functie rechtstreeks op het middendisplay via / achteruit de pijlen of via de knop vooruit van de multifunctionele bediening. Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau is het verlengbare zitkussen te verstellen met de multifunctionele bediening* aan de zijkant van het zitkussen of handmatig met een hendel aan de voorzijde van het zitkussen. 2. Kies Kussenverl. op het stoelverstellingsscherm. • Druk op de voorkant van de vierwegknop om het zitkussen te verlengen. • Druk op de achterkant van de vierwegknop om het zitkussen te verkorten. Verlengbaar zitkussen verstellen met de multifunctionele bediening Verlengbaar zitkussen handmatig verstellen De multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkussen. Handgreep voor verstelling van het zitkussen. 1. 1. Pak de handgreep aan de voorkant van de stoel beet en trek deze omhoog. 2. Pas de lengte van het zitkussen aan. 3. Laat de handgreep los en zorg dat het kussen in een vergrendelde stand staat. Gerelateerde informatie • • • 194 Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Activeer de multifunctionele bediening door omhoog/omlaag te draaien. Het de knop stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Zijsteunen* voorstoel verstellen 2. Verhoog het comfort van de voorstoelen door de zijsteunen van de rugleuningen te verstellen. Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) Kies Zijsteunen op het stoelverstellingsscherm. • Druk op de voorkant van de vierwegknop . voor meer zijsteun • Druk op de achterkant van de vierwegknop voor minder zijsteun . Gerelateerde informatie Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • • • • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) Multifunctionele bediening, op de zijkant van het zitkussen van de stoel. • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) De zijsteunen van de rugleuning zijn te verstellen voor steun in de zij. Voor verstelling kunt u zowel de multifunctionele bediening op de stoel als het middendisplay gebruiken. De verschillende instellingen verschijnen op het middendisplay. • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) Zo verstelt u de zijsteun: • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) • Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) 1. Activeer de multifunctionele bediening door te draaien. Het deze omhoog/omlaag stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) * Optie/accessoire. 195 STOELEN EN STUURWIEL Lendensteun* voorstoel verstellen De lendensteun is te verstellen met behulp van de bediening aan de zijkant van de zitting. De lendensteun is te verstellen met de multifunctionele bediening (bij auto's met een lendensteun met vierwegverstelling*) of met de ronde knop (bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling*). De bediening zit op de zijkant van het zitkussen van de stoel. Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau is de lendensteun vooruit/ achteruit en omhoog/omlaag (lendensteun met vierwegverstelling) of vooruit/achteruit (lendensteun met tweewegverstelling) te zetten. Lendensteun verstellen bij een auto met een lendensteun met vierwegverstelling 2. Kies Lenden op het stoelverstellingsscherm. • /omlaag Druk de ronde knop omhoog om de lendensteun hoger/lager te zetten. • Druk op de voorkant meer lendensteun. • Druk op de achterkant van de knop voor minder lendensteun. van de knop voor Lendensteun verstellen bij een auto met een lendensteun met tweewegverstelling Multifunctionele bediening, bij auto's met een lendensteun met vierwegverstelling*. 1. De bediening bij auto's met een lendensteun met tweewegverstelling*. 196 Activeer de multifunctionele bediening door de knop omhoog/omlaag te draaien. Het stoelverstellingsscherm verschijnt op het middendisplay. 1. Druk op de voorkant van de ronde knop voor meer lendensteun. 2. Druk op de achterkant van de ronde knop voor minder lendensteun. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* (p. 197) Passagiersstoel verstellen vanaf bestuurdersstoel* De voorste passagiersstoel is vanaf de bestuurdersstoel te verstellen. Functie activeren De functie is te activeren via het functiescherm op het middendisplay: Druk op de knop Passagierstoel aanpassen om te activeren. Hele passagiersstoel naar voren/achteren zetten door de handgreep naar voren/ achteren te bewegen. Passagiersstoel verstellen Na activering van de functie hebt u 10 seconden de tijd om de passagiersstoel te verstellen. Als gedurende deze periode geen verstelling plaatsvindt, wordt de functie gedeactiveerd. U verstelt de bestuurdersstoel met de handgrepen op de bestuurdersstoel: Hellingshoek van de rugleuning van de passagiersstoel aanpassen door de handgreep naar voren/achteren te bewegen. Gerelateerde informatie • • • Handmatig bediende voorstoel (p. 188) Elektrisch bedienbare* voorstoel (p. 189) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) • Stand opslaan voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay* (p. 190) • Opgeslagen stand voor stoel, buitenspiegels en head-updisplay gebruiken* (p. 191) • Instellingen voor massagefunctie* voorstoel aanpassen (p. 193) }} * Optie/accessoire. 197 STOELEN EN STUURWIEL • Verlengbaar zitkussen* voorstoel verstellen (p. 194) • Instellingen voor massagefunctie* van voorstoel (p. 192) • • Zijsteunen* voorstoel verstellen (p. 195) Lendensteun* voorstoel verstellen (p. 196) Rugleuning achterbank omklappen De rugleuning van de achterbank is in twee ongelijke delen verdeeld. De twee delen zijn ieder apart om te klappen. WAARSCHUWING • • Verstel de stoel vóór vertrek en zorg dat deze vaststaat. Wees voorzichtig bij het verstellen van de stoel. Een ongecontroleerde of onvoorzichtige verstelling kan tot beknellingsletsel leiden. Zet lange voorwerpen tijdens het vervoer altijd goed vast om schade/letsel te voorkomen bij abrupte remmanoeuvres. • Zet altijd de motor af en activeer de parkeerrem bij het in- en uitladen van de auto. • Zet bij auto's met automatische transmissie de keuzehendel in de stand P om te voorkomen dat u de keuzehendel per ongeluk verzet. BELANGRIJK Bij het neerklappen van de achterbank mogen er zich geen voorwerpen op de achterbank bevinden. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. 198 BELANGRIJK Het zitgedeelte van het geïntegreerde kinderzitje* moet omlaag worden geklapt voordat de rugleuning van de achterbank wordt neergeklapt. Klap de middenarmsteun* op alvorens de rugleuning van de achterbank neer te klappen. Het doorsteekluik in de achterbank moet dichtstaan alvorens de rugleuning neer te klappen. N.B. U moet mogelijk de voorstoelen naar voren zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten om de ruggedeelten van de achterbank volledig naar voren te kunnen klappen. Rugleuning omklappen bij een auto met elektronische omklapfunctie* Als de auto is uitgerust met een automatische omklapfunctie voor de achterbank is de achterbank om te klappen met knoppen in de bagageruimte. De achterbank is ook om te klappen met de handgreep boven op de rugleuning van de achterbank. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL WAARSCHUWING Let erop dat mensen niet het risico lopen bekneld te raken bij het automatisch neerklappen van de achterbank. Omdat dit bij het indrukken van de knop automatisch plaatsvindt, mag zich niemand op of te dicht in de buurt van de achterbank bevinden. 3. De rugleuningen worden ontgrendeld. Eerst worden de hoofdsteunen omgeklapt, waarna de rugleuningen automatisch tot in horizontale stand worden neergeklapt. Rugleuning omklappen met handgreep op achterbank Rugleuning handmatig omklappen Als de achterbank van de auto alleen handmatig neer te klappen is, klapt u de linker of rechter rugleuning omlaag met de handgreep op de achterbank. Rugleuningen omklappen met knoppen in bagageruimte Zorg dat er zich geen mensen of voorwerpen op de achterbank bevinden. Zorg dat er zich geen mensen of voorwerpen op de achterbank bevinden. Klap de middelste hoofsteun handmatig om. Klap de middelste hoofsteun handmatig om. De achterbank is alleen om te klappen, wanneer de auto stilstaat en de achterklep openstaat. Zorg dat er zich geen mensen of voorwerpen op de achterbank bevinden. 1. Klap de middelste hoofsteun handmatig om. 2. Houd de knop voor het omklappen ingedrukt. De knoppen zijn gemarkeerd met L en R voor de linker en rechter rugleuning. Trek de handgreep op de linker of rechter rugleuning van de achterbank naar voren om de linker of rechter rugleuning van de achterbank om te klappen. > De rugleuningen worden ontgrendeld. Eerst worden de hoofdsteunen omgeklapt, waarna de rugleuningen automatisch tot in horizontale stand worden neergeklapt. Trek de handgreep op de linker of rechter rugleuning van de achterbank naar voren om de linker of rechter rugleuning van de achterbank om te klappen. 3. De rugleuning wordt ontgrendeld en moet handmatig worden omgeklapt tot in horizontale stand. }} 199 STOELEN EN STUURWIEL || Rugleuning rechtop zetten U zet de rugleuning handmatig weer rechtop: 1. Klap de rugleuning omhoog/naar achteren. 2. Druk de rugleuning verder totdat deze vergrendelt. 3. Zet de hoofdsteunen handmatig rechtop. 4. Pas de stand van de hoofdsteun op de middelste zitplaats zo nodig aan. • Privacy locking activeren en deactiveren (p. 289) Hoofdsteunen achterbank verstellen Stel de hoofdsteun van de middelste zitplaats af aan de hand van de lengte van de passagier. Klap de hoofdsteun* van de buitenste zitplaatsen omlaag voor een beter zicht naar achteren. Hoofdsteun van middelste zitplaats verstellen WAARSCHUWING Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet vergrendeld. WAARSCHUWING Controleer of de rugleuningen en hoofdsteunen van de achterbank na het rechtop zetten goed vergrendeld zijn. Bij vervoer van achterpassagiers moeten de hoofdsteunen op de buitenste zitplaatsen altijd omhoog staan. De hoofdsteun voor de middelste zitplaats is af te stemmen op de lengte van de passagier, zodat de hoofdsteun zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun handmatig zo ver omhoog als nodig is. Gerelateerde informatie 200 • Hoofdsteunen achterbank verstellen (p. 200) • Privacy locking (p. 289) * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Hoofdsteunen van buitenste zitplaatsen achterbank omklappen via handgreep Bij een auto met een elektrisch omklapbare* achterbank zijn de buitenste hoofdsteunen om te klappen via de handgreep boven op de rugleu. Bij ning van de achterbank, zie afbeelding een auto zonder elektrisch neerklapbare achterbank zitten de hoofdsteunen vast. Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt. Druk op de knop Hfdsteun omlaag om omklappen te activeren/deactiveren. WAARSCHUWING De hoofdsteun van de middelste zitplaats moet in de onderste stand staan, wanneer de middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer de middelste zitplaats wel wordt gebruikt, moet de hoofdsteun goed op de lengte van de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo mogelijk diens hele achterhoofd afdekt. Hoofdsteunen van buitenste zitplaatsen achterbank omklappen via middendisplay* De buitenste hoofdsteunen zijn om te klappen via het functiescherm van het middendisplay. De hoofdsteunen zijn om te klappen in de contactslotstand 0. Zet de hoofdsteun na afloop handmatig rechtop totdat deze hoorbaar vastklikt. WAARSCHUWING Gerelateerde informatie • Rugleuning achterbank omklappen (p. 198) Klap de buitenste hoofdsteunen niet om, als er passagiers op de achterbank zitten. WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten in de vergrendelde stand staan. * Optie/accessoire. 201 STOELEN EN STUURWIEL Bedieningselementen op stuurwiel en claxon Claxon Stuurslot Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij gebruik van de auto door onbevoegden. Er is mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar, wanneer u het stuurslot inschakelt of opheft. Op het stuurwiel zitten de claxon en bedieningselementen voor onder meer rijhulpsystemen en stembediening. Stuurslot activeren Wanneer u de auto van de buitenzijde vergrendelt en de motor is uitgeschakeld, wordt het stuurslot geactiveerd. Als u de auto onvergrendeld achterlaat, wordt na verloop van korte tijd automatisch het stuurslot geactiveerd. De claxon zit in het midden van het stuurwiel. Gerelateerde informatie • • Stuurslot (p. 202) Stuurwiel verstellen (p. 203) Knoppensets en paddles* op stuurwiel. Bediening voor rijhulp5. Paddle* voor handmatig schakelen bij een automatische versnellingsbak. Bediening voor stembediening plus menu-, meldings- en telefoonfuncties. 5 202 Stuurslot opheffen Wanneer u de auto van de buitenzijde ontgrendelt, wordt het stuurslot gedeactiveerd. Als u de auto onvergrendeld achterlaat, wordt het stuurslot na verloop van korte tijd automatisch geactiveerd. Gerelateerde informatie • Bedieningselementen op stuurwiel en claxon (p. 202) • Stuurwiel verstellen (p. 203) Snelheidsbegrenzer, Cruisecontrol, Adaptieve cruisecontrol*, Afstandswaarschuwing* en Pilot Assist. * Optie/accessoire. STOELEN EN STUURWIEL Stuurwiel verstellen Het stuurwiel is in verschillende standen te zetten. op de rijsnelheid om u een beter weggevoel te geven. Stuurwiel verstellen bij een auto zonder knie-airbag Stuurwiel verstellen bij een auto met knieairbag Hendel voor verstelling van het stuurwiel. Het stuurwiel is in diepte en hoogte te verstellen. Hoe de stuurverstelling in zijn werk gaat hangt af van de vraag of de auto wel of niet is uitgerust met een knie-airbag6. Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging is de vereiste stuurkracht in te stellen. De mate van stuurbekrachtiging wordt afgestemd 6 Alleen op bepaalde markten is de auto uitgerust met een knie-airbag. Trek de hendel naar achteren om het stuurwiel te ontgrendelen. 1. Beweeg de hendel naar voren om het stuurwiel te ontkoppelen. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. 3. 3. Trek de hendel naar achteren om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. Duw de hendel terug naar voren om het stuurwiel te vergrendelen. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. WAARSCHUWING Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast. Het stuur mag tijdens het rijden nooit worden ingesteld. 1. Hendel voor verstelling van het stuurwiel. }} 203 STOELEN EN STUURWIEL || Gerelateerde informatie • • • 204 Stuurslot (p. 202) Bedieningselementen op stuurwiel en claxon (p. 202) Elektrisch bedienbare* voorstoel verstellen (p. 189) * Optie/accessoire. KLIMAAT KLIMAAT Klimaatregeling Klimaatzones Klimaatsensoren De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. Afhankelijk van het aantal klimaatzones van de auto kunt u verschillende temperaturen instellen voor verschillende delen van het interieur. De klimaatregeling beschikt over enkele sensoren voor de regeling van het autoklimaat. Klimaatregeling met 4 zones Positie van de sensoren Alle klimaatfuncties zijn te bedienen via het middendisplay en de fysieke knoppen op de middenconsole. Bepaalde functies voor de achterbank zijn ook te bedienen via de klimaatregelingsknoppen* achter op de tunnelconsole. Gerelateerde informatie • • • • • • • • • Klimaatzones (p. 206) Klimaatsensoren (p. 206) Gevoelstemperatuur (p. 207) Stembediening klimaat (p. 207) Klimaatzones bij klimaatregeling met 4 zones. Parkeerklimaat (p. 234) Vochtsensor – in de voetafdekking van de achteruitkijkspiegel. Bij klimaatregeling met 4 zones zijn de interieurtemperaturen voor de zones linksvoor, rechtsvoor, linksachter en rechtsachter elk apart in te stellen. Buitentemperatuursensor – in de rechter buitenspiegel. Verwarming (p. 244) Luchtkwaliteit (p. 208) Luchtverdeling (p. 211) Gerelateerde informatie Klimaatregelingsbediening (p. 218) • Klimaatregeling (p. 206) Zonnesensor – boven op het dashboard. Binnentemperatuursensor – bij de fysieke koppen op de middenconsole. N.B. Bedek of blokkeer de sensoren niet met kledingstukken of andere voorwerpen. 206 * Optie/accessoire. KLIMAAT Bij het Interior Air Quality System* is er ook een luchtkwaliteitssensor, die in de luchtinlaat van de klimaatregeling zit. Gerelateerde informatie • • Klimaatregeling (p. 206) Interior Air Quality System* (p. 210) Gevoelstemperatuur Stembediening klimaat1 De klimaatregeling regelt het autoklimaat op basis van de gevoelstemperatuur en niet de werkelijke temperatuur. Opdrachten voor klimaatregeling met stembediening om bijvoorbeeld de temperatuur te wijzigen, elektrische stoelverwarming* te activeren of de ventilatorstand te wijzigen. De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat buitentemperatuur, luchtsnelheid, luchtvochtigheidsgraad, ingestraalde warmte en dergelijke betreft. Het systeem beschikt over een zonnesensor die de stand van de zon registreert. Daardoor kan de temperatuur van de lucht uit de blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde stand staan. Gerelateerde informatie • 1 Geldt voor bepaalde markten. Druk op mando's: en zeg een van de volgende com- • "Klimaatregeling" – start een dialoog voor klimaatregeling en geeft voorbeelden van commando's weer. • "Stel temperatuur in op X graden" – stelt de gewenste temperatuur in. • "Verhoog temperatuur" / "Verlaag temperatuur" – verhoogt/verlaagt de ingestelde temperatuur met één stap. • "Synchroniseer temperatuur" – synchroniseert de temperatuur voor alle klimaatzones in de auto met de voor de bestuurderszone ingestelde temperatuur. • "Lucht op voeten" / "Lucht op lichaam" – opent de gewenste blaasmond. • "Lucht op voeten uit" / "Lucht op lichaam uit" – sluit de gewenste blaasmond. • "Zet ventilator op max." / "Schakel ventilator uit" – verandert de ventilatorstand naar Max/Off. Klimaatregeling (p. 206) }} * Optie/accessoire. 207 KLIMAAT || • hoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de elektrische stuurverwarming* met één stap. Luchtkwaliteit De gekozen interieurmaterialen en het luchtreinigingssysteem zorgen voor een hoge luchtkwaliteit in de auto. • "Schakel stoelverwarming in" / "Schakel stoelverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische stoelverwarming*. • "Recirculatie aan" / "Recirculatie uit" – activeert/deactiveert de luchtrecirculatie. "Verhoog stoelverwarming" / "Verlaag stoelverwarming" – verhoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de elektrische stoelverwarming* met één stap. • • "Schakel ruitontdooiing in" / "Schakel ruitontdooiing uit" – activeert/deactiveert ontwaseming van ruiten en buitenspiegels. "Schakel stoelventilatie in" / "Schakel stoelventilatie uit" – activeert/deactiveert stoelventilatie*. De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te beperken, zodat het interieur gemakkelijker schoon te houden is. • • "Schakel max. ruitontdooiing in" / "Schakel max. ruitontdooiing uit" – activeert/deactiveert maximale ontwaseming. "Verhoog stoelventilatie" / "Verlaag stoelventilatie" – verhoogt/verlaagt ingesteld niveau voor de stoelventilatie* met één stap. De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen en schoon te maken. • "Schakel elektrische ruitverwarming in" / "Schakel elektrische ruitverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische voorruitverwarming*. • "Schakel auto-klimaat in" – activeert de automatische klimaatregeling. • "Airconditioning aan" / "Airconditioning uit" – activeert/deactiveert de airconditioning. • • "Schakel achterruitverwarming in" / "Schakel achterruitverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische achterruiten buitenspiegelverwarming. • "Schakel stuurwielverwarming in" / "Schakel stuurwielverwarming uit" – activeert/deactiveert elektrische stuurverwarming*. • 208 "Verhoog ventilatorsnelheid" / "Verlaag ventilatorsnelheid" – verhoogt/verlaagt de ingestelde ventilatorstand met één stap. "Verhoog stuurwielverwarming" / "Verlaag stuurwielverwarming" – ver- Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. Klimaatregeling (p. 206) Gebruik de door Volvo geadviseerde schoonmaakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor het reinigen van het interieur. Stembediening (p. 148) Luchtreinigingssysteem Gerelateerde informatie • • • • Materiaal in de passagiersruimte Stembediening gebruiken (p. 148) Instellingen voor stembediening (p. 151) Los van het interieurfilter dragen ook Clean Zone Interior Package* en het luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality System* bij aan een hoge luchtkwaliteit in de auto. Gerelateerde informatie • • • Klimaatregeling (p. 206) Clean Zone* (p. 209) Clean Zone Interior Package* (p. 210) * Optie/accessoire. KLIMAAT • • Interior Air Quality System* (p. 210) Clean Zone* • Interieurfilter (p. 211) Clean Zone controleert en geeft aan of wel of niet is voldaan aan alle voorwaarden voor een goede luchtkwaliteit in het interieur. Het luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality System* is geactiveerd. • • De interieurventilator is geactiveerd. De luchtrecirculatie is gedeactiveerd. N.B. Clean Zone geeft niet per se aan dat de luchtkwaliteit goed is, maar duidt er alleen op dat is voldaan aan de voorwaarden voor een goede luchtkwaliteit. Gerelateerde informatie De indicator staat in het klimaatveld op het middendisplay. • • • • Luchtkwaliteit (p. 208) Clean Zone Interior Package* (p. 210) Interior Air Quality System* (p. 210) Interieurfilter (p. 211) De indicator staat in het klimaatveld, wanneer het klimaatscherm niet geopend is. Als niet is voldaan aan de voorwaarden, verschijnt de tekst Clean Zone in het wit. Wanneer is voldaan aan alle voorwaarden, verandert de kleur van de tekst in blauw. Op de volgende voorwaarden wordt gecontroleerd: • • Alle portieren en de achterklep staan dicht. Alle zijruiten en panoramadak* staan dicht. * Optie/accessoire. 209 KLIMAAT Clean Zone Interior Package* Interior Air Quality System* Clean Zone Interior Package (CZIP) omvat een aantal aanpassingen om stoffen die aanleiding kunnen geven tot allergieën en/of astma uit het interieur te weren. Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. Het volgende is inbegrepen: IAQS maakt deel uit van Clean Zone Interior Package (CZIP) en ontdoet de lucht in de passagiersruimte van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. • • Een geavanceerde ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult het interieur op die manier met verse lucht. De functie start als dat nodig is en stopt na bij het openen van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt de functie na enige tijd automatisch beëindigd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal langzaam maar zeker korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is. Clean Zone Interior Package* (p. 210) Interieurfilter (p. 211) Als de luchtkwaliteitssensor van het systeem registreert dat de buitenlucht vervuild is, wordt de luchtinlaat gesloten en de luchtrecirculatie geactiveerd. N.B. Het volautomatische luchtkwaliteitssysteem Interior Air Quality System (IAQS). Voor de beste lucht in het interieur moet de luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld. Gerelateerde informatie • • • • • • In een koud klimaat is de recirculatie beperkt om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Luchtkwaliteit (p. 208) Clean Zone* (p. 209) Schakel bij condens de elektrische verwarming van de voorruit, zijruiten en achterruiten in. Interior Air Quality System* (p. 210) Interieurfilter (p. 211) Gerelateerde informatie 210 • Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactiveren (p. 211) • • Luchtkwaliteit (p. 208) Clean Zone* (p. 209) * Optie/accessoire. KLIMAAT Luchtkwaliteitssensor* activeren en deactiveren De luchtkwaliteitssensor maakt deel uit van de volautomatische luchtkwaliteitsregeling Interior Air Quality System (IAQS). U kunt de luchtkwaliteitssensor desgewenst activeren/deactiveren. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Luchtkwaliteitssensor om de luchtkwaliteitssensor te activeren/deactiveren. Interieurfilter Luchtverdeling Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. De klimaatregeling verdeelt de binnenkomende lucht over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. Interieurfilter vervangen Om een goed interieurklimaat te kunnen handhaven moet u het filter op gezette tijden vervangen. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. N.B. Er zijn verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat het juiste filter wordt gemonteerd. Gerelateerde informatie • Interior Air Quality System* (p. 210) Automatische en handmatige luchtverdeling Wanneer u de automatische klimaatregeling hebt geactiveerd, verloopt de luchtverdeling automatisch. De luchtverdeling is zo nodig handmatig bij te regelen. Verstelbare blaasmonden Sommige blaasmonden in de auto zijn instelbaar, wat betekent dat u ze kunt openen/sluiten en de uitstroomrichting kunt wijzigen. Gerelateerde informatie • • • • Luchtkwaliteit (p. 208) Clean Zone* (p. 209) Clean Zone Interior Package* (p. 210) Interior Air Quality System* (p. 210) Positie van verstelbare blaasmonden in interieur. Vier in het dashboard en twee in de portierstijlen (aan weerszijden één) tussen voor- en achterportier. }} * Optie/accessoire. 211 KLIMAAT || Gerelateerde informatie Klimaatregeling (p. 206) • • • Luchtverdeling aanpassen (p. 212) • Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 215) Luchtverdeling aanpassen Gerelateerde informatie De luchtverdeling is desgewenst handmatig te wijzigen. • • Blaasmonden openen, sluiten en richten (p. 213) • Luchtverdelingsknoppen op klimaatscherm. Luchtverdeling - ontwasemingsopeningen voorruit Luchtverdeling - blaasmonden dashboard en middenconsole Luchtverdeling - blaasmonden vloer 212 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Druk op een of meer luchtverdelingsknoppen om de desbetreffende blaasmond(en) te openen/sluiten. > De luchtverdeling wordt gewijzigd, waarna de knoppen gaan branden/doven. Luchtverdeling (p. 211) Blaasmonden openen, sluiten en richten (p. 213) Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 215) KLIMAAT Blaasmonden openen, sluiten en richten Blaasmonden openen en sluiten Blaasmonden achterin: Blaasmonden voorin: Sommige blaasmonden in het interieur zijn apart te openen, sluiten en richten. Als u de buitenste blaasmonden op de zijruiten richt kunt u condens voorkomen. Als u de buitenste blaasmonden in de auto naar binnen richt, creëert u een warm en comfortabel autoklimaat. Duimwiel van blaasmond2. Draaiknop van blaasmond2. – Draai aan de draaiknop om de luchtaanvoer uit de blaasmond te openen/sluiten. Wanneer de markering op de draaiknop verticaal staat, is de luchtaanvoer het grootst. 2 Schematische afbeelding – de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie. – Draai aan het duimwiel om de luchtaanvoer uit de blaasmond te openen/sluiten. De luchtaanvoer neemt toe naarmate er meer van de witte lijnen op het duimwiel zichtbaar zijn. }} 213 KLIMAAT || Blaasmonden richten Hendeltje van blaasmond2. Beweeg het hendeltje naar links/rechts of omhoog/omlaag om de luchtstroom uit de blaasmond te richten. – Gerelateerde informatie • • • 2 214 Luchtverdeling (p. 211) Luchtverdeling aanpassen (p. 212) Tabel met luchtverdelingsstanden (p. 215) Schematische afbeelding – de uitvoering van de blaasmond verschilt afhankelijk van de locatie. KLIMAAT Tabel met luchtverdelingsstanden De luchtverdeling is desgewenst handmatig te wijzigen. De volgende standen zijn in te stellen. Luchtverdeling Doel Bij deactivering van alle luchtverdelingsknoppen in de handmatige stand schakelt de klimaatregeling weer over op automatische klimaatregeling. De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Gaat condens- en ijsvorming tegen (om dat te realiseren mag de ventilatorstand niet te laag zijn). De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende koeling bij warm weer. De meeste lucht komt uit de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor verwarming of koeling van de voetenruimte. }} 215 KLIMAAT || 216 Luchtverdeling Doel De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en blaasmonden in het dashboard. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende comfort bij warm en droog weer. De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen en de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende comfort en ontwaseming bij koud en vochtig weer. De meeste lucht komt uit de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de overige blaasmonden. Voor voldoende comfort bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. De meeste lucht komt uit de ontwasemingsopeningen, de blaasmonden in het dashboard en de blaasmonden bij de vloer. Voor een gebalanceerd comfort in het interieur. KLIMAAT Gerelateerde informatie • • • Luchtverdeling (p. 211) Blaasmonden openen, sluiten en richten (p. 213) Luchtverdeling aanpassen (p. 212) 217 KLIMAAT Klimaatregelingsbediening Hoofdklimaat Op het tabblad Klimaat hoofdinstelling kunt u behalve de klimaatfuncties in het klimaatveld ook de hoofdklimaatfuncties regelen. De klimaatregelingsfuncties zijn te bedienen via de fysieke knoppen op de middenconsole, het middendisplay en de klimaatregelingsbediening achter op de tunnelconsole. Fysieke knoppen op middenconsole Temperatuurbediening voor bestuurders- en passagierszone. Bediening voor elektrische stoelverwarming* en -ventilatie* voorin plus elektrische stuurverwarming*. Knop voor elektrische achterruitverwarming* en maximale ontwaseming. Knop voor elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming. Klimaatveld op middendisplay Via het klimaatveld zijn de meest voorkomende klimaatfuncties te regelen. Knop voor toegang tot het klimaatscherm. De grafische voorstelling op de knop geeft de geactiveerde klimaatinstellingen weer. Klimaatveld op middendisplay Bij eenmaal indrukken van de middelste knop in het klimaatveld opent u het klimaatscherm. Afhankelijk van het uitrustingsniveau is het klimaatscherm opgesplitst in meerdere tabbladen. U kunt van tabblad wisselen door naar links/ rechts te vegen of op de desbetreffende rubriek te drukken. Max, Elektrisch, Achter – Bediening voor ontwaseming van ruiten en buitenspiegels. AC – Bediening voor airconditioning. Recirc. – Bediening voor luchtrecirculatie. Bediening voor luchtverdeling. 218 * Optie/accessoire. KLIMAAT Klimaatregelingsbediening achter op de tunnelconsole Ventilatorbediening voorin. AUTO – Automatische klimaatregeling. Klimaat achterin Op het tabblad Klimaat achter zijn alle klimaatfuncties voor achterin te regelen. Bediening voor elektrische achterbankverwarming*. Ventilatorbediening voor achterin. Temperatuurbediening voor achterin. Klimaat tweede rij – Bediening voor klimaatregeling achterin. Ventilatorbediening voor achterin. Temperatuurbediening voor achterin. Bediening voor elektrische achterbankverwarming*. Parkeerklimaat Op het tabblad Parkeerklimaat is het parkeerklimaat van de auto te regelen. Knop voor vergrendeling/ontgrendeling van het klimaatpaneel. Het klimaatpaneel is voorzien van een schermvergrendeling om onbedoelde wijziging van ventilatorstand en temperatuur tegen te gaan. Bij een vergrendeld scherm verschijnen alleen de stoelbediening* en de knop voor schermontgrendeling. Na ontgrendeling zijn vanuit het klimaatpaneel ook de ventilatorstand en temperatuur te wijzigen en verschijnen alle gekozen klimaatinstellingen. }} * Optie/accessoire. 219 KLIMAAT || Het scherm wordt automatisch vergrendeld na enige tijd van inactiviteit. Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren Gerelateerde informatie De stoelverwarming is te activeren om het comfort voor bestuurder en inzittenden te verhogen, wanneer het koud is. • • 220 Klimaatregeling (p. 206) Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren (p. 220) • Elektrische stoelverwarming achter* activeren en deactiveren (p. 221) • Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren (p. 222) • Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren (p. 223) • Automatische klimaatregeling activeren (p. 224) • Luchtrecirculatie activeren en deactiveren (p. 224) • Maximale ontwaseming activeren en deactiveren (p. 225) • Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 227) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 228) • • • • Ventilatorstand voorin regelen (p. 229) Ventilatorstand achterin regelen (p. 230) 2. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stoelverwarming om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Gerelateerde informatie Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld. 1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of rechter zone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening voor de stoelen en het stuurwiel te openen. • • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Automatische inschakeling van elektrische stoelverwarming voorin* activeren en deactiveren (p. 221) Als de auto niet is uitgerust met stoelventilatie of elektrische stuurverwarming staat de knop voor elektrische stoelverwarming direct in het klimaatveld. Temperatuur synchroniseren (p. 233) Airconditioning activeren en deactiveren (p. 233) * Optie/accessoire. KLIMAAT Automatische inschakeling van elektrische stoelverwarming voorin* activeren en deactiveren De stoelverwarming is te activeren om het comfort voor bestuurder en inzittenden te verhogen, wanneer het koud is. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische stoel-/achterbankverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten bij een lage omgevingstemperatuur. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Tik op Klimaat. 3. Kies Niveau aut. verwarming bestuurdersstoel en Niveau aut. verwarming passagiersstoel om automatische inschakeling van de elektrische verwarming van de bestuurdersstoel en passagiersstoel te activeren/deactiveren. 4. Kies na activering van de functie uit de niveaus Laag, Gemiddeld of Hoog. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Elektrische voorstoelverwarming* activeren en deactiveren (p. 220) Elektrische stoelverwarming achter* activeren en deactiveren De stoelverwarming is te activeren om het comfort voor bestuurder en inzittenden te verhogen, wanneer het koud is. Elektrische stoelverwarming achterin activeren en deactiveren vanaf de achterstoelen Elektrische stoelverwarming achterin activeren en deactiveren vanaf de voorstoelen Indicatie en regeling stoelverwarming op klimaatpaneel achter op tunnelconsole. – Knoppen voor elektrische stoelverwarming in de groep Klimaat achter op het klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay en kies het tabblad Klimaat achter. 2. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stoelverwarming om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische achterbankverwarming in het klimaatpaneel op de tunnelconsole om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > De stand wordt aangepast, waarna het scherm van het klimaatpaneel de ingestelde stand aangeeft. }} * Optie/accessoire. 221 KLIMAAT || WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Stoelventilatie voor* activeren en deactiveren De stoelventilatie is in te schakelen voor bijvoorbeeld een groter comfort bij warm weer. Het ventilatiesysteem bestaat uit ventilatoren in de zittingen en de rugleuningen die lucht door de bekleding heen aanzuigen. Naarmate de lucht in het interieur kouder is, neemt het koelingseffect toe. Het systeem is te activeren, wanneer de motor loopt. Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld. 1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de linker of rechter zone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening voor de stoelen en het stuurwiel te openen. Als de auto niet is uitgerust met elektrische stoelverwarming of elektrische stuurverwarming staat de knop voor stoelventilatie direct in het klimaatveld. 2. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stoelventilatie om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. Gerelateerde informatie • 222 Klimaatregelingsbediening (p. 218) * Optie/accessoire. KLIMAAT Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren 2. De stuurverwarming is te activeren om het stuurcomfort te verhogen, wanneer het koud is. Druk meerdere keren op de knop voor de elektrische stuurverwarming om de vier standen te doorlopen: Uit, Hoog, Gemiddeld en Laag. > Na wijziging van de stand geeft de knop de ingestelde stand aan. Gerelateerde informatie • • Stuur- en stoelknoppen in het klimaatveld. 1. Druk op de stuur-/stoelknop voor de bestuurderszone in het klimaatveld op het middendisplay om de bediening voor de stoelen en het stuurwiel te openen. Als de auto niet is uitgerust met elektrische stoelverwarming of stoelventilatie staat de knop voor elektrische stuurverwarming direct in het klimaatveld. Klimaatregelingsbediening (p. 218) Automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren (p. 223) Automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren De stuurverwarming is te activeren om het stuurcomfort te verhogen, wanneer het koud is. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten bij een lage omgevingstemperatuur. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Niveau automatische stuurwielverwarming om automatische inschakeling van elektrische stuurverwarming te activeren/deactiveren. 4. Kies na activering van de functie uit de niveaus Laag, Gemiddeld of Hoog. Gerelateerde informatie • Elektrische stuurverwarming* activeren en deactiveren (p. 223) * Optie/accessoire. 223 KLIMAAT Automatische klimaatregeling activeren 2. Druk kort of lang op AUTO. • Bij automatische klimaatregeling worden meerdere klimaatfuncties automatisch geregeld. Kort drukken - de luchtrecirculatie, airconditioning en luchtverdeling worden automatisch geregeld. Lang drukken - de luchtrecirculatie, airconditioning en luchtverdeling worden automatisch geregeld, de temperatuur en het ventilatorniveau worden gewijzigd in de standaardinstellingen: 22 °C (72 °F) en niveau 3 (niveau 2 op de achterbank). > De automatische klimaatregeling wordt geactiveerd en de knop gaat branden. • Luchtrecirculatie activeren en deactiveren De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten door recirculatie van de lucht in het interieur. N.B. Het is mogelijk om de temperatuur en de ventilatorstand te wijzigen zonder deactivering van de automatische klimaatregeling. De automatische klimaatregeling wordt gedeactiveerd wanneer de luchtverdeling handmatig wordt gewijzigd of wanneer max. ontwaseming wordt geactiveerd. Knop voor automatische klimaatregeling op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Luchtrecirculatieknop op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Druk op Recirc.. > De luchtrecirculatie wordt geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/ dooft. BELANGRIJK Als de lucht in de auto te lang recirculeert, beslaat mogelijk de binnenzijde van de ruiten. 224 KLIMAAT N.B. De luchtrecirculatie is niet te activeren, wanneer u de maximale ontwaseming hebt ingeschakeld. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Timerinstelling voor luchtrecirculatie activeren en deactiveren (p. 225) Timerinstelling voor luchtrecirculatie activeren en deactiveren Maximale ontwaseming activeren en deactiveren De luchtrecirculatie houdt vieze lucht, uitlaatgassen en dergelijke buiten door recirculatie van de lucht in het interieur. U kunt de maximale ontwaseming gebruiken om de ruiten snel te ontwasemen en ontdooien. U kunt instellen of een timer voor de luchtrecirculatie geactiveerd of gedeactiveerd moet zijn. Met de timer geactiveerd wordt de luchtrecirculatie automatisch na 20 minuten uitgeschakeld. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Recirculatietimer om de timer voor de luchtrecirculatie te activeren/deactiveren. Maximale ontwaseming activeren en deactiveren vanaf middenconsole Op de middenconsole zit een fysieke knop waarmee u rechtstreeks toegang hebt tot maximale ontwaseming. Met elektrische voorruitverwarming* is de maximale ontwaseming alleen individueel te activeren vanuit het klimaatscherm op het middendisplay. Gerelateerde informatie • Luchtrecirculatie activeren en deactiveren (p. 224) Fysieke knop op de middenconsole. }} * Optie/accessoire. 225 KLIMAAT || Auto's zonder elektrische voorruitverwarming: – Druk op de knop. > De maximale ontwaseming wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. Maximale ontwaseming activeren en deactiveren vanaf middendisplay Gerelateerde informatie Auto's met elektrische voorruitverwarming: – • Druk meerdere keren op de knop om de drie standen te doorlopen: • elektrische voorruitverwarming geactiveerd • Elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming geactiveerd Gedeactiveerd. > De elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming worden geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. • N.B. Wanneer u de elektrische achterruitverwarming deactiveert door de knop tweemaal snel in te drukken, wordt de maximale ontwaseming met enige vertraging ingeschakeld om een tijdelijke verhoging van de ventilatorstand tegen te gaan. Knop voor maximale ontwaseming op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Druk op Max. > De maximale ontwaseming wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. Bij maximale ontwaseming worden de automatische klimaatregeling en de luchtrecirculatie gedeactiveerd, wordt de airconditioning geactiveerd, de ventilatorstand gewijzigd in 5 en de temperatuur in HI. Bij deactivering van de maximale ontwaseming hervat de klimaatregeling de eerder verrichte instellingen. 226 N.B. Het geluidsniveau neemt toe wanneer de ventilatorstand wordt gewijzigd in 5. Klimaatregelingsbediening (p. 218) KLIMAAT Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren – Druk meerdere keren op de knop om de drie standen te doorlopen: De elektrische voorruitverwarming dient om de voorruit snel van condens en ijs te ontdoen. • elektrische voorruitverwarming geactiveerd Elektrische voorruitverwarming activeren en deactiveren vanaf middenconsole • Elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming geactiveerd Op de middenconsole zit een fysieke knop waarmee u de elektrische voorruitverwarming direct kunt bedienen. Elektrische voorruitverwarming activeren en deactiveren vanaf middendisplay Gedeactiveerd. > De elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming worden geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. • Knop voor elektrische voorruitverwarming op klimaatscherm. Fysieke knop op de middenconsole. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Druk op Elektrisch. > De elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd/gedeactiveerd en de knop gaat branden/dooft. N.B. Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten driehoekige gebieden zonder elektrische verwarming, zodat het ontdooien daar mogelijk langer duurt. }} * Optie/accessoire. 227 KLIMAAT || N.B. De elektrische voorruitverwarming kan de prestaties van transponders en andere communicatie-apparatuur beïnvloeden. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 228) Automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren De elektrische voorruitverwarming dient om de voorruit snel van condens en ijs te ontdoen. De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming dient om de ruiten en buitenspiegels snel van condens en ijs te ontdoen. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten, wanneer er gevaar bestaat voor ijsvorming of condens op de ruit. De elektrische verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de ruit warm genoeg is en het ijs of de condens is verdwenen. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Automatische voorruitverwarming om automatische inschakeling van elektrische voorruitverwarming te activeren/deactiveren. Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren vanaf middenconsole Op de middenconsole zit een fysieke knop waarmee u de elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming direct kunt bedienen. Gerelateerde informatie • Elektrische voorruitverwarming* activeren en deactiveren (p. 227) Fysieke knop op de middenconsole. – 228 Druk op de knop. > De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming worden geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/ dooft. * Optie/accessoire. KLIMAAT Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren vanaf middendisplay Automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren Ventilatorstand voorin regelen De ventilator is in te stellen op diverse automatisch geregelde ventilatorstanden voor de voorstoelen. De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming dient om de ruiten en buitenspiegels snel van condens en ijs te ontdoen. Knop voor elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Druk op Achter. > De elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming worden geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/ dooft. U kunt instellen of de automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming bij het starten van de motor al dan niet geactiveerd moet zijn. Met automatische inschakeling geactiveerd zal de elektrische verwarming starten, wanneer er gevaar bestaat voor ijsvorming of condens op de ruit. De elektrische verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de ruit warm genoeg is en het ijs of de condens is verdwenen. Ventilatorstandknoppen op klimaatscherm. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 2. 3. Kies Automatische achterruitverwarming om automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming te activeren/deactiveren. Druk op de gewenste ventilatorstand: Off, 1-5 of Max. > De ventilatorstand wordt aangepast, waarna de knop voor de gekozen stand gaat branden. Gerelateerde informatie • • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Gerelateerde informatie Automatische inschakeling van elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 229) • Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming activeren en deactiveren (p. 228) }} 229 KLIMAAT || BELANGRIJK Als de ventilator volledig uitstaat, start de airconditioning niet, waardoor er mogelijk condens aan de binnenkant van de ruiten optreedt. Ventilatorstand achterin regelen Ventilatorstand achterin regelen De ventilator is in te stellen op diverse automatisch geregelde ventilatorstanden voor de achterstoelen. 1. Druk op de ontgrendelingsknop op het klimaatpaneel van de tunnelconsole om toegang te krijgen tot de bediening. Ventilatorstand voorin regelen N.B. De klimaatregeling past de luchtstroom zo nodig automatisch aan, wat betekent dat de ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks dat de ventilatorstand ongewijzigd is. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Ventilatorstandknoppen op het tabblad Klimaat achter op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay en kies het tabblad Klimaat achter. 2. Druk op de gewenste ventilatorstand: 1 – 5. De ventilatorstand voor de achterbank is te deactiveren met een tik op Klimaat tweede rij. > De ventilatorstand wordt aangepast, waarna de knop voor de gekozen stand gaat branden. 230 Ventilatorregeling op klimaatpaneel achter op tunnelconsole. 2. Druk op de gewenste ventilatorstand: 1 – 5. > De ventilatorstand wordt aangepast, waarna de knop voor de gekozen stand gaat branden. N.B. De ventilatorstand voor achterin is niet in te stellen, als de ventilatorstand voor voorin is ingesteld op Off. De ventilatorstand voor achterin is alleen uit te schakelen via het klimaatscherm op het middendisplay. KLIMAAT N.B. De klimaatregeling past de luchtstroom zo nodig automatisch aan, wat betekent dat de ventilatorsnelheid kan veranderen ondanks dat de ventilatorstand ongewijzigd is. Temperatuur voorin regelen De temperatuur voor de klimaatzones voorin is in te stellen op het gewenste aantal graden. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Temperatuurregeling. 2. Regel de temperatuur door: • Temperatuurknoppen in het klimaatveld. 1. de bediening naar de gewenste temperatuur te slepen, of op +/− te drukken om de temperatuur in stapjes te verhogen/verlagen. > De temperatuur wordt aangepast, waarna de knop de ingestelde temperatuur aangeeft. • Druk op de temperatuurknop voor de linker of rechter zone in het klimaatveld op het middendisplay om de regeling te openen. N.B. Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoelen te versnellen door een hogere/lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 218) 231 KLIMAAT Temperatuur achterin regelen De temperatuur voor de klimaatzones achterin is in te stellen op het gewenste aantal graden. Temperatuur achterin regelen vanaf voorstoelen Temperatuurbediening. 3. Regel de temperatuur door: • de bediening naar de gewenste temperatuur te slepen Temperatuurregeling op klimaatpaneel achter op tunnelconsole. 2. op +/− te drukken om de temperatuur in stapjes te verhogen/verlagen. > De temperatuur wordt aangepast, waarna de knop de ingestelde temperatuur aangeeft. • Temperatuurknoppen op het tabblad Klimaat achter op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay en kies het tabblad Klimaat achter. 2. Druk op de temperatuurknop voor de linker of rechter zone om de bediening te openen. N.B. Temperatuur achterin regelen vanaf achterstoelen 1. Druk op de </>-knoppen voor de linker of rechter zone om de temperatuur in stapjes te verhogen of te verlagen. > De temperatuur wordt aangepast, waarna het scherm van het klimaatpaneel de ingestelde temperatuur aangeeft. Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoelen te versnellen door een hogere/lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. Druk op de ontgrendelingsknop op het klimaatpaneel van de tunnelconsole om toegang te krijgen tot de bediening. Gerelateerde informatie • 232 Klimaatregelingsbediening (p. 218) KLIMAAT Temperatuur synchroniseren Gerelateerde informatie De temperatuur in de verschillende klimaatzones van de auto is te synchroniseren met de ingestelde temperatuur voor de bestuurderszijde. • Synchronisatieknop op temperatuurregeling bestuurderszone. 1. 2. Druk op de temperatuurknop voor de bestuurderszone in het klimaatveld op het middendisplay om de regeling te openen. Druk op Temperatuur synchroniseren . > De temperatuurinstelling voor alle klimaatzones van de auto wordt gesynchroniseerd met de ingestelde temperatuur voor de bestuurderszone en naast de temperatuurknop staat het synchronisatiesymbool. De synchronisatie stopt wanneer u nogmaals op Temperatuur synchroniseren drukt of wanneer u de temperatuurinstelling in een andere klimaatzone dan de bestuurderszone wijzigt. Klimaatregelingsbediening (p. 218) Airconditioning activeren en deactiveren De airconditioning koelt en droogt zo nodig de binnenkomende lucht. Airconditioningknop op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Tik op AC. > De airconditioning wordt geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/ dooft. Bij een actieve airconditioning bepaalt de klimaatregeling op basis van de behoefte automatisch de tijdstippen voor in- en uitschakeling. }} 233 KLIMAAT || N.B. Sluit alle zijruiten en het panoramadak* voor optimale werking van de airconditioning. Parkeerklimaat Gerelateerde informatie Parkeerklimaat is een verzamelnaam voor verschillende functies die het klimaat in de passagiersruimte van een geparkeerde auto verbeteren, waaronder de preconditioning. • • • • N.B. Het is niet mogelijk de airconditioning te activeren, wanneer de ventilatorknop in stand Off staat. Klimaatregeling (p. 206) Preconditioning (p. 235) Klimaatcomfort bij parkeren (p. 240) Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat (p. 242) Gerelateerde informatie • Klimaatregelingsbediening (p. 218) Functies die tot het parkeerklimaat behoren zijn te regelen via tabblad Parkeerklimaat op het klimaatscherm op het middendisplay. 234 * Optie/accessoire. KLIMAAT Preconditioning N.B. Preconditioning vooraf kan de slijtage en het stroomverbruik beperken tijdens het rijden. Preconditioning is alleen beschikbaar als de auto is aangesloten op een stroomaansluiting3. Bij gebruik van een laadpaal met een timerfunctie werkt de preconditioning mogelijk niet. Preconditioning is direct in te schakelen of via een timer te programmeren. De functie maakt afhankelijk van de situatie gebruik van uiteenlopende systemen: • De standverwarming warmt bij koud weer het interieur op tot de comforttemperatuur. • De airconditioning zorgt bij warm weer voor afkoeling van het interieur naar de comforttemperatuur. • De elektrische stuurverwarming* en elektrische stoelverwarming* voor bestuurder en passagier zijn naar wens te activeren. • De elektrische verwarming van voorruit, achterruit en buitenspiegels wordt automatisch geactiveerd, wanneer dat nodig is. Bij preconditioning in warm weer kan er een plasje water onder de auto ontstaan afkomstig van de airco. Dit is normaal. 3 Geldt voor een elektrische verwarming. Preconditioning in- en uitschakelen Middels preconditioning is het interieur vóór het wegrijden te verwarmen of koelen. De functie is vanaf het middendisplay of een mobiele telefoon direct in te schakelen. In- en uitschakelen vanuit de auto Als de auto niet is aangesloten op een stopcontact, is het bij warm weer toch mogelijk om het interieur kortstondig te koelen door de preconditioning direct te starten. N.B. Bij preconditioning van het interieur gaat het erom de auto te verwarmen tot een behaaglijke temperatuur te brengen en tot de op de klimaatregeling ingestelde temperatuur. Gerelateerde informatie • • • Parkeerklimaat (p. 234) Preconditioning in- en uitschakelen (p. 235) Timerinstelling voor preconditioning (p. 237) Preconditioningknop op het tabblad Parkeerklimaat op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. }} * Optie/accessoire. 235 KLIMAAT || N.B. Preconditioning is alleen beschikbaar als de auto is aangesloten op een stroomaansluiting4. Bij gebruik van een laadpaal met een timerfunctie werkt de preconditioning mogelijk niet. Als de auto niet is aangesloten op een stopcontact, is het bij warm weer toch mogelijk om het interieur kortstondig te koelen door de preconditioning direct te starten. Vakjes voor elektrische stoel- en stuurverwarming op het tabblad Parkeerklimaat op klimaatscherm. 3. 4. 4 5 236 Geef aan of bij activering van de preconditioning ook de elektrische stoel- en stuurverwarming moeten worden ingeschakeld door de vakjes aan/uit te vinken. Tik op Preconditioning. > De preconditioning wordt ingeschakeld/ uitgeschakeld en de knop gaat branden/ dooft. N.B. Houd de portieren en ruiten van de auto dicht bij het gebruik van de preconditioning. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de preconditioning5: • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. Via de app starten* Via een apparaat met de Volvo On Call-app* is het mogelijk de preconditioning in te schakelen én informatie te krijgen over de gekozen instellingen. Middels preconditioning is het interieur vóór het wegrijden tot een comfortabele temperatuur te verwarmen of koelen (gebruikmakend van de airconditioning). Geldt voor een elektrische verwarming. Geldt voor een verwarming op brandstof. * Optie/accessoire. KLIMAAT Preconditioning van het interieur is ook mogelijk via de afstandsstart auto (Engine Remote Start – ERS)6 via de Volvo On Call-app*. Timerinstelling voor preconditioning • U kunt de timer dusdanig instellen dat de preconditioning gereed is op een bepaald tijdstip. Timerinstelling voor preconditioning activeren en deactiveren (p. 239) • Gerelateerde informatie De timer kan tot 8 verschillende instellingen hanteren voor: Timerinstelling voor preconditioning verwijderen (p. 240) • • • Parkeerklimaat (p. 234) Preconditioning (p. 235) Timerinstelling voor preconditioning (p. 237) • • een tijdstip op een bepaalde datum een tijdstip op een of meer dagen van de week, voor eenmalige of terugkerende activering. N.B. Preconditioning is alleen beschikbaar als de auto is aangesloten op een stroomaansluiting7. Bij gebruik van een laadpaal met een timerfunctie werkt de preconditioning mogelijk niet. Als de auto niet is aangesloten op een stopcontact, is het bij warm weer toch mogelijk om het interieur kortstondig te koelen door de preconditioning direct te starten. Gerelateerde informatie • • 6 7 Preconditioning (p. 235) Timerinstelling voor preconditioning toevoegen en bewerken (p. 238) Bepaalde markten. Geldt voor een elektrische verwarming. * Optie/accessoire. 237 KLIMAAT Timerinstelling voor preconditioning toevoegen en bewerken 3. De timer voor preconditioning kan tot 8 verschillende tijdstippen hanteren. Tijdstip toevoegen Tik op Timer toevoegen. > Er verschijnt een pop-upvenster. 7. N.B. Het is niet mogelijk om meer tijdstippen te programmeren, als er al 8 timerinstellingen bestaan. Om een nieuw tijdstip te kunnen toevoegen moet u eerst een ouder tijdstip verwijderen. 4. Tik op Datum om een tijdstip in te stellen voor een bepaalde datum. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de preconditioning8: • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Tik op Dagen om een tijdstip in te stellen voor een of meer dagen van de week. De knop voor tijdstip toevoegen op het tabblad Parkeerklimaat op het klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. Met Dagen: Activeer/deactiveer de repeteerfunctie door het vakje voor Wekelijks herhalen aan/uit te vinken. 5. Met Dagen: Kies een dag van de week voor de preconditioning door op de knoppen voor de dagen van de week te drukken. 6. 8 238 Geldt voor een verwarming op brandstof. Met Datum: Kies een datum voor de preconditioning door met de pijltoetsen in de datumlijst te bladeren. Stel het tijdstip in dat de preconditioning moet zijn afgerond door te bladeren met de pijltoetsen op de klok. Tik op Bevestig om het ingestelde tijdstip toe te voegen. > Het ingestelde tijdstip wordt toegevoegd aan de lijst en geactiveerd. Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. Timerinstelling bewerken 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. KLIMAAT 3. Tik op het tijdstip dat u wilt wijzigen. > Er verschijnt een pop-upvenster. Timerinstelling voor preconditioning activeren en deactiveren 4. Bewerk het tijdstip op dezelfde manier als bij "Tijdstip toevoegen" hierboven. Zo nodig kunt u een timertijdstip voor de preconditioning activeren of deactiveren. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de preconditioning9: • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Gerelateerde informatie • • • • Preconditioning (p. 235) Timerinstelling voor preconditioning (p. 237) Timerinstelling voor preconditioning activeren en deactiveren (p. 239) Timerinstelling voor preconditioning verwijderen (p. 240) Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. Timerknoppen op het tabblad Parkeerklimaat op klimaatscherm. 9 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 3. Activeer/deactiveer een tijdstip door op de timerknop rechts van het desbetreffende tijdstip te drukken. > Het ingestelde tijdstip wordt geactiveerd/ gedeactiveerd en de knop gaat branden/ dooft. Gerelateerde informatie • • • • Preconditioning (p. 235) Timerinstelling voor preconditioning (p. 237) Timerinstelling voor preconditioning toevoegen en bewerken (p. 238) Timerinstelling voor preconditioning verwijderen (p. 240) Geldt voor een verwarming op brandstof. 239 KLIMAAT Timerinstelling voor preconditioning verwijderen Een timerinstelling voor de preconditioning die u niet langer nodig hebt kunt u verwijderen. Gerelateerde informatie • • • • Preconditioning (p. 235) Timerinstelling voor preconditioning (p. 237) Timerinstelling voor preconditioning toevoegen en bewerken (p. 238) Timerinstelling voor preconditioning activeren en deactiveren (p. 239) Klimaatcomfort bij parkeren Het interieurklimaat van de auto is tijdens het parkeren nog enige tijd te handhaven, bijvoorbeeld als u of een of meer inzittenden na uitschakeling van de motor in de auto willen blijven zitten en het klimaatcomfort wensen te handhaven. Handhaving klimaatcomfort is alleen direct in te schakelen. De functie maakt afhankelijk van de situatie gebruik van uiteenlopende systemen: • Bij koud weer wordt het interieur met de restwarmte van de motor opgewarmd tot de comforttemperatuur. • De ventilator koelt bij warm weer het interieur door lucht van buiten naar binnen te blazen. De knop voor lijst bewerken/timerinstelling verwijderen op het tabblad Parkeerklimaat op het klimaatscherm. 240 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 3. Tik op Lijst bewerken. 4. Druk op het verwijderingspictogram rechts in de lijst. > Het pictogram verandert in de tekst Wis. 5. Druk ter bevestiging op Wis. > Het ingestelde tijdstip wordt uit de lijst verwijderd. N.B. Handhaving klimaatcomfort wordt uitgeschakeld als de auto van buitenaf wordt vergrendeld om niet onnodig restwarmte te gebruiken. De functie dient om het klimaatcomfort te behouden, wanneer u en/of passagiers in de auto achterblijven. Gerelateerde informatie • • Parkeerklimaat (p. 234) Klimaatcomfort tijdens het parkeren inschakelen en uitschakelen (p. 241) KLIMAAT Klimaatcomfort tijdens het parkeren inschakelen en uitschakelen N.B. Het is niet mogelijk om de functie voor handhaving van het klimaatcomfort te starten, als de restwarmte in de motor niet volstaat om het interieurklimaat op peil te houden of als de buitentemperatuur hoger is dan zo'n 20 °C (68 °F). Bij handhaving van het klimaatcomfort wordt na afloop van een rit het interieurklimaat nog enige tijd geregeld. De functie is vanaf het middendisplay direct in te schakelen. N.B. Handhaving klimaatcomfort wordt uitgeschakeld als de auto van buitenaf wordt vergrendeld om niet onnodig restwarmte te gebruiken. De functie dient om het klimaatcomfort te behouden, wanneer u en/of passagiers in de auto achterblijven. Gerelateerde informatie Knop voor handhaving klimaatcomfort op het tabblad Parkeerklimaat op klimaatscherm. 1. Open het klimaatscherm op het middendisplay. 2. Kies het tabblad Parkeerklimaat. 3. Tik op Handhaaf klimaatcomfort. > Handhaving klimaatcomfort wordt ingeschakeld/uitgeschakeld en de knop gaat branden/dooft. • Klimaatcomfort bij parkeren (p. 240) 241 KLIMAAT Symbolen en meldingen voor parkeerklimaat Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van het parkeerklimaat. Symbool Meldingen ten aanzien van het parkeerklimaat zijn ook weer te geven op een eenheid met de Volvo On Call*-app. Melding Betekenis Parkeerklimaat Parkeerklimaat is defect. Bezoek een werkplaatsA om de werking zo spoedig mogelijk te laten controleren. Service vereist Parkeerklimaat Tijdelijk niet beschikbaar Parkeerklimaat Niet beschikbaar, te laag brandstofniveauB Parkeerklimaat Niet beschikbaar Laadniveau te laag 10 242 Bij een actieve standverwarming brandt dit symbool op het bestuurdersdisplay10. Parkeerklimaat is tijdelijk defect. Als het probleem aanhoudt, neem dan contact op met een werkplaatsA op het systeem te laten controleren. Het parkeerklimaat is niet te activeren wanneer het brandstofpeil te gering is voor inschakeling van de standverwarming. Vul de brandstoftank bij. Het parkeerklimaat is niet te activeren, wanneer de ladingsgraad van de hybride-accu te gering is voor inschakeling van de standverwarming. Start de motor. Geldt voor verwarming op brandstof. * Optie/accessoire. KLIMAAT Symbool Melding Betekenis Parkeerklimaat Het parkeerklimaat is niet te activeren, als de laadkabel niet is aangesloten. Sluit de laadkabel aan. Niet beschikbaar, niet verbonden met stroomnetC Parkeerklimaat Beperkt beschikbaar. Laadniveau te laag A B C De inschakelduur van het parkeerklimaat is beperkt, omdat de ladingsgraad van de hybride-accu te laag is. Start de motor. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Geldt voor verwarming op brandstof. Geldt voor verwarming op stroom. Gerelateerde informatie • Parkeerklimaat (p. 234) 243 KLIMAAT Verwarming Accu en opladen Dankzij de verwarming komen motor en interieur zowel vóór als tijdens het rijden sneller op temperatuur. De verwarming wordt aangedreven door de hybride-accu van de auto. Als de ladingsgraad van de hybride-accu te laag is, wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld en geeft het bestuurdersdisplay een melding weer. De verwarming heeft twee deelfuncties: • Standverwarming – verwarmt zo nodig het interieur bij geactiveerde preconditioning. • Extra verwarming – verwarmt zo nodig het interieur en de motor tijdens het rijden. Afhankelijk van de markt wordt een verwarming op brandstof of een elektrische verwarming gebruikt11. N.B. Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming altijd voldoende brandstof. Als het brandstofpeil in de tank te laag is, wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld en geeft het bestuurdersdisplay een melding weer. N.B. Zorg ervoor dat het laadpercentage van de accu hoog genoeg is als de verwarming moet worden gebruikt. Zorg dat er voldoende brandstof in de tank van de auto zit voor het geval dat u de verwarming nodig hebt. Brandstof en tanken13 De verwarming is op de wielkast rechtsvoor gemonteerd. WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel voordat u gaat tanken de verwarming op brandstof uit. N.B. Wanneer de verwarming actief12 is, kan er rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto is ook een tikkend geluid vanuit de brandstofpomp waar te nemen. Dit is volkomen normaal. Controleer op het informatiedisplay of de verwarming is uitgeschakeld; wanneer de standverwarming actief is, brandt het bijbehorende symbool op het informatiedisplay. Gerelateerde informatie Waarschuwingssticker op tankvulklep. De verwarming maakt gebruik van brandstof uit de normale brandstoftank van de auto. 11 12 13 244 Een erkende Volvo-dealer heeft informatie over welke markten welke verwarming gebruiken. Geldt voor een verwarming op brandstof. Geldt voor verwarming op brandstof. • • • Klimaatregeling (p. 206) Standverwarming (p. 245) Extra verwarming (p. 246) KLIMAAT Standverwarming De standverwarming verwarmt indien nodig het interieur bij geactiveerde preconditioning. De standverwarming is een van twee deelfuncties van de verwarming van de auto. De verwarming is op de wielkast rechtsvoor gemonteerd. Bij een actieve standverwarming brandt dit symbool op het bestuurdersdisplay14. N.B. Wanneer de verwarming actief15 is, kan er rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto is ook een tikkend geluid vanuit de brandstofpomp waar te nemen. Dit is volkomen normaal. De verwarming werkt maximaal 40 minuten achtereen. N.B. Zorg dat er voldoende brandstof in de tank van de auto zit voor het geval dat u de standverwarming nodig hebt16. Zorg dat de ladingsgraad van de hybride-accu hoog genoeg is, als de parkeerverwarming moet worden gebruikt. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de preconditioning17: • Binnen in ongeventileerde ruimten. Bij inschakeling van de verwarming worden uitlaatgassen geproduceerd. • Op plekken met brandbaar of licht ontvlambaar materiaal in de buurt. Brandstof, gassen, hoog gras, zaagsel en dergelijke kunnen ontbranden. • Wanneer het risico bestaat dat de uitlaat van de verwarming is geblokkeerd. Een pak sneeuw in de wielkast rechtsvoor kan bijvoorbeeld de afvoer van de verwarming onmogelijk maken. Let erop dat de preconditioning kan starten op grond van een eerder geprogrammeerd timertijdstip. De standverwarming start automatisch, als de preconditioning van de auto actief is en het interieur moet worden verwarmd. De functie wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer het ingestelde tijdstip voor een timer of de maximale inschakelduur voor de verwarming is bereikt. 14 15 16 17 Geldt voor verwarming op brandstof. Geldt voor een verwarming op brandstof. Geldt voor een verwarming op brandstof. Geldt voor een verwarming op brandstof. }} 245 KLIMAAT || WAARSCHUWING Als u brandstof ruikt, abnormaal veel rook of zwarte rook ziet of ongebruikelijke geluiden vanuit de standverwarming waarneemt, moet u de verwarming18 uitschakelen en zo mogelijk de zekering van de standverwarming verwijderen. Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. Extra verwarming Gerelateerde informatie De extra verwarming helpt bij het verwarmen van de passagiersruimte en de motor tijdens het rijden. • • • De extra verwarming is een van twee deelfuncties van de verwarming van de auto. De verwarming is op de wielkast rechtsvoor gemonteerd. N.B. Gerelateerde informatie • • Verwarming (p. 244) Extra verwarming (p. 246) Wanneer de verwarming actief19 is, kan er rook uit de wielkast rechtsvoor komen. Ook is er wellicht een dof geluid hoorbaar. Achter in de auto is ook een tikkend geluid vanuit de brandstofpomp waar te nemen. Dit is volkomen normaal. De extra verwarming start en wordt automatisch aangestuurd als tijdens het rijden verwarming nodig is. De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer de auto wordt uitgeschakeld. N.B. Zorg dat er voldoende brandstof in de tank van de auto zit voor het geval dat u de extra verwarming nodig hebt20. 18 19 20 246 Geldt voor een verwarming op brandstof. Geldt voor een verwarming op brandstof. Geldt voor een verwarming op brandstof. Verwarming (p. 244) Standverwarming (p. 245) Automatische inschakeling van extra verwarming activeren en deactiveren (p. 247) KLIMAAT Automatische inschakeling van extra verwarming activeren en deactiveren Gerelateerde informatie • Extra verwarming (p. 246) De extra verwarming helpt bij het verwarmen van de passagiersruimte en de motor tijdens het rijden. U kunt de automatische inschakeling van de extra verwarming desgewenst activeren/deactiveren. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Druk op Klimaat. 3. Kies Extra verwarming voor activeren/ deactiveren automatische inschakeling van extra verwarming. N.B. Volvo adviseert u om de automatische start van de extra verwarming uit te schakelen tijdens korte ritten21. N.B. Als de automatische start van de extra verwarming wordt gedeactiveerd, kan dat tot minder comfort in het interieur leiden, omdat de klimaatregeling bij elektrische aandrijving dan een verwarmingsbron mist. 21 Geldt voor een verwarming op brandstof. 247 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Vergrendelingsindicatie Slot- en alarmindicatie Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt, lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op om aan te geven dat de auto op de juiste manier vergrendeld of ontgrendeld is. Led in vergrendelingsknoppen Voorportier Indicatie exterieur Vergrendeling • Bij vergrendeling knipperen de alarmlichten van de auto eenmaal en daarnaast worden de buitenspiegels ingeklapt1. Ontgrendelen • Bij ontgrendeling knipperen de alarmlichten van de auto tweemaal en daarnaast worden de buitenspiegels uitgeklapt1. Om aan te geven dat de auto vergrendeld is, moeten alle portieren, de achterklep en de motorkap dichtstaan. Als er wordt vergrendeld terwijl alleen het bestuurdersportier dichtstaat2, vindt er vergrendeling plaats maar er wordt pas aangegeven dat er vergrendeling heeft plaatsgevonden nadat alle portieren, de achterklep en de motorkap dichtstaan. 1 2 250 De slot- en alarmindicatie op het dashboard laat de status van het vergrendelingssysteem zien. Een keer lang knipperen betekent dat de auto vergrendeld is. Kort pulserend knipperen geeft aan dat de auto vergrendeld is. Overige indicaties Ook de Follow Me Home-verlichting en de Approach-verlichting geven een indicatie van de vergrendeling en ontgrendeling. Vergrendelingsknoppen met led in voorportier. Als de led in de desbetreffende vergrendelingsknop van de voorportieren brandt, betekent dit dat alle portieren zijn vergrendeld. Als er een portier wordt geopend, gaat het lampje in beide portieren uit. Alleen auto's met elektrisch inklapbare buitenspiegels. Geldt niet voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*). * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Op achterportier* Instelling voor vergrendelingsbevestiging In het instellingsmenu van het middendisplay kunt u aangeven hoe de auto moet bevestigen dat vergrendeling of ontgrendeling heeft plaatsgevonden. een transpondersleutel Met de transpondersleutel zijn de portieren en de achterklep te vergrendelen en ontgrendelen. De transpondersleutel moet in de auto aanwezig zijn om deze te kunnen starten. Vergrendelingsbevestiging: 1. Vergrendelingsknop met controlelampje in achterportier. Als de led in de desbetreffende vergrendelingsknop van de portieren brandt, betekent dit dat het desbetreffende portier is vergrendeld. Als er een portier wordt ontgrendeld, gaat het bijbehorende lampje uit terwijl de overige lampjes blijven branden. 2. Tik op My Car 3. Tik op Visuele vergrendelingsfeedback om aan geven wanneer de auto visuele signalen moet geven: bij Vergrend., Ontgrendel, Beide, of om de functie uit te schakelen. • • 3 Instelling voor vergrendelingsbevestiging (p. 251) Approach-verlichting (p. 164) Follow Me Home-verlichting gebruiken (p. 163) Vergrendeling. Bevestiging via inklapbare buitenspiegels*: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 3. Kies Spiegel inklappen bij vergrendelen om de functie te activeren of te deactiveren. Gerelateerde informatie • Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. Spiegels en Comfort. Gerelateerde informatie • Vergrendelingsindicatie (p. 250) De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Transpondersleutel3, links en transpondersleutel zonder knoppen (Key Tag)*, rechts. U gebruikt de transpondersleutel niet actief bij het starten, omdat een auto in standaarduitvoering is uitgerust met ondersteuning voor passief starten (Passive Start). Om de auto te kunnen starten moet de sleutel zich voor in het interieur bevinden, zoals in een zak van de bestuurder of in de bekerhouder in de tunnelconsole. }} * Optie/accessoire. 251 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*) van de portieren en achterklep is ook een optie. De sleutel heeft een bereik van zo'n 1,5 meter (5 voet) rond het bestuurdersportier en zo'n 1 meter (3 voet) rond de achterklep. Knoppen op transpondersleutel Bij passief starten in combinatie met passieve vergrendeling en ontgrendeling mag de transpondersleutel zich overal in het interieur of de bagageruimte bevinden, zonder dat dit van invloed is op het starten van de auto. De transpondersleutels die bij de auto worden geleverd zijn elk afzonderlijk te koppelen aan een bestuurdersprofiel met unieke instellingen voor de auto. Bij gebruik van een transpondersleutel die gekoppeld is aan bepaald bestuurdersprofiel, hanteert de auto de instellingen die bij dat profiel passen. Transpondersleutel zonder knoppen (Key Tag) Bij auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling* wordt ook een wat kleinere en lichtere sleutel zonder knoppen (Key Tag) geleverd. De sleutel werkt op dezelfde manier als de reguliere transpondersleutel wat de passieve vergrendeling en ontgrendeling betreft. De sleutel is waterdicht tot een diepte van zo'n 10 meter (30 feet) gedurende 60 minuten. De sleutel heeft echter geen uitneembare sleutelblad en de batterij is niet te vervangen. 3 252 De transpondersleutel heeft vier knoppen – een aan de linker- en drie aan de rechterzijde3. Vergrendelen – Bij eenmaal indrukken worden alle portieren, de achterklep en de tankvulklep vergrendeld en wordt het alarm* geactiveerd. Bij lang indrukken worden alle ruiten en het panoramadak* tegelijkertijd gesloten. Ontgrendelen – Bij eenmaal indrukken worden alle portieren en de achterklep ontgrendeld en wordt het alarm gedeactiveerd. achterklep. Bij auto's met elektrische achterklepbediening* is de achterklep automatisch te openen bij lang indrukken. De achterklep is in het gegeven geval ook te sluiten door lang indrukken – er klinken waarschuwingssignalen. Paniekfunctie – bestemd om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de knop ten minste 3 seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen 3 seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. U kunt deze functie met dezelfde toets weer uitschakelen, als de functie minimaal 5 seconden actief geweest is. Anders wordt deze functie na zo'n 3 minuten automatisch uitgeschakeld. WAARSCHUWING Als iemand in de auto achterblijft, moet u bij het verlaten van de auto altijd de elektrisch bedienbare ruiten en het panoramadak* stroomloos maken door de transpondersleutel mee te nemen. Bij lang indrukken worden alle ruiten tegelijkertijd gesloten. Deze doorluchtfunctie is onder te meer te gebruiken om de auto bij warm weer snel te luchten. Achterklep – Ontgrendelt alleen de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor de De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM N.B. N.B. Bewaar de transpondersleutel niet te dicht in de buurt van metalen voorwerpen of elektronische apparaten zoals mobiele telefoons, tablets, laptops of laders – op een afstand kleiner dan 10-15 cm (4-6 inch). Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. • • Wanneer u de auto vergrendelt en het alarm inschakelt met een geldige transpondersleutel, wordt een eventuele andere transpondersleutel of Key Tag in de auto gedeactiveerd. Ook de "Safelock-functie" wordt gedeactiveerd. De gedeactiveerde sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto. En Red Key die in de auto blijft liggen wordt ook gedeactiveerd, wanneer u de auto vergrendelt via Volvo On Call. De sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto via Volvo On Call of bij het indrukken van de ontgrendelingsknop op de sleutel. Afneembaar sleutelblad (p. 262) Elektronische startblokkering (p. 266) Transpondersleutel koppelen aan bestuurdersprofiel (p. 141) Als er toch storingen mochten optreden, gebruikt u het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de auto te ontgrendelen en u plaatst de sleutel vervolgens in de back-uplezer in de bekerhouder om het alarmsysteem van de auto te deactiveren. N.B. Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels, metalen voorwerpen of elektronische apparaten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops of laders) in de bekerhouder liggen, wanneer u de transpondersleutel in de bekerhouder plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de bekerhouder bevinden, kunnen deze elkaar storen. Storingen De passieve startfunctie van de transpondersleutel en de optie passief vergrendelen en ontgrendelen* ondervinden mogelijk storingen door elektromagnetische velden en afschermingen. • • • Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) • • Bereik transpondersleutel (p. 256) Batterij in transpondersleutel vervangen (p. 257) * Optie/accessoire. 253 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Met de knoppen op de transpondersleutel kunt u alle portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendelen en ontgrendelen. • Vergrendelen met transpondersleutel • Transpondersleutel4. – Druk voor vergrendeling op de de transpondersleutel. -knop van Vergrendeling is alleen mogelijk, als alle portieren en de achterklep dichtstaan. functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. N.B. Wanneer u de auto vergrendelt en het alarm inschakelt met een geldige transpondersleutel, wordt een eventuele andere transpondersleutel of Key Tag in de auto gedeactiveerd. Ook de "Safelock-functie" wordt gedeactiveerd. De gedeactiveerde sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto. En Red Key die in de auto blijft liggen wordt ook gedeactiveerd, wanneer u de auto vergrendelt via Volvo On Call. De sleutel wordt opnieuw geactiveerd bij ontgrendeling van de auto via Volvo On Call of bij het indrukken van de ontgrendelingsknop op de sleutel. 254 N.B. Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer dan opnieuw te ontgrendelen. Als vergrendelen of ontgrendelen via de transpondersleutel niet mogelijk is, is de batterij mogelijk leeg – vergrendel of ontgrendel het bestuurdersportier dan met het afneembare sleutelblad. Gerelateerde informatie • Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde (p. 255) • Achterklep ontgrendelen met transpondersleutel (p. 255) • • een transpondersleutel (p. 251) • Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad (p. 264) Ontgrendelen met transpondersleutel – Druk voor ontgrendeling op de de transpondersleutel. -knop van Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden deze automatisch weer vergrendeld. Deze 4 Wanneer de transpondersleutel niet werkt De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Batterij in transpondersleutel vervangen (p. 257) SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde Achterklep ontgrendelen met transpondersleutel U kunt verschillende procedures voor externe ontgrendeling kiezen. Met een knop op de transpondersleutel is het mogelijk alleen de achterklep te ontgrendelen. 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Druk op My Car Vergrendeling Op afstand en van binnenuit ontgrendelen. 3. Kies een alternatief: 1. op de transponderDruk op de knop sleutel. > De slot- en alarmindicatie op het dashboard dooft om aan te geven dat het alarm niet voor alle delen van de auto is ingeschakeld. De hellingssensor en bewegingsmelder alsmede de sensoren in de opening van de achterklep worden buiten werking gesteld. • Een portier De achterklep wordt ontgrendeld maar blijft dichtstaan, terwijl de portieren vergrendeld blijven en het alarm op de portieren actief blijft. - ontgrendelt alleen het bestuurdersportier. Om alle portieren te ontgrendelen moet u de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel tweemaal indrukken. Raak het met rubber beklede drukplaatje onder aan de handgreep van de achterklep voorzichtig aan om de achterklep te openen. • Alle portieren - ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd. Gebruik de knop op de transpondersleutel om het alarm van de achterklep te halen en de achterklep te ontgrendelen. De instellingen die u hier verricht zijn ook van invloed op de centrale vergrendeling via de openingsgreep aan de binnenzijde. Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 280) Als de achterklep niet binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt de klep weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. 2. Met de optie elektrische achterklepbediening* Druk lang (zo'n 1,5 seconde) op de knop van de transpondersleutel > De achterklep wordt ontgrendeld en geopend, terwijl de portieren vergrendeld blijven en het alarm op de portieren actief blijft. }} * Optie/accessoire. 255 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen met transpondersleutel (p. 254) • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 284) Bereik transpondersleutel Voor een goede werking van de transpondersleutel moet de sleutel zich binnen een bepaalde afstand van de auto bevinden. Bij handmatig gebruik De transpondersleutelfuncties voor bijvoorbeeld vergrendeling en ontgrendeling die worden geacof , werken tiveerd bij het indrukken van binnen een straal van zo'n 20 meter (65 voet) rond de auto. Als de auto niet reageert bij bediening van een knop – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Bij passief gebruik5 Voor passieve vergrendeling/ontgrendeling moet een transpondersleutel of de transpondersleutel zonder knoppen Key Tag zich binnen een straal van zo'n 1,5 meter (5 voet) rond de zijkanten of zo'n 1 meter (3 voet) rond de achterklep van de auto bevinden. N.B. Er kunnen storingen optreden in de transpondersleutelfuncties door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de auto te vergrendelen/ontgrendelen met het sleutelblad. Bij verwijdering van de transpondersleutel uit de auto Als de transpondersleutel bij een draaiende motor uit de auto wordt verwijderd, verschijnt de waarschuwingsmelding Sleutel niet gevonden Uit auto verwijderd op het bestuurdersdisplay en klinkt er als het laatste portier wordt gesloten ter herinnering ook een geluidssignaal. Het gemarkeerde gebied op de afbeelding geeft het bereik van de systeemantennes aan. 5 Geldt 256 De melding verdwijnt wanneer u, nadat de transpondersleutel weer in de auto aanwezig is, op de knop O van de rechter stuurknoppenset drukt of wanneer u het laatste portier weer sluit. alleen voor auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*). * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM een transpondersleutel (p. 251) Batterij in transpondersleutel vervangen Locatie antennes voor start- en vergrendelingssysteem (p. 279) Vervang de batterij in de transpondersleutel wanneer deze leeg is. Gerelateerde informatie • • • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* (p. 276) N.B. Alle accu's hebben een beperkte levensduur en moeten uiteindelijk worden vervangen (geldt niet voor Key Tag). De levensduur van de accu hangt af van het feit hoe vaak de auto/sleutel wordt gebruikt. De batterij in de transpondersleutel zonder knoppen6 (Key Tag) kan niet worden vervangen - een nieuwe sleutel is te bestellen bij een erkende Volvo-werkplaats. BELANGRIJK Lever een uitgediende Key Tag in bij een erkende Volvo-werkplaats. De sleutel moet uit de auto worden gewist, omdat die nog steeds kan worden gebruikt om de auto te starten met back-upstart. U moet de batterij in de transpondersleutel vervangen in de volgende gevallen: het informatiesymbool gaat branden en de melding Batt. sleutel bijna leeg Zie handleiding op het bestuurdersdisplay verschijnt en/of • de sloten herhaalde malen achtereen niet reageren op het signaal van een transpondersleutel die zich binnen een straal van 20 meter (65 voet) rond de auto bevindt. N.B. Ga altijd dichter bij de auto staan en probeer dan opnieuw te ontgrendelen. 6 Deze sleutel wordt geleverd bij een auto uitgerust met de optie passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*). }} * Optie/accessoire. 257 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Sleutel openen en batterij vervangen Houd de transpondersleutel met de voorzijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring aan de onderkant naar rechts. Schuif de behuizing aan de voorkant een paar millimeter omhoog. De behuizing komt los en is van de sleutel te nemen. 258 Keer de sleutel om, beweeg de knop opzij en schuif de behuizing van de achterkant enkele millimeters omhoog. De behuizing komt los en is van de sleutel te nemen. Gebruik bijvoorbeeld een schroevendraaier om het batterijklepje linksom te kunnen draaien, zodat deze markering uitkomt bij de tekst OPEN. Verwijder voorzichtig het batterijklepje door bijvoorbeeld uw nagel in de uitsparing te drukken. Werk het batterijklepje vervolgens naar boven toe los. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM N.B. Volvo adviseert u om batterijen voor de transpondersleutel te gebruiken die voldoen aan UN Manual of Test and Criteria, Part III, subsection 38.3. Voor batterijen die in de fabriek zijn geplaatst of in een erkende Volvo-werkplaats zijn vervangen is dit het geval. De +-kant van de batterij wijst naar boven. Wrik vervolgens de batterij voorzichtig los zoals op de afbeelding. BELANGRIJK Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken niet met uw vingers aan, aangezien de werking hierdoor verslechtert. Plaats een nieuwe batterij met de pluszijde (+) omhoog. Vermijd de batterijcontacten van de transpondersleutel met uw vingers aan te raken. Plaats de batterij met de kant omlaag in de houder. Schuif de batterij daarna naar voren, zodat deze vast komt te zitten onder de twee kunststof pallen. Druk de batterij vervolgens omlaag, zodat deze vast komt te zitten onder de bovenste zwarte kunststof pal. Plaats het batterijklepje terug en draai de markering rechtsom terug naar de tekst CLOSE. N.B. Gebruik batterijen met de aanduiding CR2032, 3 V. }} 259 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Meer transpondersleutels nabestellen || Bij de auto worden twee transpondersleutels geleverd. Bij een auto met passieve vergrendeling/ontgrendeling* wordt een transpondersleutel zonder knoppen geleverd. Er zijn meer sleutels bij te stellen. Plaats de behuizing aan de achterkant terug en druk die omlaag totdat u een klik hoort. Keer de transpondersleutel om en plaats de behuizing aan de voorkant terug door deze omlaag te drukken totdat u een klik hoort. Schuif daarna de behuizing terug. > Nog een klik geeft aan dat de behuizing weer in positie vastzit. Schuif daarna de behuizing terug. > Nog een klik geeft aan dat de behuizing in positie zit. BELANGRIJK Let erop dat lege batterijen op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt. Gerelateerde informatie • een transpondersleutel (p. 251) Voor dezelfde auto kunnen maximaal twaalf sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt. Bij nabestellen worden er meer bestuurdersprofielen toegevoegd – één per nieuwe transpondersleutel. Dit geldt ook voor de transpondersleutel zonder knoppen. Zoekgeraakte transpondersleutel Bij verlies van een transpondersleutel kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Neem de resterende transpondersleutels mee naar de werkplaats. Ter preventie van diefstal moet de code van de zoekgeraakte sleutel uit het systeem worden gewist. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogrammeerd zijn kunt u controleren via de bestuurdersprofielen op het hoofdscherm van het middendisplay: kies Instellingen Systeem Bestuurdersprofielen. Gerelateerde informatie • 260 een transpondersleutel (p. 251) * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Red Key – transpondersleutel met beperkte functionaliteit* er moet minstens één transpondersleutel in standaarduitvoering aan de auto zijn gekoppeld. Dankzij een Red Key kan de autobezitter beperkingen instellen voor bepaalde eigenschappen van de auto. Dergelijke beperkingen moeten ervoor zorgen dat de auto op veilige wijze wordt bestuurd, zoals bij het uitlenen. De beperkte functionaliteit dient uit voorzorg om het risico van ongelukken te beperken, zodat u zich minder zorgen hoeft te maken bij het afgeven van uw auto aan bijvoorbeeld jonge bestuurders en parkeer- of hotelbedienden. De bezitter van een Red Key kan de instellingen die eraan gekoppeld zijn niet wijzigen, want daarvoor is een reguliere transpondersleutel vereist. Gerelateerde informatie • • Voor een Red Key kunt u de maximale rijsnelheid programmeren, snelheidswaarschuwingen instellen en beperkingen instellen voor het maximale volume van het audiosysteem. Bovendien zijn bepaalde rijhulpsystemen van de auto altijd actief. De functies van deze sleutel zijn verder gelijk aan die van een standaardtranspondersleutel. Instellingen voor Red Key* (p. 261) een transpondersleutel (p. 251) Instellingen voor Red Key* De bezitter van een reguliere transpondersleutel kan de instellingen voor Red Key wijzigen. Sommige rijhulpsystemen zijn altijd actief. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op Systeem Bestuurdersprofielen Rode sleutel. > De volgende instellingen zijn mogelijk: • Stel interval Adaptive Cruise Control in • Beperkt maximum volume • Maximum snelheid • Waarschuwing max. snelheid Adaptieve cruisecontrol*: • Instelling bij eerste gebruik: Grootste tijdsverschil Verlaagd maximumvolume (Aan/Uit): • Instelling bij eerste gebruik: Aan U kunt een of meer Red Key bestellen bij een Volvo-dealer. Er zijn in totaal elf transpondersleutels met beperkte functionaliteit te programmeren en te gebruiken voor één en dezelfde auto – }} * Optie/accessoire. 261 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Snelheidsbegrenzer (Aan/Uit): • Instelinterval: 50-250 km/h (30-160 mph) • Bij het eerste gebruik geldt een standaardinstelling van 120 km/h (75 mph). • Stapgrootte: 1 km/h (1 mph) Op het bestuurdersdisplay verschijnen het symbool en de melding Rode sleutel Overschrijden snelheids- begrenzing niet Gerelateerde informatie • Red Key – transpondersleutel met beperkte functionaliteit* (p. 261) Afneembaar sleutelblad De transpondersleutel bevat een afneembaar metalen sleutelblad, waarmee u een aantal functies kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uitvoeren. De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld. mogelijk. Snelheidswaarschuwing (Aan/Uit): • Instelinterval: 0-250 km/h (0-160 mph) • Bij het eerste gebruik geldt een standaardinstelling van 50, 70 en 90 km/h (30, 45 en 55 mph). • • Stapgrootte: 1 km/h (1 mph) Maximumaantal gelijktijdige waarschuwingen: 6 Rijhulpsystemen De volgende rijhulpsystemen zijn altijd actief voor gebruikers met een Red Key: • • • • • • 262 Blind Spot Information (BLIS)* Rijbaanassistent (LKA)* Afstandswaarschuwing* City Safety Driver Alert Control (DAC)* Verkeersbordinformatie* * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Toepassingsgebieden van het sleutelblad Sleutelblad verwijderen U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om: • het linker voorportier7 handmatig te openen, als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de transpondersleutel. • alle portieren in noodgevallen te vergrendelen. • het mechanische kinderslot op de achterportieren te activeren en deactiveren. De transpondersleutel zonder knoppen8 (Key Tag) heeft geen afneembaar sleutelblad. Gebruik zo nodig het afneembare sleutelblad van de standaardtranspondersleutel. Houd de transpondersleutel met de voorzijde zichtbaar en het logo van Volvo naar de juiste kant. Schuif de knop bij de sleutelring aan de onderkant naar rechts. Schuif de behuizing aan de voorkant een paar millimeter omhoog. Verwijder het sleutelblad door het omhoog te kantelen. De behuizing komt los en is van de sleutel te nemen. 7 8 Dit geldt ongeacht of het stuur van de auto aan de linker- of de rechterzijde zit. Wordt meegeleverd bij auto's met passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*). }} * Optie/accessoire. 263 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad 5. Het afneembare sleutelblad is onder meer te gebruiken om de auto van de buitenzijde te ontgrendelen – als bijvoorbeeld de batterij in de transpondersleutel leeg is. Het vergrendelen gaat op dezelfde manier. Daarbij wordt dan bij stap (3) 45 graden linksom gedraaid in plaats van rechtsom. Ontgrendelen Zet het sleutelblad na gebruik op de daarvoor bestemde plaats terug in de transpondersleutel. Plaats de behuizing terug door deze omlaag te drukken totdat u een klik hoort. Schuif daarna de behuizing terug. > Nog een klik geeft aan dat de behuizing in positie zit. Gerelateerde informatie Trek de voorste portiergreep links naar buiten9 totdat deze niet verder kan. De slotcilinder komt dan tevoorschijn. • Vergrendelen en ontgrendelen met afneembaar sleutelblad (p. 264) Plaats de sleutel in de slotcilinder. • een transpondersleutel (p. 251) Draai 45 graden rechtsom. Het sleutelblad wijst dan recht omlaag. Draai de sleutel 45 graden terug naar de beginstand. Neem de sleutel uit de slotcilinder en laat de handgreep los, zodat de achterkant van de handgreep weer tegen de auto aan veert. 9 264 Dit geldt zowel voor auto's met het stuur links als voor auto's met het stuur rechts. Trek de handgreep naar buiten. > Het portier wordt ontgrendeld. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Alarm uitschakelen* N.B. Wanneer u het portier met het sleutelblad ontgrendelt en vervolgens opent, gaat het alarm af. tel: bij stroomuitval bijvoorbeeld of als de batterij in de transpondersleutel leeg is. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Het linker voorportier is te vergrendelen met de bijbehorende slotcilinder en het afneembare sleutelblad. Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Om terug te keren naar stand A moet de binnengreep van het portier worden geopend. De overige portieren hebben geen slotcilinders, maar zijn voorzien van een vergrendeling op de zijkant van het portier die moet worden ingedrukt met het sleutelblad, waarna het portier mechanisch is vergrendeld en niet meer van de buitenzijde kan worden geopend. De portieren zijn ook te ontgrendelen met de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier. N.B. De portieren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te openen. Positie back-uplezer in bekerhouder. Schakel het alarm uit door: 1. Plaats de transpondersleutel op het sleutelsymbool in de back-uplezer onder in de bekerhouder van de tunnelconsole. 2. Draai de startknop vervolgens rechtsom en laat de knop weer los. > De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie – het alarmsignaal valt stil en het alarm wordt uitgeschakeld. Vergrendelen U kunt de auto ook vergrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleu- • De vergrendeling van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet alle portieren. • Een handmatig vergrendeld achterportier waarvan ook het mechanische kinderslot geactiveerd is, kan niet van de binnenzijde noch van de buitenzijde worden geopend. Een achterportier dat op die manier is vergrendeld, kan alleen worden ontgrendeld met een transpondersleutel of de knop van de centrale vergrendeling. Gerelateerde informatie Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met het kinderslot. – Verwijder het afneembare sleutelblad uit de transpondersleutel. Steek het sleutelblad in de vergrendelopening en druk de sleutel er helemaal in, ca. 12 mm (0,5 inch). • • • • Afneembaar sleutelblad (p. 262) Alarm* activeren en deactiveren (p. 292) Batterij in transpondersleutel vervangen (p. 257) een transpondersleutel (p. 251) * Optie/accessoire. 265 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Elektronische startblokkering De elektronische startblokkering is een anti-diefstalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de auto kunnen starten. De auto kan alleen worden gestart met de juiste transpondersleutel. De volgende foutmelding op het bestuurdersdisplay houdt verband met de op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem: Symbool De volgende foutmelding op het bestuurdersdisplay houdt verband met de elektronische startblokkering: Symbool Melding Betekenis Sleutel niet gevonden Fout bij het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten – plaats de sleutel op het sleutelsymbool in de bekerhouder en probeer het opnieuw. Zie handleiding Melding Betekenis Immobilisatie op afst. De op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem is geactiveerd. De auto is niet te starten. Neem contact op met de Volvo On Call-helpdesk. Auto kan niet worden gestart Gerelateerde informatie • • een transpondersleutel (p. 251) Meer transpondersleutels nabestellen (p. 260) Op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem10 De auto is uitgerust met een systeem waarmee het mogelijk is om de auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op afstand de startblokkering te activeren zodat de motor niet meer te starten is. Neem contact op met de dichtstbijzijnde Volvo-dealer voor meer informatie over het systeem en hulp bij de activering ervan. 10 266 Alleen bepaalde markten en uitsluitend in combinatie met Volvo On Call*. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Typegoedkeuring voor transpondersleutels De typegoedkeuring voor de transpondersleutels van de auto staan in de volgende tabellen. Passief starten (Passive Start) en passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry*) Voor meer informatie over de typegoedkeuring, zie support.volvocars.com. CEM-markering voor transpondersleutels. Zie de volgende tabellen voor aanvullende typegoedkeuringsnummers. Land/regio Typegoedkeuring Europa Delphi Deutschland GmbH, 42367 Wuppertal, verklaart bij dezen dat de VO3-134TRX in overeenstemming is met de essentiële eisen en overige toepasselijke bepalingen van de Richtlijn 2014/53/EU (RED). De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op support.volvocars.com. Jordanië TRC/LPD/2014/250 Servië P1614120100 Argentinië CNC ID: C-14771 }} * Optie/accessoire. 267 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Typegoedkeuring Brazilië MT-3245/2015 Indonesië Nomor: 38301/SDPPI/2015 Maleisië RAAT/37A/1215/S(15-5198) Mexico IFETEL: RLVDEVO15-0396 Rusland Verenigde Arabische Emiraten 268 ER37847/15 DA0062437/11 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Namibië TA-2016-02 Zuid-Afrika TA-2014-1868 een transpondersleutel Land/regio Typegoedkeuring Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type HUF8423 in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU. De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op support.volvocars.com. Frequentieband: 433,92 MHz Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Velbert, Duitsland Jordanië TRC/LPD/2015/104 }} 269 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Typegoedkeuring Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC Numéro d’agrément: MR 10668 ANRT 2015 Date d’agrément: 24/07/2015 Mexico IFETEL Marca: HUF Modelo (s): HUF8423 NOM-121-SCT1-2009 La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda causar su operación no deseada. Namibië 270 TA-2015-102 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Oman Servië }} 271 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Typegoedkeuring Zuid-Afrika TA-2015-432 Verenigde Arabische Emiraten Key Tag Land/regio Typegoedkeuring Europa Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type HUF8432 in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU. De volledige tekst van de EU-conformiteitsverklaring is te vinden op support.volvocars.com. Frequentieband: 433,92 MHz Uitgezonden maximaal radiofrequent vermogen: 10 mW Producent: Huf Hülsbeck & Fürst GmbH & Co. KG, Steeger Str. 17, 42551 Velbert, Duitsland Jordanië 272 TRC/LPD/2015/107 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Marokko AGREE PAR L'ANRT MAROC Numéro d’agrément: MR 10667 ANRT 2015 Date d’agrément: 24/07/2015 Mexico IFETEL Marca: HUF Modelo (s): HUF8432 NOM-121-SCT1-2009 La operación de este equipo está sujeta a las siguientes dos condiciones: (1) es posible que este equipo o dispositivo no cause interferencia perjudicial y (2) este equipo o dispositivo debe aceptar cualquier interferencia, incluyendo la que pueda causar su operación no deseada. Namibië TA-2015-103 }} 273 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Land/regio Oman Servië 274 Typegoedkeuring SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Land/regio Typegoedkeuring Zuid-Afrika TA-2015-414 Verenigde Arabische Emiraten Gerelateerde informatie • een transpondersleutel (p. 251) 275 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Keyless vergrendeling/ ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* Als de auto is voorzien van Keyless vergrendeling en ontgrendeling is het voldoende om de transpondersleutel in bijv. een zak of tas bij u te dragen. Daardoor kunt u de auto gemakkelijker openen als u uw handen vol hebt. N.B. Het is belangrijk dat u slechts één aanraakgevoelig vlak tegelijk aanraakt. Als u de handgreep beetpakt terwijl u het slotoppervlak aanraakt, bestaat het risico van dubbele commando's. Dat betekent dat de verlangde activiteit (vergrendelen/ontgrendelen) niet of met vertraging zal plaatsvinden. Gerelateerde informatie • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) • Achterklep passief ontgrendelen* (p. 278) Aanraakgevoelige gebieden Portiergrepen Aan de buitenkant van de portiergrepen zit een verdieping voor vergrendeling en aan de binnenkant een aanraakgevoelig gebied voor ontgrendeling. Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling Aanraakgevoelig gebied voor ontgrendeling 276 Achterklep De handgreep van de achterklep heeft een met rubber bekleed drukplaatje, dat alleen voor ontgrendeling dient. N.B. Let erop dat het systeem kan worden geactiveerd bij het wassen van de auto als de transpondersleutel binnen bereik is. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Passief vergrendelen en ontgrendelen* – Vergrendeling en ontgrendeling van buiten de auto vindt plaats met de handgreep van de portieren of de achterklep als de auto is voorzien van passieve vergrendeling/ontgrendeling (Passive Entry)*. N.B. Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen mogelijk wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen bereik bevindt. Het met rubber beklede drukplaatje op de achterklep wordt alleen gebruikt voor ontgrendeling. N.B. Let erop dat het systeem kan worden geactiveerd bij het wassen van de auto als de transpondersleutel binnen bereik is. Passief vergrendelen Alle portieren en de achterklep moeten dichtstaan om de auto te vergrendelen via de handgrepen van de zijportieren. Raak na het sluiten van het portier het gemarkeerde gebied aan de achter- en buitenkant van een de portiergrepen aan of druk voor vergrendeling11 de knop aan de onderzijde van de achterklep in voordat u deze sluit. > De slotindicator aan de binnenkant van de voorruit bevestigt door te gaan knipperen dat de vergrendeling heeft plaatsgevonden. Om alle zijruiten en het panoramadak* tegelijkertijd te sluiten moet u uw vinger in de aanraakgevoelige holte aan de buitenkant van de portiergreep houden totdat de zijruiten en het panoramadak dichtstaan. Passief ontgrendelen – Pak een portiergreep beet of druk voor ontgrendeling op het met rubber beklede drukplaatje aan de onderzijde van de greep van de achterklep. > De slotindicator aan de binnenkant van de voorruit bevestigt door uit te gaan dat de auto is ontgrendeld. Open portieren of achterklep op de normale wijze. Aanraakgevoelige holte voor vergrendeling Aanraakgevoelig gebied voor ontgrendeling 11 Geldt bij elektrische achterklepbediening*. }} * Optie/accessoire. 277 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden deze automatisch weer vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Gerelateerde informatie Instellingen voor passieve ontgrendeling* U kunt verschillende procedures voor passieve ontgrendeling kiezen. 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Druk op My Car Vergrendeling Sleutelloos ontgrendelen • Instellingen voor passieve ontgrendeling* (p. 278) • • Achterklep passief ontgrendelen* (p. 278) • Alle portieren Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* (p. 276) - ontgrendelt alle portieren tegelijkertijd. 3. Achterklep passief ontgrendelen* Om de achterklep passief te ontgrendelen is het voldoende om de transpondersleutel bijv. in een zak of een tas bij u te dragen. De achterklep wordt dichtgehouden door een elektrische vergrendeling. Kies een alternatief: • Een portier - ontgrendelt het gekozen portier. Gerelateerde informatie • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* (p. 276) Om de klep te openen: 1. Druk lichtjes op het met rubber beklede drukplaatje onder op de handgreep van de achterklep. > De vergrendeling wordt ontkoppeld. N.B. Ontgrendeling is alleen mogelijk wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen bereik achter de auto bevindt. 278 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM 2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog om de klep te openen. BELANGRIJK • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op het met rubber beklede plaatje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken. • Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* (p. 287) Locatie antennes voor start- en vergrendelingssysteem De auto heeft een passief start- en vergrendelingssysteem12 en is daarom voorzien van enkele antennes die op verschillende locaties zijn ingebouwd in de auto. De achterklep is ook handsfree te ontgrendelen met een schopbeweging onder de achterbumper, zie het desbetreffende gedeelte. WAARSCHUWING Rijd niet met een geopende achterklep. Via de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgassen in de auto worden gezogen. Gerelateerde informatie • Passief vergrendelen en ontgrendelen* (p. 277) • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* (p. 276) • Bereik transpondersleutel (p. 256) Antennelocaties. Onder de bekerhouder voor in de tunnelconsole Voor aan de bovenkant van het linker achterportier13 Voor aan de bovenkant van het rechter achterportier13 In de bagageruimte13 }} * Optie/accessoire. 279 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || WAARSCHUWING Personen met een pacemaker mogen niet dichter dan 22 cm (9 inch) bij de antennes van het Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u storingen tussen de pacemaker en het Keyless-systeem. Gerelateerde informatie • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* (p. 276) • Bereik transpondersleutel (p. 256) Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto Alternatieve ontgrendelingsmethode De portieren en de achterklep zijn te vergrendelen en ontgrendelen met de knop voor centrale vergrendeling op de voorportieren. Met de vergrendelingsknoppen* op de achterportieren kunt u het desbetreffende achterportier vergrendelen. Centrale vergrendeling Openingsgreep voor alternatieve ontgrendeling op zijportier14. – Knop voor vergrendeling en ontgrendeling op voorportier met controlelampje. Ontgrendelen met de knop op het voorportier – 12 13 14 280 Druk op de knop om alle portieren en achterklep te ontgrendelen. Trek een van de openingsgrepen van de zijportieren naar buiten en laat los. > Afhankelijk van de instellingen voor de transpondersleutel zullen ofwel alle portieren ontgrendeld ofwel alleen het aangegeven portier ontgrendeld en geopend worden. Druk om deze instelling aan te passen op Instellingen My Car Vergrendeling Op afstand en van binnenuit ontgrendelen in het hoofdscherm van het middendisplay. Het passieve vergrendelingssysteem heeft alleen betrekking op auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*). Alleen bij auto's met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*). De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Vergrendelen met de knop op het voorportier – Druk op de knop – beide voorportieren moeten dichtstaan. > Alle portieren en de achterklep zijn vergrendeld. Gerelateerde informatie • Instellingen voor ontgrendeling op afstand en van de binnenzijde (p. 255) • Achterklep ontgrendelen vanaf de binnenzijde (p. 281) • Kinderslot activeren en deactiveren (p. 282) Achterklep ontgrendelen vanaf de binnenzijde De achterklep is van de binnenzijde te ontgrendelen met een knop het instrumentenpaneel. 1. Vergrendelen met de knop op het achterportier* Druk kort op knop op het dashboard. > De klep is van de buitenzijde te ontgrendelen en te openen door het met rubber beklede drukplaatje vast te pakken. Knop voor vergrendelen in achterportier met led. Met de vergrendelingsknop op de beide achterportieren is alleen het desbetreffende achterportier te vergrendelen. Achterportier ontgrendelen – Trek aan de openingsgreep. > Het achterportier wordt ontgrendeld en geopend. 2. Met de optie elektrische achterklepbediening* op het dashboard. Druk lang op de knop > De klep wordt geopend. }} * Optie/accessoire. 281 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 280) • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 284) Kinderslot activeren en deactiveren 2. Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Er is een elektrisch* en een handmatig slot. Elektrisch kinderslot* activeren en deactiveren Het elektrische kinderslot is in alle contactslotstanden anders dan 0 te activeren en deactiveren en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de auto, op voorwaarde dat er geen portier wordt geopend. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het bestuurdersdisplay staat de melding Kinderslot achter Geactiveerd en het lampje in de knop brandt – het slot is geactiveerd. Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn de achterste: • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen • portieren niet van de binnenkant te openen. Om het slot uit te zetten: – Knop voor elektrische activering en deactivering. 1. 282 Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het bestuurdersdisplay staat de melding Kinderslot achter Gedeactiveerd en het lampje in de knop dooft – het slot is geïnactiveerd. Wanneer u de auto uitschakelt wordt de actuele instelling vastgelegd – als het kinderslot geactiveerd was tijdens het uitschakelen van de auto, dan is de functie de volgende keer dat u de auto start eveneens actief. Start de auto of kies een contactslotstand anders dan 0. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Symbool Melding Betekenis Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Kinderslot achter Geactiveerd Het kinderslot is geactiveerd. Automatische vergrendeling bij het wegrijden Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Bij het wegrijden worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. Kinderslot achter Gedeactiveerd Het kinderslot is gedeactiveerd. N.B. • Handmatig kinderslot activeren en deactiveren • De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot. Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 280) • Afneembaar sleutelblad (p. 262) Om deze instelling te wijzigen: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 3. Selecteer Aut. portiervergrendeling tijdens rijden om de functie te deactiveren of activeren. Vergrendeling. Gerelateerde informatie • Vergrendelen en ontgrendelen van de binnenzijde van de auto (p. 280) Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mechanische portiervergrendeling. – Maak gebruik van het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien. 283 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten – De achterklep van de auto is elektrisch te openen en sluiten. Druk knop op het instrumentenpaneel langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat de achterklep een stukje openveert. – Schopbeweging* onder de achterbumper. Openen Open de elektrisch bediende achterklep op een van de volgende manieren: – Druk knop op de transpondersleutel langdurig in. Houd de knop ingedrukt totdat de achterklep een stukje openveert. Sluiten – 15 284 Druk lichtjes op handgreep van de achterklep. Sluit15 de elektrisch bediende achterklep op een van de volgende manieren: Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*) heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Druk op de knop aan de onderzijde van de achterklep om deze te sluiten. – > De achterklep sluit automatisch – de achterklep wordt niet vergrendeld. N.B. 15 • De knop is 24 uur actief nadat de klep is opengelaten. Daarna moet u de klep handmatig sluiten. • Als de tankvulklep meer dan 30 minuten open heeft gestaan, zal deze langzamer worden gesloten. – Druk lang op de knop op de transpondersleutel. > De achterklep sluit automatisch en er klinkt een signaal – de achterklep blijft onvergrendeld staan. – Druk lang op de knop op het dashboard. > De achterklep sluit automatisch en er klinkt een signaal – de achterklep blijft onvergrendeld staan. – Schopbeweging* onder de achterbumper. > De achterklep sluit automatisch en er klinkt een signaal – de achterklep blijft onvergrendeld staan. Sluiten en vergrendelen15 Druk op de knop op de onderkant van de achterklep om de achterklep te sluiten en tegelijkertijd zowel de portieren als de achterklep te vergrendelen (voor vergrendelen moeten alle portieren zijn gesloten). > De achterklep sluit automatisch – de achterklep en de portieren vergrendelen automatisch en het alarm* wordt ingeschakeld. – N.B. • Vergrendeling en ontgrendeling zijn alleen mogelijk wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen bereik bevindt. • Bij passief* vergrendelen of sluiten klinken er drie signalen, als de sleutel niet dicht genoeg bij de achterklep wordt waargenomen. Een auto die is uitgerust met passieve vergrendeling en ontgrendeling (Passive Entry*) heeft een knop voor sluiten plus een knop voor sluiten en vergrendelen. }} * Optie/accessoire. 285 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || BELANGRIJK Bij handmatige bediening van de achterklep is het zaak de klep langzaam te openen of sluiten. Duw de achterklep niet met kracht open of dicht, als de achterklep weerstand biedt. De achterklep kan beschadigd worden en defect raken. Openen of sluiten onderbreken Onderbreek de opening of sluiting op een van de volgende manieren: • • • Druk op de knop op het dashboard. • Druk op het met rubber beklede drukplaatje onder de buitenhandgreep. • Met een schopbeweging*. Druk op de knop op de transpondersleutel. Druk op de sluitingsknop aan de onderzijde van de achterklep. De achterklepbeweging wordt onderbroken en de achterklep komt tot stilstand. De achterklep is daarna handmatig te bedienen. Als de achterklep stopt in de buurt van de gesloten stand, zal de achterklep bij een volgende handsfree activering worden geopend. • Bij openen – de beweging wordt onderbroken, de achterklepbeweging stopt en er klinkt een lang signaal. • Bij sluiten – de beweging wordt onderbroken, de achterklepbeweging stopt, er klinkt een lang signaal en de achterklep keert terug naar de geprogrammeerde maximale openingshoek. Voorgespannen veren WAARSCHUWING Let op het gevaar voor beknelling tijdens het openen/sluiten. Controleer alvorens de achterklep te openen/sluiten of er niemand in de buurt van de achterklep staat, omdat ernstig beknellingsletsel anders niet uitgesloten kan worden. De voorgespannen veren voor de elektrische achterklepbediening. WAARSCHUWING Let altijd op bij bediening van de achterklep. Open de voorgespannen veren van de elektrische achterklepbediening niet. De veren zijn sterk voorgespannen en kunnen bij opening letsel toebrengen. Gerelateerde informatie • Maximale openingshoek voor elektrische achterklepbediening* programmeren (p. 287) • Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* (p. 287) • Bereik transpondersleutel (p. 256) Inklembeveiliging Als de achterklep tijdens het openen of sluiten in zekere mate wordt gehinderd door een obstakel treedt de inklembeveiliging in werking. 286 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Maximale openingshoek voor elektrische achterklepbediening* programmeren N.B. • Stem de openingshoek van de achterklep af op de dakhoogte. De maximale openingshoek instellen: 1. Achterklep openen; stopzetten in de gewenste openingspositie. N.B. Het is niet mogelijk een openingsstand te programmeren waarbij de achterklep voor minder dan de helft geopend is. Om oververhitting tegen te gaan wordt het systeem na langdurig en continu gebruik automatisch even uitgeschakeld. Ca. 2 minuten later is het opnieuw klaar voor gebruik. Gerelateerde informatie • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 284) Achterklep openen en sluiten met een schopbeweging* Om de bediening van de achterklep te vereenvoudigen kunt u, als u uw handen vol hebt, de achterklep ook openen en sluiten met een gerichte voorwaartse schopbeweging onder de achterbumper. Bij een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling* is de achterklep te ontgrendelen met een schopbeweging. De functie voor het openen en sluiten van de achterklep is alleen beschikbaar in combinatie met elektrische achterklepbediening*. N.B. 2. Druk de knop aan de onderzijde van de achterklep ten minste 3 seconden in. > Er klinken twee korte signalen en de desbetreffende stand is daarmee opgeslagen. Resetten van de maximale openingshoek: – Beweeg de achterklep handmatig naar de hoogst mogelijke stand – druk de knop op de achterklep ten minste 3 seconden in. > Er klinken twee signalen en de opgeslagen stand is daarmee gewist. De achterklep opent voortaan tot in de maximale stand. De handsfree achterklep is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: • een uitvoering die te openen en sluiten is met een gerichte schopbeweging • een uitvoering die alleen te ontgrendelen is met een gerichte schopbeweging (achterklep moet handmatig worden geopend) Let erop dat voor handsfree openen en sluiten de elektrische achterklepbediening* vereist is. }} * Optie/accessoire. 287 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Openen en sluiten met een schopbeweging || men, is de achterklep pas na enige vertraging te openen. Houd uw voet tijdens de schopbeweging niet onder de auto, aangezien de activering hierdoor kan mislukken. Handsfree openen of sluiten onderbreken – Maak tijdens het openen of sluiten van de achterklep een langzame voorwaartse schopbeweging om de beweging van de achterklep te onderbreken. Om het openen of sluiten te onderbreken hoeft de transpondersleutel niet in de buurt van de auto te zijn. De sensor zit even links van het midden van de achterbumper. Openen en sluiten zijn alleen mogelijk wanneer een van de transpondersleutels van de auto zich binnen bereik achter de auto bevindt (zo'n 1 meter (3 inch)). Dit geldt ook bij een ontgrendelde auto om onbedoelde voetbediening zoals bij een wasbeurt van de auto te voorkomen. Schopbeweging binnen het geldige activeringsgebied van de sensor. – Maak een langzame, naar voren gerichte schopbeweging onder het linker gedeelte van de achterbumper. Doe daarna een stap terug. U mag de bumper daarbij niet aanraken. > Bij activering van de openings- of sluitingsfunctie klinkt een kort geluidssignaal – de achterklep wordt geopend/gesloten. Als de achterklep stopt in de buurt van de gesloten stand, zal de achterklep bij een volgende handsfree activering worden geopend. N.B. Als de achterbumper bedekt is met een dikke laag ijs, sneeuw, vuil en dergelijke, werkt het systeem mogelijk niet of slechts in beperkte mate. Zorg daarom dat u het gebied schoonhoudt. Als de achterklep openstaat, vindt er bij handsfree activering een sluiting16 plaats. Als de sensor meerdere schopbewegingen waarneemt zonder dat er een goedgekeurde transpondersleutel achter de auto wordt waargeno16 288 Geldt voor een auto met elektrische achterklepbediening*. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM N.B. Bedenk dat het systeem kan worden geactiveerd tijdens het wassen van de auto en dergelijke als de transpondersleutel zich binnen bereik bevindt. Privacy locking De achterklep is te vergrendelen via de functie Privacy locking die voorkomt dat het genoemde onderdeel kan worden geopend, bijvoorbeeld als u de auto afgeeft voor service, bij een hotel en dergelijke. De functieknop voor Privacy locking staat op het functiescherm van het middendisplay. Afhankelijk van de status van de functie verschijnt Private Locking ontgrendeld of Private Locking vergrendeld. Gerelateerde informatie • Keyless vergrendeling/ontgrendeling en aanraakgevoelige gebieden* (p. 276) • Elektrisch bedienbare achterklep* openen en sluiten (p. 284) • Bereik transpondersleutel (p. 256) Gerelateerde informatie • Privacy locking activeren en deactiveren (p. 289) Privacy locking activeren en deactiveren Privacy locking is te activeren met de functieknop op het middendisplay en de gekozen pincode. N.B. Om de functie Privacy locking te kunnen activeren, moet de auto minimaal in contactslotstand I staan. Hoofdcode invoeren bij het eerste gebruik Bij het eerste gebruik van de Privacy locking moet u een hoofdcode kiezen. De code is vervolgens te gebruiken om de Privacy locking te deactiveren, als u de ingestelde pincode niet meer weet. De hoofdcode is te beschouwen als een pukcode voor alle pincodes die zijn ingesteld voor de Privacy locking. Bewaar de hoofdcode goed. }} * Optie/accessoire. 289 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Om een hoofdcode in te stellen: 1. 2. Tik op de knop Privacy locking in het functiescherm. Voer de code in die na vergrendeling moet worden gebruikt om de achterklep te ontgrendelen en tik op Bevestig. > De achterklep wordt vergrendeld. De vergrendeling wordt bevestigd met een groene indicatie bij de knop in het functiescherm. N.B. Als u de pincode kwijt bent of tijdelijk niet meer weet of als u meer dan driemaal achtereen de verkeerde pincode hebt ingevoerd, kunt u de beveiligingscode gebruiken voor deactivering van de Privacy locking. Privacy locking deactiveren 1. > Er verschijnt een pop-upvenster. 2. Geef de gewenste hoofdcode aan. > De hoofdcode is opgeslagen. De functie Privacy locking is daarmee klaar voor activering. 1. Tik op de knop Privacy locking in het functiescherm. Als Privacy locking is geactiveerd en de auto wordt ontgrendeld via Volvo On Call* of de Volvo On Call*-app, wordt de Privacy locking automatisch gedeactiveerd. Gerelateerde informatie Na het resetten van het systeem moet u de bovenstaande procedure herhalen. Privacy locking activeren N.B. Tik op de knop Privacy locking in het functiescherm. • Privacy locking (p. 289) > Er verschijnt een pop-upvenster. 2. Geef de ingestelde ontgrendelingscode aan en tik op Bevestig. > De achterklep wordt ontgrendeld. De ontgrendeling wordt bevestigd doordat de groene indicatie bij de knop in het functiescherm dooft. > Er verschijnt een pop-upvenster. 290 * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Alarm* Alarmindicatie Het alarm waarschuwt met akoestische en visuele signalen als iemand zonder een geldige transpondersleutel inbreekt in de auto of de startaccu of de alarmsirene manipuleert. De bewegingsmelder laat het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan, als u de auto met een ruit of panoramadak* open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt. Een geactiveerd alarmsysteem gaat af als: • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend17 • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto's met een hellingssensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. Alarmsignalen Wanneer het alarm afgaat, gebeurt het volgende: • Er klinkt een sirene, totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden automatisch uit. • Alle richtingaanwijzers knipperen totdat u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit. Als de oorzaak van het getriggerde alarm niet wordt weggenomen, wordt de alarmcyclus tot maximaal 10 keer17 herhaald. 17 Geldt voor bepaalde markten. beert te stelen of de auto probeert weg te slepen. Om dat te voorkomen: Een rode led op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: • • De led is uit – het alarm is uitgeschakeld. • De led knippert maximaal 30 seconden lang snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm tot aan het moment dat contactslotstand I wordt ingeschakeld – het alarm is afgegaan. De led licht om de twee seconden eenmaal op – het alarm is ingeschakeld. • Sluit bij het verlaten van de auto de ruiten en het panoramadak. • Bij gebruik van de interieurverwarming of standverwarming dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook een gereduceerd alarmniveau (Verlaagde guard) instellen om de bewegingsmelder en hellingssensor tijdelijk uit te schakelen. Schakel de bewegingsmelder en hellingssensor uit bij het gebruik van een veerverbinding of autotrein, omdat het alarm kan afgaan door de bewegingen van de auto. Bewegingsmelder en hellingssensor* De bewegingsmelder en hellingssensor reageren op bewegingen in de auto, als iemand een ruit intikt of als iemand de wielen van de auto pro- }} * Optie/accessoire. 291 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM || Bij een storing in het alarmsysteem Alarm* activeren en deactiveren Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnen het symbool en de melding Storing alarmsysteem Service vereist op het bestuurdersdisplay. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Bij vergrendeling van de auto wordt het alarmsysteem geactiveerd. N.B. Probeer niet zelf de onderdelen van het alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Dergelijke pogingen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Gerelateerde informatie • • • 18 292 Alarm* activeren en deactiveren (p. 292) Verlaagde guard* (p. 294) Alarm activeren Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem van de auto door: • op de vergrendelingsknop op de transpondersleutel te drukken • het gemarkeerde gebied op de buitenportiergrepen of de met rubber beklede drukplaat18 op de achterklep aan te raken. Bij een auto met passieve vergrendeling/ ontgrendeling* en elektrische achterklepbediening* kunt u ook gebruikmaken van de knop aan de onderzijde van de achterklep om de auto te vergrendelen en het alarmsysteem in te schakelen. Het rode ledje op het instrumentenpaneel knippert eenmaal per twee seconden wanneer de auto vergrendeld en het alarmsysteem geactiveerd is. Alarm deactiveren Ontgrendel de auto en deactiveer het alarmsysteem van de auto door: • op de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel te drukken • een van de portiergrepen beet te pakken of op het met rubber beklede drukplaatje18 op de achterklep te drukken. Safelock-functie* (p. 294) Geldt alleen voor een auto met passieve vergrendeling en ontgrendeling* (Passive Entry). * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Alarm deactiveren zonder een werkende transpondersleutel Ook als de transpondersleutel niet werkt, bijvoorbeeld als de batterij leeg is, kan de auto worden ontgrendeld en kan het alarmsysteem worden gedeactiveerd. 1. Open het bestuurdersportier met het afneembare sleutelblad. > Het alarm gaat af. Geactiveerd alarm uitschakelen Druk op de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel of zet de auto in contactslotstand I door de startknop rechtsom te draaien en weer los te laten. – N.B. • Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto. • Als een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. Om deze instelling te wijzigen: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op My Car 3. Kies Passief alarm uitschakelen om de functie tijdelijk te deactiveren. Vergrendeling. Gerelateerde informatie • Alarm* (p. 291) Automatische activering en heractivering van het alarm De automatische heractivering van het alarm voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarmsysteem uit te schakelen. Positie back-uplezer in bekerhouder. 2. Plaats de transpondersleutel op het sleutelsymbool in de back-uplezer, die in de bekerhouder van de tunnelconsole zit. 3. Draai de startknop rechtsom en laat de knop los. > Het alarm wordt uitgeschakeld. Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer de auto met de transpondersleutel ontgrendeld (en het alarm gedeactiveerd) is, wordt het alarm automatisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw vergrendeld. Op bepaalde markten vindt automatische activering van het alarm plaats, als u na het openen en sluiten van het bestuurdersportier vergeet te vergrendelen. * Optie/accessoire. 293 SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Verlaagde guard* Safelock-functie* Een verlaagde guard houdt in dat de bewegingsmelder en hellingssensor tijdelijk worden uitgeschakeld. Bij activering van de Safelock-functie worden alle openingsgrepen mechanisch losgekoppeld, wat het openen van de portieren van de binnenzijde onmogelijk maakt. Schakel de bewegingsmelder en hellingssensor uit om onbedoelde activering van het alarm tegen te gaan – als u bijvoorbeeld een hond in een vergrendelde auto achterlaat of een autotrein of veerverbinding gebruikt. Tik op de knop Minder bescherming op het functiescherm van het middendisplay om de bewegingsmelder en hellingssensor de volgende keer dat u de auto vergrendelt uit te schakelen. Tegelijkertijd wordt de Safelock-functie gedeactiveerd, zodat ontgrendeling van de binnenzijde mogelijk is. Als u de auto ontgrendelt en weer vergrendelt, moet u de Verlaagde guard opnieuw activeren. Gerelateerde informatie • • 294 Alarm* (p. 291) Safelock-functie* (p. 294) De Safelock-functie wordt geactiveerd via de transpondersleutel en bij passieve vergrendeling (Passive Entry)*. De Safelock-functie wordt met zo'n 10 seconden vertraging actief na vergrendeling van de portieren. WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren om te voorkomen dat u iemand opsluit. Gerelateerde informatie • Safelock-functie* tijdelijk deactiveren (p. 295) • Alarm* (p. 291) Als er binnen deze vertragingsperiode een van de portieren wordt geopend, wordt de functie geannuleerd en het alarm gedeactiveerd. N.B. • Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto. • Als een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. De auto is alleen te ontgrendelen via de transpondersleutel, passieve ontgrendeling of met de Volvo On Call*-app , wanneer de Safelock-functie geactiveerd is. Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met het afneembare sleutelblad. Bij ontgrendeling van de auto met het afneembare sleutelblad gaat het alarm af. * Optie/accessoire. SLEUTELS, VERGRENDELINGEN EN ALARM Safelock-functie* tijdelijk deactiveren Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, dient u de Safelock-functie te deactiveren. De auto is dan vanaf de binnenzijde te ontgrendelen. Gerelateerde informatie • • Safelock-functie* (p. 294) Alarm* (p. 291) Druk op de knop Minder bescherming op het functiescherm van het middendisplay om de Safelock-functie tijdelijk uit te schakelen. Dit betekent ook dat de bewegingsmelders en hellingssensoren* van het alarm worden uitgeschakeld. Op het middendisplay verschijnt vervolgens Minder bescherming, waarna bij de volgende vergrendeling van de auto de Safelock-functie tijdelijk wordt uitgeschakeld. Bij reguliere vergrendeling worden de stroomaansluitingen direct gedeactiveerd, maar bij een tijdelijk gedeactiveerde Safelock-functie zijn ze na vergrendeling maximaal 10 minuten actief. Als de auto wordt ontgrendeld en weer wordt vergrendeld, moet de Safelock-functie weer worden gedeactiveerd. De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset. * Optie/accessoire. 295 BESTUURDERSONDERSTEUNING BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijhulpsystemen De auto is voorzien van verschillende rijhulpsystemen die u in verschillende situaties actief of passief kunnen helpen. Zo kunnen de systemen u bijvoorbeeld helpen bij: • • het aanhouden van een bepaalde snelheid • het voorkomen van een aanrijding door u te waarschuwen en de auto te laten remmen • het aanhouden van een bepaald tijdsverschil ten opzichte van voorliggers het parkeren. Sommige systemen zijn standaard gemonteerd, terwijl andere optioneel zijn – welke dat zijn hangt van de markt af. Gerelateerde informatie • • • • • • • • • • • 298 Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) Elektronische stabiliteitsregeling (p. 299) Snelheidsbegrenzer (p. 303) • • • • • • • • • • Rear Collision Warning (p. 381) Snelheidsafhankelijke stuurkracht BLIS* (p. 382) De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een beter weggevoel krijgt. Cross Traffic Alert* (p. 387) Verkeersbordinformatie* (p. 391) Driver Alert Control (p. 399) Rijbaanassistent (p. 401) Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Parkeerhulp* (p. 418) Parkeerhulpcamera* (p. 424) Actieve parkeerhulp* (p. 435) Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en zonder veel moeite te besturen. N.B. In bepaalde situaties kan de stuurbekrachtiging te warm worden zodat deze tijdelijk moet worden gekoeld - de stuurbekrachtiging werkt dan met een beperkt vermogen en het draaien aan het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan. Zolang de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt verschijnt op het bestuurdersdisplay een melding in combinatie met een stuursymbool. Automatische snelheidsbegrenzer (p. 307) Cruisecontrol (p. 311) Afstandswaarschuwing* (p. 317) Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Pilot Assist (p. 337) Radarsensor (p. 353) Camera (p. 363) City Safety™ (p. 367) WAARSCHUWING Zolang de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt zijn de rijhulpsystemen en systemen met stuurhulp niet beschikbaar. In een dergelijk geval verschijnt de melding Storing stuurbekracht. op het bestuurdersdisplay in combinatie met een stuursymbool. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurkrachtniveau wijzigen* Elektronische stabiliteitsregeling Om het stuurkrachtniveau te kiezen, gaat u naar het artikel "Rijmodi" en bekijkt u de beschrijving bij de optie INDIVIDUAL onder het kopje "Mogelijke rijmodi". De elektronische stabiliteitsregeling (ESC1) helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Bij modellen zonder een rijmodusknop met de optie INDIVIDUAL is het stuurkrachtniveau in te stellen via het hoofdscherm op het middendisplay en wel aan de hand van het volgende zoekpad: Instellingen Stuurkracht My Car Rijmodi Het stuurkrachtniveau is niet te wijzigen tijdens het maken van een bocht bij een snelheid hoger dan 10 km/h (6 mph). Gerelateerde informatie • • • • • 1 2 Rijmodi (p. 490) Pilot Assist (p. 337) Rijbaanassistent (p. 401) Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Actieve parkeerhulp* (p. 435) Electronic Stability Control Ook wel antislipregeling genoemd. WAARSCHUWING • De stabiliteitsregeling ESC is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • ESC ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. Wanneer de ESC ingrijpt, verschijnt dit symbool op het bestuurdersdisplay. Een ingreep van de ESC is mogelijk waarneembaar in de vorm van onderbroken geluiden en bij het geven van gas trekt de auto mogelijk langzamer optrekken dan verwacht. De ESC bestaat uit de volgende deelfuncties: • • • • Stabiliteitsregeling2 Antispin- en tractieregeling Motorremregeling Aanhangwagenstabilisering Stabiliteitsregeling2 Deze regeling controleert de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Antispin- en tractieregeling De regeling is actief op lage snelheden en remt de aandrijfwielen die doorslippen om een groter aandeel van de aandrijfkracht op een slippend aandrijfwiel over te brengen op een aandrijfwiel dat niet slipt. }} * Optie/accessoire. 299 BESTUURDERSONDERSTEUNING || De regeling voorkomt bovendien dat de aangedreven wielen tijdens het optrekken doorslippen ten opzichte van de ondergrond. Motorremregeling De motorremregeling (EDC3) voorkomt ongewenste blokkering van de wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden. Gerelateerde informatie • Sportstand bij elektronische stabiliteitsregeling (p. 300) • Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren/deactiveren (p. 301) • Beperking van Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling (p. 301) • Symbolen en meldingen voor elektronische stabiliteitsregeling (p. 302) • Aanhangwagenstabilisering* (p. 518) Aanhangwagenstabilisering*4 Aanhangwagenstabilisering (TSA5) heeft tot taak een auto met aanhangwagen te stabiliseren, wanneer de combinatie slingerneigingen vertoont. Zie ook het artikel "Aanhangwagenstabilisering" voor aanvullende informatie. N.B. De functie TSA wordt gedeactiveerd als u ESC-sportmodus activeert. 3 Engine Drag Control 4 Aanhangwagenstabilisering 5 Trailer Stability Assist 6 Electronic Stability Control 7 Trailer Stability Assist 300 Sportstand bij elektronische stabiliteitsregeling De ESC6 is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter voor ESCsportmodus kiezen voor een actievere rijervaring. Wanneer de deelfunctie ESC-sportmodus is gekozen worden ingrepen van ESC gereduceerd zodat de auto een hogere mate van slip kan vertonen en de bestuurder meer controle over de auto heeft dan normaal. Het kiezen van ESC-sportmodus is te beschouwen als het uitschakelen van ESC, hoewel de functie u in veel gevallen blijft helpen. N.B. Wanneer ESC-sportmodus is gekozen, staat de aanhangwagenstabilisering (TSA7) uit. De ESC-sportmodus maakt ook maximale aandrijving mogelijk, als de auto is blijven steken of over een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag sneeuw) rijdt. is inbegrepen bij installatie van een originele trekhaak van Volvo. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • Elektronische stabiliteitsregeling (p. 299) Trekhaak* (p. 513) Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling activeren/ deactiveren De ESC8 is altijd geactiveerd - uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sportstand kiezen voor een actievere rijervaring. De sportstand wordt geactiveerd/gedeactiveerd op het functiescherm van het middendisplay. – Druk op de knop ESC-sportmodus op het functiescherm. > De Sportstand wordt geactiveerd/gedeactiveerd, in de knop verschijnt een groene/ grijze indicatie. Beperking van Sportstand van elektronische stabiliteitsregeling Bij activering van de deelfunctie ESCsportmodus van de ESC9 gelden bepaalde beperkingen. De deelfunctie ESC-sportmodus is niet te kiezen wanneer een van de volgende functies is geactiveerd: • • • • Snelheidsbegrenzer Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol Pilot Assist. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (p. 299) Wanneer de ESC-sportmodus actief is, brandt dit symbool op het bestuurdersdisplay continu totdat de functie wordt gedeactiveerd of totdat de motor wordt afgezet. Een volgende keer dat de motor wordt gestart is de normale stand de ESC weer van kracht. Gerelateerde informatie • 8 9 Elektronische stabiliteitsregeling (p. 299) Electronic Stability Control Electronic Stability Control * Optie/accessoire. 301 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor elektronische stabiliteitsregeling elektronische stabiliteitsregeling (Electronic Stability Control - ESC). In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van Symbool Melding Betekenis Brandt zo'n 2 seconden lang continu. Systeemtest bij het starten van de motor. Knippert. De ESC grijpt in. Brandt continu. De Sportstand is geactiveerd. NB In deze stand is de ESC niet helemaal uitgeschakeld. Er gelden bepaalde beperkingen. ESC Tijdelijk uit Wegens een te hoge temperatuur van de remmen gelden er tijdelijk beperkingen voor de ESC - de regeling wordt automatisch opnieuw ingeschakeld wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld. Zie de melding op het bestuurdersdisplay. ESC De ESC is defect. Service vereist • • U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-knop in het midden van de rechken op de ter stuurknoppenset. 302 Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (p. 299) BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer : Vanuit de actieve stand - deactiveert de snelheidsbegrenzer/zet deze stand-by Een snelheidsbegrenzer (SL10) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde maximumsnelheid overschrijdt. Gerelateerde informatie • Beperkingen van de snelheidsbegrenzer (p. 307) heid • Markering voor opgeslagen maximumsnelheid Snelheidsbegrenzer activeren en starten (p. 304) • Snelheidsfuncties voor snelheidsbegrenzer (p. 304) • Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by zetten (p. 305) • Snelheidsbegrenzer heractiveren vanuit de stand-bystand (p. 306) • • • Snelheidsbegrenzer uitschakelen (p. 306) • Automatische snelheidsbegrenzer activeren/ deactiveren (p. 309) • Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen (p. 310) : Verlaagt de opgeslagen maximumsnel- Actuele rijsnelheid Opgeslagen maximumsnelheid WAARSCHUWING • • Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies11. : Activeert de snelheidsbegrenzer vanuit de stand-bystand en hervat de opgeslagen maximumsnelheid : Verhoogt de opgeslagen maximumsnelheid : Vanuit de stand-bystand - activeert de snelheidsbegrenzer en slaat de actuele snelheid op 10 11 • De snelheidsbegrenzer is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U moet altijd zelf op de verkeerssituatie letten en ingrijpen, als de snelheidsbegrenzer niet de juiste snelheid aanhoudt. De snelheidsbegrenzer ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Automatische snelheidsbegrenzer (p. 307) Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer (p. 311) Speed Limiter NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. 303 BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer activeren en starten mogelijke maximumsnelheid die u kunt opslaan is 30 km/h (.20 mph). Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst de snelheidsbegrenzer (SL12) kiezen en activeren. – Druk, wanneer de snelheidsbegrenzer standis verschijby staat en het symbool nen, op de stuurknop (2). > De snelheidsbegrenzer wordt gestart en de actuele snelheid wordt opgeslagen als maximumsnelheid. Snelheidsbegrenzer stand-by zetten Snelheidsfuncties voor snelheidsbegrenzer De snelheidsbegrenzer (SL13) is in te stellen op verschillende snelheden. Snelheid instellen/opgeslagen snelheid wijzigen Gerelateerde informatie • NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. – Druk op ◀ (1) of ▶ (3) om het symbool/ systeem voor de snelheidsbegrenzer (4) op te zoeken. > Er verschijnt een symbool (4), waarna de snelheidsbegrenzer stand-by staat. Snelheidsbegrenzer starten Activering van de snelheidsbegrenzer is pas mogelijk nadat de motor is gestart. De laagst 12 304 Speed Limiter Snelheidsbegrenzer (p. 303) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. BESTUURDERSONDERSTEUNING – • Wijzig de opgeslagen snelheid door kort op (1) of (3) te drukde stuurknoppen ken of door ze ingedrukt te houden. • Kort drukken: Iedere keer dat u de knop indrukt past u de snelheid aan in stappen van +/- 5 km/h (+/- 5 mph). • Knop indrukken en vasthouden: Laat de knop los als de snelheidsindicator (4) de gewenste snelheid aangeeft. Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by zetten De snelheidsbegrenzer (SL14) is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten. Tijdelijk deactiveren met het gaspedaal De ingestelde maximumsnelheid is tijdelijk te deactiveren en te overschrijden met het gaspedaal zonder dat de snelheidsbegrenzer daarvoor eerst stand-by moet worden gezet – om bijvoorbeeld snel te kunnen optrekken. Doe in dat geval het volgende: 1. Trap het gaspedaal helemaal in en laat het pedaal weer los bij het bereiken van de gewenste snelheid om de acceleratie te beëindigen. > De snelheidsbegrenzer is in dat geval nog steeds geactiveerd, zodat het symbool op het bestuurdersdisplay WIT van kleur is. 2. Haal uw voet van het gaspedaal, wanneer de tijdelijke acceleratie voltooid is. > De auto wordt vervolgens automatisch afgeremd op de motor tot een snelheid onder de laatst opgeslagen maximumsnelheid. De laatst verrichte aanpassing met de knop wordt in het geheugen opgeslagen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer (p. 303) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Om de snelheidsbegrenzer te deactiveren en stand-by te zetten: – 13 14 Druk op de stuurknop (2). > De snelheidsbegrenzermarkeringen en symbolen op het bestuurdersdisplay verkleuren van WIT in GRIJS. De snelheidsbegrenzer is daarmee tijdelijk gedeactiveerd, zodat u de ingestelde maximumsnelheid kunt overschrijden. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer (p. 303) Speed Limiter Speed Limiter 305 BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer heractiveren vanuit de stand-bystand – De snelheidsbegrenzer (SL15) is te heractiveren nadat deze tijdelijk gedeactiveerd en stand-by is gezet. Druk op de stuurknop (2). > De snelheidsbegrenzermarkeringen en symbolen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT en de auto gebruikt daarna de actuele snelheid als maximumsnelheid. Snelheidsbegrenzer uitschakelen De snelheidsbegrenzer (SL16) is uit te schakelen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer (p. 303) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen: Om de snelheidsbegrenzer te heractiveren vanuit de stand-bystand: 1. (2). Druk op de stuurknop > De snelheidsbegrenzer wordt stand-by gezet. 2. Druk op de stuurknop ◀ (1) of ▶ (3) om naar een andere functie te gaan. > De snelheidsbegrenzermarkering (4) en het symbool op het bestuurdersdisplay doven – de ingestelde/opgeslagen maximumsnelheid is daarmee gewist. – Druk op de stuurknop (1). > De snelheidsbegrenzermarkeringen en symbolen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT - de laatst ingestelde/opgeslagen maximumsnelheid voor de auto is weer van kracht. of 15 16 306 Speed Limiter Speed Limiter BESTUURDERSONDERSTEUNING 3. Druk nogmaals op de stuurknop (2). > Er wordt een andere functie geactiveerd. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer (p. 303) Beperkingen van de snelheidsbegrenzer Op steile aflopende hellingen volstaat de remwerking van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet, zodat de opgeslagen maximumsnelheid mogelijk wordt overschreden. In dat geval wordt u hierop attent gemaakt met de melding Snelheidsgrens overschreden op het bestuurdersdisplay. N.B. Er verschijnen tekstmeldingen over overschrijding van de maximumsnelheid, als de snelheid met minimaal 3 km/h (zo'n 2 mph) is overschreden. Automatische snelheidsbegrenzer De automatische snelheidsbegrenzer (ASL17) helpt u om de maximumsnelheid van de auto af te stemmen op de op verkeersborden aangegeven maximumsnelheid. U kunt overschakelen van de snelheidsbegrenzer (SL18) op de automatische snelheidsbegrenzer (ASL). De automatische snelheidsbegrenzer gebruikt de snelheidsinformatie van de verkeersbordinformatie (RSI19) om de maximumsnelheid van de auto automatisch aan te passen. Gerelateerde informatie • 17 18 19 Automatic Speed Limiter Speed Limiter Road Sign Information Snelheidsbegrenzer (p. 303) }} 307 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • • • • 308 ASL is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Is SL of ASL actief? Symbool Zie ook de rubriek "Beperkingen van de verkeersbordenherkenning" SL Groengeel ASL Grijs ✓ ✓ Oranjegeel/ oranje A Ook als u zelf het snelheidsbord duidelijk kunt waarnemen, geeft de verkeersbordenherkenning (RSI van ASL mogelijk de verkeerde snelheid aan – u moet in dat geval zelf ingrijpen en afremmen naar een passende snelheid. ASL ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. Kleur van het bordsymbool Symbolen op het bestuurdersdisplay geven aan welke snelheidsbegrenzer actief is: ✓ BordsymboolB na "70" = ASL is geactiveerd. A B WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Standbystand. Zie het volgende kopje "ASL-symbool" voor de betekenis van de kleur van het symbool. ASL-symbool Het bordsymbool (naast de opgeslagen snelheid "70", in het midden van de snelheidsmeter) kan drie kleuren hebben met de volgende betekenissen: Betekenis ASL is actief ASL staat stand-by ASL staat tijdelijk stand-by – bijvoorbeeld omdat een verkeersbord niet kon worden herkend. Gerelateerde informatie • • Snelheidsbegrenzer (p. 303) Automatische snelheidsbegrenzer activeren/ deactiveren (p. 309) • Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen (p. 310) • Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer (p. 311) BESTUURDERSONDERSTEUNING Automatische snelheidsbegrenzer activeren/deactiveren Als aanvulling op de snelheidsbegrenzer (SL20) is de automatische snelheidsbegrenzer (ASL21) te activeren en deactiveren. ASL activeren • 1. 2. 20 21 22 Druk op de knop Hulp max. snelheid. > ASL wordt stand-by gezet, het groene lampje in de knop brandt en op het bestuurdersdisplay verschijnt een bordsymbool in het midden van de snelheidsmeter. Druk op de stuurknop . > ASL wordt met de actuele rijsnelheid geactiveerd. ASL deactiveren Als de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd is, verschijnt verkeersbordinformatie op het bestuurdersdisplay, ook al is RSI22 niet ingeschakeld. – • Om de verkeersbordinformatie van het bestuurdersdisplay te halen moet u zowel de automatische snelheidsbegrenzer als de RSI deactiveren. • Wanneer de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd en de RSI gedeactiveerd is, geeft de RSI geen waarschuwingen. Om waarschuwingen te kunnen krijgen moet u tevens de RSI activeren. De knop Hulp max. snelheid staat op het functiescherm van het middendisplay. Om de automatische snelheidsbegrenzer te activeren: N.B. Om de automatische snelheidsbegrenzer te deactiveren: Druk op de knop Hulp maximum snelheid op het functiescherm. > ASL wordt uitgeschakeld en de kleur van de indicatie op de knop verandert in GRIJS – SL wordt in plaats daarvan geactiveerd. WAARSCHUWING De auto volgt niet langer de op de borden aangegeven maximumsnelheid na het wisselen van ASL naar SL - de auto volgt dan alleen de in het geheugen opgeslagen maximumsnelheid. Gerelateerde informatie • • • Snelheidsbegrenzer (p. 303) Automatische snelheidsbegrenzer (p. 307) Verkeersbordinformatie activeren/deactiveren (p. 392) Speed Limiter Automatic Speed Limiter Road Sign Information – RSI 309 BESTUURDERSONDERSTEUNING Tolerantie voor de automatische snelheidsbegrenzer wijzigen De automatische snelheidsbegrenzer (ASL23) is in te stellen op verschillende tolerantieniveaus. Het is mogelijk om de op snelheidsborden gebaseerde maximumsnelheid te verhogen/verlagen. Als de auto bijvoorbeeld de aangegeven maximumsnelheid van 70 km/h (43 mph) aanhoudt, kunt u ervoor kiezen om een snelheid van 75 km/h (47 mph) aan te houden. – Druk op de stuurknop (1) totdat 70 km/h (43 mph) in het midden van de snelheidsmeter (4) is gewijzigd in 75 km/h (47 mph). > De auto hanteert vervolgens de gekozen tolerantie van 5 km/h (4 mph) zolang de gepasseerde borden 70 km/h (43 mph) aangeven. Gerelateerde informatie • • • Snelheidsbegrenzer (p. 303) Automatische snelheidsbegrenzer (p. 307) Verkeersbordinformatie activeren/deactiveren (p. 392) Deze tolerantie geldt totdat u een verkeersbord met een lagere of hogere snelheid passeert – de auto hanteert dan de nieuwe aangegeven maximumsnelheid en de tolerantie wordt uit het geheugen gewist. Als de verkeersbordinformatie*25 geactiveerd is, verschijnt de aangegeven snelheid ook met een gekleurde aanduiding op de snelheidsmeter. De tolerantie is op dezelfde manier aan te passen als bij het instellen van de snelheid voor de snelheidsbegrenzer. Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies24. N.B. De grootst mogelijke marge die u kunt kiezen is +/- 10 km/h (5 mph). 23 24 25 310 Automatic Speed Limiter NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Road Sign Information – RSI * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer De automatische snelheidsbegrenzing (ASL26) vindt plaats op basis van snelheidsinformatie afkomstig van RSI27 – niet op basis van de verkeersborden met maximumsnelheden die de auto passeert. Cruisecontrol De cruisecontrol (CC28) helpt u een gelijkmatige snelheid aan te houden, wat zorgt voor een comfortabeler rijervaring tijdens lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige doorstroom. Overzicht Als RSI27 de snelheidsinformatie niet kan interpreteren en doorgeven aan ASL, gaat ASL standby staan en wordt overgeschakeld op SL. In dergelijke gevallen moet de bestuurder zelf ingrijpen en naar de juiste snelheid afremmen. • 26 27 28 29 Snelheidsbegrenzer (p. 303) Automatische snelheidsbegrenzer (p. 307) Beperkingen van de automatische snelheidsbegrenzer (p. 311) Verkeersbordinformatie activeren/deactiveren (p. 392) : Verlaagt de opgeslagen snelheid Aanduiding voor opgeslagen snelheid Opgeslagen snelheid N.B. Bij een auto met adaptieve cruisecontrol* kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol – zie de rubriek "Wisselen tussen CC en ACC". Zie ook het artikel “Beperkingen van verkeersbordinformatie”. Gerelateerde informatie : Vanuit de actieve stand – deactiveert de cruisecontrol/zet deze stand-by Actuele rijsnelheid ASL wordt opnieuw geactiveerd, wanneer RSI27 weer snelheidsinformatie kan interpreteren en doorgeven aan ASL. • • • : Vanuit de stand-bystand – activeert de cruisecontrol en slaat de actuele snelheid op Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies29. : Activeert de cruisecontrol vanuit de stand-bystand en hervat de opgeslagen snelheid : Verhoogt de opgeslagen snelheid Automatic Speed Limiter Road Sign Information – RSI Cruise Control NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire. 311 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • De cruisecontrol is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt (zie de lijst met links aan het einde van dit artikel). • De cruisecontrol ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • • • 312 Cruisecontrol activeren en starten (p. 312) Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 313) Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by zetten (p. 314) • Cruisecontrol heractiveren vanuit de standbystand (p. 315) • Cruisecontrol uitschakelen (p. 316) • Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol (p. 334) Cruisecontrol activeren en starten Om de snelheid te kunnen regelen moet u eerst de cruisecontrol (CC30) kiezen en activeren. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Cruisecontrol stand-by zetten Om de cruisecontrol stand-by te zetten: – Druk op ◀ (1) of ▶ (3) om naar het symbool/de functie (4) te gaan. > Het desbetreffende symbool verschijnt, waarna u de cruisecontrol kunt activeren. Cruisecontrol activeren/starten Voor het starten van de cruisecontrol vanuit de stand-bystand moet de actuele snelheid 30 km/h (20 mph) of hoger zijn. De laagst mogelijke snelheid die u kunt opslaan is 30 km/h (20 mph). BESTUURDERSONDERSTEUNING Om de cruisecontrol te starten: – Als het symbool/de functie wordt weergegeven - druk op de stuurknop (2). > De cruisecontrol wordt gestart en de actuele snelheid wordt opgeslagen. Snelheidsfuncties voor cruisecontrol – De cruisecontrol (CC31) is in te stellen op verschillende snelheden. Snelheid instellen/opgeslagen snelheid wijzigen N.B. De cruisecontrol is niet in te schakelen bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph). • • Kort drukken: Iedere keer dat u de knop indrukt past u de snelheid aan in stappen van +/- 5 km/h (+/- 5 mph). • Knop indrukken en vasthouden: Laat de knop los als de snelheidsindicator (4) de gewenste snelheid aangeeft. De laatst verrichte aanpassing met de knop wordt in het geheugen opgeslagen. Als de snelheid met het gaspedaal wordt verhoogd voordat op de stuurknop (1) wordt gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het drukken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u bij het drukken op de knop uw voet op het gaspedaal houdt. Gerelateerde informatie • Wijzig de opgeslagen snelheid door kort op (1) of (3) te drukde stuurknoppen ken of door ze ingedrukt te houden. Cruisecontrol (p. 311) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model en de markt zijn afwijkingen mogelijk. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Motorrem gebruiken in plaats van bedrijfsrem De cruisecontrol regelt de snelheid met een gereduceerde remingreep vanuit de bedrijfsrem. Op een aflopende helling kan het soms wenselijk zijn om iets sneller weg te rollen en alleen de 30 31 Cruise Control Cruise Control }} 313 BESTUURDERSONDERSTEUNING || motorrem de snelheidstoename te laten dempen. U kunt de bedrijfsremingreep van de cruisecontrol dan tijdelijk uitschakelen. Doe in dat geval het volgende: – Druk het gaspedaal tot ongeveer halverwege in en laat het pedaal weer los. > De cruisecontrol schakelt de automatische remingreep uit en remt vervolgens alleen op de motor af. Gerelateerde informatie • • Cruisecontrol (p. 311) Rijmodi (p. 490) Snelheidsbegrenzer deactiveren en stand-by zetten De cruisecontrol (CC33) is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten en vervolgens weer te activeren. Cruisecontrol deactiveren en stand-by zetten Werking van cruisecontrol afhankelijk van rijmodus De manier waarop de cruisecontrol de snelheid regelt, kan variëren naargelang de gekozen rijmodus32. Cruisecontrol Eco Cruise in de rijmodus ECO In de rijmodus ECO verlopen de acceleratie- en remacties soepeler dan in andere rijmodi om het brandstofverbruik en de milieu-eigenschappen te optimaliseren. Dit kan met zich meebrengen dat de snelheid tijdelijk iets onder of boven de opgeslagen snelheid kan liggen. Cruisecontrol Dynamic Cruise In de rijmodus Dynamic zullen de acceleratie- en remacties van de cruisecontrol robuuster en directer aanvoelen dan het geval is in andere rijmodi. 32 33 314 Zie voor aanvullende informatie het artikel "Rijmodi". Cruise Control NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. BESTUURDERSONDERSTEUNING Om de cruisecontrol stand-by te zetten: – Druk op de stuurknop (2). > De snelheidsbegrenzermarkeringen en symbolen op het bestuurdersdisplay verkleuren van WIT in GRIJS. De snelheidsbegrenzer is daarmee tijdelijk gedeactiveerd, zodat u de snelheid vervolgens zelf moet aanpassen. • • de remtemperatuur wordt te hoog de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph). U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Gerelateerde informatie • Cruisecontrol (p. 311) Cruisecontrol heractiveren vanuit de stand-bystand De cruisecontrol (CC34) is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten en vervolgens weer te activeren. Cruisecontrol heractiveren vanuit standbystand Stand-by vanwege ingreep van bestuurder De cruisecontrol wordt in de volgende gevallen tijdelijk gedeactiveerd en stand-by gezet: • • • u bedient het rempedaal • u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. u zet de keuzehendel in stand N het koppelingspedaal meer dan 1 minuut lang intrapt U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Om de cruisecontrol vanuit de stand-bystand te starten: – Automatische stand-bystand De cruisecontrol wordt in de volgende gevallen tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet: • • de wielen verliezen hun grip op het wegdek het motortoerental is te laag/hoog Druk op de stuurknop (1). > De cruisecontrolmarkeringen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst opgeslagen snelheid wordt hervat. of }} 315 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Om de cruisecontrol vanuit de stand-bystand te starten: – Druk op de stuurknop (2). > De cruisecontrolmarkeringen en -symbolen op het bestuurdersdisplay verkleuren van GRIJS naar WIT en de actuele snelheid wordt hervat. Cruisecontrol uitschakelen 3. De cruisecontrol (Cruise Control – CC) kan worden uitgeschakeld. N.B. Bij een auto met adaptieve cruisecontrol* kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol – zie de rubriek "Wisselen tussen CC en ACC". WAARSCHUWING Gerelateerde informatie Wanneer u de snelheid weer hervat met de stuurknop , kan er een markante snelheidstoename volgen. • • Gerelateerde informatie • Cruisecontrol (p. 311) Druk nogmaals op de stuurknop (2). > Er wordt een andere functie geactiveerd. Cruisecontrol (p. 311) Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol (p. 334) Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies35. Om de cruisecontrol uit te schakelen: 34 35 316 1. (2). Druk op de stuurknop > De cruisecontrol wordt stand-by gezet. 2. Druk op de stuurknop ◀ (1) of ▶ (3) om naar een andere functie te gaan. > Het snelheidsbegrenzersymbool (4) dooft – de ingestelde/opgeslagen snelheid is daarmee gewist. Cruise Control NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Afstandswaarschuwing*36 WAARSCHUWING afstandswaarschuwing37 De kan de bestuurder erop helpen attenderen dat het tijdsverschil ten opzichte van voorliggers te gering is. De auto moet zijn uitgerust met een head-updisplay om afstandswaarschuwingen te kunnen geven, welke in het gegeven geval worden aangegeven met een symbool op de voorruit zolang het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger kleiner is dan de vooraf ingestelde waarde. De afstandswaarschuwing is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert alleen op voorliggers die in dezelfde richting rijden. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. Distance Alert geeft alleen een waarschuwing als het tijdsverschil ten opzichte van voorliggers korter is dan de ingestelde waarde en past uw rijsnelheid dan ook niet aan. • 36 37 38 39 Bij een auto met head-updisplay* verschijnt er een symbool op de voorruit, zolang het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger kleiner is dan de ingestelde waarde. Gerelateerde informatie • Head-updisplay voor afstandswaarschuwing (p. 317) • Afstandswaarschuwing activeren/deactiveren (p. 318) • Tijdsverschil instellen voor afstandswaarschuwing (p. 318) • Beperkingen van afstandswaarschuwing (p. 319) N.B. • Head-updisplay voor afstandswaarschuwing38 De afstandswaarschuwing is alleen beschikbaar voor auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren met een zogenoemd head-updisplay. De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld, zolang de adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist actief is. De afstandswaarschuwing is alleen aanwezig bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay. Distance Alert De afstandswaarschuwing is alleen aanwezig bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Symbool voor afstandswaarschuwing onder aan de voorruit39. Daarvoor moet echter Toon rijhulp zijn geactiveerd via de instellingen in het menusysteem van de auto – zie het artikel "Head-updisplay" voor hoe dat in zijn werk gaat. }} * Optie/accessoire. 317 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. Afstandswaarschuwing activeren/ deactiveren40 Tijdsverschil instellen voor afstandswaarschuwing42 De afstandswaarschuwing41 is uit te schakelen. Voor de afstandswaarschuwing43 zijn verschillende tijdsverschillen in te stellen. Aan/Uit Tik op de knop Distance Alert op het functiescherm van het middendisplay. Gerelateerde informatie • • Afstandswaarschuwing* (p. 317) Head-updisplay* (p. 144) • GROENE knopindicatie – Afstandswaarschuwing is geactiveerd. • GRIJZE knopindicatie – Afstandswaarschuwing is gedeactiveerd. De afstandswaarschuwing wordt na elke motorstart automatisch geactiveerd. U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het bestuurdersdisplay weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe groter het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve cruisecontrol geactiveerd is. Gerelateerde informatie • 40 41 42 43 318 Afstandswaarschuwing* (p. 317) De afstandswaarschuwing is alleen aanwezig bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay. Distance Alert De afstandswaarschuwing is alleen aanwezig bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay. Distance Alert * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING N.B. • Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaald tijdsverschil. • Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet in strijd is met de geldende verkeersregels. • Het ingestelde tijdsverschil wordt ook gebruikt door de adaptieve cruisecontrol en Pilot Assist. Bedieningselementen voor het tijdsverschil. Tijdsverschil vergroten Afstandsindicatie Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijdsverschil te verkleinen of te vergroten. > De afstandsindicatie (3) toont het actuele tijdsverschil. • Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich leent voor de actuele verkeerssituatie. • Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeerssituatie minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Gerelateerde informatie • 44 45 De afstandswaarschuwing45 kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. WAARSCHUWING Tijdsverschil verkleinen – Beperkingen van afstandswaarschuwing44 Afstandswaarschuwing* (p. 317) De afstandswaarschuwing is alleen aanwezig bij auto's die informatie op de voorruit kunnen projecteren via een zogenoemd head-updisplay. Distance Alert }} * Optie/accessoire. 319 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • • 46 47 320 Distance Alert is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Ook voorliggers met geringe afmetingen zoals motorfietsen zijn soms moeilijk te ontdekken, wat kan betekenen dat het geprojecteerde waarschuwingslampje pas bij kleinere tijdsverschillen oplicht of helemaal niet gaat branden. • Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat het lampje door beperkingen in het bereik van de radarsensor bij een kleiner tijdsverschil oplicht. • Distance Alert ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. N.B. De functie maakt gebruik van de radareenheid van de auto, die een aantal algemene beperkingen heeft, zie het artikel "Beperkingen van de radareenheid". Gerelateerde informatie • • Afstandswaarschuwing* (p. 317) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Adaptieve cruisecontrol* De adaptieve cruisecontrol (ACC46) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een bepaald tijdsverschil ten opzichte van de voorligger aan te houden. De adaptieve cruisecontrol biedt u een comfortabeler rijervaring tijdens lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige doorstroom. De gecombineerde camera en radarsensor meet de afstand tot voorliggers47. U kiest de gewenste snelheid en het aan te houden tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Als de gecombineerde camera en radarsensor een voorligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt het tijdsverschil automatisch aangepast. Adaptive Cruise Control NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snelheid. WAARSCHUWING • • • De adaptieve cruisecontrol is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt (zie de lijst met links aan het einde van dit artikel). De adaptieve cruisecontrol ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. N.B. De adaptieve cruisecontrol regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is normaal dat de remmen zwakke geluiden produceren, wanneer ze worden gebruikt bij het aanpassen van de snelheid. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd moet u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht of helemaal niet wordt geremd. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger toeneemt en de ingestelde snelheid overschrijdt. Voor auto's met een automatische versnellingsbak geldt: • De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers volgen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h (125 mph). Voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak geldt: De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph). • WAARSCHUWING • De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor om in te grijpen, mocht het systeem een voorliggers niet ontdekken. • De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen. Lage aanhangers, tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. • Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in lastige situaties zoals in stadsverkeer, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met veel water of natte sneeuw, op bochtige wegen of op uit- en opritten. Afhankelijk van de markt kan dit een standaardfunctie of een optie zijn. }} 321 BESTUURDERSONDERSTEUNING || BELANGRIJK Laat het onderhoud van de onderdelen van de adaptieve cruisecontrol over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. : Vanuit de stand-bystand – activeert de adaptieve cruisecontrol en slaat de actuele snelheid op Bestuurdersdisplay : Vanuit de actieve stand – deactiveert de adaptieve cruisecontrol/zet deze stand-by : Verlaagt de opgeslagen snelheid Overzicht Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger Bediening Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger Doelvoertuigindicatie: ACC heeft een doelvoertuig ontdekt en volgt deze met een vooraf gekozen tijdsverschil Snelheidsaanduidingen47. Opgeslagen snelheid Symbool voor tijdsverschil ten opzichte van voorligger N.B. Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies47. : Activeert de adaptieve cruisecontrol vanuit de stand-bystand en hervat de opgeslagen snelheid Bij een auto met adaptieve cruisecontrol* kunt u wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol – zie de rubriek "Wisselen tussen CC en ACC". : Verhoogt de opgeslagen snelheid 47 322 Snelheid van de voorligger. Actuele snelheid van uw auto. Voor informatie over verschillende symboolcombinaties in uitlopende verkeerssituaties – zie de rubriek "Symbolen en meldingen voor de adaptieve cruisecontrol". Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol en waarschuwing bij botsgevaar (p. 323) • Head-updisplay voor adaptieve cruisecontrol bij gevaar voor botsingen (p. 324) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • Adaptieve cruisecontrol activeren en starten (p. 324) Adaptieve cruisecontrol en waarschuwing bij botsgevaar • Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecontrol (p. 326) • Tijdsverschil instellen voor adaptieve cruisecontrol (p. 327) De adaptieve cruisecontrol kan u waarschuwen als de afstand tot een voorligger plotseling te klein wordt. • Adaptieve cruisecontrol deactiveren/heractiveren (p. 328) • Inhaalassistent met adaptieve cruisecontrol (p. 330) • Inhaalassistent van adaptieve cruisecontrol starten (p. 331) • Beperkingen van de inhaalassistent bij adaptieve cruisecontrol (p. 331) • Van doelvoertuig veranderen bij adaptieve cruisecontrol (p. 331) • Automatische remfunctie van adaptieve cruisecontrol (p. 332) • Beperkingen van adaptieve cruisecontrol (p. 333) • Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol (p. 334) • Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol (p. 335) 48 zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschuwingslampje en een waarschuwingssignaal op attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen. WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol waarschuwt alleen voor door de radareenheid gedetecteerde voertuigen – het kan dan ook voorkomen dat een waarschuwing vertraagd of helemaal niet wordt weergegeven. • Wacht een waarschuwing nooit af, maar rem als dat nodig is. Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Geluidssignaal en symbool voor Collision Warning48. Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een botsing Afstandsmeting met gecombineerde radarsensor en camera De adaptieve cruisecontrol gebruikt ongeveer 40% van de capaciteit van de bedrijfsrem. Als de auto harder moet worden afgeremd dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. 323 BESTUURDERSONDERSTEUNING Head-updisplay voor adaptieve cruisecontrol bij gevaar voor botsingen Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Head-updisplay* (p. 144) Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt een waarschuwing op de voorruit in combinatie met een knipperend symbool. Adaptieve cruisecontrol activeren en starten De adaptieve cruisecontrol (ACC50) moet, om de snelheid en het tijdsverschil te kunnen regelen, eerst worden geactiveerd en vervolgens worden gestart. Adaptieve cruisecontrol stand-by zetten Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit49. N.B. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. 49 50 324 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING De adaptieve cruisecontrol staat direct na het starten van de motor stand-by. Doe het volgende om het geactiveerde systeem stand-by te zetten: – Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd. De hogere snelheid is de opgeslagen/gekozen snelheid en de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger (het doelvoer- Druk op de stuurknop ◀ (2) of ▶ (3) om naar (4) te gaan. het symbool/de functie > Het symbool wordt weergegeven en de adaptieve cruisecontrol wordt stand-by gezet. tuig). Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol starten/ activeren Om ACC te kunnen starten, is het volgende vereist: • U moet de veiligheidsgordel om hebben en het bestuurdersportier moet dichtstaan. • Er moet binnen een redelijke afstand een voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de actuele snelheid moet minimaal 15 km/h (9 mph) zijn. • Voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: De snelheid moet minimaal 30 km/h (20 mph) bedragen. Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. – Als het symbool/de functie (4) wordt weergegeven - druk op de stuurknop (1). > De adaptieve cruisecontrol wordt gestart en de actuele snelheid wordt als snelheid opgeslagen en met cijfers in het midden van de snelheidsmeter weergegeven. Alleen als het afstandssymbool twee voertuigen aangeeft, regelt ACC het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger. * Optie/accessoire. 325 BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsfuncties voor adaptieve cruisecontrol – De adaptieve cruisecontrol (ACC51) is in te stellen op verschillende snelheden. Snelheid instellen/opgeslagen snelheid wijzigen • Wijzig de opgeslagen snelheid door kort op (1) of (2) te drukde stuurknoppen ken of door ze ingedrukt te houden. • Kort drukken: Iedere keer dat u de knop indrukt past u de snelheid aan in stappen van +/- 5 km/h (+/- 5 mph). • Knop indrukken en vasthouden: Laat de knop los als de snelheidsindicator (3) de gewenste snelheid aangeeft. De laatst verrichte aanpassing met de knop wordt in het geheugen opgeslagen. Als de snelheid met het gaspedaal wordt verhoogd voordat op de stuurknop (1) wordt gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het drukken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u bij het drukken op de knop uw voet op het gaspedaal houdt. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model en de markt zijn afwijkingen mogelijk. : Verhoogt de opgeslagen snelheid. : Verlaagt de opgeslagen snelheid. Opgeslagen snelheid. trol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een lagere snelheid dan de genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk. De hoogst mogelijk snelheid die u kunt instellen is 200 km/h (125 mph). Handgeschakelde versnellingsbak De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph). 30 km/h (20 mph) is de minimumsnelheid waarop de adaptieve cruisecontrol in te stellen is – 200 km/h (125 mph) is de maximumsnelheid. Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Automatische versnellingsbak De adaptieve cruisecontrol kan voorliggers volgen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h (125 mph). Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimumsnelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in te stellen is – ook al kan de adaptieve cruisecon- 51 326 Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Tijdsverschil instellen voor adaptieve cruisecontrol N.B. Voor de adaptieve cruisecontrol (ACC52) zijn verschillende tijdsverschillen in te stellen. U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het bestuurdersdisplay weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe groter het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden. Als het symbool op het bestuurdersdisplay twee voertuigen toont, volgt ACC de voorligger met een vooraf gekozen tijdsverschil. Als er slechts één auto wordt getoond, is er binnen een redelijke afstand geen voorligger aanwezig. 52 53 Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaald tijdsverschil. • Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet in strijd is met de geldende verkeersregels. • Als de adaptieve cruisecontrol bij activering niet lijkt te reageren met een verhoging van de snelheid, kan dat komen doordat het actuele tijdsverschil ten opzichte van de voorligger kleiner is dan het ingestelde tijdsverschil. Bedieningselementen voor het tijdsverschil53. Tijdsverschil verkleinen Tijdsverschil vergroten Hetzelfde symbool verschijnt ook, wanneer de afstandswaarschuwing geactiveerd is. N.B. • Afstandsindicatie – Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijdsverschil te verkleinen of te vergroten. > De afstandsindicatie (3) toont het actuele tijdsverschil. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe. Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets. Adaptive Cruise Control NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. WAARSCHUWING • Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich leent voor de actuele verkeerssituatie. • Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeerssituatie minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Aangeven hoe ACC een bepaalde afstand* tot voorliggers moet aanhouden U kunt aangeven op welke manier de adaptieve cruisecontrol een bepaalde afstand tot voorlig- }} * Optie/accessoire. 327 BESTUURDERSONDERSTEUNING || gers moet aanhouden. U maakt een keuze via de rijmodusknop DRIVE MODE. Adaptieve cruisecontrol deactiveren/heractiveren Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: Kies een van de volgende alternatieven: De adaptieve cruisecontrol (ACC54) is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten en vervolgens weer te activeren. – • Eco – ACC streeft naar een zo laag mogelijk brandstofverbruik wat grotere tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers betekent. • Comfort – ACC streeft naar een zo soepel Druk op de stuurknop (2). > De kleur van het symbool op het bestuurdersdisplay verandert van WIT in GRIJS en die van de opgeslagen snelheid in het midden van de snelheidsmeter verandert van BEIGE in GRIJS. Adaptieve cruisecontrol deactiveren en stand-by zetten mogelijke aanpassing aan de rijsnelheid van voorliggers. WAARSCHUWING • Dynamic – ACC streeft naar een directere vorm van aanpassing aan het ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers, wat in bepaalde gevallen krachtiger acceleraties/ remmanoeuvres kan betekenen. Zie voor meer informatie het artikel "Rijmodi". Gerelateerde informatie • • • 54 328 Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Rijmodi (p. 490) Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 313) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. • Wanneer de adaptieve cruisecontrol standby staat moet u actief ingrijpen en zelf de snelheid en afstand aanpassen ten opzichte van voorliggers. • Wanneer de adaptieve cruisecontrol standby staat en de auto een voorligger te dicht nadert, krijgt u echter een waarschuwing voor de te kleine afstand van de Distance Alert. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Stand-by vanwege ingreep van bestuurder De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en stand-by gezet in de volgende gevallen: WAARSCHUWING • • • u bedient het rempedaal. Wanneer de auto automatisch stand-by staat, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en een melding op het bestuurdersdisplay. u zet de keuzehendel in stand N. • • u bedient het koppelingspedaal langer dan zo'n 1 minuut – geldt voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. Als bestuurder moet u dan zelf de snelheid aanpassen, zo nodig remmen en een veilige afstand houden tot voorliggers. • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en ACC kan niet registreren of de voorligger een stilstaand voertuig is of een object, zoals een verkeersdrempel. Automatische stand-bystand De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van andere systemen, zoals de stabiliteitsregeling/ antislipregeling ESC55. Als een van deze andere systemen niet meer werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automatisch uitgeschakeld. • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger slaat af, zodat ACC geen voorligger meer heeft om te volgen. • de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph) – geldt alleen voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. • • • • • Electronic Stability Control de parkeerrem wordt geactiveerd. de gecombineerde camera en radarsensor wordt afgedekt door sneeuw of zware regenval (blokkering cameralens/radarsignalen). Adaptieve cruisecontrol heractiveren vanuit de stand-bystand De automatische stand-by is mogelijk in de volgende gevallen: Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. 55 • • u opent het bestuurdersportier. u doet de veiligheidsgordel af. het motortoerental is te laag/hoog. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. ACC heractiveren vanuit stand-bystand: – Druk op de stuurknop (1). > De auto hervat de laatst opgeslagen snelheid. een of meer wielen verliezen hun grip op het wegdek. de remmen hebben een hoge temperatuur. }} 329 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING Wanneer u de snelheid weer hervat met de , kan er een markante snelstuurknop heidstoename volgen. Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Inhaalassistent met adaptieve cruisecontrol • Beperkingen van de inhaalassistent bij adaptieve cruisecontrol (p. 331) De adaptieve cruisecontrol (ACC56) kan u helpen bij het inhalen van andere voertuigen. Hoe de inhaalassistent werkt Als ACC een ander voertuig volgt en u geeft met de richtingaanwijzer57 te kennen dat u wilt inhalen, dan helpt de adaptieve cruisecontrol door naar de voorligger te accelereren voordat uw auto de inhaalstrook heeft bereikt. De functie vertraagt daarna de snelheidsverlaging om te vroeg afremmen te voorkomen als de auto een langzamer voertuig nadert. De functie is actief totdat u het ingehaalde voertuig bent gepasseerd. WAARSCHUWING Let erop dat dit systeem mogelijk in meer situaties wordt geactiveerd dan tijdens het inhalen, zoals bij het gebruik van de richtingaanwijzers om aan te geven dat u van rijbaan wilt wisselen of wilt afslaan – de auto accelereert dan kort. Gerelateerde informatie • • 56 57 330 Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Inhaalassistent van adaptieve cruisecontrol starten (p. 331) Adaptive Cruise Control Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Inhaalassistent van adaptieve cruisecontrol starten Beperkingen van de inhaalassistent bij adaptieve cruisecontrol Van doelvoertuig veranderen bij adaptieve cruisecontrol Er gelden enkele voorwaarden voor het gebruik van de inhaalassistent. De inhaalassistent kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. De adaptieve cruisecontrol (ACC59) kan bij auto's met een automatische versnellingsbak op bepaalde snelheden van doelvoertuig veranderen. Voorwaarden voor gebruik van de inhaalassistent WAARSCHUWING Let erop dat de inhaalassistent bij plotselinge wijzigingen tijdens het gebruik ervan soms ongewenste acceleraties kan verrichten. Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het volgende vereist: • • • er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig Vermijd daarom de volgende situaties: de actuele snelheid van uw auto is minimaal 70 km/h (43 mph) • u nadert een afslag om af te slaan in de richting die normaal voor inhaalmanoeuvres geldt • een voorligger mindert vaart voordat uw auto de inhaalstrook heeft bereikt • het verkeer op de inhaalstrook mindert vaart • een auto bestemd voor rechtsrijdend verkeer rijdt in een land met linksrijdend verkeer (of andersom). de opgeslagen snelheid voor ACC is hoog genoeg om veilig te kunnen inhalen. Inhaalassistent starten Om de inhaalassistent te starten: – Activeer de richtingaanwijzer. Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een auto met het stuur links of de rechter bij een auto met het stuur rechts. > De inhaalassistent wordt gestart. Gerelateerde informatie • • 58 59 Dergelijke situaties zijn te vermijden door ACC58 tijdelijk stand-by te zetten. Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Gerelateerde informatie Inhaalassistent met adaptieve cruisecontrol (p. 330) • • Adaptive Cruise Control Adaptive Cruise Control Van doelvoertuig veranderen Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden onder 30 km/h, (20 mph) van doelvoertuig verandert en een stilstaand voertuig volgt, zal de adaptieve cruisecontrol voor het stilstaande voertuig remmen. Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Inhaalassistent met adaptieve cruisecontrol (p. 330) }} * Optie/accessoire. 331 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden boven 30 km/h (20 mph) en het doelvoertuig verruilt voor een stilstaand voertuig, dan zal de adaptieve cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren en in plaats daarvan accelereren tot de opgeslagen snelheid. • U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld en stand-by gezet in de volgende gevallen: • • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de adaptieve cruisecontrol kan niet registreren of het doelobject een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger slaat af, zodat de adaptieve cruisecontrol geen voorligger meer heeft om te volgen. Gerelateerde informatie • 60 332 Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Automatische remfunctie van adaptieve cruisecontrol N.B. ACC kan de auto maximaal 5 minuten stilhouden – daarna wordt de parkeerrem aangezet, waarna de adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld. De adaptieve cruisecontrol (ACC60) heeft een speciale remfunctie voor ritten bij langzaam rijdend verkeer en stilstand. Remfunctie bij langzaam rijdend verkeer en stilstand Bij korte stops tijdens filerijden of voor verkeerslichten wordt de rit automatisch hervat bij een stop korter dan zo'n 3 seconden – duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de adaptieve cruisecontrol stand-by gezet met de automatische remfunctie. – De adaptieve cruisecontrol kunt u op een van de volgende manieren heractiveren: • • Druk op de stuurknop . Trap het gaspedaal in. > De adaptieve cruisecontrol hervat het volgen van de voorligger als deze binnen ongeveer 6 seconden vooruit begint te rijden. Om de Adaptieve cruisecontrole te kunnen heractiveren moet u eerst de parkeerrem lossen. Annulering van automatische remfunctie In bepaalde situaties wordt de automatische remfunctie bij stilstand geannuleerd en wordt de adaptieve cruisecontrol stand-by gezet. Dat betekent dat de remmen worden gelost en de auto mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen om de auto stil te houden. Dat is mogelijk in de volgende situaties: • • • • u bedient het rempedaal u zet de parkeerrem aan u zet de keuzehendel in de stand P, N of R u zet de adaptieve cruisecontrol stand-by. Automatische activering van parkeerrem In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aangezet om te zorgen dat de auto blijft stilstaan. Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Dit gebeurt als de adaptieve cruisecontrol de auto staande houdt met behulp van de bedrijfsrem en: • u het bestuurdersportier opent of de veiligheidsgordel losmaakt • ACC de auto langer dan ongeveer 5 minuten staande heeft gehouden • • de remmen oververhit zijn geraakt u de motor handmatig uitschakelt. Gerelateerde informatie • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Beperkingen van adaptieve cruisecontrol De adaptieve cruisecontrol (ACC61) kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Steile wegen en/of zware belading Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk moeite om de juiste afstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. • Maak geen gebruik van de adaptieve cruisecontrol, als de auto zwaar beladen is of wanneer er een aanhangwagen achter de auto hangt. Overig • Rijmodus Off Road kan niet worden gekozen als de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". 61 Adaptive Cruise Control * Optie/accessoire. 333 BESTUURDERSONDERSTEUNING Wisselen tussen cruisecontrol en adaptieve cruisecontrol 2. Bij een auto met adaptieve cruisecontrol (ACC62) kunt u wisselen tussen cruisecontrol (CC63) en ACC. bool voor Het symbool op het bestuurdersdisplay geeft aan welke cruisecontrol actief is: CC Cruisecontrol A A 3. Adaptieve cruisecontrol WIT symbool: De functie is actief, GRIJS symbool: Stand-by zetten Overschakelen van ACC op CC U doet dat als volgt: 1. Zet de adaptieve cruisecontrol stand-by met de stuurknop . ACC plaats voor Overschakelen van CC op ACC U doet dat als volgt: 1. Zet de cruisecontrol stand-by met de stuur. knop 2. Druk op de knop Cruise control op het functiescherm – de kleur van het controlelampje in de knop verandert van GROEN in GRIJS. > Op het bestuurdersdisplay maakt het sym- CC – daarna is de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld en staat de cruisecontrol stand-by. ACC A Druk op de knop Cruise control op het functiescherm van het middendisplay – de kleur van het controlelampje in de knop verandert van GRIJS in GROEN. > Op het bestuurdersdisplay maakt het sym- bool voor . Druk op de stuurknop > De cruisecontrol wordt gestart en de actuele snelheid wordt opgeslagen. WAARSCHUWING Overschakeling van ACC op CC houdt in dat de auto: • niet langer het ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers aanhoudt; • de opgeslagen snelheid hanteert, zodat u als bestuurder waar nodig zelf actief moet remmen. CC plaats voor ACC – daarmee is de cruisecontrol uitgeschakeld en staat de adaptieve cruisecontrol stand-by. 3. . Druk op de stuurknop > De adaptieve cruisecontrol start en slaat de actuele snelheid op samen met het vooraf ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) Cruisecontrol (p. 311) Als CC bij het uitschakelen van de motor actief is, wordt ACC bij de volgende motorstart automatisch geactiveerd. 62 63 334 Adaptive Cruise Control Cruise Control * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor adaptieve cruisecontrol Op het bestuurdersdisplay en/of head-updisplay* kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van de adaptieve cruisecontrol (ACC64). Hier volgen enkele voorbeelden65. Op de voorgaande afbeelding66 ziet u dat de adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het systeem kan volgen. 64 65 66 Op de voorgaande afbeelding66 ziet u dat de adaptieve cruisecontrol is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt die op dezelfde snelheid rijdt. Adaptive Cruise Control Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert de RSI (Road Sign Information) u dat de maximumsnelheid 130 km/h (80 mph) bedraagt. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire. 335 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Symbool Melding Betekenis Het symbool is WIT. De auto houdt de opgeslagen/gekozen snelheid aan. Adaptive Cruise Contr. De adaptieve cruisecontrol staat stand-by. Niet beschikbaar Het symbool is GRIJS. Adaptive Cruise Contr. Service vereist Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het symbool is GRIJS. Voorruitsensor Reinig de voorruit vóór de sensoren van de gecombineerde camera en radarsensor. Sensor afgedekt, zie handleiding U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 336 Adaptieve cruisecontrol* (p. 320) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Pilot Assist Pilot Assist helpt u om tussen de zijmarkeringen van de rijbaan te blijven rijden dankzij stuurhulp, een constante snelheid aan te houden en een vooraf geselecteerd tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Pilot Assist werkt als volgt Pilot Assist is voornamelijk bestemd voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke om u een comfortabeler en meer ontspannen rijervaring te bieden. De gecombineerde camera en radarsensor meet de afstand tot voorliggers en detecteert zijmarkeringen67. Gecombineerde camera en radarsensor Afstandssensor U kiest de gewenste snelheid en het aan te houden tijdsverschil ten opzichte van voorliggers. Pilot Assist registreert de afstand tot de voorligger en de zijmarkeringen van de rijstrook op de weg via de gecombineerde camera en radarsensor. Het vooraf ingestelde tijdsverschil wordt aangehouden via automatische aanpassing van de snelheid, terwijl de stuurassistentie helpt om de auto binnen de rijstrookmarkeringen te houden. De kleur van het stuursymbool geeft de actuele status van de stuurhulp aan: • een GROEN stuur geeft aan dat de stuurhulp actief is • een GRIJS stuur (zoals afgebeeld) geeft aan dat de stuurhulp niet actief is. Pilot Assist-stuurassistentie wordt gebaseerd op een combinatie van het traject dat de voorligger aflegt en de zijmarkeringen van de rijbaan. U kunt op elk gewenst moment het stuuradvies van Pilot Assist negeren en in een andere richting sturen, bijvoorbeeld om van rijstrook te wisselen of om obstakels op de weg te omzeilen. Als Pilot Assist de rijbaan niet goed kan detecteren, bijvoorbeeld als de gecombineerde camera en radarsensor de zijmarkeringen van de rijbaan niet kan zien, schakelt Pilot Assist de stuurhulp tijdelijk uit, maar de stuurhulp wordt weer ingeschakeld zodra de rijbaan weer wordt gedetecteerd – de snelheids- en afstandsregelingen blijven echter geactiveerd. WAARSCHUWING De stuurhulp van Pilot Assist wordt automatisch en zonder waarschuwing vooraf uit- en weer ingeschakeld. Zijmarkeringssensor 67 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} 337 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING • • • • 338 Pilot Assist is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over het systeem in de gebruikershandleiding door te nemen en bijvoorbeeld te lezen over de beperkingen die u moet kennen voordat u het systeem gebruikt (zie de lijst met links aan het einde van dit artikel). Gebruik Pilot Assist alleen bij duidelijke markeringen aan weerszijden van de rijstrook. Bij gebruik in andere situaties bestaat het risico dat u op omringende obstakels botst die het systeem niet kan detecteren. Pilot Assist ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van de juiste positie binnen de rijstrook, een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. N.B. Afhankelijk van de markt kan dit een standaardfunctie of een optie zijn. Voor auto's met een automatische versnellingsbak geldt: • Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h (125 mph). Pilot Assist regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is normaal dat de remmen zwakke geluiden produceren, wanneer ze worden gebruikt bij het aanpassen van de snelheid. • Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelheden van om en nabij stilstand tot 140 km/h (87 mph). Pilot Assist probeert de snelheid op een soepele manier te regelen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd moet u dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de gecombineerde camera en radarsensor is het mogelijk dat er onverwacht of helemaal niet wordt geremd. • Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph). • Pilot Assist kan stuurhulp bieden bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 140 km/h (87 mph). Pilot Assist streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook aan te houden. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger toeneemt en de ingestelde snelheid overschrijdt. Voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak geldt: BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • Pilot Assist is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. • Pilot Assist remt niet voor mensen, dieren, obstakels, kleine voertuigen (zoals fietsen en motorfietsen), lage aanhangwagens/trailers, tegenliggers en langzaam rijdende of stilstaande voorliggers. • Gebruik Pilot Assist niet in lastige situaties zoals in stadsverkeer, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met veel water of natte sneeuw, op bochtige wegen, op af- en opritten of met een aanhangwagen achter de auto. BELANGRIJK Laat het onderhoud aan de componenten die onderdeel zijn Pilot Assist over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. afwachten maar altijd klaar moet staan om de besturing over te nemen, vooral in bochten. • Bediening Als de auto een afslag of splitsing van de rijstrook nadert, dient u in de richting van de gewenste rijstrook te sturen om de gewenste rijrichting kenbaar te maken aan Pilot Assist. Pilot Assist probeert altijd om de auto in het midden van de rijstrook te houden Wanneer Pilot Assist helpt bij het sturen, probeert de functie altijd om de auto midden tussen de rijstrookmarkeringen te brengen en het wordt daarom aanbevolen om de auto zelf de optimale positie te laten zoeken, om op deze manier een zo soepel mogelijke rijervaring mogelijk te maken. Als bestuurder controleert u of de auto op een veilige manier in de rijstrook gebracht wordt en u kunt de positie dus altijd aanpassen door de besturing zelf verder over te nemen. • Mocht Pilot Assist de auto niet op een correcte manier naar de rijstrook brengen, dan adviseren we om Pilot Assist uit te zetten of over te schakelen op de adaptieve cruisecontrol. In bochten en bij wegsplitsingen Pilot Assist werkt samen met de bestuurder zodat u de stuurhulp van Pilot Assist niet moet 67 Overzicht NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Knoppen en symbolen voor desbetreffende functies67. : Activeert Pilot Assist vanuit de standbystand en hervat de opgeslagen snelheid en het opgeslagen tijdsverschil : Verhoogt de opgeslagen snelheid : Vanuit de stand-bystand – activeert Pilot Assist en slaat de actuele snelheid op : Vanuit de actieve stand – deactiveert Pilot Assist zet deze stand-by ◀: Schakelt over van Pilot Assist op adaptieve cruisecontrol : Verlaagt de opgeslagen snelheid }} 339 BESTUURDERSONDERSTEUNING Vergroot het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger || • • Snelheidsfuncties voor Pilot Assist (p. 343) • Pilot Assist deactiveren/heractiveren (p. 346) • • Inhaalassistent met Pilot Assist (p. 348) Functiesymbool Symbolen voor doelvoertuig plus tijdsverschil ten opzichte van voorligger • Beperkingen van de inhaalassistent van Pilot Assist (p. 349) • Van doelvoertuig veranderen bij Pilot Assist (p. 349) Opgeslagen snelheid • Automatische remfunctie van Pilot Assist (p. 350) Snelheid van de voorligger • • Bestuurdersdisplay ▶: Schakelt over van adaptieve cruisecontrol op Pilot Assist Verkleint het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger Symbool voor geactiveerde/gedeactiveerde stuurhulp Snelheidsaanduidingen67. Actuele snelheid van uw auto Voor informatie over verschillende symboolcombinaties in uitlopende verkeerssituaties – zie de rubriek "Symbolen en meldingen voor Pilot Assist". Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist (p. 344) Inhaalassistent van Pilot Assist starten (p. 348) Beperkingen van Pilot Assist (p. 350) Symbolen en meldingen voor Pilot Assist* (p. 352) Gerelateerde informatie 67 340 • Pilot Assist en waarschuwing bij botsgevaar (p. 341) • Head-updisplay voor Pilot Assist bij botsgevaar (p. 341) • Pilot Assist activeren en starten (p. 342) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Pilot Assist en waarschuwing bij botsgevaar wingslampje en een waarschuwingssignaal op attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen. Pilot Assist kan u waarschuwen als de afstand tot een voorligger plotseling te klein wordt. WAARSCHUWING Pilot Assist waarschuwt alleen voor voertuigen die door de camera- en radareenheid zijn ontdekt - daarom kan een waarschuwing uitblijven of met een bepaalde vertraging worden doorgegeven. • Head-updisplay voor Pilot Assist bij botsgevaar Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt een waarschuwing op de voorruit in combinatie met een knipperend symbool. Wacht een waarschuwing nooit af, maar rem als dat nodig is! Gerelateerde informatie • Pilot Assist (p. 337) Geluidssignaal en symbool voor Collision Warning68. Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een botsing Afstandsmeting met gecombineerde radarsensor en camera Pilot Assist gebruikt zo'n 40% van de capaciteit van de bedrijfsrem. Als de auto harder moet worden afgeremd dan Pilot Assist aankan en u remt zelf niet bij, dan wordt u er met het waarschu- 68 69 De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit69. N.B. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. }} * Optie/accessoire. 341 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • Pilot Assist (p. 337) Head-updisplay* (p. 144) Pilot Assist activeren en starten Met de adaptieve cruisecontrol stand-by: Pilot Assist moet, om de snelheid en het tijdsverschil te kunnen regelen en stuurhulp te kunnen bieden, eerst worden geactiveerd en vervolgens worden gestart. 1. Druk op de stuurknop ▶ (6). > In de stand-bystand verandert het symbool in Pilot Assist (8). 2. Druk op de stuurknop (2). > Pilot Assist wordt gestart en de actuele snelheid wordt opgeslagen en met cijfers in het midden van de snelheidsmeter weergegeven. ...of... Met de adaptieve cruisecontrol gestart: – NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Om Pilot Assist te kunnen starten, is het volgende vereist: • U moet de veiligheidsgordel om hebben en het bestuurdersportier moet dichtstaan. • Er moet binnen een redelijke afstand een voorligger (doelvoertuig) aanwezig zijn of de actuele snelheid moet minimaal 15 km/h (9 mph) zijn. • 342 Druk op de stuurknop ▶ (6). > Pilot Assist wordt gestart. Alleen wanneer de kleur van het stuursymbool (2) verandert van GRIJS in GROEN, is de stuurhulp van Pilot Assist actief. Alleen wanneer het afstandssymbool een auto (1) boven het stuursymbool aangeeft, regelt Pilot Assist het tijdsverschil en opzichte van voorliggers. Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd. Voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: De snelheid moet minimaal 30 km/h (20 mph) bedragen. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING De hogere snelheid is de opgeslagen/gekozen snelheid en de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger (het doelvoertuig). Handen aan het stuur Een voorwaarde voor de werking van Pilot Assist is dat u uw handen aan het stuur houdt. Gerelateerde informatie Snelheidsfuncties voor Pilot Assist Pilot Assist (p. 337) Pilot Assist is in te stellen op verschillende snelheden. • Snelheid instellen/opgeslagen snelheid wijzigen Als Pilot Assist detecteert dat u uw handen niet aan het stuurwiel houdt, krijgt u na enige tijd het verzoek tot actieve besturing van de auto, in de vorm van een symbool en een displaytekst. Als het systeem enige seconden later detecteert dat u uw handen nog steeds niet aan het stuur hebt, wordt het verzoek tot actieve besturing van de auto herhaald. Dit maal in combinatie met een akoestisch waarschuwingssignaal. Als Pilot Assist na nog eens enkele seconden nog steeds niet kan registreren dat u uw handen aan het stuur hebt, wordt het volume van het waarschuwingssignaal verhoogd en de stuurfunctie uitgeschakeld. Vervolgens moet u Pilot Assist opnieuw starten met de stuurknop . NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model en de markt zijn afwijkingen mogelijk. : Verhoogt de opgeslagen snelheid : Verlaagt de opgeslagen snelheid Opgeslagen snelheid N.B. Let op: de hulpfunctie Pilot Assist werkt alleen als u de handen aan het stuur hebt. }} 343 BESTUURDERSONDERSTEUNING || – Wijzig de opgeslagen snelheid door kort op (1) of (2) te drukde stuurknoppen ken of door ze ingedrukt te houden. • • • Kort drukken: Iedere keer dat u de knop indrukt past u de snelheid aan in stappen van +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Knop indrukken en vasthouden: Laat de knop los als de snelheidsindicator (3) de gewenste snelheid aangeeft. De laatst verrichte aanpassing met de knop wordt in het geheugen opgeslagen. Als de snelheid met het gaspedaal wordt verhoogd voordat op de stuurknop (1) wordt gedrukt, wordt de actuele rijsnelheid bij het drukken op de knop opgeslagen, op voorwaarde dat u bij het drukken op de knop uw voet op het gaspedaal houdt. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Automatische versnellingsbak Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden van stilstand tot 200 km/h (125 mph). Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimumsnelheid is waarop Pilot Assist in te stellen is – ook al kan het systeem een voorligger volgen tot aan stilstand, is het kiezen/opslaan van een 344 lagere snelheid dan de genoemde 30 km/h (20 mph) niet mogelijk. Tijdsverschil instellen voor Pilot Assist De hoogst mogelijk snelheid die u kunt instellen is 200 km/h (125 mph). Voor Pilot Assist kunnen verschillende tijdsverschillen worden ingesteld. Handgeschakelde versnellingsbak Pilot Assist kan voorliggers volgen bij snelheden van 30 km/h (20 mph) tot 200 km/h (125 mph). U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het bestuurdersdisplay weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe groter het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met zo'n 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes komt overeen met zo'n 3 seconden. 30 km/h (20 mph) is de minimumsnelheid waarop Pilot Assist in te stellen is – 200 km/h (125 mph) is de maximumsnelheid. Gerelateerde informatie • Pilot Assist (p. 337) N.B. Wanneer op het bestuurdersdisplay het autosymbool met een stuur verschijnt, volgt Pilot Assist een voorligger met het gekozen tijdverschil. Wanneer alleen het autosymbool verschijnt, is er binnen een redelijke afstand geen voorligger aanwezig. BESTUURDERSONDERSTEUNING N.B. • Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaald tijdsverschil. • Houd alleen een tijdsverschil aan dat niet in strijd is met de geldende verkeersregels. • Als Pilot Assist bij activering niet lijkt te reageren met een verhoging van de snelheid, kan dat komen doordat het actuele tijdsverschil ten opzichte van de voorligger kleiner is dan het ingestelde tijdsverschil. Bedieningselementen voor het tijdsverschil70. Tijdsverschil verkleinen Tijdsverschil vergroten Afstandsindicatie – Druk op de stuurknop (1) of (2) om het tijdsverschil te verkleinen of te vergroten. > De afstandsindicatie (3) toont het actuele tijdsverschil. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat Pilot Assist in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe. Zo vergroot Pilot Assist het tijdsverschil iets bij lage snelheden (en korte tijden). WAARSCHUWING • Houd alleen een tijdsverschil aan dat zich leent voor de actuele verkeerssituatie. • Let erop dat geringe tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeerssituatie minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. houden. U maakt een keuze via de rijmodusknop DRIVE MODE. Kies een van de volgende alternatieven: • Eco – Pilot Assist streeft naar een zo laag mogelijk brandstofverbruik wat grotere tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers betekent. • Comfort – Pilot Assist streeft naar een zo soepel mogelijke aanpassing aan de rijsnelheid van voorliggers. • Dynamic – Pilot Assist streeft naar een directere vorm van aanpassing aan het ingestelde tijdsverschil ten opzichte van voorliggers, wat in bepaalde gevallen krachtiger acceleraties/remmanoeuvres kan betekenen. Zie voor meer informatie het artikel "Rijmodi". Gerelateerde informatie • • • Pilot Assist (p. 337) Rijmodi (p. 490) Snelheidsfuncties voor cruisecontrol (p. 313) Aangeven hoe Pilot Assist een bepaalde afstand* tot voorliggers moet aanhouden U kunt aangeven op welke manier de Pilot Assist een bepaalde afstand tot voorliggers moet aan- 70 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. 345 BESTUURDERSONDERSTEUNING Pilot Assist deactiveren/ heractiveren Pilot Assist is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten en vervolgens weer te activeren. ...of... Druk op de stuurknop ◀ (3). > Pilot Assist wordt uitgeschakeld en schakelt over naar de adaptieve cruisecontrol in actieve stand. – Pilot Assist deactiveren en stand-by zetten NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Om Pilot Assist tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: – 346 Druk op de stuurknop (2). > Pilot Assist gaat stand-by staan – de kleur van het symbool (8) op het bestuurdersdisplay verandert van WIT in GRIJS en de kleur van de opgeslagen snelheid in het midden van de snelheidsmeter verandert van BEIGE in GRIJS. WAARSCHUWING • Wanneer Pilot Assist stand-by staat moet u actief ingrijpen alsook zelf sturen en uw snelheid en afstand aanpassen ten opzichte van voorliggers. • Wanneer Pilot Assist stand-by staat en de auto een voorligger te dicht nadert, krijgt u echter een waarschuwing voor de te kleine afstand van de Distance Alert. Stand-by vanwege ingreep van bestuurder Pilot Assist wordt tijdelijk gedeactiveerd en stand-by gezet in de volgende gevallen: • • • u bedient het rempedaal. u zet de keuzehendel in stand N. u hebt de richtingaanwijzers langer dan 1 minuut gebruikt. • u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. • u bedient het koppelingspedaal langer dan ca. 1 minuut – geldt voor auto's met handgeschakelde versnellingsbak. Wanneer u gas bijgeeft met het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. Bij gebruik van de richtingaanwijzers wordt de stuurhulp van Pilot Assist tijdelijk uitgeschakeld. Wanneer dat niet langer het geval is, wordt de stuurhulp automatisch opnieuw geactiveerd als de zijlijnen van de rijstrook nog steeds te detecteren zijn. BESTUURDERSONDERSTEUNING Automatische stand-bystand Pilot Assist is afhankelijk van andere systemen zoals de stabiliteitsregeling/antislipregeling ESC71. Als een van dergelijke andere systemen uitvalt, wordt Pilot Assist automatisch uitgeschakeld. WAARSCHUWING Wanneer de auto automatisch stand-by staat, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en een melding op het bestuurdersdisplay. • Als bestuurder moet u dan zelf de snelheid aanpassen, zo nodig remmen en een veilige afstand houden tot voorliggers. • • de gecombineerde camera en radarsensor wordt afgedekt door sneeuw of zware regenval (blokkering cameralens/radarsignalen). Om Pilot Assist opnieuw te activeren: – u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en Pilot Assist weet niet of de voorligger een stilstaand voertuig is of een object, zoals een verkeersdrempel. • u rijdt langzamer dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger slaat af, zodat Pilot Assist geen voorligger meer heeft om te volgen. • de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph) – geldt alleen voor auto's met een handgeschakelde versnellingsbak. Druk op de stuurknop (1). > De auto hervat de laatst opgeslagen snelheid. WAARSCHUWING Wanneer u de snelheid weer hervat met de , kan er een markante snelstuurknop heidstoename volgen. Gerelateerde informatie • Pilot Assist (p. 337) Pilot Assist heractiveren vanuit standbystand De automatische stand-by kan bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door: • • • • • • • 71 u opent het bestuurdersportier. de remmen hebben een hoge temperatuur. u houdt uw handen niet aan het stuurwiel. de parkeerrem wordt geactiveerd. het motortoerental is te laag/hoog. u doet de veiligheidsgordel af. een of meer wielen verliezen hun grip op het wegdek. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Electronic Stability Control 347 BESTUURDERSONDERSTEUNING Inhaalassistent met Pilot Assist Pilot Assist kan u helpen bij het inhalen van andere voertuigen. Hoe de inhaalassistent werkt Als Pilot Assist een ander voertuig volgt en u geeft met de richtingaanwijzer72 te kennen dat u wilt inhalen, dan helpt Pilot Assist door naar de voorligger te accelereren voordat uw auto de inhaalstrook heeft bereikt. De functie vertraagt daarna de snelheidsverlaging om te vroeg afremmen te voorkomen als de auto een langzamer voertuig nadert. De functie is actief totdat u het ingehaalde voertuig bent gepasseerd. WAARSCHUWING Let erop dat dit systeem mogelijk in meer situaties wordt geactiveerd dan tijdens het inhalen, zoals bij het gebruik van de richtingaanwijzers om aan te geven dat u van rijbaan wilt wisselen of wilt afslaan – de auto accelereert dan kort. Gerelateerde informatie • • 72 348 • Beperkingen van de inhaalassistent van Pilot Assist (p. 349) Inhaalassistent van Pilot Assist starten Er gelden enkele voorwaarden voor het gebruik van de inhaalassistent. Om de inhaalassistent te kunnen activeren, is het volgende vereist: • • • er is een voorligger (doelvoertuig) aanwezig de actuele snelheid van uw auto is minimaal 70 km/h (43 mph) de opgeslagen snelheid voor Pilot Assist is hoog genoeg om veilig te kunnen inhalen. Inhaalassistent starten Om de inhaalassistent te starten: – Activeer de richtingaanwijzer. Gebruik de linker richtingaanwijzer bij een auto met het stuur links of de rechter bij een auto met het stuur rechts. > De inhaalassistent wordt gestart. Gerelateerde informatie • • Pilot Assist (p. 337) Inhaalassistent van Pilot Assist starten (p. 348) Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts. Pilot Assist (p. 337) Inhaalassistent met Pilot Assist (p. 348) BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de inhaalassistent van Pilot Assist Van doelvoertuig veranderen bij Pilot Assist De inhaalassistent kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Pilot Assist kan bij auto's met een automatische versnellingsbak op bepaalde snelheden remmen. WAARSCHUWING Let erop dat de inhaalassistent bij plotselinge wijzigingen tijdens het gebruik ervan soms ongewenste acceleraties kan verrichten. WAARSCHUWING Wanneer Pilot Assist een rijdende voorligger volgt bij snelheden boven 30 km/h (20 mph) en het doelvoertuig verruilt voor een stilstaand voertuig, dan zal Pilot Assist het stilstaande voertuig negeren en in plaats daarvan accelereren tot de opgeslagen snelheid. Van doelvoertuig veranderen • U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. Vermijd daarom de volgende situaties: • u nadert een afslag om af te slaan in de richting die normaal voor inhaalmanoeuvres geldt • een voorligger mindert vaart voordat uw auto de inhaalstrook heeft bereikt • het verkeer op de inhaalstrook mindert vaart • een auto bestemd voor rechtsrijdend verkeer rijdt in een land met linksrijdend verkeer (of andersom). Dergelijke situaties zijn te vermijden door Pilot Assist tijdelijk stand-by te zetten. Gerelateerde informatie • • Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig Pilot Assist wordt uitgeschakeld en stand-by gezet: • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (3 mph) en Pilot Assist niet kan registreren of het doelobject een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (3 mph) en de voorligger afslaat, zodat Pilot Assist geen voorligger meer heeft om te volgen. Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. Wanneer Pilot Assist een rijdende voorligger volgt bij snelheden onder 30 km/h, (20 mph) van doelvoertuig verandert en een stilstaand voertuig volgt, zal Pilot Assist voor het stilstaande voertuig remmen. Gerelateerde informatie • Pilot Assist (p. 337) Pilot Assist (p. 337) Inhaalassistent met Pilot Assist (p. 348) 349 BESTUURDERSONDERSTEUNING Automatische remfunctie van Pilot Assist Pilot Assist heeft een speciale remfunctie voor ritten bij langzaam rijdend verkeer en stilstand. Remfunctie bij langzaam rijdend verkeer en stilstand Na korte stops tot zo'n 3 seconden tijdens filerijden of voor verkeerslichten rijdt de auto automatisch verder. Duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de Pilot Assist stand-by gezet met automatische remfunctie. – Pilot Assist kunt u op een van de volgende manieren heractiveren: • • Druk op de stuurknop . Trap het gaspedaal in. > Pilot Assist hervat het volgen van de voorligger als deze binnen ongeveer 6 seconden vooruit begint te rijden. N.B. Pilot Assist kan de auto maximaal 5 minuten stilhouden - daarna wordt de parkeerrem aangezet, waarna de functie wordt uitgeschakeld. Om Pilot Assist te kunnen heractiveren, moet u eerst de parkeerrem lossen. Annulering van automatische remfunctie In bepaalde situaties wordt het automatisch remmen bij stilstand geannuleerd en wordt Pilot Assist stand-by gezet. Dat betekent dat de remmen worden gelost en de auto mogelijk gaat rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen om de auto stil te houden. Dat is mogelijk in de volgende situaties: • • • • u bedient het rempedaal u zet de parkeerrem aan u zet de keuzehendel in de stand P, N of R u Pilot Assist stand-by zet. Automatische activering van parkeerrem In bepaalde situaties wordt de parkeerrem aangezet om ervoor te zorgen dat de auto blijft stilstaan. Dit gebeurt als Pilot Assist de auto staande houdt met behulp van de bedrijfsrem en: • u het bestuurdersportier opent of de veiligheidsgordel losmaakt • Pilot Assist de auto langer dan ongeveer 5 minuten staande heeft gehouden • • de remmen oververhit zijn geraakt u de motor handmatig uitschakelt. Gerelateerde informatie • 350 Pilot Assist (p. 337) Beperkingen van Pilot Assist In bepaalde situaties gelden mogelijk beperkingen voor de werking van Pilot Assist. Pilot Assist is een hulpmiddel dat u in veel situaties kan ondersteunen en helpen. U bent er echter altijd zelf verantwoordelijk voor dat u een veilige afstand aanhoudt ten opzichte van de omgeving en dat u de juiste positie op de rijbaan aanhoudt. BESTUURDERSONDERSTEUNING slechte lichtomstandigheden, tegenlicht, een natte rijbaan et cetera. WAARSCHUWING In bepaalde situaties heeft de stuurassistentie van Pilot Assist moeite om u op de juiste manier te helpen of wordt de stuurassistentie automatisch uitgeschakeld – in dat geval is het advies om Pilot Assist niet te gebruiken. Voorbeelden van dergelijke situaties: Let er ook op dat Pilot Assist de volgende beperkingen heeft: • Hoge trottoirbanden, barrières en tijdelijke wegversperringen (pylonen, andere barrières et cetera) worden niet gedetecteerd. Ze kunnen ten onrechte worden verward met rijstrookmarkeringen, zodat het risico bestaat dat de auto in aanraking komt met dergelijke barrières. Het is aan de bestuurder om voldoende afstand te houden tot de genoemde barrières. • de rijstrookmarkeringen zijn afgesleten, ontbreken of kruisen elkaar. • de rijstrookindeling is niet duidelijk, bijvoorbeeld wanneer de rijstroken worden gesplitst of samengevoegd, bij afritten of als er sprake is van meerdere sets wegmarkeringen. • er zijn randen of andere lijnen dan rijstrookmarkeringen aanwezig op of naast de rijbaan, zoals trottoirbanden, naden of reparaties in het oppervlak van de rijbaan, randen van barrières, bermen of scherpe schaduwen. De gecombineerde radarsensor en camera heeft onvoldoende capaciteit om alle aanwezige objecten en obstakels in het verkeer te ontdekken, zoals kuilen, stilstaande obstakels of voorwerpen die de route geheel of gedeeltelijk blokkeren. • Pilot Assist “ziet” voetgangers, dieren en dergelijke niet. • De aanbevolen stuuringreep is in sterkte beperkt, wat inhoudt dat het systeem u niet altijd kan helpen de auto zo te sturen dat deze binnen de rijstrook blijft. • • • de rijstrook is smal of bochtig. • het is slecht weer, met regen, (natte) sneeuw of mist of verminderd zicht met de rijstrook loopt over een top van een helling of een verkeerdrempel. • • Bij een auto met Sensus Navigation* kan de functie informatie uit kaartgegevens gebruiken, wat wisselende prestaties kan betekenen. Pilot Assist wordt uitgeschakeld als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt en bijvoorbeeld wordt gekoeld op grond van oververhitting (zie de paragraaf "Snelheidsafhankelijke stuurkracht"). U kunt actuele stuuringrepen van Pilot Assist altijd corrigeren of aanpassen en zelf het stuur in de gewenste stand draaien. Steile wegen en/of zware belading Let erop dat Pilot Assist in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. Het systeem heeft mogelijk moeite om de juiste afstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. • Maak geen gebruik van Pilot Assist als de auto zwaar beladen is of wanneer er een aanhangwagen achter de auto hangt. N.B. Pilot Assist is niet te activeren als een aanhanger, fietsdrager of iets dergelijks worden aangesloten op het elektrische systeem van de auto. }} * Optie/accessoire. 351 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Overig • U kunt Off Road niet kiezen, wanneer Pilot Assist is geactiveerd. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". Symbolen en meldingen voor Pilot Assist* Op het bestuurdersdisplay en/of head-updisplay* kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van Pilot Assist. Hier volgen enkele voorbeelden73. Gerelateerde informatie • • • • Op de voorgaande afbeelding74 ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt die op dezelfde snelheid rijdt. Pilot Assist (p. 337) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook niet detecteren. Op de voorgaande afbeelding74 ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het systeem kan volgen. Pilot Assist geeft geen stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook niet detecteren. 73 74 352 Op de onderstaande voorbeeldafbeeldingen informeert de RSI (Road Sign Information) u dat de maximumsnelheid 130 km/h (80 mph) bedraagt. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Radarsensor De radarsensor wordt door meerdere rijhulpsystemen gebruikt en heeft tot taak om andere voertuigen te detecteren. Op de voorgaande afbeelding74 ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat het systeem een voorligger volgt die op dezelfde snelheid rijdt. Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook kan detecteren. Op de voorgaande afbeelding74 ziet u dat Pilot Assist is ingesteld op het aanhouden van een snelheid van 110 km/h (68 mph) en dat er geen voorliggers zijn die het systeem kan volgen. Pilot Assist geeft nu stuurhulp, omdat het de zijlijnen van de rijstrook kan detecteren. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Gerelateerde informatie De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende systemen: • Pilot Assist (p. 337) • • • • • Afstandswaarschuwing* Adaptieve cruisecontrol* Rijbaanassistent Pilot Assist* City Safety Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. 74 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire. 353 BESTUURDERSONDERSTEUNING || 354 Gerelateerde informatie • • Beperkingen van de radarsensor (p. 355) • Typegoedkeuring voor radarsensor (p. 359) Aanbevolen onderhoud van de radarsensor (p. 358) BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de radarsensor De radarsensor kent een aantal beperkingen, die ook beperkingen met zich meebrengen voor de functies die gebruikmaken van de eenheid. Geblokkeerde eenheid De radarsensor zit aan de binnenkant op het bovenste deel van de voorruit, samen met de camera van de auto. BELANGRIJK Plaats, plak of monteer niets aan de buitenof binnenkant van de voorruit, vóór of rond de camera- en radareenheid - dat kan de op de camera en radar gebaseerde functies verstoren. Als op het bestuurdersdisplay dit symbool en de melding "Voorruitsensor Sensor afgedekt, zie handleiding" verschijnen, betekent dit dat de gecombineerde camera en radarsensor geen voorliggers, fietsers, voetgangers en grotere dieren voor de auto kan ontdekken en dat de functies die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor mogelijk storingen of beperkingen vertonen, uitgeschakeld worden of verkeerd reageren. Dit kan er tevens toe leiden dat functies worden gereduceerd, volledig worden uitgeschakeld of niet goed reageren. Houd het gemarkeerde gebied vrij van stickers, voorwerpen, zonnefilm et cetera75. In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen: Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor van vuil, sneeuw en ijs. Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen of het zicht van de camera. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet. 75 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} 355 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Oorzaak Maatregel De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de eenheid soms niet. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde camera en radarsensor gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behuizing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. beeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. N.B. Houd het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde radarsensor en camera schoon. Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. Rijsnelheid In bochten kan de radarsensor op het verkeerde voertuig reageren of een eerder opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen. De radarsensor heeft veel meer moeite om een voorligger te ontdekken als: • de snelheid van de voorligger veel afwijkt van die van uw eigen auto Beperkt blikveld De radarsensor heeft een beperkt blikveld. In bepaalde gevallen wordt een voorligger niet ontdekt of later dan verwacht. Het blikveld van de radarsensor. Soms kan de radarsensor een voorligger op korte afstand pas laat registreren, bijvoor- 356 BESTUURDERSONDERSTEUNING Lage aanhangwagens Beschadigde voorruit Volvo-werkplaats om te controleren of de juiste voorruit wordt besteld en gemonteerd. BELANGRIJK Lage aanhangwagen in radarschaduw. Ook lage aanhangwagens ontdekt de radarsensor soms alleen met grote moeite of helemaal niet – u moet daarom extra voorzichtig zijn als er een lage aanhangwagen achter de voorligger hangt en de adaptieve cruisecontrol of Pilot Assist actief is. Hoge temperaturen Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de gecombineerde camera en radarsensor na het starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uitgeschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de elektronica te beschermen. Als de temperatuur voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde camera en radarsensor automatisch weer opgestart. • Als het voorruitoppervlak vóór een van beide ‘ogen’ van de camera- en radareenheid barsten, krassen of steenslagschade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (0,02 × 0,12 in) of groter, neem dan contact op met een werkplaats om de voorruit te laten vervangen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. BELANGRIJK Bij het vervangen van de voorruit moet de camera- en radareenheid in de werkplaats opnieuw worden gekalibreerd om de werking van alle op de camera en radar gebaseerde systemen van de auto te garanderen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als u niets doet, presteren de bestuurdersondersteuningssystemen die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor mogelijk minder goed. Dit kan er tevens toe leiden dat functies worden gereduceerd, volledig worden uitgeschakeld of niet goed reageren. Monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. Gerelateerde informatie • Radarsensor (p. 353) Om te voorkomen dat de bestuurdersondersteuningssystemen die van de radarsensor gebruikmaken, helemaal niet, onjuist of in beperkte mate werken, geldt tevens het volgende: • Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of sterren in het gebied vóór de gecombineerde camera en radarsensor niet te repareren, maar de complete voorruit te vervangen. • Neem alvorens de voorruit te laten vervangen contact op met een erkende 357 BESTUURDERSONDERSTEUNING Aanbevolen onderhoud van de radarsensor De gecombineerde camera en radarsensor werkt alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en sneeuw van de voorruit verwijdert en de ruit regelmatig reinigt met water en autoshampoo. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radareenheid bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. Dit kan er tevens toe leiden dat functies worden gereduceerd, volledig worden uitgeschakeld of niet goed reageren. Gerelateerde informatie • 358 Radarsensor (p. 353) BESTUURDERSONDERSTEUNING Typegoedkeuring voor radarsensor Hier staan de typegoedkeuringen voor de radarsensoren van de ACC76-, PA77- en BLIS78-functies. Markt ACC & PA BLIS Symbool Typegoedkeuring Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo, e não pode causar interferência a sistemas operando em caráter primário. ✓ Modelo: L2C0054TR 4122-14-8645 Brazilië EAN: (01)07897843840855 Modelo: L2C0055TR ✓ 1500-15-8065 EAN: 07897843840978 Hereby, Delphi Electronics and Safety declares that L2C0054TR / L2C0055TR are in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 2014/53/EU (RED). The original declaration of conformity can be accessed at the following link www.delphi.com/automotive-homologation. Europa ✓ ✓ Frequency Band: 76GHz – 77GHz Maximum Output Power: 55dBm EIRP The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E. Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA 76 77 78 Adaptive Cruise Control Pilot Assist Blind Spot Information }} 359 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Markt ACC & PA BLIS Typegoedkeuring REGISTERED No: ER37536/15 ✓ Verenigde Arabische Emiraten (UAE) Symbool DEALER No: DA37380/15 ✓ REGISTERED No: ER37357/15 DEALER No: DA37380/15 37295/POSTEL/2014 ✓ 4927 Indonesië ✓ 38806/SDPPI/2015 4927 Type Approval No.: TRC/LPD/2014/255 ✓ Equipment Type: Low Power Device (LPD) Jordanië ✓ Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3 Equipment Type: Low Power Device (LPD) Certification No. ✓ MSIP-CMI- DPH-L2C0054TR Korea ✓ Certification No. MSIP-CMI-DPH-L2C0055TR AGREE PAR L’ANRT MAROC Marokko ✓ ✓ NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014 DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014 360 BESTUURDERSONDERSTEUNING Markt Mexico Moldavië ACC & PA BLIS ✓ Singapore И011 14 ✓ ✓ IFETEL: RLVDEL215-0314 ✓ ✓ Servië Typegoedkeuring IFETEL: RLVDEL215-0299 ✓ ✓ Symbool И011 15 ✓ TA-2014/1824 ✓ APPROVED Zuid-Afrika ✓ TA-2014/2390 APPROVED }} 361 BESTUURDERSONDERSTEUNING || ACC & PA Markt BLIS ✓ Taiwan Symbool Typegoedkeuring CCAB15LP0560T3 ✓ CCAB15LP0680T0 Delphi і ✓ Oekraïne ✓ Typegoedkeuring voor radioapparatuur Markt Europa Symbool Typegoedkeuring Volvo Cars verklaart hierbij dat alle radioapparatuur conform de essentiele eisen en andere relevante bepalingen is van de Richtlijn 2014/53/EU. Gerelateerde informatie • 362 Radarsensor (p. 353) і ( 2009 .) Д є, щ і і ь ) і і і і RACAM/SRR2 і і є і і і (П КМ № 679 і 24 ь і Delphi П і : Delphi. BESTUURDERSONDERSTEUNING Camera Gerelateerde informatie De camera wordt gebruikt door meerdere rijhulpsystemen en heeft tot taak om bijvoorbeeld de zijlijnen van de weg of verkeersborden te detecteren. • • Beperkingen van de camera (p. 364) Aanbevolen onderhoud van de camera (p. 367) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. De camera wordt gebruikt voor de volgende systemen: • • • • • • • • Adaptieve cruisecontrol* Pilot Assist* Rijbaanassistent* Stuurhulp bij botsgevaar City Safety Driver Alert Control* Verkeersbordinformatie* Automatisch groot licht* * Optie/accessoire. 363 BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van de camera Geblokkeerde eenheid De camera kent een aantal beperkingen, die ook beperkingen met zich meebrengen voor de functies die gebruikmaken van de eenheid. Beperkt zicht De camera kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat hij minder goed "ziet" bij hevige regen- of sneeuwval, in dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruikmaken van de camera grote beperkingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. Fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde en onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen voor de systemen die van de camera gebruikmaken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten en andere voertuigen, fietsers, voetgangers en grotere dieren te ontdekken. Houd het gemarkeerde gebied vrij van stickers, voorwerpen, zonnefilm et cetera79. De camera zit aan de binnenkant op het bovenste deel van de voorruit, samen met de radarsensor van de auto. BELANGRIJK Plaats, plak of monteer niets aan de buitenof binnenkant van de voorruit, vóór of rond de camera- en radareenheid - dat kan de op de camera en radar gebaseerde functies verstoren. Dit kan er tevens toe leiden dat functies worden gereduceerd, volledig worden uitgeschakeld of niet goed reageren. 79 364 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Als op het bestuurdersdisplay dit symbool en de melding "Voorruitsensor Sensor afgedekt, zie handleiding" verschijnen, betekent dit dat de gecombineerde camera en radarsensor geen voorliggers, fietsers, voetgangers en grotere dieren voor de auto kan ontdekken en dat de functies die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor mogelijk storingen of beperkingen vertonen, uitgeschakeld worden of verkeerd reageren. In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen: BESTUURDERSONDERSTEUNING Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde camera en radarsensor van vuil, sneeuw en ijs. Dichte mist en zware regen- of sneeuwval blokkeren de radarsignalen of het zicht van de camera. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de eenheid soms niet. De radarsignalen of het zicht van de camera worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de eenheid soms niet. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de gecombineerde camera en radarsensor gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de behuizing van de eenheid te laten reinigen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Fel tegenlicht Valt niets aan te doen. In betere lichtomstandigheden wordt de camera automatisch opnieuw geactiveerd. N.B. Houd het voorruitoppervlak vóór de gecombineerde radarsensor en camera schoon. Hoge temperaturen Bij zeer hoge temperaturen in het interieur zal de gecombineerde camera en radarsensor na het starten van de motor mogelijk tijdelijk worden uitgeschakeld gedurende zo'n 15 minuten om de elektronica te beschermen. Als de temperatuur voldoende gedaald is, wordt de gecombineerde camera en radarsensor automatisch weer opgestart. Beschadigde voorruit BELANGRIJK Als het voorruitoppervlak vóór een van beide ‘ogen’ van de camera- en radareenheid barsten, krassen of steenslagschade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (0,02 × 0,12 in) of groter, neem dan contact op met een werkplaats om de voorruit te laten vervangen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als u niets doet, presteren de bestuurdersondersteuningssystemen die gebruikmaken van de gecombineerde camera en radarsensor mogelijk minder goed. Dit kan er tevens toe leiden dat functies worden gereduceerd, volledig worden uitgeschakeld of niet goed reageren. Om te voorkomen dat de bestuurdersondersteuningssystemen die van de radarsensor gebruikmaken, helemaal niet, onjuist of in beperkte mate werken, geldt tevens het volgende: • Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of sterren in het gebied vóór de gecombineerde camera en radarsensor niet te repareren, maar de complete voorruit te vervangen. • Neem alvorens de voorruit te laten vervangen contact op met een erkende }} 365 BESTUURDERSONDERSTEUNING Volvo-werkplaats om te controleren of de juiste voorruit wordt besteld en gemonteerd. || • Monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. BELANGRIJK Bij het vervangen van de voorruit moet de camera- en radareenheid in de werkplaats opnieuw worden gekalibreerd om de werking van alle op de camera en radar gebaseerde systemen van de auto te garanderen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 366 Camera (p. 363) BESTUURDERSONDERSTEUNING Aanbevolen onderhoud van de camera De gecombineerde camera en radarsensor werkt alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en sneeuw van de voorruit verwijdert en de ruit regelmatig reinigt met water en autoshampoo. City Safety™ City Safety kan u met licht- en geluidssignalen en rempedaaltrillingen attenderen op plotseling opdoemende voetgangers, fietsers, grotere dieren en voorliggers – de auto remt automatisch als u niet zelf binnen een redelijke tijd reageert. Het systeem helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. City Safety start een korte, krachtige remmanoeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net achter uw voorligger tot stilstand komt. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de camera- en radareenheid bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. City Safety wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. Dit kan er tevens toe leiden dat functies worden gereduceerd, volledig worden uitgeschakeld of niet goed reageren. City Safety is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. Gerelateerde informatie • peld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Camera (p. 363) Locatie gecombineerde camera en radarsensor80. U en eventuele passagiers zullen normaal alleen merken dat City Safety actief is, wanneer een botsing dreigt. City Safety kan een aanrijding voorkomen of de impactsnelheid verlagen. City Safety is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger, een fietser, een groter dier of een voorligger botst. City Safety kan u helpen een botsing te voorkomen tijdens filerijden en dergelijke, waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekop- 80 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} 367 BESTUURDERSONDERSTEUNING || • City Safety is een systeem voor aanvullende rijhulp ter verhoging van de rijveiligheid, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Auto Brake van City Safety kan een botsing geheel voorkomen of de botssnelheid verlagen, maar voor maximale remwerking moet u altijd het rempedaal bedienen – ook al remt de auto automatisch. • • 368 • WAARSCHUWING De waarschuwingen en stuurhulp worden alleen geactiveerd bij een groot gevaar voor een botsing – wacht een botswaarschuwing of ingreep van City Safety daarom nooit af. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij rijsnelheden hoger dan 80 km/h (50 mph). • City Safety activeert geen automatische remingrepen bij krachtig versnellen. • City Safety ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. U wordt geadviseerd om alle paragrafen over City Safety in de gebruikershandleiding te lezen en bijvoorbeeld kennis te nemen van de beperkingen waar u rekening mee moet houden alvorens het systeem te gebruiken (zie de lijst met links naar de paragrafen). Gerelateerde informatie • Parameters en deelfuncties van City Safety (p. 368) • Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety (p. 370) • • • Obstakeldetectie met City Safety (p. 372) City Safety bij kruisend verkeer (p. 374) Beperkingen van City Safety bij kruisend verkeer (p. 375) • City Safety bij ontoereikende uitwijkmanoeuvre (p. 375) • Remingreep City Safety bij tegenliggers (p. 376) • • Beperkingen van City Safety (p. 377) Meldingen voor City Safety (p. 380) Parameters en deelfuncties van City Safety City Safety kan een botsing met een voorligger, fietser, voetganger of een groter dier voorkomen via een verlaging van de rijsnelheid door automatisch te remmen. Bij een snelheidsverschil groter dan de volgende snelheden kan de automatische remfunctie van City Safety een botsing niet geheel voorkomen, maar wel de gevolgen ervan beperken. Voertuig Voor een voorligger kan City Safety de snelheid verlagen met maximaal 60 km/h (37 mph). Fietsers Voor een fietser kan City Safety de snelheid verlagen met maximaal 50 km/h (30 mph). Voetganger Voor een voetganger kan City Safety de snelheid verlagen met maximaal 45 km/h (28 mph). Grotere dieren Bij gevaar voor een botsing met groot wild kan City Safety de rijsnelheid verlagen tot 15 km/h (9 mph). De remingreep voor grotere dieren is in eerste instantie bedoeld om de botskrachten bij hogere snelheden te beperken en is het effectiefst op snelheden hoger dan 70 km/h (43 mph) en minder effectief op lage snelheden. BESTUURDERSONDERSTEUNING Deelfuncties van City Safety 1 – Collision Warning Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende botsing. Bij een auto met een head-updisplay* verschijnt een waarschuwing op de voorruit in combinatie met een knipperend symbool. Functie-overzicht81. Akoestisch waarschuwingssignaal bij gevaar voor een botsing Waarschuwingssymbool bij gevaar voor een botsing Afstandsmeting met gecombineerde radarsensor en camera City Safety vervult drie functies in de volgende volgorde: 1. Collision Warning 2. Brake Support 3. Auto Brake De volgende tekst licht toe wat de drie functies doen: 81 82 Symbool voor Collision Warning onder aan de voorruit82. N.B. In de felle zon, bij lichtschitteringen, extreme contrastverschillen en het gebruik van een zonnebril of als u niet recht vooruit kijkt, zijn de op de voorruit geprojecteerde waarschuwingssignalen soms moeilijk te ontdekken. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. City Safety kan voetgangers, fietsers of voertuigen voor uw auto ontdekken, die stilstaan of in dezelfde richting als u rijden. City Safety kan tevens voetgangers, fietsers of grote dieren ontdekken, die het pad van uw auto kruisen. Bij een dreigende botsing met een voetganger, fietser, groter dier of een voertuig en met voertuigen zoals beschreven in het artikel "City Safety bij kruisend verkeer" wordt uw aandacht getrokken met licht- en geluidssignalen en rempedaaltrillingen. Bij lagere snelheden, krachtig afremmen door de bestuurder of het geven van gas worden geen rempedaaltrillingen verstrekt. De intensiteit van de rempedaaltrilling is afhankelijk van de rijsnelheid. 2 – Brake Support Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision Warning verder is toegenomen, treedt de Brake Support in werking. Brake Support helpt u bij het remmen, als het systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre alleen niet voldoende is om een botsing te voorkomen. }} * Optie/accessoire. 369 BESTUURDERSONDERSTEUNING || 3 – Auto Brake In allerlaatste instantie wordt de automatische remfunctie geactiveerd. Als u in deze fase nog steeds niet aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen en er een aanrijding dreigt, wordt er automatisch geremd, ongeacht of u zelf remt of niet. De auto wordt daarbij maximaal afgeremd om de botssnelheid te beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding te voorkomen. N.B. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak, stopt de motor wanneer de Auto Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u voor die tijd het koppelingspedaal weet te bedienen. U kunt een remingreep altijd afbreken hard op het gaspedaal te trappen. Bij activering van de automatische remfunctie worden mogelijk ook de gordelspanners geactiveerd. Zie voor meer informatie onder "Gordelspanners". Auto Brake kan in bepaalde situaties de remingreep met lichter remmen beginnen en vervolgens overgaan op de volledige remwerking. Wanneer City Safety een botsing met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto stilstaan totdat u bepaalde actie onderneemt. Als de auto wordt afgeremd wegens een langzamer rijdende voorligger, wordt uw snelheid afgestemd op die van de voorligger. N.B. Als City Safety remt, gaan de remlichten branden. Wanneer City Safety ingrijpt en remt, verschijnt op het bestuurdersdisplay de melding dat het systeem actief is/was. Waarschuwingsafstand instellen voor City Safety City Safety mag dan altijd geactiveerd zijn, u kunt wel een waarschuwingsafstand kiezen. N.B. City Safety is niet uit te schakelen, maar wordt bij het starten van de motor/elektrische aandrijving automatisch geactiveerd en blijft vervolgens actief tot u de motor/elektrische aandrijving uitschakelt. De waarschuwingsafstand bepaalt de gevoeligheid van het systeem en de afstand waarbij de licht- en geluidssignalen en de rempedaaltrillingen moeten worden gegeven. Om een waarschuwingsafstand te kiezen: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies onder Waarschuwing City Safety voor Laat, Normaal of Vroeg voor het instellen van de gewenste waarschuwingsafstand. WAARSCHUWING Pas uw rijstijl niet aan op grond van City Safety en ga er niet blindelings van uit dat City Safety voor u remt. Gerelateerde informatie • City Safety™ (p. 367) Als de instelling Vroeg te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk kan worden ervaren), kunt u de waarschuwingsafstand Normaal of Laat kiezen. Wanneer u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen zodat City 370 BESTUURDERSONDERSTEUNING Safety niet alleen minder vaak waarschuwt, maar ook minder snel. Gebruik waarschuwingsafstand Laat daarom alleen in uitzonderingsgevallen, zoals bij sportief rijden. WAARSCHUWING • • N.B. Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Test City Safety daarom nooit uit op mensen, dieren of voertuigen – dat kan namelijk tot ernstig letsel/ ernstige schade en levensgevaarlijke situaties leiden. City Safety waarschuwt u bij gevaar voor een botsing, maar het systeem is niet in staat uw reactietijd te verkorten. • Ook als u de waarschuwingsafstand hebt ingesteld op Vroeg, kunnen de waarschuwingen voor uw gevoel soms laat worden afgegeven, bijvoorbeeld bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger plotseling krachtig remt. • Wanneer de waarschuwingsafstand is ingesteld op Vroeg, worden de waarschuwingen eerder gegeven. Dit kan ertoe leiden dat er vaker wordt gewaarschuwd dan bij de waarschuwingsafstand Normaal, maar toch geniet deze instelling de voorkeur omdat het City Safety effectiever kan maken. Waarschuwingen via de richtingaanwijzers voor de Rear Collision Warning worden gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand voor de Collision Warning in City Safety is ingesteld op het laagste niveau "Laat". De functies 'gordels spannen' en 'remmen' zijn echter nog steeds actief. Gerelateerde informatie • City Safety™ (p. 367) 371 BESTUURDERSONDERSTEUNING Obstakeldetectie met City Safety De obstakels die City Safety kan detecteren, zijn voertuigen, fietsers, grotere dieren en voetgangers. Voertuig City Safety detecteert de meeste voertuigen die stilstaan of in dezelfde richting rijden als u en de voertuigen die beschreven staan in de artikelen "City Safety bij kruisend verkeer" en "Remingreep City Safety bij tegenliggers". City Safety kan voertuigen in het donker alleen detecteren, wanneer de voor- en achterlichten van deze voertuigen werken en duidelijk waarneembaar branden. Fietser Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een fietser beschouwt – met herkenbare lichaams- en fietscontouren. 372 Voor optimale systeemprestaties moet de functie die verantwoordelijk is voor identificatie van fietsers zo uniform mogelijke informatie over de lichaams- en fietscontouren ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende (lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor fietsers als normaal te beschouwen is. Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de systeemcamera grote delen van het lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen. Het systeem kan alleen volwassen fietsers ontdekken die op fietsen voor volwassenen zitten. WAARSCHUWING City Safety is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle fietsers kan detecteren en bijvoorbeeld moeite heeft met: • • slechts gedeeltelijk zichtbare fietsers; fietsers als het contrast met de achtergrond gering is – waarschuwingen en remingrepen kunnen dan pas laat komen of helemaal achterwege blijven; • fietsers in kleding die de lichaamscontouren verhult; • fietsen waarop grote voorwerpen worden vervoerd. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt, afhankelijk van de rijsnelheid. BESTUURDERSONDERSTEUNING Voetganger City Safety kan dankzij de koplampen van de auto ook in het donker voetgangers detecteren. Grotere dieren WAARSCHUWING City Safety is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle voetgangers kan detecteren en bijvoorbeeld moeite heeft met: Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers met herkenbare lichaamscontouren beschouwt. Voor optimale systeemprestaties moet de functie die verantwoordelijk is voor identificatie van voetgangers zo uniform mogelijke informatie over de lichaamscontouren ontvangen – wat inhoudt dat kenmerkende lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. Om een voetganger te kunnen detecteren moet er sprake zijn van een bepaald contrast ten opzichte van de achtergrond door bijvoorbeeld kleding, achtergrond, weersomstandigheden en dergelijke. Bij weinig contrast worden voetgangers mogelijk laat of helemaal niet gedetecteerd. De waarschuwingen en remingrepen kunnen dan laat of helemaal niet plaatsvinden. • slechts gedeeltelijk zichtbare voetgangers, voetgangers die gekleed gaan in kleding die de lichaamscontouren verhult of voetgangers met een lengte korter dan 80 cm (32 in.); • voetgangers bij een gering contrast met de achtergrond – waarschuwingen en remingrepen kunnen dan pas laat komen of helemaal achterwege blijven; • voetgangers die grote voorwerpen dragen. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt, afhankelijk van de rijsnelheid. Ideaalvoorbeeld van wat City Safety als een stilstaand of langzaam lopend groter dier beschouwt – met herkenbare lichaamscontouren. Voor optimale systeemprestaties moet de functie die verantwoordelijk is voor identificatie van grotere dieren (zoals een eland of paard) zo uniform mogelijk informatie over de lichaamscontouren ontvangen – wat inhoudt dat het dier recht vanaf de zijkant moet kunnen worden waargenomen en dat het dier een bewegingspatroon heeft dat voor het dier als normaal te beschouwen is. Het systeem kan dieren niet ontdekken, als de systeemcamera delen van het lichaam van het dier niet kan waarnemen. City Safety kan dankzij de koplampen van de auto ook in het donker grotere dieren detecteren. }} 373 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING City Safety is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning dat niet altijd alle grotere dieren kan detecteren en bijvoorbeeld moeite heeft met: • "City Safety bij kruisend verkeer" is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. slechts gedeeltelijk zichtbare grotere dieren; • grotere dieren die met hun voor- of achtereind recht voor de auto staan of bewegen; • Waarschuwingen en remingrepen bij een dreigende aanrijding met tegemoetkomende voertuigen komen vaak heel laat. • grotere dieren die snel rennen of bewegen; • Wacht nooit tot u een botswaarschuwing krijgt of tot City Safety ingrijpt. • grotere dieren als het contrast met de achtergrond van de dieren gering is – waarschuwingen en remingrepen kunnen dan pas laat komen of helemaal achterwege blijven. • City Safety ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. kleinere dieren zoals honden en katten. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt, afhankelijk van de rijsnelheid. Gerelateerde informatie 374 WAARSCHUWING City Safety kan u helpen als uw auto tijdens het afslaan op een kruising het pad van een tegenligger kruist. • • • • • City Safety bij kruisend verkeer City Safety™ (p. 367) : Gebied waarin City Safety kruisende tegenliggers kan detecteren. City Safety kan een tegenligger waar u tegenop dreigt te botsen pas detecteren, wanneer de tegenligger in het gebied is waar City Safety het verloop kan analyseren. Bovendien moet aan de volgende criteria zijn voldaan: • de snelheid van uw auto is minimaal 4 km/h (3 mph) • uw auto slaat af naar links op markten met rechtsrijdend verkeer (of naar rechts bij linksrijdend verkeer) • de koplampen van de tegenligger branden. City Safety bij kruisend verkeer (p. 374) Remingreep City Safety bij tegenliggers (p. 376) Gerelateerde informatie • City Safety™ (p. 367) BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van City Safety bij kruisend verkeer N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". In bepaalde gevallen kan het voor City Safety moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende botsing met tegemoetkomend kruisend verkeer. Gerelateerde informatie • • • • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) City Safety bij kruisend verkeer (p. 374) City Safety bij ontoereikende uitwijkmanoeuvre City Safety kan u helpen door de auto automatisch eerder te remmen, wanneer een botsing niet met een simpele uitwijkmanoeuvre te voorkomen is. City Safety helpt u door voortdurend na te gaan of er voldoende "uitwijkmogelijkheden" zijn via de aangrenzende rijstroken, als het systeem een langzaam rijdende of stilstaande voorligger mogelijk laat ontdekt. Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Wat mogelijk is in de volgende gevallen: • • • • • bij gladheid zodat de stabiliteitsregeling ESC ingrijpt tegenliggers worden laat ontdekt het zicht op tegenliggers wordt ergens door belemmerd tegenliggers voeren geen koplampen tegenliggers rijden onvoorspelbaar en wisselen bijvoorbeeld in een laat stadium snel van rijbaan. Uw auto (1) "ziet" geen uitwijkmogelijkheid voor voorliggers (2) en kan daarom eerder een automatische remingreep verrichten. Uw auto Langzaam rijdende/stilstaande auto City Safety grijpt niet met een automatische remingreep in, zolang u de mogelijkheid hebt om }} 375 BESTUURDERSONDERSTEUNING || via een uitwijkmanoeuvre een botsing te voorkomen. Beperkingen van City Safety bij ontoereikende uitwijkmanoeuvre Als City Safety echter inschat dat u niet kunt uitwijken door verkeer in de aangrenzende rijstroken, kan het systeem u helpen door eerder dan normaal een automatische remingreep te starten. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". WAARSCHUWING • • De anticiperende functies van City Safety vormen een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. City Safety ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Remingreep City Safety bij tegenliggers City Safety kan u in noodgevallen helpen bij het remmen voor een tegenligger in uw rijstrook. Als een tegenligger in uw rijstrook belandt en een botsing onvermijdelijk is, kan City Safety u helpen om uw rijsnelheid te verlagen en zo de kracht van de botsing te beperken. Gerelateerde informatie • • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Uw auto Tegenligger Voor een goede werking van de functie moet zijn voldaan aan de volgende criteria: 376 • de snelheid van uw auto is minimaal 4 km/h (3 mph) • het routegedeelte is recht BESTUURDERSONDERSTEUNING • uw eigen rijbaan heeft duidelijke zijmarkeringen • • u rijdt recht vooruit in uw eigen rijbaan • • de koplampen van de tegenligger branden • • • de tegenligger rijdt tussen de zijmarkeringen van uw rijbaan de functie kan alleen frontale botsingen hanteren de functie kan alleen voertuigen met vier wielen detecteren de functie vereist werkende elektrische gordelspanners (zie het artikel "Gordelspanners"). N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". WAARSCHUWING Beperkingen van City Safety "Remingreep City Safety bij kruisend verkeer" is een systeem voor aanvullende rijhulp om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. De City Safety kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. • Waarschuwingen en remingrepen bij een dreigende aanrijding met een tegenligger komen altijd heel laat. • Wacht een waarschuwing voor een dreigende aanrijding of een remingreep van City Safety nooit af maar rem maximaal zodra u een gevaarlijke situatie opmerkt. • City Safety ontslaat u niet van de plicht om alert te blijven en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • • • • • 83 Electronic Stability Control City Safety™ (p. 367) Beperkingen van City Safety (p. 377) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Omgeving Lage voorwerpen Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels die uitstekende lading markeren of accessoires zoals verstralers en frontbars die boven de motorkap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen. Gladheid Bij gladheid is de remweg langer waardoor City Safety minder goed in staat is een aanrijding te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het antiblokkeerremsysteem en de stabiliteitsregeling ESC83 zorgen voor een optimale remkracht met behoud van de stabiliteit. Tegenlicht In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Hitte Bij een hoge interieurtemperatuur door bijvoorbeeld sterke instraling is het mogelijk dat het visuele waarschuwingssignaal aan de binnenkant van de voorruit mogelijk niet werkt. Gordelspanners (p. 52) }} 377 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Blikveld van gecombineerde camera en radarsensor Het blikveld van de camera is beperkt, zodat voetgangers, fietsers, grotere dieren en voertuigen in bepaalde situaties niet kunnen worden geregistreerd of later worden ontdekt dan verwacht. Vuile voertuigen worden mogelijk later gedetecteerd dan andere voertuigen en motoren worden in het donker mogelijk later of helemaal niet gedetecteerd. Als een tekstmelding op het bestuurdersdisplay aangeeft dat de gecombineerde camera en radarsensor geblokkeerd is, houdt dit in dat City Safety moeilijk voetgangers, fietsers, grotere dieren, auto's of weglijnen vóór de auto kan registreren – daardoor kan City Safety mogelijk minder goed functioneren. Er verschijnt echter niet altijd een foutmelding bij geblokkeerde voorruitsensoren – het is dan ook belangrijk dat u het gebied van de voorruit vóór de gecombineerde camera en radarsensor goed schoonhoudt. Ingreep van bestuurder Achteruitrijden Wanneer u achteruitrijdt, is City Safety tijdelijk gedeactiveerd. Overig WAARSCHUWING • Als de gecombineerde radarsensor en camera op grond van de verkeerssituatie of anderszins problemen heeft voetgangers, fietsers, grotere dieren of voorliggers te ontdekken, is het mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht of helemaal geen waarschuwing geeft en remt. • 's Nachts zijn voorliggers alleen te detecteren, als de voor- en achterlichten ervan werken en zichtbaar branden. • De gecombineerde radarsensor en camera heeft een beperkt bereik voor voetgangers en fietsers, zodat het systeem voor dergelijke weggebruikers efficiënt waarschuwt en remingrepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h (30 mph). Voor stilstaande of langzaam rijdende voorliggers wordt efficiënt gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h (43 mph). De snelheidsreductie bij detectie van grotere dieren is minder dan 15 km/h (9 mph) en is mogelijk bij rijsnelheden hoger dan 70 km/h (43 mph). Op lagere snelheden zijn waarschuwingen en remingrepen bij detectie van grote dieren minder effectief. • In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk niet gewaarschuwd voor lang- Lage snelheid City Safety wordt niet geactiveerd op zeer lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger heel langzaam nadert zoals bij het parkeren. Actief rijgedrag De commando's die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety niet ingrijpt of met enige vertraging waarschuwt/ ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando's geeft via stuurwiel en gaspedaal, zelfs als een aanrijding onvermijdelijk lijkt. Bij een actief en sportief rijgedrag vinden waarschuwingen en ingrepen daarom met enige vertraging plaats om onnodige waarschuwingen tegen te gaan. BELANGRIJK Onderhoud en vervanging van onderdelen in City Safety mogen uitsluitend door een werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 378 BESTUURDERSONDERSTEUNING • • • zaam rijdende of stilstaande voorliggers en grote dieren. Zoekpad op het hoofdscherm van het middendisplay: Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h (50 mph). • Plaats, plak of bevestig niets aan de buiten- of binnenkant van de voorruit, vóór of rond de gecombineerde radarsensor en camera – dat kan storingen veroorzaken in de op de camera gebaseerde functies. Instellingen My Car IntelliSafe Gerelateerde informatie • • • City Safety™ (p. 367) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) De aanwezigheid van voorwerpen, sneeuw, ijs of vuil in het gebied van de camerasensor kan aanleiding geven tot een reductie, volledige uitschakeling of onvoorziene reacties van de functie. N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". Marktbeperking City Safety is niet in alle landen beschikbaar. Als City Safety niet in het menu van het middendisplay voor Instellingen voorkomt, zit dit systeem niet op de auto. 379 BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor City Safety Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele meldingen verschijnen ten aanzien van City Safety. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Betekenis City Safety Als City Safety afremt of automatisch heeft afgeremd, kunnen een of meer symbolen op het bestuurdersdisplay gaan branden terwijl tegelijkertijd een tekstmelding wordt weergegeven. Automatische ingreep City Safety Beperkte functionaliteit Service vereist Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 380 City Safety™ (p. 367) BESTUURDERSONDERSTEUNING Rear Collision Warning De Rear Collision Warning (RCW) kan u helpen om aanrijdingen van achteren door naderende achterliggers te voorkomen. RCW wordt bij elke motorstart automatisch geactiveerd. De RCW kan bestuurders van achterliggers voor een aanrijding waarschuwen door fel met de richtingaanwijzers te knipperen. Als de RCW bij snelheden onder 30 km/h (20 mph) berekent dat uw auto van achteren dreigt te worden aangereden, kunnen de gordelspanner de veiligheidsgordels van de voorstoelen aanspannen en wordt het veiligheidssysteem Whiplash Protection System geactiveerd. Net voor de aanrijding van achteren kan RCW ook de bedrijfsrem activeren om te voorkomen dat uw auto tijdens de aanrijding wordt gelanceerd. De bedrijfsrem wordt echter alleen geactiveerd, als uw auto stilstaat. De bedrijfsrem lost onmiddellijk als het gaspedaal wordt ingedrukt. Gerelateerde informatie • Beperkingen van Rear Collision Warning (p. 381) • Whiplash Protection System (p. 47) Beperkingen van Rear Collision Warning N.B. Waarschuwingen via de richtingaanwijzers voor de Rear Collision Warning worden gedeactiveerd, als de waarschuwingsafstand voor de Collision Warning in City Safety is ingesteld op het laagste niveau "Laat". In bepaalde gevallen kan het voor RCW moeilijk zijn om u te helpen bij een dreigende botsing. Bijvoorbeeld als: • een naderende achterligger laat wordt ontdekt • een naderende achterligger in een laat stadium van rijbaan wisselt • een naderende achterligger sneller rijdt dan 80 km/h (50 mph) • een aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks wordt aangesloten op het elektrische systeem van de auto. De RCW wordt dan automatisch gedeactiveerd. De functies 'gordels spannen' en 'remmen' zijn echter nog steeds actief. Gerelateerde informatie • Rear Collision Warning (p. 381) N.B. Op sommige markten waarschuwt RCW vanwege plaatselijke verkeersvoorschriften niet met de richtingaanwijzers - in dergelijke gevallen is dat deel van de functie daarom gedeactiveerd. 381 BESTUURDERSONDERSTEUNING BLIS* trolelampje over van constant branden op knipperen met een feller licht. BLIS84 Het dient om u te helpen bij het ontdekken van naderende achterliggers schuin achter en naast u bij ritten in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. N.B. Het lampje gaat branden aan de kant van de auto waar het systeem het voertuig heeft ontdekt. Als de auto aan beide kanten tegelijkertijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes branden. BLIS is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: • • voertuigen in de dode hoek snel naderende achterliggers in de linker en rechter rijbaan naast uw auto. Werkingsprincipe van BLIS Zone in dode hoek WAARSCHUWING • BLIS is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Het is altijd aan u als bestuurder om op een veilige en adequate wijze van rijstrook te veranderen. • BLIS ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. Zone voor snel naderende achterliggers. BLIS werkt bij snelheden hoger dan 10 km/h (6 mph). Het systeem reageert in de volgende gevallen: Positie van het BLIS-lampje85. Controlelampje Het BLIS is te activeren/deactiveren met de desbetreffende knop op het functiescherm van het middendisplay. 84 85 382 • uw auto wordt ingehaald door andere voertuigen • een achterligger nadert uw auto snel. Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt, brandt het controlelampje bij de desbetreffende zijspiegel constant. Als u in deze stand de richtingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de waarschuwing wordt gegeven, schakelt het con- Blind Spot Information Systems NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • • • Activeren/deactiveren BLIS (p. 383) Activeren/deactiveren BLIS BLIS86 is te activeren/deactiveren. Beperkingen van BLIS (p. 384) Aanbevolen onderhoud van BLIS (p. 384) Als BLIS bij het uitschakelen van de motor gedeactiveerd is, is dat na de volgende motorstart nog steeds zo en zal er geen controlelampje branden. Gerelateerde informatie Meldingen voor BLIS (p. 386) • BLIS* (p. 382) Positie van het BLIS-lampje87. Controlelampje – Het BLIS is te activeren/deactiveren met de desbetreffende knop op het functiescherm van het middendisplay. Druk op de knop BLIS op het functiescherm. > BLIS wordt geactiveerd/gedeactiveerd – in de knop verschijnt een groene/grijze indicatie. Als BLIS bij het starten van de motor geactiveerd is, wordt de functie bevestigd doordat de controlelampjes op de buitenspiegels één keer knipperen. 86 87 Blind Spot Information NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. 383 BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van BLIS gelijks op de trekhaak van de auto te monteren. BLIS88 kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Aanbevolen onderhoud van BLIS • Voor een optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren schoon worden gehouden. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. WAARSCHUWING • • BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt. Gerelateerde informatie • BLIS* (p. 382) Het gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat zowel links als rechts89. Voorbeelden van beperkingen: • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. • De functie BLIS wordt automatisch gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks op het elektrische systeem van de auto. • Voor optimale prestaties van BLIS is het zaak geen fietsdrager, bagagedrager of iets der- 88 89 90 384 Het gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat zowel links als rechts90. De sensoren voor BLIS zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper en worden tevens gebruikt door Cross Traffic Alert (CTA) en Rear Collision Warning. Blind Spot Information NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING BELANGRIJK Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Gerelateerde informatie • • • • • • • BLIS* (p. 382) Cross Traffic Alert* (p. 387) Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert (p. 388) Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 388) Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert (p. 389) Meldingen voor Cross Traffic Alert (p. 390) Rear Collision Warning (p. 381) * Optie/accessoire. 385 BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor BLIS Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele meldingen verschijnen ten aanzien van BLIS91. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Betekenis Dodehoeksensor Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Service vereist Dodehoeksysteem uit BLIS en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten. Aanhanger gekoppeld U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 91 386 BLIS* (p. 382) Blind Spot Information * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Cross Traffic Alert* CTA92 BLIS93 is een hulpmiddel bij om u te waarschuwen voor kruisend verkeer, als u achteruitrijdt met de auto. CTA is alleen actief als de auto achteruit rolt of in de achteruit is gezet. WAARSCHUWING Als CTA detecteert dat er van de zijkant iets aankomt, wordt dit aangegeven met: • een geluidssignaal – het geluid komt uit de linker of rechter luidspreker, afhankelijk van waar het object vandaan komt. • een brandend pictogram in de grafische PAS94-voorstelling op het display. • een pictogram op het hoofdscherm van de parkeerhulpcamera. Principe voor CTA. CTA vormt een aanvulling op het BLIS door bij achteruitrijden op kruisend verkeer vanaf de zijkant te letten, bijvoorbeeld als u achteruit een parkeervak verlaat. CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen te ontdekken – in gunstige gevallen kunnen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers worden ontdekt. Cross Traffic Alert is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Het is altijd aan u als bestuurder om op een veilige en adequate wijze achteruit te rijden met de auto. • Cross Traffic Alert ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • Brandend pictogram voor CTA in de grafische PASvoorstelling95 op het display. • • • 92 93 94 95 • Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert (p. 388) Beperkingen van Cross Traffic Alert (p. 388) Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert (p. 389) Meldingen voor Cross Traffic Alert (p. 390) Cross Traffic Alert Blind Spot Information Park Assist System: parkeerhulp met parkeerhulpsensoren achter NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. 387 BESTUURDERSONDERSTEUNING Activeren/deactiveren Cross Traffic Alert U kunt er als volgt voor kiezen om de functie CTA96 uit te schakelen: Tik op de knop Cross Traffic Alert op het functiescherm van het middendisplay. • GRIJZE knopindicatie - CTA is gedeactiveerd. • GROENE knopindicatie - CTA is geactiveerd. Beperkingen van Cross Traffic Alert CTA97 kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar heeft zijn beperkingen – zo kunnen de CTA-sensoren niet "door" andere geparkeerde voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kijken. Hier volgen enkele voorbeelden van situaties waar het "blikveld" van het CTA aanvankelijk beperkt kan zijn, zodat naderende voertuigen pas op het laatste moment gedetecteerd worden: Dode hoek van CTA. CTA wordt na elke motorstart automatisch geactiveerd. Detectiegebied/"blikveld" van CTA. Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert echter de hoek ten opzichte van het voertuig/obstakel dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in grootte afneemt. Gerelateerde informatie • In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto mogelijk helemaal binnen de dode hoek van CTA. Cross Traffic Alert* (p. 387) De auto staat ver naar achteren in een parkeervak. 96 97 388 Cross Traffic Alert Cross Traffic Alert * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Voorbeelden van andere beperkingen • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. Zie de aanvullende informatie in het artikel "Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert". • • CTA wordt automatisch gedeactiveerd bij aansluiting van een aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks op het elektrische systeem van de auto. Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert • Voor een optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren schoon worden gehouden. • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. BELANGRIJK Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Gerelateerde informatie • • • Voor optimale prestaties van CTA is het zaak geen fietsdrager, bagagedrager of iets dergelijks op de trekhaak van de auto te monteren. Cross Traffic Alert* (p. 387) BLIS* (p. 382) Rear Collision Warning (p. 381) Gerelateerde informatie • • Cross Traffic Alert* (p. 387) Onderhoudsadvies voor Cross Traffic Alert (p. 389) Het gemarkeerde gebied schoonhouden – en dat zowel links als rechts98. De sensoren voor CTA zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper en worden tevens gebruikt door BLIS99 en Rear Collision Warning. 98 99 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Blind Spot Information * Optie/accessoire. 389 BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor Cross Traffic Alert Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele meldingen verschijnen ten aanzien van CTA100. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Betekenis Dodehoeksensor Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Service vereist Dodehoeksysteem uit BLIS en CTA zijn gedeactiveerd, omdat er een aanhangwagen op het elektrische systeem van de auto is aangesloten. Aanhanger gekoppeld U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Cross Traffic Alert* (p. 387) 100Cross 390 Traffic Alert * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie* WAARSCHUWING De verkeersbordinformatie (RSI101) kan u attenderen op snelheidsspecifieke verkeersborden en bepaalde verbodsborden. Voorbeeld102 van geregistreerde snelheidsinformatie. Voorbeelden van leesbare borden102. RSI kan informatie geven over onder meer actuele snelheid, begin of eind van auto- of snelwegen en eventuele inhaal- en inrijverboden. 101Road Sign Information 102De getoonde verkeersborden Als de auto een verkeersbord met maximumsnelheid passeert, verschijnt deze snelheid op het instrumentenpaneel op het bestuurdersdisplay en het head-updisplay*. N.B. Op bepaalde markten is de functie verkeersbordinformatie (RSI) alleen beschikbaar in combinatie met Sensus Navigation*. zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. • De verkeersbordenherkenning is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • De verkeersbordenherkenning ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Gerelateerde informatie • Verkeersbordinformatie activeren/deactiveren (p. 392) • Verkeersbordinformatie en bordweergave (p. 393) • Verkeersbordinformatie en Sensus Navigation (p. 395) • Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen (p. 395) • Snelheidswaarschuwing van verkeersbordinformatie activeren/deactiveren (p. 397) }} * Optie/accessoire. 391 BESTUURDERSONDERSTEUNING • Informatie op verkeersbord met informatie over flitspalen (p. 397) • Beperkingen van Verkeersbordinformatie (p. 398) Verkeersbordinformatie activeren/ deactiveren Gerelateerde informatie • Verkeersbordinformatie* (p. 391) De verkeersbordinformatie is optioneel: u kunt kiezen uit Aan of Uit. Tik op de knop Road Sign Information op het functiescherm van het middendisplay. GROENE knopindicatie – RSI is geactiveerd. • • GRIJZE knopindicatie – RSI is gedeactiveerd. N.B. 103Road 392 • Als de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd is, verschijnt verkeersbordinformatie op het bestuurdersdisplay, ook al is RSI103 niet ingeschakeld. • Om de verkeersbordinformatie van het bestuurdersdisplay te halen moet u zowel de automatische snelheidsbegrenzer als de RSI deactiveren. • Wanneer de automatische snelheidsbegrenzer geactiveerd en de RSI gedeactiveerd is, geeft de RSI geen waarschuwingen. Om waarschuwingen te kunnen krijgen moet u tevens de RSI activeren. Sign Information – RSI * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie en bordweergave De verkeersbordinformatie (RSI104) toont verkeersborden op verschillende manieren, afhankelijk van het bord en de situatie. Samen met het symbool voor de geldende maximumsnelheid kan ook een aanvullend bord105 verschijnen, bijvoorbeeld het bord voor een inhaalverbod. Bij een auto met Sensus Navigation* worden normaal alleen directe snelheidsborden getoond – indirecte snelheidsborden verschijnen alleen als in de kaartgegevens geen informatie staat over de maximumsnelheid voor het desbetreffende routegedeelte. Als u een weg met een inrijverbod inrijdt met dit bord aan de desbetreffende zijde, wordt u gewaarschuwd met een knipperend symbool van dit bord105 op het bestuurdersdisplay. Voorbeeld van indirect snelheidsbord105: Bij een auto met Sensus Navigation* wordt ook gebruikgemaakt van kaartgegevens om te bepalen of de auto in de verkeerde richting rijdt. Voorbeeld105 van geregistreerde snelheidsinformatie. Zodra RSI een verkeersbord met een maximumsnelheid heeft geregistreerd, laat het bestuurdersdisplay dat bord zien in de vorm van een symbool plus een gekleurde aanduiding op de snelheidsschaal. Als de auto is uitgerust met Sensus Navigation* wordt ook snelheidsspecifieke informatie opgehaald uit de kaartdatabase, wat betekent dat informatie over een maximumsnelheid op het bestuurdersdisplay kan verschijnen of veranderen zonder dat u een snelheidsbord bent gepasseerd. 104Road Sign Information 105De getoonde verkeersborden U kunt ook een akoestische waarschuwing krijgen bij het negeren van een inrijverbod als Audiowaarschuwing verkeersbord geactiveerd is – zie de rubriek "Akoestische waarschuwing aan/uit" onder "Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen". Einde maximumsnelheid of einde autoweg Wanneer RSI een "indirect snelheidsbord" detecteert, dat aangeeft dat de huidige maximumsnelheid eindigt – bijv. bij het einde van de autoweg – wordt op het bestuurdersdisplay een symbool met het corresponderende verkeersbord getoond. zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. Einde maximumsnelheid. Einde snelweg. Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft na 10–30 seconden en blijft uit totdat u het volgende verkeersbord met snelheidsinformatie passeert. Gewijzigde maximumsnelheid Als u een direct snelheidsbord passeert als een maximumsnelheid gewijzigd wordt, wordt een }} * Optie/accessoire. 393 BESTUURDERSONDERSTEUNING || symbool met het corresponderende verkeersborg op het bestuurdersdisplay getoond. Aanvullende borden Voorbeeld van een direct snelheidsbord105. Het symbool op het bestuurdersdisplay dooft na ca. 5 minuten en blijft uit totdat u het volgende verkeersbord met snelheidsinformatie passeert. Bij een auto met Sensus Navigation* verschijnt een snelheidsbord op het bestuurdersdisplay, wanneer er in de kaartgegevens informatie over een maximumsnelheid voor het desbetreffende routegedeelte staat, zelfs al bent u geen direct snelheidsbord gepasseerd. Als er geen informatie in de kaartgegevens bestaat, dooft het boord zo'n 3 minuten na het passeren van het laatst waargenomen verkeersbord. Voorbeelden van aanvullende borden105. Soms kent een en dezelfde weg verschillende maximumsnelheden – een aanvullend bord geeft dan aan onder welke omstandigheden de snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen en/of mist. Het aanvullende bord met betrekking tot regen verschijnt alleen als de voorruitwissers zijn geactiveerd. Als er een aanhangwagen is aangesloten op het elektrische systeem van de auto en u passeert een snelheidsbord met het onderbord “aanhangwagen”, dan verschijnt deze snelheid op het bestuurdersdisplay. 105De getoonde 106Uitsluitend in 394 Sommige snelheden gelden bijvoorbeeld alleen een bepaald traject of op een bepaalde tijd van de dag. U wordt hierop geattendeerd met een symbool voor een aanvullend bord onder het snelheidssymbool. Het aanvullende symbool op het bestuurdersdisplay toont dan ofwel "DIST", ofwel "TIME". Een leeg vakje onder het snelheidssymbool105 op het bestuurdersdisplay geeft aan dat het RSI een bord heeft geregistreerd met aanvullende informatie over de geldende maximumsnelheid. Bord voor "Schoolzone" en "Woonerf" Als het waarschuwingsbord105 "Schoolzone" of "Woonerf" is opgenomen in de kaartgegevens van het navigatiesysteem106, dan verschijnt op het bestuurdersdisplay een bord van dit type. verkeersborden zijn marktspecifiek – de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. auto's met Sensus Navigation. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • • Verkeersbordinformatie* (p. 391) Verkeersbordinformatie activeren/deactiveren (p. 392) Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen (p. 395) Verkeersbordinformatie en Sensus Navigation Bij een auto met Sensus Navigation, wordt er in de volgende gevallen snelheidsspecifieke informatie opgehaald uit de navigatie-eenheid: • Bij verkeersborden met indirecte snelheidsinformatie, zoals borden voor autosnelwegen en autowegen en plaatsnaamborden. • Als een eerder waargenomen snelheidsbord als niet langer geldig wordt gezien en er geen nieuw bord is gepasseerd. N.B. Op bepaalde markten is de functie verkeersbordinformatie (RSI) alleen beschikbaar in combinatie met Sensus Navigation*. N.B. Bij gebruik van navigatie via een app die van derden is gedownload, wordt geen snelheidsinformatie van eventueel gepasseerde verkeersborden verstrekt. Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen De deelfunctie Waarschuwing max. snelheid van RSI107 is optioneel: u kunt kiezen uit Aan of Uit. Waarschuwing max. snelheid waarschuwt u bij overschrijding van de geldende maximumsnelheid of de ingestelde "snelheidslimiet" – als u geen vaart mindert, wordt u na zo'n 1 minuut rijden in hetzelfde gebied met een maximumsnelheid nogmaals gewaarschuwd. U krijgt pas een nieuwe waarschuwing voor overschrijding van de maximumsnelheid, inclusief een eventuele herinnering, wanneer u een nieuw/ ander gebied met een maximumsnelheid binnenrijdt. De snelheidswaarschuwing bestaat in een tijdelijk knipperend symbool108 op het bestuurdersdisplay voor de maximumsnelheid als deze snelheid wordt overschreden. Gerelateerde informatie • 107Road Sign Information 108De getoonde verkeersborden Verkeersbordinformatie* (p. 391) zijn marktspecifiek – de afbeelding in deze handleiding is slechts een voorbeeld. }} * Optie/accessoire. 395 BESTUURDERSONDERSTEUNING U krijgt altijd een snelheidswaarschuwing bij overschrijding van de maximumsnelheid voor flitspalen die in verband met de flitspaalinformatie geregistreerd staat. || U kunt de instelling voor de akoestische waarschuwing als volgt wijzigen: Instellingen 1. Limiet voor snelheidswaarschuwing aanpassen U kunt kiezen om te worden gewaarschuwd bij hogere snelheid dan de snelheid op het verkeersbord. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Audiowaarschuwing verkeersbord aan/uit om de akoestische waarschuwing te activeren/uit te zetten. Kies de limiet voor de snelheidswaarschuwing als volgt: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Waarschuwing max. snelheid aan. > De functie wordt geactiveerd en er verschijnt een kiezer voor de snelheidslimiet. 3. Pas de limiet voor de snelheidswaarschuwing aan door op het beeldscherm op de pijlomhoog of pijl-omlaag te drukken. Let erop dat de functie geen rekening houdt met de gekozen limietaanpassing, als het bestuurdersdisplay het symbool voor de flitspaal toont. 396 Akoestische waarschuwing Aan/Uit Het is ook mogelijk om samen met de snelheidswaarschuwing een akoestische waarschuwing te krijgen. Als de functie Audiowaarschuwing verkeersbord actief is, wordt u ook gewaarschuwd bij het negeren van een inrijverbod of bord voor eenrichtingsverkeer. U kunt de instelling voor de akoestische waarschuwing als volgt wijzigen: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Audiowaarschuwing flitspaal aan/uit om de akoestische waarschuwing voor snelheidscamera's in/uit te schakelen. Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie* (p. 391) Informatie op verkeersbord met informatie over flitspalen (p. 397) Waarschuwing flitspaal Aan/Uit Als de auto is uitgerust met Sensus Navigation* en de kaartgegevens informatie bevatten over snelheidscamera's, kunt u ervoor kiezen om een akoestische waarschuwing voor een snelheidscamera te ontvangen. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidswaarschuwing van verkeersbordinformatie activeren/ deactiveren U activeert de deelfunctie Waarschuwing max. snelheid als volgt: 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe Road Sign Information in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Vink Waarschuwing max. snelheid aan. > De functie wordt geactiveerd en er verschijnt een kiezer voor de snelheidslimiet. Informatie op verkeersbord met informatie over flitspalen Auto's met RSI109 en Sensus Navigation* kunnen op het bestuurdersdisplay informatie geven over komende flitspalen. Voor meer informatie over snelheidswaarschuwingen in verband met flitspalen – zie ook de artikelen "Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen" en "Beperkingen van verkeersbordinformatie". (zie de beschrijving voor "Limiet voor snelheidswaarschuwing aanpassen" in het artikel "Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen") Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie* (p. 391) Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen (p. 395) 109Road Sign Information 110NB De afbeelding is schematisch Flitspaalinformatie op het bestuurdersdisplay110. Als de auto een gedetecteerde snelheidslimiet overschrijdt terwijl de Waarschuwing max. snelheid geactiveerd is, krijgt u een snelheidswaarschuwing als de auto een flitspaal nadert, op voorwaarde dat de navigatiekaart voor de actuele regio informatie over flitspalen bevat. – afhankelijk van het model en de markt/regio zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire. 397 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. • • • Om een akoestisch waarschuwingssignaal te krijgen bij overschrijding van de maximumsnelheid moet Waarschuwing max. snelheid zijn geactiveerd en moet de deelfunctie Audiowaarschuwing verkeersbord in stand Aan staan. Er wordt vervolgens een akoestische waarschuwing gegeven als de rijsnelheid de snelheid overschrijdt die RSI op het bestuurdersdisplay toont. U kunt een akoestische waarschuwing voor flitspalen krijgen, ongeacht de rijsnelheid, los van de vraag of u een maximumsnelheid hebt overschreden en zelfs als Audiowaarschuwing verkeersbord is gedeactiveerd: Zie het kopje "Waarschuwing flitspaal Aan/Uit" in het gedeelte "Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen" en kies Audiowaarschuwing flitspaal. Informatie met betrekking tot flitspalen op de navigatiekaart is niet voor alle markten/regio's beschikbaar. Gerelateerde informatie • • 398 Verkeersbordinformatie* (p. 391) • Beperkingen van Verkeersbordinformatie (p. 398) Beperkingen van Verkeersbordinformatie De verkeersbordinformatie (RSI111) kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Voorbeelden van factoren die de RSI mogelijk beperken zijn: • • • • verbleekte borden borden in een bocht gedraaide of beschadigde borden borden die hoog boven het wegdek hangen/ staan • borden die gedeeltelijk of geheel verscholen of slecht geplaatst zijn • borden die geheel of gedeeltelijk zijn afgedekt met ijs, sneeuw en/of vuil • digitale wegenkaarten112 die niet actueel of onjuist zijn of geen snelheidsinformatie113 bevatten. N.B. De RSI-functie kan sommige soorten fietsdragers die zijn aangesloten op de elektrische aansluiting voor aanhangers interpreteren als een aangekoppelde aanhanger. Op het bestuurdersdisplay kan dan onjuiste snelheidsinformatie verschijnen. Verkeersbordinformatie met snelheidswaarschuwing en instellingen (p. 395) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Driver Alert Control N.B. Het systeem maakt gebruik van de cameraeenheid van de auto, die een aantal algemene beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkingen van de camera-eenheid'. Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie* (p. 391) Beperkingen van de camera (p. 364) Driver Alert Control (DAC) dient om u erop te attenderen dat u de auto op ongecontroleerde wijze bestuurt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt). Een camera tast de zijmarkeringen van de rijbaan af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbewegingen. DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de grotere wegen. De functie is niet bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer. De functie wordt geactiveerd bij een snelheid hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt. De auto wordt op ongecontroleerde wijze bestuurd. Als het rijgedrag duidelijk ongecontroleerd wordt, wordt u gewaarschuwd met dit symbool op het bestuurdersdisplay in combinatie met een geluidssignaal en de melding Tijd voor een pauze. DAC detecteert de positie van de auto in de rijbaan. 111Road Sign Information 112Bij een auto met Sensus Navigation*. 113Kaartgegevens met snelheidsinformatie zijn niet voor alle gebieden beschikbaar. Als de auto is uitgerust met Sensus Navigation* en de functie Begeleiding ruststop actief is, verschijnt tevens een geschikte parkeerplaats voor een pauze (zie het onderdeel "Begeleiding }} * Optie/accessoire. 399 BESTUURDERSONDERSTEUNING || naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control"). WAARSCHUWING Neem een waarschuwing van Driver Alert Control altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. Als u uw rijgedrag niet corrigeert, wordt de waarschuwing enige tijd later herhaald. WAARSCHUWING • • • 400 Bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid: Driver Alert Control is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Gebruik Driver Alert Control niet om langer te blijven rijden dan normaal, maar plan altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor dat u uitgerust bent. Driver Alert Control ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. • Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. Studies hebben aangetoond dat autorijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed van alcohol of andere stimulerende middelen. Gerelateerde informatie • Driver Alert Control activeren/deactiveren (p. 400) • Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control (p. 401) • Beperkingen van Driver Alert Control (p. 401) Driver Alert Control activeren/ deactiveren De Driver Alert Control (DAC) is te activeren/ deactiveren. Aan/Uit Om de instellingen te wijzigen voor DAC: 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies My Car Control. 3. Vink Alertheidswaarschuwing aan/uit om DAC te activeren/deactiveren. IntelliSafe Gerelateerde informatie • Driver Alert Control (p. 399) Driver Alert BESTUURDERSONDERSTEUNING Begeleiding naar parkeerplaats kiezen bij waarschuwing van Driver Alert Control U kunt aangeven of de functie Begeleiding ruststop moet zijn geactiveerd/gedeactiveerd. Bij een auto met Sensus Navigation* kunt u automatische begeleiding naar een geschikte parkeerplaats activeren bij een waarschuwing van DAC. Om Begeleiding ruststop te kiezen: 1. Beperkingen van Driver Alert Control De Driver Alert Control (DAC) kent mogelijk beperkingen in bepaalde situaties. Soms kan het systeem ten onrechte waarschuwen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: • • Kies My Car Control. IntelliSafe 3. Vink Begeleiding ruststop aan/uit om de functie te activeren/deactiveren. Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag – zoals bij gebruik van Pilot Assist – zodat DAC u niet waarschuwt. Driver Alert De rijbaanassistent (LKA114) moet op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke het risico beperken dat uw auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat. De rijbaanassistent stuurt de auto terug in de rijbaan en/of waarschuwt u met stuurtrillingen. De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinterval 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met goed zichtbare zijlijnen. Op smalle wegen is de functie mogelijk niet beschikbaar en wordt dan stand-by gezet. Als de weg weer voldoende breed is, wordt de functie weer beschikbaar. Het is daarom van zeer groot belang dat u bij de eerste tekenen van opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd. Gerelateerde informatie • spoorvorming in het wegdek. WAARSCHUWING Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. zijdelingse rukwinden Rijbaanassistent Driver Alert Control (p. 399) N.B. Het systeem maakt gebruik van de cameraeenheid van de auto, die een aantal algemene beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkingen van de camera-eenheid'. Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af. Gerelateerde informatie • • Driver Alert Control (p. 399) Beperkingen van de camera (p. 364) }} * Optie/accessoire. 401 BESTUURDERSONDERSTEUNING Afhankelijk van de instellingen reageert de rijbaanassistent als volgt: || • Sturen116 geactiveerd: Als de auto een zijlijn WAARSCHUWING • De rijbaanassistent is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Het systeem ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. nadert, zal LKA de auto met een geringe stuurbeweging actief terug de rijbaan in sturen. • Waarsch116 geactiveerd: Als de auto een zijlijn dreigt te passeren, wordt u gewaarschuwd met stuurtrillingen. N.B. De rijbaanassistent stuurt de auto terug de rijbaan in. Als de richtingaanwijzer aan is, biedt de rijbaanassistent geen sturing of waarschuwing. De rijbaanassistent waarschuwt met stuurtrillingen115. 114Lane Keeping Aid 115De stuurtrillingen variëren; hoe langer de auto over de zijlijn rijdt, hoe langer de trillingen aanhouden. 116Zie de rubriek "Assistentie-opties voor LKA" in de paragraaf "Rijbaanassistent activeren/deactiveren". 402 BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijbaanassistent grijpt niet in • Symbolen op het bestuurdersdisplay voor de rijbaanassistent (p. 408) Stuurhulp bij rijbaanassistent Voor het gebruik van de stuurhulp LKA117 moet u uw handen aan het stuur houden. Dit symbool op het bestuurdersdisplay geeft aan dat LKA is geactiveerd en het systeem controleert voortdurend dat u uw handen aan het stuur houdt. 1. De rijbaanassistent grijpt niet in scherpe binnenbochten in. In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent u toe om zijlijnen te passeren zonder in te grijpen met stuurhulp of te waarschuwen – bijvoorbeeld bij gebruik van de richtingaanwijzers of bij het afsnijden van bochten. Gerelateerde informatie • • • Stuurhulp bij rijbaanassistent (p. 403) Beperkingen van rijbaanassistent (p. 405) Rijbaanassistent activeren/deactiveren (p. 404) • Assistentie-opties voor rijbaanassistent kiezen (p. 404) • Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent (p. 406) 117Lane Keeping Aid Als u uw handen niet aan het stuur houdt, klinkt een geluidssignaal en op het bestuurdersdisplay verschijnt een melding om actief te sturen: Lane Keeping Aid Sturen 2. Als LKA detecteert dat u niet actief stuurt wordt de melding herhaald in combinatie met een langer geluidssignaal dan het voorgaande. 3. Als u vervolgens niet actief stuurt klinkt er een geluidssignaal met een andere frequentie, LKA wordt gedeactiveerd, er gaat nog een symbool branden en de volgende melding verschijnt: – Lane Keeping Aid – Sturen LKA is vervolgens gedeactiveerd, totdat u actief stuurt. }} 403 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Het geluidssignaal stopt, het informatiesymbool en de melding doven wanneer LKA detecteert dat u weer actief stuurt. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent (p. 401) Rijbaanassistent activeren/ deactiveren Assistentie-opties voor rijbaanassistent kiezen De rijbaanassistent LKA118 is optioneel: u kunt kiezen uit Aan of Uit. U kunt kiezen wat LKA119 moet doen, als uw auto de eigen rijbaan verlaat. Aan/Uit 1. Kies Instellingen My Car IntelliSafe in het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Kies bij Modus Lane Keeping Aid wat LKA moet doen: Tik op de knop Lane Keeping Aid op het functiescherm van het middendisplay. • Sturen - u krijgt zonder waarschuwing stuurhulp. • • GROENE knopindicatie - LKA is geactiveerd. • Beide - u krijgt een waarschuwing én GRIJZE knopindicatie - LKA is gedeactiveerd. • Waarsch - u wordt alleen gewaarschuwd. Gerelateerde informatie • 118Lane 119Lane 404 Keeping Aid Keeping Aid Rijbaanassistent (p. 401) stuurhulp. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent (p. 401) BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van rijbaanassistent Gerelateerde informatie In bepaalde veeleisende situaties kan de rijbaanassistent u moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt dan geadviseerd het systeem uit te schakelen. • • • Rijbaanassistent (p. 401) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) Beperkingen van de camera (p. 364) Voorbeelden daarvan: • • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegomstandigheden slecht wegdek zeer sportief rijgedrag slecht weer met beperkt zicht wegen met onduidelijke of ontbrekende zijmarkeringen • randen of andere lijnen dan de zijmarkeringen • als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting (zie het artikel "Snelheidsafhankelijke stuurkracht"). N.B. Het systeem maakt gebruik van de cameraeenheid van de auto, die een aantal algemene beperkingen heeft, zie hoofdstuk 'Beperkingen van de camera-eenheid'. 405 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor rijbaanassistent Op het bestuurdersdisplay kunnen verschillende symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van de rijbaanassistent LKA120. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Symbool Melding Betekenis Best.onderst.systeem Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Beperkte functionaliteit Service vereist Voorruitsensor Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt. Sensor afgedekt, zie handleiding Lane Keeping Aid Sturen Lane Keeping Aid Sturen 120Lane 406 Keeping Aid De stuurhulp van LKA werkt niet als u uw handen niet aan het stuur houdt. Houd uw handen aan het stuur. LKA blijft stand-by staan totdat u de auto weer actief stuurt. BESTUURDERSONDERSTEUNING U kunt meldingen verwijderen door kort te druk-knop in het midden van de rechken op de ter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent (p. 401) 407 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen op het bestuurdersdisplay voor de rijbaanassistent Niet beschikbaar • De rijbaanassistent LKA121 wordt gevisualiseerd met een symbool op het bestuurdersdisplay. Het symbool is afhankelijk van de situatie. Hier volgt een aantal voorbeelden van het uiterlijk van het symbool en in welke situaties dit verschijnt: Beschikbaar Niet beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn GRIJS. Rijbaanassistent kan de zijlijnen van de rijbaan niet aftasten, de snelheid is te laag of de weg is te smal. Aanduiding van stuurhulp/waarschuwing Beschikbaar - de zijlijnen van het symbool zijn WIT. Rijbaanassistent tast de ene zijlijn of beide zijlijnen van de rijbaan af. Stuurhulp/waarschuwing - de zijlijnen van het symbool zijn GEKLEURD. De rijbaanassistent geeft aan dat het systeem waarschuwt en/of de auto terug de rijbaan in probeert te sturen. 121Lane 408 Keeping Aid Gerelateerde informatie Rijbaanassistent (p. 401) BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp bij botsgevaar Gerelateerde informatie De Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen heeft tot taak het risico te helpen beperken dat de auto onbedoeld de eigen rijbaan verlaat en/of in botsing komt met een ander voertuig of een obstakel door de auto actief terug de eigen rijbaan in te sturen en/of een uitwijkmanoeuvre te beginnen. • Stuurhulp bij botsgevaar activeren/deactiveren (p. 409) • Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij botsgevaar (p. 417) • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken (p. 410) • Niveau van stuurhulp bij dreigende bermongelukken (p. 410) • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken activeren/deactiveren (p. 411) • Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende bermongelukken (p. 411) • Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 412) Bij deactivering van Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen worden alle betrokken deelfuncties uitgeschakeld: • Stuurhulp bij botsgevaar met tegenliggers activeren/deactiveren (p. 413) • • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken • Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 413) • • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* (p. 414) Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing activeren/deactiveren* (p. 415) • Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende staartbotsing (p. 415) De Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen omvat drie deelfuncties: • • • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* Na een automatische ingreep verschijnt op het bestuurdersdisplay een melding dat een dergelijke ingreep heeft plaatsgevonden: • Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Automatische ingreep N.B. Het is altijd aan u als bestuurder om de mate van stuurhulp te bepalen – de auto kan het commando nooit overnemen. Stuurhulp bij botsgevaar activeren/ deactiveren De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze Aan of Uit moet staan. Wissel tussen Aan en Uit met deze knop in het functiescherm op het middendisplay. N.B. Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing Ondanks de mogelijkheid tot deactivering wordt geadviseerd om de functie ingeschakeld te laten, omdat deze in de meeste gevallen de rijveiligheid verhoogt. Gerelateerde informatie • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) * Optie/accessoire. 409 BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp bij dreigende bermongelukken WAARSCHUWING • De deelfunctie helpt het risico beperken dat u onbedoeld van de weg raakt door uw auto in het gegeven geval actief weer de weg op te sturen. De functie is in werking binnen het snelheidsbereik 65-140 km/h (40-87 mph) op wegen met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen. Een camera tast de zijkanten en zijmarkeringen van de weg af. Als de auto op het punt staat om van de weg af te rijden, wordt hij weer de weg op gestuurd en als de stuuractie niet volstaat om de auto op de weg te houden, wordt de remactie ook geactiveerd. Wanneer u de richtingaanwijzers gebruikt, biedt het systeem echter geen assistentie in de vorm van stuurhulp of remingrepen. En als het systeem detecteert dat u er een actieve rijstijl op na houdt, grijpt het systeem iets later in. Na een automatische ingreep verschijnt op het bestuurdersdisplay een melding dat een dergelijke ingreep heeft plaatsgevonden: • Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Automatische ingreep 410 De stuurhulp bij gevaar voor bermongelukken is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Het systeem is niet in staat om barrières, vangrails en dergelijke naast de rijbaan te detecteren. • De stuurhulp bij gevaar voor bermongelukken ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. Gerelateerde informatie • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Niveau van stuurhulp bij dreigende bermongelukken Het systeem heeft twee activeringsniveaus bij een ingreep: • • Alleen stuurhulp Stuurhulp en remingreep Alleen stuurhulp Ingreep met stuurhulp. BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp en remingreep Stuurhulp bij dreigende bermongelukken activeren/ deactiveren De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze Aan of Uit moet staan. Wissel tussen Aan en Uit met deze knop in het functiescherm op het middendisplay. Ingreep met stuurhulp en remingreep. N.B. Remingrepen helpen in situaties waar stuurhulp alleen niet voldoende is. De remkracht wordt automatisch afgestemd op de situatie waarin een bermongeluk dreigt. Bij deactivering van Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen worden alle betrokken deelfuncties uitgeschakeld: Gerelateerde informatie • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) In bepaalde veeleisende situaties kan het systeem u moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt dan geadviseerd het systeem uit te schakelen. Voorbeelden daarvan: • • • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegomstandigheden smalle wegen slecht wegdek zeer sportief rijgedrag slecht weer met beperkt zicht wegen met onduidelijke of ontbrekende zijmarkeringen • • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken • Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing randen of andere lijnen dan de zijmarkeringen • • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting (zie het artikel "Snelheidsafhankelijke stuurkracht"). Ondanks de mogelijkheid tot deactivering wordt geadviseerd om de functie ingeschakeld te laten, omdat deze in de meeste gevallen de rijveiligheid verhoogt. Gerelateerde informatie • • Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende bermongelukken Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Stuurhulp bij dreigende bermongelukken (p. 410) N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". }} * Optie/accessoire. 411 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing De deelfunctie kan u helpen, als u wordt afgeleid en niet merkt dat uw auto de rijbaan dreigt te verlaten en op de verkeerde weghelft belandt. Het systeem biedt echter geen stuurhulp bij gebruik van de richtingaanwijzers. En als het systeem detecteert dat u er een actieve rijstijl op na houdt, grijpt het systeem iets later in. Na een automatische ingreep verschijnt op het bestuurdersdisplay een melding dat een dergelijke ingreep heeft plaatsgevonden: • Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Automatische ingreep WAARSCHUWING De functie kan u helpen om uit te wijken naar de eigen rijbaan. • De stuurhulp bij gevaar voor tegenliggerbotsing is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • De stuurhulp wordt alleen geactiveerd bij een groot gevaar voor een botsing – wacht een ingreep van het systeem daarom nooit af. • Het systeem ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Tegenligger Uw auto De functie is in werking binnen het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) op wegen met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen. Als u de rijbaan dreigt te verlaten en daarbij het pad van een tegenligger kruist, kan het systeem u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te sturen. 412 BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Stuurhulp bij botsgevaar met tegenliggers activeren/deactiveren Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing Stuurhulp bij botsgevaar met tegenliggers activeren/deactiveren (p. 413) De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze Aan of Uit moet staan. Het systeem kent mogelijk beperkingen in de volgende situaties, zodat bijv. niet wordt ingegrepen in de volgende gevallen: Gerelateerde informatie • • • Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 413) Wissel tussen Aan en Uit met deze knop in het functiescherm op het middendisplay. N.B. Bij deactivering van Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen worden alle betrokken deelfuncties uitgeschakeld: • • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing Ondanks de mogelijkheid tot deactivering wordt geadviseerd om de functie ingeschakeld te laten, omdat deze in de meeste gevallen de rijveiligheid verhoogt. Gerelateerde informatie • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 412) • • bij kleinere voertuigen zoals motorfietsen op wegen waar duidelijk zichtbare rijbaanmarkeringen ontbreken • als uw eigen auto voor het merendeel in de aangrenzende rijbaan is belandt • buiten het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) • als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting (zie het artikel "Snelheidsafhankelijke stuurkracht"). Voorbeelden van andere lastige omstandigheden: • • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegomstandigheden smalle wegen slecht wegdek zeer sportief rijgedrag slecht weer met beperkt zicht. In deze veeleisende situaties kan het systeem u moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt dan geadviseerd om het systeem uit te schakelen. }} * Optie/accessoire. 413 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* zer, maar een ander naderend voertuig niet opmerkt. Het systeem kan u helpen, als u bij een naderende achterligger of een voertuig in een dode hoek wordt afgeleid en niet merkt dat uw auto de rijbaan dreigt te verlaten. De functie is in werking binnen het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) op wegen met duidelijk zichtbare zijmarkeringen/-strepen. Gerelateerde informatie • • • • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Na een automatische ingreep verschijnt op het bestuurdersdisplay een melding dat een dergelijke ingreep heeft plaatsgevonden: • Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Automatische ingreep Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing (p. 412) WAARSCHUWING Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) Beperkingen van de camera (p. 364) • De stuurhulp bij gevaar voor staartbotsingen is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • De stuurhulp wordt alleen geactiveerd bij een groot gevaar voor een botsing – wacht een ingreep van het systeem daarom nooit af. • Het systeem ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Het systeem kan u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te sturen. Voertuig in een dode hoek Uw auto Als u op het punt staat de rijbaan te verlaten met een voertuig in een dode hoek of een snel naderende achterligger in een aangrenzende rijstrook, kan het systeem u helpen om de auto terug de eigen rijbaan in te sturen. Het systeem kan ook ingrijpen als u de rijbaan bewust verlaat met geactiveerde richtingaanwij- 414 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Stuurhulp bij dreigende staartbotsing activeren/deactiveren* (p. 415) Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende staartbotsing (p. 415) Stuurhulp bij dreigende staartbotsing activeren/ deactiveren* De functie is optioneel: u kunt kiezen of deze Aan of Uit moet staan. Wissel tussen Aan en Uit met deze knop in het functiescherm op het middendisplay. N.B. Bij deactivering van Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen worden alle betrokken deelfuncties uitgeschakeld: Het systeem kent mogelijk beperkingen in de volgende situaties, zodat bijv. niet wordt ingegrepen in de volgende gevallen: • • bij kleinere voertuigen zoals motorfietsen als uw eigen auto voor het merendeel in de aangrenzende rijbaan is belandt • op wegen/rijstroken met onduidelijke of ontbrekende zijmarkeringen • buiten het snelheidsbereik 60–140 km/h (37–87 mph) • als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting (zie het artikel "Snelheidsafhankelijke stuurkracht"). • • Stuurhulp bij dreigende bermongelukken Voorbeelden van andere lastige omstandigheden: Stuurhulp bij dreigende tegenliggerbotsing • Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* • • • • • • Ondanks de mogelijkheid tot deactivering wordt geadviseerd om de functie ingeschakeld te laten, omdat deze in de meeste gevallen de rijveiligheid verhoogt. Gerelateerde informatie • • Beperkingen van de stuurhulp bij dreigende staartbotsing Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* (p. 414) wegwerkzaamheden winterse wegomstandigheden smalle wegen slecht wegdek zeer sportief rijgedrag slecht weer met beperkt zicht. In deze veeleisende situaties kan het systeem u moeilijk op de juiste manier helpen – het wordt dan geadviseerd om het systeem uit te schakelen. }} * Optie/accessoire. 415 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. De functie maakt gebruik van de gecombineerde camera-eenheid en radarsensor die enkele algemene beperkingen heeft – zie de paragrafen "Beperkingen van de camera-eenheid" en "Beperkingen van de radarsensor". Het systeem gebruikt niet alleen de gecombineerde camera en radarsensor maar ook de radarsensor achter op de auto. Deze sensor heeft enkele beperkingen die u als bestuurder moet kennen – zie aanvullende informatie in het artikel "Beperkingen van BLIS". Gerelateerde informatie • • • • • • 416 Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) Stuurhulp bij dreigende staartbotsing* (p. 414) Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) Beperkingen van de camera (p. 364) Beperkingen van de radarsensor (p. 355) Beperkingen van BLIS (p. 384) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor de stuurhulp bij botsgevaar Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen voor de functie. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Symbool Melding Betekenis Hulp bij het voorkomen van aanrijdingen Bij activering van het systeem krijgt u een melding te zien dat het systeem ingeschakeld is. Automatische ingreep Voorruitsensor Het vermogen van de camera om de rijbaan vóór de auto af te tasten is beperkt. Sensor afgedekt, zie handleiding U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Stuurhulp bij botsgevaar (p. 409) 417 BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulp* De parkeerhulp kan u helpen bij het parkeren in krappe ruimten door de afstand tot obstakels aan te geven met geluidssignalen in combinatie met grafische voorstellingen op het bestuurdersdisplay. Hoe korter de afstand tot het obstakel, des te korter op elkaar klinken de signalen. Wanneer u ondertussen het audiosysteem beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Bij obstakels voor en naast de auto worden er zolang de auto rijdt geluidssignalen gegeven, maar deze geluidssignalen verdwijnen wanneer de auto zo'n 2 seconden stilstaat. Bij obstakels achter de auto blijven de geluidssignalen ook klinken, wanneer de auto stilstaat. Wanneer de auto een obstakel voor of achter de auto tot op minder dan 30 cm (1 ft) is genaderd, bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon en is het sensorsegment dat het dichtst bij het autosymbool ligt geheel gevuld. Beeldscherm met obstakelzones en sensorsegmenten. Op het middendisplay verschijnt een schematische weergave van de onderlinge posities van de auto en eventuele obstakels. Het gemarkeerde segment geeft aan waar het obstakel zich bevindt. Het gemarkeerde segment ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand tussen de auto en het waargenomen obstakel aan de voor-/achterzijde kleiner is. Wanneer de auto een obstakel voor of achter de auto tot op minder dan 25 cm (0,8 ft) is genaderd, bestaat het geluidssignaal uit een luide onderbroken toon. De kleur van het actieve sensorsegment verandert van ORANJE in ROOD. Het volume van de parkeerhulp is als het geluidssignaal klinkt aan te passen met de [>II]-knop op de middenconsole. U kunt het volume ook aanpassen met de menu-optie Instellingen in het hoofdmenu. N.B. • Behalve in het gebied rond het autosymbool, worden alleen geluidssignalen gegeven voor obstakels die zich op het traject van de auto bevinden. WAARSCHUWING • De parkeerhulp is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de parkeerhulpsensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • De parkeerhulp ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. De zijsegmenten veranderen van kleur naarmate de afstand tussen de auto en het obstakel afneemt. 418 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zijkanten (p. 419) • • • Parkeerhulp activeren/deactiveren (p. 421) • Beperkingen van parkeerhulp (p. 421) Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulp (p. 422) Parkeerhulp aan voorzijde, achterzijde en zijkanten De parkeerhulp hanteert verschillende parameters afhankelijk van de kant van de auto die een obstakel nadert. N.B. De parkeerhulp wordt gedeactiveerd wanneer u de parkeerrem aanzet of als u bij een auto met automatische versnellingsbak de keuzehendel in stand P zet. Naar voren BELANGRIJK Symbolen en meldingen voor parkeerhulp (p. 423) Bij montage van verstralers: Let erop dat deze de sensoren niet mogen hinderen - de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien. Achterzijde Ononderbroken geluidssignaal bij een afstand kleiner dan zo'n 30 cm (1 ft) tot een obstakel 122. De voorsensoren van de parkeerhulp worden bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h (6 mph). Het meetgebied strekt tot zo'n 80 cm (2,5 ft) voor de auto. 122De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Ononderbroken geluidssignaal bij een afstand kleiner dan zo'n 30 cm (1 ft) tot een obstakel 122/> }} 419 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Als de auto in zijn vrij achteruitrolt of wanneer u de keuzehendel in de stand voor achteruitrijden zet, worden de sensoren aan de achterzijde geactiveerd. Aan de zijkanten Gerelateerde informatie • • Parkeerhulp* (p. 418) Sensorvelden van parkeerhulp voor parkeerhulpcamera (p. 429) Het meetgebied strekt tot zo'n 1,5 meter (5 ft) achter de auto. Bij het achteruitrijden met een aanhangwagen die is aangesloten op het elektrische systeem van de auto wordt de parkeerhulp automatisch gedeactiveerd. N.B. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren erop reageren. Luid onderbroken geluidssignaal bij een afstand kleiner dan zo'n 25 cm (0,8 ft) tot een obstakel 122. De zijsensoren van de parkeerhulp worden bij het starten van de motor automatisch geactiveerd. Ze zijn actief bij snelheden lager dan 10 km/h (6 mph). Het meetgebied strekt tot zo'n 25 cm (0,8 ft) naast de zijkanten. Het detectiegebied van de zijsensoren neemt merkbaar toe bij het verdraaien van de voorwielen, zodat er obstakels tot zo'n 90 cm (3 ft) schuin achter of voor de auto te detecteren zijn. (Zie ook de rubriek "Sensorvelden naar de zijkanten" in het artikel "Sensorvelden van parkeerhulp voor parkeerhulpcamera".) 122De 420 afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulp activeren/deactiveren Beperkingen van parkeerhulp De parkeerhulp is te activeren/deactiveren. De parkeerhulp is niet in staat om in alle situaties alles te registreren, zodat er soms beperkingen gelden voor de werking. Aan/Uit De voor- en zijsensoren van de parkeerhulp worden automatisch geactiveerd bij het starten van de motor - de achtersensoren als de auto achteruitrolt of als de achteruitversnelling wordt geselecteerd. De functie is te activeren/ deactiveren op het functiescherm van het middendisplay. – Druk op de knop Parkeerhulp op het functiescherm. > Parkeerhulp wordt geactiveerd/gedeactiveerd, in de knop verschijnt een groene/ grijze indicatie. Als bestuurder dient u rekening te houden met de volgende beperkingen van de parkeerhulp: WAARSCHUWING Wees bij het verschijnen van dit symbool extra voorzichtig tijdens het achteruitrijden met een gemonteerde aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks die is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. Het symbool geeft aan dat de parkeerhulpsensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat deze niet waarschuwen voor eventuele obstakels. BELANGRIJK Obstakels zoals kettingen, smalle glanzende palen of lage obstakels kunnen "afgeschaduwd" worden en worden in dat geval tijdelijk niet geregistreerd door de sensoren – het onderbroken geluidssignaal kan dan plotseling wegvallen in plaats van over te gaan in het verwachte ononderbroken geluidssignaal. De sensoren kunnen geen hoge obstakels ontdekken, zoals uitstekende laadperrons. • Wees in dergelijke gevallen extra voorzichtig en bedien/verrijd de auto erg langzaam of breek de parkeermanoeuvre af – er bestaat groot gevaar voor materiele schade aan de auto of de omgeving, aangezien de informatie afkomstig van de sensoren in dergelijke situaties niet altijd betrouwbaar is. Bij een auto met parkeerhulpcamera is de parkeerhulp ook te activeren/deactiveren via het desbetreffende camerascherm. Gerelateerde informatie • Parkeerhulp* (p. 418) }} * Optie/accessoire. 421 BESTUURDERSONDERSTEUNING || BELANGRIJK In bepaalde omstandigheden kan het parkeerhulpsysteem ten onrechte waarschuwingssignalen afgeven onder invloed van externe geluidsbronnen met ultrasone geluidssignalen van dezelfde frequentie als de sensoren van het systeem. Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulp De parkeerhulp werkt alleen optimaal, wanneer u de bijbehorende sensoren regelmatig reinigt met water en autoshampoo. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen et cetera. N.B. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de afstand tot obstakels achter de auto. Positie van de sensoren123. N.B. Gerelateerde informatie • Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen aanleiding geven tot onterechte waarschuwingssignalen, tot systeembeperkingen of ervoor zorgen dat het systeem niet meer werkt. Parkeerhulp* (p. 418) Gerelateerde informatie • 123NB 422 Parkeerhulp* (p. 418) De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor parkeerhulp Op het bestuurders- en /of middendisplay verschijnen mogelijk symbolen en meldingen voor de parkeerhulp. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Symbool Melding Betekenis De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschuwingssignalen voor obstakels/voorwerpen verschijnen. Parkeerhulpsysteem Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist Parkeerhulpsysteem Niet beschikbaar Service vereist Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo spoedig mogelijk. Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Parkeerhulp* (p. 418) * Optie/accessoire. 423 BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulpcamera* Trekhaak* – hulplijn voor trekhaak activeren/deactiveren*126 De parkeerhulpcamera kan u helpen bij het parkeren in krappe ruimten door obstakels weer te geven met camerabeelden en grafische voorstellingen op het middendisplay. CTA* – Cross Traffic Alert activeren/deactiveren De parkeerhulpcamera is een hulpsysteem dat automatisch wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling of handmatig via het middendisplay. Voorbeeld van cameraweergave124. Zoomen125 – in-/uitzoomen 360°-beeld* – alle camera's activeren/deactiveren PAS* – parkeerhulp activeren/deactiveren Lijnen – hulplijnen activeren/deactiveren 124De afbeelding is schematisch, zodat er 125Bij het inzoomen doven de hulplijnen. 126Niet op alle markten beschikbaar. 424 afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • • De parkeerhulpcamera is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weersen wegomstandigheden. Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de parkeerhulpcamera's zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • Voorwerpen/obstakels kunnen dichter bij de auto zijn dan ze lijken op het beeldscherm. • De parkeerhulpcamera's ontslaan u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. • • Parkeerhulpcamera starten (p. 431) Beperkingen van parkeerhulpcamera (p. 432) • Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulpcamera (p. 433) • Symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera (p. 434) • • Parkeerhulp activeren/deactiveren (p. 421) Camera-aanzichten van de parkeerhulpcamera's De functie kan een gecombineerde 360°-aanzicht tonen én een afzonderlijk aanzicht voor de vier camera's: achter, voor, links of rechts. Cross Traffic Alert* (p. 387) Gerelateerde informatie • Camera-aanzichten van de parkeerhulpcamera's (p. 425) • • Hulplijnen voor parkeerhulpcamera (p. 427) Sensorvelden van parkeerhulp voor parkeerhulpcamera (p. 429) }} * Optie/accessoire. 425 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Het camerasymbool in het autosymbool op het middendisplay geeft aan welke camera actief is. 360°-aanzicht* de achterbumper zichtbaar plus een eventuele trekhaak. Voorwerpen op het middendisplay lijken mogelijk over te hellen – dit is volkomen normaal. Als de auto tevens is uitgerust met Parkeerhulpsysteem* wordt de afstand tot gedetecteerde obstakels aangeduid met velden in verschillende kleuren. De camera's zijn automatisch of handmatig te activeren – zie het artikel "Parkeerhulpcamera starten”. Achterzijde "Blikveld" van de parkeerhulpcamera's en hun approximatieve dekkingsgebieden. De functie 360°-beeld activeert alle parkeerhulpcamera's waarna alle vier de zijden van de auto gelijktijdig op het middendisplay verschijnen, zodat u bij manoeuvreren op lage snelheden kunt zien wat er zich rond de auto bevindt. Vanuit het 360°-aanzicht is ieder camera-aanzicht apart te activeren: • Tik op het display voor het "blikveld" van de gewenste camera, bijvoorbeeld op het gebied voor/boven de frontcamera. De achtercamera127 zit boven de kentekenplaat. De camera beslaat een breed gebied achter de auto. Bij bepaalde modellen is ook een deel van 127NB 426 De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Naar voren Naar zijkanten Hulplijnen voor parkeerhulpcamera De parkeerhulpcamera's geeft met lijnen op het beeldscherm aan waar de auto zich ten opzichte van de omgeving bevindt. De parkeerhulpcamera128 aan de voorzijde zit in de grille. De frontcamera kan handig zijn bij het invoegen vanuit een oprit waarbij het zicht naar beide zijden bijvoorbeeld door heggen beperkt is. De camera is actief bij snelheden tot 25 km/h (16 mph) – bij hogere snelheden wordt de frontcamera uitgeschakeld. De zijcamera's128 zitten in beide buitenspiegels. De zijcamera's kunnen weergeven wat er zich aan de desbetreffende zijde naast de auto bevindt. Gerelateerde informatie • • Parkeerhulpcamera* (p. 424) Parkeerhulpcamera starten (p. 431) Als de rijsnelheid een waarde van 50 km/h (30 mph) niet bereikt en binnen 1 minuut na uitschakeling van de frontcamera daalt tot onder 22 km/h (14 mph), wordt de camera opnieuw geactiveerd. Voorbeeld129 van hulplijnen. De hulplijnen geeft de denkbeeldige baan van de contouren van de auto aan bij de actuele stuuruitslag - dit vereenvoudigt het achteruit insteken, 128NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. 129De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. }} * Optie/accessoire. 427 BESTUURDERSONDERSTEUNING || achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen van aanhangwagens. De lijnen op het scherm worden geprojecteerd als stonden ze op de grond achter de auto. De lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruitslag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien welke baan de auto zal nemen. De hulplijnen zijn inclusief de uitstekende delen van de auto, zoals de trekhaak, buitenspiegels en hoeken. N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de hulplijnen op het beeldscherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen hulplijnen op het beeldscherm, wanneer er een aanhanger is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • BELANGRIJK • Let erop dat op het beeldscherm alleen het gebied achter de auto wordt weergegeven, als u voor de achteruitkijkcamera hebt gekozen – let in dat geval goed op de zijkanten en voorkant van de auto wanneer u tijdens het achteruitrijden het stuurwiel verdraait. • Hetzelfde geldt ook omgekeerd – let op wat er met de achterste delen van de auto gebeurt als u de frontcamera hebt gekozen. • De hulplijnen geven het kortste traject aan – let er daarom extra goed op dat u met de zijkanten van de auto nergens tegen aankomt of overheen rijdt, als u bij vooruitrijden aan het stuur draait of met de voorkant van de auto nergens tegen aankomt of overheen rijdt, als u bij achteruitrijden aan het stuur draait. Er verschijnen geen hulplijnen bij het inzoomen. Hulplijnen in 360°-aanzicht* 360°-aanzicht met hulplijnen129. Met 360°-aanzicht worden - afhankelijk van de rijrichting - achter, voor en aan de zijkant van de auto hulplijnen getoond: • • Bij vooruitrijden: Frontlijnen Bij achteruitrijden: Zijlijnen en achteruitrijlijnen. Als de voor- of achtercamera gekozen is, worden de hulplijnen onafhankelijk van de rijrichting weergegeven. Als een zijcamera gekozen is, worden hulplijnen alleen weergegeven als er achteruit gereden wordt. 129De 428 afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Hulplijn voor trekhaak* van een hulplijn voor de virtuele "baan" van de trekhaak naar de aanhangwagen. Sensorvelden van parkeerhulp voor parkeerhulpcamera 1. Als de auto uitgerust is met parkeerhulp wordt voor iedere sensor die een obstakel waarneemt de afstand met gekleurde velden in 360°-aanzicht weergegeven. Druk op Trekhaak (1). > De hulplijn voor het vermoedelijk traject van de trekhaak wordt getoond, terwijl de hulplijnen van de auto tegelijkertijd gedoofd worden. Er zijn niet tegelijkertijd hulplijnen weer te geven voor de auto en de trekhaak. 2. Druk op Zoomen (2) als u nauwkeurig moet manoeuvreren. > Er wordt ingezoomd op de camerabeelden. Gerelateerde informatie • Parkeerhulpcamera* (p. 424) Trekhaak met hulplijn129. Trekhaak - hulplijn voor trekhaak activeren. Zoomen - in-/uitzoomen. De camera leent zich bij uitstek voor het aankoppelen van een aanhangwagen door de weergave 129De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. }} * Optie/accessoire. 429 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Sensorvelden voor en achter De kleur van de sensorvelden voor en achter verandert naarmate de afstand tot het obstakel kleiner wordt – van GEEL, via ORANJE in ROOD. Veldkleur achter Afstand in meter (feet) Oranje 0,6–1,5 (2,0–4,9) Oranje 0,3–0,6 (1,0–2,0) Rood 0–0,3 (0–1,0) Veldkleur voor Afstand in meter (feet) Oranje 0,6–0,8 (2,0–2,6) Oranje 0,3–0,6 (1,0–2,0) Rood 0–0,3 (0–1,0) Bij RODE sensorvelden gaat het onderbroken geluidssignaal over in een onderbroken geluidssignaal. Het beeldscherm toont de gekleurde sensorvelden op het autosymbool130. 130De 430 Sensorvelden naar de zijkanten De waarschuwingssignalen zijn afhankelijk van het beoogde traject van de auto. Bij stuuruitslag wordt mogelijk ook gewaarschuwd voor een obstakel dat zich niet recht voor of achter maar schuin voor of achter de auto bevindt. afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. Gebieden waarbinnen de parkeersensoren obstakels kunnen ontdekken130. Voorste sensorveld links Obstakelsegment in de rijrichting voor de auto – afhankelijk van de stuuruitslag Segment met RODE veldkleur en luid onderbroken signaal Achterste sensorveld rechts Obstakelsegment in de rijrichting achter de auto – afhankelijk van de stuuruitslag. BESTUURDERSONDERSTEUNING De kleur van de sensorvelden aan zijkant verandert naarmate de afstand tot het obstakel kleiner wordt – van GEEL in ROOD. Veldkleur zijkanten Afstand in meter (feet) Oranje 0,25–0,9 (0,8–3,0) Rood 0–0,25 (0–0,8) Bij RODE sensorvelden gaat het onderbroken geluidssignaal over in een luid onderbroken signaal. Gerelateerde informatie • Parkeerhulpcamera* (p. 424) Parkeerhulpcamera starten De parkeerhulpcamera start automatisch bij inschakeling van de achteruitversnelling of handmatig bij het bedienen van een van de functieknoppen van het middendisplay. De overige camera-aanzichten doven bij 15 km/h (9 mph) en worden niet opnieuw geactiveerd. Gerelateerde informatie • Parkeerhulpcamera* (p. 424) Camera-aanzicht tijdens het achteruitrijden Bij inschakeling van de achteruitversnelling verschijnt het 360°-aanzicht als dit aanzicht of een van de zijaanzichten het laatst gebruikte aanzicht was, zo niet dan verschijnt het achteraanzicht. Aanzicht bij handmatige inschakeling van de camera Start de parkeerhulpcamera met deze knop op het functiescherm van het middendisplay. Op het display verschijnt daarna in eerste instantie het laatst gebruikte camera-aanzicht. Na iedere nieuwe motorstart wordt een eerder weergegeven zijaanzicht vervangen door een 360°-aanzicht en een eerder getoond ingezoomd achteraanzicht wordt vervangen door een standaardachteraanzicht. Camera automatisch deactiveren Het vooraanzicht dooft bij 25 km/h (16 mph) om u niet af te leiden – het vooraanzicht wordt bij een snelheid van 22 km/h (14 mph) binnen 1 minuut opnieuw geactiveerd, op voorwaarde dat u niet sneller rijdt dan 50 km/h (31 mph). * Optie/accessoire. 431 BESTUURDERSONDERSTEUNING Beperkingen van parkeerhulpcamera Dode hoeken Defecte camera Als een camerasector zwart blijft en het nevenstaande symbool bevat, betekent dit dat de desbetreffende camera defect is. De parkeerhulpcamera is niet in staat om in alle situaties alles te registreren, zodat er mogelijke beperkingen gelden voor de werking. Als bestuurder dient u rekening te houden met de volgende beperkingen van de parkeerhulpcamera: Hieronder een voorbeeld. WAARSCHUWING Wees bij het verschijnen van dit symbool extra voorzichtig tijdens het achteruitrijden met een gemonteerde aanhangwagen, fietsdrager of iets dergelijks die is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. Het symbool geeft aan dat de parkeerhulpsensoren achter uitgeschakeld zijn, zodat deze niet waarschuwen voor eventuele obstakels. N.B. Fietsdragers of andere accessoires achter op de auto kunnen het blikveld van de camera blokkeren. Er zitten "dode" hoeken tussen de blikvelden van de camera's. In het 360°-aanzicht kunnen obstakels/voorwerpen "verdwijnen" in de overgangen tussen de afzonderlijke camera's. WAARSCHUWING Ook als de dode hoeken op het scherm relatief klein ogen dient u erop te letten dat de verborgen gebieden in werkelijkheid dusdanig groot kunnen zijn dat obstakels mogelijk pas worden geregistreerd, wanneer de auto de obstakels zeer dicht genaderd is. De linker camera van de auto is defect. Zwarte camerasector Ook in de volgende gevallen blijft de desbetreffende camerasector zwart, zij het zonder het symbool voor een defecte camera: • • • geopend portier geopende achterklep ingeklapte buitenspiegel. Lichtomstandigheden De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit 432 BESTUURDERSONDERSTEUNING kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een slechtere beeldkwaliteit op. Gerelateerde informatie • Parkeerhulpcamera* (p. 424) Aanbevolen onderhoud van de parkeerhulpcamera De parkeerhulpcamera's bij de kentekenplaathouder achterop, de frontgrille en in de beide buitenspiegels vergen enige vorm van onderhoud. Maak cameralenzen regelmatig schoon met lauw water en autoshampoo. Wees voorzichtig zodat er geen krassen op de lens komen. N.B. Houd voor optimale werking de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van belang in slechte lichtomstandigheden. Gerelateerde informatie • Parkeerhulpcamera* (p. 424) * Optie/accessoire. 433 BESTUURDERSONDERSTEUNING Symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera Op het bestuurders- en /of middendisplay verschijnen mogelijk symbolen en meldingen voor de parkeerhulpcamera. In de volgende tabel staan voorbeelden. Symbool Melding Betekenis De parkeerhulpsensoren achter zijn uitgeschakeld, zodat er geen akoestische waarschuwingssignalen en veldmarkeringen voor obstakels/voorwerpen verschijnen. De camera is defect. Parkeerhulpsysteem Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist Parkeerhulpsysteem Niet beschikbaar Service vereist U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. 434 Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo spoedig mogelijk. Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Parkeerhulpcamera* (p. 424) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Actieve parkeerhulp* WAARSCHUWING De actieve parkeerhulp (PAP131) helpt u bij het in- en uitparkeren. PAP is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • goed op de omgeving rond de auto te letten • • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. de instructies op het middendisplay op te volgen • • PAP ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. te schakelen (achteruit/vooruit) – er klikt een "belsignaal", wanneer u moet schakelen • de snelheid te regelen en daarbij een veilige snelheid aan te houden • te remmen en de auto tot stilstand te brengen. • PAP controleert eerst of een plek groot genoeg is en stuurt de auto vervolgens de plek in. Op het middendisplay wordt met symbolen, grafische voorstellingen en teksten aangegeven wat u wanneer moet doen. 131Park N.B. PAP meet de ruimte en stuurt de auto – aan u de taak om: Gerelateerde informatie • Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp (p. 436) • • Inparkeren met actieve parkeerhulp (p. 437) • Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* (p. 440) • Aanbevolen onderhoud van de actieve parkeerhulp (p. 442) • Meldingen voor Actieve parkeerhulp* (p. 443) Uitparkeren met actieve parkeerhulp (p. 440) Assist Pilot * Optie/accessoire. 435 BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeervarianten bij actieve parkeerhulp Achteruit insteken Gerelateerde informatie • • De actieve parkeerhulp PAP132 is te gebruiken bij de volgende parkeervarianten. Actieve parkeerhulp* (p. 435) Uitparkeren met actieve parkeerhulp (p. 440) Fileparkeren Principe voor (achteruit) insteken. Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand van de volgende stappen: Principe voor fileparkeren of achteruit insteken. Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand van de volgende stappen: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten. 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het midden van het vak geparkeerd door voor-/achteruit te rijden. Met Uitparkeren kan een filegeparkeerde auto ook hulp krijgen van PAP om een parkeervak te verlaten – zie het artikel "Uitparkeren met actieve parkeerhulp". 132Park 436 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten. 2. De auto wordt achteruit/vooruit het parkeervak in gestuurd en netjes in het midden geparkeerd door voor-/achteruit te rijden. N.B. Een haaks geparkeerde auto kan niet met behulp van de PAP-functie Uitparkeren een parkeervak verlaten - die functie is alleen te gebruiken voor een parallel geparkeerde auto. Assist Pilot * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Inparkeren met actieve parkeerhulp De actieve parkeerhulp (PAP133) helpt u in drie fasen bij het parkeren. De functie kan u ook helpen om uit een parkeervak te rijden. N.B. PAP is te activeren als na het starten van de motor aan de volgende criteria is voldaan: • Er is geen aanhangwagen aan de auto gekoppeld • De snelheid moet lager zijn dan 30 km/h (20 mph). PAP meet de ruimte en stuurt de auto – aan u de taak om: • goed op de omgeving rond de auto te letten • de instructies op het middendisplay op te volgen • te schakelen (achteruit/vooruit) – er klikt een "belsignaal", wanneer u moet schakelen • de snelheid te regelen en daarbij een veilige snelheid aan te houden • te remmen en de auto tot stilstand te brengen. Symbolen, grafische voorstellingen en/of teksten op het middendisplay geven aan, wanneer u iets moet doen. 133Park Assist Pilot Parkeervakken zoeken en meten De functie is te activeren op het functiescherm van het middendisplay. Deze is ook bereikbaar vanuit de camerabeelden. N.B. De afstand tussen de auto en parkeervakken moet 0,5–1,5 meter (1,6–5,0 ft) bedragen, wanneer PAP de omgeving aftast op zoek naar een passende parkeerplek. Parkeren PAP parkeert de auto aan de hand van de volgende deelmomenten: 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten. 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het midden van het vak geparkeerd – het systeem kan u vragen om te schakelen. Principe voor fileparkeren. }} 437 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. PAP zoekt een geschikte ruimte om te parkeren, geeft instructies en parkeert de auto aan de passagierskant in. Desgewenst kunt u de auto ook aan de bestuurderszijde van de straat parkeren: • Principe voor (achteruit) insteken. Schakel de richtingaanwijzers aan de bestuurderszijde in, waarna het systeem een geschikte parkeerplek aan deze kant van de straat zoekt. Achteruit inparkeren U doet dat als volgt: 1. Tik op de knop Inparkeren in het functiescherm of in het camerascherm. > PAP zoekt een parkeervak en meet of dit vak groot genoeg is. 3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u vertellen dat er een geschikte parkeerplaats gevonden is. > Er verschijnt een pop-upvenster. 4. 438 Doe het volgende om de auto achteruit in te parkeren: Rijd maximaal 30 km/h (20 mph) voordat u gaat fileparkeren of maximaal 20 km/h (12 mph) voordat u achteruit gaat insteken. 2. Kies Fileparkeren of Haaks parkeren en schakel de achteruitversnelling in. Achteruit insteken. Fileparkeren. 1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en schakel de achteruitversnelling in. 2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph). 3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. BESTUURDERSONDERSTEUNING kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd staat. N.B. • Houd uw handen weg van het stuurwiel als de PAP-functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. Auto netjes in het midden van het parkeervak parkeren BELANGRIJK De waarschuwingsafstand is korter, wanneer de sensoren worden gebruikt door PAP dan wanneer Park Assist de sensoren gebruikt. Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp* (p. 435) Achteruit insteken. U doet dat als volgt: Fileparkeren. 1. Zet de keuzehendel in stand D. Wacht totdat het stuur gedraaid is en rijd langzaam vooruit. 2. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. 3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd langzaam achteruit. 4. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd, waarna met grafische voorstellingen en een melding wordt aangegeven dat het insteken is afgerond. U moet mogelijk later corrigeren – alleen u * Optie/accessoire. 439 BESTUURDERSONDERSTEUNING Uitparkeren met actieve parkeerhulp het stuur terugdraaien tot de maximale stuuruitslag om uit het parkeervak te kunnen rijden. Beperkingen van de Actieve parkeerhulp* De functie Uitparkeren kan u helpen om een parkeervak uit te rijden. Als PAP oordeelt dat u zonder extra manoeuvres kunt uitparkeren, wordt de functie uitgeschakeld, ook al denkt u misschien dat de auto nog in het parkeervak staat. De actieve parkeerhulp PAP134 is niet in staat om in alle situaties alles te registreren, zodat er mogelijke beperkingen gelden voor de werking. N.B. Het verlaten van een parkeervak met Uitparkeren is alleen bestemd voor een parallel geparkeerde auto - het systeem werkt niet voor een haaks geparkeerde auto. Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp* (p. 435) De functie Uitparkeren is te activeren in het functiescherm op het middendisplay of in het camerascherm. U doet dat als volgt: 1. Tik op de knop Uitparkeren in het functiescherm of in het camerascherm. 2. Geef met de richtingaanwijzer aan in welke richting de auto het parkeervak moet verlaten. 3. Zorg dat u klaar bent om te stoppen als het beeld en de melding op het middendisplay u hiertoe verzoeken. Volg de instructies op dezelfde manier als bij de parkeerprocedure. Let erop dat het stuur kan "terugveren" bij het uitschakelen van de functie. U moet dan mogelijk 440 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING • PAP is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weersen wegomstandigheden. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. • Obstakels boven het detectiegebied van de sensoren worden niet meegenomen bij het berekenen van de parkeermanoeuvre, waardoor PAP mogelijk te vroeg het parkeervak indraait – vermijd daarom parkeervakken met dergelijke hoge obstakels. • PAP ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. 134Park Assist Pilot Als bestuurder dient u rekening te houden met de volgende beperkingen van de actieve parkeerhulp: Parkeren afbreken Een parkeerprocedure wordt afgebroken: • • als u het stuurwiel aanraakt • als u op Annuleren op het middendisplay drukt • bij een ingreep van het antiblokkeerremsysteem of de elektronische stabiliteitsregeling, bijvoorbeeld als een wiel geen grip meer heeft bij een glad wegdek • als u te snel met de auto rijdt – sneller dan 7 km/h (4 mph) als de stuurbekrachtiging met een beperkt vermogen werkt – zoals bij koeling op grond van oververhitting (zie het artikel "Snelheidsafhankelijke stuurkracht"). In voorkomende gevallen laat een melding op het middendisplay u weten waarom de parkeerprocedure is afgebroken. BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan PAP geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan zijn dat de sensoren worden verstoord door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. Uw verantwoordelijkheid Vergeet niet dat PAP een hulpmiddel is en geen onfeilbaar en volautomatisch systeem. Wees daarom altijd voorbereid om de parkeermanoeuvre te onderbreken. }} 441 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Er zijn ook een paar details waar u bij het parkeren op moet letten, bijvoorbeeld: • U moet altijd bepalen of het vak dat PAP voorstelt zich leent om in te parkeren. • Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of een reservewiel hebt gemonteerd. • Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto uitsteekt. • Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden dat het parkeervak niet op een juiste manier wordt gemeten. • Tijdens het zoeken en meten van parkeervakken kan PAP obstakels die diep in een parkeervak liggen over het hoofd zien. • In smalle straten zijn niet altijd parkeervakken te vinden, omdat er mogelijk te weinig ruimte voor manoeuvreren is. • Gebruik goedgekeurde banden135 met de juiste bandenspanning – dit is van invloed op de parkeermogelijkheden van PAP. • PAP gaat uit van de onderlinge positie van de geparkeerde voertuigen – als deze ongelukkig geparkeerd staan, kunnen de banden en velgen van uw auto beschadigd raken bij contact met de stoeprand. • Haakse parkeervakken kunnen worden gemist of ten onrechte worden gedetecteerd, • als een geparkeerde auto meer uitsteekt dan de andere geparkeerde auto's. Aanbevolen onderhoud van de actieve parkeerhulp PAP is bedoeld voor inparkeren in rechte straatgedeelten – niet in straatgedeelten met sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg daarom dat de auto naast het parkeervak staat, wanneer PAP de beschikbare ruimte meet. De actieve parkeerhulp PAP136 werkt alleen optimaal, wanneer u de bijbehorende sensoren regelmatig reinigt met water en autoshampoo. BELANGRIJK Bij montage van een andere goedgekeurde maat velgen en/of banden kan de omtrek van de banden veranderen, zodat de PAP-parameters mogelijk moeten worden bijgewerkt. Informeer bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • N.B. Inparkeren met actieve parkeerhulp (p. 437) Vuil, sneeuw en ijs op de sensoren kunnen aanleiding geven tot onterechte waarschuwingssignalen, tot systeembeperkingen of ervoor zorgen dat het systeem niet meer werkt. Snelheidsafhankelijke stuurkracht (p. 298) 135Met “goedgekeurde banden” wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die 136Park Assist Pilot 137NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. 442 Positie van de sensoren137. Actieve parkeerhulp* (p. 435) Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp* (p. 435) bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Meldingen voor Actieve parkeerhulp* Op het bestuurders- en /of middendisplay verschijnen mogelijk meldingen voor de actieve parkeerhulp PAP138. In de volgende tabel staan voorbeelden. Melding Betekenis Parkeerhulpsysteem Een of meer van de sensoren van het systeem zijn geblokkeerd. Controleer dit en verhelp de storing zo spoedig mogelijk. Sensoren afgedekt, schoonmaken vereist Parkeerhulpsysteem Niet beschikbaar Service vereist Het systeem werkt niet naar behoren. Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. U kunt meldingen verwijderen door kort te drukken op de -knop in het midden van de rechter stuurknoppenset. Doe het volgende, als de melding blijft staan: Neem contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp* (p. 435) 138Park Assist Pilot * Optie/accessoire. 443 HYBRIDE-INFORMATIE HYBRIDE-INFORMATIE Algemene informatie over Twin Engine De Twin Engine rijdt net als een gewone auto. Bepaalde functies wijken echter af van een auto die alleen op benzine of diesel rijdt. De elektromotor zorgt voornamelijk voor aandrijving op lage snelheden en de benzinemotor op hogere snelheden bij een actievere rijstijl. Op het bestuurdersdisplay verschijnt bepaalde unieke informatie over de Twin Engine zoals de opladingsgegevens, de actieve rijmodus, de actieradius op de accu en de ladingstoestand van de hybride-accu. U kunt de auto tijdens het rijden in verschillende rijmodi zetten, zoals alleen elektrische aandrijving of aandrijving door zowel de elektromotor als de benzinemotor als extra vermogen nodig is. De auto berekent op basis van de gekozen rijmodus de optimale combinatie van rijeigenschappen, rijbeleving, milieu-impact en brandstofverbruik. Voor optimale werking van de auto is het zaak dat de hybride-accu en de bijbehorende elektrische aandrijving alsook de benzinemotor en de aandrijving ervan de juiste bedrijfstemperatuur hebben. De accucapaciteit neemt mogelijk aanzienlijk af als de accu te koud of te warm is. Middels preconditioning worden de motor en het interieur voorverwarmd ter beperking van de slijtage en het stroomverbruik tijdens het rijden. De actieradius van de hybride-accu neemt toe. 446 De hybride-accu die de elektromotor aandrijft is op te laden via de laadkabel maar kan ook worden opgeladen bij licht afremmen en bij gebruik van de motorrem in schakelstand B. De hybrideaccu is ook op te laden via de motor van de auto. Hoogvoltspanning Belangrijke aandachtspunten Stroomloze auto Let erop dat bij een stroomloze auto belangrijke functies zoals de remmen, stuurbekrachtiging en dergelijke niet werken. WAARSCHUWING Tal van auto-onderdelen werken op hoogvoltspanning wat gevaarlijk kan zijn bij onoordeelkundig werk. Laat het hanteren van dergelijke onderdelen en alle oranje kabels over aan bevoegd personeel. WAARSCHUWING Als de auto stroomloos is, met uitgeschakelde elektro- en brandstofmotor, is het niet mogelijk om de auto te af te remmen. Slepen niet toegestaan Slepen van de Twin Engine is niet toegestaan, aangezien de elektromotor dan beschadigd raakt. Motorgeluid exterieur WAARSCHUWING Let erop dat de auto bij elektrische aandrijving geen motorgeluid produceert, waardoor spelende kinderen, voetgangers, fietsers en huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt in het bijzonder wanneer u op lage snelheden rijdt, zoals op parkeerterreinen. Raak geen onderdelen aan, wanneer dat niet uitdrukkelijk in de gebruikershandleiding staat aangegeven. Gerelateerde informatie • • • • • • Hybride-accu opladen (p. 447) Hybridemeter (p. 87) Rijmodi (p. 490) Preconditioning in- en uitschakelen (p. 235) Hybride-accu (p. 663) Factoren die van invloed zijn op de actieradius bij ritten op stroom (p. 500) • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) • Slepen (p. 521) HYBRIDE-INFORMATIE Hybride-accu opladen de capaciteit van lithiumion-accu’s buiten het gegeven temperatuurinterval afneemt. Naast een brandstoftank zoals bij een conventionele auto is de auto ook uitgerust met een oplaadbare accu, een zogenoemde hybrideaccu, van het lithiumion-type. Elektrische aandrijving is niet mogelijk, wanneer de accutemperatuur te laag of te hoog is. Als de rijmodus PURE dan is gekozen, slaat de verbrandingsmotor aan. De hybride-accu is te laden met een laadkabel die in een opbergvak in de bagageruimte zit. Laden met een vaste regeleenheid conform mode 31 N.B. Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC 62196 en IEC 61851 die temperatuurbewaking ondersteunt. Laadkabelstekker en laadaansluiting. De laadstatus wordt op drie manieren aangeduid: De tijd die nodig is om de hybride-accu te laden is afhankelijk van de gebruikte laadstroom. N.B. De capaciteit van de hybride-accu neemt iets af door veroudering en gebruik, hetgeen ertoe kan leiden dat meer gebruik wordt gemaakt van de benzinemotor en dat zodoende het brandstofverbruik wat hoger wordt. WAARSCHUWING Laat het wisselen van de hybride-accu over aan een werkplaats - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 1 Europese standaard – EN 61851-1. • Lampjes op de regeleenheid van de laadkabel. • Controlelampje in de laadaansluiting op de auto. • Afbeelding en tekst op het bestuurdersdisplay. Op bepaalde markten zit de regeleenheid vast in een laadstation dat op het stroomnet is aangesloten. De laadkabel heeft dan geen eigen regeleenheid. In plaats daarvan heeft de laadkabel een speciale connector voor aansluiting van de laadkabel op het laadstation. Volg de instructies op het laadstation. Bij oplading van de hybride-accu wordt ook de startaccu opgeladen. Wanneer de hybride-accu volledig opgeladen is, wordt de oplading van beide accu's beëindigd. Als de hybride-accu een temperatuur heeft lager dan –10 ºC (14 ºF) of hoger dan 40 ºC (104 ºF) zijn er mogelijk beperkingen/wijzigingen van bepaalde autofuncties van kracht. Het is ook mogelijk dat functies niet beschikbaar zijn, omdat }} 447 HYBRIDE-INFORMATIE || Oplading met benzinemotor Gerelateerde informatie • • • De auto genereert stroomt voor de accu en de accu wordt opgeladen, bijv. bij een lichte druk op het rempedaal of bij het afremmen op de motor op een aflopende helling. De auto kan ook stroom genereren voor de hybride-accu en de accu opladen. • • In de schakelstand B wordt er bij het loslaten van het gaspedaal niet alleen afgeremd op de elektromotor, ook de hybride-accu wordt opgeladen. • De hybride-accu is ook op te laden met de verbrandingsmotor van de auto. 2 448 Bij licht afremmen met het rempedaal wordt de hybride-accu opgeladen. De bewegingsenergie van de auto wordt dan omgezet in elektrische energie om de hybride-accu mee op te laden. De spanning op het stopcontact kan per markt verschillen. Laadkabel (p. 449) Laadstroom (p. 448) Klep van laadaansluiting openen en sluiten (p. 452) • • Oplading van hybride-accu starten (p. 453) • Laadstatus op regeleenheid laadkabel (p. 457) • Laadstatus in laadaansluiting op auto (p. 455) • Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto (p. 460) • Symbolen en meldingen voor Twin Engine op bestuurdersdisplay (p. 464) • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) • • Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) Rijmodus wijzigen (p. 494) Langdurige stalling van auto met hybrideaccu (p. 466) Laadstroom De laadstroom dient voor het opladen van de hybride-accu en voor de preconditioning van de auto. Oplading vindt plaats met een laadkabel die u aansluit tussen de laadaansluiting van de auto en een 230V-stopcontact2 (wisselstroom). Bij gebruik van de laadkabel verschijnt er een melding op het bestuurdersdisplay en gaat een lampje branden in de laadaansluiting van de auto. De laadstroom wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het opladen van de accu, maar voor een deel ook voor preconditioning van de auto. Bij oplading van de hybride-accu van de auto wordt de startaccu ook opgeladen. BELANGRIJK Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het 230V-contact (wisselspanning) tijdens het opladen; het gevaar is dan aanwezig dat het 230V-contact beschadigd raakt. Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u de laadkabel loskoppelt – eerst van de laadaansluiting van de auto en daarna van het 230V-contact. HYBRIDE-INFORMATIE • • N.B. Laadkabel Bij zeer koud of zeer warm weer wordt een deel van de laadstroom gebruikt om de hybride-accu en het interieur te verwarmen/koelen, wat tot een langere laadtijd leidt. De laadkabel met regeleenheid dient om de hybride-accu van de auto op te laden. WAARSCHUWING • De laadkabel heeft een geïntegreerde aardlekschakelaar. Laad alleen op aan geaarde en goedgekeurde contacten. • Houd kinderen in de gaten die in de buurt van een aangesloten laadkabel komen. • Er loopt een hoge spanning door de laadkabel. Blootstelling aan een hoge spanning kan ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop veroorzaken. • Gebruik de laadkabel niet als deze op enigerlei wijze is beschadigd. Laat de reparatie van een beschadigde of defecte laadkabel over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats. • Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto (p. 460) Gebruik alleen de laadkabel die bij de auto werd geleverd of een door Volvo geadviseerde vervangende kabel. Plaats de laadkabel altijd zodanig dat er niet overheen wordt gereden, op wordt gestapt, over wordt gestruikeld of de kabel op een andere manier beschadigd raakt of letsel veroorzaakt. • Laadstatus in laadaansluiting op auto (p. 455) Neem de lader los van het wandcontact voordat u hem schoonmaakt. Specificaties, laadkabel • Preconditioning in- en uitschakelen (p. 235) Beschermingsgraad IP67 Gebruik de laadkabel nooit in combinatie met een verlengsnoer of verlengdoos. Omgevingstemperatuur –32 ºC tot 50 ºC (–25 ºF tot 122 ºF) Selectie van preconditioning houdt een langere laadtijd in. De benodigde tijd hangt voornamelijk af van de buitentemperatuur. Zekering Normaal zitten meerdere 230V-stopcontacten op dezelfde zekeringgroep, zodat andere stroomverbruikers (zoals verlichting, stofzuiger, boormachine en dergelijke) op dezelfde zekeringgroep kunnen zitten. Gerelateerde informatie • • • • • Laadkabel (p. 449) Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) De laadkabel zit in het opbergvak onder de laadvloer in de bagageruimte. WAARSCHUWING Zie ook de voorschriften van de fabrikant voor het gebruik van de laadkabel en de onderdelen daarvan. }} 449 HYBRIDE-INFORMATIE || BELANGRIJK BELANGRIJK Het is niet toegestaan om stekkerdozen, verlengsnoeren, overspanningsbeveiligingen e.d. te gebruiken in combinatie met de laadkabel, omdat dit aanleiding kan geven tot brand, elektrische schokken enz. Maak de laadkabel schoon met een schone doek die vochtig is gemaakt met water óf met een mild reinigingsmiddel. Gebruik geen chemicaliën of oplosmiddelen. Giet geen water over de laadkabel en de bijbehorende onderdelen en dompel deze evenmin onder. Het gebruik van een adapter tussen het 230 V-contact (wisselspanning) en de laadkabel is alleen toegestaan als de adapter is goedgekeurd volgens IEC 61851 en IEC 62196. BELANGRIJK Stel de regeleenheid en de bijbehorende stekker niet bloot aan direct zonlicht. De beveiliging tegen oververhitting van de stekker kan anders de oplading van de hybrideaccu begrenzen of beëindigen. BELANGRIJK Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het 230V-contact (wisselspanning) tijdens het opladen; het gevaar is dan aanwezig dat het 230V-contact beschadigd raakt. Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u de laadkabel loskoppelt – eerst van de laadaansluiting van de auto en daarna van het 230V-contact. 450 Gerelateerde informatie • • Aardlekschakelaar in de laadkabel (p. 450) • Hybride-accu opladen (p. 447) Temperatuurcontrole van de laadkabel (p. 451) Aardlekschakelaar in de laadkabel De regeleenheid van de laadkabel is voorzien van een ingebouwde aardlekschakelaar, die de auto en de gebruiker beschermt tegen elektrische schokken als gevolg van systeemstoringen. WAARSCHUWING Laad de hybride-accu alleen op aan geaarde en goedgekeurde 230V-contacten (wisselspanning). Als u de capaciteit van het stopcontact of de zekeringgroep niet weet, moet u deze laten controleren door een erkende elektricien. Het opladen boven de capaciteit van de zekeringgroep kan aanleiding geven tot brand of schade aan de zekeringgroep. HYBRIDE-INFORMATIE Temperatuurcontrole van de laadkabel WAARSCHUWING • De overstroombeveiliging van de laadkabel is een hulpmiddel ter bescherming van het laadsysteem van de auto, maar is geen garantie dat overbelasting nooit kan voorkomen. Om ervoor te zorgen dat de auto steeds veilig kan worden opgeladen zijn de regeleenheid van de laadkabel en de stekker voorzien van ingebouwde controlefuncties voor de temperatuur. • Gebruik nooit contactdozen die zichtbaar versleten of beschadigd zijn. Dit kan tot brand of ernstig letsel leiden. De temperatuurcontrole vindt voor een deel in de regeleenheid plaats en voor een deel in de stekker. • Sluit de laadkabel nooit aan op een verlengkabel. • De hybride-accu mag alleen worden onderhouden of vervangen door een getrainde en bevoegde Volvo-servicemonteur. BELANGRIJK De aardlekschakelaar zorgt niet voor bescherming van het 230V-contact/stroomnet (wisselspanning). N.B. De led3-lampjes op de regeleenheid. Led-lampje 1 Led-lampje 2 Als de ingebouwde aardlekschakelaar van de regeleenheid uitspringt, knippert led-lampje 2 rood terwijl led-lampje 1 gedoofd is – controleer het 230V-stopcontact (wisselstroom). Gerelateerde informatie • • 3 Lichtdiode (Light Emitting Diode) Laadkabel (p. 449) Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC 62196 en IEC 61851 die temperatuurbewaking ondersteunt. Controlefunctie in regeleenheid Ter bescherming van de elektronica wordt de oplading onderbroken, als de temperatuur in de regeleenheid te hoog oploopt. Dit kan bijv. gebeuren, als de buitentemperatuur hoog is en/of de regeleenheid zich in de felle zon bevindt. Laadstatus op regeleenheid laadkabel (p. 457) }} 451 HYBRIDE-INFORMATIE || Controlefunctie in stekker Als de temperatuur van de stroombron waarop de laadkabel is aangesloten te hoog oploopt, wordt de laadstroom verlaagd. Als de temperatuur een kritische grens overschrijdt, wordt de oplading volledig onderbroken. Klep van laadaansluiting openen en sluiten De klep van de laadaansluiting voor de hybrideaccu moet handmatig worden geopend. BELANGRIJK Gerelateerde informatie Laadkabel (p. 449) Ontgrendel eerst de auto met de transpondersleutel. Duw lichtjes tegen de achterkant van de klep. Open de klep. Sluit de klep van de laadaansluiting in omgekeerde volgorde. N.B. Omdat de klep vergrendeld is tijdens het rijden, moet u de auto weer ontgrendelen om de klep te kunnen openen. 452 • • • Als de temperatuurbewaking herhaalde malen de laadstroom verlaagt en de oplading werd afgebroken, dient u de oorzaak van de oververhitting op te sporen en weg te nemen. • Gerelateerde informatie Oplading van hybride-accu starten (p. 453) Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) Hybride-accu opladen (p. 447) HYBRIDE-INFORMATIE Oplading van hybride-accu starten WAARSCHUWING De hybride-accu van de auto is op te laden met een laadkabel tussen de auto een 230V-stopcontact4 (wisselstroom). Het opladen van de hybride-accu mag alleen gebeuren met de toelaatbare maximumlaadstroom of lager conform de lokale en landelijke aanbevelingen voor het opladen van hybridevoertuigen via een 230V-contact/stekker (wisselspanning). • De laadkabel heeft een geïntegreerde aardlekschakelaar. Laad alleen op aan geaarde en goedgekeurde contacten. • Houd kinderen in de gaten die in de buurt van een aangesloten laadkabel komen. • Het opladen van de hybride-accu mag alleen gebeuren via goedgekeurde en met randaarde beveiligde 230V-contacten5 of via laadstations met een door Volvo beschikbaar gestelde losse laadkabel (mode 3). Er loopt een hoge spanning door de laadkabel. Blootstelling aan een hoge spanning kan ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop veroorzaken. • De aardlekschakelaar van de regeleenheid beschermt de auto, maar toch bestaat het gevaar dat het 230V-net overbelast raakt. Gebruik de laadkabel niet als deze op enigerlei wijze is beschadigd. Laat de reparatie van een beschadigde of defecte laadkabel over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een Volvo-werkplaats. • Plaats de laadkabel altijd zodanig dat er niet overheen wordt gereden, op wordt gestapt, over wordt gestruikeld of de kabel op een andere manier beschadigd raakt of letsel veroorzaakt. • Neem de lader los van het wandcontact voordat u hem schoonmaakt. • Gebruik de laadkabel nooit in combinatie met een verlengsnoer of verlengdoos. • Gebruik alleen de laadkabel die bij de auto werd geleverd of een door Volvo geadviseerde vervangende kabel. BELANGRIJK • Sluit de laadkabel nooit aan bij gevaar voor onweer of blikseminslag. N.B. Volvo adviseert een laadkabel volgens IEC 62196 en IEC 61851 die temperatuurbewaking ondersteunt. • • • • Gebruik geen stopcontacten die zichtbare slijtage of schade vertonen, omdat het gebruik ervan aanleiding kan geven tot brand en/of letsel. Gebruik nooit een verlengkabel. Gebruik nooit een adapter. WAARSCHUWING Zie ook de voorschriften van de fabrikant voor het gebruik van de laadkabel en de onderdelen daarvan. 4 5 De spanning op het stopcontact kan per markt verschillen. Of gelijkwaardige contacten met een andere spanning, afhankelijk van de markt. }} 453 HYBRIDE-INFORMATIE || BELANGRIJK Controleer of het 230V-contact (wisselspanning) voldoende stroom kan leveren om een elektrische auto op te laden – laat bij twijfel het contact controleren door een vakman. Neem de laadkabel tevoorschijn uit het opbergvak onder de laadvloer. Let erop dat de auto voor oplading moet zijn afgezet. Open de klep van de laadaansluiting. Verwijder de afdekking van de laadkabelstekker en duw de laadkabelstekker vervolgens zover mogelijk in de laadaansluiting van de auto. Klem de beschermdop van de laadkabelstekker vast zoals afgebeeld. BELANGRIJK Plaats om lakschade te voorkomen bij hevige storm bijvoorbeeld de beschermdop van de laadaansluiting dusdanig dat deze niet tegen het lakwerk aankomt. Sluit de laadkabel aan op een 230V-stopcontact. Gebruik nooit een verlengkabel. 454 HYBRIDE-INFORMATIE 4. De laadkabelstekker wordt geblokkeerd/ vergrendeld en binnen zo'n 5 seconden gaat de oplading van start. Wanneer de oplading is gestart, knippert het groene LED-lampje in de laadaansluiting. Op het bestuurdersdisplay verschijnt de berekende resterende laadtijd of een melding als de oplading niet naar behoren verloopt. De oplading van de accu kan enige tijd worden onderbroken, als u de auto ontgrendelt: • en het portier opent – de oplading gaat binnen enkele minuten opnieuw van start. • zonder het portier te openen – er vindt automatisch hervergrendeling plaats. De oplading wordt na 1 minuut hervat. BELANGRIJK Haal de stekker van de laadkabel nooit uit het 230V-contact (wisselspanning) tijdens het opladen; het gevaar is dan aanwezig dat het 230V-contact beschadigd raakt. Onderbreek altijd eerst het opladen voordat u de laadkabel loskoppelt – eerst van de laadaansluiting van de auto en daarna van het 230V-contact. • • Hybride-accu opladen (p. 447) Laadstatus in laadaansluiting op auto Klep van laadaansluiting openen en sluiten (p. 452) Een LED-lampje in de laadaansluiting geeft de laadstatus aan. • Laadstatus in laadaansluiting op auto (p. 455) • Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto (p. 460) • Laadstatus op regeleenheid laadkabel (p. 457) • Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) Gerelateerde informatie Positie van het LED-lampje van de laadaansluiting op de auto. Het LED-lampje geeft tijdens het opladen de actuele status aan. Als het LED-lampje niet brandt, controleer dan of de kabel goed in het stopcontact en in de laadaansluiting op de auto zit. Bij inschakeling van de interieurverlichting branden het witte, rode en oranje ledje (om enige tijd na uitschakeling van de interieurverlichting weer te doven). Tijdens de oplading kan er een plasje water onder de auto ontstaan afkomstig van de airco. Dit is normaal en hoort bij de koelfunctie van de hybride-accu. }} 455 HYBRIDE-INFORMATIE || LED-lampje brandt Betekenis Wit Hulpverlichting. Geel Stand-byA - in afwachting van oplading. Knippert groen Wordt opgeladenB. Groen Oplading gereedC. Rood Er is een storing opgetreden. A B C Bijvoorbeeld bij het openen van een portier of als de laadkabelstekker niet vergrendeld is. Naarmate de ladingstoestand van de accu verbetert gaat het ledje langzamer knipperen. Dooft na enige tijd. Gerelateerde informatie 456 • • Hybride-accu opladen (p. 447) • Laadstatus op regeleenheid laadkabel (p. 457) • Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto (p. 460) HYBRIDE-INFORMATIE Laadstatus op regeleenheid laadkabel Led-lampje 1 Led-lampje 2 De verschillende lampjes op de regeleenheid van de laadkabel geven tijdens en na het opladen de laadstatus aan. De led6-lampjes op de regeleenheid. 6 Lichtdiode (Light Emitting Diode) }} 457 HYBRIDE-INFORMATIE || Led 1 Led 2 Status Betekenis Aanbevolen maatregel Knippert afwisselend blauw, geel en rood Knippert afwisselend blauw, geel en rood Initialisatie Zelftest Wacht totdat de zelftest is afgerond. Brandt blauw Gedoofd Stand-by De laadkabel is niet aangesloten op de auto. Sluit de laadkabel aan op de laadaansluiting van de auto. Knippert blauw Gedoofd Stand-by Opladen is mogelijk maar is niet geactiveerd door de elektronica. Wacht totdat de oplading start. Knippert blauw Knippert blauw Wordt opgeladen. • De elektronica van de auto heeft de oplading gestart. • Wordt opgeladen. Gedoofd Knippert geel Wordt opgeladen. De temperatuurcontrole heeft een te hoge temperatuur gedetecteerd. Er wordt geladen met een gereduceerde stroomsterkte. Start de oplading opnieuw. Neem contact op met de vakman, als het probleem aanhoudt. Gedoofd Brandt geel Oplading is niet mogelijk. De temperatuurcontrole grijpt in voor het 230V-stopcontact. Start de oplading opnieuw. Neem contact op met de vakman, als het probleem aanhoudt. Gedoofd Knippert rood Oplading is niet mogelijk. De aardlekschakelaar van de laadkabel is in werking getreden. 1. Haal de laadkabel uit het 230V-stopcontact. 2. De aardlekschakelaar wordt na 10 seconden gereset en de eenheid herstart. 3. Sluit de laadkabel aan op het 230V-stopcontact. 4. Neem contact op met de vakman, als het probleem aanhoudt. Knippert rood 458 Wacht totdat de accu volledig is opgeladen. Brandt rood Oplading is niet mogelijk. De laadkabel is aangesloten op een ongeaard 230V-stopcontact. Sluit de laadkabel aan op een geaard 230V-stopcontact. Neem contact op met de vakman, als het probleem aanhoudt. HYBRIDE-INFORMATIE Led 1 Led 2 Status Betekenis Aanbevolen maatregel Knippert rood Knippert rood Oplading is niet mogelijk. Interne storing. De laadkabel is beschadigd en moet worden gerepareerd. Neem contact op met de vakman. Gerelateerde informatie • • Hybride-accu opladen (p. 447) • Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto (p. 460) • Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) Laadstatus in laadaansluiting op auto (p. 455) 459 HYBRIDE-INFORMATIE Laadstatus op bestuurdersdisplay van auto geven. De informatie blijft staan het bestuurdersdisplay actief is. Op het bestuurdersdisplay wordt de laadstatus zowel met een symbool als met een tekst aangeSymbool A 460 Melding Betekenis Volledig opgeladen om: [Tijd] verschijnt in combinatie met een animatie met blauw pulserend licht door de laadkabel. Er vindt oplading plaats en het tijdstip verschijnt dat de accu naar schatting volledig opgeladen is. De tekst Opladen klaar verschijnt. Er verschijnt een afbeelding van de auto met een LED-indicator bij de laadaansluiting die groen oplicht. De accu is volledig opgeladen. De tekst Fout opladen verschijnt. De LED-indicator bij de laadaansluiting licht rood op. Er heeft zich een storing voorgedaan. Controleer de aansluiting van de laadkabel bij de laadaansluiting van de auto en bij het 230V-stopcontactA (wisselstroom). De spanning op het stopcontact kan per markt verschillen. HYBRIDE-INFORMATIE N.B. Als u het bestuurdersdisplay enige tijd niet gebruikt, wordt het gedeactiveerd. U kunt het display opnieuw activeren door: • • • het rempedaal te bedienen; een van de portieren te openen, of zet de auto in contactslotstand I door de START-knop rechtsom te draaien en los te laten. Gerelateerde informatie • • Hybride-accu opladen (p. 447) • Laadstatus in laadaansluiting op auto (p. 455) • Laadstatus op regeleenheid laadkabel (p. 457) • Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) Symbolen en meldingen voor Twin Engine op bestuurdersdisplay (p. 464) 461 HYBRIDE-INFORMATIE Oplading van hybride-accu beëindigen Sluit de oplading af door de auto te ontgrendelen, de laadkabel uit de laadaansluiting van de auto te halen en daarna uit het 230V-stopcontact7 (wisselstroom). BELANGRIJK Ontgrendel de auto via de ontgrendelingsknop op de transpondersleutel alvorens de laadkabel uit de laadaansluiting van de auto los te nemen. Dit ook als de portieren van de auto al zijn ontgrendeld. Als u de auto niet ontgrendelt via de ontgrendelingsknop, kan schade aan de laadkabel of aan het laadsysteem ontstaan. Ontgrendel de auto met de transpondersleutel – het opladen wordt beëindigd en de geblokkeerde laadkabelstekker wordt vrijgegeven. 7 462 Plaats de laadkabel terug in het opbergvak onder de vloer in de bagageruimte. Automatische laadkabelvergrendeling N.B. Ontgrendel altijd de auto om het opladen te onderbreken, voordat u de stekker uit het 230V-contact (wisselspanning) haalt. Let erop dat u de laadkabel uit de laadaansluiting van de auto haalt voordat u de stekker uit het 230V-contact haalt, niet alleen om schade aan het systeem te voorkomen, maar ook om te voorkomen dat het opladen onbedoeld wordt onderbroken. Haal de kabel uit het 230V-stopcontact. Haal de kabel uit de laadaansluiting van de auto en sluit de klep. Als u de laadkabel na ontgrendeling niet losneemt uit de laadaansluiting, wordt de kabel enige tijd later automatisch opnieuw vergrendeld om de optimale ladingsgraad en actieradius te verkrijgen en ervoor te zorgen dat u de preconditioning kunt gebruiken. De laadkabel is weer los te nemen als u de auto ontgrendelt vanaf de transpondersleutel. Bij auto's met Passive Entry* kunt u opnieuw vergrendelen en ontgrendelen met behulp van een portiergreep. Gerelateerde informatie • Klep van laadaansluiting openen en sluiten (p. 452) • Laadkabel (p. 449) De spanning op het stopcontact kan per markt verschillen. * Optie/accessoire. HYBRIDE-INFORMATIE • • Hybride-accu opladen (p. 447) Oplading van hybride-accu starten (p. 453) 463 HYBRIDE-INFORMATIE Symbolen en meldingen voor Twin Engine op bestuurdersdisplay Op het bestuurdersdisplay kunnen enkele symbolen en meldingen verschijnen ten aanzien van Symbool Twin Engine. Ze kunnen ook verschijnen in combinatie met algemene controle- en waarschuwingssymbolen en doven nadat de onderliggende problemen zijn verholpen. Melding Betekenis 12V-accu Storing in de hybride-accu. Bezoek een werkplaatsA om de accu zo spoedig mogelijk te laten controleren. Laadfout, service urgent. Rijd naar werkplaats. 12V-accu Laadfout. Stop veilig 12V-accu Zekering defect Service vereist Storing in de hybride-accu. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en neem contact op met een werkplaatsA voor controle van de accu. Storing in de hybride-accu. Bezoek een werkplaatsA om de werking zo spoedig mogelijk te laten controleren. Oververhit, stop veilig De temperatuur in de hybride-accu lijkt abnormaal toe te nemen, breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Wacht minimaal 5 minuten, voordat u verder rijdt. Bel de werkplaatsA of controleer van de buitenzijde of alles weer normaal werkt, voordat u verder rijdt. Vermogen verlaagd De hybride-accu is onvoldoende opgeladen voor hogere snelheden. Laad de accu zo spoedig mogelijk op. Hybride-accu Max. rijsnelheid beperkt Hybridesysteem Ruw gedrag bij lage snelheid, gebruik auto OK 464 Het hybridesysteem werkt niet naar behoren. Bezoek een werkplaatsA om de werking zo spoedig mogelijk te laten controleren. HYBRIDE-INFORMATIE Symbool Melding Betekenis Storing hybridesyst. Het hybridesysteem is defect. Bezoek een werkplaatsA om de werking zo spoedig mogelijk te laten controleren. Service vereist Laadkabel Vóór starten verwijderen Laadkabel Verwijderd? Draai knop en houd 7s ingedrukt A Verschijnt, wanneer u de auto probeert te starten, terwijl de laadkabel nog op de auto is aangesloten. Koppel de laadkabel los en sluit de klep van de laadaansluiting. Verschijnt, wanneer u na een eerste startpoging, de auto probeert te starten met de laadkabel nog aangesloten op de auto. Ontkoppel de laadkabel of controleer of de laadkabel daadwerkelijk is losgekoppeld en of de klep van de laadaansluiting is gesloten. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • Oplading van hybride-accu starten (p. 453) Oplading van hybride-accu beëindigen (p. 462) • • Hybride-accu opladen (p. 447) • Controlesymbolen op bestuurdersdisplay (p. 95) • • Hybridemeter (p. 87) Waarschuwingssymbolen op bestuurdersdisplay (p. 97) Hybridemeter (p. 88) 465 HYBRIDE-INFORMATIE Langdurige stalling van auto met hybride-accu 2. Om te zorgen dat de hybride-accu bij langdurige opslag (langer dan 1 maand) van de auto in een zo goed mogelijke staat blijft wordt aanbevolen om de ladingsgraad volgens het bestuurdersdisplay op zo'n 25% te houden. Als de opslag langer dan 6 maanden heeft geduurd of het laadniveau van de hybrideaccu duidelijk lager is dan 25% - laad de accu weer tot ca. 25% op om te compenseren voor de natuurlijke zelfontlading die juist merkbaar is bij langdurige opslag. Controleer regelmatig het laadniveau op het bestuurdersdisplay. Ga als volgt te werk: N.B. Parkeer de auto zo koel mogelijk om te zorgen dat de accu bij langdurige stalling zo min mogelijk achteruitgaat. Parkeer de auto zomers bij voorkeur overdekt of buiten in de schaduw, afhankelijk van waar de temperatuur het laagst is. Gerelateerde informatie 1. 466 Rijd bij een hoge ladingsgraad in de auto totdat de ladingsgraad ca. 25% is. Als de ladingsgraad laag is - laad de accu op tot ca. 25%. • • • Oplading van hybride-accu starten (p. 453) Hybridemeter (p. 88) Hybride-accu opladen (p. 447) STARTEN EN RIJDEN STARTEN EN RIJDEN Motor starten De auto wordt gestart met de startknop op de tunnelconsole als de transpondersleutel zich in het interieur bevindt. met ondersteuning voor starten zonder sleutel (passief startsysteem). Om de auto te starten: 1. 2. De startknop op de tunnelconsole. WAARSCHUWING Vóór het starten: • • • Doe de veiligheidsgordel om. Stel stoel, stuur en spiegels in. Zorg ervoor dat het rempedaal volledig kan worden ingetrapt. U gebruikt de transpondersleutel zelf niet bij het starten van de auto, omdat de auto is uitgerust 1 468 3. Controleer of de transpondersleutel in de auto aanwezig is. Voor auto's met passieve start moet de sleutel zich voor in het interieur bevinden. Met de optie passieve vergrendeling/ontgrendeling* van de auto is het voldoende dat de transpondersleutel zich ergens in de auto bevindt. Houd het rempedaal volledig ingetrapt1. Bij een auto met een automatische versnellingsbak moet u ervoor zorgen dat u schakelstand P of N hebt gekozen. Zorg er bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak voor dat de schakelhendel in de neutraalstand staat of dat u het koppelingspedaal bedient. Draai de startknop rechtsom en laat de knop weer los. De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. Bij het starten van de motor blijft de startmotor draaien, totdat de motor aanslaat of totdat de beveiliging tegen oververhitting in werking treedt. gedraaid. Ter bevestiging dat de motor is gestart, doven de controlelampjes op het bestuurdersdisplay en gaat het gekozen thema branden. Er zijn echter situaties waarbij de benzinemotor start, zoals bij een te lage buitentemperatuur of als de hybride-accu moet worden opgeladen. Start de auto niet wanneer de laadkabel is aangesloten. Maar als de laadkabel niet kan worden losgetrokken of als de auto ten onrechte detecteert dat er een laadkabel is aangesloten, kunt u de volgende alternatieve startprocedure hanteren: 1. Trap op het rempedaal en draai de startknop rechtsom. 2. De tekst Laadkabel Vóór starten verwijderen verschijnt op het bestuurdersdisplay. 3. Draai de startknop opnieuw rechtsom. 4. Draai, wanneer de tekst Verwijderd? Draai knop en houd 7s ingedrukt verschijnt, de startknop 7 seconden lang naar START om de auto te starten. Bij start in normale omstandigheden wordt doorgaans de elektrische aandrijving gebruikt – de benzinemotor blijft uitgeschakeld. Dit betekent dat de elektromotor “gestart” en de auto rijklaar is, wanneer u de startknop rechtsom hebt Als de auto rolt, kunt u de motor starten door de startknop rechtsom te draaien. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN dersdisplay verschijnt, wacht dan tot de melding verdwijnt en doe vervolgens een nieuwe startpoging. N.B. Voor bepaalde motortypen kan het stationaire toerental bij een koude start duidelijk hoger dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de normale bedrijfstemperatuur te krijgen waardoor de uitlaatgasemissies afnemen en het milieu wordt ontzien. BELANGRIJK Als de motor na 3 pogingen niet gestart is, wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe poging doet. Het startvermogen neemt toe als de startaccu zich kan herstellen. Gerelateerde informatie Positie back-uplezer in de tunnelconsole. Als bij het starten de melding Sleutel niet gevonden op het bestuurdersdisplay verschijnt, plaats dan de transpondersleutel in de buurt van de back-uplezer. Doe vervolgens een nieuwe startpoging. N.B. U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte hybride-accu. WAARSCHUWING • • • • • Auto afzetten (p. 470) Contactslotstanden (p. 470) Stuurwiel verstellen (p. 203) Starthulp met andere accu (p. 511) Contactslotstand kiezen (p. 471) Verwijder de transpondersleutel nooit uit de auto tijdens het rijden. N.B. Zorg ervoor dat er geen andere autosleutels, metalen voorwerpen of elektronische apparaten (zoals mobiele telefoons, tablets, laptops of laders) in de back-uplezer liggen, wanneer u de transpondersleutel in de back-uplezer plaatst. Als er zich meerdere sleutels in de back-uplezer bevinden, kunnen deze elkaar storen. WAARSCHUWING Neem bij het verlaten van de auto altijd de transpondersleutel mee en zorg dat het elektrische systeem van de auto in contactslotstand 0 staat – vooral als er kinderen in de auto achterblijven. Als bij het starten de melding Motor starten Systeemcontrole, wachten op het bestuur- 469 STARTEN EN RIJDEN Auto afzetten Gerelateerde informatie U zet de auto af met de startknop op de tunnelconsole. • • • • • Motor starten (p. 468) Contactslotstanden (p. 470) Stuurwiel verstellen (p. 203) Starthulp met andere accu (p. 511) Contactslotstand kiezen (p. 471) Contactslotstanden Het elektrische systeem van de auto is in verschillende standen te zetten voor gebruik van verschillende autosystemen. Om een beperkt aantal functies te kunnen gebruiken bij een uitgeschakelde motor is het elektrische systeem van de auto in drie verschillende standen te zetten: 0, I en II. In de gebruikershandleiding worden deze standen overal voorafgegaan door de aanduiding "contactslotstand". De volgende tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende contactslotstanden/standen: De startknop op de tunnelconsole. Om de auto af te zetten: – Draai de startknop rechtsom en laat de knop weer los – de auto wordt afgezet. De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. Als de keuzehendel bij een auto met een automatische versnellingsbak niet in stand P staat of als de auto rijdt: – 470 Draai de startknop rechtsom en houd de knop in deze stand vast totdat de auto wordt afgezet. STARTEN EN RIJDEN Niveau 0 Functies Functies Contactslotstand kiezen • De koplampen worden ontstoken. Het elektrische systeem van de auto is in verschillende standen te zetten voor gebruik van verschillende autosystemen. Elektrisch bedienbare* stoelen zijn te verstellen. • Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. Contactslotstand kiezen • Elektrisch bedienbare ruiten zijn te gebruiken. • • Middendisplay wordt ingeschakeld en is te gebruikenA. • Het infotainmentsysteem is te gebruikenA. Meerdere andere systemen worden geactiveerd. De stoelverwarming en achterruitverwarming zijn echter pas te activeren na het starten van de auto. • Kilometerteller, klok en temperatuurmeter worden verlichtA. • In deze contactslotstand zijn de functies tijdsgestuurd. Ze worden na een poosje automatisch uitgeschakeld. I Niveau • • • Panoramadak, elektrisch bedienbare ruiten, 12V-aansluitingen in passagiersruimte, Bluetooth, navigatie, telefoon, interieurventilator en voorruitwissers zijn te gebruiken. II Deze contactslotstand vergt veel stroom van de accu en moet daarom worden vermeden! A Ook geactiveerd bij opening van het portier. Gerelateerde informatie • • • • Motor starten (p. 468) De startknop op de tunnelconsole. Stuurwiel verstellen (p. 203) • Starthulp met andere accu (p. 511) Contactslotstand kiezen (p. 471) Elektrisch bedienbare stoelen zijn te verstellen. Contactslotstand 0 - Vergrendel de auto en bewaar de transpondersleutel binnen in de auto. N.B. Om stand I of II te realiseren zonder dat de motor wordt gestart moet u bij het selecteren van deze contactslotstanden het rempedaal of bij een auto met een handbak het koppelingspedaal niet bedienen. 12V-aansluitingen* in de bagageruimte zijn te gebruiken. In deze contactslotstand is het stroomverbruik belastend voor de accu. • Contactslotstand I - Draai de startknop rechtsom en laat de knop weer los. De knop }} * Optie/accessoire. 471 STARTEN EN RIJDEN veert automatisch terug naar de uitgangspositie. || • Contactslotstand II - Draai de startknop rechtsom en houd de knop zo’n 5 seconden in deze stand vast. Laat vervolgens knop los, die automatisch terugveert naar de uitgangspositie. • Terug naar contactslotstand 0 – Om terug te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand I en II moet u de startknop rechtsom draaien en de knop loslaten. De knop veert automatisch terug naar de uitgangspositie. Gerelateerde informatie • • • • • Motor starten (p. 468) Auto afzetten (p. 470) Contactslotstanden (p. 470) Stuurwiel verstellen (p. 203) Alcoholslot* • Contactslotstanden (p. 470) Het alcoholslot voorkomt dat bestuurders die onder invloed zijn in de auto kunnen rijden. Voordat de motor kan worden gestart, moet u een blaastest afgeven om vast te stellen dat u niet onder de invloed van alcohol bent. Het alcoholslot wordt gekalibreerd ten opzichte van de grenswaarde voor verkeersdeelname die in uw land geldt. De auto heeft een interface voor elektrische aansluiting van de door Volvo goedgekeurde alcoholslotmerken en -modellen. De interface maakt het eenvoudig om een alcoholslot aan te sluiten en biedt de mogelijkheid om alcoholslotmeldingen op het hoofddisplay van de auto weer te geven. Raadpleeg voor informatie over een bepaald alcoholslot de handleiding van de fabrikant van het alcoholslot. Starthulp met andere accu (p. 511) WAARSCHUWING Het alcoholslot is een hulpmiddel dat u niet ontslaat van uw verantwoordelijkheden als bestuurder. De bestuurder dient altijd nuchter te blijven en de auto op een veilige manier te besturen. Gerelateerde informatie • • • 472 Alcoholslot* omzeilen (p. 473) Alvorens een motor met alcoholslot te starten (p. 473) Motor starten (p. 468) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Alcoholslot* omzeilen Gerelateerde informatie In noodsituaties of als het alcoholslot defect is, kunt u het alcoholslot omzeilen om toch in de auto te kunnen rijden. • • Zie de desbetreffende handleiding voor het deactiveren van een bepaald alcoholslot. • • Bypass-functie activeren N.B. Alle bypass-activeringen worden geregistreerd en opgeslagen in een geheugen in de regeleenheid van het alcoholslot. Het is niet mogelijk een bypass te annuleren. Alcoholslot* (p. 472) Alvorens een motor met alcoholslot te starten (p. 473) Motor starten (p. 468) Contactslotstanden (p. 470) Alvorens een motor met alcoholslot te starten De blaasunit wordt automatisch geactiveerd en gereedgemaakt voor gebruik bij het ontgrendelen van de auto. Waar u op moet letten Voor een goede werking en een zo nauwkeurig mogelijk meetresultaat: • Zo'n 5 minuten voor de blaastest niet eten of drinken. • De voorruit niet te lang sproeien – de alcohol in de sproeiervloeistof kan een verkeerd meetresultaat opleveren. N.B. Op het scherm verschijnt de melding Blaas in alcoholslot Bypass?: • • Kies bij het verschijnen van "Cancel/Yes" voor de bypass-functie door op de pijl-rechts van de knoppenset rechts op het stuurwiel en vervolgens op de O-knop. Kies bij het verschijnen van "Yes" voor de bypass-functie door op de O-knop te drukken. Het alcoholslot is daarmee omzeild, waarna de auto te starten is. Binnen 30 minuten na afloop van een rit kan de motor opnieuw gestart worden zonder dat er een nieuwe blaastest nodig is. Gerelateerde informatie • • • • Alcoholslot* omzeilen (p. 473) Alcoholslot* (p. 472) Motor starten (p. 468) Contactslotstanden (p. 470) Bij installatie van het alcoholslot wordt het maximale aantal keren ingesteld dat de bypass-functie te activeren is voordat service vereist is. * Optie/accessoire. 473 STARTEN EN RIJDEN Remsystemen Rempedaal De remmen van de auto worden gebruikt om snelheid te minderen of om te voorkomen dat een geparkeerde auto wegrolt. Het rempedaal is onderdeel van het remsysteem. Naast de bedrijfsrem en de parkeerrem heeft de auto meerdere andere systemen voor automatische remondersteuning. Deze systemen bieden ondersteuning doordat u bijvoorbeeld tijdens het wachten voor een verkeerslicht, het wegrijden op een oplopende helling of ritten op aflopende hellingen uw voet niet op het rempedaal hoeft te houden. Afhankelijk van de uitrusting van de auto beschikt u mogelijk over de volgende remondersteuningssystemen: • • • • Automatische rem bij stilstand (Auto Hold) Hellingrem (Hill Start Assist) Automatisch remmen na een aanrijding City Safety Gerelateerde informatie • • • • 474 Rempedaal (p. 474) Parkeerrem (p. 477) Automatische rem bij stilstand (p. 480) Automatisch remmen na een aanrijding (p. 482) • Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 481) • City Safety™ (p. 367) De auto is uitgerust met twee remkringen. Als een van de remkringen beschadigd raakt, neemt de rempedaalweg toe. U moet dan harder op het pedaal trappen voor een normale remwerking. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen wanneer de elektromotor of de verbrandingsmotor draait. automatische test plaatsvindt. De test is waarneembaar in de vorm van trillingen in het rempedaal. Bij licht afremmen wordt de hybrideaccu opgeladen. Bij licht remmen wordt op de elektromotor afgeremd. De bewegingsenergie van de auto wordt dan omgezet in elektrische energie om de hybride-accu mee op te laden. Het bestuurdersdisplay geeft aan dat de accu wordt opgeladen tijdens het afremmen op de elektromotor. Als u het rempedaal bedient met de auto uitgeschakeld, moet u harder op het pedaal trappen om de auto te remmen. In bergachtig gebied of bij ritten met een zware belading kunt u de remmen ontzien door op de motor af te remmen in schakelstand B. Antiblokkeerremsysteem De auto heeft een antiblokkeerremsysteem, Antilock Braking System (ABS), dat voorkomt dat de wielen blokkeren tijdens het remmen om de auto bestuurbaar te houden. Bij activering van deze functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volkomen normaal. Wanneer u nadat de auto is aangeslagen het rempedaal loslaat, gaat een kortdurende, automatische test van het ABS van start. Het is mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een Het bestuurdersdisplay geeft aan dat er bij het afremmen op de elektromotor oplading plaatsvindt. De terugwinning vindt plaats bij snelheden tussen 150–5 km/h (93–3 mph). Bij krachtig remmen en bij snelheden buiten het gespecificeerde interval wordt ook het hydraulische remsysteem ingeschakeld. Op het bestuurdersdisplay wordt STARTEN EN RIJDEN dit aangegeven met de wijzer onder in het rode veld. WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje voor storingen in het remsysteem en het ABS tegelijkertijd branden, is er mogelijk een fout opgetreden in het remsysteem. Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. Brandt langer dan 2 seconden continu. ABS vertoont een storing. Het standaardremsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. • • • Als de melding Rempedaal Eigenschappen veranderd Service vereist verschijnt, is de "Brake-by-wire" defect. U moet harder op het pedaal trappen voor de remwerking. • • • • Het systeem van een remversterker, BAS (Brake Assist System), helpt om bij afremmen de remkracht te verhogen en het verkort daarmee de remweg. • Als het remvloeistofpeil in dat geval normaal is, moet u voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het systeem registreert de wijze waarop u het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de remkracht. De remkracht kan worden versterkt tot het niveau waarop het ABS-systeem ingrijpt. De regeling wordt uitgeschakeld, wanneer u de druk op het rempedaal vermindert. • Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. De oorzaak van het remvloeistofverlies moet worden gecontroleerd. • Pedaalsensor defect. Brand tijdens het starten van de motor 2 seconden continu: Automatische functietest. Remversterker Gerelateerde informatie Rempedaal (p. 474) Gerelateerde informatie Remversterker (p. 475) Automatische rem bij stilstand (p. 480) Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 481) Remmen op natte rijbanen (p. 476) Remmen op gepekelde rijbanen (p. 476) Onderhoud van het remsysteem (p. 476) Remlichten (p. 162) 475 STARTEN EN RIJDEN Remmen op natte rijbanen Remmen op gepekelde rijbanen Onderhoud van het remsysteem Bij lange ritten in zware regenval zonder te remmen kan de remwerking bij de eerste bediening van het rempedaal iets op zich laten wachten. Bij remmen op gepekelde wegen kan er een zoutlaagje ontstaan op remschijven en remblokken. Controleer de componenten van het remsysteem regelmatig op slijtage. Dat kan ook het geval zijn als u uw auto hebt gewassen. U moet dan harder op de rem trappen. Houd daarom meer afstand tot voorliggers. Dat kan tot een langere remweg leiden. Houd daarom extra afstand tot voorliggers. Andere voorzorgsmaatregelen: Trap stevig op de rem na ritten op natte wegen of na het wassen van de auto. De remschijven worden dan warm, drogen sneller en worden beschermd tegen corrosie. Houd bij het remmen rekening met de verkeerssituatie. • Rem af en toe om een eventueel zoutlaagje te verwijderen. Let erop dat medeweggebruikers geen gevaar lopen doordat u remt. • Trap het rempedaal voorzichtig in als u op uw plaats van bestemming bent aangekomen en voordat u opnieuw de weg op gaat. Gerelateerde informatie • • Rempedaal (p. 474) Gerelateerde informatie Remmen op gepekelde rijbanen (p. 476) • • Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de service-intervallen van Volvo aan te houden zoals omschreven in het Serviceen garantieboekje. De remwerking van nieuwe en vervangen remblokken en remschijven is pas optimaal als ze na een paar honderd kilometer (mijl) rijden zijn 'ingesleten'. Compenseer de verminderde remwerking door harder op het rempedaal te trappen. Volvo raadt aan uitsluitend remblokken te monteren die voor uw Volvo zijn goedgekeurd. Rempedaal (p. 474) BELANGRIJK Remmen op natte rijbanen (p. 476) De onderdelen van het remsystemen moeten regelmatig op slijtage worden gecontroleerd. Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn werk gaat of laat de controle over aan de werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 476 Rempedaal (p. 474) STARTEN EN RIJDEN Parkeerrem Gerelateerde informatie De parkeerrem voorkomt met behulp van mechanische blokkering/vergrendeling van twee wielen dat een stilstaande auto kan wegrollen. • Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 477) • • • Op een helling parkeren (p. 479) Gebruik de parkeerrem om te voorkomen dat een stilstaande auto kan wegrollen. Bij een storing in de parkeerrem (p. 479) Parkeerrem activeren De bediening voor de parkeerrem zit op de tunnelconsole tussen de voorstoelen. Bij activering van de elektrische bediende parkeerrem hoort u een zwak elektromotorgeluid. Het geluid is tevens waarneembaar bij een automatische functiecontrole van de parkeerrem. Als de auto stilstaat wanneer u de parkeerrem aanzet, werkt de rem alleen op de achterwielen. Als u de parkeerrem tijdens het rijden aanzet, wordt de normale bedrijfsrem geactiveerd. Daarbij werkt de rem op alle vier de wielen. Wanneer de auto bijna stilstaat, worden alleen de achterwielen geremd. Parkeerrem activeren en deactiveren Automatische rem bij stilstand (p. 480) 1. Trek de knop omhoog. > Het symbool op het bestuurdersdisplay gaat branden wanneer de parkeerrem is geactiveerd. 2. Controleer of de auto daadwerkelijk stilstaat. }} 477 STARTEN EN RIJDEN || Symbool op bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Het symbool brandt wanneer de parkeerrem is geactiveerd. Als het symbool knippert, betekent dit dat er ergens een storing is opgetreden. Lees de melding op het bestuurdersdisplay. N.B. Bij activeren van de noodrem bij hogere snelheden klinkt er tijdens het remmen een signaal. als de functie Auto Hold (automatische rem bij stilstand) is geactiveerd en de auto enige tijd (5–10 minuten) stilgestaan heeft. • wanneer u schakelstand P kiest op een steile helling. Noodrem In noodgevallen kunt u de parkeerrem ook tijdens het rijden activeren door de knop uit te trekken en vast te houden. Bij het loslaten van de handgreep of het bedienen van het gaspedaal wordt de rem uitgeschakeld. 478 N.B. Gerelateerde informatie wanneer u de auto hebt uitgeschakeld en de instelling voor automatische activering van de parkeerrem geactiveerd is op het middendisplay. • Kies de schakelstand D of R en geef gas. > De parkeerrem wordt gelost en het symbool op het bestuurdersdisplay dooft. Bij de eerste start van de auto kan de parkeerrem eraf worden gehaald zonder dat de bestuurder de veiligheidsgordel om heeft. Parkeerrem deactiveren Automatische activering De parkeerrem wordt automatisch geactiveerd: • 4. Handmatig deactiveren 1. Trap het rempedaal stevig in. 2. Druk de knop in. > De parkeerrem wordt gelost en het symbool op het bestuurdersdisplay dooft. Automatisch deactiveren 1. Doe de veiligheidsgordel om. 2. Trap het rempedaal stevig in. 3. Start de motor. • Instelling voor automatische activering van de parkeerrem (p. 479) • • • Bij een storing in de parkeerrem (p. 479) Parkeerrem (p. 477) Op een helling parkeren (p. 479) STARTEN EN RIJDEN Instelling voor automatische activering van de parkeerrem Geef aan of de parkeerrem automatisch moet worden geactiveerd bij uitschakeling van de auto. Op een helling parkeren Bij een storing in de parkeerrem Maak altijd gebruik van de parkeerrem bij het parkeren op een helling. Neem contact op met een erkende Volvo-werkplaats als het na meerdere pogingen niet lukt om de parkeerrem te activeren of te deactiveren. WAARSCHUWING Gebruik bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem. Stand P is bij een automaat niet voldoende om de auto in alle situaties staande te houden. U maakt een keuze in het instellingsmenu op het middendisplay. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op My Car Parkeerrem en vering en vink de functie Parkeerrem automatisch activeren aan of uit. Gerelateerde informatie • Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 477) • Parkeerrem (p. 477) Bij het parkeren van de auto op een oplopende helling: • Draai de wielen van de trottoirband af. Bij het parkeren van de auto op een aflopende helling: • Draai de wielen naar de trottoirband toe. Zware belading op oplopende hellingen Bij een zware belading zoals een aanhangwagen is het mogelijk dat de auto op een steile, oplopende helling achteruitrolt, wanneer de parkeerrem automatisch wordt gelost. U kunt dit voorkomen door tijdens het wegrijden de knop omhoog te trekken. Laat de handgreep weer los zodra de koppeling aangrijpt. Er klinkt een waarschuwingssignaal als u rijdt met de parkeerrem aangetrokken. Als u de auto moet parkeren voordat een eventuele storing kan worden verholpen, dient u de wielen net als bij het parkeren op een helling van de trottoirband/berm af te draaien en de keuzehendel in stand P te zetten. Lage accuspanning Als de accuspanning te laag is, kunt u de parkeerrem niet aanzetten noch lossen. Sluit een hulpaccu aan, als de accuspanning te laag is. Remblokken vervangen Laat de remblokken op de achterwielen vervangen in een werkplaats met het oog op de constructie van de elektrische parkeerrem – een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Gerelateerde informatie • Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 477) }} 479 STARTEN EN RIJDEN || Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Als het symbool knippert, betekent dit dat er ergens een storing is opgetreden. Zie de melding op het bestuurdersdisplay. Storing in remsysteem. Zie de melding op het bestuurdersdisplay. Informatiemelding op het bestuurdersdisplay. Automatische rem bij stilstand Dankzij de automatische rem bij stilstand (Auto Hold) kunt u bij stilstand voor verkeerslichten of een kruising het rempedaal loslaten zonder dat dit gevolgen heeft voor de remwerking. Zodra de auto stilstaat, worden de remmen automatisch geactiveerd. Het systeem kan de auto staande houden met de bedrijfsrem of de parkeerrem en werkt ongeacht hellingspercentage. Bij het wegrijden worden de remmen automatisch gelost als de bestuurder in de veiligheidsgordel zit. N.B. Bij het afremmen tot stilstand op op- en aflopende hellingen moet u het rempedaal iets steviger intrappen voordat u het loslaat om er zeker van te zijn dat de auto helemaal stilstaat. Gerelateerde informatie • • • Parkeerrem activeren en deactiveren (p. 477) Startaccu (p. 659) Serviceprogramma van Volvo (p. 642) De parkeerrem wordt geactiveerd als: • • • • 480 de auto wordt afgezet het bestuurdersportier wordt geopend de bestuurder de veiligheidsgordel losneemt de auto enige tijd (5–10 minuten) stilgestaan heeft Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Het symbool brandt als het systeem het rempedaal gebruikt om de auto stil te houden. Het symbool brandt als het systeem de parkeerrem gebruikt om de auto stil te houden. Gerelateerde informatie • • • • Automatische rem bij stilstand activeren en deactiveren (p. 481) Rempedaal (p. 474) Parkeerrem (p. 477) Hulp tijdens het wegrijden op een helling (p. 481) STARTEN EN RIJDEN Automatische rem bij stilstand activeren en deactiveren • Het systeem blijft uitgeschakeld, totdat u het weer activeert. Hulp tijdens het wegrijden op een helling De automatische rem bij stilstand is te activeren met de knop op de tunnelconsole. • Bij uitschakeling van het systeem blijft de hellingrem (HSA) actief om te voorkomen dat de auto bij het wegrijden op een oplopende helling achteruitrolt. De hellingrem, Hill Start Assist (HSA), voorkomt dat de auto achteruitrolt bij het starten op een oplopende helling. Tijdens het achteruitrijden op een oplopende helling voorkomt het systeem dat de auto vooruitrolt. Gerelateerde informatie • Automatische rem bij stilstand (p. 480) Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst. De tijdelijke remwerking wordt na enige seconden opgeheven of eerder wanneer u wegrijdt. De hellingrem is ook beschikbaar als de automatische rem bij stilstand (Auto Hold) uitstaat. – Met de knop op de tunnelconsole kunt u de functie activeren of deactiveren. > Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de functie geactiveerd is. Een geactiveerde functie is een volgende keer dat u de auto start opnieuw actief. Gerelateerde informatie • • Automatische rem bij stilstand (p. 480) Rempedaal (p. 474) Geldt bij uitschakeling Als het systeem actief is en de auto staande houdt met het remsysteem (symbool A brandt), moet u rempedaal bedienen en tegelijkertijd op de knop drukken om het systeem uit te schakelen. 481 STARTEN EN RIJDEN Automatisch remmen na een aanrijding Bij een aanrijding waarbij het activeringsniveau voor pyrotechnische gordelspanners of airbags wordt bereikt, of als er een aanrijding met groot wild wordt gedetecteerd, worden de remmen van de auto automatisch geactiveerd. Het systeem moet de gevolgen van een eventueel volgende aanrijding beperken of een volgende aanrijding geheel voorkomen. Bij een zware aanrijding bestaat het risico dat de auto onbestuurbaar raakt. Om te voorkomen dat de auto dan tegen een tweede obstakel of voertuig opbotst of de gevolgen te beperken wordt automatisch de remondersteuning geactiveerd om de auto veilig te remmen. Tijdens het remmen worden de remlichten en alarmlichten ingeschakeld. Wanneer de auto tot stilstand is gekomen, blijven de alarmlichten knipperen en de parkeerrem wordt aangezet. Als afremmen niet geadviseerd wordt, omdat bijvoorbeeld het risico bestaat dat de auto door achterliggers geraakt wordt, kunt u het systeem onderdrukken door het gaspedaal te bedienen. De functie werkt alleen, als het remsysteem na de botsing nog intact is. De remondersteuning is onderdeel van de veiligheidssystemen Rear Collision Warning en Blind Spot Information. 482 Gerelateerde informatie • • • Rear Collision Warning (p. 381) BLIS* (p. 382) Remsystemen (p. 474) Versnellingsbak De versnellingsbak is een onderdeel van de aandrijflijn (krachtoverbrenging) tussen motor en aandrijfwielen. De versnellingsbak heeft tot taak de overbrengingsverhouding af te stemmen op de gewenste snelheid en vermogensbehoefte. De auto heeft een achttraps automaatbak en een elektromotor voor de achterwielaandrijving. Dankzij de verschillende versnellingen zijn het motorkoppel en het motorvermogen efficiënt te benutten. Twee versnellingen zijn zogenoemde overdrives die brandstof besparen bij ritten met een constant toerental. Stuurpaddles* bieden de mogelijkheid om handmatig op of terug te schakelen. Op het bestuurdersdisplay staat welke schakelstand er op dat moment in gebruik is. BELANGRIJK Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij gevaar voor oververhitting gaat er een waarschuwingssymbool op het bestuurdersdisplay branden en verschijnt er een displaymelding – volg in dat geval het gegeven advies. Symbolen op het bestuurdersdisplay Bij een eventuele storing in de versnellingsbak verschijnen op het bestuurdersdisplay een symbool en een melding. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Symbool Betekenis Informatie- of foutmelding voor de versnellingsbak. Volg het gegeven advies op. Versnellingsbak heeft of oververhit. Volg het gegeven advies op. Schakelstanden van een automatische versnellingsbak Verander van schakelstand door de veerbelaste keuzehendel voor- of achteruit te duwen. Bij een auto met een automatische versnellingsbak kiest het systeem automatisch de optimale versnelling. De versnellingsbak heeft ook een handmatige schakelstand. Vermogen verlaagd/Acceleratie vermogen beperkt Bij een tijdelijke storing in de aandrijflijn kan de auto de zogenoemde Limp Home-stand met een lager motorvermogen innemen om schade aan de aandrijflijn tegen te gaan. Gerelateerde informatie • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) • Schakelindicator (p. 487) Op het bestuurdersdisplay staat welke schakelstand er gekozen is: P, R, N, D of B. In de stand voor handmatig schakelen verschijnt ook de ingeschakelde versnelling (1 – 8). Schakelen De keuzehendel is van het type Shift-by-wire, zodat er elektronisch wordt geschakeld in plaats van mechanisch. Dit betekent eenvoudiger schakelen met meer uitgesproken schakelstanden. }} 483 STARTEN EN RIJDEN || Schakelstanden WAARSCHUWING Parkeerstand – P Gebruik bij het parkeren op een helling altijd de parkeerrem. Stand P is bij een automaat niet voldoende om de auto in alle situaties staande te houden. N.B. De keuzehendel moet in de P-stand staan om de auto te kunnen vergrendelen en op alarm te zetten. Hulpsystemen Het systeem schakelt automatisch stand P in: De parkeerstand wordt geactiveerd met de Pknop bij de keuzehendel. Kies stand P wanneer de auto geparkeerd staat of als de motor moet worden gestart. De auto moet stilstaan, wanneer u de parkeerstand kiest. Om vanuit de parkeerstand een andere schakelstand te kunnen kiezen, moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Zet bij het parkeren eerst de parkeerrem aan en kies daarna de parkeerstand. 484 • • als u de auto afzet in stand D of R. als u, terwijl de auto is ingeschakeld en de keuzehendel in een stand anders dan P staat, de veiligheidsgordel afdoet en het bestuurdersportier opent. Om een auto te parkeren wanneer u de veiligheidsgordel afgedaan en het bestuurdersportier geopend hebt: haal de hendel uit stand P en zet deze weer in stand R of D. Als u de auto uitschakelt met de hendel in de neutrale stand wordt niet automatisch overgeschakeld op stand P. Dit om het mogelijk te maken om de auto te wassen in een automatische wasstraat waarbij de auto wordt voortgetrokken. Achteruitrijstand – R Kies de stand R om achteruit te rijden. De auto moet stilstaan, wanneer u de achteruitrijstand kiest. Neutrale stand – N In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. Om de keuzehendel uit de neutraalstand te kunnen halen moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Rijmodus – D Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. De auto moet stilstaan bij het schakelen van stand R naar stand D. STARTEN EN RIJDEN Remstand – B Stand B is op elk moment tijdens het rijden in te schakelen. In stand B remt de auto bij het terugnemen van gas op de elektromotor af en ondertussen wordt de hybride-accu bijgeladen. Dit biedt meer mogelijkheden tot bijladen van de hybride-accu, omdat er ook wordt bijgeladen wanneer u het rempedaal bedient. Om handmatig te kunnen opschakelen naar een hogere versnelling moet de auto zijn uitgerust met stuurpaddles*. • Duw de keuzehendel naar voren om stand D te hervatten. Om schokkerig gedrag en afslag van de motor te voorkomen schakelt de versnellingsbak automatisch terug, als de snelheid daalt tot onder de gewenste waarde voor de gekozen versnelling. Gerelateerde informatie • • • • Keuzehendelblokkering (p. 486) Schakelen met stuurpaddles* (p. 485) Schakelen met stuurpaddles* De stuurpaddles vormen een aanvulling op de keuzehendel en bieden u de mogelijkheid om handmatig te schakelen zonder uw handen van het stuurwiel te hoeven nemen. Stuurpaddles activeren Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen moet u ze wel eerst activeren: – Haal een van de paddles in de richting van het stuurwiel. > Een cijfer op het bestuurdersdisplay geeft de ingeschakelde versnelling aan. Kickdownfunctie (p. 487) Schakelindicator (p. 487) Stand B op het bestuurdersdisplay. Vanuit stand B kunt u handmatig terugschakelen naar lagere versnellingen. Op het bestuurdersdisplay staat welke versnelling (1 – 8) er is ingeschakeld. • Duw de keuzehendel eenmaal naar achteren om terug te schakelen naar de eerstvolgende lagere versnelling. Bestuurdersdisplay bij het schakelen met de stuurpaddles. • Duw de keuzehendel nogmaals naar achteren om verder terug te schakelen. U kunt als volgt schakelen: Wisselen }} * Optie/accessoire. 485 STARTEN EN RIJDEN || – Haal een van de paddles naar achteren – in de richting van het stuurwiel – en laat deze weer los. "-": Eerstvolgende lagere versnelling inschakelen. "+": Eerstvolgende hogere versnelling inschakelen. Bij iedere bediening van de paddles wordt er geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het toelaatbare bereik komt. Na iedere schakeling geeft het bestuurdersdisplay het cijfer van de ingeschakelde versnelling weer. Systeem uitschakelen Keuzehendelblokkering Handmatig uitschakelen in schakelstand D en B – Schakel de stuurpaddles uit door de rechter paddle (+) in de richting van het stuurwiel te halen en in die stand vast te houden, totdat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling van het bestuurdersdisplay verdwijnt. > De versnellingsbak schakelt weer over op schakelstand D of B, afhankelijk van de gekozen stand vóór activering van de stuurpaddles. De keuzehendelblokkering voorkomt onbedoeld schakelen tussen schakelstanden bij een automatische versnellingsbak. Automatische uitschakeling In schakelstand D worden de stuurpaddles na enige tijd van inactiviteit automatisch uitgeschakeld. Het feit dat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling verdwijnt bevestigt dit. In schakelstand B vindt geen automatische uitschakeling plaats. Gerelateerde informatie • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) • Schakelindicator (p. 487) Automatische schakelblokkering De automatische keuzehendelblokkering kent verschillende beveiligingsfuncties. Vanuit de parkeerstand – P Om vanuit stand P een andere schakelstand te kunnen kiezen, moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Vanuit de neutrale stand – N Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd. Om de keuzehendel uit stand N te kunnen halen moet u in contactslotstand II het rempedaal bedienen. Melding op bestuurdersdisplay Als de keuzehendel geblokkeerd is, wordt er een melding op het bestuurdersdisplay weergegeven, bijvoorbeeld Versnellingshendel Trap rempedaal in voor activeren versn.pook. De keuzehendel wordt niet mechanisch geblokkeerd. 486 STARTEN EN RIJDEN Gerelateerde informatie • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) Kickdownfunctie Schakelindicator Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. De schakelindicator op het bestuurdersdisplay geeft aan welke versnelling er ingeschakeld is in de handmatige schakelstand en wanneer u voor optimale zuinigheid beter kunt schakelen. Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogenoemde kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Voor een milieubewuste rijstijl in de handmatige schakelstand is het belangrijk om de juiste versnelling te kiezen en tijdig te schakelen. Beveiligingsfunctie Om overtoeren van de motor tegen te gaan is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering. De versnellingsbak staat geen terugschakeling/ kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor beschadigd kan raken. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke kickdown uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental een of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. Gerelateerde informatie • Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) }} 487 STARTEN EN RIJDEN || De schakelindicator verschijnt in schakelstand B. De schakelindicator toont de actuele versnelling op het bestuurdersdisplay en geeft met een pijlomhoog de geadviseerde opschakeling aan2. Om handmatig te kunnen opschakelen naar een hogere versnelling in schakelstand B moet de auto zijn uitgerust met stuurpaddles*. Als de auto niet is uitgerust met stuurpaddles, wordt bij het naar voren duwen van de keuzehendel overgeschakeld naar schakelstand D. Vierwielaandrijving Aandrijving Bij vierwielaandrijving, AWD (All Wheel Drive), worden alle vier de wielen van de auto tegelijk aangedreven, wat de wegligging verbetert. Volvo Twin Engine combineert een verbrandingsmotor voor de voorwielaandrijving met een elektromotor voor de achterwielaandrijving. De elektromotor die de achterwielen aandrijft biedt de mogelijkheid tot elektrische vierwielaandrijving. De eigenschappen van de vierwielaandrijving wisselen, al naar gelang de gekozen rijmodus. Twee aandrijvingen Gerelateerde informatie De elektromotor krijgt stroom uit een hybrideaccu die in de tunnelconsole ligt. De hybrideaccu is op te laden aan een stopcontact of via een speciaal laadstation. De verbrandingsmotor kan bovendien de hybride-accu opladen middels een speciale hoogvoltdynamo. • • Rijmodi (p. 490) Versnellingsbak (p. 482) Afhankelijk van de gekozen rijmodus en de beschikbare energie kunnen de beide aandrijvingen elk afzonderlijk of tegelijkertijd worden gebruikt. Zowel de verbrandingsmotor als de elektromotor kan de wielen direct aandrijven. Een geavanceerd regelsysteem benut de eigenschappen van de beide aandrijvingen in verschillende omstandigheden om optimaal rendement te realiseren. Schakelindicator op het bestuurdersdisplay3. Gerelateerde informatie • 2 3 488 Schakelstanden van een automatische versnellingsbak (p. 483) Geldt voor bepaalde markten. De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van de softwareversie en het model afwijkingen mogelijk zijn. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN de verbrandingsmotor ondersteunen met extra stroom. Verbrandingsmotor van de Twin Engine starten en afzetten Elektromotor - Drijft de auto aan bij ritten op stroom. Biedt extra motorkoppel en -vermogen tijdens het optrekken. Biedt de mogelijkheid tot elektrische vierwielaandrijving. Zet remenergie om in stroom. Een geavanceerd regelsysteem bepaalt wanneer de auto met de verbrandingsmotor of met de elektromotor wordt aangedreven of met beide tegelijk. Bij ritten op stroom moet de auto afhankelijk van de omstandigheden de verbrandingsmotor mogelijk automatisch starten; dit is volkomen normaal. De verbrandingsmotor slaat bovendien altijd aan, wanneer de ladingsgraad van de hybride-accu tot het minimale niveau is gedaald. Gerelateerde informatie Hybride-accu - De hybride-accu heeft tot taak stroom op te slaan. De accu krijgt stroom tijdens oplading via het stroomnet, bij regeneratief remmen of via de hoogvoltdynamo. De accu verstrekt stroom voor elektrische aandrijving en voor tijdelijk gebruik van de elektrische airconditioning bij preconditioning van de passagiersruimte. • Algemene informatie over Twin Engine (p. 446) • Verbrandingsmotor van de Twin Engine starten en afzetten (p. 489) • • • Rijmodi (p. 490) Versnellingsbak (p. 482) Factoren die van invloed zijn op de actieradius bij ritten op stroom (p. 500) Verbrandingsmotor - De verbrandingsmotor start, wanneer de ladingstoestand van de hybride-accu onvoldoende is om het motorvermogen te realiseren waar de bestuurder via het gaspedaal om vraagt. Hoogvoltdynamo4 - Laadt de hybride-accu. Startmotor voor de verbrandingsmotor. Kan 4 CISG (Crank Integrated Starter Generator) - Gecombineerde hoogvoltdynamo en startmotor. Klimaatinstellingen bij lage temperaturen Bij lage buitentemperaturen slaat de verbrandingsmotor soms automatisch aan om de gewenste temperatuur en luchtkwaliteit in de passagiersruimte te verkrijgen. De tijd dat de verbrandingsmotor draait is te beïnvloeden door: • • • de temperatuur te verlagen de ventilatorstand te verlagen de rijmodus Pure te activeren. Ritten op stroom bij lage of hoge temperaturen Lage of hoge buitentemperaturen zijn mogelijk van invloed op de actieradius en het vermogen van de auto bij ritten op stroom en hoe vaak de verbrandingsmotor automatisch aanslaat. }} 489 STARTEN EN RIJDEN || Uitlaatgasreiniging Rijmodi Om er zeker van te zijn dat de uitlaatgasreiniging optimaal werkt moet de verbrandingsmotor, zodra deze is aangeslagen, enkele minuten draaien. Hoe lang de verbrandingsmotor moet draaien verschilt afhankelijk van de katalysatortemperatuur. De gekozen rijmodus past de rijeigenschappen van de auto aan om de rijbeleving te verbeteren en ondersteuning te bieden in bepaalde omstandigheden. Gerelateerde informatie • • • • Aandrijving (p. 488) Zuinig rijden (p. 498) Elektrisch rijden (p. 500) Rijmodi (p. 490) Dankzij de rijmodi kunt u in uiteenlopende rijomstandigheden snel gebruikmaken van de verschillende autosystemen en instellingen. De volgende systemen worden aangepast voor optimale rijeigenschappen in de verschillende rijmodi: • • • • • • Besturing Motor/versnellingsbak/vierwielaandrijving Remmen Schokdemping Bestuurdersdisplay Klimaatinstellingen Kies de rijmodus die zich het beste leent voor de actuele rijomstandigheden. Let erop dat alle rijmodi niet in alle situaties beschikbaar zijn. 490 Mogelijke rijmodi WAARSCHUWING Let erop dat de auto bij elektrische aandrijving geen motorgeluid produceert, waardoor spelende kinderen, voetgangers, fietsers en huisdieren u mogelijk niet opmerken. Dit geldt in het bijzonder wanneer u op lage snelheden rijdt, zoals op parkeerterreinen. WAARSCHUWING Laat de auto niet met geactiveerde rijstand in een ongeventileerde ruimte en uitgeschakelde brandstofmotor staan - de motor start automatisch bij een laag energieniveau in de hybride-accu en de uitlaatgassen kunnen dan ernstig letsel veroorzaken bij mensen en dieren. STARTEN EN RIJDEN HYBRID • Dit is de normale rijmodus van de auto, waarbij de elektromotor en de verbrandingsmotor in combinatie werken. Bij het starten van de motor staat de auto in de rijmodus Hybrid. De regeling maakt gebruik van de elektromotor en de verbrandingsmotor – ieder afzonderlijk of allebei tegelijk – en berekent de optimale gebruiksfactoren gelet op prestaties, brandstofverbruik en comfort. Het hangt van de ladingstoestand van de hybride-accu en bijvoorbeeld van de behoefte aan warmte/koeling in het interieur af in hoeverre het mogelijk is alleen de elektromotor te gebruiken. Met een hoog vermogen is volledig elektrische aandrijving mogelijk. Bij bediening van het gaspedaal wordt tot een bepaalde pedaalstand alleen de elektromotor geactiveerd. De verbrandingsmotor start, wanneer deze gaspedaalstand wordt overschreden en de ladingstoestand van de hybride-accu onvoldoende is om het motorvermogen te realiseren waar de bestuurder via het gaspedaal om vraagt. De rijmodus is afgestemd op een laag energieverbruik bij een optimale mix van elektromotor en verbrandingsmotor, zonder afbreuk te doen aan klimaatcomfort of rijervaring. Als een hogere acceleratie gewenst is, wordt het maximaal beschikbare extra vermogen van de elektrische aandrijflijn ingezet. De auto registreert tevens of de rijomstandigheden vierwielaandrijving vereisen en schakelt deze dan automatisch in. Vierwielaandrijving en extra elektrisch vermogen zijn altijd beschikbaar, ongeacht de laadstatus van de accu. Informatie op het bestuurdersdisplay Bij ritten in de hybridemodus verschijnt een hybridemeter op het bestuurdersdisplay. De wijzer van de hybridemeter geeft de energie aan die overeenkomt met het vermogen waar u via het gaspedaal om vraagt. De markering tussen de bliksemschicht en de druppel geeft de beschikbare hoeveelheid energie aan. Bestuurdersdisplay bij aandrijving met elektromotor en verbrandingsmotor. Wanneer er bij licht afremmen energie voor de accu wordt teruggewonnen (geregenereerd) wordt dat ook op het bestuurdersdisplay aangegeven. Bij een geringe ladingstoestand (hybride-accu bijna leeg) moet de ladingstoestand van de accu worden hersteld, wat betekent dat de verbrandingsmotor vaker aanslaat. Laad de hybride-accu via een laadkabel op aan een 230 V(AC)-stopcontact of activeer Charge op het functiescherm om de mogelijkheid tot volledig elektrische aandrijving te herstellen. }} 491 STARTEN EN RIJDEN || PURE • Met de elektromotor rijden voor een minimaal stroomverbruik en een zo laag mogelijke uitstoot van kooldioxide. De rijmodus maximaliseert het gebruik van de hybride-accu. Dit houdt onder meer in dat het effect van bepaalde klimaatinstellingen wordt gereduceerd voor een zo groot mogelijke actieradius op accu. De Pure-stand is alleen mogelijk, wanneer de ladingstoestand van de hybride-accu voldoende is. Ook in de Pure-modus slaat de verbrandingsmotor aan, als de ladingstoestand van de accu te ver mocht dalen. Ook de verbrandingsmotor slaat aan • bij een snelheid hoger dan 125 km/h (78 mph) • als de elektrische aandrijving de door u gewenste aandrijfkracht niet kan leveren • bij systeem-/onderdeelbeperkingen door bijvoorbeeld een lage buitentemperatuur. De rijmodus is geoptimaliseerd voor een maximale actieradius bij elektrische aandrijving en is primair ontwikkeld voor stadsverkeer. Met Pure is het laagst mogelijke verbruik van toepassing, zelfs als de hybride-accu leeg is. Het klimaat in het interieur wordt afgeregeld op Eco-klimaat en op een glad wegdek kan een enigszins grotere mate van doorslippende wielen zijn toegestaan voordat de vierwielaandrijving automatisch wordt geactiveerd. 492 Eco-klimaat In de rijmodus Pure wordt automatisch het Ecoklimaat voor de passagiersruimte geactiveerd om het stroomverbruik te beperken. N.B. Bij activering van de rijmodus Pure worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de rijmodus Pure te verlaten of de rijmodus Individual aan te passen maximale functionaliteit op klimaatregelingsgebied. Druk bij problemen met beslagen ruiten op de knop voor maximale ontwaseming met normale functionaliteit. AWD • De wegligging en rijeigenschappen van de auto verbeteren door verlengde vierwielaandrijving. In deze rijmodus wordt de auto vergrendeld in de vierwielaandrijving. Een optimale verdeling van voor- en achteraskoppel zorgt voor de beste begaanbaarheid, rijstabiliteit en tractie, bijvoorbeeld bij gladheid, bij het rijden met een zware aanhangwagen of bij het slepen. De rijmodus AWD is altijd beschikbaar, ongeacht de laadstatus van de hybride-accu. Bij vierwielaandrijving werken zowel de verbrandingsmotor als de elektromotor, wat een verhoogd brandstofverbruik inhoudt. In de overige rijmodi bepaalt de auto zelf de behoefte aan vierwielaandrijving, zodat de elektromotor of de verbrandingsmotor zo nodig worden ingeschakeld. POWER • De Power-modus zorgt ervoor dat de auto een sportiever gedrag vertoont en sneller reageert op het gaspedaal. De rijmodus maximaliseert het gecombineerde effect van de verbrandingsmotor en elektromotor door aandrijving van zowel voor- als achterwielen. Er wordt sneller en scherper geschakeld en de versnellingsbak geeft de voorrang aan een versnelling die een hogere trekkracht oplevert. De auto reageert sneller op stuurwielbewegingen en de vering is stugger dan normaal. Bij vierwielaandrijving werken zowel de verbrandingsmotor als de elektromotor, wat een verhoogd brandstofverbruik inhoudt. STARTEN EN RIJDEN De rijmodus is geoptimaliseerd voor maximale prestaties en optimaal reageren op het gaspedaal. De respons van de verbrandingsmotor op het gaspedaal, het schakelschema en het laaddruksysteem worden aangepast. Ook de chassisinstellingen, besturing en remreactie worden geoptimaliseerd. De rijmodus Power is altijd beschikbaar, ongeacht de laadstatus van de hybride-accu. 3. Kies onder Presets een rijmodus als uitgangspunt: Pure, Hybrid of Power. Instellingen die kunnen worden aangepast, zijn instellingen voor: • • • • • • INDIVIDUAL Deze stand biedt de mogelijkheid om uw eigen rijinstellingen op te slaan. • Kies een van de rijmodi als uitgangspunt en pas de instellingen voor de rijeigenschappen geheel naar wens aan. De instellingen worden vervolgens opgeslagen in uw eigen bestuurdersprofiel. Bestuurdersscherm Stuurkracht Kenmerken aandrijflijn Remkenmerken Besturing ophanging ECO-klimaat. Gebruik van elektromotor of verbrandingsmotor Een geavanceerd regelsysteem bepaalt wanneer de auto met de verbrandingsmotor of met de elektromotor wordt aangedreven of met beide tegelijk. De persoonlijke rijmodus is alleen beschikbaar, wanneer u deze eerst geactiveerd hebt op het middendisplay. Instellingsscherm5 voor rijmodus Individual. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car Individuele rijmodus en markeer Individuele rijmodus. De primaire functie is het zo effectief mogelijk benutten van de verschillende motoren en de beschikbare energie in de hybride-accu, rekening houdend met de eigenschappen van de verschillende rijmodi en het door u gevraagde vermogen via het gaspedaal. Er zijn ook gevallen waarbij tijdelijke beperkingen van het systeem, of wettelijke eisen met betrekking tot het aanhouden van een laag niveau van de totale uitstoot van de auto tot een grotere 5 De afbeelding is schematisch; afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk. }} 493 STARTEN EN RIJDEN || mate van gebruik van de verbrandingsmotor kunnen leiden. Gerelateerde informatie • • • • • 494 Rijmodus wijzigen (p. 494) Rijmodus wijzigen Zuinig rijden (p. 498) De rijmodus is te wijzigen met de bediening op de tunnelconsole. Stroomverdeling bij hybride-aandrijving op basis van kaartgegevens* (p. 495) Let erop dat alle rijmodi niet in alle situaties beschikbaar zijn. Hybridemeter (p. 87) 3. Kies de rijmodus die zich het beste leent voor de actuele rijomstandigheden. Om de rijmodus te wijzigen: Druk op de rijmodusknop of rechtstreeks op het touchscreen om uw keuze te bevestigen. > Op het bestuurdersdisplay verschijnt de gekozen rijmodus. Als een rijmodus in de lijst grijs gearceerd staat, is deze modus niet te selecteren. Gerelateerde informatie • Rijmodi (p. 490) Algemene informatie over Twin Engine (p. 446) 1. Druk op de rijmodusknop DRIVE MODE. > Er verschijnt een pop-upmenu op het middendisplay. 2. Rol het wiel omhoog of omlaag totdat de gewenste rijmodus gemarkeerd is. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Stroomverdeling bij hybrideaandrijving op basis van kaartgegevens* De rijmodus Hybrid is de standaardmodus van de auto, waarbij de elektromotor en verbrandingsmotor ieder afzonderlijk of parallel werken. Na invoer van een bestemming in het navigatiesysteem* kan de Predictive Efficiency6 op een intelligente wijze de stroom over de route verdelen op basis van de kaartgegevens. Op die manier is een lager brandstofverbruik mogelijk dan bij normale hybride-aandrijving waarbij de auto eerst op de elektromotor rijdt en later, wanneer de hybride-accu leeg is, op de verbrandingsmotor. Als de resterende afstand tot de bestemming groter is dan de berekende actieradius op stroom, verdeelt de functie de stroom op een manier die zich het beste leent voor de route. Zo zijn bijvoorbeeld situaties te voorkomen waarbij de normale hybride-aandrijving eerst een groot percentage van de beschikbare stroom benut voor snelwegritten op hoge snelheden en daarna de verbrandingsmotor gebruik voor stadsritten op lage snelheden. De grootste brandstofbesparingen zijn te behalen wanneer een route begint met een snelwegetappe, 50 tot 100 km (30 tot 60 mijl) lang is en wanneer de hybride-accu volledig opgeladen is. 6 Voorwaarden voor gebruik van de functie De functie werkt alleen, wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan: • Er is een bestemming ingevoerd in het navigatiesysteem en de resterende afstand tot aan de bestemming is langer dan de berekende actieradius op stroom alleen. • • De rijmodus Hybrid is gekozen. • De hybride-accu is opgeladen. De functies Hold en Charge zijn gedeactiveerd. Tips voor het gebruik Als u de auto gebruikt voor het woon-werkverkeer maar de auto niet bij uw werk kunt opladen – geef uw werklocatie aan als deelbestemming en de thuislocatie als eindbestemming. De beschikbare stroom van de hybride-accu wordt dan verdeeld over de ritten naar en van het werk. Voeg soortgelijke routes zoals de route tussen twee laadpunten toe als Favorieten in het navigatiesysteem zodat u deze altijd bij de hand hebt. Gerelateerde informatie • • Rijmodi (p. 490) Zuinig rijden (p. 498) Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. 495 STARTEN EN RIJDEN Niveauregeling* en schokdemping Schokdemping (Four-C) Bij het transporteren De niveauregeling en schokdemping van de auto worden automatisch geregeld. De schokdemping is afgestemd op de gekozen rijmodus en de actuele rijsnelheid van de auto. De schokdemping staat normaal ingesteld op optimaal comfort en wordt continu bijgeregeld op basis van de ondergrond, de mate van versnelling/vertraging en de vraag of de auto op rechte stukken of in bochten rijdt. Bij het transport van de auto op een veerboot, autotrein of autotransporter mag u de spanbanden alleen rond de banden vastzetten en niet om andere chassisonderdelen halen. Eventuele wijzigingen in de luchtvering tijdens het transport kunnen de verankering negatief beïnvloeden. Dankzij de niveauregeling aan achterzijde blijft de achterkant van de auto ongeacht de lading op dezelfde hoogte staan. Ook nadat de auto is geparkeerd kan enige niveauregeling plaatsvinden. Symbolen en meldingen op bestuurdersdisplay Symbool Melding Betekenis Vering U hebt de actieve wielophanging handmatig uitgeschakeld. Door gebruiker uitgezet Tijdelijk beperkte prestaties De prestaties van de actieve wielophanging zijn tijdelijk gereduceerd op grond van de belasting van het systeem. Als deze melding vaak verschijnt (bijv. meerdere keren per week), neem dan contact op met een werkplaatsA. Vering Er is een storing opgetreden. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaatsA. Vering Service vereist 496 * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Symbool Melding Betekenis Storing vering Er is een kritieke storing opgetreden. Stop de auto op een veilige manier, laat de auto bergen (dat wil zeggen op een bergingsvoertuig transporteren) en afvoeren naar een werkplaatsA. Stop veilig Afremmen Auto te hoog Er is een storing opgetreden. Als de melding tijdens het rijden verschijnt, neem dan contact op met een werkplaatsA. Vering De achteras van de auto wordt afgesteld op het beoogde niveau. Vering Niveau auto aut. afstellen A Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • Instellingen voor niveauregeling* (p. 498) Rijmodi (p. 490) * Optie/accessoire. 497 STARTEN EN RIJDEN Instellingen voor niveauregeling* Zuinig rijden Schakel de niveauregeling uit wanneer u de auto moet opnemen met een krik om problemen met de automatische niveauregeling te voorkomen. Rijd zuinig en milieubewuster door rustig en met vooruitziende blik te rijden én door uw rijstijl en snelheid af te stemmen op de situatie. Instellingen op middendisplay Om zo ver en zo zuinig mogelijk te kunnen rijden met Twin Engine moet u op het volgende letten: Niveauregeling uitschakelen In bepaalde gevallen moet u de regeling uitschakelen, zoals wanneer u de auto opneemt op een krik*. Het niveauverschil dat ontstaat bij opname op een krik kan er anders toe leiden dat de automatische niveauregeling de hoogte aanpast, wat niet wenselijk is. Schakel het systeem uit via het middendisplay: 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car 3. Kies Niveauregeling uitschakelen. Opladen • Laad de auto regelmatig via het elektriciteitsnet op. Maak er een gewoonte van om altijd met een volledig opgeladen hybride-accu te vertrekken. • • Parkeerrem en vering. Niveauregeling* en schokdemping (p. 496) Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) • Als preconditioning bij koude weersomstandigheden niet mogelijk is, gebruik dan in eerste instantie de elektrische stoel- en stuurverwarming. Verwarm niet het hele interieur, omdat dit energie van de hybride-accu verbruikt. Ga na waar de laadstations zich bevinden. Kies zo mogelijk een parkeerplaats met laadstation. N.B. Preconditioning • Activeer zo mogelijk de preconditioning van de auto alvorens ermee te gaan rijden door de laadkabel op het elektriciteitsnet aan te sluiten. • 498 Bij een korte rit na preconditioning van het interieur moet u, zo mogelijk, de interieurventilator of bij warm weer de airconditioning uitschakelen. Laad de auto zo vaak als mogelijk is op aan de netvoeding! Gerelateerde informatie • • • Vermijd parkeerplaatsen waar het interieur van de auto tijdens het parkeren overmatig wordt gekoeld of verwarmd. Parkeer bijvoorbeeld liefst in een geklimatiseerde garage. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Rijden • Activeer voor het laagste energieverbruik rijmodus Pure. • • • Rijd met gelijkmatige snelheid en met vooruitziende blik om zo weinig mogelijk te hoeven remmen. Een dergelijke rijstijl levert het laagste stroomverbruik op. Balanceer de vermogensbehoefte met het gaspedaal. Raadpleeg de indicatie voor het beschikbare vermogen van de elektromotor om te voorkomen dat de verbrandingsmotor onnodig aanslaat. De elektromotor is efficiënter dan verbrandingsmotor, vooral bij lage snelheden. Als u moet afremmen – rem dan voorzichtig met het rempedaal, zodat de hybride-accu wordt bijgeladen. In het rempedaal is een regeneratieve remfunctie ingebouwd die te versterken is met de elektrische motorrem in schakelstand B. • Bij hoge snelheden neemt het stroomverbruik toe – de luchtweerstand neemt toe naarmate de snelheid stijgt. • Activeer de functie Hold in het functiescherm bij hogere snelheden tijdens ritten die langer duren dan de elektromotor aankan. • Gebruik Charge niet voor oplading van de hybride-accu. Opladen via de verbrandingsmotor zorgt voor een verhoging van het brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide. • Beperk bij koud weer zo mogelijk de elektrische verwarming van ruiten, spiegels, stoelen en stuurwiel. • Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of dat nog steeds zo is – houd voor de beste resultaten de zogenoemde ECO -bandenspanning aan. • De bandenkeuze is mogelijk van invloed op het energieverbruik – informeer bij uw dealer naar passende banden. • Neem geen spullen in de auto mee die u niet gebruikt – hoe groter de belading, hoe hoger het verbruik. • Lading op het dak en het gebruik van een dakbox resulteren in een grotere luchtweerstand waardoor het verbruik toeneemt – verwijder lastdragers die u niet gebruikt. • • Rijd niet met open zijruiten. • • • Elektrisch rijden (p. 500) Hybridemeter (p. 87) Bandenspanning controleren (p. 598) Houd de auto niet stil op een helling door het gaspedaal te bedienen. Gebruik in plaats daarvan het rempedaal. Gerelateerde informatie • • • Drive-E - schoner rijplezier (p. 32) Stroomverdeling bij hybride-aandrijving op basis van kaartgegevens* (p. 495) Factoren die van invloed zijn op de actieradius bij ritten op stroom (p. 500) * Optie/accessoire. 499 STARTEN EN RIJDEN Elektrisch rijden Gerelateerde informatie Bij ritten op stroom zorgt de Volvo Twin Engine voor de ideale combinatie van zuinigheid, lage emissies en goede prestaties. • Algemene informatie over Twin Engine (p. 446) • • • Zuinig rijden (p. 498) • Verbrandingsmotor van de Twin Engine starten en afzetten (p. 489) • "Hold" en "Charge"-functie (p. 502) Om zo zuinig mogelijk te rijden: • • Kies de rijmodus Pure om zo ver mogelijk te komen op alleen stroom. Balanceer de vermogensbehoefte met het gaspedaal. Raadpleeg de indicatie voor het beschikbare vermogen van de elektromotor op de hybridemeter van het bestuurdersdisplay om te voorkomen dat de verbrandingsmotor onnodig aanslaat. • Als u moet afremmen – rem dan voorzichtig met het rempedaal, zodat de hybride-accu wordt bijgeladen. • Activeer de functie Hold in het functiescherm bij hogere snelheden tijdens ritten die langer duren dan de elektromotor aankan. • Verlaag het stroomgebruik in de passagiersruimte door de ventilatorstand, de elektrische verwarming of de airconditioning lager te zetten. Volg tevens de algemene adviezen voor zuinig rijden op ten aanzien van de rijsnelheid, bandenspanning en belading om de actieradius te maximaliseren. 500 Hybridemeter (p. 87) Factoren die van invloed zijn op de actieradius bij ritten op stroom (p. 500) Factoren die van invloed zijn op de actieradius bij ritten op stroom De actieradius op accu hangt af van tal van factoren. De voorwaarden voor een grote actieradius zijn afhankelijk van de omstandigheden en situaties waarin de auto rijdt. Beschouw de gecertificeerde waarde voor de actieradius op accu niet als de te verwachten actieradius. De gecertificeerde waarde is een referentiewaarde die verkregen is tijdens speciale EU-rijcycli. De werkelijke actieradius hangt af van meerdere factoren. Factoren die van invloed zijn op de actieradius Op bepaalde factoren kunt u zelf invloed uitoefenen, terwijl andere niet te beïnvloeden zijn. De grootste actieradius wordt bereikt onder gunstige omstandigheden als alle factoren een positieve invloed hebben. STARTEN EN RIJDEN Factoren die u zelf niet kunt beïnvloeden Er zijn meer externe omstandigheden die in verschillende mate van invloed zijn op de actieradius: • • • • • verkeerssituatie korte afstanden topografie buitentemperatuur en tegenwind toestand van de weg en oppervlaktelaag. De onderstaande tabel geeft de globale verhouding aan tussen de buitentemperatuur en de actieradius: bij een auto met uitgeschakelde klimaatregeling en bij een auto met normale klimaatregelingsstand. Een hoge buitentemperatuur heeft tot op zekere hoogte een gunstige invloed op de actieradius. Buitentemperatuur Klimaatregeling uitgeschakeld Normale klimaatregelingsstand 30 °C (86 °F) 95% 80% 20 °C (68 °F) 100% 90% 10 °C (50 °F) 90% 80% 0 °C (32 °F) 80% 60% -10 °C (14 °F) 70% 40% Factoren die u zelf kunt beïnvloeden U moet zich bewust zijn van het feit dat de volgende factoren van invloed zijn op de actieradius, zodat u de auto zo zuinig mogelijk kunt besturen: • • • • • • • N.B. regelmatige oplading preconditioning • De in de tabel aangegeven waarden hebben betrekking op een nieuwe auto. • Het zijn geen absolute waarden, maar ze hangen af van rijgedrag, omgeving en andere factoren. rijmodus Pure klimaatinstellingen Gerelateerde informatie snelheid en acceleratie • • • • de functie Hold banden en bandenspanning. De onderstaande tabel geeft de globale verhouding aan tussen een constante snelheid en de actieradius, waarbij een lagere constante snelheid een gunstige invloed heeft op de actieradius. Elektrisch rijden (p. 500) Zuinig rijden (p. 498) "Hold" en "Charge"-functie (p. 502) Rijmodi (p. 490) Constante snelheid 100 km/h (62 mph) 50% 80 km/h (50 mph) 70% 60 km/h (37 mph) 90% 50 km/h (31 mph) 100% 501 STARTEN EN RIJDEN "Hold" en "Charge"-functie In bepaalde situaties is het handig om de ladingsgraad van de hybride-accu tijdens het rijden te kunnen beïnvloeden. Dit is mogelijk met de functies Hold en Charge. Hold en Charge zijn beschikbaar in alle rijmodi. De functies worden geannuleerd bij activering van de rijmodus Pure. Charge Motor laadt hybrideaccu op. Deze functie laadt de hybrideaccu bij met hulp van de verbrandingsmotor om de elektrische aandrijving op een later tijdstip te kunnen uitbreiden. Symbolen op het bestuurdersdisplay Functieknoppen voor Hold en Charge U activeert de functies in het functiescherm van het middendisplay. Het symbool verschijnt op de hybridemeter, wanneer Charge geactiveerd is. Hold Accuniveau op peil voor later. De functie handhaaft de ladingsgraad van de hybrideaccu voor elektrische aandrijving en spaart stroom voor later gebruik, zoals bij stadsritten of ritten in de bebouwde kom. De auto werkt normaal zoals bij hybride-aandrijving met een uitgeputte accu, waarbij de auto bijvoorbeeld niet alleen remenergie terugwint, maar ook de verbrandingsmotor vaker laat starten om de ladingstoestand van de accu te handhaven. 502 Gerelateerde informatie • • • Het symbool verschijnt op de hybridemeter, wanneer Hold geactiveerd is. Elektrisch rijden (p. 500) Zuinig rijden (p. 498) Hybridemeter (p. 87) STARTEN EN RIJDEN Voorbereidingen voor een lange rit Voor aanvang van een autovakantie of een langere autorit is het belangrijk om de functies en uitrusting van de auto eens goed te controleren. • • • • Controleer of: • de motor naar behoren functioneert en of het brandstofverbruik in orde is • er wellicht sprake is van lekkage (brandstof, olie of andere vloeistoffen) • de remwerking tijdens het afremmen optimaal is • alle gloeilampen werken – pas de koplamphoogte aan bij een zware belading van de auto • de profieldiepte van de banden en de spanning voldoende zijn. Monteer winterbanden bij ritten in gebieden met kans op besneeuwde of beijzelde wegen. • de ladingstoestand van de startaccu is voldoende • • de wisserbladen in goede staat verkeren • • • • Rijden tijdens de winter (p. 503) Rijden tijdens de winter Zuinig rijden (p. 498) Bij rijden in de winter is het belangrijk om bepaalde controles op de auto uit te voeren, zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt rijden. Instellingen voor automodem (p. 573) Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) Rijden met aanhangwagen (p. 516) Pilot Assist (p. 337) Snelheidsbegrenzer (p. 303) Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: • De koelvloeistof van de motor moet 50% glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tegen bevriezing tot zo'n –35 °C (–31 °F). Om gezondheidsrisico's te vermijden is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor bij koud weer gemakkelijker aan en neemt bovendien het brandstofverbruik tijdens de koude start af. Noodreparatieset voor banden (p. 614) BELANGRIJK er een gevarendriehoek en een reflecterend hesje in de auto aanwezig zijn – in bepaalde landen is dat wettelijk verplicht. Gebruik geen olie met een lage viscositeitsaanduiding bij zware rijomstandigheden of warm weer. Gerelateerde informatie • • • Bandenspanning controleren (p. 598) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 712) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) • Controleer de algehele conditie en de ladingstoestand van de startaccu. De star}} 503 STARTEN EN RIJDEN taccu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. || • Giet sproeiervloeistof met antivries in het sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te voorkomen. Nieuwe auto's en gladde wegen Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van winterbanden te voorzien. • Ongunstige rijomstandigheden voor motorolie (p. 708) Doorwaaddiepte Met doorwaden wordt bedoeld dat de auto door een diepere plas water op een met water bedekte rijbaan rijdt. Waden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Let bij het doorwaden (bijvoorbeeld op overstroomde wegen) om schade aan de auto te voorkomen op het volgende: • Het water mag niet hoger staan dan de vloer van de auto. Controleer voor het doorwaden zo mogelijk hoe hoog het water staat op het diepste punt. Wees extra voorzichtig als u door stromend water rijdt. • • Rijd niet sneller dan stapvoets. • Let erop dat golven veroorzaakt door tegemoetkomend verkeer boven de vloer van de auto uit kunnen komen. • Rijd niet door zout water (corrosiegevaar). N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de auto bij gladheid reageert. Gerelateerde informatie • • • • • • • • • 504 Winterwielen (p. 613) Sneeuwkettingen (p. 613) Remmen op gepekelde rijbanen (p. 476) Remmen op natte rijbanen (p. 476) Vulopening voor sproeiervloeistof (p. 694) Startaccu (p. 659) Wisserblad voorruit vervangen (p. 692) Wisserbladen achterruit vervangen (p. 691) Koelvloeistof bijvullen (p. 655) Breng de auto niet in het water tot stilstand. Rijd de auto voorzichtig voor- of achteruit uit het water. STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Bepaalde auto-onderdelen (zoals motor, versnellingsbak, aandrijving of elektrische componenten) raken mogelijk beschadigd bij het doorwaden op plekken waar het water hoger staat dan de autovloer. Schade aan een component veroorzaakt door overstroming, hydrostatische vergrendeling of oliegebrek valt niet onder de garantie. Probeer bij een motorstop in water niet opnieuw te starten. Berg in plaats daarvan de auto uit het water en vervoer deze met een bergingsauto naar een werkplaats. Wij adviseren een erkende Volvo-werkplaats. Trap na het oversteken van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. Tankvulklep openen en sluiten De tankvulklep is te ontgrendelen met een knop op het instrumentenpaneel. Op het bestuurdersdisplay wordt met de pijl naast het tanksymbool aangegeven aan welke kant van de auto de tankvulklep zit. 1. Druk op de knop op het dashboard. > Het op niveau brengen van de druk in de brandstoftank zorgt voor een zekere vertraging van het openen van de klep. De melding Brandstoftank Tankvulklep gaat open verschijnt op het bestuurdersdisplay gevolgd door Brandstoftank Klaar voor tanken. Maak een eventuele aansluiting voor de aanhangwagenkoppeling schoon na ritten in water en modder. Gerelateerde informatie • Bergen (p. 523) }} 505 STARTEN EN RIJDEN || N.B. Na het openen van de tankvulklep moet er binnen zo'n zeven minuten worden getankt. Daarna sluit namelijk de klep die bij gebruik van de knop voor opening van de tankvulklep werd geopend, zodat het vulpistool afslaat en er niet meer kan worden getankt. Als de afsluiter mocht sluiten voordat u klaar bent met tanken, druk dan opnieuw op de knop en wacht totdat de melding Brandstoftank Klaar voor tanken op het bestuurdersdisplay verschijnt. 2. Sluit na het tanken de klep door er licht op te drukken. Gerelateerde informatie • 7 506 Brandstof tanken (p. 506) Brandstof tanken U tankt als volgt brandstof. De brandstoftank is voorzien van een doploos tanksysteem. 1. Schakel de auto uit en open de tankvulklep. N.B. Tanken bij een tankstation Na het openen van de tankvulklep moet er binnen zo'n zeven minuten worden getankt. Daarna sluit namelijk de klep die bij gebruik van de knop voor opening van de tankvulklep werd geopend, zodat het vulpistool afslaat en er niet meer kan worden getankt. Als de afsluiter mocht sluiten voordat u klaar bent met tanken, druk dan opnieuw op de knop en wacht totdat de melding Brandstoftank Klaar voor tanken op het bestuurdersdisplay verschijnt. 2. Kies een brandstof die is goedgekeurd voor gebruik in de auto op basis van de aanduiding7 aan de binnenkant van de tankvulklep. Zie de informatie over goedgekeurde brandstofsoorten en hun aanduidingen in het artikel "Benzine". 3. Steek het mondstuk van het vulpistool in de brandstofvulopening. De vulpijp heeft twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u het mondstuk van het vulpistool langs de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankklep en uiterlijk eind 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en vulpistolen bij tankstations in heel Europa. STARTEN EN RIJDEN 4. Hanteren van brandstof Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag uit de vulopening te halen. > De tank is vol. Gebruik geen brandstof met een kwaliteit die slechter is dan de kwaliteit die door Volvo wordt aanbevolen, omdat dit een negatief effect heeft op het motorvermogen en het brandstofverbruik. N.B. Een overvolle tank kan bij warm weer overstromen. WAARSCHUWING Zorg altijd dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Brandstof bijvullen via een jerrycan Gebruik voor het bijvullen van brandstof met een jerrycan de trechter die in het blok schuimrubber onder het vloerluik in de bagageruimte ligt. 1. Open de tankvulklep. 2. Steek de trechter in de brandstofvulopening. De vulpijp heeft twee afdekkingen die te openen zijn. Zorg dat u de trechterbuis langs de beide afdekkingen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. Sticker aan binnenkant tankvulklep. Gerelateerde informatie • • Tankvulklep openen en sluiten (p. 505) Benzine (p. 508) Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen. Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals benzine, bio-ethanol, mengsels ervan en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen bij inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken van brandstof. Geldt voor een auto met verwarming op brandstof* Gebruik de verwarming op brandstof nooit, wanneer de auto bij een tankstation staat. }} * Optie/accessoire. 507 STARTEN EN RIJDEN || WAARSCHUWING Op de grond gemorste brandstof kan vlam vatten. Benzine is een brandstoftype dat bestemd is voor een auto met een benzinemotor. Schakel de verwarming op brandstof uit voordat u gaat tanken. Maak alleen gebruik van benzine van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine moet voldoen aan de norm EN 228. Heb nooit een ingeschakelde mobiele telefoon bij u als u staat te tanken. Door het belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waardoor de benzinedampen ontsteken en dat kan tot brand en letsel leiden. BELANGRIJK Door mengsels van verschillende soorten brandstoffen of het gebruik van niet aanbevolen brandstof vervallen de garanties van Volvo en evt. aanvullende serviceovereenkomsten. Dit geldt voor alle motoren. Gerelateerde informatie • Benzine Benzine (p. 508) E10 is een benzinesoort met maximaal 3,7% zuurstof en maximaal 10 vol-% ethanol. BELANGRIJK Aanduiding voor benzine De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk eind 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations in heel Europa. Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de huidige standaardbrandstoffen in Europa. In een auto met een benzinemotor is het toegestaan benzine te gebruiken met de volgende aanduiding: E5 is een benzinesoort met maximaal 2,7% zuurstof en maximaal 5 vol-% ethanol. • Er is brandstof toegestaan die tot 10 volumeprocent ethanol bevat. • Het gebruik van EN 228 E10-benzine (maximaal 10 volumeprocent ethanol) is toegestaan. • Een ethanolgehalte hoger dan E10 (maximaal 10 volumeprocent ethanol) zoals bij E85 is niet toegestaan. Octaangetal • RON 95 is te gebruiken in normale rijomstandigheden. • RON 98 wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. • Gebruik van brandstof met een octaangetal lager dan RON 95 is niet toegestaan. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C (100 °F) wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebrui- 508 STARTEN EN RIJDEN ken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. BELANGRIJK • Gebruik alleen loodvrije benzine om schade aan de katalysator tegen te gaan. • Het gebruik van brandstof met metaaladditieven is niet toegestaan. • Gebruik geen toevoegingen die niet door Volvo zijn aanbevolen. Gerelateerde informatie • • • • Hanteren van brandstof (p. 507) Brandstof tanken (p. 506) Benzineroetfilter (p. 509) Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 712) Benzineroetfilter Een benzinemodel is uitgerust met een roetfilter voor een effectievere uitlaatgasreiniging. In normale rijomstandigheden blijven roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het benzineroetfilter achter. Normaal vindt passieve regeneratie plaats waarbij de roetdeeltjes worden geoxideerd en verbrand. Op die manier wordt het filter gereinigd. Bij frequente ritten op lage snelheden of herhaalde koude starts bij lage temperaturen is mogelijk actieve regeneratie vereist. De regeneratie van het roetfilter vindt automatisch plaats en duurt normaal 10-20 minuten. Tijdens de regeneratie kan een branderige geur ontstaan. het belangrijk om ook regelmatig ritten op hogere snelheden te maken om ervoor te zorgen dat de uitlaatgasreiniging voor benzinemotoren kan regenereren. • Rijd tussen de tankbeurten in minstens 20 minuten op de snelweg met snelheden hoger dan 60 km/h (38 mph). Gerelateerde informatie • Benzine (p. 508) Wanneer u bij koud weer de standverwarming inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. Bij frequente korte ritten op lage snelheden met een benzinemodel De capaciteit van de uitlaatgasreiniging voor benzinemotoren hangt af van de rijstijl. Voor optimale prestaties is het belangrijk om ritten van verschillende lengte en op uiteenlopende snelheden te maken. Als u vaak korte ritten maakt op lage snelheid (of bij koud weer) zodat de motor niet op bedrijfstemperatuur komt, kan problemen veroorzaken die op termijn aanleiding kunnen geven tot storingen en waarschuwingsmeldingen kunnen triggeren. Als u vaak ritten in stadsverkeer maakt is 509 STARTEN EN RIJDEN Oververhitting van motor en aandrijving Transmissie warm Ga langzamer rijden om temperatuur te verlagen of Transmissie heet Stop veilig, wacht op koelen verschijnt. Volg in dat geval het advies op en matig uw snelheid of breng de auto op een veilige plek tot stilstand om de motor enkele minuten stationair te laten draaien, zodat de versnellingsbak kan afkoelen. In bepaalde omstandigheden, bij zware belasting op steile hellingen en warm weer, bestaat het gevaar dat de motor en de aandrijflijn oververhit raken – vooral bij het vervoer van een zware lading. 510 • Bij oververhitting is het motorvermogen mogelijk tijdelijk beperkt. • • Verwijder verstralers die voor de grille zitten tijdens ritten bij warm weer. Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. • • Als de temperatuur in het koelsysteem van de motor te hoog oploopt, gaat een waarschuwingssymbool branden en verschijnt op het bestuurdersdisplay de melding Motortemperatuur Hoge temperatuur. Stop veilig. Breng de auto in dat geval zo spoedig mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen, zodat deze kan afkoelen. Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten draaien. • Breng de auto tot stilstand en zet de motor af, als de melding Motortemperatuur Hoge temperatuur. Zet de motor af of Motorkoelvloeistof Niveau laag. Zet de motor af verschijnt. • Bij oververhitting van de versnellingsbak wordt een alternatief schakelprogramma gekozen. Boven wordt een ingebouwde beveiligingsfunctie geactiveerd, waarbij onder meer een waarschuwingssymbool gaat branden en op het bestuurdersdisplay de melding N.B. Het is normaal dat de koelventilator van de motor een tijdje werkt nadat de motor is uitgeschakeld. Symbolen op het bestuurdersdisplay Symbool Betekenis Hoge motortemperatuur. Volg het gegeven advies op. Laag peil koelvloeistof. Volg het gegeven advies op. De versnellingsbak is heet/oververhit/wordt gekoeld. Volg het gegeven advies op. Gerelateerde informatie • • • • Koelvloeistof bijvullen (p. 655) Rijden met aanhangwagen (p. 516) Voorbereidingen voor een lange rit (p. 503) Schakelindicator (p. 487) STARTEN EN RIJDEN Overbelasting van de startaccu Gerelateerde informatie De elektrische functies van de auto belasten de startaccu in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in stand II staan, wanneer de auto is uitgeschakeld. Maak in plaats daarvan gebruik van contactslotstand I het stroomverbruik is dan minder. • • Startaccu (p. 659) Contactslotstanden (p. 470) Starthulp met andere accu Als de startaccu uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Schakel onderdelen/systemen die veel stroom nemen uit, wanneer de auto is uitgeschakeld. Voorbeelden van dergelijke onderdelen/systemen zijn: • • • • interieurventilator koplampen ruitenwisser audiosysteem (hoog volume). Bij een lage startaccuspanning verschijnt een melding op het bestuurdersdisplay. De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en/of het audiosysteem uit te schakelen. – Laad de startaccu dan op door de auto te starten en de motor minstens 15 minuten te laten draaien – de startaccu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair draaiende motor. Laadpunt voor starthulp van eigen auto. BELANGRIJK Het laadpunt van de auto is alleen bestemd voor starthulp van de eigen auto. Het laadpunt is niet bestemd voor starthulp voor een andere auto. Als het laadpunt wordt gebruikt om een andere auto te starten, kan dat ertoe leiden dat er een zekering kapotgaat, wat inhoudt dat het laadpunt niet meer werkt. Wanneer een zekering kapot is, verschijnt de melding 12V-accu Zekering defect Service vereist op het bestuurdersdisplay. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. }} 511 STARTEN EN RIJDEN || Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om kortsluiting en andere schade te voorkomen: 1. Zet het elektrische systeem van de auto in de contactslotstand 0. 2. Controleer of de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 3. Als de hulpaccu in een andere auto is gemonteerd, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's elkaar niet raken. 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 512 5. Open de afdekking (2) van het positieve starthulppunt. 6. Bevestig de andere klem van de rode startkabel aan het positieve starthulppunt (2). 7. Bevestig de ene klem van de zwarte startkabel aan de minpool (3) van de hulpaccu. 8. Bevestig de andere klem van de zwarte startkabel aan het negatieve starthulppunt (4). 9. Controleer of de aansluitklemmen van de startkabels goed vastzitten om te voorkomen dat er tijdens de startpoging vonken ontstaan. 12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volgorde – eerst de zwarte kabel en daarna de rode. Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met het positie starthulppunt op de auto/de pluspool van de starthulpaccu of met de aangesloten klem van de rode startkabel. 10. Start de motor van de "hulpauto" en laat deze enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, zo'n 1500 omw/min. 11. Start de motor van uw auto. Verleng de laadtijd tot 10 minuten als startpoging mislukt en probeert het daarna opnieuw. WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • Sluit de startkabels niet aan op een component va het brandstofsysteem of op bewegende onderdelen. Pas op voor hete motoronderdelen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. • Rook niet in de buurt van de accu. N.B. Bij motorstart in normale omstandigheden wordt doorgaans de elektrische aandrijving gebruikt – de benzinemotor blijft uitgeschakeld. Dit betekent dat de elektromotor 'gestart' is en dat de auto rijklaar is, wanneer u de startknop rechtsom hebt gedraaid. Ter bevestiging dat de elektromotor is gestart, doven de controlesymbolen op het bestuurdersdisplay en gaat het gekozen thema branden. BELANGRIJK Raak de aansluitingen tussen de kabel en de auto niet aan tijdens het starten. Er bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming. STARTEN EN RIJDEN N.B. U kunt de auto niet starten bij een uitgeputte hybride-accu. Gerelateerde informatie • • • • Motor starten (p. 468) Contactslotstanden (p. 470) Stuurwiel verstellen (p. 203) Contactslotstand kiezen (p. 471) Trekhaak* N.B. De auto is uit te rusten met een trekhaak, zodat bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te hangen is. Er zijn verschillende trekhaakuitvoeringen verkrijgbaar voor de auto – neem voor informatie contact op met een Volvo-dealer. BELANGRIJK Als de motor wordt afgezet, kan de constante accuspanning voor het aanhangercontact automatisch worden uitgeschakeld om de startaccu niet te ontladen. Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is er geen achterste sleepoogbevestiging. Gerelateerde informatie In- en uitklapbare trekhaak* (p. 514) • • • Rijden met aanhangwagen (p. 516) • Specificaties van de trekhaak* (p. 514) Op trekhaak gemonteerde fietsdrager* (p. 520) BELANGRIJK De trekhaak moet regelmatig worden gereinigd en ingevet om slijtage tegen te gaan. N.B. Wanneer een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. Dit geldt ook bij montage van een fietsdrager die rond de trekkogel wordt vastgeklemd. * Optie/accessoire. 513 STARTEN EN RIJDEN Specificaties van de trekhaak* Afmetingen, bevestigingspunten in mm (inch) Afmetingen en bevestigingspunten voor de trekhaak. A 1229 (48,4) B 111,8 (4,4) C 875 (34,4) D 437,5 (17,2) E Zie afbeelding boven F 310,5 (12,2) G Middelpunt kogel Gerelateerde informatie • • 514 Trekhaak* (p. 513) Trekgewichten en kogeldruk (p. 704) In- en uitklapbare trekhaak* De in-/uitklapbare trekhaak is altijd gemakkelijk bereikbaar en eenvoudig uit of in te klappen als dat nodig is. In de ingeklapte stand is de trekhaak volledig onzichtbaar. WAARSCHUWING Neem de instructies voor het in- en uitklappen van de trekhaak zorgvuldig in acht. Trekhaak uitklappen WAARSCHUWING Sta niet te dicht bij de achterbumper van de auto bij het uitklappen van de trekhaak. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN 1. 3. 2. Open de achterklep Rechtsachter in de bagageruimte zit een knop voor het in- en uitklappen van de trekhaak. Het led-lampje in de knop brandt permanent oranje, als de uitklapfunctie actief is. Druk de knop in en laat hem weer los – drukt u te lang, dan kan dat betekenen dat het uitklappen niet start. > De trekhaak klapt uit in een onvergrendelde stand. De led knippert oranje. WAARSCHUWING Druk niet op de knop voor het in- en uitklappen als er een aanhanger op de trekhaak is gekoppeld. Beweeg de trekhaak naar zijn eindpositie. Daar moet hij worden vastgezet en vergrendeld – de led brandt permanent oranje. > De trekhaak is daarmee klaar voor gebruik. WAARSCHUWING Controleer of de veiligheidskabel van de aanhanger in de juiste bevestiging vastzit. N.B. De trekhaak moet eerst volledig zijn uitgeklapt voordat deze in de vergrendelde stand te zetten is. Dit kan enkele seconden duren. Als de trekhaak niet in de vergrendelde stand blijft, moet u enkele seconden later opnieuw proberen. }} 515 STARTEN EN RIJDEN || N.B. Rijden met aanhangwagen 2. Bij ritten met een aanhangwagen moet u op enkele dingen letten zoals de trekhaak, de aanhangwagen en hoe u de aanhangwagen laadt. De stroomspaarstand wordt na enige tijd geactiveerd en het controlelampje dooft. Het systeem wordt opnieuw geactiveerd door de achterklep te sluiten en daarna opnieuw te openen. Dit geldt zowel bij het in- als uitklappen van de trekhaak. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Als het elektrische systeem heeft gedetecteerd dat er een aanhanger achter de auto hangt, stopt het controlelampje met branden. Vergrendel de trekhaak door deze terug te bewegen naar de ingeklapte positie waar hij wordt vergrendeld. > Als de trekhaak correct is ingeklapt, brandt de led nu continu. Trekhaak inklappen BELANGRIJK Zorg dat er geen aansluitcontact of adapter in de elektrische aansluiting zit bij het inklappen van de trekhaak. 1. Open de achterklep Druk de knop rechtsachter in de bagageruimte in en laat hem weer los – drukt u te lang, dan kan dat betekenen dat het inklappen niet start. > De trekhaak klapt automatisch uit in een onvergrendelde positie. De led in de knop knippert oranje. Gerelateerde informatie • • 516 De auto wordt geleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhangwagen. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Verdeel de lading in de aanhangwagen dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. De kogeldruk wordt tot het laadvermogen van de auto gerekend. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk bij maximale belading. • Bij het gebruik van een aanhangwagen wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Rijd niet met een zware aanhangwagen, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 km (620 miles) heeft gereden. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere Rijden met aanhangwagen (p. 516) Trekhaak* (p. 513) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN versnelling bij handmatig schakelen en pas uw snelheid aan. • Neem de geldende bepalingen in acht ten aanzien van de toelaatbare snelheden en gewichten. • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhangwagen achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • • De aangegeven maximale aanhangwagengewichten gelden alleen voor hoogten tot 1000 m (3280 ft) boven zeeniveau. Daarboven zijn het motorvermogen en daarmee het klimvermogen van de auto beperkt door de lagere luchtdichtheid en moet daarom het maximale aanhangwagengewicht worden beperkt. Het gewicht voor auto en aanhangwagen moet worden verlaagd met 10% voor iedere extra 1000 m (3280 ft) (of een deel daarvan). Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 12% bij het gebruik van een aanhangwagen. N.B. Extreme weersomstandigheden, een aangekoppelde aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte zijn, in combinatie met de brandstofkwaliteit, factoren die het brandstofverbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen. Aanhangwagencontact Niveauregeling* Als de trekhaak van de auto een 13-polige aansluiting heeft en de aanhangwagen een 7-polige aansluiting, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapter. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. De niveauregeling van de auto streeft ernaar om ongeacht de belading dezelfde rijhoogte aan te houden (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achterkant normaal iets omlaag. BELANGRIJK Als de motor wordt afgezet, kan de constante accuspanning voor het aanhangercontact automatisch worden uitgeschakeld om de startaccu niet te ontladen. Aanhangwagengewichten WAARSCHUWING Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en afremmen moeilijk onder controle is te houden. N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. Nationale voertuigvoorschriften kunnen het aanhangergewicht en de snelheid verder beperken. De trekhaken zijn mogelijk gecertificeerd voor hogere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. Rijden in heuvelachtige gebieden en landen met een warm klimaat Onder bepaalde omstandigheden bestaat het risico van oververhitting tijdens het rijden met aanhangwagen. Bij oververhitting van de motor en de aandrijving gaat een waarschuwingssymbool branden op het bestuurdersdisplay en verschijnt er een melding. De automatische versnellingsbak kiest altijd de juiste versnelling voor belasting en motortoerental. Steile hellingen Blokkeer de automatische versnellingsbak niet met een hogere versnelling dan de motor "aankan" – rijden in een hoge versnelling bij een laag motortoerental is niet altijd zuinig. Op een helling parkeren 1. Trap het rempedaal in. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Kies de schakelstand P. 4. Laat het rempedaal los. Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhangwagen op een steile helling parkeert. }} * Optie/accessoire. 517 STARTEN EN RIJDEN || Op een helling wegrijden 1. Trap het rempedaal in. 2. Kies de schakelstand D. 3. Parkeerrem lossen. 4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg. Gerelateerde informatie • • Aanhangwagenstabilisering* (p. 518) Aanhangwagenverlichting controleren (p. 519) • • Trekgewichten en kogeldruk (p. 704) • Ongunstige rijomstandigheden voor motorolie (p. 708) Oververhitting van motor en aandrijving (p. 510) Aanhangwagenstabilisering* (TSA8) De aanhangwagenstabilisering heeft tot taak een auto met aanhangwagen te stabiliseren wanneer de combinatie slingerneigingen vertoont. De functie maakt deel uit van de stabiliteitsregeling ESC9. Oorzaken voor slingerneigingen Bij alle combinaties van auto en aanhangwagen kan het bekende verschijnsel met slingeren optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas bij hoge snelheden op. Als de aanhangwagen echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden gevaar voor slingeren. Een pendelbeweging begint altijd met een van de onderstaande factoren, zoals.: • De auto met aanhangwagen staat bloot aan rukwinden. • De auto met aanhangwagen rijdt over een oneffen wegdek of over hobbels. • Grote stuurbewegingen. Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat dat u op de verkeerde weghelft of naast de weg belandt. 8 9 518 Werking van de aanhangwagenstabilisering De aanhangwagenstabilisering houdt continu de bewegingen van de auto in de gaten en in het bijzonder de dwarsbewegingen. Als een neiging tot slingeren geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto weer onder controle te krijgen. Als de slingerbeweging ondanks de eerste ingreep van de aanhangwagenstabilisering niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de pendelbeweging vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het systeem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. N.B. De stabiliteitsregeling wordt uitgeschakeld, als u de Sportstand kiest door via het menusysteem van het middendisplay ESC te deactiveren. De aanhangwagenstabilisering grijpt mogelijk niet in als u met grote stuurbewegingen de slingering zelf tracht op te heffen, aangezien de sta- Trailer Stability Assist Electronic Stability Control * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN bilisering dan niet kan bepalen of de slingering wordt veroorzaakt door de aanhangwagen of door uzelf. Wanneer de aanhangwagenstabilisering werkt, knippert op het bestuurdersdisplay het symbool ESC. Gerelateerde informatie • • Rijden met aanhangwagen (p. 516) Elektronische stabiliteitsregeling (p. 299) Aanhangwagenverlichting controleren Controleer na het aankoppelen van een aanhangwagen voor het vertrek of alle lampen op de aanhangwagen werken. Richtingaanwijzers en remlichten op aanhangwagen in dat geval neemt het mistachterlicht op de aanhangwagen de functie over. Controleer daarom in deze gevallen bij activering van het mistachterlicht of de aanhangwagen is uitgerust met een mistachterlicht om de auto met aanhangwagen op een veilige manier te kunnen besturen. Als een of meer richtingaanwijzers of remlichten op de aanhangwagen kapot zijn, verschijnen op het bestuurdersdisplay een symbool en een melding. De overige verlichting op de aanhangwagen moet u vóór vertrek handmatig controleren. Symbool Melding • Richtingaanw. aanh. Storing knipperlicht rechts • Richtingaanw. aanh. Storing richtingaanwijzer links • Remlicht aanhanger Storing Als een richtingaanwijzer op de aanhangwagen kapot is, knippert het richtingaanwijzersymbool op het bestuurdersdisplay bovendien sneller dan normaal. Mistachterlicht op de aanhangwagen Bij aansluiting van een aanhangwagen gaat het mistachterlicht van de auto mogelijk niet branden, }} 519 STARTEN EN RIJDEN || Aanhangwagenverlichting controleren* Automatische controle Na aansluiting van een aanhangwagen is de werking van de aanhangwagenverlichting te controleren aan de hand van een automatische verlichtingscontrole. Dankzij deze controle kunt u voor vertrek nagaan of de aanhangwagenverlichting werkt. 520 Automatische controle uitschakelen De automatische controlefunctie is uit te schakelen op het middendisplay. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car 3. Vink Aut. contr. lamp aanhanger uit. Lampen en verlichting. Om deze controle te kunnen verrichten moet de motor zijn afgezet. Handmatige controle Als de automatische controle is uitgeschakeld, kunt u de controle handmatig starten. 1. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car 3. Kies Handm. contr. lamp aanhanger. > De lichtcontrole gaat van start. Stap uit de auto om de werking van de verlichting te kunnen controleren. Wanneer er een aanhangwagen aan de trekhaak is gekoppeld, verschijnt de melding Aut. contr. lamp aanhanger op het bestuurdersdisplay. 2. Bevestig de melding door de O-knop van de rechter stuurknoppenset in te drukken. > De lichtcontrole gaat van start. 3. Stap uit de auto om de werking van de verlichting te kunnen controleren. > Alle lampen van de aanhangwagen gaan knipperen – daarna gaan de lampen één voor één branden. 4. Kijk of alle lampen op de aanhangwagen ook daadwerkelijk branden. 5. Na een poosje gaan alle lampen op de aanhangwagen weer knipperen. > De controle is afgerond. Het wordt geadviseerd om een van de fietsdragers te gebruiken die Volvo ontwikkeld heeft. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden. De fietsdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende Volvo-dealers. Volg nauwgezet de instructies op die bij de fietsdrager zijn geleverd. • Het gecombineerde gewicht van de fietsdrager plus lading mag maximaal 75 kg (165 lbs) zijn. • Gebruik alleen een fietsdrager voor het vervoer van maximaal drie fietsen. Lampen en verlichting. Gerelateerde informatie • Op trekhaak gemonteerde fietsdrager* Rijden met aanhangwagen (p. 516) WAARSCHUWING Verkeerd gebruik van de fietsdrager kan schade aan trekhaak en auto veroorzaken. De fietsdrager kan van de trekhaak loskomen als deze: • • verkeerd op de trekhaak gemonteerd is • wordt gebruikt voor het vervoer van andere dingen dan fietsen. overbelast is; zie de instructies bij de fietsdrager voor het maximale draagvermogen * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Een fietsdrager die op de trekhaak is gemonteerd is van invloed op de rijeigenschappen van de auto, op grond van bijvoorbeeld: • • • • het grotere gewicht van de auto het gereduceerde acceleratievermogen Gerelateerde informatie de gereduceerde bodemvrijheid • het gewijzigde remvermogen. Adviezen voor het vervoer van fietsen op een fietsdrager Hoe groter de afstand tussen het zwaartepunt van de last en de trekhaakkogel hoe groter de belasting van de trekhaak. Neem bij het opladen de volgende adviezen in acht: • Plaats de zwaarste fiets vooraan, zo dicht mogelijk bij de auto. • Zorg dat de fietsen symmetrisch zijn opgeladen en zo dicht mogelijk tegen de auto aan staan, door bij het vervoer van meerdere fietsen de fietsen om en om te plaatsen. • • het zicht naar achteren beperken en tot een hoger brandstofverbruik leiden. Ze zorgen ook voor grotere krachten die inwerken op de trekhaak. Verwijder losse voorwerpen van de fiets(en) bij het vervoer, zoals een fietsmand, accu of kinderzitje. Niet alleen om de krachten te verlagen die inwerken op de trekhaak en fietsdrager maar ook om de luchtweerstand te verlagen die van invloed is op het brandstofverbruik. Verwijder eventuele fietshoezen. Ze kunnen de rijeigenschappen negatief beïnvloeden, Trekhaak* (p. 513) Slepen Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig. Slepen van een auto met Twin Engine is niet toegestaan, omdat de elektromotor dan schade oploopt. Til de auto bij het bergen met alle vier de wielen op de laadvloer van het bergingsvoertuig, zodat geen van de wielparen contact maakt met de weg. Bij het slepen van een andere auto Het slepen van een auto vergt veel energie – gebruik daarom de rijmodus AWD. De hybrideaccu wordt dan bijgeladen en ook de rij- en wegeigenschappen van de auto worden verbeterd. Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is. Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat de motor niet kan worden gestart. BELANGRIJK De elektrische aandrijfmotor en de katalysator kunnen beschadigd raken bij pogingen de auto aan te slepen. }} * Optie/accessoire. 521 STARTEN EN RIJDEN || Gerelateerde informatie • Sleepoog monteren en demonteren (p. 522) • • • • Alarmlichten (p. 163) Bergen (p. 523) Starthulp met andere accu (p. 511) Contactslotstand kiezen (p. 471) Sleepoog monteren en demonteren Gebruik het sleepoog als u met uw auto een ander voertuig wilt slepen. Schroef het sleepoog vast in een draadbus achter een afdekking aan de rechterzijde van de achterbumper. N.B. Als de auto is uitgerust met een trekhaak, is er geen achterste sleepoogbevestiging. Sleepoog monteren Verwijder de afdekking – druk met een vinger op het artikel met de markering en werk tegelijkertijd de tegenoverliggende kant/ hoek los met een muntstuk of iets dergelijks. > De afdekking is horizontaal open te klappen en vervolgens te verwijderen. Pak het sleepoog erbij. Dit zit in het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte10. 10 522 De vorm en locatie van het blok schuimrubber kunnen verschillen afhankelijk van het model. STARTEN EN RIJDEN 3. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag naar binnen. • Gereedschapsset (p. 606) Bergen Bij het bergen wordt de auto met behulp van een ander voertuig weggesleept. Roep professionele hulp in voor berging. Het is toegestaan het sleepoog te gebruiken om de auto op een bergingsvoertuig met laadvloer te trekken. BELANGRIJK Draai het oog stevig vast, steek bijvoorbeeld de wielmoersleutel* door het oog om deze als hefboom te gebruiken. BELANGRIJK Het is belangrijk het sleepoog goed vast te schroeven – dat wil zeggen, helemaal tot aan de aanslag. Sleepoog demonteren – Draai het sleepoog na gebruik los en leg het weer terug in het blok schuimrubber. Plaats de afdekking tot slot weer in de bumper terug. Gerelateerde informatie • • Slepen (p. 521) Bergen (p. 523) Let erop dat u een auto met Twin Engine altijd bergt met alle vier de wielen op de laadvloer van het bergingsvoertuig. Geldt voor auto's met niveauregeling*: Als de auto is voorzien van luchtvering, moet deze worden uitgeschakeld voordat u de auto opneemt. Schakel het systeem uit via het middendisplay. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm. 2. Tik op My Car 3. Kies Niveauregeling uitschakelen. Parkeerrem en vering. De positie en bodemspeling van de auto bepalen of de auto op een laadvloer kan worden getrokken. Als de oprijplaten van het bergingsvoertuig onder een te grote hoek staan of als de bodemspeling onder de auto onvoldoende is, kan de auto beschadigd raken wanneer men deze op het bergingsvoertuig probeert te trekken. Neem de }} * Optie/accessoire. 523 STARTEN EN RIJDEN || auto dan op met de hefinrichting van het bergingsvoertuig. WAARSCHUWING Zorg dat het gebied achter het bergingsvoertuig vrij blijft, terwijl de auto op de laadvloer wordt getrokken. Gerelateerde informatie • Sleepoog monteren en demonteren (p. 522) HomeLink®*11 Knop 3 HomeLink®12 Controlelampje is een programmeerbare afstandsbediening die in het elektrische systeem van de auto geïntegreerd is en tot drie verschillende installaties (zoals een garagedeuropener, alarmsysteem, huis- en tuinverlichting) op afstand kan bedienen en daarmee de originele afstandsbedieningen vervangt. Algemeen HomeLink® wordt geleverd in een uitvoering die ingebouwd is in de achteruitkijkspiegel. Het HomeLink®-paneel bestaat uit drie programmeerbare knoppen en een controlelampje in het spiegelglas. Ga voor meer informatie over HomeLink® naar: www.HomeLink.com, www.youtube.com/ HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer +49 6838 907 277)13. Let erop dat u de originele afstandsbedieningen goed bewaart voor eventuele programmering in een later stadium (zoals bij aankoop van een nieuwe auto of gebruik in een andere auto). Het wordt tevens geadviseerd om de programmering van de knoppen te wissen bij verkoop van de auto. Gerelateerde informatie De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan variëren. Knop 1 Knop 2 11 12 13 524 • • • HomeLink®* gebruiken (p. 527) HomeLink®* programmeren (p. 525) Typegoedkeuring voor HomeLink®* (p. 527) Geldt voor bepaalde markten. HomeLink en het symbool met het HomeLink-huis zijn geregistreerde handelsmerken van Gentex Corporation. Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN HomeLink®*14 programmeren 1. HomeLink® Volg de instructies op om te programmeren, de fabrieksinstellingen te herstellen of een knop te herprogrammeren. N.B. Bij bepaalde auto’s moet het contact zijn ingeschakeld of in de ‘accessoirestand’ staan, voordat HomeLink® te programmeren of gebruiken is. Plaats gerust nieuwe batterijen in de afstandsbediening die HomeLink® moet vervangen, omdat de programmering dan mogelijk sneller verloopt en het radiosignaal sterker is. Herstel de HomeLink®-knoppen alvorens te programmeren. Richt de afstandsbediening op de te programmeren HomeLink®-knop en houd de afstandsbediening op zo'n 2–8 cm (1–3 inch) van de knop. Blokkeer het controlesymbool van HomeLink® niet. Opmerking! Met sommige afstandsbedieningen is HomeLink® beter te programmeren op een afstand van zo'n 15–20 cm (6–12 inch). Denk daaraan als er problemen zijn met programmeren. 2. Houd zowel op de afstandsbediening als op HomeLink® de knoppen ingedrukt die u wilt programmeren. 3. Laat de knoppen pas los als het led-lampje niet meer langzaam (ca. 1 maal per seconde) maar snel knippert (ca. 10 maal per seconde) of constant brandt. > Als het led-lampje constant brandt: Aanduiding dat de programmering is voltooid. Druk voor activering 2 maal op de geprogrammeerde knop. Als het led-lampje snel knippert: De eenheid die u voor HomeLink® wenst te programmeren is mogelijk voorzien van een beveiligingsfunctie zodat extra stappen vereist zijn. Druk 2 maal op de geprogrammeerde knop om te controleren of de programmering gelukt is. Ga anders verder met de volgende stap. WAARSCHUWING Tijdens het programmeren van HomeLink® wordt de garagedeur die wordt geprogrammeerd (of het toegangshek) mogelijk geactiveerd. Let daarom op dat er niemand in de buurt van de deur of het hek staat tijdens het programmeren. De auto moet buiten de garage staan bij het programmeren van de garagedeuropener. 14 Geldt voor bepaalde markten. }} * Optie/accessoire. 525 STARTEN EN RIJDEN Neem bij programmeringsproblemen contact op met HomeLink® via: www.HomeLink.com, www.youtube.com/HomeLinkGentex of bel 00 8000 466 354 65 (of het betaalnummer +49 6838 907 277)16. || – Afzonderlijke knop herprogrammeren Doe het volgende om één afzonderlijke HomeLink®-knop te programmeren: 4. 5. 6. 15 16 526 Zoek de inleerknop15 op de ontvanger voor bijvoorbeeld de garagedeur op. De knop zit doorgaans in de buurt van de antennevoet op de ontvanger. Druk de inleerknop van de ontvanger eenmaal in en laat hem weer los. De programmering moet binnen 30 seconden na het indrukken van de knop worden voltooid. Druk de knop op HomeLink® in die u wilt programmeren en laat de knop weer los. Herhaal de procedure van indrukken/vasthouden/loslaten al naar gelang het model van de ontvanger één of twee keer. > Het programmeren is daarmee klaar en garagedeur, toegangshek en dergelijke moeten vervolgens geactiveerd worden bij het indrukken van de geprogrammeerde knop. 1. Druk op de gewenste knop en houd deze zo'n 20 seconden ingedrukt. 2. Wanneer het controlelampje op HomeLink® langzaam gaat knipperen kunt u op de gebruikelijke manier programmeren. Houd de buitenste knoppen (1 en 3) op HomeLink® zo'n 10 seconden ingedrukt. > Wanneer het controlelampje niet meer constant brandt, maar is gaan knipperen zijn de knoppen gereset en weer gereed voor programmering. Gerelateerde informatie • • • HomeLink®* gebruiken (p. 527) HomeLink®* (p. 524) Typegoedkeuring voor HomeLink®* (p. 527) Opmerking! Als de te programmeren knop opnieuw moet worden geprogrammeerd niet met een nieuwe eenheid wordt geprogrammeerd, zal deze terugkeren naar de eerder opgeslagen programmering. HomeLink®-knoppen resetten Het is alleen mogelijk om alle HomeLink®-knoppen tegelijk te resetten en dus niet slechts één afzonderlijke knop. Afzonderlijke knoppen zijn wel te herprogrammeren. De aanduiding en kleur van de knop verschillen per fabrikant. Let erop dat de gratis hulplijn afhankelijk van de provider mogelijk niet beschikbaar is. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN HomeLink®*17 gebruiken HomeLink® Zodra geprogrammeerd is, vormt het een vervanging voor de afzonderlijke originele afstandsbedieningen. Druk de geprogrammeerde knop in. De garagedeur, het toegangshek en dergelijke worden geactiveerd (dit kan enkele seconden duren). Als u de knop langer dan 20 seconden indrukt, start de herprogrammering. Na het indrukken van de knop brandt of knippert het controlelampje. Uiteraard kunt u de originele afstandsbedieningen naast HomeLink® blijven gebruiken. N.B. Als het contact niet is uitgeschakeld, blijft HomeLink® tot 30 minuten na opening van het bestuurdersportier werken. WAARSCHUWING • • 17 18 Als HomeLink® wordt gebruikt om een garagedeur of hek te bedienen, moet u controleren of er niemand in de buurt van de deur of het hek staat als deze beweegt. Gerelateerde informatie • • • HomeLink®* (p. 524) HomeLink®* programmeren (p. 525) Typegoedkeuring voor HomeLink®* (p. 527) Typegoedkeuring voor HomeLink®*18 Typegoedkeuring voor de EU Gentex Corporation verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type HomeLink® UAHL5 in overeenstemming is met de richtlijn 2014/53/EU. Frequentiebanden waarin de radioapparatuur werkt: • • • • • 433,05 – 434,79 MHz <10 mW e.r.p. 868,00 – 868,60 MHz <25 mW e.r.p. 868,70 – 868,20 MHz <25 mW e.r.p. 869,40 – 869,65 MHz <25 mW e.r.p. 869,70 – 870,00 MHz <25 mW e.r.p. Adres certificaateigenaar: Gentex Corporation, 600 North Centennial Street, Zeeland MI 49464, USA Zie voor meer informatie op support.volvocars.com. Gerelateerde informatie • HomeLink®* (p. 524) Gebruik HomeLink® niet voor een elektrische garagedeur zonder veiligheidsstop en -retour. Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. 527 STARTEN EN RIJDEN Kompas* Kompas* activeren en deactiveren Kompas kalibreren* In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas dient te worden gekalibreerd als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. Kompas activeren en deactiveren Kalibreer als volgt: Het kompas wordt automatisch geactiveerd bij het starten van de motor. 1. Breng de auto tot stilstand op een groot en open terrein waar geen stalen constructies of hoogspanningsdraden zijn. 2. Start de auto en schakel alle elektrische uitrusting (klimaatregeling, luchtdroger en dergelijke) uit en zorg dat alle portieren dichtstaan. Om het kompas handmatig te deactiveren/activeren: – Druk met een recht gebogen paperclip of iets dergelijks het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel in. Gerelateerde informatie Achteruitkijkspiegel met kompas. Er worden acht verschillende kompasrichtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noordwest). Gerelateerde informatie • • 528 Kompas* activeren en deactiveren (p. 528) • • Kompas* (p. 528) Kompas kalibreren* (p. 528) N.B. De kalibratie kan mislukken of helemaal niet worden uitgevoerd, als u de elektrische uitrusting niet uitschakelt. 3. Houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel zo'n 3 seconden lang ingedrukt (met een paperclip of iets dergelijks). Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. Kompas kalibreren* (p. 528) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN 7. Voor auto’s met elektrische voorruitverwarming*: Als bij activering van de elektrische voorruitverwarming het teken C op het display verschijnt, kalibreer dan volgens punt 6 hierboven met de elektrische voorruitverwarming ingeschakeld. 8. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Gerelateerde informatie Magnetische zones. 4. Druk meerdere malen op het knopje totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). 5. Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt of houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel zo'n 6 seconden lang ingedrukt, totdat het teken C verschijnt. 6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph), totdat een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen. • • Kompas* (p. 528) Kompas* activeren en deactiveren (p. 528) * Optie/accessoire. 529 GELUID, MEDIA EN INTERNET GELUID, MEDIA EN INTERNET Audio, media en internet Het audio- en mediasysteem bestaat uit een mediaspeler en een radio. Het is ook mogelijk een telefoon aan te sluiten via Bluetooth om handsfree te bellen of draadloos muziek in de auto af te spelen. Wanneer de auto een internetverbinding heeft, kunt u ook apps gebruiken voor het afspelen van media. dates te downloaden voor optimale functionaliteit, zie support.volvocars.com. Gerelateerde informatie • • • • • • • • • • Overzicht van geluid en media De functies zijn te bedienen met stemcommando's, de knoppenset op het stuurwiel of via het middendisplay. Het hangt van het audiosysteem van de auto af hoeveel luidsprekers en versterkers er in de auto zitten. Systeemupdate Het audio- en mediasysteem wordt voortdurend verder verbeterd. Wanneer de auto een internetverbinding heeft is het mogelijk om systeemup- 532 Mediaspeler (p. 543) Radio (p. 537) Telefoon (p. 560) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Apps (p. 534) Stembediening (p. 148) Audio-instellingen Het audiosysteem is vooraf ingesteld voor optimale geluidsweergave maar is ook naar wens aan te passen. Het volume wordt normaal gesproken geregeld met de volumeknop onder het middendisplay of met de rechter stuurknoppenset. Dit geldt bijvoorbeeld bij het afspelen van muziek, het beluisteren van de radio, de geluidsweergave van een lopende telefoongesprek en de weergave van actieve verkeersberichten. Contactslotstanden (p. 470) Optimale geluidsweergave Afleiding van de bestuurder (p. 43) Het audiosysteem is voorgekalibreerd voor optimale geluidsweergave met behulp van digitale signaalverwerking. Voor ieder automodel wordt het audiosysteem tijdens de kalibratie perfect afgestemd op de luidsprekers, de versterker, de akoestiek in de auto, de positie van de luisteraar en dergelijke. Er is tevens een dynamische kalibratie waarbij rekening wordt gehouden met de stand van de volumeknop en de rijsnelheid. Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) Licentieovereenkomst voor audio en media (p. 578) Persoonlijke instellingen In het hoofdscherm onder Instellingen Geluid zijn verschillende instellingen beschikbaar, afhankelijk van het audiosysteem van de auto. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET temen, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en Ringtone telefoon. Premium Sound* (Bowers & Wilkins) • Toon – persoonlijke instellingen van bijv. lage en hoge tonen en equalizer. • Balans – onderlinge balans tussen de luidsprekers links/rechts en de luidsprekers voor/achter. • Systeemvolumes – voor het aanpassen van het volume van de verschillende autosystemen, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en Ringtone telefoon. High Performance Pro* (Harman Kardon) • Equalizer – instelling voor equalizer. • Balans – onderlinge balans tussen de luidsprekers links/rechts en de luidsprekers voor/achter. Gerelateerde informatie • • • • • • Geluidservaring* (p. 533) Mediaspeler (p. 543) Instellingen voor stembediening (p. 151) Instellingen voor telefoon (p. 568) Audio, media en internet (p. 532) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Geluidservaring* Geluidservaring is een app die toegang biedt tot aanvullende geluidsinstellingen. Geluidsbeleving is te openen vanuit het appscherm van het middendisplay. Afhankelijk van het audiosysteem van de auto zijn de volgende instellingen mogelijk: Premium Sound* (Bowers & Wilkins) • Studio – de geluidsweergave is te optimaliseren voor Bestuurder, Alles en Achter. • Individuele stap – surroundstand met instellingen voor intensiteit en ruimtelijkheid. • Concertgebouw – zorgt voor een geluidsweergave met de akoestiek van het concertgebouw van Gothenburg. • Systeemvolumes – voor het aanpassen van het volume van de verschillende autosystemen, bijv. Stembediening, Parkeerhulp en Ringtone telefoon. High Performance • Toon – persoonlijke instellingen van bijv. lage en hoge tonen en equalizer. • Balans – onderlinge balans tussen de luidsprekers links/rechts en de luidsprekers voor/achter. • Systeemvolumes – voor het aanpassen van het volume van de verschillende autosys- U kunt de akoestiek van het concertgebouw van Gotenburg nabootsen. }} * Optie/accessoire. 533 GELUID, MEDIA EN INTERNET || High Performance Pro* (Harman Kardon) • Stoeloptimalisatie – de geluidsweergave is te optimaliseren voor Bestuurder, Alles en Achter. • Surround – surroundstand met instellingen voor intensiteit. • Toon – persoonlijke instellingen van bijv. lage en hoge tonen en equalizer. Apps Op het appscherm staan applicaties (apps) die toegang bieden tot bepaalde autofuncties. Veeg van rechts naar links1 over het middendisplay om vanuit het homescherm het appscherm te openen. Hier liggen apps die zijn gedownload (apps van derden) maar ook apps voor ingebouwde functies, bijvoorbeeld FM-radio. Gerelateerde informatie • • Audio-instellingen (p. 532) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Appscherm (algemene afbeelding, de basisapps variëren per markt en model) Bepaalde basisapps zijn altijd beschikbaar. Wanneer de auto een internetverbinding heeft, kunt u andere apps downloaden zoals internetradio en muziekdiensten. Sommige apps kunt u alleen gebruiken, als de auto een actieve internetverbinding heeft. 1 534 Geldt voor een auto met het stuur links. Voor een auto met het stuur rechts: veeg in tegengestelde richting. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Start een app door in het appscherm op het middendisplay de desbetreffende app aan te klikken. Gerelateerde informatie • • • • • • Apps downloaden Apps downloaden (p. 535) Apps bijwerken (p. 536) Apps verwijderen (p. 536) Apple® CarPlay®* (p. 554) Android Auto* (p. 557) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) • Vrije geheugenruimte op harde schijf (p. 577) • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 576) 3. Druk op een bepaalde app om de lijst uit te vouwen en meer informatie over de app te krijgen. 4. Kies Installeren om de app van uw keuze te downloaden en installeren. > Tijdens het downloaden en installeren wordt de voortgang aangegeven. Wanneer de auto een internetverbinding heeft, kunt u ook nieuwe apps downloaden. N.B. Het downloaden van data kan van invloed zijn op andere diensten die gebruik maken van gegevensuitwisseling, zoals de internetradio. Als u deze invloed op andere diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden annuleren. Het is ook mogelijk om andere diensten te annuleren of tijdelijk te onderbreken. N.B. Let bij het downloaden via een telefoon extra goed op eventuele kosten voor dataverkeer. 1. 2. Open de app Download Center op het appscherm. Kies Nieuwe apps om een lijst te openen met de apps die beschikbaar zijn voor installatie in de auto. Als een bepaalde download niet kan starten, verschijnt een melding. De app blijft echter op de downloadlijst staan, zodat u later een nieuwe poging tot downloaden kunt doen. Downloaden annuleren – Druk op Annuleer om een lopende download te annuleren. Let erop dat alleen de download te annuleren is, zodat u een eventuele installatiefase niet meer kunt annuleren zodra deze van start gegaan is. Gerelateerde informatie • • • • Apps (p. 534) Apps bijwerken (p. 536) Apps verwijderen (p. 536) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) • Vrije geheugenruimte op harde schijf (p. 577) * Optie/accessoire. 535 GELUID, MEDIA EN INTERNET Apps bijwerken Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk apps bij te werken. Alle apps bijwerken 1. Open de app Download Center op het appscherm. N.B. Let bij het downloaden via een telefoon extra goed op eventuele kosten voor dataverkeer. Als bij het bijwerken van een app blijkt dat de desbetreffende app in gebruik is, wordt deze app opnieuw gestart om de installatie te voltooien. 2. 2. Kies Applicatie-updates om een lijst te openen met alle beschikbare updates. 3. Zoek de gewenste app op en kies Installeren. > De update start. Gerelateerde informatie • 1. Open de app Download Center op het appscherm. 2. Kies Applicatie-updates om een lijst te openen met alle geïnstalleerde apps. 3. Zoek de gewenste app op en kies Deinstalleren om de app te verwijderen. > Zodra de app verwijderd is, verdwijnt deze uit de lijst. Kies Alles installeren. > De update start. Bepaalde apps bijwerken 1. Open de app Download Center op het appscherm. • • • • 536 Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk apps te verwijderen. U kunt een app niet verwijderen, wanneer deze gebruikt wordt. N.B. Het downloaden van data kan van invloed zijn op andere diensten die gebruik maken van gegevensuitwisseling, zoals de internetradio. Als u deze invloed op andere diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden annuleren. Het is ook mogelijk om andere diensten te annuleren of tijdelijk te onderbreken. Apps verwijderen Apps (p. 534) Apps downloaden (p. 535) Apps verwijderen (p. 536) Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Gerelateerde informatie • • • • • Apps (p. 534) Apps downloaden (p. 535) Apps bijwerken (p. 536) Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Radio U kunt naar de radiofrequentiebanden voor FM en digitale radio (DAB)* luisteren. Wanneer de auto een internetverbinding heeft is het ook mogelijk om webradio te beluisteren. • • • Digitale radio* (p. 542) Radio starten RDS-radio (p. 541) De radio is te starten vanuit het appscherm van het middendisplay. • • Stembediening radio en media (p. 150) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) 1. Open de gewenste radioband (bijvoorbeeld FM) vanuit het appscherm. 2. Kies een radiokanaal. Mediaspeler (p. 543) De radio is te bedienen via stemcommando's, de stuurknoppen of via het middendisplay. Gerelateerde informatie • • • • Radio starten (p. 537) Van radioband en radiozender wisselen (p. 538) Radiofavorieten instellen (p. 539) Instellingen voor radio (p. 540) Gerelateerde informatie • • Radio (p. 537) Radiokanaal zoeken (p. 539) }} * Optie/accessoire. 537 GELUID, MEDIA EN INTERNET • Van radioband en radiozender wisselen (p. 538) Van radioband en radiozender wisselen 2. Kies weergave via Zenders, Favorieten, Genres of Ensembles2. • • • Radiofavorieten instellen (p. 539) Hier volgen instructies voor het wisselen van frequentieband, het wisselen van kanaallijst in de gekozen radioband en het wisselen van radiokanaal in de gekozen lijst. 3. Druk op het gewenste kanaal in de lijst. Instellingen voor radio (p. 540) Stembediening radio en media (p. 150) Van radioband wisselen Open met een vegende beweging het appscherm op het middendisplay en kies de gewenste radioband (zoals FM) of open het appmenu van het bestuurdersdisplay met de rechter knoppenset van het stuurwiel en maak vervolgens een keuze. Favorieten - alleen de gekozen favoriete kanalen beluisteren. Genres - uitsluitend radiokanalen beluisteren die het gekozen genre/programmatype uitzenden, bijvoorbeeld pop en klassieke muziek. Van radiokanaal wisselen in gekozen lijst – Van lijst wisselen op de radioband Druk op of onder het middendisplay of op de rechter stuurknoppenset. > U springt naar het eerstvolgende alternatief in de gekozen lijst. Wisselen van radiokanaal in de gekozen lijst kan ook via het middendisplay. Gerelateerde informatie 1. 2 538 Druk op Bibliotheek. • • • • • • Radio (p. 537) Radiokanaal zoeken (p. 539) Stembediening radio en media (p. 150) Radiofavorieten instellen (p. 539) Instellingen voor radio (p. 540) Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 104) Geldt alleen voor digitale radio (DAB*). * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Radiokanaal zoeken Handmatig kanalen zoeken De radio maakt automatisch een kanaallijst met de best doorkomende radiokanalen binnen het actuele gebied. Radiofavorieten instellen U kunt een radiokanaal toevoegen aan de app Radiofavorieten en aan de lijst met favorieten van de bewuste frequentieband (bijv. FM). Hier volgen de instructies voor het toevoegen en verwijderen van favorieten. Radiofavorieten Radiofavorieten laten de opgeslagen favorieten van alle radiobanden zien. Wanneer u handmatig kanalen zoekt, schakelt de radio bij een slechte ontvangst niet meer automatisch over op een andere frequentie. De zoekopties zijn afhankelijk van de gekozen radioband: – Tik op Hndm. afstemmen, versleep de of . Bij lang schuifknop of tik op aantikken springt u naar het eerstvolgende kanaal van de radioband. U kunt ook gebruikmaken van de rechter stuurknoppenset. • • FM - kanalen, genres en frequentie. 1. Druk op Bibliotheek. Gerelateerde informatie 2. Druk op . > Er verschijnt een zoekscherm met toetsenbord. • • • Voer de zoekterm in. > Naarmate u meer letters invoert wordt de zoekopdracht verfijnd. De treffers staan per categorie geordend. • • 3. DAB* - ensembles en kanalen. Radio (p. 537) Radio starten (p. 537) Van radioband en radiozender wisselen (p. 538) Stembediening radio en media (p. 150) Instellingen voor radio (p. 540) 1. Open de app Radiofavorieten vanuit het appscherm. 2. Druk op het gewenste radiokanaal in de lijst om te luisteren. Radiofavorieten toevoegen en verwijderen – Druk op om een radiokanaal aan de lijst met favorieten op de radioband en aan radiofavorieten toe te voegen of uit de lijst te verwijderen. Wanneer u een favoriet opslaat vanuit een kanaallijst, zoekt de radio automatisch naar de beste frequentie. Maar als er een favoriet wordt opgeslagen na handmatig kanalen zoeken, schakelt de radio niet automatisch over naar een sterkere frequentie. }} * Optie/accessoire. 539 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Bij het verwijderen van een favoriet wordt deze eveneens verwijderd uit de lijst met favorieten van de desbetreffende radioband. Instellingen voor radio Gerelateerde informatie Verkeersbericht onderbreken • • • • • • • Radio (p. 537) Radio starten (p. 537) Radiokanaal zoeken (p. 539) Van radioband en radiozender wisselen (p. 538) Stembediening radio en media (p. 150) Instellingen voor radio (p. 540) Applicatiemenu op bestuurdersdisplay (p. 104) Er zijn diverse radiofuncties te activeren en deactiveren. Een lopende uitzending van bijvoorbeeld een verkeersbericht is tijdelijk te onderbreken door op van de rechter stuurknoppenset of op Annuleren op het middendisplay te drukken. Radiofuncties activeren en deactiveren Veeg het hoofdscherm open en kies Instellingen Media gevolgd door de gewenste radioband om de beschikbare functies te bekijken. FM-radio • Radiotekst weergeven: informatie weergeven over de inhoud van programma's, uitvoerende artiesten en dergelijke. • Programmanaam bevriezen: kiezen om de programmaservicenaam niet permanent te laten scrollen, maar de weergave na 20 seconden te laten bevriezen. • Kies mededelingen: - Lokale onderbrekingen: lopende mediaweergave onderbreken voor informatie over verkeersproblemen in de nabije omgeving. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. Lokale onderbrekingen is een geografische begrenzing van Verkeersinformatie. 540 De functie Verkeersinformatie moet tegelijkertijd geactiveerd zijn. - Nieuws : lopende mediaweergave onderbreken en nieuws doorgeven. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de nieuwsuitzending afgerond is. - Alarm: lopende mediaweergave onderbreken en waarschuwingen voor calamiteiten en rampen doorgeven. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. - Verkeersinformatie: lopende mediaweergave onderbreken voor informatie over verkeersproblemen. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. GELUID, MEDIA EN INTERNET - Alarm: lopende mediaweergave onderbreken en waarschuwingen voor calamiteiten en rampen doorgeven. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. DAB* (digitale radio) • Service sorteren: aangeven hoe de kanalen moeten worden gesorteerd. Op alfabetische volgorde of op servicenummer. • DAB-DAB-verbinding: functie starten voor - Verkeersinformatie: informatie ontvangen over verkeersproblemen. schakelen binnen DAB. Wanneer het signaal van een bepaald radiokanaal wegvalt, wordt automatisch overgeschakeld naar hetzelfde radiokanaal binnen een andere kanaalgroep (ander ensemble). - Nieuwsflits: nieuws ontvangen. - Transportbericht: informatie ontvangen over openbaar vervoer, bijvoorbeeld dienstregelingen voor veerboten en treinen. • DAB-FM-verbinding: functie starten voor schakelen tussen DAB en FM. Wanneer het signaal van een bepaald radiokanaal wegvalt, wordt automatisch naar een andere FM-frequentie gezocht. - Waarschuwing/diensten: informatie ontvangen over incidenten die van minder belang zijn dan het alarm, bijvoorbeeld stroomstoringen. • Radiotekst weergeven: aangeven of radiotekst of gekozen delen van radiotekst, bijvoorbeeld artiest, moet(en) worden weergegeven. • Afbeeldingen van programma weergeven: aangeven of op het scherm wel of geen afbeeldingen voor de verschillende programma's moeten verschijnen. • Kies mededelingen: aangeven welk type berichten moet worden doorgegeven als DAB actief is. Bij de gekozen meldingen wordt de lopende mediaweergave onderbroken en wordt de melding afgespeeld. De weergave van de voorgaande mediabron wordt hervat zodra de melding afgerond is. Gerelateerde informatie • • • Radio (p. 537) RDS-radio RDS (Radio Data System) zorgt ervoor dat de radio automatisch overschakelt naar de sterkste zender. RDS biedt de mogelijkheid om bijvoorbeeld verkeersinformatie te ontvangen en naar bepaalde soorten programma's te zoeken. RDS verbindt FM-zenders in een netwerk met elkaar. Een FM-zender in een dergelijk netwerk verstuurt bepaalde informatie, zodat een RDSradio onder meer de volgende mogelijkheden biedt: • Automatisch overschakelen op een beter doorkomende zender als de ontvangst in een bepaald gebied slecht is. • Zoeken op programmatype, zoals programmatypes of verkeersinformatie. • Weergeven van informatieve tekst over het beluisterde radioprogramma. Digitale radio* (p. 542) Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) N.B. Bepaalde radiostations gebruiken geen RDS of slechts bepaalde onderdelen van deze functie. Als er nieuws of verkeersinformatie wordt uitgezonden, kan de radio naar een andere zender overschakelen en de weergave van de actieve audiobron onderbreken. Als de cd-speler* bijvoorbeeld actief is, wordt de weergave daarvan tijdelijk onderbroken. De radio gaat naar de vorige }} * Optie/accessoire. 541 GELUID, MEDIA EN INTERNET || audiobron en het vorige volume terug wanneer het ingestelde programmatype ophoudt met uitzenden. Druk om eerder te onderbreken op op de rechter stuurknoppenset of druk op Annuleren op het middendisplay. Gerelateerde informatie • • Radio (p. 537) Instellingen voor radio (p. 540) Digitale radio* (DAB3) Digitale radio is een systeem voor digitale overdracht van radiosignalen. De radio ondersteunt DAB, DAB+ en DMB4. De radio is te bedienen via stemcommando's, de stuurknoppen of via het middendisplay. De app voor digitale radio is te starten vanuit het appscherm op het middendisplay. DAB-subkanaal Secundaire componenten worden vaak aangeduid als subkanalen. Dergelijke componenten zijn van tijdelijke aard en kunnen bijvoorbeeld uit vertalingen van het hoofdprogramma bestaan. Subkanalen worden aangegeven met een pijlsymbool in het kanaaloverzicht. Gerelateerde informatie • Schakelen tussen de radiobanden FM en digitale radio* (p. 543) • Van radioband en radiozender wisselen (p. 538) • • • • Radiokanaal zoeken (p. 539) Radiofavorieten instellen (p. 539) Stembediening radio en media (p. 150) Instellingen voor radio (p. 540) Digitale radio is op dezelfde manier te beluisteren als andere radiobanden, zoals FM. Behalve Zenders, Favorieten en Genres kunt u daarbij ook kiezen uit subkanalen en Ensembles. Ensembles zijn groepen radiokanalen (kanaalgroep) die op dezelfde frequentie zenden. Als het radiokanaal zijn logo meestuurt, wordt dit logo gedownload en weergegeven naast de kanaalnaam (de downloadtijd varieert). 3 4 542 Digital Audio Broadcasting Digital Multimedia Broadcasting * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Schakelen tussen de radiobanden FM en digitale radio* Dankzij deze functie kan de digitale radio (DAB) overschakelen van een kanaal dat slecht of helemaal niet te ontvangen is op hetzelfde kanaal in een andere kanaalgroep (ensemble) met een betere ontvangst, binnen DAB en/of tussen DAB en FM. DAB naar DAB- en DAB naar FMschakeling 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Media 3. Mediaspeler Gerelateerde informatie De mediaspeler kan geluidsbestanden op de cd-speler* en op externe mediabronnen weergeven die zijn aangesloten via de USB-poort of Bluetooth. De speler kan ook videobestanden weergegeven via de USB-poort. • • Wanneer de auto een internetverbinding heeft is het ook mogelijk om webradio, audioboeken en muziekdiensten via apps te beluisteren. DAB. Vink de vakjes voor DAB-DAB-verbinding en/of DAB-FM-verbinding aan of juist niet om de desbetreffende functies te activeren/ deactiveren. • • • • • • • • Media afspelen (p. 544) Media regelen en van media wisselen (p. 545) Media zoeken (p. 546) Apps (p. 534) Radio (p. 537) Cd-speler* (p. 547) Video (p. 548) Media via Bluetooth® (p. 549) Media AUX/USB-poort (p. 550) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Gerelateerde informatie • • • Digitale radio* (p. 542) Radio (p. 537) Instellingen voor radio (p. 540) De mediaspeler is te bedienen vanaf het middendisplay, maar veel functies zijn ook te bedienen vanaf de rechter stuurknoppenset of via stemcommando's. Een beschrijving van de radio, die ook in de mediaspeler te bedienen is, staat in een apart artikel. * Optie/accessoire. 543 GELUID, MEDIA EN INTERNET Media afspelen De mediaspeler wordt bediend via het middendisplay. Veel functies zijn ook te bedienen vanaf de rechter stuurknoppenset of via stemcommando's. Via de mediaspeler verloopt ook de radiobediening die in een apart artikel beschreven staat. Mediabron starten CD* 1. Plaats een cd. 2. Open de app Cd vanuit het appscherm. 3. Kies wat er moet worden afgespeeld. > Het afspelen start. USB-stick 1. Plaats de USB-stick. 2. Open de app USB vanuit het appscherm. 3. Kies wat er moet worden afgespeeld. > Het afspelen start. Mp3-speler en iPod® N.B. Eenheid met Bluetooth-verbinding 1. Activeer Bluetooth op de desbetreffende mediabron. 2. Sluit de mediabron aan. 3. Start de weergave op de aangesloten mediabron. 4. Open de app Bluetooth vanuit het appscherm. > Het afspelen start. Media via een internetverbinding Media afspelen via apps met een internetverbinding: 1. Maak een internetverbinding voor de auto. 2. Open de desbetreffende app vanuit het appscherm. > Het afspelen start. Om het afspelen te starten vanaf de iPod, moet u de iPod-app gebruiken (en niet USB). Wanneer u muziek op een aangesloten iPod beluistert, hanteert het audio- en mediasysteem een menustructuur vergelijkbaar met die van de iPod. 544 Video 1. Sluit de mediabron aan. Sluit de mediabron aan. 2. Open de app USB vanuit het appscherm. 2. Start de weergave op de aangesloten mediabron. 3. 3. Open de app (iPod, USB) vanuit het appscherm. > Het afspelen start. Druk op de titel van het weer te geven bestand. > Het afspelen start. 1. Appscherm. (Algemene afbeelding, de basisapps variëren per markt en model.) Lees het aparte artikel voor het downloaden van apps. Apple CarPlay CarPlay staat in een apart artikel beschreven. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Android Auto Android Auto staat in een apart artikel beschreven. Gerelateerde informatie • Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 105) • • Radio (p. 537) Media regelen en van media wisselen (p. 545) • • • • Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 550) • • • • • Video (p. 548) Media regelen en van media wisselen onder het middendisplay of op ter stuurknoppenset. De weergave van media is te regelen via stembediening, de stuurknoppenset of het middendisplay. Van track/nummer wisselen - op de gewenste track op het middendisplay drukken, op of onder het middendisplay of op de rechter stuurknoppenset drukken. De mediaspeler is te bedienen via stembediening, de stuurknoppen of via het middendisplay. Eenheid aansluiten via Bluetooth® (p. 549) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) CarPlay®* Vooruit-/achteruitspoelen - op de tijdas op het middendisplay drukken en deze opzij slepen, of of onder het middendisplay of op de rechter stuurknoppenset ingedrukt houden. Van media wisselen – kies een eerder gebruikte bron in de app, tik in het appscherm op de gewenste app of kies met de rechter stuurknop. penset via het appmenu Apps downloaden (p. 535) Apple® van de rech- Bibliotheek - op de knop drukken om af te spelen vanuit de bibliotheek. (p. 554) Android Auto* (p. 557) Stembediening radio en media (p. 150) Compatibele formaten voor media (p. 551) Volume – aan de draaiknop onder het middendisplay draaien of op van de rechter stuurknoppenset drukken om het volume te verhogen of te verlagen. Shuffle - op de knop drukken voor een willekeurige afspeelvolgorde. Afspelen/pauzeren - op de afbeelding van de desbetreffende track drukken, op de fysieke knop }} * Optie/accessoire. 545 GELUID, MEDIA EN INTERNET Vergelijkbaar - op de knop drukken om aan de hand van Gracenote naar soortgelijke muziek te zoeken op de USBeenheid en op basis daarvan een speellijst te creëren. De speellijst kan uit maximaal 50 || Media zoeken Gerelateerde informatie U kunt artiesten, componisten, tracks, albums, video’s, luisterboeken, speellijsten en bij een auto met een actieve internetverbinding podcasts (digitale media via internet) zoeken. • • tracks bestaan. • • Mediaspeler (p. 543) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Media afspelen (p. 544) Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) Ander apparaat - op de knop drukken om te wisselen tussen meerdere aangesloten USBeenheden. Gerelateerde informatie • • • • • • Mediaspeler (p. 543) Media zoeken (p. 546) Audio-instellingen (p. 532) 1. . Druk op > Er verschijnt een zoekscherm met toetsenbord. 2. Voer de zoekterm in. 3. Druk op Zoeken. > De gekoppelde eenheden worden doorzocht en de treffers verschijnen per categorie geordend in een lijst. Apps (p. 534) Gracenote® (p. 547) Stembediening radio en media (p. 150) Veeg overdwars over het scherm om alle categorieën apart te bekijken. 546 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Gracenote® Gerelateerde informatie Gracenote geeft bij het afspelen van muziek de uitvoerende artiesten, albums, tracks en eventuele illustraties weer. • • Media afspelen (p. 544) Licentieovereenkomst voor audio en media (p. 578) Cd-speler* De mediaspeler kan cd's met compatibele audiobestanden afspelen. Gracenote MusicID® is een norm voor muziekherkenning. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Media 3. Kies instellingen voor Gracenote-gegevens: Gracenote®. • Online opzoeken Gracenote® - onlinedatabase van Gracenote doorzoeken op gegevens over de afgespeelde media. • Meerdere resultaten Gracenote® - aangeven hoe Gracenote-gegevens moeten worden weergegeven bij meerdere treffers. Opening voor het plaatsen/uitwerpen van een schijf. 1 - originele bestandsgegevens gebruiken. Knop voor het uitwerpen van een schijf. 2 - Gracenote-gegevens gebruiken. 3 - Gracenote- of originele data kiezen. • Geen - geen treffers. Gracenote bijwerken Gerelateerde informatie • • • Media afspelen (p. 544) Stembediening radio en media (p. 150) Compatibele formaten voor media (p. 551) De inhoud van de Gracenote-database wordt voortdurend bijgewerkt. Download de nieuwste update voor optimale functionaliteit. Zie support.volvocars.com voor informatie en downloads. * Optie/accessoire. 547 GELUID, MEDIA EN INTERNET Video Video afspelen DivX® weergeven Videobestanden op apparaten die zijn aangesloten op de USB-poort zijn via de mediaspeler weer te geven. Video's zijn af te spelen via de app USB op het appscherm. Om Video-on-Demand-films (VOD) in DivX-formaat te kunnen afspelen moet u deze DivX Certified® eenheid eerst registreren. Wanneer de auto begint te rijden verdwijnt het beeld, maar het geluid is nog steeds te horen. Het beeld komt weer terug, wanneer de auto stilstaat. Informatie over compatibele mediaformaten vindt u elders. Gerelateerde informatie • • • • 548 Video afspelen (p. 548) DivX® weergeven (p. 548) Instellingen voor video (p. 549) Compatibele formaten voor media (p. 551) 1. Sluit een mediabron (USB-eenheid) aan. 2. Open de app USB vanuit het appscherm. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 3. Tik op de titel die u wilt afspelen. > Het afspelen start. 2. Druk op Video DivX® VOD om de registratiecode op te halen. 3. Breng voor meer informatie en om de registratie te voltooien een bezoek aan vod.divx.com. Gerelateerde informatie • • • • Video (p. 548) DivX® weergeven (p. 548) Instellingen voor video (p. 549) Gerelateerde informatie Compatibele formaten voor media (p. 551) • • • • Video (p. 548) Video afspelen (p. 548) Instellingen voor video (p. 549) Compatibele formaten voor media (p. 551) GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor video Media via Bluetooth® Eenheid aansluiten via Bluetooth® U kunt de instellingen voor videoweergave wijzigen, bijv. de te hanteren taal. De mediaspeler in de auto is uitgerust met Bluetooth en kan draadloos audiobestanden op externe Bluetooth-eenheden afspelen zoals mobiele telefoons en laptops. Verbind een Bluetooth®-apparaat met de auto om draadloos media af te spelen en een eventuele internetverbinding voor de auto te gebruiken. Wanneer de videospeler in de stand voor volledige schermgrootte staat of wanneer u het hoofdscherm hebt geopend en op Instellingen Video drukt, beschikt u over de volgende opties: Audiotaal, Uit en Ondertitelingstaal. Gerelateerde informatie • Video (p. 548) De mediaspeler kan audiobestanden op een externe eenheid alleen draadloos afspelen als deze eenheid eerst via Bluetooth aan de auto is gekoppeld. Gerelateerde informatie • • • • Eenheid aansluiten via Bluetooth® (p. 549) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Media afspelen (p. 544) Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth®-technologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig compatibel met de auto. Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. U kunt een media-eenheid op dezelfde manier via Bluetooth® aan de auto koppelen als een telefoon. Gerelateerde informatie • • Compatibele formaten voor media (p. 551) • Media via Bluetooth® (p. 549) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Media afspelen (p. 544) 549 GELUID, MEDIA EN INTERNET Media AUX/USB-poort Eenheid aansluiten via USB-poort • Via de USB-poort is een externe audiobron zoals een iPod® of mp3-speler aan te sluiten op het audiosysteem. Via een van de USB-poorten in de auto is een externe audiobron zoals een iPod® of mp3-speler aan te sluiten op het audiosysteem. Technische specificaties voor USB-eenheden (p. 551) • • Apple® CarPlay®* (p. 554) Apparaten met oplaadbare batterijen worden opgeladen, wanneer ze zijn aangesloten via USB en het contact in stand I, II staat of de motor draait. Bij gebruik van Apple CarPlay* en Android Auto* moet de telefoon worden aangesloten op de USB-poort met een witte omlijsting (als er twee USB-poorten zijn). Android Auto* (p. 557) De inhoud van een externe audiobron is sneller te lezen, als er op deze audiobron alleen compatibele bestandsformaten staan. Ook videobestanden zijn via de USB-poort weer te geven. Sommige mp3-spelers werken met hun eigen bestandssysteem dat niet ondersteund word door het systeem. Gerelateerde informatie • • • • • • • 550 Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 550) Media afspelen (p. 544) Video (p. 548) Contactslotstanden (p. 470) Technische specificaties voor USB-eenheden (p. 551) Apple® CarPlay®* (p. 554) Android Auto* (p. 557) USB-poorten (type A) in de tunnelconsole. Laat de kabel naar voren toe liggen, zodat deze bij het sluiten van het klepje niet bekneld raakt. Gerelateerde informatie • • • • Media afspelen (p. 544) Media AUX/USB-poort (p. 550) Mediaspeler (p. 543) Technische specificaties voor USB-eenheden (p. 551) * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Technische specificaties voor USBeenheden Om de inhoud van USB-eenheden te kunnen lezen moet de eenheid aan de volgende specificaties voldoen. Een eventuele mapstructuur is tijdens het afspelen niet zichtbaar op het middendisplay. Compatibele formaten voor media Formaat Bestandsextensie Voor het afspelen van media zijn de volgende bestandsformaten vereist. AVI .avi Audiobestanden AVI (DivX) .avi, .divx ASF .asf, .wmv MKV .mkv Formaat Bestandsextensie Codec MP3 .mp3 MPEG1 Layer III, MPEG2 Layer III, MP3 Pro (mp3compatibel), MP3 HD (mp3compatibel) Maximumaantal Bestanden 15 000 Mappen 1 000 Mapniveaus 8 Speellijsten 100 Maximumaantal posten in een speellijst 1 000 Submappen Onbeperkt Technische specificaties voor USB-Apoort • • • • Aansluiting type A Versie 2.0 Voeding 5 V Maximale stroomsterkte 2,1 A Gerelateerde informatie • Media AUX/USB-poort (p. 550) AAC .m4a, .m4b, .aac AAC LC (MPEG-4 part III Audio), HE-AAC (aacPlus v1/v2) WMA .wma WMA8/9, WMA9/10 Pro WAV .wav LPCM FLAC .flac FLAC Ondertiteling Formaat Bestandsextensie SubViewer .sub SubRip .srt SSA .ssa Videobestanden Formaat Bestandsextensie MP4 .mp4, .m4v MPEG-PS .mpg, .mp2, .mpeg, .m1v }} 551 GELUID, MEDIA EN INTERNET || DivX® DivX-gecertificeerde eenheden zijn getest op hoogkwalitatieve videoweergave van DivX (.divx, .avi). Wanneer het DivX-logo zichtbaar is, kunnen er DivX-films afgespeeld worden. Speciale functies Referentie Alternatieve ondertitels, alternatieve audiotracks, weergave hervatten Voldoet aan alle voorwaarden voor het DivX Home Theater-profile. Breng een bezoek aan divx.com voor meer informatie en programma's om bestanden te converteren naar DivX Home Theater-video. Profiel DivX Home Theater Videocodec DivX, MPEG-4 Resolutie 720x576 Audiobitsnelheid (bit rate) 4.8Mbps Beeldsnelheid 30 fps Gerelateerde informatie Bestandsextensie .divx, .avi Maximale bestandsgrootte 4 GB • • • Audiocodec MP3, AC3 Ondertiteling XSUB TV*5 Wanneer de auto een bepaalde snelheid bereikt, wordt er geen beeld weergegeven. Het geluid is dan nog wel hoorbaar. Het beeld komt terug, wanneer de auto bijna of helemaal stilstaat. De tv is te bedienen via het middendisplay. Verschillende functies zijn ook te bedienen via de rechter stuurknoppenset of via stembediening. Mediaspeler (p. 543) Video (p. 548) DivX® weergeven (p. 548) Gerelateerde informatie • • 5 552 Tv* gebruiken (p. 553) Instellingen voor tv* (p. 553) Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Tv* gebruiken6 De tv is te starten vanuit het appscherm. Tik op de app TV en kies een zender. De tv zoekt automatisch de best doorkomende zenders. Tv-gids U beschikt over een tv-gids met informatie over tv-programma's voor de komende 48 uur. – Lijst met beschikbare tv-zenders 1. Druk op Bibliotheek 2. Kies weergave via TV-kanalen of Favorieten. 3. Kies het gewenste kanaal. N.B. Als u van locatie verandert binnen het land en bijvoorbeeld naar een andere stad rijdt, zijn de Favorieten niet per definitie beschikbaar omdat het frequentiegebied mogelijk gewijzigd is. Andere zender op gekozen lijst kiezen – Druk op of onder het middendisplay of op de knoppenset op het stuurwiel. > U springt naar het eerstvolgende alternatief in de gekozen lijst. N.B. Het systeem ondersteunt alleen tv-signalen in landen die in MPEG-2- of MPEG-4-formaat uitzenden volgens de DVB-T/T2-standaard. Het systeem ondersteunt geen analoge tvsignalen. Wisselen kan ook via het middendisplay. Favorieten U kunt een tv-zender opslaan als favoriet: – 6 7 Druk op om een zender aan de lijst met favorieten toe te voegen of van de lijst te verwijderen. Druk op Gids om informatie over tv-programma's weer te geven. Gerelateerde informatie • • • • TV* (p. 552) Instellingen voor tv* (p. 553) Stembediening radio en media (p. 150) Licentieovereenkomst voor audio en media (p. 578) Instellingen voor tv*7 U kunt bepaalde instellingen verrichten in het hoofdscherm of tijdens het tv kijken op volledige schermgrootte. Wanneer de tv in de stand voor volledige schermgrootte staat of wanneer u het hoofdscherm hebt geopend en op Instellingen Media TV tikt, beschikt u over de volgende opties: • Ondertitelingstaal • Audiotaal Beeldformaat Wanneer u op Beeldformaat drukt, kunt u de beeldverhouding voor de tv kiezen. 1. Auto – De tv-beelden worden weergegeven in de oorspronkelijke beeldverhouding. 2. Automatisch invullen – De tv-beelden worden afgestemd op het display, zonder bijsnijden. Gerelateerde informatie • • • • TV* (p. 552) Tv* gebruiken (p. 553) Compatibele formaten voor media (p. 551) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. 553 GELUID, MEDIA EN INTERNET Apple® CarPlay®* CarPlay biedt u de mogelijkheid om tijdens het rijden muziek te beluisteren, te bellen, routeinstructies te ontvangen, sms-berichten te versturen/ontvangen en Siri te raadplegen, zonder afgeleid te worden. CarPlay werkt alleen met bepaalde Apple-apparaten. Bij auto's zonder CarPlay is de app achteraf te installeren. Neem contact op met een Volvo-dealer om CarPlay te installeren. Informatie over de ondersteunde apps en de compatibele telefoons vindt u op de homepage van Apple: www.apple.com/ios/carplay/. Gebruik van apps die niet compatibel zijn met CarPlay kan er soms toe leiden dat de verbinding tussen iPhone en de auto wegvalt. Let erop dat Volvo niet verantwoordelijk is voor de inhoud van CarPlay. Bij gebruik van de kaartnavigatie via CarPlay verschijnt de routebegeleiding niet op het bestuurdersdisplay of het head-updisplay maar alleen op het middendisplay. De CarPlay-apps zijn te bedienen via het middendisplay, de telefoon of de rechter stuurknoppenset (geldt voor bepaalde functies). De apps zijn tevens te regelen met de stembediening van de 8 554 virtuele assistent Siri. Bij lang indrukken van de activeert u de stembediening via stuurknop de virtuele assistent Siri en bij kort indrukken activeert u de stembediening van de auto. Als Siri te snel wordt afgebroken, kunt u de stuurknop ingedrukt houden.8. Door Apple CarPlay te gebruiken stemt u in met het volgende: Apple CarPlay is een service van Apple Inc. die valt onder de voorwaarden van Apple Inc. Volvo Cars is daarom niet verantwoordelijk voor Apple CarPlay of de functies/applicaties ervan. Bij gebruik van Apple CarPlay, wordt bepaalde informatie van uw auto (waaronder de locatie van de auto) doorgegeven aan uw iPhone. Ten aanzien van Volvo Cars bent u zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen gebruik van Apple CarPlay of voor het gebruik door iemand anders. Gerelateerde informatie • • • • Apple® CarPlay®* gebruiken (p. 554) Apple® CarPlay®* gebruiken Om CarPlay te kunnen gebruiken moet u de virtuele assistent Siri hebben geactiveerd op uw telefoon. De telefoon heeft bovendien een internetverbinding nodig via wifi of het mobiele netwerk. Een iPhone aansluiten en CarPlay starten N.B. CarPlay is alleen te gebruiken als Bluetooth is uitgeschakeld. Een telefoon of mediaspeler die via Bluetooth is verbonden met de auto, is dan ook niet beschikbaar als CarPlay actief is. Om een internetverbinding te maken voor de boordapps moet u een alternatieve internetbron gebruiken. Gebruik Wi-Fi of de geïntegreerde automodem*. 1. Sluit een iPhone aan op de USB-poort. Bij een auto met twee USB-poorten moet u de aansluiting met een witte omlijsting gebruiken. 2. Lees de informatie in het pop-upvenster en druk vervolgens op OK. 3. Tik op Apple CarPlay op het appscherm. Instellingen voor Apple® CarPlay®* (p. 556) Stembediening (p. 148) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET 4. 5. Neem de voorwaarden door en druk vervolgens op Accepteren om een verbinding te maken. > Het deelscherm met CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. 4. 3. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. CarPlay blijft op actief op de achtergrond, als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere app start. Druk op het pictogram CarPlay in het appscherm om CarPlay weer in het deelscherm te weer te geven. Wisselen tussen CarPlay en iPod CarPlay starten CarPlay start als volgt na aansluiting van een iPhone. Van CarPlay naar iPod 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 1. 2. Ga verder naar Communicatie CarPlay. 3. Vink het vakje uit voor het Apple-apparaat dat bij aansluiting van de USB-kabel niet langer tot automatisch activering van CarPlay moet leiden. Sluit een iPhone aan op de USB-poort. Bij een auto met twee USB-poorten moet u de aansluiting met een witte omlijsting gebruiken. > Als de instelling voor automatische inschakeling is gekozen – de naam van de telefoon verschijnt. 2. Tik op de naam van de telefoon – het deelscherm met CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 3. Tik op Apple CarPlay op het appscherm, als het deelscherm met CarPlay niet wordt geopend. > Het deelscherm met CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 9 Apple 4. Haal de verbinding op de USB-poort los voor het Apple-apparaat en sluit het apparaat weer aan. 5. Open de app iPod vanuit het appscherm. Haal de verbinding op de USB-poort los voor het Apple-apparaat en sluit het apparaat weer aan. > Het deelscherm met Apple CarPlay wordt geopend en de compatibele apps verschijnen9. Gerelateerde informatie • • • • Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 550) Apple® CarPlay®* (p. 554) Instellingen voor Apple® CarPlay®* (p. 556) Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 572) • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 573) • Stembediening (p. 148) Van iPod naar CarPlay 1. Tik op Apple CarPlay op het appscherm. 2. Lees de informatie in het pop-upvenster en druk vervolgens op OK. Apple, CarPlay, iPhone en iPod zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. * Optie/accessoire. 555 GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor Apple® CarPlay®* Gerelateerde informatie Instellingen voor een Apple-eenheid aangesloten met CarPlay10. • • • Automatisch starten 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Ga naar Communicatie en kies de instelling: Apple® CarPlay®* (p. 554) Apple® CarPlay®* gebruiken (p. 554) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Tips voor het gebruik van Apple® CarPlay®* Hier vindt u handige tips voor het gebruik van CarPlay®. • Werk uw iPhone bij met de nieuwste versie van het besturingssysteem iOS en zorg dat u over de nieuwste appversies beschikt. • Neem bij problemen met CarPlay de telefoon los uit de USB-poort en sluit de telefoon opnieuw aan. Het afsluiten en opnieuw starten van de app die niet werkt is ook het proberen waard of sluit alle apps en start de telefoon opnieuw. • Als bij het starten van CarPlay de apps niet verschijnen (zwart scherm), kan het minimaliseren en maximaliseren van het deelscherm CarPlay een oplossing zijn. • Gebruik van apps die niet compatibel zijn met CarPlay kan er soms toe leiden dat de verbinding tussen de telefoon en de auto wegvalt. Informatie over de ondersteunde apps en de compatibele telefoons vindt u op de homepage van Apple. Ook kunt u CarPlay in App Store zoeken voor informatie over apps die compatibel zijn met CarPlay op uw markt. • CarPlay werkt alleen in combinatie met iPhone11. Apple CarPlay • Vink het vakje aan - CarPlay start automatisch bij aansluiting van de USB-kabel. • Vink het vakje uit - CarPlay start niet automatisch bij aansluiting van de USB-kabel. De lijst kan maximaal 20 Apple-eenheden bevatten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting verwijderd. Om de lijst te verwijderen moet u de instellingen herstellen op het middendisplay (fabrieksinstellingen herstellen). Systeemvolumes 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Geluid Systeemvolumes om instellingen te verrichten voor het volgende: • Stembediening • Navi-stembegeleid. • Ringtone telefoon 10 11 556 Apple en CarPlay zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. Apple, CarPlay en iPhone zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Inc. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET N.B. Beschikbaarheid en werking kunnen per markt verschillen. Gerelateerde informatie • Apple® CarPlay®* (p. 554) Android Auto* Android Auto biedt u de mogelijkheid om tijdens het rijden muziek te beluisteren, te bellen, routeinstructies te ontvangen en voor de auto aangepaste apps op een Android-apparaat te gebruiken. Android Auto werkt alleen met bepaalde Android-apparaten. N.B. Wanneer er een telefoon gekoppeld is aan Android Auto kunt u via Bluetooth muziek streamen naar een andere mediaspeler. Bluetooth is actief bij gebruik van Android Auto. Bij gebruik van de kaartnavigatie via Android Auto verschijnt de routebegeleiding niet op het bestuurdersdisplay of head-updisplay maar alleen op het middendisplay. Android Auto is aan te sturen via het middendisplay, en wel met de rechter stuurknoppenset of via stembediening. Bij lang indrukken van de activeert u de stembediening en stuurknop bij kort indrukken deactiveert u deze functie. Informatie over de ondersteunde apps en de compatibele telefoons vindt u op de homepage: www.android.com/auto/. Zie Google Play voor apps van derden. Let erop dat Volvo niet verantwoordelijk is voor de inhoud van Android Auto. Android Auto is te starten vanuit het appscherm. Wanneer u Android Auto eenmaal hebt geactiveerd, zal de app een volgende keer dat u hetzelfde apparaat aansluit opnieuw worden gestart. Deze automatische activering is uit te schakelen onder de instellingen. Door Android Auto te gebruiken, stemt u in met het volgende: Android Auto is een onder de voorwaarden van Google Inc. geleverde dienst. Volvo Cars is niet verantwoordelijk voor Android Auto of de functies of applicaties ervan. Wanneer u Android Auto gebruikt, zet uw auto bepaalde informatie (waaronder zijn locatie) over naar uw verbonden Android telefoon. U bent zelf volledig verantwoordelijk voor uw eigen gebruik van Android Auto en dat door anderen. }} * Optie/accessoire. 557 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Gerelateerde informatie • • Android Auto* gebruiken (p. 558) Instellingen voor Android Auto* (p. 559) Android Auto* gebruiken 3. Als u niet gekozen hebt voor automatische activering – open de app Android Auto vanuit het appscherm. > Het deelscherm met Android Auto wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 4. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. Om de app Android Auto te gebruiken moet de app op de telefoon zijn geïnstalleerd en de telefoon moet zijn aangesloten op de USB-poort van de auto. Eerste aansluiting van een Android 1. Sluit de Android-telefoon aan op de USBpoort met de witte omlijsting. 2. Lees de informatie in het pop-upvenster en druk vervolgens op OK. 3. Tik op Android Auto op het appscherm. 4. Neem de voorwaarden door en druk vervolgens op Accepteren om een verbinding te maken. > Het deelscherm met Android Auto wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. 5. Tik op de gewenste app. > De app wordt gestart. Android Auto blijft op actief op de achtergrond, als u vanuit hetzelfde deelscherm een andere app start. Druk op het pictogram Android Auto in het appscherm om Android Auto weer in het deelscherm te weer te geven. Gerelateerde informatie • • • • Android Auto* (p. 557) Instellingen voor Android Auto* (p. 559) Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 550) Stembediening (p. 148) Eerder aangesloten Android 1. Sluit de telefoon aan op de USB-poort. > Als de instelling voor automatische inschakeling is gekozen – de naam van de telefoon verschijnt. 2. 558 Tik op de naam van de telefoon – het deelscherm met Android Auto wordt geopend en de compatibele apps verschijnen. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor Android Auto* Gerelateerde informatie Instellingen voor een telefoon die voor het eerst via Android Auto is verbonden. • • • Automatisch starten 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Communicatie en kies de instelling: Android Auto • Vink het vakje aan - Android Auto start automatisch bij aansluiting van de USBkabel. • Vink het vakje uit - Android Auto start niet automatisch bij aansluiting van de USBkabel. De lijst kan maximaal 20 Android-apparaten bevatten. Wanneer de lijst vol is, wordt bij aansluiting van een nieuwe eenheid de oudste aansluiting verwijderd. Android Auto* (p. 557) Android Auto* gebruiken (p. 558) Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) Tips voor het gebruik van Android Auto* Hier vindt u handige tips voor het gebruik van Android Auto. • Zorg dat u over de nieuwste appversies beschikt. • Wacht bij het starten van de auto totdat het middendisplay is ingeschakeld, verbind de telefoon en open vervolgens Android Auto vanuit het appscherm. • Neem bij problemen met Android Auto de Android-telefoon los uit de USB-poort en sluit de telefoon opnieuw aan. De desbetreffende telefoonapp afsluiten en opnieuw starten is ook het proberen waard. • Wanneer er een telefoon is verbonden met Android Auto, kunt u nog steeds via Bluetooth media weergeven op een andere mediaspeler. De Bluetooth-functie is ingeschakeld bij het gebruik van Android Auto. Om de lijst te verwijderen moet u de fabrieksinstellingen herstellen. Systeemvolumes 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Geluid Systeemvolumes om instellingen te verrichten voor het volgende: Gerelateerde informatie • Android Auto* (p. 557) • Stembediening • Navi-stembegeleid. • Ringtone telefoon * Optie/accessoire. 559 GELUID, MEDIA EN INTERNET Telefoon Overzicht Een telefoon met Bluetooth is draadloos aan te sluiten op het geïntegreerde handsfreesysteem van de auto. Het audio- en mediasysteem werkt dan als handsfree en biedt u de mogelijkheid om enkele functies van uw telefoon op afstand te bedienen. U kunt de telefoon ook na aansluiting nog via de knoppen op de telefoon bedienen. Wanneer een telefoon is gekoppeld en aangesloten is op de auto, kunt u deze gebruiken om te bellen, berichten te versturen/ontvangen en media te streamen. Ook kunt u de telefoon gebruiken als internetverbinding. Microfoon. Telefoon. De telefoon is te bedienen via het middendisplay en voor een deel via stemcommando's en het appmenu, dat bereikbaar is via de rechter stuurknoppenset. Telefoonfuncties op middendisplay. Knoppenset die op het bestuurdersdisplay verschijnt voor telefoonfuncties en voor stembediening. Bestuurdersdisplay. Gerelateerde informatie • • • • 560 Telefoonfuncties (p. 565) Telefoonboekfuncties (p. 567) Berichtfuncties (p. 566) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) • Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth (p. 562) • Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth (p. 563) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 564) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 564) • • • • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 564) • • Instellingen voor telefoon (p. 568) Stembediening (p. 148) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 105) Audio-instellingen (p. 532) Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 571) GELUID, MEDIA EN INTERNET Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth Alternatief 1 – telefoon zoeken vanuit de auto Verbind een telefoon met geactiveerde Bluetooth-functie aan de auto, zodat u vervolgens vanuit de auto kunt bellen, berichten kunt versturen/ontvangen, draadloos media kunt afspelen en via de telefoon een internetverbinding voor de auto kunt maken. 1. Maak de telefoon identificeerbaar/zichtbaar via Bluetooth. 2. Open het deelscherm voor de telefoon op het middendisplay. Er kunnen twee Bluetooth-apparaten tegelijk zijn aangesloten, waarbij het ene uitsluitend bestemd is om draadloos te streamen. De laatst verbonden telefoon wordt automatisch verbonden om te kunnen bellen, berichten te kunnen versturen/ ontvangen, draadloos media te kunnen afspelen en de telefoon te gebruiken voor een internetverbinding. Onder Bluetooth-apparaten kunt u via het instellingsmenu op het hoofdscherm van het middendisplay wijzigingen aanbrengen in het gebruik van de telefoon. Wanneer het apparaat eenmaal via Bluetooth verbonden/geregistreerd is, hoeft dit apparaat niet langer zichtbaar/detecteerbaar te zijn. Activering van de Bluetooth-functie volstaat. Er kunnen maximaal 20 gepairde Bluetooth-apparaten in de auto worden opgeslagen. U kunt op twee manieren pairen. U zoekt de telefoon vanuit de auto of u zoekt de auto vanaf de telefoon. • N.B. • Bij sommige telefoons moet de berichtenfunctie geactiveerd worden. • Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel en ze kunnen dus niet allemaal contacten en berichten in de auto tonen. Als er geen telefoon met de auto verbonden is – tik op Telefoon toevoegen. Als er een telefoon met de auto verbon. Druk in het den is – tik op Wijzigen pop-upvenster op Tel. toevoegen. > Er verschijnt een lijst met de beschikbare Bluetooth-apparaten. Bij identificatie van nieuwe apparaten wordt de lijst bijgewerkt. • 3. Tik op de naam van de te pairen telefoon. 4. Controleer of de aangegeven cijfercode in de auto overeenkomt met die op de telefoon. Accepteer in dat geval op beide punten. 5. Accepteer of weiger in de telefoon eventuele opties voor de contactpersonen en de berichtfuncties van de telefoon. Alternatief 2 – auto zoeken vanaf de telefoon 1. Open het deelscherm voor de telefoon op het middendisplay. • Als er geen telefoon met de auto verbonden is – tik op Telefoon toevoegen Auto herkenbaar maken. • Als er een telefoon met de auto verbon. Druk in het den is – tik op Wijzigen pop-upvenster op Telefoon toevoegen Auto herkenbaar maken. 2. Activeer Bluetooth op de telefoon. 3. Zoek op de telefoon naar Bluetooth-apparaten. > Er verschijnt een lijst met de beschikbare Bluetooth-apparaten. 4. Kies de naam van de auto op de telefoon. }} 561 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth Gerelateerde informatie Het is mogelijk om een telefoon automatisch via Bluetooth te verbinden. De telefoon moet een keer eerder met de auto zijn verbonden. In de auto verschijnt een pop-upvenster met informatie over de verbinding. Bevestig de verbinding. 6. Controleer of de aangegeven cijfercode in de auto overeenkomt met de getoonde code op de externe eenheid. Accepteer in dat geval op beide punten. • • Telefoon (p. 560) Accepteer of weiger in de telefoon eventuele opties voor de contactpersonen en de berichtfuncties van de telefoon. • Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth (p. 563) 7. N.B. • • Bij sommige telefoons moet de berichtenfunctie geactiveerd worden. Niet alle mobiele telefoons zijn volledig compatibel en ze kunnen dus niet allemaal contacten en berichten in de auto tonen. N.B. Bij een update van het besturingssysteem van de telefoon wordt de koppeling mogelijk onderbroken. Verwijder de telefoon dan uit de auto en breng een nieuwe koppeling tot stand. Compatibele telefoons Hoewel veel moderne telefoons Bluetooth-technologie bieden, zijn niet alle telefoons volledig 562 compatibel met de auto. Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. 5. Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth (p. 562) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 564) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 564) • • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 564) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 571) Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) Automatische aansluiting werkt alleen voor de twee laatst gekoppelde telefoons. 1. Activeer Bluetooth op de telefoon alvorens de auto in contactslotstand I te zetten. 2. Zet de auto in contactslotstand I of hoger. > De telefoon wordt aangesloten. Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 560) • Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth (p. 563) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 564) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 564) • • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 564) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 571) • Contactslotstanden (p. 470) Telefoon handmatig verbinden met de auto via Bluetooth Het is mogelijk om een telefoon handmatig via Bluetooth te verbinden. De telefoon moet een keer eerder met de auto zijn verbonden. 1. Activeer Bluetooth op de telefoon. 2. Open het deelscherm voor de telefoon. > Er verschijnt een lijst met de gekoppelde telefoons. 3. Druk op de naam van de te pairen telefoon. > De telefoon wordt aangesloten. • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 571) Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 560) • Telefoon automatisch verbinden met de auto via Bluetooth (p. 562) • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 564) • Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 564) • • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 564) • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) * Optie/accessoire. 563 GELUID, MEDIA EN INTERNET Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen Andere telefoon met Bluetoothverbinding kiezen U kunt een telefoon met een actieve Bluetoothverbinding loskoppelen van de auto door Bluetooth op de telefoon te deactiveren. U kunt een andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen. De telefoon wordt automatisch losgekoppeld, wanneer deze buiten het bereik van de auto komt. Als u de telefoon tijdens een lopend telefoongesprek loskoppelt, wordt het gesprek via de telefoon voortgezet. 1. Open het deelscherm voor de telefoon. 2. of veeg het hoofdTik op Wijzigen scherm open en tik op Instellingen Communicatie Bluetooth-apparaten Apparaat toevoegen. > Er verschijnt een lijst met de beschikbare Bluetooth-apparaten. Gerelateerde informatie • • • • • 564 Telefoon (p. 560) Instellingen voor telefoon (p. 568) 3. Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 564) Gerelateerde informatie Bluetooth-eenheden verwijderen Apparaten zoals telefoons zijn te verwijderen van de lijst met geregistreerde Bluetooth-eenheden. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Communicatie Bluetoothapparaten. > Er verschijnt een lijst met de geregistreerde Bluetooth-apparaten. 3. Tik op de te verwijderen eenheid. 4. Tik op App. verwijderen en bevestig uw keuze. > De eenheid staat niet langer geregistreerd in de auto. Druk op de aan te sluiten telefoon. • • Telefoon (p. 560) Gerelateerde informatie Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 564) • • Telefoon (p. 560) Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) • • Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 564) Telefoon met Bluetooth-verbinding loskoppelen (p. 564) • • Bluetooth-eenheden verwijderen (p. 564) Andere telefoon met Bluetooth-verbinding kiezen (p. 564) • Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) GELUID, MEDIA EN INTERNET Telefoonfuncties Verwerking van gesprekken in de auto voor een telefoon met Bluetooth-verbinding. Het is ook mogelijk om te bellen via de gesprekkenlijst in het appmenu, dat toegankelijk is via de rechter stuurknoppenset . Ruggespraak Tijdens lopende gesprekken: 1. Tik op Voeg gesprek toe. 2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprekkenlijst, de favorieten of de contactenlijst. 3. Druk op een post/regel in de gesprekkenlijst voor de contactpersoon in de conof op tactenlijst. 4. Algemene afbeelding. 5. Bellen 1. Open het deelscherm voor de telefoon. 2. Geef aan hoe u wilt bellen: via de gesprekkenlijst, via de contactenlijst of geef het nummer aan via de knoppenset. U kunt de contactenlijst doorzoeken of doorbladeren. Druk op in de contactenlijst om een contactpersoon onder te brengen onder Favorieten. 3. Tik op 4. Druk op om te bellen. om het gesprek te beëindigen. 2. 2. – Druk op om het gesprek te beëindigen. Telefoonoproepen Telefoonoproepen verschijnen op het bestuurdersdisplay en op het middendisplay. Voer het gesprek met de rechter stuurknoppenset of met het middendisplay. 1. Tik op Antwoorden/Afwijzen. om het gesprek te beëindigen. Druk tijdens een lopend gesprek op Privacy en kies de instelling: handsfree-functie wordt uitgeschakeld en het gesprek gaat verder via de mobiele telefoon. • Op bestuurder gericht – de microfoon in het plafond aan de passagierszijde wordt uitgeschakeld en het gesprek gaat verder via de handsfree-functie van de auto. Conferentiegesprek Tijdens ruggespraak: 2. Druk op • Naar mobiele telefoon schakelen – de om het lopende gesprek te Druk op beëindigen. Tik op Gesprekken samenv. om de lopende gesprekken samen te voegen. om het gesprek te beëindigen. Privégesprek Tik op Wissel gesprek om te wisselen tussen gesprekken. 1. Druk op Telefoonoproepen tijdens lopende telefoongesprekken 1. Tik op Antwoorden/Afwijzen. Gerelateerde informatie • • Telefoon (p. 560) • • Stembediening telefoon (p. 149) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Appmenu op bestuurdersdisplay hanteren (p. 105) • Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) • Telefoonboekfuncties (p. 567) }} 565 GELUID, MEDIA EN INTERNET • • Berichtfuncties (p. 566) Berichtfuncties12 Audio-instellingen (p. 532) Verwerking van berichten in de auto voor een telefoon met Bluetooth-verbinding. Op sommige telefoons moet de functie 'Berichten' worden geactiveerd. Niet alle telefoons zijn volledig compatibel, zodat contactpersonen en meldingen niet altijd in de auto te tonen zijn. Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. Tekstberichten op middendisplay versturen13 1. U kunt een bericht beantwoorden of een nieuw bericht aanmaken. Tekstberichten op middendisplay hanteren Tekstberichten verschijnt alleen op het middendisplay als u deze instelling hebt gekozen. Tik op Berichten in het appscherm voor berichtfuncties op het middendisplay. • Berichten beantwoorden – op de contactpersoon drukken van wie u een bericht wilt beantwoorden en druk vervolgens op Antwoorden. • Nieuw bericht aanmaken – tik op Nieuw aanmaken. Kies een contactpersoon of voer een nummer in. 2. Schrijf het bericht. 3. Tik op Verzenden. Tekstbericht op bestuurdersdisplay hanteren Tekstberichten verschijnt alleen op het bestuurdersdisplay als u deze instelling hebt gekozen. Tekstberichten op middendisplay laten voorlezen Druk op het pictogram om de melding te laten voorlezen. 12 13 566 Geldt alleen voor bepaalde markten. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. Alleen bepaalde telefoons kunnen berichten verzenden via de auto. Kijk voor de compatibiliteit op support.volvocars.com. Nieuw tekstbericht op bestuurdersdisplay laten voorlezen – Kies met de stuurknoppenset voor Oplezen om het bericht te laten voorlezen. GELUID, MEDIA EN INTERNET Reactie dicteren op bestuurdersdisplay Nadat een bericht is voorgelezen kunt u een korte reactie dicteren als de auto een internetverbinding heeft. – Tik op Antwoorden van de stuurknoppenset. Er verschijnt een dicteerdialoog. Instellingen voor tekstbericht Telefoonboekfuncties Instellingen voor tekstbericht op aangesloten telefoon. Wanneer een telefoon via Bluetooth is verbonden met de auto kunt u rechtstreeks via het middendisplay contactpersonen zoeken. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Communicatie en kies instellingen. Berichtmelding Tekstberichten In de instellingen voor sms-berichten kunt u notificaties activeren en deactiveren. • Melding in middendisplay - berichtmel- Gerelateerde informatie • Melding in bestuurdersdisplay - mel- • • • • • • dingen op de statusbalk van het middendisplay weergeven. Telefoon (p. 560) dingen op het bestuurdersdisplay weergeven; inkomende berichten zijn te hanteren via de rechter stuurknoppenset. Instellingen voor tekstbericht (p. 567) Instellingen voor telefoon (p. 568) • Tekstberichttoon - signaal voor binnen- Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) komende sms-berichten kiezen. Stembediening telefoon (p. 149) Gerelateerde informatie Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) • • • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 576) Er zijn tot 3000 contactpersonen van de gekozen telefoon weer te geven op het middendisplay. • • Telefoon (p. 560) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Berichtfuncties (p. 566) Instellingen voor telefoon (p. 568) Blader de letters tot en met door om de contactpersoon van uw keuze te vinden. Afhankelijk van de contacten die in het telefoonboek staan verschijnen alleen bepaalde letters. Contacten zoeken – druk op om een telefoonnummer of naam te zoeken in de lijst met contacten. Favorieten – druk op om een contact toe te voegen aan de lijst met favorieten of ervan te verwijderen. }} * Optie/accessoire. 567 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Sorteren De lijst met contacten staat op alfabetische volgorde en speciale tekens en cijfers staan onder . U kunt sorteren op voor- of achternaam; u maakt een keuze in de instellingen voor de telefoon. Gerelateerde informatie • • • • • Instellingen voor telefoon • Wanneer de telefoon verbonden is met de auto zijn de volgende instellingen te kiezen. Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) • • Head-updisplay* (p. 144) 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Communicatie kies instellingen. Telefoon (p. 560) Telefoon en Audio-instellingen (p. 532) • Beltonen - beltoon kiezen. U kunt de Instellingen voor telefoon (p. 568) beltoon van de gekoppelde telefoon of die van de auto gebruiken. Bepaalde telefoons zijn niet volledig compatibel en daardoor is het niet mogelijk de beltonen van zo'n telefoon in de auto te gebruiken. Zie support.volvocars.com voor compatibiliteit. Stembediening telefoon (p. 149) Handmatig tekens, letters of woorden invoeren op middendisplay (p. 131) Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) • Sorteervolgorde - sorteervolgorde van contactenlijst kiezen. Gespreksberichten op head-updisplay* 1. Druk op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Druk op My Car Displays head-up display. 3. Kies Toon telefoon. Opties Gerelateerde informatie • • 568 Telefoon (p. 560) Instellingen voor tekstbericht (p. 567) * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Instellingen voor Bluetoothapparaten Er zijn instellingen te verrichten voor apparaten die via Bluetooth zijn aangesloten. 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Communicatie Bluetoothapparaten en kies instellingen. • Apparaat toevoegen – nieuwe eenheid koppelen. • Eerder gekoppelde apparaten – lijst met geregistreerde/gekoppelde eenheden weergeven. • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) Auto met actieve internetverbinding* Wanneer de auto een internetverbinding heeft kunt u bijvoorbeeld gebruikmaken van webradio en muziekdiensten via boordapps, software downloaden en contact opnemen met de dealer. De auto maakt een internetverbinding via Bluetooth, Wi-Fi of via de ingebouwde automodem* (simkaart). Wanneer de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk om de internetverbinding (wifi-hotspot) te delen, zodat andere eenheden zoals • App. verwijderen – eerder gekoppelde eenheid verwijderen. • Toegestane diensten voor dit apparaat – instellen waarvoor u het apparaat wilt gebruiken: bellen, berichten sturen/lezen, media streamen of als middel voor internetverbinding. • Internetverbinding – internetverbinding voor de auto maken via de Bluetooth-aansluiting van het apparaat Gerelateerde informatie • • • Telefoon (p. 560) Instellingen voor telefoon (p. 568) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) }} * Optie/accessoire. 569 GELUID, MEDIA EN INTERNET || tablets gebruik kunnen maken van de internetverbinding14. N.B. Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen een internetverbinding voor de auto maken via Wi-Fi of de automodem*. Een symbool op de statusbalk van het middendisplay geeft de internetstatus weer. N.B. • Internetverbinding van auto delen via Wi-Fihotspot (p. 574) • • • • Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 576) Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 576) Volvo ID (p. 30) Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 576) Bij gebruik van Android Auto kunt u een internetverbinding voor de auto maken via Wi-Fi, Bluetooth of de automodem*. Lees voordat u een internetverbinding maakt de Servicevoorwaarden en het Privacybeleid voor klanten op support.volvocars.com. Gerelateerde informatie • Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding (p. 571) Het activeren van dataroaming kan tot verdere kosten leiden. • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 572) Informeer bij uw provider naar de kosten voor dataverkeer. • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 573) N.B. Bij gebruik van internet wordt data overgebracht (dataverkeer) en dat kan kosten met zich meebrengen. • • 14 570 Apps (p. 534) Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) Geldt niet bij aansluiting met Wi-Fi. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon met Bluetooth-verbinding 6. Deel de internetverbinding van een telefoon via Bluetooth om een internetverbinding te maken en toegang te krijgen tot diverse onlinediensten voor de auto. 1. Om een internetverbinding te kunnen maken voor de auto via een telefoon met Bluetoothverbinding moet de bewuste telefoon eenmaal eerder via Bluetooth met de auto zijn verbonden. 2. Controleer of de telefoon ondersteuning biedt voor "internet sharing" en of de functie is geactiveerd. De functie heet “persoonlijke hotspot” bij een iPhone en “mobiele hotspot” bij Android-telefoons. Bij iPhone-telefoons moet tevens de menupagina “internet sharing” geopend zijn totdat een internetverbinding is gemaakt. Als u een andere methode voor de internetverbinding gebruikt, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. > Uw auto heeft daarmee een internetverbinding via de via Bluetooth aangesloten telefoon. Instellingen voor Bluetooth-apparaten (p. 569) N.B. De telefoon en netwerkprovider moeten tethering (het delen van een internetverbinding) ondersteunen en de bundel moet inclusief dataverkeer zijn. N.B. Bij gebruik van Apple CarPlay kunt u alleen een internetverbinding voor de auto maken via Wi-Fi of de automodem*. Gerelateerde informatie Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) 3. Als de telefoon eerder via Bluetooth was verbonden, tik dan op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. • • 4. Tik op Communicatie apparaten. • Telefoon eerste keer verbinden met de auto via Bluetooth (p. 561) 5. Vink het vakje voor Bluetoothinternetaansluiting aan onder de rubriek Internetverbinding. • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 572) • • Apple® CarPlay®* (p. 554) Bluetooth- • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 573) Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) * Optie/accessoire. 571 GELUID, MEDIA EN INTERNET Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) Deel de internetverbinding van een telefoon via wifi om een internetverbinding te maken en toegang te krijgen tot diverse onlinediensten voor de auto. 1. Controleer of de telefoon ondersteuning biedt voor "internet sharing" en of de functie is geactiveerd. De functie heet “persoonlijke hotspot” bij een iPhone en “mobiele hotspot” bij Android-telefoons. Bij iPhone-telefoons moet tevens de menupagina “internet sharing” geopend zijn totdat een internetverbinding is gemaakt. 2. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 3. Ga verder naar Communicatie 4. Activeer/deactiveer de optie door het vakje voor Wi-Fi aan/uit te vinken. 5. Als u een andere methode voor de internetverbinding gebruikt, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. 6. Tik op de naam van het netwerk waarop u wilt aansluiten. 7. Geef het wachtwoord van het netwerk aan. > De auto maakt een verbinding tot stand met het netwerk. Wi-Fi. auto is verbroken (zoals wanneer u de auto ergens parkeert tot de volgende keer dat u hem nodig hebt). In dat geval moet u bij een volgend gebruik van de telefoon de "internet sharing" opnieuw activeren. Een telefoon die verbinding heeft gemaakt met de auto wordt opgeslagen voor later gebruik. Om een lijst met opgeslagen netwerken weer te geven of opgeslagen netwerken handmatig te verwijderen, gaat u naar Instellingen Communicatie Wi-Fi Opgeslagen netwerken. Gerelateerde informatie Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) • • • Wi-Fi-netwerk verwijderen (p. 576) • Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 576) Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) N.B. De telefoon en netwerkprovider moeten tethering (het delen van een internetverbinding) ondersteunen en de bundel moet inclusief dataverkeer zijn. De eisen die aan de techniek en beveiliging voor de wifi-verbinding worden gesteld staan elders beschreven. Let erop dat sommige telefoons de internetverbinding verbreken, wanneer de verbinding met de 572 * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) Bij auto's met Volvo On Call* is het mogelijk een internetverbinding te maken via de automodem en een persoonlijke simkaart (P-SIM). Bij verbinding via de automodem gebruiken de Volvo On Call-diensten deze verbinding. 1. 5. 6. Als u een andere methode voor de internetverbinding gebruikt, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. Geef de pincode van de simkaart aan. > De auto maakt een verbinding tot stand met het netwerk. Gerelateerde informatie • • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) Instellingen voor automodem (p. 573) Instellingen voor automodem15 De auto is uitgerust met een modem die u kunt gebruiken om de auto met internet te verbinden. U kunt de internetverbinding tevens delen via Wi-Fi. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Druk op Communicatie Internet via automodem en kies instellingen. • Internet via automodem - aangeven of automodem moet worden gebruikt voor internetverbinding. • Datagebruik - bij het indrukken van Reset worden de tellers voor de ontvangen en verstuurde hoeveelheid gegevens op nul gezet. • Netwerk Provider selecteren - netwerkprovider automatisch of handmatig kiezen. Plaats een persoonlijke simkaart in de houder onder de vloer in de bagageruimte. 2. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 3. Tik op Communicatie automodem. 4. Activeer/deactiveer de functie door het vakje voor Internet via automodem aan/uit te vinken. Internet via Roaming - is dit vakje aangevinkt, dan zal de automodem proberen verbinding te maken met internet op het moment dat de auto zich in het buitenland buiten het thuisnetwerk bevindt. Let erop dat dit tot hoge kosten kan leiden. Controleer uw roamingovereenkomst met betrekking tot dataverkeer in het buitenland met uw netwerkprovider in uw eigen land. • Pincode simkaart }} * Optie/accessoire. 573 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Wijzig pincode - maximaal 4 cijfers aangeven. Internetverbinding van auto delen via Wi-Fi-hotspot Pincode uitschakelen - aangeven of de pincode vereist is voor gebruik van de simkaart. Als de auto een internetverbinding heeft, is het mogelijk om de internetverbinding te delen, zodat andere eenheden gebruik kunnen maken van de internetverbinding16. • Aanvraagcode verzenden - bestemd om bijvoorbeeld het saldo op een chipkaart op te laden of te controleren. Deze functie is afhankelijk van de provider. Gerelateerde informatie • Internetverbinding voor de auto maken via automodem (simkaart) (p. 573) • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) 15 16 574 Alleen auto's met Volvo On Call. Geldt niet wanneer de auto een internetverbinding via Wi-Fi heeft. De provider (simkaart) moet ondersteuning bieden voor tethering (delen van de internetverbinding). 1. Tik op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Tik op Communicatie auto. 3. Tik op Netwerknaam en geeft de wifi-hotspot een naam. 4. Tik op Wachtwoord en kies een wachtwoord dat u vervolgens op de te koppelen eenheden moet aangeven. 5. Tik op Frequentieband en kies de zendfrequentie voor de wifi-hotspot. Let erop dat de te hanteren frequentieband niet op alle markten te specificeren is. 6. Activeer/deactiveer de functie door het vakje voor Wi-Fi hotspot auto aan/uit te vinken. 7. Als u Wi-Fi gebruikt als methode voor de internetverbinding, bevestigt u de keuze van een andere verbindingsmethode. > Externe eenheden kunnen vervolgens verbinding maken met de "internet sharing" (Wi-Fi-hotspot) van de auto. Wi-Fi hotspot GELUID, MEDIA EN INTERNET N.B. Het activeren van Wi-Fi-hotspot kan tot verdere kosten van uw provider leiden. Informeer bij uw provider naar de kosten voor dataverkeer. Een symbool op de statusbalk van het middendisplay geeft de verbindingsstatus weer. Tik op Aangesloten apparaten voor een lijst met de op dit moment aangesloten eenheden. Gerelateerde informatie • Symbolen op de statusbalk van het middendisplay (p. 125) • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) Geen internetverbinding of een slechte verbinding Factoren die van invloed zijn op de internetverbinding De uitgewisselde hoeveelheid gegevens is afhankelijk van de diensten of apps die in de auto worden gebruikt. Het streamen van audio kan bijvoorbeeld tot een grote hoeveelheid dataverkeer leiden en dat vereist een goede verbinding en signaalsterkte. Telefoon herstarten Problemen met de internetverbinding zijn soms te verhelpen door de telefoon opnieuw op te starten. Gerelateerde informatie • • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Techniek en veiligheid rond Wi-Fi (p. 576) Verbinding tussen telefoon en auto De snelheid van de internetverbinding kan variëren afhankelijk van de positie van de telefoon in de auto. Plaats de telefoon dichter bij het middendisplay om de signaalsterkte te verbeteren. Zorg dat de signalen niet worden gehinderd. Verbinding tussen telefoon en netwerkprovider De snelheid binnen het mobiele netwerk varieert afhankelijk van de dekking op de actuele locatie. Een slechtere netwerkdekking is bijvoorbeeld mogelijk in tunnels, achter bergen, in diepe dalen of in gebouwen. De snelheid is ook afhankelijk van uw overeenkomst met uw teleprovider. N.B. Neem bij problemen met de dataoverdracht contact op met uw provider. * Optie/accessoire. 575 GELUID, MEDIA EN INTERNET Wi-Fi-netwerk verwijderen Techniek en veiligheid rond Wi-Fi Niet gebruikte netwerken verwijderen. Mogelijke netwerktypes voor aansluiting. 1. Druk op Instellingen in het hoofdscherm. 2. Ga verder naar Communicatie Opgeslagen netwerken. Aansluiting is alleen mogelijk op netwerken van het volgende type: 3. 4. Wi-Fi Druk op Vergeten voor het te verwijderen netwerk. Bevestig uw keuze. > De auto zal vervolgens geen verbinding tot stand brengen met het desbetreffende netwerk. Alle netwerken uit geheugen verwijderen U kunt alle netwerken in één keer verwijderen door de fabrieksinstellingen te herstellen. Houd er in dat geval rekening mee dat dan de fabrieksinstellingen worden hersteld voor alle gebruikersgegevens en systeeminstellingen. • • • Frequentie - 2,4 of 5 GHz17. Standaarden - 802.11 a/b/g/n. Beveiligingstype - WPA2-AES-CCMP. Het Wi-Fi-systeem van de auto is zo ingericht dat het Wi-Fi-eenheden in de auto kan hanteren. Als meerdere eenheden op dezelfde frequentie actief zijn, kunnen de prestaties afnemen. Gerelateerde informatie • Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling De eerste keer dat u bepaalde diensten en apps start, verschijnt mogelijk een pop-upvenster met de titel Voorwaarden en Gegevensuitwisseling. Het venster dient om te informeren over de gebruiksvoorwaarden en het beleid voor gegevensuitwisseling dat Volvo hanteert. Door akkoord te gaan gegevensuitwisseling stemt de gebruiker erin toe dat de auto bepaalde informatie verstuurt. Dit is een vereiste voor optimale werking van bepaalde diensten en apps. Toestemming voor gegevensuitwisseling is te verstrekken via het instellingsmenu van het middendisplay. Gerelateerde informatie • Gegevensuitwisseling activeren en deactiveren (p. 577) Gerelateerde informatie • • Geen internetverbinding of een slechte verbinding (p. 575) • Instellingen resetten op middendisplay (p. 136) • Internetverbinding voor de auto maken via een telefoon (Wi-Fi) (p. 572) 17 576 Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Het kiezen van een frequentie is niet op alle markten mogelijk. * Optie/accessoire. GELUID, MEDIA EN INTERNET Gegevensuitwisseling activeren en deactiveren Vrije geheugenruimte op harde schijf In het instellingsmenu van het middendisplay kunt u de gegevensuitwisseling van de desbetreffende diensten en apps instellen. Het is mogelijk de vrije geheugenruimte te bekijken die beschikbaar is op de harde schijf van de auto. 1. Het is mogelijk informatie weer te geven over de harde schijf van de auto, zoals de totale capaciteit, de beschikbare geheugenruimte en de gebruikte geheugenruimte voor geïnstalleerde apps. U vindt de informatie onder Instellingen Systeem Systeeminformatie Opslag. Tik op Instellingen in het hoofdscherm op het middendisplay. 2. Tik op Systeem 3. Geef aan of uw de gegevensuitwisseling wilt in- of uitschakelen voor bepaalde diensten en alle apps. Privacy en gegevens. N.B. Gerelateerde informatie • Apps (p. 534) Na een bezoek aan een Volvo-werkplaats moet u de gegevensuitwisseling mogelijk opnieuw inschakelen om weer gebruik te kunnen maken van connectiviteitsdiensten en apps. Gerelateerde informatie • Gebruiksvoorwaarden en gegevensuitwisseling (p. 576) 577 GELUID, MEDIA EN INTERNET Licentieovereenkomst voor audio en media Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgen de teksten van de overeenkomsten tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars. Een groot aantal van deze teksten is in het Engels. Bowers & Wilkins Bowers & Wilkins en B&W zijn handelsmerken van B&W Group Ltd. Nautilus is een handelsmerk van B&W Group Ltd. Kevlar is een geregistreerd handelsmerk van DuPont. Dirac Unison® DivX® Dirac Unison optimaliseert de luidsprekers qua tijd, ruimte en frequentie voor optimale basintegratie en helderheid. De technologie maakt ook een waarheidsgetrouwe weergave mogelijk van de akoestische eigenschappen van specifieke concertzalen. Met behulp van geavanceerde algoritmes stuurt Dirac Unison op digitale wijze alle luidsprekers aan op basis van akoestische metingen met een grote nauwkeurigheid. Net als een echte dirigent garandeert Dirac Unison dat de luidsprekers bij de weergave perfect op elkaar zijn afgestemd. DivX®, DivX Certified® en daaraan gerelateerde logo's zijn handelsmerken die eigendom zijn van DivX, LLC en worden gebruikt onder licentie. Dit DivX Certified® apparaat kan DivX® Home Theater videobestanden tot 576p weergeven (inclusief .avi, .divx). Download gratis software van www.divx.com om digitale videobestanden te maken, weergeven en streamen. OVER DIVX VIDEO-ON-DEMAND: Om Video-onDemand-films (VOD) in DivX-formaat te kunnen afspelen moet u deze DivX Certified® eenheid eerst registreren. U vindt uw registratiecode via de sectie DivX VOD in het instellingsmenu van de eenheid. Breng voor meer informatie over het afronden van de registratie een bezoek aan vod.divx.com. Octrooinummer Beschermd door een of meer van de volgende octrooien in de VS. 7,295,673; 7,460,668; 7,515,710; 8,656,183; 8,731,369; RE45,052 578 GELUID, MEDIA EN INTERNET Gracenote® Het copyright © van bepaalde delen van de inhoud berust bij Gracenote of zijn leveranciers. Gracenote, Gracenote-logo en -logotype, "Powered by Gracenote" en Gracenote MusicID zijn geregistreerde handelsmerken of handelsmerken die eigendom zijn van Gracenote, Inc. in de VS en/of andere landen. Licentieovereenkomst Gracenote® Deze toepassing of dit apparaat bevat software van Gracenote, Inc. uit Emeryville, Californië (“Gracenote”). Met de software van Gracenote (“Gracenote-software”) kan deze toepassing schijf- en of bestandsidentificatie uitvoeren en muziekverwante gegevens ophalen, waaronder informatie over de naam, artiest, track en titel (“Gracenote-gegevens”) vanuit online-servers of ingesloten databases (samen “Gracenote-servers”). De toepassing kan tevens andere functies verrichten. U mag Gracenote-gegevens uitsluitend gebruiken door middel van de beoogde eindgebruikersfuncties van deze toepassing of dit apparaat. U stemt ermee in de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en Gracenote-servers uitsluitend voor uw eigen, niet-commercieel privégebruik te gebruiken. U stemt ermee in de Gracenote-software of welke Gracenote-gegevens dan ook niet aan derden toe te wijzen, te kopiëren, over te dragen of door te zenden. U STEMT ERMEE IN DE GRACENOTE-GEGEVENS, DE GRACENOTE-SOFTWARE OF DE GRACENOTESERVERS UITSLUITEND TE GEBRUIKEN OP DE MANIER DIE HIERIN UITDRUKKELIJK WORDT TOEGESTAAN. U stemt ermee in dat uw niet-exclusieve licentie om de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers te gebruiken, zal worden beëindigd als u inbreuk maakt op deze beperkingen. Als uw licentie wordt beëindigd, stemt u ermee in op geen enkele wijze meer gebruik te maken van de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers. Gracenote behoudt zich alle rechten voor met betrekking tot de Gracenote-gegevens, de Gracenote-software en de Gracenote-servers, inclusief alle eigendomsrechten. In geen geval is Gracenote aansprakelijk voor betaling aan u voor informatie die u verschaft. U stemt ermee in dat Gracenote, Inc. volgens deze overeenkomst uit eigen naam rechtstreeks mag toezien op naleving van de rechten jegens u. De Gracenote-service gebruikt een unieke identificatiecode om query's na te sporen voor statistische doeleinden. Het doel van deze willekeurig toegewezen numerieke code is om de Gracenote-service query's te laten tellen zonder te weten wie u bent. Ga voor meer informatie naar de webpagina over het Privacybeleid van Gracenote voor de Gracenote-service. De licentie voor de Gracenote-software en alle onderdelen van de Gracenote-gegevens wordt verstrekt op “AS IS”-basis. Gracenote doet geen toezeggingen en verstrekt geen garantie, uitdrukkelijk of stilzwijgend, ten aanzien van de juistheid van de Gracenote-gegevens op de Gracenoteservers. Gracenote behoudt zich het recht voor om gegevens te verwijderen van de Gracenoteservers of om gegevenscategorieën te wijzigen als Gracenote hiertoe voldoende reden ziet. Er wordt geen garantie verstrekt dat de Gracenotesoftware of Gracenote-servers geen onjuistheden bevatten of dat het functioneren van de Gracenote-software of Gracenote-servers ononderbroken zal zijn. Gracenote is niet verplicht u te voorzien van nieuwe, verbeterde of extra gegevenstypen of -categorieën die Gracenote mogelijk in de toekomst verschaft; Gracenote mag de diensten op elk moment beëindigen. GRACENOTE WIJST ALLE GARANTIES, UITDRUKKELIJK OF STILZWIJGEND, INCLUSIEF MAAR NIET BEPERKT TOT STILZWIJGENDE GARANTIES MET BETREKKING TOT VERKOOPBAARHEID, GESCHIKTHEID VOOR EEN }} 579 GELUID, MEDIA EN INTERNET || BEPAALD DOEL, EIGENDOMSRECHT EN HET GEEN INBREUK MAKEN OP RECHTEN VAN DERDEN, VAN DE HAND. GRACENOTE VERSTREKT GEEN GARANTIES TEN AANZIEN VAN DE RESULTATEN DIE WORDEN VERKREGEN VOOR UW GEBRUIK VAN GRACENOTE-SOFTWARE OF WELKE GRACENOTE-SERVER DAN OOK. GRACENOTE IS IN GEEN GEVAL AANSPRAKELIJK VOOR INDIRECTE OF GEVOLGSCHADE, GEDERFDE WINST OF VERLIES VAN INKOMSTEN. © Gracenote, Inc. 2009 Sensus software This software uses parts of sources from clib2 and Prex Embedded Real-time OS - Source (Copyright (c) 1982, 1986, 1991, 1993, 1994), and Quercus Robusta (Copyright (c) 1990, 1993), The Regents of the University of California. All or some portions are derived from material licensed to the University of California by American Telephone and Telegraph Co. or Unix System Laboratories, Inc. and are reproduced herein with the permission of UNIX System Laboratories, Inc. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of 580 conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. Neither the name of the <ORGANIZATION> nor the names of its contributors may be used to endorse or promote products derived from this software without specific prior written permission. THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY THE COPYRIGHT HOLDERS AND CONTRIBUTORS "AS IS" AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT OWNER OR CONTRIBUTORS BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. This software is based in part on the work of the Independent JPEG Group. This software uses parts of sources from "libtess". The Original Code is: OpenGL Sample Implementation, Version 1.2.1, released January 26, 2000, developed by Silicon Graphics, Inc. The Original Code is Copyright (c) 1991-2000 Silicon Graphics, Inc. Copyright in any portions created by third parties is as indicated elsewhere herein. All Rights Reserved. Copyright (C) [1991-2000] Silicon Graphics, Inc. All Rights Reserved. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of this software and associated documentation files (the "Software"), to deal in the Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, sublicense, and/or sell copies of the Software, and to permit persons to whom the Software is furnished to do so, subject to the following conditions: The above copyright notice including the dates of first publication and either this permission notice or a reference to http:// oss.sgi.com/projects/FreeB/ shall be included in all copies or substantial portions of the Software. THE SOFTWARE IS PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT. IN NO EVENT SHALL SILICON GRAPHICS, INC. BE LIABLE FOR ANY CLAIM, DAMAGES OR OTHER LIABILITY, WHETHER IN AN ACTION OF CONTRACT, TORT OR OTHERWISE, ARISING FROM, OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE SOFTWARE GELUID, MEDIA EN INTERNET OR THE USE OR OTHER DEALINGS IN THE SOFTWARE. Except as contained in this notice, the name of Silicon Graphics, Inc. shall not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealings in this Software without prior written authorization from Silicon Graphics, Inc. complying with the user agreements that accompany each Source Code. This software is based in parts on the work of the FreeType Team. NTT (Nippon Telegraph and Telephone Corporation). All rights reserved. This software uses parts of SSLeay Library: Copyright (C) 1995-1998 Eric Young ([email protected]). All rights reserved PROCUREMENT OF SUBSTITUTE GOODS OR SERVICES; LOSS OF USE, DATA, OR PROFITS; OR BUSINESS INTERRUPTION) HOWEVER CAUSED AND ON ANY THEORY OF LIABILITY, WHETHER IN CONTRACT, STRICT LIABILITY, OR TORT (INCLUDING NEGLIGENCE OR OTHERWISE) ARISING IN ANY WAY OUT OF THE USE OF THIS SOFTWARE, EVEN IF ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. Redistribution and use in source and binary forms, with or without modification, are permitted provided that the following conditions are met: COPYRIGHT AND PERMISSION NOTICE Linux software 1. Redistributions of source code must retain the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer as the first lines of this file unmodified. 2. Redistributions in binary form must reproduce the above copyright notice, this list of conditions and the following disclaimer in the documentation and/or other materials provided with the distribution. This product contains software licensed under GNU General Public License (GPL) or GNU Lesser General Public License (LGPL), etc. You have the right of acquisition, modification, and distribution of the source code of the GPL/ LGPL software. You may download Source Code from the following website at no charge: http:// www.embedded-carmultimedia.jp/linux/oss/ download/TVM_8351_013 The website provides the Source Code "As Is" and without warranty of any kind. By downloading Source Code, you expressly assume all risk and liability associated with downloading and using the Source Code and Please note that we cannot respond to any inquiries regarding the source code. camellia:1.2.0 Copyright (c) 2006, 2007 THIS SOFTWARE IS PROVIDED BY NTT ``AS IS'' AND ANY EXPRESS OR IMPLIED WARRANTIES, INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, THE IMPLIED WARRANTIES OF MERCHANTABILITY AND FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE ARE DISCLAIMED. IN NO EVENT SHALL NTT BE LIABLE FOR ANY DIRECT, INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, EXEMPLARY, OR CONSEQUENTIAL DAMAGES (INCLUDING, BUT NOT LIMITED TO, Unicode: 5.1.0 Copyright c 1991-2013 Unicode, Inc. All rights reserved. Distributed under the Terms of Use in http://www.unicode.org/copyright.html. Permission is hereby granted, free of charge, to any person obtaining a copy of the Unicode data files and any associated documentation (the "Data Files") or Unicode software and any associated documentation (the "Software") to deal in the Data Files or Software without restriction, including without limitation the rights to use, copy, modify, merge, publish, distribute, and/or sell copies of the Data Files or Software, and to permit persons to whom the Data Files or Software are furnished to do so, provided that (a) the above copyright notice(s) and this permission notice appear with all copies of the Data Files or Software, (b) both the above copyright notice(s) and this permission notice appear in associated documentation, and (c) there is clear notice in }} 581 GELUID, MEDIA EN INTERNET || each modified Data File or in the Software as well as in the documentation associated with the Data File(s) or Software that the data or software has been modified. THE DATA FILES AND SOFTWARE ARE PROVIDED "AS IS", WITHOUT WARRANTY OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO THE WARRANTIES OF MERCHANTABILITY, FITNESS FOR A PARTICULAR PURPOSE AND NONINFRINGEMENT OF THIRD PARTY RIGHTS. IN NO EVENT SHALL THE COPYRIGHT HOLDER OR HOLDERS INCLUDED IN THIS NOTICE BE LIABLE FOR ANY CLAIM, OR ANY SPECIAL INDIRECT OR CONSEQUENTIAL DAMAGES, OR ANY DAMAGES WHATSOEVER RESULTING FROM LOSS OF USE, DATA OR PROFITS, WHETHER 582 IN AN ACTION OF CONTRACT, NEGLIGENCE OR OTHER TORTIOUS ACTION, ARISING OUT OF OR IN CONNECTION WITH THE USE OR PERFORMANCE OF THE DATA FILES OR SOFTWARE. Except as contained in this notice, the name of a copyright holder shall not be used in advertising or otherwise to promote the sale, use or other dealings in these Data Files or Software without prior written authorization of the copyright holder. Verklaring van overeenstemming GELUID, MEDIA EN INTERNET Land/ regio Brazilië: Este equipamento opera em caráter secundário isto e, náo tem direito a protecão contra interferéncia prejudicial, mesmo tipo, e não pode causar interferéncia a sistemas operando em caráter primário. Para consultas, visite: www.anatel.gov.br EU: Producent: Mitsubishi Electric Corporation Sanda Works 2-3-33, Miwa, Sanda-city. Hyogo, 669-1513, Japan Mitsubishi Electric Corporation verklaart bij dezen dat de radioapparatuur van het type [Audio Navigation Unit] in overeenstemming is met de Richtlijn 2014/53/EU. Voor meer informatie, zie support.volvocars.com. Verenigde Arabische Emiraten: }} 583 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Land/ regio Kazachstan: Modelnaam: NR-0V Producent: Mitsubishi Electric Corporation Exportland: Japan 584 GELUID, MEDIA EN INTERNET Land/ regio China: 1. ■ 使用频率 2.4 - 2.4835 GHz ■ 等效全向辐射 ■ 最大 率(EIRP) 率谱密度 天线增益 天线增益 10dBi 时 10dBi 时 ≤100 mW 或≤20 dBm ① ≤20 dBm / MHz(EIRP) ① ■ 载频容限 20 ppm ■ 帯外发射 率(在 2.4-2.4835GHz 頻段以外) ≤-80 dBm / Hz (EIRP) ■ 杂散发射(辐射) • • • • • 率(对应载波±2.5 倍信道带宽以外) ≤-36 dBm / 100 kHz (30 - 1000 MHz) ≤-33 dBm / 100 kHz (2.4 - 2.4835 GHz) ≤-40 dBm / 1 MHz (3.4 - 3.53 GHz) ≤-40 dBm / 1 MHz (5.725 - 5.85 GHz) ≤-30 dBm / 1 MHz (其它 1 - 12.75 GHz) 2.不得擅自更改发射频率 大发射 率(包括额外 3.使用时不得对各种合法的无线电通信业 使用 4.使用微 率无线电设备,必须忍 装射频 产生有害干扰 各种无线电业 率放大器),不得擅自外接天线或改用其它发射天线 一旦发现有干扰现象时,应立即停止使用,并采 的干扰或工业 措施消除干扰后方可继续 科学及医疗应用设备的辐射干扰 5.不得在飞机和机场附近使用 }} 585 GELUID, MEDIA EN INTERNET || Land/ regio Korea: B 급 기기 (가정용 방송통신기자재) 이 기기는 가정용(B 급) 전자파적합기기로서 주로 가정에서 사용하는 것을 적으로 하며, 든 지역에서 사용할 수 있습니다. 해당 무선설비는 전파혼신 가능성이 있으므로 인명안전과 관련된 서비스는 할 수 없습니다. Maleisië This device has been certified under the Communications & Multimedia Act of 1998, Communications and Multimedia (Technical Standards) Regulations 2000.To retrieve your device’s serial number, please visit (support.volvocars.com) and search for “SIRIM Label Verification”. Device category: Navigation equipment for vehicle (Bluetooth) Model: NR-0V Type Approval No.: RBAY/18A/1015S(15-4067) 586 GELUID, MEDIA EN INTERNET Land/ regio Mexico: Taiwan: 低功率電波輻射性電機管理辦法 第十二條 經型式認證合格之低功率射頻電機,非經許可,公司 變更頻率 商號或使用者均不得擅自 加大功率或變更原設計之特性及功能 第十四條 低功率射頻電機之使用不得影響飛航安全及干擾合法通信;經發現有干擾現象時,應 立停用,改善至無干擾時方得繼續使用 電通信 前項合法通信,指依電信法規定作業之無線 低功率射頻電機須忍受合法通信或工業 科學及醫療用電波輻射性電機設備 之干擾 Gerelateerde informatie • • • • • Audio, media en internet (p. 532) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Mediaspeler (p. 543) Gracenote® (p. 547) Sensus – connectiviteit en entertainment (p. 36) * Optie/accessoire. 587 ECALL ECALL eCall1 De auto kan een ongeluk detecteren en automatisch de dichtstbijzijnde alarmcentrale waarschuwen. Voor auto's zonder Volvo On Call* geldt PanEuropean eCall, een wettelijke verplichting in Europa. Het systeem biedt toegang tot automatische ongevalsmelding en acute hulpverlening in noodsituaties. Gerelateerde informatie • Automatische ongevalsmelding eCall (p. 590) • • Acute hulp via eCall (p. 591) Automatische ongevalsmelding eCall2 Bij een botsing kan de auto een automatische ongevalsmelding sturen naar de dichtstbijzijnde alarmcentrale, die vervolgens de vereiste hulpdiensten sturen. Gerelateerde informatie • • • eCall (p. 590) Acute hulp via eCall (p. 591) Wegenhulp (p. 591) Bij triggering van een van de veiligheidssystemen van de auto, zoals bij een ongeluk waarbij het activeringsniveau voor de gordelspanners of airbags wordt bereikt, wordt er automatisch een signaal gestuurd naar de dichtstbijzijnde alarmcentrale. 1. De auto stuurt automatisch een melding, met onder meer de positie van de auto2, naar de alarmcentrale. 2. De alarmcentrale neemt vervolgens telefonisch contact met u op om zo meer informatie te krijgen over de ernst van het ongeval en te bepalen welke hulp er moet worden geboden. 3. De alarmcentrale stuurt daarna de benodigde hulpdiensten (politie, ambulancevervoer, bergingsbedrijf en dergelijke). Wegenhulp (p. 591) Als er geen telefonisch contact kan worden gemaakt, beschikt de alarmcentrale over de positie van de auto om u de benodigde hulp te kunnen sturen. 1 2 590 Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. ECALL Acute hulp via eCall3 Wegenhulp4 Druk in een noodsituatie op de SOS-knop om contact op te nemen met de dichtstbijzijnde alarmcentrale. Hulp inroepen bij problemen met de auto via de ON CALL-knop op de plafondconsole. Als iemand onwel wordt of als de auto of de inzittenden in bedreigende situaties belanden kunt u de dichtstbijzijnde alarmcentrale handmatig waarschuwen door de SOS-knop minstens 2 seconden ingedrukt te houden. De alarmcentrale wordt dan gewaarschuwd, ontvangt onder meer informatie over de positie van de auto3 en probeert vervolgens telefonisch contact te maken met de bestuurder om in overleg te bepalen welke hulp er moet worden geboden. Druk bij bijv. een lekke band, een lege brandstoftank of een uitgeputte accu minstens 2 seconden op de ON CALL-knop op de plafondconsole. Er wordt telefonisch contact gemaakt met een wegenwachtbedrijf dat passende hulp naar de auto kan sturen. Gerelateerde informatie • • • N.B. eCall (p. 590) Automatische ongevalsmelding eCall (p. 590) Acute hulp via eCall (p. 591) De SOS-knop is alleen bestemd voor gebruik in noodsituaties. Gebruik de knop alleen wanneer u betrokken bent geraakt bij een ongeluk, als iemand onwel wordt of als de auto en eventuele inzittenden in bedreigende situaties terechtkomen. Gebruik de ON CALL-knop bij technische problemen met de auto. Gerelateerde informatie • • • 3 eCall (p. 590) Automatische ongevalsmelding eCall (p. 590) Wegenhulp (p. 591) Geldt voor bepaalde markten. 591 ECALL || 4 592 Geldt voor bepaalde markten. WIELEN EN BANDEN WIELEN EN BANDEN Banden Nieuwe banden De banden bieden onder meer draagvermogen, grip op de ondergrond, trillingsdemping en beschermen de wielen tegen slijtage. De banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Zuinige banden • • Welke banden er op de auto zitten staat op de bandengegevenssticker op de B-stijl (tussen voor- en achterportier) aan bestuurderszijde. WAARSCHUWING Een beschadigde band kan voor een oncontroleerbare auto zorgen. Aanbevolen banden De auto wordt aangeleverd met originele Volvobanden met aan de zijkant het opschrift VOL1. Deze banden zijn zorgvuldig afgestemd op de auto. Bij het verwisselen van banden is het daarom belangrijk om erop te letten dat ook de nieuwe banden voorzien zijn van dit opschrift voor het behoud van de rijeigenschappen, het rijcomfort en het brandstofverbruik van de auto. Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogenoemde DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 0717. Een dergelijke band is de 7e week van het jaar 2017 geproduceerd. Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken 1 594 Voor bepaalde bandenmaten zijn afwijkingen mogelijk. wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. Zorg steeds voor de juiste bandenspanning. Vermijd snelle starts, krachtig remmen en piepende banden. • Naarmate er sneller wordt gereden, slijten de banden ook sneller. • De juiste instelling van de voorwielen is erg belangrijk. • Ongebalanceerde wielen maken banden minder zuinig en verslechteren het rijcomfort. • De banden moeten tijdens hun hele levensduur dezelfde rotatierichting hebben. • Als u van banden wisselt, moeten de banden met het beste profiel op de achterwielen worden gemonteerd om het gevaar voor oversturen bij krachtig remmen te beperken. • Als u over trottoirbanden of door diepe gaten rijdt, kunt u de banden en/of velgen permanent beschadigen. WIELEN EN BANDEN Bandenrotatie De auto heeft geen verplichte bandenrotatie. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. De juiste bandenspanning levert een gelijkmatiger slijtage op. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen in de banden tegen te gaan dient u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats te verwisselen. Verricht de eerste wissel na zo'n 5000 km (zo'n 3100 miles) en doe dat daarna om de 10.000 km (zo'n 6200 miles) opnieuw. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent van de profieldiepte. Als er al een duidelijk verschil zit in de slijtage (> 1 mm verschil in profieldiepte) van de banden, dienen de minst versleten banden altijd op de achteras te zitten. Slippende voorwielen zijn gemakkelijker te corrigeren dan slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te breken met de achterkant waarbij u mogelijk de controle over de auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen. Wielen en banden opslaan Als u complete wielen (banden gemonteerd op velgen) opslaat, moeten die worden opgehangen of op hun zijkant op de vloer liggen. Banden die niet op velgen zijn gemonteerd, moeten liggend op hun zijkant of rechtopstaand worden opgeslagen, maar niet worden opgehangen. BELANGRIJK Banden moeten worden opgeslagen op een koele, droge en donkere plaats en mogen nooit worden opgeslagen in de buurt van oplosmiddelen, benzine, oliën e.d. Gerelateerde informatie • • • • • • • WAARSCHUWING • De maten van velgen en banden voor uw Volvo zijn aangegeven om te voldoen aan strenge eisen als het gaat om stabiliteit en rijeigenschappen. Niet-goedgekeurde combinaties van velg- en bandenmaten kunnen van negatieve invloed zijn op de stabiliteit en de rijeigenschappen van de auto. • Eventuele schade veroorzaakt door gemonteerde combinaties van velgen/ banden met niet-goedgekeurde maten vallen niet onder de fabrieksgarantie. Volvo aanvaardt geen aansprakelijkheid voor overlijden, letsel of kosten die het gevolg kunnen zijn van dergelijke installaties. • Bandenspanning controleren (p. 598) De draairichting van de banden. (p. 597) Slijtage-indicator van banden (p. 598) Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 601) Noodreparatieset voor banden (p. 614) Maataanduiding voor banden (p. 596) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 714) Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) * Optie/accessoire. 595 WIELEN EN BANDEN Maataanduiding voor banden Snelheidsklasse Aanduidingen voor de afmetingen, lastindex en snelheidsklasse van de banden. Elke band is berekend op een bepaalde maximumsnelheid. De snelheidsklasse, SS (Speed Symbol), van de banden moet minimaal overeenkomen met de topsnelheid van de auto. In onderstaande tabel staat welke toelaatbare maximumsnelheid voor de verschillende snelheidsklassen (SS) geldt. De enige uitzondering hierop vormen winterbanden2, waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph).) De gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op de banden. De typegoedkeuring van de auto geldt in combinatie met bepaalde wielen en banden. Maataanduiding Alle banden hebben een bepaalde maataanduiding, bijvoorbeeld: 245/45 R18 100 W. 245 Breedte van de band (mm) 45 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) R Aanduiding voor radiaalbanden 18 Velgdiameter van de band 100 Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (LI) W Aanduiding van de snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (SS). (In het gegeven geval 270 km/h (168 mph).) 2 596 270 km/h (168 mph) Y 300 km/h (186 mph) WAARSCHUWING De minimaal toelaatbare lastindex (LI) en de snelheidsklasse (SS) van de banden voor de verschillende motorvarianten staan gespecificeerd in de gedrukte gebruikershandleiding. Bij gebruik van banden met een te lage lastindex of snelheidsklasse kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. Gerelateerde informatie • • • N.B. In de tabel staat de maximaal toegestane snelheid. Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winterbanden) T 190 km/h (118 mph) H 210 km/h (130 mph) V 240 km/h (149 mph) Lastindex Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. W Onder winterbanden worden zowel banden met als zonder "spikes" verstaan. • Banden (p. 594) Maataanduiding voor wielen (p. 597) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 714) Minimaal toelaatbare lastindex en snelheidsklassen voor banden (p. 715) WIELEN EN BANDEN Maataanduiding voor wielen De draairichting van de banden. Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in de onderstaande tabel. Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. De typegoedkeuring van de auto geldt in combinatie met bepaalde wielen en banden. Gerelateerde informatie Alle wielen hebben een bepaalde maataanduiding, bijvoorbeeld: 8Jx18x42. 8 Velgbreedte in inch J Profiel velgrand 18 Velgdiameter van de band 42 Bolling in mm (afstand tussen de verticale aslijn door het wiel en het contactvlak met de naaf) Gerelateerde informatie • • • Banden (p. 594) • Banden (p. 594) De pijl geeft de draairichting van de band aan. • Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. • Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. • Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. • Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). Maataanduiding voor banden (p. 596) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 714) N.B. Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat en ook hetzelfde merk voor beide wielparen hebt. 597 WIELEN EN BANDEN Slijtage-indicator van banden Bandenspanning controleren Koude banden De slijtage-indicator geeft de status aan van de profieldiepte van de band. Een juiste bandenspanning is een hulpmiddel voor een betere rijstabiliteit, een lager brandstofverbruik en banden die langer meegaan. De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden koud zijn. Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt is normaal. De bandenspanning varieert ook afhankelijk van de omgevingstemperatuur. Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de rijeigenschappen. De slijtage-indicator is een smalle ophoging die dwars op het bandenprofiel staat. Op de zijwand van de band staan de letters TWI (Tread Wear Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm (1/16 inch) van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Controleer iedere maand de bandenspanning. Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor koude banden, voor optimale bandenprestaties en een optimale slijtage. Een te lage of te hoge bandenspanning kan ertoe leiden dat banden onregelmatig slijten. WAARSCHUWING • Gerelateerde informatie • Banden (p. 594) • 598 Een te lage bandenspanning is de meest voorkomende reden voor het stukgaan van banden en kan leiden tot ernstige barsten in de band, het loslaten van het loopvlak of een klapband. Daarbij raken mensen onverwacht de controle over de auto kwijt en bestaat er gevaar voor letsel. Als de bandenspanning te laag is, heeft de auto minder laadvermogen. De banden worden beschouwd als koud als ze dezelfde temperatuur hebben als de omgevingslucht. Deze temperatuur wordt normaal gesproken bereikt, als de auto minimaal 3 uur geparkeerd heeft gestaan. Wanneer er ongeveer 1,6 km (1 mijl) mee is gereden, zijn de banden te beschouwen als warm. Als u verder dan dat moet rijden voor het oppompen van de banden, moet u eerst de bandenspanning controleren en registreren en vervolgens de juiste bandenspanning toevoegen als u bij de pomp bent aangekomen. Als de buitentemperatuur verandert, verandert ook de bandenspanning. Een temperatuurverlaging van 10 graden zorgt ervoor dat de bandenspanning met 1 psi (7 kPa) daalt. Controleer vaak de bandenspanning en pas deze aan naar de juiste druk. Deze vindt u op het plaatje met bandeninformatie of op het certificeringsetiket. Als u de bandenspanning controleert bij warme banden moet u er nooit lucht uit laten. De banden zijn warm door het rijden en het is normaal dat de druk toeneemt tot boven de aanbevolen druk voor koude banden. Een warme band met een bandenspanning die gelijk is aan of lager is dan de aanbevolen druk voor koude banden kan een te lage druk hebben. WIELEN EN BANDEN Gerelateerde informatie • • • • Bandenspanning aanpassen (p. 599) Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 601) Banden (p. 594) Bandenspanning aanpassen Dat de bandenspanning na verloop van tijd daalt is normaal. Daarom moet u om de aanbevolen bandenspanning te handhaven de bandenspanning soms aanpassen. Gebruik de aanbevolen bandenspanning voor koude banden, voor optimale bandenprestaties en een optimale slijtage. 3. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. 1. 2. Verwijder de ventieldop van een band en druk de manometer vervolgens stevig op het ventiel. Plaats de ventieldop terug. 4. Controleer de banden op het oog om te kijken of er geen spijkers of andere voorwerpen in vastzitten waardoor de band lek kan gaan. 5. Controleer de zijwanden; kijk of er geen putjes, sneetjes, bobbels of andere onregelmatigheden zijn. 6. Doe dit voor alle banden, ook de reserveband*. Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden. }} * Optie/accessoire. 599 WIELEN EN BANDEN || N.B. Als u een band te hard hebt opgepompt, kunt u lucht laten ontsnappen door op de metalen pen in het midden van het ventiel te drukken. Controleer vervolgens de spanning opnieuw met de manometer. Aanbevolen bandenspanning Gerelateerde informatie Op de sticker voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. • • Sommige reservebanden vereisen een hogere bandenspanning dan andere banden. Raadpleeg de bandenspanningstabel of het bandenspanningsplaatje. Gerelateerde informatie • • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Bandenspanning controleren (p. 598) Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 619) Goedgekeurde bandenspanningswaarden (p. 716) Op de sticker staat de aanduiding voor de af fabriek gemonteerde banden van de auto plus de maximale belasting en de bandenspanning. Zuiniger rijden met ECO-bandenspanning Bij een lichte belading (maximaal 3 inzittenden) en snelheden tot 160 km/h (100 mph) kunt u voor brandstofbesparing de ECO-bandenspanning aanhouden. Als u echter uit bent op een minimum aan rijgeluiden en optimaal rijcomfort wordt geadviseerd de lagere Comfort-bandenspanning aan te houden. 600 Bandenspanning controleren (p. 598) Goedgekeurde bandenspanningswaarden (p. 716) WIELEN EN BANDEN Bandenspanningscontrolesysteem* bandenspanningscontrolesysteem3 Het waarschuwt u met een controlesymbool op het bestuurdersdisplay voor een te lage bandenspanning in een of meer banden van de auto. Symbool Uitleg Het symbool gaat branden om een te lage bandenspanning aan te geven. Als er een storing optreedt in het systeem, zal het waarschuwingssymbool voor de bandenspanning ongeveer een minuut knipperen en vervolgens constant gaan branden. Systeembeschrijving Het bandenspanningscontrolesysteem meet met behulp van het ABS de verschillen in de omwentelingssnelheid van de verschillende wielen om zo te kunnen bepalen of de bandenspanning in orde is. Bij een te geringe bandenspanning verandert de diameter en daarmee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan de hand van onderlinge vergelijkingen kan het systeem vaststellen of de spanning in een of meer banden te gering is. 3 Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) Algemene informatie over bandenspanningscontrolesystemen In de onderstaande informatie wordt het bandenspanningscontrolesysteem aangeduid met de algemene benaming TPMS. Iedere band, ook de reserveband*, moet maandelijks worden gecontroleerd. Bij controle moet de band koud zijn en de bandenspanning hebben die door de autofabrikant wordt aanbevolen op de bandenspanningssticker of in de bandenspanningstabel. Als de auto banden heeft met een andere maat dan aanbevolen door de fabrikant, moet u uitzoeken wat voor deze banden het juiste bandenspanningsniveau is. Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien van een bandenspanningscontrolesysteem (TPMS) dat aangeeft wanneer de bandenspanning in een of meer banden te laag is. Wanneer het controlesymbool voor een lage bandenspanning gaat branden, moet u zo snel mogelijk stoppen, de banden controleren en de band(en) oppompen tot de juiste spanning. Rijden op banden met een te lage bandenspanning kan ertoe leiden dat de banden oververhit raken, waardoor de banden lek kunnen raken. Door een lage bandenspanning gaat u ook minder zuinig rijden en gaan de banden minder lang mee én het kan gevolgen hebben voor de rijeigenschappen van de auto en het vermogen om tot stilstand te komen. Let erop dat TPMS geen vervanging is voor normaal bandenonderhoud. De bestuurder dient de juiste bandenspanning te handhaven, óók als de grenswaarde voor een lage bandenspanning niet is bereikt en het controlesymbool daardoor nog niet is gaan branden. De auto is ook voorzien van een indicator voor storingen in het TPMS. Deze geeft aan wanneer het systeem niet naar behoren werkt. Het lampje voor storingen in het TPMS is gecombineerd met het controlesymbool voor een lage bandenspanning. Als het systeem een storing detecteert, gaat het symbool op het bestuurdersdisplay circa één minuut knipperen om vervolgens te blijven branden. Dit wordt telkens herhaald als de auto wordt gestart tot de storing is verholpen. Wanneer het symbool brandt, kan dat gevolgen hebben voor het vermogen van het systeem om een lage bandenspanning te detecteren en ervoor te waarschuwen. Storingen in het TPMS kunnen diverse oorzaken hebben zoals het gebruik van een reservewiel of andere banden of wielen, waardoor het TPMS niet goed kan functioneren. Controleer altijd het controlesymbool voor het TPMS nadat u een of meer banden hebt vervangen om er zeker van te zijn dat de nieuwe band of het nieuwe wiel goed werkt in combinatie met het TPMS. }} * Optie/accessoire. 601 WIELEN EN BANDEN || Meldingen op het instrumentenpaneel WAARSCHUWING Bij een te lage bandenspanning gaat het controlelampje voor een lage bandenspanning op het bestuurdersdisplay branden en er verschijnt een melding. • Bandenspanning laag Controleer banden, kalibreer na vullen • Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet beschikbaar • Bandenspanningssyst. Service vereist • Als u wielen met een bandenmaat anders dan de originele monteert moet u het systeem herkalibreren met de nieuwe banden om onterechte waarschuwingen tegen te gaan. • Bij gebruik van een reservewiel* werkt het bandenspanningscontrolesysteem mogelijk niet goed door verschillen tussen de wielen. • Het systeem vormt geen vervanging voor een regelmatige bandeninspectie en onderhoud. • Het is niet mogelijk het bandenspanningscontrolesysteem uit te schakelen. 4 602 Kalibreer het systeem altijd na het verwisselen van wielen of het aanpassen van de bandenspanning. Zie de bandenspanningssticker op de portierstijl aan bestuurderszijde voor de bandenspanning die Volvo adviseert. Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. Gerelateerde informatie • • Waar u op moet letten • • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken (p. 604) Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning (p. 605) Bandenspanningscontrolesysteem kalibreren* (p. 602) Bandenspanningscontrolesysteem kalibreren* Het bandenspanningscontrolesysteem4 kan alleen correct werken, wanneer er een referentiewaarde voor de bandenspanning is vastgesteld. Dit moet na iedere bandenwissel of wijziging in de bandenspanning gebeuren. Zo moet u de bandenspanning afstemmen op de door Volvo geadviseerde bandenspanningswaarden bij ritten met een zware belading of op hoge snelheden (meer dan 160 km/h (100 mph)). Herkalibreer het systeem vervolgens. 1. Zet de auto uit. 2. Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden. 3. Start de motor. 4. Open de app Auto status op het appscherm. Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN 5. Tik op TPMS. 8. Rijd in de auto totdat de kalibratie voltooid is. N.B. Het kalibreren vindt plaats als de auto rijdt op een snelheid van meer dan 35 km/h (22 mph). N.B. De auto moet stilstaan bij het starten van de kalibratie. 6. Tik op Kalibreren. 7. Tik op OK om te bevestigen dat u de bandenspanning van alle vier de wielen hebt gecontroleerd en aangepast. Vergeet niet om altijd het bandenspanningscontrolesysteem te kalibreren als u wielen hebt vervangen of als de bandenspanning is aangepast volgens de bandenspanningssticker of de bandenspanningstabel. Als u het contact uitschakelt voordat de kalibratie is afgerond, hebben de banden op het middendisplay de volgende keer dat u de auto start geen grijze maar een groene kleur, ondanks dat de kalibratie niet is voltooid. Start een nieuwe kalibratie en wacht met het uitschakelen van het contact totdat de kalibratie is voltooid om er zeker van te zijn dat een correcte kalibratie is uitgevoerd. > Wanneer het systeem voldoende gegevens heeft verzameld om een geringe bandenspanning te kunnen detecteren, verandert de kleur van de banden op het middendisplay van grijs in groen. Het systeem geeft na afloop van de kalibratie geen bevestiging. Als de kalibratie niet kan worden gestart, verschijnt de melding Kalibreren niet gelukt. Probeer opnieuw.. Als niet de juiste referentiewaarden zijn ingesteld, kan het systeem niet op de juiste manier waarschuwen voor een te lage bandenspanning. De auto moet stilstaan met een draaiende motor om toegang te krijgen tot de kalibratieknop en het kalibratieproces te kunnen starten. WAARSCHUWING De uitlaatgassen bevatten koolstofmonoxide. Dit is onzichtbaar en geurloos, maar wel zeer giftig. Het kalibreren moet daarom altijd buitenshuis of in een werkplaats met afzuiginstallatie voor uitlaatgas gebeuren. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Bandenspanning aanpassen (p. 599) Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken (p. 604) }} * Optie/accessoire. 603 WIELEN EN BANDEN • Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning (p. 605) Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 601) Het bandenspanningscontrolesysteem5 biedt u de mogelijkheid om op het middendisplay de bandenspanningsstatus te bekijken. Status controleren 1. Open de app Auto status op het appscherm. Groene band: • 2. Tik op TPMS om de status van de banden te bekijken. De bandenspanning is hoger dan de grenswaarde voor een waarschuwing. Gele band: • De bandenspanning is te laag. Stop de auto en controleer/corrigeer de bandenspanningswaarde door de band onmiddellijk op te pompen. Kalibreer het systeem na aanpassing van de bandenspanning. Alle banden geel: Statusindicatie De grafische voorstelling op het middendisplay geeft voor iedere band6 de status aan. 5 6 604 • De bandenspanning van twee of meer banden is te gering. Stop de auto en controleer/ corrigeer de bandenspanningswaarden door de banden onmiddellijk op te pompen. Kalibreer het systeem na aanpassing van de bandenspanning. Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) De afbeelding is schematisch. Afhankelijk van de softwareversie en het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Alle banden grijs: • • Kalibratie loopt. Status onbekend. U moet enkele minuten op snelheden hoger dan 35 km/h (22 mph) rijden om het systeem te activeren. Alle banden grijs en een melding: • Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet beschikbaar. Het controlesymbool knippert en gaat na zo'n 1 minuut constant branden. Het systeem is tijdelijk niet beschikbaar, maar wordt spoedig geactiveerd. Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning Wanneer de bandenspanningscontrole8 waarschuwt voor een te lage bandenspanning, is actie vereist. Controleer de bandenspanning en corrigeer deze zo nodig, wanneer het controlesymbool voor het systeem gaat branden en de melding Bandenspanning laag verschijnt. Gerelateerde informatie • Bandenspanningscontrolesysteem kalibreren* (p. 602) • Maatregel bij een waarschuwing voor een lage bandenspanning (p. 605) • • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 601) 7 8 N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. 1. Zet de auto uit. 2. Controleer de bandenspanning van alle vier de wielen met een manometer. 3. Pomp de banden op tot de juiste spanning, zie de sticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde voor de aanbevolen spanning voor originele banden. 4. Kalibreer het systeem via het middendisplay na aanpassing van de bandenspanning. • Let erop dat het symbool niet verdwijnt, voordat de geringe bandenspanning is verholpen en een nieuwe kalibratie is verricht. Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. • Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. • Bandenspanningssyst. Service vereist. Het controlesymbool knippert en gaat na zo'n 1 minuut constant branden. Het systeem werkt niet naar behoren, neem contact op met een werkplaats7. N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. WAARSCHUWING Autostatus (p. 644) Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Indirect Tyre Pressure Monitoring System (ITPMS) }} * Optie/accessoire. 605 WIELEN EN BANDEN || Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Bandenspanning aanpassen (p. 599) Bandenspanningscontrolesysteem kalibreren* (p. 602) Bij het verwisselen van wielen Gereedschapsset U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld winterwielen of een reservewiel. Neem de desbetreffende instructie in acht voor het demonteren en monteren van wielen. In de bagageruimte van de auto ligt gereedschap dat bijvoorbeeld bij slepen of bij het verwisselen van een wiel kan worden gebruikt. • Bandenspanningsstatus op het middendisplay* bekijken (p. 604) Bij montage van een andere bandenmaat • • Bandenspanningscontrolesysteem* (p. 601) Controleer of de bandenmaat goedgekeurd is voor gebruik op de auto. Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 619) Neem bij montage van een andere bandenmaat altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor een update van de software. Bij montage van een grotere of kleinere bandenmaat en ook bij het vervangen van zomerbanden door winterbanden is mogelijk een update van de software vereist. Gerelateerde informatie • • • • • • • 606 Wielen demonteren (p. 608) Wiel monteren (p. 610) Goedgekeurde wiel- en bandenmaten (p. 714) Gereedschapsset (p. 606) Winterwielen (p. 613) Reservewiel* (p. 611) Wielbouten (p. 607) In het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte ligt het sleepoog van de auto, een noodreparatieset voor banden, gereedschap om de kunststof doppen van de wielbouten te verwijderen en de dop voor de afsluitbare wielbouten. Bij een auto met reservewiel* treft u ook een krik aan, een wielsleutel en een verpakking met wegwerphandschoenen plus een opbergzak voor het kapotte wiel. Gerelateerde informatie • • Bij het verwisselen van wielen (p. 606) Krik* (p. 607) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Krik* BELANGRIJK De krik is te gebruiken om de auto op te nemen voor bijvoorbeeld het monteren van een reservewiel. • • De afbeelding is schematisch, zodat de uitvoering kan variëren. Als de krik* niet wordt gebruikt, moet deze worden bewaard op de daarvoor bedoelde plaats onder de vloer van de bagageruimte. De normale krik die bij de auto zit, is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. De krik past alleen als deze tot in de juiste stand omlaaggedraaid wordt. Modellen met niveauregeling* Als de auto is voorzien van de optie luchtvering moet die functie worden uitgeschakeld voordat de auto met de krik omhoog wordt gebracht. Gerelateerde informatie • Gereedschapsset (p. 606) Wielbouten De wielen zitten met wielbouten op de naven vast. BELANGRIJK U dient de wielbouten aan te halen met 140 Nm (103 ft. lbs.). Als u ze te strak of niet strak genoeg aanhaalt, kan de boutverbinding beschadigd raken. Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer met een momentsleutel het aanhaalkoppel van de wielbouten. Gebruik geen smeermiddel op de draadwindingen van de wielbouten. WAARSCHUWING Trek de wielbouten enkele dagen na het verwisselen nog eens na. Temperatuurschommelingen en trillingen kunnen ertoe leiden dat de wielbouten na verloop van tijd minder strak vastzitten. Afsluitbare wielbouten* In het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielbouten in op te bergen. }} * Optie/accessoire. 607 WIELEN EN BANDEN || Gerelateerde informatie • • Wielen demonteren (p. 608) Wiel monteren (p. 610) Wielen demonteren Instructie voor het demonteren van wielen bij het verwisselen van wielen. Het vervangen van wielen moet altijd op de juiste manier gebeuren. WAARSCHUWING • Activeer de parkeerrem en zet de keuzehendel in de parkeerstand (P). • Blokkeer de wielen die op de grond staan met grote houtblokken of grote stenen. • Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. • Controleer of de krik op een vaste en vlakke ondergrond staat die niet glad is en niet helt. • De krik moet op de juiste wijze in het kriksteunpunt zijn bevestigd. • Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. • Laat nooit passagiers in een auto zitten die op een krik staat. • Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg dienen eventuele passagiers op veilige afstand te gaan staan. • Gebruik bij het verwisselen van banden de krik die bij de auto hoort. Bok de auto op bij alle andere werkzaamheden. • Kruip of reik nooit onder een auto die op een krik staat. BELANGRIJK 608 • Als de krik* niet wordt gebruikt, moet deze worden bewaard op de daarvoor bedoelde plaats onder de vloer van de bagageruimte. • De normale krik die bij de auto zit, is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN 1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de alarmlichten in, als u een wiel moet verwisselen langs een drukke weg. 2. Schakel de parkeerrem in en schakel stand P in. 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel* vast volgens de instructie. 8. Bij het opnemen van de auto is het belangrijk dat u de krik* of de dragerarmen onder de voorziene steunpunten in het onderstel van de auto plaatst. Driehoekige markeringen op de kunststof afdekking geven aan waar de kriksteunpunten/hefpunten zitten. Er zitten aan beide zijden van de auto twee kriksteunpunten. Bij elk steunpunt zit een uitsparing voor de krik. 9. Plaats de krik onder het te gebruiken bevestigingspunt op de grond; een stevige ondergrond die niet glad is. Geldt voor auto's met Besturing niveauregeling*: Bij een auto met luchtvering moet u de luchtvering uitschakelen, voordat u de auto opneemt met een krik*. 3. Neem de krik*, de wielsleutel* en het demontagegereedschap voor de kunststof wielboutdoppen uit het blok schuimrubber. BELANGRIJK Schroef het sleepoog zo ver mogelijk in de wielsleutel*. 6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met het demontagegereedschap. 7. Terwijl de auto nog op de grond staat, gebruikt u de wielsleutel/het sleepoog om de wielbouten ½–1 slag los te draaien door omlaag te drukken (en linksom te draaien). Demontagegereedschap voor kunststof boutafdekkingen. 4. Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld grote blokken hout of grote stenen. }} * Optie/accessoire. 609 WIELEN EN BANDEN || 10. Breng de krik omhoog totdat deze goed zit en contact maakt met het kriksteunpunt van de auto. Controleer of de kop van de krik (of de dragerarmen in een werkplaats) goed in het steunpunt is (zijn) geplaatst, zodat de verhoging in het midden van de kop in de opening in het steunpunt past en of de voet loodrecht onder het steunpunt staat. 11. Draai de krik zo dat de slinger zo ver mogelijk van de zijkant van de auto komt. De armen van de krik staan dan haaks op de rijrichting van de auto. 12. Neem de auto zo ver op dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielbouten en til het wiel eraf. Gerelateerde informatie • • • • • • Wiel monteren Instructie voor het monteren van wielen bij het verwisselen van wielen. N.B. De normale krik die bij de auto zit, is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. WAARSCHUWING • Activeer de parkeerrem en zet de keuzehendel in de parkeerstand (P). • Blokkeer de wielen die op de grond staan met grote houtblokken of grote stenen. • Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. • Controleer of de krik op een vaste en vlakke ondergrond staat die niet glad is en niet helt. • De krik moet op de juiste wijze in het kriksteunpunt zijn bevestigd. • Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. • Laat nooit passagiers in een auto zitten die op een krik staat. • Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg dienen eventuele passagiers op veilige afstand te gaan staan. • Gebruik bij het verwisselen van banden de krik die bij de auto hoort. Bok de auto op bij alle andere werkzaamheden. • Kruip of reik nooit onder een auto die op een krik staat. Instellingen voor niveauregeling* (p. 498) Bij het verwisselen van wielen (p. 606) Auto opnemen (p. 648) Krik* (p. 607) Gereedschapsset (p. 606) Wiel monteren (p. 610) 1. 610 Reinig de vlakken tussen wiel en naaf. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN 2. Breng het wiel aan. Haal de wielbouten stevig aan. WAARSCHUWING Trek de wielbouten enkele dagen na het verwisselen nog eens na. Temperatuurschommelingen en trillingen kunnen ertoe leiden dat de wielbouten na verloop van tijd minder strak vastzitten. Gebruik geen smeermiddel op de draadwindingen van de wielbouten. 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. 4. Draai de wielbouten kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielbouten stevig aanhaalt. Haal aan met 140 Nm (103 ft lbs). Controleer het aanhaalkoppel met een momentsleutel. N.B. 5. Plaats de kunststof doppen terug op de wielbouten. Het reservewiel van het type Temporary Spare is te gebruiken voor tijdelijke vervanging van een standaardwiel met een lekke band. Het reservewiel is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik. Vervang het zo spoedig mogelijk door een standaardwiel. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. De rijeigenschappen van de auto kunnen veranderen doordat de gewijzigde bodemvrijheid bij gebruik van het reservewiel. Reinig de auto niet in een automatische wasstraat bij gebruik van een Temporary Spare. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Houd de aanbevolen bandenspanning aan ongeacht de locatie van de thuiskomer op de auto. Gerelateerde informatie • • • • • • Reservewiel* Als het reservewiel kapot mocht gaan is via de Volvo-dealer een nieuw te bestellen. Instellingen voor niveauregeling* (p. 498) Bij het verwisselen van wielen (p. 606) Auto opnemen (p. 648) Krik* (p. 607) Gereedschapsset (p. 606) Wielen demonteren (p. 608) }} * Optie/accessoire. 611 WIELEN EN BANDEN || WAARSCHUWING • Rijd met een reservewiel op de auto nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). • Er mag nooit met de auto worden gereden als deze van meer dan één reservewiel van het type "Temporary Spare" is voorzien. • Tijdens het gebruik van een compact reservewiel kunnen de rijeigenschappen van de auto zich wijzigen. Vervang het reservewiel zo spoedig mogelijk door een standaardwiel. • 612 Het reservewiel is kleiner dan het standaardwiel, wat gevolgen heeft voor de bodemspeling van de auto. Pas op voor hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat. • Neem de bandenspanning in acht die de fabrikant van het reservewiel adviseert. • Bij vierwielaangedreven auto's is de aandrijving op de achterwielen uit te schakelen. • Als het reservewiel op de vooras zit, kunt u geen sneeuwkettingen omleggen. • Het reservewiel mag niet worden gerepareerd. BELANGRIJK Er mag niet met de auto worden gereden met banden van verschillende maten of met een reserveband die niet bij de auto is meegeleverd. Door het gebruik van wielen met verschillende maten kan de versnellingsbak van de auto ernstig beschadigd raken. Reservewiel tevoorschijn halen Neem voor het gebruik van het reservewiel de volgende instructies in acht: Gerelateerde informatie • • Bij het verwisselen van wielen (p. 606) Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Het reservewiel ligt in een opbergzak die tijdens het rijden met twee banden aan de vloer van de kofferbak/bagageruimte is bevestigd. De banden moeten kruiselings over het wiel worden gespannen en in de vier verankeringsogen van de auto worden vastgezet. Gereedschap voor het verwisselen van wielen zit onder de vloer in de kofferbak/bagageruimte. Gerelateerde informatie • Reservewiel* (p. 611) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Winterwielen Profieldiepte Sneeuwkettingen Winterwielen zijn aangepast voor winterse omstandigheden. Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm (0,15 inch) voor winterbanden. Het gebruiken van sneeuwkettingen en/of winterbanden kan helpen om onder winterse omstandigheden voor een betere aandrijfkracht te zorgen. Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winterbanden op alle vier de wielen. N.B. Informeer bij een Volvo-dealer naar de geschiktste velgen en banden. Tips bij het monteren van winterbanden Noteer bij het vervangen van de zomerbanden door winterbanden of andersom op de banden aan welke kant ze zaten: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. Gerelateerde informatie • • • Bij het verwisselen van wielen (p. 606) Rijden tijdens de winter (p. 503) Slijtage-indicator van banden (p. 598) WAARSCHUWING Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de band- en velgafmetingen. Alleen enkelzijdige sneeuwkettingen zijn toegestaan. Volvo adviseert u om bij twijfel over het juiste type sneeuwketting contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige schade aan de auto veroorzaken en aanleiding geven tot een ongeluk. Banden met “spikes” Winterbanden met “spikes” moeten de eerste 500–1000 km (300–600 miles) rustig worden ingereden, zodat de “spikes” hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de “spikes” langer mee. N.B. De wettelijke voorschriften voor het gebruik van banden met spikes verschillen per land. }} 613 WIELEN EN BANDEN || geval sneller rijden dan 50 km/h (30 mph). BELANGRIJK Sneeuwkettingen zijn op de auto te gebruiken, zij het met de volgende beperkingen: • • • • 614 Volvo raadt het gebruik van sneeuwkettingen af bij bandenmaten groter dan 18 inch. Neem altijd zorgvuldig de montagevoorschriften instructies van de fabrikant van de sneeuwkettingen in acht. Leg de sneeuwkettingen zo strak mogelijk om en span ze van tijd tot tijd opnieuw aan. Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met vierwielaandrijving). Als er accessoire- of aftermarket-banden/wielen of anderszins speciale banden/wielen zijn gemonteerd met een afwijkende andere maat dan de originele banden en wielen, zijn in bepaalde gevallen GEEN sneeuwkettingen te gebruiken. Houd voldoende afstand aan tussen de sneeuwkettingen en de remmen, vering en carrosserieonderdelen. • Raadpleeg voordat u de sneeuwkettingen monteert de lokale regels voor het gebruik ervan. • Rijd nooit harder dan de maximumsnelheid die is aangegeven door de fabrikant van de sneeuwkettingen. U mag in geen • Vermijd oneffenheden, gaten of scherpe bochten bij ritten met sneeuwkettingen. • Rijd niet op sneeuwvrije wegen, omdat de sneeuwkettingen en de banden dan overmatig slijten. • De rijeigenschappen van de auto kunnen negatief worden beïnvloed door het rijden met sneeuwkettingen. Vermijd snelle of scherpe bochten en rem niet met blokkerende wielen. • Bepaalde soorten kettingen die worden aangespannen zijn van invloed op remonderdelen en kunnen daarom NIET worden gebruikt. Voor meer informatie over sneeuwkettingen kunt u terecht bij een Volvo-dealer. Noodreparatieset voor banden U gebruikt de noodreparatieset voor banden9 om een lek in een band tijdelijk af te dichten én om de bandenspanning te controleren en zo nodig aan te passen. Bij auto's die zijn voorzien van een reserveband* ontbreekt de noodreparatieset voor banden. De noodreparatieset voor banden bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. Het afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voeren. N.B. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af, maar leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Gebruik de noodreparatieset niet voor banden met diepe sneeën, barsten of soortgelijke beschadigingen. Gerelateerde informatie • Rijden tijdens de winter (p. 503) N.B. De compressor is bestemd voor noodreparaties van banden en is goedgekeurd door Volvo. Positie De noodreparatieset voor banden zit in het blok schuimrubber onder de vloer in de bagageruimte. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Noodreparatieset voor banden gebruiken Dicht een lek met de noodreparatieset voor banden, Temporary Mobility Kit (TMK). Bus met afdichtmiddel Knop Aansluiten Overzicht Uiterste gebruiksdatum van de bus met afdichtmiddel De bus met afdichtmiddel moet worden vervangen als de uiterste gebruiksdatum van de bus is verstreken (zie de sticker op de bus). Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (kca). Gerelateerde informatie Voedingskabel Luchtslang • Noodreparatieset voor banden gebruiken (p. 615) • Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 619) Beschermdop • Banden (p. 594) Sticker, toelaatbare maximumsnelheid Drukreduceerventiel N.B. Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. Bushouder (oranje deksel) Manometer 9 Temporary Mobility Kit (TMK) }} 615 WIELEN EN BANDEN || WAARSCHUWING Let bij gebruik van het bandenreparatiesysteem op de volgende punten: • De bus met afdichtmiddel bevat 1,2-Ethanol en natuurrubber-latex. Deze stoffen zijn gevaarlijk bij inname. • De inhoud van deze bus kan allergische huidreacties veroorzaken of op een andere manier mogelijk schadelijk zijn voor de luchtwegen, de huid, het centrale zenuwstelsel en de ogen. Voorzorgsmaatregelen: • • • • Inademing: Breng het slachtoffer in de frisse lucht. Neem bij aanhoudende irritatie contact op met een arts. • Doorslikken: Laat het slachtoffer niet braken, tenzij medisch personeel dat van u verlangt. Neem contact op met een arts. • Afval: Lever dit materiaal en de verpakkingen ervan in bij een inzamelingsplaats voor gevaarlijk afval. WAARSCHUWING • Verwijder de bus niet tijdens het gebruik van de noodreparatieset voor banden. • Verwijder de luchtslang niet tijdens het gebruik van de noodreparatieset voor banden. Buiten bereik van kinderen bewaren. Gevaarlijk bij inname. Vermijd langdurig of herhaaldelijk contact met de huid. Als er afdichtmiddel op uw kleren is gekomen dient u de betrokken kledingstukken uit te trekken. Na gebruik daarom zorgvuldig wassen. Eerste hulp: 616 • • Huid: Was blootgestelde delen van de huid met zeep en water. Neem bij eventuele symptomen contact op met een arts. • Ogen: Spoel minimaal 15 minuten overvloedig met water en til tussendoor het onderste en bovenste ooglid op. Neem bij eventuele symptomen contact op met een arts. 1. Zet de gevarendriehoek op en schakel de alarmlichten in, als u een lekke band moet afdichten langs een drukke weg. Laat een eventuele spijker of iets dergelijks in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af te dichten. 2. Verwijder de sticker met de toegestane maximumsnelheid die aan de ene kant van de compressor zit. Bevestig de sticker goed zichtbaar aan de binnenkant van de voorruit om u eraan te herinneren de toegestane maximumsnelheid aan te houden. Rijd na gebruik van de noodreparatieset voor banden nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). 3. Controleer of de knop in stand 0 (uit) staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. 4. Schroef het oranje deksel van de compressor los en draai de drop van de bus met afdichtmiddel. 5. Schroef de bus tot aan de aanslag in de bushouder vast. De bus en de bushouder zijn voorzien van een terugdraaiblokkering om te voorkomen dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt een vastgeschroefde bus niet meer uit de bushouder losdraaien. De bus is alleen in een werkplaats te verwijderen; geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. WIELEN EN BANDEN 6. Draai de ventieldop van de band los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. Controleer of het drukreduceerventiel op de luchtslang volledig is vastgedraaid. 7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. N.B. Zorg er bij een actieve compressor voor dat geen van de overige 12V-aansluitingen in gebruik is. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. 8. Schakel de compressor in door de knop in stand I (aan) te zetten. WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto naar een bandenwerkplaats te slepen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-bandenwerkplaats. N.B. Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar (88 psi) toenemen. De druk daalt echter na ca. 30 seconden. 9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. BELANGRIJK Laat de compressor niet langer dan 10 minuten achtereen werken – risico van oververhitting. 10. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning dient minimaal 1,8 bar (22 psi) en maximaal 3,5 bar (51 psi) te bedragen. Laat bij een te hoge bandenspanning lucht uit de band ontsnappen. WAARSCHUWING Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar (22 psi), is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto naar een bandenwerkplaats te slepen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-bandenwerkplaats. 11. Schakel de compressor uit en koppel de voedingskabel los. 12. Schroef de luchtslang los van het bandventiel en plaats de ventieldop terug op de band. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. }} 617 WIELEN EN BANDEN || 13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om te voorkomen dat restanten afdichtmiddel weglekken. Leg de uitrusting in de bagageruimte. 14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie minstens 3 km (2 miles) af bij een snelheid van maximaal 80 km/h (50 mph), zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten en verricht daarna een tweede controle. N.B. Tijdens de eerste slagen die de band ronddraait spuit er afdichtvloeistof uit het gat. WAARSCHUWING Houd bij het wegrijden omstanders uit de buurt van de auto om te voorkomen dat ze afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand moet minimaal 2 meter bedragen (7 voet). 16. Lees de bandenspanning van de manometer af. • • Bij een spanning lager dan 1,3 bar (19 psi) is de band niet goed afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Roep wegenhulp in om de auto af te slepen. 618 WAARSCHUWING De maximale afstand die mag worden afgelegd als banden met afdichtmiddel zijn gevuld is 200 km (120 miles). Bij een bandenspanning hoger dan 1,3 bar (19 psi) moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan de bestuurderszijde (1 bar = 100 kPa = 14,5 psi). Laat bij een te hoge bandenspanning lucht uit de band ontsnappen. N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Volvo adviseert u het vervangen over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. 15. Controle achteraf Sluit de luchtslang aan op het bandventiel en schroef de ventielaansluiting tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. De compressor moet zijn uitgeschakeld. Vervang de bus met afdichtmiddel na gebruik. Volvo adviseert u de vervanging te laten uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden om de beschadigde band te laten vervangen/repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. N.B. De compressor is een elektrisch apparaat, zodat u zich dient te houden aan de plaatselijke voorschriften voor afvoer. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Noodreparatieset voor banden (p. 614) Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden (p. 619) WIELEN EN BANDEN Band oppompen met compressor uit reparatieset voor banden De originele banden van de auto zijn op te pompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden. 1. 2. 3. De compressor moet zijn uitgeschakeld. Zorg dat de knop in stand 0 (Uit) staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I (aan) te zetten. BELANGRIJK Kans op oververhitting. De compressor mag niet langer dan 10 minuten werken. 5. Draai de ventieldop van de band los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. Pomp de band op tot de spanning die op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde staat. Laat bij een te hoge bandenspanning lucht uit de band ontsnappen. Controleer of het drukreduceerventiel op de luchtslang volledig is vastgedraaid. 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de voedingskabel los. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. 7. Plaats de ventieldop terug op de band. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. WAARSCHUWING N.B. De compressor is een elektrisch apparaat, zodat u zich dient te houden aan de plaatselijke voorschriften voor afvoer. Gerelateerde informatie • • • Aanbevolen bandenspanning (p. 600) Noodreparatieset voor banden gebruiken (p. 615) Noodreparatieset voor banden (p. 614) N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 619 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Auto-interieur Achterbank Gerelateerde informatie • • • • • Overzicht van het auto-interieur en de opbergmogelijkheden. Voorstoel Stroomaansluitingen (p. 624) Dashboardkastje gebruiken (p. 628) Zonnekleppen (p. 629) Tunnelconsole (p. 623) Eenheid aansluiten via USB-poort (p. 550) Opbergvakken in het portierpaneel, bekerhouders* in de rugleuning van de middelste zitplaats, opbergnet* op de rugleuning van de voorstoel alsmede stroomaansluiting in de tunnelconsole. Opbergvakken in het portierpaneel en bij het stuurwiel, dashboardkastje en zonnekleppen. WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. BELANGRIJK Opbergmogelijkheden met bekerhouders, stroomaansluiting, netvak* en USB-poort(en) in de tunnelconsole. 622 Let er bijvoorbeeld op dat metalen voorwerpen als snel krassen maken op glanzende oppervlakken. Leg geen sleutels, telefoons of andere dingen op krasgevoelige oppervlakken. * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Tunnelconsole N.B. De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen. Een van de sensoren voor het alarmsysteem* zit onder de bekerhouder in de tunnelconsole. Leg geen parkeergeld, sleutels of andere metalen voorwerpen in de bekerhouder, omdat dit ertoe kan leiden dat het alarm afgaat. BELANGRIJK Let er bijvoorbeeld op dat metalen voorwerpen als snel krassen maken op glanzende oppervlakken. Leg geen sleutels, telefoons of andere dingen op krasgevoelige oppervlakken. Opbergvak met bekerhouder(s). Opbergvak met 12V-aansluiting(en) en USBpoort onder de middenarmsteun. Klimaatregeling voor klimaatfuncties achterin* of opbergvak. Gerelateerde informatie • • • Auto-interieur (p. 622) Stroomaansluitingen (p. 624) Klimaatregelingsbediening (p. 218) WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals een mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. * Optie/accessoire. 623 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Stroomaansluitingen Middenspanningsaansluiting* Achter in de tunnelconsole zitten twee 12V-aansluitingen plus een 230V-aansluiting* en in de kofferbak/bagageruimte zit ook nog een 12Vaansluiting*. Neem bij problemen met een stroomaansluiting contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Elektrische 12V-aansluiting 12V-aansluiting in tunnelconsole, achterbank. Stroomaansluiting in tunnelconsole, achterin. U kunt de middenspanningsaansluiting* gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals laders of laptops. Statusindicatie middenspanningsaansluiting Het led1-lampje van de aansluiting geeft de status aan van de aansluiting. 12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin. U kunt de 12V-aansluitingen gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals mediaspelers, koelboxen of mobiele telefoons. 1 624 12V-aansluiting in kofferbak/bagageruimte*. Lichtdiode (Light Emitting Diode) * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Statusindicatie Oorzaak Maatregel Led brandt constant groen De aansluiting levert stroom aan een aangesloten stekker. Geen. Led knippert oranje De spanningsomvormer van de aansluiting is te warm (bijvoorbeeld als het accessoire te veel vermogen nodig heeft of als het interieur te warm is). Koppel de stekker los, laat de spanningsomvormer afkoelen en sluit de stekker weer aan. Het aangesloten accessoire heeft te veel vermogen nodig (tijdelijk of constant) of werkt niet. Geen. Het accessoire kan de aansluiting niet gebruiken. De aansluiting detecteert niet dat er een stekker is aangesloten op de aansluiting. Controleer of de stekker goed in de aansluiting is aangebracht. De aansluiting is niet actief. Zet het elektrische systeem van de auto minimaal in contactslotstand I. De aansluiting is actief geweest, maar is gedeactiveerd. Start de motor en/of laad de startaccu op. Gedoofd lampje Gerelateerde informatie • • Auto-interieur (p. 622) Elektrische aansluitingen gebruiken (p. 626) 625 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Elektrische aansluitingen gebruiken U kunt de 12V-aansluiting gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals mediaspelers, koelboxen of mobiele telefoons. U kunt de 230V-aansluiting* gebruiken voor verschillende accessoires die op een dergelijke spanning werken, zoals laders of laptops. Het elektrische systeem van de auto moet minimaal in contactslotstand I staan, anders geven de aansluitingen geen stroom. Vervolgens blijven de aansluitingen actief zolang de ladingstoestand van de startaccu niet te laag is. Als de motor afgezet en de auto vergrendeld wordt, worden de aansluitingen gedeactiveerd. Als de motor wordt afgezet en de auto niet wordt vergrendeld óf wordt vergrendeld met tijdelijk gedeactiveerde Safelock-functie, blijven de aansluitingen nog maximaal 7 minuten actief. 626 N.B. Let erop dat het gebruik van de elektrische aansluitingen bij een uitgeschakelde motor ertoe kan leiden dat het laadniveau van de startaccu te ver daalt, wat aanleiding kan geven tot beperkingen van andere functies. Accessoires die zijn aangesloten op de elektrische aansluitingen kunnen ook worden geactiveerd, wanneer het elektrische systeem van de auto is uitgeschakeld of bij gebruik van de preconditioning. Trek om die reden eventuele stekkers los van accessoires die u niet nodig hebt om te voorkomen dat de startaccu uitgeput raakt. WAARSCHUWING • Gebruik geen accessoires met grote of zware stekkers; ze kunnen de aansluiting beschadigen of losgaan tijdens het rijden. • Gebruik geen accessoires die storingen kunnen veroorzaken in bijvoorbeeld de radio of het elektrische systeem van de auto. • Plaats het accessoire zo, dat het de bestuurder of passagiers bij krachtig remmen of een botsing niet kan verwonden. • Houd aangesloten accessoires in de gaten, aangezien ze mogelijk warmte produceren waaraan passagiers zich kunnen branden. Ook kan het interieur hierdoor beschadigd raken. 12V-aansluiting gebruiken 1. Verwijder de plug (tunnelconsole) of klap de afdekking omlaag (kofferbak/bagageruimte) vóór de aansluiting en sluit de stekker van het accessoire aan. 2. Haal de stekker van het accessoire eruit en plaats de plug weer terug (tunnelconsole) of klap de afdekking omhoog (kofferbak/bagageruimte) als de aansluiting niet wordt gebruikt of als u de aansluiting zonder toezicht achterlaat. * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR BELANGRIJK Het maximale vermogen is 120 W (10 A) per aansluiting. 230V-aansluiting gebruiken 1. Trek de afdekking voor de aansluiting omlaag en sluit de stekker van het accessoire aan. > Het led2-lampje van de aansluiting geeft de status aan. 2. Controleer of het lampje constant groen brandt; alleen dan geeft de aansluiting stroom. 3. Ontkoppel het accessoire door de stekker eruit te trekken. Trek niet aan de kabel. Trek de afdekking omhoog als de aansluiting niet wordt gebruikt of als de aansluiting zonder toezicht wordt achtergelaten. BELANGRIJK Het maximale vermogen is 150 W. 2 Lichtdiode (Light Emitting Diode) WAARSCHUWING Verricht nooit zelf aanpassingen of reparaties van de hoogvoltaansluiting. Volvo adviseert u om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING • Gebruik alleen onbeschadigde accessoires zonder mankementen. De accessoires moeten bestemd zijn voor 230 V en 50 Hz, met stekkers die zijn berekend op het stopcontact. De accessoires moeten een CE-markering, een UL-markering of een vergelijkbare veiligheidsaanduiding hebben. • Laat stopcontact, stekker of accessoires nooit in aanraking komen met water of een andere vloeistof. Gebruik het stopcontact niet en raak het niet aan als het beschadigd lijkt of in aanraking is geweest met water of een andere vloeistof. • Sluit geen contactdozen, adapters of verlengsnoeren aan op het stopcontact. Daardoor zouden de veiligheidsfuncties van het stopcontact omzeild kunnen worden. • Het stopcontact is voorzien van een stopcontactbeschermer. Let erop dat niemand in het stopcontact peutert of dit dermate beschadigt, dat de beschermer niet langer werkt. Laat kinderen niet zonder toe- }} 627 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR zicht in de auto achter, wanneer het stopcontact actief is. || Het negeren van bovenstaande aanmaningen kan aanleiding geven tot hoge of levensgevaarlijke stroomstoten. Dashboardkastje gebruiken Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde. In het dashboardkastje kunt u bijvoorbeeld de gedrukte versie van de gebruikershandleiding en eventuele kaarten bewaren. Er is ook voorzien in een pen- en kaarthouder. Gerelateerde informatie • • Stroomaansluitingen (p. 624) Auto-interieur (p. 622) Opbergplek voor de sleutel. De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan variëren. Dashboardkastje vergrendelen en ontgrendelen* Het dashboardkastje is te vergrendelen, wanneer u de auto bijvoorbeeld bij een werkplaats of een hotel afgeeft. Het dashboardkastje is alleen te vergrendelen/ontgrendelen met de bijgeleverde sleutel. 628 * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Zonnekleppen Aan het plafond voor de bestuurder en de voorpassagier zitten zonnekleppen die omlaag en indien nodig ook opzij te klappen zijn. De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan variëren. De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan variëren. Dashboardkastje vergrendelen: Duw de sleutel in de slotcilinder van het dashboardkastje. Draai de sleutel 90 graden rechtsom. Koeling activeren Koeling deactiveren – Verwijder de sleutel. – Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. Koeling dashboardkastje gebruiken U kunt de koeling van het dashboardkastje gebruiken om bijvoorbeeld dranken of etenswaar te koelen. De koeling werkt, wanneer de klimaatregeling actief is (dat wil zeggen wanneer de auto in contactslotstand II staat of wanneer de motor draait). Activeer of deactiveer de koeling door de hendel tot aan de aanslag (in de richting van interieur/dashboardkastje) te bewegen. Gerelateerde informatie • • Auto-interieur (p. 622) Privacy locking (p. 289) De afbeelding is schematisch, zodat de vorm kan variëren. De spiegelverlichting* gaat automatisch branden als het klepje wordt geopend. Op de omlijsting van de spiegel zit een houder voor bijvoorbeeld kaarten of biljetten. Gerelateerde informatie • Auto-interieur (p. 622) * Optie/accessoire. 629 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Bagageruimte De auto heeft een flexibele bagageruimte waarin u grote spullen kunt vervoeren en vastzetten. Door de rugleuningen van de achterbank omlaag te klappen, ontstaat een bijzonder grote bagageruimte. Gebruik verankeringsogen of draagtashouders om de lading goed in positie te houden en de uitrolbare bagagerolhoes* om de lading desgewenst aan het oog te onttrekken. Adviezen voor het vervoer van bagage Er zijn enkele dingen waar u rekening mee moet houden bij het inladen van de auto. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. Een eventueel reservewiel is bevestigd op de laadvloer. Onder de laadvloer liggen het sleepoog en de noodreparatieset voor banden. WAARSCHUWING Afhankelijk van het gewicht en de positie van de lading verandert het rijgedrag van de auto. Gerelateerde informatie • • • • 630 Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) Draagtashouders (p. 632) Bagage in bagageruimte/kofferbak laden • Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de achterbank. • • Plaats de last in het midden. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. • Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. Verankeringsogen (p. 633) Bagagerolhoes* monteren en demonteren (p. 633) Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk aan. Plaats geen zware voorwerpen op neergeklapte rugleuningen. WAARSCHUWING Een los voorwerp van 20 kg (44 pound) kan zich bij een frontale botsing op een snelheid van 50 km/h(30 mph) gedragen als een voorwerp van 1000 kg (2200 pound). WAARSCHUWING Houd 10 cm (4 inch) afstand aan tussen de bagage en de zijruiten, als u de bagage opstapelt tot boven de portierruiten. Anders kan de beschermende werking van de opblaasgordijnen, die in de plafondbekleding zijn weggewerkt, uitblijven. WAARSCHUWING Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. Dek scherpe randen en hoeken af met iets zachts. Zet de motor af en schakel de parkeerrem in bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de versnellingspook of keuzehendel aan komen en zo per ongeluk een versnelling inschakelen – de auto kan dan in beweging komen. * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Bagageruimte/kofferbak vergroten Om de bagageruimte groter te maken en het inladen van bagage te vereenvoudigen zijn de rugleuningen van de achterbank om te klappen. Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen mag worden gehinderd, als een of meer rugleuningen van de achterbank zijn omgeklapt. Bij het vervoer van lange en smalle stukken bagage is het doorsteekluik in de achterbank open te klappen. Gerelateerde informatie • • • • • • Verankeringsogen (p. 633) Rugleuning achterbank omklappen (p. 198) Lading vervoeren op het dak en op lastdragers Maak voor het vervoer van lading op het dak gebruik van de lastdragers die Volvo ontwikkeld heeft. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden. De lastdragers van Volvo zijn te verkrijgen bij erkende Volvo-dealers. Volg de montage-instructies die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Bij uitstekende lading aan de voorzijde van de auto zoals een kano of kajak, monteer dan het sleepoog in de uitsparing aan de voorzijde en gebruik het sleepoog voor bevestiging van sjorbanden. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. Doorsteekluik in achterbank (p. 633) Lading vervoeren op het dak en op lastdragers (p. 631) Niveauregeling* en schokdemping (p. 496) Gewichten (p. 703) WAARSCHUWING Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. Houd u aan de specificaties van de auto m.b.t. gewichten en maximaal toegestane belasting. Gerelateerde informatie • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) • Gewichten (p. 703) * Optie/accessoire. 631 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Draagtashouders Onder het vloerluik* Met de draagtashouders kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de bagageruimte verspreiden. • Bagagerolhoes* monteren en demonteren (p. 633) • Veiligheidsrek* monteren en demonteren (p. 636) Aan de zijkanten Er zitten twee draagtashouders en een elastische band3 op de afdekking die deel uitmaakt van het vloerluik in de bagageruimte. De elastische band is in vier verschillende standen te monteren. Aan weerszijden van de bagageruimte zitten twee draagtashouders in de zijpanelen. BELANGRIJK De draagtashouders kunnen een gewicht aan van maximaal 5 kg (11 lbs). 3 632 Om de draagtashouders te gebruiken moet u de afdekking openen. Zet de draagtassen met de bijgeleverde elastische band in de gewenste positie vast. Als de draagtassen hengsels hebben en groot genoeg zijn, kunt u ze aan de houders hangen. Gerelateerde informatie • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) • Bagagenet monteren en demonteren* (p. 638) U kunt meer elastische banden bijbestellen bij een Volvo-dealer. * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Verankeringsogen Doorsteekluik in achterbank Gebruik de verankeringsogen in de bagageruimte om spanbanden aan te bevestigen. U kunt het luik in de rugleuning van de achterbank openen om lange en smalle voorwerpen te vervoeren, zoals ski's. Bagagerolhoes* monteren en demonteren In uitgerolde stand voorkomt de bagagerolhoes inkijk in de bagageruimte. Bagagerolhoes monteren WAARSCHUWING Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afremmen letsel veroorzaken. Zet grote en zware voorwerpen altijd met de veiligheidsgordel of een spanband vast. Gerelateerde informatie • • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) Gewichten (p. 703) De afbeelding is schematisch, zodat er afhankelijk van het model afwijkingen mogelijk zijn. 1. Pak vervolgens vanuit de bagageruimte de handgreep van het doorsteekluik beet en klap het luik omlaag. Steek het ene uiteinde van de bagagerolhoes in de uitsparing in het zijpaneel van de bagageruimte. 2. Klap de middenarmsteun van de achterbank omlaag. Breng vervolgens het andere uiteinde aan in de uitsparing in het zijpaneel aan de tegenoverliggende zijde. Bij gebruik van de Privacy locking moet het doorsteekluik dichtstaan. Gerelateerde informatie • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) • • Privacy locking (p. 289) Verankeringsogen (p. 633) Duw de uiteinden één voor één omlaag. > Wanneer u een klik hoort en de rode markering op het uiteinde verdwijnt, zit de bagagerolhoes vast. Ga na of de hoes goed vastzit. }} * Optie/accessoire. 633 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR || 4. Klap de voorste dekplaat van de bagagerolhoes naar voren om de ruimte tussen de bagagerolhoes en de rugleuningen van de achterbank op te vullen. Bagagerolhoes demonteren Bagagerolhoes hanteren* In ingerolde stand: De bagagerolhoes heeft twee gebruiksstanden: één volledig dekkende stand en een laadstand waarbij de rolhoes slechts gedeeltelijk uitgerold is, zodat u gemakkelijker spullen in en uit de bagageruimte kunt leggen/nemen. 1. Druk de knop in op een van de eindstukken van de ingerolde bagagerolhoes en verwijder het eindstuk. 2. Kantel de rolhoes voorzichtig omhoog en opzij. > Het andere eindstuk komt dan vanzelf los, waarna u de rolhoes uit de bagageruimte kunt tillen. Gerelateerde informatie • • Bagagerolhoes hanteren* (p. 634) Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) BELANGRIJK De afdekplaat heeft twee kunststofonderdelen die als support fungeren om hem op zijn plaats te houden. De kunststofonderdelen mogen niet worden gebruikt om draagtassen op te hangen. Hiervoor zijn ze niet gemaakt en ze kunnen dan ook stukgaan. Bij gebruik van een bagagenet* in combinatie met de bagagerolhoes moet u het bagagenet eerst monteren. 634 * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Volledig dekkende stand Laadstand Vanuit volledig dekkende stand: Bij een automatische* bagagerolhoes beweegt de hoes bij het openen van de achterklep automatisch vanuit de volledig dekkende stand tot in de laadstand en bij het sluiten van de achterklep weer terug naar de volledig dekkende stand. De bagagerolhoes merkt dat de hoes in zijn beweging wordt gehinderd en beweegt dat automatisch terug. WAARSCHUWING 1. 2. Let op risico van beknelling bij het openen en sluiten van de automatische* bagagerolhoes. Pak de handgreep beet en rol de bagagerolhoes af langs de bovenkant van de zijpanelen in de bagageruimte. Rol de hoes tot aan de aanslag uit. Duw de bevestigingspennen van de hoes in de uitsparingen van de zijpanelen. Laat de pennen los terwijl u de handgreep iets omhoogkantelt, zodat de bevestigingspennen ingrijpen. > De bagagerolhoes wordt vergrendeld in de volledig dekkende stand. BELANGRIJK Plaats geen voorwerpen boven op de bagagerolhoes. Pak de handgreep beet en rol de bagagerolhoes tot aan de aanslag uit. Kantel de rolhoes omlaag. Duw de rolhoes en de bevestigingspennen ervan voorzichtig naar voren en over de haken heen naar boven toe. > De rolhoes rolt op tot aan de aanslag in de laadstand. Teruggaan naar volledig dekkende stand vanuit de laadstand: 1. Pak de handgreep beet en rol de bagagerolhoes tot aan de aanslag uit. 2. Laat de handgreep los, zodat de bevestigingspennen in de haken grijpen. > De rolhoes wordt vergrendeld in de volledig dekkende stand. BELANGRIJK Bij het vervoer van omvangrijke lading moet u de automatische* bagagerolhoes in opgerolde stand zetten om te voorkomen dat deze tegen de lading aankomt. N.B. Bij lage interieurtemperaturen kan de bagagerolhoes mogelijk niet automatisch bewegen. }} * Optie/accessoire. 635 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR || Inklappen 1. Vanuit volledig dekkende stand: Til de handgreep op en trek deze naar achteren, zodat de bevestigingspennen van de rolhoes vrijkomen uit de groeven en laat hem weer los. Vanuit de laadstand: Pak de handgreep beet en trek de bagagerolhoes uit in de groeven. Trek tot aan de volledig dekkende stand. Til de handgreep op en trek deze naar achteren, zodat de bevestigingspennen vrijkomen uit de groeven en laat hem weer los. 2. Veiligheidsrek* monteren en demonteren Het veiligheidsrek voorkomt dat stukken bagage of huisdieren in de bagageruimte de passagiersruimte in worden geslingerd. Het veiligheidsrek voldoet aan de wettelijke eisen voor de botsproef conform ECE R17 en aan de duurzaamheidseisen van Volvo. Duw de hoes met zijn bevestigingspennen boven de zijpanelen langs tot aan de aanslag in ingerolde stand. Let erop dat een ingerolde bagagerolhoes u het zicht naar achteren kan beperken. Aanbrengen BELANGRIJK U mag het veiligheidsrek alleen gebruiken in de achterste positie (achter de achterbank) zoals hier beschreven. Voor het eerste gebruik van het veiligheidsrek moet u de bestaande kunststof plafondbevestigingen vervangen door stalen plafondbevestigingen. Volvo adviseert u de plafondbevestigingen te laten vervangen door een erkende Volvo-werkplaats of -dealer. 1. Klap de rugleuningen van de achterbank voorover. 2. Zorg dat u het veiligheidsrek met de juiste kant naar voren beetpakt. Til het veiligheidsrek via een van de achterportieren naar binnen. Gerelateerde informatie • Bagagerolhoes* monteren en demonteren (p. 633) U moet het veiligheidsrek uit voorzorg altijd op de juiste manier bevestigen en verankeren. WAARSCHUWING Wanneer de auto rijdt, mag er niemand in de bagageruimte aanwezig zijn. Dit is om letsel bij eventueel hard afremmen of een ongeval te voorkomen. 636 * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR 3. Gerelateerde informatie 4. Plaats de bevestigingen van het veiligheidsrek in de plafondbevestigingen. • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) • Verankeringsogen (p. 633) Plaats de bijgeleverde bout en haal deze aan met de eveneens bijgeleverde inbusdop van 6 mm. Herhaal dit aan de andere kant. Aanbevolen aanhaalkoppel: 20 Nm (15 lbf). > Controleer of het veiligheidsrek goed vastzit. Het volgende punt is gemakkelijker, als twee personen het veiligheidsrek in de juiste positie vasthouden. 5. Zet de rugleuning weer rechtop. Voor meer informatie over de vereiste gereedschappen en de te volgen methode bij montage/ demontage, zie de montagevoorschriften4 die bij aankoop bijgeleverd werden. BELANGRIJK Het veiligheidsrek is niet op of neer te klappen, wanneer een bagageafdekking gemonteerd is. 4 Montagevoorschriften nr. 31659257. 637 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Bagagenet monteren en demonteren* Het bagagenet voorkomt dat bagage in de bagageruimte bij krachtig afremmen de passagiersruimte in wordt geslingerd. Lading in de bagageruimte moet goed worden vastgezet, ook met een correct gemonteerd veiligheidsnet. Het bagagenet wordt aan vier bevestigingspunten vastgezet. Bagagenet monteren Het bagagenet moet uit veiligheidsoverwegingen altijd vastgemaakt en verankerd worden aan de hand van de onderstaande beschrijving. 1. Om de montage te vereenvoudigen kunt u de rugleuningen van de achterbank omklappen. Het net is gemaakt van stevig nylonmateriaal en kan op twee verschillende plaatsen in de auto worden bevestigd: 2. Plaats de eindstukken van de bagagenetcassette over de bevestigingsogen in de holten van de zijpanelen. Duw de eindstukken één voor één omlaag. Controleer of de cassette stevig vastzit. 3. Trek het net omhoog. • • 638 WAARSCHUWING Haak de ene bevestigingshaak aan de achterste plafondbevestiging en duw de haak vervolgens zo ver mogelijk naar voren. 5. Haak de andere bevestigingshaak vast aan de tegenoverliggende zijde en duw de haak zo ver mogelijk naar voren. Montage achterin Montage achterin – achter de achterbank. Montage voorin – achter de voorstoelen. 4. * Optie/accessoire. LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Montage voorin Bagagenet demonteren EHBO-set* 1. De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen van eerste hulp. Haal het bagagenet los uit de plafondbevestigingen door de bevestigingshaken naar achteren te duwen. Laat het net terugrollen in de cassette. 2. Bewaar de EHBO-set achter de elastische band voor zover aanwezig. Gerelateerde informatie • 1. Klap de rugleuningen van de achterbank voorover. 2. Plaats de bevestigingsrails van de bagagenetcassette vóór de bevestigingsnokken van de rugleuningen. 3. Schuif de tweedelige cassette over de bevestigingsnokken heen vast. 4. Trek het net omhoog. 5. Haak de ene bevestigingshaak aan de voorste plafondbevestiging en duw de haak vervolgens zo ver mogelijk naar voren. 6. Haak de andere bevestigingshaak vast aan de tegenoverliggende zijde en duw de haak zo ver mogelijk naar voren. Bagageruimte (p. 630) Montage achterin: Druk aan weerszijden van de cassette op de knop om de eindstukken los te halen van de bevestigingsogen. Til het bagagenet naar buiten. Montage voorin: Duw de cassette van de bevestigingsnokken af en til het bagagenet naar buiten. Gerelateerde informatie • Adviezen voor het vervoer van bagage (p. 630) • Verankeringsogen (p. 633) * Optie/accessoire. 639 LAADMOGELIJKHEDEN, OPBERGMOGELIJKHEDEN EN INTERIEUR Gevarendriehoek Gebruik de gevarendriehoek om medeweggebruikers te waarschuwen, als u onderweg met pech stil komt te staan. Activeer ook de alarmlichten. Opbergmogelijkheid De gevarendriehoek zit achter het binnenpaneel op de achterklep. Haal het binnenpaneel op de achterklep los door eerst de twee draaiknoppen een kwartslag te draaien en vervolgens het paneel los te haken. Leg het paneel opzij. Gevarendriehoek opzetten Open de borging en verwijder de houder. Haal de gevarendriehoek uit de houder, klap de gevarendriehoek uit en zet de uiteinden in elkaar. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. Zorg er na gebruik voor dat de gevarendriehoek en de houder goed vastzitten in hun opbergruimte en dat de klep helemaal dichtstaat. Gerelateerde informatie • • 640 Bagageruimte (p. 630) Alarmlichten (p. 163) ONDERHOUD EN SERVICE ONDERHOUD EN SERVICE Serviceprogramma van Volvo WAARSCHUWING Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. BELANGRIJK Om de garantie van Volvo te laten gelden, moet u het Service- en garantieboekje controleren en volgen. Service en reparatie Voer regelmatig onderhoud uit aan de auto. Houd de door Volvo geadviseerde onderhoudsintervallen aan. Laat eventuele controles en reparaties over aan een erkende werkplaats. Deze auto niet zélf repareren. Losgeraakte stroomkabels en/of onderdelen mogen alleen worden aangesloten door een erkende werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Laadkabel met regeleenheid BELANGRIJK Probeer de regeleenheid niet te modificeren. Gerelateerde informatie • • Autostatus (p. 644) • Uitrusting aansluiten op de diagnoseaansluiting van de auto (p. 42) • • • Onderhoud aan klimaatregeling (p. 651) Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie (p. 645) Onderhoud van het remsysteem (p. 476) Overzicht motorruimte (p. 652) Gegevensoverdracht tussen auto en werkplaats via wifi Volvo-werkplaatsen hebben een speciaal wifinetwerk voor beveiligde gegevensoverdracht tussen uw auto en de werkplaats. Dit betekent eenvoudigere en effectievere werkplaatsbezoekjes doordat de overdracht van diagnosegegevens en software via het werkplaatsnetwerk kan plaatsvinden. Bij een bezoek aan de werkplaats is het mogelijk dat de onderhoudsmonteur uw auto via wifi met het werkplaatsnetwerk wil verbinden om de auto op storingen te kunnen controleren en software te downloaden. De auto kan alleen een verbinding maken met het werkplaatsnetwerk voor een dergelijke vorm van communicatie. De auto is niet met andere wifi-netwerken te verbinden zoals het netwerk thuis. Verbinding via transpondersleutel De servicemonteur verricht doorgaans de verbinding aan de hand van de knoppen op de transpondersleutel. Het is daarom belangrijk dat u een transpondersleutel met knoppen meeneemt tijdens het werkplaatsbezoek. Wanneer de monteur de vergrendelingsknop op de transpondersleutel driemaal indrukt, maakt de auto via wifi een verbinding met het werkplaatsnetwerk. Wanneer de auto een Wi-Fi-verbinding heeft, verop het middendisplay. schijnt het symbool 642 ONDERHOUD EN SERVICE WAARSCHUWING Het is niet toegestaan om in de auto te rijden, wanneer deze aangesloten is op het werkplaatsnetwerk en -systeem. Download Center Meerdere systemen in de auto zijn bij te werken vanaf het middendisplay bij een auto met internetverbinding1. De app Download Center is te starten vanaf het appscherm op het middendisplay. Met de app kunt u: Gerelateerde informatie • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) • Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie (p. 645) • • • Via Download Center zijn systeemupdates te downloaden voor connectiviteits- en infotainmentfuncties van de auto. Updates zijn één voor één te verrichten of allemaal in één keer. Op updates controleren Als er een update beschikbaar is, verschijnt de melding Nieuwe sofwareupdates beschikbaar op de statusbalk van het middendisplay. systeemsoftware zoeken en bijwerken kaartgegevens bijwerken voor Sensus Navigation* apps downloaden, bijwerken en verwijderen. Gerelateerde informatie 1 2 Systeemupdates hanteren via Download Center • Systeemupdates hanteren via Download Center (p. 643) • • • • • Apps downloaden (p. 535) Apps bijwerken (p. 536) Apps verwijderen (p. 536) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht. Bij gebruik van internet vindt gegevensuitwisseling (dataverkeer) plaats, waarvoor mogelijk extra kosten in rekening worden gebracht. Om systeemupdates te kunnen verrichten moet de auto een internetverbinding2 hebben. – Ga naar Download Center in het appscherm van het middendisplay. > Als er sinds het laatste gebruik van het infotainmentsysteem geen controle is verricht, gaat de controle alsnog van start. Er vindt geen controle plaats tijdens het installeren van software. Het getal op de knop Systeem-updates geeft aan hoeveel updates er beschikbaar zijn. Bij eenmaal drukken verschijnt er een lijst met de updates die u in de auto kunt installeren. }} * Optie/accessoire. 643 ONDERHOUD EN SERVICE || N.B. Het downloaden van data kan van invloed zijn op andere diensten die gebruik maken van gegevensuitwisseling, zoals de internetradio. Als u deze invloed op andere diensten als hinderlijk ervaart, kunt u het downloaden annuleren. Het is ook mogelijk om andere diensten te annuleren of tijdelijk te onderbreken. N.B. Een update kan worden onderbroken als u het contact uitzet en de auto verlaat. De update hoeft echter niet voltooid te zijn voordat u de auto verlaat, omdat de update wordt vervolgd als u de auto de volgende keer gebruikt. Alle systeemsoftwareproducten bijwerken – Kies Alles installeren onder aan de lijst. Als u geen lijst wenst te zien, kunt u ook de optie Alles installeren kiezen bij Systeem-updates. Afzonderlijk systeemsoftwareproduct bijwerken – 3 644 Softwaredownloads annuleren – Druk op het kruisje in de activiteitsindicator die bij aanvang van het downloaden Installeren verving. Let erop dat alleen de download te annuleren is, zodat u een eventuele installatiefase niet meer kunt annuleren zodra deze van start gegaan is. Updatecontrole op de achtergrond uitschakelen Autostatus Via het middendisplay is de algemene status van de auto te bekijken en zijn ook serviceafspraken te maken3. De app Auto status is te starten vanaf het appscherm op het middendisplay. De app heeft vier tabbladen: Bij aanlevering van de auto uit de fabriek wordt automatisch op de achtergrond gecontroleerd op software-updates, maar deze functie is te deactiveren. 1. Tik op Instellingen op het hoofdscherm van het middendisplay. 2. Tik op Systeem 3. Deselecteer Achtergrondcontroles op software-updates. Download Center. Gerelateerde informatie • • • Download Center (p. 643) Auto met actieve internetverbinding* (p. 569) Navigeren in schermen op het middendisplay (p. 116) Kies Installeren voor het gewenste softwareproduct. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. ONDERHOUD EN SERVICE • Berichten - statusmeldingen • Status – controle van het motoroliepeil en het AdBlue-peil4 • TPMS - controle van de bandenspanning • Afspraken
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project
Related manuals
advertisement