HP ProBook 455 G2 Notebook PC Handleiding

Add to My manuals
108 Pages

advertisement

HP ProBook 455 G2 Notebook PC Handleiding | Manualzz

HP notebookcomputer

Gebruikershandleiding

© Copyright 2013 Hewlett-Packard

Development Company, L.P.

Bluetooth is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar en wordt door

Hewlett-Packard Company onder licentie gebruikt. Het SD-logo is een handelsmerk van de desbetreffende eigenaar.

AMD is een gedeponeerd handelsmerk van

Advanced Micro Devices, Inc. in de

Verenigde Staten en andere landen.

De informatie in deze documentatie kan zonder kennisgeving worden gewijzigd. De enige garanties voor HP producten en diensten staan vermeld in de expliciete garantievoorwaarden bij de betreffende producten en diensten. Aan de informatie in deze handleiding kunnen geen aanvullende rechten worden ontleend. HP aanvaardt geen aansprakelijkheid voor technische fouten, drukfouten of weglatingen in deze publicatie.

Eerste editie, mei 2013

Artikelnummer van document: 720723-331

Kennisgeving over het product

In deze handleiding worden de voorzieningen beschreven die op de meeste modellen beschikbaar zijn. Mogelijk zijn niet alle voorzieningen op uw computer beschikbaar.

Voor de recentste informatie in deze handleiding gaat u naar de website van HP op http://www.hp.com/support .

Softwarevoorwaarden

Door het installeren, kopiëren, downloaden of anderszins gebruiken van een softwareproduct dat vooraf op deze computer is geïnstalleerd, bevestigt u dat u gehouden bent aan de voorwaarden van de

HP EULA (End User License Agreement).

Als u niet akkoord gaat met deze licentievoorwaarden, is uw enige rechtsmogelijkheid om het volledige, ongebruikte product (hardware en software) binnen 14 dagen te retourneren en te verzoeken om restitutie van het aankoopbedrag op grond van het restitutiebeleid dat op de plaats van aankoop geldt.

Neem contact op met het lokale verkooppunt (de verkoper) als u meer informatie wilt of als u een verzoek om volledige restitutie van het aankoopbedrag van de computer wilt indienen.

Kennisgeving aangaande de veiligheid

WAARSCHUWING!

U kunt het risico van letsel door verbranding of van oververhitting van de computer beperken door de computer niet op schoot te nemen en de ventilatieopeningen van de computer niet te blokkeren. Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal (zoals een optionele printer naast de computer) of een voorwerp van zacht materiaal (zoals een kussen, een kleed of kleding). Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De computer en de netvoedingsadapter voldoen aan de temperatuurlimieten voor oppervlakken die voor de gebruiker toegankelijk zijn, zoals gedefinieerd door de International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC

60950).

iii

iv Kennisgeving aangaande de veiligheid

Inhoudsopgave

1 Welkom ............................................................................................................................................................ 1

Informatie zoeken ................................................................................................................................. 2

2 Vertrouwd raken met de computer ................................................................................................................ 4

Bovenkant ............................................................................................................................................ 4

Touchpad ............................................................................................................................. 4

Lampjes ............................................................................................................................... 5

Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen) ................................................ 6

Toetsen ................................................................................................................................ 8

Voorkant ............................................................................................................................................... 9

Rechterkant ........................................................................................................................................ 11

Linkerkant ........................................................................................................................................... 12

Beeldscherm ...................................................................................................................................... 13

Onderkant ........................................................................................................................................... 14

3 Netwerk .......................................................................................................................................................... 16

Gebruikmaken van een internetprovider ............................................................................................ 16

Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus ........................................................ 16

Het maken van een draadloze verbinding (alleen bepaalde modellen) ............................................. 16

Apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen ........................................... 17

Knop voor draadloze communicatie gebruiken ................................................. 17

Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken ....................................... 17

WLAN gebruiken ................................................................................................................................ 17

Verbinding maken met een bestaand WLAN ..................................................................... 17

Nieuw draadloos netwerk installeren ................................................................................. 19

Draadloos netwerk beveiligen ............................................................................................ 20

Naar een ander netwerk roamen ....................................................................................... 20

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) .............. 21

Verbinding maken met een bekabeld netwerk ................................................................................... 21

Aansluiten op een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen) ............................... 21

4 Toetsenbord en aanwijsapparaten .............................................................................................................. 23

Toetsenbord gebruiken ...................................................................................................................... 23

Hotkeys herkennen ............................................................................................................ 23

Toetsenblokken gebruiken ................................................................................................. 24

Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............. 24

v

vi

Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen .......................... 24

Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok ....................................................................................... 25

Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken (alleen bepaalde modellen) ..... 25

Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken ............................................ 25

Touchpad gebruiken ........................................................................................................................... 26

Touchpad uit- en inschakelen ............................................................................................ 26

Navigeren .......................................................................................................................... 26

Selecteren .......................................................................................................................... 27

Touchpadbewegingen gebruiken ....................................................................................... 27

Tikken ................................................................................................................ 28

Schuiven ........................................................................................................... 28

Knijpen/zoomen ................................................................................................ 28

Draaien .............................................................................................................. 29

Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen ..................................................................... 29

5 Multimedia ..................................................................................................................................................... 30

Audiovoorzieningen gebruiken ........................................................................................................... 30

Geluidsvolume aanpassen ................................................................................................ 30

Audiofuncties controleren .................................................................................................. 31

Webcam gebruiken (alleen bepaalde modellen) ................................................................................ 31

Videoapparaten gebruiken ................................................................................................................. 31

VGA ................................................................................................................................... 31

HDMI .................................................................................................................................. 33

Audio configureren voor HDMI .......................................................................... 34

6 Energiebeheer ............................................................................................................................................... 35

Computer uitschakelen ....................................................................................................................... 35

Opties voor energiebeheer instellen ................................................................................................... 35

Standen voor energiebesparing gebruiken ........................................................................ 35

Pauzestand activeren en beëindigen ................................................................ 36

Slaapstand activeren en beëindigen ................................................................. 36

Pictogram Voeding gebruiken ............................................................................................ 37

Energiebeheer gebruiken .................................................................................................. 37

Huidige instellingen voor energiebeheer weergeven ........................................ 37

Huidige instellingen voor energiebeheer wijzigen ............................................. 38

Accuvoeding gebruiken ...................................................................................................................... 38

Acculading weergeven ....................................................................................................... 38

Accu plaatsen of verwijderen ............................................................................................. 38

Accu opladen ..................................................................................................................... 39

Accuwerktijd maximaliseren .............................................................................................. 40

Omgaan met een lage acculading ..................................................................................... 40

Lage acculading herkennen .............................................................................. 41

Problemen met lage acculading verhelpen ....................................................... 42

Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is ................................................................................... 42

Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is ................................................................................... 42

Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is ................................................................................... 42

Lage acculading verhelpen wanneer de slaapstand niet kan worden beëindigd ............................................................................. 42

Accuvoeding besparen ...................................................................................................... 42

Accu opbergen ................................................................................................................... 42

Afvoeren van afgedankte accu's ........................................................................................ 43

Accu vervangen ................................................................................................................. 43

Externe netvoeding gebruiken ............................................................................................................ 43

Netvoedingsadapter testen ................................................................................................ 44

7 Schijfeenheden ............................................................................................................................................. 45

Omgaan met schijfeenheden ............................................................................................................. 45

De optionele bevestigingsschroef gebruiken ...................................................................................... 45

Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen ........................................................................................ 47

Onderpaneel verwijderen ................................................................................................... 47

Onderpaneel terugplaatsen ............................................................................................... 47

Vaste schijf vervangen of upgraden ................................................................................................... 48

Vaste schijf verwijderen ..................................................................................................... 48

Vaste schijf plaatsen .......................................................................................................... 50

Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) ........................................................ 51

Vaststellen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd ............................................. 51

Optische schijf plaatsen ..................................................................................................... 53

Optischeschijfeenheid met lade ........................................................................ 53

Optische schijf verwijderen ................................................................................................ 53

Optischeschijfeenheid met lade ........................................................................ 53

Als de lade normaal opengaat .......................................................... 53

Als de lade niet opengaat ................................................................. 54

8 Externe kaarten en apparaten ...................................................................................................................... 56

Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen) ............................................. 56

Digitale kaart plaatsen ....................................................................................................... 56

Digitale kaart verwijderen .................................................................................................. 56

USB-apparaat gebruiken .................................................................................................................... 57

vii

viii

USB-apparaat aansluiten ................................................................................................... 58

USB-apparaat verwijderen ................................................................................................. 58

Optionele externe apparaten gebruiken ............................................................................................. 59

Optionele externe schijfeenheden gebruiken .................................................................... 59

9 Geheugenmodules ........................................................................................................................................ 60

10 Beveiliging ................................................................................................................................................... 63

Computer beveiligen .......................................................................................................................... 63

Wachtwoorden gebruiken ................................................................................................................... 63

Wachtwoorden instellen in het besturingssysteem ............................................................ 64

Wachtwoorden instellen in Computer Setup ...................................................................... 64

BIOS-beheerderswachtwoord beheren ............................................................. 65

BIOS-beheerderswachtwoord opgeven ............................................................ 65

DriveLock-wachtwoord in Computer Setup gebruiken ....................................................... 65

DriveLock-wachtwoord beheren ........................................................................ 66

DriveLock-wachtwoord opgeven ....................................................................... 66

Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken .................................................................. 66

Wachtwoord voor Automatische DriveLock beheren ......................................................... 67

Firewallsoftware gebruiken ................................................................................................................. 67

Optionele beveiligingskabel bevestigen ............................................................................................. 67

Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) .................................................................. 68

Verificatie middels een vingerafdruk tijdens het aanmelden inschakelen .......................... 68

Vingerafdruk registreren .................................................................................................... 68

11 Back-up en herstel ...................................................................................................................................... 70

Back-up maken .................................................................................................................................. 70

Een back-up maken van uw gegevens .............................................................................................. 70

Systeemherstelactie uitvoeren ........................................................................................................... 71

USB herstelopties (alleen bepaalde modellen) .................................................................................. 72

Alles verwijderen en SLED opnieuw installeren ................................................................................. 73

12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics ................................................................... 74

Computer Setup starten ..................................................................................................................... 74

Computer Setup gebruiken ................................................................................................................ 74

Navigeren en selecteren in Computer Setup ..................................................................... 74

Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup ........................................................... 75

BIOS bijwerken ................................................................................................................................... 75

BIOS-versie bepalen .......................................................................................................... 76

BIOS-update downloaden .................................................................................................. 76

Advanced System Diagnostics gebruiken .......................................................................................... 77

13 MultiBoot ..................................................................................................................................................... 78

Opstartvolgorde van apparaten .......................................................................................................... 78

Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup ............................................................................ 79

Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen .................................................................................... 80

MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen .............................................................................................. 80

Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup ........................................................ 80

Op dynamische wijze een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt ................................ 81

MultiBoot Express instellen ................................................................................................ 81

MultiBoot Express-voorkeuren invoeren ............................................................................ 82

Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning ........................................................................................ 83

Problemen oplossen ........................................................................................................................... 83

De computer kan niet worden ingeschakeld ...................................................................... 83

Het computerscherm is leeg .............................................................................................. 83

De software werkt niet goed .............................................................................................. 83

De computer staat aan maar reageert niet ........................................................................ 84

De computer is ongewoon warm ....................................................................................... 84

Een extern apparaat werkt niet .......................................................................................... 85

De draadloze netwerkverbinding werkt niet ....................................................................... 85

De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd of dvd ..................................................................................................................................... 85

De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd ............................................................ 87

Een schijf wordt niet afgespeeld ........................................................................................ 87

Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm ....................................................... 87

Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid ......... 88

Contact opnemen met de klantenservice ........................................................................................... 88

Labels ................................................................................................................................................. 89

Bijlage B Computer schoonmaken ................................................................................................................ 90

Schoonmaakproducten ...................................................................................................................... 90

Schoonmaakprocedures .................................................................................................................... 90

Beeldscherm schoonmaken .............................................................................................. 90

Zijkanten en bovenkant schoonmaken .............................................................................. 90

Touchpad en toetsenbord schoonmaken .......................................................................... 91

Bijlage C Specificaties ..................................................................................................................................... 92

Ingangsvermogen ............................................................................................................................... 92

Omgevingsvereisten ........................................................................................................................... 92

ix

x

Bijlage D Elektrostatische ontlading .............................................................................................................. 93

Index ................................................................................................................................................................... 94

1 Welkom

Nadat u de computer gebruiksklaar heeft gemaakt en heeft geregistreerd, voert u de volgende stappen uit:

● Maak verbinding met internet : configureer een bekabeld of draadloos netwerk waarmee u

verbinding kunt maken met internet. Zie Netwerk op pagina 16 voor meer informatie.

● Raak vertrouwd met de computer : maak kennis met de voorzieningen van uw computer. Zie

Vertrouwd raken met de computer op pagina 4

en

Toetsenbord en aanwijsapparaten op pagina 23 voor aanvullende informatie.

● Zoek geïnstalleerde software: toegang tot een overzicht van de vooraf op de computer geïnstalleerde software. Selecteer Computer > Meer toepassingen .

OPMERKING: selecteer Computer > Help voor informatie over het gebruik van de bij de computer meegeleverde software. U kunt ook de instructies van de softwarefabrikant raadplegen. Deze instructies kunnen zijn verstrekt bij de software of kunnen op de website van de fabrikant staan.

● Update programma's en stuurprogramma's: werk uw programma's en stuurprogramma's regelmatig bij tot de nieuwste versies. Als u de computer registreert, worden de nieuwste versies van de programma's en stuurprogramma's automatisch op de computer bijgewerkt. Als u zich registreert, kunt u ervoor kiezen automatisch op de hoogte te worden gebracht van beschikbare updates. Gedurende 90 dagen wordt u automatisch op de hoogte gehouden van beschikbare updates van het besturingssysteem. U kunt ook http://www.hp.com/support bezoeken om de updates van HP te downloaden.

1

Informatie zoeken

De computer bevat verschillende hulpmiddelen voor de uitvoering van uiteenlopende taken.

Hulpmiddelen Informatie over

Poster Installatie-instructies

Helpfunctie van Linux

Selecteer Computer > Help om de helpfunctie van

Linux te openen.

● Computer gebruiksklaar maken

● Onderdelen van de computer herkennen

● Computersoftware

● Computerinstellingen

● Verbinding maken met internet

● Computerhulpprogramma's

Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu

Voor toegang tot deze informatie dubbelklikt u op het pictogram HP documenten op het bureaublad.

Informatie over veiligheid en kennisgevingen

Informatie over het afvoeren van accu's

Handleiding voor veiligheid en comfort

Voor toegang tot deze handleiding dubbelklikt u op het pictogram HP documenten op het bureaublad.

– of –

Ga naar http://www.hp.com/ergo .

● Aanwijzingen voor een optimale werkplek, een goede houding en gezonde werkgewoonten

● Informatie over elektrische en mechanische veiligheid

Telefoonnummers voor ondersteuning van HP Boekje Worldwide Telephone Numbers

(Telefoonnummers voor wereldwijde ondersteuning)

Dit boekje wordt bij de computer geleverd.

Website van HP

Voor deze website gaat u naar http://www.hp.com/ support .

Informatie over ondersteuning

Onderdelen bestellen en aanvullende ondersteuning vinden

● Updates van software, stuurprogramma's en BIOS

● Voor het apparaat verkrijgbare accessoires

2 Hoofdstuk 1 Welkom

Hulpmiddelen Informatie over

Beperkte garantie *

U krijgt als volgt toegang tot de garantie:

Dubbelklik op het pictogram HP documenten op het bureaublad.

– of –

Ga naar http://www.hp.com/go/orderdocuments .

Garantiegegevens

*De specifiek toegekende HP beperkte garantie die van toepassing is op uw product, kunt u vinden in de elektronische handleidingen op de computer en/of op de cd/dvd die is meegeleverd in de doos. In sommige landen of regio's wordt door

HP een gedrukte versie van de HP beperkte garantie meegeleverd in de doos. Voor sommige landen of regio's waar de garantie niet in drukvorm wordt verstrekt, kunt u een gedrukt exemplaar aanvragen. Ga naar http://www.hp.com/go/ orderdocuments of schrijf naar:

● Noord-Amerika : Hewlett-Packard, MS POD, 11311 Chinden Blvd, Boise, ID 83714, Verenigde Staten

● Europa, Midden-Oosten, Afrika : Hewlett-Packard, POD, Via G. Di Vittorio, 9, 20063, Cernusco s/Naviglio (MI), Italië

● Azië en Stille Oceaan : Hewlett-Packard, POD, P.O. Box 200, Alexandra Post Office, Singapore 911507

Wanneer u een gedrukt exemplaar van uw garantie aanvraagt, geef dan het productnummer, de garantieperiode (te vinden op het servicelabel) en uw naam en postadres op.

BELANGRIJK: Stuur uw HP product NIET terug naar de bovenstaande adressen. Zie voor productondersteuning de homepage voor uw product op http://www.hp.com/go/contactHP .

Informatie zoeken 3

2 Vertrouwd raken met de computer

Bovenkant

Touchpad

OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.

Onderdeel

(1)

(2) Touchpadzone

(3)

(4)

Linkerknop van het touchpad

Rechterknop van het touchpad

Beschrijving

Hiermee schakelt u het touchpad in en uit.

Hiermee kunt u de aanwijzer (ook wel "cursor" genoemd) verplaatsen en onderdelen op het scherm selecteren of activeren.

Deze knop heeft dezelfde functie als de linkerknop op een externe muis.

Deze knop heeft dezelfde functie als de rechterknop op een externe muis.

4 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer

Lampjes

OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.

Onderdeel

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

Aan/uit-lampje

Lampje Microfoon uit

Num Lock-lampje

Lampje voor draadloze communicatie

Lampje Geluid uit

Caps Lock-lampje

Beschrijving

● Aan: de computer is ingeschakeld.

● Knipperend: de computer staat in de pauzestand.

● Uit: de computer is uitgeschakeld of staat in de slaapstand.

Oranje: De microfoon is uitgeschakeld.

Aan: Num Lock is ingeschakeld.

● Wit: een geïntegreerd apparaat voor draadloze communicatie, zoals een draadloosnetwerkmodule en/ of een Bluetooth®-apparaat, is ingeschakeld.

● Oranje: alle apparatuur voor draadloze communicatie is uitgeschakeld.

● Oranje: het geluid van de computer is uitgeschakeld.

● Uit: het geluid van de computer is ingeschakeld.

Aan: Caps Lock is ingeschakeld.

Bovenkant 5

Knoppen en vingerafdruklezer (alleen bepaalde modellen)

OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.

Onderdeel

(1) Aan/uit-knop

(2) Luidsprekers (2)

6 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer

Beschrijving

● Als de computer is uitgeschakeld, drukt u op de aan/uitknop om de computer in te schakelen.

● Als de computer is ingeschakeld, drukt u kort op de aan/uit-knop om de pauzestand te activeren.

● Als de computer in de pauzestand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de pauzestand te beëindigen.

● Als de computer in de slaapstand staat, drukt u kort op de aan/uit-knop om de slaapstand te beëindigen.

Als de computer niet meer reageert en de afsluitprocedures van het besturingssysteem geen effect hebben, houdt u de aan/uit-knop minstens vijf seconden ingedrukt om de computer uit te schakelen.

U krijgt als volgt toegang tot de instellingen voor energiebeheer:

1.

Selecteer Computer > Controlecentrum .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op Energiebeheer .

Hiermee wordt het computergeluid weergegeven.

Onderdeel

(3) Knop voor draadloze communicatie

(4)

(6)

Knop Geluid uit modellen)

Beschrijving

Met deze knop kunt u de voorziening voor draadloze communicatie in- en uitschakelen, maar geen draadloze verbinding tot stand brengen.

OPMERKING: er kan een draadloze verbinding tot stand worden gebracht als er eerder een draadloze verbinding is geconfigureerd.

Hiermee schakelt u de geluidsweergave uit (en weer in).

Hiermee kunt u zich met een vingerafdruk aanmelden in plaats van met een wachtwoord.

Bovenkant 7

Toetsen

OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.

Onderdeel

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

Beschrijving fn -toets Door deze toets in combinatie met een functietoets in te drukken, kunt u veelgebruikte systeemfuncties uitvoeren.

Toets met logo van het besturingssysteem Hiermee geeft u het menu van het besturingssysteem weer.

Functietoetsen

Toetsen van het ingebedde numerieke toetsenblok

Toets voor toepassingen van het besturingssysteem num lk -toets

Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.

Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.

Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.

Hiermee opent u een snelmenu voor items waarbij de aanwijzer staat.

Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn -toets, wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.

Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.

8 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer

Onderdeel

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

Beschrijving fn -toets Door deze toets in combinatie met een functietoets in te drukken, kunt u veelgebruikte systeemfuncties uitvoeren.

Toets met logo van het besturingssysteem Hiermee geeft u het menu van het besturingssysteem weer.

Functietoetsen num lk -toets

Geïntegreerd numeriek toetsenblok

Druk op een van deze toetsen in combinatie met de fn toets om veelgebruikte systeemfuncties uit te voeren.

Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn -toets, wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.

Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.

Wanneer num lk is ingeschakeld, kunnen de toetsen worden gebruikt als een extern numeriek toetsenblok. Druk op de num lk -toets om te schakelen tussen deze numerieke functie en de navigatiefunctie (aangeduid met de pijlen op de toetsen).

Voorkant

Voorkant 9

Onderdeel

(1) Lampje van de vaste schijf

(2) Mediakaartlezer

Beschrijving

● Wit knipperend: er wordt geschreven naar of gelezen van de vaste schijf of een optischeschijfeenheid.

● Oranje: HP 3D DriveGuard heeft tijdelijk de vaste schijf geparkeerd.

● MultiMediaCard (MMC)

● MultiMediaCardplus (MMC+)

● Secure Digital-geheugenkaart (SD)

● Secure Digital High Capacity-kaart (SDHC)

● Secure Digital Extra Capacity-kaart (SDXC)

● Memory Stick

● Memory Stick Extended Capacity (MSXC)

10 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer

Rechterkant

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

Onderdeel

(1) Audio-uitgang (hoofdtelefoon)

Audio-ingang (microfoon)

USB 2.0-poort

Beschrijving

Hierop sluit u een audioapparaat aan, zoals optionele stereoluidsprekers met eigen voeding, een hoofdtelefoon, een oortelefoon, een headset of een televisietoestel, om het computergeluid via dat apparaat weer te geven.

WAARSCHUWING!

Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.

OPMERKING: wanneer u een apparaat aansluit op deze connector, worden de computerluidsprekers uitgeschakeld.

Hierop sluit u een optionele headsetmicrofoon, stereomicrofoonarray of monomicrofoon aan.

Hierop sluit u optionele USB-apparatuur aan.

modellen)

Ejectknop van de optischeschijfeenheid

(alleen bepaalde modellen)

Bevestigingspunt voor een beveiligingskabel

OPMERKING: bepaalde modellen hebben een optischeschijfeenheid waarmee ook naar optische schijven kan worden geschreven.

Hiermee opent u de lade van de optischeschijfeenheid.

Hiermee bevestigt u een als optie verkrijgbare beveiligingskabel aan de computer.

OPMERKING: van de beveiligingskabel moet in de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.

Rechterkant 11

Linkerkant

(4)

(5)

Onderdeel

(1)

(2)

(3)

(6)

(7)

Netvoedingsconnector

Lampje van de netvoedingsadapter/ acculampje

Ventilatieopening

Externemonitorpoort

RJ-45-netwerkconnector

RJ-45-netwerklampjes (2)

HDMI-poort

USB 3.0-poorten (2)

Beschrijving

Hierop sluit u een netvoedingsadapter aan.

● Wit: de computer is aangesloten op een externe voedingsbron en de accu is 90 tot 99 procent opgeladen.

● Oranje: De computer is aangesloten op een externe voedingsbron en de accu is 0 tot 89 procent opgeladen of wordt opgeladen.

● Oranje knipperend: een accu die de enige beschikbare voedingsbron is, is bijna leeg. Als de accu een kritiek laag ladingsniveau bereikt, begint het acculampje snel te knipperen.

● Uit: de accu is volledig opgeladen.

Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.

OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.

Hierop sluit u een optionele VGA-monitor of projector aan.

Hierop sluit u een netwerkkabel aan.

● Groen: er is verbinding met het netwerk.

● Oranje: er vindt activiteit plaats in het netwerk.

Hiermee sluit u de computer aan op een optioneel videoof audioapparaat, zoals een high-definitiontelevisietoestel of andere compatibele digitale apparatuur of audioapparatuur.

Hierop sluit u optionele USB 3.0-apparaten aan. Deze poorten zorgen voor hogere USB-prestaties.

12 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer

Beeldscherm

OPMERKING: uw computer kan er iets anders uitzien dan de in dit gedeelte afgebeelde computer.

Onderdeel Beschrijving

(1)

(2)

WLAN-antennes (2)* Met deze antennes voor draadloze communicatie worden draadloze signalen verzonden en ontvangen binnen een draadloos lokaal netwerk (WLAN).

Interne microfoon(s) (1 of 2, afhankelijk van het model)

Hiermee neemt u geluid op.

Webcamlampje (alleen bepaalde modellen)

Webcam (alleen bepaalde modellen)

Aan: de webcam is in gebruik.

Hiermee kunt u videobeelden vastleggen en foto's maken.

(3)

(4)

(5) Interne beeldschermschakelaar Wanneer u het beeldscherm dicht doet terwijl de computer aan staat, wordt deze schakelaar ingedrukt en daardoor het beeldscherm uitgeschakeld of de pauzestand geactiveerd.

OPMERKING: de beeldschermschakelaar is niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer.

*De antennes zijn niet zichtbaar aan de buitenkant van de computer. Voor een optimale signaaloverdracht houdt u de directe omgeving van de antennes vrij. Voor informatie over de voorschriften voor draadloze communicatie raadpleegt u het gedeelte over uw land of regio in Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu .

Beeldscherm 13

Onderkant

Onderdeel

(1)

(2)

Ontgrendelingen van de accu-, en onderhoudsklep

Accuruimte

Beschrijving

● Door de ontgrendeling eenmaal te verschuiven, ontgrendelt u het accuafdekplaatje. Hierna kunt u de accu uit de accuruimte verwijderen.

● Als de accu uit de accuruimte is verwijderd, kunt u de ontgrendeling nogmaals verschuiven. Nu wordt de onderhoudsklep van de computer ontgrendeld.

Hierin bevindt zich de accu.

14 Hoofdstuk 2 Vertrouwd raken met de computer

Onderdeel

(3)

(4)

Onderpaneel

Ventilatieopening

Beschrijving

Bevat de vaste schijf, het slot voor de draadloze

LAN (WLAN)-module en de geheugenmoduleslots.

VOORZICHTIG: vervang de module voor draadloze communicatie alleen door een module die is goedgekeurd voor gebruik in de computer door de overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de regelgeving met betrekking tot apparatuur voor draadloze communicatie in uw land. Zo voorkomt u dat het systeem niet meer reageert en er een waarschuwing verschijnt. Als er na het vervangen van de module een waarschuwing verschijnt, verwijdert u de module om de functionaliteit van de computer te herstellen. Neem vervolgens contact op met de ondersteuning.

Deze opening zorgt voor luchtkoeling van de interne onderdelen.

OPMERKING: De ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.

Onderkant 15

3 Netwerk

De computer ondersteunt een van de volgende types internettoegang of beide:

● Draadloos: voor mobiele toegang tot internet gebruikt u een draadloze verbinding. Ga naar

Verbinding maken met een bestaand WLAN op pagina 17 of

Nieuw draadloos netwerk installeren op pagina 19 .

● Bekabeld: u krijgt toegang tot internet door verbinding te maken met een bekabeld netwerk. Zie

Verbinding maken met een bekabeld netwerk op pagina 21

voor informatie over verbinding maken met een bekabeld netwerk.

OPMERKING: de voorzieningen van internethardware en -software variëren, afhankelijk van het computermodel en uw locatie.

Gebruikmaken van een internetprovider

Voor toegang tot internet is een account bij een internetprovider vereist. Neem contact op met een lokale internetprovider voor het aanschaffen van een internetservice en een modem. De internetprovider kan u bij helpen het instellen van het modem, het installeren van een netwerkkabel waarmee u de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie aansluit op het modem, en het testen van de internetservice.

OPMERKING: van uw internetprovider ontvangt u een gebruikersnaam en wachtwoord voor toegang tot internet. Noteer deze gegevens en bewaar ze op een veilige plek.

Pictogrammen voor draadloze communicatie en netwerkstatus

Pictogram Naam

Draadloze communicatie

(ingeschakeld)

Netwerkverbinding

(verbonden)

Netwerkverbinding (niet verbonden)

Beschrijving

Geeft aan dat een of meer apparaten voor draadloze communicatie zijn ingeschakeld.

Geeft aan dat er verbinding is met het bekabelde netwerk en dat de verbinding actief is. Als zowel de bekabelde als de draadloze verbinding actief is, wordt de bekabelde verbinding gebruikt omdat die sneller is.

Geeft aan dat er geen verbinding is met het bekabelde en het draadloze netwerk.

Het maken van een draadloze verbinding (alleen bepaalde modellen)

De computer kan zijn voorzien van een of meer van de volgende apparaten voor draadloze communicatie:

● WLAN-apparaat voor een draadloos lokaal netwerk

● Bluetooth®-apparaat

16 Hoofdstuk 3 Netwerk

Apparaten voor draadloze communicatie in- en uitschakelen

Knop voor draadloze communicatie gebruiken

Gebruik de knop voor draadloze communicatie om de WLAN-controller en de Bluetooth-controller gelijktijdig uit of in te schakelen. Ze kunnen afzonderlijk worden bestuurd via Controlecentrum of

Computer Setup.

OPMERKING: zie

Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over het

herkennen van het type en de locatie van de knop voor draadloze communicatie op de computer.

Voorzieningen van het besturingssysteem gebruiken

Ga als volgt te werk om een draadloos of bekabeld netwerkapparaat in of uit te schakelen:

1.

Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.

2.

Om een van de volgende apparaten in of uit te schakelen, schakelt u de selectievakjes van een van de volgende opties in of uit:

● Netwerk aanzetten (alle netwerkapparaten)

● Draadloos netwerk aanzetten

WLAN gebruiken

Met een draadloze verbinding wordt de computer verbonden met Wi-Fi-netwerken of WLAN's. Een

WLAN bestaat uit andere computers en accessoires die met elkaar zijn verbonden met behulp van een draadloze router of een draadloos toegangspunt.

OPMERKING: bij het tot stand brengen van een draadloze verbinding of het toestaan van toegang aan gebruikers in een netwerk wordt u verzocht het hoofdwachtwoord op te geven.

Verbinding maken met een bestaand WLAN

1.

Controleer of het WLAN-apparaat is ingeschakeld.

OPMERKING: zie

Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor informatie over het

herkennen van de locatie van de knop en het lampje voor draadloze communicatie op de computer.

2.

Klik op het pictogram Netwerkverbinding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.

Onder Draadloze netwerken vindt u een lijst met beschikbare draadloze netwerken.

3.

Klik op het gewenste draadloze netwerk.

Als het netwerk een beveiligd WLAN is, wordt u gevraagd een netwerkbeveiligingscode in te voeren. Typ de code en klik daarna op OK om de verbinding tot stand te brengen.

OPMERKING: om verbinding te maken met een netwerk dat niet automatisch wordt gedetecteerd, klikt u op het pictogram Netwerkverbinding en selecteert u Verbinding maken met verborgen draadloos netwerk . Voer de ESSID-gegevens in en stel de coderingsparameters in.

OPMERKING: als er geen WLAN's worden weergegeven en uw netwerk niet verborgen is, betekent dit dat u zich buiten het bereik van een draadloze router of toegangspunt bevindt.

WLAN gebruiken 17

Als u het netwerk waarmee u een verbinding wilt maken niet ziet, klik dan op het pictogram

Netwerkverbinding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik vervolgens op Verbindingen bewerken .

18 Hoofdstuk 3 Netwerk

Nieuw draadloos netwerk installeren

Vereiste apparatuur:

● een breedbandmodem (DSL- of kabelmodem) (1) en een internetservice met hoge snelheid via een abonnement bij een internetprovider;

● een (afzonderlijk aan te schaffen) draadloze router (2) ;

● de computer met voorzieningen voor draadloze communicatie (3) .

De volgende afbeelding laat een voorbeeld zien van een geïnstalleerd draadloos netwerk dat is verbonden met internet.

OPMERKING: sommige kabelmodems hebben een ingebouwde router. Vraag bij uw internetprovider na of u een aparte router nodig heeft.

OPMERKING: zorg bij het tot stand brengen van een draadloze verbinding dat de computer en de draadloze router zijn gesynchroniseerd. Om de computer en de draadloze router te synchroniseren, schakelt u de computer en de draadloze router uit en daarna weer in.

Naarmate uw netwerk groter wordt, kunnen extra draadloze en bekabelde computers op het netwerk worden aangesloten voor toegang tot internet.

Als u hulp nodig heeft bij het installeren van een draadloos netwerk, raadpleegt u de informatie die de routerfabrikant of uw internetprovider heeft verstrekt.

WLAN gebruiken 19

Draadloos netwerk beveiligen

Wanneer u een draadloos netwerk installeert of verbinding maakt met een bestaand draadloos netwerk, is het altijd belangrijk de beveiligingsvoorzieningen in te schakelen om het netwerk te beveiligen tegen onbevoegde toegang. Draadloze netwerken in openbare zones (hotspots), zoals café's en luchthavens, zijn mogelijk helemaal niet beveiligd. Als u zich zorgen maakt om de beveiliging van uw computer op een hotspot, kunt u uw netwerkactiviteiten het beste beperken tot niet-vertrouwelijke e-mailactiviteiten en oppervlakkig surfen op internet.

Draadloze radiosignalen hebben bereik tot buiten het netwerk, zodat andere WLAN-apparaten onbeveiligde signalen kunnen ontvangen. U kunt de volgende voorzorgsmaatregelen treffen om uw draadloze netwerk hiertegen te beschermen:

● Gebruik een firewall.

Een firewall controleert zowel gegevens als verzoeken om gegevens die naar uw netwerk zijn verzonden, en verwijdert eventuele verdachte onderdelen. Er bestaan zowel softwarematige als hardwarematige firewalls. Sommige netwerken maken gebruik van een combinatie van beide types.

● Codering voor draadloze communicatie : de computer ondersteunt drie coderingsprotocollen:

◦ Wi-Fi Protected Access (WPA)

◦ Wi-Fi Protected Access II (WPA2)

◦ Wired Equivalent Privacy (WEP)

OPMERKING: HP raadt aan om gebruik te maken van WPA2; van de drie ondersteunde coderingsprotocollen is dit het meest geavanceerde. Het gebruik van WEP-codering wordt niet aanbevolen, omdat deze relatief gemakkelijk is te ontsleutelen.

● Wi-Fi Protected Access (WPA) en Wi-Fi Protected Access II (WPA2) maken gebruik van beveiligingsstandaarden om gegevens die via het netwerk worden verzonden, te versleutelen of te ontsleutelen. Zowel WPA als WPA2 genereren op dynamische wijze een nieuwe sleutel voor elk pakket, en ze genereren tevens een verschillend stel sleutels voor elke computer in het netwerk. Ga als volgt te werk om dit te doen:

◦ WPA maakt gebruik van AES (Advanced Encryption Standard) en TKIP (Temporal Key

Integrity Protocol).

◦ WPA2 maakt gebruik van CCMP (Cipher Block Chaining Message Authentication Code

Protocol); dit is een nieuw AES-protocol.

● Wired Equivalent Privacy (WEP) maakt gebruik van een WEP-sleutel om gegevens te coderen voordat ze worden verzonden. Zonder de juiste sleutel kunnen anderen geen gebruik maken van het draadloze netwerk.

Naar een ander netwerk roamen

Wanneer u de computer binnen het bereik van een ander draadloos netwerk plaatst, probeert het besturingssysteem verbinding te maken met dat netwerk. Als dit lukt, wordt de computer automatisch verbonden met het nieuwe netwerk. Als het nieuwe netwerk niet door het besturingssysteem wordt herkend, volgt u dezelfde procedure die u eerder gebruikte om verbinding te maken met het draadloze netwerk.

20 Hoofdstuk 3 Netwerk

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Een Bluetooth-apparaat maakt draadloze communicatie over korte afstanden mogelijk, ter vervanging van communicatie via de gebruikelijke fysieke kabels tussen elektronische apparaten zoals de volgende:

● Computers

● Telefoons

● Audioapparaten

De kracht van Bluetooth is de synchronisatie van gegevensoverdracht tussen uw computer en draadloze apparatuur. Het is niet mogelijk twee of meer computers continu verbinding te laten houden met internet via Bluetooth. Dit is een beperking van Bluetooth en het besturingssysteem.

Bluetooth-apparaten maken peer-to-peer-communicatie mogelijk, waardoor u een PAN (Personal

Area Network - persoonlijk netwerk) van Bluetooth-apparaten kunt instellen. Zie de helpfunctie van de

Bluetooth-software voor informatie over de configuratie en het gebruik van Bluetooth-apparaten.

Verbinding maken met een bekabeld netwerk

Aansluiten op een lokaal netwerk (LAN) (alleen bepaalde modellen)

Om de computer aan te sluiten op een lokaal netwerk (LAN), is een (afzonderlijk aan te schaffen) 8pins RJ-45-netwerkconnector nodig. Als de netwerkkabel een ruisonderdrukkingscircuit (1) bevat, wat voorkomt dat de ontvangst van tv- en radiosignalen wordt gestoord, sluit u de kabel aan op de computer met het uiteinde waar zich het ruisonderdrukkingscircuit bevindt (2) .

U sluit de netwerkkabel als volgt aan:

1.

Sluit de netwerkkabel aan op de netwerkconnector (1) van de computer.

Bluetooth-apparaten voor draadloze communicatie gebruiken (alleen bepaalde modellen) 21

2.

Sluit het andere uiteinde van de netwerkkabel aan op een netwerkaansluiting in de wand (2) of op een router (niet afgebeeld).

WAARSCHUWING!

Sluit geen modem- of telefoonkabel aan op een RJ-45-netwerkconnector, om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.

22 Hoofdstuk 3 Netwerk

4 Toetsenbord en aanwijsapparaten

Toetsenbord gebruiken

Hotkeys herkennen

Hotkeys zijn combinaties van de fn -toets en een van de functietoetsen.

U gebruikt een hotkey als volgt:

▲ Druk kort op de fn -toets en druk vervolgens kort op de tweede toets van de hotkeycombinatie.

Hotkeycombinatie fn + f3 fn + f4 fn + f6

Beschrijving

Activeert de slaapstand waarbij uw informatie in het systeemgeheugen wordt opgeslagen. Het beeldscherm en andere systeemonderdelen worden uitgeschakeld en de energiebesparingsmodus wordt geactiveerd.

Als u de slaapstand wilt beëindigen, drukt u kort op de aan/uit-knop.

VOORZICHTIG: Sla uw werk op voordat u de slaapstand activeert, om het risico van gegevensverlies te beperken.

OPMERKING: Als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de computer in de slaapstand staat, wordt de hibernationstand geactiveerd en worden de gegevens in het geheugen opgeslagen op de vaste schijf.

De functie van de sneltoets fn + f3 kan worden gewijzigd. U kunt bijvoorbeeld instellen dat met de toets fn + f3 de hibernationstand wordt geactiveerd in plaats van de slaapstand. In alle vensters in het besturingssysteem Windows verwijst de term slaapstandknop naar de sneltoets fn + f3 .

Hiermee schakelt u tussen de weergaveapparaten die op het systeem zijn aangesloten. Als er bijvoorbeeld een monitor op de computer is aangesloten, schakelt u met fn + f4 tussen weergave op het computerbeeldscherm, weergave op de monitor en gelijktijdige weergave op de computer en de monitor.

De meeste externe monitoren maken gebruik van de externe-VGA-videostandaard om videogegevens van de computer te ontvangen. Met de hotkey fn + f4 kunt u de weergave ook schakelen van en naar andere apparaten die weergavegegevens van de computer ontvangen.

Hiermee verlaagt u het geluidsvolume.

fn + f7 fn + f8

Hiermee verhoogt u het geluidsvolume.

Hiermee schakelt u de microfoon uit en in.

fn + f9 Hiermee verlaagt u de helderheid van het beeldscherm. fn + f10 Hiermee verhoogt u de helderheid van het beeldscherm.

Toetsenbord gebruiken 23

Toetsenblokken gebruiken

De computer is voorzien van een ingebed numeriek toetsenblok (of een geïntegreerd numeriek toetsenblok). De computer ondersteunt tevens een optioneel extern numeriek toetsenblok of een optioneel extern toetsenbord met een numeriek toetsenblok.

Ingebed numeriek toetsenblok gebruiken (alleen bepaalde modellen)

(1)

Onderdeel fn -toets

(2) Ingebed numeriek toetsenblok

(3) num lk -toets

Beschrijving

Als u op deze toets drukt in combinatie met de num lk -toets, wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.

OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok functioneert niet wanneer een extern toetsenbord of een extern toetsenblok is aangesloten op de computer.

Wanneer het toetsenblok is ingeschakeld, kan het worden gebruikt als een extern numeriek toetsenblok.

Met elke toets van dit toetsenblok wordt de functie uitgevoerd die wordt aangegeven door het pictogram in de rechterbovenhoek van de toets.

Als u op deze toets drukt in combinatie met de fn -toets, wordt het ingebedde numerieke toetsenblok in- of uitgeschakeld.

OPMERKING: de toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.

Ingebed numeriek toetsenblok in- en uitschakelen

Druk op fn + num lk om het ingebedde numerieke toetsenblok in te schakelen. Druk nogmaals op fn

+ num lk om het toetsenblok uit te schakelen.

OPMERKING: het ingebedde numerieke toetsenblok wordt uitgeschakeld wanneer een extern toetsenbord of een extern numeriek toetsenblok is aangesloten op de computer.

24 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten

Schakelen tussen functies van toetsen op het ingebedde toetsenblok

U kunt tijdelijk schakelen tussen de standaardwerking van de toetsen van het ingebedde numerieke toetsenblok en de numerieke functie.

● Als u de navigatiefunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken terwijl het toetsenblok is uitgeschakeld, houdt u de fn -toets ingedrukt terwijl u op de toetsenbloktoets drukt.

● Ga als volgt te werk als u de standaardfunctie van een toetsenbloktoets wilt gebruiken wanneer het toetsenblok is ingeschakeld:

◦ Houd de fn -toets ingedrukt en druk op de toetsenbloktoets om kleine letters te typen.

◦ Houd de toetsen fn + shift ingedrukt om hoofdletters te typen.

Geïntegreerd numeriek toetsenblok gebruiken (alleen bepaalde modellen)

(1)

Onderdeel

Num lk -toets

(2) Geïntegreerd numeriek toetsenblok

Beschrijving

Hiermee schakelt u tussen de navigatiefuncties en numerieke functies op het geïntegreerde numerieke toetsenblok.

OPMERKING: de toetsenblokfunctie die actief is op het moment dat de computer wordt uitgeschakeld, wordt opnieuw actief wanneer de computer weer wordt ingeschakeld.

Wanneer num lk is ingeschakeld, kan dit toetsenblok worden gebruikt als een extern numeriek toetsenblok. Druk op de num lk toets om te schakelen tussen deze numerieke functie en de navigatiefunctie (aangeduid met de pijlen op de toetsen).

Optioneel extern numeriek toetsenblok gebruiken

Bij de meeste externe numerieke toetsenblokken is de werking van de toetsen afhankelijk van het wel of niet zijn ingeschakeld van Num Lock. (Num Lock is standaard uitgeschakeld.) Bijvoorbeeld:

● Wanneer num lock is ingeschakeld, kunt u met de meeste toetsenbloktoetsen cijfers typen.

● Wanneer num lock is uitgeschakeld, werken de meeste toetsenbloktoetsen als pijltoetsen, page up-toets of page down-toets.

Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt ingeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer branden. Wanneer num lock op een extern toetsenblok wordt uitgeschakeld, gaat het num lock-lampje op de computer uit.

U schakelt als volgt num lock in of uit tijdens het werken op een extern toetsenblok:

▲ Druk op de toets num lk op het externe toetsenblok, niet op het toetsenbord van de computer.

Toetsenbord gebruiken 25

Touchpad gebruiken

Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen. Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de knoppen op een externe muis zou gebruiken.

OPMERKING: naast de bij de computer horende aanwijsapparaten kunt u een (afzonderlijk aan te schaffen) externe USB-muis gebruiken door deze aan te sluiten op een van de USB-poorten van de computer.

Touchpad uit- en inschakelen

Om het touchpad uit en in te schakelen, tikt u twee keer snel achtereen op de aan/uit-knop van het touchpad.

Navigeren

Als u de aanwijzer wilt verplaatsen, schuift u een vinger over het touchpad in de richting waarin u de aanwijzer wilt bewegen.

Als u omhoog en omlaag wilt schuiven met de verticale schuifzone van het touchpad, schuift u met uw vinger omhoog en omlaag over het touchpad.

OPMERKING: als u het touchpad gebruikt om de aanwijzer te verplaatsen, haalt u eerst uw vinger van het touchpad voordat u uw vinger op de schuifzone plaatst. Als u uw vinger doorschuift van het touchpad naar de schuifzone, wordt de schuiffunctie niet geactiveerd.

26 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten

Selecteren

Gebruik de linker- en rechterknop van het touchpad zoals u de betreffende knoppen op een externe muis zou gebruiken.

Touchpadbewegingen gebruiken

Het touchpad ondersteunt een aantal bewegingen. Om touchpadbewegingen te gebruiken, plaatst u twee vingers gelijktijdig op het touchpad.

OPMERKING: touchpadbewegingen worden niet in alle programma's ondersteund.

U geeft als volgt meer informatie over elke beweging weer:

1.

Selecteer Computer > Meer toepassingen .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op het pictogram Touchpad .

3.

Klik op het tabblad Apparaatinstellingen op het apparaat en klik op Instellingen .

4.

Klik op de beweging om informatie over de kenmerken ervan weer te geven.

U schakelt de bewegingen als volgt in en uit:

1.

Selecteer Computer > Meer toepassingen .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op het pictogram Touchpad .

3.

Klik op het tabblad Apparaatinstellingen op het apparaat en klik op Instellingen .

4.

Schakel het selectievakje in of uit naast de beweging die u wilt in- of uitschakelen.

5.

Klik op Toepassen en daarna op OK .

Touchpad gebruiken 27

Tikken

U kunt op het scherm iets selecteren door ernaar te wijzen en erop te tikken.

● Tik met een vinger op de touchpadzone om iets te selecteren.

● Dubbeltik om iets te openen.

OPMERKING: Door op het touchpad te drukken en ingedrukt te houden, opent u een helpvenster met informatie over het geselecteerde item.

Schuiven

Schuiven kan worden gebruikt om op een pagina of in een afbeelding omhoog, omlaag of opzij te bewegen. U schuift als volgt: plaats twee vingers iets uit elkaar op het touchpad en schuif ze over het touchpad in een beweging omhoog, omlaag, naar links of naar rechts.

OPMERKING: de schuifsnelheid wordt bepaald door de snelheid van de vingerbeweging.

Knijpen/zoomen

Met knijpen en spreiden, kunt u in- of uitzoomen op afbeeldingen of tekst.

● Zoom in door twee vingers bij elkaar te houden op de touchpadzone en uw vingers daarna van elkaar af te bewegen.

● Zoom uit door twee vingers uit elkaar te houden op de touchpadzone en uw vingers daarna naar elkaar toe te bewegen.

28 Hoofdstuk 4 Toetsenbord en aanwijsapparaten

Draaien

Met de draaifunctie kunt u items zoals foto's en pagina's draaien.

▲ Wijs naar een object en fixeer de wijsvinger van uw linkerhand in de touchpadzone. Schuif met de wijsvinger van uw rechterhand in een vegende beweging van 12 naar 3 uur. Om de draaibeweging om te keren, beweegt u uw wijsvinger van drie uur naar twaalf uur.

OPMERKING: Het draaien is bedoeld voor specifieke apps waar u een object of afbeelding kunt manipuleren. Het is niet voor alle apps functioneel.

Voorkeuren voor aanwijsapparaten instellen

U past als volgt de instellingen aan voor de configuratie van de knoppen, de kliksnelheid, opties voor de aanwijzer, enzovoort:

1.

Selecteer Computer > Controlecentrum .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op Muis .

Touchpad gebruiken 29

5 Multimedia

De computer beschikt over het volgende:

● Geïntegreerde luidsprekers

● Geïntegreerde microfoons

● Geïntegreerde webcam

● Vooraf geïnstalleerde multimediasoftware

● Multimediaknoppen of -toetsen

Audiovoorzieningen gebruiken

De computer biedt de mogelijkheid uiteenlopende audiovoorzieningen te gebruiken:

● muziek afspelen;

● geluid opnemen;

● muziek downloaden van internet;

● multimediapresentaties maken;

● beeld en geluid overbrengen met expresberichtenprogramma's;

● radioprogramma's als audiostream ontvangen;

● audio-cd's maken (branden) middels de geïnstalleerde optischeschijfeenheid (alleen bepaalde modellen) of een (afzonderlijk aan te schaffen) externe optischeschijfeenheid.

Geluidsvolume aanpassen

U kunt het geluidsvolume aanpassen met de volgende volumeregelingen:

● volumeknoppen;

● Volume hot keys

● volumetoetsen.

WAARSCHUWING!

Zet het geluidsvolume laag voordat u de hoofdtelefoon, oortelefoon of headset opzet. Zo beperkt u het risico van gehoorbeschadiging. Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu voor aanvullende informatie over veiligheid.

OPMERKING: het geluidsvolume kan ook worden geregeld via het besturingssysteem en binnen bepaalde programma's.

OPMERKING: zie

Vertrouwd raken met de computer op pagina 4

en Toetsenbord en aanwijsapparaten op pagina 23 voor informatie over het type volumeregelingen waarover de

computer beschikt.

30 Hoofdstuk 5 Multimedia

Audiofuncties controleren

U controleert het systeemgeluid van de computer als volgt:

1.

Selecteer Computer > Controlecentrum .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op Geluid .

3.

Klik op het tabblad Sound Effects (Geluidseffecten) en selecteer een van de geluidsopties onder Choose an alert sound (Kies een waarschuwingsgeluid) om elk geluid te testen.

U controleert de opnamefuncties van de computer als volgt:

1.

Selecteer Computer > Controlecentrum .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op Geluid .

3.

Klik op het tabblad Input (Invoer) en selecteer Microphone (Microfoon) of Line-in in de vervolgkeuzelijst naast Connector .

4.

Pas het ingangsvolume aan door de schuifregelaar Input volume (Ingangsvolume) naar de gewenste instelling te verplaatsen.

OPMERKING: voor optimale resultaten tijdens het opnemen spreekt u rechtstreeks in de microfoon en neemt u geluid op in een omgeving die vrij is van achtergrondruis.

U kunt de audio-instellingen op de computer bevestigen of wijzigen door met de rechtermuisknop te klikken op het pictogram Geluid in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.

Webcam gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Bepaalde computers hebben een geïntegreerde webcam, die zich boven aan het beeldscherm bevindt. In combinatie met de vooraf geïnstalleerde software, Cheese, kunt u de webcam gebruiken om een foto te maken of een video op te nemen. U kunt de gemaakte foto of video-opname weergeven en opslaan.

Met de webcamsoftware kunt u experimenteren met de volgende voorzieningen:

● videobeelden vastleggen en delen;

● streaming video verzenden met expresberichtensoftware;

● foto's maken.

OPMERKING: voor informatie over het gebruik van de webcam klikt u op het menu Help in de

Cheese-software.

Videoapparaten gebruiken

De computer beschikt over de volgende externe videopoorten:

● VGA

● HDMI

VGA

De externemonitorpoort of VGA-poort is een analoge weergave-interface waarmee u een extern

VGA-weergaveapparaat aansluit op de computer, zoals een externe VGA-monitor of VGA-projector.

Webcam gebruiken (alleen bepaalde modellen) 31

▲ Als u een VGA-weergaveapparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de kabel van het apparaat aan op de externemonitorpoort.

Druk op fn + f4 om het beeld te schakelen tussen de weergaveapparaten die zijn aangesloten op de computer.

OPMERKING: door te drukken op fn + f4 kunt u schakelen tussen instellingen. U kunt schakelen tussen het beeldscherm van een laptop, een extern beeldscherm in combinatie met het laptopbeeldscherm of een van de externe monitoren. U kunt ook externe monitoren aansluiten op zowel de DisplayPort als de VGA-poorten. Er kan echter niet meer dan één extern beeldscherm tegelijk actief zijn.

Als de externe monitor niet wordt gedetecteerd nadat u op fn + f4 heeft gedrukt, gaat u als volgt te werk:

OPMERKING: als u een AMD-videokaart heeft, volgt u de instructies in het volgende gedeelte.

1.

Klik op het pictogram Gnome Display Applet (Gnome beeldscherm-applet) in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.

2.

Selecteer Configure Display Settings (Weergave-instellingen configureren) .

3.

Klik op Detect Monitors (Monitoren detecteren) .

4.

Klik op het keuzerondje On (Aan) rechts van de beeldschermindeling. Als de standaardmonitor niet wordt gedetecteerd, stelt u de resolutie en de vernieuwingsfrequentie in op basis van de specificaties van de externe monitor. Wijzig desgewenst de draaistand. Als het beeld op het beeldscherm in spiegelbeeld moet worden weergegeven, schakelt u het selectievakje Mirror

Screens (Schermen spiegelen) in.

OPMERKING: klik op Default (Standaard) om de liggende stand in te stellen voor de externe monitor.

5.

Klik op Apply (Toepassen) .

6.

Klik op Close (Sluiten) .

32 Hoofdstuk 5 Multimedia

Als de externe monitor niet wordt gedetecteerd nadat u op fn + f4 heeft gedrukt, en u heeft een AMDvideokaart, dan gaat u als volgt te werk:

1.

Selecteer Computer > Meer toepassingen > Systeem > ATI Catalyst Control Center (as

Superuser) (ATI Catalyst Controlecentrum (als Supergebruiker)) .

2.

Geef het hoofdwachtwoord op.

3.

Selecteer Display Manager (Beeldschermbeheer) in het rechterdeelvenster.

4.

Klik op Detect connected displays (Aangesloten beeldschermen detecteren) .

5.

U kunt de beeldscherminstellingen wijzigen door op uw monitor te klikken in het dialoogvenster en het tabblad Display properties (Beeldschermeigenschappen) of Multi-Display (Meerdere beeldschermen) te selecteren.

6.

Nadat de instellingen zijn geconfigureerd, klikt u op Apply (Toepassen) en daarna op OK . De computer moet mogelijk opnieuw worden opgestart.

HDMI

Via de HDMI-poort sluit u de computer aan op een optioneel video- of audioapparaat, zoals een highdefinition televisietoestel.

OPMERKING: als u video- en/of audiosignalen wilt verzenden via de HDMI-poort, heeft u een

(afzonderlijk aan te schaffen) HDMI-kabel nodig.

Op de HDMI-poort van de computer kan één HDMI-apparaat worden aangesloten. De op het computerscherm weergegeven informatie kan gelijktijdig worden weergegeven op het HDMIapparaat.

U sluit een video- of audioapparaat als volgt aan op de HDMI-poort:

1.

Sluit het ene uiteinde van de HDMI-kabel aan op de HDMI-poort van de computer.

2.

Sluit het andere uiteinde van de kabel aan op het apparaat en raadpleeg daarna de instructies van de fabrikant voor aanvullende informatie.

Videoapparaten gebruiken 33

Audio configureren voor HDMI

Om HDMI-audio te configureren, sluit u eerst een audio- of videoapparaat, zoals een high-definition televisietoestel, aan op de HDMI-poort van de computer. Configureer het apparaat daarna als volgt:

1.

Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten .

2.

Klik op het tabblad Afspelen op Digitale uitvoer of Apparaat voor digitale uitvoer (HDMI) .

3.

Klik op Als standaard instellen en klik op OK .

Ga als volgt te werk om de audio weer via de luidsprekers van de computer weer te geven:

1.

Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Luidsprekers in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Klik daarna op Afspeelapparaten .

2.

Klik op het tabblad Afspelen op Luidsprekers .

3.

Klik op Als standaard instellen en klik op OK .

34 Hoofdstuk 5 Multimedia

6 Energiebeheer

Computer uitschakelen

VOORZICHTIG: wanneer u de computer uitschakelt, gaat alle informatie verloren die u niet heeft opgeslagen.

Met de opdracht Afsluiten worden alle geopende programma's gesloten, inclusief het besturingssysteem, en worden vervolgens het beeldscherm en de computer uitgeschakeld.

Sluit de computer af in de volgende gevallen:

● als u de accu wilt vervangen of toegang wilt tot onderdelen in de computer;

● als u externe hardware aansluit die niet op een USB-poort kan worden aangesloten;

● als u de computer langere tijd niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron.

Ga als volgt te werk om de computer af te sluiten:

OPMERKING: als de computer in de pauzestand of de slaapstand staat, moet eerst de pauzestand of de slaapstand worden beëindigd voordat u de computer kunt afsluiten.

1.

Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af.

2.

Selecteer Computer > Afsluiten > Uitzetten .

Als de computer niet reageert en het niet mogelijk is de hierboven genoemde afsluitprocedure te gebruiken, probeert u de volgende noodprocedures in de volgorde waarin ze hier staan vermeld, totdat de computer wordt afgesloten:

● Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.

● Koppel de computer los van de externe voedingsbron en verwijder de accu uit de computer.

Opties voor energiebeheer instellen

Standen voor energiebesparing gebruiken

Standaard zijn twee energiebesparende voorzieningen ingeschakeld: de pauzestandvoorziening en de slaapstandvoorziening.

Wanneer de pauzestand wordt geactiveerd, knipperen de aan/uit-lampjes en wordt het scherm leeggemaakt. Uw werk wordt opgeslagen in het geheugen. Het beëindigen van de pauzestand gaat sneller dan het beëindigen van de slaapstand. Als de pauzestand gedurende lange tijd geactiveerd is of als de acculading een kritiek laag niveau bereikt terwijl de pauzestand is geactiveerd, wordt de slaapstand geactiveerd.

Als de slaapstand is geactiveerd, wordt uw werk opgeslagen in een slaapstandbestand op de vaste schijf en wordt de computer uitgeschakeld.

VOORZICHTIG: activeer de pauzestand of de slaapstand niet terwijl er wordt gelezen van of geschreven naar een schijf of een externe mediakaart. Zo voorkomt u mogelijke verslechtering van de audio- of videokwaliteit, verlies van audio- of video-afspeelfunctionaliteit of verlies van gegevens.

Computer uitschakelen 35

OPMERKING: wanneer de computer in de pauzestand of de slaapstand staat, is het niet mogelijk om netwerkverbindingen tot stand te brengen of de computer te gebruiken.

Pauzestand activeren en beëindigen

Standaard is het systeem zo ingesteld dat de pauzestand wordt geactiveerd als de computer enige tijd inactief is geweest en op accuvoeding of een externe voedingsbron werkt.

U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Controlecentrum.

Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de pauzestand activeren:

● Druk kort op de aan/uit-knop.

● Sluit het beeldscherm.

OPMERKING: dit werkt alleen als de computer op accuvoeding werkt.

● Selecteer Computer > Afsluiten > Pauzestand .

● Klik op het pictogram Voeding rechtsonder op de taakbalk en vervolgens op Pauzestand .

U beëindigt de pauzestand als volgt:

▲ Druk kort op de aan/uit-knop.

Als de pauzestand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het punt waar u was gestopt met werken.

Slaapstand activeren en beëindigen

Standaard is het systeem zo ingesteld dat de slaapstand wordt geactiveerd als de computer enige tijd inactief is geweest en op accuvoeding of netvoeding werkt of wanneer de acculading een kritiek laag niveau bereikt.

U kunt de instellingen voor energiebeheer en de wachttijden wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Controlecentrum.

Als de computer is ingeschakeld, kunt u op elk van de volgende manieren de slaapstand activeren:

● Druk kort op de aan/uit-knop.

● Selecteer Computer > Afsluiten > Slaapstand .

● Klik op het pictogram Voeding aan de rechterkant van de taakbalk en klik daarna op

Slaapstand .

U beëindigt de slaapstand als volgt:

▲ Druk kort op de aan/uit-knop.

Als de slaapstand wordt beëindigd, gaan de aan/uit-lampjes branden en verschijnt uw werk op het punt waar u was gestopt met werken.

36 Hoofdstuk 6 Energiebeheer

Pictogram Voeding gebruiken

Het pictogram Voeding bevindt zich in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Via het pictogram Voeding heeft u snel toegang tot de instellingen voor energiebeheer, kunt u de acculading bekijken en kunt u een ander energiebeheerschema selecteren.

● Klik op het pictogram Voeding en vervolgens op Informatie om het percentage van de resterende acculading weer te geven.

● Klik op het pictogram Voeding en vervolgens op Voorkeuren om de voorkeuren voor het energiebeheer te openen.

Energiebeheer gebruiken

Energiebeheer bestaat uit een verzameling systeeminstellingen waarmee het energieverbruik van de computer wordt beheerd. U kunt energiebeheer gebruiken om energie te besparen, de prestaties te maximaliseren of een evenwicht hiertussen te vinden.

U kunt de instellingen van het energiebeheer aanpassen.

Huidige instellingen voor energiebeheer weergeven

▲ Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Voeding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik daarna op Voorkeuren .

Opties voor energiebeheer instellen 37

Huidige instellingen voor energiebeheer wijzigen

1.

Klik met de rechtermuisknop op het pictogram Voeding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klik daarna op Voorkeuren .

2.

Wijzig indien gewenst de instellingen op de tabbladen Netvoeding , Op accustroom en

Algemeen .

Accuvoeding gebruiken

Wanneer zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer niet is aangesloten op een externe voedingsbron, werkt de computer op accuvoeding. Wanneer zich een opgeladen accu in de computer bevindt en de computer aangesloten is op de netvoeding, werkt de computer op netvoeding.

Als er een opgeladen accu in de computer is geplaatst en de computer op externe netvoeding werkt via de netvoedingsadapter, schakelt de computer over op accuvoeding wanneer de netvoedingsadapter wordt losgekoppeld van de computer.

OPMERKING: wanneer u de netvoeding loskoppelt, wordt de helderheid van het beeldscherm

automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen. Zie Toetsenbord en aanwijsapparaten op pagina 23 voor informatie over het verlagen of verhogen van de helderheid van het beeldscherm.

U kunt een accu in de computer laten zitten of de accu verwijderen en opbergen. Dit is afhankelijk van de manier waarop u de computer gebruikt. Als u de accu in de computer laat zitten wanneer de computer is aangesloten op een netvoedingsbron, wordt de accu opgeladen. Bovendien wordt zo uw werk beschermd in geval van een stroomstoring. Een accu in de computer wordt echter langzaam ontladen wanneer de computer is uitgeschakeld en niet is aangesloten op een externe voedingsbron.

WAARSCHUWING!

Gebruik uitsluitend de volgende producten om beveiligingsrisico's te beperken: de bij de computer geleverde accu, een door HP geleverde vervangende accu of een compatibele accu die als accessoire is aangeschaft bij HP.

De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.

Acculading weergeven

▲ Beweeg de aanwijzer over het pictogram Voeding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk.

Accu plaatsen of verwijderen

U plaatst de accu als volgt:

38 Hoofdstuk 6 Energiebeheer

▲ Plaats de accu in de accuruimte. Breng daarbij de lipjes van de accu (1) op één lijn met de uitsparingen op de computer en druk de accu (2) omlaag totdat de accu goed op zijn plaats zit.

OPMERKING: De accu wordt automatisch vergrendeld.

U verwijdert de accu als volgt:

VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de slaapstand of schakel de computer uit voordat u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.

1.

Verschuif de accuontgrendelingen (1) om de accu los te koppelen.

OPMERKING: U kunt de accu-ontgrendelingen tegelijkertijd of afzonderlijk verschuiven.

2.

Trek het acculipje (2) omhoog en verwijder de accu uit de computer.

Accu opladen

WAARSCHUWING!

Laad de accu van de computer niet op aan boord van een vliegtuig.

Accuvoeding gebruiken 39

De accu wordt opgeladen wanneer de computer is aangesloten op een externe voedingsbron via een netvoedingsadapter of een optionele voedingsadapter.

De accu wordt opgeladen ongeacht of de computer in gebruik is of uit staat, maar het opladen verloopt sneller wanneer de computer is uitgeschakeld.

Het opladen kan langer duren wanneer de accu nieuw is, langer dan twee weken niet is gebruikt of veel warmer of kouder is dan de normale kamertemperatuur.

Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te verlengen en de nauwkeurigheid van de weergave van de acculading te optimaliseren:

● Als u een nieuwe accu oplaadt, wacht u tot de accu volledig is opgeladen voordat u de computer inschakelt.

OPMERKING: als de computer is ingeschakeld wanneer de accu wordt opgeladen, is het mogelijk dat de accumeter in het systeemvak aangeeft dat de accu voor 100 procent is opgeladen, terwijl dit nog niet het geval is.

● Laad de accu pas op wanneer deze door normaal gebruik is ontladen tot ongeveer vijf procent van de volledige lading.

● Als de accu één maand of langer niet is gebruikt, is het noodzakelijk de accu te kalibreren in plaats van op te laden.

Accuwerktijd maximaliseren

Ga als volgt te werk om de accuwerktijd te maximaliseren:

1.

Selecteer Computer > Controlecentrum .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Systeem en klik daarna in het rechterdeelvenster op

Energiebeheer .

3.

Stel op het tabblad Op accustroom het volgende in:

● Stel de schuifregelaar rechts van Computer in slaapstand zetten na: in op 30 minuten.

● Selecteer de optie Pauzestand of Slaapstand in het dialoogvenster rechts van Wanneer laptopklep wordt dichtgeklapt .

● Selecteer de optie Slaapstand of Afsluiten in het dialoogvenster rechts van Wanneer accu bijna leeg is .

4.

Stel de schuifregelaar rechts van Computer in slaapstand zetten na: in op 15 minuten en schakel het selectievakje naast Helderheid achtergrondlicht verminderen in.

5.

Schakel het selectievakje naast Display dimmen bij inactief in.

6.

Klik op Sluiten .

VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en activeer de slaapstand of schakel de computer uit voordat u een accu verwijdert die de enige voedingsbron is. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.

Omgaan met een lage acculading

In dit gedeelte worden de waarschuwingen en systeemreacties beschreven die standaard zijn ingesteld. Sommige waarschuwingen voor een lage acculading en de manier waarop het systeem daarop reageert, kunt u wijzigen in het onderdeel Energiebeheer van het Controlecentrum.

Voorkeuren die u hier instelt, zijn niet van invloed op de werking van de lampjes.

40 Hoofdstuk 6 Energiebeheer

Lage acculading herkennen

Als een accu die de enige voedingsbron van de computer is, een laag of kritiek laag niveau bereikt, gebeurt het volgende:

● Als de slaapstand is ingeschakeld en de computer aan staat of in de pauzestand staat, wordt de slaapstand geactiveerd.

● Als de slaapstand is uitgeschakeld en de computer aan staat of in de pauzestand staat, blijft de computer nog even in de pauzestand staan. Vervolgens wordt de computer uitgeschakeld, waarbij niet-opgeslagen werk verloren gaat.

Accuvoeding gebruiken 41

Problemen met lage acculading verhelpen

Lage acculading verhelpen wanneer een externe voedingsbron beschikbaar is

▲ Sluit de computer middels een van de volgende apparaten aan op een externe netvoedingsbron:

● netvoedingsadapter;

● optioneel docking- of uitbreidingsapparaat;

● optionele netvoedingsadapter die als accessoire bij HP is aangeschaft.

Lage acculading verhelpen wanneer een opgeladen accu beschikbaar is

1.

Schakel de computer uit of activeer de slaapstand.

2.

Vervang de lege accu door een opgeladen accu.

3.

Schakel de computer in.

Lage acculading verhelpen wanneer geen voedingsbron beschikbaar is

● Activeer de slaapstand.

● Sla uw werk op en sluit de computer af.

Lage acculading verhelpen wanneer de slaapstand niet kan worden beëindigd

Ga als volgt te werk als de computer niet voldoende acculading heeft om de slaapstand te beëindigen:

1.

Vervang de lege accu door een opgeladen accu of sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en op een externe voedingsbron.

2.

Beëindig de slaapstand door kort op de aan/uit-knop te drukken.

Accuvoeding besparen

● Schakel draadloze verbindingen en LAN-verbindingen uit en sluit modemprogramma's af wanneer u deze niet gebruikt.

● Ontkoppel ongebruikte externe apparatuur die niet is aangesloten op een externe voedingsbron.

● Zet alle optionele externe mediakaarten die u niet gebruikt stop, schakel ze uit of verwijder ze.

● Verlaag de helderheid van het beeldscherm.

● Activeer de pauzestand of de slaapstand of sluit de computer af als u deze niet gebruikt.

Accu opbergen

VOORZICHTIG: stel een accu niet gedurende langere tijd bloot aan hoge temperaturen, om het risico van beschadiging van de accu te beperken.

Als u een computer langer dan twee weken niet gebruikt en loskoppelt van de externe voedingsbron, verwijdert u de accu en bergt u de accu afzonderlijk op.

Bewaar de accu op een koele en droge plaats, zodat de accu langer opgeladen blijft.

OPMERKING: een opgeborgen accu moet om de zes maanden worden gecontroleerd. Wanneer de capaciteit minder is dan 50 procent, laadt u de accu op voordat u deze weer opbergt.

Kalibreer een accu die een maand of langer opgeborgen is geweest voordat u deze in gebruik neemt.

42 Hoofdstuk 6 Energiebeheer

Afvoeren van afgedankte accu's

WAARSCHUWING!

Verminder het risico van brand of brandwonden: probeer de accu niet uit elkaar te halen, te pletten of te doorboren; veroorzaak geen kortsluiting tussen de externe contactpunten; laat de accu niet in aanraking komen met water of vuur.

Zie Informatie over voorschriften, veiligheid en milieu in Help en ondersteuning voor informatie over het afvoeren van afgedankte accu's.

Accu vervangen

De werktijd van de accu van een computer kan verschillen, afhankelijk van de instellingen voor energiebeheer, geopende programma's, de helderheid van het beeldscherm, externe apparatuur die op de computer is aangesloten en andere factoren.

Voor informatie over de accu klikt u op het pictogram Accu in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk en klikt u daarna op Laptop-accu .

OPMERKING: om er zeker van te zijn dat u altijd over accuvoeding kunt beschikken als u die nodig heeft, raadt HP u aan een nieuwe accu te kopen als de capaciteitsindicator groen-geel wordt.

Externe netvoeding gebruiken

OPMERKING: zie de poster Installatie-instructies , die u vindt in de doos van de computer, voor informatie over het aansluiten van de computer op netvoeding.

Externe netvoeding wordt geleverd via een goedgekeurde netvoedingsadapter of een optioneel docking- of uitbreidingsapparaat.

WAARSCHUWING!

Gebruik om veiligheidsredenen alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter, een door HP geleverde vervangende adapter, of een door HP geleverde compatibele adapter.

Sluit de computer aan op een externe netvoedingsbron in de volgende situaties:

WAARSCHUWING!

Laad de accu niet op aan boord van een vliegtuig.

● wanneer u een accu oplaadt of kalibreert;

● wanneer u systeemsoftware installeert of aanpast;

● wanneer u informatie naar een cd of dvd schrijft.

Als u de computer aansluit op een externe netvoedingsbron, gebeurt het volgende:

● De accu laadt op.

● Als de computer is ingeschakeld, verandert het pictogram Accu in het systeemvak van vorm.

Als u de computer loskoppelt van externe netvoeding, gebeurt het volgende:

● De computer schakelt over op accuvoeding.

● De helderheid van het beeldscherm wordt automatisch verlaagd om accuvoeding te besparen.

Externe netvoeding gebruiken 43

Netvoedingsadapter testen

Test de netvoedingsadapter als de computer een of meer van de volgende symptomen vertoont terwijl deze is aangesloten op een netvoedingsbron:

● De computer kan niet worden ingeschakeld.

● Het beeldscherm wordt niet ingeschakeld.

● De aan/uit-lampjes zijn uit.

U test de netvoedingsadapter als volgt:

1.

Schakel de computer uit.

2.

Verwijder de accu uit de computer.

3.

Sluit de netvoedingsadapter aan op de computer en steek de stekker van de adapter in een stopcontact.

4.

Schakel de computer in.

● Als de aan/uit-lampjes aan gaan, werkt de netvoedingsadapter naar behoren.

● Als de aan/uit-lampjes uit blijven, werkt de netvoedingsadapter niet en moet deze worden vervangen.

Neem contact op met de technische ondersteuning voor informatie over het verkrijgen van een vervangende netvoedingsadapter.

44 Hoofdstuk 6 Energiebeheer

7 Schijfeenheden

Omgaan met schijfeenheden

VOORZICHTIG: schijfeenheden zijn kwetsbare computeronderdelen, die voorzichtig moeten worden behandeld. Lees de volgende waarschuwingen voordat u schijfeenheden hanteert.

Waarschuwingen die betrekking hebben op specifieke procedures, worden vermeld bij de desbetreffende procedures.

Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht:

● Activeer de pauzestand en wacht tot het scherm leeg is of koppel de externe vaste schijf los voordat u een computer verplaatst die op een externe vaste schijf is aangesloten.

● Raak, voordat u de schijfeenheid aanraakt, eerst het ongeverfde metalen oppervlak van de schijfeenheid aan, zodat u niet statisch geladen bent.

● Raak de connectorpinnen op een verwisselbare schijf of op de computer niet aan.

● Behandel een schijfeenheid voorzichtig; laat de schijfeenheid niet vallen en zet er niets op.

● Schakel de computer uit voordat u een schijfeenheid plaatst of verwijdert. Als u niet zeker weet of de computer is afgesloten of in de pauzestand of de slaapstand staat, schakelt u de computer in en vervolgens via het besturingssysteem weer uit.

● Gebruik niet te veel kracht wanneer u een schijfeenheid in een schijfruimte plaatst.

● Gebruik het toetsenbord niet en verplaats de computer niet terwijl een optischeschijfeenheid naar een schijf schrijft. Het schrijfproces is gevoelig voor trillingen.

● Zorg ervoor dat de accu voldoende is opgeladen alvorens naar een medium te schrijven wanneer de accu de enige voedingsbron is.

● Stel schijfeenheden niet bloot aan extreme temperaturen of extreme vochtigheid.

● Stel schijfeenheden niet bloot aan vloeistoffen. Spuit geen reinigingsmiddelen op een schijfeenheid.

● Verwijder het medium uit een schijfeenheid alvorens de schijfeenheid uit de schijfruimte te verwijderen, of voordat u een schijfeenheid meeneemt op reis, verzendt of opbergt.

● Verzend een schijfeenheid in goed beschermend verpakkingsmateriaal, zoals noppenfolie.

Vermeld op de verpakking dat het om breekbare apparatuur gaat.

● Stel schijfeenheden niet bloot aan magnetische velden. Voorbeelden van beveiligingsapparatuur met magnetische velden zijn detectiepoortjes op vliegvelden en detectorstaven. In beveiligingsapparatuur waarmee handbagage wordt gescand, worden röntgenstralen gebruikt in plaats van magnetische velden. Deze beveiligingsapparatuur brengt geen schade toe aan schijfeenheden.

De optionele bevestigingsschroef gebruiken

OPMERKING: raadpleeg de afbeelding die het meest overeenkomt met uw computer.

Omgaan met schijfeenheden 45

Gebruik de optionele bevestigingsschroef om het onderpaneel aan de onderkant van de computer vast te zetten. Als u de beveiligingsschroef niet gebruikt, bewaar deze dan in de accuruimte.

Ga als volgt te werk om de bevestigingsschroef te gebruiken:

1.

Verwijder de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38 ).

VOORZICHTIG: bij het verwijderen van een accu die de enige beschikbare voedingsbron voor de computer vormt, kunnen er gegevens verloren gaan. Sla uw werk op en schakel de computer uit via Windows voordat u de accu verwijdert. Zo voorkomt u dat er gegevens verloren gaan.

2.

Haal de bevestigingsschroef uit de accuruimte (1) en steek deze in de opening (2) om het onderpaneel vast te zetten.

46 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden

Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen

VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat er gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt:

Sla uw werk op en sluit de computer af voordat u een geheugenmodule of een vaste schijf toevoegt of vervangt.

Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de slaapstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.

Onderpaneel verwijderen

Verwijder het onderpaneel om toegang te krijgen tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met kennisgevingen en andere componenten.

U verwijdert het onderpaneel als volgt:

1.

Verwijder de accu (zie

Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38 ).

2.

Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, verwijdert u de schroef (1) (als de optionele schroef wordt gebruikt, zie

De optionele bevestigingsschroef gebruiken op pagina 45 ) en schuift u

daarna de ontgrendelingen (2) om de onderhoudsklep te ontgrendelen.

OPMERKING: U kunt de ontgrendelingen van het onderpaneel tegelijkertijd of afzonderlijk verschuiven.

3.

Schuif het onderpaneel in de richting van de voorkant van de computer (3) en breng het omhoog

(4) om het paneel te verwijderen.

Onderpaneel terugplaatsen

Plaats het onderpaneel terug nadat u toegang heeft gehad tot het geheugenmoduleslot, de vaste schijf, het label met kennisgevingen en andere componenten.

U plaatst het onderpaneel als volgt terug:

1.

Kantel het onderpaneel omlaag, zodat de lipjes op het paneel op één lijn komen met de uitsparingen in de computer (1) .

2.

Plaats de uitlijningslipjes (2) op de achterrand van het onderpaneel in de uitsparingen op de computer.

OPMERKING: De ontgrendelingen vergrendelen het toegangspaneel automatisch (3) .

Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen 47

3.

Wanneer de accuruimte naar u toe wijst, schuift u de onderhoudsklep naar de accuruimte totdat deze op zijn plaats klikt (4) en als u ervoor kiest, bevestigt u de optionele schroef (5) om de

onderhoudsklep vast te zetten (zie De optionele bevestigingsschroef gebruiken op pagina 45 ).

4.

Plaats de accu (zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38 ).

Vaste schijf vervangen of upgraden

VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt:

Sluit de computer af voordat u de vaste schijf uit de vasteschijfruimte verwijdert. Verwijder de vaste schijf niet wanneer de computer aan staat of in de pauzestand of de slaapstand staat.

Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de slaapstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.

Vaste schijf verwijderen

U verwijdert een vaste schijf als volgt:

1.

Sla uw werk op.

2.

Schakel de computer uit en sluit het beeldscherm.

3.

Ontkoppel alle randapparatuur die op de computer is aangesloten.

4.

Haal de stekker van het netsnoer uit het stopcontact.

5.

Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond, met de voorkant van de computer naar u toe.

6.

Verwijder de accu. (Zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38 .)

48 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden

7.

Verwijder het onderpaneel (zie Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen op pagina 47 ).

8.

Draai de vier schroeven van de vaste schijf los.

9.

Trek het lipje van de vaste schijf (1) naar links om de vaste schijf los te maken.

10.

Til de vaste schijf (2) uit de vasteschijfruimte.

Vaste schijf vervangen of upgraden 49

Vaste schijf plaatsen

U plaatst een vaste schijf als volgt:

1.

Plaats de vaste schijf (1) schuin in de vasteschijfruimte en laat de vaste schijf (2) in de vasteschijfruimte zakken.

2.

Trek het lipje van de vaste schijf (3) naar rechts totdat de vaste schijf aan de systeemkaart vastzit.

50 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden

3.

Draai de vier schroeven aan om de vaste schijf vast te zetten.

4.

Plaats het onderpaneel terug (zie Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen op pagina 47 ).

5.

Plaats de accu terug (zie

Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38 ).

6.

Keer de computer weer om en sluit de netvoeding en de externe apparaten weer aan op de computer.

7.

Schakel de computer in.

Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Vaststellen welk type optischeschijfeenheid is geïnstalleerd

▲ Selecteer Computer > Meer toepassingen en selecteer vervolgens Audio en video in het linkerdeelvenster.

Er wordt een lijst met multimedia-applicaties en hulpmiddelen weergegeven.

OPMERKING: Via Nautilus of een bureaubladpictogram heeft u toegang tot een geplaatste optische schijf. Het GNOME-bureaublad toont een dialoogvenster, waarmee de standaard applicatie voor het geplaatste mediatype wordt geopend of waarmee een andere applicatie gekozen kan worden. Als u op de knop OK klikt zonder een item in de getoonde lijst te selecteren, dan wordt de standaard applicatie geopend. Als u de standaard applicatie niet wilt gebruiken, moet u in het dialoogvenster een andere applicatie van de lijst selecteren. Klik na het selecteren van de gewenste applicatie op de knop OK.

Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 51

OPMERKING: Gecodeerde Blu-Ray en DVD-schijven worden zonder software van derden niet ondersteund.

52 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden

Optische schijf plaatsen

Optischeschijfeenheid met lade

1.

Schakel de computer in.

2.

Druk op de ejectknop (1) op het voorpaneel van de schijfeenheid om de lade te openen.

3.

Trek de lade uit (2) .

4.

Houd de schijf bij de randen vast om te voorkomen dat u het oppervlak aanraakt en plaats de schijf op de as in de lade met het label naar boven.

OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf enigszins schuin zodat u deze voorzichtig op de as kunt plaatsen.

5.

Druk de schijf (3) voorzichtig op de as van de lade totdat de schijf vastklikt.

6.

Sluit de lade.

OPMERKING: nadat u een schijf heeft geplaatst, volgt een korte pauze. Als u geen mediaspeler heeft geselecteerd, wordt het dialoogvenster Automatisch afspelen geopend. In dit venster kunt u selecteren hoe u de inhoud van het medium wilt gebruiken.

Optische schijf verwijderen

Optischeschijfeenheid met lade

Er zijn twee manieren om een schijf te verwijderen, afhankelijk van of de lade normaal opengaat of niet.

Als de lade normaal opengaat

1.

Druk op de ejectknop (1) op de schijfeenheid om de lade te ontgrendelen en trek de lade voorzichtig zo ver mogelijk uit (2) .

Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 53

2.

Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.

OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen.

3.

Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.

Als de lade niet opengaat

1.

Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de schijfeenheid.

2.

Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver mogelijk uit (2) .

54 Hoofdstuk 7 Schijfeenheden

3.

Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.

OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen.

4.

Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.

Optischeschijfeenheden gebruiken (alleen bepaalde modellen) 55

8 Externe kaarten en apparaten

Kaarten voor mediakaartlezers gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Met optionele digitale kaarten kunt u gegevens veilig opslaan en gemakkelijk uitwisselen. Deze kaarten worden vaak gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen computers of tussen een computer en digitale camera's en pda's.

Zie

Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor meer informatie over de types digitale

kaarten die worden ondersteund op de computer.

Digitale kaart plaatsen

VOORZICHTIG: oefen zo min mogelijk kracht uit bij het plaatsen van een digitale kaart, om beschadiging van de connectoren van de digitale kaart zoveel mogelijk te voorkomen.

1.

Houd de digitale kaart met het label naar boven, terwijl de connectoren naar de computer zijn gericht.

2.

Plaats de kaart in de mediakaartlezer en druk de kaart aan totdat deze goed op zijn plaats zit.

Digitale kaart verwijderen

VOORZICHTIG: om het risico dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt te beperken, gebruikt u de volgende procedure om de digitale kaart veilig te verwijderen.

Sla uw gegevens op en sluit alle applicaties af die gebruikmaken van de digitale kaart.

56 Hoofdstuk 8 Externe kaarten en apparaten

U verwijdert een digitale kaart als volgt:

1.

Open Bestandsbeheer door Computer > Nautilus te selecteren.

2.

Klik in de lijst Plaatsen in het linkerpaneel van Bestandsbeheer op het pictogram Uitwerpen naast de naam van de digitale kaart.

OPMERKING: er verschijnt een bericht dat het hardware-apparaat veilig kan worden verwijderd.

3.

Druk de kaart iets naar binnen (1) en verwijder deze vervolgens uit het slot (2) .

OPMERKING: als de kaart niet vanzelf naar buiten komt, trekt u deze uit het slot.

USB-apparaat gebruiken

USB (Universal Serial Bus) is een hardwarematige interface die kan worden gebruikt om een optioneel extern apparaat aan te sluiten, zoals een USB-toetsenbord, -muis, -drive, -printer, -scanner of -hub.

Voor bepaalde USB-apparatuur is extra ondersteunende software nodig. Deze wordt meestal met het apparaat meegeleverd. Zie de instructies van de fabrikant voor meer informatie over apparaatspecifieke software.

De computer heeft ten minste één USB-poort die ondersteuning biedt voor USB 1.0-, 1.1-, 2.0- of 3.0apparaten. De computer heeft mogelijk ook een USB-oplaadpoort waarmee een extern apparaat van stroom wordt voorzien. Een optioneel dockingapparaat of USB-hub biedt extra USB-poorten die met de computer kunnen worden gebruikt.

USB-apparaat gebruiken 57

USB-apparaat aansluiten

VOORZICHTIG: gebruik niet te veel kracht bij het aansluiten van een USB-apparaat, om beschadiging van de USB-connector te voorkomen.

OPMERKING: de USB-poort van uw computer kan er iets anders uitzien dan de poort op de afbeelding in dit gedeelte.

▲ Als u een USB-apparaat wilt aansluiten op de computer, sluit u de USB-kabel van het apparaat aan op de USB-poort.

OPMERKING: wanneer u een USB-opslagapparaat aansluit, verschijnt er mogelijk een bericht in het systeemvak om u te laten weten dat het apparaat wordt herkend door het systeem.

USB-apparaat verwijderen

VOORZICHTIG: trek niet aan de kabel om een USB-apparaat los te koppelen, om beschadiging van de USB-connector te voorkomen.

VOORZICHTIG: om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt, gebruikt u de volgende procedure om een USB-apparaat veilig te verwijderen.

U verwijdert een USB-apparaat als volgt:

1.

Open Bestandsbeheer door Computer > Nautilus te selecteren.

2.

Klik in de lijst Plaatsen in het linkerpaneel van Bestandsbeheer op het pictogram Uitwerpen naast de naam van het apparaat.

3.

Verwijder het apparaat.

58 Hoofdstuk 8 Externe kaarten en apparaten

Optionele externe apparaten gebruiken

OPMERKING: raadpleeg de instructies van de fabrikant voor meer informatie over de vereiste software en stuurprogramma's en over de poort op de computer die moet worden gebruikt.

U sluit als volgt een extern apparaat aan op de computer:

VOORZICHTIG: als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, kunt u het risico van schade aan de apparatuur beperken door ervoor te zorgen dat het apparaat is uitgeschakeld en de stekker uit het stopcontact is gehaald.

1.

Sluit het apparaat aan op de computer.

2.

Als u een apparaat met een eigen netvoedingsaansluiting aansluit, steekt u de stekker van het apparaat in een geaard stopcontact.

3.

Zet het apparaat aan.

Als u een extern apparaat zonder eigen voeding wilt verwijderen, schakelt u het apparaat uit en koppelt u het los van de computer. Om een extern apparaat met eigen voeding los te koppelen, schakelt u het apparaat uit, koppelt u het los van de computer en haalt u daarna het netsnoer uit het stopcontact.

Optionele externe schijfeenheden gebruiken

Verwisselbare externe schijfeenheden bieden meer mogelijkheden voor het opslaan en gebruiken van informatie. U kunt een USB-schijfeenheid toevoegen door de schijfeenheid aan te sluiten op een

USB-poort op de computer.

OPMERKING: externe optische USB-schijfeenheden van HP moeten op de USB-poort met eigen voeding van de computer worden aangesloten.

USB-drives zijn er van de volgende types:

● 1,44-MB diskettedrive;

● externe vaste schijf (een vaste schijf met een adapter);

● externe optischeschijfeenheid (cd en dvd);

● MultiBay-apparaat.

Optionele externe apparaten gebruiken 59

9 Geheugenmodules

De computer heeft één geheugenmodulecompartiment. U kunt de capaciteit van de computer vergroten door een geheugenmodule in het beschikbare slot voor geheugenuitbreidingsmodules te plaatsen of door een upgrade van de bestaande geheugenmodule in het slot voor de primaire geheugenmodule uit te voeren.

WAARSCHUWING!

Haal vóór het plaatsen van een geheugenmodule de stekker uit het stopcontact en verwijder alle accu's om het risico van een elektrische schok, brand of schade aan de apparatuur te beperken.

VOORZICHTIG: door elektrostatische ontlading kunnen elektronische onderdelen beschadigd raken. Zorg dat u vrij bent van statische elektriciteit door een geaard metalen voorwerp aan te raken voordat u een procedure start.

OPMERKING: controleer, voordat u een tweede geheugenmodule toevoegt om met een tweekanaals configuratie te werken, of beide geheugenmodules identiek zijn.

U vervangt een geheugenmodule als volgt:

VOORZICHTIG: neem de volgende richtlijnen in acht om te voorkomen dat gegevens verloren gaan of het systeem vastloopt:

Zet de computer uit voordat u geheugenmodules toevoegt of vervangt. Verwijder een geheugenmodule niet wanneer de computer aan staat of in de pauzestand of de slaapstand staat.

Als u niet weet of de computer is uitgeschakeld of in de slaapstand staat, zet u de computer aan door op de aan/uit-knop te drukken. Sluit de computer vervolgens af via het besturingssysteem.

1.

Sla uw werk op en sluit de computer af.

2.

Ontkoppel de netvoeding en externe apparaten die op de computer zijn aangesloten.

3.

Leg de computer ondersteboven op een vlakke ondergrond.

4.

Verwijder de accu. (Zie Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38 .)

5.

Verwijder het onderpaneel. (zie Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen op pagina 47 .)

6.

Voor het vervangen van een geheugenmodule verwijdert u de bestaande geheugenmodule: a.

Trek de borgklemmetjes (1) aan beide zijden van de geheugenmodule weg.

De geheugenmodule komt omhoog.

VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet.

60 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules

b.

Pak de geheugenmodule aan de rand vast (2) en trek de module voorzichtig uit het geheugenmoduleslot.

Bewaar een verwijderde geheugenmodule in een antistatische verpakking om de module te beschermen.

7.

Plaats als volgt een nieuwe geheugenmodule:

VOORZICHTIG: houd de geheugenmodule alleen vast aan de randen, om schade aan de module te voorkomen. Raak de onderdelen op de geheugenmodule niet aan en buig de geheugenmodule niet.

a.

Breng de inkeping (1) in de geheugenmodule op één lijn met het nokje in het geheugenmoduleslot.

b.

Druk de module onder een hoek van 45 graden ten opzichte van het geheugenmodulecompartiment in het geheugenmoduleslot totdat de module goed op zijn plaats zit (2) .

61

c.

Druk de geheugenmodule (3) voorzichtig naar beneden en oefen daarbij druk uit op zowel de linker- als de rechterkant van de geheugenmodule, totdat de borgklemmetjes vastklikken.

8.

Plaats het onderpaneel terug (zie

Onderpaneel verwijderen of terugplaatsen op pagina 47 ).

9.

Plaats de accu terug (zie

Accu plaatsen of verwijderen op pagina 38

).

10.

Keer de computer om en sluit de netvoeding en de externe apparaten weer aan op de computer.

11.

Schakel de computer in.

62 Hoofdstuk 9 Geheugenmodules

10 Beveiliging

Computer beveiligen

OPMERKING: van beveiligingsvoorzieningen moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorzieningen zijn niet altijd afdoende om softwareaanvallen te voorkomen en kunnen niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.

De beveiligingsvoorzieningen van uw computer beschermen uw computer, persoonlijke informatie en gegevens tegen diverse gevaren. De manier waarop u de computer gebruikt, bepaalt welke beveiligingsvoorzieningen u nodig heeft.

Het besturingssysteem kent diverse beveiligingsvoorzieningen. In de volgende tabel vindt u extra beveiligingsvoorzieningen. De meeste van deze aanvullende beveiligingsvoorzieningen kunnen worden geconfigureerd in het hulpprogramma Computer Setup.

Ter beveiliging tegen Deze beveiligingsvoorziening gebruiken

Ongeoorloofd gebruik van de computer

Ongeoorloofde toegang tot Computer Setup ( f10 )

Ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf

Verificatie middels wachtwoorden

BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*

DriveLock-wachtwoord in Computer Setup*

Voorziening voor opstartopties in Computer Setup* Ongeoorloofd opstarten vanaf een optischeschijfeenheid, diskettedrive of interne netwerkadapter

Ongeoorloofde toegang tot gegevens ● Firewallsoftware

● Updates van het besturingssysteem

Ongeoorloofde toegang tot de instellingen van Computer

Setup en andere identificatiegegevens van het systeem

Ongeoorloofd meenemen van de computer

BIOS-beheerderswachtwoord in Computer Setup*

Bevestigingspunt voor een beveiligingsslot (in combinatie met een optionele beveiligingskabel)

*Computer Setup is een hulpprogramma dat u opent door op f10 te drukken wanneer de computer wordt ingeschakeld of opnieuw wordt opgestart. In Computer Setup navigeert u met het toetsenbord van uw computer door de opties om deze te selecteren.

Wachtwoorden gebruiken

Een wachtwoord is een groep tekens die u kiest om uw computergegevens te beveiligen. U kunt verschillende types wachtwoorden instellen, afhankelijk van de manier waarop u de toegang tot uw informatie wilt regelen. Wachtwoorden kunnen worden ingesteld in het hulpprogramma Computer

Setup, dat vooraf is geïnstalleerd op de computer.

● Instel- en DriveLock-wachtwoorden worden ingesteld in Computer Setup en beheerd door het systeem-BIOS.

● Als u zowel het gebruikerswachtwoord als het hoofdwachtwoord voor DriveLock in Computer

Setup vergeet, is de vaste schijf die met die wachtwoorden is beveiligd, permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.

Computer beveiligen 63

Maak gebruik van de volgende tips voor het maken en opslaan van wachtwoorden:

● Volg, bij het maken van wachtwoorden, de voorschriften die worden gesteld door het programma.

● Noteer uw wachtwoorden en bewaar deze op een veilige plaats uit de buurt van de computer.

● Bewaar de wachtwoorden niet in een bestand op de computer.

In de volgende tabellen ziet u veelgebruikte wachtwoorden en de functie daarvan.

Wachtwoorden instellen in het besturingssysteem

Wachtwoorden voor het besturingssysteem

Hoofdwachtwoord

Gebruikerswachtwoord

Functie

Beveiligt de toegang tot een account op het hoofdniveau van het besturingssysteem.

Beveiligt de toegang tot een gebruikersaccount van het besturingssysteem.

Wachtwoorden instellen in Computer Setup

Wachtwoorden in Computer Setup Functie

BIOS-beheerderswachtwoord*

DriveLock-hoofdwachtwoord*

Beveiligt de toegang tot Computer Setup.

Beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock. Het wordt tevens gebruikt om de

DriveLock-beveiliging te verwijderen. Dit wachtwoord wordt ingesteld bij DriveLock Passwords (DriveLockwachtwoorden) tijdens het activeringsproces.

DriveLock-gebruikerswachtwoord*

Wachtwoord voor geïntegreerde TPM-beveiliging (alleen bepaalde modellen)

Dit wachtwoord beveiligt de toegang tot de interne vaste schijf die wordt beschermd door DriveLock en wordt ingesteld bij DriveLock Passwords (DriveLockwachtwoorden) tijdens het activeringsproces.

Wanneer dit wachtwoord is geactiveerd als BIOSbeheerderswachtwoord, wordt de toegang tot de inhoud van de computer beveiligd wanneer de computer wordt ingeschakeld, opnieuw wordt opgestart of wordt geactiveerd vanuit de slaapstand

Voor dit wachtwoord is de optionele chip voor geïntegreerde beveiliging vereist ter ondersteuning van deze beveiligingsvoorziening.

*Nadere bijzonderheden over deze wachtwoorden vindt u in de volgende onderwerpen.

64 Hoofdstuk 10 Beveiliging

BIOS-beheerderswachtwoord beheren

U kunt dit wachtwoord als volgt instellen, wijzigen of verwijderen:

1.

Open Computer Setup door de computer in te schakelen of opnieuw op te starten. Druk op esc terwijl het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu

Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup

(Opstarten) verschijnt, drukt u op f10 .

2.

Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Setup BIOS

Administrator Password (BIOS-beheerderswachtwoord instellen) en druk op enter .

● BIOS-beheerderswachtwoord instellen: typ het wachtwoord in het veld Enter New

Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en in het veld Confirm New Password

(Nieuwe wachtwoord bevestigen) . Druk daarna op enter .

● BIOS-beheerderswachtwoord wijzigen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter

Current Password (Huidige wachtwoord invoeren) en typ een nieuw wachtwoord in de velden Enter New Password (Nieuwe wachtwoord invoeren) en Confirm New

Password (Nieuwe wachtwoord bevestigen) . Druk daarna op enter .

● BIOS-beheerderswachtwoord verwijderen: typ het huidige wachtwoord in het veld Enter

Password (Wachtwoord invoeren) en druk vier keer op enter .

3.

Als u uw voorkeuren wilt opslaan en Computer Setup wilt afsluiten, selecteert u met de pijltoetsen Exit (Afsluiten) > Exit Saving Changes (Afsluiten en wijzigingen opslaan) .

De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.

BIOS-beheerderswachtwoord opgeven

Typ achter de prompt Enter Password (Wachtwoord opgeven) het beheerderswachtwoord en druk op enter . Na drie mislukte pogingen om het beheerderswachtwoord op te geven, moet u de computer opnieuw opstarten en het opnieuw proberen.

DriveLock-wachtwoord in Computer Setup gebruiken

VOORZICHTIG: noteer het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord voor DriveLock zorgvuldig en bewaar dit bij uw computer uit de buurt om te voorkomen dat de met DriveLock beschermde vaste schijf permanent onbruikbaar wordt. Als u beide DriveLock-wachtwoorden vergeet, is de vaste schijf permanent vergrendeld en kan deze niet meer worden gebruikt.

Met DriveLock voorkomt u ongeoorloofde toegang tot de inhoud van een vaste schijf. DriveLock kan alleen worden toegepast op de interne vaste schijf of schijven van de computer. Als DriveLockbeveiliging op een schijf wordt toegepast, moet een wachtwoord worden ingevoerd om toegang tot deze schijf te krijgen. Een schijfeenheid is alleen toegankelijk via een DriveLock-wachtwoord als de schijfeenheid is geplaatst in de computer of een geavanceerde poortreplicator.

Om DriveLock-beveiliging toe te passen op een interne vaste schijf, moet in Computer Setup een gebruikerswachtwoord en een hoofdwachtwoord worden ingesteld. Voor DriveLock-beveiliging zijn de volgende overwegingen van belang:

● Nadat DriveLock-beveiliging is toegepast op een vaste schijf, kan deze alleen nog worden gebruikt wanneer eerst het gebruikers- of hoofdwachtwoord wordt opgegeven.

● Het gebruikerswachtwoord is voor de dagelijkse gebruiker van de beveiligde vaste schijf. Het hoofdwachtwoord is ofwel voor de systeembeheerder ofwel voor de gebruiker.

Wachtwoorden gebruiken 65

● Het gebruikerswachtwoord en het hoofdwachtwoord mogen hetzelfde zijn.

● U kunt een gebruikers- of hoofdwachtwoord uitsluitend verwijderen door de DriveLockbeveiliging van de vaste schijf te verwijderen. DriveLock-beveiliging kan alleen met het hoofdwachtwoord van een schijf worden verwijderd.

DriveLock-wachtwoord beheren

Ga als volgt te werk om een DriveLock-wachtwoord in te stellen, te wijzigen of te verwijderen in

Computer Setup:

1.

Zet de computer aan en druk op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu"

(Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.

2.

Druk op f10 om Computer Setup te openen.

3.

Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > DriveLock

Password (DriveLock-wachtwoord) en volg de instructies op het scherm.

4.

Bevestig de DriveLock-beveiliging van de geselecteerde schijfeenheid door DriveLock te typen in het bevestigingsveld en vervolgens op enter te drukken.

OPMERKING: bij de DriveLock-bevestiging wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters.

De wijzigingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.

DriveLock-wachtwoord opgeven

Zorg ervoor dat de vaste schijf in de computer zelf is ondergebracht (niet in een optioneel dockingapparaat of externe MultiBay).

Wanneer u wordt gevraagd een DriveLock-wachtwoord op te geven, typt u het gebruikerswachtwoord of het hoofdwachtwoord (met hetzelfde type toetsen als waarmee u het wachtwoord heeft ingesteld). Druk daarna op enter .

Als u twee keer het verkeerde wachtwoord heeft ingevoerd, moet u de computer uitschakelen en het opnieuw proberen.

Automatische DriveLock van Computer Setup gebruiken

In een omgeving met meerdere gebruikers kunt u een wachtwoord instellen voor Automatische

DriveLock. Wanneer het wachtwoord voor Automatische DriveLock is ingeschakeld, worden een willekeurig gebruikerswachtwoord en een DriveLock-hoofdwachtwoord voor u gemaakt. Wanneer een van de gebruikers de wachtwoordgegevens opgeeft, worden hetzelfde willekeurige gebruikerswachtwoord en DriveLock-hoofdwachtwoord gebruikt om de schijfeenheid te ontgrendelen.

OPMERKING: zonder BIOS-beheerderswachtwoord heeft u geen toegang tot de voorzieningen van

Automatische DriveLock.

66 Hoofdstuk 10 Beveiliging

Wachtwoord voor Automatische DriveLock beheren

Ga als volgt te werk om een wachtwoord voor Automatische DriveLock in of uit te schakelen in

Computer Setup:

1.

Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer onder in het scherm het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) wordt weergegeven.

2.

Druk op f10 om Computer Setup te openen.

3.

Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen Security (Beveiliging) > Automatic

DriveLock (Automatische DriveLock) en volg de instructies op het scherm.

Firewallsoftware gebruiken

Firewalls zijn bedoeld om ongeoorloofde toegang tot een systeem of netwerk te voorkomen. Een firewall kan een softwareprogramma zijn dat u op uw computer en/of netwerk installeert of het kan een oplossing zijn die zowel uit hardware als software bestaat.

U kunt twee soorten firewalls in overweging nemen:

● hostgebaseerde firewallsoftware die alleen de computer beschermt waarop deze is geïnstalleerd;

● Netwerkfirewall—Netwerkfirewall's worden tussen de computers in een netwerk en de verbinding met het internet geïnstalleerd. Netwerkfirewall's kunnen specifieke apparaten zijn of apparaten zoals routers of switches met firewall mogelijkheden.

Wanneer een firewall is geïnstalleerd op een systeem, worden alle gegevens die vanaf en naar het systeem worden verzonden, gecontroleerd en vergeleken met een reeks door de gebruiker gedefinieerde beveiligingscriteria. Gegevens die niet aan deze criteria voldoen, worden geblokkeerd.

Mogelijk is er al een firewall geïnstalleerd op uw computer of netwerkapparatuur. Als dat niet het geval is, zijn er softwareoplossingen voor firewalls beschikbaar.

OPMERKING: in bepaalde situaties kan een firewall toegang tot spelletjes op internet blokkeren, het delen van printers of bestanden in een netwerk tegenhouden of toegestane bijlagen bij emailberichten blokkeren. U kunt dit probleem tijdelijk oplossen door de firewall uit te schakelen, de gewenste taak uit te voeren en de firewall weer in te schakelen. Configureer de firewall opnieuw als u het probleem blijvend wilt oplossen.

1.

Om de firewallinstellingen weer te geven of te wijzigen, selecteert u Computer > YaST .

OPMERKING: bij het openen van YaST wordt u verzocht het hoofdwachtwoord op te geven.

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Veiligheid en gebruikers en klik daarna in het rechterdeelvenster op Firewall .

OPMERKING: bij het wijzigen van firewallinstellingen wordt u verzocht het hoofdwachtwoord op te geven.

Optionele beveiligingskabel bevestigen

OPMERKING: van een beveiligingskabel moet op de eerste plaats een ontmoedigingseffect uitgaan. Deze voorziening kan echter niet voorkomen dat de computer verkeerd wordt gebruikt of wordt gestolen.

Firewallsoftware gebruiken 67

OPMERKING: het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel op de computer kan er anders uitzien dan op de afbeelding in dit gedeelte. Zie

Vertrouwd raken met de computer op pagina 4 voor de

plaats van het bevestigingspunt voor de beveiligingskabel.

1.

Leg de beveiligingskabel om een stevig verankerd voorwerp heen.

2.

Steek de sleutel (1) in het kabelslot (2) .

3.

Steek het kabelslot in het slot voor de beveiligingskabel op de computer (3) en vergrendel het kabelslot met de sleutel.

4.

Haal de sleutel uit het slot en bewaar deze op een veilige plaats.

Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen)

Op bepaalde computermodellen is een geïntegreerde vingerafdruklezer beschikbaar. Stel een gebruikersaccount met een wachtwoord in op de computer om de vingerafdruklezer te gebruiken. U kunt zich bij deze account aanmelden op de computer door de gekozen vinger over de lezer te halen.

Verificatie middels een vingerafdruk tijdens het aanmelden inschakelen

U schakelt als volgt verificatie middels een vingerafdruk tijdens het aanmelden in:

1.

Selecteer Computer > YaST .

2.

Geef uw hoofdwachtwoord op en klik op Doorgaan .

3.

Klik in het linkerdeelvenster op Hardware en klik daarna in het rechterdeelvenster op

Fingerprint Reader (Vingerafdruklezer) .

4.

Selecteer de optie Use Fingerprint Reader (Vingerafdruklezer gebruiken) .

OPMERKING: open het hulpprogramma voor gebruikersbeheer om uw vingerafdruk te registreren. U start dit hulpprogramma vanuit het dialoogvenster voor instelling van de account door het selectievakje naast Start user management after finish (Gebruikersbeheer starten na voltooiing) in te schakelen.

Vingerafdruk registreren

Als u uw vingerafdruk niet heeft geregistreerd bij het instellen van de gebruikersaccount, kunt u het hulpprogramma voor gebruikersbeheer openen om uw vingerafdrukinstellingen te wijzigen. Ga als

68 Hoofdstuk 10 Beveiliging

volgt te werk om het hulpprogramma voor gebruikersbeheer te open en uw vingerafdruk te registreren:

1.

Selecteer Computer > YaST .

2.

Geef uw hoofdwachtwoord op en klik op Doorgaan .

3.

Klik in het linkerdeelvenster op Veiligheid en gebruikers en klik daarna in het rechterdeelvenster op User and Group Management (Beheer van gebruikers en groepen) .

4.

Selecteer de account die u wilt wijzigen en klik op Bewerken .

5.

Klik op het tabblad Plug-Ins , klik op Set the user's fingerprint (Vingerafdruk van de gebruiker instellen) en klik op Launch (Starten) .

6.

Volg de instructies op het scherm om uw vingerafdruk te registreren.

OPMERKING: nadat uw vingerafdruk is geregistreerd, kunt u uw vinger over de vingerafdruklezer halen wanneer u de computer inschakelt, de computer ongrendelt of de pauzestand of de slaapstand beëindigt, in plaats van een wachtwoord te typen.

Vingerafdruklezer gebruiken (alleen bepaalde modellen) 69

11 Back-up en herstel

Bij een systeemfout kunt u het systeem herstellen in de staat van de recentste back-up. Als u nieuwe software en gegevensbestanden toevoegt, moet u periodiek back-ups van het systeem blijven maken om altijd een redelijk actuele back-up achter de hand te hebben.

De computer bevat door HP geleverde voorzieningen die zijn bedoeld om u te helpen bij het beveiligen van uw gegevens en het herstellen ervan als de computer niet meer werkt.

Back-up maken

1.

Maak meteen na het instellen van de computer herstelmedia. Raadpleeg

Systeemherstelactie uitvoeren op pagina 71 voor meer informatie.

2.

Maak regelmatig met het toevoegen van bestanden een back-up van het systeem en uw persoonlijke gegevens.

Een back-up maken van uw gegevens

Maak periodiek back-ups van uw computerbestanden om altijd een actuele back-up achter de hand te hebben. U kunt handmatig een back-up maken van uw gegevens op een optionele externe schijf, op een netwerkschijfeenheid of op schijven. Maak in de volgende situaties een back-up van het systeem:

● periodiek, op basis van een back-upschema;

● voordat de computer wordt gerepareerd of hersteld;

● voordat u hardware of software toevoegt of wijzigt.

U maakt als volgt een back-up van de bestanden in uw persoonlijke map met Backup Manager

Settings (Back-upbeheer Instellingen) :

1.

Selecteer Computer > Meer toepassingen > Hulpmiddelen > Backup Manager Settings

(Instellingen back-upbeheer). Klik vervolgens op Backup my home directory (Back-up maken van mijn persoonlijke map).

2.

Klik op Storage Destination Location (Opslagbestemming) en selecteer een locatie voor de back-up van uw gegevens.

3.

Klik op Schedule (Schema) en selecteer een tijdschema om periodiek back-ups te maken op een ingesteld tijdstip.

Om onmiddellijk een back-up te maken van uw gegevens, klikt u op Backup Now (Nu back-up maken) .

OPMERKING: controleer of u een locatie heeft geselecteerd voor het opslaan van de backupbestanden voordat u een back-up maakt van uw gegevens.

4.

Klik op Save and Backup (Opslaan en back-up maken) om het maken van de back-up te starten en de back-upinstellingen op te slaan.

70 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel

U zet back-upbestanden als volgt terug:

1.

Selecteer Computer > Meer toepassingen > Hulpmiddelen > Backup Manager Restore

(Back-upbeheer Terugzetten) .

2.

Klik op Backup Source (Back-upbron) en selecteer de locatie van de back-upbestanden.

3.

Klik op Restore Destination (Bestemming voor terugzetten) en selecteer de bestemming voor het terugzetten van de bestanden.

4.

Om alle bestanden van de geselecteerde locatie terug te zetten, klikt u op Restore all files (Alle bestanden terugzetten). Om alleen bepaalde bestanden terug te zetten, klikt u op Restore selected files (Geselecteerde bestanden terugzetten). Klik vervolgens op Select Files

(Bestanden selecteren) en selecteer de bestanden die moeten worden teruggezet.

5.

Klik onder Restore Point (Herstelpunt) op de tijd en datum van de back-up.

OPMERKING: als er meerdere back-ups zijn uitgevoerd, klikt u op Use the latest version

(Recentste versie gebruiken) om de recentste versie terug te zetten.

6.

Klik op Restore (Terugzetten) om het terugzetten van de bestanden te starten of klik op Cancel

(Annuleren) om het terugzetten te annuleren.

Systeemherstelactie uitvoeren

Met Recovery (Herstel) herstelt u de computer in de oorspronkelijke fabriekstoestand. U kunt een herstel-dvd met de HP Fabrieksimage maken. Hiervoor heeft u een geïnstalleerde of een externe dvd

±rw-optischeschijfeenheid nodig.

VOORZICHTIG: met Recovery wordt de inhoud van de vaste schijf volledig gewist en wordt de vaste schijf geformatteerd. Alle bestanden die u heeft gemaakt en alle software die u heeft geïnstalleerd op de computer, worden definitief verwijderd. Het herstelprogramma installeert het oorspronkelijke besturingssysteem en programma's en stuurprogramma's van HP die in de fabriek waren geïnstalleerd opnieuw. Software, stuurprogramma's en updates die niet door HP zijn geïnstalleerd, moeten handmatig opnieuw worden geïnstalleerd. Persoonlijke bestanden moeten worden hersteld door middel van een back-up.

Om de computer te herstellen met behulp van de herstel-dvd met de HP Fabrieksimage, maakt u eerst de herstelschijf. Dit doet u als volgt:

OPMERKING: u wordt aangeraden de herstel-dvd met de HP Fabrieksimage te maken voor het geval dat het systeem niet meer werkt.

1.

Selecteer Computer > Meer toepassingen .

2.

Klik in het linkerdeelvenster op Hulpmiddelen en klik daarna in het rechterdeelvenster op

Create HP Factory Image Restore DVD (Herstel-dvd met HP fabrieksimage maken) .

3.

Volg de aanwijzingen op het scherm om een imagebestand te maken waarmee u een herstelschijf kunt branden.

U herstelt de computer als volgt vanaf de herstelschijven:

1.

Maak indien mogelijk een back-up van al uw persoonlijke bestanden.

2.

Plaats de dvd voor het herstellen van de HP fabrieksimage in de optischeschijfeenheid en start de computer opnieuw op.

3.

Als de computer opnieuw opstart, drukt u op f9 om het menu met opstartopties van Computer

Setup te openen.

Systeemherstelactie uitvoeren 71

4.

Druk op de pijl-omlaag om Restore SLED HP-BNB preload image (SLED HP-BNB preloadimage herstellen) te selecteren in het opstartmenu van Linux en druk op enter .

5.

Selecteer met de pijltoetsen Yes (Ja) als u wordt gevraagd: Do you want to start the System-

Restore? (Wilt u Systeemherstel starten?)

6.

Volg de instructies op het scherm.

USB herstelopties (alleen bepaalde modellen)

Met de optie USB Recovery Disk On Key (flash drive) (Herstelschijf op USB-sleutel) kunt u een backupimage maken van het SLED-besturingssysteem dat op bepaalde HP zakelijke notebookcomputers is geïnstalleerd. Met deze Disk On Key (Schijf op sleutel) kunt het systeem herstellen naar de oorspronkelijke staat, wanneer de F11-hersteloptie niet beschikbaar is. Dit proces moet meteen uitgevoerd worden bij de aanschaf van de computer.

VOORZICHTIG: De USB-hersteloptie overschrijft alle gegevens op de harde schijf van de computer of op de Disk On Key (Schijf op sleutel) die voor dit herstelproces gebruikt wordt. Maak voordat u begint een back-up van alle gegevens op de Disk On Key (Schijf op sleutel) of de notebookcomputer die hersteld gaat worden.

OPMERKING: Het wordt door HP aanbevolen om de USB-herstelschijf te maken voor het geval het systeem niet meer werkt. De Disk On Key (Schijf op sleutel) die voor dit proces gebruikt wordt, moet groter zijn dan 4 GB.

Het maken van een USB Recovery Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel)

1.

Sluit de USB Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) aan op een USB-poort van de computer.

2.

Selecteer Computer > Meer toepassingen > Hulpmiddelen > USB-herstelschijf maken .

3.

Voer het root-wachtwoord in als u daarom wordt gevraagd.

4.

Selecteer USB Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) in de lijst.

5.

Klik op OK .

6.

Er verschijnt een dialoogvenster om u te herinneren dat alle gegevens op de USB-sleutel verwijderd worden. Klik om verder te gaan op OK . Klik anders op Annuleren en maak een backup van de inhoud van de Disk On Key (Schijf op sleutel) naar een andere computer.

7.

Tijdens de back-up wordt een statusdialoogvenster weergegeven.

OPMERKING: Tijdens het koppelen van de sleutel verschijnt een bestandsverkennervenster met de inhoud van de Disk On Key (Schijf op sleutel). U kunt dit venster als u wilt afsluiten. Het statusdialoogvenster wordt gesloten als de USB-herstelsleutel aangemaakt is. De USBherstelsleutel is klaar voor gebruik.

Het herstellen van een USB Recovery Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel)

VOORZICHTIG: Zorg ervoor dat voordat u het herstelproces begint, van alle gegevens op het systeem dat wordt hersteld een back-up is gemaakt. Het herstelproces verwijdert alle gegevens van het systeem dat wordt hersteld.

1.

Schakel de computer uit.

2.

Sluit de USB Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) aan op een USB-poort van de computer.

3.

Zet de computer aan en houdt de f9 -toets ingedrukt.

72 Hoofdstuk 11 Back-up en herstel

4.

Tijdens het opstarten vershijnt het Opstartopties -menu.

5.

Selecteer met de pijltoetsen USB Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) en druk op enter .

OPMERKING: De beschijving varieert afhankelijk van de aangesloten USB-sleutel. Elk item anders dan optische schijfeenheid, harde schijf of ethernet moet USB Recovery Disk On Key

(Herstelschijf op USB-sleutel) zijn.

6.

Druk na het selecteren van de USB Recovery Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) op enter . De USB Recovery Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) wordt opgestart.

7.

Als de USB Recovery Disk On Key (Herstelschijf op USB-sleutel) is opgestart, verschijnt een dialoogvenster met de vraag “Do you want to start the System-Restore?” (Wilt u het systeemherstel starten?) Als er geen back-up is gemaakt van de gegevens op de computer, kunt u met de tab-toets Nee selecteren. Het systeem wordt dan opnieuw opgestart. Maak een back-up van de systeemgegevens en herhaal de vorige stappen. Als er geen gegevens van de computer bewaard hoeven te worden, selecteert dan met de tab -toets Ja . Druk op enter om het herstelproces te starten.

8.

Volg de instructies op het scherm als alle bestanden naar het systeem gekopieerd zijn.

Alles verwijderen en SLED opnieuw installeren

Soms wilt u de computer op en bepaalde manier opnieuw formatteren of wilt u persoonlijke gegevens verwijderen voordat u de computer weggeeft of laat recyclen. Met het in dit gedeelte beschreven proces kunt u de computer op een snelle en eenvoudige manier terugzetten in de oorspronkelijke staat. Deze optie verwijdert alle persoonlijke gegevens, applicaties en instellingen van de computer en installeert het Linux besturingssysteem opnieuw.

BELANGRIJK: Met deze optie wordt geen back-up gemaakt van uw gegevens. Maak een back-up van de persoonlijke gegevens die u wilt behouden, voordat u deze optie uitvoert.

U kunt deze optie starten met de f11 -toets.

U gebruikt de f11 -toets als volgt:

Druk op f11 tijdens het opstarten van de computer.

– of –

Druk op f11 en houdt deze vast terwijl u de startknop indrukt.

De volgende opties zijn beschikbaar:

● Cancel/Reboot (Annuleren/opnieuw opstarten)—Start het systeem opnieuw. Er wordt geen enkele herstelactie uitgevoerd.

● Recover/Repair System (Systeem herstellen/repareren)—Met deze optie wordt een systeem dat niet goed functioneert, hersteld en blijven gebruikersgegevens behouden.

● Restore Factory System (Fabrieksinstellingen herstellen)—Met deze optie wordt het systeem teruggezet in de oorspronkelijke staat. Gebruikersgegevens worden niet behouden.

Selecteer een optie en volg de instructies op het scherm.

Alles verwijderen en SLED opnieuw installeren 73

12 Computer Setup (BIOS) en Advanced

System Diagnostics

Computer Setup, oftewel het BIOS (Basic Input/Output System), bevat instellingen voor de communicatie tussen alle invoer- en uitvoerapparaten in het systeem (zoals de schijfeenheden, het scherm, het toetsenbord, de muis en de printer). Computer Setup bevat ook instellingen voor de types geïnstalleerde randapparaten, de opstartvolgorde van de computer en de hoeveelheid systeem- en uitgebreid geheugen.

OPMERKING: Wees zeer voorzichtig wanneer u wijzigingen aanbrengt in Computer Setup. Fouten kunnen ertoe leiden dat de computer niet meer goed functioneert.

Computer Setup starten

OPMERKING: Een op een USB-poort aangesloten toetsenbord of muis kan in Computer Setup uitsluitend worden gebruikt wanneer de ondersteuning voor oudere USB-systemen is ingeschakeld.

Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten:

1.

Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.

2.

Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.

Computer Setup gebruiken

Navigeren en selecteren in Computer Setup

Ga als volgt te werk om te navigeren in Computer Setup en items te selecteren:

1.

Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.

● Als u een menu of menuonderdeel wilt selecteren, gebruikt u de tab -toets en de pijltoetsen en drukt u vervolgens op enter . U kunt ook gebruikmaken van een aanwijsapparaat om op het onderdeel te klikken.

● Klik op de pijl-omhoog of pijl-omlaag in de rechterbovenhoek van het scherm of gebruik de toetsen pijl-omhoog of pijl-omlaag om omhoog of omlaag te bladeren.

● Druk op esc om alle open dialoogvensters te sluiten en terug te keren naar het hoofdscherm van Computer Setup. Volg daarna de instructies op het scherm.

OPMERKING: U kunt navigeren door Computer Setup en selecties maken met behulp van de cursorbesturing (zoals het touchpad, de EasyPoint-muisbesturing of een USB-muis) of het toetsenbord.

2.

Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.

74 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics

Ga als volgt te werk om de menu's van Computer Setup af te sluiten:

● Klik op het pictogram Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten zonder uw wijzigingen op te slaan.

– of –

Selecteer met de tab -toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit

(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter .

– of –

● Klik op het pictogram Save (Opslaan) linksonder in het scherm en volg de instructies op het scherm om de menu's van Computer Setup te sluiten en uw wijzigingen op te slaan.

– of –

Selecteer met de tab -toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit

(Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter .

De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.

Fabrieksinstellingen herstellen in Computer Setup

OPMERKING: Het herstellen van de standaardwaarden is niet van invloed op de vasteschijfmodus.

Ga als volgt te werk om alle instellingen in Computer Setup terug te zetten op de fabriekswaarden:

1.

Schakel de computer in of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer de melding "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op esc om het opstartmenu te openen) onder in het scherm wordt weergegeven.

2.

Druk op f10 om naar Computer Setup te gaan.

3.

Selecteer met de cursorbesturing of met de pijltoetsen File (Bestand) > Restore defaults

(Standaardinstellingen herstellen).

4.

Volg de instructies op het scherm.

5.

Om de wijzigingen op te slaan en af te sluiten, klikt u op het pictogram Save (Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.

– of –

Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter .

De wijzigingen worden geactiveerd wanneer de computer opnieuw wordt opgestart.

OPMERKING: Uw wachtwoord- en beveiligingsinstellingen blijven ongewijzigd wanneer u de oorspronkelijke fabrieksinstellingen herstelt.

BIOS bijwerken

Mogelijk zijn op de website van HP updates beschikbaar van de software die bij de computer is geleverd.

De meeste software en BIOS-updates op de website van HP zijn verpakt in gecomprimeerde bestanden die SoftPaqs worden genoemd.

BIOS bijwerken 75

Sommige downloadpakketten bevatten een bestand met de naam Readme.txt. Dit bestand bevat informatie over de installatie en over het oplossen van problemen.

BIOS-versie bepalen

Als u wilt vaststellen of er een recentere BIOS-versie beschikbaar is voor de computer, moet u weten welke versie van het systeem-BIOS momenteel is geïnstalleerd.

BIOS-versiegegevens (ook wel ROM-datum of systeem-BIOS genoemd) kunnen als volgt worden weergegeven:

1.

Start Computer Setup.

2.

Gebruik de cursorbesturing of de pijltoetsen om File (Bestand) > System Information

(Systeeminformatie) te selecteren.

3.

Als u Computer Setup wilt afsluiten zonder uw wijzigingen op te slaan, klikt u op het pictogram

Exit (Afsluiten) linksonder in het scherm en volgt u de instructies op het scherm.

– of –

Selecteer met de tab -toets en de pijltoetsen File (Bestand) > Ignore Changes and Exit

(Wijzigingen negeren en afsluiten) en druk op enter .

OPMERKING: u kunt de BIOS-versie ook vaststellen door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten, op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de

ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt, en daarna op de toets f1 te drukken. Volg de instructies op het scherm om dit scherm af te sluiten.

BIOS-update downloaden

VOORZICHTIG: Om schade aan de computer of een mislukte installatie te voorkomen, downloadt en installeert u een BIOS-update alleen terwijl de computer met de netvoedingsadapter is aangesloten op een betrouwbare externe voedingsbron. Download of installeer een BIOS-update niet terwijl de computer op accuvoeding werkt of is aangesloten op een optioneel dockingapparaat of een optionele voedingsbron. Volg tijdens het downloaden en installeren de volgende instructies:

Schakel de stroomvoorziening van de computer niet uit door de stekker van het netsnoer uit het stopcontact te halen.

Sluit de computer niet af en activeer de pauzestand of de slaapstand niet.

Zorg dat u geen apparaten, kabels of snoeren plaatst, verwijdert, aansluit of loskoppelt.

1.

Open uw webbrowser. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar http://www.hp.com/go/ contactHP . Voor wereldwijde ondersteuning gaat u naar http://welcome.hp.com/country/us/en/ wwcontact_us.html

.

2.

Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden.

3.

Klik op de optie voor het downloaden van software en stuurprogramma's, typ het modelnummer van uw computer in het productvak en druk op enter . Volg de instructies op het scherm om de computer te selecteren en de BIOS-update te zoeken die u wilt downloaden.

4.

Klik op uw specifieke product in de lijst met modellen.

5.

Klik op het gewenste besturingssysteem.

76 Hoofdstuk 12 Computer Setup (BIOS) en Advanced System Diagnostics

6.

Ga naar het BIOS-gedeelte en download het BIOS-softwarepakket.

7.

Volg de installatie-instructies die zijn verstrekt bij het BIOS-softwarepakket dat u heeft gedownload.

OPMERKING: Nadat op het scherm is aangegeven dat de installatie is voltooid, kunt u het gedownloade bestand van de vaste schijf verwijderen.

Advanced System Diagnostics gebruiken

Met Advanced System Diagnostics kunt u diagnosetests uitvoeren om vast te stellen of de hardware van de computer naar behoren werkt. De volgende diagnosetests zijn beschikbaar in Advanced

System Diagnostics:

● Start-up test (Opstarttest): deze test analyseert de hoofdcomponenten van de computer die vereist zijn om de computer op te starten.

● Run-in test: deze test herhaalt de opstarttest en controleert op onvoorziene problemen die de opstarttest niet detecteert.

● Hard disk test (Vasteschijftest): deze test analyseert de fysieke conditie van de vaste schijf en controleert alle gegevens in elke sector van de vaste schijf. Als de test een beschadigde sector detecteert, wordt geprobeerd de gegevens naar een goede sector te verplaatsen.

● Memory test (Geheugentest): deze test analyseert de fysieke conditie van de geheugenmodules. Als er een fout wordt gemeld, vervangt u de geheugenmodules onmiddellijk.

● Battery test (Accutest): met deze test wordt de toestand van de accu geanalyseerd en wordt zo nodig de accu gekalibreerd. Als de accu de test niet doorstaat, neemt u contact op met de ondersteuning om het probleem te melden en een vervangende accu aan te schaffen.

● System Tune-Up (Systeemoptimalisatie): deze groep aanvullende tests controleert de computer om er zeker van te zijn dat de hoofdcomponenten correct werken. System Tune-Up voert langere en uitgebreidere tests uit voor de geheugenmodules, de SMART-kenmerken van de vaste schijf, het oppervlak van de vaste schijf, de accu (en de accukalibratie), het videogeheugen en de status van de WLAN-module.

In het venster Advanced System Diagnostics kunt u systeeminformatie en foutenlogbestanden weergeven.

U start Advanced System Diagnostics als volgt:

1.

Zet de computer aan of start de computer opnieuw op. Druk op esc terwijl het bericht "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) linksonder op het scherm wordt weergegeven. Wanneer het menu Startup (Opstarten) verschijnt, drukt u op f2 .

2.

Klik op de diagnosetest die u wilt uitvoeren en volg de instructies op het scherm.

OPMERKING: als u een diagnosetest die wordt uitgevoerd wilt stoppen, drukt u op esc .

Advanced System Diagnostics gebruiken 77

13 MultiBoot

Opstartvolgorde van apparaten

Als de computer wordt ingeschakeld, probeert het systeem op te starten vanaf geactiveerde opstartapparaten. Met het hulpprogramma Multiboot, dat in de fabriek is geactiveerd, wordt bepaald in welke volgorde het systeem de opstartapparaten naloopt om te proberen daarmee op te starten.

Opstartapparaten kunnen optischeschijfeenheden zijn, diskettedrives, netwerkinterfacekaarten

(NIC's), vaste schijven en USB-apparaten. Een opstartapparaat bevat (een medium met) bestanden die de computer nodig heeft om op de juiste manier op te starten en te functioneren.

OPMERKING: sommige opstartapparaten moeten in Computer Setup worden geactiveerd voordat ze als zodanig kunnen worden gebruikt.

De standaardinstelling is dat het systeem in de hierna aangegeven volgorde zoekt naar geactiveerde opstartapparaten en schijfeenheden om daarmee op te starten.

OPMERKING: sommige van de vermelde opstartapparaten en locaties van schijfeenheidruimtes worden mogelijk niet door de computer ondersteund.

● Upgraderuimte van de notebookcomputer

● Optischeschijfeenheid

● Vaste schijf van de notebookcomputer

● USB-diskettedrive

● USB-cd-rom-drive

● Vaste USB-schijf

● Ethernet op de notebookcomputer

● Secure Digital-geheugenkaart (SD)

● Upgraderuimte van het dockingstation

● Externe SATA-drive

U kunt de volgorde waarin het systeem naar een opstartapparaat zoekt, wijzigen in Computer Setup.

U kunt ook op esc drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de

ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt. Druk daarna op f9 . Als u op f9 drukt, wordt een menu weergegeven met de geactiveerde opstartapparaten, waaruit u er een kunt kiezen. Tot slot kunt u met MultiBoot Express de computer zo configureren dat u steeds bij het opstarten wordt gevraagd welk opstartapparaat u wilt gebruiken.

78 Hoofdstuk 13 MultiBoot

Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup

De computer start alleen op vanaf een USB-apparaat of een netwerkadapter als de eenheid eerst in

Computer Setup is geactiveerd als opstarteenheid.

Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een USB-apparaat of een netwerkadapter te activeren als opstartapparaat:

1.

Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.

2.

Druk op f10 om Computer Setup te openen.

3.

Als u opstartmedia in USB-schijfeenheden of in schijfeenheden in een optioneel dockingapparaat (alleen bepaalde modellen) wilt inschakelen, selecteert u met de pijltoetsen

System Configuration (Systeemconfiguratie) > Device Configurations

(Apparaatconfiguraties) . Controleer of USB legacy support (USB-ondersteuning voor oudere systemen) is geselecteerd.

OPMERKING: de optie USB-poort moet zijn ingeschakeld om de USB-ondersteuning voor oudere systemen te kunnen gebruiken. Deze optie wordt ingeschakeld in de fabriek. Als de poort is uitgeschakeld, schakelt u deze als volgt weer in: selecteer System Configuration

(Systeemconfiguratie) > Port Options (Poortopties) en USB Port (USB-poort) .

– of –

Als u een netwerkadapter wilt inschakelen, selecteert u achtereenvolgens System

Configuration (Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en PXE Internal NIC boot (Opstarten vanaf PXE interne netwerkadapter) .

4.

Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save

(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.

– of –

Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter .

De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.

OPMERKING: als u een netwerkadapter wilt aansluiten op een Preboot eXecution Environmentserver (PXE) of Remote Program Load-server (RPL) zonder gebruik te maken van MultiBoot, drukt u op esc wanneer het bericht "Press the ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu

Opstarten) onder aan het scherm verschijnt, en drukt u daarna snel op f12 .

Opstartapparaten inschakelen in Computer Setup 79

Wijzigingen in de opstartvolgorde overwegen

Houd rekening met het volgende als u de opstartvolgorde wilt wijzigen:

● Wanneer de computer opnieuw wordt opgestart nadat de opstartvolgorde is gewijzigd, probeert de computer op te starten op basis van de nieuwe opstartvolgorde.

● Als er meer dan één type opstarteenheid is, probeert de computer op te starten vanaf het eerste apparaat van elk type opstartapparaat (met uitzondering van optischeschijfeenheden). Als de computer bijvoorbeeld is aangesloten op een optioneel dockingapparaat dat een vaste schijf bevat, wordt deze vaste schijf in de opstartvolgorde weergegeven als vaste USB-schijf. Als het systeem probeert op te starten vanaf deze vaste USB-schijf, en dat lukt niet, wordt daarna niet geprobeerd om op te starten vanaf de vaste schijf in de vasteschijfruimte. In plaats daarvan probeert het systeem op te starten vanaf het volgende type apparaat in de opstartvolgorde. Als er echter twee optischeschijfeenheden zijn en het systeem niet kan opstarten vanaf de eerste optischeschijfeenheid (omdat deze eenheid geen medium bevat of omdat het geen opstartmedium betreft), dan probeert het systeem op te starten vanaf de tweede optischeschijfeenheid.

● Als u de opstartvolgorde wijzigt, verandert u daarmee ook de logische-driveaanduidingen. Als u bijvoorbeeld opstart vanaf een cd-rom-drive met een schijf die is geformatteerd als drive C, wordt die cd-rom-drive drive C, terwijl de vaste schijf in de vasteschijfruimte drive D wordt.

● De computer start alleen op vanaf een NIC-apparaat als dat apparaat eerst is ingeschakeld in het menu Built-In Device Options (Opties voor geïntegreerde apparaten) in Computer Setup en als opstarten vanaf het apparaat is ingeschakeld in het menu Boot Options (Opstartopties) van

Computer Setup. Opstarten vanaf een NIC heeft geen gevolgen voor de logischedriveaanduidingen, omdat er geen driveaanduiding aan de NIC is toegekend.

● Schijfeenheden in een optioneel dockingapparaat worden voor de opstartvolgorde beschouwd als externe USB-apparaten.

MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen

U kunt MultiBoot op de volgende manieren gebruiken:

● In Computer Setup een wijziging aanbrengen in de volgorde waarin bij het aanzetten van de computer wordt gezocht naar een opstartapparaat.

● Het opstartapparaat dynamisch kiezen door op esc te drukken wanneer het bericht "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt, en daarna op f9 te drukken om het menu Boot Options (Opstartopties) te openen.

● U kunt met MultiBoot Express variabele opstartvolgordes instellen. Hierbij wordt u gevraagd een opstartapparaat te kiezen, telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart.

Nieuwe opstartvolgorde instellen in Computer Setup

Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en een opstartvolgorde in te stellen die iedere keer wordt gebruikt als de computer wordt gestart of opnieuw wordt opgestart:

1.

Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.

2.

Druk op f10 om Computer Setup te openen.

80 Hoofdstuk 13 MultiBoot

3.

Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen de lijst Legacy Boot Order

(Opstartvolgorde van bestaande apparaten) en druk op enter .

4.

Om het apparaat hoger in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de pijl omhoog of drukt u op de toets + .

– of –

Om het apparaat lager in de opstartvolgorde te plaatsen, klikt u met een aanwijsapparaat op de pijl omlaag of drukt u op de toets .

5.

Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save

(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.

– of –

Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter .

De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.

Op dynamische wijze een opstartapparaat kiezen met de f9-prompt

Als u dynamisch een opstartapparaat wilt kiezen voor de huidige opstartsequentie, gaat u als volgt te werk:

1.

Open het menu Select Boot Device (Opstartapparaat selecteren) door de computer aan te zetten of opnieuw op te starten en op esc te drukken wanneer het bericht "Press the ESC key for

Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.

2.

Druk op f9 .

3.

Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen een opstartapparaat en druk op enter .

De wijzigingen zijn onmiddellijk van kracht.

MultiBoot Express instellen

Ga als volgt te werk om Computer Setup te starten en de computer zodanig te configureren dat telkens wanneer u de computer aanzet of opnieuw opstart, het menu met opstartapparaten van

MultiBoot wordt weergegeven:

1.

Zet de computer aan of start deze opnieuw op en druk op esc wanneer het bericht "Press the

ESC key for Startup Menu" (Druk op de ESC-toets voor menu Opstarten) onder aan het scherm verschijnt.

2.

Druk op f10 om Computer Setup te openen.

3.

Selecteer met een aanwijsapparaat of met de pijltoetsen System Configuration

(Systeemconfiguratie) > Boot Options (Opstartopties) en druk op enter .

4.

In het veld Multiboot Express Popup Delay (Sec) (Wachttijd Multiboot Express menu (in seconden)) geeft u op hoe lang (in seconden) het menu met opstartapparaten moet worden weergegeven, voordat de computer wordt opgestart overeenkomstig de huidige MultiBootinstelling. (Als u 0 kiest, wordt het Express Boot-menu met opstartapparaten niet weergegeven.)

5.

Om uw wijzigingen op te slaan en Computer Setup af te sluiten, klikt u op het pictogram Save

(Opslaan) in de linkerbenedenhoek van het scherm en volgt u de instructies op het scherm.

– of –

MultiBoot-voorkeursinstellingen kiezen 81

Selecteer met de pijltoetsen File (Bestand) > Save Changes and Exit (Wijzigingen opslaan en afsluiten) en druk op enter .

De voorkeursinstellingen zijn van kracht zodra de computer opnieuw is opgestart.

MultiBoot Express-voorkeuren invoeren

Wanneer het Express Boot-menu wordt weergegeven tijdens het opstarten, heeft u de volgende mogelijkheden:

● Als u een opstarteenheid wilt opgeven in het menu Express Boot, selecteert u de gewenste locatie binnen de toegestane tijd en drukt u op enter .

● Als u wilt voorkomen dat de computer de huidige MultiBoot-instelling kiest, drukt u op een willekeurige toets voordat de toegestane tijd is verstreken. De computer start hierna pas op nadat u een opstartapparaat heeft geselecteerd en op enter heeft gedrukt.

● Als u de computer wilt opstarten met de huidige MultiBoot-instelling, wacht u tot de toegestane tijd is verstreken.

82 Hoofdstuk 13 MultiBoot

A Problemen oplossen en ondersteuning

Problemen oplossen

In de volgende gedeelten vindt u informatie over algemene problemen en oplossingen.

De computer kan niet worden ingeschakeld

Als de computer niet wordt ingeschakeld wanneer u op de aan/uit-knop drukt, kunnen de volgende suggesties u wellicht helpen te achterhalen waarom de computer niet opstart:

● Als de computer is aangesloten op een stopcontact, controleert u of het stopcontact voldoende voeding levert door een ander elektrisch apparaat op het stopcontact aan te sluiten.

OPMERKING: gebruik alleen de bij de computer geleverde netvoedingsadapter of een netvoedingsadapter die door HP is goedgekeurd voor deze computer.

● Als de computer is aangesloten op een andere externe voedingsbron dan een stopcontact, sluit de computer dan met behulp van de netvoedingsadapter aan op een stopcontact. Controleer of het netsnoer en de netvoedingsadapter goed zijn aangesloten.

Het computerscherm is leeg

Als u de computer niet heeft uitgeschakeld maar het scherm leeg blijft, kunnen een of meer van de volgende instellingen de oorzaak vormen:

● De computer staat in de pauzestand of de slaapstand. Om de pauzestand of de slaapstand te beëindigen, drukt u de aan/uit-knop kort in. De pauzestand en de slaapstand zijn energiebesparingsvoorzieningen die het beeldscherm uitschakelen. De pauzestand en de slaapstand kunnen automatisch worden geactiveerd als de computer is ingeschakeld maar niet wordt gebruikt, of als de acculading een laag niveau heeft bereikt. Om deze en andere voedingsinstellingen te wijzigen, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Accu in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk, en klik u vervolgens op Voorkeuren .

● De computer is niet ingesteld om het beeld op het scherm weer te geven. Druk op fn + f4 om de weergave te schakelen naar het beeldscherm van de computer. Voor de meeste modellen geldt dat wanneer een optioneel extern weergaveapparaat, bijvoorbeeld een monitor, is aangesloten op de computer, het beeld kan worden weergegeven op het computerscherm of op het externe weergaveapparaat of op beide apparaten tegelijk. Wanneer u herhaaldelijk op fn + f4 drukt, wordt de weergave afwisselend geschakeld tussen het beeldscherm van de computer, een of meer externe beeldschermen en gelijktijdige weergave op alle apparaten.

De software werkt niet goed

Als de software niet of abnormaal reageert, start u de computer opnieuw op door Computer >

Afsluiten > Herstarten te selecteren. Als u de computer niet opnieuw kunt opstarten aan de hand

van deze procedure, raadpleegt u het volgende gedeelte, De computer staat aan maar reageert niet op pagina 84 .

Problemen oplossen 83

De computer staat aan maar reageert niet

Wanneer de computer is ingeschakeld maar niet reageert op opdrachten van de software of het toetsenbord, voert u de volgende noodprocedures voor afsluiten uit in de aangegeven volgorde, totdat de computer wordt afgesloten:

VOORZICHTIG: noodprocedures voor afsluiten resulteren in het verlies van niet-opgeslagen gegevens.

● Druk op de aan/uit-knop en houd deze minimaal vijf seconden ingedrukt.

● Koppel de externe voedingsbron los en verwijder de accu uit de computer.

De computer is ongewoon warm

Als de computer in gebruik is, kan deze warm aanvoelen. Dit is een normaal verschijnsel. Wanneer de computer echter ongewoon warm aanvoelt, is de computer mogelijk oververhit als gevolg van een geblokkeerde ventilatieopening.

Als u vermoedt dat de computer oververhit raakt, laat u de computer afkoelen tot kamertemperatuur.

Zorg dat alle ventilatieopeningen nergens door worden geblokkeerd tijdens het gebruik van de computer.

WAARSCHUWING!

Werk niet met de computer op uw schoot en blokkeer de ventilatieopeningen van de computer niet, om de kans op brandwonden of oververhitting van de computer te verkleinen.

Gebruik de computer alleen op een stevige, vlakke ondergrond. Zorg dat de luchtcirculatie niet wordt geblokkeerd door een voorwerp van hard materiaal, zoals een optionele printer naast de computer, of een voorwerp van zacht materiaal, zoals een kussen, een kleed of kleding. Zorg er ook voor dat de netvoedingsadapter tijdens het gebruik niet in contact kan komen met de huid of een voorwerp van zacht materiaal. De temperatuur van de computer en de netvoedingsadapter blijft binnen de temperatuurlimieten voor de oppervlakken die toegankelijk zijn voor de gebruiker, zoals bepaald in de

International Standard for Safety of Information Technology Equipment (IEC 60950).

OPMERKING: de ventilator van de computer start automatisch om interne onderdelen te koelen en oververhitting te voorkomen. Het is normaal dat de interne ventilator automatisch aan- en uitgaat terwijl u met de computer werkt.

84 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning

Een extern apparaat werkt niet

Probeer de volgende suggesties als een extern apparaat niet goed werkt:

● Schakel het apparaat in volgens de instructies van de fabrikant.

● Controleer of alle apparaataansluitingen correct zijn.

● Controleer of het apparaat elektrische voeding krijgt.

● Controleer of het apparaat, met name als het een ouder apparaat betreft, compatibel is met het besturingssysteem.

● Controleer of de juiste stuurprogramma's en de recentste versies hiervan zijn geïnstalleerd.

De draadloze netwerkverbinding werkt niet

Ga als volgt te werk als een draadloze netwerkverbinding niet goed werkt:

● Om een draadloos of bekabeld apparaat voor draadloze communicatie te activeren of deactiveren, klikt u met de rechtermuisknop op het pictogram Netwerkverbinding in het systeemvak aan de rechterkant van de taakbalk. Om apparaten te activeren, schakelt u het selectievakje van de menuoptie in. Om het apparaat te deactiveren, schakelt u het selectievakje uit.

● Controleer of het apparaat voor draadloze communicatie is ingeschakeld.

● Controleer of de draadloze antennes van de computer nergens door worden geblokkeerd.

● Controleer of het kabel- of DSL-modem en het netsnoer daarvan correct zijn aangesloten en of de lampjes op het kabel- of DSL-modem branden.

● Controleer of de draadloze router of het draadloze toegangspunt correct is aangesloten op de netvoedingsadapter en het kabel- of DSL-modem, en of de lampjes branden.

● Koppel alle kabels los en sluit ze opnieuw aan. Schakel vervolgens het apparaat uit en opnieuw in.

De lade van de optischeschijfeenheid gaat niet open bij het verwijderen van een cd of dvd

1.

Steek het uiteinde van een paperclip (1) in de ontgrendelingsopening in het voorpaneel van de schijfeenheid.

2.

Druk voorzichtig op de paperclip om de lade te ontgrendelen en trek de lade vervolgens zo ver mogelijk uit (2) .

Problemen oplossen 85

3.

Verwijder de schijf (3) uit de lade door voorzichtig op de as te drukken terwijl u de schijf aan de randen optilt. Houd de schijf bij de randen vast en raak het oppervlak niet aan.

OPMERKING: als de lade niet volledig kan worden uitgetrokken, houdt u de schijf voorzichtig enigszins schuin bij het verwijderen.

4.

Sluit de lade en berg de schijf op in het bijbehorende doosje.

86 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning

De optischeschijfeenheid wordt niet gedetecteerd

Als het besturingssysteem een geïnstalleerd apparaat niet detecteert, kan het zijn dat het apparaatstuurprogramma ontbreekt of beschadigd is.

1.

Verwijder eventuele schijven uit de optischeschijfeenheid.

2.

Klik op Computer en vervolgens op Systeem-monitor .

3.

Zoek op het tabblad Hardware de Opslagmediumcontroller in de kolom Type .

4.

Klik op het driehoekje naast de apparaten tot u de optischeschijfeenheid heeft gevonden. Als de schijfeenheid vermeld staat, moet deze naar behoren werken.

Een schijf wordt niet afgespeeld

● Sla uw werk op en sluit alle geopende programma's af voordat u een cd of dvd afspeelt.

● Verbreek de verbinding met internet voordat u een cd of dvd afspeelt.

● Controleer of de schijf juist is geplaatst.

● Controleer of de schijf schoon is. Maak de schijf zo nodig schoon met gefilterd water en een pluisvrije doek. Veeg van het midden van de schijf naar de buitenrand.

● Controleer de schijf op krassen. Als u krassen vindt, behandel de schijf dan met een reparatieset voor optische schijven. Dergelijke sets zijn te koop in veel elektronicazaken.

● Schakel de pauzestand uit alvorens de schijf af te spelen.

Activeer de slaapstand of de pauzestand niet tijdens het afspelen van een schijf. Als u dat wel doet, verschijnt mogelijk een waarschuwing waarin u wordt gevraagd of u door wilt gaan. Klik op

Nee wanneer dit bericht wordt weergegeven. Nadat u op Nee heeft geklikt, kan het volgende gebeuren:

◦ Het afspelen wordt hervat.

– of –

◦ Het afspeelvenster in het multimediaprogramma wordt gesloten. Klik op de knop Afspelen in uw multimediaprogramma om de schijf weer af te spelen. Heel soms komt het voor dat u het programma moet afsluiten en opnieuw moet starten.

Een film is niet zichtbaar op een extern beeldscherm

1.

Als zowel het beeldscherm van de computer als een extern beeldscherm zijn ingeschakeld, drukt u een of meer keren op fn + f4 om te schakelen tussen de twee beeldschermen.

2.

Configureer de monitorinstellingen zodanig dat het externe beeldscherm het primaire beeldscherm wordt: a.

Klik met de rechtermuisknop op een leeg gedeelte van het bureaublad en selecteer

Schermresolutie .

b.

Geef een primair en een secundair beeldscherm op.

OPMERKING: als beide beeldschermen worden gebruikt, verschijnt het dvd-beeld niet op een beeldscherm dat is ingesteld als secundair beeldscherm.

Problemen oplossen 87

Het branden van een schijf begint niet of stopt voordat het brandproces is voltooid

● Controleer of alle programma's zijn afgesloten.

● Schakel de pauzestand en de slaapstand uit.

● Controleer of u het juiste type schijf voor uw schijfeenheid gebruikt.

● Controleer of de schijf correct is geplaatst.

● Selecteer een lagere schrijfsnelheid en probeer het opnieuw.

● Als u een schijf kopieert, slaat u de informatie van de bronschijf op de vaste schijf op voordat u probeert de inhoud te branden op een nieuwe schijf. Brand daarna de nieuwe schijf vanaf de vaste schijf.

Contact opnemen met de klantenservice

Als de informatie in deze handleiding geen uitsluitsel geeft over uw vragen, kunt u contact opnemen met de ondersteuning. Voor ondersteuning in de VS gaat u naar http://www.hp.com/go/contactHP .

Ga voor wereldwijde ondersteuning naar http://welcome.hp.com/country/us/en/wwcontact_us.html

Hier kunt u:

● online chatten met een technicus van HP;

OPMERKING: als een chatgesprek niet mogelijk is in een bepaalde taal, is deze optie wel beschikbaar in het Engels.

● een e-mail sturen aan de klantenondersteuning;

● telefoonnummers voor ondersteuning opzoeken;

● een HP servicecentrum opzoeken.

88 Bijlage A Problemen oplossen en ondersteuning

Labels

De labels die zijn aangebracht op de computer, bieden informatie die u nodig kunt hebben wanneer u problemen met het systeem probeert op te lossen of wanneer u de computer in het buitenland gebruikt:

● Label met serienummer: biedt belangrijke informatie, waaronder:

(3)

(4)

(5)

Onderdeel

(1)

(2)

Productnaam

Serienummer (s/n)

Artikelnummer/productnummer (p/n)

Garantieperiode

Modelbeschrijving

Houd deze gegevens bij de hand wanneer u contact opneemt met de technische ondersteuning.

Het label met het serienummer bevindt zich in de accuruimte.

● Label met kennisgevingen: bevat kennisgevingen betreffende het gebruik van de computer. Het label met kennisgevingen bevindt zich onder het onderpaneel.

● Certificeringslabel(s) voor draadloze communicatie (alleen bepaalde modellen): bevat(ten) informatie over optionele apparatuur voor draadloze communicatie en de keurmerken van diverse landen waar de apparatuur is goedgekeurd en toegestaan voor gebruik. Als uw computermodel is voorzien van een of meer apparaten voor draadloze communicatie, is de computer voorzien van een of meer van deze certificeringslabels. U kunt deze informatie nodig hebben wanneer u de computer in het buitenland gebruikt. Labels met keurmerken voor apparatuur voor draadloze communicatie bevinden zich in de accuruimte.

Labels 89

B Computer schoonmaken

Schoonmaakproducten

Gebruik de volgende producten om de computer veilig schoon te maken en te desinfecteren:

● Dimethyl benzyl ammonium chloride 0,3 procent maximale concentratie (bijvoorbeeld: kiemdodende wegwerpdoekjes. Deze doekjes zijn er van een aantal merken).

● Glasreiniger zonder alcohol

● Zeepsop (op basis van milde zeep)

● Droge microvezelschoonmaakdoek of zemen lap (antistatisch, zonder olie)

● Antistatische doekjes

VOORZICHTIG: vermijd de volgende schoonmaakproducten:

Sterke oplosmiddelen, zoals aceton, ammoniumchloride, methyleenchloride en koolwaterstoffen.

Deze kunnen het oppervlak van de computer onherstelbaar beschadigen.

Vezelhoudende materialen, zoals papieren zakdoekjes, die krassen kunnen veroorzaken op de computer. In deze krassen kunnen zich in de loop der tijd vuildeeltjes en schoonmaakmiddelen ophopen.

Schoonmaakprocedures

Volg de procedures in dit gedeelte om de computer veilig schoon te maken.

WAARSCHUWING!

Probeer de computer niet schoon te maken terwijl die is ingeschakeld, om het risico van elektrische schokken of schade aan onderdelen te beperken.

1.

Schakel de computer uit.

2.

Koppel de computer los van een externe voedingsbron.

3.

Koppel alle externe apparaten met eigen voeding los.

VOORZICHTIG: Spuit geen schoonmaakmiddelen of vloeistoffen rechtstreeks op het oppervlak van de computer. Vloeistoffen die op het oppervlak terechtkomen, kunnen onherstelbare schade toebrengen aan interne onderdelen.

Beeldscherm schoonmaken

Veeg het beeldscherm voorzichtig schoon met een zachte, pluisvrije doek die is bevochtigd met een alcoholvrij glasreinigingsmiddel. Zorg dat het beeldscherm droog is voordat u de computer dichtdoet.

Zijkanten en bovenkant schoonmaken

Om de zijkanten en de bovenkant schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte microvezeldoek of een zemen lap die is bevochtigd met een van de schoonmaakoplossingen die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.

90 Bijlage B Computer schoonmaken

OPMERKING: wanneer u de bovenkant van de computer schoonmaakt, veegt u in een cirkelbeweging om vuil en stofdeeltjes te verwijderen.

Touchpad en toetsenbord schoonmaken

VOORZICHTIG: zorg bij het schoonmaken van het touchpad en het toetsenbord dat er geen vloeistoffen tussen de toetsen komen. Hierdoor kunnen interne componenten blijvend beschadigd raken.

● Om het touchpad en het toetsenbord schoon te maken en te desinfecteren, gebruikt u een zachte microvezeldoek of een zemen lap die is bevochtigd met een van de schoonmaakoplossingen die eerder zijn beschreven. U kunt ook een kiemdodend wegwerpdoekje gebruiken.

● Gebruik een spuitbus met perslucht met een verlengstuk om te voorkomen dat toetsen blijven hangen en om stof, pluisjes en vuildeeltjes te verwijderen van het toetsenbord.

WAARSCHUWING!

Gebruik geen stofzuiger om het toetsenbord schoon te maken. Zo beperkt u het risico van een elektrische schok en schade aan de interne onderdelen. Een stofzuiger kan stofdeeltjes op het oppervlak van het toetsenbord achterlaten.

Schoonmaakprocedures 91

C Specificaties

Ingangsvermogen

De gegevens over elektrische voeding in dit gedeelte kunnen van pas komen als u internationaal wilt reizen met de computer.

De computer werkt op gelijkstroom, die kan worden geleverd via netvoeding of via een voedingsbron voor gelijkstroom. De netvoedingsbron moet 100-240 V, 50-60 Hz als nominale specificaties hebben.

Hoewel de computer kan worden gevoed via een aparte gelijkstroomvoedingsbron, wordt u dringend aangeraden de computer alleen aan te sluiten via een netvoedingsadapter of een gelijkstroombron die door HP is geleverd en goedgekeurd voor gebruik met deze computer.

De computer is geschikt voor gelijkstroom binnen de volgende specificaties.

Ingangsvermogen

Netspanning in bedrijf en werkstroom

Capaciteit

19,5 V gelijkstroom bij 3,33 A - 65 W, Smartnetvoedingsadapter

19,5 V gelijkstroom bij 4.62 A - 90 W, Smartnetvoedingsadapter

OPMERKING: dit product is ontworpen voor IT-elektriciteitsnetten in Noorwegen met een fasefasespanning van maximaal 265 V wisselspanning.

OPMERKING: de bedrijfsspanning en werkstroom van de computer vindt u op het label met kennisgevingen in de accuruimte.

Omgevingsvereisten

Factor

Temperatuur

In bedrijf

Buiten bedrijf

Metrisch

5°C tot 35°C

-20°C tot 60°C

Relatieve luchtvochtigheid (zonder condensatie)

In bedrijf 10% tot 90%

Buiten bedrijf

Maximale hoogte (zonder drukcabine)

5% tot 95%

In bedrijf

Buiten bedrijf

-15 m tot 3.048 m

-15 m tot 12.192 m

VS

41°F tot 95°F

-4°F tot 140°F

10% tot 90%

5% tot 95%

-50 ft tot 10.000 ft

-50 ft tot 40.000 ft

92 Bijlage C Specificaties

D Elektrostatische ontlading

Elektrostatische ontlading is het vrijkomen van statische elektriciteit wanneer twee objecten met elkaar in aanraking komen, bijvoorbeeld de schok die u krijgt wanneer u over tapijt loopt en vervolgens een metalen deurklink aanraakt.

Elektronische onderdelen kunnen beschadigd raken door een ontlading van statische elektriciteit via vingers of andere elektrostatische geleiders. Neem de volgende voorschriften in acht om het risico van schade aan de computer of een schijfeenheid, of verlies van gegevens te beperken:

● Als u de computer moet loskoppelen met het oog op instructies voor het verwijderen of installeren van onderdelen, zorg dan voor een goede aarding voordat u de computer loskoppelt.

Pas daarna kunt u de behuizing openen.

● Bewaar onderdelen in de antistatische verpakking totdat u klaar bent om ze te installeren.

● Raak pinnen, aansluitingen en circuits niet aan. Zorg dat u elektronische onderdelen zo min mogelijk hoeft aan te raken.

● Gebruik niet-magnetisch gereedschap.

● Raak, voordat u onderdelen aanraakt, een ongeverfd metalen oppervlak van het onderdeel aan, zodat u niet statisch geladen bent.

● Als u een onderdeel verwijdert, doet u het in een antistatische verpakking.

Neem contact op met de klantenservice voor meer informatie over statische elektriciteit of voor ondersteuning bij het verwijderen van onderdelen.

93

Index

A

Aan/uit-knop, herkennen 6

Aan/uit-lampjes 5

Accu

afvoeren 43

lage acculading 40

opbergen 42

opladen 39

plaatsen 38

temperatuur 42

verwijderen 38 voeding 38

voeding besparen 42

werktijd 40

Accu, ontgrendelingen 38

Acculading, kritiek laag niveau

41

Accu-ontgrendelingen 14

Accuruimte 14

Actietoetsen

geluidsvolume 30

Afsluiten 35

Apparaten voor draadloze

communicatie, types 16

Audiofuncties, controleren 31

Audio-ingang (microfooningang),

herkennen 11

Audio-uitgang

(hoofdtelefoonuitgang),

herkennen 11

Audiovoorzieningen 30

B

Back-up 70

Bedrijfs-WLAN, verbinding met

17

Beeldscherm, toetsen voor

helderheid 23

Beheren, BIOS-

beheerderswachtwoord 65

Beheren, DriveLock-wachtwoord

65

Beschrijfbare media 35

Besparen, accuvoeding 42

Besturingssysteem 35

wachtwoorden ingesteld in 64

Besturingssysteemlogo, toets

herkennen 8, 9

Besturingssysteemtoepassingen,

toets herkennen 8

Beveiliging, draadloze

communicatie 20

Beveiligingskabel 67

Beveiligingskabel,

bevestigingspunt herkennen 11

Bevestigingspunt

beveiligingskabel 11

bevestigingsschroef, gebruiken

45

BIOS

update downloaden 76

updaten 75

versie bepalen 76

BIOS-beheerderswachtwoord

beheren 65 maken 65 opgeven 65

Bluetooth, label 89

Bluetooth-apparaat 21

C

Caps Lock-lampje, herkennen 5

computer opnieuw instellen 73

Computer schoonmaken 90

Computer Setup fabrieksinstellingen herstellen

75

MultiBoot Express-prompt

instellen 81

navigeren en selecteren 74

opstartapparaten inschakelen

79

opstartvolgorde instellen 80

wachtwoorden ingesteld in 64

Configureren

audio voor HDMI 34

Connectoren

Voeding 12

Controleren, audiofuncties 31

D

Draadloos netwerk (WLAN) 21

benodigde apparatuur 19

beveiliging 20

definitie 16

verbinding maken 17

verbinding met bedrijfs-

WLAN 17

verbinding met openbaar

WLAN 17

Draadloze communicatie,

codering 20

Draadloze communicatie, knop

gebruiken 17

herkennen 7

Draadloze communicatie, lampje

5, 17

Draadloze communicatie,

pictogram 16

DriveLock-wachtwoord

beheren 65 maken 65

E

Elektrische voeding, besparen 42

Elektrostatische ontlading 93

Externe apparaten 59

Externemonitorpoort 12, 31

Externe schijfeenheid 59

F

Firewall 20

Fn-toets, herkennen 8, 9, 23

Functietoetsen

herkennen 8, 9

G

Geheugenmodule

herkennen 15

plaatsen 61

verwijderen 60

Geïntegreerde webcam, lampje

herkennen 13

Geïntegreerd numeriek

toetsenblok, herkennen 9, 25

94 Index

Geïntegreerd numeriek

toetsenblok herkennen 25

Geluidsvolume

aanpassen 30 knoppen 30 toetsen 30

H

HDMI, audio configureren 34

HDMI-poort

aansluiten 33

herkennen 12

Herstel 70

High-definitionapparatuur,

aansluiten 33

Hoofdtelefoonuitgang (audio-

uitgang) 11

Hotkeys

beschrijving 23 gebruiken 23 geluidsvolume aanpassen 23

helderheid van beeldscherm

verhogen 23

helderheid van beeldscherm

verlagen 23 microfoon uitschakelen 23

schakelen tussen

beeldschermen 23

hotkey voor uitschakelen van

microfoon 23

Hubs 57

I

In-/uitgangen

audio-ingang (microfoon) 11

audio-uitgang (hoofdtelefoon)

11

RJ-45 (netwerk) 12

In-/uitzoomen,

touchpadbeweging 28

Ingangsvermogen 92

Ingebed numeriek toetsenblok,

herkennen 24

Ingebed numeriek toetsenblok,

toetsen herkennen 8

Installatie, WLAN 19

Interne beeldschermschakelaar

13

Interne microfoons, herkennen

13

Internetverbinding instellen 19

K

Kabels

LAN 21

USB 58

Kennisgevingen

label met kennisgevingen 89

labels met keurmerk voor

draadloze communicatie 89

Keurmerk voor draadloze

communicatie, label 89

Knijpen, touchpadbeweging 28

Knoppen

aan/uit 6

draadloze communicatie 7

ejectknop van

optischeschijfeenheid 11

geluidsvolume 30

geluid uit 7

linkerknop van touchpad 4 rechterknop van touchpad 4

L

Labels

Bluetooth 89 kennisgevingen 89

keurmerk voor draadloze

communicatie 89 serienummer 89

WLAN 89

Lage acculading 40

lampje microfoon uit 5

Lampjes

aan/uit 5

Accu 12

Caps Lock 5 draadloze communicatie 5 geluid uit 5 microfoon uitschakelen 5

netvoedingsadapter; 12

Num Lock 5

RJ-45 (netwerk) 12

vaste schijf 10

Webcam 13

lampje van netvoedingsadapter,

herkennen 12

Leesbare media 35

Logische-driveaanduidingen 80

Lokaal netwerk (LAN)

kabel aansluiten 21 vereiste kabel 21

Luchthavenbeveiligingsapparatuu

r 45

Luidsprekers, herkennen 6

M

Mediakaart

definitie 56 plaatsen 56

stopzetten 57

verwijderen 56

Mediakaartlezer, herkennen 10

Microfooningang (audio-ingang),

herkennen 11

Muis, externe

voorkeuren instellen 29

MultiBoot Express 78, 81

N

Netvoedingsconnector,

herkennen 12

Netwerkkabel 21 aansluiten 21 ruisonderdrukkingscircuit 21

Netwerkverbinding,

pictogrammen 16

Network Service Boot (Opstarten

via netwerkservice) 79

NIC-opstartapparaat 78, 79

Niet-reagerend systeem 35

Num lk-toets, herkennen 8, 9, 24

Num lk-toets herkennen 25

Num lock, extern toetsenblok 25

Num Lock, lampje 5

O

Omgevingsvereisten 92

Onderdelen

beeldscherm 13

bovenkant 4

linkerkant 12

onderkant 14

rechterkant 11

voorkant 9

Onderpaneel 15, 89

Onderpaneel, verwijderen of

terugplaatsen 47

ontgrendelingen van de

onderhoudsklep 14

Index 95

Opbergen, accu 42

Openbaar WLAN, verbinding

met 17

Opgeven, BIOS-

beheerderswachtwoord 65

Opladen, accu 39

opnieuw instellen

computer 73 stappen 73

Opstartapparaten, inschakelen

79

Opstartvolgorde wijzigen 80

Optionele beveiligingskabel 67

Optionele externe apparaten,

gebruiken 59

Optische schijf

plaatsen 53 verwijderen 53

Optischeschijfeenheid 59

Optischeschijfeenheid, ejectknop

herkennen 11

Optischeschijfeenheid,

herkennen 11

Optischeschijfeenheid met lade

53

P

Pauzestand

activeren 36 beëindigen 36

Pictogrammen

bekabeld netwerk 16 draadloze communicatie 16 netwerk 16

Poorten

externe monitor 12, 31

HDMI 12, 33

USB 11, 57

USB 3.0 12

VGA 31

Problemen, oplossen 83

Problemen oplossen detectie van

optischeschijfeenheid 87

lade van

optischeschijfeenheid 85

schijf afspelen 87

schijf branden 88

Problemen oplossen, extern

beeldscherm 87

Productnaam en productnummer,

van computer 89

PXE-server 79

R

Reizen met computer 42, 89

RJ-45-netwerkconnector 12

RJ-45-netwerklampjes 12

Ruisonderdrukkingscircuit

netwerkkabel 21

S

Schermweergave, schakelen 23

Schijfeenheden

externe 59

omgang met 45

opstartvolgorde 78

optische 59 vaste 59

Schijfmedia 35

Schuiven, touchpadbeweging 28

Serienummer, van computer 89

Slaapstand

activeren 36 beëindigen 36

geactiveerd tijdens kritiek laag

ladingsniveau van accu 41

SLED optie voor alles verwijderen en

opnieuw installeren 73

T

Temperatuur 42

Toetsen

fn 8, 9 functie 8, 9

geluidsvolume 30

logo van besturingssysteem

8, 9 num lk 8, 9

toepassingen van

besturingssysteem 8

Toetsenblok, extern

gebruiken 25 num lock 25

toetsenblokken

geïntegreerd numeriek 9, 25

ingebed numeriek 8, 24

Touchpad

knoppen 4

voorkeuren instellen 29

Touchpadbewegingen

draaien 29

in-/uitzoomen 28 knijpen 28 schuiven 28 tikken 28

Touchpadzone

herkennen 4

U

Uitschakelen, computer 35

USB, ondersteuning voor oudere

systemen 74

USB 3.0-poort, herkennen 12

USB-apparaten

aansluiten 58

beschrijving 57

verwijderen 58

USB-hubs 57

USB-kabel, aansluiten 58

USB-poorten, herkennen 11, 57

V

Vaste schijf

externe 59

herkennen 15

plaatsen 50

verwijderen 48

Vaste schijf, lampje 10

Ventilatieopeningen, herkennen

12, 15

Verbinding maken met WLAN 17

vergrendelingen,

accu 14

onderhoudklep ontgrendelen

14

VGA-poort, aansluiten 31

Video, gebruiken 31

Vingerafdruklezer 68

herkennen 7

Volumetoetsen, herkennen 23

W

Wachtwoorden ingesteld in

besturingssysteem 64

ingesteld in Computer Setup

64

Webcam 13

gebruiken 31

Webcam, herkennen 13

96 Index

Webcamlampje, herkennen 13

WLAN, label 89

WLAN-antennes, herkennen 13

WLAN-apparaat 89

Index 97

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement

Table of contents