advertisement
NEDERLANDS
F I A T F R E E M O N T
De gegevens in deze uitgave zijn hoofdzakelijk bedoeld als richtlijn. Fiat behoudt zich het recht voor de in dit boekje beschreven modellen en uitvoeringen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Neem contact op met uw Fiat-dealer voor meer informatie.
Gedrukt op kringlooppapier zonder chloor.
1742594_Dutch_FIAT_Freemont_OM_cover.indd 1
G E B R U I K E R S H A N D L E I D I N G
8/28/14 2:13 PM
1742594_Dutch_FIAT_Freemont_OM_cover.indd 2
KIES VOOR ORIGINELE
ONDERDELEN
Als uitvinder, ontwerper en fabrikant kennen wij uw auto als geen ander: wij zijn vertrouwd met ieder detail. Bij
erkende Fiat Service werkplaatsen werken monteurs
die rechtstreeks door ons zijn opgeleid en alle soorten onderhoud professioneel en kwaliteitsbewust uitvoeren.
Er is altijd een Fiat werkplaats in uw omgeving voor regulier onderhoud, zomer- en winterchecks en praktisch advies door onze experts.
Met originele onderdelen blijven de betrouwbaarheid, het comfort en de prestaties van uw nieuwe auto ook in de loop van de tijd onveranderd. Vanwege deze eigenschappen hebt u de auto immers gekocht.
Vraag altijd om originele onderdelen voor uw auto. Wij raden deze onderdelen aan, omdat ze het resultaat zijn van ons vaste streven naar onderzoek en ontwikkeling van uiterst innovatieve technologieën.
Voldoende redenen om te vertrouwen op originele
onderdelen, omdat zijn speciaal zijn ontworpen
voor uw auto.
8/28/14 2:13 PM
Al onze originele onderdelen zijn onderworpen aan strenge tests , zowel in de ontwerp- als de fabricagefase, door specialisten die controleren op het gebruik van de beste materialen en de betrouwbaarheid testen .
Dit garandeert prestaties en veiligheid op de lange termijn, voor u en de passagiers in uw auto.
Vraag altijd om originele onderdelen en controleer of deze zijn gebruikt.
Beste klant,
Hartelijk dank dat u voor een Fiat hebt gekozen en gefeliciteerd met uw keuze van de Fiat Freemont.
We hebben deze handleiding geschreven om u vertrouwd te maken uw auto en u te leren deze op de best mogelijke manier te gebruiken.
U dient deze handleiding volledig te lezen voordat u voor de eerste keer de weg op gaat.
Dit instructieboekje bevat informatie, tips en belangrijke waarschuwingen met betrekking tot het rijden in de auto, die u zullen helpen de technologische uitrusting van uw Fiat volledig te benutten.
Lees aandachtig de waarschuwingen en aanwijzingen die worden aangeduid met de volgende symbolen: veiligheid van de inzittenden; veiligheid van de auto; bescherming van het milieu.
In de meegeleverde service- en garantiehandleiding staan de diensten vermeld voor klanten van Fiat:
• het garantiecertificaat met algemene voorwaarden voor het behoud van de geldigheid
• een overzicht van aanvullende diensten voor klanten van Fiat.
Veel plezier bij het lezen. Veel rijplezier!
In deze handleiding worden alle uitvoeringen van de Fiat Freemont beschreven; raadpleeg alleen de informatie die betrekking heeft op uw uitvoering, motor en configuratie.
UW AUTO
INLEIDING
Gefeliciteerd met de keuze van uw nieuwe FIAT. U kunt er zeker van zijn dat uw auto beschikt over alle karakteristieke kenmerken: nauwkeurig vakmanschap, exclusieve styling en hoogwaardige kwaliteit.
Wanneer u te snel rijdt met de auto of tijdens het rijden onder invloed verkeert, kunt u de macht over het stuur verliezen, een aanrijding veroorzaken, van de weg afraken of over de kop slaan. Al deze situaties kunnen leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel. Ook als de veiligheidsgordels niet worden gebruikt, is het risico op (dodelijk) letsel voor de bestuurder en passagiers groter.
Voordat u met uw nieuwe auto gaat rijden, dient u deze gebruikershandleiding en alle bijlagen aandachtig te lezen. Zorg ervoor dat u vertrouwd raakt met alle bedieningselementen van de auto en besteed vooral aandacht aan het remmen, sturen en schakelen. Leer hoe uw auto zich gedraagt op verschillende soorten wegen. U zult de auto beter onder de knie krijgen naarmate u meer ervaring opdoet, maar zoals bij alle nieuwe voertuigen is het raadzaam om voorzichtig te beginnen. Houd u altijd aan de verkeersregels, ongeacht waar u rijdt.
OPMERKING: Nadat u de gebruikershandleiding hebt gelezen, moet deze worden bewaard op een gemakkelijk te bereiken plaats in de auto. Bij verkoop van de auto moet ook deze handleiding worden overhandigd.
Om uw auto in optimale staat te houden, is het belangrijk dat u de auto na het verstrijken van de aanbevolen intervallen bij een erkende dealer aanbiedt voor onderhoud. Deze beschikt over gekwalificeerde medewerkers, het juiste speciale gereedschap en de vereiste uitrusting om alle onderhoudstaken uit te voeren.
Zowel de fabrikant als de dealers willen dat u volkomen tevreden bent over uw auto. Wanneer een probleem met betrekking tot het onderhoud of de garantie niet naar uw volle tevredenheid is opgelost, kunt u dit altijd bespreken met het management van uw dealer.
Uw erkende dealer zal u graag helpen bij alle vragen over uw auto.
Als u de auto niet op de juiste wijze bedient, kunt u de macht over het stuur verliezen of een aanrijding veroorzaken.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
1
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
BELANGRIJKE OPMERKING
DE VOLLEDIGE INHOUD VAN DIT DOCUMENT IS
GEBASEERD OP DE MEEST RECENTE INFORMATIE
OP HET MOMENT VAN PUBLICATIE. WIJ BEHOU-
DEN ONS HET RECHT VOOR OP ELK MOMENT
HERZIENINGEN TE PUBLICEREN.
Deze gebruikershandleiding is samengesteld met behulp van specialisten op het gebied van autotechniek en
-onderhoud en bedoeld om u vertrouwd te maken met de bediening en het onderhoud van uw nieuwe auto.
Met deze handleiding worden een garantieboekje en diverse klantspecifieke documenten meegeleverd. Lees deze informatie zorgvuldig door. Als u de instructies en aanbevelingen in deze gebruikershandleiding opvolgt, zult u uw auto veilig en met veel plezier kunnen gebruiken.
De fabrikant behoudt zich het recht voor wijzigingen in het ontwerp en de specificaties aan te brengen, en/of toevoegingen of verbeteringen in zijn producten aan te brengen, zonder zich op enige wijze te verplichten deze aanpassingen tevens in eerder gefabriceerde producten aan te brengen.
De gebruikershandleiding bevat afbeeldingen en beschrijvingen van de voorzieningen die tot de standaarduitrusting behoren of tegen meerprijs als optie leverbaar zijn. Het is dan ook mogelijk dat sommige voorzieningen of accessoires die in dit document wor-
2 den beschreven of getoond, niet aanwezig zijn in uw auto.
OPMERKING: Lees deze gebruikershandleiding voordat u met uw auto gaat rijden, onderdelen of accessoires monteert of andere aanpassingen aan de auto aanbrengt.
Gezien het grote aanbod van vervangende onderdelen en accessoires van diverse merken, kan de fabrikant niet garanderen dat door montage of installatie van dergelijke onderdelen de veilige rijeigenschappen van uw auto behouden blijven. Zelfs indien dergelijke onderdelen officieel zijn goedgekeurd (bijvoorbeeld door middel van een algemene gebruikstoestemming of door constructie conform een officieel goedgekeurd ontwerp), of indien na montage of installatie van dergelijke onderdelen een voertuiggebonden gebruikstoestemming is verstrekt, mag niet zonder meer worden aangenomen dat deze onderdelen geen afbreuk doen aan de veilige rijeigenschappen van uw auto. In dergelijke situaties zijn noch experts, noch officiële instanties aansprakelijk. De fabrikant aanvaardt uitsluitend aansprakelijkheid indien uitdrukkelijk door de fabrikant goedgekeurde of aanbevolen onderdelen worden gemonteerd of geïnstalleerd door een erkende dealer.
Dit geldt tevens voor aanpassingen die een wijziging inhouden van de oorspronkelijke staat van de voertuigen van de fabrikant.
Onderdelen die niet door de fabrikant zijn geleverd, vallen niet onder onze garanties. Daarnaast biedt uw garantie geen dekking voor de kosten van reparaties of aanpassingen als gevolg van, of noodzakelijk geworden door montage of gebruik van onderdelen, componenten, uitrusting, materialen of toevoegingen die niet afkomstig zijn van de fabrikant. Ook biedt uw garantie geen dekking voor de kosten voor het repareren van schade als gevolg van aanpassingen aan uw auto die niet voldoen aan de specificaties van de fabrikant.
Bij uw erkende dealer zijn originele onderdelen, accessoires en andere door de fabrikant goedgekeurde producten verkrijgbaar, inclusief deskundig advies.
Wanneer het aankomt op service en onderhoud, is het van belang te bedenken dat uw erkende dealer uw auto niet alleen het beste kent, maar ook beschikt over de originele onderdelen en door de fabrikant opgeleide monteurs, terwijl hij er bovendien belang bij heeft dat u volkomen tevreden bent over uw auto.
Copyright © FIAT Group Automobiles S.p.A.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
3
INHOUD
UW AUTO
VEILIGHEID
HOE GEBRUIKT U DEZE
HANDLEIDING?
Raadpleeg de inhoudsopgave om te weten in welk hoofdstuk de informatie staat die u zoekt.
Omdat de specificatie van uw auto afhankelijk is van de bestelde uitvoering, kunnen sommige beschrijvingen en afbeeldingen verschillen van de uitrusting van uw auto.
In de gedetailleerde index, achter in deze handleiding, vindt u een volledig overzicht van alle onderwerpen.
Raadpleeg de volgende tabel voor een beschrijving van de symbolen die mogelijk aanwezig zijn in uw auto of worden gebruikt in deze gebruikershandleiding:
(afb. 1)
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
4
(afb. 1)
WIJZIGINGEN/AANPASSINGEN
VAN DE AUTO
WAARSCHUWING!
auto in ernstige mate beïnvloeden en kunnen leiden tot ongevallen met ernstig of zelfs dodelijk letsel.
Wijzigingen en aanpassingen kunnen de rijeigenschappen en veiligheid van de
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
5
INHOUD
UW AUTO
FUNCTIES VAN HET INSTRUMENTENPANEEL
(afb. 2)
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 2)
1 — Uitstroomopening ontwasemen zijruit
2 — Luchtrooster
3 — Instrumentengroep
4 — Uconnect® systeem
5 — Handschoenenkastje
6
6 — Rij schakelaars
7 — Toetsen Uconnect®
8 — Sleuf voor SD geheugenkaart
9 — Aansluitcontact
10 — Sleuf voor cd/dvd
11 — Knop Engine Start/Stop (Motor
Aan/Uit)
12 — Ontgrendelhendel motorkap
13 — Dimschakelaars
14 — Lichtschakelaar
INSTRUMENTEN
(afb. 3)
UW AUTO
1. Toerenteller
Deze meter telt het aantal omwentelingen per minuut van de motor (omw/min x 1000). Voordat de meternaald het rode gedeelte bereikt moet u gas terugnemen om schade aan de motor te voorkomen.
2. Snelheidsmeter
Geeft de snelheid van het voertuig aan.
3. Brandstofmeter
De brandstofmeter geeft het brandstofpeil in de tank aan wanneer de contactschakelaar zich in de stand
ON/RUN bevindt.
4. Koelvloeistoftemperatuurmeter
De thermometer geeft de temperatuur van de koelvloeistof aan. Als de meternaald het normale bereik
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 3)
7
INHOUD
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN aanwijst, werkt het koelsysteem naar behoren. De naald op de meter geeft mogelijk een hoge temperatuur aan bij warm weer, op berghellingen, in druk verkeer of bij het trekken van een aanhanger. Als de naald oploopt tot het teken “H”, moet u de auto zo snel mogelijk aan de kant zetten. Als de airco (A/C) aanstaat, zet deze dan uit. Zet de versnellingsbak in de stand NEUTRAL en laat de motor stationair draaien.
Als de naald op "H" blijft staan, moet u de motor onmiddellijk uitzetten en contact opnemen voor service.
Laat de auto niet onbewaakt achter als de motor draait, omdat u het temperatuurlampje dan niet in het oog kunt houden in geval van oververhitting van de motor.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
UW SLEUTELS
Uw auto werkt met een startcontact zonder sleutel.
Dit systeem bestaat uit een sleutelhouder met afstandsbediening en Keyless Ignition Node (KIN).
Keyless Enter-N-Go™
Deze auto is uitgerust met de functie Keyless Enter-N-
Go™. Lees de paragraaf "Startprocedures" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer informatie hierover.
KEYLESS IGNITION NODE (KIN) (Starten zonder sleutel)
Met deze functie kan de bestuurder de contactschakelaar bedienen door op een knop te drukken, zolang de afstandsbediening zich in het passagierscompartiment bevindt.
Keyless Ignition Node (KIN) kan in vier standen worden gezet. Drie van deze standen worden aangeduid door een label en door een lampje dat gaat branden wanneer de stand is gekozen. Deze drie standen zijn
LOCK/OFF, ACC en ON/RUN. De vierde stand is
START. Tijdens het starten gaat het lampje RUN branden.
INHOUD
8
OPMERKING: Wanneer de contactschakelaar na het indrukken van een toets niet reageert, is de batterij van de afstandsbediening (sleutelhouder) mogelijk bijna leeg of leeg. Als dit het geval is, kan de contactschakelaar ook op een andere manier worden bediend. Druk de voorzijde (zijde tegenover de noodsleutel) van de sleutelhouder tegen de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar te bedienen.
(afb. 4)
SLEUTELHOUDER
De sleutelhouder bevat ook de afstandsbediening en de noodsleutel, die in de achterzijde van de sleutelhouder is ondergebracht.
Met de noodsleutel kunnen de portieren worden geopend wanneer de accu van de auto of de batterij van de sleutelhouder leeg is. Met de noodsleutel kan ook het handschoenenkastje worden afgesloten. U kunt de noodsleutel bij u houden als iemand anders de auto voor u parkeert.
Schuif, om de noodsleutel te verwijderen, de mechanische vergrendeling aan de zijkant van de sleutelhouder met uw duim opzij en trek de sleutel vervolgens met uw andere hand uit de houder.
(afb. 5)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 4)
Keyless Ignition Node (KIN)
1 — LOCK/OFF
2 — ACC (ACCESSOIRESTAND)
3 — ON/RUN (afb. 5)
INHOUD
Noodsleutel verwijderen
9
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
OPMERKING: U kunt de noodsleutel op twee manieren in de slotcilinders steken; het maakt niet uit welke kant van de sleutel zich aan de bovenzijde bevindt.
WAARSCHUWING VOOR INGESCHAKELD
CONTACT
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de contactschakelaar in de stand ACC of ON staat (motor draait niet), klinkt een geluidssignaal om u eraan te herinneren de contactschakelaar uit (in de stand OFF) te zetten. Naast de weergave van dit geluidssignaal verschijnt in de instrumentengroep ook een melding dat de contactschakelaar in de stand ON of ACC staat.
OPMERKING: Met het Uconnect® systeem blijven de schakelaars voor de elektrische raambediening, de radio, het elektrisch bedienbare zonnedak (voor bepaalde uitvoeringen/landen) en de aansluitcontacten nog maximaal 10 minuten werken nadat de contactschakelaar in de stand OFF is gezet. Door het openen van een voorportier wordt deze functie uitgeschakeld.
De tijdsduur van deze functie is programmeerbaar.
Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Trek, voordat u de auto verlaat, altijd de handrem aan, zet de schakelhendel in de stand PARK en zet de contactschakelaar in de stand OFF. Sluit altijd de auto af wanneer u de auto verlaat.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
• Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om verschillende redenen gevaarlijk. Kinderen of derden lopen dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinderen dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of de schakelhendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto (of op een voor kinderen bereikbare plaats) en laat het contact van een voertuig met Keyless Enter-N-Go™ niet in de stand ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen van de elektrische raambediening of andere schakelaars kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in een geparkeerde auto bij warm weer. De warmte in het interieur kan ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken en zelfs dodelijk zijn.
10
Een niet-afgesloten auto is een uitnodiging voor dieven. Neem altijd de sleutelhouder uit de auto, zet de contactschakelaar in de stand OFF en sluit alle portieren af wanneer u de auto zonder toezicht achterlaat.
SENTRY KEY®
De Sentry Key® startonderbreker voorkomt ongeoorloofd gebruik van de auto door derden door de motor te blokkeren. U hoeft het systeem niet te activeren of in te schakelen. Dit systeem werkt automatisch, ongeacht of de auto is afgesloten.
Het systeem maakt gebruik van een sleutelhouder met een afstandsbediening, een Keyless Ignition Node
(KIN) en een draadloze ontvanger om ongeoorloofd gebruik van uw auto te voorkomen. De auto kan daardoor alleen bediend en gestart worden met sleutelhouders die specifiek voor de desbetreffende auto zijn geprogrammeerd.
Nadat de contactschakelaar in de stand ON/RUN is gezet, brandt het controlelampje van het beveiligingssysteem gedurende drie seconden voor een gloeilampcontrole. Als het lampje na deze controle blijft branden, is sprake van een storing in de elektronica. Als na de controle van het gloeilampje het indicatielampje blijft knipperen, geeft dat aan dat iemand een valse sleutelhouder heeft gebruikt om de motor te starten.
In beide situaties wordt de motor na twee seconden uitgeschakeld.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
11
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
Als het controlelampje van het beveiligingssysteem gaat branden tijdens normaal gebruik van de auto
(nadat deze langer dan tien seconden heeft gereden), duidt dat op een storing in de elektronica. Laat in dat geval de storing zo snel mogelijk verhelpen door een erkende dealer.
Alle sleutelhouders die met uw nieuwe auto zijn meegeleverd zijn geprogrammeerd voor de elektronica van uw auto.
VERVANGENDE SLEUTELS
OPMERKING: De auto kan alleen bediend en gestart worden met sleutelhouders die specifiek zijn geprogrammeerd voor de elektronica van de auto. Nadat een sleutelhouder voor een auto is geprogrammeerd, kan deze niet voor een andere auto worden geprogrammeerd.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Verwijder altijd de sleutelhouders uit de auto en vergrendel alle portieren wanneer u de auto zonder toezicht achterlaat.
• Bij Keyless Enter-N-Go™, mag u niet vergeten de contactschakelaar in de stand OFF te zetten.
Het dupliceren van sleutelhouders mag uitsluitend worden uitgevoerd door een erkende dealer. Dit houdt in dat een blanco sleutelhouder wordt geprogrammeerd voor de elektronica van uw auto. Een blanco sleutelhouder is een exemplaar dat niet eerder is geprogrammeerd.
OPMERKING: Als de Sentry Key® startonderbreker moet worden gerepareerd, dient u alle sleutelhouders van de auto mee te brengen naar de erkende dealer.
SLEUTELS LATEN PROGRAMMEREN
Sleutelhouders of afstandsbedieningen kunnen worden geprogrammeerd door een erkende dealer.
Algemene informatie
Sentry Key® werkt op een draaggolffrequentie van
433,92 MHz. De Sentry Key® startonderbreker wordt gebruikt in de volgende Europese landen waarvoor richtlijn 1999/5/EG geldt: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië,
Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland.
De werking moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
• De apparatuur mag geen schadelijke interferentie veroorzaken.
• De apparatuur moet eventuele ontvangen interferentie tolereren, ook interferentie die mogelijk een ongewenste werking veroorzaakt.
12
AFSTANDSBEDIENING
Met het afstandsbedieningssysteem kunt u vanaf een afstand van maximaal 20m met behulp van een losse sleutelhouder met afstandsbediening de portieren en achterklep vergrendelen of ontgrendelen. U hoeft de afstandsbediening niet op de auto te richten om het systeem te activeren.
OPMERKING: Vanaf een rijsnelheid van 8 km/u reageert het systeem op geen enkele knop van geen enkele afstandsbediening meer.
(afb. 6)
Portieren en achterklep ontgrendelen
Druk eenmaal kort op de ontgrendeltoets op de afstandsbediening om het portier aan de bestuurderszijde te ontgrendelen of druk tweemaal binnen vijf seconden om alle portieren en de achterklep te ontgrendelen. De richtingaanwijzers knipperen om aan te geven dat het ontgrendelsignaal is ontvangen. Ook de instapverlichting wordt ingeschakeld.
Als de auto is uitgerust met Passive Entry, raadpleeg dan de paragraaf "Keyless Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie.
Afstandsbediening van portiersloten bestuurdersportier/alle portieren ontgrendelen met eerste druk op ontgrendelknop
U kunt het afstandsbedieningssysteem zodanig programmeren dat na één keer drukken op de ontgrendelknop van de afstandsbediening uitsluitend het bestuurdersportier of alle portieren worden ontgrendeld.
Raadpleeg voor het veranderen van de huidige instellingen "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 6)
Sleutelhouder met afstandsbediening
INHOUD
13
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Lichten laten knipperen bij ontgrendelen/ vergrendelen
Met deze functie knipperen de richtingaanwijzers wanneer u de portieren vergrendelt of ontgrendelt met de afstandsbediening. U kunt deze functie in- en uitschakelen. Raadpleeg voor het veranderen van de huidige instellingen "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
Koplampen inschakelen bij ontgrendelen met afstandsbediening
Met deze functie worden de koplampen ingeschakeld zodra u de portieren ontgrendelt met de afstandsbediening. De koplampen blijven vervolgens maximaal 90 seconden branden. De tijd van deze functie kan worden geprogrammeerd bij auto's met Uconnect®. Raadpleeg voor het veranderen van de huidige instellingen
"Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
Portieren en achterklep vergrendelen
Druk kort op de afstandsbediening op de vergrendelknop om alle portieren en de achterklep te vergrendelen. De richtingaanwijzers knipperen om aan te geven dat het vergrendelsignaal is ontvangen.
Als de auto is uitgerust met Passive Entry, raadpleeg dan de paragraaf "Keyless Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie.
Extra zenders programmeren
Sleutelhouders of afstandsbedieningen kunnen worden geprogrammeerd door een erkende dealer.
Batterij van afstandsbediening vervangen
Als vervangende batterij wordt een CR2032-batterij aanbevolen.
OPMERKING:
• Perchloraatmateriaal — vereist mogelijk een speciale behandeling. Batterijen kunnen gevaarlijke stoffen bevatten. Lever ze in bij een inzamelpunt voor chemisch afval.
• Afgedankte batterijen zijn schadelijk voor het milieu.
U kunt deze in door de wet voorgeschreven en daarvoor bestemde bakken voor klein chemisch afval deponeren of ze inleveren bij uw dealer, die dan voor een correcte afvoer zal zorgen.
• Raak de batterijklemmen op de achterzijde of de printplaat niet aan.
1. Verwijder de noodsleutel door de mechanische vergrendeling aan de achterzijde van de afstandsbediening met uw duim opzij te schuiven en vervolgens met uw andere hand de sleutel eruit te trekken.
2. Steek het uiteinde van de noodsleutel of een platte schroevendraaier, maat 2, in de sleuf en wrik de twee helften van de afstandsbediening voorzichtig
14
los. Let erop dat u de afdichting tijdens het openen niet beschadigt. (afb. 7)
3. Verwijder de batterij door het deksel aan de achterzijde te draaien (batterij naar beneden gekeerd). Tik met de afstandsbediening op een stevig oppervlak zoals een tafel o.i.d. en vervang vervolgens de batterij. Let bij het vervangen van de batterij op dat het + teken op de batterij overeenkomt met het + teken aan de binnenzijde van de batterijhouder op de het deksel aan de achterzijde. Raak de nieuwe batterij niet met uw vingers aan. Door huidvet kan de werking verslechteren. Als u een batterij hebt aangeraakt, maak deze dan schoon met reinigingsalcohol.
4. Om de afstandsbediening weer te sluiten drukt u de twee helften op elkaar.
(afb. 7)
Algemene informatie
De afstandsbediening en ontvangers werken op een draaggolffrequentie van 433,92 MHz, zoals is voorgeschreven door EU-richtlijnen. Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd conform de specifieke regelgeving in het desbetreffende land. Er gelden twee normen: ETS
(European Telecommunication Standard) 300–220, van toepassing in de meeste landen, en de Duitse richtlijn
BZT 225Z125, die is gebaseerd op de norm ETC
300–220, maar daarnaast enkele unieke eisen stelt. De overige eisen worden vermeld in de Europese Richtlijn
95/56/EC, Bijlage VI. De apparatuur moet voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
• De apparatuur mag geen schadelijke interferentie veroorzaken.
• De apparatuur moet eventuele ontvangen interferentie tolereren, ook interferentie die mogelijk een ongewenste werking veroorzaakt.
Als uw afstandsbediening niet goed werkt vanaf een normale afstand, controleer dan of sprake is van het volgende:
1. Batterij van zender bijna leeg. De verwachte levensduur van de batterij bedraagt minimaal drie jaar.
2. Nabijheid bij radiozendapparatuur, zoals bijvoorbeeld een zendmast, verkeerstoren van een luchthaven en sommige mobiele of 27 MC-zendapparatuur.
Afstandsbediening openen
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
15
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
ALARMSYSTEEM
Het voertuigbeveiligingsalarm (VSA) bewaakt de portieren, motorkap en achterklep van de auto tegen toegang door onbevoegden en de contactschakelaar tegen onbevoegd gebruik. Als het alarm om welke reden dan ook afgaat, laat het systeem een claxonsignaal met tussenpozen klinken, de koplampen en achterlichten knipperen, en het indicatielampje van het alarmsysteem in de instrumentengroep knippert.
ALARM OPNIEUW INSCHAKELEN
Als het alarm afgaat en er geen actie wordt ondernomen om het alarm uit te schakelen, schakelt het alarmsysteem de claxon na 29 seconden uit. Na één minuut worden ook alle lichtsignalen uitgeschakeld, waarna het alarmsysteem zichzelf weer inschakelt.
ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen om het alarmsysteem in te schakelen:
1. Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand
"OFF" staat. (Raadpleeg de paragraaf "Startprocedures" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer informatie hierover.)
INHOUD
2. Sluit de auto op een van de volgende manieren af:
• Druk op LOCK op de schakelaar voor de centrale portiervergrendeling in het interieur terwijl de bestuurders- en/of passagiersportier is geopend.
• Druk op de vergrendelknop op de Passive Entryhandgreep aan de buitenzijde, terwijl een geldige sleutelhouder zich ook aan buitenzijde bevindt
(raadpleeg de paragraaf "Keyless Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie hierover).
• Druk op vergrendelknop op de afstandsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende manieren worden uitgeschakeld:
• Druk op de ontgrendelknop op de afstandsbediening.
• Pak de Passive Entry Unlock-portiergreep vast, terwijl er zich ook een sleutelhouder aan de buitenzijde bevindt (raadpleeg "Keyless Enter-N-Go™" in "Uw auto" voor meer informatie hierover).
• Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de Start/Stop-knop van Keyless Enter-N-
Go™ (hiertoe dient minimaal één geldige sleutelhouder in de auto aanwezig te zijn).
16
OPMERKING:
• Het alarmsysteem kan niet worden in- of uitgeschakeld via de slotcilinder van het bestuurdersportier of de achterklepknop op de afstandsbediening.
• Het alarmsysteem blijft actief wanneer de elektrisch bediende achterklep wordt geopend. Als u op de achterklepknop drukt, wordt het alarmsysteem niet uitgeschakeld. Als iemand de auto binnendringt via de achterklep en een portier opent, gaat het alarm af.
• Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u de portieren niet ontgrendelen met de schakelaars voor de centrale portiervergrendeling in het interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw auto te beveiligen, maar er zijn omstandigheden die een ongewenst alarm veroorzaken. Als een van de eerder beschreven procedures voor het inschakelen van het alarm is uitgevoerd, zal het alarmsysteem worden ingeschakeld, ongeacht of u zich in de auto bevindt. Wanneer u dan in de auto blijft zitten en vervolgens een portier opent, gaat het alarm af. Als deze situatie zich voordoet, schakel dan het alarmsysteem uit.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd en de accu wordt losgekoppeld, blijft het alarmsysteem actief nadat de accu weer is aangesloten; de buitenlampen knipperen en de claxon geeft een geluidsignaal. Als deze situatie zich voordoet, schakel dan het alarmsysteem uit.
ALARMSYSTEEM HANDMATIG
ANNULEREN
Het alarmsysteem wordt niet ingeschakeld als u de portieren vergrendelt met de knoppen voor handmatige portiervergrendeling.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
17
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
PREMIUM BEVEILIGINGSSYSTEEM
(voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Het Premium beveiligingssysteem bewaakt de portieren, motorkapvergrendeling en achterklep van de auto tegen toegang door onbevoegden en de contactschakelaar tegen onbevoegd gebruik. Het systeem maakt tevens gebruik van een inbraaksensor met dubbele functie en een voertuigkantelsensor. De inbraaksensor bewaakt tegen beweging in het interieur van de auto.
De voertuigkantelsensor bewaakt de auto tegen kantelbewegingen (wegslepen, wielen verwijderen, veerbootvervoer, enz.).
Wanneer het beveiligingssysteem afgaat, gaan de koplampen branden, klinkt het alarm en knipperen de richtingaanwijzers en zijknipperlichten gedurende 29 seconden. De verlichting blijft vervolgens nog 5 seconden knipperen. Het systeem herhaalt deze procedure bij maximaal 8 inbraakpogingen in alle standen (portier open, beweging, motorkap open, etc.), voordat het systeem weer moet worden geactiveerd. Aan het einde van elke activeringsgebeurtenis knipperen de lichten gedurende 26 seconden.
ALARM INSCHAKELEN
Volg deze stappen voor het inschakelen van het alarmsysteem:
1. Zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand
"OFF" staat. (Raadpleeg de paragraaf "Startprocedures" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor meer informatie hierover.)
2. Sluit de auto op een van de volgende manieren af:
• Druk op LOCK op de schakelaar voor de centrale portiervergrendeling in het interieur terwijl het bestuurders- en/of passagiersportier is geopend.
• Druk op de vergrendelknop op de Passive Entryportiergreep aan de buitenzijde, terwijl een geldige sleutelhouder zich ook aan buitenzijde bevindt
(raadpleeg de paragraaf "Keyless Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie hierover).
• Druk op vergrendelknop op de afstandsbediening.
3. Sluit eventuele geopende portieren.
INHOUD
18
OPMERKING:
• Nadat het alarmsysteem is ingeschakeld, blijft het ingeschakeld totdat u het uitschakelt door een van de beschreven uitschakelmethoden te volgen. Als de elektrische voeding wegvalt nadat het alarmsysteem is ingeschakeld, moet u het systeem uitschakelen nadat de voeding is hersteld om te voorkomen dat het alarm afgaat.
• De ultrasone inbraaksensor (bewegingsdetector) bewaakt uw auto actief elke keer wanneer u het alarmsysteem inschakelt. Indien gewenst kan de ultrasone sensor en de voertuigkantelsensor worden uitgeschakeld wanneer het alarmsysteem wordt ingeschakeld.
Om dit te doen, drukt u drie keer op de vergrendelknop van de afstandsbediening binnen 5 seconden nadat het systeem is ingeschakeld (terwijl het controlelampje van alarmsysteem snel knippert).
ALARM UITSCHAKELEN
Het alarmsysteem kan op de volgende manieren worden uitgeschakeld:
• Druk op de ontgrendelknop op de afstandsbediening.
• Pak de Passive Entry Unlock-portiergreep vast, terwijl er zich ook een sleutelhouder aan de buitenzijde bevindt (raadpleeg "Keyless Enter-N-Go™" in "Uw auto" voor meer informatie hierover).
• Draai de contactschakelaar uit de stand OFF. Druk hiertoe op de Start/Stop-knop van Keyless Enter-N-
Go™ (hiertoe dient minimaal één geldige sleutelhouder in de auto aanwezig te zijn).
OPMERKING:
• Het alarmsysteem kan niet worden in- of uitgeschakeld via de slotcilinder van het bestuurdersportier of de bagageruimteknop op de afstandsbediening.
• Als het alarmsysteem is geactiveerd, kunt u de portieren niet ontgrendelen met de schakelaars voor de centrale portiervergrendeling in het interieur.
Het alarmsysteem is bedoeld om uw auto te beveiligen, maar er zijn omstandigheden die een ongewenst alarm veroorzaken. Als een van de eerder beschreven procedures voor het inschakelen van het alarm is uitgevoerd, zal het alarmsysteem worden ingeschakeld, ongeacht of u zich in de auto bevindt. Wanneer u dan in de auto blijft zitten en vervolgens een portier opent, gaat het alarm af. Als deze situatie zich voordoet, schakel dan het alarmsysteem uit.
Wanneer het alarmsysteem is geactiveerd en de accu wordt losgekoppeld, blijft het alarmsysteem actief nadat de accu weer is aangesloten; de buitenlampen knipperen en de claxon geeft een geluidssignaal. Als deze situatie zich voordoet, schakel dan het alarmsysteem uit.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
19
UW AUTO
ALARMSYSTEEM HANDMATIG
ANNULEREN
Het systeem komt niet in waakfunctie als u de portieren vergrendelt via de handbediende vergrendelknop.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
STUURSLOT
Uw auto is mogelijk uitgerust met een passief elektronisch stuurslot. Dit slot zorgt ervoor dat de auto zonder contactsleutel niet kan worden bestuurd. Als het stuurwiel naar een van de vergrendelingsposities wordt bewogen terwijl de sleutel zich in de stand OFF bevindt, wordt het stuurwiel vergrendeld.
HANDMATIG HET STUURWIEL
VERGRENDELEN
Draai het stuur een halve slag in een van beide richtingen bij draaiende motor (drie-uur- of negen-uur-stand).
Zet de motor af en verwijder de contactsleutel. Draai het stuur een iets in een willekeurige richting tot het wordt vergrendeld.
HET STUURSLOT ONTGRENDELEN
Schakel het contact uit en weer in en start de motor.
OPMERKING: Als u het stuur naar rechts hebt gedraaid om het slot te vergrendelen, moet u het stuur iets naar rechts draaien om het te ontgrendelen. Als u het stuur naar links hebt gedraaid om het slot te vergrendelen, moet u het stuur iets naar links draaien om het te ontgrendelen.
INHOUD
20
ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM
(EVIC)
Het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC) heeft een interactief scherm dat zich in de instrumentengroep bevindt.
(afb. 8)
Dit systeem biedt u op een handige manier toegang tot diverse nuttige informatie via de knoppen op het stuur.
Het EVIC bestaat uit de volgende onderdelen:
• Radio-informatie
• Brandstofverbruik
• Voertuigsnelheid
• Ritinformatie
• Tire Pressure (bandenspanning)
• De functie Vehicle Information (Voertuiginformatie)
• Beeldschermweergaven voor waarschuwingsmeldingen
• Menu uitschakelen
Met dit systeem kan de bestuurder informatie selecteren door op de volgende knoppen op het stuur te drukken: (afb. 9)
• Knop pijl omhoog
Druk kort op de OMHOOG-knop om omhoog te bladeren door de hoofdmenu's en de submenu's.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 8)
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
(afb. 9)
EVIC-bedieningselementen
INHOUD
21
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
• Knop pijl omlaag
Druk kort op de OMLAAG-knop om omlaag te bladeren door de hoofdmenu's en de submenu's.
• Knop pijl naar rechts
Druk kort op de knop met de pijl naar rechts om hoofdmenu's of submenu's te openen.
Houd de knop met de pijl naar rechts twee seconden ingedrukt om functies te resetten.
• Knop BACK
Druk kort op de knop BACK (terug) om terug te gaan naar een vorig menu.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
SCHERM VAN ELEKTRONISCH
VOERTUIGINFORMATIECENTRUM (EVIC)
Het EVIC-scherm bestaat uit drie gedeelten:
1. De bovenste regel, waarin de kompasrichting, de kilometerteller en de buitentemperatuur worden weergegeven.
2. Het hoofdscherm waarin de menu's en de berichten worden getoond.
3. Het gedeelte met instelbare indicatoren onder de kilometerteller.
In het hoofdscherm worden normaal gesproken het hoofdmenu of de schermen van een gekozen functie uit het hoofdmenu weergegeven. Het hoofdscherm toont ook ongeveer 60 mogelijke waarschuwings- of informatieberichten. Deze berichten zijn onderverdeeld in verschillende categorieën:
• Opgeslagen berichten met vijf-secondenweergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden deze berichten gedurende vijf seconden in het hoofdscherm weergegeven, waarna opnieuw het vorige scherm wordt getoond. De meeste berichten van dit type worden vervolgens opgeslagen (zolang de oorzaak waardoor ze zijn geactiveerd blijft bestaan) en kunnen opnieuw worden bekeken via de optie "Messages" (berichten) in het hoofdmenu. Zolang een opgeslagen bericht aanwezig is, wordt de letter "i" getoond in de kompas-/ buitentemperatuurregel van het EVIC. Voorbeelden van dit type bericht zijn "Right Front Turn Signal Lamp
Out" (rechter richtingaanwijzer vóór defect) en "Low
Tire Pressure" (bandenspanning laag).
• Niet-opgeslagen berichten
Deze berichten worden weergegeven totdat de oorzaak waardoor het bericht is geactiveerd is verholpen.
Voorbeelden van dit type bericht zijn "Turn Signal On"
(richtingaanwijzer aan, als een richtingaanwijzer niet is
22
uitgeschakeld) en "Lights On" (lampen aan, als de bestuurder uitstapt).
• Niet-opgeslagen berichten tot RUN
Deze berichten worden weergegeven totdat de contactschakelaar in de stand RUN wordt gezet. Een voorbeeld van dit type bericht is "Press Brake Pedal"
(rempedaal intrappen) en "Push Button to Start" (druk op startknop).
• Niet-opgeslagen berichten met vijf-secondenweergave
Zodra ze van toepassing zijn, worden deze berichten gedurende vijf seconden in het hoofdscherm weergegeven, waarna opnieuw het vorige scherm wordt getoond. Voorbeelden dan dit type bericht zijn "Memory
System Unavailable - Not in Park" (geheugensysteem niet beschikbaar - niet in stand PARK) en "Automatic
High Beams On" (automatisch grootlicht aan).
Het gedeelte met instelbare indicatoren bestaat uit witte indicatoren aan de rechterzijde, oranje indicatoren in het midden en rode indicatoren aan de linkerzijde.
Onder bepaalde voorwaarden geeft het EVIC de volgende berichten weer:
Turn Signal On (richtingaanwijzer aan, met een ononderbroken geluidssignaal als de auto langer dan 1,6 km rijdt met ingeschakelde richtingaanwijzers)
Left Front Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer linksvoor defect) (met één geluidssignaal)
Left Rear Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer linksachter defect) (met één geluidssignaal)
Right Front Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer rechtsvoor defect) (met één geluidssignaal)
Right Rear Turn Signal Light Out (Richtingaanwijzer rechtsachter defect) (met één geluidssignaal)
RKE Battery Low (Batterij van afstandsbediening bijna leeg) (met één geluidssignaal)
Personal Settings Not Available – Vehicle Not in Park
(Persoonlijke instellingen niet beschikbaar - Auto staat niet in PARK) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Left/Right Front Door Ajar (Linker-/ rechtervoorportier open, een of meer portieren geopend, met één geluidssignaal bij rijsnelheden boven
1,6 km/u)
Left/Right Rear Door Ajar (Linker-/ rechterachterportier open, een of meer portieren geopend, met één geluidssignaal bij rijsnelheden boven
1,6 km/u)
Door(s) Ajar (Portier(en) open) (met één geluidssignaal als de auto rijdt)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
23
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Liftgate Ajar (Achterklep open) (met één geluidssignaal)
Low Washer Fluid (Ruitensproeiervloeistof bijna op)
(met één geluidssignaal)
Ignition or Accessory On (contactschakelaar in ON of
ACC)
Vehicle Not in Park (auto niet in parkeerstand, voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Key Left Vehicle (sleutel niet in auto)
Key Not Detected (sleutel niet aangetroffen)
Low Tire Pressure (Lage bandenspanning) (met één geluidssignaal). Raadpleeg de informatie "Bandenspanning" en "Bandenspanningscontrole" in "Uw auto".
Inflate Tire to XXX (band oppompen tot XXX). Raadpleeg de informatie "Bandenspanning" en "Bandenspanningscontrole" in "Uw auto".
Service TPM System (Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) (met één geluidssignaal). Raadpleeg de informatie "Bandenspanningscontrole" in "Uw auto".
Oil Change Required (Olie verversen - met een geluidssignaal)
INHOUD
Check Gascap (Brandstofvuldop controleren) (raadpleeg "Brandstof tanken" in "Uw auto")
Oil Change Due (Olie verversen) (met één geluidssignaal)
Uitlaatsysteem — regeneratie nu vereist. In omstandigheden waarbij alleen zeer korte ritten met lage snelheid worden gemaakt, of ritten waarbij alleen met lage snelheid wordt gereden, bereiken de motor en het uitlaatgasnabehandelingssysteem nooit de vereiste omstandigheden om de opgevangen roetdeeltjes te verwijderen. Als dit zich voordoet, wordt het bericht
"Exhaust System Regeneration Required Now" (regeneratie van het uitlaatsysteem nu vereist) weergegeven in het EVIC. Door met uw auto gedurende ten minste
30 minuten op de snelweg te rijden verhelpt u het probleem in het roetfiltersysteem doordat de opgevangen roetdeeltjes nu worden verwijderd, zodat de normale bedrijfsstand van het systeem wordt hersteld.
Exhaust Service Require — See Dealer Now (onderhoud uitlaat noodzakelijk - bezoek dealer). Het motorvermogen wordt beperkt om permanente schade aan het nabehandelingssysteem te voorkomen. Als deze omstandigheid zich voordoet, dient u uw auto voor onderhoud naar uw plaatselijke erkende dealer brengen.
24
WITTE VERKLIKKERLAMPJES EVIC
In dit gedeelte worden instelbare witte indicatoren getoond. Voorbeelden van deze indicatoren zijn:
• Status schakelhendel — Alleen automatische versnellingsbak
De status van de schakelhendel "P,R,N,D,L,6,5,4,3,2,1" wordt weergegeven als indicatie van de stand van de hendel. De lampjes "6, 5, 4, 3, 2, 1" geven aan dat de
AutoStick™ functie is ingeschakeld. De gekozen versnelling wordt weergegeven. Raadpleeg "Starten en rijden" voor meer informatie over AutoStick™.
• Cruisecontrol ingeschakeld
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is ingeschakeld. Raadpleeg voor meer informatie "Cruisecontrol" in "Uw auto".
• Cruisecontrol ingesteld
Dit lampje brandt wanneer de cruisecontrol is ingesteld. Raadpleeg voor meer informatie
"Cruisecontrol" in "Uw auto".
ORANJE VERKLIKKERLAMPJES EVIC
In dit gedeelte worden instelbare oranje indicatoren getoond. Voorbeelden van deze indicatoren zijn:
• Controlelampje brandstofpeil
Als het brandstofpeil is gezakt tot ongeveer 11,0 liter, gaat dit lampje aan en blijft het branden tot er brandstof wordt bijgevuld.
• Indicatielampje brandstofvuldop los (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer het diagnosesysteem detecteert dat de brandstofvuldop los zit, onjuist is aangebracht of is beschadigd, gaat er een lampje branden. Draai de brandstofvuldop stevig vast en druk op de selectieknop om het bericht uit te schakelen. Als het probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de melding de volgende keer dat de auto wordt gestart opnieuw.
Ook het storingslampje kan gaan branden vanwege een loszittende, slecht bevestigde of beschadigde brandstofvuldop.
• Laag peil ruitensproeiervloeistof
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat het peil van de ruitensproeiervloeistof laag is.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
25
UW AUTO
• Controlelampje ESP uitgeschakeld
Dit lampje geeft aan dat het elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) is uitgeschakeld door de bestuurder.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
RODE VERKLIKKERLAMPJES EVIC
In dit gedeelte worden instelbare rode indicatoren getoond. Voorbeelden van deze indicatoren zijn:
• Portier open
Dit lampje gaat branden om aan te geven dat een of meerdere portieren mogelijk open zijn.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Waarschuwingslampje oliedruk
Dit lampje wijst op een te lage motoroliedruk.
Als het lampje tijdens het rijden gaat branden, zet de auto dan veilig stil en zet de motor zo snel mogelijk af. Als het lampje aangaat, klinkt er een geluidsignaal.
Start de motor pas opnieuw wanneer het probleem is verholpen. Dit lampje geeft geen informatie over het motoroliepeil. Het motoroliepeil moet worden gecontroleerd in de motorruimte.
• Lampje van het laadsysteem
Dit lampje geeft informatie over het functioneren van het elektrische laadsysteem. Dit lampje moet gaan branden als de contactschakelaar voor het eerst in de stand ON wordt gezet om een gloeilampcontrole uit te voeren. Als het lampje blijft branden of gaat branden tijdens het rijden, schakel dan de elektrische apparaten uit die niet noodzakelijk zijn voor het rijden of verhoog het motortoerental (als de motor stationair draait). Als het lampje van het laadsysteem blijft branden, is er een probleem met het laadsysteem.
Laat de auto dan ONMIDDELLIJK CONTROLEREN.
Neem contact op met een erkende dealer.
Wanneer met startkabels moet worden gestart, raadpleeg dan "Starten met startkabels" onder "Noodgevallen".
• Lampje elektronisch gaspedaal (ETC)
Dit lampje wijst u op een probleem met het elektronische gaspedaal (ETC). Dit lampje gaat branden als de contactschakelaar voor het eerst in de stand ON wordt gezet om een gloeilampcontrole uit te voeren. Als het lampje niet gaat branden tijdens het starten, moet u het systeem laten controleren door een erkende dealer.
Als er een probleem wordt gedetecteerd, gaat het lampje branden wanneer de motor draait. Schakel het contact uit en opnieuw in wanneer de auto volledig stilstaat en de schakelhendel in de stand PARK staat
(voor bepaalde uitvoeringen/landen). Het lampje moet dan doven.
26
Als het lampje bij draaiende motor blijft branden, kunt u in de meeste gevallen gewoon met de auto rijden.
Neem echter zo snel mogelijk contact op met uw erkende dealer voor reparatie. Als het lampje knippert wanneer de motor draait, is onmiddellijk onderhoud noodzakelijk. In een dergelijk geval is het mogelijk dat het motorvermogen afneemt, de motor versneld of onregelmatig stationair draait of afslaat en dat uw auto moet worden gesleept.
• Waarschuwingslampje motortemperatuur
Dit lampje waarschuwt voor een oververhitte motor. Als de temperatuur stijgt en de meter dichter bij H komt, gaat dit lampje branden en klinkt er een geluidssignaal als de ingestelde grenswaarde wordt bereikt. Als de oververhitting blijft toenemen, en de naald van de temperatuurmeter de waarde H passeert, klinkt er een aanhoudend geluidssignaal tot de motor kan afkoelen.
Wanneer het lampje tijdens het rijden gaat branden, zet dan de auto veilig stil aan de kant van de weg. Als de airco is ingeschakeld, schakel deze dan uit. Zet de versnellingsbak in de stand NEUTRAL en laat de motor stationair draaien. Als de meternaald niet terugkeert naar normaal, zet de motor dan onmiddellijk uit en bel voor hulp.
• Waarschuwingslampje versnellingsbaktemperatuur (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Dit lampje geeft aan dat de temperatuur van de transmissievloeistof te hoog is. Dit kan gebeuren bij veeleisend gebruik, zoals het trekken van een aanhanger. Wanneer dit lampje gaat branden, zet dan de auto veilig stil aan de kant van de weg. Schakel vervolgens naar NEUTRAL en laat de motor stationair of met een hoger toerental draaien tot het lampje dooft.
Als u door blijft rijden terwijl het lampje voor de versnellingsbaktemperatuur brandt, kan de versnellingsbak ernstig beschadigd of defect raken.
WAARSCHUWING!
Als u door blijft rijden terwijl het bij het lampje voor de versnellingsbaktemperatuur brandt, kan de vloeistof overkoken, in aanraking komen met hete motor- of uitlaatonderdelen en brand veroorzaken.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
27
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
SCHAKELINDICATOR (GSI) — (VOOR
BEPAALDE UITVOERINGEN/LANDEN)
Het schakelstandindicatiesysteem (GSI) wordt ingeschakeld op voertuigen met een handgeschakelde versnellingsbak, of wanneer een voertuig met een automatische versnellingsbak in de modus handmatig schakelen is gezet. De GSI biedt de bestuurder een visuele indicatie in het EVIC als het aanbevolen schakelpunt is bereikt.
Deze indicatie wijst de bestuurder erop dat het brandstofverbruik kan worden verlaagd door te schakelen.
Wanneer de indicatie voor opschakelen (+) op het display wordt getoond, adviseert de GSI de bestuurder naar een hogere versnelling te schakelen.
(afb. 10) (afb. 11)
NOODGE-
VALLEN
Wanneer de indicatie voor terugschakelen (-) op het display wordt getoond, adviseert de GSI de bestuurder naar een lagere versnelling te schakelen.
(afb. 12)
(afb. 13)
De GSI-indicatie in het EVIC blijft branden totdat de bestuurder schakelt, of de rijomstandigheden terugkeren naar een situatie waarbij niet hoeft te worden geschakeld voor een gunstiger brandstofverbruik.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD (afb. 10)
GSI-indicatie opschakelen (+) - automatische versnellingsbak
28
(afb. 11)
GSI-indicatie opschakelen (+) - handgeschakelde versnellingsbak
(afb. 12)
GSI-indicatie terugschakelen (-) - automatische versnellingsbak
(afb. 13)
Indicatie GSI terugschakelen (-) - handgeschakelde versnellingsbak
OLIEVERVERSING VEREIST
Uw auto is uitgerust met een indicator voor olieverversing. Het bericht "Oil change due"(olie verversen) wordt ongeveer 10 seconden in het EVIC-scherm weergegeven na één geluidsignaal om de volgende oliebeurt aan te geven. De indicator voor olieverversing is gebaseerd op de belasting van de motor, wat betekent dat de periodieke oliebeurten afhankelijk zijn van uw persoonlijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, verschijnt dit bericht telkens wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet. Om het bericht tijdelijk uit te schakelen, drukt u kort op de knop BACK (terug). Raadpleeg uw
Fiat dealer om het olieverversingsindicatielampje te resetten.
BRANDSTOFVERBRUIK
Druk kort op OMHOOG- of OMLAAG-knop totdat de melding "Fuel Economy" (Brandstofverbruik) wordt gemarkeerd in het EVIC en druk dan op de selectieknop. De volgende functies voor brandstofverbruik worden in het EVIC getoond:
• Average Fuel Economy (Gemiddeld brandstofverbruik)
• Distance To Empty (DTE) (Bereik tot lege tank)
• Instantaneous Fuel Economy (Huidig brandstofverbruik)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
29
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
GEMIDDELD BRANDSTOFVERBRUIK
Geeft het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste reset weer. Wanneer het brandstofverbruik wordt gerest, worden op het scherm gedurende twee seconden het bericht "RESET" of streepjes weergegeven. De historische gegevens worden dan gewist en het nieuwe gemiddelde wordt berekend op basis van het laatste gemiddelde brandstofverbruik van voor de reset.
(afb. 14)
BEREIK TOT LEGE TANK
Geeft de geschatte afstand weer die nog kan worden afgelegd met de brandstof die in de tank aanwezig is.
Deze geschatte afstand wordt bepaald door een gewogen gemiddelde van het huidige en gemiddelde brand-
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 14) stofverbruik in relatie tot het huidige brandstofpeil in de tank. Het bereik tot lege tank kan niet worden gereset met de selectieknop.
OPMERKING: Aanmerkelijke veranderingen in de rijstijl of de belading van de auto zullen een groot effect hebben op de afstand die de auto kan afleggen, ongeacht het getoonde bereik tot lege tank.
Als het bereik tot lege tank lager is dan de geschatte rijafstand van 48 km, verandert het scherm en verschijnt het bericht "LOW FUEL" (laag brandstofpeil).
Dit bericht wordt continu getoond totdat brandstoftank leeg is. Het bericht "LOW FUEL" (laag brandstofpeil) verdwijnt en er verschijnt een nieuw bereik tot lege tank nadat voldoende brandstof is getankt.
L/100KM
Deze weergave toont tijdens het rijden het huidige verbruik in l/100 km in een staafdiagram. Hierdoor wordt het brandstofverbruik constant tijdens het rijden bewaakt, zodat u uw rijstijl kunt aanpassen om minder brandstof te verbruiken.
VOERTUIGSNELHEID
Druk op de OMHOOG- of OMLAAG-knop en houd deze ingedrukt totdat de melding "Vehicle Speed"
(voertuigsnelheid) verschijnt in het EVIC. Druk op de selectieknop om de huidige snelheid weer te geven
Weergave brandstofverbruik
30
in km/u. Druk nogmaals op de selectieknop om te schakelen tussen de maateenheden km/u en mph.
OPMERKING: Als u de maateenheid wijzigt in het menu "Vehicle Speed" (voertuigsnelheid), verandert de maateenheid niet in het EVIC.
RITINFORMATIE
Druk op de OMHOOG- of OMLAAG-knop en houd deze ingedrukt totdat de melding "Trip info" (ritinformatie) verschijnt in het EVIC en druk dan op de selectieknop. Door op de selectieknop te drukken terwijl "Trip Info" (Ritinformatie) wordt gemarkeerd, zal het EVIC op één scherm zowel Trip A (Rit A), als
Trip B (Rit B), als de Elapsed Time (Verstreken tijd) tonen. Als u één van deze drie functies wilt terugstellen, drukt u op de OMHOOG- of OMLAAG-knop om de functie die u wilt resetten te markeren (selecteren).
Door op de selectieknop te drukken wordt alleen de geselecteerde functie teruggesteld. De drie functies kunnen alleen één voor één worden teruggesteld. De volgende ritfuncties worden getoond in het EVIC:
• Trip A (Rit A)
• Trip B (Rit B)
• Elapsed Time (Verstreken tijd)
In de tripfunctiemodus wordt de volgende informatie weergegeven:
TRIP A
Toont de totale afstand voor Trip A die werd afgelegd sinds de laatste reset.
TRIP B (RIT B)
Toont de totale afstand voor Trip B die werd afgelegd sinds de laatste reset.
VERSTREKEN TIJD
Toont de totale reistijd die is verstreken sinds de laatste reset. De verstreken tijd neemt toe wanneer het contact in de stand ON/RUN staat.
HET SCHERM TERUGSTELLEN OP NUL
Reset vindt alleen plaats als er een resetbare functie wordt getoond. Druk eenmaal kort op de selectieknop om de resetbare functie te wissen.
TIRE BAR/PSI (BANDENSPANNING IN
BAR/PSI)
Druk op de toets OMHOOG of OMLAAG en houd deze ingedrukt totdat de melding "Tire BAR/PSI" (Bandenspanning in BAR/PSI) verschijnt in het EVIC. Druk op de selectieknop om een grafiek van de auto weer te geven waar in de hoeken de bandenspanningswaarden wordt aangegeven.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
31
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
VOERTUIGINFORMATIE
(INFORMATIEFUNCTIES VOOR DE KLANT)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Druk op de OMHOOG- of OMLAAG-knop en houd deze ingedrukt totdat de melding "Vehicle Info" (informatie over de auto) verschijnt in het EVIC en druk dan op de selectieknop. Druk op de OMHOOG- en
OMLAAG-knop om door de beschikbare informatieschermen te bladeren.
• Koelvloeistoftemperatuur
Toont de huidige temperatuur van de koelvloeistof.
• Olietemperatuur - voor bepaalde uitvoeringen/ landen
Toont de daadwerkelijke temperatuur van de olie.
• Oliedruk - voor bepaalde uitvoeringen/landen
Toont de huidige oliedruk.
• Versnellingsbaktemperatuur
Toont de huidige temperatuur van het carter van de versnellingsbak.
• Bedrijfsuren motor
Geeft het aantal uren weer dat de motor in bedrijf is geweest.
BERICHTEN
Druk in het hoofdmenu op de OMHOOG- of
OMLAAG-knop en houd deze ingedrukt totdat het bericht "Messages: XX" (Berichten: XX) gemarkeerd verschijnt in het EVIC. Als er meer dan één bericht is, kunt u door op de selectieknop te drukken een opgeslagen waarschuwingsbericht weergeven. Druk op de
OMHOOG- en OMLAAG-knop als er meer dan één bericht is om de overige opgeslagen berichten weer te geven. Als er geen berichten zijn, gebeurt er niets als u op de selectieknop drukt.
TURN MENU OFF (MENU UITSCHAKELEN)
Selecteer deze optie in het hoofdmenu met de
OMLAAG-knop. Door op de selectieknop te drukken verdwijnt het menuscherm uit het beeld. Als u op een van de vier stuurwielknoppen drukt, verschijnt het menu weer in beeld.
INHOUD
32
Uconnect® INSTELLINGEN
TOETSEN OP HET FRONT
Toetsen bevinden zich op het front links en rechts van het Uconnect® 4.3 scherm. Bovendien bevindt zich in het midden van het instrumentenpaneel, rechts van de toetsen van de klimaatregeling, een Scroll/Enterdraaiknop. Draai aan de knop om door de menu's te bladeren of instellingen te selecteren (bijv. 30, 60, 90).
Druk een of meerdere keren op het midden van de draaiknop om een instelling te wijzigen (bijv. ON/OFF
(aan/uit)).
SCHERMTOETSEN
Schermtoetsen kunnen op het scherm van Uconnect® worden bediend.
CUSTOMER PROGRAMMABLE FEATURES
(door de klant te programmeren functies) —
Uconnect® 4.3 SETTINGS (Instellingen
Uconnect® 4.3)
In deze modus kunt u de toetsen op het front en de schermtoetsen gebruiken om via het Uconnect® systeem toegang te krijgen tot de programmeerbare functies waarmee de auto mogelijk is uitgerust, zoals Display (scherm), Clock (klok), Safety/Assistance
(veiligheid/hulp), Lights (verlichting), Doors & Locks
(portieren en sloten), Heated Seats (stoelverwarming)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen), Engine Off Operation (stroom bij uitgeschakelde motor), Compass
Settings (kompasinstellingen), Audio and Phone/
Bluetooth settings (audio- en telefoon-/Bluetoothinstellingen).
OPMERKING: Er kan telkens slechts één onderdeel van het aanraakscherm tegelijk worden weergegeven.
Druk op de toets "Settings" op het front om toegang te krijgen tot het scherm Settings (instellingen), gebruik de schermtoetsen Page Up / Down (pagina omlaag / omhoog) om door de volgende instellingen te scrollen.
Kies de gewenste schermtoets om de instelling te veranderen met behulp van de beschrijving voor elke instelling die op de volgende pagina's wordt weergegeven.
(afb. 15) (afb. 16)
(afb. 15)
1 — Toets "Uconnect® 4.3 Settings" op het front
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
33
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Weergave scherm
• Brightness (helderheid)
Kies de schermtoets "Brightness" (helderheid) om dit scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de helderheid ervan bij in- of uitgeschakelde koplampen regelen. Wijzig de helderheid met de schermtoetsen + en - of selecteer een punt op de schaal tussen de schermtoetsen + en -. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
• Modus (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Mode" (modus) om dit scherm te veranderen. In dit scherm kunt u een van de automatische scherminstellingen selecteren. Om de status van de modus te veranderen raakt u de schermtoets Day
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 16)
Toetsen Uconnect® 4.3 op het front
(Dag), Night (Nacht) of Auto kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
• Language (taal)
Kies de schermtoets "Language" (taal) om dit scherm te veranderen. In dit scherm kunt u een van de drie talen voor de schermweergave selecteren, met inbegrip van de ritfuncties en het navigatiesysteem (voor bepaalde uitvoeringen/landen). Kies de schermtoetsen
German (Duits), French (Frans), Spanish (Spaans), Italian (Italiaans), Nederlands (Dutch) of English (Engels) om de gewenste taal te selecteren. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links. Alle verdere informatie wordt getoond in de taal van uw keuze.
• Units (eenheden)
Kies de schermtoets Units (eenheden) om dit scherm te veranderen. Wanneer u toegang hebt tot dit scherm kunt u de eenheden van het EVIC, kilometerteller en het navigatiesysteem (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) van Amerikaanse in metrische eenheden veranderen en omgekeerd. Kies de schermtoets "US"
(Amerikaans) of "Metric" (metrisch) en vervolgens de schermtoets met de pijl naar links. Als u doorgaat wordt de geselecteerde eenheid weergegeven.
• Reactie op spraakbediening (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Voice Response" (spraakbediening) om dit scherm te veranderen. Wanneer u toegang
34
tot dit scherm hebt, kunt u de instellingen van Voice
Response Length (Lengte voor reactie op spraakbediening) wijzigen. Om de Voice Response Length (Lengte voor reactie op spraakbediening) te wijzigen, raakt u de schermtoets "Brief" (kort) of "Long" (lang) kort aan.
Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
• Touch Screen Beep (pieptonen aanraakscherm)
Kies de schermtoets "Touchscreen Beep" (pieptonen aanraakscherm) om het scherm te veranderen. In dit scherm kunt u schermtoetstonen in- of uitschakelen.
Om de instelling van "Touchscreen Beep" (pieptonen aanraakscherm) te wijzigen, raakt u de schermtoets
"Brief" (kort) of "Long" (lang) kort aan. Vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
Clock (klok)
• Tijd instellen
Kies de schermtoets "Set Time" (tijd instellen) om dit scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de weergegeven tijd veranderen.
Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Set Time"
(tijd instellen). Stel de uren en minuten in met behulp van de schermtoetsen "Up" (omhoog) en "Down"
(omlaag), selecteer AM of PM, selecteer 12-uurs-klok of 24-uurs-klok en kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links, zodra u alles hebt ingesteld.
• Show Time Status (Tijdstatus tonen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Show Time Status" (tijdstatus tonen) om dit scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de digitale klok in de statusbalk in- of uitschakelen. Om de instelling van
"Show Time Status" (tijdstatus weergeven) te wijzigen, raakt u de schermtoets "On" (aan) of "Off" (uit) kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
• Sync Time (Tijd synchroniseren) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Sync Time" (tijdsaanduiding synchroniseren) om dit scherm te veranderen. Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u de tijd automatisch door de radio laten instellen. Om de instelling van
"Sync Time" (tijdsaanduiding synchroniseren) te wijzigen, raakt u de schermtoets "On" (aan) of "Off" (uit) kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
Safety / Assistance (veiligheid/hulp)
• Park Assist (parkeerhulp) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Park Assist" (parkeerhulp) om dit scherm te veranderen. De parkeersensoren achter tasten het gebied achter de auto af op obstakels indien
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
35
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD de schakelhendel in de stand REVERSE (achteruitversnelling) staat en de snelheid lager is dan 11 km/u. Het systeem kan worden ingesteld met Sound Only (alleen geluid), Sound and Display (beeld en geluid) of worden uitgeschakeld. Om de status van Park Assist (parkeerhulp) te veranderen, raakt u de schermtoets Off (uit),
Sound Only (alleen geluid) of Sound and Display (beeld en geluid) kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
• Hill Start Assist (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Kies de schermtoets Hill Start Assist (HSA) om dit scherm te veranderen. Wanneer deze functie is geselecteerd, is het Hill Start Assist (HSA) systeem actief.
Raadpleeg de paragraaf "Elektronische remregeling" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor informatie over de werking en bediening van het systeem. Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets Hill Start
Assist-(HSA) en selecteert u "On" (aan) of "Off" (uit).
Vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
Verlichting
• Uitschakelvertraging koplampen
Kies de schermtoets Headlight Off Delay (uitschakelvertraging koplampen) om dit scherm te veranderen.
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij uitstappen de koplampen nog 0, 30, 60 of 90 seconden
36 blijven branden. Om de Headlight Off Delay Status
(status van de uitschakelvertraging) te veranderen kiest u de schermtoets 0, 30, 60 of 90, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Illuminated Approach (Verlichting bij nadering)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Illuminated Approach (verlichting bij nadering) om dit scherm te veranderen. Als deze functie is geselecteerd, zullen de koplampen worden ingeschakeld en gedurende 0, 30, 60, of 90 seconden blijven branden wanneer de portieren worden ontgrendeld via de afstandsbediening. Om de status van
Illuminated Approach (verlichting bij nadering) te veranderen drukt u op de schermtoets 0, 30, 60 of 90, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Headlights with Wipers (Koplampen met ruitenwissers) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Headlights With Wipers (koplampen inschakelen met ruitenwissers) om dit scherm te veranderen. Als deze functie is ingeschakeld en de koplampschakelaar in de stand AUTO is gezet, gaan de koplampen na ongeveer 10 seconden branden nadat de ruitenwissers zijn ingeschakeld. Wanneer de koplampen via deze functie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wanneer u de ruitenwissers uitschakelt. Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets Headlights With
Wipers (koplampen inschakelen met ruitenwissers),
vervolgens "On" (aan) of "Off" (uit) en ten slotte de schermtoets met de pijl naar links.
• Auto High Beams (automatisch grootlicht)
"SmartBeam™" (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Kies de schermtoets Auto High Beams (automatisch grootlicht) om dit scherm te veranderen. Wanneer u deze functie selecteert, zal het grootlicht onder bepaalde omstandigheden automatisch uitgeschakeld worden. Om te selecteren, kiest u de schermtoets
Auto High Beams (automatisch grootlicht), vervolgens
"On" (aan) of "Off" (uit) en ten slotte de schermtoets met de pijl naar links.
Raadpleeg "Verlichting/
SmartBeam™(voor bepaalde uitvoeringen/landen)” in
“Uw auto” voor meer informatie.
• Flash Headlights with Lock (Knipperen bij vergrendelen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Flash Lights with Lock (knipperen bij vergrendelen) om dit scherm te veranderen. Wanneer deze functie geselecteerd is, knipperen de richtingaanwijzers voor en achter wanneer u de portieren vergrendelt of ontgrendelt via de afstandsbediening.
Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets Flash
Headlights with Lock (knipperen bij vergrendelen), vervolgens "On" (aan) of "Off" (uit) en ten slotte de schermtoets met de pijl naar links.
Doors & Locks (portieren en sloten)
• Auto Lock (automatische vergrendeling) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden alle portieren automatisch vergrendeld wanneer het voertuig een snelheid van 24 km/u bereikt. Om te selecteren, raakt u de schermtoets Auto Lock (automatische vergrendeling) net zolang aan, totdat er naast de instelling een vinkje verschijnt dat aangeeft dat de instelling is geselecteerd. Om terug te keren naar het vorige menu, kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
• Auto Unlock on Exit (Portieren ontgrendelen bij uitstappen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Auto Unlock on Exit (portieren ontgrendelen bij uitstappen) op dit scherm te veranderen. Wanneer u deze functie selecteert, worden alle portieren ontgrendeld wanneer de auto stilstaat, de schakelhendel in de stand PARK of NEUTRAL staat en het bestuurdersportier wordt geopend. Om te selecteren, kiest u de schermtoets Auto Unlock on Exit
(portieren ontgrendelen bij uitstappen), daarna selecteert u "On" (aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
37
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Flash Lights with Lock (Lichten knipperen bij vergrendelen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Flash Lights with Lock (Knipperen bij vergrendelen) om dit scherm te veranderen. Wanneer deze functie geselecteerd is, knipperen de richtingaanwijzers voor en achter wanneer u de portieren vergrendelt of ontgrendelt via de afstandsbediening.
Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets Flash
Lights with Lock (knipperen bij vergrendelen), daarna selecteert u "On" (aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
• Remote Door Unlock Order (Volgorde van portieren ontgrendelen met afstandsbediening) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Remote Door Unlock Order
(Volgorde van portieren ontgrendelen met afstandsbediening) om dit scherm te veranderen. Wanneer de optie Unlock Driver Door Only On 1st Press is geselecteerd, wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld bij de eerste druk op de toets UNLOCK van de afstandsbediening. Als u Driver Door 1st Press selecteert, moet u twee keer op de ontgrendelknop van de afstandsbediening drukken om de andere portieren te ontgrendelen. Wanneer u All Doors 1st
Press selecteert, ontgrendelen alle portieren bij de eerste keer indrukken op de UNLOCK-toets op de afstandsbediening.
OPMERKING: Wanneer de auto is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go™ (Passive Entry) en het EVIC is geprogrammeerd om alle portieren na eenmaal drukken te ontgrendelen, dan zullen alle portieren worden ontgrendeld, ongeacht welke portierhandgreep wordt vastgepakt. Als "Driver Door 1st Press" (Ontgrendel bestuurdersportier na één keer drukken) is geprogrammeerd, wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld wanneer dit wordt vastgepakt. Wanneer bij
Passive Entry de functie "Driver Door 1st Press" (ontgrendel bestuurdersportier na één keer drukken) is geprogrammeerd en de handgreep meer dan één keer wordt ingedrukt, wordt het bestuurdersportier geopend. Als eerst de bestuurdersportier is geopend, dan kunnen de overige portieren ontgrendeld worden met behulp van de ontgrendel-/vergrendelschakelaar in de auto (of met de afstandsbediening).
• Passive Entry (Keyless Enter-N-Go™) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Passive Entry om dit scherm te veranderen. Met deze functie kunt u portieren van uw auto vergrendelen en ontgrendelen zonder dat u op de vergrendel- en ontgrendelknoppen van de afstandsbediening hoeft te drukken. Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Passive Entry", daarna selecteert u "On"
(aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links. Zie de paragraaf "Keyless
Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto".
38
Stoelverwarming (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
• Auto Heated Seats (Automatische stoelverwarming) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Auto Heated Seats (automatische stoelverwarming) om dit scherm te veranderen. Als deze functie is ingeschakeld, zal de verwarming van de bestuurdersstoel automatisch inschakelen wanneer de temperatuur lager dan 4,4°C is. Druk om deze functie te selecteren op de schermtoets Auto Heated Seats
(automatische stoelverwarming), kies On (Aan) of Off
(Uit) en druk vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.
Engine Off Options (opties voor uitgeschakelde motor)
• Uitschakelvertraging koplampen
Kies de schermtoets Headlight Off Delay (uitschakelvertraging koplampen) om dit scherm te veranderen.
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij uitstappen de koplampen nog 0, 30, 60 of 90 seconden blijven branden. Om de Headlight Off Delay Status
(status van de uitschakelvertraging) te veranderen kiest u de schermtoets 0, 30, 60 of 90, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Engine Off Power Delay (vertraging voedingsspanning bij uitgeschakelde motor) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Engine Off Power Delay (vertraging voedingsspanning bij uitgeschakelde motor) om dit scherm te veranderen. Wanneer deze functie is geselecteerd, blijven de elektrisch bedienbare ruiten, de radio, het Uconnect® telefoonsysteem (voor bepaalde uitvoeringen/landen), het dvd-videosysteem (voor bepaalde uitvoeringen/landen), het elektrisch bedienbare zonnedak (voor bepaalde uitvoeringen/landen) en de aansluitcontacten nog maximaal 10 minuten werken nadat de contactschakelaar in de stand OFF is gezet.
Door het openen van een voorportier wordt deze functie uitgeschakeld. Om de Engine Off Power Delay
(vertraging voedingsspanning bij uitgeschakelde motor) te veranderen, kiest u de schermtoetsen voor 0 seconden, 45 seconden, 5 minuten of 10 minuten, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
Compass Settings (instellingen van kompas)
• Variance (afwijking) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Variance (afwijking) om dit scherm te veranderen. De kompasafwijking is het verschil tussen het magnetische noorden en het geografische noorden. Ter compensatie van de verschillen
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
39
UW AUTO
VEILIGHEID moet de kompasafwijking aan de hand van de zonekaart worden ingesteld voor de zone waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het kompas correct heeft ingesteld, worden de verschillen automatisch gecompenseerd, zodat de nauwkeurigheid van de kompasrichting optimaal is.
OPMERKING: Houd magnetische voorwerpen, zoals iPod's, mobiele telefoons, laptops en radardetectoren uit de buurt van het instrumentenpaneel. Omdat zich hier de kompasmodule bevindt, zou de sensor van het kompas gestoord kunnen worden, waardoor de weergegeven waarden onbetrouwbaar worden.
(afb. 17)
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 17)
40
Kaart kompasafwijking
• Calibration (Kalibratie) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Calibration (kalibratie) om deze instelling te wijzigen. Het kompas is zelfijkend, zodat u het niet handmatig hoeft te resetten. Mogelijk geeft het kompas onjuiste waarden weer wanneer de auto nieuw is. In dat geval geeft het EVIC het bericht CAL weer totdat het kompas is gekalibreerd. U kunt ook het kompas kalibreren door op de schermtoets ON (Aan) te drukken en een of meerdere keren in een cirkel van
360 graden te rijden (in een gebied zonder grote metalen of metaalhoudende objecten) tot de CAL indicator in het EVIC uitgaat. Het kompas werkt dan normaal.
OPMERKING: Voor juiste ijking is een vlak wegdek en een omgeving zonder grote metalen voorwerpen zoals gebouwen, bruggen, ondergrondse kabels, spoorrails enz. vereist.
Audio
• Equalizer (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Equalizer" om dit scherm te veranderen. In dit scherm kunt u Bass (bas), Mid (middentonen) en Treble (hoge tonen) instellen. Wijzig de instellingen met de schermtoetsen + en - of selecteer een punt op de schaal tussen de schermtoetsen + en -.
Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
OPMERKING: Met Bass/mid/treble kunt u door eenvoudig uw vinger naar boven/beneden te schuiven de instelling veranderen. U kunt ook direct op de gewenste instelling drukken.
• Balance / Fade (Balans links/rechts - voor/ achter) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets Balance / Fade (Balans links/rechts
- voor/achter) om dit scherm te veranderen. In dit scherm kunt u de balans links/rechts (Balance) en de balans voor/achter (Fade) instellen.
• Speed Adjusted Volume (snelheidsafhankelijke volumeregeling) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Kies de schermtoets "Speed Adjusted Volume" (snelheidsafhankelijke volumeregeling) om dit scherm te veranderen. Geluid wordt zachter afhankelijk van de rijsnelheid. Om de Speed Adjusted Volume (snelheidsafhankelijke volumeregeling) te veranderen, kiest u de schermtoetsen Off (uit), 1, 2 of 3, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Surround Sound (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Kies de schermtoets "Surround Sound" om dit scherm te veranderen. Er wordt een ruimtelijke surround sound gesimuleerd. Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Surround Sound", daarna selecteert u
"On" (aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
41
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Telefoon/Bluetooth®
• Paired Devices (gekoppelde apparaten)
Deze functie toont welke telefoons zijn gekoppeld aan het telefoon/Bluetooth® systeem. Raadpleeg voor meer informatie de aanvullende handleiding van
Uconnect®.
CUSTOMER PROGRAMMABLE FEATURES
(door de klant te programmeren functies) —
Uconnect® 8.4 SETTINGS (Instellingen
Uconnect® 8.4)
In deze modus geeft het Uconnect® systeem u toegang tot programmeerbare functies waarmee de auto kan zijn uitgerust, zoals Display (scherm), Clock (klok),
Safety/Assistance (veiligheid/hulp), Lights (verlichting),
Doors & Locks (portieren en sloten), Auto-On Comfort (comfort automatisch aan), Engine Off Operation
(stroom bij uitgeschakelde motor), Compass Settings
(kompasinstellingen), Audio and Phone Bluetooth® settings (audio- en telefoon-/Bluetooth®-instellingen).
OPMERKING: Er kan telkens slechts één onderdeel van het aanraakscherm tegelijk worden weergegeven.
Als u een selectie wilt aanbrengen, bladert u omhoog en omlaag tot de gewenste instelling wordt gemarkeerd en drukt u daarna kort op deze instelling totdat naast de instelling een vinkje verschijnt, dat aanduidt dat de instelling is geselecteerd.
Weergave scherm
• Display Mode (schermmodus) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
In dit scherm kunt u een van de automatische scherminstellingen selecteren. Om de status van de modus te veranderen raakt u de schermtoets Day (Dag), Night
(Nacht) of Auto kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
OPMERKING: Bij gebruik van de "Parade"-modus activeert de radio de "helderheid van het scherm bij uitgeschakelde koplampen", ook al zijn de koplampen ingeschakeld.
• Display Brightness with Headlights ON (Helderheid van de weergave bij ingeschakelde koplampen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de helderheid ervan bij in- of uitgeschakelde koplampen regelen. Wijzig de helderheid met de schermtoetsen + en - of selecteer een punt op de schaal tussen de schermtoetsen + en -. Druk vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.
• Display Brightness with Headlights OFF (Helderheid van de weergave bij uitgeschakelde koplampen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de helderheid ervan bij in- of uitgeschakelde koplampen
42
regelen. Wijzig de helderheid met de schermtoetsen + en - of selecteer een punt op de schaal tussen de schermtoetsen + en -. Druk vervolgens op de schermtoets met de pijl naar links.
• Set Language (Taal instellen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
In dit scherm kunt u een van de drie talen voor de schermweergave selecteren, met inbegrip van de ritfuncties en het navigatiesysteem (voor bepaalde uitvoeringen/landen). Kies de schermtoetsen German
(Duits), French (Frans), Spanish (Spaans), Italian (Italiaans), Nederlands (Dutch) of English (Engels) om de gewenste taal te selecteren. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links. Alle verdere informatie wordt getoond in de taal van uw keuze.
• Units (maateenheden) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u toegang hebt tot dit scherm kunt u de eenheden van het EVIC, kilometerteller en het navigatiesysteem (voor bepaalde uitvoeringen/landen) van
Amerikaanse in metrische eenheden veranderen en omgekeerd. Kies de schermtoets "US" (Amerikaans) of
"Metric" (metrisch) en vervolgens de schermtoets met de pijl naar links. Als u doorgaat wordt de geselecteerde eenheid weergegeven.
• Voice Response Length (lengte gesproken berichten) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u de instellingen van Voice Response Length (Lengte voor reactie op spraakbediening) wijzigen. Om de Voice
Response Length (Lengte voor reactie op spraakbediening) te wijzigen, drukt u kort op de schermtoets
"Brief" (kort) of "Detailed" (gedetailleerd), gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Touch Screen Beep (pieptonen aanraakscherm)
In dit scherm kunt u schermtoetstonen in- of uitschakelen. Om de instelling van "Touchscreen Beep" (pieptonen aanraakscherm) te wijzigen, raakt u de schermtoets "Brief" (kort) of "Long" (lang) kort aan.
Vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
• Navigation Turn-By-Turn in Cluster (Navigatie van afslag naar afslag in instrumentengroep)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Als deze functie is geselecteerd, worden exacte aanwijzingen op het scherm weergegeven wanneer de auto een afslag in een geprogrammeerde route nadert. Om uw keuze te maken, drukt u op de schermtoets Navigation Turn-By-Turn in Cluster (Navigatie van afslag naar afslag in instrumentengroep), daarna selecteert u
"On" (aan) of "Off" (uit) en vervolgens drukt u op de schermtoets met de pijl naar links.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
43
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Clock (klok)
• Sync Time with GPS (Tijd synchroniseren met
GPS) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt, kunt u de tijd automatisch door de radio laten instellen. Om de instelling van "Sync Time" (tijdsaanduiding synchroniseren) te wijzigen, raakt u de schermtoets "On" (aan) of
"Off" (uit) kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
• Uren instellen
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de weergegeven tijd veranderen. Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Set Time" (tijd instellen). Stel de uren in met behulp van de schermtoetsen "Up" (omhoog) en
"Down" (omlaag), en kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links, zodra u alles hebt ingesteld.
• Minuten instellen
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de weergegeven tijd veranderen. Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Set Time" (tijd instellen). Stel de minuten in met behulp van de schermtoetsen "Up" (omhoog) en "Down" (omlaag), en kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links, zodra u alles hebt ingesteld.
• Time Format (tijdindeling)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de weergegeven tijd veranderen. Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Set Time" (tijd instellen), selecteert u de instelling voor 12 of 24 uur en kiest u vervolgens de schermtoets met de pijl naar links, zodra u alles hebt ingesteld.
• Show Time in Status Bar (Tijd in statusbalk weergeven) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u toegang tot dit scherm hebt kunt u de digitale klok in de statusbalk in- of uitschakelen. Om de instelling van "Show Time Status" (tijdstatus weergeven) te wijzigen, raakt u de schermtoets "On" (aan) of
"Off" (uit) kort aan. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
Safety / Assistance (veiligheid/hulp)
• Park Assist (parkeerhulp) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De parkeersensoren achter tasten het gebied achter de auto af op obstakels indien de schakelhendel in de stand REVERSE (achteruitversnelling) staat en de snelheid lager is dan 11 km/u. Het systeem kan worden ingesteld met Sound Only (alleen geluid), Sound and
Display (beeld en geluid) of worden uitgeschakeld. Om de status van Park Assist (parkeerhulp) te veranderen, raakt u de schermtoets Off (uit), Sound Only (alleen geluid) of Sound and Display (beeld en geluid) kort aan.
Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
44
• Parkview Backup Camera (Achteruitrijcamera)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Uw auto is mogelijk voorzien van een ParkView® achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het gebied achter de auto op het scherm zien wanneer de schakelhendel in de stand REVERSE is gezet. Het beeld wordt op het aanraakscherm van de radio weergegeven, samen met een waarschuwing dat u op de hele omgeving moet blijven letten. Na vijf seconden verdwijnt deze waarschuwing. De ParkView® camera bevindt zich aan de achterzijde van de auto, boven de kentekenplaat. Kies het selectievakje Parkview Backup Camera (ParkView achteruitrijcamera) in het menu "Safety & Driving Assistance" (Veiligheid en rijhulp) om de achteruitrijcamera in/uit te schakelen.
• Hill Start Assist (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd, is het Hill Start
Assist (HSA) systeem actief. Raadpleeg de paragraaf
"Elektronische remregeling" in het hoofdstuk "Starten en rijden" voor informatie over de werking en bediening van het systeem. Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets Hill Start Assist-(HSA) en selecteert u
"On" (aan) of "Off" (uit). Vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
Verlichting
• Uitschakelvertraging koplampen
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij uitstappen de koplampen nog 0, 30, 60 of 90 seconden blijven branden. Om de Headlight Off Delay Status
(status van de uitschakelvertraging) te veranderen kiest u de schermtoets 0, 30, 60 of 90, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Headlight Illumination on Approach (Koplampen inschakelen bij nadering) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Als deze functie is geselecteerd, zullen de koplampen worden ingeschakeld en gedurende 0, 30, 60, of 90 seconden blijven branden wanneer de portieren worden ontgrendeld via de afstandsbediening. Om de status van Illuminated Approach (verlichting bij nadering) te veranderen drukt u op de schermtoets 0, 30, 60 of
90, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Headlights with Wipers (Koplampen met ruitenwissers) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Als deze functie is ingeschakeld en de koplampschakelaar in de stand AUTO is gezet, gaan de koplampen na ongeveer 10 seconden branden nadat de ruitenwissers zijn ingeschakeld. Wanneer de koplampen via deze functie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wanneer u de ruitenwissers uitschakelt. Om uw keuze te maken,
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
45
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES kiest u de schermtoets Headlights With Wipers (koplampen inschakelen met ruitenwissers), vervolgens
"On" (aan) of "Off" (uit) en ten slotte de schermtoets met de pijl naar links.
• Auto Dim High Beams (grootlicht automatisch dimmen) "SmartBeam™" (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u deze functie selecteert, zal het grootlicht onder bepaalde omstandigheden automatisch uitgeschakeld worden. Om te selecteren, kiest u de schermtoets Auto High Beams (automatisch grootlicht), vervolgens "On" (aan) of "Off" (uit) en ten slotte de schermtoets met de pijl naar links. Raadpleeg
"Verlichting/SmartBeam™(voor bepaalde uitvoeringen/landen)” in “Uw auto” voor meer informatie.
• Headlight Dipped Beam (Traffic Changeover)
(Koplampafstelling (links-/rechtsrijdend verkeer))
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De lichtbundels van het dimlicht worden aan de bovenzijde afgeschermd. De lichtbundels zijn voornamelijk naar beneden gericht en worden afgestemd op links- of rechtsrijdend verkeer om verblinding zoveel mogelijk te voorkomen.
INHOUD
• Flash Headlights with Lock (Knipperen bij vergrendelen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie geselecteerd is, knipperen de richtingaanwijzers voor en achter wanneer u de portieren vergrendelt of ontgrendelt via de afstandsbediening. Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets
Flash Headlights with Lock (knipperen bij vergrendelen), vervolgens "On" (aan) of "Off" (uit) en ten slotte de schermtoets met de pijl naar links.
Doors & Locks (portieren en sloten)
• Auto Lock (automatische vergrendeling) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie is geselecteerd, worden alle portieren automatisch vergrendeld wanneer het voertuig een snelheid van 24 km/u bereikt. Om te selecteren, raakt u de schermtoets "Auto Lock" (automatische vergrendeling) net zolang aan, totdat er naast de instelling een vinkje verschijnt dat aangeeft dat de instelling is geselecteerd. Om terug te keren naar het vorige menu, kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
• Auto Unlock on Exit (Portieren ontgrendelen bij uitstappen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer u deze functie selecteert, worden alle portieren ontgrendeld wanneer de auto stilstaat, de schakelhendel in de stand PARK (voor bepaalde uitvoeringen/ landen) of NEUTRAL staat en het bestuurdersportier
46
wordt geopend. Om te selecteren, kiest u de schermtoets Auto Unlock on Exit (portieren ontgrendelen bij uitstappen), daarna selecteert u "On" (aan) of "Off"
(uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
• Flash Headlight with Lock (Knipperen bij vergrendelen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer deze functie geselecteerd is, knipperen de richtingaanwijzers voor en achter wanneer u de portieren vergrendelt of ontgrendelt via de afstandsbediening. Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets
Flash Lights with Lock (knipperen bij vergrendelen), daarna selecteert u "On" (aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
• 1st Press of Key Fob Unlocks (Ontgrendelen door eenmaal te drukken op de sleutelhouder)
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer de optie Unlock Driver Door Only On
1st Press is geselecteerd, wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld bij de eerste druk op de toets
UNLOCK van de afstandsbediening. Als u Driver Door
1st Press selecteert, moet u twee keer op de ontgrendelknop van de afstandsbediening drukken om de andere portieren te ontgrendelen. Wanneer u All Doors
1st Press selecteert, ontgrendelen alle portieren bij de eerste keer indrukken op de UNLOCK-toets op de afstandsbediening.
OPMERKING: Wanneer de auto is uitgerust met
Keyless Enter-N-Go™ (Passive Entry) en het EVIC is geprogrammeerd om alle portieren na eenmaal drukken te ontgrendelen, dan zullen alle portieren worden ontgrendeld, ongeacht welke portierhandgreep wordt vastgepakt. Als "Driver Door 1st Press" (Ontgrendel bestuurdersportier na één keer drukken) is geprogrammeerd, wordt alleen het bestuurdersportier ontgrendeld wanneer dit wordt vastgepakt. Wanneer bij
Passive Entry de functie "Driver Door 1st Press" (ontgrendel bestuurdersportier na één keer drukken) is geprogrammeerd en de handgreep meer dan één keer wordt ingedrukt, wordt het bestuurdersportier geopend. Als eerst de bestuurdersportier is geopend, dan kunnen de overige portieren ontgrendeld worden met behulp van de ontgrendel-/vergrendelschakelaar in de auto (of met de afstandsbediening).
• Passive Entry (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Met deze functie kunt u portieren van uw auto vergrendelen en ontgrendelen zonder dat u op de vergrendel- en ontgrendelknoppen van de afstandsbediening hoeft te drukken. Om te selecteren, kiest u de schermtoets "Passive Entry", daarna selecteert u "On"
(aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links. Zie de paragraaf "Keyless
Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto".
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
47
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Engine Off Options (opties voor uitgeschakelde motor)
• Engine Off Power Delay (vertraging voedingsspanning bij uitgeschakelde motor)
Wanneer deze functie is geselecteerd, blijven de elektrisch bedienbare ruiten, de radio, het Uconnect® telefoonsysteem (voor bepaalde uitvoeringen/landen), het dvd-videosysteem (voor bepaalde uitvoeringen/ landen), het elektrisch bedienbare zonnedak (voor bepaalde uitvoeringen/landen) en de aansluitcontacten nog maximaal 10 minuten werken nadat de contactschakelaar in de stand OFF is gezet. Door het openen van een voorportier wordt deze functie uitgeschakeld.
Om de Engine Off Power Delay (vertraging voedingsspanning bij uitgeschakelde motor) te veranderen, kiest u de schermtoetsen voor 0 seconden, 45 seconden, 5 minuten of 10 minuten, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Headlight Off Delay (uitschakelvertraging koplampen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Als u deze functie selecteert, kunt u kiezen of bij uitstappen de koplampen nog 0, 30, 60 of 90 seconden blijven branden. Om de Headlight Off Delay Status
(status van de uitschakelvertraging) te veranderen kiest u de schermtoets 0, 30, 60 of 90, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
Compass Settings (instellingen van kompas)
• Variance (afwijking) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De kompasafwijking is het verschil tussen het magnetische noorden en het geografische noorden. Ter compensatie van de verschillen moet de kompasafwijking aan de hand van de zonekaart worden ingesteld voor de zone waarin de auto wordt gebruikt. Nadat u het kompas correct heeft ingesteld, worden de verschillen automatisch gecompenseerd, zodat de nauwkeurigheid van de kompasrichting optimaal is.
OPMERKING: Houd magnetische voorwerpen, zoals iPod's, mobiele telefoons, laptops en radardetectoren uit de buurt van het instrumentenpaneel. Omdat zich hier de kompasmodule bevindt, zou de sensor van het kompas gestoord kunnen worden, waardoor de weergegeven waarden onbetrouwbaar worden.
(afb. 18)
48
• Perform Compass Calibration (kompaskalibratie uitvoeren) (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Kies de schermtoets Calibration (kalibratie) om deze instelling te wijzigen. Het kompas is zelfijkend, zodat u het niet handmatig hoeft te resetten. Mogelijk geeft het kompas onjuiste waarden weer wanneer de auto nieuw is. In dat geval geeft het EVIC het bericht CAL weer totdat het kompas is gekalibreerd. U kunt ook het kompas kalibreren door op de schermtoets ON (Aan) te drukken en een of meerdere keren in een cirkel van
360 graden te rijden (in een gebied zonder grote metalen of metaalhoudende objecten) tot de CAL indicator in het EVIC uitgaat. Het kompas werkt dan normaal.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 18)
Kaart kompasafwijking
INHOUD
49
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Audio
• Balance/Fade (balans links/rechts, balans voor/ achter) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
In dit scherm kunt u de balans links/rechts (Balance) en de balans voor/achter (Fade) instellen.
• Equalizer (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
In dit scherm kunt u Bass (bas), Mid (middentonen) en
Treble (hoge tonen) instellen. Wijzig de instellingen met de schermtoetsen + en - of selecteer een punt op de schaal tussen de schermtoetsen + en -. Kies vervolgens de schermtoets met de pijl naar links.
OPMERKING: Met Bass/mid/treble kunt u door eenvoudig uw vinger naar boven/beneden te schuiven de instelling veranderen. U kunt ook direct op de gewenste instelling drukken.
• Speed Adjusted Volume (snelheidsafhankelijke volumeregeling) (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Geluid wordt zachter afhankelijk van de rijsnelheid.
Om de Speed Adjusted Volume (snelheidsafhankelijke volumeregeling) te veranderen, kiest u de schermtoetsen Off (uit), 1, 2 of 3, gevolgd door de schermtoets met de pijl naar links.
• Music Info Cleanup (Muziekinformatie opruimen) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Deze functie helpt u bij het organiseren van muziekbestanden voor een optimale muzieknavigatie. Om uw keuze te maken, kiest u de schermtoets "Music Info
Cleanup" (muziekinformatie opruimen), daarna selecteert u "On" (aan) of "Off" (uit) en vervolgens kiest u de schermtoets met de pijl naar links.
Telefoon/Bluetooth®
• Paired Devices (gekoppelde apparaten)
Deze functie toont welke telefoons zijn gekoppeld aan het telefoon/Bluetooth® systeem. Raadpleeg voor meer informatie de aanvullende handleiding van
Uconnect®.
INHOUD
50
STOELEN
De stoelen vormen een belangrijk onderdeel van het beveiligingssysteem voor inzittenden van de auto.
WAARSCHUWING!
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden personen te vervoeren in de laadruimte.
Bij een ongeval lopen personen in deze ruimte een groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van de auto die niet is voorzien van stoelen en veiligheidsgordels. Bij een ongeval lopen personen in deze ruimte een groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit en op de juiste wijze de veiligheidsgordel draagt.
ELEKTRISCH VERSTELBARE
BESTUURDERSSTOEL (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De schakelaar voor de elektrische stoelverstelling bevinden zich onder aan de portierzijde van de stoel. Met deze schakelaar schuift u de stoel omhoog, omlaag, naar voren of naar achteren of kunt u de stoel kantelen.
(afb. 19)
De stoel naar voren of naar achteren verstellen
De stoel kan zowel naar voren als naar achteren worden versteld. Druk de stoelschakelaar naar voren of naar achteren om de stoel in de richting van de schakelaar te verstellen. Laat de schakelaar los zodra de gewenste stand is bereikt.
De stoel omhoog of omlaag verstellen
U kunt de hoogte van de stoel verstellen. Trek de stoelschakelaar omhoog of druk deze omlaag om de stoel in de richting van de schakelaar te verstellen. Laat de schakelaar los zodra de gewenste stand is bereikt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 19)
Schakelaar elektrische stoelverstelling
51
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
De zitting omhoog of omlaag kantelen
De hoek van de zitting kan in vier richtingen worden versteld. Trek de voorzijde van de stoelschakelaar omhoog of druk de achterzijde van de stoelschakelaar omlaag om het voorste of achterste gedeelte van de zitting in de richting van de schakelaar te verstellen.
Laat de schakelaar los zodra de gewenste stand is bereikt.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Het verstellen van een stoel tijdens het rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen van een stoel tijdens het rijden kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en een aanrijding met ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaakt.
• Het verstellen van de stoelen moet plaatsvinden voordat de veiligheidsgordels zijn vastgegespt en terwijl de auto is geparkeerd. Een slecht afgestelde veiligheidsgordel kan ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben.
• Rijd nooit met de rugleuning zo schuin ingesteld dat de schoudergordel niet meer tegen uw borstkas rust. Tijdens een botsing bestaat het gevaar dat u onder de veiligheidsgordel door schuift, waardoor ernstig of zelfs dodelijk letsel kan ontstaan.
Plaats geen voorwerpen onder een elektrisch verstelbare stoel en zorg dat deze altijd vrij kan bewegen. Anders kan de stoelbediening beschadigd raken. De stoel kan niet vrij bewegen als deze wordt gehinderd door obstakels.
ELEKTRISCHE LENDENSTEUN (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De schakelaar voor de elektrisch verstelbare lendensteun bevindt zich aan de buitenzijde van de bestuurdersstoel. Druk de schakelaar naar voren om meer lendensteun in te stellen. Druk de schakelaar naar achteren om minder lendensteun in te stellen. Druk de schakelaar omhoog of omlaag om de positie van de lendensteun te verhogen of te verlagen.
(afb. 20)
STOELVERWARMING (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De schermtoetsen voor de stoelverwarming vóór bevinden zich in het Uconnect®-systeem. U kunt toegang tot de bedieningstoetsen krijgen via het scherm klimaatregeling of het scherm bedieningselementen.
• Raak de stoelverwarmingstoets eenmaal aan om de hoge stand in te schakelen.
• Raak de stoelverwarmingstoets een tweede keer aan om de lage stand in te schakelen.
52
• Druk een derde keer op de toets stoelverwarming om de verwarmingselementen uit te schakelen.
Als de hoge stand (HI) is geselecteerd, schakelt het systeem na ongeveer 60 minuten continue werking automatisch naar de lage stand (LO). Op dat moment verandert het display van HI (hoge stand) in LO (lage stand). De lage stand (LO) wordt na ongeveer 45 minuten automatisch uitgeschakeld (OFF).
OPMERKING: De stoelverwarming werkt uitsluitend wanneer de motor draait.
WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kunnen voelen als gevolg van ouderdom, chronische ziekte, diabetes, rugletsel, medicatie, alcoholgebruik, uitputting of een andere lichamelijke conditie, moeten voorzichtig zijn bij het gebruik van de stoelverwarming. Deze kan zelfs bij lage temperaturen brandwonden veroorzaken, met name als de verwarming langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op de zitting of de rugleuning die warmte-isolerend werken, zoals een deken of kussen. Hierdoor kan de stoelverwarming oververhit raken. Een oververhitte stoel kan leiden tot ernstige brandwonden als gevolg van de verhoogde oppervlaktetemperatuur van de zitting.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 20)
Schakelaar voor de elektrische lendensteun
INHOUD
53
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
VOORSTOELEN HANDMATIG VERSTELLEN
Voor uitvoeringen met handmatig verstelbare stoelen kunnen de bestuurdersstoel en de passagiersstoel naar voren en naar achteren worden versteld m.b.v. de stang vóór de zitting bij de vloer.
(afb. 21)
Trek, terwijl u op de stoel zit, de stang omhoog en beweeg de stoel voor- of achterwaarts. Laat de stang los zodra de gewenste stand is bereikt. Beweeg vervolgens met lichaamsdruk voorwaarts en achterwaarts op de stoel om er zeker van te zijn dat het stoelverstelmechanisme is vergrendeld.
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
• Het verstellen van een stoel tijdens het rijden kan gevaarlijk zijn. Het verstellen van een stoel tijdens het rijden kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest en een aanrijding met ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaakt.
• Het verstellen van de stoelen moet plaatsvinden voordat de veiligheidsgordels zijn vastgegespt en terwijl de auto is geparkeerd. Een slecht afgestelde veiligheidsgordel kan ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 21)
54
Handmatig verstelbare stoelen
RUGLEUNING VERSTELLEN
De regelhendel bevindt zich aan de buitenzijde van de stoel. Leun, om de rugleuning te verstellen, licht naar voren, trek de hendel omhoog, leun naar achteren tot de gewenste stand is bereikt en laat de hendel los. Om de rugleuning naar de normale stand terug te brengen leunt u naar voren en licht de hendel omhoog. Laat de hendel los wanneer de rugleuning zich in de stand rechtop bevindt.
(afb. 22)
WAARSCHUWING!
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden een stoel in te stellen. Door een plotselinge beweging van de stoel zou u de controle over de auto kunnen verliezen. De veiligheidsgordel dan is wellicht niet goed afgesteld waardoor u letsel kunt oplopen.Verstel de stoel alleen als de auto is geparkeerd.
• Rijd nooit met de rugleuning zo schuin ingesteld dat de schoudergordel niet meer tegen uw borstkas rust. Bij een aanrijding zou u dan onder de veiligheidsgordel door kunnen glijden en zo ernstig of zelfs dodelijk gewond raken.Verstel de rugleuning alleen als de auto is geparkeerd.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 22)
Hendel rugleuning
INHOUD
55
UW AUTO
VEILIGHEID
HOOGTEVERSTELLING
BESTUURDERSSTOEL
De hendel voor de hoogteverstelling bevindt zich aan de buitenzijde van de stoel. Breng de hendel naar boven om de zitting te verhogen. Breng de hendel naar beneden om de zitting te verlagen. De hoogteverstelling van de stoel bedraagt in totaal circa 55 mm.
(afb. 23)
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NEERKLAPBARE VOORSTOEL
PASSAGIERSZIJDE (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Met deze functie wordt de laadruimte uitgebreid. Als de stoel wordt neergeklapt, vormt hij een verlenging van het laadvloeroppervlak (zodat langwerpige voorwerpen van de achterklep tot aan het instrumentenpaneel in de auto passen). De neerklapbare rugleuning heeft ook een hard oppervlak dat u kunt gebruiken als uw werkvlak als de stoel wordt neergeklapt en het voertuig niet in beweging is.
(afb. 24)
Trek de hendel van de rugleuning omhoog om de stoel neer of op te klappen.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 23)
56
Hoogteverstellingshendel van stoel
(afb. 24)
Neerklapbare stoel
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om tijdens het rijden een stoel in te stellen. Door een plotselinge beweging van de stoel zou u de controle over de auto kunnen verliezen.Verstel de stoelen alleen als de auto is geparkeerd.
HOOFDSTEUNEN
Hoofdsteunen zijn ontworpen om het risico van letsel te verlagen door de bewegingsvrijheid van het hoofd te beperken tijdens aanrijdingen van achteren. De hoofdsteunen moeten zodanig worden afgesteld, dat de bovenkant van uw oor zich onder de bovenkant van de hoofdsteun bevindt.
WAARSCHUWING!
De hoofdsteunen moeten voor alle inzittenden correct worden afgesteld voordat u gaat rijden, of voordat de passagiers plaatsnemen. De hoofdsteunen mogen nooit worden afgesteld tijdens het rijden. Rijden in een auto zonder hoofdsteunen of met onjuist afgestelde hoofdsteunen kan leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel in het geval van een aanrijding.
Actieve hoofdsteunen (AHR) — voorstoelen
Actieve hoofdsteunen zijn passieve componenten die kunnen worden geactiveerd. Auto's met dit systeem kunnen niet eenvoudigweg aan de hand van markeringen worden geïdentificeerd, maar alleen door visuele inspectie van de hoofdsteun. De hoofdsteun zal zich in twee helften splitsen; de voorste helft bestaat uit zacht schuim en bekleding en de achterste helft uit decoratief kunststof.
Wanneer de actieve hoofdsteunen tijdens een botsing van achteren worden geactiveerd, schuift de voorste helft van de actieve hoofdsteun naar voren om de afstand tussen het achterhoofd van de inzittende en de actieve hoofdsteun zo klein mogelijk te maken. Dit systeem is ontworpen om bij bepaalde botsingen van achteren het risico van letsel bij de bestuurder en voorpassagier te voorkomen of te verlagen. Raadpleeg
“Beveiligingssystemen voor inzittenden” in “Veiligheid” voor meer informatie.
Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen. Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op de knop onder aan de hoofdsteun en drukt u de hoofdsteun naar beneden.
(afb. 25)
Voor een comfortabele positie kan de actieve hoofdsteun naar voren en naar achteren worden gekanteld.
Als u de hoofdsteun dichter naar uw achterhoofd wilt kantelen, trekt u de onderkant van de hoofdsteun naar voren. Druk de onderkant van de hoofdsteun naar achteren om de hoofdsteun van uw hoofd af te duwen.
(afb. 26) (afb. 27)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
57
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
(afb. 25)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Drukknop
INHOUD
(afb. 26)
Actieve hoofdsteun (normale stand)
58
OPMERKING:
• De hoofdsteunen mogen uitsluitend door bevoegde monteurs worden verwijderd en alleen voor onderhoudswerkzaamheden. Als een hoofdsteun verwijderd moet worden, neem dan contact op met een erkende dealer.
• Raadpleeg, indien een actieve hoofdsteun is geactiveerd, de rubriek "Veiligheidsgordelsystemen/
Actieve hoofdsteunen (AHR)/Opnieuw instellen van de actieve hoofdsteunen (AHR)" in "Veiligheid" voor meer informatie.
(afb. 27)
Actieve hoofdsteun (gekanteld)
WAARSCHUWING!
• Leg geen voorwerpen zoals jassen, stoelhoezen of draagbare dvd-spelers over de hoofdsteunen. Deze voorwerpen kunnen bij botsingen de werking van de actieve hoofdsteunen belemmeren en leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel.
• Actieve hoofdsteunen kunnen geactiveerd worden als ze geraakt worden, bijvoorbeeld door een hand, voet of losse voorwerpen. Om ongewenste activering van de actieve hoofdsteun te voorkomen, dienen alle voorwerpen veilig te worden opgeborgen, aangezien losse voorwerpen in aanraking kunnen komen met de actieve hoofdsteun wanneer er plotseling moet worden geremd. Als aan deze waarschuwing geen gehoor wordt gegeven, kan persoonlijk letsel het gevolg zijn als de actieve hoofdsteun geactiveerd wordt.
Hoofdsteunen — stoelen op de tweede rij
De achterstoelen zijn uitgerust met verstelbare hoofdsteunen. Trek aan de hoofdsteunen om ze te verhogen.
Als u de hoofdsteun wilt verlagen, drukt u op de stelknop onder aan de hoofdsteun en drukt u de hoofdsteun naar beneden.
(afb. 28)
OPMERKING:
• De hoofdsteunen mogen uitsluitend door bevoegde monteurs worden verwijderd en alleen voor onderhoudswerkzaamheden. Als een van de hoofdsteunen moet worden verwijderd, moet u contact opnemen met een erkende dealer.
• Raadpleeg "Veiligheidsgordelsystemen" in "Veiligheid" voor de correcte bevestiging van de gordel bij gebruik van een kinderzitje.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 28)
Stelknop
59
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
WAARSCHUWING!
Rijden in een voertuig zonder hoofdsteunen of met hoofdsteunen die niet goed zijn afgesteld kan leiden tot ernstig of zelfs dodelijk letsel in geval van een botsing.Voordat u met de auto gaat rijden moet u de hoofdsteunen controleren. De hoofdsteunen mogen nooit worden versteld tijdens het rijden.
DERDE ZITRIJ (uitvoeringen voor zeven passagiers)
Deze hoofdsteunen zijn niet verstelbaar en kunnen niet worden verwijderd. Ze kunnen echter wel naar voren worden geklapt als ze niet in gebruik zijn.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Laat nooit iemand meerijden op de derde zitrij, tenzij de hoofdsteun is opgeklapt en vergrendeld.Als aan deze waarschuwing geen gehoor wordt gegeven, kan dit bij een ongeval lichamelijk letsel tot gevolg hebben.
60/40-GEDEELDE ACHTERBANK VAN DE
TWEEDE ZITRIJ
Voor extra opbergruimte kunnen alle stoelen op de tweede zitrij worden neergeklapt. Hierdoor wordt extra laadruimte gecreëerd en blijft er zo nodig voldoende zitruimte over.
60
OPMERKING: Voordat een stoel in de tweede zitrij wordt neergeklapt, moet men zorgen dat de rugleuning van de voorstoel verticaal staat. Hierdoor kan de stoel op de tweede zitrij eenvoudig worden neergeklapt.
WAARSCHUWING!
• Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden personen te vervoeren in de laadruimte. Bij een ongeval lopen personen in deze ruimte een groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van de auto die niet is voorzien van stoelen en veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit en op de juiste wijze de veiligheidsgordel draagt.
• Bij modellen voor zeven passagiers mag er niemand op de derde zitrij plaatsnemen als de rugleuningen van de tweede zitrij zijn neergeklapt.
Bij een botsing zouden de inzittenden onder de autogordel kunnen glijden en ernstig of dodelijk letsel kunnen oplopen.
Stoel neerklappen
1. De regelhendel bevindt zich onder aan de portierzijde van de stoel. (afb. 29)
2. Oefen met één hand op de rugleuning lichte druk uit.
3. Licht de regelhendel met de andere hand omhoog zodat de rugleuning iets naar voren beweegt en laat dan de hendel los.
WAARSCHUWING!
Om persoonlijk letsel of schade aan voorwerpen te voorkomen moet u zorgen dat uw hoofd en armen of voorwerpen niet beklemd raken tijdens het neerklappen van de rugleuning.
4. Klap de rugleuning langzaam neer.
Stoel opklappen
Klap de rugleuning op en zorg dat deze vergrendeld is.
UW AUTO
VEILIGHEID
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning stevig is vergrendeld. Anders is de zitting niet voldoende stabiel voor kinderzitjes en/of de andere inzittenden. Een instabiele zitting kan leiden tot ernstig letsel.
Naar achteren en naar voren verstellen
De regelhendel bevindt zich aan de portierzijde van de stoel. Licht de hendel op om de stoel naar voren of naar achteren te verplaatsen. Laat de hendel los zodra de stoel zich in de gewenste stand bevindt. Beweeg vervolgens met lichaamsdruk voorwaarts en achterwaarts op de stoel om er zeker van te zijn dat het stoelverstelmechanisme is vergrendeld.
(afb. 30)
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 29)
Hendel rugleuning
61
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om tijdens het rijden een stoel in te stellen. Door een plotselinge beweging van de stoel zou u de controle over de auto kunnen verliezen. De veiligheidsgordel dan is wellicht niet goed afgesteld waardoor u letsel kunt oplopen.Verstel de stoelen alleen als de auto is geparkeerd.
Rugleuning verstellen
De verstelhendel bevindt zich aan de buitenzijde van de stoel. Om de rugleuning naar achteren te verplaatsen leunt u naar achteren, trek de hendel omhoog, zet de rugleuning in de gewenste stand en laat dan de hendel los. Om de rugleuning in de normale verticale stand terug te zetten leunt u eerst naar achteren en licht de hendel op en dan leunt u naar voren en laat de hendel los zodra de rugleuning in de verticale stand staat.
(afb. 31)
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 30)
62
Stoelen handmatig verstellen
(afb. 31)
Hendel rugleuning
WAARSCHUWING!
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden een stoel in te stellen. Door een plotselinge beweging van de stoel zou u de controle over de auto kunnen verliezen. De veiligheidsgordel dan is wellicht niet goed afgesteld waardoor u letsel kunt oplopen.Verstel de stoel alleen als de auto is geparkeerd.
• Rijd nooit met de rugleuning zo schuin ingesteld dat de schoudergordel niet meer tegen uw borstkas rust. Bij een aanrijding zou u dan onder de veiligheidsgordel door kunnen glijden en zo ernstig of zelfs dodelijk gewond raken.Verstel de rugleuning alleen als de auto is geparkeerd.
Rugleuning / Armsteun — stoel tweede zitrij
De ontgrendellus bevindt zich boven op de rugleuning
/ armsteun. Trek de ontgrendellus naar voren om te ontgrendelen en daarna naar beneden om de rugleuning / armsteun te laten zakken.
(afb. 32)
Breng de rugleuning / armsteun omhoog en zet deze vast als hij niet in gebruik is of als er extra zitplaatsen nodig zijn.
WAARSCHUWING!
Houd de gesp schoon en vrij van obstakels en zorg ervoor dat de rugleuning/ armsteun stevig is vergrendeld. Anders is de zitting niet voldoende stabiel voor kinderzitjes en/of de andere inzittenden. Een instabiele zitting kan leiden tot ernstig letsel.
Stadium Tip 'n Slide™ (Easy Entry/Exit Seat)
— uitvoeringen voor zeven passagiers
Met deze functie kunnen de passagiers van de derde zitrij makkelijk in - en uitstappen aan beide zijden van het voertuig.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 32)
Rugleuning / armsteun
INHOUD
63
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Stoel van tweede zitrij naar voren bewegen
OPMERKING: Breng de rugleuning / armsteun omhoog voordat u de stoel volledig naar voren schuift.
Trek de hendel aan de bovenzijde bij het portier naar voren. De zitting draait in een vloeiende beweging naar boven en de stoel schuift over de rails naar voren.
(afb. 33) (afb. 34)
OPMERKING: Aan de voorkant van het bekledingspaneel naast de portieropening bevindt zich een handgreep om het in- en uitstappen voor passagiers op de derde zitrij te vereenvoudigen.
WAARSCHUWING!
het in- en uitstappen voor passagiers op de derde zitrij te vergemakkelijken. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
Rijd niet met de stoel in deze stand, omdat deze stand alleen bedoeld is om
Stoelen tweede zitrij opklappen en naar achteren schuiven
Breng de rugleuning naar achteren tot hij vergrendelt en blijf de stoel naar achteren schuiven op de rails tot deze ook vergrendelt.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 33)
64
Regelhendel Tip 'n Slide™
(afb. 34)
Stoel Tip 'n Slide™
Duw de zitting naar beneden om deze op zijn plaats vast te maken.
Verstel de stoelstand op de rails zoals gewenst. Beweeg met uw lichaamsgewicht naar voren en naar achteren op de stoel om er zeker van te zijn dat het stoelverstelmechanisme is vergrendeld.
Rugleuning neerklappen
Trek de ontgrendellus, die zich boven aan de rugleuning bevindt, omhoog, duw de rugleuning enigszins naar voren en laat de lus los. Blijf de rugleuning naar voren drukken. Als de rugleuning naar voren kantelt worden de hoofdsteunen automatisch neergeklapt.
(afb. 35)
UW AUTO
VEILIGHEID
WAARSCHUWING!
Controleer of de rugleuning en de stoel stevig zijn vergrendeld. Anders is de zitting niet voldoende stabiel voor kinderzitjes en/of de andere inzittenden. Een instabiele zitting kan leiden tot ernstig letsel.
50/50-GEDEELDE ACHTERBANK DERDE
ZITRIJ MET NEERKLAPFUNCTIE
(uitvoeringen voor zeven passagiers)
Voor extra opbergruimte kunnen alle stoelen van de derde zitrij worden neergeklapt. Hierdoor wordt extra laadruimte gecreëerd en blijft er zo nodig voldoende zitruimte over.
OPMERKING: Voordat de rugleuning van de bank op de derde zitrij wordt neergeklapt, moet u zorgen dat de rugleuning van de tweede zitrij niet achterover is gekanteld. Hierdoor kan de rugleuning eenvoudig worden neergeklapt.
(afb. 35)
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Hendel rugleuning
65
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Rugleuning opklappen
Neem de hulpriem op de rugleuning vast en trek deze naar u toe om de rugleuning omhoog te brengen. Ga door met de rugleuning op te heffen totdat deze op zijn plaats vastklikt. Breng vervolgens de hoofdsteun omhoog om deze te laten vergrendelen.
(afb. 36)
De rugleuning kan ook worden vergrendeld in de achterover gekantelde stand. Daarvoor trekt u de ontgrendellus die zich boven aan de rugleuning bevindt omhoog, laat de rugleuning naar achteren leunen en laat de ontgrendellus los.
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
• Controleer of de rugleuning stevig is vergrendeld.Anders biedt de stoel onvoldoende stabiliteit voor de passagiers. Een instabiele zitting kan leiden tot ernstig letsel.
• Laat nooit iemand meerijden op de derde zitrij, tenzij de hoofdsteun is opgeklapt en vergrendeld.
Als aan deze waarschuwing geen gehoor wordt gegeven, kan dit bij een ongeval lichamelijk letsel tot gevolg hebben.
• Niemand mag op de derde zitrij plaatsnemen als de rugleuningen van de tweede zitrij zijn neergeklapt. Bij een botsing zouden de inzittenden onder de autogordel kunnen glijden en ernstig of dodelijk letsel kunnen oplopen.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 36)
66
Hulpriem
VERSTELBARE STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom in de hoogte verstellen. U kunt de stuurkolom ook in de lengte verstellen. De bedieningshendel voor lengte- en hoogteverstelling bevindt zich onder het stuur aan het uiteinde van de stuurkolom.
(afb. 37)
Om de stuurkolom te ontgrendelen drukt u de bedieningshendel naar beneden. Om de stuurkolom in de hoogte te verstellen beweegt u het stuur omhoog of omlaag naar de gewenste positie. Om de stuurkolom in de lengte te verstellen trekt u het stuur naar buiten of duwt u het naar binnen naar de gewenste positie. Om de stuurkolom op zijn plaats te vergrendelen trekt u de bedieningshendel naar boven tot deze klikt.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het rijden.
Verstellen van de stuurkolom tijdens het rijden of rijden als de stuurkolom niet is vergrendeld, kan ertoe leiden dat de bestuurder de macht over het stuur verliest. Controleer of de stuurkolom vergrendeld is, voordat u gaat rijden.
Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 37)
Regelhendel voor lengte- en hoogteverstelling stuurkolom
INHOUD
67
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
STUURVERWARMING (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het stuurwiel is voorzien van een verwarmingselement dat bij koud weer uw handen verwarmt. De stuurverwarming kent slechts één temperatuurinstelling. Nadat de stuurverwarming is ingeschakeld, wordt het stuur tot 80 minuten verwarmd, waarna de stuurverwarming automatisch wordt uitgeschakeld. De stuurverwarming wordt mogelijk eerder uitgeschakeld of helemaal niet ingeschakeld als het stuur al warm is.
De bedieningstoets voor de stoelverwarming vóór bevindt zich in het Uconnect®-systeem. U vindt de bedieningstoets via het scherm "Climate" (klimaat) of het scherm "Controls" (bedieningselementen).
• Raak de toets stoelverwarming één keer aan om het verwarmingselement in te schakelen.
• Raak de toets stoelverwarming een tweede keer aan om het verwarmingselement uit te schakelen.
OPMERKING: De stuurverwarming werkt alleen als de motor draait.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Personen die geen pijn op de huid kunnen voelen als gevolg van ouderdom, chronische ziekte, diabetes, rugletsel, medicatie, alcoholgebruik, uitputting of een andere lichamelijke conditie, moeten voorzichtig zijn bij het gebruik van de stuurverwarming. Deze kan zelfs bij lage temperaturen brandwonden veroorzaken, met name als de verwarming langdurig wordt gebruikt.
• Plaats geen voorwerpen op het stuur die warmte-isolerend werken, zoals een deken of stuurhoes. Hierdoor kan de stuurverwarming oververhit raken.
INHOUD
68
SPIEGELS
BINNENSPIEGEL MET DAG/NACHTSTAND
Via een dubbel scharniersysteem kunt u de spiegel horizontaal en verticaal verstellen. Stel de spiegel zo in dat u door het midden van de achterruit kijkt.
U kunt hinderlijke weerspiegeling van koplampen verminderen door het bedieningshendeltje onder de spiegel in de nachtstand te zetten (hendel naar de achterkant van de auto gekanteld). Stel de spiegel af terwijl deze in de dagstand staat (naar de voorruit toe).
(afb. 38)
BINNENSPIEGEL MET AUTOMATISCHE
DIMSTAND (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Deze spiegel wordt automatisch aangepast aan hinderlijke weerspiegeling van de koplampen van achterliggers. Deze functie is standaard ingeschakeld en wordt alleen uitgeschakeld bij achteruitrijden.
(afb. 39)
Om tijdens reinigen de spiegel niet te beschadigen mag reinigingsvloeistof nooit rechtstreeks op de spiegel worden gespoten. Breng de vloeistof aan op een schone doek en wrijf de spiegel daarmee schoon.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 38)
Binnenspiegel verstellen
(afb. 39)
Binnenspiegel met automatische dimstand
INHOUD
69
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
BUITENSPIEGELS
Voor een optimaal resultaat dient u de spiegels zo af te stellen dat u de naastliggende rijbaan goed in het zicht hebt en er tevens een geringe overlapping is met het zicht in de binnenspiegel.
OPMERKING: Het bolle oppervlak van de buitenspiegel aan de passagierszijde biedt een veel bredere kijkhoek met name op de rijbaan naast uw auto.
WAARSCHUWING!
Auto's en andere voorwerpen lijken in de bolle spiegel aan passagierszijde kleiner en verder weg dan ze in werkelijkheid zijn.Als u te veel op de passagiersspiegel vertrouwt, kunt u in botsing komen met een ander voertuig of object.
Gebruik uw binnenspiegel om de grootte van of de afstand tot een voertuig te schatten dat u in de rechterspiegel ziet.
ELEKTRISCH BEDIENDE BUITENSPIEGELS
De schakelaar voor de elektrisch bediende buitenspiegels bevindt zich op het bekledingspaneel in het bestuurdersportier.
(afb. 40)
Modellen zonder de functie "Ruit snel openen/ sluiten"
Druk op de spiegelkeuzetoets met de letter L (links) of
R (rechts) en druk vervolgens op één van de vier pijltjestoetsen om de spiegel in de richting van de pijl te verstellen.
Modellen met de functie "Ruit snel openen/ sluiten"
Druk op de spiegelkeuzetoets met de letter L (links) of R
(rechts) en laat deze weer los. Druk vervolgens op één van de vier pijltjestoetsen om de spiegel in de richting van de pijl te verstellen. De keuzeschakelaar slaat na 30 seconden af om te vermijden dat de spiegelstand na het verstellen onverhoeds wordt veranderd.
INHOUD
70
(afb. 40)
Elektrische spiegelschakelaars.
OPMERKING: Een lampje in de knop geeft dan aan dat de spiegel is geactiveerd en kan worden versteld.
ELEKTRISCH INKLAPBARE SPIEGELS (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De schakelaar voor de elektrische inklapbare spiegels bevindt zich tussen de spiegelschakelaars L (links) en R
(rechts). Druk eenmaal op de schakelaar om de spiegels in te klappen en druk nogmaals op de schakelaar om de spiegels naar de normale rijstand terug te klappen.
(afb. 41)
OPMERKING: Als de rijsnelheid hoger is dan
16 km/u, is de inklapfunctie van de spiegels uitgeschakeld.
Als de spiegels zich in de ingeklapte stand bevinden en de snelheid van het voertuig is gelijk aan of hoger dan
16 km/u, worden ze automatisch uitgeklapt.
De elektrisch inklapbare buitenspiegels resetten
U moet mogelijk de elektrisch inklapbare spiegels resetten als het volgende gebeurt:
• De spiegels worden per ongeluk geblokkeerd tijdens het inklappen.
• De spiegels worden per ongeluk handmatig ingeklapt/uitgeklapt.
• De spiegels komen uit de uitgeklapte stand.
• De spiegels schudden en trillen bij normale rijsnelheden.
Om de elektrisch inklapbare spiegels te resetten: klap ze in en uit door op de knop te drukken. (Mogelijk dient u meermaals op de knop te drukken). Hierdoor worden ze in hun normale stand teruggezet.
HANDMATIG INKLAPBARE SPIEGELS
Sommige modellen beschikken over scharnierende buitenspiegels. Door het scharnier kan de spiegel naar voren en naar achteren worden geklapt om schade te voorkomen. Het scharnier kent drie standen: naar voren, naar achteren en normaal.
(afb. 41)
Schakelaar elektrisch inklapbare spiegels
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
71
VERWARMDE BUITENSPIEGELS (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Deze buitenspiegels worden verwarmd om ijs te ontdooien. Deze functie wordt geactiveerd wanneer u de achterruitverwarming inschakelt. Raadpleeg “Functies achterruit” voor meer informatie.
VERLICHTE MAKE-UPSPIEGELS (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Beide zonnekleppen zijn voorzien van een verlichte make-upspiegel. Als u deze spiegel wilt gebruiken, klapt u de zonneklep omlaag en het spiegelklepje omhoog.
Het lampje gaat automatisch branden. Als het spiegelkapje wordt gesloten, gaat het licht uit.
(afb. 42)
NOODGE-
VALLEN
"Schuifstangfunctie" zonneklep (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Met deze functie zijn er meer standen mogelijk om de zon te weren met de zonneklep.
1. Klap de zonneklep naar beneden.
2. Neem de zonneklep van de klem in het midden af.
3. Trek de zonneklep in de richting van de achteruitkijkspiegel om het zonwerende vlak te vergroten.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 42)
72
Verlichte make-upspiegel
KLIMAATREGELING
KLIMAATREGELING
Het systeem voor airconditioning en verwarming is ontworpen voor een optimaal interieurcomfort onder alle weersomstandigheden. Dit systeem kan worden bediend via het instrumentenpaneel of via het scherm van het Uconnect® systeem.
Wanneer het Uconnect® systeem in een bepaalde modus (Radio, Player, Settings, More, enz.) staat, worden de temperatuurinstellingen voor de bestuurder en passagier aan de bovenzijde van het scherm weergegeven.
Handbediende klimaatregeling met aanraakscherm (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Toetsen op het front
De toetsen op het front bevinden zich aan de linker- en rechterzijde van het Uconnect® 4.3 scherm in het midden van het instrumentenpaneel. Er bevinden zich ook toetsen op het front onder het Uconnect® aanraakscherm. (afb. 43) (afb. 44)
(afb. 43)
Handmatige temperatuurregeling — toets op het front
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 44)
Handmatige temperatuurregeling
INHOUD
73
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Schermtoetsen
Schermtoetsen zijn beschikbaar in het scherm van het
Uconnect® systeem.
(afb. 45) (afb. 46)
Beschrijving van de toetsen (zowel van toepassing op de toetsen op het front als op de schermtoetsen)
1. Knop MAX A/C
Druk kort op deze knop om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer MAX
A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op deze knop drukt, schakelt de functie MAX A/C naar de handmatige modus en gaat het indicatielampje MAX A/C uit.
2. A/C-knop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op deze knop drukt, schakelt de functie A/C naar de handmatige modus en gaat het indicatielampje A/C uit.
3. Recirculatieknop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer de functie is ingeschakeld.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD (afb. 45)
Uconnect® 4.3 Manual 3 — Zoneregeling
(temperatuurregeling) — Schermtoetsen
74
(afb. 46)
Uconnect® 8.4 Manual 3 — Zoneregeling
(temperatuurregeling) — Schermtoetsen
4. Knop Ontdooien vóór
Druk kort op deze knop om in plaats van de huidige ingestelde luchtstroom de modus Ontdooien in te schakelen. Het indicatielampje brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. De lucht stroomt via de roosters voor ontwaseming van de voorruit en zijramen.
Wanneer de ontdooiknop wordt geselecteerd, zal het aanjagertoerental toenemen. Gebruik de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo snel mogelijk de voorruit en de zijramen te ontdooien. Als modus Ontdooien vóór wordt uitgeschakeld, wordt de opnieuw de vorige instelling van de klimaatregeling actief.
5. Knop Ontdooien achter
Druk op deze knop om de achterruitverwarming en de buitenspiegelverwarming in te schakelen (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingeschakeld. De achterruitverwarming wordt na ongeveer 10 minuten automatisch uitgeschakeld.
Het negeren van de volgende waarschuwingen kan leiden tot schade aan de verwarmingselementen:
• Wees voorzichtig bij het wassen van de binnenkant van de achterruit. Gebruik geen schurende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde van de ruit te reinigen. Gebruik een zachte doek en een mild schoonmaakmiddel en wrijf evenwijdig aan de verwarmingselementen. U kunt stickers verwijderen met warm water.
• Gebruik geen schrapers, scherpe voorwerpen of schurende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde van de ruit te reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op veilige afstand van de ruit bevinden.
6. Knop klimaatregeling achterin (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Druk kort op deze knop om de klimaatregeling achterin in te schakelen. Het indicatielampje gaat branden wanneer de klimaatregeling achterin is ingeschakeld.
Als u de knop nogmaals kort indrukt, wordt de klimaatregeling achterin uitgeschakeld.
7. Knop temperatuurverhoging passagiers (alleen
Uconnect® 8.4)
Biedt de passagiers een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze toets om de ingestelde temperatuur te verhogen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
75
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING: Als in de modus Sync op deze knop wordt gedrukt, wordt deze modus automatisch afgesloten.
8. Knop temperatuurverlaging passagiers (alleen
Uconnect® 8.4)
Biedt de passagiers een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze knop om de ingestelde temperatuur te verlagen.
OPMERKING: Als in de modus Sync op deze knop wordt gedrukt, wordt deze modus automatisch afgesloten.
9. SYNC
Kies de schermtoets Sync (synchroniseren) om de stand Sync in of uit te schakelen. Het indicatielampje
Sync brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. Sync wordt gebruikt om de temperatuurinstelling aan passagierszijde te synchroniseren met die aan bestuurderszijde. Als de temperatuurinstelling aan passagierszijde wordt gewijzigd terwijl de functie Sync actief is, zal deze functie automatisch worden uitgeschakeld.
10. Aanjagerschakelaar
De aanjagerschakelaar wordt gebruik om de hoeveelheid lucht te regelen, die door het klimaatsysteem stroomt. Er zijn zeven aanjagerstanden. Als u het aanjagertoerental wijzigt, schakelt het systeem van automatische werking naar handmatige bediening. De toerentallen kunnen als volgt worden geselecteerd met behulp van de aanjagerknop op het front of de schermtoetsen:
Aanjagerknop op het front
Het aanjagertoerental neemt toe wanneer u de aanjagerknop vanuit de laagste stand rechtsom draait. Het aanjagertoerental neemt af wanneer u de aanjagerknop linksom draait.
Schermtoets
Gebruik het kleine aanjagerpictogram om het aanjagertoerental te verlagen en het grote pictogram om dit toerental te verhogen. De aanjager kan ook worden geselecteerd door op de aanjagerbalk tussen de pictogrammen te drukken.
11. Standen
De luchtverdeling kan zo worden ingesteld dat lucht vanuit de luchtroosters in het instrumentenpaneel, de vloerroosters, de ontwasemingsroosters en de ontdooiroosters stroomt. De volgende standen zijn beschikbaar:
• Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters in het instrumentenpaneel. U kunt deze roosters afzonderlijk verstellen om zo de luchtstroming te regelen. De lamellen van de uitblaasopeningen in het midden en in de zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en
76
naar links en naar rechts worden bewogen om zo de richting van de luchtstroom te regelen. Onder de lamellen bevindt zich een stelwiel waarmee de uitblaasopening kan worden afgesloten of aangepast om zo de uitstromende hoeveelheid lucht te regelen.
• Stand Twee niveaus
Lucht stroomt uit de luchtroosters in het instrumentenpaneel en de roosters in de vloer. Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen voor voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
OPMERKING: De stand Twee niveaus is bedoeld om comfort te bieden door koele lucht uit de luchtroosters in het instrumentenpaneel en warme lucht uit de vloerroosters te laten stromen.
• Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in de vloer.
Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen voor zijraamontwaseming.
voorruitontdooiing en
• Gemengde stand
De lucht stroomt via de vloeropeningen, ontdooiroosters en de roosters voor ontwaseming van de zijramen. Deze stand kunt u het beste gebruiken bij koud weer of sneeuw.
12. Toets klimaatregeling aan/uit
Druk op deze toets om de klimaatregeling in of uit te schakelen.
13. Knop temperatuurverlaging bestuurder (alleen Uconnect® 8.4)
Biedt de bestuurder een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze knop om de ingestelde temperatuur te verlagen.
OPMERKING: In de modus Sync regelt deze knop tegelijkertijd ook automatisch de temperatuurregeling aan passagierszijde.
14. Knop temperatuurverhoging bestuurder (alleen Uconnect® 8.4)
Biedt de bestuurder een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze toets om de ingestelde temperatuur te verhogen.
OPMERKING: In de modus Sync regelt deze knop tegelijkertijd ook automatisch de temperatuurregeling aan passagierszijde.
15. Temperatuurregeling (alleen Uconnect® 4.3)
Kies de schermtoets voor temperatuur aan bestuurders- of passagierszijde om de luchttemperatuur in het passagierscompartiment te regelen. Door de temperatuurbalk in het rode gebied te bewegen,
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
77
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD wordt de temperatuur hoger. Door de temperatuurbalk in het blauwe gebied te bewegen, wordt de temperatuur lager. Bestuurder en passagier beschikken over een onafhankelijke temperatuurregeling als de modus Sync niet brandt.
FUNCTIES VAN DE KLIMAATREGELING
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditioning) kan de gebruiker het aircosysteem handmatig in- of uitschakelen. Als het aircosysteem is ingeschakeld, stroomt via de luchtroosters koele, droge lucht in het interieur.
Druk voor een lager brandstofverbruik op knop A/C om de airconditioning uit te schakelen en stel met de hand de aanjager en luchtverdeling in. Zorg ook dat u alleen de stand Instrumentenpaneel, Ventilatie op twee niveaus of Vloer kiest.
OPMERKING:
• Als het systeem bij handmatige klimaatregeling in de stand Mengen, Vloer of Ontdooien/ontwasemen staat, kan de A/C worden uitgeschakeld, maar blijft het aircosysteem actief om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
• Wanneer zich wasem of condens vormt op de voorruit of zijramen, kiest u de ontdooistand en stelt u het aanjagertoerental indien nodig af.
• Als het lijkt of de airconditioning minder goed werkt dan verwacht, controleer dan of de voorzijde van de airco-condensor (vóór in de radiateur) is verstopt door vuil of insecten. Maak schoon door voorzichtig water te spuiten vanaf de achterzijde van de radiateur en door de condensor heen.
MAX A/C
Met MAX A/C wordt maximaal gekoeld.
Druk kort op de knop om te schakelen tussen MAX
A/C en de voorgaande instellingen. De schermtoets brandt wanneer MAX A/C is ingeschakeld.
De gebruiker kan in de modus MAX A/C het gewenste aanjagertoerental en de gewenste stand kiezen. Door op andere instellingen te drukken, schakelt de MAX
A/C-werking over naar de geselecteerde instelling en wordt MAX A/C verlaten.
Recirculatietoets
Wanneer de buitenlucht rook, onprettige luchtjes of veel vocht bevat, of wanneer een snelle koeling gewenst is, kunt u de binnenlucht laten circuleren door op de recirculatieknop te drukken. Wanneer deze knop is ingedrukt, brandt de het indicatielampje voor recirculatie. Druk nogmaals op de knop om de recirculatiestand uit te
78
schakelen en buitenlucht in het interieur te laten stromen.
OPMERKING: Bij koud weer kunnen de ruiten, bij gebruik van de recirculatiestand, sneller beslaan. De recirculatiefunctie is mogelijk niet beschikbaar
(schermtoets grijs weergegeven). In de modus Ontwasemen mag de recirculatiestand niet worden gebruikt om de ramen sneller vrij te maken. De recirculatie wordt automatische uitgeschakeld als deze stand wordt gekozen. Als u de recirculatie probeert in te schakelen terwijl deze stand actief is, gaat het lampje in de bedieningsknop knipperen en vervolgens uit.
Handbediende temperatuurregeling achterin
(MTC) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het MTC-systeem achterin heeft luchtroosters in de vloer rechtsachter de 3e zitrij en luchtroosters boven beide buitenste zitplaatsen achterin. Het systeem voert warme lucht toe via beide vloeropeningen of koele, gedroogde lucht via de ventilatieroosters in de dakbekleding.
De schermtoetsen van de temperatuurregeling achterin bevinden zich in het Uconnect® systeem, op het instrumentenpaneel.
(afb. 47) (afb. 48)
Klimaatregeling achterin bedienen vanaf het
Uconnect® aanraakscherm voorin
De klimaatregeling met drie klimaatzones biedt de mogelijkheid de klimaatregeling achterin te bedienen vanaf het ATC-paneel voorin.
(afb. 47)
Uconnect® 4.3 schermtoetsen handbediende klimaatregeling achterin
1 — Schermtoets "Blower
Up" (aanjager hoog)
2 — Schermtoets "Mode"
(modus)
3 — Schermtoets "Temperature" (temperatuur)
4 — Schermtoets "Blower down" (aanjager laag)
5 — Schermtoets "Done"
(gereed)
6 — Schermtoets "Rearlock" (vergrendeling achter)
7 — Schermtoets "Rear Off"
(achterin uitschakelen)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
79
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 48)
Uconnect® 8.4 schermtoetsen handbediende klimaatregeling achterin
1 — Schermtoets "Rearlock" (vergrendeling achter)
2 — Schermtoets "Front
Climate Control" (klimaatregeling voorin)
3 — Schermtoets "Temperature Up" (temperatuur hoog)
4 — Schermtoets "Temperature Down" (temperatuur laag)
5 — Schermtoets "Blower
Up" (aanjager hoog)
6 — Schermtoets "Mode"
(modus)
7 — Schermtoets "Blower down" (aanjager laag)
8 — Schermtoets "Rear Off"
(achterin uitschakelen)
Ga als volgt te werk om de instellingen voor de klimaatregeling achterin te wijzigen:
• Druk op de knop "REAR" om de bediening van de klimaatregeling achterin te activeren. Het scherm voor regeling achterin (zie volgende afbeelding) wordt weergegeven. Met de regelfuncties kunt u nu de klimaatregeling achterin bedienen.
• Als u wilt terugkeren naar het scherm voor regeling voorin, drukt u nogmaals op de knop "REAR". Als u niet op deze toets drukt, wordt dit scherm na zes seconden automatisch getoond.
Achterin geblokkeerd
• Wanneer de schermtoets Rear Temperature Lock
(temperatuurregeling achterin blokkeren) wordt gekozen, wordt op het scherm achterin een verlicht vergrendelsymbool weergegeven. De temperatuur en de luchttoevoer achterin worden dan geregeld via het Uconnect® systeem voorin.
• De passagiers achterin kunnen de regelknoppen achterin alleen bedienen wanneer de knop Rear Temperature Lock is uitgezet.
80
AANJAGERKNOP ACHTERIN
U kunt de aanjagerknop achterin handmatig instellen op de stand "off" of op elke gewenste aanjagersnelheid door de knop van laag naar hoog te draaien. Zo kunnen de passagiers achterin de luchthoeveelheid regelen die naar het achtercompartiment van de auto wordt gevoerd.
(afb. 49)
(afb. 49)
Handbediende klimaatregeling achterin
1 — Aanjager achterin
2 — Temperatuur achter
3 — Modus achter
4 — Vergrendeling klimaatregeling achterin
Lucht stroomt het automatische luchtregelsysteem achterin via een inlaatrooster binnen. Dit rooster bevindt zich aan de rechterzijde in het bekledingspaneel. De roosters achterin zijn aangebracht in het rechter bekledingspaneel. Zorg dat u het luchtinlaatrooster of de ventilatieroosters niet blokkeert door voorwerpen of anderszins. Het elektrisch systeem kan zo overbelast raken en de aanjagermotor beschadigen.
TEMPERATUURREGELING ACHTERIN
Als u de temperatuur achterin wilt wijzigen, draait u de temperatuurregelknop linksom om de temperatuur te verlagen of rechtsom om de temperatuur te verhogen.
De instellingen voor de temperatuur achterin worden weergegeven in het Uconnect® systeem.
Wanneer de bedieningselementen achterin door het
Uconnect® systeem zijn vergrendeld, brandt het symbool "Temperatuur achterin vergrendeld" op de temperatuurregelknop en alle instellingen via de dakconsole achterin worden genegeerd.
REGELKNOP LUCHTDISTRIBUTIE
ACHTERIN
• Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via de ventilatieroosters in de dakbekleding. U kunt deze roosters
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
81
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN afzonderlijk verstellen om zo de luchtstroming te regelen. Als de lamellen van de roosters naar één kant worden gezet, wordt de luchtstroom onderbroken.
• Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen via de dakventilatieroosters en de vloerroosters.
OPMERKING: Bij veel temperatuurinstellingen is de tweeledige ventilatiestand bedoeld om koelere lucht toe te voeren via de dakventilatieroosters en warmere lucht via de vloerroosters.
• Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in de vloer.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Automatische temperatuurregeling (ATC) met aanraakscherm (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Toetsen op het front
De toetsen op het front bevinden zich aan de linker- en rechterzijde van het Uconnect® 4.3 scherm in het midden van het instrumentenpaneel. Er bevinden zich ook toetsen op het front onder het Uconnect® aanraakscherm. (afb. 50) (afb. 51)
(afb. 50)
Automatische temperatuurregeling — toetsen op het front
INHOUD
(afb. 51)
Automatische temperatuurregeling
82
Schermtoetsen
Schermtoetsen zijn beschikbaar in het scherm van het
Uconnect® systeem. (afb. 52) (afb. 53)
Beschrijving van de toetsen (zowel van toepassing op de toetsen op het front als op de schermtoetsen)
1. Knop MAX A/C
Druk kort op deze knop om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer MAX
A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op deze knop drukt, schakelt de functie MAX A/C naar de handmatige modus en gaat het indicatielampje MAX A/C uit.
2. A/C-knop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer A/C is ingeschakeld. Als u nogmaals op deze knop drukt, schakelt de functie A/C naar de handmatige modus en gaat het indicatielampje A/C uit.
3. Recirculatieknop
Druk kort op deze knop om de huidige instelling te wijzigen. Het indicatielampje brandt wanneer de functie is ingeschakeld.
4. Knop AUTO
Regelt automatisch de interieurtemperatuur door de luchtverdeling en de luchthoeveelheid in te stellen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 52)
Uconnect® 4.3 Automatic 3 — Zoneregeling
(temperatuurregeling) — Schermtoetsen
(afb. 53)
Uconnect® 8.4 Automatic 3 — Zoneregeling
(temperatuurregeling) — Schermtoetsen
INHOUD
83
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Door het inschakelen van deze functie, wordt van de automatische werking naar de handmatige modus geschakeld. Raadpleeg het hoofdstuk "Automatische werking" voor meer informatie hierover.
5. Knop Ontdooien vóór
Druk kort op deze knop om in plaats van de huidige ingestelde luchtstroom de modus Ontdooien in te schakelen. Het indicatielampje brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. De lucht stroomt via de roosters voor ontwaseming van de voorruit en zijramen.
Wanneer de ontdooiknop wordt geselecteerd, zal het aanjagertoerental toenemen. Gebruik de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo snel mogelijk de voorruit en de zijramen te ontdooien. Door het inschakelen van deze functie, wordt van de automatische werking naar de handmatige modus geschakeld. Als modus "ontdooien vóór" wordt uitgeschakeld, wordt de vorige instelling van de klimaatregeling opnieuw actief.
6. Knop Ontdooien achter
Druk op deze knop om de achterruitverwarming en de buitenspiegelverwarming in te schakelen (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Een indicatielampje brandt wanneer de achterruitverwarming is ingeschakeld. De achterruitverwarming wordt na ongeveer 10 minuten automatisch uitgeschakeld.
Het negeren van de volgende waarschuwingen kan leiden tot schade aan de verwarmingselementen:
• Wees voorzichtig bij het wassen van de binnenkant van de achterruit. Gebruik geen schurende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde van de ruit te reinigen. Gebruik een zachte doek en een mild schoonmaakmiddel en wrijf evenwijdig aan de verwarmingselementen. U kunt stickers verwijderen met warm water.
• Gebruik geen schrapers, scherpe voorwerpen of schurende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde van de ruit te reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op veilige afstand van de ruit bevinden.
7. Knop klimaatregeling achterin (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Druk kort op deze knop om de klimaatregeling achterin in te schakelen. Het indicatielampje gaat branden wanneer de klimaatregeling achterin is ingeschakeld.
Als u de knop nogmaals kort indrukt, wordt de klimaatregeling achterin uitgeschakeld.
8. Knop temperatuurverhoging passagiers
Biedt de passagiers een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze toets om de ingestelde temperatuur te verhogen.
84
OPMERKING: Als in de modus Sync op deze knop wordt gedrukt, wordt deze modus automatisch afgesloten.
9. Knop temperatuurverlaging passagiers
Biedt de passagiers een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze knop om de ingestelde temperatuur te verlagen.
OPMERKING: Als in de modus Sync op deze knop wordt gedrukt, wordt deze modus automatisch afgesloten.
10. SYNC
Kies de schermtoets Sync (synchroniseren) om de stand Sync in of uit te schakelen. Het indicatielampje
Sync brandt wanneer deze functie is ingeschakeld. Sync wordt gebruikt om de temperatuurinstelling aan passagierszijde te synchroniseren met die aan bestuurderszijde. Als de temperatuurinstelling aan passagierszijde wordt gewijzigd terwijl de functie Sync actief is, zal deze functie automatisch worden uitgeschakeld.
11. Aanjagerschakelaar
De aanjagerschakelaar wordt gebruik om de hoeveelheid lucht te regelen, die door het klimaatsysteem stroomt. Er zijn zeven aanjagerstanden. Als u het aanjagertoerental wijzigt, schakelt het systeem van automatische werking naar handmatige bediening. De toerentallen kunnen als volgt worden geselecteerd met behulp van de aanjagerknop op het front of de schermtoetsen:
Aanjagerknop op het front
Het aanjagertoerental neemt toe wanneer u de aanjagerknop vanuit de laagste stand rechtsom draait. Het aanjagertoerental neemt af wanneer u de aanjagerknop linksom draait.
Schermtoets
Gebruik het kleine aanjagerpictogram om het aanjagertoerental te verlagen en het grote pictogram om dit toerental te verhogen. De aanjager kan ook worden geselecteerd door op de aanjagerbalk tussen de pictogrammen te drukken.
12. Standen
De luchtverdeling kan zo worden ingesteld dat lucht vanuit de luchtroosters in het instrumentenpaneel, de vloerroosters, de ontwasemingsroosters en de ontdooiroosters stroomt. De volgende standen zijn beschikbaar:
• Ventilatie instrumentenpaneel
Er komt lucht naar binnen via de roosters in het instrumentenpaneel. U kunt deze roosters afzonderlijk verstellen om zo de luchtstroming te regelen. De lamellen van de uitblaasopeningen in het midden en in de zijpanelen kunnen omhoog en omlaag en naar links en naar rechts worden bewogen om zo de
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
85
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES richting van de luchtstroom te regelen. Onder de lamellen bevindt zich een stelwiel waarmee de uitblaasopening kan worden afgesloten of aangepast om zo de uitstromende hoeveelheid lucht te regelen.
• Stand Twee niveaus
Lucht stroomt uit de luchtroosters in het instrumentenpaneel en de roosters in de vloer. Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen voor voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
OPMERKING: De stand Twee niveaus is bedoeld om comfort te bieden door koele lucht uit de luchtroosters in het instrumentenpaneel en warme lucht uit de vloerroosters te laten stromen.
• Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in de vloer.
Een geringe hoeveelheid lucht stroomt via de openingen voor voorruitontdooiing en zijraamontwaseming.
• Gemengde stand
De lucht stroomt via de vloeropeningen, ontdooiroosters en de roosters voor ontwaseming van de zijramen. Deze stand kunt u het beste gebruiken bij koud weer of sneeuw.
• Ontdooistand
De lucht stroomt via de roosters voor ontwaseming van de voorruit en zijramen. Gebruik de ontdooistand in combinatie met de hoogste temperatuurinstelling om zo snel mogelijk de voorruit en de zijramen te ontdooien. Wanneer de ontdooistand wordt geselecteerd, zal het aanjagertoerental toenemen.
13. Toets klimaatregeling aan/uit
Druk op deze toets om de klimaatregeling in of uit te schakelen.
14. Knop temperatuurverlaging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze knop om de ingestelde temperatuur te verlagen.
OPMERKING: In de modus Sync regelt deze knop tegelijkertijd ook automatisch de temperatuurregeling aan passagierszijde.
15. Knop temperatuurhoging bestuurder
Biedt de bestuurder een onafhankelijke temperatuurregeling. Druk op deze toets om de ingestelde temperatuur te verhogen.
OPMERKING: In de modus Sync regelt deze knop tegelijkertijd ook automatisch de temperatuurregeling aan passagierszijde.
INHOUD
86
16. Temperatuurregeling (alleen Uconnect® 4.3)
Kies de schermtoets voor temperatuur om de luchttemperatuur in het passagierscompartiment te regelen. Door de temperatuurbalk in het rode gebied te bewegen, wordt de temperatuur hoger. Door de temperatuurbalk in het blauwe gebied te bewegen, wordt de temperatuur lager.
A/C (airconditioning)
Met de knop voor de A/C (airconditioning) kan de gebruiker het aircosysteem handmatig in- of uitschakelen. Als het aircosysteem is ingeschakeld, stroomt via de luchtroosters koele, droge lucht in het interieur.
Druk voor een lager brandstofverbruik op knop A/C om de airconditioning uit te schakelen en stel met de hand de aanjager en luchtverdeling in. Zorg ook dat u alleen de stand Instrumentenpaneel, Ventilatie op twee niveaus of Vloer kiest.
OPMERKING:
• Als het systeem bij handmatige klimaatregeling in de stand Mengen, Vloer of Ontdooien/ontwasemen staat, kan de A/C worden uitgeschakeld, maar blijft het aircosysteem actief om te voorkomen dat de ruiten beslaan.
• Wanneer zich wasem of condens vormt op de voorruit of zijramen, kiest u de ontdooistand en stelt u het aanjagertoerental indien nodig af.
• Als het lijkt of de airconditioning minder goed werkt dan verwacht, controleer dan of de voorzijde van de airco-condensor (vóór in de radiateur) is verstopt door vuil of insecten. Maak de condensor schoon door voorzichtig water vanaf de achterzijde van de radiateur door de condensor te spuiten. Beschermhoezen kunnen de luchtstroom door de condensor hinderen, waardoor de prestaties van de airconditioning afnemen.
MAX A/C
Met MAX A/C wordt maximaal gekoeld.
Druk kort op de knop om te schakelen tussen MAX
A/C en de voorgaande instellingen. De schermtoets brandt wanneer MAX A/C is ingeschakeld.
De gebruiker kan in de modus MAX A/C het gewenste aanjagertoerental en de gewenste stand kiezen. Als andere instellingen worden gekozen, schakelt de MAX
A/C-functie naar de vorige instellingen en gaat het indicatielampje MAX A/C uit.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
87
Recirculatietoets
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Wanneer de buitenlucht rook, onprettige luchtjes of veel vocht bevat, of wanneer een snelle koeling gewenst is, kunt u de binnenlucht laten circuleren door op de recirculatieknop te drukken. Wanneer deze knop is ingedrukt, brandt de het indicatielampje voor recirculatie. Druk nogmaals op de knop om de recirculatiestand uit te schakelen en buitenlucht in het interieur te laten stromen.
OPMERKING: Bij koud weer kunnen de ruiten, bij gebruik van de recirculatiestand, sneller beslaan. De recirculatiefunctie is mogelijk niet beschikbaar
(schermtoets grijs weergegeven). In de modus Ontwasemen mag de recirculatiestand niet worden gebruikt om de ramen sneller vrij te maken. De recirculatie wordt automatische uitgeschakeld als deze stand wordt gekozen. Als u de recirculatie probeert in te schakelen terwijl deze stand actief is, gaat het lampje in de bedieningsknop knipperen en vervolgens uit.
Automatische temperatuurregeling (ATC)
Automatische werking
1. Druk op de toets AUTO op het front of op het aanraakscherm (4) in het bedieningspaneel van de automatische temperatuurregeling (ATC).
2. Stel vervolgens de gewenste temperatuur in met de toetsen (8, 9, 14 en 15) voor het regelen van de temperatuur aan de bestuurderszijde en de passagierszijde. Zodra de gewenste temperatuur wordt weergegeven, zorgt het systeem dat deze temperatuur wordt bereikt en automatisch wordt gehandhaafd.
3. Nadat de gewenste temperatuur is ingesteld, hoeft u de instellingen niet meer te wijzigen. U ervaart het meeste gebruiksgemak wanneer u het systeem automatisch laat werken.
OPMERKING:
• U hoeft de temperatuurinstelling niet te wijzigen.
Het systeem past automatisch de temperatuur, de luchtverdeling en het aanjagertoerental aan om zo snel mogelijk de door u gewenste instelling te bereiken.
• De temperatuur kan worden weergegeven in Amerikaanse of metrische maateenheden, door de programmeerbare optie US of Metric (metrisch) te kiezen. Raadpleeg voor meer informatie de paragraaf
"Instellingen van Uconnect®" in dit hoofdstuk van deze handleiding.
Voor een optimaal comfort in de automatische stand, blijft de aanjager tijdens een koude start met een laag toerental draaien totdat de motor is opgewarmd.
88
Daarna zal de aanjager steeds sneller gaan draaier en overgaan op het gewenste toerental voor de automatische modus.
Handmatige bediening opheffen
Met het systeem kunt u ook handmatig het aanjagertoerental, de luchtverdeling, de airco en de recirculatie bedienen.
Het aanjagertoerental kan op elke gewenste constante waarde worden ingesteld met de aanjagerschakelaar.
De aanjager werkt dan met een vast toerental, totdat een ander toerental wordt gekozen. Zo kunnen de inzittenden voorin de luchthoeveelheid regelen die in het voertuig circuleert en de automatische stand annuleren.
Ook de richting van de luchtstroom kan worden gekozen door een van de beschikbare standen te selecteren.
Ook de airco en recirculatie kan handmatig worden bediend.
OPMERKING: Deze functies werken onafhankelijk van elkaar. Als een functie met de hand wordt bediend, blijft de temperatuurregeling automatisch werken.
Automatische temperatuurregeling achterin
(ATC) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het ATC systeem achterin heeft luchtroosters in de vloer rechtsachter de 3e zitrij en luchtroosters boven beide buitenste zitplaatsen van de 3e zitrij. Het systeem voert warme lucht toe via beide vloeropeningen of koele, gedroogde lucht via de ventilatieroosters in de dakbekleding.
De toetsen van de temperatuurregeling achterin bevinden zich in het Uconnect® systeem, op het instrumentenpaneel. (afb. 54) (afb. 55)
(afb. 54)
Uconnect® 4.3 schermtoetsen automatische klimaatregeling achterin
1 — Toets Aanjager hoger 2 — Toets Mode (modus)
3 — Toets Temperature 4 — Toets Aanjager lager
(temperatuur)
5 — Toets Done (gereed)
7 — Toets Rear Auto (achterin automatisch)
6 — Toets Rear Lock (achterin geblokkeerd)
8 — Toets Rear Off (achterin uit)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
89
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 55)
Uconnect® 8.4 schermtoetsen automatische klimaatregeling achterin
1 — Toets Rear Auto (achterin automatisch)
2 — Toets Rear Lock (achterin geblokkeerd)
3 — Toets Front Climate 4 — Toets Temperatuur
(klimaatregeling voorin)
5 — Toets Temperatuur hoger
6 — Toets Aanjager hoger lager
7 — Toets Mode (modus) 8 — Toets Aanjager lager
9 — Toets Rear Off (achterin uit)
90
Klimaatregeling achterin bedienen vanaf het
ATC-paneel voorin
Het ATC-systeem met drie klimaatzones biedt de mogelijkheid de klimaatregeling achterin te bedienen vanaf het ATC-paneel voorin.
Ga als volgt te werk om de instellingen voor de klimaatregeling achterin te wijzigen:
• Druk op de knop "REAR" om de bediening van de klimaatregeling achterin te activeren. Het scherm voor regeling achterin (zie volgende afbeelding) wordt weergegeven. Met de regelfuncties kunt u nu de klimaatregeling achterin bedienen.
• Als u wilt terugkeren naar het scherm voor regeling voorin, drukt u nogmaals op de knop "REAR". Als u niet op deze toets drukt, wordt dit scherm na zes seconden automatisch getoond.
Achterin geblokkeerd
Wanneer op de toets Rear Temperature Lock (Temperatuurregeling achterin blokkeren) op het Uconnect® aanraakscherm wordt gedrukt, wordt op het scherm achterin een verlicht vergrendelsymbool weergegeven.
De temperatuur en de luchttoevoer achterin worden dan geregeld via het Uconnect® systeem voorin.
De inzittenden op de tweede zitrij kunnen de ATCregelknoppen achterin niet bedienen tenzij de functie met de toets Rear Temperature Lock is uitgeschakeld.
Het ATC-systeem achterin bevindt zich in de hemelbekleding in het midden van de auto.
• Druk op de knop Rear Temperature Lock (Blokkering temperatuur achterin) op het Uconnect® aanraakscherm. Hierdoor wordt het pictogram "Temperatuur achterin geblokkeerd" in de temperatuurregelknop achterin uitgeschakeld.
• Stel de regelknoppen voor de aanjager, temperatuur en modus achterin af voor het grootste comfort.
• De ATC wordt geselecteerd door de aanjagerknop achterin linksom te draaien naar de stand AUTO.
Zodra de gewenste temperatuur wordt aangegeven, zorgt het systeem dat dit comfortniveau wordt bereikt en automatisch wordt gehandhaafd. Nadat de gewenste temperatuur is ingesteld, hoeft u de instellingen niet meer te wijzigen. U ervaart het meeste gebruiksgemak wanneer u het systeem automatisch laat werken.
OPMERKING: U hoeft de temperatuurinstelling niet te wijzigen wanneer de auto warm of koud is. Het systeem kiest zelf automatisch de temperatuur, de luchtdistributie en de aanjagersnelheid om zo snel mogelijk te voorzien in comfort.
(afb. 56)
AANJAGERKNOP ACHTERIN
U kunt de aanjagerknop achterin handmatig instellen op de stand "off" of op elke gewenste aanjagersnelheid door de knop van laag naar hoog te draaien. Zo kunnen de passagiers achterin de luchthoeveelheid regelen die naar het achtercompartiment van de auto wordt gevoerd.
(afb. 56)
Onderdelen ATC-regeling achterin
1 — Aanjagersnelheid
2 — Temperatuur achter
3 — Modus achter
4 — Blokkering temperatuur achterin
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
91
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Lucht stroom het automatische luchtregelsysteem achterin via een inlaatrooster binnen. Dit rooster bevindt zich aan de rechterzijde in het bekledingpaneel achter de derde zitrij. De roosters achterin zijn aangebracht in het rechter bekledingspaneel van de derde zitrij.
Zorg dat u het luchtinlaatrooster of de ventilatieroosters niet blokkeert door voorwerpen of anderszins. Het elektrisch systeem kan zo overbelast raken en de aanjagermotor beschadigen.
TEMPERATUURREGELING ACHTERIN
Als u de temperatuur achterin wilt wijzigen, draait u de temperatuurregelknop linksom om de temperatuur te verlagen of rechtsom om de temperatuur te verhogen.
De instellingen voor de temperatuur achterin worden weergegeven in het Uconnect® systeem.
Wanneer de bedieningselementen achterin door het
Uconnect® systeem zijn vergrendeld, brandt het symbool "Temperatuur achterin vergrendeld" op de temperatuurregelknop en alle instellingen via de dakconsole achterin worden genegeerd.
REGELKNOP LUCHTDISTRIBUTIE ACHTERIN
• Auto
Het achtersysteem handhaaft automatisch de correcte luchtdistributie en het comfortniveau zoals gewenst door de inzittenden achterin.
• Dakbekleding stand
Er komt lucht naar binnen via de ventilatieroosters in de dakbekleding. U kunt deze roosters afzonderlijk verstellen om zo de luchtstroming te regelen. Als de lamellen van de roosters naar één kant worden gezet, wordt de luchtstroom onderbroken.
• Stand Twee niveaus
Er stroomt lucht naar binnen via de dakventilatieroosters en de vloerroosters.
OPMERKING: Bij veel temperatuurinstellingen is de tweeledige ventilatiestand bedoeld om koelere lucht toe te voeren via de dakventilatieroosters en warmere lucht via de vloerroosters.
• Vloerstand
Lucht stroomt uit de luchtroosters in de vloer.
Aanwijzingen voor bediening
OPMERKING: Zie de tabel aan het eind van dit hoofdstuk voor de juiste instellingen voor de verschillende weersomstandigheden.
Rijden in de zomer
Het motorkoelsysteem moet worden beschermd met een koelvloeistof met antivries van uitstekende kwaliteit om een goede bescherming te bieden tegen roestvorming en oververhitting van de motor. Een oplossing
92
van 50% OAT (Organic Additive Technology) koelvloeistof die voldoet aan de kwalificatie Fiat 9.55522 en
50% water wordt aanbevolen. Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Service en onderhoud" voor de juiste koelvloeistof.
Rijden in de winter
Het gebruik van de recirculatiestand in de wintermaanden wordt afgeraden, omdat daardoor de ruiten kunnen beslaan.
Stalling
Wanneer u de auto twee weken hebt gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in de vakantie), laat het aircosysteem daarna dan gedurende vijf minuten werken bij stationair toerental in de buitenlucht en met een hoog aanjagertoerental. Zo wordt het systeem voldoende gesmeerd en wordt de kans op schade aan de aircocompressor tot een minimum beperkt wanneer u het systeem weer start.
Ontwasemen
U kunt de voorruit snel ontwasemen door de ontdooistand te kiezen. Met de ontdooistand/vloerstand kunt u de voorruit helder houden en daarnaast zorgen voor voldoende verwarming. Als u last krijgt van beslagen zijruiten, kunt u de aanjagersnelheid verhogen. Vooral bij zacht maar regenachtig of vochtig weer is de kans groot dat de autoruiten aan de binnenzijde beslaan.
OPMERKING:
• Gebruik de circulatiestand niet langdurig zonder de airconditioning aan te zetten, omdat dan de ruiten kunnen beslaan.
• De automatische temperatuurregeling past automatisch de instellingen van de klimaatregeling aan om het beslaan van de voorruit te verminderen of te voorkomen. Als dit gebeurt, is recirculatie niet beschikbaar.
Luchtinlaat aan buitenzijde
Zorg dat de luchtinlaat, direct vóór de voorruit, niet wordt verstopt door achtergebleven bladeren e.d.
Wanneer bladeren achterblijven in de luchtinlaat wordt de luchtstroming belemmerd en als ze in de luchtkamer terechtkomen kunnen de waterafvoeren verstopt raken. Zorg in de wintermaanden dat de luchtinlaat niet wordt afgedekt door ijs of sneeuw.
Aircoluchtfilter
Het klimaatregelsysteem filtert stof, pollen en sommige geuren uit de buitenlucht. Sterke stank kan niet volledig worden gefilterd. Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Service en onderhoud" voor het vervangen van het filter.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
93
UW AUTO
Aanbevolen handmatige instellingen voor diverse weersomstandigheden
(afb. 57)
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
94
(afb. 57)
VERLICHTING
KOPLAMPSCHAKELAAR
De koplampschakelaar bevindt zich aan de bestuurderszijde van het instrumentenpaneel. Met deze schakelaar bedient u de koplampen, de parkeerlichten, de instrumentenverlichting, het dimmen van de instrumentenverlichting, de interieurverlichting en de mistlampen.
(afb. 58)
Draai de koplampschakelaar rechtsom naar de eerste klikstand om de parkeerlichten en de instrumentenverlichting te bedienen. Draai de koplampschakelaar naar de tweede klikstand om de koplampen, de parkeerlichten en de instrumentenverlichting te bedienen.
AUTOMATISCH INSCHAKELENDE
KOPLAMPEN (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Dit systeem schakelt de koplampen automatisch in of uit in overeenstemming met de sterkte van het omgevingslicht. Om dit systeem in te schakelen draait u de koplampschakelaar linksom naar de stand AUTO. Als dit systeem is ingeschakeld, is ook de uitschakelvertraging van de koplampen ingeschakeld. Dit houdt in dat de koplampen nog maximaal 90 seconden blijven branden nadat u de contactschakelaar in de stand OFF hebt gezet. Om het automatische systeem uit te schakelen draait u de koplampschakelaar naar een andere stand dan AUTO.
OPMERKING: In de automatische modus gaan de koplampen pas branden zodra de motor draait.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 58)
Koplampschakelaar
INHOUD
95
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
HOOGTEVERSTELLING KOPLAMPEN
Met dit systeem zijn de koplampen altijd correct afgesteld, ongeacht de belading van de auto.
De schakelaar voor de hoogteverstelling van de koplampen bevindt zich naast de dimmerknop aan de linkerkant van het instrumentenpaneel.
Bediening: draai de schakelaar voor het verstellen van de koplampen tot het nummer dat overeenstemt met de in de onderstaande tabel aangegeven belasting oplicht op de schakelaar.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
0
1
Alleen bestuurder, of bestuurder en voorpassagier.
Bestuurder, en een gelijkmatig verdeelde lading in de bagageruimte. Het totale gewicht van bestuurder plus lading blijft beneden het maximale laadgewicht van de auto.
2
Alle zitplaatsen bezet, en een gelijkmatig verdeelde lading in de bagageruimte. Het totale gewicht van passagiers plus lading blijft onder het maximale laadgewicht van de auto.
Berekeningen gebaseerd op een persoonsgewicht van
75 kg.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (ALLEEN BESCHIKBAAR
IN COMBINATIE MET AUTOMATISCHE
KOPLAMPEN)
Als deze functie is ingeschakeld en de koplampschakelaar in de stand AUTO is gezet, gaan de koplampen na ongeveer 10 seconden branden nadat de ruitenwissers zijn ingeschakeld. Wanneer de koplampen via deze functie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wanneer u de ruitenwissers uitschakelt.
OPMERKING: Het inschakelen van de koplampen bij ingeschakelde ruitenwissers kan met het Uconnect® systeem worden in- en uitgeschakeld. Raadpleeg
"Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie hierover.
UITSCHAKELVERTRAGING VAN DE
KOPLAMPEN
Deze functie zorgt ervoor dat u nog ca. 90 seconden lang gemak hebt van het veilige licht van de koplampen wanneer u de auto verlaat in een onverlichte omgeving.
Als u deze functie wilt activeren, zet u de contactschakelaar in de stand OFF terwijl de koplampen nog branden. Schakel vervolgens binnen 45 seconden de koplampen uit. De vertragingstijd gaat in zodra u de koplampen uitschakelt.
96
OPMERKING: Als u deze functie wilt activeren, moeten de koplampen binnen 45 seconden na het uitzetten van de contactschakelaar worden uitgeschakeld.
Het systeem zal de vertraging opheffen wanneer u de koplampen, de stadslichten of de contactschakelaar weer in de stand ON zet.
Wanneer u de koplampen uitschakelt voordat u de contactschakelaar in de stand OFF zet, gaan de koplampen op de normale manier uit.
OPMERKING: U kunt de vertragingstijd van de koplampen programmeren met het Uconnect® systeem.
Raadpleeg de "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
LICHTVERKLIKKER
Als de koplampen of parkeerlichten ingeschakeld blijven nadat de contactschakelaar in de stand OFF is gezet, klinkt er een geluidssignaal wanneer het bestuurdersportier wordt geopend, om de bestuurder te waarschuwen.
MISTLAMPEN VÓÓR EN
MISTACHTERLICHTEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De schakelaar voor de mistlampen vóór en de mistachterlichten is geïntegreerd in de koplampschakelaar.
(afb. 59)
Mistlampen vóór
U schakelt de mistlampen vóór in door de parkeerlichten of het dimlicht in te schakelen en vervolgens de koplampschakelaar in te drukken. Om de voormistlichten uit te schakelen, drukt u nog eens drie keer op de koplampschakelaar, of schakelt u de koplampschakelaar uit.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 59)
Schakelaar mistlampen
INHOUD
97
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Achtermistlampen
Om de mistlampen achter in te schakelen, draait u de koplampschakelaar naar de stand voor de parkeerlichten of de koplampen. Druk vervolgens eenmaal op de koplampschakelaar om de mistlampen aan de voorzijde van de auto in te schakelen. Druk nogmaals op de koplampschakelaar om de mistlampen aan de voor- en achterzijde in te schakelen.
Druk een derde keer op de koplampschakelaar om de mistlampen aan de achterzijde uit te schakelen en druk een vierde keer om ook de mistlampen aan de voorzijde uit te schakelen. Als u de koplampen uitschakelt, worden ook de mistlampen uitgeschakeld.
Wanneer de mistlampen zijn ingeschakeld, brandt een indicatielampje in de instrumentengroep branden.
MULTIFUNCTIONELE HENDEL
Met multifunctionele hendel bedient u de richtingaanwijzers, het dim- en grootlicht en het lichtsignaal. De hendel bevindt zich aan de linkerzijde van de stuurkolom.
(afb. 60)
RICHTINGAANWIJZERS
Beweeg de multifunctionele hendel op of neer om te controleren of de pijlen aan beide zijden van de instrumentengroep gaan knipperen, wat betekent dat de richtingaanwijzers voor en achter naar behoren werken.
OPMERKING:
• Als een van de lampjes blijft branden en niet knippert, of als een van de lampjes zeer snel knippert, controleer dan aan de buitenzijde van de auto of een lamp defect is. Wanneer een van de richtingaanwijzers niet gaat branden wanneer u de hendel beweegt, is waarschijnlijk de desbetreffende lamp defect.
• Als u meer dan 1,6 km hebt gereden met ingeschakelde richtingaanwijzer, verschijnt het bericht "Turn
Signal On" (Richtingaanwijzer aan) op het EVIC (voor bepaalde uitvoeringen/landen) en klinkt er een continu geluidssignaal.
(afb. 60)
Multifunctionele hendel
98
LANE CHANGE ASSIST
Tik de hendel eenmaal omhoog of omlaag zonder hem in de klikstand te duwen; de richtingaanwijzer (rechts of links) knippert dan driemaal en gaat vervolgens automatisch uit.
DIMLICHT/GROOTLICHTSCHAKELAAR
Druk de multifunctionele hendel naar voren om het grootlicht in te schakelen. Trek de multifunctionele hendel naar u toe om het dimlicht weer in te schakelen.
LICHTSIGNAAL
U kunt met uw koplampen een lichtsignaal geven aan een ander voertuig door de multifunctionele hendel kort naar u toe te trekken. Hierdoor wordt het grootlicht ingeschakeld tot u de hendel weer loslaat.
INTERIEURVERLICHTING
De interieurverlichting wordt ingeschakeld wanneer een portier wordt geopend.
Om te voorkomen dat de accu leeg raakt, wordt de interieurverlichting 10 minuten nadat u de contactschakelaar in de stand LOCK hebt gezet automatisch uitgeschakeld. Dit gebeurt als de interieurverlichting handmatig werd ingeschakeld of als een portier is geopend. Dit geldt ook voor de verlichting in het handschoenenkastje, maar niet voor de verlichting in de bagageruimte. Als u de interieurverlichting weer wilt inschakelen, zet u de contactschakelaar in de stand ON of bedient u de schakelaar van de interieurverlichting.
DIMSCHAKELAARS
De dimschakelaar maakt deel uit van de koplampschakelaar en bevindt zich aan de bestuurderszijde van het instrumentenpaneel.
(afb. 61)
Door bij ingeschakelde parkeerlichten of koplampen de dimschakelaar naar boven te draaien neemt de intensiteit van de instrumentenverlichting toe.
INTERIEURVERLICHTING INSTELLEN
Draai de dimschakelaar helemaal omhoog naar de tweede klikstand om de interieurverlichting in te schakelen. Als de dimschakelaar in deze stand staat, blijft de interieurverlichting ingeschakeld.
(afb. 61)
Dimschakelaars
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
99
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
INTERIEURVERLICHTING VOLLEDIG
UITSCHAKELEN (OFF)
Draai de dimschakelaar geheel naar beneden in de stand OFF. De interieurverlichting blijft nu uit wanneer een portier wordt geopend.
INSTRUMENTENVERLICHTING
Draai de dimschakelaar omhoog naar de eerste klikstand. Met deze functie wordt de helderheid van de verlichting van alle tekstdisplays, zoals de kilometerteller en de radio vergroot wanneer de parkeerlichten of koplampen branden.
KAART-/LEESLAMPJES
Raadpleeg “Dakconsole” voor meer informatie over kaart/leeslampjes.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
INSTAPVERLICHTING
De interieurverlichting gaat aan wanneer u de afstandsbediening gebruikt voor het ontgrendelen of openen van de portieren of de achterklep.
Deze functie schakelt ook de naderingsverlichting in de buitenspiegels in (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Raadpleeg "Spiegels" in "Uw auto" voor meer informatie.
De interieurverlichting gaat na circa 30 seconden langzaam uit of dooft onmiddellijk als het contactslot van de stand OFF in de stand ON/RUN wordt gezet.
OPMERKING:
• De interieurverlichting vooraan in de dakconsole en de portierverlichting gaat branden als de dimschakelaar in de hoogste stand staat.
• De instapverlichting werkt niet als de dimschakelaar in de laagste stand staat.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
100
RUITENWISSERS EN -SPROEIERS
De bedieningshendel voor de ruitenwissers/sproeier bevindt zich links van de stuurkolom.
(afb. 62)
De voorruitwissers worden bediend met een schakelaar op het uiteinde van de hendel te draaien. Raadpleeg
“Functies achterruit” voor meer informatie over het gebruik van de achterruitwisser/-sproeier.
INTERVALSTAND
Gebruik de intervalstand wanneer de weersomstandigheden één wisbeweging vereisen, met een variabele pauze tussen de wisbewegingen. Draai het uiteinde van de hendel in een van de eerste van de vijf standen om het gewenste interval te kiezen.
(afb. 63)
Er zijn vijf intervalstanden waarmee u het wisinterval kunt regelen tussen het minimum van één wisbeweging per twee seconden tot het maximum van één wisbeweging per 36 seconden bij rijsnelheden lager dan
16 km/u. Bij rijsnelheden hoger dan16 km/u, varieert de vertraging van het minimum van één wisbeweging per seconde tot het maximum van één wisbeweging per ongeveer 18 seconden.
OPMERKING: De intervaltijd tussen wisslagen is afhankelijk van de voertuigsnelheid. Als de auto langzamer rijdt dan 16 km/u wordt de intervaltijd verdubbeld.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 62)
Bedieningshendel ruitenwissers/-sproeier
(afb. 63)
Voorruitwissers bedienen
INHOUD
101
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
BEDIENING VAN RUITENWISSERS
VOORRUIT
Draai het uiteinde van de hendel naar boven tot de eerste stand voorbij de intervalstand voor langzame wisbewegingen. Draai voor snelle wisbewegingen het uiteinde van de hendel naar boven tot de tweede stand voorbij de intervalstand.
(afb. 64)
OPMERKING: De ruitenwissers keren automatisch terug naar de ruststand wanneer u tijdens het wissen de contactschakelaar in de stand OFF zet. De ruitenwissers gaan weer werken wanneer u de contactschakelaar in de stand ON zet.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 64)
• Zet de ruitenwissers uit als u door een automatische autowasstraat gaat. De ruitenwissers kunnen beschadigd raken als u ze niet uitschakelt.
• Zet bij koud weer de ruitenwisserschakelaar eerst in de stand OFF en laat de ruitenwissers de ruststand terugkeren voordat u het contact afzet
(OFF). Als de ruitenwisserschakelaar in de stand
ON blijft staan, vriezen de ruitenwissers aan de voorruit vast en kan de ruitenwissermotor doorbranden wanneer de motor weer wordt gestart.
• Verwijder altijd achtergebleven sneeuw als die verhindert dat de wisserbladen terugkeren naar de ruststand. Wanneer u de ruitenwisserschakelaar uitzet (OFF) en de ruitenwisserbladen kunnen niet terugkeren in de ruststand, kan de ruitenwissermoto worden beschadigd.
RUITENSPROEIERS
Druk de ruitenwisserschakelaar op het uiteinde van de multifunctionele schakelaar tot de tweede stand in om de ruitensproeiers in te schakelen.
Als u de ruitensproeiers inschakelt, terwijl de ruitenwissers in de intervalstand staan, maken de ruitenwissers twee volledige, langzame wisbewegingen nadat u de hendel hebt losgelaten en hervatten daarna het gekozen interval.
Voorruitwissers bedienen
102
Als u de ruitensproeiers inschakelt als de ruitenwissers zijn uitgeschakeld (OFF), maken deze twee of drie wisbewegingen en schakelen weer uit (OFF).
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van het zicht door de voorruit kan tot aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u andere voertuigen of obstakels over het hoofd. Voorkom plotselinge ijsvorming op de voorruit door de voorruit eerst te verwarmen met de ontdooi-inrichting voordat u de ruitensproeier gebruikt.
MIST-FUNCTIE
Druk de ruitensproeierschakelaar op het uiteinde van de multifunctionele schakelaar tot de eerste stand in om de ruitenwissers een wisbeweging te laten maken en de ruit schoon te vegen. De wisbewegingen stoppen pas als u de hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie schakelt de sproeierpomp niet in. Er wordt daarom geen ruitensproeiervloeistof op de voorruit gesproeid. De wisfunctie moet worden gebruikt om ruitensproeiervloeistof op de voorruit te sproeien.
KOPLAMPEN AAN BIJ INGESCHAKELDE
RUITENWISSERS (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Als deze functie actief is, de koplampschakelaar in de stand AUTO is gezet en de progammeerbare functie is ingeschakeld, gaan de koplampen branden nadat de ruitenwissers zijn ingeschakeld. Wanneer de koplampen via deze functie zijn ingeschakeld, gaan ze uit wanneer u de ruitenwissers uitschakelt.
OPMERKING: De functie Headlights On with Wipers (koplampen aan bij ingeschakelde ruitenwissers) kan worden in- en uitgeschakeld met het Uconnect® systeem. Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
103
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
KOPLAMPSPROEIERS (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De koplampsproeiers zijn verzonken in de bovenkant van het spatbord, in het midden onder de koplamp.
Met de bedieningshendel voor de ruitenwissers/ sproeiers bedient u de koplampsproeiers als de contactschakelaar in de stand ON staat en de koplampen zijn ingeschakeld. De hendel bevindt zich aan de linkerzijde van de stuurkolom.
Druk de koplampsproeierschakelaar op het uiteinde van de multifunctionele schakelaar tot de tweede stand in om de koplampsproeiers in te schakelen, en laat hem los. Hierbij sproeien de twee stationaire sproeiers van de koplampen een krachtige straal reinigingsvloeistof op de koplampen. Ook de ruitensproeiers treden in werking en de ruitenwissers maken een wisbeweging.
OPMERKING: Nadat de contactschakelaar in de stand ON is gezet en de koplampen zijn ingeschakeld, treden de koplampsproeiers bij de eerste straal van de ruitensproeiers in werking en vervolgens bij elke elfde straal.
ACHTERRUITFUNCTIE
SCHAKELAAR ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER
De bedieningshendel voor de achterruitwisser/sproeier bevindt zich links op de stuurkolom.
(afb. 65)
Draai de schakelaar in de eerste stand naar boven om de achterruitwisser in te schakelen.
OPMERKING: De achterruitwisser werkt uitsluitend in de intervalstand.
INHOUD
104
(afb. 65)
Achterruitwisser/-sproeier
Draai de schakelaar tot voorbij de eerste stand om de achterruitsproeier in te schakelen. De ruitensproeierpomp blijft werken zolang u de schakelaar in deze stand houd. Na loslaten maakt de ruitenwisser nog drie wisbewegingen en keert vervolgens in de ruststand terug.
(afb. 66)
Als de achterruitwisser is ingeschakeld en de contactschakelaar in de stand LOCK is gezet, keert de ruitenwisser automatisch in de ruststand terug. Wanneer u de motor weer wordt gestart, zal de wisser weer gaan werken volgens de stand van de schakelaar.
• Schakel de achterruitwisser uit als u door een autowasstraat rijdt. De achterruitwisser kan beschadigd raken als hij ingeschakeld blijft.
• Laat bij koud weer de achterruitenwisser eerst in de beginstand terugkeren vóór u het contact uitzet en zorg dat de achterruitenwisserschakelaar uitstaat. Als u de schakelaar van de achterruitenwisser niet uitzet en de wisser vastvriest aan de ruit, kan de wissermotor beschadigd raken wanneer de auto weer wordt gestart.
• Verwijder altijd opeengehoopte sneeuw als dit verhindert dat de wisserbladen terugkeren naar de ruststand. Wanneer u de ruitenwisserschakelaar uitzet en de wisserbladen kunnen niet terugkeren naar de ruststand, kan dit schade toebrengen aan de achterruitenwissermotor.
ACHTERRUITVERWARMING
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
De knop van de achterruitverwarming bevindt zich op het bedieningspaneel van de klimaatregeling. Druk op deze knop om de achterruitverwarming en de buitenspiegelverwarming (voor bepaalde uitvoeringen/landen) in te schakelen. Een controlelampje in de knop gaat branden om aan te geven dat de
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 66)
Achterruitwisser/-sproeier bedienen
105
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES achterruitverwarming is ingeschakeld. De achterruitverwarming wordt na ongeveer 10 minuten automatisch uitgeschakeld.
OPMERKING: Gebruik de achterruitverwarming uitsluitend wanneer de motor draait, om ontladen van de accu te voorkomen.
Het negeren van de volgende waarschuwingen kan leiden tot schade aan de verwarmingselementen:
• Wees voorzichtig bij het wassen van de binnenkant van de achterruit. Gebruik geen schurende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde van de ruit te reinigen. Gebruik een zachte doek en een mild schoonmaakmiddel en wrijf evenwijdig aan de verwarmingselementen. U kunt stickers verwijderen met warm water.
• Gebruik geen schrapers, scherpe voorwerpen of schurende schoonmaakmiddelen om de binnenzijde van de ruit te reinigen.
• Zorg ervoor dat alle voorwerpen zich op veilige afstand van de ruit bevinden.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruisecontrol bij snelheden boven 40 km/u de werking van het gaspedaal over.
(afb. 67)
OPMERKING: Om de correcte werking te waarborgen, is de cruisecontrol zodanig uitgevoerd dat het systeem wordt uitgeschakeld als u gelijktijdig meerdere functies van de cruisecontrol bedient. Als dit gebeurt, kan het systeem opnieuw in werking worden gesteld door op de knop ON/OFF van de cruisecontrol te drukken en de gewenste snelheid opnieuw in te stellen.
(afb. 67)
INHOUD
1 — ON/OFF
2 — RES +
Cruisecontrol-knoppen
3 — SET -
4 — CANCEL
106
INSCHAKELEN
Druk op de knop ON/OFF. Het indicatielampje van de cruisecontrol gaat branden in de instrumentengroep.
Druk nogmaals op de knop ON/OFF om het systeem uit te schakelen. Het indicatielampje van de cruisecontrol gaat uit. Het systeem moet worden uitgeschakeld wanneer het niet wordt gebruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecontrol ingeschakeld te laten wanneer u deze niet gebruikt. U kunt het systeem dan per ongeluk instellen en sneller rijden dan u wilt. U kunt anders de controle over het stuur verliezen en een ongeval veroorzaken. Laat het systeem altijd uitgeschakeld als u het niet gebruikt.
DE GEWENSTE SNELHEID INSTELLEN
Schakel de cruisecontrol in. Wanneer de auto de gewenste snelheid heeft bereikt, drukt u kort op de knop
SET (-). Laat het gaspedaal los. De auto zal nu automatisch de gekozen snelheid handhaven.
OPMERKING: U mag pas op de SET(-) knop drukken als de auto met een gelijkmatige snelheid op een vlakke weg rijdt.
UITSCHAKELEN
Als u het rempedaal licht intrapt, op de knop CANCEL drukt of normale remdruk uitoefent tijdens het afremmen, wordt de cruisecontrol uitgeschakeld zonder dat de ingestelde snelheid uit het geheugen wordt gewist.
Wanneer u op de knop ON/OFF drukt of de contactschakelaar in de stand OFF zet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist.
SNELHEID HERVATTEN
Als u een eerder ingestelde snelheid opnieuw wilt aanhouden, drukt u kort op de knop RES (+). Dit is alleen mogelijk als u met een snelheid boven 32 km/u rijdt.
INGESTELDE SNELHEID AANPASSEN
Snelheid verhogen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u de snelheid verhogen door op de knop RES (+) te drukken.
• Als u eenmaal op de knop RES (+) drukt, wordt de ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Telkens wanneer u opnieuw kort op de knop drukt, wordt de snelheid met 2 km/u verhoogd.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snelheid continu verhoogd totdat u de knop loslaat.
De nieuwe snelheid wordt dan ingesteld.
Toerental verlagen
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld, kunt u de snelheid verlagen door op de knop SET (-) te drukken.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
107
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
• Als u eenmaal op de knop SET (-) drukt, wordt de ingestelde snelheid verhoogd met 2 km/u. Met ieder volgend tikje op de toets verlaagt u de snelheid met
2 km/u.
• Als u de knop ingedrukt houdt, wordt de ingestelde snelheid continu verlaagd totdat u de knop loslaat.
Vervolgens wordt de nieuwe snelheid ingesteld.
ACCELEREREN OM IN TE HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde wijze als u normaal gesproken zou doen. Wanneer u het pedaal loslaat, keert de auto terug naar de ingestelde rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellingen mogelijk terug om de ingestelde snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING: De cruisecontrol houdt de snelheid op hellingen en bij afdalingen constant. Een kleine snelheidsverandering op lichte hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snelheid veel hoger of lager worden, waardoor het in die gevallen beter is om zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn in situaties waar het systeem geen constante snelheid kan aanhouden. Uw auto kan gezien de omstandigheden te snel gaan, waardoor u de controle over de auto kunt verliezen en mogelijk een ongeval veroorzaakt. Gebruik de cruisecontrol nooit in druk verkeer of op bochtige, beijzelde, besneeuwde of anderszins gladde wegen.
INHOUD
108
DAKCONSOLE
De dakconsole bevat de interieurverlichting, leeslampjes, een bergvakje voor zonnebrillen, een observatiespiegel en een schakelaar voor het optionele, elektrisch bedienbare zonnedak.
(afb. 68)
INTERIEURVERLICHTING/LEESLAMPJES
De dakconsole is voorzien van twee lampjes voor de interieurverlichting. De verlichting gaat aan wanneer u een portier of de achterklep opent. Als uw auto is uitgerust met een afstandsbediening, gaat de verlichting ook aan wanneer u de ontgrendelknop op de afstandsbediening indrukt. De interieurverlichting fungeert ook als leeslamp. Druk op de lens om deze lampen aan te zetten als u in de auto zit. Om een lamp weer uit te schakelen, drukt u opnieuw op de lens van de lamp. U kunt de richting van deze lampen veranderen door de op buitenring met vier pijlen te drukken.
(afb. 69)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 68)
Dakconsole
(afb. 69)
Interieurverlichting / leeslampje
INHOUD
109
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
OPBERGVAKJE ZONNEBRIL
Om het bergvakje te openen drukt u de reliëfstangen op het klepje van het bergvak in het midden van de console kort in, dan zwaait het klepje open.
(afb. 70)
OBSERVATIESPIEGEL INTERIEUR
De bolle achteruitkijkspiegel biedt de bestuurder en de passagier voorin een breed zicht op de inzittenden achterin. Als u de observatiespiegel wilt gebruiken, drukt u op uitstekende staven van de klep voor het opbergvak, waarna u de klep loslaat om deze naar beneden te laten klappen. Vervolgens tilt u de klep omhoog tot het opbergvak bijna is afgesloten en laat u de klep los. De klep blijft in die stand staan zodat u in de observatiespiegel kunt kijken.
NOODGE-
VALLEN
OPMERKING: Vanuit de "observatiespiegelpositie" kan de klep alleen worden gesloten.
Om de klep weer volledig te openen, moet hij eerst worden gesloten en vervolgens opnieuw worden geopend door nogmaals de vergrendeling in te drukken.
(afb. 71)
SCHAKELAAR ELEKTRISCH BEDIENBAAR
'ZONNEDAK (voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Raadpleeg “Elektrisch bedienbaar zonnedak" voor meer informatie.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 70)
110
Opbergvakje zonnebril
(afb. 71)
Observatiespiegel
WAARSCHUWINGSKNIPPERLICHTEN
De schakelaar voor de waarschuwingsknipperlichten bevindt zich in het schakelaarpaneel op het instrumentenpaneel boven de klimaatregelknoppen.
Druk op de schakelaar om de alarmknipperlichten in te schakelen. Zodra u de schakelaar indrukt, gaan alle richtingaanwijzers knipperen om het verkeer achter u te waarschuwen voor een noodsituatie. Druk nogmaals op de schakelaar om de waarschuwingsknipperlichten uit te zetten.
Dit is een waarschuwingssysteem voor noodsituaties.
Gebruik het systeem niet tijdens het rijden. Gebruik het alleen bij autopech en uw auto een gevaar vormt voor andere weggebruikers.
Als u de auto moet verlaten om hulp op te roepen, blijven de waarschuwingsknipperlichten ook werken wanneer de contactschakelaar in de stand OFF is gezet.
OPBERGRUIMTE
HANDSCHOENENKASTJE
Het handschoenenkastje bevindt zich aan de passagierszijde van het instrumentenpaneel. Trek aan de handgreep om het handschoenenkastje te openen.
(afb. 72)
OPMERKING: Bij langdurig gebruik van de waarschuwingsknipperlichten kan uw accu leeg raken.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 72)
Handschoenenkastje
INHOUD
111
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
OPBERGVAK IN VLOERCONSOLE
In de vloerconsole bevindt zich een open opbergvak.
(afb. 73)
OPBERGRUIMTE MIDDENCONSOLE
Onder de armsteun van de middenconsole bevinden opbergvak en een opbergruimte.
(afb. 74)
Trek de handgreep aan de voorzijde van het deksel omhoog om toegang te krijgen tot het opbergvak en de opbergruimte.
(afb. 75)
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
(afb. 74)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 73)
112
Opbergvak in vloerconsole
(afb. 75)
Middenconsole
Opbergvak middenconsole
Het opbergvak kan naar voren en achteren worden geschoven of worden verwijderd om toegang te krijgen tot het opbergvak in de middenconsole.
(afb. 76)
Verschuifbare armsteun (alleen automatische versnellingsbak)
Voor een eenvoudige toegang tot de opbergruimte kan de middenarmsteun kan ook naar achteren worden geschoven.
(afb. 77)
WAARSCHUWING!
Ga niet rijden met de auto als consolevak is geopend. Rijden met het consolevak open kan leiden tot letsel bij een aanrijding.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 76)
Opbergruimte middenconsole
(afb. 77)
Verschuifbare armsteun
INHOUD
113
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
FLIP 'N STOW™ OPBERGRUIMTE IN
VOORSTOEL PASSAGIERSZIJDE (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De ontgrendelriem van de stoel bevindt zich in het midden tussen de zitting en de rugleuning. Trek de riem naar boven om het veerslot te ontgrendelen en daarna naar voren om de zitting open te zetten tot de klikstand.
(afb. 78)
OPMERKING: Zorg dat de voorwerpen in het opbergvak de grendel niet blokkeren voordat u de stoel dichtklapt. Duw de zitting naar beneden na sluiten van het vakje en zorg dat de vergrendeling vastgrijpt in het draagvlak.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Zorg dat de zitting stevig vergrendeld is voordat men erop gaat zitten. Anders biedt de stoel onvoldoende stabiliteit voor de passagiers. Wanneer de zitting niet goed is vergrendeld, kan dit leiden tot ernstig letsel.
TIJDELIJK OPBERGVAK TWEEDE ZITRIJ
Dit is een tijdelijk opbergvak dat gebruikt kan worden als de rugleuning/armsteun is neergeklapt. Zorg dat alle voorwerpen uit dit vak zijn verwijderd voordat de rugleuning/armsteun wordt opgeklapt.
KAARTENVAK EN BOODSCHAPPENNET
TWEEDE ZITRIJ
In de rugleuning van de bestuurdersstoel zijn een kaartenvak en boodschappennet aangebracht.
(afb. 79)
OPBERGVAK IN DE VLOER MET
UITNEEMBARE BAK
OPMERKING: Zet de voorstoel midden op de rails zodat u makkelijk bij het opbergvak kunt.
Dit opbergvak bevindt zich in de vloer achter de voorstoelen. Ieder opbergvak van 5,9 l kan maximaal
12 blikjes van 0,35 l bevatten plus ijs of andere voorwerpen. De uitneembare voering vereenvoudigt het vullen, leegmaken en schoonmaken van het opbergvak.
(afb. 78)
Opbergruimte voorstoel passagierszijde
114
Om bij het opbergvak te komen, legt u de vloermat opzij (voor bepaalde uitvoeringen/landen). Trek de ontgrendelriem naar boven om het veerslot te ontgrendelen en dan naar voren om het luikje te openen.
(afb. 80)
De bak kan worden verwijderd om eenvoudig te worden gereinigd.
(afb. 81)
(afb. 80)
In-Floor opbergvak
(afb. 79)
Kaartenvak en boodschappennet aan stoel
(afb. 81)
Uitneembare bak
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
115
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
ELEKTRISCHE AANSLUITCONTACTEN
In de middenconsole onder de radio bevindt zich een aansluitcontact van 12 volt (13 amp). Op dit aansluitcontact staat spanning wanneer de contactschakelaar in de stand ON/RUN of ACC staat.
(afb. 82)
Dit aansluitcontact werkt ook als sigarettenaansteker.
Om het verwarmingselement te sparen, mag de aansteker niet ingedrukt in de verwarmingstand worden gehouden.
In het opbergvak in de middenconsole bevindt zich het tweede aansluitcontact van 12 volt (13 amp). Op dit aansluitcontact staat spanning wanneer de contactschakelaar in de stand ON/RUN, ACC of LOCK staat.
(afb. 83)
NOODGE-
VALLEN
Aan de achterzijde van de middenconsole bevindt zich het derde aansluitcontact van 12 volt. Op dit aansluitcontact staat spanning wanneer de contactschakelaar in de stand LOCK, ON of ACC staat.
(afb. 84)
Op het linker bekledingspaneel van de bagageruimte bevindt zich het vierde aansluitcontact van 12 volt. Op dit aansluitcontact staat spanning wanneer de contactschakelaar in de stand ON of ACC staat.
(afb. 85)
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 82)
116
Voorste 12 volt-aansluitcontact
(afb. 83)
12 volt-aansluitcontact middenconsole
(afb. 84)
12 volt-aansluitcontact achterbank
(afb. 85)
Aansluitcontact bagageruimte
• Zorg ervoor dat het maximumvermogen van 160 watt (13 amp) bij 12 volt niet wordt overschreden. Als het vermogen van 160Watt (13 amp) wordt overschreden zal de zekering, die het systeem beveiligt, vervangen moeten worden.
• Het aansluitcontact op de bodem van de middenconsole wordt beveiligd via dezelfde zekering als het aansluitcontact aan de achterzijde van de console. Daarom mag het gecombineerde verbruik niet meer dan 160 watt (13 amp) bij 12 volt bedragen.
• De aansluitcontacten zijn uitsluitend bedoeld voor accessoirestekkers. Steek geen voorwerpen in de aansluitcontacten, om te voorkomen dat de contacten worden beschadigd en de zekering doorbrandt. Bij verkeerd gebruik van het elektrische aansluitcontact kan schade worden veroorzaakt die niet door de beperkte garantie van een nieuw voertuig wordt gedekt.
(afb. 86)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
117
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 86)
Zekeringen van aansluitcontacten
1 — F103 20 A geel, aansluitcontact console bekerhouder en aansluitcontact console achter
2 — F102 20 A geel, aansteker instrumentenpaneel en aansluitcontact bagageruimte linksachter
118
WAARSCHUWING!
Ter voorkoming van ernstig of zelfs dodelijk letsel:
• Sluit op de 12 volt-aansluitcontacten alleen apparaten aan die geschikt zijn voor dit type aansluitcontact.
• Raak de aansluitcontacten niet aan met natte handen.
• Zorg dat het klepje is gesloten tijdens het rijden en wanneer u het aansluitcontact niet gebruikt.
• Onjuist gebruik van dit aansluitcontact kan leiden tot een elektrische schok en storing.
• Veel accessoires die u op de aansluitcontacten kunt aansluiten, ontvangen ook voedingsspanning van de accu in de auto als u ze niet gebruikt (bijv. mobiele telefoons). Als u de accessoires te lang aangesloten laat, raakt de accu zo ver ontladen dat de levensduur ervan afneemt en/of de motor niet meer zal starten.
• Accessoires die veel vermogen vergen, zoals koelers, stofzuigers, lampen, enz., zullen de accu nog sneller ontladen. Gebruik deze met mate en wees extra voorzichtig.
• Na het gebruik van accessoires die veel vermogen vereisen of na een lange periode dat de auto niet werd gestart (met nog aangesloten accessoires), moet er lang genoeg met de auto worden gereden, totdat de dynamo de accu weer op kan laden.
• De aansluitcontacten zijn uitsluitend bedoeld voor accessoirestekkers. Laat geen accessoire of accessoiresteun aan de stekker hangen.
BEKERHOUDERS
Er bevinden zich in de vloerconsole twee bekerhouders voor de voorpassagiers.
(afb. 87)
Voor de passagiers op de tweede zitrij bevinden zich twee bekerhouders in de middenarmsteun tussen de twee zitplaatsen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 87)
Bekerhouders vloerconsole
INHOUD
119
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Wanneer de armsteun is neergeklapt bevinden de bekerhouders zich in de hoofdsteun. De hoofdsteun kan worden versteld om de bekerhouders een betere plaats te geven.
(afb. 88)
Laat kinderen nooit alleen achter in de auto terwijl de sleutel in de contactschakelaar steekt.
Naast de bekerhouders kunnen sommige uitvoeringen zijn voorzien van flessenhouders. De flessenhouders bevinden zich in de portierpanelen.
(afb. 89)
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
Als er houders met hete vloeistof in de flessenhouder worden geplaatst, kan de vloeistof bij het sluiten van het portier overlopen en brandwonden veroorzaken aan de inzittenden.Wees voorzichtig bij het sluiten van de portieren om letsel te voorkomen.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 88)
120
Bekerhouders armsteun
(afb. 89)
Flessenhouder portier
ELEKTRISCH BEDIENBAAR
ZONNEDAK (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De schakelaar voor het elektrisch bedienbare zonnedak bevindt zich in de dakconsole tussen de zonnekleppen.
(afb. 90)
WAARSCHUWING!
• Laat nooit kinderen zonder toezicht in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten. Laat de sleutelhouder nooit achter in of in de buurt van de auto, of op een voor kinderen bereikbare plaats. Laat het contact van auto's met Keyless Enter-N-Go™ niet in de modus ACC of ON/RUN staan. Inzittenden, en vooral kinderen zonder toezicht, kunnen bekneld raken in de opening van het elektrisch bedienbare zonnedak wanneer ze de schakelaars voor het elektrisch bedienbare zonnedak bedienen. Een dergelijke beknelling kan ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
• In geval van een aanrijding is het risico om uit een voertuig geslingerd te worden groter wanneer het zonnedak geopend is. U kunt ernstig of zelfs dodelijk gewond raken. Maak altijd uw veiligheidsgordel op de juiste wijze vast en controleer of alle passagiers dit ook gedaan hebben.
• Sta niet toe dat kleine kinderen het zonnedak bedienen. Steek nooit vingers, lichaamsdelen of voorwerpen door het schuifdak naar buiten. Anders bestaat er kans op letsel.
(Vervolgd)
(afb. 90)
Schakelaar van elektrisch bedienbare zonnedak
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
121
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
ZONNEDAK OPENEN — SNEL
Als u de schakelaar naar achteren drukt en snel (binnen een halve seconde) loslaat, wordt het zonnedak automatisch vanuit iedere stand geopend. Het zonnedak wordt volledig geopend en stopt automatisch. Dit is de functie "Snel openen". De functie Snel openen zorgt dat bij iedere beweging van de schakelaar het zonnedak stopt.
ZONNEDAK OPENEN — HANDMATIG
Om het zonnedak te openen, drukt u de schakelaar naar achteren en houdt u de schakelaar in deze stand.
Als u de schakelaar loslaat, stopt de beweging en blijft het zonnedak gedeeltelijk geopend totdat de schakelaar opnieuw naar achteren wordt gedrukt.
ZONNEDAK SLUITEN — SNEL
Als u de schakelaar naar voren drukt en snel (binnen een halve seconde) loslaat, wordt het zonnedak automatisch vanuit iedere stand gesloten. Het zonnedak wordt volledig gesloten en stopt automatisch. Dit is de functie "Snel sluiten". De functie Snel sluiten zorgt dat bij iedere beweging van de schakelaar het zonnedak stopt.
ZONNEDAK SLUITEN — HANDMATIG
Om het zonnedak te sluiten, drukt u de schakelaar naar voren en houdt u de schakelaar in deze stand. Als u de schakelaar loslaat, stopt de beweging en blijft het zonnedak gedeeltelijk gesloten totdat de schakelaar opnieuw naar voren wordt gedrukt.
KLEMBEVEILIGING
Deze functie zorgt ervoor dat obstakels in de opening van het zonnedak worden gedetecteerd bij gebruik van de functie Snel sluiten. Als een obstakel in de baan van het zonnedak wordt gedetecteerd, trekt het zonnedak zich automatisch terug. Verwijder het obstakel als dit gebeurt. Druk vervolgens de schakelaar kort naar voren om het zonnedak snel te sluiten.
VENTILATIESTAND ZONNEDAK — SNEL
Als u binnen een halve seconde op de knop "Vent"
(ventilatie) drukt, wordt het zonnedak geopend tot aan de ventilatiestand. Dit is de functie "Snel naar ventilatiestand", die werkt vanuit elke stand van het zonnedak. De functie Snel naar ventilatiestand zorgt dat bij iedere beweging van de schakelaar het zonnedak stopt.
INHOUD
122
BEDIENING VAN ZONWERING
De zonwering kan handmatig worden geopend. De zonwering wordt echter ook automatisch geopend wanneer het zonnedak wordt geopend.
OPMERKING: U kunt de zonwering niet sluiten als het zonnedak is geopend.
WINDGERUIS
Windgeruis kan worden beschreven als het gevoel van druk op de oren, vergelijkbaar met het geluid van een helikopter. U ervaart dit windgeruis mogelijk wanneer de ramen zijn geopend of wanneer het zonnedak (voor bepaalde uitvoeringen/landen) geheel of gedeeltelijk is geopend. Dit is een normaal verschijnsel, dat tot een minimum kan worden beperkt. Als u last heeft van windgeruis bij geopende achterramen, open dan ook de voorramen om het effect te verminderen. Wanneer sprake is van windgeruis bij geopend zonnedak, verstel dan de zonnedakopening of open een raam om het effect tot een minimum te beperken.
ONDERHOUD VAN ZONNEDAK
Gebruik voor het reinigen van het glaspaneel uitsluitend niet-schurende schoonmaakmiddelen en een zachte doek.
WERKING BIJ UITGESCHAKELD CONTACT
De schakelaars voor elektrische raambediening blijven nog 10 minuten actief nadat de contactschakelaar in de stand LOCK is gezet. Door het openen van een voorportier wordt deze functie uitgeschakeld.
OPMERKING: De vertragingstijd kan worden ingesteld met het Uconnect® systeem.
Raadpleeg
"Uconnect® instellingen" voor meer informatie.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
123
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
PORTIERVERGRENDELING
HANDMATIGE PORTIERVERGRENDELING
Als u alle portieren wilt vergrendelen, drukt u de portiervergrendelknop op ieder bekledingspaneel omlaag. Als u de voorportieren wilt ontgrendelen, trekt u de binnenhandgreep in de eerste klikstand. Als u de achterportieren wilt ontgrendelen, trekt u de portiervergrendelknop op het bekledingspaneel omhoog.
(afb. 91)
Wanneer de vergrendelknop is ingedrukt als u het portier sluit, wordt het portier vergrendeld. Controleer daarom, voordat u het portier sluit, of de sleutelhouder zich niet in de auto bevindt.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
OPMERKING: De handmatige deursloten kunnen de achterklep niet ontgrendelen of vergrendelen.
WAARSCHUWING!
• Voor uw veiligheid bij een aanrijding dient u de portieren te vergrendelen voordat u gaat rijden en wanneer u de auto parkeert en verlaat.
• Neem altijd de sleutelhouder mee uit de auto wanneer u de portieren vergrendeld. Gebruik zonder toezicht van de aanwezige uitrusting in de auto kan ernstig letsel of de dood tot gevolg hebben.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinderen dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of de schakelhendel mogen komen.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(Vervolgd)
INHOUD
(afb. 91)
Handmatige portiervergrendelknop
124
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto, of op een voor kinderen bereikbare plaats, en laat het contact van een voertuig met Keyless Enter-N-Go™ niet in de modus ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen van de elektrische raambediening of andere schakelaars kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
CENTRALE PORTIERVERGRENDELING
Op het bekledingspaneel van beide voorportieren bevindt zich u een schakelaar voor de centrale portiervergrendeling. Met deze schakelaar kunt u de portieren en de achterklep elektrisch vergrendelen en ontgrendelen.
(afb. 92)
Als u op de schakelaar van de centrale portiervergrendeling drukt wanneer de contactschakelaar in de stand
ACC of ON/RUN staat en een voorportier is geopend, zal de centrale portiervergrendeling niet werken. Hierdoor wordt voorkomen dat u per ongeluk de sleutelhouder insluit in de auto. De centrale portiervergrendeling wordt weer ingeschakeld door de contactschakelaar naar de stand OFF te draaien of het portier te sluiten. Als een portier is geopend en de contactschakelaar in de stand ACC of ON/RUN staat, klinkt een geluidssignaal om u eraan te herinneren dat u het contact moet uitschakelen (OFF).
Automatische portiervergrendeling — (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De automatische portiervergrendeling is standaard uitgeschakeld. Wanneer deze ingeschakeld is, worden de portieren automatisch vergrendeld zodra de rijsnelheid hoger is dan 24 km/u. De automatische portiervergrendeling kan door de erkende dealer in of buiten werking worden gesteld op schriftelijk verzoek van de klant. Bezoek uw erkende dealer voor service.
(afb. 92)
Plaats van de schakelaar voor portiervergrendeling
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
125
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Automatisch portieren ontgrendelen bij uitstappen
Bij auto's met centrale portiervergrendeling worden de portieren automatisch ontgrendeld, wanneer:
1. de functie voor het automatische ontgrendelen van de portieren bij uitstappen is ingeschakeld;
2. de auto in beweging was, waarna de rijsnelheid terugkeerde naar 0 km/h en de schakelhendel van de versnellingsbak in PARK wordt gezet;
3. een portier wordt geopend;
4. de portieren niet al eerder werden ontgrendeld;
Raadpleeg voor het veranderen van de huidige instellingen "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
OPMERKING: Gebruik de functie voor het automatisch ontgrendelen van portieren in overeenstemming met de plaatselijke geldende wettelijke voorschriften.
Programmeren van de functie automatisch portieren ontgrendelen bij uitstappen
U kunt de functie voor het automatisch ontgrendelen van de portieren bij uitstappen als volgt in- of uitschakelen:
• Raadpleeg voor auto's die zijn uitgerust met
Uconnect®, de "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
126
OPMERKING: Gebruik de functie voor het automatisch ontgrendelen van portieren in overeenstemming met de plaatselijke geldende wettelijke voorschriften.
KINDERSLOT — ACHTERPORTIEREN
Voor de veiligheid van kleine kinderen die op de achterste zitplaatsen meerijden, zijn de achterportieren voorzien van een kinderslot.
Activeren van het kinderslot
1. Open het achterportier.
2. Steek de punt van de noodsleutel (of een soortgelijk voorwerp) in het kinderslot en draai het slot naar de stand LOCK. (afb. 93) (afb. 94)
(afb. 93)
Plaats van het kinderslot
3. Herhaal stap 1 en 2 voor het andere achterportier.
OPMERKING: Wanneer het kinderslot is geactiveerd, kan het portier alleen met de portiergreep van buitenaf worden geopend, ook als de ontgrendelknop aan de binnenzijde in de ontgrendelde stand staat.
WAARSCHUWING!
Voorkom dat bij een aanrijding mensen in de auto worden opgesloten. Vergeet niet dat u de achterportieren uitsluitend vanaf de buitenzijde kunt openen wanneer het kinderslot is geactiveerd. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
OPMERKING:
• Controleer na het activeren van het kinderslot altijd of het portier niet van binnenuit kan worden geopend.
• Als u in een noodsituatie de auto moet verlaten terwijl het systeem is geactiveerd, trekt u de vergrendelknop omhoog naar de ontgrendelde stand, draait u de ruit omlaag en opent u het portier via de portiergreep aan de buitenzijde.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 94)
Functie van kinderslot
INHOUD
127
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Het kinderslot uitschakelen
1. Open het achterportier.
2. Steek de punt van de noodsleutel (of een soortgelijk voorwerp) in het kinderslot en draai het slot naar de stand UNLOCK. (afb. 95)
3. Herhaal stap 1 en 2 voor het andere achterportier.
OPMERKING: Controleer na het uitschakelen van het kinderslot altijd of het portier van binnenuit kan worden geopend.
KEYLESS ENTER-N-GO™
Het Passive Entry-systeem is een uitbreiding van het afstandsbedieningsysteem van de auto en een functie van Keyless Enter-N-Go™. Met deze functie kunt u portieren van uw auto vergrendelen en ontgrendelen zonder dat u op de vergrendel- en ontgrendelknoppen van de afstandsbediening hoeft te drukken.
OPMERKING:
• Passive Entry kan ON/OFF (aan/uit) worden geprogrammeerd, raadpleeg "Uconnect® instellingen" in
"Uw auto" voor meer informatie.
• Als u handschoenen draagt of als de portiergreep met Passive Entry is natgeregend, is het mogelijk dat de vergrendeling minder gevoelig wordt en daardoor langzamer reageert.
• Als de auto wordt ontgrendeld met de afstandsbediening of Passive Entry en er binnen 60 seconden geen portier wordt geopend, worden de portieren weer vergrendeld en het alarmsysteem ingeschakeld.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 95)
128
Functie van kinderslot
Ontgrendelen vanaf de bestuurderszijde:
Houd een geldige afstandsbediening met Passive Entry binnen 1,5 m van de handgreep van het bestuurdersportier en pak deze handgreep vast om het bestuurdersportier automatisch te ontgrendelen. De vergrendelknop aan de binnenzijde van het portier komt omhoog wanneer het portier wordt ontgrendeld.
(afb. 96)
(afb. 96)
Handgreep van het bestuurdersportier vastpakken
OPMERKING: Als "Unlock All Doors On 1st Press"
(alle portieren ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop) is geprogrammeerd, worden alle portieren ontgrendeld wanneer u de handgreep van het bestuurdersportier vastpakt. Raadpleeg "Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)/Persoonlijke instellingen (door de klant te programmeren functies)" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie over de keuze tussen "Unlock Driver Door 1st press" (bestuurdersportier ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop)" en "Unlock All Doors On 1st Press" (alle portieren ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop).
Ontgrendelen vanaf de passagierszijde:
Houd een bijbehorende afstandsbediening met Passive
Entry binnen 1,5 m van de handgreep van het voorste passagiersportier en pak deze handgreep vast om alle vier portieren en de achterklep automatisch te ontgrendelen.
OPMERKING: Alle portieren en de achterklep worden ontgrendeld wanneer de handgreep van het voorste passagiersportier wordt vastgepakt, ongeacht de voorkeursinstelling van de portierontgrendeling ("Unlock Driver Door 1st press" (bestuurdersportier ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop) of
"Unlock All Doors On 1st Press" (alle portieren ontgrendelen met één druk op de ontgrendelknop)).
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
129
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Voorkomen dat de afstandsbediening met Passive Entry per ongeluk in de auto wordt ingesloten
Om te voorkomen dat een afstandsbediening met
Passive Entry per ongeluk wordt ingesloten in de auto, is het Passive Entry-systeem uitgerust met een automatische portierontgrendelingsfunctie, die in werking treedt wanneer de contactschakelaar in de stand OFF staat.
Als een van de autoportieren is geopend en de schakelaar in het bekledingspaneel wordt bediend om de auto af te sluiten, zal het voertuigsysteem na het sluiten van alle portieren controleren of er binnen of buiten de auto geldige afstandsbedieningen met Passive Entry aanwezig zijn. Wanneer een van afstandsbedieningen met Passive Entry wordt gedetecteerd binnen in de auto en er geen andere geldige afstandsbedieningen met Passive Entry worden gedetecteerd buiten de auto, ontgrendelt het Passive Entry-systeem automatisch alle portieren en zal er drie keer een claxonsignaal klinken (bij de derde poging worden ALLE portieren vergrendeld en kan de afstandsbediening met Passive
Entry worden ingesloten in de auto).
Achterklep openen
Houd een geldige afstandsbediening met Passive Entry op minder dan 1 meter van de achterklep en vergrendel of ontgrendel de auto door te drukken op de knop
130 linksonder van het profiel dat zich op de achterklep onder de ruit bevindt.
(afb. 97)
Portieren vergrendelen
Houd een van de afstandsbedieningen met Passive
Entry binnen 1,5 m van de handgreep van het bestuurders- of passagiersportier en druk op de knop
LOCK van de handgreep om alle vier portieren en de achterklep te vergrendelen.
(afb. 98)
Pak de portiergreep NIET vast wanneer u op de vergrendelknop van de handgreep drukt. Dit kan de portier(en) ontgrendelen.
(afb. 99)
(afb. 97)
Knop achterklep ontgrendelen/vergrendelen
(afb. 98)
Vergrendelknop op de portierhandgreep aan de buitenzijde
(afb. 99)
Pak de portiergreep NIET vast bij vergrendelen
OPMERKING:
• Nadat u de vergrendelknop hebt ingedrukt, dient u twee seconden te wachten voordat u de portieren kunt vergrendelen of ontgrendelen met een Passive
Entry-portiergreep. Op deze wijze kunt u door aan de portiergreep te trekken controleren of de auto is afgesloten, zonder dat de auto reageert en de portieren ontgrendelt.
• Als Passive Entry is uitgeschakeld via het Uconnect® systeem, blijft de toetsbeveiliging zoals beschreven in
"Voorkomen dat de afstandsbediening met Passive
Entry per ongeluk in de auto wordt ingesloten" blijft actief/functioneel.
• Het Passive Entry-systeem werkt niet als de batterij van de afstandsbediening leeg is.
De portieren kunnen ook worden vergrendeld met de vergrendelknop van de afstandsbediening of de vergrendelknop aan de binnenzijde van de portieren.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
131
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
RAMEN
ELEKTRISCH BEDIENDE RAMEN
Met de ruitbediening op het bekledingspaneel van het bestuurdersportier kunt u alle portierruiten bedienen.
(afb. 100)
Op het bekledingspaneel van elk van de passagiersportieren bevindt zich één raambedieningschakelaar waarmee het raam van de desbetreffende portier kan worden geopend en gesloten. De ruitbediening werkt alleen als de contactschakelaar in de stand ON/RUN of
ACC staat.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
OPMERKING: Bij auto's die zijn uitgerust met
Uconnect®, blijven de schakelaars van de elektrisch bediende ramen nog maximaal 10 minuten werken nadat de contactschakelaar in de stand LOCK/OFF is gezet. Door het openen van een voorportier wordt deze functie uitgeschakeld. Deze tijd kan worden geprogrammeerd. Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in
"Uw auto" voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Laat nooit kinderen zonder toezicht in de auto achter. Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto (of op een voor kinderen bereikbare plaats) en laat het contact van een voertuig met Keyless Enter-N-
Go™ niet in de stand ACC of ON/RUN staan.
Inzittenden, en vooral kinderen zonder toezicht, kunnen bekneld raken in de raamopeningen wanneer ze de schakelaars voor elektrische raambediening bedienen. Een dergelijke beknelling kan ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 100)
Schakelaars voor elektrische raambediening
132
RAMEN AUTOMATISCH VOLLEDIG
OPENEN
De elektrisch bediende ruit in het bestuurdersportier heeft een automatische openingsfunctie. Druk de schakelaar voorbij de eerste klikstand en laat deze los. De ruit gaat automatisch helemaal omlaag.
Als u het raam slechts gedeeltelijk wilt openen, drukt u de raamschakelaar in tot het eerste drukpunt en laat u de schakelaar los wanneer u het raam wilt stoppen.
Als u tijdens het gebruik van de automatische openingsfunctie de ruit wilt stoppen voordat deze volledig is geopend, trekt u de schakelaar kort omhoog.
AUTOMATISCHE SLUITFUNCTIE MET
KLEMBEVEILIGING
Bij sommige modellen zijn de schakelaars aan bestuurders- en voorpassagierszijde voor de elektrisch bediende ramen voorzien van een automatische sluitfunctie. Zet de raamschakelaar naar de tweede klikstand, laat deze los, dan gaat het raam automatisch dicht.
Als u tijdens het gebruik van de automatische sluitfunctie het raam wilt stoppen voordat het volledig is gesloten, duwt u de schakelaar kort omlaag.
Wanneer u het raam gedeeltelijk wilt sluiten, trekt u de raamschakelaar naar de eerste klikstand en laat u de schakelaar los wanneer u het raam wilt laten stoppen.
OPMERKING:
• Als het raam tijdens het automatisch sluiten op een obstakel stuit, wordt eerst de bewegingsrichting omgekeerd en schuift het raam volledig open. Verwijder in dat geval het obstakel en trek nogmaals aan de schakelaar om het raam te sluiten.
• Tijdens het automatisch sluiten kunnen schokken vanwege een slecht wegdek de automatische omkeringsfunctie tijdens het sluiten onverwachts activeren. Als dat gebeurt, trekt u de schakelaar iets omhoog tot aan het eerste drukpunt en houdt u de schakelaar vast om het raam handmatig te sluiten.
WAARSCHUWING!
De obstakeldetectie wordt uitgeschakeld wanneer het raam bijna gesloten is.
Om persoonlijk letsel te voorkomen moet u zorgen dat er zich geen armen, handen, vingers of andere voorwerpen in het pad van het naar boven draaiende raam bevinden voordat het raam gesloten wordt. Bij een dergelijke beknelling kan ernstig of dodelijk letsel ontstaan.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
133
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
RESETTEN
Soms moet de functie "Automatisch omhoog/
Automatisch omlaag" opnieuw in werking worden gesteld. Daartoe volgt u de volgende stappen:
1. Trek de raambedieningschakelaar omhoog tot het raam volledig gesloten is en houd de schakelaar vervolgens nog twee seconden langer vast.
2. Duw de raambedieningschakelaar helemaal omlaag tot het raam volledig geopend is en houd de schakelaar vervolgens nog twee seconden langer vast.
RAAMBLOKKEERSCHAKELAAR
Met de raamblokkeerschakelaar in het bekledingspaneel van de bestuurdersportier kunt u de raambediening van de achterportieren blokkeren. Als u de ruitschakelaars wilt deactiveren, drukt u kort op de ruitblokkeerschakelaar om deze in de stand Omlaag te zetten. Als u de ruitschakelaars wilt activeren, drukt u nogmaals kort op de ruitblokkeerschakelaar om deze in de stand Omhoog te zetten.
(afb. 101)
WINDGERUIS
Windgeruis kan worden beschreven als het gevoel van druk op de oren, vergelijkbaar met het geluid van een helikopter. U ervaart dit windgeruis mogelijk wanneer de ramen zijn geopend of wanneer het zonnedak (voor bepaalde uitvoeringen/landen) geheel of gedeeltelijk is geopend. Dit is een normaal verschijnsel, dat tot een minimum kan worden beperkt. Als u last heeft van windgeruis bij geopende achterramen, open dan ook de voorramen om het effect te verminderen. Wanneer sprake is van windgeruis bij geopend zonnedak, verstel dan de zonnedakopening of open een raam om het effect tot een minimum te beperken.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
134
(afb. 101)
Raamblokkeerschakelaar
ACHTERKLEP
De achterklep kan worden ontgrendeld/vergrendeld met behulp van de knop UNLOCK en LOCK op de afstandsbediening (RKE), de knop UNLOCK en LOCK op de Keyless Enter-N-Go™ (Passive Entry) onder de linkerzijde van de stang die zich onder de ruit op de achterklep bevindt, of door de schakelaar voor de centrale portiervergrendeling te activeren, die zich op het bekledingspaneel van beide voorportieren bevindt.
Voor meer informatie over Keyless Enter-N-Go™
(Passive Entry), raadpleegt u "Keyless Enter-N-Go™" in het hoofdstuk "Uw auto".
OPMERKING: De achterklep kan niet worden ontgrendeld of vergrendeld met de handmatige portiervergrendeling op de panelen in de portieren of met het cilinderslot aan bestuurderszijde.
Om de ontgrendelde achterklep te openen drukt u op de hendel en trekt de achterklep naar u toe. De pneumatische stangen gaan omhoog en houden de achterklep in de open stand.
OPMERKING:
• In geval van een onderbreking in de elektrische voeding naar de achterklep kan een noodontgrendeling van de achterklepvergrendeling worden gebruikt om de achterklep te openen. Toegang tot de noodontgrendeling van de achterklepvergrendeling wordt verkregen via een klikafdekking in het bekledingspaneel van de achterklep.
• Als de achterklep gedurende een lange tijd geopend blijft, kan het noodzakelijk zijn de achterklep handmatig te sluiten om de werking van de elektrisch bediende achterklep terug te stellen.
(afb. 102)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 102)
Achterklep ontgrendelen
INHOUD
135
UW AUTO
OPMERKING: De gasdruk in deze steunen daalt echter bij koud weer en dan moet u mogelijk ook zelf iets ondersteunen bij het openen van de achterklep.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
WAARSCHUWING!
• Wanneer u met een geopende achterklep rijdt, kunnen giftige uitlaatgassen in de auto belanden. Deze dampen kunnen schadelijk zijn voor u en uw passagiers. Rijd alleen met gesloten achterklep.
• Wanneer u toch met open achterklep moet rijden, zorg dan dat alle ramen gesloten zijn en dat de aanjager van de airco op de hoogste stand staat. Schakel de recirculatiestand niet in.
LAADRUIMTE
OPLAADBARE ZAKLAMP (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De oplaadbare LED-zaklamp wordt in de oplader links achter in het bekledingspaneel opgeborgen. Druk kort op de inkeping aan de zijkant van de zaklamp om deze uit de oplader te nemen.
(afb. 103)
Om de zaklamp te gebruiken, moet u de schakelaar één keer indrukken voor veel licht, twee keer voor minder licht en drie keer om deze uit te schakelen.
(afb. 104)
OPMERKING: Zorg dat u de zaklamp terugzet in de oplader als deze niet in gebruik is om te zorgen dat hij altijd paraat is wanneer u deze nodig heeft.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
136
(afb. 103)
Oplaadbare zaklamp
BAGAGE-MANAGEMENTSYSTEEM
SYSTEEMFUNCTIES BIJ UITVOERINGEN
VOOR VIJF PASSAGIERS
• Een hogere laadvloer die bovenop een grote ingebouwde opbergruimte ligt.
• Een drievoudig luik dat in de laadvloer is ingebouwd zodat men makkelijk toegang heeft tot de voorwerpen in de opbergruimte.
• 60/40 verdeelde, neerklapbare tweede zitrij waardoor meer laadruimte beschikbaar komt. Raadpleeg
“Stoelen” voor meer informatie.
• Een optionele neerklapbare passagiersstoel voorin waardoor de laadruimte nog verder wordt uitgebreid. Raadpleeg “Stoelen” voor meer informatie.
• Sjorhaken bagage.
• Verwijderbaar afdekpaneel bagageruimte (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
SYSTEEMFUNCTIES BIJ UITVOERINGEN
VOOR ZEVEN PASSAGIERS
• Een grote ingebouwde opbergruimte met een scharnierluik dat zich in de vloer bevindt achter de derde zitrij.
• 60/40 verdeelde, neerklapbare tweede zitrij waardoor meer laadruimte beschikbaar komt. Raadpleeg de paragraaf "Stoelen" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie hierover.
• 50/50 verdeelde, neerklapbare tweede zitrij waardoor meer laadruimte beschikbaar komt. Raadpleeg
“Stoelen” voor meer informatie.
• Een optionele neerklapbare passagiersstoel voorin waardoor de laadruimte nog verder wordt uitgebreid. Raadpleeg “Stoelen” voor meer informatie.
• Sjorhaken bagage.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 104)
Drievoudige indrukschakelaar
137
SJORHAKEN BAGAGE
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
WAARSCHUWING!
De sjorlussen zijn geen veilige verankeringen voor de ankerband van een kinderzitje. Bij een noodstop of een aanrijding kan een sjorlus worden losgetrokken en kan het kinderzitje losraken. Kinderen lopen dan het risico op ernstig letsel. Gebruik alleen de ankerpunten die speciaal bedoeld zijn voor de ankerbanden voor kinderzitjes.
De sjorhaken bevinden zich op beide achterbekledingspanelen. Met deze sjorhaken kunnen ladingen veilig worden vastgemaakt als het voertuig in beweging is.
(afb. 105)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 105)
WAARSCHUWING!
Het gewicht en de positie van lading en inzittenden is van invloed op de locatie van het zwaartepunt van de auto en het weggedrag. Volg de onderstaande richtlijnen voor de belading van uw auto, om te voorkomen dat u de macht over het stuur verliest en letsel veroorzaakt:
• Vervoer geen lading die zwaarder is dan het maximum laadgewicht zoals vermeld op de sticker op het linkerportier of op de linker middenstijl.
• Verdeel bagage altijd gelijkmatig over de laadvloer.
Plaats zwaardere voorwerpen zo laag en zo ver mogelijk naar voren.
• Plaats zoveel mogelijk bagage vóór de achteras. Als er te veel gewicht of niet goed verdeeld gewicht boven of achter de achteras wordt geplaatst, kan dit slingeren van het voertuig veroorzaken.
• Stapel bagage of lading niet hoger op dan tot aan de bovenrand van de rugleuning. Anders kan het zicht naar achteren worden belemmerd of kunnen voorwerpen worden gekatapulteerd bij een noodstop of een ongeval.
• Ter bescherming tegen persoonlijk letsel horen passagiers niet plaats te nemen in de laadruimte. De
Spanriemen bagage
138
laadruimte achterin is niet bedoeld voor passagiers.
Zij horen in stoelen te zitten en veiligheidsgordels te dragen.
INSCHUIFBARE BAGAGERUIMTEKAP —
UITVOERINGEN VOOR VIJF PASSAGIERS
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
OPMERKING: Het dekzeil is bedoeld om bagage aan het zicht te onttrekken, niet om deze vast te zetten.
Het dekzeil voorkomt niet dat bagage verschuift en beschermt de inzittenden niet tegen losliggende voorwerpen.
Het oprolbare dekzeil voor de laadruimte is bevestigd in de laadruimte achter de bovenkant van de achterbank.
Als het zeil is uitgerold bedekt het de laadruimte zodat daarin aanwezige voorwerpen aan het oog worden onttrokken. De inkepingen in de sierpanelen naast de achterklepopening houden het uitgerolde dekzeil op zijn plaats.
Als het dekzeil niet wordt gebruikt, rolt deze netjes op in de behuizing. U kunt het dekzeil ook uit de auto nemen om meer ruimte te maken in de laadbak.
Om het dekzeil te installeren legt u het in de auto met de platte kant van de behuizing naar boven gericht.
Breng vervolgens de linker of rechter veerstang (deze bevinden zich aan de uiteinden van de dekzeilbehuizing) aan in resp. het linker of rechter bevestigingspunt (zoals afgebeeld).
(afb. 106)
Breng vervolgens de veerstang aan de tegenoverliggende kant van de dekzeilbehuizing in het bevestigingspunt aan de tegenoverliggende kant van de auto.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 106)
Uitneembaar dekzeil van bagageruimte aanbrengen
139
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
UW AUTO
VEILIGHEID
Pak de hendel en trek deze naar u toe. Als het dekzeil bij de achterklepopening in de buurt komt, leidt u de bevestigingsstangen achter (aan weerszijden van het dekzeil) in de inkepingen op de sierpanelen. Daarna laat u het dekzeil zakken, plaatst de stangen onder in de inkepingen en laat de hendel los.
(afb. 107)
WAARSCHUWING!
Een dekzeil dat niet is bevestigd aan de auto kan bij een aanrijding letsel veroorzaken. Het kan losschieten bij een noodstop en een inzittende treffen. Berg het dekzeil niet op in de bagageruimte of in het interieur.Verwijder het zeil uit de auto als dit wordt losgemaakt van de bevestiging. Berg het niet op in de auto.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 107)
Uitneembaar dekzeil van bagageruimte aanbrengen
140
OPENEN EN SLUITEN VAN DE
MOTORKAP
Voor het openen van de motorkap moeten twee vergrendelingen worden vrijgezet.
1. Trek aan de motorkaphendel links onder het instrumentenpaneel. (afb. 108)
2. Aan de buitenkant van het voertuig bevindt zich de veiligheidspal bij het midden van het rooster tussen rooster en motorkapopening. Duw de veiligheidspal naar rechts en til de motorkap op. (afb. 109)
Houd de motorkap omhoog met de steunstang. Steek de bovenzijde van de steun in de opening links aan de onderzijde van de motorkap.
(afb. 110)
(afb. 109)
Veiligheidspal motorkap
(afb. 108)
Motorkaphendel
(afb. 110)
Steunstang motorkap
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
141
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
Om mogelijke schade te voorkomen:
• U moet zorgen dat de steunstang van de motorkap goed is bevestigd in de houderklemmen voordat u de motorkap sluit.
• De motorkap niet met kracht sluiten. Sluit de motorkap met een ferme neerwaartse beweging zodat beide vergrendelingen stevig vastklikken.
Rijd nooit met uw auto als de motorkap niet volledig met beide vergrendelingen is gesloten.
WAARSCHUWING!
Controleer voordat u gaat rijden of de motorkap goed vergrendeld is. Als de motorkap niet volledig vergrendeld is, kan hij opklappen tijdens rijden, waardoor uw zicht wordt belemmerd. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
SERVICE EN
ONDERHOUD
IMPERIAAL (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De dwarsdragers van de dakdrager en de zijrails zijn speciaal ontworpen om het gewicht van ladingen te dragen. De lading mag niet meer dan 68 kg wegen en moet gelijkmatig over de dwarsdragers worden verdeeld. Daarnaast blijft bij gebruik van een dakdrager het maximaal toelaatbaar laadgewicht van de auto ongewijzigd. Let erop dat het totale gewicht van bagage en inzittenden in de auto zelf, plus het gewicht op de dakdrager, het maximaal toelaatbare laadgewicht van de auto niet overschrijdt.
OPMERKING: De zijrails op het dak van uw auto zijn
NIET bestemd om lading te dragen zonder de montage van dwarsdragers.
Bij uw FIAT-dealer kunt u metalen dwarsdragers kopen waarmee u een functioneel dakdragersysteem kunt creëren.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
142
Om de dwarsdragers te verplaatsen
1. Draai de knoppen aan de bovenkant van elke dwarsdrager ongeveer zes slagen los om de klemtand los te nemen van de zijrail. (afb. 111)
2. Verplaats de dwarsdragers, lijn de stijlen (eindstukken) van de dwarsdragers uit met een van de verticale markeringen op het buitenste oppervlak van de zijrail voor een juiste plaatsing. Er zijn vier markeringen naar voren voor de voorste dwarsdrager en vier markeringen naar achteren voor de achterste dwarsbalk. Zorg ervoor dat de dwarsdragers in elke stand op een gelijke onderlinge afstand of evenwijdig blijven, voor een juiste werking.
3. Draai de knoppen van alle dwarsdragers vast om ze in op hun plaats te vergrendelen. Bij het vastdraaien van de knop moet u zorgen dat de klemtand volledig in de sleuf van de zijdrager grijpt.
4. Probeer de dwarsstang te verschuiven om te controleren of hij stevig op zijn plaats zit.
OPMERKING:
• Om windgeluid te beperken moet u bij het aanbrengen van de dwarsdragers ervoor zorgen dat de pijlen aan de onderkant van de dwarsdragers naar de voorkant van de auto wijzen.
• Om het windgeluid te beperken als de dwarsdragers niet worden gebruikt, plaatst u de voorste dwarsdrager in de vierde stand van voren en de achterste dwarsdrager in de achtste stand. Gebruik de sjorgaten in de uiteinden van de dwarsdragers steeds om de lading vast te sjorren. Controleer de riemen regelmatig om u er zeker van te zijn dat de last goed vast zit.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 111)
Knoppen van de dwarsdragers
INHOUD
143
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Om schade aan het dak van de auto te voorkomen, mag u NOOIT bagage op uw imperiaal vervoeren zonder dat de dwarsdragers zijn aangebracht. De bagage moet op de dwarsdragers worden gezet en hieraan worden bevestigd, niet rechtstreeks op het dak zelf.Als de last op het dak moet worden vervoerd, plaatst u een deken of een andere beschermende laag tussen de last en het dakoppervlak.
• Dwarsstangen werken het beste als ze gelijkmatig worden verspreid of evenwijdig aan de imperiaal lopen. Als u zich hier niet aan houdt, kan dit leiden tot schade aan het imperiaal, de bagage en de auto.
• Overschrijd nooit de maximale dakdragerbelasting van 68 kg om schade aan de dakdrager en het voertuig te voorkomen.Verdeel zware last altijd zo gelijkmatig mogelijk en zet de last stevig vast.
• Langwerpige objecten die voorbij de voorruit steken,zoals houten panelen of surfplanken,moet u zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de auto vastmaken.
• Rijd met gereduceerde snelheid en neem bochten voorzichtig als u een grote of zware lading op het dak hebt bevestigd.Windstoten, die door passerend vrachtverkeer of op natuurlijke wijze worden veroorzaakt, kunnen plotselinge opwaartse krachten uitoefenen op de lading. Dit geldt vooral bij grote en platte objecten. Hierdoor kan schade aan de lading of aan de auto worden toegebracht.
144
WAARSCHUWING!
Bind de lading stevig vast voordat u met uw auto gaat rijden. Onzorgvuldig vastgebonden lading kan van de auto afvliegen, vooral bij hoge snelheden, waardoor letsel en materiële schade kan ontstaan. Volg de waarschuwingen betreffende de dakdrager op wanneer u lading op uw dakdrager vervoert.
REMSYSTEEM
Uw auto is uitgerust met een remsysteem met twee afzonderlijke hydraulische remcircuits. Als een van deze twee hydraulische remcircuits uitvalt, blijft het andere systeem functioneren. Wel is de effectieve remwerking dan wat minder. De slag van het rempedaal wordt langer en er is meer pedaalkracht nodig om de auto af te remmen of te doen stoppen. Als het defect wordt veroorzaakt door een lek in het hydraulische systeem, gaat het waarschuwingslampje van het remsysteem aan wanneer het remvloeistofpeil in de hoofdcilinder zakt.
Als de rembekrachtiging wegvalt (bijvoorbeeld als u herhaaldelijk remt terwijl de motor niet draait), blijven de remmen functioneren. Er is dan echter wel veel meer pedaalkracht nodig om de auto af te remmen dan wanneer de rembekrachtiging wel werkt.
WAARSCHUWING!
• Rijden met uw voet op het rempedaal is gevaarlijk en kan leiden tot een aanrijding. Rijden met uw voet op het rempedaal veroorzaakt abnormaal hoge remtemperaturen, verhoogt de slijtage van de remvoering en kan leiden tot schade aan het remsysteem. U beschikt dan in noodgevallen niet over het volledige remvermogen.
• Rijden in een auto waarvan het waarschuwingslampje voor het remsysteem brandt, is gevaarlijk. De remwerking kan aanzienlijk afnemen of de auto wordt tijdens remmen minder stabiel.
Het duurt dan langer om de auto tot stilstand te brengen en u houdt de auto moeilijker onder controle. U kunt een aanrijding veroorzaken.
Laat de auto onmiddellijk controleren.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
145
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
ABS-SYSTEEM
Dit systeem helpt de bestuurder het voertuig onder controle te houden in ongunstige remomstandigheden.
Het systeem regelt de hydraulische remdruk om het blokkeren van de wielen te voorkomen. Bovendien helpt het bij het voorkomen van slippen tijdens het remmen op een glad wegoppervlak. Raadpleeg "Antiblokkeerremsysteem (ABS)" in "Uw auto/Elektronisch remsysteem" voor meer informatie.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
Met het ABS-systeem wordt niet voorkomen dat de auto onderworpen blijft aan de wetten van de natuur en het systeem zorgt evenmin voor meer grip op het wegdek.ABS kan geen ongelukken voorkomen, ook niet de ongelukken die worden veroorzaakt door te hoge snelheden in bochten, het rijden op een zeer glad wegoppervlak of aquaplaning. Gebruik de mogelijkheden van een auto met ABS nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze waardoor de veiligheid van de bestuurder of anderen in gevaar wordt gebracht.
INHOUD
ELEKTRONISCHE REMREGELING
Uw auto is uitgerust met een geavanceerde elektronische remkrachtregeling die gewoonlijk ESP wordt genoemd. Dit systeem bestaat uit een antiblokkeersysteem (ABS), een remassistent (BAS), tractieregelsysteem (TCS), elektronische kantelbeveiliging (ERM), elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESC), antislingerregeling (TSC) en Hill Start Assist
(HSA). Deze systemen werken samen zodat de auto stabiel en bestuurbaar is bij verschillende rijomstandigheden.
ABS-SYSTEEM
Het ABS-systeem zorgt voor extra voertuigstabiliteit en meer remwerking onder de meeste remomstandigheden. Het systeem gaat automatisch "pompend remmen" in moeilijke remsituaties, om zo het blokkeren van de wielen te voorkomen.
Wanneer u sneller rijdt dan 11 km/u hoort u mogelijk ook een zacht klikkend geluid, samen met enkele motorgeluiden. Deze geluiden horen bij een zelftest die het systeem uitvoert om te controleren of het ABS naar behoren functioneert. Deze zelftest wordt elke keer uitgevoerd nadat u de motor hebt gestart, zodra u de snelheid van 11 km/u overschrijdt.
ABS wordt geactiveerd onder bepaalde weg- en remomstandigheden. ABS grijpt mogelijk in als de auto
146
over ijs, sneeuw, grint, kuilen, spoorrails of voorwerpen rijdt of wanneer u een noodstop maakt.
Wanneer het ABS-systeem actief is, kunt u dit als volgt merken:
• de ABS-pompmotor draait (deze kan nog korte tijd blijven draaien nadat de auto al tot stilstand is gekomen),
• de magneetkleppen maken klikgeluiden,
• u voelt pulsaties in het rempedaal,
• het rempedaal daalt iets of kan iets verder ingetrapt worden bij de eindaanslag.
Dit zijn normale kenmerken van het ABS-systeem.
WAARSCHUWING!
• Het ABS-systeem bevat geavanceerde elektronica die mogelijk gevoelig is voor storingen van onjuist geïnstalleerde of krachtige zendapparatuur. Dergelijke storingen kunnen ertoe leiden dat de werking van het ABS-systeem volledig uitvalt. Dergelijke apparatuur mag uitsluitend door bevoegde vakmensen worden geïnstalleerd.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Pompend remmen heeft op het ABS-systeem een averechtse uitwerking. De effectieve remkracht wordt hierdoor verminderd en het risico van een ongeval neemt toe. Pompend remmen verlengt de remweg.Wanneer u moet afremmen of stoppen, trap dan alleen stevig het rempedaal in.
• Met het ABS-systeem wordt niet voorkomen dat de auto onderworpen blijft aan de wetten van de natuur. De effectiviteit van de remmen wordt door ABS niet verder verhoogd dan de remmen, banden en grip van de auto toelaten.
• Het ABS voorkomt geen ongelukken ten gevolge van bijvoorbeeld te hoge snelheden in bochten, te weinig afstand houden of aquaplaning.
• Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ABS nooit op een roekeloze of risicovolle wijze die de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar brengt.
Alle wielen en banden van de auto moeten van dezelfde maat en hetzelfde type zijn en de bandenspanning moet correct zijn, zodat de regeleenheid correcte signalen ontvangt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
147
ABS-lampje
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES branden.
Het ABS-lampje dient ter controle van het
ABS-systeem. Dit lampje gaat branden wanneer u de contactschakelaar in de stand ON zet en kan daarna nog vier seconden blijven
Als het ABS-lampje tijdens het rijden aan blijft of gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-gedeelte van het remsysteem niet functioneert en dat onderhoud nodig is. Het gewone remsysteem zal echter normaal functioneren, zolang het remwaarschuwingslampje niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het remsysteem zo spoedig mogelijk laten controleren om weer voordeel te hebben van de antiblokkeerremmen. Als het ABS-lampje niet gaat branden wanneer u de contactschakelaar in de stand ON zet, moet dit lampje zo snel mogelijk worden gerepareerd.
Als zowel het remwaarschuwingslampje als het ABSlampje aan blijven, zijn de systemen voor antiblokkering van de remmen (ABS) en elektronische remkrachtverdeling (EBD) uitgevallen. Het ABS-systeem moet dan onmiddellijk worden gerepareerd.
INHOUD
REMASSISTENT (BAS)
De remassistent (BAS) is ontworpen om de remwerking van de auto te optimaliseren tijdens noodremsituaties. Het systeem herkent een noodremsituatie aan de hand van de snelheid en kracht waarmee het rempedaal wordt ingetrapt en optimaliseert de remdruk dienovereenkomstig. Dit draagt bij aan een verkorting van de remweg. Het BAS vult het ABS aan. Wanneer u het rempedaal zeer snel intrapt, is de assistentie van het
BAS-systeem optimaal. Om van het systeem te profiteren moet u aanhoudend remdruk uitoefenen tijdens het stoppen (niet "pompend" remmen). Verminder de druk op het rempedaal niet, tenzij u niet langer hoeft te remmen. Zodra u het rempedaal loslaat, wordt het
BAS-systeem uitgeschakeld.
148
WAARSCHUWING!
Het BAS-systeem kan de werking van natuurwetten op het voertuig niet voorkomen of de tractie van de ondergrond waarop gereden wordt verbeteren. BAS kan geen ongelukken voorkomen, ook niet de ongelukken die worden veroorzaakt door te hoge snelheden in bochten, het rijden op een zeer glad wegoppervlak of aquaplaning. Gebruik de mogelijkheden van een auto met BAS nooit op een roekeloze of risicovolle wijze die de veiligheid van uzelf of anderen in gevaar brengt.
TRACTIEREGELSYSTEEM (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin van elk van de aangedreven wielen. Als wielspin van een of meer wielen wordt gedetecteerd, worden de doorslippende wielen afgeremd en wordt het motorvermogen verminderd voor een betere acceleratie en stabiliteit.
Een voorziening van het ASR-systeem, Brake Limited
Differential (BLD), functioneert op dezelfde wijze als een limited-slipdifferentieel en regelt de wielspin van een aangedreven as. Als één wiel van een aangedreven as sneller draait dan het andere, wordt het doorslippende wiel afgeremd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar het niet-doorslippende wiel gaan. Deze functie blijft ook actief als ASR en ESP in de modus
"Gedeeltelijk uit" staan. Raadpleeg "Elektronische stabiliteitsregeling (ESP)" voor meer informatie.
ELECTRONIC ROLL MITIGATION (ERM)
Door bewaking van de stuurbewegingen en de snelheid van de auto anticipeert dit systeem op de mogelijkheid dat een wiel loskomt van het wegdek. Wanneer het
ERM-systeem vaststelt dat de mate waarin de hoek van het stuur verandert, en de snelheid van het voertuig voldoende zijn om het wiel op te tillen, wordt er bijgeremd en kan het motorvermogen worden verminderd. Zo wordt de kans kleiner dat het wiel wordt opgetild. Het ERM-systeem grijpt alleen in bij zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het systeem kan de kans op het optillen van een wiel alleen verminderen tijdens zeer ernstige of ontwijkende rijmanoeuvres. Het systeem kan niet voorkomen dat het wiel wordt opgetild als gevolg van andere factoren, zoals de staat van de weg, het verlaten van de rijbaan of het raken van objecten of andere voertuigen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
149
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Er zijn veel factoren, zoals de belading van het voertuig en de weg- en rijomstandigheden, die ervoor kunnen zorgen dat een wiel wordt opgetild of het voertuig kantelt. Het
ERM-systeem kan niet in alle gevallen voorkomen dat een wiel wordt opgetild of de auto kantelt, met name niet wanneer de rijbaan wordt verlaten of wanneer er objecten of andere voertuigen worden geraakt. Gebruik de mogelijkheden van een auto met ERM nooit op een roekeloze of gevaarlijke wijze die de veiligheid van de bestuurder of anderen in gevaar brengt.
ELEKTRONISCH
STABILITEITSREGELSYSTEEM (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en stabiliteit van de auto onder diverse rijomstandigheden. ESP corrigeert overstuur en onderstuur door het juiste wiel of de juiste wielen af te remmen. Ook kan het motorvermogen worden verminderd om het voertuig te helpen bij het handhaven van de juiste rijrichting.
ESP maakt gebruik van sensoren om de richting te bepalen waarin de bestuurder de auto stuurt en vergelijkt deze met de werkelijke koers van de auto. Als het werkelijke traject niet overeenkomt met het gewenste traject, remt ESP het juiste wiel af om onder- of overstuur tegen te gaan.
• Overstuur: de auto reageert in bochten te sterk op de stand van het stuurwiel.
• Onderstuur: de auto reageert in bochten onvoldoende op de stand van het stuurwiel.
WAARSCHUWING!
• De elektronische stabiliteitsregeling
(ESP) kan niet voorkomen dat de auto onderhevig is aan de natuurkundige wetten en kan evenmin zorgen voor meer grip op het wegdek.
• ESP kan geen ongelukken voorkomen, zeker geen ongelukken die worden veroorzaakt door te hoge snelheden in bochten, het rijden op zeer glad wegdek, of aquaplaning. ESP kan evenmin ongelukken voorkomen die het gevolg zijn van het verlies van de controle over het voertuig doordat het rijgedrag niet is aangepast aan de omstandigheden. Alleen een oplettende en bekwame bestuurder met een veilige rijstijl kan aanrijdingen voorkomen.
• Gebruik de mogelijkheden van een auto met
ESP nooit op een roekeloze of risicovolle wijze die de veiligheid van de uzelf of anderen in gevaar brengt.
150
Bedrijfsmodi van ESP
ESP kent twee bedrijfsmodi.
Volledig ingeschakeld
Dit is de normale bedrijfsmodus van de ESP. Wanneer de auto wordt gestart,verkeert het systeem in deze modus. Deze modus dient te worden gebruikt onder bijna alle rijomstandigheden. ESP mag alleen om specifieke redenen in de bedrijfsmodus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) worden geschakeld, zoals hieronder wordt beschreven. Raadpleeg "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) voor nadere informatie.
Gedeeltelijk uitgeschakeld
De toets "ESC OFF" bevindt zich in de rij schakelaars boven de airconditioning. Als u de bedrijfsmodus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) wilt activeren, drukt u kort op de toets "ESC OFF" waarna het controle-/ storingslampje "ESC OFF" gaat branden. Als u ESP opnieuw wilt inschakelen, drukt u nogmaals kort op de toets "ESC OFF". Het controle-/storingslampje "ESC
OFF" gaat uit. Hierdoor wordt de normale bedrijfsmodus "ESP aan" hersteld.
(afb. 112)
OPMERKING: Om de grip te verbeteren tijdens het rijden met sneeuwkettingen, bij het wegrijden in diepe sneeuw, zand of grind, kan het raadzaam zijn naar de stand "Gedeeltelijk uit" te schakelen door kort op de schakelaar "ESP uit" te drukken. Wanneer er geen reden meer is om de bedrijfsmodus "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) te gebruiken, drukt u kort op de toets
"ESP OFF". Dit is ook mogelijk tijdens het rijden.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 112)
Toets ESP OFF
INHOUD
151
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
• Wanneer ESP in de stand "Gedeeltelijk uit" staat, wordt de ASR-functie van
ESP uitgeschakeld (behalve de slipbeperking die is beschreven de paragraaf over ASR) en brandt het indicatielampje "ESP uit".Wanneer het ESP in de stand voor gedeeltelijke uitschakeling staat, wordt de functie voor motorvermogensreductie van het ASR uitgeschakeld en vermindert de verbeterde voertuigstabiliteit die het ESP-systeem biedt.
• Trailer Sway control (TSC) is uitgeschakeld wanneer het ESP-systeem in de stand "Gedeeltelijk uit" staat.
CONTROLE-/STORINGSLAMPJE ESP EN
CONTROLELAMPJE ESP UIT
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Het controle-/storingslampje van het elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) in de instrumentengroep gaat branden wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordt gezet. Als de motor draait, behoort dit lampje uit te gaan.
Wanneer controle-/storingslampje ESP continu blijft branden terwijl de motor draait, is een storing gedetecteerd in het ESP-systeem. Als het lampje blijft branden nadat er verschillende keren is gestart en u meerdere kilometers hebt gereden met een snelheid hoger
152 dan 48 km/u, dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met uw erkende dealer om het probleem te laten opsporen en verhelpen.
Het controle-/storingslampje ESP (in de instrumentengroep) begint te knipperen zodra de banden grip verliezen en het ESP-systeem wordt geactiveerd. Het controle-/storingslampje ESP knippert ook wanneer het ASR-systeem actief is.
Als het controle-/ storingslampje ESP gaat knipperen tijdens het optrekken, neem dan gas terug en rijd verder terwijl u zo min mogelijk gas geeft. Pas uw snelheid en rijstijl altijd aan de toestand van het wegdek aan.
OPMERKING:
• Het controle-/storingslampje ESP en het controlelampje "ESP uit" gaan altijd kort branden wanneer de contactschakelaar in de stand ON wordt gezet.
• Telkens wanneer de contactschakelaar in de stand
ON wordt gezet, wordt het ESP-systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
• Het ESP-systeem maakt zoemende of klikkende geluiden wanneer het actief is. Dit is normaal. De geluiden houden op wanneer ESP inactief wordt na de manoeuvre die de activering van het ESP-systeem heeft veroorzaakt.
Het controlelampje "ESP uit" geeft aan dat het elektronisch stabiliteitsregelsysteem
(ESP) gedeeltelijk is uitgeschakeld.
• De gekozen versnelling moet overeenkomen met de stand van de auto op de helling (in een vooruitversnelling als de voorkant van de auto naar boven is gericht; in de achteruitversnelling (REVERSE) als de voorkant van de auto naar beneden is gericht).
HILL START ASSIST (HSA)
Het HSA-systeem is bedoeld om de bestuurder te helpen bij het wegrijden vanuit stilstand op een helling.
HSA handhaaft gedurende een korte periode dezelfde remkracht die de bestuurder heeft uitgeoefend, nadat de bestuurder zijn voet van het rempedaal haalt. Als de bestuurder tijdens deze korte periode geen gas geeft, zal het systeem minder remkracht uitoefenen en zal de auto van de helling rollen. Het systeem vermindert de remkracht in verhouding tot de hoeveelheid gas die gegeven wordt zodra de auto in de bedoelde rijrichting begint te bewegen.
Voorwaarden voor activering van HSA
HSA wordt geactiveerd als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• De auto moet stilstaan.
• De auto moet op een helling van ongeveer 6% of meer staan.
WAARSCHUWING!
Met een zwaar beladen auto of bij het trekken van een aanhanger kunnen zich op lichte hellingen situaties voordoen waarbij het systeem niet wordt geactiveerd en de auto een iets gaat rollen. Dit kan leiden tot een aanrijding met een ander voertuig of object. Vergeet nooit dat de bestuurder verantwoordelijk is voor het remmen.
HSA werkt in de achteruitversnelling (REVERSE) en alle vooruitversnellingen als aan de voorwaarden voor activering wordt voldaan. Het systeem wordt niet geactiveerd als de schakelhendel in de stand in NEUTRAL of PARK staat.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt u tijdens het wegrijden op een helling terwijl u een aanhanger trekt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
153
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling gebruikt op uw aanhanger, kunt u de remmen van uw aanhanger in- en uitschakelen met de remschakelaar. Het is dan mogelijk dat er, wanneer u het rempedaal loslaat, onvoldoende remkracht is om de auto en aanhanger op een helling op hun plaats te houden, wat kan leiden tot een aanrijding met een ander voertuig of object achter u. Om te voorkomen dat de auto omlaag rolt als u weer gaat rijden, moet u de aanhangerrem handmatig inschakelen voordat u het rempedaal loslaat. Vergeet nooit dat de bestuurder verantwoordelijk is voor het remmen.
• HSA is geen handrem.Als u de auto stopzet op een helling zonder de versnellingsbak in de stand
PARK te zetten of de handrem aan te trekken, zal de auto van de helling rollen en in botsing kunnen komen met een andere auto of een object. Gebruik altijd handrem wanneer u op een helling parkeert en vergeet nooit dat de bestuurder verantwoordelijk is voor het remmen.
HSA uitschakelen
U kunt het HSA-systeem uitschakelen via de door de klant te programmeren functies in het elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC). Raadpleeg voor meer informatie "Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" in "Uw auto".
ANTISLINGERREGELING (ASR)
TSC maakt gebruik van sensoren in het voertuig die een te grote slingering van de aanhanger detecteren.
TSC treedt automatisch in werking zodra gemerkt wordt dat de aanhanger gevaarlijk slingert. Wanneer
TSC is ingeschakeld, knippert het controle-/ storingslampje elektronisch stabiliteitsprogramma, wordt het motorvermogen gereduceerd en voelt u dat de wielen afzonderlijk worden afgeremd om te proberen het slingeren van de aanhanger te stoppen.
OPMERKING: Als het ESP-systeem in de stand "Gedeeltelijk uit" staat, is TSC uitgeschakeld.
INHOUD
154
WAARSCHUWING!
• TSC is niet in staat om het slingeren van alle aanhangers te stoppen. Ga tijdens het trekken van een aanhanger altijd voorzichtig te werk en volg de aanbevelingen voor het disselgewicht van de aanhanger. Raadpleeg
“Trekken van een aanhanger” onder “Starten en rijden” voor meer informatie.
• Als TSC wordt geactiveerd tijdens het trekken van een aanhanger, moet u het voertuig zo snel mogelijk op een veilige plaats aan de kant zetten en de lading van de aanhanger opnieuw verdelen om het slingeren tegen te gaan.
• Het niet naleven van deze waarschuwingen kan een ongeluk en/of ernstig letsel tot gevolg hebben.
BOORDDIAGNOSESYSTEEM — OBD II
Uw auto is uitgerust met een geavanceerd diagnosesysteem genaamd OBD II (On-Board Diagnostic). Dit systeem bewaakt de regelsystemen voor uitlaatgasemissie, de motor en de automatische versnellingsbak.
Als deze systemen correct werken, zal uw auto uitstekende prestaties leveren, brandstof besparen en lage emissiewaarden hebben die aan de strengste eisen voldoen.
Wanneer een bepaald systeem onderhoud of reparatie nodig heeft, schakelt het OBD II diagnosesysteem het storingslampje (MIL) in. Bovendien zal het diagnosecodes en andere hulpinformatie voor de monteur opslaan in een geheugen. Hoewel u dan meestal nog met de auto kunt rijden en niet gesleept hoeft te worden, dient u toch zo spoedig mogelijk uw erkende dealer te bezoeken voor service.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
155
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
• Als u lange tijd blijft rijden met een brandend storingslampje, kan het emissieregelsysteem verder beschadigd raken. Het kan ook van invloed zijn op het brandstofverbruik en het rijgedrag. De auto vereist onderhoud om emissietests te kunnen uitvoeren.
• Als het lampje knippert wanneer de motor draait, zal de katalysator vrij snel ernstig defect raken en zal het motorvermogen afnemen. Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
STUURBEKRACHTIGING
Het standaard stuurbekrachtigingssysteem zorgt voor een optimale reactie op stuurmanoeuvres en maakt de auto gemakkelijk bestuurbaar als er weinig ruimte is.
Het systeem voorziet in mechanische stuurkracht als de stuurbekrachtiging eventueel wegvalt.
Als de stuurbekrachtiging om een of andere reden uitvalt, blijft de auto normaal bestuurbaar. Onder dergelijke omstandigheden is er wel aanzienlijk meer stuurkracht nodig, vooral bij lage rijsnelheden en tijdens parkeermanoeuvres.
OPMERKING:
• Wat meer werkingsgeluid aan het einde van de stuurwielslag is normaal en duidt niet op een probleem met de stuurbekrachtiging.
• Als het voertuig voor het eerst wordt gestart bij koud weer, bestaat er kans dat de pomp van het stuurbekrachtigingssysteem even lawaai maakt. Dit is te wijten aan de koude, dikke vloeistof in de stuurinrichting. Dit lawaai is als normaal te beschouwen en is in het geheel niet schadelijk voor de stuurinrichting.
INHOUD
156
Als u het stuurwiel langdurig naar het einde van zijn slag gedraaid houdt, raakt de stuurbekrachtigingsvloeistof verhit.
Vermijd dit dus als dat mogelijk is. U riskeert anders schade aan de stuurbekrachtigingspomp.
CONTROLE VLOEISTOF
STUURBEKRACHTIGING
Het peil van de stuurbekrachtigingsvloeistof hoeft niet op vastgestelde onderhoudstijdstippen te worden gecontroleerd. Het vloeistofpeil hoeft uitsluitend te worden gecontroleerd als u vermoedt dat er lekkage optreedt, als u ongewone geluiden hoort en/of wanneer het systeem niet naar verwachting werkt. Laat de keuring coördineren door een erkende dealer.
WAARSCHUWING!
Controleer het vloeistofniveau terwijl de auto vlak staat en nadat de motor is afgezet, om zo letsel door bewegende onderdelen te voorkomen en een accurate niveau-aflezing te verzekeren.Vul nooit te veel vloeistof bij. Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevolen stuurbekrachtigingsvloeistof.
Vul zo nodig vloeistof bij tot aan het juiste peil. Verwijder met een schone doek alle gemorste vloeistof van de oppervlakken.
Spoel het systeem van de stuurbekrachtiging niet met chemicaliën, omdat daardoor de onderdelen van de stuurbekrachtiging beschadigd kunnen raken. Dergelijke schade wordt niet gedekt door de standaardgarantie.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
157
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
BANDENSPANNINGSCONTROLE-
SYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem waarschuwt de bestuurder voor te lage bandenspanning op basis van de op de sticker vermelde bandenspanning.
De bandenspanning varieert met de temperatuur, circa
0,07 bar voor elke 7 °C. Dat betekent dat de bandenspanning afneemt wanneer de buitentemperatuur daalt. De bandenspanning moet altijd worden gemeten en ingesteld wanneer de banden "koud" zijn. De banden zijn "koud" als ten minste 3 uur niet met de auto is gereden, of minder dan 1,6 km na een periode van 3 uur stilstaan. De spanning van een koude band mag nooit hoger zijn dan de maximumspanning die op de wang van de band staat vermeld. Raadpleeg "Banden – Algemene informatie" in "Technische gegevens" voor informatie over hoe u de banden correct op spanning brengt. De bandenspanning stijgt ook als de auto rijdt.
Dit is normaal en er is geen aanpassing nodig voor deze verhoogde druk.
Het bandenspanningscontrolesysteem waarschuwt de bestuurder voor lage bandenspanning als de bandenspanning om welke reden dan ook onder de waarschuwingsgrens daalt, inclusief de gevolgen van lage temperaturen en natuurlijk spanningsverlies van de band.
Het bandenspanningscontrolesysteem blijft de bestuurder waarschuwen zolang de bandenspanning te laag is. De waarschuwing verdwijnt pas als de bandenspanning gelijk is aan of hoger is dan de aanbevolen waarden in op de sticker. Zodra het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning gaat branden, dient u de betreffende band(en) op te pompen tot de waarde die in de bandenspanningstabel vermeld staat. Als dat is gebeurd, dooft het waarschuwingslampje.
OPMERKING: Bij het vullen van warme banden, moet de bandenspanning mogelijk worden verhoogd met 0,3 bar boven de aanbevolen waarde die in de bandenspanningstabel (koud) staat vermeld, zodat het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwingslampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspanning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u moet rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem deze informatie ontvangt.
158
• Het bandenspanningscontrolesysteem is geoptimaliseerd voor de originele banden en wielen. De bandenspanning en waarschuwing van het bandenspanningscontrolesysteem zijn ingesteld voor de bandenmaat van uw auto. Het gebruik van vervangende onderdelen met een andere maat, type en/of stijl kan leiden tot een ongewenste werking van het systeem of schade aan de sensoren. Door het gebruik van niet-originele wielen kunnen de sensoren beschadigd raken. Gebruik van niet-originele bandenafdichtingsmiddelen kan ertoe leiden dat de sensor van het bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) niet meer werkt. Na gebruik van een niet-origineel bandenafdichtingsmiddel wordt geadviseerd dat u uw voertuig naar een erkende dealer brengt om de werking van de sensor te laten controleren.
• Plaats na het controleren van de bandenspanning of het vullen van de banden altijd de ventieldop terug. Dit voorkomt het binnentreden van vocht en vuil in het ventiel, waardoor de bandenspanning nadelig wordt beïnvloed.
OPMERKING:
• Het bandenspanningscontrolesysteem is niet bedoeld als vervanging voor normaal onderhoud en waarschuwt niet bij andere problemen met de band.
• Het bandenspanningscontrolesysteem mag niet worden gebruikt als bandenspanningsmeter.
• Als u met een veel te lage bandenspanning rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect raken. Een te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, vermindert de levensduur van de band en kan het rij- en remgedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
• Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervanging voor het juiste bandenonderhoud en de bestuurder is er verantwoordelijk voor om de juiste bandenspanning te handhaven met gebruik van een nauwkeurige bandenspanningsmeter, zelfs als de onderspanning nog niet op het peil is gekomen waar het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning aangaat.
• Het bandenspanningscontrolesysteem registreert altijd de werkelijke bandenspanning, ook als die spanning onder invloed van temperatuurverschillen verandert.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
159
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
BASISSYSTEEM
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt gebruik van draadloze technologie met op de velg gemonteerde elektronische sensoren die de bandenspanning meten.
De sensors, die bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de bandenspanning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst belangrijk dat u de spanning van alle banden van de auto maandelijks controleert en de banden zo nodig op de juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem bestaat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het bandenspanningscontrolesysteem
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Als de spanning in een of meer banden te laag is, gaat in de instrumentengroep het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning branden en klinkt er een geluidssignaal. Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en de spanning van alle banden te controleren. Breng de banden op de spanning die in de bandenspanningstabel staat vermeld.
160
OPMERKING: Bij het vullen van warme banden, moet de bandenspanning mogelijk worden verhoogd met 0,3 bar boven de aanbevolen waarde die in de bandenspanningstabel (koud) staat vermeld, zodat het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning wordt uitgeschakeld. Het systeem wordt automatisch bijgewerkt en het waarschuwingslampje dooft zodra het systeem de juiste bandenspanning registreert. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u moet rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem deze informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud bandenspanningscontrolesysteem
Als een fout in het systeem wordt ontdekt, knippert het bandenspanningslampje gedurende 75 seconden en blijft het daarna branden. Bij een systeemstoring wordt ook een geluidssignaal weergegeven. Als het contact wordt uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld, zal deze reeks worden herhaald wanneer de systeemstoring zich nog steeds voordoet. Het bandenspanningslampje gaat uit als de storing is opgeheven. Een systeemstoring kan de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische apparatuur of als men langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties afgeven als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voorzien van bandenspanningssensoren.
OPMERKING:
1. Het compacte reservewiel is niet voorzien van een spanningssensor. Daarom wordt de bandenspanning van het compacte reservewiel niet door het bandenspanningscontrolesysteem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel monteert in plaats van een wegband waarvan de spanning onder de waarschuwingsgrens ligt, klinkt er een geluidssignaal en gaat het bandenspanningslampje branden als de auto opnieuw wordt gestart.
3. Nadat u maximaal 20 minuten met een snelheid van meer dan 25 km/u heeft gereden, gaat het bandenspanningslampje gedurende 75 seconden knipperen en vervolgens continu branden.
4. Telkens nadat het contact wordt aangezet, klinkt er een geluidssignaal en knippert het bandenspanningslampje gedurende 75 seconden en blijft het daarna continu branden.
5. Nadat de oorspronkelijke band is gerepareerd of vervangen en op de auto is monteerd in plaats van het compacte reseverwiel, wordt het bandenspanningscontrolesysteem automatisch bijgewerkt en gaat het bandenspanningslampje uit, mits alle wegbanden de juiste spanning hebben. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de 25 km/u moet rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem deze informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem kan worden uitgeschakeld als alle vier de wielen met banden worden vervangen door wielen met banden die geen bandenspanningssensoren hebben, bijvoorbeeld wanneer winterbanden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit te schakelen, moeten alle vier de (originele) banden met wielen met bandenspanningssensoren weer vervangen worden door banden zijn voorzien van bandenspanningssensoren. Rij daarna minstens 20 minuten met een snelheid van meer dan 25 km/u. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft een geluidssignaal af en het bandenspanningslampje knippert 75 seconden lang en blijft daarna aanhoudend branden. De volgende keer
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
161
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD dat de auto wordt gestart, geeft het bandenspanningscontrolesysteem geen geluidssignaal meer weer en gaat het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning niet meer branden.
Om het bandenspanningscontrolesysteem weer in te schakelen, moeten alle vier de banden met wielen weer vervangen worden door banden die voorzien zijn van bandenspanningssensoren. Rij daarna tot 20 minuten met een snelheid van meer dan 25 km/u. Het geluidssignaal van het bandenspanningscontrolesysteem klinkt en het bandenspanningslampje knippert gedurende 75 seconden.
PREMIUM SYSTEEM — (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het bandenspanningscontrolesysteem maakt gebruik van draadloze technologie met op de velg gemonteerde elektronische sensoren die de bandenspanning meten.
De sensors, die bij het ventiel op de velgen zijn gemonteerd, sturen informatie over de bandenspanning naar de ontvangstmodule.
OPMERKING: Het is uiterst belangrijk dat u de spanning van alle banden van de auto maandelijks controleert en de banden zo nodig op de juiste spanning brengt.
Het bandenspanningscontrolesysteem bestaat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende boodschappen van het bandenspanningscontrolesysteem die verschijnen op het scherm van het elektronische voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
• Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het bandenspanningscontrolesysteem
Als de spanning in een of meer banden te laag is, gaat in de instrumentengroep het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning branden en klinkt er een geluidssignaal. Verder toont het Elektronisch Voertuiginformatiecentrum (EVIC) een afbeelding waarin de bandenspanning van elke band wordt afgebeeld en een eventuele, lage bandenspanning met een andere kleur wordt aangegeven. Het bericht "Inflate Tire to XXX" (band oppompen tot XXX) wordt ook weergegeven.
Als dit gebeurt, dient u zo snel mogelijk te stoppen en de banden met te lage spanning (met een andere kleur aangegeven in de afbeelding op het EVIC-scherm) op de voor de auto in de bandenspanningstabel (koud)
162
aanbevolen bandenspanning te brengen, zoals aangegeven in het bericht "Inflate Tire to XXX" (band oppompen tot XXX).
OPMERKING: Bij het vullen van warme banden, moet de bandenspanning mogelijk worden verhoogd met 0,3 bar boven de aanbevolen waarde die in de bandenspanningstabel (koud) staat vermeld, zodat het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning wordt uitgeschakeld. Zodra het systeem de nieuwe bandenspanningen heeft ontvangen, wordt het systeem automatisch bijgewerkt, krijgt de afbeelding op het EVICscherm weer de oorspronkelijke kleur en gaat het bandenspanningslampje uit. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
25 km/u moet rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem deze informatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud bandenspanningscontrolesysteem
Als een fout in het systeem wordt ontdekt, knippert het bandenspanningslampje gedurende 75 seconden en blijft het daarna branden. Bij een systeemstoring wordt ook een geluidssignaal weergegeven. Daarnaast wordt in het EVIC ten minste vijf seconden lang het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) weergegeven. Daarna worden er streepjes (- -) getoond in plaats van bandenspanningswaarden om aan te geven welke sensor niet meer werkt.
Als het contact wordt uitgeschakeld en vervolgens weer ingeschakeld, zal deze reeks worden herhaald wanneer de systeemstoring zich nog steeds voordoet.
Als de storing in het systeem is opgeheven, stopt het bandenspanningslampje met knipperen, verdwijnt het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) en verschijnt er een spanningwaarde in plaats van de streepjes. Een systeemstoring kan de volgende oorzaken hebben:
1. Storing door elektronische apparatuur of als men langs installaties rijdt die dezelfde radiofrequenties afgeven als de bandenspanningssensoren.
2. Installatie van een bepaalde kleur ramen die men later aanbrengt waardoor de radiogolfsignalen worden beïnvloed.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of in de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen.
5. Het gebruik van wielen/banden die niet zijn voorzien van bandenspanningssensoren.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
163
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) wordt ook minimaal vijf seconden in het EVIC weergegeven wanneer een sensor zich niet op de juiste plaats bevindt. In dat geval wordt bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) gevolgd door een afbeelding waarin de bandenspanningswaarden nog steeds worden weergegeven. Dit duidt erop dat de bandenspanningswaarden nog steeds van de bandenspanningssensoren worden ontvangen, maar dat deze sensoren zich mogelijk niet op de juiste plaats bevinden. Het systeem vereist echter nog steeds onderhoud zolang het bericht "SERVICE TPM SYSTEM" (onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) wordt weergegeven.
OPMERKING:
1. Het compacte reservewiel is niet voorzien van een spanningssensor. Daarom wordt de bandenspanning van het compacte reservewiel niet door het bandenspanningscontrolesysteem geregistreerd.
2. Als u het compacte reservewiel aanbrengt in plaats van een band met een spanning onder de waarschuwingsgrens, blijft het bandenspanningslampje branden en klinkt er een geluidssignaal wanneer u het contact uit en weer inschakelt. Daarnaast wordt de bandenspanningswaarde in de afbeelding in het
EVIC met een andere kleur aangegeven. Het bericht
164
"Inflate Tire to XXX" (band oppompen tot XXX) wordt ook weergegeven.
3. Nadat u maximaal 20 minuten met een snelheid van meer dan 25 km/u heeft gereden, gaat het bandenspanningslampje gedurende 75 seconden knipperen en vervolgens continu branden. Daarnaast wordt in het EVIC ten minste vijf seconden lang het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) weergegeven. Daarna worden er streepjes (- -) getoond in plaats van bandenspanningswaarden.
4. Telkens wanneer het contact wordt uit- en ingeschakeld, klinkt een geluidssignaal, knippert het bandenspanningslampje gedurende 75 seconden waarna het continu blijft branden, en wordt op het
EVIC het bericht "SERVICE TPMS SYSTEM" (Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) gedurende minimaal vijf seconden weergegeven gevolgd door streepjes (- -) in plaats van de bandenspanningswaarden.
5. Zodra de originele band is gerepareerd of vervangen en op de auto wordt gemonteerd in plaats van het compacte reservewiel, wordt het bandenspanningscontrolesysteem automatisch bijgewerkt. Verder gaat het bandenspanningslampje uit en geeft de grafiek op het EVIC de nieuwe spanningswaarde weer in plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegbanden onder de waarschuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u eerst ongeveer 20 minuten met een snelheid boven de
25 km/u moet rijden, voordat het bandenspanningscontrolesysteem deze informatie ontvangt.
In en buiten werking stellen van het bandenspanningscontrolesysteem
Het bandenspanningscontrolesysteem kan worden uitgeschakeld als alle vier de wielen met banden worden vervangen door wielen met banden die geen bandenspanningssensoren hebben, bijvoorbeeld wanneer winterbanden op de auto worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit te schakelen, moeten alle vier de (originele) banden met wielen met bandenspanningssensoren weer vervangen worden door banden zijn voorzien van bandenspanningssensoren. Rij daarna minstens 20 minuten met een snelheid van meer dan 25 km/u. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft een geluidssignaal en het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning gaat gedurende 75 seconden knipperen, waarna het aanhoudend blijft branden. Bovendien verschijnt op het Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem) en op het display verschijnt "- -" in plaats van de spanningswaarde van de vier banden.
Wanneer de auto opnieuw wordt gestart, geeft het bandenspanningscontrolesysteem geen geluidssignaal meer, gaat het waarschuwingslampje voor lage bandenspanning niet meer branden en verschijnt er geen bericht meer op het EVIC. In de afeelding wordt echter nog steeds “- -“ weergegeven
Om het bandenspanningscontrolesysteem weer in te schakelen, moeten alle vier de banden met wielen weer vervangen worden door banden die voorzien zijn van bandenspanningssensoren. Rij daarna tot 20 minuten met een snelheid van meer dan 25 km/u. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft een geluidssignaal, het bandenspanningslampje knippert gedurende 75 seconden, op het EVIC-scherm verschijnt het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" (Onderhoud bandenspanningscontrolesysteem)en de grafiek toont de waarden voor de bandenspanning om aan te geven dat het systeem de sensorsignalen ontvangt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
165
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
ALGEMENE INFORMATIE
De afstandsbediening en ontvangers werken op een draaggolffrequentie van 433,92 MHz, zoals is voorgeschreven door EU-richtlijnen. Deze apparatuur moet zijn gecertificeerd conform de specifieke regelgeving in het desbetreffende land. Er gelden twee normen: ETS
(European Telecommunication Standard) 300–220, van toepassing in de meeste landen, en de Duitse richtlijn
BZT 225Z125, die is gebaseerd op de norm ETC
300–220, maar daarnaast enkele unieke eisen stelt. De overige eisen worden vermeld in de Europese Richtlijn
95/56/EC, Bijlage VI. De apparatuur moet voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
• De apparatuur mag geen schadelijke interferentie veroorzaken.
• De apparatuur moet eventuele ontvangen interferentie tolereren, ook interferentie die mogelijk een ongewenste werking veroorzaakt.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
PARKEERSENSOREN ACHTER (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De parkeersensoren achter zorgen voor zichtbare en hoorbare aanwijzingen m.b.t. de afstand tussen de achterzijde van de auto en een gedetecteerd obstakel bij het achteruitrijden, bijvoorbeeld tijdens een parkeermanoeuvre.
Raadpleeg "Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik van het parkeerhulpsysteem" voor de beperkingen van dit systeem en aanbevelingen.
Wanneer u de contactschakelaar in de stand ON/RUN zet, wordt door het parkeerhulpsysteem automatisch de laatste systeemstatus (ingeschakeld of uitgeschakeld) hersteld die actief was voordat het contact werd uitgeschakeld.
Het parkeerhulpsysteem kan uitsluitend worden geactiveerd wanneer de schakelhendel in de stand RE-
VERSE staat. Wanneer het parkeerhulpsysteem bij deze stand van de schakelhendel wordt ingeschakeld, blijft het systeem actief totdat de rijsnelheid is toegenomen tot ongeveer 11 km/u of hoger. Het systeem wordt weer actief als de rijsnelheid is gedaald tot minder dan ongeveer 9 km/u.
PARKEERSENSOREN
De vier parkeersensoren die zich in de achterkant/ achterbumper bevinden, bewaken het gebied achter de auto dat binnen het zichtveld van de sensoren valt. De
166
sensoren kunnen obstakels detecteren tot een afstand van ongeveer 30 tot 200 cm van de achterkant/ achterbumper in horizontale richting, afhankelijk van de plaats, het type en de stand van het obstakel.
WAARSCHUWINGSSCHERM VAN
PARKEERHULP
Het waarschuwingsscherm van de parkeerhulp wordt alleen weergegeven als Sound and Display (beeld en geluid) is geselecteerd met het Uconnect® systeem.
Raadpleeg "Uconnect® instellingen" voor meer informatie.
Het waarschuwingsscherm van de parkeerhulp bevindt zich in het elektronische voertuiginformatiecentrum
(EVIC). Het zorgt voor visuele waarschuwingen om de afstand tussen de achterzijde - bumper en het gedetecteerde obstakel weer te geven. Raadpleeg "Instellingen
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" voor meer informatie.
PARKEERHULPSCHERM
Als de versnellingsbak in de stand REVERSE (achteruit) staat, wordt het waarschuwingsscherm ingeschakeld en geeft het de systeemstatus weer.
(afb. 113)
(afb. 114)
Het systeem geeft een gedetecteerd obstakel aan met drie boogjes en laat gedurende een halve seconde een
(afb. 113)
Parkeerhulpsysteem gereed
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 114)
Parkeerhulpsysteem uit
167
UW AUTO toon horen. Als de auto het object nadert, zal het
EVIC-display minder bogen laten zien en de geluidstoon zal veranderen van langzaam naar snel tot ononderbroken.
(afb. 115) (afb. 116) (afb. 117)
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 116)
INHOUD
(afb. 115)
168
Langzame toon
(afb. 117)
Snelle toon
Continue toon
De auto is dichtbij het obstakel als het EVIC-display een knipperende boog laat zien en een ononderbroken toon laat horen. De volgende tabel illustreert de werking van het waarschuwingssysteem wanneer een obstakel wordt gedetecteerd:
WAARSCHUWINGEN
200-100 cm 100-65 cm Afstand achter
(cm)
Geluidssignaal
Groter dan
200 cm
None (geen) Langzaam
Boogjes None (geen)
Eerste 1/2 tweede toon
3 brandend
(continu)
3 langzaam knipperend
65-30 cm
Snel
2 langzaam knipperend
Kleiner dan
30 cm
Continu
1 langzaam knipperend
PARKEERHULPSYSTEEM IN- EN
UITSCHAKELEN
Het parkeerhulpsysteem kan worden in- en uitgeschakeld met het Uconnect® systeem. De beschikbare keuzemogelijkheden zijn: OFF (uit), Sound Only (alleen geluid) of Sound and Display (beeld en geluid). Raadpleeg "Uconnect® instellingen" voor meer informatie.
Wanneer de schermtoets PARK ASSIST (parkeerhulpsysteem) wordt gekozen om het systeem uit te schakelen, verschijnt op het EVIC gedurende vijf seconden het bericht "PARK ASSIST SYSTEM OFF" (parkeerhulpsysteem uit). Raadpleeg het hoofdstuk "Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" voor meer informatie hierover. Als de keuzehendel in de stand
REVERSE (achteruit) wordt gezet en het systeem is uitgeschakeld, verschijnt op het EVIC het bericht
"PARK ASSIST OFF" (parkeerhulp uitgeschakeld) zolang de keuzehendel in REVERSE (achteruit) staat.
ONDERHOUD VAN PARKEERSENSOREN
ACHTER
Wanneer tijdens het starten van de auto de parkeersensoren achter een storing hebben gedetecteerd, geeft het elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC) eenmaal per contactcyclus een geluidssignaal, en wordt op het display het bericht "CLEAN PARK
ASSIST" (parkeersensoren reinigen), "SERVICE PARK
ASSIST" (parkeersensoren repareren) of "SERVICE
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
169
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
PARK ASSIST SYSTEM" (laat parkeersensoren reinigen) weergegeven. Raadpleeg het hoofdstuk "Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" voor meer informatie hierover. Wanneer de schakelhendel in de stand REVERSE wordt gezet en het systeem een storing heeft gedetecteerd, geeft het EVIC het bericht
"CLEAN PARK ASSIST" (parkeersensoren reinigen) of
"SERVICE PARK ASSIST SYSTEM" (onderhoud parkeerhulp noodzakelijk) weer zolang de schakelhendel in de stand REVERSE staat. In dit geval werkt de parkeerhulp niet.
Als de melding "CLEAN PARK ASSIST" (parkeersensoren reinigen) wordt weergegeven in het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC), moet u ervoor zorgen dat het buitenoppervlak en de onderkant van het achterpaneel/de achterbumper vrij is van sneeuw, ijs, modder, vuil of andere obstakels en vervolgens het contact uit- en weer inschakelen. Als het bericht nog steeds wordt weergegeven, breng dan een bezoek aan uw erkende dealer.
Als het bericht "SERVICE PARK ASSIST" (onderhoud parkeerhulp) of "SERVICE PARK SYSTEM" (laat parkeersensoren repareren) in het EVIC wordt weergegeven, breng dan een bezoek aan uw erkende dealer.
HET PARKEERHULPSYSTEEM REINIGEN
Reinig de sensoren met water, een schoonmaakmiddel voor auto's en een zachte doek. Gebruik geen ruwe of harde doeken. Maak de sensoren voorzichtig schoon
(niet hard drukken of borstelen). Anders kunnen de sensoren beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR
GEBRUIK VAN DE PARKEERHULP
OPMERKING:
• Zorg ervoor dat de achterbumper vrij is van sneeuw, ijs, modder en vuil om te zorgen dat de parkeerhulp correct werkt.
• Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trilling kunnen de werking van de parkeerhulp nadelig beïnvloeden.
• Wanneer u de parkeerhulp uitschakelt, wordt op het
EVIC het bericht "PARK ASSIST SYSTEM OFF" (parkeerhulpsysteem uitgeschakeld) weergegeven. Het systeem blijft dan uitgeschakeld, totdat u het systeem opnieuw inschakelt, ook als u het contact opnieuw inschakelt.
• Als u de schakelhendel in de stand REVERSE zet en de parkeerhulp is uitgeschakeld, zal het EVIC het
INHOUD
170
bericht "PARK ASSIST DISABLED" (parkeerhulp uitgeschakeld) weergeven zolang de schakelhendel in de stand REVERSE staat.
• Reinig alle sensoren van de parkeerhulp regelmatig en let daarbij op dat u geen krassen of schade veroorzaakt. De sensoren mogen niet bedekt zijn met ijs, sneeuw, modder, vuil of afval. Verontreiniging van de sensoren kan ertoe leiden dat het systeem niet goed werkt. Het parkeerhulpsysteem kan obstakels achter de auto/bumper over het hoofd zien of abusievelijk aangeven dat er een obstakel achter de auto/bumper aanwezig is.
• Zorg ervoor dat het parkeerhulpsysteem is uitgeschakeld als voorwerpen zoals fietsendragers, trekhaken, etc. , binnen 30 cm van de achterkant/ achterbumper worden geplaatst bij het rijden met de auto. Als dit wel het geval is, zal het systeem een nabijgelegen object mogelijk interpreteren als een sensorprobleem en de melding "SERVICE PARK AS-
SIST" (onderhoud parkeerhulp noodzakelijk) tonen op het EVIC.
• De parkeersensoren zijn uitsluitend bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren en zijn niet in staat ieder voorwerp, inclusief kleine obstakels, waar te nemen. Stoepranden worden mogelijk tijdelijk of helemaal niet gedetecteerd. Op kleine afstanden worden obstakels boven of onder de sensoren niet gedetecteerd.
• Bij gebruik van de parkeersensoren moet u langzaam rijden, zodat u tijdig kunt stoppen wanneer een obstakel wordt gedetecteerd. Het is raadzaam om over uw schouder te kijken, ook wanneer u gebruikmaakt van de parkeersensoren.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
171
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Ga altijd voorzichtig te werk tijdens het achteruitrijden, ook als u gebruikmaakt van de parkeersensoren. Controleer het gebied achter de auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren en wees bedacht op voetgangers, dieren, andere voertuigen, obstakels en dode hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent verantwoordelijk voor de veiligheid en dient uw aandacht voortdurend op de omgeving te richten. Anders bestaat er een risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
• Het wordt sterk aanbevolen de afneembare trekhaak te verwijderen voordat u gebruikmaakt van de parkeersensoren, wanneer de trekhaak niet wordt gebruikt. Als u dit niet doet, kan persoonlijk letsel of schade aan voertuigen ontstaan doordat de trekhaakkogel zich veel dichter bij het obstakel bevindt dan de achterkant van de auto, wanneer via de luidspreker een continue toon klinkt. Afhankelijk van de afmetingen en vorm van de trekhaak is het ook mogelijk dat de sensoren de trekhaak detecteren en abusievelijk aangeven dat er een obstakel achter de auto aanwezig is.
PARKVIEW® ACHTERUITRIJCAMERA
(voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Uw auto is mogelijk voorzien van een ParkView® achteruitrijcamera. Hiermee kunt u het gebied achter de auto op het scherm zien wanneer de schakelhendel in de stand REVERSE is gezet. De ParkView® camera bevindt zich aan de achterzijde van de auto, boven de kentekenplaat. Het beeld wordt op het aanraakscherm van de radio weergegeven, samen met een waarschuwing dat u op de hele omgeving moet blijven letten. Na vijf seconden verdwijnt deze waarschuwing.
Als u uit de achteruitversnelling schakelt, wordt de achteruitrijcamera uitgeschakeld en wordt opnieuw het laatst geselecteerde aanraakscherm weergegeven.
Als uw auto is uitgerust met de cameravertragingsfunctie en deze is ingeschakeld, wordt het camerabeeld naar achteren weergegeven gedurende 10 seconden nadat uit de achteruitversnelling is geschakeld, tenzij de voorwaartse voertuigsnelheid hoger is dan 13 km/h, de transmissie in de stand "PARK" is geschakeld of het contact is uitgeschakeld.
Statische rasterlijnen geven de breedte van de auto aan, terwijl het midden van de auto wordt aangegeven door een stippellijn in het midden. Deze lijnen dienen als hulpmiddel bij het parkeren of om de auto recht voor
172
een aanhangerkoppeling te zetten. De statische rasterlijnen geven verschillende zones aan waarmee u de afstand tot de achterzijde van het voertuig kunt inschatten.
OPMERKING: De ParkView® achteruitrijcamera heeft programmeerbare bedrijfsmodi die kunnen worden geselecteerd via het Uconnect® systeem. Raadpleeg "Uconnect® instellingen" in "Uw auto" voor meer informatie.
Zone
Rood
Geel
Groen
Zones met verschillende kleuren geven de afstand tot de achterzijde van het voertuig aan.
De onderstaande tabel geeft bij benadering de afstanden weer voor elk van deze zones:
Afstand tot de achterzijde van het voertuig
0 - 30 cm
30 cm - 1 m
1 m of meer
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voorzichtig achteruit rijden, ook wanneer gebruik wordt gemaakt van de ParkView® achteruitrijcamera. Controleer het gebied achter de auto altijd zorgvuldig, kijk naar achteren en wees bedacht op voetgangers, dieren, andere voertuigen, obstakels en dode hoeken, voordat u achteruitrijdt. U bent verantwoordelijk voor de veiligheid van uw omgeving en moet blijven opletten als u achteruitrijdt.Anders bestaat er een risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
173
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
• Om voertuigschade te voorkomen mag
ParkView® alleen worden gebruikt als parkeerhulp. De ParkView® camera kan niet elk obstakel of voorwerp zien.
• Om voertuigschade te voorkomen moet u langzaam rijden bij gebruik van ParkView®, zodat u tijdig kunt stoppen als een obstakel wordt waargenomen. Het is raadzaam om tijdens het achteruitrijden over uw schouder te kijken, ook wanneer u gebruik maakt van ParkView®.
OPMERKING: Wanneer de cameralens bedekt is met sneeuw, ijs, modder of ander vuil, moet de lens worden gereinigd, met water worden gespoeld en met een zachte doek worden gedroogd. U mag de lens niet afdekken.
NAVIGATIESYSTEEM (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw
Uconnect®.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
174
AUDIOSYSTEMEN
Raadpleeg de gebruikershandleiding van Uconnect®.
STUURBEDIENING VOOR AUDIO
De knoppen van de afstandsbediening van het audiosysteem bevinden zich achter op het stuur. De regelknoppen rechts en links zijn tuimelschakelaars met een druktoets in het midden van elke schakelaar. Reik met uw vingers achter het stuur om de knoppen te bedienen.
(afb. 118)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 118)
Afstandsbediening geluidssysteem (achteraanzicht stuurwiel)
INHOUD
175
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
FUNCTIES RECHTERSCHAKELAAR
• Druk op de bovenkant van de schakelaar om het volume te verhogen.
• Druk op de onderkant van de schakelaar om het volume te verlagen.
• Druk op de toets in het midden van de schakelaar om de modus te veranderen (d.w.z. AM, FM, enz.).
FUNCTIES LINKERSCHAKELAAR VOOR
RADIOBEDIENING
• Druk de bovenzijde van de schakelaar in, om vanaf de huidige instelling vooruit naar de volgende goed te ontvangen zender te ZOEKEN.
• Druk de bovenzijde van de schakelaar in, om vanaf de huidige instelling omlaag naar de volgende goed te ontvangen zender te ZOEKEN.
• Druk op de toets midden op de schakelaar om op de volgende vooringestelde zender die u heeft geprogrammeerd af te stemmen.
FUNCTIES LINKERSCHAKELAAR VOOR
BEDIENING VAN DE MEDIA (BIJV. CD)
• Als u één keer op de bovenzijde van de schakelaar drukt, wordt het volgende nummer gekozen.
• Druk eenmaal op de onderkant van de schakelaar om het begin van het huidige nummer of het begin van het vorige nummer te beluisteren. Doe dit binnen acht seconden nadat het huidige nummer is begonnen.
• Wanneer u op de bovenkant van de schakelaar drukt, wordt het systeem gevraagd het volgende nummer van de huidige afspeelvolgorde af te spelen, met automatische terugkeer (wrap-around) naar het begin van de afspeelvolgorde. Als u op dit moment nummer 5 afspeelt, drukt u twee keer op de bovenkant van de schakelaar om nummer 7 te laten afspelen (indien aanwezig).
• De knop midden op de linkerschakelaar heeft bij deze stand geen functie.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
176
UCONNECT® MULTIMEDIA VIDEO
ENTERTAINMENT SYSTEM (VES™)
(voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Het Video Entertainment System (VES™) achterin is een systeem waaraan u en uw gezin jarenlang plezier kunnen beleven. U kunt uw favoriete cd's en dvd's afspelen, luisteren naar muziek via de draadloze hoofdtelefoons of er allerlei spelcomputers of audioapparatuur op aansluiten. Lees deze gebruikershandleiding om uzelf vertrouwd te maken met de functies en bediening van het systeem.
Beginnen
• Scherm in de dakconsole : klap het LCD-scherm uit door te drukken op de knop die zich achter het scherm op de dakconsole bevindt.
(afb. 119)
• Schakel, met de contactschakelaar in de stand ON of
ACC, de radio in door op de draaiknop ON/OFF-
VOLUME te drukken.
• Als het videoscherm is opengeklapt en een dvd in de radio is geplaatst, wordt het scherm automatisch ingeschakeld, waarna de hoofdtelefoons worden ingeschakeld en het afspelen begint.
Videoscherm
OPMERKING: De functies van het Video Entertainment System (VES™) kunnen op twee manieren worden bediend.
• Via de afstandsbediening
• Via de radio met aanraakscherm (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 119)
Videoscherm in dakconsole
177
UW AUTO
Games spelen
Sluit de gameconsole aan op de extra RCAaansluitingen aan de achterzijde van de middenconsole.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Via de Audio/Video RCAaansluitingen (AUX-aansluitingen) achter op de middenconsole kunnen videobeelden van een videocamera rechtstreeks worden weergegeven op de monitor, gameconsoles worden aangesloten op het scherm of muziek rechtstreeks worden afgespeeld vanaf een mp3-speler.
1. Video in (geel)
2. Linker audio in (wit)
3. Rechter audio in (rood)
Als een extern apparaat op de AUX-ingang wordt aangesloten, dient u rekening te houden met de standaard kleurencode voor de aansluitingen van VES™:
OPMERKING: Bepaalde high-end videogameconsoles, zoals Playstation3 en XBox360, overschrijden het maximum vermogen van de spanningsomvormer. Raadpleeg de paragraaf Spanningsomvormer in de gebruikershandleiding van de auto voor meer informatie.
Zorg ervoor dat de kanaalkeuzeschakelaar van de afstandsbediening en de schakelaar van de hoofdtelefoon
(IR-kanaal) hetzelfde nummer hebben.
De afstandsbediening gebruiken
1. Druk op de modustoets van de afstandsbediening.
2. Kijk naar het videoscherm en markeer AUX 1 door op de toetsen Omhoog/Omlaag/Links/rechts te drukken, of door meerdere keren op de MODEtoets te drukken, en vervolgens op de ENTER-toets van de afstandsbediening te drukken.
Bedieningselementen van het aanraakscherm van de radio gebruiken
1. Kies de schermtoets "Player" (cd-speler).
2. Kies de schermtoets "Rear Entertainment"(entertainmentsysteem achter) om de bedieningselementen voor het entertainmentsysteem achter weer te geven.
3. Als het entertainmentsysteem achter is uitgeschakeld, kiest u de schermtoets "Power" (aan/uit).
4. Kies de schermtoets "1" of "2" voor het gewenste kanaal en kies vervolgens de schermtoets "Source"
(bron) om de gewenste modus te selecteren.
178
Een audiobron op kanaal 2 beluisteren terwijl op kanaal 1 een video wordt afgespeeld
Controleer of de schakelaars van de afstandsbediening en hoofdtelefoon zijn ingesteld op kanaal 2.
De afstandsbediening gebruiken
1. Als u op de modustoets van de afstandsbediening drukt, wordt het scherm Modus selecteren weergegeven, tenzij er een video wordt afgespeeld. In dat geval verschijnt er alleen een smalle balk onder in het scherm.
2. Kijk naar het videoscherm en druk op de toetsen
Omhoog/Omlaag/Links/Rechts van de afstandsbediening om de gewenste audiobron te markeren, of druk meerdere keren op modustoets van de afstandsbediening totdat de gewenste audiobron op het scherm verschijnt.
Bedieningselementen van het aanraakscherm van de radio gebruiken
1. Kies de schermtoets "Player" (cd-speler).
2. Kies de schermtoets "Rear Entertainment"(entertainmentsysteem achter) om de bedieningselementen voor het entertainmentsysteem achter weer te geven.
3. Als het entertainmentsysteem achter is uitgeschakeld, kiest u de schermtoets "Power" (aan/uit).
4. Druk op de toets "1" of "2" op het aanraakscherm voor het gewenste kanaal en druk vervolgens op de toets "SOURCE" (bron) op het aanraakscherm om de gewenste modus te selecteren.
Belangrijke opmerkingen over systeem met
één videoscherm
• VES™ kan gelijktijdig signalen van twee kanalen met stereogeluid verzenden.
• In de modus Gedeeld scherm heeft de linkerzijde betrekking op kanaal 1 en de rechterzijde op kanaal 2.
• Als een videobron wordt geselecteerd op kanaal 1, is kanaal 2 alleen voor geluid.
• Als een videobron wordt geselecteerd op kanaal 1, wordt de video weergegeven op het scherm en kan het geluid worden beluisterd via kanaal 1 in de hoofdtelefoons.
• Geluid kan worden beluisterd via de hoofdtelefoons, zelfs wanneer het videoscherm is gesloten.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
179
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Een dvd afspelen door het aanraakscherm van de radio te gebruiken
1. Breng de dvd aan met het label naar boven. Wanneer de schijf is herkend, selecteert de radio automatisch de juiste modus, waarna het menuscherm wordt weergegeven of het eerste nummer wordt afgespeeld.
De afstandsbediening gebruiken
1. Druk op de modustoets van de afstandsbediening.
2. Kijk naar het videoscherm en markeer DISC door op de toetsen Omhoog/Omlaag/Links/rechts te drukken, of door meerdere keren op de MODEtoets te drukken, en vervolgens op de ENTER-toets te drukken.
OPMERKING:
• Het VES™ systeem slaat de laatste instelling op wanneer het wordt uitgeschakeld.
• De mogelijkheid om een dvd op het aanraakscherm van de radio te bekijken is niet beschikbaar in alle regio's of op alle locaties. Bovendien moet de auto stilstaan en de schakelhendel in de stand PARK staan bij auto's met een automatische versnellingsbak. Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak moet de handrem zijn ingeschakeld, zelfs wanneer de auto is geparkeerd. Raadpleeg de verkeervoorschriften.
Bedieningselementen van het aanraakscherm van de radio gebruiken
1. Kies de schermtoets "Player" (cd-speler).
2. Kies de schermtoets "Rear Entertainment"(entertainmentsysteem achter) om de bedieningselementen voor het entertainmentsysteem achter weer te geven.
3. Als het entertainmentsysteem achter is uitgeschakeld, kiest u de schermtoets "Power" (aan/uit).
4. Kies de schermtoets "Source" (bron) "1" of "2" afhankelijk van het kanaal dat u wilt wijzigen en kies daarna de schermtoets "Disc" (disk). Druk op de
"X" rechtsboven in het scherm om af te sluiten.
OPMERKING: Als u op het scherm van een radio met aanraakscherm drukt terwijl een dvd wordt afgespeeld op het volledige scherm, kunt u beschikken over de basisfuncties voor het afspelen van dvd's, zoals dvd-menu, Vooruit/achteruit zoeken, Navigeren door de menu's en Afsluiten. Er volgt een time-out van het scherm met de basisfuncties en het verdwijnt.
180
Werking afstandsbediening
Kaart met beknopte informatie
Deze kaart geeft beknopte informatie over de functies van de regelknoppen op de afstandsbediening voor de verschillende radiomodi en menuschermen.
OPMERKING:
• Zorg dat de kanaal/schermkeuzeschakelaar van de afstandsbediening ingesteld is op het scherm of kanaal dat bediend moet worden.
• Zorg dat de kanaalkeuzeschakelaar op de hoofdtelefoon ingesteld is op het scherm of kanaal waar u naar wilt luisteren.
UW AUTO
VEILIGHEID
Knop voor de afstandsbediening
Aan/uit
Verlichting
Pijl omhoog, volgende
Pijl omlaag, vorige
AM/FM/
MW/LW
Omhoog zoeken*
Omlaag zoeken*
DISK
Standaard schermen
AUX/AUX1/AUX2
Menuschermen
Menu voor modusselectie
Instellen scherm
Scherm AAN/UIT
Achtergrondverlichting afstandsbediening AAN/UIT
Audio: volgende nummer
Volgende nummer
Vorige nummer
Video afspelen: volgend hoofdstuk
Videomenu: selectie omhoog
Audio: vorig nummer
Video afspelen: vorig hoofdstuk
Videomenu: selectie omlaag
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Selectie omhoog
Selectie omlaag
Selectie omhoog
Selectie omlaag
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
181
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Knop voor de afstandsbediening
Pijl naar rechts
FF
Pijl naar links
RW
Enter
Back (Terug)
AM/FM/
MW/LW
Omhoog afstemmen*
Omlaag afstemmen*
Numeriek invoermenu weergeven*
Niet beschikbaar
DISK
Standaard schermen
AUX/AUX1/AUX2
Menuschermen
Menu voor modusselectie
Instellen scherm
Snel vooruit
Snel achteruit
Numeriek invoermenu weergeven
Niet beschikbaar
Audio: snel vooruit
Video afspelen: snel vooruit
Videomenu: selectie rechts
Audio: snel achteruit
Video afspelen: snel achteruit
Videomenu: selectie links
Audio: numerieke invoer weergeven
Video afspelen: niet beschikbaar
Videomenu: geselecteerde item activeren
Audio: Niet beschikbaar
Video afspelen: niet beschikbaar
Videomenu: vorig menu
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Selectie rechts
Selectie links
Geselecteerde item activeren
Terug naar standaardscherm
Selectie rechts
Selectie links
Niet beschikbaar
Terug naar standaardscherm
INHOUD
182
Knop voor de afstandsbediening
Setup
Menu
Afspelen/pauze
Stop
Mute
(geluid uit)
AM/FM/
MW/LW
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
DISK
Standaard schermen
AUX/AUX1/AUX2
Menuschermen
Menu voor modusselectie
Instellen scherm
Niet beschikbaar
Menu
Diskopties tonen
Pauzeren/ afspelen hervatten
Stop
Audio: Niet beschikbaar
Video afspelen: instellingen tonen/verbergen
Audio: Niet beschikbaar
Video: menu weergaveinstellingen tonen/ verbergen
Audio: menu diskopties
Video afspelen: diskmenu weergeven
Audio: pauzeren indien afspelen/hervatten
Video afspelen: pauzeren indien afspelen/hervatten
Videomenu: geselecteerde item activeren
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Stop
Niet beschikbaar
Geluid hoofdtelefoon aan/uit
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Terug naar standaardscherm
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
183
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Knop voor de afstandsbediening
Langzaam
Status
Modus
Prog omhoog
Prog omlaag
AM/FM/
MW/LW
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Volgende voorkeurzender*
Vorige voorkeurzender*
DISK
Standaard schermen
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
AUX/AUX1/AUX2
Menuschermen
Menu voor modusselectie
Instellen scherm
Audio: Niet beschikbaar
Video afspelen: afspelen/ hervatten tonen
Videomenu: niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Audio:
Video:
Niet beschikbaar info-modus tonen
Volgende disk (als speler wisselaar is)
Vorige disk (als speler wisselaar is)
Audio:
Niet beschikbaar
Video:
Info-modus tonen
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Naar volgende modus gaan
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Item modusselectie tonen
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
INHOUD
184
Zorg dat de schakelaar voor de afstandsbediening ingesteld is op het scherm of kanaal dat bediend moet worden: 1 of 2. Zorg dat de schakelaar voor de hoofdtelefoon ingesteld is op het scherm of kanaal dat bediend moet worden: 1 of 2. *Geen actie als de modus gedeeld wordt met de autoluidsprekers.
(afb. 120)
1. Aan/uit – Het scherm en de zender voor de draadloze hoofdtelefoons voor het betreffende kanaal inof uitschakelen. Om audio te beluisteren als het scherm is gesloten, drukt u op de Aan/uit-knop om de zender van de hoofdtelefoon in te schakelen.
2. Indicatielampjes kanaalkiezer – Als er een knop wordt ingedrukt, wordt het huidige kanaal of de huidige kanaalknop kortstondig verlicht.
(afb. 120)
3. Licht – De verlichting van de afstandsbediening inof uitschakelen. De verlichting van de afstandsbediening gaat na vijf seconden automatisch uit.
4. Keuzeschakelaar kanaal/scherm - geeft aan welk kanaal wordt geregeld met de afstandsbediening. Als de keuzeschakelaar op kanaal 1 staat, regelt de afstandsbediening de functies van kanaal 1 van de hoofdtelefoon. Als de keuzeschakelaar op kanaal 2 staat, regelt de afstandsbediening de functies van kanaal 2 van de hoofdtelefoon.
5.
▸▸ – In radiomodus: druk hierop om de volgende zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd de toets ingedrukt om snel vooruit te spoelen door het huidige audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
6.
â–¾ / Prev – In radiomodus: druk hierop om de vorige zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om terug te gaan naar het begin van het huidige of vorige audionummer of videohoofdstuk. In menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
7. MENU - Druk hierop om terug te keren naar het hoofdmenu van een dvd-disk, of om afspeelfuncties
(RANDOM (WILLEKEURIG) voor een cd) te selecteren.
8.
â–¸ / || (Afspelen/Pauzeren) – afspelen van disk starten/ hervatten of pauzeren.
Afstandsbediening
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
185
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
9.
â–ª (Stop) – Stoppen met afspelen van de disk
10. PROG Up/Down – Bij het luisteren naar de radio wordt de volgende of vorige voorkeurzender op de radio geselecteerd als u op PROG Up resp.
PROG Down drukt. Bij het beluisteren van gecomprimeerde audio op een gegevensdisk kiest u met
PROG Up de volgende map en met PROG Down de vorige map. Bij het beluisteren van een cd op een radio met cd-wisselaar, kiest u met PROG Up de volgende cd en met PROG Down de vorige cd.
11. MUTE – Druk hierop om het geluid van het geselecteerde kanaal naar de hoofdtelefoon te dempen.
12. SLOW – Druk hierop om een dvd langzaam af te spelen. Druk op afspelen ( â–¸ ) om het afspelen met de normale snelheid te hervatten.
13. STATUS - Druk hierop om de huidige status te tonen tijdens de weergave van een videomodus.
14. MODE – Druk hierop om de modus van het geselecteerde kanaal te veranderen. Zie het hoofdstuk "Moduskeuze" van deze handleiding voor meer informatie over het wijzigen van modi.
15. SETUP – Druk terwijl een videomodus actief is op de toets SETUP om toegang te krijgen tot de scherminstellingen te gaan (zie hoofdstuk over de scherminstellingen) en vervolgens het menu voor dvd-instellingen te openen door op de menutoets
186 op de radio te drukken. Wanneer een disk in de dvd-speler (voor bepaalde uitvoeringen/landen) zit, de modus VES™ is gekozen en de disk is gestopt, druk dan op de toets SETUP om het menu met dvd-instellingen te openen. (zie Menu voor dvd-instellingen in deze handleiding.)
16. BACK – Druk bij menunavigatie op deze toets om terug te gaan naar het vorige scherm. Bij het navigeren door een dvd-menu is de werking afhankelijk van de inhoud van de disk.
17.
â—‚â—‚ – In radiomodi: druk hierop om de vorige zender te zoeken. In diskmodi: druk hierop en houd de toets ingedrukt om snel terug te spoelen door het huidige audionummer of videohoofdstuk.
In menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
18. ENTER – Druk op deze knop om de gemarkeerde optie in een menu te selecteren.
19.
â–´ / NEXT – In radiomodus: druk hierop om de volgende zender te selecteren. In diskmodi: druk hierop om naar het volgende nummer of videohoofdstuk te gaan. In menumodi: gebruik deze toets voor menunavigatie.
Opbergen van afstandsbediening
De beeldschermen worden geleverd met een ingebouwd opbergvakje voor de afstandsbediening. Dit vakje is toegankelijk als het scherm is geopend. Om de afstandsbediening te verwijderen, gebruikt u uw wijsvinger om de afstandsbediening naar u toe te trekken en te draaien. Probeer de afstandsbediening niet recht naar beneden te trekken, want op die manier is het moeilijk om hem te verwijderen. Om de afstandsbediening terug in het opbergvakje te plaatsen brengt u eerst de lange kant van de afstandsbediening aan in twee klemmetjes en draait u de afstandsbediening vervolgens weer omhoog op zijn plaats in de twee andere klemmetjes.
(afb. 121)
De afstandsbediening vergrendelen
Alle functies van de afstandsbediening kunnen uitgeschakeld als kinderslot.
• Om de afstandsbediening uit te schakelen zodat hiermee geen wijzigingen kunnen worden aangebracht, drukt u op de toets voor het videoslot en volgt u de instructies van de radio (menu selecteren, ves achterin, vergrendelen). Als de auto niet is uitgerust met een dvd-speler, volgt dan de aanwijzingen van de radio om het videoslot in te schakelen. De radio en de beeldschermen geven aan of het videoslot actief is.
• Als de toets voor het videoslot nogmaals wordt ingedrukt of de motor wordt uitgezet, wordt het videoslot uitgeschakeld en is bediening van het
VES™ met de afstandsbediening weer mogelijk.
Batterijen van de afstandsbediening vervangen
De afstandsbediening werkt op twee batterijen van het type AAA. Vervangen van de batterijen:
• Schuif het klepje van het batterijvak aan de achterkant van de afstandsbediening omlaag.
• Vervang de batterijen en breng ze aan in de richting die staat aangegeven aan de binnenkant van het vak.
• Breng het klepje van het batterijvak weer aan.
(afb. 121)
De afstandsbediening opbergen
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
187
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Gebruik van hoofdtelefoons
De hoofdtelefoons ontvangen twee aparte audiokanalen via een infraroodzender van het beeldscherm.
Als u geen geluid hoort nadat het volume is verhoogd, controleer dan of het scherm is ingeschakeld en omlaag is gezet. Controleer ook of het kanaal niet gedempt is en de keuzeschakelaar voor het kanaal van de hoofdtelefoon op het gewenste kanaal staat. Indien u nog steeds niets hoort, controleer dan of de batterijen in de hoofdtelefoons niet leeg zijn.
(afb. 122)
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 122)
Gebruik van hoofdtelefoon
1 — Volumeregeling
2 — Aan/Uit-knop
3 — Kanaalkeuzeschakelaar
4 — Voedingslampje
Bedieningselementen
Het voedingslampje en de bedieningselementen van de hoofdtelefoon bevinden zich op de rechter oorschelp.
OPMERKING: Het videosysteem achterin moet zijn ingeschakeld om geluid te kunnen horen via de hoofdtelefoons. Om de batterijstroom te besparen worden de hoofdtelefoons automatisch uitgeschakeld na ongeveer drie minuten nadat het videosysteem achterin is uitgeschakeld.
De audiomodus veranderen voor de hoofdtelefoons
1. Controleer of de keuzeschakelaar voor kanaal/ scherm van de afstandsbediening in dezelfde stand staat als de keuzeschakelaar van de hoofdtelefoon.
OPMERKING:
• Als beide schakelaars op kanaal 1 staan, regelt de afstandsbediening kanaal 1 en worden de hoofdtelefoons op het geluid van kanaal 1 van het VES™ afgestemd.
• Als beide schakelaars op kanaal 2 staan, regelt de afstandsbediening kanaal 2 en worden de hoofdtelefoons op het geluid van kanaal 2 van het VES™ afgestemd.
2. Druk op de toets MODE van de afstandsbediening.
188
3. Als het videoscherm een video toont (bijvoorbeeld een dvd-video), verschijnt de status in een balk onderaan in het scherm wanneer u op STATUS drukt. Als u nogmaals op de toets MODE drukt, wordt de volgende modus geactiveerd. Als een modus actief is met alleen een audiobron (bijvoorbeeld FM), verschijnt het menu Mode Selection
(Modus kiezen) op het scherm.
4. Wanneer het menu Mode Selection (modus kiezen) op het scherm verschijnt, kunt u met de cursortoetsen op de afstandsbediening naar de beschikbare modi navigeren en drukt u op de toets ENTER om de nieuwe modus te selecteren.
5. Om het menu Mode Selection (modus kiezen) te sluiten drukt u op de toets BACK van de afstandsbediening.
Batterijen van de hoofdtelefoon vervangen
Elke hoofdtelefoon werkt op twee batterijen van het type AAA. Vervangen van de batterijen:
• Schuif het klepje van het batterijvak op de linker oorschelp van de hoofdtelefoon omlaag.
• Vervang de batterijen en breng ze aan in de richting die staat aangegeven aan de binnenkant van het vak.
• Breng het klepje van het batterijvak weer aan.
Levenslange standaardgarantie Unwired® stereohoofdtelefoon
Voor wie geldt deze garantie?
Deze garantie geldt voor de eerste gebruiker of koper van deze specifieke hoofdtelefoon ("product") met met Unwired Technology LLC ("Unwired"). De garantie is niet overdraagbaar.
Hoe lang geldt de garantie?
Deze garantie duurt zolang het product in uw bezit is.
Wat wordt door deze garantie gedekt?
Met uitzondering van de hieronder beschreven gevallen, dekt deze garantie ieder product dat bij normaal gebruik een tekortkoming wat betreft fabricage of materiaal vertoont.
Wat wordt niet door deze garantie gedekt?
Deze garantie dekt geen schade of defect als gevolg van verkeerd gebruik, misbruik, of wijziging van het product door anderen dan Unwired. Oorstukken gemaakt van schuim, die in de loop van de tijd slijten bij normaal gebruik, zijn specifiek niet gedekt (vervangende schuimstukken zijn verkrijgbaar voor een klein bedrag).
UNWIRED TECHNOLOGY IS NIET AANSPRAKE-
LIJK VOOR LETSEL OF SCHADE ALS GEVOLG VAN
HET GEBRUIK OF EEN STORING OF DEFECT VAN
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
189
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
HET PRODUCT, NOCH IS UNWIRED AANSPRAKE-
LIJK VOOR ENIGE ALGEMENE, BIJZONDERE, DI-
RECTE, INDIRECTE, INCIDENTELE, VOORTVLOEI-
ENDE, MORELE, STRAFRECHTELIJKE SCHADE OF
SCHADE VAN ENIGE ANDERE SOORT OF AARD.
In bepaalde landen en jurisdicties is uitsluiting van aansprakelijkheid voor incidentele of gevolgschade mogelijk niet toegestaan, waardoor de bovenstaande beperking mogelijk niet op u van toepassing is. Deze garantie geeft u specifieke wettelijke rechten. Mogelijk heeft u ook andere rechten, die per jurisdictie kunnen verschillen.
Wat doet Unwired®?
Unwired® zal, naar keuze, ieder product met gebreken repareren of vervangen.
Unwired® behoudt zich het recht voor elk niet meer leverbaar product te vervangen door een vergelijkbaar model. DEZE GARANTIE IS DE ENIGE GARANTIE
VOOR DIT PRODUCT, BESCHRIJFT UW EXCLU-
SIEVE REMEDIE MET BETREKKING TOT DEFECTE
PRODUCTEN EN VERVANGT ALLE ANDERE GA-
RANTIES (UITDRUKKELIJK OF STILZWIJGEND),
INCLUSIEF IEDERE GARANTIE OF WAARBORG
TEN AANZIEN VAN DEUGDELIJKHEID OF GE-
SCHIKTHEID VOOR EEN BEPAALD DOEL.
Videoweergave
Het videoscherm heeft twee verschillende werkingsmodi: een videomodus (voor videoweergave, zoals dvd-video, Aux-video, enz.) en een informatiemodus, zoals figuur 123 laat zien. Omdat het VES™ een tweekanaals-schermsysteem is, wordt de informatiemodus getoond in een gedeeld scherm-formaat. In
Informatiemodus, wordt de linkerkant van het scherm
Kanaal 1 genoemd, en de rechterkant van het scherm
Kanaal 2.
Alleen Kanaal 1 toont de videobeelden. In de videomodus wordt het beeld op het volledige scherm getoond, maar de functionaliteit van kanaal 2 is nog steeds beschikbaar. Een banner aan de onderkant van het scherm wordt kort over het videobeeld getoond. Als het systeem zich in videomodus bevindt en kanaal 2 op de afstandsbedieningsschakelaar wordt gekozen, activeert de eerste druk op de regeltoets van de afstandsbediening de balk die de status van kanaal 2 aangeeft.
Als de banner nog zichtbaar is, zal elke volgende druk op de toets van de afstandsbediening voor kanaal 2 het gevraagde afstandsbedieningscommando beginnen.
(afb. 123)
INHOUD
190
In een systeem met twee schermen wordt de video voor kanaal 1 getoond op het scherm van de eerste stoel achterin en de video voor kanaal 2 wordt getoond op het scherm van de tweede stoel achterin. De Informatiemodus wordt op een gedeeld scherm getoond, de linkerkant van het scherm (kanaal 1) toont de status/modus van het scherm van de eerste stoel achterin en de rechterkant van het scherm (kanaal 2) toont de status/modus van het scherm van de tweede stoel achterin.
Als kanaal 1 zich in een videomodus bevindt, wordt het beeld getoond op het scherm van de eerste stoel achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk wordt kort aan de onderkant van het scherm getoond over het videobeeld heen en het toont elke verandering in de status van kanaal 2.
(afb. 123)
Banner
Als kanaal 2 zich in een videomodus bevindt, wordt het beeld getoond op het scherm van de tweede stoel achterin als een beeld op het hele scherm. Een balk wordt kort over het videobeeld heen aan de onderkant van het scherm getoond en het toont elke verandering in de status van kanaal 1.
Systeeminformatie
Scherm Informatiemodus
Als de informatiemodus actief is, wordt de huidige modusinstelling voor beide geluidskanalen weergegeven. Behalve de met een getal aangegeven punten geeft de resterende informatie de huidige status van de bron aan (bijv. frequentie, naam, nummer voorinstelling of muzieknummer, muziektitel, naam artiest, albumtitel enz.).
• Modus kanaal 1 – Geeft de huidige bron voor kanaal
1 weer.
• Kanaal 1 Alleen audio/Geluid uit — Audio: Het pictogram "Alleen audio" wordt niet gebruikt op kanaal 1 in een systeem met slechts één scherm.
Mute (geluid uit): als het pictogram "Mute" verschijnt, is het geluid voor kanaal 1 gedempt met behulp van de MUTE-toets op de afstandsbediening.
• Kanaal 2 Alleen audio/Geluid uit — Audio: Alleen in een systeem met slechts één scherm: Het pictogram
"Alleen audio" wordt getoond op kanaal 2 wanneer
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
191
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES kanaal 1 in de videomodus staat. Mute (geluid uit): als het pictogram "Mute" verschijnt, is het geluid voor kanaal 2 gedempt met behulp van de MUTE-toets op de afstandsbediening.
• Modus kanaal 2 – Geeft de huidige bron voor kanaal
2 weer.
• Actie van knop ENTER kanaal 2 – Als de knop
ENTER op de afstandsbediening wordt ingedrukt terwijl de toets "INPUT FILE #" (bestandnummer invoeren) te zien is op het scherm, toont het scherm een numeriek toetsenbord waarmee u een specifiek muzieknummer op gegevens-cd's en een harde schijf kunt invoeren (zie het hoofdstuk "Menu numeriek toetsenbord" van deze handleiding). Andere actie van knop ENTER – "INPUT TRK #" om een specifiek muzieknummer op audio-cd's in te voeren.
• Afstandsbediening vergrendeld — Als het pictogram verschijnt, is de werking van de afstandsbediening uitgeschakeld.
• Klok — Toont de tijd.
• Gedeelde status kanaal 1 – Als dit pictogram verschijnt, is het geluid voor kanaal 1 ook te horen op de radio en door de luidsprekers van de auto.
INHOUD
Menu met numeriek toetsenbord
(afb. 124)
Als op het scherm voor kanaal 1 of 2 de melding
DIRECT TUNE (direct afstemmen) wordt getoond, kunt u op de ENTER-toets van de afstandsbediening drukken om een menu met een numeriek toetsenbord te openen. In dit scherm kunt u eenvoudig een bepaalde radiofrequentie of een specifiek nummer invoeren. Het gewenste cijfer invoeren:
1. Druk op de navigatietoetsen ( â–´ , â–¾ , â–¸ , â—‚ ) van de afstandsbediening om naar het gewenste cijfer te navigeren.
(afb. 124)
Menu met numeriek toetsenbord
192
2. Als het cijfer wordt gemarkeerd, drukt u op de
ENTER-toets van de afstandsbediening om het cijfer te selecteren. Herhaal deze stappen tot u alle cijfers heeft ingevoerd.
3. Om het laatste cijfer te wissen navigeert u naar de toets Del (wistoets) en drukt u op de ENTER-toets van de afstandsbediening.
4. Nadat alle cijfers zijn ingevoerd, navigeert u naar de toets Go en drukt u op de ENTER-toets van de afstandsbediening.
Menu voor disks
Bij het beluisteren van cd's of databestanden op cd verschijnt er een lijst met alle opdrachten die betrekking hebben op het afspelen van de cd wanneer u op de toets MENU van de afstandsbediening drukt. Met de opties kunt u Random play (willekeurig afspelen) in- of uitschakelen.
Menu Options (opties)
Wanneer u een videobron (video-dvd met de disk in de modus Play (afspeelmodus), Aux-video, enz.) bekijkt, activeert u het menu Options Settings (optieinstellingen) door op de toets "Options" (opties) op het aanraakscherm te drukken. Vanuit dit menu kunt u
Audio, Subtitles, Angle en Title (audio, ondertitels, hoek en titel) instellen.
Beeldinstellingen
Wanneer u een videobron (dvd-video met disk in afspeelmodus, Aux-video, enz.) bekijkt, activeert u het menu Display Settings (beeldinstellingen) door op de toets SETUP van de afstandsbediening te drukken.
Deze instellingen bepalen de weergave van het beeld op het scherm. De fabrieksinstellingen zijn bedoeld voor optimale weergave,waardoor het onder normale omstandigheden niet nodig is deze instellingen te wijzigen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
193
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Om de instellingen te wijzigen, drukt u op de navigatietoetsen van de afstandsbediening om een optie te selecteren en drukt u vervolgens op de navigatietoetsen van de afstandsbediening om de waarde van de geselecteerde optie te wijzigen. Om alle standaardwaarden van de instellingen te herstellen, kiest u de menuoptie Default Settings (standaardinstellingen) en drukt u op de ENTER-toets van de afstandsbediening.
(afb. 125)
Luisteren naar audio met gesloten scherm
Alleen luisteren naar het audiodeel van het kanaal, met het scherm gesloten:
• Stel het geluid in op de gewenste bron en het gewenste kanaal.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
• Sluit het videoscherm.
• Om de huidige audiomodus te wijzigen drukt u op de toets MODE van de afstandsbediening. Hierdoor wordt automatisch de volgende beschikbare audiomodus geselecteerd zonder het menu MODE/
SOURCE te gebruiken.
Als het scherm is gesloten en u geen geluid hoort, controleer dan of hoofdtelefoon is ingeschakeld (het lampje ON brandt) en de keuzeschakelaar van de hoofdtelefoon op het gewenste kanaal staat. Wanneer de hoofdtelefoon is ingeschakeld, drukt u op de aan/ uit-toets van de afstandsbediening om het geluid in te schakelen. Indien u nog steeds niets hoort, controleer dan of de batterijen in de hoofdtelefoons niet leeg zijn.
Diskformaten
De dvd-speler kan de volgende soorten disks afspelen
(doorsnede 8 cm of 12 cm):
• Dvd-videodisks (MPEG-2 videocompressie) (zie opmerkingen over dvd-regiocodes)
• Audio-Compact Discs (cd's)
• Data-cd's met gecomprimeerde mp3- en wmaaudiobestanden
• Video-cd's (MPEG-1 videocompressie)
INHOUD
(afb. 125)
Menu Display Settings (beeldinstellingen)
194
Dvd-regiocodes
De dvd-speler en veel dvd's hebben een code die overeenkomt met de geografische regio. Deze regiocodes moeten overeenkomen; anders wordt de disk niet afgespeeld. Indien de regiocode van de dvd niet overeenkomt met de regiocode van de speler, wordt de disk niet afgespeeld en wordt een waarschuwing weergegeven.
Ondersteuning audio-dvd
Als er een audio-dvd in de dvd-speler wordt geplaatst, wordt de titel van de audio-dvd automatisch afgespeeld
(de meeste audio-dvd's hebben ook een videotitel, maar die wordt genegeerd). Al het programmamateriaal van meerdere kanalen wordt automatisch gemixt voor twee kanalen, wat een schijnbaar zwakkere geluidssterkte tot gevolg kan hebben. Als u de geluidssterkte opvoert om voor deze verandering te compenseren, moet u niet vergeten de geluidsterkte te verminderen voordat u van disk verwisselt of naar een andere modus overschakelt.
Opgenomen disks
De dvd-speler speelt CD-R- en CD-RW-disks af die zijn opgenomen als audio- of video-cd's, of als CD-ROM met mp3- of WMA-bestanden. De speler kan ook videodvd's afspelen die zijn opgenomen op een DVD-R-,
DVD-RW- en DVD-ROM-disk.
Als u een disk opneemt met een pc, kan het voorkomen dat de dvd-speler de disk niet of slechts gedeeltelijk kan afspelen, zelfs als de disk is opgenomen in een compatibel formaat en wel werkt op andere spelers.
Om problemen met afspelen te voorkomen, wordt aanbevolen de volgende richtlijnen aan te houden bij de opname van disks.
• Open sessies worden genegeerd. Alleen de afgesloten sessies zijn afspeelbaar.
• Bij multi-sessie cd's die alleen meerdere audiosessies bevatten, hernummert de speler alle muzieknummers en geeft ze een nieuw, uniek nummer.
• Gebruik voor data-cd's (of CD-ROM-disks) altijd het formaat ISO-9660 (niveau 1 of niveau 2), Joliet of
UDF. Data-cd's kunnen ook worden gebruikt voor
PCM Audio op cd-gebaseerde gegevens.
• De speler herkent maximaal 512 bestanden en 99 mappen per CD-R en CD-RW disk.
• Bij dvd's waarop gemengde media kunnen worden opgenomen, wordt slechts het Video_TS-gedeelte van de disk afgespeeld.
Als u nog steeds problemen heeft met het opnemen van disks die afspeelbaar zijn in de dvd-speler, kunt u contact opnemen met de uitgever van de overeenkomstige software voor meer informatie over het branden van afspeelbare disks.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
195
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Voor het labelen van opneembare disks (CD-R, CD-
RW, DVD-R en DVD-RW) wordt een markeerstift met onuitwisbare inkt aanbevolen. Gebruik geen kleefetiketten, want die kunnen losraken van de disk of blijven plakken in het mechanisme en onherstelbare schade veroorzaken aan de dvd-speler.
Gecomprimeerde audiobestanden (MP3,WMA en ACC)
De dvd-speler kan mp3- (MPEG-1 Audio Layer 3 met data bit rates van 32 tot 320 kbit/s, inclusief variabele bit rates), WMA- (alle standaard 8.x, 9.x Windows
Media Audio) en ACC- (MPEG-4 Audio; samplefrequenties 8 tot 48 kHz; mono en stereo) audiobestanden afspelen vanaf een data-cd (gewoonlijk een CD-R of CD-RW).
• De dvd-speler maakt altijd gebruik van de bestandsextensie om het audioformaat te bepalen; daarom moeten mp3-bestanden altijd eindigen met de extensie ".mp3" of ".MP3". WMA-bestanden moeten altijd eindigen met de extensie "wma" of "WMA", en ACC bestanden moet eindigen met de extensie ".acc" of
".m4a". Om onjuist afspelen te voorkomen, mogen deze extensies niet voor andere soorten bestanden worden gebruikt.
• Bij mp3-bestanden wordt ID3-taginformatie v1,
V1.1, V2 en v2.4 (zoals artiest, titel, album, enz. ) ondersteund.
196
• Bestanden die beveiligd zijn tegen kopiëren (zoals bij bestanden die gedownload zijn van diverse onlinemuziekwinkels het geval is) zijn niet afspeelbaar. De dvd-speler slaat het bestand automatisch over en speelt het volgende beschikbare bestand af.
• Andere gecomprimeerde formaatsoorten zoals
AAC, mp3 Pro, Ogg Vorbis, en ATRAC3 zijn niet afspeelbaar. De dvd-speler slaat het bestand automatisch over en speelt het volgende beschikbare bestand af.
• Als u uw eigen bestanden aanmaakt, wordt aanbevolen bij mp3-bestanden een vaste bitsnelheid tussen
96 en 192 kbps te hanteren en bij wma-bestanden een vaste bitsnelheid tussen 64 en 192 kbps. Variabele bitsnelheden worden ook ondersteund. Voor beide soorten bestanden is de aanbevolen samplingfrequentie 44,1 kHz of 48 kHz.
• Om het huidige bestand te veranderen, drukt u op de toets â–´ van de afstandsbediening of dvd-speler om door te gaan naar het volgende bestand, of op de toets â–¾ om terug te keren naar het begin van het huidige of het vorige bestand.
• Om de huidige directory te veranderen, drukt u op de toetsen PROG UP en PROG DOWN van de afstandsbediening of spoelt/springt u snel terug en spoelt/springt u snel vooruit.
Diskfouten
Als de dvd-speler de disk niet kan lezen, verschijnt de melding "Disc Error" (diskfout) in het radioscherm en wordt de disk automatisch uitgeworpen. Oorzaken van het bericht "Disc Error" (diskfout) zijn o.a. een vervuilde of beschadigde disk of een incompatibel formaat.
Als de disk een beschadigd nummer bevat waardoor er een hoorbare of zichtbare storing van minstens 2 seconden optreedt, probeert de dvd-speler de disk verder af te spelen door telkens 1 à 3 seconden vooruit te springen. Als het eind van de disk wordt bereikt, keert de dvd-speler terug naar het begin en probeert de speler de disk vanaf het begin af te spelen.
Onder extreem warme omstandigheden, bijvoorbeeld als het in de auto warmer is dan 49 °C, wordt de dvd-speler mogelijk uitgeschakeld. Als dit gebeurt, verschijnt de melding "High Temp" (Hoge temperatuur) op de dvd-speler en wordt het display uitgeschakeld tot er een veilige temperatuur is bereikt. Deze onderbreking is noodzakelijk om de optische onderdelen van de dvd-speler te beschermen.
Productovereenkomst
Dit product bevat technologie ter bescherming van auteursrechten die beschermd worden door Amerikaanse patenten en rechten op intellectueel bezit. Gebruik van deze technologie ter bescherming van de auteursrechten moet geautoriseerd worden door Macrovision en is bedoeld voor het bekijken thuis en bij andere beperkte gelegenheden, tenzij Macrovision een andere autorisatie heeft gegeven. Proberen deze apparatuur na te maken of uit elkaar te halen is verboden.
Dolby® Digital en MLP Lossless zijn gefabriceerd onder licentie van Dolby Laboratories. "Dolby",
"MLP Lossless" en het dubbele D-symbool zijn handelsmerken van Dolby Laboratories. Vertrouwelijk nietgepubliceerd werk. Copyright 1992-1997 Dolby Laboratories. Alle rechten voorbehouden.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
197
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
BEDIENING iPod®/USB/MP3 (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Deze voorziening maakt het mogelijk een iPod® of extern USB-apparaat aan te sluiten op de USB-poort.
iPod® bediening is compatibel met iPod® Mini, 4G,
Photo, Nano, 5G en iPhone® apparaten. Sommige versies van de iPod® software zijn mogelijk niet volledig compatibel met de functies van de iPod® bediening.
Bezoek in dat geval de website van Apple om de nieuwste softwareversies te downloaden.
Raadpleeg voor meer informatie de gebruikershandleiding van Uconnect®.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
ONDERHOUD VAN CD's EN DVD's
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen om uw cd's en dvd's in goede conditie te houden:
1. Houd de cd aan de rand vast en zorg dat u het oppervlak niet aanraakt.
2. Bij vlekken op de cd, maakt u het oppervlak met een zachte doek schoon, waarbij u van het midden naar de rand van de cd veegt.
3. Breng geen papier of plakband op de cd aan; voorkom krassen van de disk.
4. Gebruik geen oplosmiddelen, zoals benzine, terpentijn, schoonmaakmiddelen of antistatische sprays.
5. Bewaar de disk in de hoes na het afspelen.
6. Stel de disk niet bloot aan direct zonlicht.
7. Bewaar de disk niet op een plaats waar het te heet kan worden.
OPMERKING: Als u problemen ondervindt bij het afspelen van een bepaalde disk, kan er sprake zijn van een beschadiging (bijvoorbeeld krassen, gedeeltelijke verwijdering van de reflecterende laag, een haar, vocht of dauw op de disk). De disk kan echter ook te groot zijn of een beveiligingscode hebben. Probeer eerst een goede disk af te spelen, voordat u de cd/dvd-speler ter reparatie aanbiedt.
198
WERKING VAN DE RADIO EN
MOBIELE TELEFOONS
Onder bepaalde omstandigheden kan een ingeschakelde mobiele telefoon in uw auto de radio storen.
Deze situatie kunt u verhelpen door de antenne van de mobiele telefoon te verplaatsen. Dit probleem is niet schadelijk voor de radio. Wanneer de radio nog steeds niet naar tevredenheid werkt nadat de antenne is verplaatst, is het raadzaam de radio zachter of uit te zetten wanneer de mobiele telefoon in gebruik is.
BRANDSTOF TANKEN
BRANDSTOFVULDOP
De brandstofvuldop bevindt zich achter de brandstofvulklep aan de linkerzijde van de auto. Als de brandstofvuldop is zoekgeraakt of beschadigd, moet de vervangende dop geschikt zijn voor deze auto.
(afb. 126)
Afsluitbare brandstofvuldop (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Uw auto is mogelijk uitgerust met een afsluitbare brandstofvuldop. Gebruik de speciale sleutel om de brandstofvuldop af te sluiten/te openen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 126)
Brandstof, vuldop
INHOUD
199
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING: Wanneer u de brandstofvuldop verwijdert, hangt u de kabel van de dop over de haak op de versterking van de brandstofvulklep.
• Een ongeschikte brandstofvuldop kan schade aan het brandstofsysteem of aan het emissieregelsysteem veroorzaken.
• Door een slecht passende brandstofvuldop kan er vuil in het brandstofsysteem terechtkomen.
• Door een slecht passende brandstofvuldop kan het storingsindicatielampje (MIL) gaan branden.
• Voorkom morsen en overlopen van brandstof.
Wanneer het mondstuk aan de vulslang klikt of afsluit, is de brandstoftank vol.
WAARSCHUWING!
• Houd alle rookgerei en vuur uit de buurt van het voertuig wanneer de tankdop is verwijderd en u de tank vult.
• Laat de motor nooit draaien terwijl u brandstof tankt.
• Er kan brand ontstaan als u een jerrycan vult met benzine terwijl deze in de auto staat. Dit kan leiden tot brandwonden. Zet een jerrycan altijd op de grond tijdens het vullen.
• Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig en zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
OPMERKING:
• Wanneer het mondstuk aan de vulslang klikt of afsluit, is de brandstoftank vol.
• Draai de brandstofvuldop vast tot u een "klikgeluid" hoort. De klik geeft aan dat de brandstofvuldop goed is vastgedraaid. Het storingslampje in de instrumentengroep kan gaan branden wanneer de brandstofvuldop niet correct is vastgedraaid. Zorg ervoor dat de brandstofvuldop telkens na het tanken goed wordt vastgedraaid.
BERICHT BRANDSTOFVULDOP LOS (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Wanneer het diagnosesysteem detecteert dat de brandstofvuldop los zit, onjuist is aangebracht of is beschadigd wordt het bericht "CHECK GAS CAP"
(controleer brandstofvuldop) op het elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) weergegeven. Is dit het geval, draai dan de vuldop stevig aan en druk de op de dagtellerknop om het bericht te verwijderen. Als het probleem zich opnieuw voordoet, verschijnt de melding de volgende keer dat de auto wordt gestart opnieuw.
200
VEILIGHEIDSSYSTEMEN VOOR
INZITTENDEN
VEILIGHEID
stoel zo ver mogelijk naar achteren en gebruik het geschikte type kinderzitje. (Raadpleeg "Kinderzitjes")
Een zeer belangrijke veiligheidsvoorziening in uw auto zijn de veiligheidssystemen voor inzittenden:
• Veiligheidsgordelsystemen
• Airbagsystemen
• Extra actieve hoofdsteunen
• Actief motorkapsysteem
3. Kinderen die niet groot genoeg zijn om de veiligheidsgordel op de juiste wijze te dragen (zie "Kinderzitjes") moeten veilig op de achterbank worden vervoerd in een kinderzitje of op een zitverhoger.
Oudere kinderen die geen kinderzitje of zitverhoger gebruiken, moeten altijd goed vastgegespt op de achterbank zitten.
• Kinderzitjes
BELANGRIJKE
VEILIGHEIDSMAATREGELEN:
4. Sta nooit toe dat kinderen de schoudergordel onder de arm door dragen of achter de rug langs laten lopen.
Lees de informatie in dit hoofdstuk aandachtig door.
Hierin wordt uitgelegd hoe u het beveiligingssysteem voor inzittenden op de juiste wijze gebruikt om uw passagiers en uzelf optimaal te beschermen.
Hier volgen enkele eenvoudige adviezen om het risico op letsel door een geactiveerde airbag te verminderen:
1. Kinderen van 12 jaar en jonger moeten altijd goed vastgegespt op de achterbank zitten. (afb. 127)
2. Wanneer een kind van 2 tot 12 jaar (niet in een tegen de rijrichting geplaatst kinderzitje) op de passagiersstoel moet worden vervoerd, schuif dan de (afb. 127)
Waarschuwingslabel op zonneklep voorpassagier
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
201
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
5. Lees de instructies bij het kinderzitje, om er zeker van te zijn dat u het zitje op de juiste manier gebruikt.
6. Alle inzittenden moeten te allen tijde hun driepuntsveiligheidsgordel op de juiste wijze dragen.
7. Schuif de stoelen van bestuurder en voorpassagier zo ver naar achteren als praktisch mogelijk is, zodat de geavanceerde frontairbags ruimte hebben om te kunnen worden opgeblazen.
8. Leun niet tegen het portier of het raam. Als de auto is uitgerust met zijairbags, worden die tijdens een aanrijding krachtig opgeblazen in de ruimte tussen uzelf en het portier, waardoor u letsel kunt oplopen.
9. Indien het airbagsysteem in deze auto aangepast moet worden aan een invalide, neem dan contact op met de klantenservice. De telefoonnummers worden vermeld in het hoofdstuk "Als u gebruik wilt maken van klantenservice".
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een naar achter gericht kinderzitje voor een airbag. Als de geavanceerde frontairbag aan de passagierszijde wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of jonger, maar ook een kind in een kinderzitje tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Gebruik alleen een naar achter gericht kinderzitje in een auto met achterbank.
VEILIGHEIDSGORDELSYSTEMEN
Draag altijd de veiligheidsgordels, ook tijdens korte ritten, ook al bent u een ervaren bestuurder. Een andere bestuurder kan fouten maken en een aanrijding veroorzaken waarbij u betrokken raakt. Dit kan ver van huis gebeuren, maar ook in uw eigen straat.
Onderzoek heeft aangetoond dat veiligheidsgordels levens redden en bij ongevallen de ernst van het letsel kunnen verminderen. Zeer ernstig letsel komt voor als personen uit de auto worden geslingerd. Veiligheidsgordels voorkomen dit en verminderen de kans op letsel door aanraking met de binnenkant van de auto.
Iedere inzittende van een motorvoertuig hoort te allen tijde een veiligheidsgordel te dragen.
INHOUD
202
GEAVANCEERD
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
AUTOGORDEL (BeltAlert)
BeltAlert is een voorziening die de bestuurder en voorpassagier (indien BeltAlert voor de voorpassagier aanwezig is) eraan herinnert de veiligheidsgordel vast te gespen. De functie is actief wanneer de contactschakelaar in de stand START of ON/RUN staat. Als de veiligheidsgordel van de bestuurder of voorpassagier niet is vastgegespt, gaat het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels branden totdat beide gordels vóór zijn vastgegespt.
De BeltAlert-waarschuwingscyclus begint wanneer de auto een snelheid van meer dan 8 km/u bereikt: het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels knippert en er klinkt een geluidssignaal met tussenpozen.
Wanneer de cyclus is gestart, wordt deze volledig afgewerkt of gestopt wanneer de desbetreffende veiligheidsgordels zijn vastgegespt. Nadat de cyclus is voltooid, blijft het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels branden totdat de desbetreffende veiligheidsgordels zijn vastgegespt. De bestuurder behoort alle overige inzittenden erop te wijzen hun veiligheidsgordels vast te gespen. Als een veiligheidsgordel vóór niet is vastgegespt bij een snelheid hoger dan 8 km/u, geeft BeltAlert zowel een geluidssignaal als een visuele aanduiding weer.
BeltAlert voor de voorstoel aan passagierszijde is niet actief wanneer er niemand in de stoel zit. BeltAlert kan worden geactiveerd wanneer zich op de voorstoel aan passagierszijde een dier of zwaar voorwerp bevindt of wanneer de stoel is neergeklapt (indien deze voorziening aanwezig is). Het wordt aanbevolen huisdieren aangelijnd, of in een met de veiligheidsgordels bevestigde reismand, op de achterbank (indien aanwezig) te vervoeren en bagage goed op te bergen.
BeltAlert kan door uw erkende dealer worden in- en uitgeschakeld. Fiat Group raadt het uitschakelen van
BeltAlert af.
OPMERKING: Als BeltAlert is uitgeschakeld, blijft het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels branden zolang de bestuurdersgordel of de gordel van de voorpassagier (indien uitgerust met BeltAlert) niet zijn vastgegespt.
DRIEPUNTSGORDELS
Alle zitplaatsen in uw auto zijn uitgerust met driepuntsgordels.
Het oprolmechanisme blokkeert alleen bij noodstops of aanrijdingen. Daardoor kan het schouderdeel van de veiligheidsgordel onder normale omstandigheden vrij bewegen. Bij een aanrijding wordt de veiligheidsgordel echter geblokkeerd om het risico te beperken dat u in aanraking komt met de binnenzijde van de auto of uit de auto wordt geslingerd.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
203
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan dit bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. De airbags werken in combinatie met uw veiligheidsgordel om u op de juiste wijze te beschermen. Bij sommige aanrijdingen worden de airbags niet opgeblazen. Draag uw veiligheidsgordel altijd, ook als uw auto is uitgerust met airbags.
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat u en uw passagiers aanmerkelijk ernstiger letsel oplopen wanneer de veiligheidsgordels niet op de juiste wijze worden gedragen. U kunt in aanraking komen met de binnenkant van uw auto of met andere passagiers of uit de auto worden geslingerd. Zorg altijd dat u en uw passagiers in de auto de veiligheidsgordels op de juiste wijze dragen.
• Het is gevaarlijk om tijdens het rijden personen te vervoeren in de laadruimte. Bij een ongeval lopen personen in deze ruimte een groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van de auto die niet is voorzien van stoelen en veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit en op de juiste wijze de veiligheidsgordel draagt.
(Vervolgd)
204
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Als uw veiligheidsgordel niet correct draagt, kan dit leiden tot veel zwaarder letsel bij aanrijdingen. U kunt inwendig letsel oplopen of zelfs onder de gordel door glijden.Volg deze instructies om uw gordel veilig te dragen en uw passagiers te beschermen.
• Een veiligheidsgordel mag nooit door twee personen tegelijk worden gebruikt. De twee personen kunnen dan tijdens een aanrijding met een klap tegen elkaar komen en elkaar zo ernstig verwonden. Gebruik nooit een driepuntsgordel of een heupgordel voor meer dan één persoon, ongeacht de lengte van de personen.
• Een heupgordel die te hoog wordt gedragen, kan het risico van letsel bij een aanrijding vergroten. De krachten op de gordel worden dan niet opgevangen via de sterke heupbeenderen en het bekken, maar via de buik. Draag het heupdeel van de gordel altijd zo laag mogelijk en zorg dat de gordel strak zit.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Een verdraaide gordel biedt mogelijk onvoldoende bescherming. Bij een aanrijding kan de gordel dan zelfs snijwonden veroorzaken. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel plat tegen het lichaam aan ligt, zonder verdraaiing. Als u een van de gordels in uw auto niet meer recht krijgt, bezoek dan onmiddellijk uw erkende dealer om het defect te laten verhelpen.
• Een veiligheidsgordel waarvan de gesp in de verkeerde sluiting is bevestigd, biedt onvoldoende bescherming. Het heupgedeelte valt dan mogelijk te hoog over uw lichaam, waardoor inwendig letsel kan worden veroorzaakt. Gesp uw gordel altijd vast in de gespsluiting direct naast u.
• Een te losse veiligheidsgordel biedt onvoldoende bescherming.Tijdens een noodstop kunt u te ver naar voren bewegen, waardoor er een grotere kans is op letsel. Zorg dat de gordel nauw aansluit.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Het is gevaarlijk een veiligheidsgordel onder de arm door te dragen. Uw lichaam kan bij een aanrijding dan hard in aanraking komen met de binnenzijde van de auto, waardoor het risico van hoofd- en nekletsel toeneemt.Als de gordel onder de arm wordt gedragen, kan inwendig letsel ontstaan. De ribben zijn niet zo sterk als de schouderbotten. Draag de gordel altijd over uw schouder, zodat de sterkte botten van uw lichaam de klap opvangen bij een aanrijding.
• Een schoudergordel die achter uw rug is geplaatst, biedt geen enkele bescherming bij een aanrijding.Als u de schoudergordel niet draagt, is bij een aanrijding de kans op hoofdletsel groter.
Het heup- en schoudergedeelte van de gordel behoren samen te worden gebruikt.
• Een gerafelde of ingescheurde gordel kan bij een aanrijding doormidden scheuren, waardoor u niet langer beschermd bent. Controleer de autogordels regelmatig op scheuren, rafels en losse delen. Laat beschadigde onderdelen onmiddellijk vervangen. Demonteer of wijzig de veiligheidsgordels niet. De gordelsystemen moeten na een aanrijding worden vervangen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
205
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
GEBRUIKSINSTRUCTIES VOOR
DRIEPUNTSGORDELS
1. Stap in de auto en sluit het portier. Ga tegen de leuning zitten en stel de stoel in.
2. De gesp van de veiligheidsgordel bevindt zich boven de rugleuning van de voorstoel en naast uw arm op de achterbank (bij voertuigen die zijn uitgerust met een achterbank). Pak de gordelgesp en trek de autogordel uit. Schuif de gesp zo ver als nodig is over de gordelband, zodat de gordel over uw heupen valt.
(afb. 128)
3. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u een 'klik' hoort. (afb. 129)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 128)
De gesp van de veiligheidsgordel uittrekken
206
(afb. 129)
Gesp van de veiligheidsgordel in de gespsluiting steken
4. Plaats de heupgordel zo, dat hij goed aansluit en over uw heupen, onder uw buik loopt,. Om een losse heupgordel strak te trekken, moet u het schoudergedeelte van de gordel aantrekken. Om een te strakke heupgordel losser te maken, kantelt u de gesp en trekt u aan de heupgordel. Een goed aansluitende gordel verkleint het risico dat u bij een aanrijding onder de gordel doorglijdt. (afb. 130)
5. Plaats de schoudergordel zo strak mogelijk over uw schouder en borst, zodanig dat deze comfortabel zit en niet op uw nek rust. Het oprolmechanisme spant de schoudergordel automatisch aan.
6. Om de gordel los te maken drukt u op de rode knop op de gespsluiting. De gordel wordt dan automatisch opgerold. Indien nodig schuift u de gesp over de gordel zodat deze volledig kan worden opgerold.
VERDRAAIDE DRIEPUNTSGORDEL
ONTWARREN
Gebruik de volgende methode om een verdraaide driepuntsgordel te ontwarren.
1. Breng de gesp zo dicht mogelijk naar het ankerpunt toe.
2. Pak de gordel vast op ongeveer 15 tot 30 cm boven de gesp en draai de gordel 180° om een vouw te maken die direct boven de gesp begint.
3. Schuif de gesp omhoog over de dubbelgevouwen gordel. De dubbelgevouwen gordel moet aan de bovenzijde van de gesp door de sleuf gaan.
4. Schuif de gesp verder omhoog tot de dubbelgevouwen gordel vrijkomt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 130)
Heupgordel aanbrengen
INHOUD
207
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
VERSTELBAAR ANKERPUNT
SCHOUDERGORDEL
Bij de voorstoelen kan de bovenkant van de schoudergordel naar beneden of boven worden versteld, zodat de veiligheidsgordel niet langer langs uw hals loopt.
Druk of knijp de knop van het ankerpunt in en schuif het naar boven of beneden in een stand die voor u het meest geschikt is.
(afb. 131)
Als u minder lang bent dan gemiddeld, zult de voorkeur geven aan een lagere positie van het ankerpunt van de schoudergordel. Als u langer bent dan gemiddeld, zult u de voorkeur geven aan een hogere positie van het ankerpunt van de schoudergordel. Probeer na het loslaten van de knop de verankering nog eens op en neer te bewegen, om te controleren of deze stevig is vergrendeld.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 131)
OPMERKING: Het verstelbare ankerpunt voor de schoudergordel is voorzien van een Easy Up-functie.
Hiermee kan het ankerpunt van de schoudergordel in de bovenste stand worden afgesteld zonder de ontgrendelknop in te drukken of te knijpen. Om te controleren of het ankerpunt van de schoudergordel vergrendeld is, trekt u het ankerpunt omlaag tot het vast klikt.
VEILIGHEIDSGORDELS EN
ZWANGERSCHAP
Vrouwen die in verwachting zijn dienen altijd de veiligheidsgordel te dragen. Dit biedt de beste bescherming voor zowel de aanstaande moeder als de nog ongeboren baby.
Zwangere vrouwen dienen het heupgedeelte van de veiligheidsgordel laag over het middel en zo strak mogelijk over de heupen te dragen. Houd de veiligheidsgordel laag, zodat deze niet over de buik loopt. Op deze wijze zullen de heupen de krachten opvangen bij een aanrijding.
GORDELSPANNER
Het gordelsysteem van de voorstoelen is uitgerust met gordelspanners die ervoor zorgen dat bij een botsing een loszittende gordel wordt strak getrokken. Deze apparaten verbeteren de werking van de veiligheidsgordels door de gordel al in een vroeg stadium van een
Verstelbaar ankerpunt
208
aanrijding strak tegen het lichaam van de inzittende te trekken. Gordelspanners werken bij alle lichaamsafmetingen, ook bij gebruik van kinderzitjes.
OPMERKING: Bij gebruik van een gordelspanner dient de veiligheidsgordel nog steeds op de juiste wijze worden omgedaan. De gordel moet nauw aansluiten en op de juiste wijze worden gedragen.
De gordelspanners worden geactiveerd door de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden.
Net als de airbags zijn ook de gordelspanners slechts geschikt voor eenmalig gebruik. Een geactiveerde gordelspanner of airbag dient onmiddellijk te worden vervangen.
SPANKRACHTBEGRENZER
In deze auto is het veiligheidsgordelsysteem voor de voorste zitplaatsen voorzien van een spankrachtbegrenzer, die bij aanrijdingen kan helpen om het risico van letsel verder te verlagen. Dit veiligheidsgordelsysteem heeft een oprolmechanisme dat de gordelband op een gecontroleerde manier afwikkelt.
EXTRA ACTIEVE HOOFDSTEUNEN
Deze hoofdsteunen zijn passieve componenten die kunnen worden geactiveerd. Auto's met dit systeem kunnen niet eenvoudigweg aan de hand van markeringen worden geïdentificeerd, maar alleen door visuele inspectie van de hoofdsteun. De hoofdsteun zal zich in twee helften splitsen; de voorste helft bestaat uit zacht schuim en bekleding en de achterste helft uit decoratief kunststof.
Werking van de actieve hoofdsteunen
De controller van het veiligheidssysteem voor inzittenden bepaalt afhankelijk van de kracht of van het type botsing van achteren of de actieve hoofdsteunen moeten worden geactiveerd. Als activering noodzakelijk is bij een botsing van achteren, worden de actieve hoofdsteunen van zowel de bestuurders- als passagiersstoel geactiveerd.
Wanneer de actieve hoofdsteunen tijdens een botsing van achteren worden geactiveerd, schuift de voorste helft van de actieve hoofdsteun naar voren om de afstand tussen het achterhoofd van de inzittende en de actieve hoofdsteun zo klein mogelijk te maken. Dit systeem is ontworpen om bij bepaalde botsingen van achteren het risico van letsel bij de bestuurder en voorpassagier te voorkomen of te verlagen.
OPMERKING: De actieve hoofdsteunen kunnen wel of niet geactiveerd worden bij een frontale botsing of een botsing van opzij. Als echter tijdens een frontale botsing een secundaire botsing van achteren plaatsvindt, kunnen de actieve hoofdsteunen geactiveerd worden naargelang het soort botsing.
(afb. 132)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
209
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
WAARSCHUWING!
Alle inzittenden, inclusief de bestuurder, mogen de auto niet besturen en niet in de auto zitten totdat de hoofdsteunen in de juiste stand staan om het risico op nekletsel bij een aanrijding te minimaliseren.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 132)
Onderdelen van de actieve hoofdsteunen
1 — Voorste helft van de hoofdsteun (zacht schuim en bekleding)
2 — Rugleuning
3 — Achterste helft van de hoofdsteun (decoratief kunststof aan de achterzijde)
4 — Geleidestangen van de hoofdsteunen
OPMERKING: Raadpleeg de paragraaf "Actieve hoofdsteunen afstellen" in het hoofdstuk "De functies van uw auto" voor meer informatie over het correct afstellen en positioneren van de hoofdsteunen.
ACTIEVE HOOFDSTEUNEN
TERUGSTELLEN
Als de actieve hoofdsteunen tijdens een aanrijding geactiveerd zijn, moet u de hoofdsteunen voor de bestuurder en de voorpassagier terugstellen voordat u weer gaat rijden. Geactiveerde actieve hoofdsteunen herkent u aan het feit dat ze naar voren staan (zoals te zien is in stap drie van de procedure voor het terugstellen).
1. Pak de geactiveerde actieve hoofdsteun beet vanuit de achterbank. (afb. 133)
2. Plaats de handen in een comfortabele positie aan de bovenzijde van de geactiveerde actieve hoofdsteun.
3. Trek de steun eerst omlaag en vervolgens naar achteren richting de achterkant van de auto, en trek de steun daarna omlaag om het vergrendelmechanisme te activeren. (afb. 134) (afb. 135)
4. De voorste helft van de actieve hoofdsteun met zacht schuim en bekleding moet in de achterste helft met decoratief kunststof vergrendeld worden.
(afb. 136)
210
(afb. 133)
Plaats van de handen op actieve hoofdsteun
(afb. 134)
OPMERKING:
• Als u problemen ondervindt met het terugstellen van de actieve hoofdsteunen, neem dan contact op met een erkende dealer.
• Laat uit veiligheidsoverwegingen de actieve hoofdsteunen controleren door een specialist bij een erkende dealer.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 135)
Bekijk de onderstaande tabel
A — Beweging omlaag
B — Beweging naar achteren
C — Laatste beweging omlaag om het vergrendelmechanisme te activeren
INHOUD
211
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
ACTIEF MOTORKAPSYSTEEM
Het actieve motorkapsysteem is bedoeld om de bescherming van voetgangers te verhogen door de motorkap van de auto omhoog te laten springen bij een aanrijding van een voetganger of object. Het systeem wordt automatisch geactiveerd wanneer de auto binnen een gespecificeerd snelheidsbereik rijdt. Het systeem moet een verscheidenheid aan voetgangers kunnen detecteren, waardoor het ook mogelijk is dat andere aangereden objecten het actieve motorkapsysteem in werking stellen.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Sensoren en regeleenheden voor activering
De elektronische voetgangersbeschermingsmodule
(EPPM) bepaalt of de actuatoren bij een frontale aanrijding geactiveerd moeten worden. Op basis van de signalen van de botsingsensoren bepaalt de EPPM voor inzittenden wanneer de actuatoren geactiveerd worden. De botsingsensoren bevinden zich bij de voorbumper. De EPPM bewaakt de gereedheid van de elektronische onderdelen van het actieve motorkapsysteem wanneer de contactschakelaar in de stand
START of ON/RUN staat. Als de sleutel zich in de stand LOCK, in de stand ACC, of buiten het contact bevindt, is het actieve motorkapsysteem niet ingeschakeld en zal de actieve motorkap niet geactiveerd worden.
De EPPM beschikt over een reservevoeding, waardoor de actuatoren ook geactiveerd kunnen worden wanneer de accu leeg is of is losgekoppeld.
ONDERHOUD VAN ACTIEF
MOTORKAPSYSTEEM
Als het systeem de actieve motorkap heeft geactiveerd of een storing in een van de onderdelen van het systeem detecteert, licht het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem op en verschijnt het bericht
INHOUD
(afb. 136)
Teruggestelde actieve hoofdsteun
212
"SERVICE ACTIVE HOOD" (onderhoud actieve motorkap noodzakelijk) op het scherm van het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC), indien aanwezig.
Een enkel geluidssignaal klinkt als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat branden na de eerste keer starten. De module bevat ook diagnosefuncties die het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem laten branden wanneer een storing wordt geconstateerd die het actieve motorkapsysteem zou kunnen beïnvloeden. De diagnose meldt eveneens de aard van het defect. Raadpleeg uw erkende dealer als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem brandt of als het bericht "SERVICE AC-
TIVE HOOD" (onderhoud actieve motorkap noodzakelijk) op het scherm van het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC) wordt weergegeven, indien aanwezig.
Als de actieve motorkap geactiveerd is, dient u de auto door een erkende dealer te laten repareren. De scharnieren van de motorkap moeten worden gerepareerd en de actuatoren moeten worden vervangen om de werking van het systeem te herstellen. Nadat de actieve motorkap is geactiveerd, kan de motorkap tijdelijke worden teruggezet door de achterrand boven de scharnieren omlaag te drukken, wanneer de inwendige druk van de actuatoren is afgelaten. De tijdelijke stand waarin de motorkap kan worden teruggezet, dient om
(afb. 137) het zicht over de motorkap bij vooruitrijden te verbeteren totdat de auto kan worden gerepareerd.
In de tijdelijke stand waarin de motorkap kan worden teruggezet, ligt de motorkap ongeveer 5 mm boven het oppervlak van de spatborden. De voorbumper kan de goede werking van het actieve motorkapsysteem beïnvloeden. De onderdelen van de voorbumper moeten op beschadigingen worden gecontroleerd en, indien nodig, worden vervangen na een frontale botsing, zelfs bij een botsing met lage snelheid.
OPMERKING: Na activering van de actieve motorkap dient de auto onmiddellijk naar een erkende dealer te worden gebracht.
(afb. 137)
Onderhoud van actieve motorkap
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
213
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Sluit ter voorkoming van mogelijke schade de achterzijde van de motorkap niet met kracht om deze in zijn stand terug te zetten. Druk de achterzijde van de motorkap omlaag tot een klik hoorbaar en voelbaar is (ongeveer 5 mm boven het spatbord). Dit moet voldoende zijn om beide terugzetmechanismen van de scharnieren van de motorkap vast te zetten.
WAARSCHUWING!
• Wanneer u het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel of het bericht "SERVICE ACTIVE
HOOD" (onderhoud actieve motorkap noodzakelijk) op het EVIC negeert, kan dat betekenen dat de actieve motorkap, en daarmee de bescherming van voetgangers, niet functioneert. Als het lampje niet gaat branden tijdens de gloeilampcontrole wanneer u de contactsleutel omdraait, blijft branden nadat u de auto hebt gestart of gaat branden tijdens het rijden, dient u een bezoek te brengen aan uw erkende dealer.
(Vervolgd)
INHOUD
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Wijzigingen aan onderdelen van het actieve motorkapsysteem kunnen tot gevolg hebben dat het systeem bij een aanrijding niet functioneert.
Breng geen wijzigingen in de onderdelen of bedrading aan. Breng geen wijzigingen aan in de voorbumper of de carrosseriestructuur en monteer geen andere voorbumpers of kappen.
• Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het actieve motorkapsysteem te repareren.Waarschuw
iedereen die aan uw auto werkt dat de auto is uitgerust met een actief motorkapsysteem.
• Probeer geen onderdelen van het actieve motorkapsysteem te wijzigen. De actieve motorkap kan per ongeluk omhoog schieten of mogelijk niet goed meer werken als deze is gewijzigd.
Breng de auto naar een erkende dealer voor reparaties aan de motorkap.
• Bestuurders moeten zich bewust zijn van voetgangers. Let altijd op voetgangers, dieren, andere voertuigen en obstakels. U bent verantwoordelijk voor de veiligheid en dient uw aandacht voortdurend op de omgeving te richten.Anders bestaat er een risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.
214
AANVULLEND VEILIGHEIDSSYSTEEM
(SRS)
COMPONENTEN VAN HET
AIRBAGSYSTEEM
Uw auto is mogelijk uitgerust met de volgende componenten van het airbagsysteem:
• Controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden
• Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
• Stuurwiel en stuurkolom
• Instrumentenpaneel
• Kniebescherming
• Geavanceerde frontairbags
• Aanvullende zijairbags
• Sensoren voor frontale en zijdelingse botsingen
• Gordelspanners
• Gespsluitingschakelaar voor veiligheidsgordels
GEAVANCEERDE FRONTAIRBAGS
Deze auto is ter aanvulling op de veiligheidsgordels voorzien van geavanceerde frontairbags voor zowel de bestuurder als de voorpassagier. De geavanceerde frontairbag voor de bestuurder bevindt zich in het midden van het stuurwiel. De geavanceerde frontairbag voor de passagier bevindt zich in het instrumentenpaneel, boven het handschoenenkastje. De airbagpanelen zijn voorzien van het opschrift SRS AIRBAG of
AIRBAG.
(afb. 138)
(afb. 138)
Locaties van de geavanceerde frontairbags en kniebescherming
1 - Geavanceerde frontairbags voor bestuurder en passagier
3 — Kniebescherming voor bestuurder
2 — Kniebescherming voor de passagier
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
215
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Als u tijdens het activeren van de geavanceerde frontairbag te dicht op het stuur of bij het instrumentenpaneel zit, kunt u ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen. Airbags hebben ruimte nodig om te worden opgeblazen.
Ga achterover zitten en strek uw armen zodanig dat u comfortabel het stuur en het instrumentenpaneel kunt bedienen.
• Plaats nooit een naar achter gericht kinderzitje voor een airbag. Als de geavanceerde frontairbag aan de passagierszijde wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of jonger, maar ook een kind in een kinderzitje tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Gebruik alleen een naar achter gericht kinderzitje in een auto met achterbank.
KENMERKEN GEAVANCEERDE
FRONTAIRBAGS
Het geavanceerde frontairbagsysteem bestaat uit airbags aan de bestuurderszijde en aan de passagierszijde die in meerdere stadia worden geactiveerd. Dit systeem reageert overeenkomstig de kracht en de aard van de botsing die worden vastgesteld door de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden. Deze controller ontvangt informatie van de sensoren voor frontale botsingen of van andere systeemcomponenten.
Het eerste opblaasmechanisme wordt onmiddellijk geactiveerd bij een botsing waarbij gebruik van de airbags noodzakelijk is. Een geringe opblazing wordt toegepast voor minder zware botsingen. Bij zwaardere botsingen wordt een krachtiger opblazing toegepast.
Deze auto is mogelijk uitgerust met een gespsluitingsschakelaar voor de veiligheidsgordel voor de bestuurdersstoel en/of de voorpassagiersstoel die registreert of de gordel is vastgegespt. Met deze gespsluitingschakelaar kan het niveau worden aangepast waarmee de geavanceerde frontairbags worden opgeblazen.
WAARSCHUWING!
• Er mogen geen voorwerpen op of nabij het airbagpaneel op het instrumentenpaneel of het stuur worden geplaatst, omdat deze letsel kunnen veroorzaken bij botsingen waarbij de airbags worden opgeblazen.
(Vervolgd)
216
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Plaats niets op of rond de airbagpanelen en probeer deze nooit handmatig te openen.Anders
is het mogelijk dat u de airbags beschadigt. Bovendien kunt u letsel oplopen doordat de airbags mogelijk niet meer functioneren. De beschermpanelen van de airbagkussens gaan alleen open als de airbags worden opgeblazen.
• Als u alleen op de airbags vertrouwt, kan dit bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel.De airbags werken in combinatie met uw veiligheidsgordel om u op de juiste wijze te beschermen. Bij sommige aanrijdingen worden de airbags niet opgeblazen. Draag uw veiligheidsgordels altijd, ook als uw auto is uitgerust met airbags.
WERKING GEAVANCEERDE
FRONTAIRBAGS
De geavanceerde frontairbags zijn ontworpen om extra bescherming te bieden, als aanvulling op de veiligheidsgordels. Geavanceerde frontairbags zijn niet bedoeld voor het verminderen van het risico op letsel bij botsingen van achteren, botsingen van opzij of over de kop slaan. De geavanceerde frontairbags worden niet bij alle frontale botsingen geactiveerd. Dit geldt ook voor sommige frontale botsingen die ernstige schade aan het voertuig tot gevolg hebben, zoals bepaalde aanrijdingen tegen palen, aanrijdingen waarbij de auto onder een vrachtwagen terechtkomt en aanrijdingen onder een hoek.
Daarentegen kunnen de geavanceerde frontairbags, afhankelijk van de aard van de botsing en de plaats waar de auto wordt geraakt, opgeblazen worden bij aanrijdingen die geringe schade aan de voorkant van het voertuig tot gevolg hebben, maar die aanvankelijk een grote afname van de snelheid veroorzaken.
Omdat airbagsensoren de vertraging van het voertuig in de loop van de tijd meten, zijn de snelheid van het voertuig en de schade op zichzelf geen goede indicatoren voor de noodzaak van het wel of niet opblazen van een airbag.
Veiligheidsgordels zijn bij alle ongevallen noodzakelijk voor uw bescherming en om uw lichaam in de juiste positie te houden, uit de buurt van een airbag die wordt opgeblazen.
De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden zendt een signaal naar de opblaasmodules wanneer een botsing wordt gedetecteerd waarbij de geavanceerde frontairbags moeten worden geactiveerd.
Een grote hoeveelheid niet-giftig gas wordt gegenereerd om de geavanceerde frontairbags op te blazen.
Het afdekpaneel op de stuurwielnaaf en op de rechterbovenzijde van het instrumentenpaneel komen los en
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
217
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN worden verwijderd terwijl de airbags volledig worden opgeblazen. De geavanceerde frontairbags worden binnen een oogwenk volledig opgeblazen. De airbags lopen vervolgens snel leeg terwijl ze de bestuurder en de voorpassagier bescherming bieden.
KNIEBESCHERMING
De kniebescherming helpt de knieën van de bestuurder en de voorpassagier te beschermen en hen correct te laten zitten bij het eventueel opblazen van de geavanceerde frontairbags.
AANVULLENDE ZIJAIRBAGS
Deze auto is voorzien van twee typen zijairbags:
1. Aanvullende zijairbags in de stoelen (SAB's): aan de buitenzijde van de voorstoelen. De zijairbags in de stoelen zijn gemarkeerd met het opschrift "SRS
AIRBAG" of "AIRBAG", dat in de buitenzijde van de stoelen is gestikt. (afb. 139)
De zijairbags kunnen helpen om het risico van letsel van inzittenden te beperken tijdens bepaalde zijdelingse botsingen en het over de kop slaan van de auto, als aanvulling op de potentiële letselreductie door de veiligheidsgordels en de constructie van de carrosserie.
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
• U mag nooit in de kniebeschermingen boren of snijden of deze op een andere manier bewerken.
• Monteer geen accessoires op de kniebeschermingen zoals alarmverlichting, audio-installaties,
27 MC-apparatuur, enz.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
218
(afb. 139)
Opschrift aanvullende zijairbags in de stoelen vóór
Als een zijairbag wordt geactiveerd, gaat de naad aan de buitenkant van de stoelbekleding open. De geactiveerde aanvullende zijairbag in de stoel komt via de stoelnaad naar buiten in de ruimte tussen de inzittende en het portier. De zijairbag beweegt zo snel en krachtig dat deze letsel kan veroorzaken wanneer de inzittende niet goed in de stoel zit, of wanneer zich voorwerpen bevinden in de ruimte waar de zijairbag wordt opgeblazen. Kinderen lopen een nog hoger risico van letsel door een geactiveerde airbag.
gen en het over de kop slaan van de auto, als aanvulling op de potentiële letselreductie door de veiligheidsgordels en de constructie van de carrosserie.
De gordijn-zijairbags worden naar beneden geactiveerd en bedekken de zijruiten. Een geactiveerde gordijn-zijairbag drukt de buitenrand van de bekleding opzij en bedekt de zijruit. De gordijn-zijairbags worden met een dermate grote kracht opgeblazen, dat ze u kunnen verwonden indien u niet naar behoren in de stoel zit of uw veiligheidsgordel niet naar behoren draagt, of indien er zich voorwerpen bevinden in het gebied waar de gordijn-zijairbags
WAARSCHUWING!
Gebruik geen aanvullende stoelhoezen en plaats geen voorwerpen tussen uzelf en de zijairbags. De werking van de airbags kan zo verslechteren en/of voorwerpen kunnen met kracht tegen u aan slaan en zo ernstig letsel veroorzaken.
2. Aanvullende gordijn-zijairbags (SABIC's): boven de zijruiten. Op de bekleding over de gordijn-zijairbags bevindt zich een label met het opschrift "SRS AIR-
BAG" of "AIRBAG". (afb. 140)
Gordijn-zijairbags kunnen het risico van hoofdletsel voor de buitenste inzittenden voor en achter helpen beperken. Gordijn-zijairbags kunnen het risico van letsel beperken tijdens bepaalde zijdelingse botsin-
(afb. 140)
Plaats van het label voor aanvullende gordijn-zijairbags
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
219
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD worden opgeblazen. Kinderen lopen een nog hoger risico van letsel door een geactiveerde airbag.
De gordijn-zijairbags kunnen helpen bij het beperken van het risico van gedeeltelijk of volledig uit de auto geslingerd worden van inzittenden dóór de zijruiten bij bepaalde zijdelingse botsingen of het over de kop slaan van de auto.
WAARSCHUWING!
• Uw auto is uitgerust met gordijnzijairbags aan de linker- en rechterzijde.
Stapel bagage of andere lading niet dermate hoog op dat het opblazen van de gordijnzijairbags wordt geblokkeerd. De bekleding boven de zijruiten waar de gordijn-zijairbags en het opblaaspad zich bevinden, moet vrij van obstakels blijven.
• Uw auto is uitgerust met uitgerust met gordijnzijairbags. Om de gordijn-zijairbags naar behoren te laten werken, geen accessoires in uw auto installeren die het dak kunnen veranderen.Voeg
later geen open dak toe aan uw voertuig. Monteer geen daktransportsystemen waarbij permanente bevestigingen nodig zijn (bouten of schroeven) voor montage op het autodak. Boor nooit in het autodak, om welke reden dan ook.
De SABIC's en SAB's ("zijairbags") zijn ontworpen om te worden geactiveerd bij bepaalde zijdelingse botsingen en het over de kop slaan van de auto. De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden ("ORC") bepaalt op basis van de aard en ernst van een zijdelingse botsing of het over de kop rollen van de auto, of de zijairbags moeten worden opgeblazen. Beschadiging van de auto is op zichzelf geen goede indicatie of activering van de zijairbags al dan niet vereist was.
Zijairbags vormen een aanvulling op de veiligheidsgordels. Zijairbags worden sneller opgeblazen dan u met uw ogen kunt knipperen. Inzittenden, waaronder kinderen, die tegen of heel dicht bij zijairbags zitten, kunnen ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen. Inzittenden, waaronder kinderen, dienen nooit tegen het portier, de zijruiten of het gebied waar de zijairbags worden opgeblazen aan te leunen of in slaap te vallen, ook niet als zij in een babyzitje of kinderzitje zitten.
Veiligheidsgordels (en kinderzitjes indien van toepassing) zijn bij alle ongevallen noodzakelijk voor uw bescherming. Ze houden u ook op uw plaats, uit de buurt van geactiveerde zijairbags. Voor de beste bescherming van de zijairbags, moeten inzittenden hun veiligheidsgordels naar behoren dragen en rechtop zitten met hun rug tegen hun stoel. Kinderen moeten naar behoren worden vastgegespt in een kinderzitje of zitverhoger, afgestemd op de grootte van het kind.
220
WAARSCHUWING!
• Zijairbags hebben ruimte nodig om te worden opgeblazen. Leun niet tegen het portier of het raam. Zit rechtop op het midden van de stoel.
• Als u zich tijdens het activeren te dicht bij de zijairbags bevindt, kunt u ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.
• Als u alleen op de zijairbags vertrouwt, kan dit bij een aanrijding leiden tot ernstig letsel. De zijairbags werken in combinatie met uw veiligheidsgordel om u op de juiste wijze te beschermen. Bij sommige aanrijdingen worden de zijairbags niet opgeblazen.
Draag altijd uw veiligheidsgordel, ook als uw auto is uitgerust met zijairbags.
OPMERKING: De airbagpanelen zijn in de interieurbekleding nauwelijks zichtbaar, maar springen open tijdens het opblazen van de airbag.
Zijdelingse botsingen
Bij zijdelingse botsingen kunnen de zijdelingsebotsingsensoren de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden helpen bij het bepalen van de juiste reactie op de botsingen. Het systeem is gekalibreerd om de zijairbags aan de zijde van de botsing van het voertuig te activeren bij botsingen waarbij bescherming van de inzittenden door zijairbags noodzakelijk is. Bij een zijdelingse botsing worden de zijairbags onafhankelijk geactiveerd; bij een botsing aan de linkerzijde worden alleen de zijairbags links geactiveerd en bij een botsing aan de rechterzijde alleen de zijairbags rechts.
De zijairbags worden niet bij alle zijdelingse botsingen geactiveerd, zoals sommige aanrijdingen onder bepaalde hoeken of bij bepaalde zijdelingse botsingen die geen invloed hebben op het interieur. De zijairbags kunnen worden geactiveerd tijdens botsingen onder een hoek of frontale botsingen, waarbij de geavanceerde frontairbags worden geactiveerd.
Over de kop slaan
De zijairbags zijn ontworpen om te worden geactiveerd bij bepaalde gevallen van over de kop slaan van de auto.
De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden bepaalt op basis van de aard en ernst van het over de kop rollen van de auto, of de zijairbags moeten worden opgeblazen. Beschadiging van de auto is op zichzelf geen goede indicatie of activering van de zijairbags al dan niet vereist was.
De zijairbags altijd geactiveerd wanneer de auto over de kop slaat. Het systeem voor detectie van over de kop slaan bepaalt of de automogelijk over de kop slaat en of activering noodzakelijk is. Bij langzamer over de
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
221
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD kop slaan van de auto worden mogelijk de gordelspanners aan weerszijden van de auto geactiveerd. Bij sneller over de kop slaan van de auto worden mogelijk de gordelspanners alsmede de aanvullende zijairbags in de stoelen en de gordijn-zijairbags aan weerszijden van de auto geactiveerd. Het systeem voor detectie van over de kop slaan kan ook de voorspanners van de veiligheidsgordels activeren, met of zonder de aanvullende zijairbags in de stoelen en de gordijn-zijairbags aan weerszijden van de auto, als de auto bijna over de kop slaat.
ALS EEN AIRBAG WORDT OPGEBLAZEN
Het ontwerp van de geavanceerde frontairbags is zodanig uitgevoerd, dat deze airbags na het opblazen onmiddellijk leeglopen.
OPMERKING: De front- en/of zijairbags worden niet bij alle botsingen opgeblazen. Dit houdt echter niet in dat het airbagsysteem niet werkt.
Bij een aanrijding waarbij de airbags worden opgeblazen, kan zich het volgende voordoen:
• Het materiaal van de airbag kan soms schaafwonden en/of een rode huid veroorzaken bij de inzittenden tijdens het opblazen van de airbags. De schaafwonden lijken op de wonden die u oploopt als u zich schaaft aan een touw, de vloerbedekking of op de vloer van een gymnastiekzaal. Deze schaafwonden worden niet veroorzaakt door contact met chemische stoffen. De schaafwonden zijn niet blijvend en genezen normaal gesproken snel. Als uw schaafwonden echter na enkele dagen nog niet zijn genezen of als u last hebt van blaren, raadpleeg dan onmiddellijk een arts.
• Wanneer de airbags leeglopen ziet u mogelijk zwevende stofdeeltjes die op rook lijken. Dit stof is een normaal bijproduct van het activeringsproces voor het niet-giftige opblaasgas. Deze zwevende stofdeeltjes kunnen de huid, ogen, neus of keel irriteren.
Spoel met koud water als u last hebt van geïrriteerde ogen of huid. Zorg voor frisse lucht bij neus- of keelirritaties. Raadpleeg uw huisarts als de irritatie blijvend is. Als deze deeltjes op uw kleding terechtkomen, volg dan de gebruikelijke wasvoorschriften van de kledingfabrikant om de kleding te reinigen.
Rijd niet in uw auto nadat de airbags zijn geactiveerd.
Als u dan opnieuw bij een aanrijding betrokken raakt, zullen de airbags geen enkele bescherming bieden.
222
WAARSCHUWING!
Eenmaal geactiveerde airbags en gordelspanners hebben geen enkel effect bij een volgende aanrijding. Laat de airbags, gordelspanners en het oprolmechanisme van de veiligheidsgordels onmiddellijk vervangen door een erkende dealer. U dient ook de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden te laten nakijken.
OPMERKING:
• De airbagpanelen zijn in de interieurbekleding nauwelijks zichtbaar, maar springen open tijdens het opblazen van de airbag.
• Na ieder ongeval dient de auto onmiddellijk naar een erkende dealer te worden gebracht.
UITGEBREID
ONGELUKKENRESPONSSYSTEEM
Bij een botsing zal de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden, als het communicatienetwerk en de voeding intact blijven en afhankelijk van de aard van de botsing, bepalen of het uitgebreide ongelukkenresponssysteem de volgende functies uitvoert:
• De brandstoftoevoer naar de motor afsluiten.
• De waarschuwingsknipperlichten inschakelen zo lang de accu werkt of totdat het contact wordt uitgezet.
• De interieurverlichting inschakelen zolang de accu werkt of totdat het contact wordt uitgezet.
• De portieren automatisch ontgrendelen.
RESETPROCEDURE VOOR SYSTEEM
Om de functies van het uitgebreide ongelukkenresponssysteem na een incident te resetten, moet u de contactschakelaar van de stand START of ON/RUN in de stand OFF zetten.
WAARSCHUWINGSLAMPJE VOOR HET
AIRBAGSYSTEEM
De airbags moeten gereed zijn om u te beschermen bij een botsing. De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden controleert de interne circuits en de bedrading van de elektrische componenten van het airbagsysteem.
De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden bewaakt de gereedheid van de elektronische onderdelen van het airbagsysteem wanneer de contactschakelaar in de stand START of ON/RUN staat.
Als de contactschakelaar in de stand OFF of ACC staat, is het airbagsysteem niet ingeschakeld en zullen de airbags niet worden opgeblazen
De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden beschikt over een reservevoeding, waardoor de
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
223
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES airbags ook geactiveerd kunnen worden wanneer de accu leeg is of is losgekoppeld.
De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden schakelt het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel in voor een zelftest gedurende vier tot acht seconden, wanneer de contactschakelaar voor het eerst in de stand
ON/RUN wordt gezet. Na de zelftest gaat het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem uit. Als de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden een storing in het systeem detecteert, gaat het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem knipperen of continu branden. Een enkel geluidssignaal klinkt om u te waarschuwen wanneer het lampje weer gaat branden na de eerste keer starten.
De controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden bevat ook diagnosefuncties die het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem in het instrumentenpaneel laten branden wanneer een storing wordt geconstateerd die het airbagsysteem zou kunnen beïnvloeden. De diagnose meldt eveneens de aard van het defect. Omdat het airbagsysteem zodanig is ontworpen dat het geen onderhoud vergt, raden wij u aan onmiddellijk een erkende dealer te raadplegen wanneer een van de volgende problemen zich voordoet.
INHOUD
• Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat niet vier tot acht seconden branden nadat u de contactschakelaar de eerste keer in de stand ON/
RUN hebt gezet.
• Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden na de periode van vier tot acht seconden.
• Het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem gaat af en toe branden of blijft branden tijdens het rijden.
OPMERKING: Als de snelheidsmeter, toerenteller of andere meters voor motorfuncties niet werken, is het mogelijk dat ook de controller van het beveiligingssysteem voor inzittenden niet werkt. In deze toestand zijn de airbags mogelijk niet gereed om u te beschermen.
Laat het airbagsysteem onmiddellijk controleren door een erkende dealer.
224
WAARSCHUWING!
Wanneer u het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel negeert,kan dat betekenen dat de airbags u bij een aanrijding niet beschermen. Als het lampje niet gaat branden tijdens de gloeilampcontrole wanneer u de contactsleutel omdraait, blijft branden nadat u de auto hebt gestart of gaat branden tijdens het rijden, dient u het defect onmiddellijk door uw erkende dealer te laten repareren.
ONDERHOUD VAN HET AIRBAGSYSTEEM
WAARSCHUWING!
• Wijzigingen aan onderdelen van het airbagsysteem kunnen tot gevolg hebben dat het systeem bij een aanrijding niet functioneert. U kunt letsel oplopen doordat de airbag niet werkt en u niet beschermt. Breng geen wijzigingen aan de onderdelen of bedrading aan en plak nooit badges of stickers op het afdekpaneel op het stuur of aan de rechterbovenzijde van het instrumentenpaneel. Breng geen wijzigingen aan in de voorbumper of de carrosseriestructuur en monteer geen treden of treeplanken.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Het is gevaarlijk zelf onderdelen van het airbagsysteem te repareren. Waarschuw iedereen die aan uw auto werkt dat de auto is uitgerust met een airbagsysteem.
• Probeer geen onderdelen van het airbagsysteem te wijzigen. De airbag kan per ongeluk worden opgeblazen of werkt mogelijk niet goed meer als deze is gewijzigd. Breng de auto naar een erkende dealer voor onderhoud aan het airbagsysteem. Breng de auto naar een erkende dealer als onderhoud nodig is aan de autostoel, waaronder het afdekpaneel en het kussen (ook voor het verwijderen of losdraaien/aantrekken van stoelbouten). Er mogen uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde stoelaccessoires worden gebruikt. Neem contact op met een erkende dealer als het airbagsysteem moet worden aangepast aan personen met een handicap.
EVENT DATA RECORDER (EDR)
Deze auto is uitgerust met een Event Data Recoder
(EDR). De belangrijkste taak van de EDR is het registreren van gegevens die duidelijk maken hoe een voertuigsysteem zich heeft gedragen bij aanrijdingen of bijna-aanrijdingen, zoals de activering van airbags of een botsing tegen een obstakel. De EDR is ontworpen om
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
225
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD kortstondig, meestal 30 seconden of korter, gegevens te registreren die verband houden met de dynamiek en veiligheidssystemen van de auto. De EDR in deze auto is ontworpen om gegevens te registreren die onder meer antwoord geven op de volgende vragen:
• Hoe hebben diverse systemen in uw auto zich gedragen?
• Waren de veiligheidsgordels van de bestuurder en passagier vastgegespt?
• Hoe ver (indien van toepassing) trapte de bestuurder het gas- en/of rempedaal in?
• Hoe snel reed de auto?
Deze gegevens kunnen bijdragen aan een beter inzicht in de omstandigheden waaronder botsingen en letsel ontstaan.
OPMERKING: De EDR-gegevens worden uitsluitend bij werkelijke ongevalsituaties. Onder normale rijomstandigheden registreert de EDR geen gegevens en er worden geen persoonlijke gegevens, zoals naam, geslacht, leeftijd en ongevallocatie geregistreerd. Het is echter wel mogelijk dat anderen, bijvoorbeeld de politie, de EDR-gegevens combineren met de persoonsgegevens die standaard worden opgevraagd na ongevallen.
Voor het uitlezen van de geregistreerde EDR-gegevens is toegang tot de auto of de EDR en speciale apparatuur nodig. Naast de fabrikant van de auto kunnen ook anderen die over deze speciale apparatuur beschikken, zoals de politie, de EDR-gegevens lezen indien zij toegang hebben tot de auto of de EDR.
KINDERZITJES - KINDEREN VEILIG
VERVOEREN
(afb. 141)
Iedereen in uw auto moet altijd een veiligheidsgordel dragen, ook baby's en kinderen. EG-richtlijn 2003/
20/EG vereist het juiste gebruik van beveiligingssysteem voor inzittenden in alle landen binnen de EU.
(afb. 141)
226
Kinderen korter dan 1,5 meter en van 12 jaar en jonger moeten altijd goed vastgegespt op de achterbank zitten, indien aanwezig. Statistieken tonen aan dat kinderen beter beschermd zijn wanneer ze op de achterbank zijn vastgegespt en niet op de voorstoelen.
ties en waarschuwingen in de gebruikershandleiding van het kinderzitje en op alle labels op het kinderzitje.
In Europa worden kinderzitjes gedefinieerd in richtlijn
ECE R44, die ze indeelt in vijf gewichtsklassen:
WAARSCHUWING!
Bij een aanrijding kan een nietvastgegespt kind als een projectiel naar voren worden geslingerd. Bij een aanrijding kan zo veel kracht nodig zijn om een baby op uw schoot te houden dat u het kind onmogelijk kunt vasthouden, hoe sterk u ook bent. De baby en andere inzittenden kunnen zo ernstig gewond raken. Voor elk kind in uw auto moet u het bijbehorende kinderzitje gebruiken, overeenkomend met de grootte van het kind.
Er zijn verschillende typen kinderzitjes in verschillende maten verkrijgbaar, van zitjes voor baby’s tot oudere kinderen die bijna groot genoeg zijn om een veiligheidsgordel voor volwassenen te dragen. Kinderen moeten zo lang mogelijk worden vervoerd met het gezicht naar achteren gericht; dit is de best beschermde positie voor een kind in het geval van een botsing. Lees altijd de handleiding van het kinderzitje om te controleren of het geschikt is voor het kind. Lees en volg alle instruc-
Klasse van kinderzitjes
Klasse 0
Klasse 0+
Klasse 1
Klasse 2
Klasse 3
Gewichtsklasse tot 10 kg tot 13 kg
9-18 kg
15-25 kg
22-36 kg
Kijk op het label van uw kinderzitje. Alle goedgekeurde kinderzitjes moeten zijn voorzien van een label met de typegoedkeuringsgegevens en de goedkeuringsmarkering. Het label moet permanent zijn bevestigd aan het kinderzitje. U mag dit label niet van het kinderzitje verwijderen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
227
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Zeer gevaarlijk! Plaats geen naar achteren gericht kinderzitje voor een actieve airbag. Lees ook de informatiestickers op de zonneklep en het portiersluitvlak.Activering van de airbag bij een ongeval kan leiden tot dodelijk letsel aan de baby, ongeacht de ernst van de botsing. Wij raden u aan kinderen altijd in een kinderzitje op de achterbank te voeren, de best beschermde positie in het geval van een aanrijding.
“UNIVERSELE” KINDERZITJES
De gegevens in de volgende paragrafen zijn voorbeelden van elk type universeel kinderzitje. Veel voorkomende installaties worden weergegeven. Monteer het kinderzitje altijd conform de meegeleverde instructies van de fabrikant van het kinderzitje.
klasse 0 en 0+
(afb. 142)
Veiligheidsdeskundigen raden aan om kinderen zo lang mogelijk naar achteren gericht in het voertuig te vervoeren. Kinderen tot 13 kg moeten worden vastgegespt in een naar achteren gericht kinderzitje, zoals afgebeeld op afbeelding A. Dit type kinderzitje ondersteunt het hoofd van het kind en oefent geen kracht uit op de nek bij een plotselinge vertraging of botsing.
228
Het naar achteren gerichte kinderzitje wordt tegengehouden door de veiligheidsgordels van het voertuig, zoals weergegeven op afb. A. Het kinderzitje beschermt het kind met zijn eigen vierpuntsgordel.
WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een naar achter gericht kinderzitje voor een airbag. Als de geavanceerde frontairbag aan de passagierszijde wordt opgeblazen, kan een kind van 12 of jonger, ook een kind in een kinderzitje tegen de rijrichting in, ernstig of dodelijk letsel oplopen.
• Gebruik alleen een naar achter gericht kinderzitje in een auto met achterbank.
(afb. 142)
Afb.A
Klasse 1
(afb. 143)
Kinderen met een gewicht tussen 9 kg en 18 kg kunnen worden vervoerd in een naar voren gericht zitje van klasse 1, zoals afgebeeld in afb. B. Dit type kinderzitje is geschikt voor oudere kinderen die te groot zijn voor een kinderzitje van klasse 0 of 0+.
Klasse 2
(afb. 144)
Kinderen met een gewicht van 15 kg tot 25 kg die te groot zijn voor kinderzitjes van klasse 1, kunnen gebruik maken van een kinderzitje van klasse 2.
Zoals weergegeven in afb. C, zorgt het kinderzitje van klasse 2 ervoor dat de positie van het kind juist is ten aanzien van de veiligheidsgordel, zodat de schoudergordel over de borst van het kind loopt en niet over zijn nek en zodat de heupgordel strak over het bekken loopt en niet over de buik.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 143)
Afb. B
(afb. 144)
Afb. C
INHOUD
229
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Klasse 3
(afb. 145)
Kinderen met een gewicht van 22 kg tot 36 kg die lang genoeg zijn om een veiligheidsgordel voor volwassenen te gebruiken, kunnen gebruik maken van een kinderzitje van klasse 3. Kinderzitjes van klasse 3 zorgen ervoor dat de heupgordel op het bekken van het kind rust. Het kind moet lang genoeg zijn, zodat de schouderriem over zijn borst valt en niet over zijn nek.
Afb. D toont een voorbeeld van een kinderzitje van klasse 3 waarin het kind op de juiste manier op de achterbank zit.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Kinder- of babyzitjes verliezen hun werking wanneer ze onjuist zijn aangebracht. Het kan losschieten bij een aanrijding.
Het kind kan daardoor ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen. Volg daarom bij het aanbrengen van een kinderzitje nauwgezet de aanwijzingen van de fabrikant.
• Nadat een kinderzitje in het voertuig is gemonteerd, zet de autostoel niet naar voren of naar achteren, omdat hierdoor de bevestigingen van het kinderzitje los kunnen raken. Verwijder het kinderzitje voordat de stand van de autostoel wordt versteld.Wanneer de autostoel is afgesteld, brengt u het kinderzitje weer aan.
• Wanneer u het kinderzitje niet gebruikt, zet u het vast met de veiligheidsgordel of de ISOFIXankerpunten, of haalt u het kinderzitje uit de auto. Laat het zitje nooit los in de auto liggen. Bij een noodstop of ongeval kan het zitje de inzittenden of de rugleuningen van de stoelen raken en ernstig letsel veroorzaken.
INHOUD
(afb. 145)
230
Afb. D
GEÏNTEGREERDE ZITVERHOGER (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
De geïntegreerde zitverhoger bevindt zich op de plaatsen bij het raam op de tweede zitrij. De zitverhoger is bedoeld voor kinderen met een lichaamsgewicht tussen 22 en 39 kg en een lengte van 119 tot 145 cm.
Volg de onderstaande stappen om het kind op de zitverhoger te zetten:
1. Om de geïntegreerde zitverhoger te kunnen gebruiken dient u de tweede zitrij volledig naar achteren te schuiven. OPMERKING: de bank op de tweede zitrij met geïntegreerde zitverhoger moet volledig naar achteren blijven staan tijdens gebruik.
2. Trek de lus naar voren om de vergrendeling en de zitting los te maken. (afb. 146)
3. Licht het stoelkussen op en duw het naar achteren om het in de verhogingsstand vast te zetten.
(afb. 147)
4. Zet het kind rechtop in de stoel met de rug stevig tegen de rugleuning.
5. Pak de gordelgesp en trek de autogordel uit.
6. Schuif de gordelgesp op de gordelband naar boven tot de autogordel om de heupen van het kind kan worden vastgemaakt. OPMERKING: leg het heupgedeelte van de gordel laag over de heupen en trek de gordel zo strak mogelijk aan.
(afb. 146)
Ontgrendellus
(afb. 147)
Zitverhoger
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
231
UW AUTO
VEILIGHEID
7. Wanneer de gordel lang genoeg is, plaatst u de gesp in de gespsluiting tot u een klik hoort. (afb. 148)
8. Om de speling uit de heupgordel te verwijderen trekt u het schoudergedeelte van de gordel naar boven.
9. Om de gordel los te maken drukt u op de rode knop op de gespsluiting.
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
Voordat u de stoel in gebruik neemt, moet u eerst de zitting goed vastzetten.
Anders is de zitting niet voldoende stabiel voor kinderzitjes en/of de andere inzittenden. Wanneer de zitting niet goed is vergrendeld, kan dit leiden tot ernstig letsel.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 148)
Het juiste gebruik van de veiligheidsgordel
232
GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN
VOOR GEBRUIK VAN UNIVERSELE
KINDERZITJES
In de volgende tabel is de geschiktheid, volgens de
Europese richtlijn 2000/3/EG, van iedere positie van de passagiersstoel voor het aanbrengen van universele kinderzitjes afgebeeld:
Gewicht Voorstoel passagierszijde
X U
Zitplaats (of andere plaats)
Achterbank buitenzijde
Achterbank midden
N.v.t.
Tweede zitrij buitenzijde
U Groep 0 — tot
10 kg
Groep 0+ — tot
13 kg
Groep 1 – 9 tot
18 kg
Groep II – 15 tot
25 kg
Groep III – 22 tot
36 kg
X
X
X
X
U
U
U
U
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
U
U
U
U
Legenda voor letters in bovenstaande tabel
U = Geschikt voor universele kinderzitjes, goedgekeurd voor het gewicht
X = Zitpositie niet geschikt voor kinderen in deze gewichtsklasse
Tweede zitrij midden
U
U
U
U
U
UW AUTO
VEILIGHEID
INHOUD
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
233
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Veiligheidsgordels voor oudere kinderen
Kinderen langer dan 1,50 m mogen veiligheidsgordels gebruiken in plaats van kinderzitjes.
Gebruik deze eenvoudige test van 5 stappen om te bepalen of de gordel het kind goed past of nog niet en er een kinderzitje van groep 2 of 3 moet worden gebruikt om de veiligheidsgordel beter passend te maken:
1. Kan het kind helemaal naar achteren tegen de achterkant van de stoel zitten?
2. Buigen de knieën van het kind comfortabel over de voorkant van de stoel - terwijl het nog steeds helemaal naar achteren zit?
3. Loopt de schoudergordel over de schouder van het kind tussen de nek en de arm in?
4. Bevindt het heupgedeelte van de veiligheidsgordel zich zo laag mogelijk, en raakt het de dijbenen van het kind en niet de maag?
5. Kan het kind gedurende de hele reis in deze houding blijven zitten?
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Als het antwoord op een van deze vragen "nee" is, moet het kind nog een kinderzitje van groep 2 of 3 gebruiken in deze auto. Als het kind de driepuntsgordel gebruikt, moet u regelmatig controleren of de gordel goed past en moet u controleren of veiligheidsgordel goed is vastgegespt. Door de bewegingen van het kind kan de gordel een foutieve positie aannemen. Als de schoudergordel het gezicht of de hals raakt, plaats het kind dan verder naar het midden van de auto, of gebruik een zitverhoger om te zorgen dat de veiligheidsgordel goed op het lichaam van het kind rust.
WAARSCHUWING!
Sta nooit toe dat een kind de schoudergordel onder de arm door of achter de rug langs draagt. Bij een botsing beschermt de schoudergordel een kind niet op de juiste wijze, wat kan resulteren in ernstig letsel of zelfs de dood tot gevolg hebben. Een kind dient altijd zowel het heup- als het schoudergedeelte van de veiligheidsgordel correct te dragen.
INHOUD
234
ISOFIX-systeem voor kinderzitjes
(afb. 149)
Uw auto is uitgerust met het zogeheten ISOFIXbevestigingssysteem voor kinderzitjes. Met dit systeem kunnen ISOFIX-kinderzitjes worden geïnstalleerd zonder gebruik van de veiligheidsgordels van de auto. Het
ISOFIX-systeem is uitgerust met twee lage ankerpunten, die zich aan de achterzijde van de zitting bevinden, op het punt waar deze samenkomt met de rugleuning, en een bovenste ankerpunt achter de zitplaats.
In afb. B wordt een voorbeeld van een universeel
ISOFIX-kinderzitje voor gewichtsklasse 1 getoond.
ISOFIX-kinderzitjes zijn ook leverbaar voor de overige gewichtsklassen.
ZOEKEN VAN DE ONDERSTE ISOFIX-
ANKERPUNTEN
De onderste ankerpunten zijn ronde stangen die tussen de rugleuning en de zitting zijn aangebracht. Deze zijn nog net zichtbaar wanneer u tegen de zitting steunt om het kinderzitje te installeren. U voelt deze stangen wanneer u met uw vinger langs de rand gaat waar rugleuning en zitting samenkomen.
(afb. 150)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 149)
(afb. 150)
Onderste ISOFIX-ankerpunten
INHOUD
235
BOVENSTE ANKERPUNTEN VOOR
BEVESTIGINGSBAND ZOEKEN
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
(afb. 151)
Achter elke zitplaats in de tweede rij bevinden zich ankerpunten voor bevestigingsbanden, dicht bij de vloer.
ISOFIX-kinderzitjes worden uitgerust met een stijve stang aan elke kant. Ze zijn allebei voorzien van een koppelstuk voor bevestiging van het onderste ankerpunt en een manier om de aansluiting op het ankerpunt strak te trekken. In de rijrichting geplaatste kinderzitjes en sommige tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes zijn mogelijk ook voorzien van een bevestigings-
NOODGE-
VALLEN band. De bevestigingsband heeft een haak aan het uiteinde om aan het bovenste ankerpunt te bevestigen en een manier om de riem strak te trekken nadat deze aan het ankerpunt is bevestigd.
ISOFIX MIDDELSTE ZITPLAATS:
Deze auto heeft 5 onderste ISOFIX-ankerpunten op de achterbank. Ankerpunten A en B worden gebruikt op de buitenste zitplaats rechts achterin (1). Ankerpunten
D en E worden gebruikt op de buitenste zitplaats links achterin (3). Ankerpunten B en C worden gebruikt op de middelste zitplaats (2). ISOFIX-kinderzitjes mogen niet met de ankerpunten C en D worden aangebracht.
Die ankerpunten zijn in uw auto niet geschikt voor
ISOFIX.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 151)
Locaties van de ankerpunten voor bevestigingsbanden
236
U kunt maximaal twee kinderzitjes tegelijkertijd met het ISOFIX-systeem plaatsen. Als u drie kinderzitjes aanbrengt, moet u de veiligheidsgordel gebruiken om het middelste kinderzitje aan te brengen. U kunt dan de
ISOFIX-verankeringen voor ankerpunt (1) en (3), of de veiligheidsgordel van de auto, gebruiken om de kinderzitjes op de buitenste zitplaatsen aan te brengen.
(afb. 152)
Opties voor het aanbrengen van twee kinderzitjes met de ISOFIX-ankerpunten in deze auto:
1. Rechter en linker buitenste zitplaatsen achterin (1 en 3): plaats de kinderzitjes op de rechter en linker buitenste zitplaatsen achterin met behulp van de onderste ankerpunten A en B, en D en E. Gebruik ankerpunt C van de middelste zitplaats niet. Als de kinderzitjes de gordelband en gespsluiting van de middelste veiligheidsgordel niet blokkeren, mag de middelste veiligheidsgordel worden gebruikt om een inzittende of een kinderzitje op de middelste zitplaats te beschermen.
2. Linker buitenste en middelste zitplaats (3 en 2): plaats het eerste kinderzitje op de linker buitenste zitplaats met behulp van de onderste ankerpunten
D en E. Breng het tweede kinderzitje aan met behulp van de middelste ankerpunten B en C. Gebruik niet het buitenste ankerpunt A dat zich het dichtst bij het tegenoverliggende portier bevindt.
Gebruik de resterende rechter buitenste zitplaats
(1) niet voor een inzittende. Het middelste kinderzitje blokkeert dan de gespsluiting van de veiligheidsgordel voor deze plaats.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 152)
237
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Gebruik de ankerpunten B en C voor het aanbrengen van een ISOFIXkinderzitje op de middelste zitplaats van de achterbank (2). ISOFIX-kinderzitjes mogen niet met de ankerpunten C en D worden aangebracht. Die ankerpunten zijn in uw auto niet geschikt voor
ISOFIX.
• Als een kinderzitje in het midden (2) wordt geplaatst, blokkeert de gespsluiting van de veiligheidsgordel de onbezette stoel aan de rechterbuitenzijde (1). Gebruik deze stoel dan niet voor een andere inzittende.
• Gebruik nooit hetzelfde lage verankeringspunt om meer dan één kinderzitje aan te brengen.
• Als u drie kinderzitjes naast elkaar aanbrengt, moet u de veiligheidsgordel en de middelste gordelverankering voor de middenstoel gebruiken. U kunt dan de ISOFIX-ankerpunten of de veiligheidsgordel van de auto gebruiken om de kinderzitjes aan de buitenzijde aan te brengen.Zie "Het
ISOFIX-kinderzitje installeren" voor algemene installatie-instructies.
GESCHIKTHEID VAN PASSAGIERSSTOELEN
VOOR GEBRUIK VAN ISOFIX-
KINDERZITJES
De onderstaande tabel bevat de verschillende installatiemogelijkheden voor ISOFIX-kinderzitjes op stoelen die zijn uitgerust met ISOFIX-ankerpunten conform de
Europese standaard ECE 16.
INHOUD
238
Gewichtsklasse
Maatcategorie
Bevestiging
Reiswieg
0 — tot
10 kg
0+ — tot
13 kg
F
G
E
E
D
C
ISO/L1
ISO/L2
(1)
ISO/R1
(1)
ISO/R1
ISO/R2
ISO/R3
(1)
Tabel ISOFIX-posities
Voorstoel passagierszijde
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Achterbank buitenzijde
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Achterbank midden
X
X
X
Zitplaatsen rechts en links aan het raam op de tweede zitrij
**IUF / X
X / **IUF
X
*IUF /
*IUF
X
*IUF /
*IUF
*IUF /
*IUF
*IUF /
*IUF
X
Tweede zitrij midden
**IUF
X
X
*IUF
X
*IUF
*IUF
*IUF
X
Andere plaatsen
X
X
X
X
X
X
X
X
X
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
239
Tabel ISOFIX-posities
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Gewichtsklasse
Maatcategorie
Bevestiging
Voorstoel passagierszijde
Achterbank buitenzijde
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
I – 9 tot
18 kg
D
C
B
B1
A
ISO/R2
ISO/R3
ISO/F2
ISO/F2X
ISO/F3
(1)
(1)
X
X
X
X
X
X
X
SERVICE EN
ONDERHOUD
II – 15 tot
25 kg
III – 22 tot
36 kg
(1) X
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Legenda voor letters in bovenstaande tabel
(1) = Als kinderzitjes geen ISO/XX-identificatie hebben
(A t/m G) voor het desbetreffende gewicht, moet de autofabrikant aangeven welke voertuigspecifieke
ISOFIX-kinderzitjes geschikt zijn voor de posities.
X
X
X
X
X
X
X
X
Achterbank midden
X
X
X
X
X
X
X
X
Zitplaatsen rechts en links aan het raam op de tweede zitrij
*IUF /
*IUF
*IUF /
*IUF
IUF / IUF
IUF / IUF
IUF / IUF
X
X
X
Tweede zitrij midden
*IUF
*IUF
IUF
IUF
IUF
X
X
X
Andere plaatsen
X
X
X
X
X
X
X
X
IUF = Geschikt voor voorwaarts gerichte universele
ISOFIX-kinderzitjes die zijn goedgekeurd voor het desbetreffende gewicht.
X = ISOFIX-positie niet geschikt voor ISOFIXkinderzitjes voor dit gewicht en/of van deze maat.
240
*IUF = Met de stoel midden op de glijrails moet de rugleuning zo worden afgesteld dat deze niet in aanraking komt met het kinderzitje.
**IUF = De F & G reiswieg kan alleen worden geplaatst als het cabrioletdak is geopend.
Volg altijd de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje op wanneer u uw kinderzitje aanbrengt. Niet alle kinderzitjes worden geïnstalleerd volgens de beschrijving in deze handleiding. Wanneer u kiest voor een universeel
ISOFIX-kinderzitje, dan maakt u uitsluitend gebruik van goedgekeurde kinderzitjes met de markering ECE R44 (uitgave R44/03 of superieur) "Universal ISOFIX".
EEN ISOFIX-KINDERZITJE INSTALLEREN:
1. Maak het verstelmechanisme aan de onderste koppelstukken en aan de bevestigingsband van het kinderzitje los, zodat u de koppelstukken gemakkelijker aan de ankerpunten in de auto kunt vastmaken.
2. Plaats het kinderzitje tussen de lage ankerpunten voor die zitplaats in. Voor sommige zitplaatsen op de tweede rij, moet u misschien de rugleuning verstellen of de hoofdsteun omhoog klappen zodat het kinderzitje beter past. Als de achterbank naar voren en naar achteren kan worden verplaatst in de auto, kunt u deze in de achterste stand zetten om ruimte te maken voor het kinderzitje. U kunt ook de voorstoel naar voren zetten om ruimte voor het kinderzitje te maken.
3. Bevestig de koppelstukken van het kinderzitje aan de onderste ankerpunten bij de gekozen zitplaats.
4. Als het kinderzitje is voorzien van een bevestigingsband, sluit deze aan op het bovenste ankerpunt. Zie de paragraaf "Installeren van kinderzitjes met het bovenste ankerpunt" voor aanwijzingen voor de bevestiging van een ankerpunt voor de bevestigingsband.
5. Trek alle banden aan terwijl u het kinderzitje naar achteren en omlaag tegen de zitting drukt. Trek de banden strak volgens de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje.
6. Test of het kinderzitje stevig vastzit door het kinderzitje bij de gordelopening naar achteren en naar voren te trekken. Het mag niet meer dan 25 mm in alle richtingen bewegen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
241
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Onjuiste bevestiging aan de ISOFIXverankeringspunten kan ertoe leiden dat het kinderzitje niet goed functioneert. Het kind kan daardoor ernstig of zelfs dodelijk letsel oplopen.Volg daarom bij het aanbrengen van een kinderzitje nauwgezet de aanwijzingen van de fabrikant.
• De bevestigingen van kinderzitjes zijn ontworpen om alleen de last van op de juiste wijze aangebrachte kinderzitjes te weerstaan. In geen geval mogen ze worden gebruikt als veiligheidsgordels voor volwassenen, voor huisdieren of om andere voorwerpen of apparatuur in de auto vast te maken.
• Plaats het kinderzitje wanneer het voertuig stilstaat. Het ISOFIX-kinderzitje is correct bevestigd aan de steunen wanneer u een klik hoort.
INSTALLEREN VAN KINDERZITJES MET
HET BOVENSTE ANKERPUNT:
1. Kijk achter de zitplaats waar u van plan bent het kinderzitje te installeren om het ankerpunt te vinden. U moet mogelijk de stoel naar voren bewegen om beter bij de ankerpunten te komen. Als er geen bovenste ankerpunt is voor de zitplaats, verplaats het kinderzitje dan naar een andere plaats in de auto als er een beschikbaar is. (afb. 153)
2. Leid de bevestigingsband volgens de kortste weg vanaf het ankerpunt naar het kinderzitje. Als uw auto is uitgerust met verstelbare hoofdsteunen achterin, trek de hoofdsteun dan omhoog en leid, indien mogelijk, de bevestigingsband onder de hoofdsteun tussen de twee stangen door. Als dit niet mogelijk is, laat dan de hoofdsteun zakken en leid de bevestigingsband langs de buitenzijde van de hoofdsteun.
(afb. 153)
Hendel stoelrail
242
3. Bevestig de haak van de bevestigingsband van het kinderzitje vast aan het bovenste ankerpunt zoals weergegeven in de afbeelding. (afb. 154)
4. Trek de bevestigingsband strak volgens de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje.
WAARSCHUWING!
• Als een bevestigingsband verkeerd is vastgemaakt, zal het kind het hoofd misschien te veel kunnen bewegen en kan het kind letsel oplopen. Gebruik alleen de verankeringspunten direct achter het kinderzitje om de bovenste bevestigingsband van het kinderzitje vast te maken.
• Als uw auto is uitgerust met een meerdelige achterbank, moet u zorgen dat de bevestigingsband bij het verwijderen van de speling in de gordel niet in de opening tussen de rugleuningen glijdt.
WAARSCHUWING!
De eigenaarshandleiding van het kinderzitje biedt instructies voor het aanbrengen van het kinderzitje met behulp van de veiligheidsgordel. Lees deze instructies voor het installeren van het kinderzitje en volg deze op de juiste wijze op.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 154)
Bevestigingsband van achterbank vastmaken
INHOUD
243
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Vervoer van huisdieren
Een huisdier kan letsel oplopen als een frontairbag wordt opgeblazen. Een niet-aangelijnd huisdier kan bij een noodstop of aanrijding als een projectiel door de auto worden geslingerd en letsel oplopen of een passagier verwonden.
Huisdieren moeten aangelijnd meerijden op de achterbank of in een speciale reismand die is bevestigd met de veiligheidsgordels.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
VEILIGHEIDSTIPS
Passagiers vervoeren
VERVOER NOOIT PASSAGIERS IN DE LAAD-
RUIMTE.
WAARSCHUWING!
• Laat nooit kinderen of dieren achter in een geparkeerde auto bij warm weer. De warmte in het interieur kan ernstige gezondheidsproblemen veroorzaken en zelfs dodelijk zijn.
• Het is zeer gevaarlijk om tijdens het rijden personen te vervoeren in de laadruimte. Bij een ongeval lopen personen in deze ruimte een groter risico op ernstig of dodelijk letsel.
• Vervoer geen personen in een ruimte van de auto die niet is voorzien van stoelen en veiligheidsgordels.
• Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit en op de juiste wijze de veiligheidsgordel draagt.
(Vervolgd)
INHOUD
244
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Bij modellen voor zeven passagiers wordt het rijden met de tweede zitrij in de instap/uitstapstand (zitting naar boven geklapt en stoel naar voren geschoven) afgeraden omdat deze stand alleen bedoeld is om de toegang tot de derde zitrij te vergemakkelijken. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
• Bij modellen voor zeven passagiers mag er niemand op de derde zitrij plaatsnemen als de rugleuningen van de tweede zitrij zijn neergeklapt.
Bij een botsing zouden de inzittenden onder de autogordel kunnen glijden en ernstig of dodelijk letsel kunnen oplopen.
Uitlaatgas
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken of zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide (CO), een kleuren geurloos gas. Het inademen ervan kan bewusteloosheid en vergiftiging veroorzaken. Volg de volgende veiligheidsvoorschriften om het inademen van koolmonoxide te vermijden:
• Laat de motor niet langer in een gesloten garage of ruimte draaien dan noodzakelijk is om de auto te verplaatsen.
• Wanneer u met open kofferdeksel/achterklep/ achterportieren moet rijden, zorg er dan voor dat alle ramen gesloten zijn en dat de BLOWERschakelaar van de klimaatregeling in een hoge stand staat. Schakel de recirculatiestand NIET in.
• Als u in een geparkeerde auto moet zitten met een draaiende motor, stel dan de verwarming of de koeling zodanig af dat er buitenlucht in de auto wordt aangezogen. Zet de aanjager op een hoog toerental.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
245
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
De beste bescherming tegen koolmonoxidevergiftiging is een goed onderhouden uitlaatsysteem.
Wanneer u merkt dat het uitlaatgeluid is veranderd, uitlaatgassen in de auto ruikt of als de onder- of achterzijde van de auto is beschadigd, is er mogelijk sprake van lekkage in het uitlaatsysteem. Laat een vakbekwame monteur het volledige uitlaatsysteem en de naburige carrosseriedelen controleren op breuk, schade, slijtage of verplaatsingen. Open naden of losse verbindingen kunnen ertoe leiden dat uitlaatgassen binnendringen in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook altijd controleren wanneer de auto op een hefbrug wordt gezet voor het verversen van smeervet of olie.
Laat indien nodig onderdelen vervangen.
Aanbevolen veiligheidscontroles in de auto
Veiligheidsgordels
Controleer regelmatig de autogordels op scheuren, rafels en losse delen. Laat beschadigde onderdelen onmiddellijk vervangen. Probeer niet zelf de gordels aan te passen of uit elkaar te halen.
De gordelsystemen voorin moeten na een aanrijding worden vervangen. Gordelsystemen achterin moeten na een aanrijding direct worden vervangen als ze zijn beschadigd (oprolmechanisme verbogen, scheuren in de gordel, enz.). Wanneer er ook maar enige twijfel bestaat over de toestand van de gordels of de rolautomaten, laat de gordel dan vervangen.
Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Nadat het contact voor het eerst aan is gezet, zou het lichtje ter controle van het gloeilampje moeten aangaan en aan blijven gedurende ongeveer vier tot zes seconden. Als het LED-lichtje niet aan gaat bij het starten of het blijft aan, knippert of gaat aan tijdens het rijden, dan moet u het systeem laten nakijken bij een erkende dealer.
Ontdooi-inrichting
Controleer de werking door de ontdooistand te selecteren en de aanjager in een hoge stand te zetten. U moet nu de lucht kunnen voelen die langs de voorruit geblazen wordt. Bezoek uw erkende dealer als de ontdooi-inrichting niet werkt.
Veiligheidsinformatie over vloermatten
Plaats uitsluitend vloermatten die overeenkomen met de afmetingen van de voetruimte van uw auto. U mag alleen vloermatten gebruiken die het gebied rondom de pedalen vrijlaten en stevig vastzitten, zodat de matten niet kunnen verschuiven, de beweging van de pedalen kunnen belemmeren of de veilige besturing van uw auto op een andere manier kunnen hinderen.
246
WAARSCHUWING!
Als de pedalen niet vrij kunnen bewegen, kunt u de controle over de auto verliezen, waardoor gevaar voor ernstig letsel ontstaat.
• Controleer altijd of de vloermatten op de juiste wijze zijn vastgemaakt aan de bevestigingspunten voor de matten.
• Plaats nooit vloermatten of andere vloerbedekkingen die u niet op de juiste wijze kunt vastmaken en voorkom te allen tijde dat de matten verschuiven, de beweging van de pedalen belemmeren of de besturing van de auto op een andere manier hinderen.
• Plaats nooit vloermatten of andere vloerbedekkingen over reeds aanwezige vloermatten.
Extra vloermatten en andere vloerbedekkingen verkleinen de ruimte voor de pedalen en belemmeren daardoor de beweging van de pedalen.
• Controleer regelmatig of de matten nog correct zijn bevestigd. Matten die zijn verwijderd om te worden gereinigd, moeten altijd op de juiste wijze opnieuw worden geplaatst en vastgemaakt.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Voorkom te allen tijde dat er tijdens het rijden voorwerpen kunnen vallen in de voetruimte van de bestuurder. Deze voorwerpen kunnen beklemd raken onder het rem- en gaspedaal, waardoor u de controle over de auto verliest.
• Bevestigingspunten moeten, indien nodig, op de juiste wijze worden aangebracht als deze niet af fabriek aanwezig zijn. Als de vloermatten niet op de juiste wijze worden geplaatst of bevestigd, kan de beweging van het rem- en gaspedaal worden belemmerd, waardoor u de controle over de auto verliest.
Veiligheidscontroles buiten de auto
Banden
Controleer de banden op overmatige of ongelijkmatige slijtage. Controleer de banden op stenen, spijkers, glas of andere voorwerpen die in het loopvlak of de wang vast zijn blijven zitten. Controleer het loopvlak op sneden en scheuren. Controleer de wangen op sneden, scheuren en bobbels. Controleer of de wielmoeren stevig zijn aangedraaid. Controleer de bandenspanning
(met inbegrip van het reservewiel) wanneer de banden koud zijn.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
247
UW AUTO
VEILIGHEID
Verlichting
Laat iemand de werking van de rem- en buitenverlichting controleren terwijl u in de auto de verlichting bedient. Controleer de controlelampjes voor de richtingaanwijzers en het grootlicht op het instrumentenpaneel.
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Portiersloten
Controleer of de portieren goed sluiten en worden vergrendeld.
Vloeistoflekkage
Kijk na een nacht parkeren onder de auto. Controleer op brandstof-, koelvloeistof-, olie- of andere vloeistoflekkage. Ook als u een benzinelucht ruikt of lekkage van brandstof, stuurbekrachtigingsvloeistof (voor bepaalde uitvoeringen/landen) of remvloeistof vermoedt, moet de oorzaak worden opgespoord en onmiddellijk worden verholpen.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
248
STARTEN EN RIJDEN
AANBEVELINGEN VOOR INRIJDEN STARTPROCEDURES
De motor en aandrijflijn (overbrenging en as) van uw auto vereisen geen lange inrijperiode.
Rijd de eerste 500 km rustig. Na de eerste 100 km kunt u het beste een snelheid tot 80 à 90 km/u aanhouden.
Doe het volgende voordat u uw auto start: stel uw stoel in, stel de binnen- en buitenspiegels in, doe uw veiligheidsgordel om en verzoek eventuele passagiers ook hun veiligheidsgordel om te doen.
Terwijl u met constante snelheid rijdt, vormt nu en dan kort accelereren met plankgas, binnen de grenzen van de geldende verkeersregels, een goede bijdrage tot het inrijden. Accelereren met plankgas in een lage versnelling kan schadelijk zijn en moet worden vermeden.
De transmissieolie die de fabriek in de motor heeft aangebracht, is een energiebesparend smeermiddel van een hoge kwaliteit. Houd bij het verversen van de olie rekening met de het te verwachten klimaat waarin de auto wordt gebruikt. Raadpleeg "Onderhoudsprocedures" in "Service en onderhoud" voor de aanbevolen viscositeit en kwaliteitsklassen. GEBRUIK NOOIT
NIET-REINIGENDE OF ONVERMENGDE MINE-
RALE OLIËN.
WAARSCHUWING!
• Zet, voordat u de auto verlaat, altijd de schakelhendel in de stand PARK, trek de handrem aan en neem de sleutelhouder uit het contact. Sluit altijd de auto af wanneer u de auto verlaat.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
• Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om verschillende redenen gevaarlijk. Kinderen of derden lopen dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinderen dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of de schakelhendel mogen komen.
Een nieuwe motor verbruikt tijdens de eerste paar duizend kilometers mogelijk iets meer olie. Dat is bij het inrijden normaal en duidt niet op een probleem.
(Vervolgd)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
249
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto, of op een voor kinderen bereikbare plaats, en laat het contact van een voertuig met Keyless Enter-N-Go™ niet in de modus ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen van de elektrische raambediening of andere schakelaars kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
• Laat nooit kinderen of dieren achter in een in de zon geparkeerde afgesloten auto, de hitte kan ernstig of dodelijk letsel toebrengen.
KEYLESS ENTER-N-Go™
Met deze functie kan de bestuurder de contactschakelaar bedienen door op een knop te drukken, zolang de afstandsbediening zich in het passagierscompartiment bevindt.
NORMAAL STARTEN — BENZINEMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. De schakelhendel moet in de stand PARK of NEU-
TRAL staan.
2. Houd het rempedaal ingetrapt terwijl u één keer op de knop ENGINE START/STOP drukt.
3. Het systeem neemt het dan over en probeert de auto te starten. Als de auto niet start, wordt de startmotor automatisch na 10 seconden uitgeschakeld.
4. Als u de startpogingen wilt onderbreken voordat de motor aanslaat, drukt u nogmaals op de knop.
OPMERKING: Bij normaal starten van een koude of warme motor hoeft u het gaspedaal niet te bedienen.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Zet de schakelhendel in de stand PARK en druk vervolgens kort op de knop ENGINE START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand
OFF.
3. Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, moet de knop
ENGINE START/STOP twee seconden lang worden ingedrukt voordat de motor wordt uitgeschakeld.
De contactschakelaar blijft in de stand ACC, totdat de schakelhendel in de stand PARK staat en de knop twee keer wordt ingedrukt naar de stand OFF. Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en de
250
knop ENGINE START/STOP één keer wordt ingedrukt, verschijnt op het scherm van het EVIC het bericht “Vehicle Not In Park” (auto niet in PARK) en blijft de motor draaien. Verlaat een auto nooit als deze niet in de stand PARK staat, omdat de auto dan kan wegrollen.
OPMERKING: Wanneer de contactschakelaar in de stand ACC of RUN (motor draait niet) blijft staan terwijl de schakelhendel in de stand PARK staat, wordt het systeem, nadat het 30 minuten niet actief is geweest, automatisch uitgeschakeld en wordt de contactschakelaar in de stand OFF gezet.
Functies van knop ENGINE START/STOP – rempedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK of NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt hetzelfde als een contactslot. Er zijn vier standen: OFF, ACC, RUN en START. Om de contactschakelaar in een andere stand te zetten zonder de auto te starten en om de accessoires te kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande stappen.
• Starten met de contactschakelaar in de stand OFF:
• Druk op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in de stand ACC te zetten.
• Druk nogmaals op de knop ENGINE START/STOP om de contactschakelaar in de stand RUN te zetten.
• Druk een derde keer op de knop ENGINE START/
STOP om de contactschakelaar in de stand OFF te zetten.
EXTREEM LAGE TEMPERATUREN (LAGER
DAN -29 °C)
Om te zorgen voor betrouwbaar starten bij deze temperaturen wordt het gebruik van een van buitenaf gevoede elektrische motorblokverwarming aanbevolen.
ALS DE MOTOR NIET START
WAARSCHUWING!
• Giet nooit brandstof of andere brandbare vloeistoffen in de luchtinlaat van het gasklephuis om de auto te starten. Hierdoor kunnen steekvlammen ontstaan die ernstig letsel kunnen veroorzaken.
(Vervolgd)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
251
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Probeer niet de auto te starten door middel van aanduwen of slepen. Onverbrande brandstof kan de katalysator binnendringen, na het starten ontbranden en zo de katalysator en de auto beschadigen.Wanneer de accu van de auto leeg is, kunt u startkabels gebruiken en de auto starten met een hulpaccu of de accu van een andere auto. Deze manier van starten kan gevaarlijk zijn als dit niet op de juiste manier wordt gedaan.
Raadpleeg voor meer informatie "Starten met startkabels" in "Noodgevallen".
'Verzopen' motor starten (met de knop
ENGINE START/STOP)
Als de motor niet start nadat u de procedures voor
"Normaal starten" of "Extreem lage temperaturen" hebt gevolgd, is het mogelijk dat de motor is 'verzopen'.
Afvoeren van overtollige brandstof:
1. Houd het rempedaal ingetrapt.
2. Houd het gaspedaal helemaal tot aan de vloer ingetrapt.
3. Druk kort op de knop ENGINE START/STOP.
De startmotor wordt automatisch ingeschakeld, draait gedurende 10 seconden, en wordt dan uitgeschakeld.
Als dit gebeurt, laat dan het gas- en rempedaal los,
252 wacht 10 tot 15 seconden, en herhaal dan de procedure voor "Normaal starten".
NA HET STARTEN
Het stationaire toerental wordt automatisch geregeld en neemt af naarmate de motor warmer wordt.
NORMAAL STARTEN — DIESELMOTOR
Gebruik van de knop ENGINE START/STOP
(motor aan/uit)
1. Zet de contactschakelaar in de stand ON door tweemaal op de knop ENGINE START/STOP (Motor aan/uit) te drukken.
2. Kijk naar het controlelampje "Wachten met starten" in de instrumentengroep. Raadpleeg "Instrumentengroep" in “Waarschuwingslampjes en meldingen” voor meer informatie. Dit zal twee tot tien seconden branden, afhankelijk van de motortemperatuur. Wanneer het controlelampje "Wachten met starten" uitgaat, is de motor gereed om te worden gestart.
3. DRUK NIET op het gaspedaal. Om de motor te starten, moet de schakelhendel in de stand PARK of
NEUTRAL staan. Trap op het rempedaal (alleen automatische versnellingsbak) of houd het koppelingspedaal ingetrapt (alleen handgeschakelde
versnellingsbak) terwijl u tegelijkertijd de knop EN-
GINE START/STOP (Motor aan/uit) ingedrukt houdt. Laat de knop los als de motor start.
OPMERKING: Onder zeer koude omstandigheden kan het nodig zijn om de startmotor tot 30 seconden te laten draaien om de motor te starten. Laat de knop los als de motor niet start. Wacht 25-30 seconden en probeer dan opnieuw te starten.
4. Laat de motor na het starten nog ca. 30 seconden stationair draaien voordat u gaat rijden. Dit zorgt ervoor dat de olie circuleert en de turbocompressor wordt gesmeerd.
Motor uitschakelen met de knop ENGINE
START/STOP (motor aan/uit)
1. Plaats nadat de auto tot stilstand is gekomen de schakelhendel in de stand NEUTRAL/PARK en druk daarna kort op de knop ENGINE START/STOP.
2. De contactschakelaar keert terug naar de stand
OFF.
OPMERKING:
• Als de contactschakelaar in de stand ACC blijft staan, zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automatisch worden uitgeschakeld en de contactschakelaar in de stand OFF worden gezet.
• Als de contactschakelaar in de stand RUN blijft staan, zal het systeem na 30 minuten van inactiviteit automatisch worden uitgeschakeld, mits de auto stilstaat en de motor is uitgezet.
• Als de schakelhendel niet in de stand PARK staat en de rijsnelheid hoger is dan 8 km/u, moet de knop
ENGINE START/STOP twee seconden lang worden ingedrukt voordat de motor wordt uitgeschakeld.
De contactschakelaar blijft in de stand ACC totdat het voertuig stilstaat en de knop twee keer wordt ingedrukt naar de stand OFF.
Turbocompressor "afkoelen"
OPMERKING: Door de motor stationair te laten lopen na een lange rit krijgt de turbine-unit de kans om af te koelen tot een normale bedrijfstemperatuur.
Hanteer het volgende schema om te bepalen hoeveel stationaire draaitijd nodig is om de turbocompressor voldoende te koelen voordat u de motor afzet, afhankelijk van de rijwijze en de belading van de auto.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
253
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Rijomstandigheden
Stop & Go
Stop & Go
Snelwegen
Stadsverkeer
Snelwegen
Hellingen
Afkoelschema turbocompressor
Lading
Temperatuur van de turbocompressor
Leeg
Gemiddeld
Gemiddeld
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig en de aanhangwagen samen
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig en de aanhangwagen samen
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht van het voertuig en de aanhangwagen samen
Koud
Warm
Warm
Warm
Warm
Heet
Stationaire draaitijd (in minuten) voor het afzetten van de motor
Minder dan 1
1
2
3
4
5
INHOUD
254
HANDREM
Voordat u de auto verlaat, moet u controleren of de handrem volledig is aangetrokken. Zorg ook dat u de hendel bij een automatische versnellingsbak in de stand
PARK (parkeren) zet en bij een handgeschakelde versnellingsbak in REVERSE (achteruit) of in de 1e versnelling.
Handgeschakelde versnellingsbak
De hendel van de handrem bevindt zich in de middenconsole. Zet de auto op de handrem door de handgreep stevig omhoog te trekken. Om de handrem vrij te zetten, trekt u de hendel iets omhoog, drukt u op de knop in het midden en zet u de hendel vervolgens helemaal omlaag.
(afb. 155)
Automatische versnellingsbak
Het handrempedaal bevindt zich in de hoek links onder het instrumentenpaneel. Om de handrem aan te trekken, moet u het handrempedaal volledig intrappen. Om de handrem vrij te zetten, trapt u nogmaals het handrempedaal in en laat u het pedaal langzaam opkomen, waarbij u voelt dat de rem wordt vrijgegeven.
(afb. 156)
Als de handrem wordt aangetrokken terwijl de contactschakelaar in de stand ON staat, gaat het waarschuwingslampje voor het remsysteem in de instrumentengroep branden.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 155)
Handrem
(afb. 156)
Handrem
INHOUD
255
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
OPMERKING:
• Als de handrem is ingeschakeld en de automatische versnellingsbak in een versnelling staat, gaat het waarschuwingslampje voor het remsysteem knipperen. Als beweging van de auto wordt gedetecteerd, klinkt er een geluidssignaal om de bestuurder hierop te wijzen. Zet de handrem volledig vrij voordat u met de auto gaat rijden.
• Dit lampje geeft dan alleen aan dat de handrem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe krachtig de handrem is aangetrokken.
Wanneer u op een helling parkeert is het belangrijk dat u op een neerwaartse helling de voorwielen naar de stoeprand toe draait en op een opwaartse helling van de stoeprand af. Trek bij voertuigen met een automatische versnellingsbak de handrem aan voordat u de schakelhendel in de stand PARK zet. Anders kan het door de belasting die op het vergrendelmechanisme van de versnellingsbak werkt moeilijk zijn om de schakelhendel uit de PARK-stand te verwijderen. De handrem moet altijd aangetrokken zijn als de bestuurder niet in de auto zit.
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK van de automatische versnellingsbak nooit als vervanging van de handrem.Trek de handrem altijd volledig aan als u de auto parkeert, om te voorkomen dat de auto gaat rollen en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Trek voordat u de auto verlaat altijd de handrem aan en zet de automatische versnellingsbak in de stand PARK en 1e versnelling of bij de handgeschakelde versnellingsbak in REVERSE en verwijder de sleutelhouder. Sluit altijd de auto af wanneer u de auto verlaat.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
• Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om verschillende redenen gevaarlijk. Kinderen of derden lopen dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinderen dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of de schakelhendel mogen komen.
(Vervolgd)
INHOUD
256
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto, of op een voor kinderen bereikbare plaats, en laat het contact van een voertuig met Keyless Enter-N-Go™ niet in de modus ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen van de elektrische raambediening of andere schakelaars kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
• Controleer of de handrem volledig vrij staat voor u gaat rijden. Als u dit niet doet, kan dit leiden tot een defect aan de remmen en tot een ongeval.
• De handrem moet altijd goed worden aangetrokken wanneer u de auto verlaat. Anders kan de auto wegrollen en schade of letsel veroorzaken. Zorg ook dat u de hendel bij een automatische versnellingsbak in de stand PARK zet, en bij een handmatige versnellingsbak in REVERSE.Als
dit wordt nagelaten kan de auto gaan rollen en zo schade of letsel veroorzaken.
handrem is vrijgezet, duidt dit op een storing in het remsysteem. Laat het remsysteem onmiddellijk controleren door een erkende dealer.
Als het waarschuwingslampje voor het remsysteem blijft branden nadat de UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
257
UW AUTO
HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
WAARSCHUWING!
U of andere passagiers kunnen letsel oplopen als u het voertuig onbewaakt achterlaat en de handrem niet goed heeft aangetrokken. De handrem moet altijd worden aangetrokken als de bestuurder zich niet in het voertuig bevindt, vooral op een helling.
Trap voordat u schakelt het koppelingspedaal volledig in. Trap terwijl u het koppelingspedaal op laat komen het gaspedaal iets in.
(afb. 157)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Schakel in numerieke volgorde door de versnellingen heen – sla er geen over. Zorg dat de eerste versnelling is ingeschakeld (niet de derde), wanneer u uit stilstand wegrijdt. De koppeling kan beschadigd raken als u vanuit de derde versnelling wegrijdt.
Bij de meeste stadsritten is het gemakkelijker om alleen de lage versnellingen te gebruiken. Voor rijden met een constante rijsnelheid op snelwegen, met af en toe iets accelereren, wordt de zesde versnelling aanbevolen.
Laat nooit tijdens het rijden uw voet op het koppelingspedaal rusten en probeer nooit de auto op een helling in bedwang te houden door de koppeling te laten slippen. Hierdoor ontstaat abnormaal grote koppelingsslijtage.
Om achteruit (REVERSE) te schakelen trekt u de ring net onder de schakelhendel naar boven en schakelt u naar de stand REVERSE (R).
Schakel alleen naar de achteruitversnelling vanuit stilstand.
OPMERKING: Onder koude weersomstandigheden als de olie van de transmissie nog niet op bedrijfstemperatuur is, kan het schakelen wat zwaarder gaan. Dit is normaal en niet schadelijk voor de transmissie.
INHOUD
(afb. 157)
Schakelpatroon (zes versnellingen)
258
TERUGSCHAKELEN
Op juiste wijze terugschakelen bespaart brandstof en verlengt de levensduur van de motor.
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde uitvoeringen/ landen)
Wanneer u tijdens het terugschakelen een versnelling overslaat, of terugschakelt bij een te hoge voertuigsnelheid en dus de koppeling laat opkomen terwijl u een te lage versnelling heeft gekozen, kan dit resulteren in een overmatig toerental van de motor. Het overslaan van een versnelling bij het terugschakelen, of terugschakelen bij te hoge voertuigsnelheid kan leiden tot beschadiging van de koppeling en de versnellingsbak, ook wanneer u het koppelingspedaal ingedrukt houdt.
Schakel bij steile afdalingen terug naar de tweede of eerste versnelling voor een veilige snelheid en een langere levensduur van de remmen.
Schakel bij bochten en steile hellingen tijdig terug, zodat de motor niet overbelast raakt.
De versnellingsbak kan beschadigd raken indien de volgende voorzorgsmaatregelen niet in acht genomen worden:
• Schakel alleen naar of uit PARK of REVERSE als de auto volledig stilstaat.
• Schakel niet tussen PARK, REVERSE, NEUTRAL of DRIVE bij een hoger motortoerental dan stationair.
• Als u naar een versnelling schakelt, moet u het rempedaal stevig ingetrapt houden.
OPMERKING: U moet het rempedaal ingetrapt houden wanneer u uit PARK schakelt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
259
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de stand PARK of NEUTRAL te zetten wanneer het motortoerental hoger is dan stationair. Als u het rempedaal niet stevig ingetrapt houdt, kan de auto snel naar voren of achteren schieten. U loopt in dat geval het risico de controle over de auto te verliezen en een aanrijding te veroorzaken. Schakel pas naar een versnelling wanneer de motor normaal stationair draait en u met uw voet krachtig het rempedaal ingetrapt houdt.
• Ongewenste beweging van de auto kan lichamelijk letsel tot gevolg hebben van mensen in en bij de auto. Net als bij alle andere voertuigen, mag u een auto nooit verlaten als de motor draait. Zet voordat u de auto verlaat altijd de schakelhendel in de stand PARK, trek de handrem aan en neem de sleutelhouder uit het contact. Wanneer de contactschakelaar in de stand
OFF staat, wordt de versnellingsbak in de parkeerstand vergrendeld, waardoor de auto niet ongewenst in beweging kan komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u zich er altijd van verzekeren dat de contactschakelaar in de stand OFF staat.Verwijder daarna de sleutelhouder uit de auto en vergrendel de auto.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinderen dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of de schakelhendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto (of op een voor kinderen bereikbare plaats) en laat de contactsleutel niet in de stand ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen van de elektrische raambediening of andere schakelaars kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
SLEUTELBLOKKERING
Deze auto is uitgerust met sleutelblokkering waardoor de transmissie in de stand PARK moet worden gezet voordat de motor kan worden uitgeschakeld. Hiermee wordt voorkomen dat de bestuurder per ongeluk uit
260
de auto stapt zonder de schakelhendel in de stand
PARK te zetten.
Daarnaast vergrendelt het systeem ook de transmissie in de stand PARK wanneer de contactschakelaar in de stand OFF staat.
Blokkeersysteem rem/transmissie
Deze auto is voorzien van rem-/schakelblokkering
(BTSI) die ervoor zorgt dat de schakelhendel in de stand PARK blijft tenzij het rempedaal wordt ingetrapt.
Om de schakelhendel uit de stand PARK te zetten, moet de contactschakelaar in de stand ON/RUN worden gezet (met draaiende motor of niet) en moet het rempedaal zijn ingetrapt.
Viertraps of zestraps automatische versnellingsbak
De indicator voor de standen van de schakelhendel (in de instrumentengroep) geeft de schakelgroep aan. U moet het rempedaal ingetrapt houden om de schakelhendel uit de stand PARK te kunnen bewegen (raadpleeg de paragraaf "Schakelblokkeersysteem" in dit hoofdstuk voor meer informatie hierover). Om te gaan rijden dient u de schakelhendel vanuit de stand PARK of NEUTRAL in de stand DRIVE te zetten.
De elektronisch geregelde versnellingsbak zorgt voor een nauwkeurig schakelpatroon. Het elektronisch systeem van de versnellingsbak is zelf-kalibrerend. Hierdoor kunnen de eerste schakelingen bij een nieuwe auto in het begin wat abrupt zijn. Dat is echter normaal.
Het nauwkeurige schakelpatroon ontwikkelt zich binnen enkele honderden kilometers rijden.
De elektronisch geregelde versnellingsbak zorgt voor een nauwkeurig schakelpatroon. Het elektronisch systeem van de versnellingsbak is zelf-kalibrerend. Hierdoor kunnen de eerste schakelingen bij een nieuwe auto in het begin wat abrupt zijn. Dat is echter normaal.
Het nauwkeurige schakelpatroon ontwikkelt zich binnen enkele honderden kilometers rijden.
U mag uitsluitend van DRIVE naar PARK of REVERSE schakelen nadat u het gaspedaal hebt losgelaten en de auto tot stilstand is gekomen. Houd altijd uw voet op het rempedaal als u naar deze standen schakelt.
De schakelhendel heeft de standen PARK, REVERSE,
NEUTRAL, DRIVE en AutoStick® (-/+). U kunt handmatig schakelen met behulp van het AutoStick® schakelsysteem (raadpleeg "AutoStick®" in dit hoofdstuk voor meer informatie). Door de schakelhendel in de stand AutoStick® (-/+) te zetten (onder de stand
Drive), wordt de modus AutoStick® geactiveerd. U kunt dan handmatig schakelen en de huidige versnelling wordt in de instrumentengroep weergegeven. In de stand AutoStick® kunt u handmatig schakelen door de schakelhendel kort naar links (-) of rechts (+) te duwen.
(afb. 158)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
261
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Versnellingen
Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen draaien wanneer u vanuit de standen PARK of NEUTRAL naar een andere schakelgroep schakelt.
OPMERKING: Na het selecteren van een schakelgroep moet u even wachten tot de gekozen versnelling is geactiveerd, voordat u gas geeft. Dit is met name belangrijk wanneer de motor koud is.
PARK (P)
Deze stand vormt een aanvulling op de handrem en blokkeert de versnellingsbak. In deze stand kunt u de motor starten. Gebruik de stand PARK nooit wanneer de auto in beweging is. Trek de handrem aan wanneer u de auto in deze stand achterlaat.
Wanneer u op een vlakke ondergrond parkeert, kunt u eerst naar de stand PARK schakelen en vervolgens de handrem aantrekken.
Als u op een helling parkeert, moet u eerst de handrem aantrekken voordat u naar de parkeerstand schakelt.
Anders kan het door de belasting op het vergrendelmechanisme van de versnellingsbak moeilijk zijn om de schakelhendel uit de parkeerstand te bewegen. Als extra voorzorgsmaatregel kunt u op een opwaartse helling de voorwielen naar de stoeprand toe draaien en op een neerwaartse helling van de stoeprand af.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Gebruik de stand PARK nooit als vervanging voor de handrem.Trek de handrem altijd volledig aan als u de auto parkeert, om te voorkomen dat de auto gaat rollen en mogelijk letsel of schade veroorzaakt.
• Uw auto kan zich in beweging zetten en u en anderen verwonden wanneer hij niet volledig in de stand PARK staat. Controleer dit door te proberen de schakelhendel uit de stand PARK te bewegen zonder het rempedaal in te trappen.
Zorg ervoor dat de schakelhendel in de stand
PARK staat voordat u de auto verlaat.
INHOUD
(afb. 158)
(Vervolgd)
Schakelhendel
262
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Het is gevaarlijk de schakelhendel uit de stand
PARK of NEUTRAL te zetten wanneer het motortoerental hoger is dan stationair. Als u het rempedaal niet stevig ingetrapt houdt, kan de auto snel naar voren of achteren schieten. U loopt in dat geval het risico de controle over de auto te verliezen en een aanrijding te veroorzaken. Schakel pas naar een versnelling wanneer de motor normaal stationair draait en u met uw voet krachtig het rempedaal ingetrapt houdt.
• Ongewenste beweging van de auto kan lichamelijk letsel tot gevolg hebben van mensen in en bij de auto. Net als bij alle andere voertuigen, mag u een auto nooit verlaten als de motor draait. Zet voordat u de auto verlaat altijd de schakelhendel in de stand PARK, trek de handrem aan en neem de sleutelhouder uit het contact. Wanneer de contactschakelaar in de stand
OFF staat, wordt de versnellingsbak in de parkeerstand vergrendeld, waardoor de auto niet ongewenst in beweging kan komen.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Wanneer u het voertuig verlaat, moet u zich er altijd van verzekeren dat de contactschakelaar in de stand OFF staat.Verwijder daarna de sleutelhouder uit de auto en vergrendel de auto.
• Laat nooit kinderen alleen in een auto achter of in de buurt van een auto die niet is afgesloten.
Het achterlaten van kinderen zonder toezicht in een auto is om verschillende redenen gevaarlijk.
Kinderen of derden lopen dan het risico op ernstig of zelfs dodelijk letsel.Waarschuw kinderen dat ze niet aan de handrem, het rempedaal of de schakelhendel mogen komen.
• Laat de sleutelhouder niet achter in of in de buurt van de auto (of op een voor kinderen bereikbare plaats) en laat de contactsleutel niet in de stand ACC of ON/RUN staan. Een kind zou de knoppen van de elektrische raambediening of andere schakelaars kunnen bedienen of de auto in beweging kunnen zetten.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
263
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Voordat u de schakelhendel uit de stand PARK beweegt, moet u de contactschakelaar van de stand LOCK/OFF in de stand ON/RUN zetten en tevens het rempedaal ingetrapt houden. Anders kan de schakelhendel beschadigd raken.
• Laat de motor NOOIT met hoge toerentallen draaien als u vanuit de standen PARK of NEU-
TRAL naar een andere versnelling schakelt. Anders kan schade aan de aandrijflijn ontstaan.
U kunt aan de hand van de volgende indicatoren controleren of u naar de stand PARK hebt geschakeld:
• Wanneer u naar de stand PARK schakelt, beweeg de schakelhendel dan krachtig helemaal naar voren en naar links totdat de pook stopt en volledig op zijn plaats zit.
• Controleer de versnellingsindicator en kijk of de stand PARK wordt aangegeven.
• Controleer of de schakelhendel niet uit de stand
PARK kan worden bewogen wanneer u het rempedaal niet bedient.
REVERSE (ACHTERUIT) (R)
Deze stand is bedoeld om achteruit te rijden. Schakel alleen naar REVERSE als de auto volledig stilstaat.
NEUTRAL (N) (Neutraal)
Gebruik deze stand wanneer de auto langere tijd stilstaat met draaiende motor. In deze stand kunt u de motor starten. Trek de handrem aan en schakel naar
PARK wanneer u wilt uitstappen.
WAARSCHUWING!
Laat de auto niet uitrollen in de stand
NEUTRAL en schakel nooit het contact uit om in vrijloop een helling af te dalen. Dit zijn onveilige handelingen waarbij u minder snel kunt reageren op veranderingen van het verkeer of wegomstandigheden. U zou de macht over het stuur kunnen verliezen en een aanrijding kunnen veroorzaken.
De auto laten slepen, laten uitrollen en om andere redenen rijden terwijl de versnellingsbak in de neutraalstand staat, kan ernstige schade aan de versnellingsbak tot gevolg hebben. Raadpleeg de paragraaf "De auto slepen achter een camper" in het hoofdstuk
"Starten en rijden" en de paragraaf "De auto laten slepen bij pech" in het hoofdstuk "Wat doen in geval van nood" voor meer informatie hierover.
264
DRIVE (D)
Deze stand is bedoeld voor het rijden in de stad en op de grote weg. In deze stand schakelt de versnellingsbak het soepelst en rijdt u het zuinigst. De versnellingsbak schakelt automatisch op naar alle versnellingen. De stand DRIVE zorgt voor optimale rijeigenschappen onder alle normale omstandigheden.
Als er echter veel geschakeld wordt (bijvoorbeeld wanneer de auto zwaar beladen is, in heuvelachtig terrein, bij rijden met sterke tegenwind of met een zware aanhangwagen) gebruikt u AutoStick® (raadpleeg "AutoStick®" in dit hoofdstuk voor meer informatie) om een lagere versnelling te selecteren. Onder deze omstandigheden presteert de auto beter in een lagere versnelling en wordt de levensduur van de versnellingsbak verlengd omdat het schakelen wordt beperkt en minder hitte wordt gegenereerd.
Als de temperatuur in de versnellingsbak de normale bedrijfstemperatuur overschrijdt, wijzigt de controller van de aandrijflijn het schakelpatroon en wordt het bereik voor het aangrijpen van de koppelomvormerkoppeling vergroot. Hiermee voorkomt u schade aan de versnellingsbak door oververhitting.
Bij lage temperaturen kan de werking van de transmissie veranderen afhankelijk van de temperatuur van de motor en de transmissie alsmede van de rijsnelheid. Dit zorgt ervoor dat de motor en de versnellingsbak sneller opwarmen zodat maximale efficiëntie wordt bereikt.
Het aangrijpen van de koppelomvormerkoppeling wordt tegengehouden totdat de transmissievloeistof op bedrijfstemperatuur is (raadpleeg "Opmerking" onder "Koppelomvormerkoppeling" in dit hoofdstuk). Bij extreem lage temperaturen (-27 °C of lager) kan de werking kortstondig tot alleen de tweede versnelling beperkt blijven (voor viertraps versnellingsbak) of de derde versnelling (voor zestraps versnellingsbak).
Noodloopmodus van de versnellingsbak
De werking van de versnellingsbak wordt elektronisch gecontroleerd op abnormale situaties. Als een situatie wordt gedetecteerd die schade aan de versnellingsbak kan veroorzaken, wordt de noodloopmodus van de versnellingsbak geactiveerd. In deze modus blijft de versnellingsbak in de tweede versnelling (voor 4-traps versnellingsbak) of derde versnelling (voor 6-traps versnellingsbak), ongeacht welke vooruitversnelling is gekozen. PARK, REVERSE en NEUTRAL blijven wel werken. Het is mogelijk dat het storingslampje brandt.
Dankzij de noodloopmodus kan de auto voor reparatie naar een erkende dealer worden gereden zonder dat de versnellingsbak beschadigd raakt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
265
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
In het geval van een kortstondig probleem kan de versnellingsbak, door de volgende stappen uit te voeren, worden gereset om weer alle vooruitversnellingen te kunnen gebruiken:
1. Stop de auto.
2. Schakel naar PARK.
3. Zet de contactschakelaar in de stand LOCK/OFF.
4. Wacht ongeveer 10 seconden.
5. Start de motor opnieuw.
6. Schakel naar de gewenste versnelling. Als het probleem niet langer wordt gedetecteerd, werkt de versnellingsbak weer op de normale manier.
OPMERKING: Ook al kan de versnellingsbak worden gereset, we raden u toch aan zo spoedig mogelijk een bezoek te brengen aan uw erkende dealer. Uw erkende dealer kan met speciale diagnoseapparatuur vaststellen of het probleem zich nogmaals kan voordoen.
Als geen reset van de versnellingsbak mogelijk is, is service door de erkende dealer noodzakelijk.
Werking van de overdrive
De automatische versnellingsbak is voorzien van een elektronisch geregelde overdrive (hoogste versnelling).
De versnellingsbak schakelt automatisch naar de overdrive-versnelling als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• De schakelhendel staat in de stand DRIVE.
• De transmissievloeistof heeft de juiste temperatuur bereikt.
• De koelvloeistof heeft de juiste temperatuur bereikt.
• De rijsnelheid is hoog genoeg.
• De bestuurder trapt het gaspedaal niet diep in.
INHOUD
266
Koppelomvormerkoppeling
De automatische transmissie in deze auto beschikt over een functie die het brandstofverbruik helpt beperken. Bij gekalibreerde toerentallen grijpt automatisch een koppeling in de koppelomvormer aan. Dit kan een iets ander gevoel of respons geven tijdens normale werking in de hogere versnellingen. Wanneer de rijsnelheid afneemt of soms tijdens het accelereren, ontkoppelt de koppeling automatisch.
OPMERKING: De koppelomvormerkoppeling grijpt pas aan wanneer de transmissievloeistof en de motorkoelvloeistof warm zijn (normaal gesproken na 2 tot
5 km rijden). Omdat het motortoerental hoger is wanneer de koppelomvormerkoppeling niet aangrijpt, kan het lijken alsof de transmissie in koude toestand niet naar overdrive schakelt. Dat is normaal. Gebruik van het AutoStick® schakelsysteem wanneer de versnellingsbak voldoende is opgewarmd, geeft aan dat de versnellingsbak in en uit de overdrive kan schakelen.
AUTOSTICK
AutoStick is een interactieve functie, die handmatig schakelen mogelijk maakt waardoor u meer controle over de auto krijgt. Met AutoStick kunt u maximaal remmen op de motor, ongewenst op- of terugschakelen voorkomen en de prestaties van de auto verbeteren.
Met dit systeem heeft u ook meer controle over de auto bij het inhalen, bij het rijden in de stad, bij glad wegdek, in de bergen, het trekken van een aanhangwagen en vele andere situaties.
BEDIENING
Wanneer het schakelhendel in de stand AutoStick staat
(onder de stand DRIVE), kan hij heen en weer worden bewogen. De bestuurder kan zo handmatig de gewenste versnelling kiezen. Door de schakelhendel naar links (-) te bewegen, wordt teruggeschakeld en naar rechts (+) wordt opgeschakeld. De huidige versnelling wordt weergegeven in de instrumentengroep.
In de stand AutoStick schakelt de versnellingsbak op of terug wanneer de bestuurder de schakelhendel naar rechts (+) of naar links (-) beweegt, tenzij dit leidt tot stotteren of een te hoog toerental van de motor. De versnellingsbak blijft in de gekozen versnelling totdat naar een hogere of lagere versnelling wordt geschakeld, met uitzondering van de onderstaande situaties.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
267
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
• Indien nodig schakelt de transmissie automatisch op om te hoge motortoerentallen te voorkomen.
• De versnellingsbak schakelt automatisch terug als de snelheid van de auto afneemt (om stotteren van de motor te voorkomen), waarbij de huidige versnelling wordt aangegeven.
• De versnellingsbak schakelt automatisch terug naar de eerste versnelling wanneer de auto tot stilstand komt. Na stilstand moet de bestuurder handmatig opschakelen (+) tijdens het optrekken.
• U kunt vanuit stilstand of in de eerste of tweede versnelling wegrijden. Als u kort op (+) drukt (bij stilstand) kunt u wegrijden in de tweede versnelling.
Wegrijden in de tweede versnelling is handig als het wegdek glad is door sneeuw of ijs.
• Als door terugschakelen het maximum motortoerental wordt overschreden, vindt het terugschakelen niet plaats.
• Maak geen gebruik van de cruisecontrol als
AutoStick is ingeschakeld.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
• Het schakelen van de transmissie valt meer op als
AutoStick is ingeschakeld.
• Het systeem kan terugkeren naar de automatische schakelmodus als een storing of oververhitting wordt gedetecteerd.
U kunt de stand AutoStick uitschakelen door de schakelhendel weer in de stand DRIVE te zetten. U kunt
AutoStick op elk moment in of uitschakelen zonder dat u uw voet van het gaspedaal hoeft te nemen.
WAARSCHUWING!
Schakel op gladde wegen niet terug om te remmen op de motor. De aangedreven wielen kunnen hun grip verliezen, waardoor de auto in een slip kan raken, wat een aanrijding of persoonlijk letsel tot gevolg kan hebben.
INHOUD
268
AANDRIJVING OP ALLE WIELEN
(AWD) (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Met deze voorziening kunt u de vierwielaandrijving
(AWD) inschakelen. Het systeem werkt automatisch, de bestuurder hoeft niets te bedienen en heeft geen extra vaardigheden nodig. Onder normale rijomstandigheden hebben de voorwielen de meeste grip. Als de voorwielen grip dreigen te verliezen, wordt er automatisch meer trekkracht overgebracht op de achterwielen. Hoe meer grip de voorwielen verliezen, hoe meer trekkracht er naar de achterwielen wordt overgedragen.
Bovendien wordt op een droog wegdek bij krachtig accelereren (waar geen wielspin optreedt), het koppel naar de achterwielen geleid, om preventief de tractie en de rijeigenschappen te verbeteren.
RIJDEN OP GLAD WEGDEK
OPTREKKEN
Snel optrekken op een besneeuwd, nat of anderszins glad wegdek kan doorslippen van de aangedreven wielen en zijdelings wegglijden van de auto tot gevolg hebben. Dit komt voor wanneer de voorwielen (de aangedreven wielen) verschillende grip hebben.
WAARSCHUWING!
Snel optrekken op een glad wegdek is gevaarlijk. Bij een verschil in grip van de wielen kan de auto zijwaarts gaan glijden. U zou de macht over het stuur kunnen verliezen en een aanrijding kunnen veroorzaken. Trek langzaam op wanneer u weet dat er weinig grip is (ijs, sneeuw, nat wegdek, modder, mul zand, enz.).
Alle wielen moeten banden hebben met dezelfde maat en van hetzelfde type. Gebruik geen banden met een verschillende bandmaat. Een ongelijke bandenmaat kan tot beschadiging van de krachtoverbrenging leiden.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
269
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
GRIP
Bij rijden op natte of met sneeuwresten bedekte wegen kan een dunne laag water ontstaan tussen de band en het wegdek. Dit verschijnsel wordt aquaplaning genoemd en kan ertoe leiden dat de auto gedeeltelijk of volledig onbestuurbaar wordt en u niet meer kunt remmen. Volg de onderstaande aanwijzingen op om het risico van aquaplaning te verkleinen:
1. Pas uw snelheid aan bij hevige regenval of wanneer het wegdek is bedekt met sneeuwresten.
2. Pas uw snelheid aan op wegen met diepe plassen.
3. Vervang de banden zodra de bandenslijtageindicatoren zichtbaar worden.
4. Zorg voor een juiste bandenspanning.
5. Houd onder alle omstandigheden voldoende afstand tot het voertuig vóór u, om aanrijdingen bij een noodstop te voorkomen.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
DOOR WATER RIJDEN
Ga bij het rijden door water met een diepte van meer dan enkele centimeters voorzichtig te werk om schade aan de auto en lichamelijk letsel te voorkomen.
STROMEND/OPKOMEND WATER
WAARSCHUWING!
Rij niet op een weg of een weg of pad oversteken waar water stroomt en/of opkomt (zoals na een storm). Stromend water kan het wegdek of de bovenlaag van het pad wegspoelen en de auto in dieper water doen zinken. Bovendien kan de auto snel worden meegevoerd met het stromende en/of opkomende water. Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwing, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en anderen in uw omgeving.
Ondiep stilstaand water
Hoewel uw auto in staat is om door ondiep stilstaand water te rijden, moet u voordat u dit doet de volgende waarschuwingen en voorzorgsmaatregelen in acht nemen.
INHOUD
270
• Controleer altijd de diepte van het stilstaande water voordat u erdoor rijdt.Rijd
nooit door stilstaand water dat tot boven de onderkant van de wielvelgen reikt.
• Bepaal de staat van de weg of het pad onder water en of zich obstakels onder water bevinden voordat u door het stilstaande water rijdt.
• Rijd niet met een hogere snelheid dan 8 km/u door stilstaand water. Dit beperkt de golfvorming tot een minimum.
• Rijden door stilstaand water kan schade veroorzaken aan de onderdelen van de aandrijflijn. Controleer altijd de vloeistoffen van de auto (motor, versnellingsbak, assen etc.) op tekenen van verontreiniging (d.w.z. witte of schuimende vloeistof ) nadat u door het stilstaande water bent gereden.
Blijf niet rijden met de auto als een vloeistof verontreinigd is, aangezien dit verdere schade tot gevolg kan hebben. Dergelijke schade wordt niet gedekt door de standaardgarantie.
• Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot gevolg hebben en ernstige interne motorschade veroorzaken. Dergelijke schade wordt niet gedekt door de standaardgarantie.
WAARSCHUWING!
• Rijden door stilstaand water beperkt de grip. Rijd niet met een hogere snelheid dan 8 km/u door stilstaand water.
• Rijden door stilstaand water beperkt het remvermogen van het voertuig waardoor de remweg langer wordt. Daarom moet u, nadat u door stilstaand water heeft gereden, langzaam blijven rijden en enkele malen het rempedaal licht intrappen om de remmen te drogen.
• Als er water in de motor komt, kan dit onmiddellijke stilstand tot gevolg hebben, waarna u niet meer verder kunt rijden.
• Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en anderen in uw omgeving.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
271
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
TREKKEN VAN EEN AANHANGER
In dit hoofdstuk vindt u veiligheidstips en informatie over wat u redelijkerwijs wel en niet met uw auto mag trekken. Lees deze informatie aandachtig door voordat u met een aanhanger gaat rijden.
Volg de vereisten en aanbevelingen voor het trekken van een aanhanger uit deze handleiding op, zodat de garantie van nieuwe voertuigen zijn geldigheid behoudt.
BEGRIPPEN VOOR HET TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
De onderstaande definities geven een verklaring voor de volgende begrippen:
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht (GVWR)
Het GVWR is het maximaal toelaatbare totaalgewicht van de auto. Dit is het gewicht van de auto inclusief de bestuurder, passagiers, bagage en de dissel. De totale belasting moet worden beperkt om zo het GVWR niet te overschrijden.
Maximaal toelaatbaar aanhangergewicht
(GTW)
GTW staat voor het gewicht van de aanhanger, plus het gewicht van alle lading, verbruiksgoederen en apparatuur (vast of tijdelijk) in of op de aanhanger in "geladen en gebruiksklare" staat. De aanbevolen manier om het
GTW te meten is de geladen aanhanger op een weegbrug plaatsen. Het volledige gewicht van de aanhanger moet op de weegbrug rusten.
Maximaal toelaatbaar treingewicht (GCWR)
GCWR is het totaal toelaatbare gewicht van uw auto in combinatie met de aanhanger.
OPMERKING: In het GCWR is rekening gehouden met een gewicht van 68 kg voor de bestuurder.
Maximaal toelaatbare asbelasting (GAWR)
Het GAWR is de maximaal toelaatbare belasting van de vooras en de achteras. Verdeel de lading gelijkmatig over de voor- en achteras. Zorg ervoor dat u zowel het
GAWR voor de vooras als voor de achteras niet overschrijdt.
WAARSCHUWING!
Het is belangrijk dat het GAWR zowel voor als achter niet wordt overschreden.
Als een van de waarden wordt overschreden, kunnen gevaarlijke situaties tijdens het rijden ontstaan. U kunt de controle over het stuur verliezen en een ongeval veroorzaken.
272
Disselgewicht (TW)
Het disselgewicht (TW) is de neerwaartse kracht die door de aanhangwagen wordt uitgeoefend op de trekhaak. In de meeste gevallen mag dit niet minder zijn dan
7% of meer dan 10% van de lading van de aanhangwagen. Het disselgewicht moet niet hoger zijn dan het gecertificeerde vermogen van de trekhaak of het vermogen van het disselgewicht, wat minder is. Het moet minder zijn dan 4% van de lading van de aanhangwagen, maar niet minder dan 25 kg. U moet de disselbelading beschouwen als een deel van de belading op uw auto en zijn maximaal toelaatbare asbelasting (GAWR).
BREEKKABELS
Europese voorschriften voor geremde aanhangwagens tot maximaal 3.500 kg vereisen dat aanhangwagens zijn voorzien van hetzij een secundaire koppelinrichting of een breekkabel.
De aanbevolen plaats voor bevestiging van de breekkabel voor normale aanhangers is de sleuf in de zijwand van de aanhangerkoppeling.
Met bevestigingspunt
• Bij een afneembare trekhaak wordt de kabel door het bevestigingspunt geleid en aan zichzelf met een klem vastgezet. (afb. 159)
WAARSCHUWING!
Een verkeerd ingesteld koppelsysteem kan het rijgedrag, de stabiliteit verminderen en kan een ongeluk veroorzaken. Neem voor meer informatie contact op met de fabrikant(en) van de trekhaak en de aanhangwagen of met een betrouwbare dealer van aanhangwagens.
Frontaal oppervlak
Het frontale oppervalk is gelijk aan de maximale hoogte van de aanhanger vermenigvuldigd met de maximale breedte van de aanhanger.
Antislingerinrichting
Raadpleeg “Antislingerregeling (TSC)” in “Uw auto/
Elektronisch remsysteem” voor meer informatie.
(afb. 159)
Klem/lus-methode afneembare kogel
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
273
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
• Bij een vaste trekhaak met kogel bevestigt u de klem direct op het daartoe bestemde punt. Deze alternatieve oplossing vereist speciale toestemming van de fabrikant van de aanhanger, omdat de klem wellicht niet sterk genoeg is voor gebruik op deze manier.
(afb. 160)
Zonder bevestigingspunten
• Bij een trekhaak met afneembare kogel dient u zich te houden aan de door de fabrikant of leverancier aanbevolen werkwijze. (afb. 161)
• Bij de vaste trekhaak met kogel moet de kabel in een lus rond de hals van de trekhaakkogel worden gelegd.
Als u de kabel op deze manier bevestigt, mag u slechts één lus leggen. (afb. 162)
NOODGE-
VALLEN
(afb. 161)
Hals/lus-methode afneembare kogel
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 160)
274
Klem/lus-methode vaste kogel
(afb. 162)
Hals/lus-methode vaste kogel
TREKGEWICHTEN (MAXIMALE
AANHANGERGEWICHTEN)
In de onderstaande tabel worden de maximale aanhangergewichten voor uw type aandrijflijn weergegeven.
Motor/versnellingsbak
2.4L/automaat
3.6L/automaat
2.0L diesel/hand
2.0L diesel/automaat
Frontaal oppervlak
2,0 m2
3,7 m2
3,7 m2
3,7 m2
Max. BGA (Bruto gewicht aanhanger) (model voor 5 of 7 passagiers)
454 kg
1.100 kg
1.250 kg
1.100 kg
Max. disselgewicht
25 kg
55 kg
62 kg
44 kg
♦
(model voor 5 of 7 passagiers)
Bij het trekken van een aanhanger mag het technisch toegestane gewicht in volledig beladen toestand niet met meer dan 10% of 100 kg worden overschreden, waarbij de laagste waarde geldig is en op voorwaarde dat de snelheid wordt beperkt tot 100 km/u of lager.
Raadpleeg de plaatselijk geldende verkeerswetgeving voor de maximumsnelheid als u een aanhanger trekt.
♦
Het disselgewicht van de aanhanger moet worden opgeteld bij het gewicht van inzittenden en lading en mag nooit hoger zijn dan de waarde die is aangegeven op de band- en beladingsinformatiesticker.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
275
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
AANHANGER- EN DISSELGEWICHT
Lading die schommelt boven de wielen of achteraan zwaarder is dan vooraan, kan leiden tot ernstige zijwaartse slingeringen waardoor de bestuurder de controle over auto en aanhanger kan verliezen. Het onvoldoende voorin plaatsen van vracht vormt een belangrijke oorzaak van ongevallen met aanhangers.
Overschrijd nooit het maximale disselgewicht dat op uw trekhaak is gestempeld.
Houd rekening met het volgende bij het berekenen van het gewicht op de achteras van de auto:
• Het disselgewicht van de aanhanger.
• Het gewicht van alle lading en uitrusting in of op de auto.
• Het gewicht van de bestuurder en alle passagiers.
OPMERKING: Denk eraan dat alle gewicht dat u in of op de aanhanger plaatst, bijdraagt aan de belasting van de auto. Extra in de fabriek of door de dealer geplaatste accessoires moeten ook worden meegenomen bij de berekening van de totale belasting van uw auto. Zie de banden- en beladingtabel op de binnenkant van het bestuurdersportier of op de B-stijl aan bestuurderszijde voor het maximale totaalgewicht van inzittenden en bagage.
VEREISTEN VOOR HET TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
Voor een juiste inrijperiode van de aandrijflijn van uw nieuwe auto wordt aanbevolen de onderstaande richtlijnen te volgen:
• Tijdens de eerste 805 km die met uw nieuwe auto worden gereden, mag geen aanhangwagen worden aangekoppeld.
Hierdoor kunnen onderdelen van de motor of de assen, of andere onderdelen beschadigd raken.
• Daarna mag tijdens de eerste 805 km die met een aanhangwagen worden gereden niet sneller dan 80 km/u worden gereden en niet met volgas vanuit stilstand worden opgetrokken. Op deze manier kunnen de motor en overige onderdelen van de auto op juiste wijze worden ingereden onder zwaardere belastingen.
Voer de onderhoudsbeurten uit zoals aangegeven in het Onderhoudsschema. Als u wilt gaan rijden met een aanhangwagen, mag de maximaal toelaatbare asbelasting (GAWR) nooit worden overschreden.
276
WAARSCHUWING!
Onjuist trekken van een aanhanger kan leiden tot ongevallen en letsel. Volg de onderstaande richtlijnen om uw aanhanger zo veilig mogelijk te trekken:
• Zorg dat de vracht stevig is vastgezet en tijdens het rijden niet kan schuiven. Als u de lading niet goed vastzet, kunnen tijdens het rijden onbeheersbare veranderingen in de gewichtsverdeling optreden. U kunt de controle over het stuur verliezen en een ongeval veroorzaken.
• Trekhaken mogen uitsluitend door bevoegde vakmensen worden gemonteerd.
• Als u lading vervoert of een aanhanger trekt, belaad de auto of de aanhanger dan nooit te zwaar. Overbelading kan ertoe leiden dat u de macht over het stuur verliest, tot slechte werking of beschadiging van de remmen, assen, motor, versnellingsbak, de stuurinrichting, het chassis of de banden.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Breng altijd veiligheidskettingen aan tussen uw auto en de aanhanger. Maak de kettingen altijd vast aan het frame of de daarvoor bestemde bevestigingspunten op de trekhaak.Voer de kettingen kruiselings onder de dissel door en zorg voor voldoende speling voor het nemen van bochten.
• Parkeer een auto met aanhanger nooit op een helling. Als u een auto met aanhanger parkeert, trek dan altijd de handrem aan. Plaats altijd blokken voor de wielen van de aanhanger.
• Overschrijd nooit het GCWR.
• Het totale gewicht moet worden verdeeld over de auto en de aanhanger, zodat de volgende vier waarden niet worden overschreden:1. Maximaal toelaatbaar totaalgewicht 2.
GTW 3. GAWR 4. Disselgewicht voor de gebruikte trekhaak.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
277
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Vereisten voor het trekken van een aanhanger
— banden
• Probeer de aanhanger niet te trekken wanneer een compact reservewiel is gemonteerd.
• Voor een comfortabel en veilig gebruik van uw auto is een juiste bandenspanning absoluut noodzakelijk.
Zie "Banden – algemene informatie" in "Technische gegevens" voor het op de juiste wijze op spanning brengen van de banden.
• Controleer de spanning van de banden van de aanhanger voordat u de aanhanger gebruikt.
• Controleer de banden op slijtage of zichtbare beschadigingen voordat u de aanhanger gebruikt. Zie
"Banden — algemene informatie" in "Technische gegevens" voor het op de juiste wijze inspecteren van de banden.
• Raadpleeg bij het verwisselen van banden het gedeelte "Banden – algemene informatie" in "Technische gegevens" voor het op de juiste wijze verwisselen van banden. Het vervangen van banden door exemplaren met een hogere belastingscapaciteit leidt niet tot verhoging van de GVWR- en GAWRlimieten van de auto.
Vereisten voor het trekken van een aanhanger
— aanhangerremmen
• Sluit het hydraulische remsysteem of vacuümsysteem van uw auto niet aan op dat van de aanhanger.
Dit kan leiden tot onjuist remgedrag en lichamelijk letsel.
• Bij het trekken van een aanhanger met hydraulisch geregelde remmen is geen elektronische remregelmodule voor de aanhanger vereist.
• Aanhangwagenremmen worden aanbevolen voor aanhangwagens van meer dan 450 kg en zijn verplicht op aanhangwagens van meer dan 750 kg.
Als de aanhangwagen geladen meer weegt dan 450 kg, moet deze zijn voorzien van eigen remmen met voldoende vermogen.Wanneer dit niet het geval is, slijten de remvoeringen sneller, is meer pedaalkracht vereist en wordt de remweg langer.
INHOUD
278
WAARSCHUWING!
• Sluit de remmen van de aanhanger niet aan op de hydraulische remleidingen van uw auto. Dit kan leiden tot overbelasting en uitval van het remsysteem. Dan kan het voorkomen dat u niet kunt remmen wanneer dit nodig is en zo een ongeval veroorzaakt.
• Bij het trekken van een aanhanger moet u rekening houden met een langere remweg. Bij het trekken van een aanhanger dient u extra afstand te bewaren tot het voorliggende voertuig. Een te kleine afstand tot uw voorganger kan leiden tot een ongeval.
Vereisten voor het trekken van een aanhanger
— verlichting en bedrading
Ongeacht het formaat van de aanhanger moet deze zijn voorzien van remlichten, richtingaanwijzers en een mistachterlicht.
De trekhaakset kan een bedradingsbundel met zeven of dertien pennen bevatten. Gebruik een door de fabriek goedgekeurde kabelboom en stekker.
OPMERKING: Probeer niet de bedrading van de auto door splitsing te verbinden met die van de aanhanger.
De elektrische aansluitingen zijn compleet; u hoeft alleen de kabelbundel aan te sluiten op de stekker van de aanhanger.
(afb. 163)
Aantal pennen
1
2
3
Functie
Linkerrichtingaanwijzer
Mistachterlicht
Massa/ gemeenschappelijke retourlijn
Kleur draad
Geel
Blauw
Wit
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 163)
Zevenpens connector
INHOUD
279
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Aantal pennen
4
Functie
Rechterrichtingaanwijzer
Kleur draad
Groen
5 Parkeerlicht rechtsachter, zijmarkeringsverlichting en verlichting kentekenplaat achter.
b
Remlichten
Bruin
6 Rood
7 Parkeerlicht linksachter, zijmarkeringsverlichting en verlichting kentekenplaat achter.
b
Zwart b De verlichting van de kentekenplaat achter wordt zo aangesloten dat geen enkele lamp van de verlichting een aansluiting deelt met pen 5 en 7.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 164)
Aantal pennen
1
3
2
4 a
Functie
Linkerrichtingaanwijzer
Mistachterlicht
Aarde/ gemeenschappelijke retourlijn voor contacten
(pennen) 1 en 2 en 4 t/m 8
Rechterrichtingaanwijzer
Kleur draad
Geel
Blauw
Wit
Groen
INHOUD
280
(afb. 164)
Connector met dertien pennen
Aantal pennen
5
6
7
8
9
10
Functie
Parkeerlicht rechtsachter, zijmarkeringsverlichting en verlichting kentekenplaat achter.
b
Remlichten
Parkeerlicht linksachter, zijmarkeringsverlichting en verlichting kentekenplaat achter.
b
Achteruitrijlichten
Permanente voeding (+12V)
Voeding geregeld door contactschakelaar
(+12V)
Kleur draad
Bruin
Rood
Zwart
Rood/zwart
Bruin/wit
Rood
Aantal pennen
11
12
13 a a
Functie
Retourlijn voor contact (pen) 10
Reserve voor latere toewijzing
Retourlijn voor contact (pen) 9
Kleur draad
Wit
Rood/blauw
Wit
Opmerking: de toewijzing van pen 12 is gewijzigd van
"Code voor gekoppelde aanhanger" in "Reserve voor latere toewijzing".
a De drie retourcircuits mogen niet elektrisch in de aanhanger worden aangesloten.
b De verlichting van de kentekenplaat achter wordt zo aangesloten dat geen enkele lamp van de verlichting een aansluiting deelt met pen 5 en 7.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
281
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
TIPS VOOR HET TREKKEN VAN EEN
AANHANGER
Oefen het nemen van bochten, remmen en achteruitrijden met de aanhanger in een omgeving zonder druk verkeer voordat u met de aanhanger de weg op gaat.
Handgeschakelde versnellingsbak (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Als u een auto met handgeschakelde versnellingsbak gebruikt voor het trekken van een aanhangwagen, moet u altijd in de EERSTE versnelling wegrijden om te voorkomen dat de koppeling gaat slippen.
Automatische versnellingsbak (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
U kunt de stand DRIVE gebruiken bij het trekken van een aanhanger. Als in de rijstand echter vaak moet worden geschakeld, gebruik dan het AutoStick® schakelsysteem om handmatig terug te schakelen naar een lagere versnelling.
OPMERKING: Het kiezen van een lagere versnelling bij gebruik van de auto onder zware belasting zal de prestaties verbeteren en de levensduur van de transmissie verlengen, doordat overmatig schakelen en het opbouwen van hitte worden beperkt. Hierdoor zal ook de motorremwerking worden verbeterd.
Indien u REGELMATIG met een aanhanger rijdt gedurende langer dan 45 minuten, ververs dan de transmissievloeistof en vervang het filter van de versnellingsbak zoals voorgeschreven voor politieauto's, taxi's, bedrijfswagens of frequent rijden met een aanhanger.
Raadpleeg het "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
OPMERKING: Controleer voordat u met een aanhangwagen de weg op gaat, eerst het transmissievloeistofpeil (alleen bij versnellingsbak met vier versnellingen). Voor de versnellingsbak met zes versnellingen hoeft u het transmissievloeistofpeil niet te controleren voordat u met een aanhangwagen de weg op gaat. Als u echter merkt dat er vloeistoflekkage of een storing in de versnellingsbak optreedt, roep dan onmiddellijk hulp in van uw erkende dealerbedrijf.
282
Cruisecontrol
• Gebruik de cruisecontrol niet in heuvelachtig terrein of met een zware belading.
• Als de rijsnelheid bij gebruik van de cruisecontrol afneemt met meer dan 16 km/u, schakel het systeem dan uit totdat u weer de kruissnelheid kunt aanhouden.
• Gebruik de cruisecontrol in vlak terrein en bij lichte belading om de brandstofzuinigheid te verbeteren.
AutoStick®
• Selecteer bij het gebruik van het AutoStick® schakelsysteem de hoogste versnelling die voldoende vermogen oplevert en waarmee veelvuldig terugschakelen wordt voorkomen. Selecteer bijvoorbeeld
"4" als de gewenste snelheid kan worden aangehouden. Selecteer indien nodig "3" of "2" om de gewenste snelheid aan te houden.
• Vermijd lang rijden bij hoge toerentallen om oververhitting te voorkomen. Verlaag, indien nodig, de snelheid om lang rijden met hoge toerentallen te voorkomen. U kunt opschakelen of de rijsnelheid weer verhogen wanneer de helling en het verkeer dit toelaat.
Koelsysteem
Doe het volgende om het risico op oververhitting van de motor of de versnellingsbak te beperken:
Rijden in stadsverkeer
Als u kort moet stilstaan, zet dan de schakelhendel in
NEUTRAL en verhoog het stationair toerental.
Rijden op de grote weg
Minder snelheid.
Airconditioning
Schakel deze tijdelijk uit.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
283
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
BEVESTIGINGSPUNTEN TREKHAAK
Uw auto vergt extra uitrusting om veilig en efficiënt een aanhanger te kunnen trekken. De trekhaak moet aan uw auto worden bevestigd met behulp van de speciale bevestigingspunten aan het autochassis. In de volgende afbeelding ziet u de correcte bevestigingspunten. Ook andere uitrusting, zoals aanhangerstabilisatoren, hulpremmen, gewichtverdeelsystemen en extra brede spiegels, is mogelijk verplicht of wordt aanbevolen.
(afb. 165)
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
A
B
Bevestigingspunten voor trekhaak en overhanglengte
N.v.t.
366,71 mm
C
D
E (max. overhanglengte)
F
501,62 mm
628,69 mm
1.051,93 mm
472,00 mm
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
284
(afb. 165)
DE AUTO SLEPEN ACHTER EEN CAMPER
SLEPEN VAN DEZE AUTO ACHTER EEN ANDERE AUTO
Sleepmethode
Wielen VAN de grond
UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJ-
VING - HANDGESCHA-
KELDE VERSNELLINGS-
BAK
UITVOERIN-
GEN MET
VOORWIEL-
AANDRIJVING -
AUTOMATI-
SCHE VERSNEL-
LINGSBAK
UITVOERINGEN
MET AANDRIJVING
OP ALLE WIELEN
(AWD)
Slepen met alle wielen op de grond
Slepen met behulp van dolly
Op aanhanger
GEEN
Achter
Voor
ALLE
• Versnellingsbak in NEUTRAL
• Contact in stand ACC of
ON/RUN
NIET TOEGESTAAN
OK
OK
NIET TOEGE-
STAAN
NIET TOEGE-
STAAN
OK
OK
NIET TOEGESTAAN
NIET TOEGESTAAN
NIET TOEGESTAAN
OK
OPMERKING: Bij het slepen van uw auto met een camper, dient u zich altijd aan de geldende lokale verkeersvoorschriften te houden. Neem voor meer informatie contact op met Highway Safety offices.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
285
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Uitvoeringen met aandrijving op alle wielen
(AWD)
Slepen achter een camper (met vier wielen op de grond of met een dolly) is NIET TOEGESTAAN . Deze auto mag alleen gesleept worden op een oplegger, met alle vier de wielen VAN de grond.
Als de auto met EEN OF MEER wielen op de grond wordt gesleept, kan de versnellingsbak en/of de tussenbak ernstig beschadigd raken. Beschadigingen, veroorzaakt door onjuist slepen, vallen niet onder de garantie van de auto.
Uitvoeringen met voorwielaandrijving (FWD) handgeschakelde versnellingsbak
Auto's met voorwielaandrijving en handgeschakelde versnellingsbak mogen met alle vier de wielen op de grond worden gesleept tot de wettelijk toegestane snelheid, zonder afstandsbeperking, als de handgeschakelde versnellingsbak in de neutraalstand staat en het contact in de stand ACC of ON/RUN.
Deze auto's mogen tevens worden gesleept met een dolly (met de voorwielen VAN de grond) of op een dieplader of aanhangwagen (met alle vier de wielen
VAN de grond).
Als de auto in strijd met bovengenoemde voorschriften wordt gesleept, kan de motor en/of de versnellingsbak ernstig beschadigd raken. Beschadigingen, veroorzaakt door onjuist slepen, vallen niet onder de garantie van de auto.
Uitvoeringen met voorwielaandrijving (FWD) automatische versnellingsbak
Deze auto kan op een dieplader of een autotrailer getrokken worden mits alle vier wielen VAN de grond zijn.
Deze auto mag tevens met een dolly worden gesleept
(met de voorwielen VAN de grond).
sleept.
•
• Voertuigen met een automatische versnellingsbak mogen NIET worden gesleept met alle wielen op de grond. Dit zal beschadiging van de aandrijflijn veroorzaken.
Zorg dat geen van de aangedreven wielen op de grond rijdt als dit soort auto moet worden ge-
Als de auto in strijd met de bovengenoemde voorschriften wordt gesleept, kan de versnellingsbak ernstig beschadigd raken. Beschadigingen, veroorzaakt door onjuist slepen, vallen niet onder de garantie van de auto.
286
WAARSCHUWINGSLAMPJES EN MELDINGEN
INSTRUMENTENGROEP
(afb. 166)
(afb. 166)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
287
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
BESCHRIJVINGEN
INSTRUMENTENGROEP
1. Waarschuwingslampje voor het airbagsysteem
Het lampje gaat ter controle vier tot acht seconden branden nadat u de contactschakelaar de eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet. Wanneer het lampje niet brandt tijdens het starten, blijft branden of gaat branden tijdens het rijden, moet het systeem zo snel mogelijk door een erkende dealer worden nagekeken. Raadpleeg “Veiligheidsgordelsystemen” in “Veiligheid” voor meer informatie.
2. Storingslampje
Het storingslampje maakt deel uit van het boorddiagnosesysteem (OBD) dat de elektronische regelingen van de motor en de versnellingsbak controleert. Het lampje gaat branden als de contactschakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet, voordat de motor start. Als het lampje niet gaat branden wanneer u de contactschakelaar van OFF naar
ON/RUN draait, laat uw auto dan direct controleren op storingen.
Door sommige omstandigheden, zoals een losse of afwezige tankdop, slechte brandstofkwaliteit e.d., kan na het aanslaan van de motor het storingslampje gaan branden. De auto moet worden afgeleverd voor onderhoud als het foutmeldingslampje aan blijft tijdens een paar ritten zoals die voor u gebruikelijk zijn. In de meeste gevallen kan dan normaal met de auto worden gereden en is slepen niet noodzakelijk.
Als u lange tijd blijft rijden met een brandend storingslampje, kan het motorregelsysteem beschadigd raken. Het kan ook van invloed zijn op het brandstofverbruik en het rijgedrag. Als het lampje knippert, zal de katalysator vrij snel ernstig defect raken en zal het motorvermogen afnemen. Raadpleeg dan onmiddellijk uw dealer.
WAARSCHUWING!
Een niet goed werkende katalysator, zoals hierboven beschreven, kan warmer worden dan een katalysator die wel goed werkt.
Hierdoor kan brand ontstaan als u langzaam rijdt of de auto op brandbaar materiaal parkeert, zoals droge planten, hout, karton enz. Dit ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben voor de bestuurder, de passagiers of anderen.
288
3. Controle-/storingslampje ESP (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het controle-/storingslampje van het elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) in de instrumentengroep gaat branden wanneer de contactschakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet. Als de motor draait, behoort dit lampje uit te gaan. Wanneer controle-/storingslampje ESP continu blijft branden terwijl de motor draait, is een storing gedetecteerd in het ESP-systeem. Als het lampje blijft branden nadat er verschillende keren is gestart en u meerdere kilometers hebt gereden met een snelheid hoger dan 48 km/u, dient u zo snel mogelijk contact op te nemen met uw erkende dealer om het probleem te laten opsporen en verhelpen.
OPMERKING:
Het controlelampje ESP uitgeschakeld en het controle-/ storingslampje ESP gaan kort branden wanneer de contactschakelaar in de stand ON/RUN wordt gezet.
Telkens wanneer de contactschakelaar in de stand
ON/RUN wordt gezet, wordt het ESP-systeem ingeschakeld, ook wanneer dit eerder werd uitgeschakeld.
Het ESP-systeem maakt zoemende of klikkende geluiden wanneer het actief is. Dit is normaal. De geluiden houden op wanneer ESP inactief wordt na de manoeuvre die de activering van het ESP-systeem heeft veroorzaakt.
4. Controlelampje richtingaanwijzers
Het linker- of rechterpijltje knippert gelijktijdig met de overeenkomstige richtingaanwijzerlampjes vóór en achter als de richtingaanwijzerschakelaar wordt bediend. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer informatie.)
OPMERKING:
Er klinkt een geluidssignaal als de auto verder dan
1,6 km rijdt met één van de richtingaanwijzers aan.
Als één van de richtingaanwijzers sneller knippert dan normaal, moet u controleren of er een gloeilampje aan de buitenkant defect is.
5. Controlelampje grootlicht
Dit lampje geeft aan dat het grootlicht is ingeschakeld. Trek de multifunctionele bedieningshendel links op de stuurkolom naar u toe om naar dimlichten te schakelen. (Raadpleeg "Verlichting" in
"Uw auto" voor meer informatie.)
6. Controlelampje mistlampen vóór (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Dit lampje gaat branden wanneer de mistlampen vóór zijn ingeschakeld. (Raadpleeg "Verlichting" in "Uw auto" voor meer informatie.)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
289
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
7. Scherm kilometerteller/elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)
Kilometerteller
De kilometerteller geeft het aantal kilometers aan dat de auto in totaal heeft gereden.
Scherm elektronisch voertuiginformatiecentrum
(EVIC)
Het elektronische voertuiginformatiecentrum (EVIC) heeft een interactief scherm dat zich in de instrumentengroep bevindt. Raadpleeg “Elektronisch voertuigsysteem (EVIC)” in “Uw auto” voor meer informatie.
8. Controlelampje parkeerlichten/koplampen
AAN
Dit lampje brandt wanneer de parkeerlichten of koplampen zijn ingeschakeld. (Raadpleeg
"Verlichting" in "Uw auto" voor meer informatie.)
9. Bandenspanningslampje
Alle banden, ook de reserveband (indien aanwezig) moeten elke maand worden gecontroleerd wanneer ze koud zijn en opgepompt tot de bandenspanning die door de fabrikant wordt aanbevolen op de bandenspanningssticker.
Als extra veiligheidsvoorziening is uw auto uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem, dat ervoor zorgt dat het verklikkerlampje voor een te lage banden-
290 spanning gaat branden wanneer de spanning in een of meer banden duidelijk te laag is. Als het verklikkerlampje voor een te lage bandenspanning gaat branden, moet u dus zo snel mogelijk stoppen en uw banden controleren en deze tot de juiste bandenspanning oppompen. Als u met een veel te lage bandenspanning rijdt, raakt de band oververhit en kan de band defect raken. Een te lage bandenspanning verhoogt ook het brandstofverbruik, vermindert de levensduur van de band en kan het rij- en remgedrag van de auto nadelig beïnvloeden.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geen vervanging voor juist onderhoud van uw banden. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder om de juiste bandenspanning te handhaven, zelfs wanneer de bandenspanning nog niet het lage niveau heeft bereikt waarbij het bandenspanningslampje gaat branden.
Uw voertuig is ook uitgerust met een controlelampje voor storingen van het bandenspanningscontrolesysteem, dat gaat branden wanneer het systeem niet goed werkt. Het controlelampje voor storingen van het bandenspanningscontrolesysteem werkt in combinatie met het bandenspanningslampje. Als het systeem een storing detecteert, knippert het lampje gedurende ongeveer één minuut, waarna het continu gaat branden.
Zolang er sprake van een storing is, wordt deze reeks telkens herhaald wanneer de auto wordt gestart. Als
het storingslampje brandt, is het mogelijk dat lage bandenspanning niet wordt gedetecteerd of gemeld.
Storingen van het bandenspanningscontrolesysteem kunnen optreden om verschillende redenen, waaronder de installatie van vervangende of alternatieve banden of wielen. Controleer altijd het verklikkerlampje voor storingen van het bandenspanningscontrolesysteem nadat één of meerdere banden of wielen van het voertuig zijn vervangen om te verzekeren dat de vervangende of alternatieve banden en wielen de juiste werking van het bandenspanningscontrolesysteem niet verhinderen.
Het bandenspanningscontrolesysteem is geoptimaliseerd voor de originele banden en wielen. De bandenspanning en waarschuwing van het bandenspanningscontrolesysteem zijn ingesteld voor de bandenmaat van uw auto. Het gebruik van vervangende onderdelen met een andere maat, type en/of stijl kan leiden tot een ongewenste werking van het systeem of schade aan de sensoren. Door het gebruik van niet-originele wielen kunnen de sensoren beschadigd raken. Gebruik geen niet-originele bandenafdichtingsmiddelen of balansgewichten als de auto is uitgerust met een bandenspanningscontrolesysteem, omdat dit schade aan de sensoren kan veroorzaken. (Raadpleeg de paragraaf
"Bandenspanning" in het hoofdstuk "Banden — algemene informatie" en de paragraaf "Bandenspanningscontrolesysteem" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie.)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
291
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
10. Waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels
Dit lampje gaat ter controle vier tot acht seconden branden nadat u de contactschakelaar de eerste keer in de stand ON/RUN hebt gezet.
Als tijdens deze gloeilampcontrole de veiligheidsgordel voor de bestuurder niet is vastgegespt, hoort u een geluidssignaal. Als de gordel ook na de gloeilamptest of tijdens het rijden nog niet is vastgegespt, gaat het waarschuwingslampje voor de veiligheidsgordels knipperen of continu branden. Raadpleeg “Veiligheidsgordelsystemen” in “Veiligheid” voor meer informatie.
11. Waarschuwingslampje voor het remsysteem
Dit lampje geeft verschillende functies van het remsysteem aan, zoals het remvloeistofpeil en het aantrekken van de handrem. Als het waarschuwingslampje voor het remsysteem gaat branden, is het mogelijk dat de handrem is aangetrokken, het vloeistofpeil in het remvloeistofreservoir te laag is of dat zich een probleem voordoet in het reservoir van het ABS-systeem.
Als het lampje blijft branden wanneer de handrem niet is aangetrokken en het remvloeistofpeil in het reservoir van de hoofdcilinder zich ter hoogte van het merkteken
"FULL" bevindt, kan er sprake zijn van een storing in het hydraulisch remcircuit of is er een probleem met de rembekrachtiging gedetecteerd door het ABSsysteem/elektronische stabiliteitsprogramma (ESP). In dat geval blijft het lampje branden tot de oorzaak is verholpen. Als het probleem verband houdt met de rembekrachtiging, zal de ABS-pomp actief zijn tijdens het remmen en voelt u mogelijk een trilling in het rempedaal.
De dubbel uitgevoerde remcircuits zorgen voor reserve-remvermogen als ergens een storing optreedt in het hydraulisch systeem. Als er in één helft van het dubbele remsysteem sprake is van lekkage, geeft het waarschuwingslampje voor het remsysteem dit aan; het lampje gaat branden wanneer het remvloeistofpeil in de hoofdcilinder is gedaald tot onder een bepaald niveau.
Het lampje blijft branden tot de oorzaak is verholpen.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
292
OPMERKING: Het lampje kan bij het nemen van een scherpe bocht even knipperen, doordat dan het vloeistofpeil verandert. Breng de auto naar de dealer voor onderhoud en laat het remvloeistofpeil controleren.
Als een storing van het remsysteem wordt aangegeven, laat de auto dan onmiddellijk repareren.
WAARSCHUWING!
Blijven doorrijden terwijl het rode waarschuwingslampje voor het remsysteem brandt, is gevaarlijk. Een deel van het remsysteem is mogelijk defect. De remweg wordt dan langer. U kunt een aanrijding veroorzaken. Laat de auto onmiddellijk controleren.
Auto’s die met een ABS-systeem zijn uitgerust, beschikken ook over elektronische remkrachtverdeling
(EBD). Bij een storing van EBD, gaat het waarschuwingslampje voor het remsysteem branden, samen met het ABS-lampje. Het ABS-systeem moet dan onmiddellijk worden gerepareerd.
U kunt de werking van het waarschuwingslampje voor het remsysteem controleren door de contactschakelaar van de stand OFF in de stand ON/RUN te zetten.
Het lampje moet dan gedurende ongeveer twee seconden branden. Het lampje moet vervolgens doven, tenzij de handrem is aangetrokken of een storing van het remsysteem is gedetecteerd. Als het lampje niet gaat branden, moet u het lampje door een erkende dealer laten controleren.
Het lampje gaat ook branden als de handrem wordt aangetrokken wanneer de contactschakelaar in de stand ON/RUN staat.
OPMERKING: Dit lampje geeft dan alleen aan dat de handrem is aangetrokken. Het geeft niet aan hoe krachtig de handrem is aangetrokken.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
293
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
12. Controlelampje antiblokkeersysteem (ABS)
Dit lampje is een indicator van het ABSsysteem. Het lampje gaat branden wanneer u de contactschakelaar in de stand ON/RUN zet en kan daarna nog vier seconden blijven branden.
Als het ABS-lampje tijdens het rijden blijft of gaat branden, wijst dit erop dat het ABS-gedeelte van het remsysteem niet functioneert en dat onderhoud noodzakelijk is. Het gewone remsysteem zal echter normaal functioneren, zolang het remwaarschuwingslampje niet brandt.
Wanneer het ABS-lampje brandt, moet u het remsysteem zo spoedig mogelijk laten controleren om weer van de voordelen van ABS te kunnen profiteren. Controleer het ABS-waarschuwingslampje regelmatig om er zeker van te zijn dat het goed werkt. Als het lampje niet gaat branden, laat het systeem dan door een erkende dealer controleren. (Raadpleeg de paragraaf
"Elektronische remregeling" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie hierover.)
13. Indicator brandstofvuldop
Dit symbool geeft de voertuigzijde aan waar zich de brandstofvuldop bevindt.
INHOUD
14. Controlelampje mistachterlicht
Dit lampje gaat branden wanneer de mistachterlichten zijn ingeschakeld. (Raadpleeg "Achtermistlampen" in "Uw auto" voor meer informatie.)
15. Controlelampje van alarmsysteem
Dit lampje gaat ongeveer 16 seconden aan en uit als het beveiligingssysteem wordt geactiveerd en knippert daarna langzamer als het systeem eenmaal is geactiveerd. Het lampje zal ook ongeveer drie seconden branden nadat de contactschakelaar in de stand ON/RUN is gezet.
(Raadpleeg de paragraaf "Alarmsysteem" of "Premium veiligheidssysteem" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie).
294
NOODGEVALLEN
STARTEN MET STARTKABELS
VOORBEREIDING VOOR HET STARTEN
MET STARTKABELS
Wanneer de accu van uw auto leeg is, kan de motor met behulp van een set startkabels en een accu in een andere auto, of met een draagbare snellader weer worden gestart. Bij onjuist gebruik kan het starten met startkabels gevaarlijk zijn. Houd u daarom zorgvuldig aan de hier beschreven procedures.
De accu in uw auto bevindt zich tussen de linker koplampeenheid en het spatscherm van het linker voorwiel. Om met hulpstartkabels te kunnen starten, bevinden zich twee aansluitingen links in de motorruimte.
(afb. 167)
UW AUTO
VEILIGHEID
WAARSCHUWING!
Probeer de auto niet met startkabels te starten wanneer de accu bevroren is. De accu kan hierdoor openscheuren of exploderen, met kans op persoonlijk letsel.
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
Gebruik geen draagbare snellader of een andere lader met een systeemspanning groter dan 12 volt. Dit kan schade toebrengen aan de accu, startmotor, dynamo of het elektrische systeem.
OPMERKING: Bij gebruik van een draagbare snellader moeten de door de fabrikant geleverde bedieningsvoorschriften en vereiste voorzorgmaatregelen worden uitgevoerd.
(afb. 167)
Externe accupolen
1 — Positieve (+) hulppool (afgedekt door beschermkap)
2 — Negatieve (-) hulppool
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
295
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Pas op voor de radiateurventilator wanneer de motorkap is geopend.Als het contact is ingeschakeld, kan deze ventilator op elk moment gaan draaien. Er bestaat gevaar voor letsel door draaiende ventilatorbladen.
• Verwijder alle metalen sieraden zoals ringen, horloges en armbanden die onbedoeld elektrisch contact kunnen maken. Dit kan ernstig letsel veroorzaken.
• Accu's bevatten zwavelzuur dat in uw huid en ogen kan branden en ze produceren waterstofgas dat ontvlambaar en explosief is. Houd open vuur of vonken uit de buurt van de accu.
1. Trek de handrem aan, zet de automatische versnellingsbak in de stand PARK en de handgeschakelde versnellingsbak in de 1e versnelling en zet de contactschakelaar in de stand LOCK.
2. Schakel de verwarming, de radio en alle overbodige stroomverbruikers uit.
3. Verwijder de beschermkap van de positieve (+) accupool. Druk, om de beschermkap te verwijderen, de borglip in en trek de kap naar boven.
4. Wanneer u de accu van een ander voertuig gebruikt voor het starten met startkabels, parkeer de auto dan zo, dat accu met de startkabels bereikbaar is, trek de handrem aan en zorg ervoor dat de contactschakelaar in de stand OFF staat.
WAARSCHUWING!
Zorg ervoor dat beide voertuigen geen contact kunnen maken. Hierdoor kan een massaverbinding ontstaan met mogelijk persoonlijk letsel als gevolg.
PROCEDURE VOOR HET STARTEN MET
STARTKABELS
WAARSCHUWING!
Als u deze procedure voor starten met startkabels niet volgt, kan dit persoonlijk letsel en schade aan eigendommen tot gevolg hebben door het exploderen van de accu.
Het niet opvolgen van deze procedure kan leiden tot schade aan het laadsysteem van het voertuig dat de starthulp biedt, of van de auto met de lege accu.
INHOUD
296
Aansluiten van de startkabels
1. Sluit het einde van de pluskabel (+) van de startkabel aan op de externe pluspool (+) van auto met de lege accu.
2. Sluit het andere einde van de pluskabel (+) aan op de pluspool (+) van de hulpaccu.
3. Sluit het einde van de minkabel (-) van de startkabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu.
4. Sluit het andere einde van de minkabel (-) aan op de externe minpool (-) van de auto met de lege accu.
Loskoppelen van de startkabels
1. Koppel de minkabel (-) van de startkabel los van de externe minpool (-) van de auto met de lege accu.
2. Koppel het andere einde van de minkabel (-) van de startkabel los van de minpool (-) van de hulpaccu.
3. Koppel de pluskabel (+) van de startkabel los van de pluspool (+) van de hulpaccu.
4. Koppel de pluskabel (+) van de startkabel los van de externe pluspool (+) van de auto met de lege accu.
5. Plaats de beschermkap weer op de positieve (+) accupool van het voertuig met de lege accu.
Wanneer uw auto vaak met behulp van hulpstartkabels moet worden gestart, dient u de accu en het laadsysteem door een erkende dealer te laten controleren.
WAARSCHUWING!
Sluit de startkabel niet aan op de minpool (-) van de lege accu. De vonk die daardoor ontstaat kan de accu doen exploderen en persoonlijk letsel veroorzaken. Gebruik uitsluitend de voorgeschreven massa-aansluiting; gebruik geen andere blootliggende metalen onderdelen.
5. Start de motor van het voertuig met de hulpaccu.
Laat de motor enkele minuten stationair draaien en start dan de motor van de auto met de lege accu.
6. Nadat de motor is gestart moeten de startkabels in omgekeerde volgorde worden verwijderd:
Accessoires die op de aansluitcontacten zijn aangesloten, ontvangen ook voedingsspanning van de accu in de auto als u ze niet gebruikt (bijv. mobiele telefoons).Als u de accessoires te lang aangesloten laat zonder dat de motor draait,raakt de accu zo ver ontladen dat de levensduur ervan afneemt en/of de motor niet meer zal starten.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
297
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
AANHAALMOMENTEN VOOR
WIELEN
Het juiste aanhaalmoment voor de wielmoeren/bouten is van het grootste belang om te verzekeren dat het wiel juist is gemonteerd op het voertuig. Telkens wanneer een wiel is verwijderd en teruggeplaatst op het voertuig, moeten de wielmoeren/bouten worden aangehaald met een juist gekalibreerde momentsleutel.
AANHAALMOMENTEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Aanhaalmoment moer/ bout
135 Nm
** moer-/ boutmaat
M12 x 1,25
Sleutelmaat moer/ bout
19 mm
** Gebruik uitsluitend door FIAT aanbevolen wielmoeren/-bouten en reinig of verwijder eventueel vuil of olie voordat u ze vastzet.
Inspecteer het wielmontagevlak voordat u de band monteert en verwijder eventuele roest- of losse deeltjes.
(afb. 168)
Trek de wielmoeren/-bouten in stervolgorde aan totdat iedere moer/bout twee keer aangetrokken is.
(afb. 169)
(afb. 168)
INHOUD
(afb. 169)
298
Wielmontagevlak
Aanhaalpatronen
Controleer na 40 km het aanhaalmoment van de wielmoeren/-bouten om er zeker van te zijn dat alle wielmoeren/-bouten goed tegen het wiel aanliggen.
WIELEN VERWISSELEN EN GEBRUIK
VAN DE KRIK (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de wielmoeren pas definitief worden vastgezet als de auto weer vast op de grond staat. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
WAARSCHUWING!
• Probeer geen wiel te verwisselen aan de zijde van de auto waar ander verkeer langs rijdt. Ga ver genoeg van de weg af staan om ongelukken te voorkomen bij gebruik van de krik of het verwisselen van een wiel.
• Het is gevaarlijk om u onder een opgekrikte auto te bevinden. De auto kan van de krik glijden en op u vallen. Dit leidt tot ernstig letsel. Zorg er daarom voor dat u met geen enkel lichaamsdeel onder een opgekrikte auto komt. Als u werkzaamheden onder de auto moet uitvoeren, zet deze dan op een hefbrug.
• Start de motor niet en laat deze niet draaien zolang de auto door een krik wordt ondersteund.
• De krik is uitsluitend bedoeld als gereedschap om banden te verwisselen. Gebruik de krik niet om de auto voor onderhoudswerkzaamheden omhoog te brengen. De auto mag alleen op een stevige en vlakke ondergrond worden opgekrikt.
Vermijd een gladde ondergrond.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
299
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
BERGPLAATS KRIK
De krik en de slinger worden opgeborgen onder een deksel in het opbergvak achterin in de laadruimte.
(afb. 170)
LOCATIE RESERVEWIEL
De reserveband wordt onder de achterkant van de auto opgeborgen en wordt op zijn plaats gehouden door een kabellierinrichting.
VOORBEREIDINGEN VOOR OPKRIKKEN
1. Parkeer de auto op een stevige en vlakke ondergrond, zo ver mogelijk verwijderd van de weg. Vermijd een gladde ondergrond.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
WAARSCHUWING!
Probeer geen wiel te verwisselen aan de zijde van de auto waar ander verkeer langs rijdt. Ga ver genoeg van de weg af staan om ongelukken te voorkomen bij gebruik van de krik of het verwisselen van een wiel.
2. Schakel de waarschuwingsknipperlichten in.
3. Trek de handrem aan.
4. Zet de schakelhendel in de stand PARK (automatische versnellingsbak) of in de stand GEAR (handgeschakelde versnellingsbak).
5. Zet de contactschakelaar in de stand OFF.
6. Blokkeer de voor- en achterkant van het wiel schuin tegenover het gebruikte krikpunt.
Wanneer u bijvoorbeeld het rechtervoorwiel vervangt, blokkeert u het linkerachterwiel.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
OPMERKING: Laat geen passagiers in de auto zitten wanneer deze wordt opgekrikt.
INHOUD
(afb. 170)
300
Bergplaats krik
RESERVEWIEL VERWIJDEREN
OPMERKING: Klap bij modellen met zeven zitplaatsen de stoelen van de derde zitrij neer. Dan is er meer ruimte om bij de krik en het andere gereedschap te komen en het liermechanisme te bedienen.
1. Neem de krikonderdelen 1, 2 en 3 uit de bergplaats en zet ze in elkaar. (afb. 171)
OPMERKING: Monteer onderdelen 2 en 3; dit doet u door de kleine kogel aan het uiteinde van onderdeel
2 in het gaatje aan het uiteinde van onderdeel 3 aan te brengen. Zo worden deze onderdelen aan elkaar bevestigd. Monteer onderdeel 1en 2 waarbij de wielmoerbus aan het uiteinde van onderdeel 1 naar boven gekeerd is als het is aangebracht op onderdeel 2. Dat maakt het makkelijker om het geheel te draaien als u het liermechanisme bedient.
2. Breng de in elkaar gezette krikhendel aan op de lieraandrijfmoer die zich in de bergplaats voor de krik bevindt. Draai de krikhendel naar links tot de reserveband op de grond rust met voldoende speling in de kabel om de reserveband van zijn plaats onder het voertuig te trekken.
(afb. 171)
Het reservewiel ophijsen of laten zakken
1 - Krikhendel reservewiel
2 - Verlengstuk 1
3 - Verlengstuk 2
Het liermechanisme mag alleen worden gebruikt met de krikhendel. Het gebruik van een pneumatische moersleutel of ander elektrisch gereedschap wordt afgeraden en kan de lier beschadigen.
3. Trek de reserveband van zijn plaats onder het voertuig en zet deze rechtop zodat het loopvlak van de band op de grond rust.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
301
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
4. Kantel de houder aan het eind van de lierkabel en verwijder deze uit het midden van het wiel.
(afb. 172)
BERGRUIMTE RESERVEWIEL
OPMERKING: Raadpleeg "Reservewiel verwijderen" voor informatie over het monteren van het liergereedschap.
1. Zet het reservewiel naast de lierkabel. Houd het reservewiel zodanig rechtop dat het loopvlak op de grond rust en het ventiel zich boven aan het wiel bevindt en niet naar de achterkant van de auto wijst.
2. Kantel de houder aan het eind van de lierkabel en laat deze door het midden van het wiel vallen. Leg het reservewiel vervolgens met de kabel en de houder onder het voertuig.
3. Breng de in elkaar gezette krikhendel aan op de lieraandrijfmoer. Draai de in elkaar gezette krikhendel naar rechts om het reservewiel in de opbergruimte te tillen. Blijf draaien aan de krikhendel tot u het liermechanisme drie keer hoort klikken. Te strak aandraaien is onmogelijk. Duw een paar keer tegen het wiel om te controleren of het stevig is bevestigd.
INSTRUCTIES BIJ OPKRIKKEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 172)
Houder reservewiel
WAARSCHUWING!
Neem de volgende waarschuwingen in acht bij het verwisselen van een band, om persoonlijk letsel of schade aan de auto te voorkomen:
• Parkeer de auto op een stevige en vlakke ondergrond, zo ver mogelijk verwijderd van de weg, voordat u de auto opkrikt.
• Schakel de waarschuwingsknipperlichten in.
• Blokkeer het wiel dat zich schuin tegenover het te vervangen wiel bevindt.
• Trek de handrem stevig aan en zet de automatische versnellingsbak in de stand PARK, of zet de
(Vervolgd)
302
WAARSCHUWING! (Vervolgd) handgeschakelde versnellingsbak in de stand RE-
VERSE (achteruit).
• Start de motor niet en laat deze niet draaien zolang de auto door een krik wordt ondersteund.
• Laat niemand in de auto zitten zolang deze door een krik wordt ondersteund.
• Begeef u niet onder de auto wanneer deze door een krik wordt ondersteund. Als u werkzaamheden onder de auto moet uitvoeren, zet deze dan op een hefbrug.
• Gebruik de krik alleen op de aangegeven plaatsen en alleen om de auto op te krikken voor het verwisselen van banden.
• Wees uiterst voorzichtig als u de band moet verwisselen op of langs de weg.
• Om de reservebanden, plat of opgeblazen, veilig op te bergen, moeten ze met het ventiel naar beneden gericht worden opgeborgen.
(afb. 173)
Probeer niet om de auto op te krikken op andere plaatsen dan de aangegeven plaatsen in de instructies voor het opkrikken van deze auto.
(afb. 174)
1. Neem het reservewiel, de krik en de krikhendel uit de opbergplaats.
2. Draai de wielmoeren op het wiel met de lekke band los, maar haal ze er niet af. Draai de wielmoeren één slag linksom terwijl het wiel nog op de grond staat.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 173)
Waarschuwingssticker krik
(afb. 174)
Krikpunten
INHOUD
303
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
3. Plaats de krik onder het krikpunt dat zich het dichtst bij de lekke band bevindt. Centreer de krikkop tussen de inkepingen in de dorpelbalk. Draai de krikschroef rechtsom totdat de bovenkant van de krik stevig aangrijpt in het krikpunt op de dorpelbalk. (afb. 175) (afb. 176) (afb. 177) (afb. 178)
4. Krik het voertuig op door de krikas naar rechts te draaien met de slinger. Breng de auto zover omhoog dat de band net loskomt van het wegdek en er voldoende speling is om het reservewiel te monteren. De voertuigstabiliteit blijft maximaal als de band zo laag mogelijk boven de grond blijft.
(afb. 176)
De krikhendel is in de krik vóór aangebracht
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 175)
304
Krikpunt vóór
(afb. 177)
Krikpunt achter
WAARSCHUWING!
Als u de auto hoger opkrikt dan noodzakelijk, zal hij minder stabiel staan. De auto kan van de krik glijden en zo ernstig letsel veroorzaken. Krik de auto slechts zo ver op als nodig is om het wiel te verwijderen.
5. Verwijder de wielmoeren. Verwijder de wieldop, indien aanwezig, van het wiel met de hand. Wrik de wieldop niet los. Trek vervolgens het wiel los van de wielnaaf.
WAARSCHUWING!
Om persoonlijk letsel te voorkomen, dient u de wieldoppen voorzichtig te hanteren.Vermijd aanraking met scherpe randen.
6. Breng de reserveband aan.
Monteer het reservewiel met het ventiel naar buiten gericht. De auto kan beschadigd raken als het reservewiel op een verkeerde manier wordt gemonteerd.
(afb. 179)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 178)
De krikhendel is in de krik achter aangebracht
(afb. 179)
Reservewiel monteren
INHOUD
305
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
OPMERKING:
• Installeer geen sierdop of wieldop op het compacte reservewiel.
• Raadpleeg de paragrafen "Compact reservewiel" en
"Reservewiel voor beperkt gebruik" onder "Banden
— algemene informatie" in het hoofdstuk "Technische specificatie" voor meer waarschuwingen, voorzorgsmaatregelen en informatie over het reservewiel, het gebruik en de werking ervan.
7. Breng de wielmoeren aan met de conische zijde van de moer naar het wiel gekeerd. Draai de wielmoeren licht aan.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de wielmoeren pas definitief worden vastgezet als de auto weer vast op de grond staat. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
8. Draai de krikas met de slinger naar links om het voertuig te laten zakken.
9. Zet de wielmoeren stevig vast. Duw de moersleutel aan het einde van de hendel omlaag voor meer hefboomwerking. Trek de wielmoeren in stervolgorde aan totdat iedere moer twee keer aangetrokken is. Raadpleeg "Voorgeschreven aanhaalmomenten" in dit hoofdstuk voor het juiste aanhaalmoment voor de wielmoer. Als u twijfelt of de moeren goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw dealer of een bandenservicebedrijf nog eens controleren met een momentsleutel.
10. Laat de krik weer zakken tot de sluitstand.
11. Leg de lege (lekke) band in de laadruimte.
De lekke band niet wegbergen op de plaats van de reserveband.
Laat de lege (lekke) band zo snel mogelijk repareren of vervangen.
12. Breng de in elkaar gezette krikhendel aan over de lieraandrijfmoer om de lierkabel en houder op te bergen. Draai de in elkaar gezette krikhendel naar rechts tot u het liermechanisme drie keer hoort klikken. Te strak aandraaien is onmogelijk.
13. Berg de krikhendel en krik op. Verwijder de wielblokken en zet de auto van de handrem af.
14. Controleer de bandenspanning zo spoedig mogelijk. De bandenspanning zo nodig aanpassen.
INHOUD
306
ORIGINEEL WIEL MONTEREN
Auto's uitgerust met wieldoppen
1. Monteer het originele wiel op de as.
2. Breng om het monteren van stalen wielen met wieldoppen gemakkelijker te maken twee wielmoeren aan op de tapeinden die zich aan beide zijden van het ventiel bevinden. Breng de wielmoeren aan met het conusvormige uiteinde van de moer in de richting van het wiel. Haal de wielmoeren licht aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de wielmoeren pas definitief worden vastgezet als de auto weer vast op de grond staat. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
(afb. 180)
3. Zet de ventieluitsparing in de wieldop in lijn met het ventiel op het wiel. Breng de wieldop met de hand aan en klik de dop over de twee wielmoeren. Gebruik nooit een hamer of buitensporige kracht om de wieldop aan te brengen.
4. Breng de overige wielmoeren aan met het conusvormige uiteinde van de moer in de richting van het wiel. Haal de wielmoeren licht aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de wielmoeren pas definitief worden vastgezet als de auto weer vast op de grond staat. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
5. Laat de auto zakken tot op de grond door de slinger linksom te draaien.
(afb. 180)
1 — Ventiel
2 — Ventieluitsparing
3 — Wielmoer
Wieldop of wielmoersierdop
4 — Wieldop
5 — Tapeinde
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
307
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
6. Zet de wielmoeren stevig vast. Duw de moersleutel aan het einde van de hendel omlaag voor meer hefboomwerking. Trek de wielmoeren in stervolgorde aan totdat iedere moer twee keer aangetrokken is. Raadpleeg de paragraaf "Voorgeschreven aanhaalmomenten" in dit hoofdstuk voor het juiste aanhaalmoment voor de wielmoer. Als u twijfelt of de moeren goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw dealer of een bandenservicebedrijf nog eens controleren met een momentsleutel.
7. Controleer na 40 km het aanhaalmoment van de wielmoeren met een momentsleutel om ervoor te zorgen dat alle moeren goed tegen het wiel aanliggen.
Auto's zonder wieldoppen
1. Monteer het originele wiel op de as.
2. Breng de overige wielmoeren aan met het conusvormige uiteinde van de moer in de richting van het wiel. Haal de wielmoeren licht aan.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door de op de krik uitgeoefende kracht verschuift, mogen de wielmoeren pas definitief worden vastgezet als de auto weer vast op de grond staat. Als u deze waarschuwing niet opvolgt, kan dit ernstig letsel tot gevolg hebben.
3. Laat de auto zakken tot op de grond door de slinger linksom te draaien.
4. Zet de wielmoeren stevig vast. Duw de moersleutel aan het einde van de hendel omlaag voor meer hefboomwerking. Trek de wielmoeren in stervolgorde aan totdat iedere moer twee keer aangetrokken is. Raadpleeg de paragraaf "Voorgeschreven aanhaalmomenten" in dit hoofdstuk voor het juiste aanhaalmoment voor de wielmoer. Als u twijfelt of de moeren goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw dealer of een bandenservicebedrijf nog eens controleren met een momentsleutel.
5. Controleer na 40 km het aanhaalmoment van de wielmoeren met een momentsleutel om ervoor te zorgen dat alle moeren goed tegen het wiel aanliggen.
INHOUD
308
BANDENSERVICEKIT (VOOR
BEPAALDE UITVOERINGEN/
LANDEN)
Klein gaatjes tot 6 mm in het loopvlak van de band kunnen worden gedicht met de bandenservicekit.
Voorwerpen, zoals als spijkers en schroeven, mogen niet uit de band worden verwijderd. De bandenservicekit is te gebruiken bij buitentemperaturen tot -20 °C.
Deze kit biedt een tijdelijke bandafdichting waarmee u nog tot 160 km af kunt leggen, met een maximale snelheid van 88 km/u.
OPSLAGPLAATS VAN BANDENSERVICEKIT
De bandenservicekit is opgeborgen onder een deksel in het opbergvak achterin in de laadruimte.
ONDERDELEN EN GEBRUIK VAN DE
BANDENSERVICEKIT
(afb. 181)
Gebruik van de functieregelknop en slangen
Uw bandenservicekit is voorzien van de volgende symbolen, die de lucht- en afdichtfunctie aangeven.
• Luchtfunctie selecteren
Druk de functieregelknop (5) in en draai hem naar de stand voor alleen luchtpompbediening. Gebruik de zwarte luchtpompslang (7) wanneer u deze functie selecteert.
(afb. 181)
Onderdelen bandenservicekit
1 — Fles met afdichtingsmiddel
2 — Knop voor leeglopen
3 — Bandenspanningsmeter
4 — Aan/Uit-knop
5 — Functieregelknop
6 — Afdichtingsslang (transparant)
7 — Luchtpompslang (zwart)
8 — Stekker (bevindt zich aan de onderzijde van de bandenservicekit)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
309
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
• De afdichtfunctie kiezen
Druk de functieregelknop (5) in en draai hem naar deze stand om het afdichtingsmiddel van de bandenservicekit in te spuiten en de band op te pompen. Gebruik de afdichtingsslang
(doorzichtige slang) (6) wanneer u deze functie kiest.
• Gebruik van de aan/uit-knop
Druk eenmaal op de aan/uit-knop (4) om de bandenservicekit in te schakelen. Druk nogmaals op de aan/uit-knop (4) om de bandenservicekit uit te schakelen.
• Gebruik van de knop voor leeglaten
Druk op de knop voor leeglaten (2) om de luchtdruk in de band te verlagen wanneer de bandenspanning te hoog is.
• De fles met afdichtingsmiddel (1) en de afdichtingsslang (6) zijn bedoeld voor eenmalig gebruik en moeten telkens na gebruik worden vervangen. Laat deze onderdelen altijd onmiddellijk vervangen door een erkende dealer.
• Als het afdichtingsmiddel van de bandenservicekit vloeibaar is, kan het met schoon water en een vochtige doek van de lak of de band- en wielonderdelen worden afgeveegd. Als het afdichtingsmiddel droog is, kan het makkelijk worden verwijderd en op de juiste wijze worden afgevoerd.
• Voor de beste prestaties dient u ervoor te zorgen dat het ventiel op het wiel schoon is voordat u de bandenservicekit aansluit.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
VOORZORGSMAATREGELEN VOOR
GEBRUIK VAN BANDENSERVICEKIT
• Vervang de fles met afdichtingsmiddel uit de servicekit (1) en de afdichtingsslang (6) voordat de houdbaarheidsdatum (vermeld op het etiket van de fles) is verstreken, om er zeker van te zijn dat het systeem optimaal werkt. Lees paragraaf (F), "Fles met afdichtingsmiddel en slang vervangen", in het hoofdstuk
"Een band repareren met de bandenservicekit.
(afb. 182)
310
(afb. 182)
Locatie houdbaarheidsdatum bandenservicekit
• U kunt de luchtpomp uit de bandenservicekit gebruiken om fietsbanden op te pompen. De set bevat tevens twee naalden, die zich in de opbergruimte voor toebehoren (aan de onderkant van de luchtpomp) bevinden, waarmee u ballen, luchtbedden of andere opblaasbare voorwerpen kunt oppompen.
Gebruik uitsluitend de zwarte luchtpompslang (7) en zorg ervoor dat de functieregelknop (5) op de luchtmodus is afgesteld als zulke voorwerpen worden opgepompt om te voorkomen dat ze worden ingespoten met afdichtingsmiddel. Het afdichtingsmiddel uit de bandenservicekit is uitsluitend bedoeld voor het afdichten van gaatjes met een maximale diameter van 6 mm in het loopvlak van een band.
• U mag de bandenservicekit niet aan de slangen optillen of dragen.
WAARSCHUWING!
• Probeer geen band af te dichten aan de zijde van de auto waar ander verkeer langs rijdt. Ga ver genoeg van de weg af staan om ongelukken te voorkomen bij gebruik van de bandenreparatieset.
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Onder de volgende omstandigheden mag u de bandenreparatieset niet gebruiken en niet met de auto rijden:
– Als het gat in het loopvlak van de band ongeveer 6 mm of groter is.
– Als de wang van de band beschadigd is.
– Als de band is beschadigd door rijden met zeer lage bandenspanning.
– Als de band is beschadigd door rijden met een lekke band.
– Als het wiel beschadigd is.
– Als u niet zeker weet in welke staat de band of het wiel verkeert.
• Houd de bandenreparatieset uit de buurt van open vuur en warmtebronnen.
• Een losse bandenreparatieset kan bij een noodstop of ongeval naar voren schieten en zo de inzittenden ernstig letsel toebrengen. Berg de bandenreparatieset altijd op de daarvoor voorziene plaats op. Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwingen, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en anderen in uw omgeving.
(Vervolgd)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
311
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Voorkom dat de bandenreparatieset in contact komt met uw haar, ogen of kleding. De bandenreparatieset is schadelijk bij inademen, inslikken en huidcontact. Het veroorzaakt irritatie van de huid, ogen en luchtwegen. Spoel onmiddellijk met veel water na eventuele aanraking met de ogen of de huid.Trek zo snel mogelijk andere kleding aan wanneer TIREFIT in aanraking is gekomen met de kleding.
• De afdichtingsoplossing van de bandenreparatieset bevat latexrubber. Raadpleeg bij een allergische reactie of huiduitslag onmiddellijk een arts. Houd de bandenreparatieset buiten het bereik van kinderen. Bij inslikken de mond met veel water uitspoelen en veel water drinken. Braken niet opwekken! Direct een arts raadplegen.
EEN BAND REPAREREN MET DE
BANDSERVICEKIT
(A) Wanneer u stopt om de bandenservicekit te gebruiken:
1. Parkeer de auto op een veilige plaats en schakel de waarschuwingsknipperlichten in.
2. Zorg dat het ventiel (op het wiel van de lekke band) zich vlakbij de grond bevindt. In die stand reiken de slangen (6) en (7) van de bandenservicekit tot het ventiel en kan de bandenservicekit recht op de grond staan. Hierdoor bevindt de set zich in de beste positie voor het inspuiten van het afdichtingsmiddel in de lekke band en het bedienen van de luchtpomp. Verplaats de auto zo nodig om het ventiel in die positie te brengen voordat u begint.
3. Zet de versnellingsbak in de stand PARK (automatische versnellingsbak) of in een versnelling (handmatige versnellingsbak) en zet het contact uit.
4. Trek de handrem aan.
(B) Voorbereiding van het gebruik van bandservicekit:
1. Druk de functieregelknop (5) in en draai hem naar de stand voor de afdichtingsfunctie.
2. Rol de afdichtingsslang (6) uit en verwijder de dop van de fitting aan het uiteinde van de slang.
3. Zet de bandservicekit recht op de grond, naast de lekke band.
4. Verwijder het dopje van het ventiel en schroef de fitting aan het uiteinde van de afdichtingsslang (6) op het ventiel.
5. Maak de stekker (8) los en steek de stekker in de 12
Volt-aansluiting van de auto.
312
OPMERKING: Verwijder geen voorwerpen (bijvoorbeeld schroeven of spijkers) uit de band.
(C) Afdichtingsmiddel uit de bandservicekit in de lekke band spuiten:
• Start altijd de motor voordat u de bandservicekit inschakelt.
OPMERKING: Bij auto's met handmatige versnellingsbak moet de handrem zijn aangetrokken en de schakelhendel in de stand NEUTRAL staan.
• Nadat op de aan/uit-knop (4) wordt gedrukt, stroomt het afdichtingsmiddel (witte vloeistof ) van de fles (1) naar de afdichtingsslang (6) en in de band.
OPMERKING: Het is mogelijk dat afdichtingsmiddel uit het gaatje in de band lekt.
Als het afdichtingsmiddel (witte vloeistof ) niet binnen 0 tot 10 seconden door de slang (6) stroomt:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om de bandservicekit uit te schakelen. Maak de afdichtingsslang (6) los van het ventiel. Zorg dat het ventiel schoon is. Sluit de afdichtingsslang (6) weer aan op het ventiel. Controleer of de functieregelknop (5) in de stand voor de afdichtingsfunctie staat en niet in de stand voor de luchtfunctie. Druk op de aan/uit-knop (4) om de bandservicekit in te schakelen.
2. Sluit de stekker (8) aan op een andere 12 Voltaansluiting in uw auto of, indien mogelijk, in een andere auto. Zorg dat de motor draait voordat u de bandservicekit inschakelt.
3. De fles (1) met afdichtingsmiddel is mogelijk eerder gebruikt en daarom leeg. Schakel hulp in.
OPMERKING: Als de functieregelknop (5) in de stand voor de luchtfunctie staat en de pomp in bedrijf is, wordt lucht alleen via de luchtpompslang (7) gedoseerd, niet via de afdichtingsslang (6).
Als er afdichtingsmiddel (witte vloeistof ) door de afdichtingsslang (6) stroomt:
1. Laat de pomp werken totdat er geen afdichtingsmiddel meer door de slang stroomt (dit duurt meestal
30 tot 70 seconden). Terwijl het afdichtingsmiddel door de afdichtingsslang (6) stroomt, kan de drukmeter (3) een waarde tot 4,8 bar aangeven. De waarde van de drukmeter (3) neemt snel af van ongeveer 4,8 bar tot de werkelijke bandenspanning wanneer de fles met afdichtingsmiddel (1) leeg is.
2. Als de fles met afdichtingsmiddel (1) leeg is, begint de pomp onmiddellijk met het inspuiten van lucht in de band. Laat de pomp werken en vul de band totdat de bandenspanning is bereikt die op de sticker op de
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
313
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
B-stijl aan de bestuurderszijde is vermeld (aanbevolen bandenspanning). Controleer de bandenspanning op de drukmeter (3).
Als de band niet binnen 15 minuten wordt gevuld tot een druk van ten minste 1,8 bar:
• De schade aan de band is te groot. Probeer niet door te rijden. Schakel hulp in.
OPMERKING: Druk, als de band een te hoge spanning heeft, op de knop Deflation (leeglopen) om de bandenspanning te verminderen tot de voorgeschreven bandenspanning voordat u verder gaat.
Als de band binnen 15 minuten is gevuld tot de aanbevolen bandenspanning of tot een spanning van ten minste 1,8 bar:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om de bandservicekit uit te schakelen.
2. Verwijder de sticker met de snelheidslimiet van de bovenkant van de fles met afdichtingsmiddel (1) en breng de sticker aan op het instrumentenpaneel.
3. Maak de afdichtingsslang (6) onmiddellijk los van het ventiel, breng de dop weer aan op de fitting aan het uiteinde van de slang, en berg de bandservicekit op de daarvoor bestemde plaats in de auto op. Ga snel door naar (D) "Rijden met de auto".
• De metalen fitting van de stekker (8) kan na gebruik heet zijn en moet daarom voorzichtig worden gehanteerd.
• Als u de dop niet op de fitting aan het uiteinde van de afdichtingsslang (6) aanbrengt, kan afdichtingsmiddel in aanraking komen met uw huid, kleiding en het interieur van de auto. Ook kan dan afdichtingsmiddel in contact komen met interne onderdelen van de bandenservicekit, waardoor de kit onherstelbaar beschadigd kan raken.
(D) Rijden met de auto:
Rijd onmiddellijk na het inspuiten van het afdichtingsmiddel en het vullen van de band ongeveer 8 km of 10 minuten om ervoor te zorgen dat het afdichtingsmiddel uit de bandservicekit goed in de band wordt verdeeld.
Rijd niet sneller dan 88 km/u.
314
WAARSCHUWING!
Met de bandenreparatieset kunt u een lekke band niet permanent repareren.
Laat de band controleren, repareren of vervangen na gebruik van de bandenreparatieset. Rijd niet sneller dan 88 km/u totdat de band is gerepareerd of vervangen. Als geen gehoor wordt gegeven aan deze waarschuwing, kan dit ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben voor u, uw passagiers en anderen in uw omgeving.
(E) Na het rijden:
Parkeer op een veilige plaats. Lees eerst "Wanneer u stopt om de bandenservicekit te gebruiken" voordat u verder gaat.
1. Draai de functieregelknop (5) in de stand voor de luchtfunctie.
2. Maak de stekker los en steek de stekker in de 12
Volt-aansluiting van de auto.
3. Maak de luchtpompslang (7) (zwart) los en schroef de fitting aan het uiteinde van de slang (7) op het ventiel.
4. Controleer de bandenspanning op de drukmeter (3).
Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar , is de schade aan de band te groot. Probeer niet door te rijden. Schakel hulp in.
Als de bandenspanning 1,3 bar of meer bedraagt:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om de bandenservicekit in te schakelen en vul de band totdat de bandenspanning is bereikt die op de band en op de band- en beladingsinformatiesticker in de portieropening aan de bestuurderszijde is vermeld.
OPMERKING: Druk, als de band een te hoge spanning heeft, op de knop Deflation (leeglopen) om de bandenspanning te verminderen tot de voorgeschreven bandenspanning voordat u verder gaat.
2. Koppel de bandenservicekit los van het ventiel, breng de dop weer aan op het ventiel en verwijder de stekker uit de 12 Volt-aansluiting.
3. Berg de bandenserviceset op de daarvoor bestemde plaats in de auto op.
4. Laat de band bij de eerste gelegenheid repareren of vervangen door een erkende dealer of een bandenservicebedrijf.
5. Laat de fles met afdichtingsmiddel (1) en de afdichtingsslang (6) zo snel mogelijk vervangen door uw erkende dealer. Raadpleeg paragraaf (F), "Fles met afdichtingsmiddel en slang vervangen".
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
315
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING: Als u de band laat repareren, laat de erkende dealer of het bandenservicebedrijf dan weten dat de band is afgedicht met de bandenservicekit.
(F) Fles met afdichtingsmiddel en slang vervangen:
1. Maak de afdichtingsslang (6) (doorzichtig) los.
2. Zoek de ronde knop voor het losmaken van de fles in het verzonken gedeelte onder de fles.
3. Druk op de knop voor het losmaken van de fles met afdichtingsmiddel. De fles met afdichtingsmiddel (1) springt omhoog. Verwijder de fles en voer deze volgens de voorschriften af.
4. Verwijder eventuele resten van het afdichtingsmiddel van de houder van de bandenservicekit.
5. Breng de nieuwe fles met afdichtingsmiddel (1) zo aan in de houder dat de afdichtingsslang (6) wordt uitgelijnd met de slangsleuf in de voorzijde van de behuizing. Druk de fles in de behuizing. U hoort een klik die aangeeft dat de fles goed op zijn plaats zit.
6. Controleer of de dop op de fitting aan het uiteinde van de afdichtingsslang (6) is aangebracht en berg de slang op (aan de onderzijde van de luchtpomp).
7. Berg de bandenservicekit weer op de daarvoor bestemde plaats in de auto op.
VERVANGENDE LAMPEN
Alle interieurlampjen hebben een messing of glazen wigvormige fitting. Gloeilampen met aluminium fitting zijn niet goedgekeurd en mogen bij vervanging niet worden gebruikt.
GLOEILAMPEN – Interieur Gloeilampnummer
Verlichting make-upspiegel / kaartleeslampen
(gloeilamp) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 578
Verlichting make-upspiegel / kaartleeslampen
(optioneel LED) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED
(service bij erkende dealer)
Verlichting handschoenenkastje . . . . . . . . . . . . . 194
Bagageruimteverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 579
Optioneel kaartenvakje in portier/bekerhouder . . LED
(service bij erkende dealer)
OPMERKING: Informeer bij uw dealer voor instructies over het vervangen van verlichte schakelaars.
316
GLOEILAMPEN – Exterieur Lampnr.
Dimlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . H11
Grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . HB3/9005
Richtingaanwijzer voor . . . . . . . . . . PY27W/3757AK
Parkeerlicht vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W5W
Mistlamp vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . PSX24W
Mistlamp achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . PS19W
Zijknipperlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . WY5W
Derde remlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED
(service bij erkende dealer)
Achterlicht/remlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED
(service bij erkende dealer)
Achterlicht achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . LED
(service bij erkende dealer)
Richtingaanwijzer achter . . . . . . . . . . . . . . WY21W
Achteruitrijlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W21W
Kentekenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . W5W
GLOEILAMPEN VERVANGEN
OPMERKING: Onder bepaalde weersomstandigheden kunnen de lenzen beslaan. Normaliter lost dit zich weer op wanneer de weersomstandigheden veranderen en de condens weer verdampt. Het inschakelen van de lampen versnelt het ontwasemingsproces meestal.
Laat lampen voor zover mogelijk vervangen door een FIAT-dealer. De juiste werking en richting van de buitenverlichting zijn essentieel voor veilig rijden volgens de verkeersregels.
DIMLICHT/GROOTLICHT/
RICHTINGAANWIJZER VÓÓR EN
PARKEERLICHT VÓÓR
1. Open de motorkap.
OPMERKING: Het kan nodig zijn het luchtfilterhuis uit te bouwen en de Volledig geïntegreerde vermogensmodule (TIPM) opzij te leggen om bepaalde gloeilampen in het linker koplamphuis te vervangen.
2. Draai de betreffende gloeilamp en aansluitfitting een kwart slag naar links en verwijder het geheel uit het koplamphuis. (afb. 183)
3. Maak de lamp los uit de bevestigingsconnector en sluit de nieuwe lamp aan.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
317
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Raak de nieuwe gloeilamp niet met de vingers aan. Contact met huidvet verkort de levensduur van de lamp. Wanneer de lamp in aanraking is gekomen met vet, reinig deze dan eerst met reinigingsalcohol.
4. Breng de gloeilamp met de fitting in het koplamphuis aan en draai het geheel een kwart slag rechtsom.
MISTLAMP VÓÓR
OPMERKING: Draai het stuur naar rechts als de mistlamp linksvoor wordt vervangen of naar links als de mistlamp rechtsvoor wordt vervangen zodat u makkelijker bij de voorkant van de wielkuip kunt.
1. Verwijder de houders waarmee het onderpaneel aan de voorkant van de wielholte zijn bevestigd en verwijder het toegangspaneel.
2. Trek de stekker los van het mistlamphuis. (afb. 184)
3. Pak nu de lamp stevig vast bij de twee klemveren aan de zijkant en knijp de veren samen om de lamp los te maken uit de achterzijde van het mistlamphuis.
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 183)
1 — Gloeilamp voorste richtingaanwijzer
2 — Gloeilamp dimlicht
3 — Gloeilamp contourverlichting vóór
4 — Gloeilamp van grootlicht
318
(afb. 184)
Stekker mistlamp vóór
4. Trek de lamp recht uit de opening met sleuf in het lamphuis.
5. Houd de lipjes op de nieuwe mistlamp gelijk aan de sleuven in de kraag van de lampopening in de achterzijde van het mistlamphuis.
Raak de nieuwe gloeilamp niet met de vingers aan. Contact met huidvet verkort de levensduur van de lamp. Wanneer de lamp in aanraking is gekomen met vet, reinig deze dan eerst met reinigingsalcohol.
6. Steek de lamp in het lamphuis totdat de lipjes aanliggen in de sleuven van de kraag.
7. Druk de lamp stevig en gelijkmatig in het lamphuis tot de beide klemveren de lamp stevig op zijn plaats houden.
MISTLAMP ACHTER
1. Ga met uw hand achter de bumper boven de bumperversterking en druk op de houderklemmetjes op de mistlampbehuizing. (afb. 185)
2. Neem de mistlampbehuizing van de bumper.
3. Ontkoppel de aansluiting van de bedradingsbundel.
(afb. 186)
(afb. 185)
(afb. 186)
Houderklemmetjes
Elektrische aansluiting
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
319
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
4. Pak nu de lamp stevig vast bij de twee klemveren aan de zijkant en knijp de veren samen om de lamp los te maken uit de achterzijde van het mistlamphuis.
5. Trek de lamp recht uit de opening met sleuf in het lamphuis.
6. Verwijder de lamp uit het contact en breng de nieuwe gloeilamp aan.
7. Houd de lipjes op de nieuwe achtermistlamp gelijk aan de sleuven in de kraag van de lampopening in de achterzijde van het mistlamphuis.
8. Steek de lamp in het lamphuis totdat de lipjes aanliggen in de sleuven van de kraag.
9. Druk de lamp stevig en gelijkmatig in het lamphuis tot de beide klemveren de lamp stevig op zijn plaats houden.
10. Plaats de mistlampbehuizing weer terug.
ZIJKNIPPERLICHT
De zijknipperlichten bevinden zich aan weerszijden in de spatbordpanelen vóór.
1. Duw de lens van de zijrichtingaanwijzer naar links en laat de veer vrijkomen en trek de lens daarna naar u toe.
INHOUD
2. Maak de lamp los uit de bevestigingsconnector en sluit de nieuwe lamp aan. (afb. 187)
3. Steek de rechterhaak van de zijrichtingaanwijzer in het plaatwerk (let op de juiste positie van de letters op de lens).
4. Draai de zijrichtingaanwijzer rond tot de linkerkant op zijn plaats klikt (u hoort een lichte klik).
(afb. 187)
Verwijdering lamp zijknipperlicht
320
RICHTINGAANWIJZER ACHTER EN
ACHTERUITRIJLAMP
De achterlichtunits bestaan uit twee delen. De achterlichten / richtingaanwijzers bevinden zich in de units op de hoeken. De achterlichten en achteruitrijlampen bevinden zich in de achterklep.
Gloeilamp van richtingaanwijzer achter vervangen
1. Open de achterklep.
2. Verwijder de twee klemmen van de binnenzijde van het achterlichthuis. (afb. 188)
3. Breng voorzichtig met één hand een bekledingspatel
(plastic spatelvormig stuk gereedschap) aan tussen het carrosseriepaneel en de buitenzijde van het achterlichthuis en pak de flens aan de binnenzijde van het achterlichthuis met de andere hand vast.
Druk met de spatel en uw hand het achterlichthuis los.
4. Draai de fitting van de betreffende gloeilamp een kwart slag linksom en neem de gloeilamp uit het achterlichthuis.
5. Verwijder de lamp uit het contact en breng de nieuwe gloeilamp aan.
6. Breng de gloeilamp met de fitting in het achterlichthuis aan en draai het geheel een kwart slag rechtsom.
7. Breng het achterlichthuis en de bevestigingen aan.
Achteruitrijlamp vervangen
1. Open de achterklep.
2. Verwijder de twee klemmen waarmee het achterlichthuis aan de binnenzijde van de achterklep is bevestigd. (afb. 189)
3. Breng voorzichtig een bekledingspatel (plastic spatelvormig stuk gereedschap) aan tussen het achterlichthuis en de achterklep. Druk met de spatel en uw hand het achterlichthuis los van de achterklep.
(afb. 190)
(afb. 188)
Klemmen binnenzijde van achterlichthuis
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
321
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
(afb. 189)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 190)
322
Klemmen achterlichthuis
Lamp achterklep
4. Draai de elektrische fitting van de overeenkomstige lamp een kwart slag naar links en verwijder deze uit de behuizing.
5. Verwijder de lamp uit het contact en breng de nieuwe gloeilamp aan.
6. Installeer de gloeilamp met fitting in de behuizing en draai de fitting een kwart slag naar rechts om deze op zijn plaats te vergrendelen.
7. Breng het achterlichthuis en de bevestigingen aan.
KENTEKENVERLICHTING
1. Duw het kleine grendellipje dat uit de lens steekt in de richting van de auto en houd het in die stand vast.
2. Breng een klein spatelvormig stuk gereedschap aan tussen het einde van de lens met het grendellipje en de behuizing en draai het stuk gereedschap zodanig dat de lens loskomt van de behuizing.
3. Houd de lens met één hand vast en draai de elektrische aansluiting van de gloeilamp een kwart slag naar links met de andere hand en neem dan de gloeilamp en de fitting uit de lens.
4. Verwijder de lamp uit het contact en breng de nieuwe gloeilamp aan.
5. Installeer de gloeilamp met fitting in de lens en draai de fitting een kwart slag naar rechts om deze op zijn plaats te vergrendelen.
6. Breng het uiteinde van de lens zonder het grendellipje aan in de behuizing op de achterklep en duw dan het andere uiteinde van de lens in de behuizing tot deze vastklikt in de behuizing.
ZEKERINGEN
WAARSCHUWING!
• Vervang doorgebrande zekeringen uitsluitend door exemplaren met dezelfde ampèrewaarde.Vervang een zekering nooit door een zekering met een hogere ampèrewaarde.
Vervang een doorgebrande zekering nooit door een metalen draad of enig ander materiaal.Als u nalaat de juiste zekeringen te gebruiken, kan dit resulteren in ernstig persoonlijk letsel, brand en/of schade aan eigendommen.
• Voordat u een zekering vervangt, moet u ervoor zorgen dat het contact is uitgeschakeld en dat alle andere services zijn uitgeschakeld.
• Als de vervangen zekering opnieuw doorbrandt, neem dan contact op met een erkende dealer.
• Als een algemene-beveiligingszekering voor de veiligheidssystemen (airbagsysteem, remsysteem), vermogenseenheidssystemen (motorsysteem, versnellingsbaksysteem) of het besturingssysteem doorbrandt, dient u contact op te nemen met een erkende dealer.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
323
UW AUTO
ZEKERINGEN INTERIEUR
Het zekeringenkastje voor de interieurzekeringen bevindt zich onder het instrumentenpaneel aan de passagierszijde.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Locatie
F100
F101
F102
Patroonzekering
30 A roze
Minizekering
10 A rood
20 A geel
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
F103 20 A geel
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
F105
F106
F107
F108
F109
F110
F112
F114
F115
F116
F117
30 A roze
20 A geel
20 A geel
10 A rood
15 A blauw
10 A rood
10 A rood
10 A rood
20 A geel
20 A geel
10 A rood
324
Omschrijving
110V wisselspanningsomvormer – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Interieurverlichting
Aansteker in instrumentenpaneel / aansluitcontact linksachter
Aansluitcontact in console bekerhouder / aansluitcontact in console achter
Stoelverwarming – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Aansluitcontact achterin
Achteruitrijcamera – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Instrumentenpaneel
Airconditioning / HVAC
Regelaar voor vasthouden inzittende
Reserve
Aanjager / motor airconditioning achterin
Motor achterruitwisser
Achteruitverwarming (EBL)
Verwarmde buitenspiegels
Locatie
F118
F119
F120
F121
F122
F123
F124
F125
F126
F127
F128
F129
F130
F131
F132
F133
Patroonzekering Minizekering
10 A rood
10 A rood
10 A rood
15 A blauw
25 A transparant
25 A transparant
10 A rood
10 A rood
10 A rood
20 A geel
15 A blauw
15 A blauw
15 A blauw
10 A rood
10 A rood
10 A rood
Omschrijving
Regelaar voor vasthouden inzittende
Regelmodule stuurkolom
Vierwielaandrijving – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Draadloze ontstekingsnode
Module bestuurdersportier
Module passagiersportier
Binnenspiegels
Regelmodule stuurkolom
Audioversterker
Trekhaak – Voor bepaalde uitvoeringen/ landen
Radio
Video/dvd – Voor bepaalde uitvoeringen/ landen
Klimaatregeling / instrumentenpaneel
Passagiersassistentie / handsfreesysteem –
Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Module bandenspanning
Reserve
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
325
UW AUTO
ZEKERINGEN ONDER MOTORKAP
(STROOMVERDEELKAST)
In de motorruimte bevindt zich een stroomverdeelkast.
(afb. 191)
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
326
Locatie
F101
F102
F103
F105
F106
F139
F140
F141
F142
F143
Patroonzekering
60 A geel
60 A geel
60 A geel
60 A geel
60 A geel
40 A groen
30 A roze
40 A groen
40 A groen
40 A groen
(afb. 191)
Minizekering
Stroomverdeelkast (zekeringen)
Omschrijving
Rail stroomverdeelkast interieur
Rail stroomverdeelkast interieur
Rail stroomverdeelkast interieur
Rail stroomverdeelkast interieur, relais ontsteking
Rail stroomverdeelkast interieur, relais contact aan / accessoires
Aanjager klimaatregeling
Centrale portiervergrendeling
ABS-systeem
Gloeibougies – Voor bepaalde uitvoeringen/ landen
Exterieurverlichting 1
Locatie
F144
F145
F146
F147
F148
F149
F150
F151
F152
F153
F156
F157
F158
F159
F160
F161
F162
F163
Patroonzekering
40 A groen
30 A roze
30 A roze
30 A roze
40 A groen
30 A roze
30 A roze
50 A rood
50 A rood
Minizekering
25 A transparant
25 A transparant
20 A geel
10 A rood
10 A rood
10 A rood
10 A rood
20 A geel
20 A geel
Omschrijving
Exterieurverlichting 2
Naar carrosseriecomputer – lamp
Reserve
Reserve
Motor koelventilator
Elektromagneet startmotor
Modules aandrijflijn
Koplampsproeiermotor – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Dieselbrandstofverwarming – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Brandstofpomp
Module rem / elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Module verdeelbak – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Module actieve motorkap – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Reserve
Interieurverlichting
Claxon
Interieurverwarming 1 / vacuümpomp – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Interieurverwarming 2 – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
327
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
328
Locatie
F164
F165
F166
F167
F168
F169
F170
F172
F173
F174
F175
F176
F177
F178
F179
F181
F182
F184
Patroonzekering
40 A groen
100 A blauw
50 A rood
30 A roze
Minizekering
25 A transparant
20 A geel
20 A geel
30 A groen
10 A rood
15 A blauw
20 A geel
25 A transparant
20 A geel
30 A groen
10 A rood
20 A geel
25 A transparant
10 A rood
Omschrijving
Automatisch uitschakelen aandrijflijn
Uitschakelen aandrijflijn
Reserve
Uitschakelen aandrijflijn
Koppeling airconditioning
Emissie – Gedeeltelijk nul emissie motor
Emissie – Gedeeltelijk nul emissie actuators
Reserve
Kleppen ABS
Sirene – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Reserve
Modules aandrijflijn
Module vierwielaandrijving – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Zonnedak – Voor bepaalde uitvoeringen/ landen
Accusensor
Elektrohydraulische stuurinrichting (EHPS) –
Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Interieurverwarming 3 – Voor bepaalde uitvoeringen/landen
Ruitenwissermotor, voor
SCHAKELHENDEL ONTGRENDELEN
Als zich een storing voordoet en de schakelhendel niet uit de stand PARK kan worden bewogen, dan kunt u de volgende procedure uitvoeren om de schakelhendel tijdelijk te kunnen bewegen:
1. Zet de motor af.
2. Trek de handrem stevig aan.
3. Open de middenconsole en verwijder de kap van het ontgrendelmechanisme voor de schakelhendel
(in de rechterbenedenhoek vooraan van de opbergbak in de console). (afb. 192)
4. Houd het rempedaal stevig ingetrapt.
5. Steek een schroevendraaier of soortgelijk klein gereedschap in de opening en houd het ontgrendelmechanisme naar voren gedrukt.
6. Beweeg de schakelhendel naar de stand NEUTRAL.
7. De motor kan dan in de stand NEUTRAL worden gestart.
8. Breng de kap van het ontgrendelmechanisme weer aan.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 192)
Kap van ontgrendelmechanisme
INHOUD
329
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
EEN VASTZITTENDE AUTO WEER
VRIJKRIJGEN
Wanneer u met de auto vast komt te zitten in modder of sneeuw, kunt u de auto meestal door een heen en weer gaande beweging los krijgen. Draai het stuur links- en rechtsom om de voorwielen vrij te maken.
Schakel vervolgens tussen DRIVE en REVERSE (bij automatische versnellingsbak) of de 2e versnelling en
REVERSE (bij handgeschakelde versnellingsbak) en trap tegelijkertijd het gaspedaal licht in. Trap het gaspedaal net voldoende in om de heen en weer gaande beweging van de auto op gang te houden, zonder dat de wielen doorslippen of het toerental overmatig oploopt.
OPMERKING: Druk voordat u de auto heen en weer beweegt eerst op de toets "ESP Off" om het elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) in de stand "Partial Off" (Gedeeltelijk uit) te zetten. Raadpleeg de paragraaf "Elektronische remregeling" in het hoofdstuk "Uw auto" voor meer informatie hierover. Als de auto is losgekomen, drukt u nogmaals op de toets "ESP Off" om de stand
"ESP On" te herstellen.
• Het overmatig laten oplopen van het toerental van de motor of het laten doorslippen van de wielen kan leiden tot oververhitting en beschadiging van de versnellingsbak.
Laat de motor ten minste één minuut stationair draaien met de versnellingsbak in de stand NEU-
TRAL telkens nadat de auto vijf keer heen en weer is bewogen. Zo voorkomt u oververhitting en vermindert u het risico op schade aan de koppeling of de versnellingsbak bij langdurige pogingen om de auto vrij te krijgen.
• Wanneer u een vastzittende auto heen en weer beweegt door snel te schakelen tussen DRIVE/2e versnelling en REVERSE, mogen de wielen nooit sneller ronddraaien dan 24 km/u, omdat anders schade kan ontstaan aan de aandrijflijn.
• Het overmatig laten oplopen van het toerental van de motor of het te snel laten doorslippen van de wielen kan leiden tot oververhitting en beschadiging van de versnellingsbak. Ook kunnen de banden beschadigd raken. Laat de wielen niet met meer dan 48 km/u doorslippen in een versnelling
(zonder schakelen).
INHOUD
330
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is gevaarlijk. De krachten die vrijkomen bij te hoge wielsnelheden kunnen de banden en assen, zelfs onherstelbaar, beschadigen. Er kan een band exploderen, waardoor iemand gewond kan raken. Laat de wielen van uw auto niet met een hogere snelheid dan 48 km/u of langer dan
30 seconden continu doorslippen. Zorg er ook voor dat er geen personen aanwezig zijn in de nabijheid van een doorslippend wiel, ongeacht de snelheid waarmee het wiel ronddraait.
GEBRUIK VAN SLEEPOOG
Uw auto is uitgerust met een sleepoog dat kan worden gebruikt voor het slepen van een auto met pech.
Bij gebruik van een sleepoog, volg de instructies "Voorzorgsmaatregelen gebruik sleepoog" en "Slepen van een auto met pech" in dit hoofdstuk.
(afb. 193)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 193)
Sleepoog
INHOUD
331
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Voorzorgsmaatregelen gebruik sleepoog
OPMERKING:
• Zorg ervoor dat het sleepoog goed op zijn plaats zit en stevig vastzit in de bevestigingshouder.
• Het sleepoog wordt aanbevolen voor gebruik met een goedgekeurde trekstang en/of -touw.
• Gebruik het sleepoog niet om het voertuig op een autoambulance te trekken.
• Gebruik het sleepoog niet om een vastzittende de auto los te trekken. Raadpleeg "Vastgereden voertuig bevrijden" in dit hoofdstuk voor meer informatie.
NOODGE-
VALLEN
WAARSCHUWING!
Blijf op afstand van auto's die gesleept worden.
• Gebruik geen ketting met een sleepoog. Kettingen kunnen breken, met ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg.
• Gebruik geen sleepband met sleepoog. Sleepbanden kunnen breken of losraken, met ernstig of dodelijk letsel als gevolg.
• Het niet op de juiste wijze gebruiken van het sleepoog kan ertoe leiden dat componenten breken, wat ernstig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg hebben.
(afb. 194)
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
332
(afb. 194)
Waarschuwingslabel sleepoog
• Het sleepoog mag alleen worden gebruikt voor hulp bij pech onderweg. Gebruik het sleepoog alleen met een geschikte voorziening in overeenstemming met de verkeersregels (een metalen stang of een touw) voor op horizontaal terrein slepen van de auto voor een korte afstand naar de dichtstbijzijnde garage.
• De sleepogen mogen NIET worden gebruikt om voertuigen buiten de weg te slepen of op plekken met obstakels.
• In overeenstemming met de bovenstaande voorwaarden moet slepen met een sleepoog plaatsvinden met twee auto's (één die trekt, de ander die wordt gesleept) die zoveel mogelijk dezelfde hartlijn volgen. Als deze richtlijnen niet worden opgevolgd, kan schade aan de auto ontstaan.
SLEEPOOG VÓÓR MONTEREN
De aansluiting voor het sleepoog vóór bevindt zich achter een klep op de rechter voorbumperbeschermer.
Om het sleepoog te plaatsen opent u de klep met een autosleutel of smalle schroevendraaier, en leidt u het sleepoog door de aansluiting.
Steek het platte uiteinde van de slinger door het sleepoog en draai vast. Raadpleeg "Opkrikken en wiel verwisselen" voor meer informatie. Het sleepoog moet volledig aanliggen tegen de bevestigingssteun achter het bumperpaneel, zoals is afgebeeld. Als het sleepoog niet goed aan de bevestigingsbeugel is bevestigd, mag u het voertuig niet slepen.
(afb. 195)
(afb. 195)
Sleepoog voor geplaatst
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
333
UW AUTO
VEILIGHEID
SLEEPOOG ACHTER MONTEREN
De aansluiting voor het sleepoog achter bevindt zich achter een klep op de bumperbeschermer linksachter.
Om het sleepoog te plaatsen opent u de klep met een autosleutel of smalle schroevendraaier, en leidt u het sleepoog door de aansluiting.
Steek het platte uiteinde van de slinger door het sleepoog en draai vast. Raadpleeg "Opkrikken en wiel verwisselen" voor meer informatie. Het sleepoog moet volledig aanliggen tegen de bevestigingssteun door het onderste achterbumperpaneel, zoals is afgebeeld. Als het sleepoog niet goed aan de bevestigingsbeugel is bevestigd, mag u het voertuig niet slepen.
(afb. 196)
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
334
(afb. 196)
Sleepoog achter geplaatst
SLEPEN VAN EEN AUTO MET PECH
In dit hoofdstuk worden de procedures beschreven voor het slepen van een auto met pech door een wegsleepbedrijf.
Sleepmethode
Slepen met alle wielen op de grond
Slepen met behulp van een wiellift of dolly
Autoambulance
Wielen
VAN de grond
GEEN
Achter
Voor
ALLE
UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJVING
- HANDGESCHAKELDE
VERSNELLINGSBAK
• Versnellingsbak in NEUTRAL
• Contact in stand ACC of
ON/RUN
NIET TOEGESTAAN
OK
UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJ-
VING - AUTOMATI-
SCHE VERSNELLINGS-
BAK
Als de versnellingsbak werkt:
• Versnellingsbak in
NEUTRAL
• Contact in stand ACC of
ON/RUN
• Max. snelheid 40 km/u
• Max. afstand van 24 kilometer
OK
UITVOERINGEN
MET AANDRIJ-
VING OP ALLE
WIELEN (AWD)
NIET TOEGESTAAN
NIET TOEGESTAAN
NIET TOEGESTAAN
BESTE METHODE BESTE METHODE OK
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
335
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Om schade aan uw auto te voorkomen is de juiste sleepuitrusting vereist. Gebruik uitsluitend sleepstangen en andere uitrusting die speciaal voor dit doel zijn gemaakt en volg de instructies van de fabrikant van de uitrusting. Het gebruik van veiligheidskettingen is verplicht. Bevestig sleepstangen of andere sleepuitrusting altijd aan een dragend deel van de auto, nooit aan bumpers of hieraan bevestigde beugels. De verkeersvoorschriften met betrekking tot het slepen van voertuigen moeten worden opgevolgd.
Wanneer u tijdens het slepen accessoires wenst te gebruiken (ruitenwissers, ruitontdooier, enz.), dient de contactschakelaar in stand ON/RUN te staan en niet in stand ACC.
Wanneer de accu van de auto leeg is, raadpleeg dan de paragraaf "Schakelhendel ontgrendelen" in dit hoofdstuk voor instructies over hoe u de automatische versnellingsbak uit de stand PARK haalt om het voertuig te kunnen slepen.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Gebruik geen takelsysteem met sleeplus om de auto te slepen. Anders kan de auto beschadigd raken.
• Bij het vastmaken van de auto op een sleepwagen mogen de suspensie-onderdelen vóór of achter niet worden vastgemaakt. Door een foutieve sleepwijze kan uw auto worden beschadigd.
• Duw of sleep deze auto niet met een ander voertuig, omdat anders het bumperpaneel en de versnellingsbak beschadigd kan raken.
• Als de te slepen auto bestuurbaar moet blijven, moet de contactschakelaar in de stand ACC of
ON/RUN staan en niet in de stand LOCK/OFF.
ZONDER SLEUTELHOUDER
Er moeten speciale voorzorgsmaatregelen worden genomen wanneer de auto wordt gesleept met de contactschakelaar in de stand OFF. De beste methode om uw auto te vervoeren is op een trailer of dieplader. Als deze echter niet beschikbaar is, mag uw auto met een takelwagen met een "bril" worden gesleept. Het achterwaarts slepen (met de voorwielen op de grond) is niet toegestaan, omdat de transmissie dan wordt beschadigd. Als het achterwaarts slepen het enige alternatief is, moeten de voorwielen op een dolly worden geplaatst. Om schade aan uw auto te voorkomen is de juiste sleepuitrusting vereist.
336
UITVOERINGEN MET AANDRIJVING OP
ALLE WIELEN (AWD)
De fabrikant raadt aan om de auto te vervoeren met alle vier wielen VAN de grond. Acceptabele methoden zijn het vervoeren van de auto op een autoambulance of de auto aan de voorzijde op te takelen en de achterzijde op een dolly te plaatsen.
Wanneer dit voertuig in strijd met de bovenvermelde voorschriften wordt getrokken, kan er ernstige beschadiging van de versnellingsbak en/of de verdeelbalk optreden.
Beschadigingen, veroorzaakt door onjuist slepen, vallen niet onder de garantie van de auto.
UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJVING (FWD) -
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
De fabrikant raadt aan de auto op een autoambulance te vervoeren (alle wielen VAN de grond).
Uw auto kan ook in voorwaartse richting worden gesleept, met vier wielen op de grond, de versnellingsbak in de stand NEUTRAL en de contactsleutel in de stand ACC of ON/RUN. Als de transmissie niet werkt, moet het voertuig gesleept worden met de voorwielen
VAN de grond (gebruik een autoambulance, dolly of wiellift voor het optillen de voorwielen).
Als de auto in strijd met bovengenoemde voorschriften wordt gesleept, kan de motor en/of de versnellingsbak ernstig beschadigd raken. Beschadigingen, veroorzaakt door onjuist slepen, vallen niet onder de garantie van de auto.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
337
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
UITVOERINGEN MET
VOORWIELAANDRIJVING (FWD) —
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK
De fabrikant raadt aan de auto op een autoambulance te vervoeren (alle wielen VAN de grond).
Als geen autoambulance beschikbaar is en de versnellingsbak nog werkt, kan de auto onder de volgende voorwaarden met alle wielen op de grond worden gesleept:
• De schakelhendel moet in de stand NEUTRAL staan.
• De sleepafstand mag niet langer zijn dan 24 km.
• De rijsnelheid mag niet hoger dan 40 km/u zijn.
Als de transmissie niet werkt of de auto moet worden gesleept met een snelheid van meer dan 40 km/u of over een afstand van meer dan
24 km, mogen de voorwielen tijdens het slepen niet de weg raken (gebruik een flatbed-truck, dolly of hefapparatuur die de voorwielen omhoog houdt).
Als de auto in strijd met de bovengenoemde voorschriften wordt gesleept, kan de versnellingsbak ernstig beschadigd raken. Beschadigingen, veroorzaakt door onjuist slepen, vallen niet onder de garantie van de auto.
•
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
338
SERVICE EN ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA
OPMERKING:
ONDERHOUDSSCHEMA —
BENZINEMOTOR
De geplande onderhoudsbeurten in deze handleiding moeten op de aangeduide tijdstippen of kilometerstanden worden uitgevoerd om uw garantie te behouden en optimale betrouwbaarheid en prestaties van de auto te garanderen. Bij veeleisend gebruik, bijvoorbeeld door het rijden in stoffige omgevingen of veel korte ritten, is mogelijk meer onderhoud vereist. Laat ook telkens inspectie en onderhoud uitvoeren wanneer u een defect vermoedt.
De indicator voor olieverversing herinnert u eraan dat uw auto een onderhoudsbeurt nodig heeft.
• Het systeem houdt geen rekening met de tijd die is verstreken sinds de laatste olieverversing.Ververs de olie van uw auto als de laatste verversingsbeurt langer dan 1 jaar geleden is, ook wanneer het bericht voor olieverversing
NIET wordt weergegeven.
• Onder geen beding mogen de intervaltermijnen voor olieverversing groter zijn dan
15.000 km of 1 jaar, afhankelijk van wat eerst komt.
• Banden rouleren bij de eerste tekenen van ongelijkmatige slijtage.
De erkende dealer reset de indicator voor olieverversing nadat de geplande olieverversing is uitgevoerd.
Op auto's met elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) wordt het bericht "Oil Change Required"
(olie verversen) weergegeven op het EVIC en er klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de olie ververst moet worden.
Als noodzakelijk onderhoud achterwege wordt gelaten, kan dit leiden tot schade aan uw auto.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
339
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
In duizenden kilometers 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaar
Conditie/slijtage van de banden controleren en bandenspanning indien nodig corrigeren, houdbaarheidsdatum TIREKIT controleren
(indien van toepassing).
Werking van verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, bagageruimte, interieur, handschoenenkastje, waarschuwingslampjes instrumentenpaneel enz.) controleren.
Vloeistofniveaus (remmen/hydraulische koppeling, ruitensproeier, accu, koelvloeistof, enz.) controleren en, indien nodig, vloeistof bijvullen.
Uitlaatgasemissiewaarden/rook controleren.
Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van de motormanagementsystemen, de emissies en (indien beschikbaar) de kwaliteitsafname van de motorolie te controleren.
Stand van wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren.
Werking van het ruitensproeiersysteem controleren en, indien nodig, de sproeiers afstellen.
Controleren of sloten van motorkap en kofferbak schoon zijn en scharnieren schoon en voldoende gesmeerd zijn.
1
•
•
•
•
•
•
•
•
2
•
•
•
•
•
3
•
•
•
•
•
•
•
•
4
•
•
•
•
•
5
•
•
•
•
•
•
•
•
6
•
•
•
•
•
7
•
•
•
•
•
•
•
•
8
•
•
•
•
•
9
•
•
•
•
•
•
•
•
10
•
•
•
•
•
340
In duizenden kilometers 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Handrem controleren en indien nodig afstellen.
(Alleen handgeschakelde versnellingsbak)
Visuele controle uitvoeren van: carrosserie, bodemplaatbescherming, pijpen en leidingen
(uitlaat - brandstof - remmen), rubberdelen
(hoezen, bussen, manchetten enz.).
Controle uitvoeren van de ophanging vóór, de trekstangen en de homokinetische koppelingen en indien nodig vervangen
Conditie en slijtage van de remblokken vóór visueel controleren.
Conditie en slijtage van de remblokken achter visueel controleren.
Visuele controle uitvoeren van de conditie van de hulpaandrijfriem(en).
Hulpaandrijfriem(en) vervangen. (##)
Jaar 1
•
•
•
•
2
•
•
•
•
•
3
•
•
•
•
4
•
•
•
•
•
•
5
•
•
•
•
6
•
•
•
•
•
7
•
•
•
•
8
•
•
•
•
•
•
•
9
•
•
•
•
10
•
•
•
•
•
• PCV-klep controleren en zo nodig vervangen.
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (*).
Vloeistof voor automatische versnellingsbak verversen en filter(s) vervangen. (***)
Bougies vervangen (2,4-liter motor). (**)
Bougies vervangen (3,6-liter motor). (**)
• • •
•
•
•
•
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
341
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
In duizenden kilometers 15 30 45 60 75 90 105 120 135 150
Jaar 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Luchtfilterpatroon vervangen. (#)
Remvloeistof verversen.
Vloeistof in het achterdifferentieel (RDA) verversen (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Vloeistof in de verdeelbak (PTU) verversen (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Cabinefilter vervangen. (#)
Koelsysteem doorspoelen en koelvloeistof verversen.
â—¦
•
•
• â—¦
•
•
• â—¦
•
•
•
•
• â—¦
•
•
• â—¦
•
•
•
•
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
â—¦ Vervanging aanbevolen.
(#) Het luchtfilterpatroon moet telkens na 15.000 km worden vervangen, wanneer het in stoffige omgevingen wordt gebruikt.
( ##) Niet stoffige/normale gebieden: aanbevolen maximale kilometerstand 120.000 km. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de 6 jaar worden vervangen. In stoffige gebieden en/of bij zwaar gebruik
(koude klimaten, stadsverkeer, langdurig stationair draaien): aanbevolen maximale kilometerstand
60.000 km. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de 4 jaar worden vervangen.
(*) Verversing van de motorolie en vervanging van het oliefilter moet worden uitgevoerd indien dit wordt aangegeven door een waarschuwingslampje of via een bericht op het instrumentenpaneel, en in ieder geval binnen 1 jaar.
(**) Het vervangingsinterval van de bougies wordt uitgedrukt in kilometers, niet in jaren.
(***) Vloeistof voor automatische versnellingsbak verversen en filter(s) vervangen na 75.000 km of 5 jaar indien de auto wordt gebruikt als politieauto, taxi, bedrijfswagen of voor het regelmatig trekken van een aanhanger.
342
Periodieke controles
Controleer na elke 1.000 km of voorafgaand aan lange ritten het volgende en vul indien nodig bij:
• koelvloeistof;
• remvloeistof;
• stuurbekrachtigingsvloeistof;
• ruitensproeiervloeistof;
• bandenspanning en staat van de banden;
• werking van verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, enz.);
• werking van ruitenwissers/-sproeiers, stand en slijtage van voor- en achterwisserbladen.
Controleer na elke 3.000 km het motoroliepeil en het vloeistofpeil van de automatische versnellingsbak (alleen automatische versnellingsbak met vier versnellingen).
Gebruik van auto onder zware omstandigheden
Als de auto hoofdzakelijk onder een van de volgende omstandigheden wordt gebruikt:
• trekken van aanhanger of caravan;
• stoffige wegen;
• herhaaldelijke korte ritten (minder dan 7-8 km) bij temperaturen onder het vriespunt;
• motor draait vaak stationair, rijden van lange afstanden met lage snelheden of langere perioden zonder gebruik.
U dient de volgende inspecties vaker uit te voeren dan is aangegeven in het onderhoudsschema:
• remblokken vóór op conditie en slijtage contoleren;
• controleren of sloten van motorkap en scharnieren schoon en voldoende gesmeerd zijn;
• visuele controle uitvoeren van conditie van: motor, versnellingsbak, pijpen en leidingen (uitlaat - brandstofsysteem - remmen) en rubberdelen (hoezen manchetten - bussen - enz.);
• accustatus en het accuvloeistofniveau (elektrolyt) controleren;
• visuele controle uitvoeren van de conditie van de hulpaandrijfriemen;
• motorolie controleren en indien nodig verversen en oliefilter vervangen;
• pollenfilter controleren en indien nodig vervangen;
• luchtfilter controleren en indien nodig vervangen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
343
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
ONDERHOUDSSCHEMA — DIESELMOTOR
Om u de beste rijervaring te bieden heeft de fabrikant een specifiek onderhoudsschema opgesteld aan de hand waarvan u kunt zorgen dat uw auto goed en veilig blijft rijden.
De fabrikant raadt aan deze onderhoudsbeurten te laten uitvoeren bij de dealer waar u de auto heeft aangeschaft. De monteurs bij de dealer kennen uw auto het beste en hebben toegang tot informatie van fabrieksgetrainde specialisten, originele onderdelen van
FIAT en speciaal ontworpen elektronisch en mechanisch gereedschap waarmee kostbare reparaties in de toekomst kunnen worden voorkomen.
De onderhoudsbeurten moeten worden uitgevoerd zoals aangegeven in dit hoofdstuk.
De auto is uitgerust met een indicator voor olieverversing. Het bericht "Oil Change Required"(olie verversen) knippert ongeveer 10 seconden in het EVICscherm na één geluidsignaal om de volgende oliebeurt aan te geven. De indicator voor olieverversing is gebaseerd op de belasting van de motor, wat betekent dat de periodieke oliebeurten afhankelijk zijn van uw persoonlijke rijstijl.
Als dit bericht niet wordt gereset, verschijnt dit bericht telkens wanneer u de contactschakelaar in de stand
ON/RUN zet. Om het bericht tijdelijk uit te schakelen, drukt u kort op de knop MENU.
OPMERKING:
• Onder geen beding mogen de intervaltermijnen voor olieverversing groter zijn dan 2 jaar.
• Banden rouleren bij de eerste tekenen van ongelijkmatige slijtage.
Als noodzakelijk onderhoud achterwege wordt gelaten, kan dit leiden tot schade aan uw auto.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
344
In duizenden kilometers
Jaar
Conditie/slijtage van de banden controleren en bandenspanning indien nodig corrigeren; houdbaarheidsdatum TIREKIT controleren (indien van toepassing).
Werking van verlichting
(koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, interieurverlichting, waarschuwingslampjes instrumentenpaneel enz.) controleren.
Vloeistofniveaus
(motorkoelvloeistof, rem-/ hydraulischekoppelingsvloeistof, ruitensproeiervloeistof, accuvloeistof, enz.) controleren en, indien nodig, vloeistof bijvullen.
Uitlaatgasemissiewaarden/rook controleren.
Gebruik de diagnoseaansluiting om de werking van het motormanagementsysteem, de emissies en (indien beschikbaar) de kwaliteitsafname van de motorolie te controleren.
20
1
•
•
•
•
•
40
2
60
3
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
80
4
100
5
120
6
140
7
160
8
180
9
200
10
UW AUTO
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
VEILIGHEID
INHOUD
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
345
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
In duizenden kilometers
Jaar
Stand van wisserbladen voor/achter controleren en wisserbladen op slijtage controleren.
Werking van het ruitensproeiersysteem controleren en, indien nodig, de sproeiers afstellen.
Controleren of de sloten van de motorkap en de kofferbak schoon zijn en hun scharnieren schoon en voldoende gesmeerd zijn.
Visuele controle uitvoeren van: carrosserie, bodemplaatbescherming, pijpen en leidingen (uitlaat - brandstof
- remmen), rubberdelen
(hoezen, bussen, manchetten enz.)
Wielophangingen vóór, spoorstangeinden en rubberdelen (hoezen en bussen) inspecteren en indien nodig vervangen.
INHOUD
20
1
•
•
•
40
2
•
•
•
60
3
80
4
100
5
120
6
140
7
160
8
180 200
9 10
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
346
In duizenden kilometers
Jaar
Slag van de handrem controleren en indien nodig afstellen.
Conditie en slijtage van de remblokken vóór visueel controleren.
Conditie en slijtage van de remblokken achter visueel controleren.
Visuele controle uitvoeren van de staat van de distributieriem.
Visuele controle uitvoeren van de conditie van de hulpaandrijfriem(en).
Distributieriem vervangen (#).
Hulpaandrijfriemen vervangen
(#).
Motorolie verversen en oliefilter vervangen (*).
Vloeistof voor automatische versnellingsbak verversen en filter vervangen (voor bepaalde uitvoeringen/landen) (**).
Brandstoffilter vervangen (***).
20
1
•
•
•
40
2
•
60
3
•
•
•
•
•
•
•
•
80
4
•
100
5
120
6
140
7
160
8
180
9
200
10
• • • • • •
UW AUTO
VEILIGHEID
• • • • • • •
• • • • • •
•
•
•
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
•
• •
INHOUD
347
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
In duizenden kilometers
Luchtfilter vervangen (of ten minste om de 2 jaar) ( ## ).
Remvloeistof verversen.
Jaar
Vloeistof in het achterdifferentieel (RDA) verversen (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Vloeistof in de verdeelbak
(PTU) verversen (voor bepaalde uitvoeringen/landen).
Koelsysteem doorspoelen en koelvloeistof verversen.
Luchtfilter voor de passagiersruimte vervangen
(##).
20
1
â—‹
40
2
•
•
60
3
•
â—‹
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(*) Verversing van de motorolie en vervanging van het oliefilter moet worden uitgevoerd indien dit wordt aangegeven door een waarschuwingslampje of via een bericht op het instrumentenpaneel, en maximaal elke 2 jaar. Als er minder dan 10.000 km per jaar met de auto wordt gereden, moet jaarlijks de motorolie worden ververst en het oliefilterelement worden vervangen.
(**) Vloeistof voor automatische versnellingsbak verversen en filter(s) vervangen na 80,000 km of 4 jaar
80
4
•
•
•
•
100
5
â—‹
120
6
•
•
•
140
7
â—‹
160
8
•
•
•
•
180 200
9 10
•
â—‹
•
•
• indien de auto wordt gebruikt als politieauto, taxi, bedrijfswagen of voor het regelmatig trekken van een aanhanger.
(***) Bij het tanken van een brandstof van een lagere dan de standaardkwaliteit, wordt u geadviseerd dit filter te vervangen om de 20.000 km.
â—‹
Vervanging aangeraden.
348
(#) Niet-stoffige gebieden: aanbevolen maximale kilometerstand 120.000 km. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de 6 jaar worden vervangen. In stoffige gebieden en/of bij zwaar gebruik (koude klimaten, stadsverkeer, langdurig stationair draaien): aanbevolen maximale kilometerstand 60.000 km. Ongeacht de kilometerstand moet de riem om de 4 jaar worden vervangen.
(##) Als het voertuig wordt gebruikt in stoffige gebieden, wordt u geadviseerd dit filter te vervangen om de
20.000 km.
Als noodzakelijk onderhoud achterwege wordt gelaten, kan dit leiden tot schade aan uw auto.
Periodieke controles
Controleer na elke 1.000 km of voorafgaand aan lange ritten het volgende en vul indien nodig bij:
• koelvloeistof;
• remvloeistof;
• stuurbekrachtigingsvloeistof;
• ruitensproeiervloeistof;
• bandenspanning en staat van de banden;
• werking van verlichting (koplampen, richtingaanwijzers, waarschuwingsknipperlichten, enz.);
• werking van ruitenwissers/-sproeiers, stand en slijtage van voor- en achterwisserbladen.
Na elke 3.000 km moet u het motoroliepeil controleren en indien nodig motorolie bijvullen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
349
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
Gebruik van auto onder zware omstandigheden
Als de auto hoofdzakelijk onder een van de volgende omstandigheden wordt gebruikt:
• trekken van aanhanger of caravan;
• stoffige wegen;
• herhaaldelijke korte ritten (minder dan 7-8 km) bij temperaturen onder het vriespunt;
• motor draait vaak stationair, rijden van lange afstanden met lage snelheden of langere perioden zonder gebruik.
U dient de volgende inspecties vaker uit te voeren dan is aangegeven in het onderhoudsschema:
• remblokken vóór op conditie en slijtage contoleren;
• controleren of sloten van motorkap en scharnieren schoon en voldoende gesmeerd zijn;
SERVICE EN
ONDERHOUD
• visuele controle uitvoeren van conditie van: motor, versnellingsbak, pijpen en leidingen (uitlaat - brandstofsysteem - remmen) en rubberdelen (hoezen manchetten - bussen - enz.);
• accustatus en het accuvloeistofniveau (elektrolyt) controleren;
• visuele controle uitvoeren van de conditie van de hulpaandrijfriemen;
• motorolie controleren en indien nodig verversen en oliefilter vervangen;
• pollenfilter controleren en indien nodig vervangen;
• luchtfilter controleren en indien nodig vervangen.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
350
MOTORCOMPARTIMENT — 2.4-LITER BENZINE
(afb. 197)
(afb. 197)
1 — Reservoir koelvloeistof
2 — Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
3 — Vulopening motorolie
4 — Reservoir remvloeistof
5 — Aansluiting startkabel (pluspool)
6 — Aansluiting startkabel (minpool)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
7 — Stroomverdeelkast (zekeringen)
8 — Luchtfilter
9 — Peilstok automatische versnellingsbak (alleen viertraps)
10 — Reservoir ruitensproeiervloeistof
11 — Dop koelvloeistofreservoir
12 — Peilstok motorolie
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
351
UW AUTO
MOTORCOMPARTIMENT — 3,6-LITER BENZINE
(afb. 198)
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 198)
1 — Reservoir koelvloeistof
2 — Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
3 — Reservoir remvloeistof
4 — Stroomverdeelkast (zekeringen)
352
5 — Luchtfilter
6 — Reservoir ruitensproeiervloeistof
7 — Peilstok motorolie
8 — Vulopening motorolie
MOTORCOMPARTIMENT — 2,0-LITER DIESEL
(afb. 199)
(afb. 199)
1 — Reservoir koelvloeistof
2 — Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof
3 — Vulopening motorolie
4 — Peilstok motorolie
5 — Reservoir remvloeistof
6 — Stroomverdeelkast (zekeringen)
7 — Luchtfilter
8 — Reservoir ruitensproeiervloeistof
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
353
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
ONDERHOUDSPROCEDURES
De volgende pagina's bevatten de vereiste onderhoudswerkzaamheden zoals vastgesteld door de fabrikant van uw auto.
Naast de onderhoudsaspecten die worden vermeld in het onderhoudsschema zijn er mogelijk ook andere componenten die op een later tijdstip onderhoud vereisen of vervangen moeten worden.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
• Onvoldoende onderhoud van uw auto of het achterwege laten van benodigde beurten en reparaties kan leiden tot duurdere reparaties, schade aan andere onderdelen of slechtere prestaties van de auto. Laat mogelijke storingen onmiddellijk onderzoeken bij een erkende dealer of garagebedrijf.
• Laat het onderhoud van uw auto over aan een
FIAT-dealer.Voor routine-onderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele onderdelen van FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.
Voer geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
• Uw auto is vervaardigd met verbeterde vloeistoffen, waardoor de prestaties en duurzaamheid van uw auto behouden blijven en er langere onderhoudsintervallen mogelijk zijn. Gebruik geen chemicaliën voor het spoelen van onderdelen, aangezien de chemicaliën de motor, versnellingsbak, stuurbekrachtiging of airconditioning kunnen beschadigen. Dergelijke schade wordt niet gedekt door de standaardgarantie.Als het nodig is om te spoelen vanwege een storing, gebruik daarvoor dan alleen de voorgeschreven vloeistof.
INHOUD
354
MOTOROLIE
Oliepeil controleren — benzinemotor
Om een optimale smering van de motor te waarborgen, moet het juiste motoroliepeil gehandhaafd blijven.
Controleer het oliepeil daarom regelmatig, bijvoorbeeld bij elke tankstop.
Het ideale tijdstip voor een controle van het motoroliepeil is ongeveer vijf minuten nadat een volledig opgewarmde motor is uitgezet. Controleer het oliepeil niet voordat u de motor start, wanneer de auto een nacht niet gebruikt is. Als u het oliepeil controleert wanneer de motor koud is, wordt het peil niet correct gemeten.
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat en alleen wanneer de motor warm is.
De meting is dan nauwkeuriger. Het oliepeil moet gehandhaafd blijven tussen de merktekens op de peilstok. De peilstok is gemarkeerd met een kruisarcering met het woord SAFE (veilig) of een deel met kruisarcering met de woorden MIN aan de ondergrens en
MAX aan de bovengrens. Bijvullen met één liter olie als het oliepeil aan de ondergrens staat brengt het peil terug naar de bovengrens van de markering.
Vul niet te veel olie bij. Als er teveel olie wordt bijgevuld, komt er lucht in de olie, wat kan leiden tot verlies van de oliedruk en toename van de olietemperatuur. Dit kan leiden tot motorschade. Plaats de olievuldop terug en draai hem goed vast nadat u olie hebt toegevoegd.
Oliepeil controleren — dieselmotor
Om een optimale smering van de motor te waarborgen, moet het juiste motoroliepeil gehandhaafd blijven.
Controleer het oliepeil daarom regelmatig, bijvoorbeeld bij elke tankstop.
Het ideale tijdstip voor een controle van het motoroliepeil is ca. 5 minuten nadat u een bedrijfswarme motor hebt afgezet, of ‘s ochtends voordat u de motor de eerste keer start.
Controleer het oliepeil als de auto op een vlakke ondergrond staat. De meting is dan nauwkeuriger. Het oliepeil moet gehandhaafd blijven tussen de MIN en
MAX merktekens op de peilstok. Het bijvoegen van 1 liter olie als de olie tot aan het MIN-merkteken reikt, heeft tot gevolg dat de olie tot aan het MAX-teken reikt bij deze motoren.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
355
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Laat het onderhoud van uw auto over aan een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
Motorolie verversen — benzinemotor
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Motorolie verversen — dieselmotor
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Motorolieviscositeit — 2,4-liter en 3,6-liter benzinemotor
Geheel synthetische motorolie SELENIA K POWER met viscositeitsgraad SAE 5W-20 die voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55535-CR1 API SN, ILSAC GF-5 of een gelijkwaardig product.
Op de motorolievuldop wordt tevens de aanbevolen viscositeit van de motorolie voor uw auto aangegeven.
Zie "Motorruimte" in "Service en onderhoud" voor meer informatie over de locatie van de motorolievuldop.
OPMERKING: Geheel synthetische motorolie SELE-
NIA K POWER met viscositeitsgraad SAE 5W-30 die voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55535 -CR1 API SN,
ILSAC GF-5 mag worden gebruikt als SAE 5W-20 motorolie die voldoet aan kwalificatie Fiat 9.55535
-CR1 niet beschikbaar is.
Viscositeit motorolie — 2,0-liter dieselmotor
SELENIA WR P.E. met viscositeitsgraad SAE 5W-30
Geheel synthetische motorolie die voldoet aan de kwalificatie FIAT 9.55535-S1, ACEA C2 of een gelijkwaardig product.
Op de motorolievuldop wordt tevens de aanbevolen viscositeit van de motorolie voor uw auto aangegeven.
Raadpleeg "Motorruimte" in "Service en onderhoud" voor meer informatie over de plaats van de vuldop voor motorolie.
Motorolie verversen — dieselmotor
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Additieven voor motorolie
Voeg geen andere additieven toe aan de motorolie, behalve kleurstoffen om lekken op te sporen. Motorolie is een geavanceerd en hoogwaardig product waarvan de prestaties door additieven nadelig kunnen worden beïnvloed.
356
Afvoeren van afgewerkte motorolie en oliefilters
Wees zorgvuldig bij het afvoeren van afgewerkte motorolie en een gebruikte motoroliefilter. Onzorgvuldig afgevoerde olie en motoroliefilters kunnen een belasting voor het milieu vormen. Neem contact op met uw erkende dealer, vakgarage of de gemeentelijke overheid voor advies over het afvoeren van afgewerkte olie en oliefilters.
LUCHTFILTER
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Keuze van het luchtfilter
De kwaliteit van vervangende luchtfilters verschilt aanzienlijk. Alleen hoogwaardige filters staan garant voor een juiste werking.
ONDERHOUDSVRIJE ACCU
U hoeft nooit water bij te vullen of onderhoudswerkzaamheden uit te voeren.
OPMERKING: De accu bevindt zich in de ruimte achter het linker voorspatbord en is bereikbaar via de wielholte. Het wiel- en bandensamenstel hoeven niet verwijderd te worden om bij die ruimte te komen. Om de auto te starten met startkabels, bevinden zich in het motorcompartiment externe accupolen.
Om de accu te bereiken draait u het stuurwiel volledig naar rechts en verwijdert u het wielkuippaneel.
WAARSCHUWING!
Het luchtinlaatsysteem (luchtfilterhuis, slangen, enz.) biedt bescherming tegen terugslag. Verwijder het luchtinlaatsysteem
(luchtfilterhuis, slangen, enz.) uitsluitend als dat nodig is in verband met onderhoud of reparatie.
Zorg dat zich niemand in de nabijheid van het motorcompartiment bevindt voordat u de motor start wanneer het luchtinlaatsysteem (luchtfilterhuis, slangen, enz.) is verwijderd. Anders bestaat er een risico op ernstig letsel.
WAARSCHUWING!
• Accuvloeistof is een gevaarlijke corrosieve vloeistof die brandwonden of zelfs blindheid kan veroorzaken. Zorg dat uw ogen, huid en kleding niet in aanraking komen accuvloeistof. Leun niet over de accu wanneer u de klemmen aansluit.Wanneer accuzuur in uw ogen of op uw huid spat, spoel dan onmiddellijk met een ruime hoeveelheid water.
(Vervolgd)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
357
UW AUTO
VEILIGHEID
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Accugas is brandbaar en explosief. Houd open vuur of vonken daarom altijd uit de buurt van de accu. Gebruik geen hulpaccu of andere acculader van meer dan 12 volt. Zorg dat de kabelklemmen elkaar niet raken.
• Accupolen, accuklemmen en toebehoren bevatten lood en loodhoudende stoffen.
Was uw handen nadat u hiermee in aanraking bent gekomen.
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
• Let er bij het aansluiten van de accukabels op dat de pluskabel op de pluspool en de minkabel op de minpool aangesloten worden. De aansluitpolen zijn gemarkeerd als positief (+) en negatief (-) op de accubehuizing.
De kabelklemmen moeten stevig op de aansluitpolen zitten en mogen geen corrosie vertonen.
• Wanneer u een snellader gebruikt terwijl de accu nog in de auto aanwezig is, koppel dan beide accukabels in de auto los voordat u de lader op de accu aansluit. Gebruik een "snellader" nooit als starthulp, u kunt de accu zo beschadigen.
ONDERHOUD VAN DE AIRCONDITIONING
Voor optimale prestaties kunt u het aircosysteem het best laten controleren door een erkende dealer aan het begin van het zomerseizoen. Bij deze onderhoudsbeurt moeten ook de condensorribben worden gereinigd en moet een werkingstest worden uitgevoerd.
Laat ook de spanning van de aandrijfriem controleren.
Spoel het systeem van de airconditioning niet met chemicaliën, omdat daardoor de onderdelen van de airconditioning beschadigd kunnen raken. Dergelijke schade wordt niet gedekt door de standaardgarantie.
WAARSCHUWING!
• Gebruik voor uw airco uitsluitend door de fabrikant goedgekeurde compressorsmeermiddelen en koudemiddelen. Sommige niet-goedgekeurde koudemiddelen zijn brandbaar en explosief en kunnen daardoor ernstig letsel veroorzaken.
Andere nietgoedgekeurde koudemiddelen of smeermiddelen kunnen het systeem beschadigen, wat hoge reparatiekosten met zich meebrengt.
(Vervolgd)
INHOUD
358
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Het aircosysteem bevat een koudemiddel onder hoge druk. Om persoonlijk letsel of schade aan het systeem te voorkomen mag het bijvullen van koudemiddel, of andere reparaties waarbij leidingen moeten worden losgekoppeld, alleen worden uitgevoerd door een vakbekwame monteur.
Koudemiddel opvangen en recyclen
Het airconditioningsysteem van uw auto bevat R-134a, een koudemiddel dat de ozonlaag niet aantast. De fabrikant raadt u aan het onderhoud aan het airconditioningsysteem te laten uitvoeren door een erkende dealer of een vakgarage die beschikt over de uitrusting om het koudemiddel op te vangen en te laten recyclen.
OPMERKING: Gebruik voor het A/C-systeem uitsluitend PAG-compressorolie en koelmiddelen die zijn goedgekeurd door de fabrikant.
AIRCOLUCHTFILTER
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Laat het onderhoud van uw auto over aan een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
WAARSCHUWING!
Het luchtfilter van het aircosysteem niet verwijderen als de aanjager aanstaat, anders kan persoonlijk letsel het gevolg zijn.
Het luchtfilter van het aircosysteem bevindt zich in de luchtinlaat achter het handschoenenkastje. Volg de onderstaande stappen om het filter te vervangen:
1. Open het handschoenenkastje en neem alle voorwerpen eruit.
2. Druk het lipje aan weerszijden van het handschoenenkastje naar binnen en trek tegelijkertijd zachtjes aan het klepje van het handschoenenkastje tot beide lipjes vrijkomen en het klepje opengaat op het instrumentenpaneel. (afb. 200)
3. Draai het handschoenenkastje omlaag.
4. Maak de twee houders los waarmee het filterdeksel aan de ventilatiebehuizing is bevestigd en verwijder het deksel. (afb. 201)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
359
UW AUTO
5. Verwijder het luchtfilter van de airco door het recht uit de behuizing te trekken.
6. Installeer het luchtfilter van de airco met de pijl op het filter naar beneden wijzend. Bij het terugplaatsen van het filterdeksel zorgen dat het deksel goed in de houders klikt en vast wordt gezet.
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
(afb. 200)
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 201)
Vervanging luchtfilter airconditioning
360
Handschoenenkastje verwijderen
Het luchtfilter van de airco is voorzien van een pijl die de richting van de luchtstroom door het filter aangeeft. Als het filter niet op de juiste wijze wordt geïnstalleerd, moet het wellicht vaker worden vervangen.
7. Plaats het klepje van het handschoenenkastje weer terug. Zorg dat de scharnieren volledig op hun plaats zitten als u het klepje omhoog doet. Anders klikt het veerslot niet goed dicht.
SMEREN VAN CARROSSERIEDELEN
De sloten en alle scharnierpunten aan de carrosserie, zoals de stoelrails, portierscharnieren en -rollers, kofferdeksel, achterklep, schuifdeuren en motorkapscharnieren, moeten voor een stille en soepele werking en bescherming tegen corrosie en slijtage regelmatig worden gesmeerd met een vet op lithiumbasis. Voordat carrosseriedelen worden gesmeerd, moeten de desbetreffende punten goed worden gereinigd. Verwijder na het smeren overtollig vet of olie. Besteed vooral aandacht aan de onderdelen voor vergrendeling van de motorkap, om zeker te zijn van een correcte werking.
Als u werkzaamheden onder de motorkap verricht,
moet u de motorkapvergrendeling reinigen en indien nodig smeren.
Smeer de buitenste portierslotcilinders twee keer per jaar, bij voorkeur in het voorjaar en in het najaar. Breng een kleine hoeveelheid smeermiddel van hoge kwaliteit direct aan in de slotcilinder.
Laat het onderhoud van uw auto over aan
WISSERBLADEN
De rubber delen van de wisserbladen, de voor- en achterruit regelmatig afsponsen of met een zachte doek en een niet-schurend reinigingsmiddel schoonmaken. Zo verwijdert u strooizout, vet of olieaanslag en vermindert u de kans op streepvorming en vlekken.
Als de ruitenwissers langdurig worden gebruikt terwijl de ruit droog is, zullen de wisserbladen sneller slijten.
Gebruik altijd sproeivloeistof als u met de wissers strooizout of vuil van een droge voor- of achterruit wilt verwijderen.
een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
Rijp of ijs niet met behulp van de wissers van de voorof achterruit verwijderen. Controleer alvorens te wissen of de wisserbladen niet aan de voorruit zijn vastgevroren, om beschadiging te voorkomen. Zorg dat het rubber van de wissers niet in aanraking komt met aardolieproducten zoals motorolie, benzine, enz.
OPMERKING: De levensduur van ruitenwisserbladen is afhankelijk van de geografische regio en de mate van gebruik. Wanneer u merkt dat de ruitenwissers klapperen of (water)sporen of natte plekken achterlaten, dan duidt dit op een slechte werking van de ruitenwisserbladen. Wanneer een van deze symptomen zich voordoet, reinig of vervang dan de ruitenwisserbladen.
Achterruitwisser verwijderen/aanbrengen
1. Trek de kap op het scharnier van de achterruitwisser omhoog. Het ruitenwisserblad kan nu van de achterruit worden afgenomen. (afb. 202)
OPMERKING: De arm van de achterruitwisser kan niet volledig van de ruit worden afgenomen als niet eerst de kap op het scharnier is opgeklapt.
2. Kantel de wisserarm naar boven, zodat het ruitenwisserblad vrijkomt van de achterruit.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
361
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
3. Pak de onderzijde van het ruitenwisserblad vast en draai het naar voren zodat de scharnierpen loskomt van de bladhouder. (afb. 203)
4. Plaats de scharnierpen in de bladhouder aan het uitende van de ruitenwisserarm, druk het ruitenwisserblad stevig aan tot deze op zijn plaats schiet.
5. Kantel het ruitenwisserblad omlaag en breng de kap op het scharnier op zijn plaats.
RUITENSPROEIERVLOEISTOF BIJVULLEN
De ruitensproeiers vóór en achter maken gebruik van hetzelfde vloeistofreservoir. Het vloeistofreservoir bevindt zich in de motorruimte. Controleer regelmatig de inhoud van het reservoir. Vul het reservoir met een ruitensproeieroplossing (geen radiateur-antivries) en laat het systeem enkele seconden werken om het restwater weg te spoelen.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 202)
1 — Wisserarm
2 — Kap op scharnier
362
(afb. 203)
1 — Ruitenwisserblad
2 — Scharnierpen
3 — Ruitenwisserarm
4 — Bladhouder
Als u het vloeistofreservoir bijvult, breng dan een kleine hoeveelheid vloeistof aan op een (hand)doek en er veeg de wisserbladen mee schoon. Dit verbetert de wiswerking.
Om te voorkomen dat uw ruitensproeiersysteem bij koud weer bevriest, dient u een oplossing of mengsel te kiezen dat geschikt is voor het klimaat in uw omgeving.
Deze informatie treft u aan op de meeste flessen met ruitensproeiervloeistof.
Het vloeistofreservoir kan met bijna 4 liter sproeivloeistof bijgevuld worden als het bericht "Washer Fluid
Low" (Sproeivloeistofpeil laag) verschijnt in het EVIC.
WAARSCHUWING!
In de handel verkrijgbare ruitensproeiervloeistof is brandbaar. Deze kan ontbranden en brandwonden veroorzaken. Wees daarom voorzichtig als u het reservoir bijvult of in de buurt van het reservoir werkt.
Laat het onderhoud van uw auto over aan een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
ACTIEVE REGENERATIESTRATEGIE –
2,0-LITER DIESELMOTOR
Deze auto is uitgerust met een uiterst moderne motor en een uitlaatsysteem met roetfilter. De motor en het uitlaatgasnabehandelingssysteem werken samen om te voldoen aan de uitlaatgasnormen. Het systeem controleert de verbranding in de motor, zodat de katalysator roetdeeltjes kan opvangen en verbranden zonder uw tussenkomst.
Raadpleeg voor meer informatie "Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC)" in "Uw auto".
UITLAATSYSTEEM
De beste bescherming tegen koolmonoxidevergiftiging is een goed onderhouden uitlaatsysteem.
Wanneer enige verandering in het uitlaatgeluid is waar te nemen, als u uitlaatgassen in het interieur ruikt of als de onder- of achterzijde van de auto is beschadigd, laat u een vakbekwame monteur het hele uitlaatsysteem en naburige carrosseriedelen controleren op breuk, schade, slijtage of verkeerde montage. Open naden of losse verbindingen kunnen ertoe leiden dat uitlaatgassen binnendringen in het interieur. Laat het uitlaatsysteem ook altijd controleren wanneer de auto op een hefbrug wordt gezet voor het verversen van smeervet of olie. Laat indien nodig onderdelen vervangen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
363
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHUWING!
Uitlaatgassen kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken of zelfs dodelijk zijn. Ze bevatten koolmonoxide (CO), een kleuren geurloos gas. Het inademen ervan kan bewusteloosheid en vergiftiging veroorzaken. Raadpleeg "Veiligheidstips/uitlaatgas" in "Veiligheid" voor meer informatie om inademen van koolmonoxide (CO) te voorkomen.
OPMERKING: Opzettelijk knoeien aan het uitlaatgasregelsysteem is strafbaar en kan leiden tot strafrechtelijke vervolging.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
Een heet uitlaatsysteem kan brand veroorzaken wanneer u boven brandbaar materiaal parkeert. Denk bijvoorbeeld aan droog gras of bladeren die in aanraking komen met de hete uitlaat. Parkeer daarom nooit op een ondergrond waar uw uitlaat in aanraking kan komen met brandbaar materiaal.
In uitzonderlijke situaties (bij zeer ernstige motorschade) kan een doordringende geur duiden op een ernstige en abnormale oververhitting van de katalysator. Als dat gebeurt, breng de auto dan veilig tot stilstand, zet de motor uit (OFF) en laat deze afkoelen.
Laat de auto zo spoedig mogelijk controleren en afstellen volgens de specificaties van de fabrikant.
Houd rekening met het volgende om mogelijke schade aan de katalysator tot een minimum te beperken:
• U mag nooit de motor uitzetten of het contact afzetten terwijl de versnellingsbak is ingeschakeld en de auto rijdt.
• Probeer de auto niet te starten door deze te duwen of te slepen.
• De motor niet voor langere tijd in zijn vrij laten lopen terwijl de aansluitingen van de bobine zijn losgekoppeld.
KOELSYSTEEM
WAARSCHUWING!
• Als u werkzaamheden gaat verrichten in de buurt van de radiatorventilator, moet u de ventilatormotor loskoppelen of de contactschakelaar in de stand LOCK zetten. De ventilator is temperatuurgeregeld en kan op elk moment gaan draaien indien de contactschakelaar in de stand ON staat.
(Vervolgd)
364
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Hete koelvloeistof (antivries) en stoom uit de radiateur kunnen ernstige brandwonden veroorzaken.Als u stoom van onder de motorkap hoort of ziet komen, mag u de motorkap pas openen nadat de radiateur voldoende is afgekoeld. Open nooit de vuldop van het koelsysteem als de radiateur heet is.
Laat het onderhoud van uw auto over aan een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
Controle van koelvloeistof
Controleer de koelvloeistof (antivries) ieder jaar (bij voorkeur voordat de vorst invalt). Als de koelvloeistof vuil of roestig lijkt, laat dan het systeem aftappen, spoelen en opnieuw vullen met nieuwe koelvloeistof.
Controleer of de voorzijde van de airco-condensor vrij is van insectenresten, bladeren, enz. Spuit de voorzijde van de condensor indien nodig voorzichtig verticaal vanaf de bovenkant schoon met een tuinslang.
Controleer de slangen van het koelvloeistofreservoir op broos rubber, barsten, scheuren, insnijdingen en vloeistofdichte aansluiting aan reservoir- en radiateurzijde. Controleer het hele systeem op lekkage.
Koelsysteem — aftappen, spoelen en bijvullen
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Reinig het koelsysteem met een betrouwbaar reinigingsmiddel als de koelvloeistof vuil is of als er veel bezinksel aanwezig is. Voer daarna een grondige spoelbeurt uit om alle afzettingen en chemicaliën te verwijderen. Voer afgewerkte koelvloeistof (antivries) op de juiste wijze af.
Keuze van koelvloeistof — benzinemotor
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevolen koelvloeistof. Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
365
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
• Het mengen van koelvloeistof (antivries) met andere dan de gespecificeerde koelvloeistof (antivries) kan beschadiging van de motor veroorzaken en de bescherming tegen roest verminderen.Als u in een noodsituatie een andere koelvloeistof (antivries) aan het koelsysteem hebt toegevoegd dan wordt voorgeschreven, is het verstandig deze zo snel mogelijk te laten vervangen door de voorgeschreven koelvloeistof (antivries).
• Gebruik geen gewoon water of koelvloeistof
(antivries) op basis van alcohol. Gebruik geen roestremmers of andere anticorrosie-producten, omdat deze mogelijk niet geschikt zijn voor de gebruikte koelvloeistof (antivries) en verstopping van de koelvloeistof kunnen veroorzaken.
• Deze auto is niet ontworpen voor het gebruik van motorkoelvloeistof (antivries) op basis van propyleenglycol. Het gebruik van motorkoelvloeistof (antivries) op basis van propyleenglycol wordt afgeraden.
Keuze van koelvloeistof — dieselmotor
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevolen koelvloeistof (antivries). Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie.
• Gebruik geen HOAT (Hybride Organische Additief Technologie) producten in dieselmotoren.
• Gebruik geen OAT-producten (Organische additieventechnologie) die 2-EH (2–ethylhexanol) bevatten.
• Gebruik niet gewoon water of een product op basis van alcohol (antivries). Gebruik geen anticorrosieadditieven of andere corrosiewerende middelen, omdat deze producten mogelijk niet geschikt zijn voor de koelvloeistof en de radiator kunnen verstoppen.
• Deze auto is niet ontworpen voor gebruik met koelvloeistoffen op basis van propyleenglycol. De toepassing van koelvloeistof op propyleenglycolbasis wordt afgeraden.
Koelvloeistof bijvullen — benzinemotor
Uw auto wordt af-fabriek geleverd met een verbeterde koelvloeistof (antivries) die grotere onderhoudsintervallen mogelijk maakt. Deze koelvloeistof (antivries) kan maximaal 10 jaar of 240.000 km worden gebruikt voordat deze moet worden ververst. Om te vermijden dat dit grotere onderhoudsinterval wordt verkleind, moet u altijd dezelfde koelvloeistof gebruiken.
366
Gebruik uitsluitend zeer zuiver water, zoals gedistilleerd of gedeïoniseerd water, voor het verdunnen van de koelvloeistof (antivries). Water van lagere kwaliteit kan de corrosiebescherming in het motorkoelsysteem verminderen.
Het is de taak van de eigenaar van de auto om de concentratie van de koelvloeistof aan te passen aan de buitentemperatuur.
OPMERKING: Als verschillende koelvloeistoffen worden gemengd, neemt de levensduur van de koelvloeistof (antivries) af en moet de koelvloeistof vaker worden ververst.
Koelvloeistof bijvullen — dieselmotor
Uw auto wordt af-fabriek geleverd met een verbeterde koelvloeistof (antivries) die grotere onderhoudsintervallen mogelijk maakt. Om te vermijden dat dit grotere onderhoudsinterval wordt verkleind, moet u altijd dezelfde koelvloeistof gebruiken.
Het is de taak van de eigenaar van de auto om de concentratie van de koelvloeistof aan te passen aan de buitentemperatuur.
OPMERKING: Als verschillende koelvloeistoffen worden gemengd, neemt de levensduur van de koelvloeistof (antivries) af en moet de koelvloeistof vaker worden ververst.
Vuldop van het koelsysteem
Draai de vuldop goed vast, zodat wordt voorkomen dat er koelvloeistof (antivries) wordt gemorst en de koelvloeistof (antivries) terugloopt naar de radiateur via het koelvloeistofreservoir.
Controleer de vuldop en reinig deze grondig wanneer er afzettingen zichtbaar zijn op het sluitvlak.
WAARSCHUWING!
• Open een heet motorkoelsysteem niet.Vul nooit koelvloeistof (antivries) bij als de motor oververhit is. Draai nooit de vuldop los om een oververhitte motor te laten afkoelen.
Door de hitte komt het koelsysteem onder druk te staan. Om brandwonden en ander letsel te voorkomen, mag u nooit de vuldop verwijderen van een koelcircuit dat heet is of onder druk staat.
• Gebruik geen andere vuldop dan de voorgeschreven vuldop voor uw auto. Dit kan leiden tot persoonlijk letsel of motorschade.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
367
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Afvoeren van afgewerkte koelvloeistof
Gebruikte koelvloeistof met ethyleenglycol is een speciale afvalstof die volgens de voorschriften afgevoerd moet worden. Raadpleeg de gemeentelijke instanties over de juiste wijze van afvoeren. Om inslikken door kinderen of dieren te voorkomen, dient u koelvloeistof met ethyleenglycol nooit in open vaten of houders te bewaren. Laat de vloeistof ook nooit in plassen op de grond terechtkomen. Wanneer een kind koelvloeistof binnenkrijgt, moet u onmiddellijk een arts raadplegen.
Verwijder gemorste vloeistof onmiddellijk.
Koelvloeistofpeil
De radiator is normaliter helemaal gevuld. Het is dus niet nodig de radiatordop te openen, behalve om de antivriesconcentratie te controleren of de koelvloeistof te verversen. Maak uw monteur hierop attent.
Zolang de bedrijfstemperatuur van de motor in orde is, hoeft u het koelvloeistofreservoir slechts eenmaal per maand te controleren. Wanneer u koelvloeistof moet bijvullen, moet u dat doen via de vulopening van het expansiereservoir. Vul nooit te veel vloeistof bij.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Belangrijk
OPMERKING: Wanneer u na enkele kilometers de auto tot stilstand brengt, ziet u mogelijk waterdamp opstijgen vanuit de voorzijde van het motorcompartiment. Dat is gewoonlijk het gevolg van een hoge luchtvochtigheid, of van regen of sneeuw die bij de radiator is achtergebleven en die verdampt zodra de thermostaatklep opengaat en hete koelvloeistof de radiator binnenstroomt.
Wanneer bij een inspectie van het motorcompartiment blijkt dat de radiateur en de slangen geen defecten vertonen, kunt u gerust met de auto gaan rijden.
De damp zal snel verdwijnen.
• Vul niet te veel vloeistof bij in het koelvloeistofreservoir.
• Controleer het antivriesgehalte in de radiator en het expansiereservoir. Als koelvloeistof moet worden bijgevuld, moet ook de inhoud van het expansiereservoir tegen bevriezing worden beschermd.
• Als u regelmatig koelvloeistof moet bijvullen of het peil in het expansiereservoir niet daalt zodra de motor afkoelt, dient het koelsysteem via een druktest op lekkage te worden gecontroleerd.
• Zorg ervoor dat de overloopslangen van de radiateur en het koelvloeistofreservoir niet geknikt of geblokkeerd zijn.
368
• Houd de voorzijde van de radiateur schoon. Als uw auto is uitgerust met airconditioning, houd dan de voorzijde van de condensor schoon.
• Vervang nooit de thermostaat door een zomer- of wintertype. Wanneer vervanging noodzakelijk is, mag UITSLUITEND het voorgeschreven type thermostaat worden ingebouwd. Andere modellen kunnen onvoldoende koelprestaties leveren en een hoger brandstofverbruik en hogere emissiewaarden teweegbrengen.
REMSYSTEEM
Om altijd optimale remprestaties te waarborgen, moeten alle onderdelen van het remsysteem regelmatig worden gecontroleerd. Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
WAARSCHUWING!
Rijden met uw voet op het rempedaal is gevaarlijk en kan leiden tot ongevallen.
Rijden met uw voet op het rempedaal veroorzaakt abnormaal hoge remtemperaturen, verhoogt de slijtage van de remvoering en kan leiden tot schade aan het remsysteem. U beschikt dan in noodgevallen niet over het volledige remvermogen.
Laat het onderhoud van uw auto over aan een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
Hoofdremcilinder — controle van remvloeistofpeil
Controleer onmiddellijk het vloeistofpeil in de hoofdremcilinder als het waarschuwingslampje van het remsysteem gaat branden.
Controleer het vloeistofpeil telkens wanneer u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert.
Maak de bovenzijde van de hoofdremcilinder schoon voordat u de dop verwijdert. Vul indien nodig vloeistof bij tot aan het vereiste merkteken op het remoliereservoir.
Overvullen van remvloeistof moet worden voorkomen, omdat de vloeistof dan naar het remsysteem kan weglekken.
Het vloeistofpeil daalt naarmate de remblokken slijten.
Controleer het remvloeistofpeil wanneer de remblokken worden vervangen. Een laag vloeistofpeil kan echter ook worden veroorzaakt door lekkage en controle kan noodzakelijk zijn.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
369
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
OPMERKING: Als uw auto met een handgeschakelde versnellingsbak is uitgerust, levert het remvloeistofreservoir de vloeistof voor zowel het remsysteem als voor het koppelingssysteem. Beide systemen worden in het reservoir gescheiden, een lek in het ene systeem heeft geen invloed op het andere systeem.
Voor het koppelingssysteem van de handgeschakelde versnellingsbak is het niet nodig de vloeistof te vervangen tijdens de levensduur van de auto. Als het remvloeistofreservoir laag is en het remsysteem geeft geen lekkage of andere problemen aan, kan dat een gevolg zijn van een lek in het hydraulische koppelingssysteem. Bezoek uw erkende dealer voor service.
Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevolen remvloeistof. Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
• Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevolen remvloeistof.
Raadpleeg
"Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie. Gebruik van de verkeerde remvloeistof kan ernstige schade veroorzaken aan uw remsysteem en/of de werking ervan nadelig beïnvloeden. Het juiste type remvloeistof wordt ook vermeld op het reservoir van de originele hoofdremcilinder.
• Om vervuiling te voorkomen door materiaal of vocht van buitenaf, dient u uitsluitend nieuwe remvloeistof te gebruiken, of remvloeistof uit een hermetisch afgesloten reservoir. Zorg ervoor dat de dop van het reservoir van de hoofdremcilinder altijd is vastgedraaid. Remvloeistof in een open reservoir neemt vocht op uit de lucht, waardoor de remvloeistof een lager kookpunt krijgt. De remvloeistof kan hierdoor gaan koken tijdens stevig of langdurig remmen, waardoor de kans bestaat dat de remmen plotseling niet meer werken. Dit kan leiden tot een ongeval.
(Vervolgd)
INHOUD
370
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Het bijvullen van het vloeistofreservoir met te veel remvloeistof kan leiden tot het morsen van vloeistof op hete motoronderdelen, waardoor de remvloeistof vlam kan vatten. Remvloeistof kan ook schade toebrengen aan gelakte oppervlakken en vinyl. Let er daarom op dat er geen remvloeistof op deze oppervlakken terecht komt.
• Zorg dat er geen vloeistof op basis van aardolie in de remvloeistof terechtkomt. De afdichtingen van het remsysteem kunnen hierdoor worden aangetast, waardoor de remmen hun werking gedeeltelijk of geheel kunnen verliezen. Dit kan een aanrijding tot gevolg hebben.
AUTOMATISCHE VERSNELLINGSBAK (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Keuze van smeermiddel
Voor optimale prestaties en levensduur van de versnellingsbak is het belangrijk dat u de correcte transmissievloeistof gebruikt. Gebruik uitsluitend door de fabrikant voorgeschreven transmissievloeistof. Raadpleeg
"Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor de specificaties van vloeistoffen. Het is belangrijk dat de transmissievloeistof continu het vereiste peil heeft en dat u de aanbevolen vloeistof gebruikt. Er mogen geen chemicaliën door de versnellingsbak worden gespoeld; uitsluitend het goedgekeurde smeermiddel mag worden gebruikt.
Wanneer u een andere transmissievloeistof gebruikt dan wordt aanbevolen door de fabrikant, kan de schakelwerking van de versnellingsbak afnemen en/of grijpt de koppelomvormer schokkend aan en moeten vloeistof en filter vaker worden ververst resp. vervangen.
Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor de specificaties van vloeistoffen.
Speciale additieven
De fabrikant raadt het gebruik van speciale additieven in de transmissievloeistof ten zeerste af. Automatische transmissievloeistof (ATF) is een geavanceerd en hoogwaardig product waarvan de prestaties door additieven nadelig kunnen worden beïnvloed. Daarom raden we u aan geen additieven aan de transmissievloeistof toe te voegen. De enige uitzondering op deze regel vormt het toevoegen van speciale kleurstof om lekkage op te sporen. Gebruik geen vloeibare afdichtmiddelen, aangezien deze juist schade aan afdichtingen kunnen toebrengen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
371
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Spoel de versnellingsbak niet met chemicaliën, omdat deze de versnellingsbak kunnen beschadigen. Dergelijke schade wordt niet gedekt door de standaardgarantie.
Vloeistofpeil controleren - Zestraps versnellingsbak
De vloeistof is in de fabriek op het juiste peil gebracht en vereist onder normale gebruiksomstandigheden geen aanpassingen. Het is niet nodig om het vloeistofpeil regelmatig te controleren, daarom is de vulbuis van de versnellingsbak afgesloten met een dop en is geen peilstok aanwezig. Uw erkende dealer kan het vloeistofpeil in uw automatische transmissie controleren met behulp van een speciale peilstok. Als u merkt dat er sprake is van vloeistoflekkage of een defect in de versnellingsbak, neemt u onmiddellijk contact op met een erkende dealer om het transmissievloeistofpeil te laten controleren. Als het voertuig wordt gebruikt met een verkeerd vloeistofpeil, kan ernstige schade aan de automatische versnellingsbak worden toegebracht.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD lingsbak optreedt, breng dan onmiddellijk een bezoek aan uw erkende dealer.
Anders kan de versnellingsbak ernstig beschadigd raken. Uw erkende dealer beschikt over het juiste gereedschap om het vloeistofpeil nauwkeurig bij te vullen.
Als echter een vloeistoflek in de versnel-
Laat het onderhoud van uw auto over aan een FIAT-dealer. Voor routineonderhoud en klein onderhoud dat u zelf wilt uitvoeren, raden wij u aan om het juiste gereedschap, originele reserveonderdelen van
FIAT en de vereiste vloeistoffen te gebruiken.Voer
geen onderhoud uit als u geen ervaring hebt.
Vloeistofpeil controleren — Viertraps automatische versnellingsbak
Controleer het vloeistofpeil van de transmissie aan de hand van de volgende procedure:
1. Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
2. Laat de motor gedurende ten minste 60 seconden bij het normale stationaire toerental draaien, en laat de motor gedurende de rest van deze procedure draaien.
3. Trek de handrem zo ver mogelijk aan en trap het rempedaal in.
372
4. Plaats de schakelhendel heel kort in iedere versnelling (wacht totdat iedere versnelling goed aangrijpt) en zet de schakelhendel ten slotte in PARK.
5. Veeg de omgeving van de peilstok schoon om te voorkomen dat vuil in de versnellingsbak terechtkomt.
6. Verwijder de peilstok en bepaal of de vloeistof heet of koud is. De temperatuur van hete vloeistof bedraagt ca. 82 °C. Dat is de normale bedrijfstemperatuur nadat ten minste 24 km met de auto is gereden. Hete vloeistof kunt u niet meer tussen de vingertoppen houden. Koude vloeistof heeft een temperatuur van ca. 27 °C.
7. Veeg de peilstok schoon en steek deze weer helemaal in het reservoir. Verwijder vervolgens de peilstok nogmaals en bekijk het vloeistofpeil aan beide kanten. Het afgelezen vloeistofniveau is alleen geldig als er een dikke laag olie op beide kanten van de peilstok zit. De openingen in de peilstok zitten vol met vloeistof als het daadwerkelijke niveau even hoog is als of hoger is dan de opening.
• Als de vloeistof heet is, moet het vloeistofpeil zich bevinden in het gearceerde gedeelte dat met "HOT" is aangegeven (tussen de twee bovenste gaatjes boven in de peilstok).
• Als de vloeistof koud is, moet het vloeistofpeil zich bevinden tussen de twee onderste gaatjes in het gedeelte dat met "COLD" is aangegeven.
• Als het vloeistofniveau te laag is, moet u vloeistof via de vulbuis van de peilstok bijvullen. Vul nooit te veel vloeistof bij. Nadat u olie via de vulbuis van de peilstok hebt bijgevuld, moet u minimaal twee minuten wachten zodat de olie volledig in de versnellingsbak kan lopen, voordat u het vloeistofpeil opnieuw controleert.
8. Controleer op lekken. Zet de handrem vrij.
Om te voorkomen dat na het controleren of bijvullen vuil en water in de versnellingsbak terechtkomen, moet u controleren of de dop van de peilstok weer correct is aangebracht.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
373
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
• Wanneer u een andere transmissievloeistof gebruikt dan wordt aanbevolen door de fabrikant, kan de schakelwerking van de versnellingsbak afnemen en/of grijpt de koppelomvormer schokkend aan en moeten vloeistof en filter vaker worden ververst resp.
vervangen. Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor de specificaties van vloeistoffen.
• Vuil en water in de versnellingsbak kunnen ernstige schade aanbrengen. Om te voorkomen dat na het controleren of bijvullen vuil en water in de versnellingsbak terechtkomt, moet u controleren of de peilstok correct is aangebracht.
Vloeistof verversen en filter vervangen
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
Ververs de vloeistof en vervang het filter als de vloeistof vervuild raakt (met water, etc.) of als de versnellingsbak om welke reden dan ook wordt gedemonteerd.
HANDGESCHAKELDE VERSNELLINGSBAK
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Keuze van smeermiddel
Gebruik alleen transmissievloeistof goedgekeurd door de fabrikant. Geen andere stoffen toevoegen (behalve kleurstoffen om lekken op te sporen). Raadpleeg
"Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie.
Verversingsinterval vloeistoffen
Ververs de vloeistof van de handgeschakelde versnellingsbak volgens de intervallen die staan vermeld in het
"Onderhoudsschema" in deze handleiding.
ACHTERDIFFERENTIEEL (RDA) – ALLEEN
UITVOERINGEN MET AWD
Keuze van smeermiddel
Gebruik uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen vloeistof. Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie.
INHOUD
374
Vloeistofpeil controleren
Controleer de unit visueel na iedere olieverversing op lekkage. Indien u lekkage ziet, controleer dan het vloeistofniveau door de vuldop te verwijderen. Het vloeistofniveau moet gehandhaafd worden tussen de bodem van de vulopening tot 4 mm onder de vulopening.
Indien nodig moet vloeistof worden bijgevuld tot aan het juiste niveau.
Verversingsinterval vloeistoffen
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
VERDEELBAK (PTU) – ALLEEN
UITVOERINGEN MET AWD
Keuze van smeermiddel
Gebruik uitsluitend de door de fabrikant aanbevolen vloeistof. Raadpleeg "Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen" in "Technische gegevens" voor meer informatie.
Vloeistofpeil controleren
Controleer de unit visueel na iedere olieverversing op lekkage. Indien u lekkage ziet, controleer dan het vloeistofniveau door de vuldop te verwijderen. Het vloeistofniveau moet gehandhaafd worden tussen de bodem van de vulopening tot 4 mm onder de vulopening.
Indien nodig moet vloeistof worden bijgevuld tot aan het juiste niveau.
Verversingsinterval vloeistoffen
Raadpleeg het hoofdstuk "Onderhoudsschema" voor de juiste onderhoudsintervallen.
VERZORGING VAN DE AUTO EN
BESCHERMING TEGEN ROEST
Carrosserie en lak beschermen tegen roest
De aandacht die aan de carrosserie moet worden besteed is sterk afhankelijk van de weersinvloeden en het gebruik van de auto. Strooizout in de winter en chemische producten die in andere seizoenen op bomen en in wegbermen gespoten worden, hebben een sterk corrosieve invloed op de carrosserie. Buiten parkeren en blootstelling aan schadelijke stoffen in de atmosfeer en op de wegen, extreem warm of koud weer en andere extreme omstandigheden kunnen de lak, de sierlijsten en de beschermende laag aan de onderzijde van de auto aantasten.
De onderstaande onderhoudsadviezen helpen om de carrosserie van uw auto gedurende lange tijd in optimale conditie te houden.
Oorzaken van corrosie
Corrosie ontstaat als de lak en beschermende coatings op uw auto zijn aangetast of loslaten.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
375
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
De meest voorkomende oorzaken zijn:
• Strooizout, vuil en achterblijven van vocht.
• Steenslag.
• Insectenresten, boomvocht en teer.
• Zilte lucht in kuststreken.
• Zure regen en industriële vervuiling.
Wassen
• Was uw auto regelmatig. Was uw auto altijd in de schaduw en gebruik een milde autoshampoo. Spoel de auto zorgvuldig af met schoon water.
• Gebruiker een hoogwaardige was voor de bescherming van uw lakwerk. Zorg dat u geen krassen maakt op de lak.
• Gebruik geen schurende producten en polijstmiddelen die de glans of de dikte van de laklaag kunnen aantasten.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Gebruik nooit schurende of sterke reinigingsmiddelen zoals staalwol of schuurpoeder. Deze veroorzaken krassen op het metaal en de lak.
INHOUD
Speciale verzorging
• Spuit de onderzijde van de auto regelmatig schoon
(minstens één keer per maand) wanneer u op bepekelde of stoffige wegen of in kuststreken rijdt.
• Houd de afvoergaatjes aan de onderzijde van de portieren, de schermen en de laadruimte schoon en open.
• Als u steenslag of krassen in de lak bespeurt, werk dergelijke plekken dan meteen bij. Voor de kosten van dergelijke reparaties is de eigenaar van de auto verantwoordelijk.
• Wanneer de auto door bijvoorbeeld een ongeval schade heeft opgelopen aan de lak en de beschermende coating, moet u deze zo spoedig mogelijk laten repareren. Voor de kosten van dergelijke reparaties is de eigenaar van de auto verantwoordelijk.
• Wanneer u speciale ladingen met chemicaliën, kunstmest, zout, enz., vervoert, let dan goed op of alles goed is verpakt en afgesloten.
• Wanneer u vaak op grindwegen rijdt, raden wij u aan spatlappen bij ieder wiel te laten aanbrengen.
• Gebruik Touch Up Paint of een gelijkwaardig product om krassen zo snel mogelijk bij te werken. Uw erkende dealer heeft de lakstift die overeenkomt bij uw lakkleur.
376
Verzorging van velgen en wieldoppen
Alle wielen en wieldoppen moeten regelmatig worden gereinigd met milde zeep en water om corrosie tegen te gaan. Dit geldt vooral wanneer een coating van aluminium of chroom is aangebracht. Gebruik een niet-schurend en zuurvrij reinigingsmiddel om hardnekkige modder en/of overvloedige remstof te verwijderen. Gebruik geen schuursponsen, staalwol, een harde borstel of metaalpoets. Gebruik geen ovenreiniger. Maak geen gebruik van automatische wasstraten waarin bijtende reinigingsproducten of harde borstels worden gebruikt. Deze kunnen de beschermende coating van de velgen beschadigen.
Reinigingsprocedure voor vlekwerende stof
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Vlekwerende stoelen kunnen op de volgende wijze worden gereinigd:
• Verwijder de vlek zo goed mogelijk door te deppen met een schone, droge doek.
• Dep de rest van de vlek vervolgens met een schone, vochtige doek.
• Bij hardnekkige vlekken brengt u een milde zeepoplossing aan op een schone, vochtige doek en verwijdert u de vlek. Verwijder zeepresten met een andere vochtige doek.
• Verwijder vetvlekken met een multifunctioneel schoonmaakmiddel of een gelijkwaardig middel en een schone, vochtige doek. Verwijder zeepresten met een andere vochtige doek.
• Gebruik geen bijtende oplosmiddelen of enige andere vorm van bescherming op vlekwerende producten.
Verzorging van het interieur
Dashboardbekleding
De dashboardbekleding heeft een speciale antireflectielaag, zodat er geen hinderlijke weerspiegelingen in de voorruit ontstaan. Gebruik geen beschermproducten of andere middelen die een hinderlijke weerspiegeling veroorzaken. Gebruik zeepsop en warm water om de antireflectielaag te herstellen.
Reiniging van interieurbekleding
Gebruik een vochtige doek voor het reinigen van de interieurbekleding. Gebruik geen bijtende reinigingsproducten.
Reiniging van lederen interieurbekleding
De kwaliteit van lederen bekleding blijft het best behouden door deze te reinigen met een zachte, vochtige doek. Stofdeeltjes of vuil kunnen een schurend effect
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
377
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN hebben en de lederen bekleding beschadigen. Verwijder deze daarom direct met een vochtige doek. Hardnekkige vervuiling kunt u gemakkelijk verwijderen met een zachte doek. Voorkom dat lederen bekleding wordt doordrenkt met welke vloeistof dan ook. Reinig uw lederen bekleding nooit met polish, olie, reinigingsvloeistoffen, oplosmiddelen, afwasmiddelen of schoonmaakmiddelen op ammoniakbasis. Het gebruik van speciale onderhoudsmiddelen voor leder is niet vereist om de originele kwaliteit te behouden.
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
WAARSCHUWING!
vaak brandbaar en kunnen bij gebruik in afgesloten ruimten ademhalingsproblemen veroorzaken.
Gebruik nooit vluchtige oplosmiddelen om te reinigen. Dergelijke stoffen zijn
Koplampen reinigen
Uw auto is uitgerust met kunststof koplamplenzen die lichter en minder gevoelig voor steenslag zijn dan glazen koplamplenzen.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Kunststof is minder krasbestendig dan glas. Ga daarom anders te werk bij het reinigen van de koplamplens.
Om krassen tot een minimum te beperken en de lichtopbrengst maximaal te houden, mogen de koplamplenzen niet met een droge doek worden schoongemaakt. Verwijder vuil met een milde zeepoplossing en spoel goed na.
Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen, oplosmiddelen, staalwol of andere bijtende stoffen om de lenzen te reinigen.
Ruitoppervlakken
Alle ruiten behoren regelmatig met een normale glasreiniger te worden gereinigd. Gebruik nooit schurende reinigingsmiddelen. Wees voorzichtig bij het schoonmaken van de binnenkant van de achterruit als deze voorzien is van een elektrische ontdooi-inrichting. Gebruik geen schrapers of andere scherpe voorwerpen die de elementen kunnen beschadigen.
Wanneer u de binnenspiegel schoonmaakt, moet u reinigingsmiddel op de gebruikte doek spuiten. Spuit de reinigingsvloeistof niet rechtstreeks op de spiegel.
INHOUD
378
Kunststoflenzen van instrumentengroep reinigen
De lenzen voor de instrumenten in deze auto zijn gemaakt van doorzichtige kunststof. Wees bij het reinigen van deze lenzen extra voorzichtig om krassen te voorkomen.
1. Reinig met een zachte bevochtigde doek. Eventueel kan een zachte zeepoplossing worden gebruikt, maar gebruik in geen geval reinigingsalcohol of bijtende of schurende reinigingsmiddelen. Verwijder de zeep met een schone, vochtige doek.
2. Drogen met een zachte doek.
Verzorging van veiligheidsgordels
Bleek of verf de gordels nooit en reinig ze niet met chemische oplosmiddelen of schurende reinigingsmiddelen. De gordelband kan hierdoor worden aangetast.
Ook zonnestraling kan de stof aantasten.
Als u de gordels moet reinigen, gebruik dan een lauw sopje van zachte zeep. Verwijder de gordels hiertoe niet uit de auto. Drogen met een zachte doek.
Laat de gordels vervangen wanneer ze rafels of slijtplekken vertonen of wanneer de gespsluitingen niet goed functioneren.
WAARSCHUWING!
Een gerafelde of verdraaide gordel kan bij een aanrijding scheuren, waardoor u niet langer beschermd bent. Controleer de veiligheidsgordels van tijd tot tijd op scheuren, rafels en losse delen. Laat beschadigde onderdelen onmiddellijk vervangen. Probeer niet zelf de gordels aan te passen of uit elkaar te halen. Gordelsystemen moeten na een aanrijding direct worden vervangen als ze zijn beschadigd (oprolmechanisme verbogen, scheuren in de gordel, enz.).
SCHOONMAKEN VAN DE BEKERHOUDERS
Maak ze schoon met een vochtige doek of handdoek en een zacht schoonmaakmiddel.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
379
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
STALLEN VAN DE AUTO
Als u meer dan 21 dagen geen gebruik maakt van uw auto, wilt u misschien voorzorgsmaatregelen nemen ter bescherming van de accu. U kunt het volgende doen:
• Koppel de minkabel van de accu los.
• Wanneer u de auto twee weken hebt gestald of niet hebt gebruikt (bijv. in de vakantie), laat het aircosysteem daarna dan gedurende vijf minuten werken bij stationair toerental in de buitenlucht en met een hoog aanjagertoerental. Zo wordt het systeem voldoende gesmeerd en wordt de kans op schade aan de aircocompressor tot een minimum beperkt wanneer u het systeem weer start.
NOODGE-
VALLEN
ROULEREN VAN BANDEN
De banden die gebruikt worden aan de voorzijde van de auto krijgen een andere belasting te verwerken dan de banden aan de achterzijde. De functies bij de besturing, de aandrijving en het remmen zijn verschillend.
Hierdoor slijten de voor- en achterbanden onevenredig.
Dit effect kunt u verminderen door de banden onderling te rouleren. De voordelen van rouleren zijn het grootst bij grove profielen, zoals het profiel van allseasonbanden. Rouleren zorgt voor een langere levensduur van de banden en geeft langere tijd goede grip in modder, sneeuw en op een nat wegdek. Bovendien draagt rouleren bij aan de rijeigenschappen.
OPMERKING: Banden rouleren bij de eerste tekenen van ongelijkmatige slijtage.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
380
TECHNISCHE SPECIFICATIES
CHASSISNUMMER (VIN)
OPMERKING: Het is verboden om het chassisnummer (VIN) te verwijderen of te wijzigen.
Het chassisnummer (VIN) bevindt zich vooraan op de linkerhoek van het instrumentenpaneel en is van buitenaf door de voorruit zichtbaar. Dit nummer is ook ingeslagen op de dorpel van het portier rechtsvoor onder de sierlijst en staat verder op het label Motorvoertuiginformatie dat op een raam van het voertuig is bevestigd, op de voertuigregistratie en op de eigendomspapieren.
Het VIN is ook links of rechts in het motorblok geslagen.
(afb. 204) (afb. 205)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(afb. 204)
Plaats van het VIN
(afb. 205)
Plaats van het ingeslagen VIN
INHOUD
381
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
VEILIGHEIDSINFORMATIE BANDEN
BANDMARKERINGEN
(afb. 206)
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 206)
1 — U.S. DOT Code veiligheidsnormen (TIN)
2 — Maat
3 — Serviceomschrijving
4 — Maximale belasting
5 — Maximale spanning
6 — Slijtage, tractie en temperatuurbereiken
OPMERKING:
• P (Passagier) — Metrische bandenmaat is gebaseerd op Amerikaanse ontwerpnormen. Bij P-Metrieke banden staat de letter "P" op de zijkant van de band vóór aanduiding van de maat. Voorbeeld: P215/
65R15 95H.
• Europa — Metrische maten voor banden zijn gebaseerd op Europese ontwerpnormen. Bij banden ontworpen volgens deze norm staat de maat van de band op de zijkant van de band te beginnen met de breedte van de sectie. Er staat geen "P" bij de maat van deze band. Voorbeeld: 215/65R15 96H.
• LT (Light Truck) — Metrische bandenmaat is gebaseerd op Amerikaanse ontwerpnormen. De bandenmaat voor LT-Metrieke banden is dezelfde als voor
P-Metrieke banden, behalve dat de letters "LT" op de zijkant van de band staan vóór aanduiding van de maat. Voorbeeld: LT235/85R16.
• Tijdelijke reservewielen zijn uitsluitend ontworpen voor gebruik in noodgevallen. Beschrijvingen van compacte reservewielen beginnen met de letter "T" of "S" op de wang van de band vóór de aanduiding van de bandenmaat. Voorbeeld: T145/80D18 103M.
• De maten van banden voor zo min mogelijk bodemdruk zijn gebaseerd op de Amerikaanse ontwerpnormen en beginnen met de diameter van de band, die in de bandwang is gegoten. Voorbeeld: 31x10.5 R15 LT.
382
Tabel voor bandenmaten
VOORBEELD:
Voorbeeld maataanduiding: P215/65R15XL 95H, 215/65R15 96H, LT235/85R16C,T145/80D18 103M,
31x10.5 R15 LT
P = Maat van een band voor personenauto's gebaseerd op Amerikaanse ontwerpnormen, of
"....blanco...." = Maat van een band voor personenauto's gebaseerd op Europese ontwerpnormen, of
LT = Band voor lichte vrachtwagens [Light Truck] gebaseerd op Amerikaanse ontwerpnormen, of
T of S = reservewiel, of
31 = Algehele diameter in inches (in)
215, 235, 145 = Breedte van secties in millimeters (mm)
65, 85, 80 = Hoogte/breedteverhouding in procenten (%)
- Hoogte/breedteverhouding voor secties van de band, of
10.5
= Breedte van secties in inches (in)
R = Constructiecode
- "R" betekent radiale constructie, of
- "D" betekent diagonale of schuine constructie
15, 16, 18 = Velgdiameter in inches (in)
Serviceomschrijving:
95 = Belastingsindex
- Een cijfercode met betrekking tot de maximale last die een band kan dragen
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
383
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
VOORBEELD:
H = Snelheidsymbool
- Een symbool dat het snelheidsbereik aangeeft waarbij een band een last kan dragen die overeenkomt met zijn belastingsindex bij bepaalde bedrijfsomstandigheden
- De maximale snelheid die overeenkomt met het snelheidsymbool mag alleen bereikt worden onder bepaalde bedrijfsomstandigheden (d.w.z. bandenspanning, voertuigbelasting, toestand van de weg en de aangegeven maximum snelheid)
Lastidentificatie:
Het ontbreken van de volgende lastidentificatiesymbolen op de zijkant van de band geeft aan dat dit een Standard Load
(SL)-band is:
• XL = Extra last (of versterkte)-band, of
• LL = Band lichte belasting of
• C, D, E, F, G = Last verbonden met de maximale last die een band kan dragen bij een bepaalde spanning.
Maximum Load - Geeft de maximale last aan die de band kan dragen
Maximum Pressure - Geeft de maximaal toegestane koude bandenspanning van deze band aan
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
384
BANDENIDENTIFICATIENUMMER (TIN)
Het TIN kan op één of beide kanten van de band staan, maar de datumcode kan op slechts één kant staan. Bij banden met witte zijkanten staat het volledige TIN, inclusief de datumcode, op de witte zijkant van de band. Zoek naar het TIN op de buitenzijde van banden met zwarte bandwangen, als deze op de auto zijn gemonteerd. Als u het TIN niet aantreft aan de buitenkant, dan staat het aan de binnenkant van de band.
VOORBEELD:
DOT MA L9 ABCD 0301
DOT = Department of Transportation
- Dit symbool geeft aan dat de band voldoet aan de veiligheidsnormen voor banden van het Amerikaanse
Ministerie van transport en is goedgekeurd voor gebruik op de snelweg.
MA = Code die de plaats waar de band gemaakt is aangeeft (twee cijfers)
L9 = Code die de maat van de band aangeeft (twee cijfers)
ABCD = Code gebruikt door de bandenfabrikant (één tot vier cijfers)
03 = Getal dat de week aangeeft waarin de band gemaakt is (twee cijfers)
– 03 betekent de 3e week
01 = Getal dat het jaar aangeeft waarin de band gemaakt is (twee cijfers)
– 01 betekent het jaar 2001
– Vóór juli 2000 hoefden bandenfabrikanten slechts met één cijfer aan te geven in welk jaar de band is gemaakt. Voorbeeld: 031 kon de 3e week van 1981 of 1991 aangeven
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
385
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
BANDENTERMINOLOGIE EN DEFINITIES
Term
B-stijl
Bandenspanning van koude band
Maximale bandenspanning
Aanbevolen bandenspanning voor koude band
Bandenspanningsticker
Definitie
De B-stijl van het voertuig is een structuurelement van de carrosserie dat zich achter het voorportier bevindt.
De banden zijn "koud" als ten minste drie uur niet met de auto is gereden, of minder dan 1,6 km is gereden na een periode van ten minste drie uur stilstand. De bandenspanning wordt gemeten in KPa (kilopascals).
De maximale bandenspanning is de maximaal toelaatbare spanning bij koude banden. De maximale bandenspanning is in de bandwang ingegoten.
De door de bandenfabrikant aanbevolen bandenspanning voor koude banden zoals op bandenspanningsticker is vermeld.
Een sticker die permanent aan het voertuig is bevestigd waarop het maximale laadgewicht, de oorspronkelijke bandenmaten en de aanbevolen bandenspanning voor koude banden staat.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
386
DRAAGVERMOGEN EN
BANDENSPANNING
Locatie band- en beladingsinformatiesticker
OPMERKING: De juiste spanning voor koude banden staat vermeld op de B-stijl aan de bestuurderszijde of op de achterrand van het bestuurdersportier.
(afb. 207) (afb. 208)
Band- en beladingsinformatiesticker
Deze sticker geeft u belangrijke informatie over:
1. Het aantal personen dat in de auto vervoerd kan worden.
2. Het totale gewicht dat uw auto kan vervoeren.
3. De bandenmaat voor uw auto.
4. De spanning voor koude banden voor de banden aan de voorkant, achterzijde en de reserveband.
Beladen
De maximale last op de band mag niet groter zijn dan het draagvermogen van de band van uw auto. Het draagvermogen van de band wordt niet overschreden als u zich houdt aan de beladingsvoorwaarden, bandenmaat en de spanning voor koude banden, die aangegeven staan op de informatiesticker voor Banden en
Belading en in het hoofdstuk "Belading van de auto" van deze handleiding.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
(afb. 207)
Voorbeeld plaats van bandenspanningstabel (portier)
(afb. 208)
Voorbeeld plaats van bandenspanningstabel (B-stijl)
387
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING: Bij een situatie waarin de auto tot het maximum is geladen, mag u de maximaal toelaatbare asbelasting (GAWR) van de voor- en achteras niet overschrijden. Raadpleeg voor meer informatie over
GAWR, voertuigbelasting en het trekken van aanhangers de paragraaf "Belading van de auto" in dit hoofdstuk.
Raadpleeg om de maximum laadcapacteit van uw auto te bepalen de gegevens onder "The combined weight of occupants and cargo should never exceed XXX lbs or
XXX kg" op de band- en beladingsinformatiesticker.
Het totale gewicht van inzittenden, vracht/bagage en disselgewicht van de aanhanger (indien van toepassing) mag nooit het gewicht overschrijden dat hier wordt aangegeven.
Stappen voor het bepalen van de juiste beladinglimiet
1. Lees de verklaring op het typeplaatje van uw auto met de tekst "The combined weight of occupants and cargo should never exceed XXX lbs or
XXX kg".
2. Bepaal het totale gewicht van de bestuurder en passagiers die met u meerijden.
3. Trek het totale gewicht van de bestuurder en de passagiers af van XXX kg.
4. Het getal dat overblijft is gelijk aan de beschikbare capaciteit voor lading en bagage. Bijvoorbeeld, als
"XXX" gelijk is aan 635 kg en er zijn vijf passagiers met elk een gewicht van 68 kg, dan is het beschikbare gewicht voor vracht en bagage 295 kg (aangezien 5 x 68 kg = 340 kg en 635 kg – 340 kg = 295 kg).
5. Bepaal het totale gewicht van de bagage en vracht die in de auto worden geladen. Dat gewicht moet ruim onder de beschikbare capaciteit voor lading en bagage blijven volgens de berekening bij stap 4.
OPMERKING:
• Indien uw auto een aanhanger gaat slepen, wordt de belasting van de aanhanger overgebracht op uw auto.
De volgende tabel toont voorbeelden voor het berekenen van het totale last-, lading-/bagage- en sleepvermogen van uw auto met verschillende configuraties voor stoelopstellingen en het aantal en gewicht van de inzittenden. Deze tabel is uitsluitend bedoeld als voorbeeld en is mogelijk niet van toepassing op inzittenden en lading van uw auto.
• In het volgende voorbeeld mag het totale gewicht van de inzittenden en de lading nooit de 392 kg overschrijden.
(afb. 209)
388
WAARSCHUWING!
Uw auto overbelasten is gevaarlijk.
Overbelasting kan ertoe leiden dat uw banden falen, kan invloed hebben op de bestuurbaarheid en kan de remweg verlengen. Gebruik banden met het voor uw auto aanbevolen draagvermogen. U mag ze nooit overbelasten.
(afb. 209)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
389
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
BANDEN — ALGEMENE
INFORMATIE
BANDENSPANNING
Voor de veiligheid en goede rijeigenschappen is een juiste bandenspanning absoluut noodzakelijk. Als de bandenspanning niet juist is, heeft dit gevolgen voor het onderstaande:
• Veiligheid en stabiliteit van de auto
• Slijtage en brandstofverbruik
• Bandenslijtage
• Rijcomfort
Veiligheid
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
WAARSCHUWING!
• Bij een te lage bandenspanning veert de band te veel in en kan de band te warm worden en lek raken.
• Een onjuiste bandenspanning is gevaarlijk en kan leiden tot ongelukken.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
(Vervolgd)
WAARSCHUWING! (Vervolgd)
• Bij een te hoge bandenspanning zal de band schokken op het wiel minder goed opvangen.
Voorwerpen op de weg en gaten in het wegdek kunnen de banden beschadigen waardoor ze lek raken.
• Banden met een te hoge of te lage spanning kunnen het rijgedrag van de auto beïnvloeden en kunnen een klapband veroorzaken waardoor u de controle over de auto kunt verliezen.
• Als niet alle banden dezelfde spanning hebben, kunnen besturingsproblemen optreden. U kunt de controle over de auto verliezen.
• Als de bandenspanning van de linkerbanden verschilt van die van de rechterbanden kan de auto naar links of rechts gaan trekken.
• Zorg dat alle banden altijd op de voorgeschreven spanning (voor koude banden) zijn.
Zowel een te lage als een te hoge bandenspanning hebben invloed op de stabiliteit van de auto en kunnen een gevoel van een trage of overgevoelige reactie van de stuurinrichting tot gevolg hebben.
INHOUD
390
OPMERKING:
• Een ongelijke bandenspanning tussen linker- en rechterbanden kan leiden tot een onnauwkeurige en onvoorspelbare besturing.
• Ongelijke bandenspanning links en rechts kan leiden tot naar links of naar rechts trekken van de auto.
Slijtage en brandstofverbruik
Door een te lage bandenspanning wordt ook de rolweerstand van de band hoger, waardoor het brandstofverbruik toeneemt.
Bandenslijtage
Onjuiste koude bandenspanning kan leiden tot abnormale slijtagepatronen die de levensduur van het loopvlak verkorten, waardoor de banden eerder vervangen moet worden.
Rijcomfort en voertuigstabiliteit
Een juiste bandenspanning draagt bij aan het rijcomfort.
Bij een te hoge bandenspanning rijdt de auto schokkerig en oncomfortabel.
BANDENSPANNING
De juiste spanning voor koude banden staat vermeld op de B-stijl aan de bestuurderszijde of op de achterrand van het bestuurdersportier.
Ten minste één keer per maand:
• Bandenspanning controleren met een draagbare bandenspanningsmeter van goede kwaliteit en indien nodig aanpassen. Een visuele schatting van de bandenspanning volstaat niet. Banden lijken soms de juiste spanning te hebben terwijl de spanning in werkelijkheid onvoldoende is.
• Inspecteer banden op slijtage of zichtbare schade.
Plaats na het controleren van de bandenspanning of het vullen van de banden altijd de ventieldop terug. Hierdoor voorkomt u dat het ventiel beschadigd raakt door binnendringend vocht of vuil.
De voorgeschreven bandenspanningswaarden gelden altijd voor "koude banden". De banden zijn "koud" als ten minste drie uur niet met de auto is gereden, of minder dan 1,6 km na een periode van ten minste drie uur stilstaan. De spanning van een koude band mag nooit hoger zijn dan de maximumspanning die op de wang van de band staat vermeld.
Controleer de bandenspanning vaker als de buitentemperaturen zeer verschillend zijn, aangezien de bandenspanning varieert met de temperatuur.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
391
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
De bandenspanning verandert ongeveer met 0,07 bar bij iedere temperatuurverandering van 7°C. Houd hier rekening mee wanneer u de bandenspanning meet in een garage, met name in de winter.
Voorbeeld: als de temperatuur in de garage = 20 °C en de buitentemperatuur = 0 °C, moet u de bandenspanning verhogen met 0,21 bar (dit komt overeen met 0,07 bar voor elke 7 °C temperatuurverschil).
Tijdens het rijden kan de bandenspanning met 0,13 tot
0,4 bar oplopen. Laat in dat geval NOOIT lucht uit de banden lopen, aangezien de bandenspanning anders te laag wordt.
BANDENSPANNING BIJ HOGE
SNELHEDEN
De fabrikant is een voorstander van het rijden met een veilige snelheid, binnen de geldende snelheidslimiet.
Wanneer de snelheidslimiet en omstandigheden het toelaten om met hoge snelheden te rijden, is de juiste bandenspanning erg belangrijk. Mogelijk moet u de bandenspanning verhogen en de belading van de auto verminderen als u met hoge snelheden wilt rijden.
Raadpleeg uw erkende bandenspecialist of dealer voor informatie over veilige rijsnelheden, belasting en koude bandenspanning.
INHOUD
WAARSCHUWING!
Het rijden met hoge snelheden in een maximaal beladen auto is gevaarlijk. De extra belasting op uw banden kan lekkage of een klapband veroorzaken. Dit kan leiden tot een ernstig ongeval. Rij niet sneller dan 120 km/u in een auto die tot het maximale laadvermogen is beladen.
TYPE BANDEN
Allseasonbanden (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Allseasonbanden bieden grip in alle seizoenen (lente, zomer, herfst en winter). De hoeveelheid grip kan tussen verschillende allseasonbanden variëren. Allseasonbanden zijn te herkennen aan de aanduiding M+S,
M&S, M/S of MS op de wang van de band. Gebruik allseasonbanden altijd in sets van vier, omdat anders de veiligheid en de bestuurbaarheid van de auto in het gedrang kunnen komen.
Zomer- of drieseizoenenbanden (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Zomerbanden bieden grip onder zowel natte als droge omstandigheden en zijn niet bedoeld om in sneeuw of op ijs te gebruiken. Als uw auto is uitgerust met zomerbanden, dient u er rekening mee te houden dat
392
deze niet zijn ontworpen voor rijden in de winter of in koud weer. Breng winterbanden aan op uw auto bij omgevingstemperaturen lager dan 5 °C of als de wegen bedekt zijn met ijs of sneeuw. Neem voor meer informatie contact op met een erkende dealer.
Zomerbanden zijn niet voorzien van de all seasonaanduiding of het berg/sneeuwvloksymbool op de wang van de band. Gebruik zomerbanden altijd in sets van vier omdat anders de veiligheid en de bestuurbaarheid van de auto in het gedrang kunnen komen.
WAARSCHUWING!
Gebruik zomerbanden niet in besneeuwde/ijzige omstandigheden. U kunt de controle over de auto verliezen, wat ernstig of dodelijk letsel tot gevolg hebben.Te snel rijden voor de omstandigheden zorgt ook voor de kans op verlies van de macht over het stuur.
Winterbanden
In sommige landen is het gebruik van winterbanden in de winter verplicht. Winterbanden zijn te herkennen aan het symbool van een berg/sneeuwvlok op de wang van de band.
Wanneer u winterbanden wilt gebruiken, moeten deze van dezelfde maat en hetzelfde type zijn als de originele banden. Gebruik winterbanden altijd in sets van 4 omdat anders de veiligheid en de bestuurbaarheid van de auto in het gedrang kunnen komen.
Winterbanden zijn doorgaans niet geschikt voor de hoge snelheden die voor de standaard gemonteerde banden gelden. Rijd daarom niet langdurig sneller dan
120 km/u. Raadpleeg voor snelheden hoger dan
120 km/u uw erkende dealer of een bandenspecialist voor informatie over veilige rijsnelheden, belasting en koude bandenspanning.
Hoewel banden met spikes betere prestaties leveren op ijs en een glad wegdek, kan de tractie op natte of droge oppervlakken slechter zijn dan die van banden zonder spikes. In sommige landen is het gebruik van banden met spikes verboden. Raadpleeg de lokale wetgeving voordat u dit type banden gebruikt.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
393
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
RUN-FLAT-BANDEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Run-flat-banden maken het mogelijk om 80 km te rijden met 80 km/u na een snel verlies van bandenspanning. Dit snelle verlies van spanning wordt de run-flatmodus genoemd. Een run-flat-modus treedt op bij een bandenspanning van 0,96 bar of lager. Zodra een runflat-band de run-flat-modus bereikt, heeft deze slechts beperkte rij-eigenschappen en moet deze onmiddellijk worden vervangen. Een run-flat-band is niet te repareren.
Het wordt niet aanbevolen met een voertuig te rijden met vol laadvermogen of een aanhanger/caravan te trekken terwijl een band in de run-flat-modus loopt.
Raadpleeg het hoofdstuk Bandenspanningscontrole voor meer informatie.
RESERVEWIELEN (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
OPMERKING: Voor auto's die zijn uitgerust met een bandenservicekit in plaats van een reservewiel, raadpleegt u de paragraaf "Bandenservicekit" in het hoofdstuk "Wat doen in geval van nood" voor meer informatie hierover.
INHOUD wasstraat wassen wanneer een compact reservewiel of een reservewiel voor beperkt gebruik is gemonteerd. De auto kan schade oplopen.
Laat vanwege de verminderde grondspeling uw auto niet in een automatische
Reservewiel passend bij standaard geleverde banden en velgen (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Uw voertuig kan zijn uitgerust met een reserveband en velg die zowel in uiterlijk als in gebruik gelijk zijn aan de originele banden en velgen op de voor- en achteras van uw voertuig. Dit reservewiel mag worden gebruikt bij het rouleren van banden voor uw auto. Als uw voertuig beschikt over deze optie, kunt u een erkende bandenleverancier raadplegen voor het aanbevolen roulatieschema.
Compact reservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het compacte reservewiel mag slechts tijdelijk en alleen in noodgevallen worden gebruikt. U kunt aan de beschrijving van het reservewiel op de band- en beladingsinformatiesticker op de portieropening aan bestuurderszijde of op de wang van de band zien of uw auto is uitgerust met een compact reservewiel. Beschrijvingen van compacte reservewielen beginnen met
394
de letter "T" of "S" vóór de aanduiding van de bandenmaat. Voorbeeld: T145/80D18 103M.
T, S = reservewiel
Omdat het loopvlak van deze band een beperkte levensduur heeft, moet de originele band zo snel mogelijk worden gerepareerd (of vervangen) en weer gemonteerd worden.
Probeer nooit een wieldop aan te brengen of een conventionele band te monteren op het compacte reservewiel, omdat het wiel specifiek voor de compacte reserveband is gemaakt. Monteer nooit meer dan
één compact reservewiel tegelijk op de auto.
WAARSCHUWING!
Compacte reservewielen mogen slechts tijdelijk en alleen in noodgevallen worden gebruikt. Met deze reservewielen mag u maximaal 80 km/u rijden. Het loopvlak van een reservewiel heeft slechts een beperkte levensduur. Als het loopvlak is versleten tot op de bandenslijtage-indicatoren, dient u het reservewiel te vervangen. Let op de waarschuwingen met betrekking tot het reservewiel.Anders kan de band van het reservewiel lek raken en kunt u de controle over de auto verliezen.
Full-size reservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het full-size reservewiel mag alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het reservewiel lijkt op het originele wiel op de voor- of achteras van de auto, maar heeft andere eigenschappen. Dit reservewielen heeft wellicht een beperkte levensduur. Als het loopvlak is versleten tot op de slijtindicatoren, dient u de band van het full-size reservewiel te vervangen. De originele band moet daarom zo snel mogelijk worden gerepareerd (of vervangen) en weer gemonteerd worden.
Reservewiel voor beperkt gebruik (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Het reservewiel voor beperkt gebruik mag slechts tijdelijk en alleen in noodgevallen worden gebruikt. De omschrijving van de band bevindt zich op een sticker op het reservewiel voor beperkt gebruik. Op deze sticker worden de beperkingen voor het rijden met het reservewiel aangegeven. Het reservewiel lijkt op het oorspronkelijke wiel op de voor- of achteras van de auto, maar heeft andere eigenschappen. Het rijgedrag van de auto verandert wanneer u dit reservewiel voor beperkt gebruik monteert. De originele band moet daarom zo snel mogelijk worden gerepareerd (of vervangen) en weer gemonteerd worden.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
395
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
Reservewielen voor beperkt gebruik mogen alleen in noodgevallen worden gebruikt. Het rijgedrag van de auto verandert wanneer u dit reservewiel voor beperkt gebruik monteert. Rijd met dit reservewiel niet sneller dan de snelheid die staat vermeld op het reservewiel voor tijdelijk gebruik. De bandenspanning mag nooit hoger of lager zijn dan de spanning voor koude banden, die op de band- en beladingsinformatiesticker op de B-stijl aan de bestuurderszijde of de achterrand van het bestuurdersportier is vermeld. De originele band moet zo snel mogelijk worden gerepareerd (of vervangen) en weer gemonteerd worden. Anders kunt u de controle over de auto verliezen.
DOORSLIPPEN VAN DE WIELEN
Als u vast komt te zitten in modder, zand, sneeuw of ijs, mag u de wielen niet sneller dan 48 km/uur en niet langer dan 30 seconden continu laten draaien zonder te stoppen.
Raadpleeg “Een vastzittende auto weer vrijkrijgen” in
“Noodgevallen” voor meer informatie.
WAARSCHUWING!
Het laten doorslippen van de wielen is gevaarlijk. De krachten die vrijkomen bij te hoge wielsnelheden kunnen de banden beschadigen of lek raken. Er kan een band exploderen, waardoor iemand gewond kan raken. Laat de wielen van uw auto niet met een hogere snelheid dan 48 km/u of langer dan 30 seconden continu doorslippen. Zorg er ook voor dat er geen personen aanwezig zijn in de nabijheid van een doorslippend wiel, ongeacht de snelheid waarmee het wiel ronddraait.
BANDENSLIJTAGE-INDICATOREN
In de originele banden zijn bandenslijtage-indicatoren aangebracht, die u helpen te bepalen wanneer uw banden moeten worden vervangen.
(afb. 210)
Deze indicatoren zijn in de bodem van het profiel geperst. Ze worden zichtbaar als de profieldiepte nog slechts 2 mm bedraagt. Als het loopvlak is versleten tot op de bandenslijtage-indicatoren, moet de band worden vervangen. Zie “Vervangende banden” in dit hoofdstuk voor meer informatie.
INHOUD
396
LEVENSDUUR VAN BANDEN
De levensduur van een band is afhankelijk van verschillende factoren, waaronder, maar niet beperkt tot:
• Rijstijl
• Bandenspanning - Een onjuiste bandenspanning bij koude banden kan leiden tot een onregelmatig slijtagepatroon over het loopvlak van de band. Deze abnormale slijtagepatronen verkorten de levensduur het loopvlak, waardoor de banden eerder vervangen moet worden.
• Gereden afstand
• Prestatiebanden, banden met een snelheidsaanduiding V of hoger, en zomerbanden, hebben in de regel een kortere levensduur. Het wordt ten zeerste aanbevolen deze banden volgens het voertuigonderhoudsschema te rouleren.
(afb. 210)
1 — Versleten band
2 — Nieuwe band
WAARSCHUWING!
De banden en de reserveband dienen na zes jaar te worden vervangen, ongeacht het resterende profiel op de banden. Als u deze waarschuwing niet in acht neemt, kan een klapband het gevolg zijn. U kunt dan de controle over de auto verliezen en een ongeval met ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaken.
Bewaar banden die niet worden gebruikt op een koele, droge en donkere plaats. Voorkom dat de banden in aanraking komen met olie, vet en benzine.
VERVANGENDE BANDEN
De banden van uw nieuwe auto bieden een optimale balans tussen verschillende eigenschappen. Controleer daarom de banden regelmatig op de juiste bandenspanning en op slijtage. De fabrikant raadt ten zeerste aan dat u, indien nodig, de oorspronkelijke banden laat vervangen door banden met dezelfde maat, van dezelfde kwaliteit en met hetzelfde prestatievermogen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
397
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
Raadpleeg de alinea over de bandenslijtage-indicator.
Raadpleeg de band- en beladingsinformatiesticker of het voertuigcertificatielabel voor de aanduiding van uw bandenmaat. De belastingsindex en het snelheidssymbool vindt u op de wang van de originele band. Raadpleeg de tabel voor bandenmaten in het hoofdstuk
"Veiligheidsinformatie over banden" in deze handleiding voor meer informatie over de belastingsindex en het snelheidssymbool van een band.
Wij raden u aan de twee voorbanden of de twee achterbanden gelijktijdig als paar te laten vervangen.
Het vervangen van slechts één band kan het rijgedrag van uw auto sterk beïnvloeden. Wanneer u een wiel vervangt, moet u ervoor zorgen dat de specificaties van het nieuwe wiel overeenkomen met die van het originele wiel.
Wij raden u aan contact op te nemen met de erkende bandenspecialist of dealer voor alle vragen omtrent de juiste band. Wanneer u een ander type band monteert, kan dat de veiligheid, de wegligging en het rijgedrag van uw auto nadelig beïnvloeden.
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
WAARSCHUWING!
• Gebruik geen ander type band of wielmaat of een band met een andere belastingsindex dan voor uw auto is voorgeschreven.
Door sommige niet-goedgekeurde banden en wielen gecombineerd te gebruiken verandert u mogelijk de dimensies en eigenschappen van de wielophanging, waardoor de besturing, het weggedrag en de remwerking veranderen. Dat kan onvoorspelbaar weggedrag en extra belasting van de stuurinrichting en de wielophanging veroorzaken. U kunt dan de controle over de auto verliezen en een ongeval met ernstig of zelfs dodelijk letsel veroorzaken. Kies daarom uitsluitend banden en wielmaten met een belastingsindex die voor uw auto is goedgekeurd.
• Gebruik nooit een band met een lagere belastingsindex of capaciteit dan die van de banden waarmee uw auto oorspronkelijk is uitgerust.Als
u een band met een lagere belastingsindex gebruikt, kan de band te zwaar worden belast en lek raken. U zou de macht over het stuur kunnen verliezen en een aanrijding kunnen veroorzaken.
• Wanneer uw banden niet geschikt zijn voor uw rijsnelheid, kan dat een klapband veroorzaken en kunt u de controle over de auto verliezen.
398
Het monteren van een band met een afwijkende bandenmaat kan ervoor zorgen dat de aanduiding van de snelheidsmeter en de kilometerteller niet langer juist zijn.
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen vereist voldoende ruimte tussen band en wielkast. Volg deze aanbevelingen op om schade te voorkomen.
• Sneeuwkettingen moeten qua maatvoering geschikt zijn voor de auto, zoals aanbevolen door de fabrikant van de sneeuwketting.
• Uitsluitend gebruiken op de voorwielen.
• Gebruik vanwege de beperkte ruimte bij bandenmaat 225/65R17 102H sneeuwkettingen of tractiehulpmiddelen die maximaal 6 mm boven het bandenprofiel uitsteken.
WAARSCHUWING!
Het gebruik van verschillende bandenmaten en -typen (M+S, winterbanden) tussen de voor- en achteras kan leiden tot onvoorspelbaar weggedrag. U zou de macht over het stuur kunnen verliezen en een aanrijding kunnen veroorzaken.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
399
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Neem de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om schade aan de auto of de banden te voorkomen:
• Door de beperkte ruimte voor sneeuwkettingen tussen de banden en andere onderdelen van de wielophanging, is het belangrijk uitsluitend kettingen te gebruiken die in goede staat verkeren.
Gebroken sneeuwkettingen kunnen ernstige schade veroorzaken. Zet de auto onmiddellijk stil als u een geluid hoort dat zou kunnen wijzen op kettingbreuk.Verwijder eerst de beschadigde onderdelen van de ketting voordat u deze weer gebruikt.
• Breng de ketting zo strak mogelijk aan en trek deze opnieuw strak nadat u 0,8 km hebt gereden.
• Rijd niet sneller dan 48 km/u.
• Rijd voorzichtig en vermijd scherpe bochten en oneffenheden, vooral als de auto zwaar beladen is.
• Rijd niet langdurig op een droog wegdek.
• Houd u aan de instructies van de fabrikant van de sneeuwketting voor de juiste wijze van installatie, de rijsnelheid en de gebruiksvoorwaarden.
Houd u aan de rijsnelheid die de fabrikant van de sneeuwkettingen aanbeveelt, mits deze lager is dan 48 km/u.
• Gebruik geen sneeuwkettingen op een compact reservewiel.
BRANDSTOFVEREISTEN —
BENZINEMOTOR
Alle motoren voldoen aan alle emissie-eisen, hebben een laag brandstofverbruik en bieden optimale rijeigenschappen als u hoogwaardige loodvrije benzine met een minimum octaangehalte (RON) van 91 gebruikt.
Licht pingelen bij lage motortoerentallen is niet schadelijk voor de motor. Aanhoudend zwaar pingelen bij hoge motortoerentallen kan echter schade veroorzaken en vereist onmiddellijk onderhoud. Benzine van slechte kwaliteit kan problemen veroorzaken, zoals slecht starten, afslaan en haperen van de motor. Als u last heeft van dergelijke storingen, probeer dan eerst een ander merk benzine voordat u contact opneemt met uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten overal ter wereld hebben uniforme specificaties opgesteld voor de kwaliteit van brandstoffen (het Worldwide Fuel Charter,
WWFC). Deze specificaties definiëren de noodzakelijke eigenschappen voor de optimale emissiewaarden, prestaties en duurzaamheid van uw auto. De fabrikant raadt het gebruik van benzine aan die voldoet aan de
WWFC-specificaties.
400
Naast loodvrije benzine met het juiste octaangehalte, wordt ook benzine aanbevolen waaraan reinigingsmiddelen en additieven voor corrosiepreventie en stabiliteit zijn toegevoegd. Het gebruik van benzine met deze additieven heeft een gunstige invloed op het brandstofverbruik, verlaagt de emissiewaarden en handhaaft de motorprestaties.
Benzine van slechte kwaliteit kan problemen veroorzaken, zoals slecht starten, afslaan en haperen van de motor. Als u last heeft van dergelijke storingen, probeer dan eerst een ander merk benzine voordat u contact opneemt met uw dealer.
SCHONE BENZINE
Benzine wordt tegenwoordig veelal gemengd om bij te dragen aan een schonere lucht, vooral in omgevingen met ernstige luchtverontreiniging. Deze nieuwe mengsels zorgen voor een schonere verbranding.
De fabrikant ondersteunt deze inspanningen voor schonere lucht. U kunt hieraan bijdragen door deze brandstof te gebruiken.
MMT IN BENZINE
MMT is een metaaladditief dat mangaan bevat en wordt in sommige benzine gemengd om het octaangetal te verhogen. Met MMT gemengde benzine biedt geen prestatievoordelen in vergelijking tot benzine met hetzelfde octaangetal zonder MMT. Benzine gemengd met
MMT verkort de levensduur van de bougies en vermindert de prestaties van het emissieregelsysteem van sommige auto's. De fabrikant raadt het gebruik van benzine zonder MMT aan voor uw auto. Het MMTgehalte van benzine wordt mogelijk niet vermeld op de benzinepomp en daarom dient u bij uw benzinepomp te informeren of de benzine MMT bevat.
BRANDSTOFADDITIEVEN
Naast loodvrije benzine met het juiste octaangehalte, wordt ook benzine aanbevolen waaraan reinigingsmiddelen en additieven voor corrosiepreventie en stabiliteit zijn toegevoegd. Het gebruik van benzine met deze additieven heeft een gunstige invloed op het brandstofverbruik, verlaagt de emissiewaarden en handhaaft de motorprestaties.
Onzorgvuldig gebruik van reinigingsmiddelen voor het brandstofsysteem word afgeraden. Veel van deze stoffen zijn bedoeld voor het verwijderen van koolstof en glazuur en bevatten vaak actieve oplosmiddelen of soortgelijke ingrediënten. Deze middelen kunnen schade toebrengen aan pakkingen en membranen in het brandstofsysteem.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
401
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
WAARSCHUWING!
Koolmonoxide (CO) in uitlaatgassen is dodelijk. Volg de onderstaande voorschriften om koolmonoxidevergiftiging te voorkomen:
• Adem nooit uitlaatgassen in. Deze bevatten namelijk koolmonoxide, een kleur- en reukloos gas dat dodelijk kan zijn. Laat de motor nooit in een gesloten ruimte, zoals een garage, draaien en blijf nooit lange tijd in een stilstaande auto met draaiende motor zitten.Wanneer de auto langere tijd met draaiende motor buiten stilstaat, stel uw ventilatiesysteem dan zodanig in dat buitenlucht naar binnen wordt geblazen.
• Regelmatig onderhoud is een prima bescherming tegen koolmonoxide. Laat het uitlaatsysteem altijd controleren wanneer de auto op een hefbrug wordt gezet. Laat defecten direct repareren. Rijd tot na de reparatie altijd met de ramen volledig geopend.
• Laat de achterklep dicht tijdens het rijden om te voorkomen dat koolmonoxide en andere giftige uitlaatgassen de auto binnendringen.
FLEXIBELE BRANDSTOF — ALLEEN
3,6L-MOTOR (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
ALGEMENE INFORMATIE OVER E-85
De informatie in dit hoofdstuk heeft uitsluitend betrekking op Flexifuel-voertuigen. Deze voertuigen zijn te herkennen aan een uniek label op de brandstofvulklep waarop is vermeld Ethanol (E-85) or Unleaded
Gasoline Only (alleen E-85 of ongelode benzine).
In dit hoofdstuk worden alleen de onderwerpen behandeld die uitsluitend op deze voertuigen van toepassing zijn. Raadpleeg de andere hoofdstukken in deze handleiding voor informatie over de gemeenschappelijke functies en kenmerken van Flexifuel-voertuigen en voertuigen die alleen op benzine rijden.
(afb. 211)
(afb. 212)
BRANDSTOF MET ETHANOL (E-85)
E-85 is een mengsel van ca. 85% ethanol en 15% loodvrije benzine.
INHOUD
402
(afb. 211)
Tankdop voor E-85
(afb. 212)
Embleem E-85
WAARSCHUWING!
Ethanoldampen zijn uiterst brandbaar en kunnen ernstig letsel veroorzaken.
Houd alle rookgerei en vuur uit de buurt van de auto wanneer u de vuldop van de brandstoftank
(benzinedop) verwijdert of de tank vult. Gebruik
E-85 niet als reinigingsmiddel en gebruik het nooit bij open vuur.
BRANDSTOFVEREISTEN
Uw auto kan zowel op ongelode benzine met een octaangetal (RON) van 91 of, op E-85, of op een mengsel van deze twee brandstoffen rijden. Voor optimale resultaten moet het wisselend tanken van E-85 en ongelode benzine worden voorkomen.
Wanneer u van brandstoftype wilt veranderen, wordt geadviseerd:
• Niet minder dan 19 liter te tanken.
• Dat u de auto onmiddellijk na het tanken gedurende minimaal 5 minuten gebruikt.
Met deze voorzorgsmaatregelen wordt slecht starten en/of een aanzienlijke verslechtering van de rijprestaties tijdens het warmdraaien voorkomen.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
403
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
OPMERKING:
• Wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan 32
°C kan de motor slecht aanslaan en onregelmatig stationair draaien, zelfs wanneer de bovenstaande aanbevelingen zijn opgevolgd.
• Sommige additieven die in normale benzine worden gebruikt zijn niet volledig compatible met E-85 en kunnen aanslag in de motor vormen. Om ervoor te zorgen dat de aanslag in uw motor de rijeigenschappen niet nadelig beïnvloedt, kan een additief aan de benzine worden toegevoegd.
KEUZE VAN MOTOROLIE VOOR
FLEXIFUEL-AUTO'S (E-85) EN
BENZINEAUTO'S
Voor FFV-voertuigen die op E-85 rijden moet een speciale motorolie worden gebruikt. Geheel synthetische motorolie van SELENIA K POWER en gelijkwaardige olie komen tegemoet aan deze eisen en voldoen aan de FIAT-kwalificatie 9.55535-CR1 API SN, ILSAC
GF-5.
De fabrikant raadt aan uitsluitend APIgecertificeerde motorolie te gebruiken die voldoet aan de FIAT-kwalificatie 9.55535-CR1 API SN, ILSAC GF-5, die aanvullende eisen omvat die zijn opgesteld tijdens uitgebreide wagenparktests, om uw motor extra bescherming te bieden. Gebruik geheel synthetische motorolie SELENIA K POWER die voldoet aan de FIATkwalificatie 9.55535-CR1 API SN, ILSAC GF-5. of een gelijkwaardig product.
STARTEN
Door de eigenschappen van E-85 is deze brandstof niet geschikt voor omgevingstemperaturen onder -18 °C.
In het temperatuurbereik van -18 °C tot 0 °C kunt u te maken krijgen met een langere starttijd en slechtere rijprestaties (afslaan en/of haperen van de motor) totdat de motor volledig op temperatuur is.
OPMERKING: Het gebruik van de motorblokverwarming (indien aanwezig) biedt grote voordelen bij het starten van motoren die op E-85 draaien wanneer de omgevingstemperatuur lager is dan 0 °C.
ACTIERADIUS
Omdat E-85 minder energie per liter levert dan benzine, zult u te maken krijgen met een hoger brandstofverbruik. In vergelijking tot benzine zal het brandstofverbruik ca. 30% hoger zijn.
404
VERVANGENDE ONDERDELEN
Vele onderdelen van uw Flexifuel-voertuig (FFV) zijn zo ontworpen dat ze geschikt zijn voor ethanol. Zorg ervoor dat bij onderhoud altijd de juiste onderdelen worden gebruikt die geschikt zijn voor ethanol.
BRANDSTOFVEREISTEN —
DIESELMOTOR
Het gebruik van dieselbrandstof van de hoogste kwaliteit met een cetaangehalte van 50 of meer, die voldoet aan de norm EN590, wordt sterk aanbevolen. Raadpleeg uw dealer voor meer informatie over de beschikbare brandstoffen in uw omgeving.
Indien onderdelen van het brandstofsysteem worden vervangen door onderdelen die niet geschikt zijn voor ethanol, kan er schade aan uw auto optreden.
ONDERHOUD
Gebruik in uw auto geen mengsel met meer dan 85% ethanol. Dit kan leiden tot problemen bij de koude start en slechtere rijprestaties.
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
405
VLOEISTOFINHOUD
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
Brandstof (ongeveer)
Uitvoeringen met voorwielaandrijving
Uitvoeringen met aandrijving op alle wielen
Motorolie met filter
2,4-liter motor
3,6-liter motor
2,0-liter dieselmotor
Motorkoelsysteem*
2,4-liter motor en airconditioning met één of twee klimaatzones
2,4-liter motor en airconditioning met drie klimaatzones
3,6L dieselmotor en airconditioning met één of twee klimaatzones
3,6-liter motor en airconditioning met drie klimaatzones
2,0-liter dieselmotor en airconditioning met één of twee klimaatzones
2,0-liter dieselmotor en airconditioning met drie klimaatzones
* Inclusief verwarming en koelvloeistofreservoir gevuld tot aan MAX-peil.
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
406
Metrisch
77,6 liter
79,8 liter
4,3 liter
5,6 liter
5,2 liter
10,1 liter
11,0 liter
12,4 liter
13,7 liter
9,1 liter
9,9 liter
VLOEISTOFFEN, SMEERMIDDELEN EN ORIGINELE ONDERDELEN
MOTOR
Component
Motorkoelvloeistof *
Motorolie – 2,4-liter motor***
Motorolie – 3,6-liter motor***
Motorolie — 2,0-liter dieselmotor***
Bougies - 2.4-liter motor
Specificaties van vloeistoffen en smeermiddelen (vloeistoffen, smeermiddelen)
Rood beschermingsmiddel met antivrieswerking op basis van monoethyleenglycol met organische formule met inhibitor. Overschrijdt CUNA NC
956-16, ASTM D 3306 specificaties, kwalificatie FIAT 9.55523 (PARAFLU UP
Contractual Technical Reference N° F101.M01. Gebruikspercentage koelcircuit: 50% water 50% PARAFLU UP **)
Geheel synthetische motorolie met viscositeitsgraad SAE 5W-20 die voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55535-CR1, API SN, ILSAC GF-5 (SELENIA K POWER,
Contractual Technical Reference N° F102.F11).
SAE 5W-30 motorolie die is goedgekeurd conform Fiat 9.55535 -CR1 (SELE-
NIA K POWER, Contractual Technical Reference N° F042.F11) mag worden gebruikt indien SAE 5W-20 motorolie niet verkrijgbaar is.
Geheel synthetische motorolie met viscositeitsgraad SAE 5W-20 die voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55535-CR1, API SN, ILSAC GF-5 (SELENIA K POWER,
Contractual Technical Reference N° F102.F11).
SAE 5W-30 motorolie die is goedgekeurd conform Fiat 9.55535 -CR1 (SELE-
NIA K POWER, Contractual Technical Reference N° F042.F11) mag worden gebruikt indien SAE 5W-20 motorolie niet verkrijgbaar is.
Geheel synthetische motorolie met viscositeitsgraad SAE 5W-30 die voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55535-S1, ACEA C2 (SELENIA WR P.E. Contractual
Technical Reference N°F510.D07)
Wij raden het gebruik aan van OEM Original Equipment bougies
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
407
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
Component
Bougies - 3.6-liter motor
Brandstofkeuze – 2,4- en 3,6-liter motor
Brandstofkeuze - 2.0-liter dieselmotor
Dieselbrandstoftoevoeging – 2,0-literdieselmotor
Specificaties van vloeistoffen en smeermiddelen (vloeistoffen, smeermiddelen)
Wij raden het gebruik aan van OEM Original Equipment bougies
Octaangehalte (RON) van 91 of hoger
Cetaan 50 of meer (minder dan 15 ppm zwavel)
Toevoeging voor diesel met antivries en beschermende werking voor dieselmotoren. (TUTELA DIESEL ART, Contractual Technical Reference N°
F601.L06. Te mengen met de dieselbrandstof: 25 cc per 10 liter).
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
* BELANGRIJK: Geen vloeistoffen met verschillende specificaties bijvullen of mengen.
** In extreem koude klimatologische omstandigheden wordt een mengsel van 60% PARAFLU UP en 40% gedemineraliseerd water aanbevolen.
*** Smeermiddelen met minimumprestaties volgens
ACEA C2 mogen in noodgevallen worden gebruikt voor dieselmotoren, indien geen originele producten verkrijgbaar zijn. In dergelijke gevallen levert de motor mogelijk geen optimale prestaties. Wij raden u aan zo spoedig mogelijk het smeermiddel te laten verversen.
Het gebruik van producten die niet voldoen aan de specificaties ILSAC GF-5 voor benzinemotoren of
ACEA C2 voor dieselmotoren, kan beschadigingen aan de motor veroorzaken die niet gedekt worden door de garantie.
408
CHASSIS
Component
Automatische versnellingsbak (voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Handgeschakelde versnellingsbak
(voor bepaalde uitvoeringen/landen)
Hoofdrem/koppelingscilinder
Vloeistofreservoir stuurbekrachtiging
Vloeistof ruitensproeiers/ achterruitsproeier
Specificaties van vloeistoffen en smeermiddelen (vloeistoffen, smeermiddelen)
Geheel synthetisch smeermiddel dat voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55550-
AV4 (TUTELA TRANSMISSION FORCE4, Contractual Technical Reference
No. F108.F11).
Viscositeitsgraad SAE 75W synthetisch smeermiddel dat voldoet aan de kwalificatie FIAT 9.55550-MZ6 (TUTELA TRANSMISSION GEARFORCE, Contractual Technical Reference N° F002.F10)
Synthetische vloeistof die voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55597, FMVSS n°
116, DOT 4, ISO 4925, SAE J-1704 (TUTELA TOP 4, Contractual Technical
Reference No. F001.A93)
Geheel synthetisch smeermiddel dat voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55550-
AV4 (TUTELA TRANSMISSION FORCE4, Contractual Technical Reference
No. F108.F11)
Mengsel van alcohol, water en oppervlakteactieve stoffen dat voldoet aan kwalificatie FIAT 9.55522, CUNA NC 956-11 (TUTELA PROFESSIONAL SC35,
Contractual Technical Reference No. F201.D02)
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
409
WANNEER HET VOERTUIG HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR HEEFT BEREIKT
FIAT spant zich al vele jaren in voor de bescherming van het milieu door voortdurend de productieprocessen te verbeteren en producten te vervaardigen die het milieu steeds minder belasten.
FIAT wil zijn klanten de best mogelijke service geven bij het naleven van de milieuwetgeving en het voldoen aan de Europese richtlijn 2000/53/EC inzake voertuigen aan het einde van de levensduur. Daarom biedt FIAT klanten de mogelijkheid de auto* aan het einde van de levensduur bij FIAT in te leveren zonder bijkomende kosten.
De Europese richtlijn bepaalt dat wanneer het voertuig overgedragen wordt, de laatste houder of eigenaar geen kosten hoeft te betalen omdat de marktwaarde nul of lager is.
In alle landen van de Europese Unie werden tot 1 januari 2007 alleen voertuigen kosteloos ingenomen die waren geregistreerd na 1 juli 2002. Sinds 1 januari 2007 is de inname gratis voor alle voertuigen, onafhankelijk van het jaar van registratie, zolang het voertuig nog beschikt over de basisonderdelen (met name de motor en de carrosserie) en geen additionele vervuiling heeft.
Als uw auto aan het einde van de levensduur is en u wilt hem zonder extra kosten inleveren, gaat u naar een FIAT-dealer of een door FIAT erkend inzamelings- en sloopbedrijf.
Deze bedrijven zijn zorgvuldig geselecteerd op de hoge kwaliteit van de service bij het inzamelen, behandelen en recyclen van sloopauto's, met inachtneming van het milieu.
Meer informatie over deze inzamelings- en sloopbedrijven kunt u krijgen bij een FIAT-dealer of een FIATbedrijfswagendealer, door te bellen met het gratis telefoonnummer 00800 3428 0000 of op de website van FIAT.
(*) Voertuig geschikt voor het vervoer van maximaal negen personen en een totaal toegelaten gewicht van 3,5t
410
411
412
INHOUD
Aandrijving op alle wielen (AWD) . . . . . . . . . . . . . . .269
Aanhangergewicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275
Aanhangwagen trekken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272
Aansluiting voor randapparatuur . . . . . . . . . . . . . . . .116
Aanvullend veiligheidssysteem - Airbag . . . . . . . . . . . .215
ABS. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .146, 294
ABS-lampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .148
ABS, waarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . .146, 148, 294
Accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
Accu, locatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
van afstandsbediening vervangen . . . . . . . . . . . . . .14
waarschuwing voor gassen . . . . . . . . . . . . . . . . .358
Achteraandrijfsysteem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .374
Achteras (differentieel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .374
Achterklep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .135
Achterlichten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .321
Achterlichten, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .321
Achtermistlamp. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .294, 319
Achtermistlampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .294
Achterruitontdooier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
Achterruitverwarming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .105
Achterruitvoorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Achterruitwisser/-sproeier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Achteruitrijlampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .321
Achteruitrijlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .321
Activeringssysteem (alarmsysteem) . . . . . . . . . . . . . . .16
Additieven, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .401
Afstand-bediend sleutelloos toegangssysteem (RKE)
Extra afstandsbedieningen programmeren . . . . . . . .14
Extra sleutelhouders programmeren . . . . . . . . . . . .14
Afstandsbediening autoradio. . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
Afstellen, koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
Afvoeren, antivries (motorkoelvloeistof ) . . . . . . . . . . . . . . .368
Airbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .215
Airbagwaarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . . . . . .223
Als een airbag wordt opgeblazen . . . . . . . . . . . . . .222
Componenten airbagsysteem . . . . . . . . . . . . . . . .215
Event Data Recoder (EDR) . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Frontairbag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .215
Geavanceerde frontairbag . . . . . . . . . . . . . .215, 216
Kniebeschermingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218
Onderhoud van uw airbagsysteem . . . . . . . . . . . .225
Verbeterde ongevalreactie . . . . . . . . . . . . . . . . . .223
Werking van de airbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .217
Zijairbags . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218
Airbaglampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .223, 246, 288
Airbagonderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Airco achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79
Airco, achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .79, 89
Airco achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .89
Airco, filter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93, 359
Airco, koelmiddel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .358, 359
Aircosysteem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .358
Airco, tips voor gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92, 94
Alarm (beveiliging). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16, 294
Alarmknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111
Alarmsysteem. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16, 294
Alarmsysteem (beveiliging) . . . . . . . . . . . . . . . . . .16, 18
Algemeen onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .354
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
413
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Algemene informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12, 166
Antiblokkeersysteem (ABS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . .146
Antivries (motorkoelvloeistof ) . . . . . . .365, 366, 367, 406
Antivries (motorkoelvloeistof ), afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .368
Automatisch controlelampje Olie verversen . . . . . . . . .29
Automatische koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
Automatische portiervergrendelingen . . . . . . . . .125, 126
Automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . .259, 371
Automatische versnellingsbak,
AutoStick . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267
schakelgroepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262
vloeistof bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .372
vloeistof en filter vervangen . . . . . . . . . . . . . . . .374
vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . .372
Automatisch ontgrendelen, portieren . . . . . . . . . . . .126
AutoStick . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .267
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Bagagemanagementsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Bagagemanagementsysteem, driedelige laadvloer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
rolzeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
Bagagerek (dakdrager). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
Bagageruimte. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
Bagageruimte, bagagebox . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
lamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
Bagageruimte, voorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . .136
Bagage (voertuiglast). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .247, 390
Banden, algemene informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .390
bandenmaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .383
414 bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .390
belastbaarheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .387
compacte thuiskomer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .394
controlesysteem voor bandenspanning . . . . . . . . .158
hoge snelheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .392
levensduur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .397
oppompdruk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .391
reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .300
rijden met aanhangwagen . . . . . . . . . . . . . . . . . .278
rotatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .380
slijtagemarkeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .396
sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .399
spinnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .396
veiligheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .382, 390 veroudering (levensduur van de banden) . . . . . . . .397
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .397
winterbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .393
Band- en beladingsinformatiesticker . . . . . . . . . . . . . .387
Bandenservicekit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .309
Bandenslijtage-indicatoren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .396
Bandenspanning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .290, 391
Bandenspanningssysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .158
Bandenveiligheidsinformatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .382
Bandmarkeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .382
Batterij van de afstandsbediening vervangen . . . . . . . . .14
Bediening van de radio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
Bekerhouder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
Bekerhouder achterin . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
Bekerhouders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .119
Benzine (brandstof ) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400
Benzine (brandstof ), besparen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Bergplaats krik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .299, 300
Bewaking, bandenspanningssysteem . . . . . . . . . . . . . .158
Binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
Binnenspiegel met automatische dimstand . . . . . . . . . .69
Binnenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
Boordcomputer. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .31
Bougies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .407
Brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400, 405
Brandstof, additieven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .401
benzine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400
besparing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
besparingsmodus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
diesel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .405, 407 lampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .25
meter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
octaangetal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400, 407 specificaties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .407
tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
tankinhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .406
vereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400
vuldop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
Brandstof besparen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Brandstofbesparing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Brandstofoptimalisering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Brandstofsysteem, waarschuwing . . . . . . . . . . . . . . .200
Brandstof tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
Brandstofvuldop. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
B-stijl . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .387
Buitenlampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
Buitenspiegels, elektrisch bediend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
inklapbaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
Buitenspiegels instellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Buitenste achteruitkijkspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Buitenverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95, 248
Camera, achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .172
Camera achter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .172
Capaciteiten, vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .406
Carrosserie, smering van mechanismen . . . . . . . . . . .360
Cd, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
Chassisnummer (VIN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .381
Compacte reserveband . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .394
Connector
UCI . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
universele verbruiksinterface (UCI) . . . . . . . . . . .198
Console, dak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .109
Console, vloer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Contactsleutel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
Contourverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
Controlelampje grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .289
Corrosiebescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .375
Dagkilometerteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .290
Dakconsole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .109
Dakdrager (imperiaal) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .142
Dashboardbekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .377
Datarecorder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Datarecorder, gebeurtenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Dekzeil bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
Diagnosesysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .155
Diagnosesysteem, onboard . . . . . . . . . . . . . . . . . . .155
Dieselbrandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .405, 407
Dieselbrandstof, vereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .405
Dimlichtschakelaar, koplamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Disselgewicht / Gewicht aanhangwagen . . . . . . . . . . .276
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
415
Driepuntsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
DVD-speler (Video Entertainment System™) . . . . . . .177
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
E-85-brandstof. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .402
Electronic Roll Mitigation (ERM) . . . . . . . . . . . . . . . .149
Elektrisch bediende buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . .70
Elektrisch bediende ramen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .132
Elektrisch bediende ramen, automatisch openen . . . . .133
Elektrisch bediende stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
Elektrische aansluitingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .116
Elektrische aansluiting, voor randapparatuur . . . . . . . .116
Elektrische bediende spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Elektrische portiervergrendeling . . . . . . . . . . . . . . . .125
Elektrische spiegels, buiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
Elektrisch zonnedak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121
Elektronische snelheidsregeling (cruisecontrol) . . . . . .106
Elektronisch remregelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . .146
Elektronisch remregelsysteem, antiblokkeerysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .146
Electronic Roll Mitigation . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
rembekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .148
tractieregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP) . . . . . . . . .150
Elektronisch voertuiginformatiecentrum (EVIC) . . .21, 172
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Filters, airco . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93, 359 luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .407
oliefilter afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
Flexifuel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .402
Flexifuel-voertuigen, bereik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .404
brandstofvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .402, 403 motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .404
onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .405
reserveonderdelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .405
starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .404
Gebruiksaanwijzing (instructieboekje) . . . . . . . . . . . . . .4
Geluidsinstallatie (radio) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
Geluidsinstallaties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
Gevaar, rijden door stromend, opkomend, of ondiep stilstaand water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
Gevarenknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .111
Gordelsystemen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Grip . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .269, 270
Grootlichtschakelaar/dimlichtschakelaar . . . . . . . . . . . .99
Handgeschakelde versnellingsbak. . . . . . . . . . . . . . . .258
Handgeschakelde versnellingsbak, keuze van het smeermiddel . . . . . . . . . . . . . . . . .374
verversingsinterval vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . .374
Handleiding voor het trekken van een aanhangwagen . .275
Handmatige transaxle . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .374
Handmatige transaxle, keuze van smeermiddel . . . . . . . . . . . . . . . .374, 375 vloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . .375
Handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .255
Helderheid, interieurverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Helderheid overdag, interieurverlichting . . . . . . . . . . .100
Hill Start Assist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .153
Hoofdcilinder (remmen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .369
416
Hoofdsteunen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
Huisdieren vervoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Indicatielampje,
Elektronisch Stabiliteitsprogramma (ESP) . . . . . . . .152
tractiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .152
Indicatielampje Olie verversen . . . . . . . . . . . . . . .29, 290
Indicatielampje Olie verversen, resetten . . . . . . . .29, 290
Informatiecentrum, voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . .21
Inklapbare buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .71
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .1
Inrijden van nieuwe auto, aanbevelingen . . . . . . . . . . .249
Inrijperiode nieuw voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
Inschuifbare bagageruimtekap . . . . . . . . . . . . . . . . . .139
Instapruimte, verlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
Instapverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
Instelbare stuurkolom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Instructieboekje (gebruiksaanwijzing) . . . . . . . . . . . . . .4
Instructies bij opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .302
Instrumentengroep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288
Instrumentenpaneel en bedieningsinstrumenten . . . . . . .6
Instrumentenpaneel, reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . .379
Interieurverlichting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Interieur, verzorging en onderhoud . . . . . . . . . . . . . .377
Interieur, zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .324
Intervalstand ruitenwissers (intervalschakeling van de ruitenwissers) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101
Intervention Regeneration Strategy . . . . . . . . . . . . . .363
Kaart-/leeslampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
Kantelbare rugleuning passagiersstoel (Easy Entry
System). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
Keuze van koelvloeistof (antivries) . . . . . . . .365, 366, 407
Keyless Enter-N-Go . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .128, 250
Keyless Go . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
Kilometerteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .290
Kindersloten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .126
Klimaatregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .73
Klimaatregeling, automatisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .82
handmatig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .73
Knipperlichten, richtingaanwijzer . . . . . . . . . . . . . . . . . .98, 248, 289 waarschuwingsknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . .111
Koelmiddel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .359
Koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .364
Koelsysteem, aftappen, spoelen, bijvullen . . . . . . . . . . . . . . . . .365
(antivries) kloelvloeistof bijvullen . . . . . . . . . .366, 367 belangrijke punten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .368
controle . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .368
dieselmotor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .364
dop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .367
inhoud koelvloeistofreservoir . . . . . . . . . . . . . . .406
keuze van de koelvloeistof (antivries) . .365, 366, 406, 407 koelvloeistofpeil . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .365, 368 oude koelvloeistof afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . .368
radiateurdop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .367
temperatuurmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Koelvloeistof (antivries) bijvullen . . . . . . . . . . . .366, 367
Koelvloeistofdop (radiateurdop) . . . . . . . . . . . . . . . .367
Koolstofmonoxide, waarschuwing . . . . . . . . . . . . . . .245
Koplampen, automatisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
grootlichtschakelaar/dimlichtschakelaar . . . . . . . . . .99
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
417
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN inschakelen met ruitenwissers . . . . . . . . . . . .96, 103 lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
lichtverklikker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97
reinigen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .378
schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
sproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
uitschakelvertraging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
verstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
vertraging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
Koplampsproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Krik, gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .302
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Laadvloer, bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Laadvloer van de bagageruimte . . . . . . . . . . . . . . . . .137
Laden van het voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .387
Lading, banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .387
Lakonderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .375
Lampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248, 316
Lampen, vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
Lampen, verlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248, 316
Lampen vervangen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .316, 317
Lampjes
Indicatielampje grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . .289
Lane Change Assist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Lekken, vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
Levensduur van banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .397
Lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
Lights (Verlichting). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95, 248
Loodvrije benzine. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400
Luchtfilter, motor (luchtreinigingsfilter motor). . . . . . .357
Make-upspiegeltjes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Maximaal toelaatbaar totaalgewicht . . . . . . . . . . . . . .272
Maximaal toelaatbare asbelasting. . . . . . . . . . . . . . . .272
Meters, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
koelvloeistoftemperatuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Mini-boordcomputer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .31
Mistlampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97, 289, 318, 319
Mistlampen, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . .318, 319
Mobiele telefoon . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
Modificaties/veranderingen, voertuig . . . . . . . . . . . . . . .5
Modus, brandstofbesparing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
Motor. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249, 351, 353
Motor, aanbevelingen voor inrijden . . . . . . . . . . . . . . . . .249
brandstofvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .400
chassisnummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .352
interval voor olieverversing . . . . . . . . . . . . . .29, 356 keuze van de motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . .406
koeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .364
koelvloeistof (antivries) . . . . . . . . . . . . . . . . .365, 407 luchtfilter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
motorruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .351, 352 olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355, 406, 407 oliepeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355
olievuldop . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .351, 353, 356 starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
starten met startkabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . .295
418
temperatuurmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
verzopen motor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . .251
waarschuwing uitlaatgassen . . . . . . . . . . . . . .136, 245 werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
wil niet starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .251
Motorkapontgrendeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141
Motorolie, aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .406
afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
controleren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355
filter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .407
filter afvoeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
interval verversing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .29, 356 peilstok . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355
viscositeit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .356, 406 vulhoeveelheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .406
Motorolie, viscositeit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .356
Multifunctionele bedieningshendel. . . . . . . . . . . . . . . .98
Muntenhouder. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Onderhoudsvrije accu . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .357
Onderhoud van de airconditioning . . . . . . . . . . . . . .358
Onderhoud van de bekleding . . . . . . . . . . . . . . . . . .377
Onderhoud van de wielen en velgen . . . . . . . . . . . . .377
Onderhoud van zonnedak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .123
Onderhoud, zonnedak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .123
Ontgrendeling, motorkap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141
Ontwarringsprocedure, autogordel . . . . . . . . . . . . . .207
Ontwasemen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93
Opbergruimte . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .380
Openen van de motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141
Opname, gebeurtenisgegevens . . . . . . . . . . . . . . . . .225
Opslag van het voertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93, 380
Navigatiesysteem (Uconnect® gps). . . . . . . . . . .172, 174
Neerklapbare achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . .60, 65
Noodgevallen, slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .335
starten met startkabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . .295
vastgelopen voertuig vrijmaken . . . . . . . . . . . . . .330
waarschuwingsknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . .111
Octaangetal, benzine (brandstof ) . . . . . . . . . . . .400, 407
Olie, motor . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355, 407
Onderhoud, algemeen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .354
Onderhoudsprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .354
Onderhoudsschema . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .339
Parkeerhulpsysteem achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . .166
Passagiersbeveiliging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Peilstokken, automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . . .372
(motor)olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
Portierontgrendeling met afstandsbediening . . . . . . . . .13
Portiersloten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Afstand-bediend sleutelloos toegangssysteem
(RKE) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Op afstand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Portiersloten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Sleutelhouder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Portiersloten, automatisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
Programmeerzenders (afstandsbediening portiervergrendeling) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Radiatorvuldop (koelvloeistofdop). . . . . . . . . . . . . . .367
Radio, afstandsbediening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
419
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
Radio (geluidssystemen) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
Ramen, elektrisch bediend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .132
Reinigen van glasoppervlakken . . . . . . . . . . . . . . . . .378
Reiniging, ruitenwisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .361
wielen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .377
Rembekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .145, 148
Remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .145, 369
Rem, parkeer- . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .255
Remregelsysteem, elektronisch . . . . . . . . . . . . . . . . .146
Remsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .145, 369
Remsysteem, antiblokkeersysteem (ABS) . . . . . . . . . . . . . . . . .146
handrem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .255
hoofdremcilinder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .369
remvloeistofpeil controleren . . . . . . . . . . . . . . . .369
waarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
Reservewiel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .300, 394, 395
Resetten controlelampje olie verversen . . . . . . . . .29, 290
Richtingaanwijzers . . . . . . . . . . . . .98, 248, 289, 317, 321
Rijden, door stromend, opkomend, of ondiep stilstaand water . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
Rijden bij lage temperaturen. . . . . . . . . . . . . . . . . . .251
Rotatie, banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .380
Ruitensproeier, reservoir vullen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .362
Ruitensproeiers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101, 102
Ruitensproeiers, vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .362
Ruitensproeiers voorruit . . . . . . . . . . . . . .101, 102, 362
Ruitenwisserbladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .361
420
Ruitenwisserinterval . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101
Ruitenwissers, achter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Ruitenwissers, intervalschakeling . . . . . . . . . . . . . . . .101
Ruitenwisser/sproeier achterruit . . . . . . . . . . . . . . . .104
Ruitenwissers vóór . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .101
Ruitenwissers, wisbladen vervangen . . . . . . . . . . . . . .361
Ruitontdooier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
Schakelhendel onderdrukken . . . . . . . . . . . . . . . . . .329
Schakelhendel ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .329
Schema, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .339
Schone benzine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .401
Schone brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .401
Schoudergordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
Sentry Key, programmeren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Sentry Key (startonderbreker) . . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Sentry Key, vervangen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Sjorrogen voor bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .138
Sleepogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .331
Slepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .272
Slepen, handleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275
voertuig met pech . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .335
vouwwagen of caravan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .285
Slepen achter een camper . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .285
Slepen door sleepvoertuig . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .335
Slepen van een voertuig met pech . . . . . . . . . . . . . . .335
Sleutelhouder
Extra afstandsbedieningen programmeren . . . . . . . .14
Extra sleutelhouders programmeren . . . . . . . . . . . .14
Sleutel, programmering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .8
Sleutels, Sentry Key (startonderbreking) . . . . . . . . . . .11
Sleutel, vervanging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Sloten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .124
Sloten, automatische portiersloten . . . . . . . . . . . . . . . . .125
automatisch ontgrendelen . . . . . . . . . . . . . . . . . .126
elektrische portiersloten . . . . . . . . . . . . . . . . . .125
Sloten
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20
Smering, carosserie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .360
Sneeuwkettingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .399
Snelheidsmeter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Snelheidsregeling (cruisecontrol) . . . . . . . . . . . . . . . .106
Spanriemen bagage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .138
Specificaties, brandstof (benzine) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .407
olie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .407
Spiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69, 110
Spiegels, automatisch dimmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
binnenspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .69
elektrisch bediend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .70
make-upspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
verwarmd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Sproeiers, koplamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .104
Stabilisatie-inrichting aanhanger (TSC) . . . . . . . . . . . .154
Stabilisatieregeling, aanhanger (TSC) . . . . . . . . . . . . .154
Stallen van het voertuig. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .93
Starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
Starten, bij lage temperaturen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .251
motor start niet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .251
Starten en rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
Starten met startkabels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .295
Startonderbreking (Sentry Key) . . . . . . . . . . . . . . . . .11
Startprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .249
Steun, hoofdsteun . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .57
Sticker, band- en beladingsinformatie . . . . . . . . . . . . .387
Stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
Stoelen, elektrische bediend . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
hoogteregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51, 56 instaphulp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .63
kantelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
neerklapbare achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . .60, 65 ontgrendeling rugleuning . . . . . . . . . . . . . .56, 60, 65 verstelbaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55
verstelbare achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . .62, 65 verstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .51
verwarmd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52
Stof, onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .377
Stopcontact voor randapparatuur . . . . . . . . . . . . . . .116
Storingslampje, motorcontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288
Storingslampje (motorcontrole) . . . . . . . . . . . . . . . .288
Stroomverdeelkast (zekeringen) . . . . . . . . . . . . . . . .326
Stuur, verstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
verwarmd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .68
Stuurbediening audiosysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . .175
Stuurbedieningselementen geluidsinstallatie. . . . . . . . .175
Stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .156, 157
Stuurkolom, bedieningselementen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .98
verstellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Stuurkracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .156, 157
Stuurslot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .20, 67
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
421
Systeem, navigatie (Uconnect® gps) . . . . . . . . . . . . .174
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
Tabel, bandenmaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .383
Tanken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
Telescopische stuurkolom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .67
Temperatuurmeter, motorkoeling . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Terugschakelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259
Toerenteller . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Tractieregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .149
Transaxle, handgeschakeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .374
Trekgewicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .275
Trekken aanhangwagen, bedrading . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .279
gewicht aanhanger en dissel . . . . . . . . . . . . . . . .276
minimumvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .276
tips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .282
tips voor koelssyteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .283
trekhaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .284
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
UCI-schakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .198
Uconnect®, schermbediende functies . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .33
Uitlaatsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .245
Universeel gebruikersinterface (UCI)-schakelaar . . . . .198
Uw remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .145, 255
INHOUD
Vastgelopen voertuig, bevrijden . . . . . . . . . . . . . . . .330
Vastgelopen voertuig heen en weer schommelen . . . . .330
Vastgereden voertuig bevrijden . . . . . . . . . . . . . . . . .330
Veiligheidscontrole aan de buitenkant van het voertuig . . .247
Veiligheidscontrole in het voertuig. . . . . . . . . . . . . . .246
Veiligheidscontroles . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
422
Veiligheidsgordel
BeltAlert . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .202
Gordelspanner veiligheidsgordel . . . . . . . . . . . . . .208
Heup-/schoudergordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
Spankrachtbegrenzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .209
Veiligheidsgordelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
Verstelbare bovenste schoudergordelgesp . . . . . . .208
Waarschuwing veiligheidsgordel . . . . . . . . . . . . . .203
Veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .202, 246
Veiligheidsgordels, achterbank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .203
controle . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .246
gordelspanners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .208
herinnering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
instructies voor gebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . .206
ontwarren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .207
verstelbare bovenste schoudergesp . . . . . . . . . . .208
verstelbare schouderriem . . . . . . . . . . . . . . . . . .208
voorstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .202, 203, 206
Veiligheidsinformatie, band . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .382
Veiligheidstips . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Veiligheid, uitlaatgassen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .136, 245
Veiligheid van auto controleren . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Verdeelbak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .375
Vergrendelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
Vergrendelingen, motorkap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .141
Vergrendeling rem/versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . .261
Verlichting, achterlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .321
achtermistlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .294, 319 contourverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
daglichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
dimlichtschakelaar, koplamp . . . . . . . . . . . . . . .98, 99 grootlicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99, 289, 317 grootlicht/dimlicht kiezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
helderheid regelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
instapverlichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
instapverlichting, leeslampen . . . . . . . . . . . . . . . .100
instrumentenpaneel . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95, 288 interieur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
kaartleeslamp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95, 317 koplampen aan met ruitenwisser . . . . . . . . . . .96, 103 koplampschakelaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .95
koplampverstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
leeslampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .100
licentie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .322
lichtsignaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .99
lichtverklikker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97
lichtverklikker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97
make-upspiegel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
onderhoud . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .316, 317 parkeerlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .317
Zijknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .320
Versnelde ongevalreactie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .223
Versnellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .262
Versnellingsbak, automatisch . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .259, 371 filter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .374
handgeschakeld . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .258
vloeistof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .374
Verstelbare achterbank. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .62, 65
Verstelbare voorstoel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .55
Vertraging, koplampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .96
Vervangende banden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .397
Vervangende sleutels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .12
Vervangingslampen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .316
Vervoer van huisdieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .244
Verwarmde buitenspiegels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Verwarmde stoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .52
Verzopen motor starten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .251
Verzorging van veiligheidsgordels. . . . . . . . . . . . . . . .379
Video Entertainment System™ (videosysteem achterzitting) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .177
Viscositeit, motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .356
Viscositeitstabel motorolie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .356
Vloeistoffen, smeermiddelen en originele onderdelen . .407
Vloeistoffen, vulhoeveelheden. . . . . . . . . . . . . . . . . .406
Vloeistoflekkage. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .248
Vloeistofpeil controleren, automatische versnellingsbak . . . . . . . . . . . . . . . .372
koelsysteem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .365
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .355
remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .369
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
Vloeistof voor ruitenwisser bijvullen . . . . . . . . . . . . .362
Vloerconsole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .112
Voedingsuitgang (voor randapparatuur) . . . . . . . . . . .116
Voertuig wijzigingen/veranderingen . . . . . . . . . . . . . . . .5
Voorbereidingen voor opkrikken . . . . . . . . . . . . . . . .300
Voorruitontdooier. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86, 246
Voorzorgsmaatregelen voor gebruik . . . . . . . . . . . . .155
Vuldop, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Vuldoppen, brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
motorolie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .351, 353, 356 radiateur (koelvloeistofdruk) . . . . . . . . . . . . . . . .367
stuurbekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .157
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
INHOUD
423
UW AUTO
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
WAARSCHU-
WINGS-
LAMPJES EN
MELDINGEN
NOODGE-
VALLEN
SERVICE EN
ONDERHOUD
TECHNISCHE
SPECIFICATIES
Vulopening brandstof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .199
Waarschuwingsknipperlichten. . . . . . . . . . . . . . . . . .111
Waarschuwingslampje . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288
Waarschuwingslampje,
ABS . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .294
bandenspanningscontrole . . . . . . . . . . . . . . .158, 290 laag brandstofniveau . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7, 25 lage bandenspanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .290
rembekrachtiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .152
remmen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
snel motoronderhoud noodzakelijk . . . . . . . . . . .288
veiligheidsgordels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .292
Waarschuwingslampje onderhoud . . . . . . . . . . . . . . .288
Waarschuwingslampjes (beschrijving instrumentenpaneel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .288
Waarschuwingslampje, veiligheidsgordel . . . . . . . . . . .203
Waarschuwingssignaal contactsleutel . . . . . . . . . . . . . .10
Waarschuwingssignaal lichten aan . . . . . . . . . . . . . . . .97
Waarschuwing uitlaatgassen . . . . . . . . . . . .136, 245, 364
Waarschuwing veiligheidsgordel . . . . . . . . . . . . . . . .203
Water, rijden door . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .270
Wielbouten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .298
Wielen en velgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .377
Wijzigingen/modificaties, voertuig. . . . . . . . . . . . . . . . .5
Windgeruis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .123, 134
Winterbanden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .393
Zekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .323
Zekeringen onder de motorkap . . . . . . . . . . . . . . . .326
Zender, afstandsbediening portiervergrendeling . . . . . . .13
Zender programmeren (afstandsbediening portiervergrendeling) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13, 14
Zijdelingse knipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .320
Zijknipperlichten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .320
Zonnebrilvakje. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .110
Zonnedak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .121
Zonneklep, verlenging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .72
Zuinig rijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .30
INHOUD Fiat Group Automobiles S.p.A. - Parts & Services - Technical Services - Service Engineering
Largo Senatore G. Agnelli, 3 - 10040 Volvera - Torino (Italia)
Print n. 530.02.341 - 09/2014 - Edition 1
424
PORQUÊ ESCOLHER
PEÇAS GENUÍNAS
Conhecemos perfeitamente cada pequeno detalhe do seu automóvel porque o inventámos, concebemos e construímos.
Nas oficinas autorizadas da Assistência Fiat, terá sempre
à sua disposição técnicos formados directamente por nós, que lhe oferecerão qualidade e profissionalismo em todas as operações de assistência.
Há sempre uma oficina da Fiat próxima de si para que possa usufruir dos nossos serviços de assistência, verificações periódicas e ainda das recomendações práticas dos nossos especialistas.
Com Peças Genuínas, mantém a fiabilidade, conforto e desempenho do seu novo automóvel inalterados ao longo do tempo: foi por este motivo que o adquiriu.
Solicite sempre Peças Genuínas para os componentes utilizados nos nossos automóveis. Recomendamos a sua utilização porque estas são o resultado do nosso forte empenho na investigação e do desenvolvimento das tecnologias mais inovadoras.
Por todos estes motivos: confie nas Peças Genuínas, porque estas
são as únicas concebidas especificamente para o seu automóvel.
NEDERLANDS
F I A T F R E E M O N T
De gegevens in deze uitgave zijn hoofdzakelijk bedoeld als richtlijn. Fiat behoudt zich het recht voor de in dit boekje beschreven modellen en uitvoeringen om technische of commerciële redenen te wijzigen.
Neem contact op met uw Fiat-dealer voor meer informatie.
Gedrukt op kringlooppapier zonder chloor.
1742594_Dutch_FIAT_Freemont_OM_cover.indd 1
G E B R U I K E R S H A N D L E I D I N G
8/28/14 2:13 PM
advertisement
Related manuals
advertisement