CITROEN Berlingo First - 2010 de handleiding

Add to My manuals
123 Pages

advertisement

CITROEN Berlingo First - 2010 de handleiding | Manualzz

4 IN EEN OOGOPSLAG

IN EEN OOGOPSLAG 5

COCKPIT

1.

Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar.

2.

Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers.

3.

Airbag bestuurder.

Claxon.

4.

Instrumentenpaneel.

5.

Stuurkolomschakelaar autoradio.

6.

Schakelaar ruitenwissers/sproeiers.

7.

Middelste verstelbare rooster verwarming/ventilatie.

8.

Schakelaar alarmknipperlichten.

9.

Multifunctioneel display of klokje.

10.

Schakelaar centrale vergrendeling.

11.

Schakelaars:

- Elektrisch bedienbare ruiten.

- Achterruitverwarming.

- Airconditioning.

12.

Voorruitontwaseming.

13.

Luidspreker (tweeter).

14.

Zijruitontwaseming.

15.

Verstelbaar zijventilatierooster verwarming/ventilatie.

16.

Uitschakeling passagiersairbag.

17.

Bovenste dashboardkastje of airbag passagierszijde.

18.

Onderste dashboardkastje.

19.

Autoradio RD3.

20.

Bediening verwarming/ airconditioning.

21.

Opbergvak.

22.

Uitneembare asbak.

23.

Versnellingshendel.

24.

Aansteker.

25.

Handrem.

26.

Schakelaar stoelverwarming.

27.

Stuur-/contactslot.

28.

Stuurwielverstelling

29.

Hendel motorkapontgrendeling.

30.

Zekeringkast.

31.

Hoogteverstelling koplampen.

32.

Schakelaar elektrisch bedienbare buitenspiegel passagierszijde.

6 IN EEN OOGOPSLAG

DE SLEUTELS

Met de sleutels kunnen de sloten van zowel de portieren, de brandstofvuldop, de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde als het contactslot worden bediend.

Centrale vergrendeling

Met behulp van de sleutel in het slot van de voorportieren kunnen de portieren en de achterklep worden vergrendeld en ontgrendeld.

Als één van de portieren of de achterklep is geopend, werkt de centrale vergrendeling niet.

Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies worden uitgevoerd.

De afstandsbediening

Vergrendelen

Druk op de knop om de auto te vergrendelen.

Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.

Ontgrendelen

Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen.

Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Lokaliseren van de auto

Als de auto is vergrendeld, kan deze op een parkeerplaats worden gelokaliseerd:

 Druk op de knop A , en gedurende enkele seconden gaan de plafonniers branden en de richtingaanwijzers knipperen.

STARTEN

STOP (S):

Het contact is afgezet.

Beweeg, om het stuurslot te ontgrendelen, het stuur enigszins en draai tegelijkertijd aan de sleutel, zonder te forceren.

Stand accessoires (A):

Het contact is afgezet, maar de accessoires functioneren wel.

Stand aan (M):

Het contact staat aan.

Stand starten (D):

De startmotor wordt in werking gezet.

Laat de sleutel los zodra de motor is gestart. Zet de startmotor nooit in werking als de motor draait.

 54

SCHAKELAARS OP

STUURKOLOM

VERLICHTING

Verlichting vóór en achter (ring A)

Lichten uit

Parkeerlichten

Dimlicht / Grootlicht

IN EEN OOGOPSLAG 7

Auto's met mistachterlicht

(ring B)

Draai de ring 1 stand naar voren.

Auto's met mistlampen vóór en mistachterlicht

(ring B)

Mistlampen vóór (ring 1 stand naar voren ).

Mistlampen vóór en mistachterlicht

(ring 2 standen naar voren ).

Uitschakelen: draai de ring naar achteren.

RUITENWISSERS

Vóór

2 Hoge snelheid (zware neerslag).

1 Normale snelheid (normale neerslag).

I Intervalstand.

0 Uit.

 Eén keer wissen.

Ruitensproeier: Trek de hendel naar u toe.

Achter

Uit Interval Ruitensproeier

 62  63

8 IN EEN OOGOPSLAG

STOELEN VOOR

1.

Hoogteverstelling van de hoofdsteun.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd.

2.

Armsteun.

3.

Verstelling van de hoek van de rugleuning.

4.

Verstelling in de lengterichting.

5.

Opberglade

(passagiersstoel).

 40

ACHTERBANKEN

(7 PLAATSEN)

De uitvoering met 7 zitplaatsen is voorzien van een 2-zitsbank op de tweede zitrij en een 3-zitsbank op de derde zitrij.

AIRBAGS

Airbags voor

Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.

Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de airbag aan passagierszijde

 Schakel de airbag uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

 Schakel de airbag in als er een passagier op de voorstoel zit.

IN EEN OOGOPSLAG 9

Controle van uitschakeling

Als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld

( schakelaar in de stand

"OFF" ), zal bij het aanzetten van het contact (2e stand van de sleutel) het verklikkerlampje gaan branden.

Het verklikkerlampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.

Zij-airbags *

De zij-airbags zijn geïntegreerd in de rugleuning van de voorstoelen aan de zijde van de portieren.

Ze worden aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt opgeblazen.

 44

Uitschakelen airbag aan passagierszijde

 Steek, als het contact is afgezet , de sleutel in de schakelaar 1 en draai deze in de stand

"OFF" .

Zet, zodra u het kinderzitje verwijdert, de schakelaar in de stand

"ON" om de airbag weer in te schakelen.

 78 * Volgens uitvoering.

 79

10 IN EEN OOGOPSLAG

ELEKTRISCH BEDIENBARE

RUITEN

1.

Schakelaar ruitbediening aan bestuurderszijde.

2.

Schakelaar ruitbediening aan passagierszijde.

Handbediening:

 Druk op de schakelaar. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische bediening

(bestuurderszijde):

 Houd de schakelaar enige tijd ingedrukt. De ruit opent of sluit volledig.

BUITENSPIEGELS

 Beweeg de knop 3 in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.

Elektrisch bedienbare buitenspiegel aan passagierszijde

 Beweeg de schakelaar 4 vanaf de bestuurdersstoel in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.

STUURWIEL IN HOOGTE

VERSTELLEN

 Druk, bij stilstaande auto, de hendel A naar voren om het stuurwiel te ontgrendelen.

 Verstel het stuurwiel in hoogte.

 Vergrendel het stuurwiel door de hendel A volledig naar u toe te trekken.

 64  65  68

IN EEN OOGOPSLAG 11

SNELHEIDSBEGRENZER *

Op het instrumentenpaneel worden de geselecteerde stand en de ingestelde snelheid van de snelheidsbegrenzer weergegeven. De minimale snelheid die kan worden ingesteld, bedraagt 30 km/h.

De snelheidsbegrenzer zorgt ervoor dat de door de bestuurder ingestelde snelheid niet wordt overschreden, ongeacht de bediening van het rempedaal of het koppelingspedaal. Aan de andere kant heeft het intrappen van het gaspedaal tot aan het zware punt geen effect.

Door het gaspedaal stevig in te trappen tot voorbij het zware punt, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.

Het instellen dient te worden uitgevoerd met draaiende motor .

SNELHEIDSREGELAAR *

De snelheidsregelaar is voorzien van een display op het instrumentenpaneel waarop de ingestelde snelheid wordt weergegeven.

Met de snelheidsregelaar wordt de door de bestuurder ingestelde snelheid constant aangehouden.

Voor het instellen of activeren dient de wagensnelheid hoger te zijn dan

40 km/h, waarbij mimimaal de vierde versnelling ingeschakeld moet zijn.

 73

De functies snelheidsbegrenzer en snelheidsregelaar kunnen, indien ze in de auto aanwezig zijn, niet gelijktijdig worden ingeschakeld.

 75

*

Volgens uitvoering.

12 IN EEN OOGOPSLAG

VERWARMING

Nr.

Symbool

1

Functie

Regeling luchtopbrengst.

2

3

Regeling luchtopbrengst en luchttoevoer.

Regeling temperatuur.

4

Regeling luchtverdeling.

AIRCONDITIONING

Nr.

Symbool

1

Functie

Bediening airconditioning.

2

3

Regeling luchtopbrengst en luchttoevoer.

Regeling temperatuur.

4

Regeling luchtverdeling.

 36

 38

IN EEN OOGOPSLAG 13

TIPS VOOR INSTELLINGEN IN HET INTERIEUR

Gewenste werking ...

Verwarming of handbediende airconditioning

Luchtverdeling Luchtopbrengst

Luchtrecirculatie/

Toevoer van buitenlucht

Temperatuur

Handbediende airconditioning

WARM

KOUD

ONTWASEMEN

ONTDOOIEN

14 IN EEN OOGOPSLAG

INDELING VOORIN

1.

Opbergvakken in de portieren.

A.

Flessenhouder.

B.

Bekerhouder.

C.

Opbergvak.

2.

Opbergvak boven voorruit.

3.

Kaartleeslampje.

4.

Plafonnier.

5.

Zonneklep.

6.

Dashboardkastje.

7.

Aansteker.

8.

Uitneembare asbak.

9.

Opberglade (passagiersstoel).

 67

INDELING ACHTER

Sjorogen

Zorg er voor uw veiligheid voor dat u lading altijd stevig vastzet.

 69

IN EEN OOGOPSLAG 15

1.

Bagage-afdekking.

2.

Bagagenet voor hoge belading.

3.

Sjorogen.

4.

Opbergvak portier.

5.

Opbergbakken tussen de zitplaatsen voor en achter.

6.

Opbergtassen.

 70

16 IN EEN OOGOPSLAG

BRANDSTOF TANKEN MOTORKAP OPENEN

Binnenzijde: trek aan de knop links onder het dashboard.

Het tanken dient met afgezette motor te gebeuren.

Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.

 Trek de tankdop uit de vulopening.

De voorgeschreven brandstofsoort staat aangegeven op een sticker.

Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer uitspringen. Indien dit wel gebeurt zouden er storingen in de motor kunnen optreden.

De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 55 liter voor benzinemotoren en 60 liter voor dieselmotoren.

Verklikkerlampje brandstofreserve

Zodra het lampje gaat branden, kan er nog ongeveer 50 km worden gereden.

Opmerking: Als de tankdop is verwijderd, kan de schuifdeur rechts niet geopend worden.

 61

Buitenzijde: druk de veiligheidshaak omhoog, til de motorkap op en zet de motorkapsteun vast om de motorkap open te houden.

 61

18 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS

1.

Verklikkerlampje veiligheidsgordels

2.

Verklikkerlampje airbags vóór en zij-airbags

3.

Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagier

4.

Verklikkerlampje mistlampen vóór

5.

Verklikkerlampje antiblokkeersysteem (ABS)

6.

Verklikkerlampje mistachterlicht

7.

Verklikkerlampje voorgloeien dieselmotor

8.

Richtingaanwijzer links

9.

Kilometerteller, onderhoudsindicator en motorolieniveaumeter

10.

Richtingaanwijzer rechts

11.

Verklikkerlampje emissieregeling

12.

Verklikkerlampje grootlicht

13.

Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar

14.

Verklikkerlampje dimlicht

15.

Verklikkerlampje laden van de accu

16.

Verklikkerlampje motoroliedruk en motorolietemperatuur

17.

Verklikkerlampje water in brandstoffi lter

18.

Verklikkerlampje te laag koelvloeistofniveau

19.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

20.

Schakelaar dagteller/ kilometerteller

21.

Verklikkerlampje STOP

22.

Snelheidsmeter

23.

Toerenteller

24.

Dimmer dashboardverlichting

25.

Brandstofmeter

26.

Verklikkerlampje brandstofreserve

27.

Display snelheidsbegrenzer/regelaar

CONTROLES TIJDENS HET

RIJDEN

Een verklikkerlampje dat constant blijft branden of bij draaiende motor knippert, is een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Sommige verklikkerlampjes kunnen branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Negeer een dergelijke waarschuwing niet, maar raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN -netwerk.

Stop onmiddellijk indien tijdens het rijden het verklikkerlampje

STOP gaat branden, maar zorg ervoor dat u uw auto op een zo veilig mogelijke plaats tot stilstand brengt.

Verklikkerlampje

STOP

Gekoppeld aan het verklikkerlampje:

- motoroliedruk en motorolietemperatuur,

- te laag koelvloeistofniveau,

- handrem,

- te laag remvloeistofniveau,

- storing elektronische remdrukregelaar.

Gekoppeld aan de koelvloeistoftemperatuurmeter.

Stop als het lampje bij draaiende motor knippert onmiddellijk.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 19

Verklikkerlampje motoroliedruk en temperatuur

Gekoppeld aan het verklikkerlampje

STOP.

Stop onmiddellijk .

Wijst op hetzij:

- te lage oliedruk, waarbij op het display de melding "Te lage motoroliedruk" verschijnt.

- te weinig olie in het smeersysteem. Vul indien nodig olie bij.

- een te hoge temperatuur van de motorolie. Matig uw snelheid om de motorolietemperatuur te laten dalen.

Het verklikkerlampje brandt in combinatie met een geluidssignaal.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Verklikkerlampje te laag koelvloeistofniveau motor

Gekoppeld aan het verklikkerlampje

STOP.

Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden.

Het lampje brandt in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Vul vloeistof bij" op het display.

Stop onmiddellijk.

Wacht tot de motor is afgekoeld alvorens koelvloeistof bij te vullen.

Het koelcircuit staat onder druk.

Draai de dop eerst 2 slagen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.

Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar (REF)

Gekoppeld aan het verklikkerlampje

STOP.

Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet branden.

Als het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, wijst dit op hetzij:

- "Handrem aangetrokken": als tijdens het rijden de handrem is aangetrokken.

- "Te laag remvloeistofniveau": in het geval van een te laag remvloeistofniveau in het reservoir

(als het lampje blijft branden zelfs als de handrem niet gebruikt wordt).

- "Storing remsysteem": in het geval van een storing in de elektronische remdrukregelaar als het tegelijk met het verklikkerlampje

ABS brandt. Stop onmiddellijk.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

20 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS

Verklikkerlampje antiblokkeersysteem

(ABS)

Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden.

Als het lampje bij een snelheid van meer dan 12 km/h blijft branden of gaat branden, wijst dit op een storing in het antiblokkeersysteem.

De normale remwerking met rembekrachtiging blijft echter behouden.

Als het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing ABS" op het display, wijst dit op een storing in het antiblokkeersysteem.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Verklikkerlampje laden van de accu

Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing laden accu" op het display, wijst dit op hetzij:

- een storing in het laadcircuit.

- loszittende aansluitingen van de accu of de startmotor.

- een gebroken of te slappe dynamoriem.

- een defecte dynamo.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Verklikkerlampje emissieregeling

Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden.

Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, wijst dit op hetzij:

- "Storing emissieregeling": een storing in de emissieregeling.

- "Storing katalysator": duidt op een storing in het injectie- of ontstekingssysteem. De katalysator kan dan beschadigd raken (alleen benzinemotor).

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Verklikkerlampje voorgloeien

(diesel)

Wacht met het starten van de motor tot dit lampje uit is.

Als de temperatuur al hoog genoeg is, gaat het lampje gedurende minder dan 1 seconde branden en kunt u de motor direct starten.

Verklikkerlampje brandstofreserve

Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden.

Bij aangezet contact gaat het lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Brandstofniveau gering" op het display.

Als het lampje knippert en de wijzer van de brandstofmeter in de ruststand (onder de 0) blijft staan, geeft dit een storing aan in de brandstofniveaumeter.

Op het moment dat dit lampje gaat branden bedraagt de actieradius nog ca. 50 km .

Inhoud van de tank :

- ongeveer 55 liter voor benzinemotoren,

- ongeveer 60 liter voor dieselmotoren.

Verklikkerlampje water in brandstoffilter

(diesel) *

Er bestaat kans op schade aan het inspuitsysteem.

Raadpleeg zo snel mogelijk het

CITROËN-netwerk.

* Volgens land van bestemming.

Verklikkerlampje veiligheidsgordels *

Dit lampje gaat branden als de bestuurder zijn veiligheidsgordel bij aangezet contact niet heeft vastgemaakt.

Bij een snelheid hoger dan 20 km/h gaat het lampje gedurende twee minuten knipperen. Na deze twee minuten blijft het lampje branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagier *

Het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Airbag aan passagierszijde uitgeschakeld" op het display.

Als de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld is, gaat het verklikkerlampje branden als het contact wordt aangezet, waarna het blijft branden.

Raadpleeg in alle gevallen dat het lampje knippert het CITROËN-netwerk.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 21

Verklikkerlampje airbags vóór en zij-airbags

Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden.

Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Storing airbag(s)" op het multifunctionele display, wijst dit op een storing in het airbagsysteem.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

- Wijzer in zone (A): temperatuur is in orde.

- Wijzer in zone (B): temperatuur is te hoog. Het verklikkerlampje

STOP knippert in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Te hoge motortemperatuur" op het display.

Stop onmiddellijk.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

* Volgens land van bestemming.

Verklikkerlampje veiligheidsgordels *

Dit lampje gaat branden als de bestuurder zijn veiligheidsgordel bij aangezet contact niet heeft vastgemaakt.

Bij een snelheid hoger dan 20 km/h gaat het lampje gedurende twee minuten knipperen. Na deze twee minuten blijft het lampje branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagier *

Het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Airbag aan passagierszijde uitgeschakeld" op het display.

Als de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld is, gaat het verklikkerlampje branden als het contact wordt aangezet, waarna het blijft branden.

Raadpleeg in alle gevallen dat het lampje knippert het CITROËN-netwerk.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 21

Verklikkerlampje airbags vóór en zij-airbags

Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden.

Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Storing airbag(s)" op het multifunctionele display, wijst dit op een storing in het airbagsysteem.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

- Wijzer in zone (A): temperatuur is in orde.

- Wijzer in zone (B): temperatuur is te hoog. Het verklikkerlampje

STOP knippert in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Te hoge motortemperatuur" op het display.

Stop onmiddellijk.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

* Volgens land van bestemming.

22 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS

DISPLAY OP HET

INSTRUMENTENPANEEL

Dit heeft, na het aanzetten van het contact, 3 verschillende functies:

- onderhoudsindicator,

- motorolieniveaumeter,

- kilometerteller (totale kilometerstand en dagteller).

Opmerking : de totale kilometerstand en de dagteller worden gedurende dertig seconden na het uitzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto weergegeven.

Onderhoudsindicator

Deze geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema.

Werking

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het lampje (een sleutel die onderhoudswerkzaamheden symboliseert) gedurende 5 seconden branden. De teller geeft (afgerond) het resterende aantal kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.

Voorbeeld: er is nog 4.800 km af te leggen tot de eerstvolgende onderhoudscontrole. Bij het aanzetten van het contact en gedurende 5 seconden daarna geeft de teller aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de normale kilometerstand of de stand van de dagteller aan.

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is minder dan

1.000 km.

Voorbeeld: er is nog 900 km af te leggen tot de eerstvolgende onderhoudscontrole.

Bij het aanzetten van het contact en gedurende 5 seconden daarna geeft de teller aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de normale kilometerstand aan, maar het lampje blijft branden.

Dit om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De kilometertotaalstand of de stand van de dagteller wordt aangegeven.

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is overschreden.

Elke keer als het contact wordt aangezet, gaat het lampje gedurende 5 seconden knipperen en geeft de teller het aantal kilometers aan dat er te veel gereden is.

Voorbeeld: er had 300 km eerder een onderhoudscontrole uitgevoerd moeten worden.

Bij het aanzetten van het contact en gedurende 5 seconden daarna geeft de teller aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de normale kilometerstand aan, maar het lampje blijft branden. De kilometertotaalstand of de stand van de dagteller wordt aangegeven.

Opmerking : de sleutel gaat ook branden als het onderhoudsinterval van 2 jaar is overschreden.

Op 0 zetten van de onderhoudsindicator

Het CITROËN-netwerk zet de onderhoudsindicator na elke onderhoudscontrole weer op 0.

De onderhoudsindicator kan op de volgende wijze op 0 worden gezet:

- zet het contact af,

- druk op de knop 1 en houd deze ingedrukt,

- zet het contact aan.

De kilometerteller begint 10 seconden af te tellen,

- houd de knop gedurende

10 seconden ingedrukt.

De teller geeft [= 0] aan en het lampje met de sleutel gaat uit.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 23

Storing motorolieniveaumeter

Motorolieniveaumeter

Bij het aanzetten van het contact wordt de onderhoudsindicator enkele seconden weergegeven en vervolgens gedurende 10 seconden het motorolieniveau.

Te veel olie

Als de zes blokjes knipperen en

"max" wordt weergegeven, is het motorolieniveau te hoog, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te hoog is, raadpleeg dan zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.

Te weinig olie

Als de zes segmenten knipperen en

"min" wordt weergegeven, is het motorolieniveau te laag, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld.

Het knipperen van de zes segmenten duidt op een storing in de motorolieniveaumeter.

Er bestaat kans op ernstige motorschade.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Controle van het olieniveau met de peilstok of de motorolieniveaumeter is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.

24 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS

Kilometerteller DIMMER DASHBOARDVERLICHTING KLOKJE

Druk op de knop 1 om over te schakelen van kilometerteller naar dagteller en terug.

Druk, als de dagteller is ingeschakeld, op de knop 1 tot de nullen verschijnen om de dagteller op nul te zetten.

Druk, tijdens het branden van de verlichting, op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te veranderen. Als de verlichting de zwakste (of felste) stand heeft bereikt, laat dan de knop los en druk deze vervolgens opnieuw in om de verlichting weer feller (of zwakker) te maken.

Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Knop 1 : instellen van de uren.

Knop 2 : instellen van de minuten.

Houd de knop ingedrukt om de tijd in een hoger tempo in te stellen.

DISPLAY A

Dit display kan de volgende informatie weergeven:

- de tijd,

- de datum,

- de informatie van de radio,

- de controle op geopende portieren (bijv.: "portier links voor geopend", ...),

- de waarschuwingsmeldingen

(bijv.: "batterij afstandsbediening leeg") en de status van de functies van de auto (bijv.: "eco-mode actief"), kort weergegeven.

CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 25

Instellen van de parameters display A

Houd de knop gedurende twee seconden ingedrukt om de gegevens in te stellen. Zodra een gegeven knippert, kan het worden gewijzigd.

Vervolgens kunnen door het indrukken van de knop A in onderstaande volgorde de verschillende gegevens geselecteerd worden:

- taal,

- uren (12 of 24 uur),

- minuten,

- jaar,

- maand,

- dag.

Door de knop B in te drukken kan de waarde van het geselecteerde gegeven aangepast worden. Houd de knop ingedrukt om de instelling in een hoger tempo te wijzigen (terug naar het begin na de laatste waarde).

Als de knop gedurende 7 seconden niet wordt ingedrukt, geeft het display het oorspronkelijke scherm weer en zijn de gewijzigde gegevens opgeslagen.

26 AUDIO

AUTORADIO RD3

Hendel

1 - Indrukken (achterzijde) Volume verhogen

Functie

2 - Indrukken (achterzijde) Volume verlagen

1 + 2 - Gelijktijdig indrukken Geluid onderbreken (mute); geluid keert terug door indrukken van een willekeurige toets

3

4

- Indrukken

- Indrukken

Automatisch zoeken naar zenders in oplopende frequentie (radio) Volgende nummer selecteren (CD)

Automatisch zoeken naar zenders in afl opende frequentie (radio) Vorige nummer selecteren

(CD)

5 - Op het uiteinde drukken Wijzigen van de geluidsbron (radio/CD)

6 - Draaien (rechtsom) Selecteren van volgende opgeslagen zender (radio)

7 - Draaien (linksom) Selecteren van vorige opgeslagen zender (radio)

AUDIO 27

A

B

C

D

E

Toets

-

+

RDS

TA

Functie

In-/uitschakelen van de radio.

Verlagen van de geluidssterkte.

Verhogen van de geluidssterkte.

RDS-functie AAN/UIT.

Langer dan 2 seconden indrukken: aan-/uitzetten van de regionale functie.

Voorrang voor verkeersinformatie AAN/UIT.

Langer dan 2 seconden indrukken: PTY-functie AAN/UIT.

H

I

J

L

M

N

Q

R

S

CD

MAN

Radio

1 t/m 6 12 34 56

Selecteren van lage tonen, hoge tonen, loudness, de geluidsverdeling en de automatische volumeregeling.

Hoger instellen van de aan de toets H gekoppelde functies.

Lager instellen van de aan de toets H gekoppelde functies.

Handmatig en automatisch zoeken van zenders in oplopende frequentie.

Volgende nummer (CD) of PTY (radio) selecteren.

Handmatige/automatische functie van de toetsen L en N .

Handmatig en automatisch zoeken van zenders in afl opende frequentie.

Vorige nummer (CD) of PTY (radio selecteren).

Selecteren van de CD-speler.

Langer dan 2 seconden indrukken: in willekeurige volgorde afspelen.

Selecteren van de radiofunctie. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2, FMAST, AM.

Langer dan 2 seconden indrukken: automatisch opslaan van voorkeuzestations (autostore).

Uitwerpen van de CD.

Selectie van een opgeslagen zender.

Langer dan 2 seconden indrukken: opslaan van een zender.

28 AUDIO

ALGEMENE FUNCTIES

Aan/uit

Druk, als het contact

AAN is of in de stand

ACCESSOIRES staat, op de knop A om de radio aan of uit te zetten.

De radio kan gedurende 30 minuten werken zonder dat het contact aanstaat.

Diefstalbeveiliging

De radio is zodanig gecodeerd dat deze alleen in uw auto functioneert.

Het heeft geen enkele zin de radio in een andere auto te monteren.

De diefstalbeveiliging is volledig automatisch en behoeft daarom niet te worden ingeschakeld of ingesteld.

REGELING VAN HET VOLUME

Druk herhaaldelijk op de toets C om het volume te verhogen en op de toets B om het te verlagen.

Door de toetsen C en

B ingedrukt te houden wordt het volume sneller geregeld.

AUDIO-INSTELLINGEN

Druk herhaaldelijk op de toets H om achtereenvolgens de bassen

(BASS) , de hoge tonen (TREB) , de loudness-functie (LOUD) , de fader (FAD) , de balans (BAL) en de automatische volumeregeling te kiezen.

Deze functie wordt na enkele seconden automatisch weer uitgeschakeld als er geen instellingen gewijzigd worden of door de toets na het bereiken van de functie voor de automatische volumeregeling nogmaals in te drukken.

Opmerking: De instellingen voor de bassen en de hoge tonen zijn gekoppeld aan de op dat moment ingeschakelde geluidsbron. Zo kan de toonhoogte voor de radio, cassette

(RB3) , CD (RD3) of CD-wisselaar verschillend worden ingesteld.

Bassen

Druk, als er "BASS" op het display wordt weergegeven, op de toets I of J om de bassen in te stellen.

- "BASS -9" minimum instelling bassen,

- "BASS 0" normale stand,

- "BASS +9" maximum instelling bassen.

Toonregeling

Druk, als er "TREB" op het display wordt weergegeven, op de toets I of

J om de hoge tonen in te stellen.

- "TREB -9" minimum instelling bassen,

- "TREB 0" normale stand,

- "TREB +9" maximum instelling bassen.

Loudness-functie

Met deze functie kunnen de bassen en hoge tonen bij een gering volume versterkt worden. Druk op de toetsen

I of J om de functie in of uit te schakelen.

Faderregeling

Druk, als er "FAD" op het display wordt weergegeven, op de toets I of

J .

Met de toets I wordt het volume vóór versterkt.

Met de toets J wordt het volume achter versterkt.

Balansregeling

Druk, als er "BAL" op het display wordt weergegeven, op de toets I of

J .

Met de toets I wordt het volume rechts versterkt.

Met de toets J wordt het volume links versterkt.

Automatische volumeregeling

Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto.

Druk op de toets I of J om de functie in- of uit te schakelen.

RADIOFUNCTIE

Opmerkingen over de radio-ontvangst

De ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van langegolf, middengolf en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden.

Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden.

Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de refl ectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst.

AUDIO 29

Selecteren van de radiofunctie

Druk op de toets R .

Selecteren van het golfbereik

Druk steeds kort op de toets R om de golfl engte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen.

Faderregeling

Druk, als er "FAD" op het display wordt weergegeven, op de toets I of

J .

Met de toets I wordt het volume vóór versterkt.

Met de toets J wordt het volume achter versterkt.

Balansregeling

Druk, als er "BAL" op het display wordt weergegeven, op de toets I of

J .

Met de toets I wordt het volume rechts versterkt.

Met de toets J wordt het volume links versterkt.

Automatische volumeregeling

Met deze functie wordt het volume automatisch aangepast aan het geluidsniveau ten gevolge van de snelheid van de auto.

Druk op de toets I of J om de functie in- of uit te schakelen.

RADIOFUNCTIE

Opmerkingen over de radio-ontvangst

De ontvangst van uw autoradio wijkt af van de ontvangst van uw radio thuis. De ontvangst van langegolf, middengolf en FM-zenders (frequentiemodulatie) kan door diverse oorzaken worden gestoord. Dit ligt niet aan de kwaliteit van het apparaat, maar aan de opbouw van de radiosignalen en de wijze van verzenden.

Bij AM-zenders kunnen er storingen optreden als er onder hoogspanningskabels, in tunnels of onder viaducten wordt gereden.

Bij FM-zenders kunnen de afstand van de zender, de refl ectie van het signaal door grote obstakels (bergen, gebouwen, enz.) en het zenderbereik oorzaak zijn van een mindere ontvangst.

AUDIO 29

Selecteren van de radiofunctie

Druk op de toets R .

Selecteren van het golfbereik

Druk steeds kort op de toets R om de golfl engte FM1, FM2, FMast of AM te kiezen.

30 AUDIO

Automatisch afstemmen

Druk kort op één van de toetsen L of N om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren. Als deze toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken.

De radio stopt bij de eerste zender die na het loslaten van de toets wordt gevonden.

Als de functie TA is ingeschakeld, wordt alleen afgestemd op zenders die verkeersinformatie uitzenden.

Eerst worden de sterkste zenders afgezocht in de stand "LO" . Daarna wordt in de stand "DX" ook naar zwakkere zenders gezocht.

Druk twee keer kort op de toets

L of N om direct in de stand "DX" op de zwakkere zenders af te kunnen stemmen.

Handmatig afstemmen

Druk op de toets .

Druk kort op de toets L of N om respectievelijk de volgende of vorige zender te selecteren.

Als deze toets wordt vastgehouden, blijft de radio in de gekozen volgorde frequenties afzoeken.

Het zoeken stopt zodra de toets wordt losgelaten.

Als de toets "MAN" opnieuw wordt ingedrukt, wordt teruggekeerd naar het automatisch afstemmen op een zender.

Automatisch opslaan van FMzenders (autostore)

Houd de toets R langer dan twee seconden ingedrukt.

De autoradio slaat automatisch de 6 sterkste FM -zenders op. Deze zenders worden op de FMast-band opgeslagen.

Als er minder dan 6 zenders worden gevonden, blijven de resterende geheugens ongewijzigd.

Handmatig opslaan van zenders

Kies het gewenste station.

Houd één van de voorkeuzetoetsen

"1" t/m "6" langer dan twee seconden ingedrukt.

Het geluid valt weg en keert weer terug: de desbetreffende zender is nu opgeslagen.

Oproepen van opgeslagen zenders

Telkens als een van de toetsen "1" t/m wordt ingedrukt, wordt de desbetreffende zender weergegeven.

RDS

Gebruik van de RDS-functie

(Radio Data Systeem) op FM

De RDS -functie biedt de mogelijkheid om naar een zender te luisteren, ongeacht de verschillende frequenties die voor deze zender gebruikt worden in de diverse regio's.

Druk kort op de toets "RDS" om de functie in of uit te schakelen.

Op het multifunctionele display verschijnt:

- "RDS" als deze functie is ingeschakeld,

- "(RDS)" als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is.

Volgen van RDS-zenders

Op het display wordt de naam van de zender aangegeven. Als de RDSfunctie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds de sterkste zender die hetzelfde programma uitzendt.

Verkeersinformatie

Druk op de toets "TA" om deze functie in of uit te schakelen.

Op het display verschijnt:

- "TA" als deze functie is ingeschakeld,

- "(TA)" als deze functie wel ingeschakeld, maar niet beschikbaar is.

Als deze functie is ingeschakeld, wordt de geluidsbron die op dat moment te horen is (radio, cassette, CD of CD-wisselaar) onderbroken om voorrang te verlenen aan de ontvangen verkeersinformatie.

Druk op de toets om de verkeersinformatie te onderbreken, de functie is dan uitgeschakeld.

Opmerking: het volume van de verkeersinformatie is onafhankelijk van het normale volume van de radio. U kunt dit instellen met de volumeknop. De instelling wordt opgeslagen en gebruikt bij volgende berichten.

AUDIO 31

Regionale functie (REG)

Sommige gekoppelde zenders zenden op bepaalde tijdstippen op dezelfde frequentie verschillende, regionale programma's uit. Met deze functie kan een regionaal programma worden beluisterd.

Houd hiervoor de toets langer dan twee seconden ingedrukt om de functie REG in of uit te schakelen.

32 AUDIO

PTY-functie

Met behulp van deze functie kunnen zenders met een specifi eke programmering (info, cultuur, sport, pop...) beluisterd worden.

Houd, als is geselecteerd, de toets

"TA" langer dan twee seconden ingedrukt om deze functie in of uit te schakelen.

Zoeken van een -programmering:

- Schakel de PTY -functie in.

- Druk kort op één van de toetsen

L of N om een overzicht met de verschillende programmatypes weer te geven.

- Als er een programma naar wens wordt weergegeven, houd dan

één van de toetsen L of N langer dan twee seconden ingedrukt om automatisch af te stemmen (na het afstemmen wordt de PTY functie weer uitgeschakeld).

In de stand kunnen de verschillende programmatypes worden opgeslagen. Houd daarvoor de voorkeuzetoetsen t/m "6" langer dan twee seconden ingedrukt. Een bepaalde programmering kan nu worden opgeroepen door de desbetreffende toets kort in te drukken.

EON

Dit systeem maakt koppelingen tussen zenders in hetzelfde gebied. Bij dit systeem is het mogelijk om automatisch naar andere zenders binnen het gebied over te schakelen die verkeersinformatie of een PTY -programmering uitzenden.

De EON-functie werkt alleen als de functie TA of PTY is ingeschakeld.

CD-SPELER

Selecteren van de CD-speler

Zodra een CD in de

CD-speler wordt gestoken met het etiket naar boven gericht, zal de CD-speler de

CD automatisch afspelen.

Als er al een CD in het apparaat zit, druk dan op de toets Q .

Uitwerpen van een CD

Druk op de toets S om de CD uit de CD-speler te werpen.

Selecteren van een nummer van de CD

Druk op de toets L om het volgende nummer te selecteren.

Druk op de toets N om terug te gaan naar het begin van het afgespeelde nummer of het vorige nummer.

Versneld afspelen

Houd één van de toetsen L of N lang ingedrukt om de CD versneld vooruit of achteruit af te spelen.

Het versneld afspelen stopt zodra de toets wordt losgelaten.

AUDIO 33

Random-functie (RDM)

Houd, op het moment dat de CDspeler als geluidsbron is gekozen, de toets Q langer dan 2 seconden ingedrukt. De nummers van de CD worden nu in een willekeurige volgorde afgespeeld. Druk de toets Q opnieuw langer dan 2 seconden in om weer op normaal spelen over te schakelen.

De random-functie wordt uitgeschakeld zodra de radio wordt uitgezet.

Het gebruik van gekraste

CD's kan storingen veroorzaken.

Gebruik uitsluitend CD's met een ronde vorm.

34 COMFORT

COMFORT 35

VENTILATIE

1.

Uitstroomopeningen voorruitontwaseming.

2.

Uitstroomopeningen zijruitontwaseming.

3.

Zijventilatieroosters.

4.

Middelste ventilatieroosters.

5.

Uitstroomopeningen voor beenruimte voor.

Gebruiksadviezen

Stel de luchtverdeling naar wens en afhankelijk van de weersomstandigheden in.

Wijzig de temperatuurinstelling geleidelijk om het gewenste comfort te bereiken.

Schuif de knop van de luchttoevoerregeling in de stand "Toevoer van buitenlucht".

Let er voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur op dat het luchtinlaatrooster en de uitstroomopeningen in de auto niet afgedekt worden. Zorg ervoor dat het interieurfi lter in een goede staat verkeert.

Om bij koude motor een te grote toevoer van koude lucht te voorkomen, bereikt de ventilatie geleidelijk het optimale niveau.

Om de airconditioning (toets A/C ) effectief te kunnen gebruiken, moeten de ruiten zijn gesloten.

Als de temperatuur in de auto nadat deze een tijd in de zon heeft gestaan erg hoog is opgelopen, is het raadzaam het interieur enige tijd te laten doorluchten.

Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

Bij stilstand is het normaal dat er onder de auto een plasje water verschijnt, aangezien de airconditioning het condenswater druppelsgewijs afvoert via een daarvoor bestemde afvoeropening.

Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door het CITROËN-netwerk controleren.

Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels

Druk bij draaiende motor op de schakelaar om de achterruitverwarming en de verwarming van de buitenspiegels in te schakelen.

Na ongeveer 12 minuten worden deze automatisch weer uitgeschakeld.

Druk opnieuw op de schakelaar om de systemen weer 12 minuten te laten werken.

De verwarming kan ook eerder handmatig worden uitgeschakeld door op de schakelaar te drukken.

36 COMFORT

VERWARMING

1. Regeling luchtopbrengst

Draai de knop in 1 van de

4 standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

2. Regeling luchtopbrengst en regeling luchttoevoer

Draai de knop in 1 van de

4 standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

Toevoer van buitenlucht.

Dit is de normale stand.

Geen toevoer van buitenlucht.

Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.

Zet de knop, zodra de omstandigheden dit toelaten, weer in de stand toevoer buitenlucht om het beslaan van de ruiten te voorkomen.

3. Temperatuurregeling

Naar behoefte in te stellen.

Van blauw (buitentemperatuur) tot rood (warm).

Luchtstroom naar voorruit, portierruiten en beenruimte.

4. Luchtverdeling

Luchtstroom naar voorruit en zijruiten (ontwasemen-ontdooien).

Ga voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk:

- Schuif de knop van de luchttoevoerregeling in de stand "Toevoer van buitenlucht",

- Stel de temperatuur en de luchtopbrengst in op maximaal,

- Sluit de middelste ventilatieroosters.

Luchtstroom naar de beenruimte.

Deze instelling wordt aanbevolen bij een koud klimaat.

Luchtstroom naar interieur

(linker, rechter en middelste ventilatieroosters).

Deze instelling wordt aanbevolen onder warme weersomstandigheden.

COMFORT 37

38 COMFORT

AIRCONDITIONING

1. Airconditioning

De airconditioning kan tijdens alle seizoenen gebruikt worden. Het systeem stelt u in staat de temperatuur in het interieur `s zomers te verlagen en zorgt in de winter bij temperaturen boven 0°C voor een snelle ontwaseming van beslagen ruiten.

Druk de schakelaar in om de airconditioning in te schakelen. Het verklikkerlampje gaat branden.

De airconditioning werkt niet als de knop voor de regeling van de luchtopbrengst in de laagste stand staat.

Opmerking: Laat voor een optimale werking van de airconditioning de ventilatieroosters openstaan.

2. Regeling luchtopbrengst en toevoer van buitenlucht

Draai de knop in 1 van de

4 standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

Toevoer van buitenlucht.

Dit is de normale stand.

Luchtrecirculatie.

4. Luchtverdeling

Luchtstroom naar voorruit en zijruiten (ontwasemen - ontdooien).

Ga voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk:

- Stel de temperatuur en de luchtopbrengst in op maximaal.

- Sluit de middelste ventilatieroosters.

- Schuif de knop van de luchttoevoerregeling in de stand "Toevoer van buitenlucht".

- Schakel de airconditioning in.

COMFORT 39

Standkachel

Auto's uitgerust met een HDI dieselmotor kunnen zijn voorzien van een automatische standkachel voor uw comfort.

Bij stationair toerental en stilstaande auto kunnen een fl uittoon, rook en een lichte walm worden waargenomen. Dit is een normaal verschijnsel.

Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.

Als deze stand gebruikt wordt terwijl de airco is ingeschakeld, wordt de capaciteit van de airco en de verwarming vergroot.

Als deze stand wordt gebruikt zonder de airconditioning, bestaat het risico dat de ruiten beslaan.

Zet de knop, zodra de omstandigheden dit toelaten, weer in de stand toevoer buitenlucht.

3. Temperatuurregeling

Naar behoefte in te stellen.

Van blauw (koud als de airco is ingeschakeld) tot rood (warm).

Luchtstroom naar voorruit, portierruiten en beenruimte.

Luchtstroom naar de beenruimte.

Deze instelling wordt aanbevolen bij een koud klimaat.

Luchtstroom naar interieur

(linker, rechter en middelste ventilatieroosters).

Deze instelling wordt aanbevolen onder warme weersomstandigheden.

40 STOELEN

STOELEN 41

VOORSTOELEN

1. Hoogteverstelling hoofdsteun

Schuif de hoofdsteun naar wens hoger of lager.

De stand van de hoofdsteun is juist als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Zet, om de hoofdsteun te verwijderen, deze in de hoogste stand, druk de pallen in en trek de hoofdsteun gelijktijdig omhoog.

Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

2. Armsteunen

Deze zijn neerklapbaar.

3. Rugleuningverstelling

A.

Draai aan de knop.

B.

Trek aan de hendel

(uitvoering met één schuifdeur).

4. Verstelling in lengterichting

Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.

5. Opberglade (uitvoering met airbag passagier)

U heeft de beschikking over een opberglade onder de passagiersstoel.

Til de lade iets op en trek hem naar voren om hem te openen.

Plaats geen zware voorwerpen in de opbergladen.

6. Schakelaar stoelverwarming

Druk de schakelaar in. De temperatuur wordt automatisch geregeld.

Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming weer uit te schakelen.

Opmerking: De geselecteerde stand van de stoelverwarming blijft, nadat het contact is afgezet, nog twee minuten in het geheugen.

7. Toegang tot de zitplaatsen achter

(uitvoering met één schuifdeur)

Trek de handgreep omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit.

Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug (bestuurderszijde).

Zorg ervoor dat het terugkeren in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

42 STOELEN

MULTIFUNCTIONELE PASSAGIERSSTOEL

Neerklappen van de rugleuning:

Trek de hendel 1 omhoog en kantel de rugleuning.

U beschikt zo over een schrijfplateau, bekerhouders en een riem waarmee documenten kunnen worden bevestigd.

Volledig neerklappen van de stoel:

Trek de hendel 2 omhoog en kantel de stoel volledig.

Het is niet noodzakelijk de hoofdsteun te verwijderen.

U heeft nu toegang tot een opbergkoffer waarin u voorwerpen die niet in het zicht mogen liggen kunt opbergen.

Wanneer uw auto niet van een tussenschot is voorzien, kunt u bovendien lange voorwerpen vervoeren

(tot 2,10 m).

Deze kunnen op de voorste rand van de vloer worden geplaatst en worden vastgezet met de achterste stang in de laadruimte of met de sjorogen.

STOELEN 43

ACHTERBANK

(5 ZITPLAATSEN)

Neerklappen van de achterbank:

- Schuif de hoofdsteunen omlaag.

- Druk op de knop 1 om de rugleuning 2 los te maken.

Terugplaatsen:

- Kantel de achterbankzitting terug in de oorspronkelijke stand.

- Klap de rugleuning omhoog.

- Controleer of de zitting goed is verankerd.

Let op dat de gordels niet worden vastgeklemd.

HOOFDSTEUN

De achterbank is voorzien van kommavormige hoofdsteunen.

Omhoog: druk gelijktijdig op de twee borglippen, til de hoofdsteun op en trek deze omhoog.

Omlaag: druk gelijktijdig op de twee borglippen en duw de hoofdsteun omlaag.

Verwijderen: zet de hoofdsteun in de hoogste stand, til deze op en verwijder vervolgens de hoofdsteun.

Berg de hoofdsteun in de auto op en zet deze vast.

Terugzetten: steek de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning.

- Klap de rugleuning 2 neer op de zitting.

- Zet de achterbank in de "portefeuillestand".

44 STOELEN

ACHTERBANKEN

(7 ZITPLAATSEN)

De banken op de tweede en derde zitrij zijn afzonderlijk verstelbaar.

Achterbank tweede zitrij

Rugleuning in de tafelstand zetten

- Duw de hoofdsteunen volledig omlaag.

- Bedien de hendel om de rugleuning op de zitting van de bank te klappen.

Rechtop zetten van de rugleuning

- Zet de rugleuning in de oorspronkelijke stand en controleer of deze correct is verankerd op de stijl van de auto.

Bank in de portefeuillestand zetten

- Zet de bank in de tafelstand.

- Trek aan de handgreep aan de achterzijde van de bank om de steunen uit de verankerpunten op de vloer te verwijderen.

- Kantel de bank naar voren.

Terugzetten van de bank

Let voordat u de bank terugklapt op het volgende:

- de voeten van een passagier op de derde zitrij mogen zich niet op de verankeringspunten op de vloer bevinden,

- de passagier op de buitenste zitplaats moet de autogordel kunnen gebruiken,

- Kantel de bank in zijn geheel naar achteren.

STOELEN 45

Toegang tot de derde zitrij

De achterbank op de derde zitrij is bereikbaar vanaf de rechterschuifdeur via een doorgang naast de bank op de tweede zitrij.

Achterbank derde zitrij

Rugleuning in de tafelstand zetten

- Duw de hoofdsteunen volledig omlaag.

- Bedien gelijktijdig de twee hendels om de rugleuning op de zitting te klappen.

Rechtop zetten van de rugleuning

- Zet de rugleuning in de oorspronkelijke stand en controleer of deze correct is verankerd op de stijl van de auto.

Bank in de portefeuillestand zetten

- Zet de bank in de tafelstand.

- Trek aan de handgreep aan de achterzijde van de bank om de steunen te verwijderen uit de verankeringspunten op de vloer.

- Klap de bank naar voren.

Terugplaatsen van de bank

- Controleer alvorens de bank naar achteren te klappen of de passagiers van de buitenste zitplaatsen de autogordels kunnen gebruiken.

- Klap de bank naar achteren.

Gebruiksvoorschrift

Plaats geen harde of zware voorwerpen op de in de tafelstand neergeklapte rugleuningen, bij een aanrijding of noodstop kunnen deze veranderen in gevaarlijke projectielen.

Na de verschillende handelingen:

- verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen, bevestig deze aan een steun in de auto,

- sluit de doorgang naar de derde zitrij niet af,

- controleer of de veiligheidsgordels bereikbaar blijven en gemakkelijk door de passagier kunnen worden vastgemaakt,

- ga niet rijden voordat alle passagiers hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en afgesteld,

- de passagier op de derde zitrij moet erop letten de openingen voor de verankering van de bank op de tweede zitrij niet te af te dekken.

46 STOELEN

ALGEMENE INFORMATIE

MET BETREKKING TOT

KINDERZITJES

Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

- kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m dienen in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen * uitgeruste plaatsen te worden vervoerd,

- kinderen tot 9 kg moeten voorin "met de rug in de rijrichting" worden vervoerd.

BEVESTIGEN VAN EEN KINDERZITJE MET EEN DRIEPUNTS

VEILIGHEIDSGORDEL

"Met de rug in de rijrichting"

Wanneer een kinderzitje met de rug stoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde * zijn uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .

"Met het gezicht in de rijrichting"

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel van de auto in de middelste stand met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend.

Raadpleeg hiervoor de wetgeving in uw land.

Middelste stand

Airbag aan passagierszijde OFF

STOELEN 47

DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES

CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes voorzien van een artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg

L2

"KIDDY Life"

Bij het vervoeren van jonge kinderen

(van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L3

"RECARO Start".

L4

"KLIPPAN

Optima"

Vanaf 6 jaar

(ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

Airbag aan passagierszijde OFF

STOELEN 47

DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES

CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes voorzien van een artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg

L2

"KIDDY Life"

Bij het vervoeren van jonge kinderen

(van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L3

"RECARO Start".

L4

"KLIPPAN

Optima"

Vanaf 6 jaar

(ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

48 STOELEN

BEVESTIGEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL

Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een goedgekeurd universeel kinderzitje (a) in uw auto, afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in de auto:

Gewicht en leeftijdsindicatie van het kind

Plaats

< 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot

1 jaar

9 tot 18 kg

(groep 1)

Van 1 tot

3 jaar

15 tot 25 kg

(groep 2)

Van 3 tot

6 jaar

22 tot 36 kg

(groep 3)

Van 6 tot

10 jaar

U U U U Passagier vóór (c)

Buitenste zitplaatsen

Zitrij 2

Middelste zitplaats

Rechts

Zitrij 2 *

Links

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

U

Zitrij 3 *

Buitenste zitplaatsen

Middelste zitplaatsen

U

U

U

U

U

U

U

U

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met behulp van de veiligheidsgordel kan worden geplaatst.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot

10 kg.

(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

U Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje dat met de veiligheidsgordel wordt vastgemaakt, met de "rug in de rijrichting" en/of met het "gezicht in de rijrichting".

STOELEN 49

ISOFIX-

BEVESTIGINGEN

men .

De onderstaande zitplaatsen zijn uitgerust * met de voorgeschreven

ISOFIX-bevestigingen:

Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst tussen de rug en de zitting van de stoel.

De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een betrouwbare, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.

De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over 2 sloten die eenvoudig aan deze ringen kunnen worden verankerd.

* MPV 7 zitplaatsen: niet voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met behulp van de veiligheidsgordel kan worden geplaatst.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot

10 kg.

(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

U Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje dat met de veiligheidsgordel wordt vastgemaakt, met de "rug in de rijrichting" en/of met het "gezicht in de rijrichting".

STOELEN 49

ISOFIX-

BEVESTIGINGEN

men .

De onderstaande zitplaatsen zijn uitgerust * met de voorgeschreven

ISOFIX-bevestigingen:

Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst tussen de rug en de zitting van de stoel.

De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een betrouwbare, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.

De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over 2 sloten die eenvoudig aan deze ringen kunnen worden verankerd.

* MPV 7 zitplaatsen: niet voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

50 -

ISOFIX KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR CITROËN EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW

AUTO

KIDDY isofi x

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst, uitsluitend op de buitenste zitplaats achter. Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.

De rugleuning van het zitje moet tegen de rugleuning van de desbetreffende voorstoel steunen.

De passagiersstoel vóór moet in de middelste stand worden gezet.

Dit kinderzitje kan eveneens worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX bevestigingspunten.

In dat geval is het verplicht het zitje te bevestigen met de driepunts veiligheidsgordel van de auto.

Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

ADVIEZEN VOOR

KINDERZITJES

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt .

Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt.

Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.

Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is.

Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het in werking treden van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

STOELEN 51

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de portieren per ongeluk geopend worden.

Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden.

Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

52 STOELEN

De veiligheidsgordel omdoen

Trek de riem om u heen en steek de gesp in de gordelsluiting.

Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Veiligheidsgordels achter (5 zitplaatsen)

De zitplaatsen achter zijn voorzien van drie driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat (achterbank met in twee delen neerklapbare leuning

(1/3 - 2/3)).

VEILIGHEIDSGORDELS

Hoogteverstelling van de veiligheidsgordel

Verlagen of verhogen: Schuif de knop omlaag of omhoog.

Losmaken van de veiligheidsgordel

Druk op de knop van de gordelsluiting.

Veiligheidsgordels vóór met pyrotechnische gordelspanners

Dankzij de toepassing van veiligheidsgordels met gordelspanners is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd.

De gordelspanners dienen om, afhankelijk van de kracht van de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken.

De veiligheidsgordels met gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet.

Veiligheidsgordels achter (7 zitplaatsen)

Tweede zitrij

De zitplaatsen achter zijn voorzien van twee driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat.

Derde zitrij

De zitplaatsen achter zijn voorzien van drie driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat.

De bestuurder moet ervoor zorgen dat alle passagiers tijdens het rijden op de juiste wijze hun veiligheidsgordel dragen.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen * , moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- mag deze door niet meer dan

één volwassen persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het

CITROËN-netwerk, met name op beschadigingen van de riem.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËNnetwerk.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

STOELEN 53

Voorschriften voor kinderen:

- Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje,

- Gebruik geen gordelgeleider * wanneer een kinderzitje is geïnstalleerd,

- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden,

- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

Het verklikkerlampje van de airbag gaat in ieder geval branden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk.

* Volgens uitvoering.

54 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN

SLEUTELS

Met behulp van de sleutel kunnen de portieren en de tankdop vergrendeld of ontgrendeld worden, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld en wordt het contactslot bediend.

Centrale vergrendeling

Met behulp van de sleutel in het slot van een van de voorportieren, kunnen de portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld worden.

Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies worden uitgevoerd.

Afstandsbediening

Vergrendelen

Druk op de knop om de auto te vergrendelen.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.

Ontgrendelen

Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen.

Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Opmerking : Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Lokaliseren van de auto

Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats:

 Druk op de knop A , de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden.

Batterij van afstandsbediening vervangen

Batterij CR 2016/3 V.

Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt dit aangegeven door een geluidssignaal in combinatie met de melding "Batterij afstandsbediening leeg" op het display.

Wip om de batterij te vervangen het huis met een muntstuk bij het oog los om bij de batterij te komen.

Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden.

Synchroniseren van de afstandsbediening

 Zet het contact uit.

 Zet het contact weer aan.

 Druk direct gedurende enkele seconden op de knop A .

 Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.

ELEKTRONISCHE

STARTBLOKKERING

Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifi eke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden.

Bij een storing in het systeem zal, als het contact wordt aangezet (2e stand van de sleutel), het verklikkerlampje van de centrale vergrendelingsschakelaar op het middelste gedeelte van het dashboard snel gaan knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

De auto kan dan niet gestart worden.

Raadpleeg zo snel mogelijk het

CITROËN-netwerk.

Waarschuwingssignaal sleutel

Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact steekt, klinkt er een geluidssignaal.

TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 55

Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel.

De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.

Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het herprogrammeren.

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.

Neem uit veiligheidsoverwegingen

(kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto.

De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden geprogrammeerd.

Let er bij het aanschaffen van een gebruikte auto op dat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.

Bij verlies van de sleutels

Als u uw sleutels verliest, kunt u zich met het kentekenbewijs van de auto en uw identiteitsbewijs wenden tot het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan dan de code van de sleutel en de afstandsbediening achterhalen en nieuwe sleutels bestellen.

Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.

54 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN

SLEUTELS

Met behulp van de sleutel kunnen de portieren en de tankdop vergrendeld of ontgrendeld worden, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld en wordt het contactslot bediend.

Centrale vergrendeling

Met behulp van de sleutel in het slot van een van de voorportieren, kunnen de portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld worden.

Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies worden uitgevoerd.

Afstandsbediening

Vergrendelen

Druk op de knop om de auto te vergrendelen.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.

Ontgrendelen

Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen.

Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Opmerking : Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Lokaliseren van de auto

Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats:

 Druk op de knop A , de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden.

Batterij van afstandsbediening vervangen

Batterij CR 2016/3 V.

Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt dit aangegeven door een geluidssignaal in combinatie met de melding "Batterij afstandsbediening leeg" op het display.

Wip om de batterij te vervangen het huis met een muntstuk bij het oog los om bij de batterij te komen.

Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden.

Synchroniseren van de afstandsbediening

 Zet het contact uit.

 Zet het contact weer aan.

 Druk direct gedurende enkele seconden op de knop A .

 Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.

ELEKTRONISCHE

STARTBLOKKERING

Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifi eke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden.

Bij een storing in het systeem zal, als het contact wordt aangezet (2e stand van de sleutel), het verklikkerlampje van de centrale vergrendelingsschakelaar op het middelste gedeelte van het dashboard snel gaan knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

De auto kan dan niet gestart worden.

Raadpleeg zo snel mogelijk het

CITROËN-netwerk.

Waarschuwingssignaal sleutel

Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact steekt, klinkt er een geluidssignaal.

TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 55

Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel.

De radiografi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.

Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het herprogrammeren.

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.

Neem uit veiligheidsoverwegingen

(kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto.

De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden geprogrammeerd.

Let er bij het aanschaffen van een gebruikte auto op dat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.

Bij verlies van de sleutels

Als u uw sleutels verliest, kunt u zich met het kentekenbewijs van de auto en uw identiteitsbewijs wenden tot het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan dan de code van de sleutel en de afstandsbediening achterhalen en nieuwe sleutels bestellen.

Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.

56 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN

ALARMSYSTEEM *

Het alarmsysteem bestaat uit twee typen beveiliging:

- de omtrekbeveiliging treedt motorkap of de bagageruimte

wordt geopend.

- de interieurbeveiliging treedt in interieur wordt waargenomen

(breken van een ruit of verplaatsing) .

Inschakelen

Zet het contact af en verlaat de auto.

Schakel het alarmsysteem binnen

5 minuten in door de auto te vergrendelen met behulp van de afstandsbediening (het rode lampje van de knop

1 , van buitenaf zichtbaar, zal één keer per seconde knipperen).

Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.

Nadat het alarm is gestopt, wordt het opnieuw ingeschakeld.

Opmerking: Als u de auto wilt vergrendelen zonder het alarmsysteem in te schakelen, maak dan gebruik van de sleutel.

Let op

Wanneer bij het inschakelen van het alarm een portier, de bagageruimte of de motorkap niet helemaal gesloten zijn, treedt de sirene even in werking.

Sluit de auto goed af zodat het alarm kan worden ingeschakeld.

Als de interieurbeveiliging tien keer achter elkaar is afgegaan, zal deze automatisch worden uitgeschakeld. Voor een goede werking is het noodzakelijk het alarm opnieuw in te schakelen.

Uitschakelen

Ontgrendel de auto met behulp van de afstandsbediening (het rode lampje van de knop gaat uit).

Opmerking: als het rode lampje knippert is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan.

Het lampje zal stoppen met knipperen bij het aanzetten van het contact.

* Volgens land van bestemming.

Opmerking: als het alarm is ingeschakeld, maar de afstandsbediening niet meer werkt:

 ontgrendel de portieren met de sleutel en open het portier; het alarm gaat af;

 zet het contact binnen tien seconden aan; het alarm wordt uitgeschakeld.

Alleen de omtrekbeveiliging inschakelen

Schakel alleen de omtrekbeveiliging in als u tijdens uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt laten of als er een huisdier in de auto achterblijft:

Zet het contact af.

Druk op de knop

2 totdat het lampje 1 continu blijft branden.

Verlaat de auto.

Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.

De portieren worden vergrendeld.

Het rode lampje van de knop knippert één keer per seconde.

Storing

Als, bij het aanzetten van het contact, het rode lampje op het midden van het dashboard blijft branden, duidt dit op een storing in de verbinding met de sirene.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.

Breng geen wijzigingen aan het alarmsysteem aan, dit zou storingen kunnen veroorzaken.

VOORPORTIEREN EN

SCHUIFDEUREN

Openen van buitenaf

Openen van binnenuit

TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 57

Voorportieren

Schuifdeuren

Voorportieren

Met de portiergreep van het bestuurdersportier kunnen gelijktijdig ook de schuifdeur en de achterdeuren worden ontgrendeld.

Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit

Voorportieren

Druk de knop omlaag om het portier te vergrendelen.

Door een van de voorportieren te vergrendelen, kunnen gelijktijdig ook de schuifdeur en de achterdeuren worden vergrendeld.

Trek de knop omhoog en trek de hendel naar u toe om het portier te ontgrendelen en te openen.

Door het bestuurdersportier te openen, kan gelijktijdig ook de auto volledig worden ontgrendeld.

Schuifdeuren

Schuifdeuren

Door de schuifdeuren te openen/sluiten wordt alleen het slot van de desbetreffende schuifdeur bediend.

Duw, om de deur te sluiten, de knop B naar voren en schuif de deur dicht.

Trek, om de deur te openen, de knop

B naar achteren en schuif de deur open.

Van binnenuit kan de schuifdeur worden geopend en gesloten door middel van de handgreep.

Als de schuifdeur helemaal geopend is, houdt een weerstandspunt de schuifdeur in geopende stand.

Als de tankdop is verwijderd, kan de schuifdeur rechts niet worden geopend.

58 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN

Vergrendelen van binnenuit

Beweeg de knop C omlaag of omhoog om de auto van binnenuit te vergrendelen respectievelijk te ontgrendelen.

Vergrendelen van binnenuit

De centrale vergrendeling kan worden ingeschakeld door op de toets D te drukken, mits de portieren, schuif- en achterdeuren gesloten zijn.

Ontgrendelen van binnenuit

Druk op de toets . alle omstandigheden mogelijk.

Opmerkingen:

- portieren vergrendeld en contact uit: het controlelampje knippert,

- portieren vergrendeld en contact aan: het controlelampje blijft branden.

Automatische centrale vergrendeling

De centrale vergrendeling treedt automatisch in werking tijdens het rijden (bij snelheden boven 10 km/h).

U kunt deze functie naar wens in- of uitschakelen.

Inschakelen

Houd de toets D enige tijd ingedrukt.

Het inschakelen van de functie wordt aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display.

Uitschakelen

Houd de toets D enige tijd ingedrukt.

Het uitschakelen van de functie wordt aangegeven door een geluidssignaal.

TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 59

Kinderslot schuifdeur

Het kinderslot voorkomt dat de schuifdeur van binnenuit wordt geopend.

Draai de hendel een kwart omwenteling met behulp van de contactsleutel.

VERGRENDELEN/

ONTGRENDELEN

ACHTERKLEP

Trek aan de handgreep 1 om de achterklep te openen.

U kunt de achterklep ontgrendelen met de sleutel in het slot 2 .

ACHTERDEUREN

Openen van buitenaf

Trek om de achterdeuren te openen de hendel A van de rechterdeur naar u toe en open de linkerdeur door aan de hendel B aan de binnenzijde te trekken.

U kunt de achterdeuren vergrendelen met de sleutel in het slot C .

TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 59

Kinderslot schuifdeur

Het kinderslot voorkomt dat de schuifdeur van binnenuit wordt geopend.

Draai de hendel een kwart omwenteling met behulp van de contactsleutel.

VERGRENDELEN/

ONTGRENDELEN

ACHTERKLEP

Trek aan de handgreep 1 om de achterklep te openen.

U kunt de achterklep ontgrendelen met de sleutel in het slot 2 .

ACHTERDEUREN

Openen van buitenaf

Trek om de achterdeuren te openen de hendel A van de rechterdeur naar u toe en open de linkerdeur door aan de hendel B aan de binnenzijde te trekken.

U kunt de achterdeuren vergrendelen met de sleutel in het slot C .

60 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN

Openen van binnenuit

Door de achterdeuren te openen worden alleen de desbetreffende deuren ontgrendeld.

Trek aan de hendel D om de achterdeur te openen.

Duw de hendel B omlaag om de andere achterdeur te openen.

Opmerking: sluit bij het sluiten van de achterdeuren van binnenuit eerst de rechterdeur en controleer of de hendel in verticale positie staat.

Sluit vervolgens de linkerdeur.

Openen van de achterdeuren met

180°

Trek om de achterdeuren met 180° te openen de deurvanger naar u toe op het moment dat de deur gedeeltelijk openstaat.

Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.

MOTORKAP OPENEN

Binnenzijde: trek aan de hendel aan de linkerzijde onder het dashboard.

Buitenzijde: druk de veiligheidshaak omhoog en til de motorkap op.

TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 61

Sluiten

Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Op een sticker staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven.

Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.

De inhoud van de brandstoftank bedraagt ca. 55 liter voor de benzinemotoren en 60 liter voor de dieselmotoren.

 Vergrendel na het tanken de vuldop.

Als de brandstofvuldop uit de vulopening is getrokken, kan de rechter schuifdeur niet worden geopend.

De sleutel kan niet uit de vuldop worden genomen als deze niet op de vulopening is gedraaid.

MOTORKAPSTEUN

Plaats de stang in de uitsparing om de motorkap te ondersteunen.

Druk de stang in de houder alvorens de motorkap te sluiten.

BRANDSTOF TANKEN

Te laag brandstofniveau

Als het brandstofniveau te laag is, gaat dit verklikkerlampje branden.

U kunt met de resterende brandstof nog ongeveer 50 km rijden.

Het tanken dient met afgezette motor te geschieden.

 Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.

 Trek de tankdop uit de vulopening.

62 ZICHT

LICHTSCHAKELAAR

Verlichting vóór en achter

Draai ring A om de verlichting in te schakelen.

Lichten uit

Parkeerlichten

Dim-/grootlicht

Overschakelen van dim- naar grootlicht

Trek de hendel naar u toe.

Opmerking: Als het contact is afgezet en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

Mistlampen vóór/ mistachterlicht

De mistlampen en het mistachterlicht worden ingeschakeld door de ring naar voren te draaien en uitgeschakeld door de ring naar achteren te draaien. Het branden van de mistlampen wordt aangegeven door een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.

Auto's zonder mistlampen vóór, met mistachterlicht (ring B)

Draai de ring naar voren.

Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie met dimlicht en grootlicht.

Auto's met mistlampen vóór en mistachterlicht

(ring B)

Mistlampen vóór (draai de ring 1 stand naar voren).

Mistlampen vóór en mistachterlicht

(draai de ring 2 standen naar voren).

Opmerking: Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven.

Follow me home

Bij een geringe lichtsterkte van de omgeving of bij nacht, kunnen de parkeer- en dimlichten gedurende ongeveer een minuut blijven branden als u de auto verlaat:

- Zet het contact in de stand

STOP ,

- Zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0 ,

- Geef een "lichtsignaal",

- Verlaat en vergrendel de auto.

Richtingaanwijzers

Links: Omlaag.

Rechts: Omhoog.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.

Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

RUITENWISSERSCHAKELAAR

Ruiten- en koplampsproeiers

(volgens land van bestemming)

Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna gedurende enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld.

Als het dim-/grootlicht is ingeschakeld , worden tegelijk ook de koplampsproeiers geactiveerd.

ZICHT 63

Ruitensproeier achter

Draai de ring A voorbij de eerste stand, zodat de ruitensproeier in werking treedt en vervolgens de ruitenwisser enige tijd wordt ingeschakeld.

Ruitenwissers vóór

2 Hoge snelheid (hevige neerslag).

1 Normale snelheid (matige regenval).

I Interval.

0 Uit.

 Eén keer wissen (omlaag duwen).

Werking

In de stand 1 of 2 wordt, als de auto stopt, de wissnelheid lager en zodra weer wordt weggereden, wordt de oorspronkelijke wissnelheid weer aangenomen.

In de I ntervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid.

Ruitenwisser achter

Draai de ring A voorbij de eerste stand voor de intervalschakeling. Het interval wordt aangepast aan de rijsnelheid.

Automatische ruitenwisser achter

 Zet de schakelaar van de ruitenwisser voor in een andere positie dan 0 .

 Schakel de ruitenwisser achter in.

 De ruitenwisser achter werkt in de intervalstand.

Opmerking : Raadpleeg bij gebruik van een fi etsendrager het CITROËNnetwerk om deze functie uit te schakelen.

Wacht 's winters, als de ruit met sneeuw of ijs bedekt is, met het inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet eerst de achterruitverwarming aan, wacht tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan pas de ruitenwisser achter aan.

64 ZICHT

ELEKTRISCH BEDIENBARE

PORTIERRUITEN

1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde

2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde

U heeft 2 mogelijkheden:

- Handbediening:

Druk op de schakelaar 1 . De ruit stopt zodra de toets wordt losgelaten.

- Automatische bediening (bestuurderszijde):

Druk lang op de schakelaar 1 . De ruit opent of sluit volledig.

Het automatisch sluiten werkt alleen als de motor draait.

Haal de sleutel altijd uit het contact als u de auto verlaat, al is het maar voor even.

Wanneer er een beknelling optreedt tijdens het bedienen van de ruiten, dient u de beweging van de ruit om te keren. Druk hiervoor op de desbetreffende schakelaar.

Voordat de bestuurder de ruiten van de passagiers bedient, moet hij er zeker van zijn dat niemand het correct sluiten van de ruiten verhindert.

De bestuurder dient er tevens op toe te zien dat de passagiers de ruiten correct gebruiken.

Let goed op de kinderen tijdens het bedienen van de ruiten.

ZIJRUITEN ACHTER

Kantel de hendel en druk deze helemaal naar buiten om de geopende ruit vast te zetten.

ZICHT 65

BUITENSPIEGELS

Handmatig bedienbare buitenspiegels

Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.

Bij het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig ingeklapt worden.

Elektrisch verstelbare buitenspiegel aan passagierszijde

Beweeg vanaf de bestuurdersstoel de knop 1 in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.

HANDMATIG VERSTELBARE

BINNENSPIEGEL

De binnenspiegel heeft twee standen:

- dagstand (normaal)

- nachtstand (antiverblinding)

De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.

66 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN

INDELING VOORCOMPARTIMENT

1. Portiervakken

A.

Flessenhouder.

B.

Houder voor klein fl esje.

C.

Opbergvak.

2. Opbergvak boven voorruit

Maximale belading: 5 kg .

3. Kaartleeslampjes

Draai de knop naar rechts of naar links om de lampjes aan te doen.

Zet de draaiknop in de middenstand om ze uit te doen.

4. Plafonniers

Permanent uit.

Bij instappen in de auto :

- de plafonniers gaan branden zodra de auto wordt ontgrendeld of een portier wordt geopend,

- de plafonniers gaan na ongeveer

30 seconden uit als de portieren gesloten zijn of bij het aanzetten van het contact.

Bij verlaten van de auto :

- de plafonniers gaan branden zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd

(geleidelijk in ongeveer 30 seconden) of zodra een portier wordt geopend,

- de plafonniers gaan na ongeveer

30 seconden uit als alle portieren gesloten zijn of meteen na het vergrendelen van de auto.

In deze stand kan de plafonnier tijdens het rijden gaan knipperen als een portier niet goed gesloten is.

Bij geopend portier zal deze na ongeveer

10 minuten of bij het aanzetten van het contact automatisch uit gaan.

PRAKTISCHE VOORZIENINGEN 67

Permanent aan, sleutel in de stand accessoires of contact aan.

5. Zonneklep

6. Dashboardkastje

7. Aansteker

De 12 V-aansluiting biedt de mogelijkheid voor de aansluiting van een telefoonoplader, een fl essenwarmer, enz.

8. Uitneembare asbak

Trek aan het deksel om de asbak te openen.

Trek, om de asbak te legen, deze na het openen omhoog.

9. Opberglade (passagierszijde)

Til de opberglade iets op en trek hem naar voren om hem te openen.

68 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN

KOPLAMPEN VERSTELLEN

Afhankelijk van de belading van de auto wordt aanbevolen de koplampen te verstellen.

STUURWIEL IN HOOGTE

VERSTELLEN

Druk bij stilstaande auto de hendel naar beneden om het stuurwiel te ontgrendelen.

Zet het stuurwiel in de gewenste stand en trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.

CLAXON

Druk op een van de spaken of in het midden van het stuurwiel.

0 Leeg.

1 Gedeeltelijke belading.

2 Gemiddelde belading.

3 Maximaal toegestane belading.

0 1 of 2 personen op de voorstoelen.

- 3 personen.

1 5 tot 7 personen.

2 5 tot 7 personen + maximaal toegestane belading.

3 Bestuurder + maximaal toegestane belading.

Stand 0: basisinstelling.

ALARMKNIPPERLICHTEN

Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

SJOROGEN

Gebruik de 6 sjorogen op de vloer van de bagageruimte om uw bagage stevig vast te zetten.

Het verder naar voren schuiven van bagage kan voorkomen worden met bijvoorbeeld een tussenschot of scheidingsraster, dat leverbaar is via het CITROËN-netwerk.

Aanbevolen wordt de lading stevig vast te zetten door middel van de sjorogen op de vloer.

PRAKTISCHE VOORZIENINGEN 69

70 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN

INDELING ACHTERCOMPARTIMENT

PRAKTISCHE VOORZIENINGEN 71

1. Bagageafdekking

Bevestigen:

- plaats de voorste uiteinden van de bagageafdekking op de steun en druk ze licht vast,

- vouw de bagageafdekking volledig uit,

- plaats de achterste uiteinden van de bagageafdekking op de steun en druk ze licht vast.

Verwijderen:

- neem de achterste uiteinden los,

- vouw de bagageafdekking volledig op,

- neem de voorste uiteinden los en verwijder de bagageafdekking.

Vouw de bagageafdekking op om deze op te bergen. Niet oprollen .

2. Bagagenet voor hoge belading

Het bagagenet voor hoge belading kan achter de voorstoelen of achter de achterbank worden bevestigd.

Open de afdekplaatjes A van de desbetreffende bovenste bevestigingen.

Plaats de uiteinden van de metalen staaf in deze bevestigingen.

Bevestig de haken van de riemen van het net achter de voorstoelen, achter de neergeklapte achterbank of aan de sjorogen B op de vloer.

Deze sjorogen bevinden zich loodrecht onder de desbetreffende bovenste bevestigingen.

Trek de twee riemen aan.

3. Sjorogen

4. Portiervak schuifdeur

5. Opbergvakken tussen de voorstoelen en de achterbank

6. Opbergtassen

7. Bekerhouder

72 RIJDEN

HANDREM

Aantrekken

Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.

Loszetten

Trek aan de hendel, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag.

Als dit verklikkerlampje brandt in combinatie met het verklikkerlampje STOP en een geluidssignaal (als de auto rijdt), geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken.

ANTIBLOKKEERSYSTEEM

(ABS) EN ELEKTRONISCHE

REMDRUKREGELAAR (REF)

Met gehomologeerde wielen (banden en velgen) die in goede staat verkeren, zorgt het antiblokkeersysteem samen met de elektronische remdrukregelaar tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Opmerking: Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er gehomologeerde wielen worden gemonteerd.

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra één van de wielen dreigt te blokkeren.

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, duidt dit op een storing in het ABS systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes en , duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk.

Raadpleeg in beide gevallen het

CITROËN-netwerk.

De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

SNELHEIDSBEGRENZER *

Het systeem kan worden bediend bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden.

De status van de functie wordt als volgt op het instrumentenpaneel weergegeven:

Functie geselecteerd,

weergave van het symbool

"Snelheidsbegrenzer".

Functie uitgeschakeld,

laatst ingestelde snelheid - OFF

(bijvoorbeeld bij 107 km/h).

Functie ingeschakeld,

(bijvoorbeeld bij 107 km/h).

Wagensnelheid hoger dan

107 km/h,

de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Storing in de werking van het systeem,

OFF - de streepjes knipperen.

Instellen van een snelheid

Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

 Als de toets SET kort of lang wordt ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid verlaagd.

 Als de toets SET + kort of lang wordt ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid verhoogd.

Selecteren van de functie

 Draai de knop in de stand LI-

MIT.

De begrenzer is dan geselecteerd, maar nog niet actief.

Het display geeft streepjes of de laatst ingestelde snelheid weer.

Inschakelen/uitschakelen (OFF)

Druk na het instellen van de snelheid één keer op deze toets om de begrenzer in te schakelen. De ingestelde snelheid wordt weergegeven op het display. Druk nogmaals op de toets om de begrenzer uit te schakelen (OFF).

73

* Volgens uitvoering.

74 -

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en knippert de ingestelde snelheid op het display.

Laat om de begrenzer weer in te schakelen de snelheid zakken tot een snelheid lager dan of gelijk aan de ingestelde snelheid.

Uitschakelen van de functie

 Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen. De laatst ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

De bestuurder moet zijn aandacht houden bij het profi el van de weg, snelle acceleraties en zijn auto altijd goed onder controle houden.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- zorg ervoor dat de mat en de bevestigingen goed geplaatst zijn,

- leg nooit meerdere matten op elkaar.

Knipperen van de snelheidsweergave

De snelheid knippert:

- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,

- als de begrenzer door het profi el van de weg of bij een steile afdaling niet kan voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden,

- tijdens snel accelereren.

Storing

In het geval van een storing van de snelheidsbegrenzer verschijnt een melding op het multifunctionele display in combinatie met een geluidssignaal.

De ingestelde snelheid wordt gewist en gedurende enkele seconden knipperen de streepjes op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.

SNELHEIDSREGELAAR *

Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante zelf ingestelde snelheid rijden.

Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven 40 km/h vanaf de

4e versnelling.

Als uw auto is voorzien van een snelheidsregelaar, is tevens een snelheidsbegrenzer aanwezig. Deze twee systemen kunnen echter niet gelijktijdig worden gebruikt.

Bij deze snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid weergegeven op het instrumentenpaneel.

De status van de functie wordt als volgt op het instrumentenpaneel weergegeven:

Functie geselecteerd,

weergave van het symbool

"Snelheidsregelaar".

Functie uitgeschakeld,

OFF (bijvoorbeeld bij

107 km/h).

Functie ingeschakeld,

(bijvoorbeeld bij 107 km/h).

Wagensnelheid hoger dan ingestelde snelheid (118 km/h),

de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Storing in de werking van het systeem,

OFF - de streepjes knipperen.

Eerste keer activeren/instellen van een snelheid

 Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.

 Druk op de toets SET of SET+ .

De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen en deze snelheid wordt door de auto gehandhaafd.

Selecteren van de functie

 Zet de draaiknop in de stand

CRUISE . De snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld.

Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk met een hogere snelheid dan de ingestelde snelheid te rijden. De ingestelde snelheid zal dan knipperen .

Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.

75

* Volgens uitvoering.

76 RIJDEN

Uitschakelen (OFF)

 Druk op deze toets of trap op het rem- of koppelingspedaal.

Opnieuw activeren

 Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar, op deze toets.

De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer aan.

U kunt ook de procedure "eerste keer activeren" herhalen.

Ingestelde snelheid wijzigen

Als de ingestelde snelheid wordt weergegeven:

 Druk op de toets SET + om de snelheid te verhogen.

 Druk op de toets om de snelheid te verlagen.

Uitschakelen van de functie

 Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem volledig uit te schakelen.

Ingestelde snelheid annuleren

Als bij stilstaande auto het contact wordt afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist.

Storing

In het geval van een storing van de snelheidsregelaar verschijnt een melding op het multifunctionele display in combinatie met een geluidssignaal.

De ingestelde snelheid wordt gewist en gedurende enkele seconden knipperen de streepjes op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.

Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.

Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.

Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Aanbevolen wordt de voeten dichtbij de pedalen te houden.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- zorg ervoor dat de mat en de bevestigingen goed geplaatst zijn,

- leg nooit meerdere matten op elkaar.

RIJDEN 77

AIRBAGS

De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding (zie schema) worden blootgesteld: als de drempelwaarde voor het in werking treden wordt overschreden, worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto.

Registratiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd.

Bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment.

De airbags werken alleen als het contact aan is.

Opmerking : het uit de airbags ontsnappende gas kan enigszins irriteren.

AIRBAGS VÓÓR

Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A , in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.

De airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om de voorwaartse beweging van de inzittende te dempen. De kans op hoofd- en borstletsel wordt daardoor verminderd.

78 RIJDEN

Storing airbag vóór

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.

In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet.

Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Uitschakelen airbag aan passagierszijde

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

 Zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1 , draai deze in de stand "OFF" en verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Controle uitschakeling

Het goed functioneren van het systeem wordt aangegeven door een verklikkerlampje, in combinatie met een melding op het display.

Als bij aangezet contact (2e stand), dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden, betekent dit dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld (stand "OFF" ).

Als de twee verklikkerlampjes airbag permanent branden, plaats dan geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.

Raadpleeg het CITROËNnetwerk.

ZIJ-AIRBAGS *

De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.

De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen de impactzone opzij B , loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.

De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel. De kans op borstletsel bij de voorpassagiers wordt daardoor verminderd.

Storing airbags

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags vóór en de zij-airbags :

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden

(kinderen, huisdieren, objecten, ...).

Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittenden bij het opblazen van de airbag verwonden.

Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen het

CITROËN-netwerk heeft hiervoor gekwalifi ceerd personeel.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

RIJDEN 79

Airbags voor

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.

Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Zij-airbags *

Bedek de voorstoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

* Volgens uitvoering.

78 RIJDEN

Storing airbag vóór

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.

In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet.

Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Uitschakelen airbag aan passagierszijde

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

 Zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde 1 , draai deze in de stand "OFF" en verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Controle uitschakeling

Het goed functioneren van het systeem wordt aangegeven door een verklikkerlampje, in combinatie met een melding op het display.

Als bij aangezet contact (2e stand), dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden, betekent dit dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld (stand "OFF" ).

Als de twee verklikkerlampjes airbag permanent branden, plaats dan geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.

Raadpleeg het CITROËNnetwerk.

ZIJ-AIRBAGS *

De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.

De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen de impactzone opzij B , loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.

De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel. De kans op borstletsel bij de voorpassagiers wordt daardoor verminderd.

Storing airbags

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags vóór en de zij-airbags :

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden

(kinderen, huisdieren, objecten, ...).

Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittenden bij het opblazen van de airbag verwonden.

Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen het

CITROËN-netwerk heeft hiervoor gekwalifi ceerd personeel.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

RIJDEN 79

Airbags voor

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.

Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Zij-airbags *

Bedek de voorstoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

* Volgens uitvoering.

80 PRAKTISCHE INFORMATIE

1,4 LITER BENZINEMOTOR

1.

Reservoir stuurbekrachtiging.

2.

Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3.

Reservoir koelvloeistof.

4.

Remvloeistofreservoir.

5.

Accu.

6.

Luchtfi lter.

7.

Motoroliepeilstok.

8.

Reservoir motorolie.

PRAKTISCHE INFORMATIE 81

1,6 LITER BENZINEMOTOR

1.

Reservoir stuurbekrachtiging.

2.

Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3.

Reservoir koelvloeistof.

4.

Reservoir remvloeistof.

5.

Accu.

6.

Luchtfi lter.

7.

Motoroliepeilstok.

8.

Reservoir motorolie.

82 PRAKTISCHE INFORMATIE

1,9 LITER DIESELMOTOR

1.

Reservoir stuurbekrachtiging.

2.

Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3.

Reservoir koelvloeistof.

4.

Remvloeistofreservoir.

5.

Accu.

6.

Luchtfi lter.

7.

Motoroliepeilstok.

8.

Reservoir motorolie.

PRAKTISCHE INFORMATIE 83

1,6 LITER HDI TURBODIESELMOTOR

1.

Reservoir stuurbekrachtiging.

2.

Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.

3.

Reservoir koelvloeistof.

4.

Reservoir remvloeistof.

5.

Accu.

6.

Luchtfi lter.

7.

Motoroliepeilstok.

8.

Motoroliereservoir.

9.

Handopvoerpomp.

NIVEAUS CONTROLEREN

Motorolieniveau

 Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen. (Maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1000 km.)

De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de olieniveaumeter in het instrumentenpaneel of de oliepeilstok.

Oliepeilstok

2 merktekens op de peilstok:

A = maxi.

Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uitkomen.

B = mini.

Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd.

Olie verversen

Volgens de aanwijzingen in het onderhoudsboekje.

Opmerking: vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het

CITROËN-netwerk.

Keuze van de viscositeitgraad

De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen te voldoen.

Remvloeistofniveau:

De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst.

Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.

Opmerking: remvloeistof is een erg bijtend en schadelijk middel. Vermijd elk contact met de huid.

Koelvloeistofniveau

Gebruik uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de motorventilateur. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de motorventilateur nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat.

Draai de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.

PRAKTISCHE INFORMATIE 85

Opmerking: de koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.

Bij uitvoeringen voorzien van een roetfi lter kan de motorventilateur bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor.

Afgewerkte producten

Gooi geen afgewerkte olie, remvloeistof of koelvloeistof in het riool, in het water of op de grond.

Vloeistofniveau stuurbekrachtiging

 Open het reservoir bij koude motor (omgevingstemperatuur), het vloeistofniveau dient boven het

MINI en dicht bij het MAXI merkteken te staan.

Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers

Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitsluitend door het CITROËN-netwerk aanbevolen producten.

Voor een optimale reiniging en om bevriezing te voorkomen, mag het reservoir niet met water worden bijgevuld.

86 PRAKTISCHE INFORMATIE

CONTROLES

Accu

Laat uw accu voor de winter controleren door het CITROËN-netwerk.

Luchtfilter en interieurfilter

Laat de fi lters periodiek vervangen.

Als de omgeving daartoe aanleiding geeft, moeten de fi lters twee keer zo vaak worden vervangen.

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.

Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Slijtage remschijven en remtrommels

Raadpleeg voor meer informatie over de controle van uw remschijven en de remtrommels het CITROËNnetwerk.

Handrem

Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.

Oliefilter

Vervang het oliefi lterelement periodiek, volgens het onderhoudsschema.

Handgeschakelde versnellingsbak

Niet verversen. Laat het niveau controleren volgens het onderhoudsschema van de constructeur.

Raadpleeg de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van de belangrijkste niveaus en bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.

Gebruik uitsluitend de door

CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke organen als de stuurbekrachtiging en het remsysteem te optimaliseren, worden door CITROËN specifi eke producten geselecteerd en aangeboden.

Vermijd het schoonspuiten van de motor om de elektrische systemen niet te beschadigen.

BRANDSTOFTANK LEEG

(DIESEL)

In het geval van een lege brandstoftank is het noodzakelijk het brandstofsysteem te ontluchten:

- Vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel.

- Bedien de handpomp van de ontluchting (onder de beschermkap in de motorruimte) tot u brandstof in de transparante slang ziet komen.

- Houd de sleutel in de stand "D"

(starten) tot de motor aanslaat.

BRANDSTOFAFSLUITER

(BENZINE)

Bij een zware aanrijding wordt de brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter onderbroken.

Druk op de knop van de brandstofafsluiter bij de rechter veerpoot onder de motorkap om de brandstoftoevoer te herstellen.

PRAKTISCHE INFORMATIE 87

WIEL VERWISSELEN

Toegang tot het reservewiel en de krik

Het reservewiel bevindt zich in een metalen houder aan de achterzijde onder de auto.

Parkeren van de auto

- Zet de auto, voor zover mogelijk,

- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.

Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruit in.

- Pak de krik en de wielsleutel 1 , die achter de bestuurdersstoel zijn bevestigd.

- Pak de krik en de wielsleutel 1 die in een opbergvak in het interieur boven het rechter achterwiel zijn bevestigd.

- Draai de bout van de reservewielhouder in de buurt van het vergrendelingssysteem met de wielsleutel 1 los.

- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat de reservewielhouder zakken.

- Neem het wielblok uit het reservewiel.

Wiel demonteren

- Blokkeer het wiel aan de achterzijde kruislings tegenover het te verwisselen wiel met het wielblok 2 .

- Verwijder de wieldop door de wielsleutel 1 in de opening voor het ventiel te steken en de wieldop los te trekken.

- Draai de wielbouten iets los.

- Plaats de krik in één van de

4 daarvoor bestemde kriksteunen

A bij het te verwisselen wiel onder de auto. Controleer of het uiteinde van de krik over het gehele oppervlak op de grond steunt.

- Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en verwijder het wiel.

88 PRAKTISCHE INFORMATIE

Wiel monteren

- Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigszins vast.

- Laat de krik zakken en verwijder deze dan.

- Draai de wielbouten met de sleutel vast.

- Plaats de wieldop, begin bij de opening voor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast.

Reservewiel in reservewielhouder plaatsen

- Plaats het wielblok 2 weer in het reservewiel.

- Plaats het wiel in de reservewielhouder.

- Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.

- Vergeet niet de bout van de reservewielhouder geheel aan te draaien.

- Berg de wielsleutel 1 en de krik op.

Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingen alleen:

- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond,

- met aangetrokken handrem,

- de 1e versnelling of de achteruit is ingeschakeld,

- blokkeer de auto,

- zorg ervoor dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.

Ga nooit onder een auto liggen die uitsluitend op de krik steunt.

De krik en het bijbehorende gereedschap zijn specifi ek voor uw auto.

Gebruik ze niet voor andere doeleinden.

Na het verwisselen van het wiel

- Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel door het CITROËNnetwerk controleren.

- Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.

BIJZONDERHEDEN

LICHTMETALEN VELGEN

Plaatsen van het reservewiel

Indien uw auto is voorzien van een reservewiel met stalen velg is het normaal dat bij het monteren de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.

Montage van winterbanden

Indien u uw auto voorziet van winterbanden met stalen velgen, is het noodzakelijk speciale bouten te gebruiken die verkrijgbaar zijn bij het

CITROËN-netwerk.

SLOTBOUTEN *

Als de wielen van uw auto zijn gemonteerd met slotbouten (één per wiel), draai de bouten dan los met behulp van een speciale dopsleutel (die u bij afl evering van de auto is overhandigd samen met de extra sleutels en de codekaart) en de wielsleutel.

Opmerking: noteer zorgvuldig het codenummer dat in de dopsleutel is gegraveerd. Hiermee is het mogelijk een extra dopsleutel te bestellen bij uw dealer.

* Volgens uitvoering en land van bestemming.

PRAKTISCHE INFORMATIE 89

90 PRAKTISCHE INFORMATIE

LAMPEN VERVANGEN

Koplampen

1. Dimlicht/grootlicht (H4-60/55W)

- Draai de beschermkap los en verwijder hem.

- Neem de stekker los.

- Maak de borgveer los.

- Vervang de lamp.

2. Parkeerlicht (W5W)

- Draai de beschermkap A los en verwijder hem.

- Trek de lamphouder naar achteren.

- Vervang de lamp.

3. Richtingaanwijzer

(PY 21 W amberkleurig)

- Draai de lamphouder B een kwart omwenteling en trek hem los.

- Vervang de lamp.

Opmerking : Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperaturen, vocht), ontstaat er condensvorming aan de binnenzijde van het glas van de koplampen en de achterlichten ; dit verdwijnt binnen enkele minuten na het inschakelen van de verlichting.

Gebruik uitsluitend H4-lampen van de onderstaande merken:

- GE/TUNGSRAM

- PHILIPS

- OSRAM

om beschadiging van de lichtunits te voorkomen.

Deze voldoen aan de specifi caties

(UV-norm) voor een goede en betrouwbare werking van de verlichting.

Zijknipperlichten (WY 5 W amberkleurig)

- Druk het zijknipperlicht naar voren of naar achteren en trek het geheel los.

- Draai de lamphouder een kwart omwenteling.

- Vervang de lamp.

De koplampunits zijn voorzien van een glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag. Reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen.

Gebruik een vochtige en zachte doek.

Hogedrukreiniging : probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, de achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.

De amberkleurige lampen

(richtingaanwijzers en zijknipperlichten) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.

PRAKTISCHE INFORMATIE 91

92 PRAKTISCHE INFORMATIE

Achterlichten

1.

Mistachterlicht (P21W).

2.

Richtingaanwijzer (P21W).

3.

Achteruitrijlicht (P21W).

4.

Rem-/achterlicht (P21/5W).

Hogedrukreiniging: probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, de achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.

- Open de achterdeur.

- Draai de moer A los.

- Maak de twee bevestigingsclips aan de zijkant los door de achterlichtunit voorzichtig in de richting van het interieur te duwen.

- Neem de stekkers los en verwijder de achterlichtunit.

- Maak de lamphouder los door de nokken B in te drukken.

- Vervang de defecte lamp.

Kentekenplaatverlichting

(W 5 W)

 Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas.

 Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

 Verwijder het lampglas.

 Vervang de defecte lamp.

PRAKTISCHE INFORMATIE 93

Derde remlicht (achterklep)

(W5W)

 Open de achterklep en draai de

2 moeren los.

 Maak de steun los om bij de lampen te kunnen komen.

 Vervang de defecte lamp.

Derde remlicht (linker achterdeur) (W5W)

 Verwijder het deksel door op de borglip A (rond gedeelte) aan het uiteinde van de lampunit te drukken.

 Trek het deksel naar achteren.

 Druk de twee borglippen B in om de lamphouder te verwijderen.

 Trek de defecte lamp uit de houder en vervang hem.

Het terugplaatsen geschiedt in de omgekeerde volgorde.

94 PRAKTISCHE INFORMATIE

ZEKERINGEN VERVANGEN

De zekeringkasten bevinden zich onder het dashboard en onder de motorkap.

Vervangen van een zekering

Voordat een zekering wordt vervangen, moet eerst de oorzaak van de storing opgespoord en verholpen worden. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast.

Gebruik de tang B .

Vervang een defecte zekering

(stroomsterkte vermeld op zekering) altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

Goed

Defect

Zekeringkast dashboard

Verwijder de afdekplaat om bij de zekeringen te komen.

De reservezekeringen en de tang B zijn aangebracht aan de binnenkant van het deksel A .

Klem B

94 PRAKTISCHE INFORMATIE

ZEKERINGEN VERVANGEN

De zekeringkasten bevinden zich onder het dashboard en onder de motorkap.

Vervangen van een zekering

Voordat een zekering wordt vervangen, moet eerst de oorzaak van de storing opgespoord en verholpen worden. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast.

Gebruik de tang B .

Vervang een defecte zekering

(stroomsterkte vermeld op zekering) altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

Goed

Defect

Zekeringkast dashboard

Verwijder de afdekplaat om bij de zekeringen te komen.

De reservezekeringen en de tang B zijn aangebracht aan de binnenkant van het deksel A .

Klem B

PRAKTISCHE INFORMATIE 95

Zekering

1

4

10

11

12

5

6

7

9

14

15

16

20

21

22

-

10A

-

30A

40A

15A

30A

Ampère

15A

20A

Functies

Ruitenwisser achter.

Multifunctioneel display - instrumentenpaneel - autoradio - stuurkolomschakelaars.

Niet gebruikt.

Diagnosestekker.

Niet gebruikt.

Stoelverwarming.

Achterruit- en buitenspiegelverwarming.

Achterruitenwisser (achterklep).

Elektrisch bediende ruiten vóór.

10A

15A

30A

10A

15A

20A

Servicecentrale motor - stuurkolomschakelaars.

Instrumentenpaneel - multifunctioneel display - autoradio.

Bediening centrale portiervergrendeling.

Remlicht rechts.

Remlicht links.

Plafonnier vóór - kaartleeslampje - aansteker - elektrisch bediende spiegels.

96 PRAKTISCHE INFORMATIE

Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

Sommige elektrische accessoires zelf, of de wijze waarop die zijn gemonteerd, kunnen de werking van de elektrische systemen van de auto (de elektronische bedieningssystemen, het audiosysteem en het laadcircuit) nadelig beïnvloeden.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden. Dit geldt ook voor voorzieningen die niet volgens de voorschriften zijn gemonteerd en met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 mA.

Werkzaamheden aan de MAXI zekeringen, die een extra bescherming bieden, zijn uitsluitend voorbehouden aan het

CITROËN-netwerk.

Zekeringkast motorruimte

Maak het deksel los om de zekeringkast (naast de accu) in de motorruimte te openen.

Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig.

PRAKTISCHE INFORMATIE 97

Zekering

1

5

6

7

2

3

4

8

13

14

15

16

9

10

11

12

17

18

15A

15A

10A

10A

15A

10A

30A

30A

30A

40A

Ampère

10A

15A

10A

10A

-

15A

20A

20A

Functies

Elektronische eenheid voorgloeien (diesel) - remlichtschakelaar en schakelaar koppelingspedaal - achteruitrijlicht.

Brandstofpomp.

Elektronische eenheid ABS.

Elektronische eenheid motor.

Niet gebruikt.

Mistlampen vóór.

Koplampsproeierpomp.

Relais motorventilateur - elektronische eenheid motor.

Dimlicht links.

Dimlicht rechts.

Grootlicht links.

Grootlicht rechts.

Claxon.

Ruitensproeierpomp voor en achter.

Lambdasonde - luchthoeveelheidsmeter.

Relais luchtpomp.

Ruitenwissers voor.

Aanjager.

98 PRAKTISCHE INFORMATIE

ACCU

Laden met behulp van een acculader:

- maak de accupoolklemmen los,

- volg de aanwijzingen van de fabrikant op de acculader,

- sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel,

- controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen.

Starten met een hulpaccu:

- sluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's,

- sluit de groene of zwarte kabel op de (-) pool van de hulpaccu aan,

- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel op een zo ver mogelijk van de accu verwijderd massapunt van de te starten auto aan (bijvoorbeeld de rechter motorsteun).

Stel de startmotor in werking en start de motor.

Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.

Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.

Nadat het contact is afgezet, dient u 2 minuten te wachten alvorens de accu los te koppelen.

Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.

Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen.

Sluit de ruiten en het dak alvorens de accu los te koppelen.

Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn aangesloten, het contact

AAN en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITROËNnetwerk als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen.

ECO-MODE

Nadat de motor is afgezet en de sleutel in de stand "accessoire" staat, wordt een aantal elektrische voorzieningen (ruitenwissers, ruitbediening, plafonniers, autoradio, telefoon, dimlicht, enz.) na in totaal ongeveer een half uur automatisch uitgeschakeld, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Op dat moment geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-mode is ingeschakeld.

De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.

Om de functies direct weer te kunnen gebruiken, moet de motor worden gestart en moet deze gedurende enige tijd draaien.

De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

AUTORADIO MONTEREN

Uw auto is af fabriek voorzien van:

- dakantenne,

- coaxiale antennekabel,

- basisontstoring,

- bedrading voor luidsprekers en tweeters vóór,

- 2 stekkers (8-polig).

INBOUWEN VAN

LUIDSPREKERS

Er is ruimte voor het inbouwen van:

- tweeters met een diameter van

35 mm in het dashboard,

- luidsprekers met een diameter van 165 mm in de voorportieren.

PRAKTISCHE INFORMATIE 99

Stekkeraansluitingen

A1 : -

A2 : - Digitale bediening

(constructeur)

A3 : - Digitale bediening

(constructeur)

A4 : - Multiplex autoradio

(constructeur)

A5 : -

A6 : (+) Accessoires

A7 : (+) Constant

A8 : (-) Massa

B1 : (+) -

B2 : (-) -

B3 : (+) Luidspreker en tweeter rechts voor

B4 : (-) Luidspreker en tweeter rechts voor

B5 : (+) Luidspreker en tweeter links voor

B6 : (-) Luidspreker en tweeter links voor

B7 : (+) -

B8 : (-) -

Raadpleeg het CITROËNnetwerk voordat u een autoradio of luidsprekers in uw auto monteert.

100 PRAKTISCHE INFORMATIE

SNEEUWSCHERM *

Het sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.

Verwijder het sneeuwscherm:

- wanneer de buitentemperatuur hoger is dan 10°C,

- bij het slepen,

- bij snelheden hoger dan 120 km/h.

PLAATSEN

 Houd het sneeuwscherm voor de voorbumper.

 Plaats het scherm met de onderste haken A in de bumper.

 Druk het scherm vast bij de bovenste haken B .

VERWIJDEREN

 Druk op de twee bovenste haken

B en trek het sneeuwscherm los.

* Als accessoire of volgens land van bestemming.

SLEPEN VAN UW AUTO

Zonder takelen (4 wielen op de grond)

Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.

Aan de voor- of achterzijde

Bevestig de sleepstang aan het sleepoog.

Getakeld (slechts 2 wielen op de grond)

Het takelen van de wagen bij de wielen geniet de voorkeur.

PRAKTISCHE INFORMATIE 101

Maak nooit gebruik van de dwarsbalk van de radiateur.

Als een andere auto wordt gesleept, moeten de wielen vrij kunnen draaien.

Zet de versnellingsbak in de "neutraalstand".

Het niet opvolgen van deze bijzonderheid kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.

102 PRAKTISCHE INFORMATIE

TREKKEN VAN EEN

AANHANGER, EEN

CARAVAN, EEN BOOT...

Wij raden u aan uitsluitend gebruik te maken van een speciaal door

CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading, en deze door het CITROËN te laten monteren.

Ook als de montage niet door het

CITROËN-netwerk wordt uitgevoerd, moet gebruik worden gemaakt van de voorbereide elektrische aansluitingen aan de achterzijde van de auto en moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd.

Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de

1000 m 10% van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.

Adviezen

Gewichtsverdeling: verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Koeling: het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

Gebruik daarom een zo hoog mogelijke versnelling om het toerental te beperken en pas uw snelheid aan.

Het maximum aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de temperatuur van de buitenlucht.

Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.

Bij zeer zware gebruiksomstandigheden (het trekken van het maximale aanhangergewicht op een steile helling bij hoge temperatuur), kunnen de prestaties van de motor worden verhoogd door de airconditioning uit te schakelen, waardoor het trekken van de aanhanger minder moeite zal kosten.

Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Banden: controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Remmen: het trekken van een aanhanger vergroot de remweg.

Verlichting: controleer de verlichting van de aanhanger.

Zijwind: houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.

ACCESSOIRES

Deze accessoires en onderdelen zijn, na getest en goedgekeurd te zijn ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid, aangepast aan uw auto.

Er is een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen voorzien van een artikelnummer.

Gamma professionele uitrusting

Onderdelen om lading tegen te houden (alle typen).

Laadrol.

Trekhaak, kabelset: deze trekhaak moet bij het CITROËN-netwerk worden gemonteerd.

Scheidingswanden en -roosters, vloerbeschermingsplaten van gelakt hout en met antisliplaag.

Beschermingsroosters.

Gamma uitrusting voor comfort, vrije tijd, onderhoud

Inbraakalarm, graveren van ruiten, verbanddoos, veiligheidsvest, parkeerhulp achter, gevarendriehoek, ...

Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen met zij-airbags, passagiersbank, rubber mat, moquettestoffen mat, sneeuwkettingen, zonnescherm, fi etsendrager op achterklep, imperiaal (maximale belading 100 kg), dwarsdragers (maximale belading 100 kg), ...

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed bevestigd is,

- gebruik nooit meer dan één mat per zitplaats.

Autoradio's, handsfree-sets, luidsprekers, CD-wisselaar, navigatiesysteem, ...

Voordat nieuwe audio- en/of telematica-apparatuur wordt gemonteerd, moet aan de hand van de specifi caties altijd worden gecontroleerd of deze kan worden gecombineerd met de standaarduitrusting van de auto en of het elektrische systeem van de auto er niet door wordt overbelast.

Raadpleeg vooraf het CITROËNnetwerk.

PRAKTISCHE INFORMATIE 103

Monteren van zenders voor radiocommunicatie

Alvorens achteraf een zender voor radiocommunicatie in te bouwen met externe antenne op uw auto, adviseren wij u contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk

CITROËN.

Het CITROËN-netwerk zal u informeren over de gegevens van de zenders

(frequentie, maximaal vermogen, stand antenne, specifi eke montagevoorschriften) die kunnen worden gemonteerd, conform de Richtlijn

Elektromagnetische compatibiliteit automobielen (2004/104/CE).

Spatlappen vóór, spatlappen achter, 15/17 inch lichtmetalen velgen, bekleding van wielkasten, lederen stuurwiel, ...

Ruitensproeiervloeistof, reinigings-/ onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur, lampen, ...

Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken.

Houd rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het Merk om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

Afhankelijk van het land van bestemming is de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen in de auto verplicht.

104 TECHNISCHE GEGEVENS

AFMETINGEN EXTERIEUR (IN MM)

L1

L2

H

D

E

F

G

I

A

B

C

TECHNISCHE GEGEVENS 105

Gesloten bestelwagen

1 796 t/m 1 819

4 137

4 437

2 693

836

608

570

1 440

1 420

1 960

1 724

MPV

1 810

550

1 440 of 1452

1 420 of 1 436

106 TECHNISCHE GEGEVENS

) GESLOTEN BESTELWAGEN

N

O

P m 3

J

K

M

L1

1 340

3,25

1 155

1 320

1 190

1 190

568

L2

1 640

3,6

AFMETINGEN INTERIEUR (IN MM) MPV

5 ZITPLAATSEN

3

) MPV

Bank tweede zitrij in de stand

- normaal

- portefeuille

L1 L2

1,25 1,75

2,8 3,25

INHOUDEN (IN M

3

7 ZITPLAATSEN

) MPV

Banken tweede en derde zitrij in de stand

- normaal

- portefeuille

L2

0,2

3

107

108 -

BENZINEMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN

Type variant uitvoering

MOTOREN

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Maximumvermogen: ECE-norm (kW)

Toerental bij maximumvermogen (t/min)

Maximumkoppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij maximumkoppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Versnellingsbak

Inhoud olie (in liters)

Motor (met fi lter)

Versnellingsbak - differentieel

GA/GB/GC/GD/GF/GG/GJ...

...KFWC

1,4 liter

1 360

75 x 77

55

5 500

120

3 400

Ron 95 - Ron 98

Ja

Handgeschakeld (5 versn.)

3 (1) - 3,25 (2)

2

(1) Gewoon aftappen - (2) Afzuigen

GA/GJ/GK/GN...

...NFUC

1,6 liter

1 587

78,5 x 82

80

5 800

147

4 000

Ron 95 - Ron 98

Ja

Handgeschakeld (5 versn.)

3,2 (1) - 3,4 (2)

2

110 TECHNISCHE GEGEVENS

Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E5 (deze bevatten 5% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijn EN 228.

Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15376.

Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden uitsluitend verkocht in

Brazilië.

Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kan worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).

Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

TECHNISCHE GEGEVENS 109

DIESELMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN

Type Variant Uitvoering

MOTOREN

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Maximumvermogen: ECE-norm (kW)

Toerental bij maximumvermogen (t/min)

Maximumkoppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij maximumkoppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Versnellingsbak

Inhoud olie (in liters)

Motor (met fi lter)

Versnellingsbak - differentieel

GA/GB/GC/GD/GF/GG/

GJ/GK/GN...

...9HWC

GA/GB/GC/GD/GF/GG/

GJ/GK/GN...

...9HXC

GA/GB/GC/GD/GF/GG/

GJ/GK/GN...

...WJYB

1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92

1 560 1 560

75 x 88,3

55,2

4 000

75 x 88,3

66,2

4 000

175

1 750

Diesel

Ja

215

1 750

Diesel

Ja

Handgeschakeld

(5 versn.)

3,75

1,9

Handgeschakeld

(5 versn.)

3,8

1,9

1,9 liter

1 867

125

2 500

Diesel

Ja

Handgeschakeld

(5 versn.)

4,8

1,9

82,2 x 88

51

4 600

110 TECHNISCHE GEGEVENS

Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E5 (deze bevatten 5% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijn EN 228.

Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15376.

Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden uitsluitend verkocht in

Brazilië.

Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kan worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).

Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

TECHNISCHE GEGEVENS 113

Motor

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG) GESLOTEN

BESTELWAGEN

1,4 liter

Versnellingsbak Handgeschakeld

GB KFWC GC KFWC GD KFWC GA KFWC Type Variant Uitvoering

Lengte

Uitvoering (kg)

Ledig gewicht rijklaar

Maximum technisch toegestane massa totaal

Maximum toegestaan treingewicht

Aanhanger ongeremd

Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

Aanbevolen kogeldruk

Maximaal toegestane daklast op imperiaal

600

1 655

2 555

L1

1 055

500

900

70

100

800

1 855

2 755

750

12808

1 830

2 740

575

910

75

100

L2

1 000

1116

2145

2880

575

735

75

100

Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

114 TECHNISCHE GEGEVENS

Motor

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN (IN KG) GESLOTEN

BESTELWAGEN

1,6 liter Turbo HDI 1,6 liter Turbo 92 1,9 liter

Versnellingsbak Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld

Type variant uitvoering

GB

9HWC

GC

9HWC

GD

9HWC

GA

9HWC

GB

9HXC

GC

9HXC

GD

9HXC

GA

9HXC

GB

WJYB

GC

WJYB

GD

WJYB

GA

WJYB

Lengte L1 L2 L1 L2 L1 L2

600 800 750 1 000 600 800 750 1 000 600 800 750 1 000 Uitvoering (kg)

Ledig gewicht rijklaar

1 130 1 144 1 140 1 130 1 140 1 144 1 206 1 142 1 146

Maximum technisch toegestane massa totaal

1 730 1 930 1 895 2 180 1 730 1 930 1 900 2 140 1 805 1 955 1 895 2 180

Maximum toegestaan treingewicht

2 830 3 030 3 005 3 005 2 830 3 030 3 005 3005 2 855 3 055 3 005 3 005

Aanhanger ongeremd

Aanhanger geremd

(binnen max.toegestaan treingewicht)

Aanbevolen kogeldruk

Maximaal toegestane daklast op imperiaal

500

1 100

70

1 110

100

585

75

585

850

75

500

1 100

70

100

585

1 110

75

585

865

75

500

1 050 1 100

70

100

585

1 110

75

100

585

825

75

-

Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Motor

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG)

MPV 5 ZITPLAATSEN

1,4 liter

Versnellingsbak Handgeschakeld

Type Variant Uitvoering

Lengte

Uitvoering (kg)

Ledig gewicht rijklaar

• Maximum technisch toegestane massa totaal

GJ KFWC

L1

-

1 197

1 780

GF KFWC

L2

750

1 190

1 680

• Maximum toegestaan treingewicht 2 680 2 580

• Aanhanger ongeremd

• Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

• Aanbevolen kogeldruk

• Maximaal toegestane daklast op imperiaal

540

900

70

100

585

900

75

1,6 liter

Handgeschakeld

GN NFUC

L2

1 000

1 207

2 170

2 880

585

710

75

100

Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

115

116 TECHNISCHE GEGEVENS

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN

(IN KG) MPV 7 ZITPLAATSEN

Motor

Versnellingsbak

1,4 liter

Handgeschakeld

GG KFWC Type variant uitvoering

Lengte

Uitvoering (kg)

Ledig gewicht rijklaar

• Maximum technisch toegestane massa totaal

750

1 207

1 845

L2

• Maximum toegestaan treingewicht 2 645

• Aanhanger ongeremd

• Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

• Aanbevolen kogeldruk

• Maximaal toegestane daklast op imperiaal

585

800

75

100

1,6 liter

GK NJUC

1 000

1 232

2 190

2 880

585

690

75

100

Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

TECHNISCHE GEGEVENS 117

Motor

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN

(IN KG) MPV 5 ZITPLAATSEN

1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92

Versnellingsbak

Type Variant

Uitvoering:

Lengte

Uitvoering (kg)

Ledig gewicht rijklaar

GJ

9HWC

L1

Handgeschakeld

GF

9HWC

L2

GN

9HWC

750 1 000

1 240 1 254 1 213

GJ

9HXC

L1

Handgeschakeld

GF

9HXC

L2

GN

9HXC

750 1 000

1 240 1 254 1 218

1,9 liter

GJ

WJYB

L1

Handgeschakeld

GF

WJYB

L2

GN

WJYB

750 1 000

1 240 1 252 1 244

• Maximum technisch toegestane massa totaal

• Maximum toegestaan treingewicht

• Aanhanger ongeremd

• Aanhanger geremd

(binnen max. toegestaan treingewicht)

• Aanbevolen kogeldruk

• Maximaal toegestane daklast op imperiaal

1 880

2 980

540

70

1 740

2 840

1 100

585

75

100

2 165

3 010

585

845

75

1 880

2 980

540

70

1 740

2 840

1 100

585

75

100

2 150

3 005

585

855

75

1 840

2 940

500

70

1 740

2 840

1 100

585

75

100

2 210

3 005

585

795

75

Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

118 TECHNISCHE GEGEVENS

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN

(IN KG) MPV 7 ZITPLAATSEN

Motor

Versnellingsbak

1,6 liter Turbo HDI 75

Handgeschakeld

1,6 liter Turbo HDI 92

Handgeschakeld

1,9 liter

Handgeschakeld

GG 9HWC GK 9HWC GG 9HXC GK 9HXC GG WJYB GK WJYB

L2

Type variant uitvoering

Lengte

Uitvoering (kg)

Ledig gewicht rijklaar

• Maximum technisch toegestane massa totaal

750

1 270

1 905

1 000

1 236

2 182

750

1 274

1 910

1 000

1 241

2 165

750

1 268

1 905

1 000

1 267

2 230

• Maximum toegestaan treingewicht 3 005 3 010 3 010 3 005 3 005 3 005

• Aanhanger ongeremd

• Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

• Aanbevolen kogeldruk

• Maximaal toegestane daklast op imperiaal

585

1 100

75

100

585

840

585

1 100

75

100

585

828

585

1 100

75

100

585

775

Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

TECHNISCHE GEGEVENS 119

IDENTIFICATIEGEGEVENS

A.

Constructeurssticker (onder de motorkap, op het rechter voorscherm).

B.

Serienummer op de carrosserie (onder de motorkap, rechts op de dwarsbalk).

C.

Bandenspanning en kleurcode.

De sticker C op de voorstijl bij de scharnieren van het bestuurdersportier geeft de volgende informatie:

- de maat van de velgen en banden,

- de bandenspanning (deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden) ,

- de kleurcode van de lak.

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement