CITROEN BERLINGO 01/01/2011 - 30/11/2011 de handleiding 136 Pages
CITROEN BERLINGO 01/01/2011 - 30/11/2011 de handleiding
advertisement
UW INSTRUCTIEBOEKJE
OP INTERNET!
Citroën biedt u de mogelijkheid om gratis en eenvoudig uw boorddocumentatie online te raadplegen. Daarbij hebt u ook toegang tot het archief en tot de meest recente informatie.
Surf naar http://service.citroen.com :
1 |
Selecteer uw taal.
2 |
Klik op de link in het veld "Toegang voor particulieren" om de
Boorddocumentatie te raadplegen. Er wordt een nieuw venster geopend waarin u toegang hebt tot alle instructieboekjes.
3 |
Selecteer het model en de carrosserie-uitvoering van uw auto en vervolgens de uitgiftedatum van het boekje.
4 |
Klik ten slotte op de gewenste rubriek.
Raadpleeg het "Instructieboekje" om optimaal gebruik te kunnen maken van het comfort, de rijeigenschappen en de con fi guratiemogelijkheden van uw auto.
Het instructieboekje bestaat uit twee gedeelten:
het 1 e deel geeft een beknopte handleiding voor de ingebruikname van de auto.
het 2 e deel (vanaf de inhoudsopgave), waarin alle functies worden beschreven. De functies worden aangegeven met een pictogram en u wordt in detail door de informatie geleid.
Elk geleverd model kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau en de speci fi eke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de vermelde uitrustingen zijn voorzien.
CITROËN dankt u voor het vertrouwen en wenst u veel rijplezier.
Belangrijke informatie:
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles CITROËN voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van het betreffende artikelnummer.
Welkom
Signalement
Aan de hand van deze tekens kunt u de speci fi eke kenmerken van uw auto onderscheiden:
Gesloten bestelwagen
MPV (5 zitplaatsen)
MPV (7 zitplaatsen)
Symbolen
Waarschuwing:
dit symbool geeft waarschuwingen weer die u absoluut dient te respecteren omwille van uw veiligheid en die van anderen en om schade aan uw auto te voorkomen.
Verwijzing:
dit symbool verwijst naar de bladzijde waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden.
1
2 INHOUDSOPGAVE
4 - 16 IN EEN OOGOPSLAG
17 - 25 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
Instrumentenpaneel 18
Verklikkerlampjes 19
Temperatuurmeter 21
Display op het instrumentenpaneel 22
Nulstelling dagteller 24
Dimmer dashboardverlichting 24
Klokje 24
Display A 25
26 - 31 COMFORT
32 - 45 STOELEN
Voorstoelen 32
Multifunctionele passagiersstoel 34
Achterbank (5 zitplaatsen) 35
Achterbanken (7 zitplaatsen) 36
Kinderzitjes 38
Bevestigen van kinderzitjes met de veiligheidsgordel
Iso fi x-bevestigingen
Iso fi x kinderzitje
40
41
42
Veiligheidsgordels 44
46 - 53 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
Sleutels 46
Alarmsysteem 48
Voorportieren en schuifdeuren 49
Achterdeuren 51
Motorkap openen 53
Brandstof tanken 53
54 - 57 ZICHT
Ventilatie 26
Verwarming 28
Airconditioning 30
Verlichting 54
Ruitenwisserschakelaar 55
Elektrisch bedienbare ruiten 56
Zijruiten achter 56
Buitenspiegels 57
Binnenspiegel 57
INHOUDSOPGAVE 3
58 - 63 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
Indeling voorcompartiment 58
Plafonniers 59
Koplampen verstellen 60
Stuurwielverstelling 60
Sjorogen 61
Indeling achtercompartiment 62
98 - 112 TECHNISCHE GEGEVENS
Afmetingen 98
Motoren 102
Gewichten en aanhangergewichten gesloten bestelwagen
Gewichten en
106 aanhangergewichten MPV 108
Identi fi catiegegevens 112
64 - 71 RIJDEN
113 - 124 AUDIO
Handrem 64
ABS en REF 64
Snelheidsbegrenzer 65
Snelheidsregelaar 67
Airbags 69
Autoradio 113
72 - 97 PRAKTISCHE INFORMATIE
Onder de motorkap 72
Niveaus 77
Controles 78
Wiel verwisselen
Lampen vervangen
Zekeringen vervangen
79
82
88
Accu 92
Eco-mode 92
Autoradio, luidsprekers monteren 93
Sneeuwscherm 94
Slepen 95
Trekken van een aanhanger 96
Accessoires 97
125 - 129 VISUEEL TREFWOORDENREGISTER
4 IN EEN OOGOPSLAG
IN EEN OOGOPSLAG 5
COCKPIT
1.
Schakelaar snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar.
2.
Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers.
3.
Airbag bestuurder.
Claxon.
4.
Instrumentenpaneel.
5.
Stuurkolomschakelaar autoradio.
6.
Schakelaar ruitenwissers/sproeiers.
7.
Middelste verstelbare rooster verwarming/ventilatie.
8.
Schakelaar alarmknipperlichten.
9.
Multifunctioneel display of klokje.
10.
Schakelaar centrale vergrendeling.
11.
Schakelaars:
- Elektrisch bedienbare ruiten.
- Achterruitverwarming.
- Airconditioning.
12.
Voorruitontwaseming.
13.
Luidspreker (tweeter).
14.
Zijruitontwaseming.
15.
Verstelbaar zijventilatierooster verwarming/ventilatie.
16.
Uitschakeling passagiersairbag.
17.
Bovenste dashboardkastje of airbag passagierszijde.
18.
Onderste dashboardkastje.
19.
Autoradio.
20.
Bediening verwarming/ airconditioning.
21.
Opbergvak.
22.
Uitneembare asbak.
23.
Versnellingshendel.
24.
Aansteker.
25.
Handrem.
26.
Schakelaar stoelverwarming.
27.
Stuur-/contactslot.
28.
Stuurwielverstelling
29.
Hendel motorkapontgrendeling.
30.
Zekeringkast.
31.
Hoogteverstelling koplampen.
32.
Schakelaar elektrisch bedienbare buitenspiegel passagierszijde.
6 IN EEN OOGOPSLAG
DE SLEUTELS
Met de sleutels kunnen de sloten van zowel de portieren, de brandstofvuldop, de uitschakeling van de airbag aan passagierszijde als het contactslot worden bediend.
Centrale vergrendeling
Met behulp van de sleutel in het slot van de voorportieren kunnen de portieren en de achterklep worden vergrendeld en ontgrendeld.
Als één van de portieren of de achterklep is geopend, werkt de centrale vergrendeling niet.
Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies worden uitgevoerd.
De afstandsbediening
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te vergrendelen.
Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.
Ontgrendelen
Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen.
Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers.
Lokaliseren van de auto
Als de auto is vergrendeld, kan deze op een parkeerplaats worden gelokaliseerd:
) Druk op de knop A , en gedurende enkele seconden gaan de plafonniers branden en de richtingaanwijzers knipperen.
STARTEN
STOP (S):
Het contact is afgezet.
Beweeg, om het stuurslot te ontgrendelen, het stuur enigszins en draai tegelijkertijd aan de sleutel, zonder te forceren.
Stand accessoires (A):
Het contact is afgezet, maar de accessoires functioneren wel.
Stand aan (M):
Het contact staat aan.
Stand starten (D):
De startmotor wordt in werking gezet.
Laat de sleutel los zodra de motor is gestart. Zet de startmotor nooit in werking als de motor draait.
46
SCHAKELAARS OP
STUURKOLOM
VERLICHTING
Verlichting vóór en achter (ring A)
Lichten uit
Parkeerlichten
Dimlicht / Grootlicht
IN EEN OOGOPSLAG 7
Auto's met mistachterlicht
(ring B)
Draai de ring 1 stand naar voren.
Auto's met mistlampen vóór en mistachterlicht
(ring B)
Mistlampen vóór (ring 1 stand naar voren ).
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(ring 2 standen naar voren ).
Uitschakelen: draai de ring naar achteren.
RUITENWISSERS
Vóór
2 Hoge snelheid (zware neerslag).
1 Normale snelheid (normale neerslag).
I Intervalstand.
0 Uit.
È Eén keer wissen.
Ruitensproeier: Trek de hendel naar u toe.
Achter
54 55
8 IN EEN OOGOPSLAG
STOELEN VOOR
1.
Hoogteverstelling van de hoofdsteun.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd.
2.
Armsteun.
3.
Verstelling van de hoek van de rugleuning.
4.
Verstelling in de lengterichting.
5.
Opberglade
(passagiersstoel).
32
ACHTERBANKEN
(7 PLAATSEN)
De uitvoering met 7 zitplaatsen is voorzien van een 2-zitsbank op de tweede zitrij en een 3-zitsbank op de derde zitrij.
AIRBAGS
Airbags voor
Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Voorzorgsmaatregelen met betrekking tot de airbag aan passagierszijde
) Schakel de airbag uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.
) Schakel de airbag in als er een passagier op de voorstoel zit.
IN EEN OOGOPSLAG 9
Controle van uitschakeling
Als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld
( schakelaar in de stand
"OFF" ), zal bij het aanzetten van het contact
(2e stand van de sleutel) het verklikkerlampje gaan branden.
Het verklikkerlampje blijft branden zolang de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.
Zij-airbags *
De zij-airbags zijn geïntegreerd in de rugleuning van de voorstoelen aan de zijde van de portieren.
Ze worden aan de zijde waar de aanrijding plaatsvindt opgeblazen.
36
Uitschakelen airbag aan passagierszijde
) Steek, gezet , de sleutel in de schake-
1 en draai deze in de stand
"OFF" .
) Zet, zodra u het kinderzitje verwijdert, de schakelaar in de stand
"ON" om de airbag weer in te schakelen.
70 * Volgens uitvoering.
71
10 IN EEN OOGOPSLAG
ELEKTRISCH BEDIENBARE
RUITEN
1.
Schakelaar ruitbediening aan bestuurderszijde.
2.
Schakelaar ruitbediening aan passagierszijde.
Handbediening:
) Druk op de schakelaar. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.
Automatische bediening
(bestuurderszijde):
) Houd de schakelaar enige tijd ingedrukt. De ruit opent of sluit volledig.
BUITENSPIEGELS
) Beweeg de knop 3 in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.
Elektrisch bedienbare buitenspiegel aan passagierszijde
) Beweeg de schakelaar vanaf de bestuurdersstoel in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.
STUURWIEL IN HOOGTE
VERSTELLEN
) Druk, bij stilstaande auto, de hendel A naar voren om het stuurwiel te ontgrendelen.
) Verstel het stuurwiel in hoogte.
) Vergrendel het stuurwiel door de hendel trekken.
volledig naar u toe te
56 57 60
11
SNELHEIDSBEGRENZER *
Op het instrumentenpaneel worden de geselecteerde stand en de ingestelde snelheid van de snelheidsbegrenzer weergegeven. De minimale snelheid die kan worden ingesteld, bedraagt 30 km/h.
De snelheidsbegrenzer zorgt ervoor dat de door de bestuurder ingestelde snelheid niet wordt overschreden, ongeacht de bediening van het rempedaal of het koppelingspedaal. Aan de andere kant heeft het intrappen van het gaspedaal tot aan het zware punt geen effect.
Door het gaspedaal stevig in te trappen tot voorbij het zware punt, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.
Het instellen dient te worden uitgevoerd met draaiende motor .
SNELHEIDSREGELAAR *
De snelheidsregelaar is voorzien van een display op het instrumentenpaneel waarop de ingestelde snelheid wordt weergegeven.
Met de snelheidsregelaar wordt de door de bestuurder ingestelde snelheid constant aangehouden.
Voor het instellen of activeren dient de wagensnelheid hoger te zijn dan
40 km/h, waarbij mimimaal de vierde versnelling ingeschakeld moet zijn.
65
De functies snelheidsbegrenzer en snelheidsregelaar kunnen, indien ze in de auto aanwezig zijn, niet gelijktijdig worden ingeschakeld.
67 * Volgens uitvoering.
12 IN EEN OOGOPSLAG
VERWARMING
Nr.
Symbool
1
Functie
Regeling luchtopbrengst.
2
3
Regeling luchtopbrengst en luchttoevoer.
Regeling temperatuur.
4
Regeling luchtverdeling.
AIRCONDITIONING
Nr.
Symbool
1
Functie
Bediening airconditioning.
2
3
Regeling luchtopbrengst en luchttoevoer.
Regeling temperatuur.
4
Regeling luchtverdeling.
28
30
IN EEN OOGOPSLAG 13
TIPS VOOR INSTELLINGEN IN HET INTERIEUR
Gewenste werking ...
Luchtverdeling
Verwarming of handbediende airconditioning
Luchtopbrengst
Luchtrecirculatie/
Toevoer van buitenlucht
Temperatuur
Handbediende airconditioning
WARM
KOUD
ONTWASEMEN
ONTDOOIEN
14 IN EEN OOGOPSLAG
INDELING VOORIN
1.
Opbergvakken in de portieren.
A.
Flessenhouder.
B.
Bekerhouder.
C.
Opbergvak.
2.
Opbergvak boven voorruit.
3.
Kaartleeslampje.
4.
Plafonnier.
5.
Zonneklep.
6.
Dashboardkastje.
7.
Aansteker.
8.
Uitneembare asbak.
9.
Opberglade (passagiersstoel).
59
INDELING ACHTER
Sjorogen
Zorg er voor uw veiligheid voor dat u lading altijd stevig vastzet.
61
IN EEN OOGOPSLAG 15
1.
Bagage-afdekking.
2.
Bagagenet voor hoge belading.
3.
Sjorogen.
4.
Opbergvak portier.
5.
Opbergbakken tussen de zitplaatsen voor en achter.
6.
Opbergtassen.
62
16 IN EEN OOGOPSLAG
BRANDSTOF TANKEN MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: trek aan de knop links onder het dashboard.
Het tanken dient met tor te gebeuren.
) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
) Trek de tankdop uit de vulopening.
De voorgeschreven brandstofsoort staat aangegeven op een sticker.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer uitspringen. Indien dit wel gebeurt zouden er storingen in de motor kunnen optreden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ongeveer 55 liter voor benzinemotoren en 60 liter voor dieselmotoren.
Verklikkerlampje brandstofreserve
Zodra het lampje gaat branden, kan ongeveer 50 km worden gereden.
Opmerking: Als de tankdop is verwijderd, kan de schuifdeur rechts niet geopend worden.
53
Buitenzijde: druk de veiligheidshaak omhoog, til de motorkap op en zet de motorkapsteun vast om de motorkap open te houden.
53
18 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
INSTRUMENTENPANEEL: BENZINE - DIESEL
1.
Verklikkerlampje veiligheidsgordels
2.
Verklikkerlampje airbags vóór en zij-airbags
9.
Kilometerteller, onderhoudsindicator en motorolieniveaumeter
10.
Richtingaanwijzer rechts
3.
Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagier
4.
Verklikkerlampje mistlampen vóór
5.
Verklikkerlampje antiblokkeersysteem (ABS)
6.
Verklikkerlampje mistachterlicht
7.
Verklikkerlampje voorgloeien dieselmotor
8.
Richtingaanwijzer links
11.
Verklikkerlampje emissieregeling
12.
Verklikkerlampje grootlicht
13.
Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar
14.
Verklikkerlampje dimlicht
15.
Verklikkerlampje laden van de accu
16.
Verklikkerlampje motoroliedruk en motorolietemperatuur
17.
Verklikkerlampje water in brandstof fi lter
18.
Verklikkerlampje te laag koelvloeistofniveau
19.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
20.
Schakelaar dagteller/ kilometerteller
21.
Verklikkerlampje STOP
22.
Snelheidsmeter
23.
Toerenteller
24.
Dimmer dashboardverlichting
25.
Brandstofmeter
26.
Verklikkerlampje brandstofreserve
27.
Display snelheidsbegrenzer/regelaar
CONTROLES TIJDENS HET
RIJDEN
Een verklikkerlampje dat constant blijft branden of bij draaiende motor knippert, is een teken dat het desbetreffende onderdeel of systeem niet goed werkt. Sommige verklikkerlampjes kunnen branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
Negeer een dergelijke waarschuwing niet, maar raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN -netwerk.
Stop onmiddellijk indien tijdens het rijden het verklikkerlampje
STOP gaat branden, maar zorg ervoor dat u uw auto op een zo veilig mogelijke plaats tot stilstand brengt.
Verklikkerlampje
STOP
Gekoppeld aan het verklikkerlampje:
- motoroliedruk en motorolietemperatuur,
- te laag koelvloeistofniveau,
- handrem,
- te laag remvloeistofniveau,
- storing elektronische remdrukregelaar.
Gekoppeld aan de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Stop als het lampje bij draaiende motor knippert onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 19
Verklikkerlampje motoroliedruk en -temperatuur
Gekoppeld aan het verklikkerlampje
STOP.
Stop onmiddellijk .
Wijst op hetzij:
- te lage oliedruk, waarbij op het display de melding "Te lage motoroliedruk" verschijnt.
- te weinig olie in het smeersysteem. Vul indien nodig olie bij.
- een te hoge temperatuur van de motorolie. Matig uw snelheid om de motorolietemperatuur te laten dalen.
Het verklikkerlampje brandt in combinatie met een geluidssignaal.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje te laag koelvloeistofniveau motor
Gekoppeld aan het verklikkerlampje
STOP.
Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden.
Het lampje brandt in combinatie met een geluidssignaal en de melding
"Vul vloeistof bij" op het display.
Stop onmiddellijk.
Wacht tot de motor is afgekoeld alvorens koelvloeistof bij te vullen.
Het koelcircuit staat onder druk.
Draai de dop eerst 2 slagen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.
Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje handrem, te laag remvloeistofniveau en storing elektronische remdrukregelaar (REF)
Gekoppeld aan het verklikkerlampje
STOP.
Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet branden.
Als het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, wijst dit op hetzij:
- "Handrem aangetrokken": als tijdens het rijden de handrem is aangetrokken.
- "Te laag remvloeistofniveau": in het geval van een te laag remvloeistofniveau in het reservoir
(als het lampje blijft branden zelfs als de handrem niet gebruikt wordt).
- "Storing remsysteem": in het geval van een storing in de elektronische remdrukregelaar als het tegelijk met het verklikkerlampje
ABS brandt. Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
20 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
Verklikkerlampje antiblokkeersysteem
(ABS)
Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden.
Als het lampje bij een snelheid van meer dan 12 km/h blijft branden of gaat branden, wijst dit op een storing in het antiblokkeersysteem.
De normale remwerking met rembekrachtiging blijft echter behouden.
Als het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding op het display, wijst dit op een storing in het antiblokkeersysteem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje laden van de accu
Gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden. Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing laden accu" op het display, wijst dit op hetzij:
- een storing in het laadcircuit.
- loszittende aansluitingen van de accu of de startmotor.
- een gebroken of te slappe dynamoriem.
- een defecte dynamo.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje emissieregeling
Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden.
Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, wijst dit op hetzij:
- "Storing emissieregeling": een storing in de emissieregeling.
- "Storing katalysator": duidt op een storing in het injectie- of ontstekingssysteem. De katalysator kan dan beschadigd raken (alleen benzinemotor).
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Verklikkerlampje voorgloeien
(diesel)
Wacht met het starten van de motor tot dit lampje uit is.
Als de temperatuur al hoog genoeg is, gaat het lampje gedurende minder dan 1 seconde branden en kunt u de motor direct starten.
Verklikkerlampje brandstofreserve
Dit lampje gaat elke keer dat het contact wordt aangezet gedurende enkele seconden branden.
Bij aangezet contact gaat het lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding
"Brandstofniveau gering" op het display.
Als het lampje knippert en de wijzer van de brandstofmeter in de ruststand (onder de 0) blijft staan, geeft dit een storing aan in de brandstofniveaumeter.
Op het moment dat dit lampje gaat branden bedraagt de actieradius nog ca. 50 km .
Inhoud van de tank :
- ongeveer 55 liter voor benzinemotoren,
- ongeveer 60 liter voor dieselmotoren.
Verklikkerlampje water in brandstoffilter
(diesel) *
Er bestaat kans op schade aan het inspuitsysteem.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
Verklikkerlampje veiligheidsgordels *
Dit lampje gaat branden als de bestuurder zijn veiligheidsgordel bij aangezet contact niet heeft vastgemaakt.
Bij een snelheid hoger dan 20 km/h gaat het lampje gedurende twee minuten knipperen. Na deze twee minuten blijft het lampje branden zolang de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Verklikkerlampje uitschakeling airbag passagier *
Het lampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de mel-
"Airbag aan passagierszijde uitgeschakeld" op het display.
Als de airbag aan passagierszijde uitgeschakeld is, gaat het verklikkerlampje branden als het contact wordt aangezet, waarna het blijft branden.
Raadpleeg in alle gevallen dat het lampje knippert het CITROËN-netwerk.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 21
Verklikkerlampje airbags vóór en zij-airbags
Gaat bij het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden branden.
Als het lampje bij draaiende motor gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding
"Storing airbag(s)" op het multifunctionele display, wijst dit op een storing in het airbagsysteem.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
- Wijzer in zone (A): temperatuur is in orde.
- Wijzer in zone temperatuur is te hoog. Het verklikkerlampje
STOP knippert in combinatie met een geluidssignaal en de melding
"Te hoge motortemperatuur" op het display.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
* Volgens land van bestemming.
22 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
DISPLAY OP HET
INSTRUMENTENPANEEL
Dit heeft, na het aanzetten van het contact, 3 verschillende functies:
- onderhoudsindicator,
- motorolieniveaumeter,
- kilometerteller (totale kilometerstand en dagteller).
Opmerking : de totale kilometerstand en de dagteller worden gedurende dertig seconden na het uitzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto weergegeven.
Onderhoudsindicator
Deze geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudscontrole volgens het onderhoudsschema.
Werking
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het lampje (een sleutel die onderhoudswerkzaamheden symboliseert) gedurende 5 seconden branden. De teller geeft (afgerond) het resterende aantal kilometers tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.
Voorbeeld: er is nog 4.800 km af te leggen tot de eerstvolgende onderhoudscontrole. Bij het aanzetten van het contact en gedurende
5 seconden daarna geeft de teller aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de normale kilometerstand of de stand van de dagteller aan.
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is overschreden.
Elke keer als het contact wordt aangezet, gaat het lampje gedurende 5 seconden knipperen en geeft de teller het aantal kilometers aan dat er te veel gereden is.
Voorbeeld: er had 300 km eerder een onderhoudscontrole uitgevoerd moeten worden.
Bij het aanzetten van het contact en gedurende 5 seconden daarna geeft de teller aan:
De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is minder dan
1.000 km.
Voorbeeld: er is nog 900 km af te leggen tot de eerstvolgende onderhoudscontrole.
Bij het aanzetten van het contact en gedurende 5 seconden daarna geeft de teller aan:
5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de normale kilometerstand aan, maar het lampje blijft branden.
Dit om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden. De kilometertotaalstand of de stand van de dagteller wordt aangegeven.
5 seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller weer de normale kilometerstand aan, maar het lampje blijft branden. De kilometertotaalstand of de stand van de dagteller wordt aangegeven.
Opmerking : de sleutel gaat ook branden als het onderhoudsinterval van 2 jaar is overschreden.
Op 0 zetten van de onderhoudsindicator
Het CITROËN-netwerk zet de onderhoudsindicator na elke onderhoudscontrole weer op 0.
De onderhoudsindicator kan op de volgende wijze op 0 worden gezet:
- zet het contact af,
- druk op de knop 1 en houd deze ingedrukt,
- zet het contact aan.
De kilometerteller begint 10 seconden af te tellen,
1 gedurende
10 seconden ingedrukt.
De teller geeft [= 0] aan en het lampje met de sleutel gaat uit.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 23
Motorolieniveaumeter
Bij het aanzetten van het contact wordt de onderhoudsindicator enkele seconden weergegeven en vervolgens gedurende 10 seconden het motorolieniveau.
Te veel olie
Storing motorolieniveaumeter
Als de zes blokjes knipperen en
"max" wordt weergegeven, is het motorolieniveau te hoog, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te hoog is, raadpleeg dan zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.
Te weinig olie
Als de zes segmenten knipperen en
"min" wordt weergegeven, is het motorolieniveau te laag, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld.
Het knipperen van de zes segmenten duidt op een storing in de motorolieniveaumeter.
Er bestaat kans op ernstige motorschade.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
Controle van het olieniveau met de peilstok of de motorolieniveaumeter is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 15 minuten niet heeft gedraaid.
24 CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS
Kilometerteller DIMMER DASHBOARDVERLICHTING KLOKJE
Druk op de knop om over te schakelen van kilometerteller naar dagteller en terug.
Druk, als de dagteller is ingeschakeld, op de knop zetten.
1 tot de nullen verschijnen om de dagteller op nul te
Druk, tijdens het branden van de verlichting, op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te veranderen. Als de verlichting de zwakste (of felste) stand heeft bereikt, laat dan de knop los en druk deze vervolgens opnieuw in om de verlichting weer feller (of zwakker) te maken.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.
Knop 1 : instellen van de uren.
Knop 2 : instellen van de minuten.
Houd de knop ingedrukt om de tijd in een hoger tempo in te stellen.
DISPLAY A
Dit display kan de volgende informatie weergeven:
- de informatie van de radio,
- de controle op geopende portieren (bijv.: "portier links voor geopend", ...),
- de waarschuwingsmeldingen (bijv.:
"batterij afstandsbediening leeg") en de status van de functies van de auto (bijv.: "eco-mode actief"), kort weergegeven.
CONTROLE TIJDENS HET RIJDEN, DISPLAYS 25
Instellen van de parameters display A
Houd de knop gedurende twee seconden ingedrukt om de gegevens in te stellen. Zodra een gegeven knippert, kan het worden gewijzigd.
Vervolgens kunnen door het indrukken van de knop in onderstaande volgorde de verschillende gegevens geselecteerd worden:
- taal,
- uren (12 of 24 uur),
- minuten,
- jaar,
- maand,
- dag.
Door de knop B in te drukken kan de waarde van het geselecteerde gegeven aangepast worden. Houd de knop ingedrukt om de instelling in een hoger tempo te wijzigen (terug naar het begin na de laatste waarde).
Als de knop gedurende 7 seconden niet wordt ingedrukt, geeft het display het oorspronkelijke scherm weer en zijn de gewijzigde gegevens opgeslagen.
26 COMFORT
COMFORT 27
VENTILATIE
1.
Uitstroomopeningen voorruitontwaseming.
2.
Uitstroomopeningen zijruitontwaseming.
3.
Zijventilatieroosters.
4.
Middelste ventilatieroosters.
5.
Uitstroomopeningen voor beenruimte voor.
Gebruiksadviezen
Stel de luchtverdeling naar wens en afhankelijk van de weersomstandigheden in.
Wijzig de temperatuurinstelling geleidelijk om het gewenste comfort te bereiken.
Schuif de knop van de luchttoevoerregeling in de stand "Toevoer van buitenlucht".
Let er voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur op dat het luchtinlaatrooster en de uitstroomopeningen in de auto niet afgedekt worden. Zorg ervoor dat het interieurfi lter in een goede staat verkeert.
Om bij koude motor een te grote toevoer van koude lucht te voorkomen, bereikt de ventilatie geleidelijk het optimale niveau.
Om de airconditioning (toets A/C ) effectief te kunnen gebruiken, moeten de ruiten zijn gesloten.
Als de temperatuur in de auto nadat deze een tijd in de zon heeft gestaan erg hoog is opgelopen, is het raadzaam het interieur enige tijd te laten doorluchten.
Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Zet de airconditioning 1 tot 2 keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.
Bij stilstand is het normaal dat er onder de auto een plasje water verschijnt, aangezien de airconditioning het condenswater druppelsgewijs afvoert via een daarvoor bestemde afvoeropening.
Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door het CITROËN-netwerk controleren.
Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels
Druk bij draaiende motor op de schakelaar om de achterruitverwarming en de verwarming van de buitenspiegels in te schakelen.
Na ongeveer 12 minuten worden deze automatisch weer uitgeschakeld.
Druk opnieuw op de schakelaar om de systemen weer 12 minuten te laten werken.
De verwarming kan ook eerder handmatig worden uitgeschakeld door op de schakelaar te drukken.
28 COMFORT
VERWARMING
1. Regeling luchtopbrengst
Draai de knop in van de
4 standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
2. Regeling luchtopbrengst en regeling luchttoevoer
Draai de knop in van de
4 standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
Toevoer van buitenlucht.
Dit is de normale stand.
Geen toevoer van buitenlucht.
Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Zet de knop, zodra de omstandigheden dit toelaten, weer in de stand toevoer buitenlucht om het beslaan van de ruiten te voorkomen.
3. Temperatuurregeling
Naar behoefte in te stellen.
Van blauw (buitentemperatuur) tot rood (warm).
Luchtstroom naar voorruit, portierruiten en beenruimte.
4. Luchtverdeling
Luchtstroom naar voorruit en zijruiten (ontwasemen-ontdooien).
Ga voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk:
- Schuif de knop van de luchttoevoerregeling in de stand "Toevoer van buitenlucht",
- Stel de temperatuur en de luchtopbrengst in op maximaal,
- Sluit de middelste ventilatieroosters.
Luchtstroom naar de beenruimte.
Deze instelling wordt aanbevolen bij een koud klimaat.
Luchtstroom naar interieur
(linker, rechter en middelste ventilatieroosters).
Deze instelling wordt aanbevolen onder warme weersomstandigheden.
COMFORT 29
30 COMFORT
AIRCONDITIONING
1. Airconditioning
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen gebruikt worden. Het systeem stelt u in staat de temperatuur in het interieur `s zomers te verlagen en zorgt in de winter bij temperaturen boven 0°C voor een snelle ontwaseming van beslagen ruiten.
Druk de schakelaar in om de airconditioning in te schakelen. Het verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de knop voor de regeling van de luchtopbrengst in de laagste stand staat.
Opmerking: Laat voor een optimale werking van de airconditioning de ventilatieroosters openstaan.
2. Regeling luchtopbrengst en toevoer van buitenlucht
Draai de knop in van de
4 standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
Toevoer van buitenlucht.
Dit is de normale stand.
Luchtrecirculatie.
Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Als deze stand gebruikt wordt terwijl de airco is ingeschakeld, wordt de capaciteit van de airco en de verwarming vergroot.
Als deze stand wordt gebruikt zonder de airconditioning, bestaat het risico dat de ruiten beslaan.
Zet de knop, zodra de omstandigheden dit toelaten, weer in de stand toevoer buitenlucht.
3. Temperatuurregeling
Naar behoefte in te stellen.
Van blauw (koud als de airco is ingeschakeld) tot rood (warm).
4. Luchtverdeling
Luchtstroom naar voorruit en zijruiten (ontwasemen - ontdooien).
Ga voor het snel ontwasemen van de voorruit en de zijruiten als volgt te werk:
- Stel de temperatuur en de luchtopbrengst in op maximaal.
- Sluit de middelste ventilatieroosters.
- Schuif de knop van de luchttoevoerregeling in de stand "Toevoer van buitenlucht".
- Schakel de airconditioning in.
Luchtstroom naar voorruit, portierruiten en beenruimte.
Luchtstroom naar de beenruimte.
Deze instelling wordt aanbevolen bij een koud klimaat.
Luchtstroom naar interieur
(linker, rechter en middelste ventilatieroosters).
Deze instelling wordt aanbevolen onder warme weersomstandigheden.
COMFORT 31
Standkachel
Auto's uitgerust met een HDI dieselmotor kunnen zijn voorzien van een automatische standkachel voor uw comfort.
Bij stationair toerental en stilstaande auto kunnen een fl uittoon, rook en een lichte walm worden waargenomen. Dit is een normaal verschijnsel.
32 STOELEN
STOELEN 33
VOORSTOELEN
1. Hoogteverstelling hoofdsteun
Schuif de hoofdsteun naar wens hoger of lager.
De stand van de hoofdsteun is juist als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Zet, om de hoofdsteun te verwijderen, deze in de hoogste stand, druk de pallen in en trek de hoofdsteun gelijktijdig omhoog.
Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
2. Armsteunen
Deze zijn neerklapbaar.
3. Rugleuningverstelling
A.
Draai aan de knop.
B.
Trek aan de hendel
(uitvoering met één schuifdeur).
6. Schakelaar stoelverwarming
Druk de schakelaar in. De temperatuur wordt automatisch geregeld.
Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming weer uit te schakelen.
Opmerking: De geselecteerde stand van de stoelverwarming blijft, nadat het contact is afgezet, nog twee minuten in het geheugen.
4. Verstelling in lengterichting
Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.
5. Opberglade (uitvoering met airbag passagier)
U heeft de beschikking over een opberglade onder de passagiersstoel.
Til de lade iets op en trek hem naar voren om hem te openen.
Plaats geen zware voorwerpen in de opbergladen.
7. Toegang tot de zitplaatsen achter
(uitvoering met één schuifdeur)
Trek de handgreep omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit.
Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug (bestuurderszijde).
Zorg ervoor dat het terugkeren in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.
34 STOELEN
MULTIFUNCTIONELE PASSAGIERSSTOEL
Neerklappen van de rugleuning:
Trek de hendel omhoog en kantel de rugleuning.
U beschikt zo over een schrijfplateau, bekerhouders en een riem waarmee documenten kunnen worden bevestigd.
Volledig neerklappen van de stoel:
Trek de hendel omhoog en kantel de stoel volledig.
Het is niet noodzakelijk de hoofdsteun te verwijderen.
U heeft nu toegang tot een opbergkoffer waarin u voorwerpen die niet in het zicht mogen liggen kunt opbergen.
Wanneer uw auto niet van een tussenschot is voorzien, kunt u bovendien lange voorwerpen vervoeren
(tot 2,10 m).
Deze kunnen op de voorste rand van de vloer worden geplaatst en worden vastgezet met de achterste stang in de laadruimte of met de sjorogen.
STOELEN 35
ACHTERBANK
(5 ZITPLAATSEN)
Neerklappen van de achterbank:
- Schuif de hoofdsteunen omlaag.
- Druk op de knop 1 om de rugleuning 2 los te maken.
- Klap de rugleuning neer op de zitting.
- Zet de achterbank in de "portefeuillestand".
Terugplaatsen:
- Kantel de achterbankzitting terug in de oorspronkelijke stand.
- Klap de rugleuning omhoog.
- Controleer of de zitting goed is verankerd.
Let op dat de gordels niet worden vastgeklemd.
HOOFDSTEUN
De achterbank is voorzien van kommavormige hoofdsteunen.
Omhoog: druk gelijktijdig op de twee borglippen, til de hoofdsteun op en trek deze omhoog.
Omlaag: druk gelijktijdig op de twee borglippen en duw de hoofdsteun omlaag.
Verwijderen: zet de hoofdsteun in de hoogste stand, til deze op en verwijder vervolgens de hoofdsteun.
Berg de hoofdsteun in de auto op en zet deze vast.
Terugzetten: steek de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning.
36 STOELEN
ACHTERBANKEN
(7 ZITPLAATSEN)
De banken op de tweede en derde zitrij zijn afzonderlijk verstelbaar.
Achterbank tweede zitrij
Rugleuning in de tafelstand zetten
- Duw de hoofdsteunen volledig omlaag.
- Bedien de hendel om de rugleuning op de zitting van de bank te klappen.
Rechtop zetten van de rugleuning
- Zet de rugleuning in de oorspronkelijke stand en controleer of deze correct is verankerd op de stijl van de auto.
Bank in de portefeuillestand zetten
- Zet de bank in de tafelstand.
- Trek aan de handgreep aan de achterzijde van de bank om de steunen uit de verankerpunten op de vloer te verwijderen.
- Kantel de bank naar voren.
Terugzetten van de bank
Let voordat u de bank terugklapt op het volgende:
- de voeten van een passagier op de derde zitrij mogen zich niet op de verankeringspunten op de vloer bevinden,
- de passagier op de buitenste zitplaats moet de autogordel kunnen gebruiken,
- Kantel de bank in zijn geheel naar achteren.
STOELEN 37
Toegang tot de derde zitrij
De achterbank op de derde zitrij is bereikbaar vanaf de rechterschuifdeur via een doorgang naast de bank op de tweede zitrij.
Achterbank derde zitrij
Rugleuning in de tafelstand zetten
- Duw de hoofdsteunen volledig omlaag.
- Bedien gelijktijdig de twee hendels om de rugleuning op de zitting te klappen.
Rechtop zetten van de rugleuning
- Zet de rugleuning in de oorspronkelijke stand en controleer of deze correct is verankerd op de stijl van de auto.
Bank in de portefeuillestand zetten
- Zet de bank in de tafelstand.
- Trek aan de handgreep aan de achterzijde van de bank om de steunen te verwijderen uit de verankeringspunten op de vloer.
- Klap de bank naar voren.
Terugplaatsen van de bank
- Controleer alvorens de bank naar achteren te klappen of de passagiers van de buitenste zitplaatsen de autogordels kunnen gebruiken.
- Klap de bank naar achteren.
Gebruiksvoorschrift
Plaats geen harde of zware voorwerpen op de in de tafelstand neergeklapte rugleuningen, bij een aanrijding of noodstop kunnen deze veranderen in gevaarlijke projectielen.
Na de verschillende handelingen:
- verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen, bevestig deze aan een steun in de auto,
- sluit de doorgang naar de derde zitrij niet af,
- controleer of de veiligheidsgordels bereikbaar blijven en gemakkelijk door de passagier kunnen worden vastgemaakt,
- ga niet rijden voordat alle passagiers hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en afgesteld,
- de passagier op de derde zitrij moet erop letten de openingen voor de verankering van de bank op de tweede zitrij niet te af te dekken.
38 STOELEN
ALGEMENE INFORMATIE
MET BETREKKING TOT
KINDERZITJES
Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van u zelf.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:
- kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m dienen in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen * uitgeruste plaatsen te worden vervoerd,
- kinderen tot 9 kg moeten voorin "met de rug in de rijrichting" worden vervoerd.
KINDERZITJE OP PASSAGIERSSTOEL VOOR
"Met de rug in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting stoel voor wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde * zijn uitgeschakeld. Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .
"Met het gezicht in de rijrichting"
Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting sagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel van de auto in de middelste stand met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.
* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend.
Raadpleeg hiervoor de wetgeving in uw land.
Middelste stand
Airbag aan passagierszijde OFF
STOELEN 39
DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES
CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg
L3
"RECARO Start"
L4
"KLIPPAN
Optima"
Vanaf 6 jaar
(ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.
L5
"RÖMER KIDFIX"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.
40 STOELEN
BEVESTIGEN VAN KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een goedgekeurd universeel kinderzitje (a) in uw auto, afhankelijk van het gewicht van het kind en de plaats in de auto:
Gewicht en leeftijdsindicatie van het kind
Plaats
< 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ± 1 jaar
9 tot 18 kg
(groep 1)
Van 1 tot ± 3 jaar
15 tot 25 kg
(groep 2)
Van 3 tot ± 6 jaar
22 tot 36 kg
(groep 3)
Van 6 tot ± 10 jaar
Passagier vóór (c) U U U U
Zitrij 2
Buitenste zitplaatsen
Middelste zitplaats
U
U
U
U
U
U
U
U
U U
Zitrij 2
U U
Buitenste zitplaatsen
Zitrij 3
Middelste zitplaatsen
U
U
U
U
U
U
U
U
(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met behulp van de veiligheidsgordel kan worden geplaatst.
(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
(c) Raadpleeg de wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.
U Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje dat met de veiligheidsgordel wordt vastgemaakt, met de "rug in de rijrichting" en/of met het "gezicht in de rijrichting".
STOELEN 41
ISOFIX-
BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de men .
De onderstaande zitplaatsen zijn uitgerust * met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen:
Het betreft 2 ringen die zijn geplaatst tussen de rug en de zitting van de stoel.
De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een betrouwbare, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.
De beschikken over 2 sloten die eenvoudig aan deze ringen kunnen worden verankerd.
* MPV 7 zitplaatsen: niet voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
42 STOELEN
ISOFIX KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR CITROËN EN GEHOMOLOGEERD VOOR UW
AUTO
KIDDY iso fi
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 1: van 9 tot 18 kg
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst, uitsluitend op de buitenste zitplaats achter.
De rugleuning van het zitje moet tegen de rugleuning van de desbetreffende voorstoel steunen.
Wordt met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
De passagiersstoel vóór moet in de middelste stand worden gezet.
Dit kinderzitje kan eveneens worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX bevestigingspunten.
In dat geval is het verplicht het zitje te bevestigen met de driepunts veiligheidsgordel van de auto.
Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.
ADVIEZEN VOOR
KINDERZITJES
De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt .
Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst. Het kind kan anders bij het in werking treden van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.
Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.
CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.
STOELEN 43
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.
Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de portieren per ongeluk geopend worden.
Zorg er voor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.
44 STOELEN
De veiligheidsgordel omdoen
Trek de riem om u heen en steek de gesp in de gordelsluiting.
Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.
Veiligheidsgordels achter (5 zitplaatsen)
De zitplaatsen achter zijn voorzien van drie driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat (achterbank met in twee delen neerklapbare leuning
(1/3 - 2/3)).
VEILIGHEIDSGORDELS
Hoogteverstelling van de veiligheidsgordel
Verlagen of verhogen: Schuif de knop omlaag of omhoog.
Losmaken van de veiligheidsgordel
Druk op de knop van de gordelsluiting.
Veiligheidsgordels vóór met pyrotechnische gordelspanners
Dankzij de toepassing van veiligheidsgordels met gordelspanners is de veiligheid van de voorste inzittenden bij frontale aanrijdingen nog verder verbeterd.
De gordelspanners dienen om, afhankelijk van de kracht van de aanrijding, de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden te trekken.
De veiligheidsgordels met gordelspanners werken alleen als het contact is aangezet.
Veiligheidsgordels achter (7 zitplaatsen)
Tweede zitrij
De zitplaatsen achter zijn voorzien van twee driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat.
Derde zitrij
De zitplaatsen achter zijn voorzien van drie driepunts veiligheidsgordels met oprolautomaat.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat alle passagiers tijdens het rijden op de juiste wijze hun veiligheidsgordel dragen.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.
Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen * , moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door kort aan de riem te trekken en deze weer los te laten.
STOELEN 45
Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,
- mag deze door niet meer dan
één volwassen persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,
- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, om te voorkomen dat de gordel gedraaid raakt,
- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËNnetwerk, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het
CITROËN-netwerk, met name op beschadigingen van de riem.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËNnetwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Voorschriften voor kinderen:
- Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje,
* wanneer een kinderzitje is geïnstalleerd,
- De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden,
- Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.
Het verklikkerlampje van de airbag gaat in ieder geval branden.
Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk.
* Volgens uitvoering.
46 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
SLEUTELS
Met behulp van de sleutel kunnen de portieren en de tankdop vergrendeld of ontgrendeld worden, kan de passagiersairbag worden uitgeschakeld en wordt het contactslot bediend.
Centrale vergrendeling
Met behulp van de sleutel in het slot van een van de voorportieren, kunnen de portieren en de achterklep gelijktijdig vergrendeld of ontgrendeld worden.
Als één van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.
Met de afstandsbediening kunnen dezelfde functies worden uitgevoerd.
Afstandsbediening
Vergrendelen
Druk op de knop A om de auto te vergrendelen.
Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.
Ontgrendelen
Druk op de knop B om de auto te ontgrendelen.
Dit wordt bevestigd door het snel knipperen van de richtingaanwijzers.
Opmerking : Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.
Lokaliseren van de auto
Om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats:
) Druk op de knop , de plafonniers gaan branden en de knipperlichten knipperen gedurende enkele seconden.
Batterij van afstandsbediening vervangen
Batterij CR 2016/3 V.
Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt dit aangegeven door een geluidssignaal in combinatie
"Batterij afstandsbediening leeg" op het display.
Wip om de batterij te vervangen het huis met een muntstuk bij het oog los om bij de batterij te komen.
Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden.
Synchroniseren van de afstandsbediening
) Zet het contact uit.
) Zet het contact weer aan.
) Druk direct gedurende enkele seconden op de knop A .
) Zet het contact uit en verwijder de sleutel uit het contactslot. De afstandsbediening werkt nu weer.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 47
ELEKTRONISCHE
STARTBLOKKERING
Deze diefstalbeveiliging blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.
In de sleutel is een chip aangebracht die over een speci fi eke code beschikt. Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering, waarna de motor gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem zal, als het contact wordt aangezet (2e stand van de sleutel), het verklikkerlampje van de centrale vergrendelingsschakelaar op het middelste gedeelte van het dashboard snel gaan knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.
De auto kan dan niet gestart worden.
Raadpleeg zo snel mogelijk het
CITROËN-netwerk.
Waarschuwingssignaal sleutel
Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact steekt, klinkt er een geluidssignaal.
Noteer de sleutelnummers zorgvuldig. De sleutelcode is als streepjescode aangegeven op het label bij de sleutel.
De radiogra fi sche afstandsbediening is een systeem met een groot bereik.
Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het herprogrammeren.
Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.
Neem uit veiligheidsoverwegingen
(kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik van uw auto.
De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden geprogrammeerd.
Let er bij het aanschaffen van een gebruikte auto op dat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.
Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.
Bij verlies van de sleutels
Als u uw sleutels verliest, kunt u zich met het kentekenbewijs van de auto en uw identiteitsbewijs wenden tot het CITROËN-netwerk.
Het CITROËN-netwerk kan dan de code van de sleutel en de afstandsbediening achterhalen en nieuwe sleutels bestellen.
Zorg dat er geen gewicht (bijvoorbeeld een zware sleutelhanger...) aan de sleutel hangt: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.
48 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
ALARMSYSTEEM *
Het alarmsysteem bestaat uit twee typen beveiliging:
- de omtrekbeveiliging treedt in werking motorkap of de bagageruimte
wordt geopend.
- de interieurbeveiliging treedt in werking als er terieur wordt waargenomen (breken van een ruit of verplaatsing) .
Inschakelen
Zet het contact af en verlaat de auto.
Schakel het alarmsysteem binnen
5 minuten in door de auto te vergrendelen met behulp van de afstandsbediening (het rode lampje van de knop
1 , van buitenaf zichtbaar, zal één keer per seconde knipperen).
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende dertig seconden.
Nadat het alarm is gestopt, wordt het opnieuw ingeschakeld.
Opmerking: Als u de auto wilt vergrendelen zonder het alarmsysteem in te schakelen, maak dan gebruik van de sleutel.
Let op
Wanneer bij het inschakelen van het alarm een portier, de bagageruimte of de motorkap niet helemaal gesloten zijn, treedt de sirene even in werking.
Sluit de auto goed af zodat het alarm kan worden ingeschakeld.
Als de interieurbeveiliging tien keer achter elkaar is afgegaan, zal deze automatisch worden uitgeschakeld. Voor een goede werking is het noodzakelijk het alarm opnieuw in te schakelen.
Uitschakelen
Ontgrendel de auto met behulp van de afstandsbediening (het rode lampje van de knop gaat uit).
Opmerking: als het rode lampje knippert is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan.
Het lampje zal stoppen met knipperen bij het aanzetten van het contact.
* Volgens land van bestemming.
Opmerking: als het alarm is ingeschakeld, maar de afstandsbediening niet meer werkt:
) ontgrendel de portieren met de sleutel en open het portier; het alarm gaat af;
) zet het contact binnen tien seconden aan; het alarm wordt uitgeschakeld.
Alleen de omtrekbeveiliging inschakelen
Schakel alleen de omtrekbeveiliging in als u tijdens uw afwezigheid een ruit een stukje open wilt laten of als er een huisdier in de auto achterblijft:
● Zet het contact af.
● Druk op de knop totdat het lampje 1 continu blijft branden.
● Verlaat de auto.
● Druk op de vergrendelknop van de afstandsbediening.
● De portieren worden vergrendeld.
● Het rode lampje van de knop knippert één keer per seconde.
Storing
Als, bij het aanzetten van het contact, het rode lampje op het midden van het dashboard blijft branden, duidt dit op een storing in de sirene.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.
Breng geen wijzigingen aan het alarmsysteem aan, dit zou storingen kunnen veroorzaken.
VOORPORTIEREN EN
SCHUIFDEUREN
Openen van buitenaf
Openen van binnenuit
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 49
Voorportieren
Schuifdeuren
Voorportieren
Met de portiergreep van het bestuurdersportier kunnen gelijktijdig ook de schuifdeur en de achterdeuren worden ontgrendeld.
Vergrendelen/ontgrendelen van binnenuit
Voorportieren
Druk de knop omlaag om het portier te vergrendelen.
Door een van de voorportieren te vergrendelen, kunnen gelijktijdig ook de schuifdeur en de achterdeuren worden vergrendeld.
Trek de knop omhoog en trek de hendel naar u toe om het portier te ontgrendelen en te openen.
Door het bestuurdersportier te openen, kan gelijktijdig ook de auto volledig worden ontgrendeld.
Schuifdeuren
Schuifdeuren
Door de schuifdeuren te openen/sluiten wordt alleen het slot van de desbetreffende schuifdeur bediend.
Duw, om de deur te sluiten, de knop B naar voren en schuif de deur dicht.
Trek, om de deur te openen, de knop
B naar achteren en schuif de deur open.
Van binnenuit kan de schuifdeur worden geopend en gesloten door middel van de handgreep.
Als de schuifdeur helemaal geopend is, houdt een weerstandspunt de schuifdeur in geopende stand.
Als de tankdop is verwijderd, kan de schuifdeur rechts niet worden geopend.
50 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
Vergrendelen van binnenuit
Beweeg de knop omlaag of omhoog om de auto van binnenuit te vergrendelen respectievelijk te ontgrendelen.
Vergrendelen van binnenuit
De centrale vergrendeling kan worden ingeschakeld door op de toets D te drukken, mits de portieren, schuif- en achterdeuren gesloten zijn.
Ontgrendelen van binnenuit
Druk op de toets .
Ontgrendelen van binnenuit is onder alle omstandigheden mogelijk.
Opmerkingen:
- portieren vergrendeld en contact uit: het controlelampje knippert,
- portieren vergrendeld en contact aan: het controlelampje blijft branden.
Automatische centrale vergrendeling
De centrale vergrendeling treedt automatisch in werking tijdens het rijden (bij snelheden boven 10 km/h).
U kunt deze functie naar wens in- of uitschakelen.
Inschakelen
Houd de toets D enige tijd ingedrukt.
Het inschakelen van de functie wordt aangegeven door een geluidssignaal en een melding op het display.
Uitschakelen
Houd de toets D enige tijd ingedrukt.
Het uitschakelen van de functie wordt aangegeven door een geluidssignaal.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 51
Kinderslot schuifdeur
Het kinderslot voorkomt dat de schuifdeur van binnenuit wordt geopend.
Draai de hendel een kwart omwenteling met behulp van de contactsleutel.
VERGRENDELEN/
ONTGRENDELEN
ACHTERKLEP
Trek aan de handgreep 1 om de achterklep te openen.
U kunt de achterklep ontgrendelen met de sleutel in het slot 2 .
ACHTERDEUREN
Openen van buitenaf
Trek om de achterdeuren te openen de hendel A van de rechterdeur naar u toe en open de linkerdeur door aan
B aan de binnenzijde te trekken.
U kunt de achterdeuren vergrendelen met de sleutel in het slot C .
52 TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN
Openen van binnenuit
Door de achterdeuren te openen worden alleen de desbetreffende deuren ontgrendeld.
Trek aan de hendel om de achterdeur te openen.
Duw de hendel omlaag om de andere achterdeur te openen.
Opmerking: sluit bij het sluiten van de achterdeuren van binnenuit eerst de rechterdeur en controleer of de
B in verticale positie staat.
Sluit vervolgens de linkerdeur.
Openen van de achterdeuren met
180°
Trek om de achterdeuren met 180° te openen de deurvanger deeltelijk openstaat.
E naar u toe op het moment dat de deur ge-
Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.
MOTORKAP OPENEN
Binnenzijde: trek aan de hendel aan de linkerzijde onder het dashboard.
Buitenzijde: druk de veiligheidshaak omhoog en til de motorkap op.
TOEGANG TOT DE AUTO, STARTEN 53
Sluiten
Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.
Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.
Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak en de motorkapsteun (kans op brandwonden).
U kunt met de resterende brandstof nog ongeveer 50 km rijden.
Het tanken dient met tor te geschieden.
) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.
) Trek de tankdop uit de vulopening.
Op een sticker staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven.
Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.
De inhoud van de brandstoftank bedraagt ca. 55 liter voor de benzinemotoren en 60 liter voor de dieselmotoren.
) Vergrendel na het tanken de vuldop.
MOTORKAPSTEUN
Plaats de stang in de uitsparing om de motorkap te ondersteunen.
Druk de stang in de houder alvorens de motorkap te sluiten.
BRANDSTOF TANKEN
Te laag brandstofniveau
Als het brandstofniveau te laag is, gaat dit verklikkerlampje branden.
Als de brandstofvuldop uit de vulopening is getrokken, kan de rechter schuifdeur niet worden geopend.
De sleutel kan niet uit de vuldop worden genomen als deze niet op de vulopening is gedraaid.
54 ZICHT
LICHTSCHAKELAAR
Verlichting vóór en achter
Draai ring om de verlichting in te schakelen.
Lichten uit
Parkeerlichten
Dim-/grootlicht
Overschakelen van dim- naar grootlicht
Trek de hendel naar u toe.
Opmerking: Als het contact is afgezet en het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.
Mistlampen vóór/ mistachterlicht
De mistlampen en het mistachterlicht worden ingeschakeld door de ring naar voren te draaien en uitgeschakeld door de ring naar achteren te draaien. Het branden van de mistlampen wordt aangegeven door een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Auto's zonder mistlampen vóór, met mistachterlicht (ring B)
Draai de ring naar voren.
Het mistachterlicht werkt alleen in combinatie met dimlicht en grootlicht.
Follow me home
Bij een geringe lichtsterkte van de omgeving of bij nacht, kunnen de parkeer- en dimlichten gedurende ongeveer een minuut blijven branden als u de auto verlaat:
- Zet het contact in de stand
STOP ,
- Zet de verlichtingsschakelaar in de stand 0 ,
- Geef een "lichtsignaal",
- Verlaat en vergrendel de auto.
Richtingaanwijzers
Links: Omlaag.
Rechts: Omhoog.
Auto's met mistlampen vóór en mistachterlicht
(ring B)
Mistlampen vóór (draai de ring
1 stand naar voren).
Mistlampen vóór en mistachterlicht
(draai de ring 2 standen naar voren).
Opmerking: Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven.
Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.
Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.
RUITENWISSERSCHAKELAAR
Ruitenwissers vóór
2 Hoge snelheid (hevige neerslag).
1 Normale snelheid (matige regenval).
I Interval.
0 Uit.
È Eén keer wissen (omlaag duwen).
Werking
In de stand 1 of wordt, als de auto stopt, de wissnelheid lager en zodra weer wordt weggereden, wordt de oorspronkelijke wissnelheid weer aangenomen.
In de I ntervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid.
Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moeten de ruitenwissers opnieuw worden ingeschakeld:
- zet de schakelaar in een andere willekeurige stand,
- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.
Ruiten- en koplampsproeiers
(volgens land van bestemming)
Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking, waarna gedurende enige tijd de ruitenwissers worden ingeschakeld.
Als het dim-/grootlicht is ingeschakeld , worden tegelijk ook de koplampsproeiers geactiveerd.
Ruitenwisser achter
Draai de ring voorbij de eerste stand voor de intervalschakeling. Het interval wordt aangepast aan de rijsnelheid.
Automatische ruitenwisser achter
) Zet de schakelaar van de ruitenwisser voor in een andere positie dan 0 .
) Schakel de ruitenwisser achter in.
) De ruitenwisser achter werkt in de intervalstand.
Opmerking : Raadpleeg bij gebruik van een fi etsendrager het CITROËNnetwerk om deze functie uit te schakelen.
ZICHT 55
Ruitensproeier achter
Draai de ring voorbij de eerste stand, zodat de ruitensproeier in werking treedt en vervolgens de ruitenwisser enige tijd wordt ingeschakeld.
Wacht 's winters, als de ruit met sneeuw of ijs bedekt is, met het inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet eerst de achterruitverwarming aan, wacht tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan pas de ruitenwisser achter aan.
56 ZICHT
ELEKTRISCH BEDIENBARE
PORTIERRUITEN
1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde
2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde
U heeft 2 mogelijkheden:
- Handbediening:
Druk op de schakelaar . De ruit stopt zodra de toets wordt losgelaten.
- Automatische bediening (bestuurderszijde):
Druk lang op de schakelaar 1 . De ruit opent of sluit volledig.
Het automatisch sluiten werkt alleen als de motor draait.
Haal de sleutel altijd uit het contact als u de auto verlaat, al is het maar voor even.
Wanneer er een beknelling optreedt tijdens het bedienen van de ruiten, dient u de beweging van de ruit om te keren. Druk hiervoor op de desbetreffende schakelaar.
Voordat de bestuurder de ruiten van de passagiers bedient, moet hij er zeker van zijn dat niemand het correct sluiten van de ruiten verhindert.
De bestuurder dient er tevens op toe te zien dat de passagiers de ruiten correct gebruiken.
Let goed op de kinderen tijdens het bedienen van de ruiten.
ZIJRUITEN ACHTER
Kantel de hendel en druk deze helemaal naar buiten om de geopende ruit vast te zetten.
ZICHT 57
BUITENSPIEGELS
Handmatig bedienbare buitenspiegels
Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.
Bij het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig ingeklapt worden.
Elektrisch verstelbare buitenspiegel aan passagierszijde
Beweeg vanaf de bestuurdersstoel de knop in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.
HANDMATIG VERSTELBARE
BINNENSPIEGEL
De binnenspiegel heeft twee standen:
De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.
58 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
INDELING
VOORCOMPARTIMENT
1. Portiervakken
A.
Flessenhouder.
B.
Houder voor klein fl esje.
C.
Opbergvak.
2. Opbergvak boven voorruit
Maximale belading: 5 kg .
3. Kaartleeslampjes
Draai de knop naar rechts of naar links om de lampjes aan te doen.
Zet de draaiknop in de middenstand om ze uit te doen.
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN 59
Permanent aan, sleutel in de stand accessoires of contact aan.
4. Plafonniers
Permanent uit.
Bij instappen in de auto :
- de plafonniers gaan branden zodra de auto wordt ontgrendeld of een portier wordt geopend,
- de plafonniers gaan na ongeveer 30 seconden uit als de portieren gesloten zijn of bij het aanzetten van het contact.
Bij verlaten van de auto :
- de plafonniers gaan branden zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd (geleidelijk in ongeveer 30 seconden) of zodra een portier wordt geopend,
- de plafonniers gaan na ongeveer 30 seconden uit als alle portieren gesloten zijn of meteen na het vergrendelen van de auto.
In deze stand kan de plafonnier tijdens het rijden gaan knipperen als een portier niet goed gesloten is.
Bij geopend portier zal deze na ongeveer 10 minuten of bij het aanzetten van het contact automatisch uit gaan.
5. Zonneklep
6. Dashboardkastje
7. Aansteker
De 12 V-aansluiting biedt de mogelijkheid voor de aansluiting van een telefoonoplader, een fl essenwarmer, enz.
8. Uitneembare asbak
Trek aan het deksel om de asbak te openen.
Trek, om de asbak te legen, deze na het openen omhoog.
9. Opberglade (passagierszijde)
Til de opberglade iets op en trek hem naar voren om hem te openen.
60 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
KOPLAMPEN VERSTELLEN
Afhankelijk van de belading van de auto wordt aanbevolen de koplampen te verstellen.
STUURWIEL IN HOOGTE
VERSTELLEN
Druk bij stilstaande auto de hendel naar beneden om het stuurwiel te ontgrendelen.
Zet het stuurwiel in de gewenste stand en trek aan de hendel om het stuurwiel te vergrendelen.
CLAXON
Druk op een van de spaken of in het midden van het stuurwiel.
0 Leeg.
1 Gedeeltelijke belading.
2 Gemiddelde belading.
3 Maximaal toegestane belading.
0 1 of 2 personen op de voorstoelen.
- 3 personen.
1 5 tot 7 personen.
2 5 tot 7 personen + maximaal toegestane belading.
3 Bestuurder + maximaal toegestane belading.
Stand 0: basisinstelling.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Druk de knop in, de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.
SJOROGEN
Gebruik de 6 sjorogen op de vloer van de bagageruimte om uw bagage stevig vast te zetten.
Het verder naar voren schuiven van bagage kan voorkomen worden met bijvoorbeeld een tussenschot of scheidingsraster, dat leverbaar is via het CITROËN-netwerk.
Aanbevolen wordt de lading stevig vast te zetten door middel van de sjorogen op de vloer.
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN 61
62 PRAKTISCHE VOORZIENINGEN
INDELING ACHTERCOMPARTIMENT
PRAKTISCHE VOORZIENINGEN 63
1. Bagageafdekking
Bevestigen:
- plaats de voorste uiteinden van de bagageafdekking op de steun en druk ze licht vast,
- vouw de bagageafdekking volledig uit,
- plaats de achterste uiteinden van de bagageafdekking op de steun en druk ze licht vast.
Verwijderen:
- neem de achterste uiteinden los,
- vouw de bagageafdekking volledig op,
- neem de voorste uiteinden los en verwijder de bagageafdekking.
Vouw de bagageafdekking op om deze op te bergen. Niet oprollen .
2. Bagagenet voor hoge belading
Het bagagenet voor hoge belading kan achter de voorstoelen of achter de achterbank worden bevestigd.
Open de afdekplaatjes A van de desbetreffende bovenste bevestigingen.
Plaats de uiteinden van de metalen staaf in deze bevestigingen.
Bevestig de haken van de riemen van het net achter de voorstoelen, achter de neergeklapte achterbank of aan de sjorogen B op de vloer.
Deze sjorogen bevinden zich loodrecht onder de desbetreffende bovenste bevestigingen.
Trek de twee riemen aan.
3. Sjorogen
4. Portiervak schuifdeur
5. Opbergvakken tussen de voorstoelen en de achterbank
6. Opbergtassen
7. Bekerhouder
64 RIJDEN
HANDREM
Aantrekken
Trek, als de auto volledig stilstaat, de handrem aan.
Loszetten
Trek aan de hendel, druk de knop in en duw de handrem geheel omlaag.
Als dit verklikkerlampje brandt in combinatie met het verklikkerlampje en een geluidssignaal (als de auto rijdt), geeft dit aan dat de handrem nog (iets) is aangetrokken.
ANTIBLOKKEERSYSTEEM
(ABS) EN ELEKTRONISCHE
REMDRUKREGELAAR (REF)
Met gehomologeerde wielen (banden en velgen) die in goede staat verkeren, zorgt het antiblokkeersysteem samen met de elektronische remdrukregelaar tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.
Opmerking: Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er gehomologeerde wielen worden gemonteerd.
Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra één van de wielen dreigt te blokkeren.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, duidt dit op een storing in het ABS systeem, waardoor u tijdens het remmen de controle over uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes en ABS , duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
CITROËN-netwerk.
De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.
SNELHEIDSBEGRENZER *
Het systeem kan worden bediend bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden.
RIJDEN 65
De status van de functie wordt als volgt op het instrumentenpaneel weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsbegrenzer".
Functie uitgeschakeld,
laatst ingestelde snelheid -
OFF
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan
107 km/h,
de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Storing in de werking van het systeem,
OFF - de streepjes knipperen.
Instellen van een snelheid
Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.
) Als de toets kort of lang wordt ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid verlaagd.
) Als de toets kort of lang wordt ingedrukt, wordt de ingestelde snelheid verhoogd.
Selecteren van de functie
) Draai de knop in de stand
De begrenzer is dan geselecteerd, maar nog niet actief. Het display geeft streepjes of de laatst ingestelde snelheid weer.
Inschakelen/uitschakelen (OFF)
Druk na het instellen van de snelheid één keer op deze toets om de begrenzer in te schakelen. De ingestelde snelheid wordt weergegeven op het display. Druk nogmaals op de toets om de begrenzer uit te schakelen (OFF).
* Volgens uitvoering.
66 -
Overschrijden van de ingestelde snelheid
Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.
Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en knippert de ingestelde snelheid op het display.
Laat om de begrenzer weer in te schakelen de snelheid zakken tot een snelheid lager dan of gelijk aan de ingestelde snelheid.
Uitschakelen van de functie
) Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen. De laatst ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen.
Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
De bestuurder moet zijn aandacht houden bij het pro fi el van de weg, snelle acceleraties en zijn auto altijd goed onder controle houden.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- zorg ervoor dat de mat en de bevestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
Knipperen van de snelheidsweergave
De snelheid knippert:
- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,
- als de begrenzer door het pro fi el van de weg of bij een steile afdaling niet kan voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden,
- tijdens snel accelereren.
Storing
In het geval van een storing van de snelheidsbegrenzer verschijnt een melding op het multifunctionele display in combinatie met een geluidssignaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist en gedurende enkele seconden knipperen de streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.
RIJDEN 67
SNELHEIDSREGELAAR *
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante zelf ingestelde snelheid rijden.
Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven 40 km/h vanaf de
4e versnelling.
Als uw auto is voorzien van een snelheidsregelaar, is tevens een snelheidsbegrenzer aanwezig. Deze twee systemen kunnen echter niet gelijktijdig worden gebruikt.
De status van de functie wordt als volgt op het instrumentenpaneel weergegeven:
Functie geselecteerd,
weergave van het symbool
"Snelheidsregelaar".
Functie uitgeschakeld,
OFF (bijvoorbeeld bij
107 km/h).
Functie ingeschakeld,
(bijvoorbeeld bij 107 km/h).
Wagensnelheid hoger dan ingestelde snelheid (118 km/h),
de weergegeven ingestelde snelheid knippert.
Storing in de werking van het systeem,
OFF - de streepjes knipperen.
Bij deze snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid weergegeven op het instrumentenpaneel.
Selecteren van de functie
) Zet de draaiknop in de stand
CRUISE . De snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld.
Eerste keer activeren/instellen van een snelheid
) Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.
) Druk op de toets SET of SET+ .
De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen en deze snelheid wordt door de auto gehandhaafd.
Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid
Het is mogelijk en tijdelijk met een hogere snelheid dan de ingestelde snelheid te rijden. De ingestelde snelheid zal dan knipperen .
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.
* Volgens uitvoering.
68 RIJDEN
Uitschakelen (OFF)
) Druk op deze toets of trap op het rem- of koppelingspedaal.
Opnieuw activeren
) Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar, op deze toets.
De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer aan.
U kunt ook de procedure "eerste keer activeren" herhalen.
Ingestelde snelheid wijzigen
Als de ingestelde snelheid wordt weergegeven:
) Druk op de toets om de snelheid te verhogen.
) Druk op de toets om de snelheid te verlagen.
Uitschakelen van de functie
) Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem volledig uit te schakelen.
Ingestelde snelheid annuleren
Als bij stilstaande auto het contact wordt afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist.
Storing
In het geval van een storing van de snelheidsregelaar verschijnt een melding op het multifunctionele display in combinatie met een geluidssignaal.
De ingestelde snelheid wordt gewist en gedurende enkele seconden knipperen de streepjes op het display.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.
Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.
Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.
Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.
Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.
Aanbevolen wordt de voeten dichtbij de pedalen te houden.
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- zorg ervoor dat de mat en de bevestigingen goed geplaatst zijn,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
RIJDEN 69
AIRBAGS
De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers. De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding (zie schema) worden blootgesteld: als de drempelwaarde voor het in werking treden wordt overschreden, worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en beschermen ze de inzittenden van de auto.
Registratiezones voor een aanrijding
A.
Impactzone vóór.
B.
Impactzone opzij.
Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd.
Bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor een afdoende bescherming. De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment.
De airbags werken alleen als het contact aan is.
Opmerking : het uit de airbags ontsnappende gas kan enigszins irriteren.
AIRBAGS VÓÓR
Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier in het dashboard aangebracht. Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A , in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om de voorwaartse beweging van de inzittende te dempen. De kans op hoofd- en borstletsel wordt daardoor verminderd.
70 RIJDEN
Storing airbag vóór
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.
In de stand werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet.
Als u het kinderzitje heeft verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.
Uitschakelen airbag aan passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.
) Zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde de stand
1 , draai deze in
"OFF" en verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.
Controle uitschakeling
Het goed functioneren van het systeem wordt aangegeven door een verklikkerlampje, in combinatie met een melding op het display.
Als bij aangezet contact
(2e stand), dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden, betekent dit dat de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld (stand "OFF" ).
Als de twee verklikkerlampjes airbag permanent branden, plaats dan geen kinderzitje met de rug in de rijrichting.
Raadpleeg het CITROËNnetwerk.
ZIJ-AIRBAGS *
De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.
De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen de impactzone opzij B , loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.
De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel. De kans op borstletsel bij de voorpassagiers wordt daardoor verminderd.
Storing airbags
Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal, raadpleeg dan het CITROËNnetwerk om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.
Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags vóór en de zij-airbags :
● Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.
● Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.
● Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden
(kinderen, huisdieren, objecten,
...).
Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittenden bij het opblazen van de airbag verwonden.
● Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, alleen het
CITROËN-netwerk heeft hiervoor gekwali fi ceerd personeel.
● Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.
RIJDEN 71
Airbags voor
● Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.
● Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.
● Tracht roken in de auto zoveel mogelijk te vermijden. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.
● Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.
Zij-airbags *
● Bedek de voorstoelen alleen met goedgekeurde stoelhoezen.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk.
● Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de voorstoelen, dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel.
● Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.
* Volgens uitvoering.
72 PRAKTISCHE INFORMATIE
1,4 LITER BENZINEMOTOR
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Remvloeistofreservoir.
5.
Accu.
6.
Lucht fi lter.
7.
Motoroliepeilstok.
8.
Reservoir motorolie.
PRAKTISCHE INFORMATIE 73
1,6 LITER BENZINEMOTOR
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu.
6.
Lucht fi lter.
7.
Motoroliepeilstok.
8.
Reservoir motorolie.
74 PRAKTISCHE INFORMATIE
1,9 LITER DIESELMOTOR
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Remvloeistofreservoir.
5.
Accu.
6.
Lucht fi lter.
7.
Motoroliepeilstok.
8.
Reservoir motorolie.
PRAKTISCHE INFORMATIE 75
1,6 LITER HDI TURBODIESELMOTOR
1.
Reservoir stuurbekrachtiging.
2.
Reservoir ruiten- en koplampsproeiers.
3.
Reservoir koelvloeistof.
4.
Reservoir remvloeistof.
5.
Accu.
6.
Lucht fi lter.
7.
Motoroliepeilstok.
8.
Motoroliereservoir.
9.
Handopvoerpomp.
De kracht van de samenwerking tussen TOTAL en CITROËN komt vooral tot uiting in de autosport. Beide merken hebben, van de Rally van Marokko in 1969 tot en met de fantastische dubbele titel van wereldkampioen die in 2009 is behaald door het duo Sébastien LOEB-Daniel
ELENA en het CITROËN TOTAL TEAM, een indrukwekkende erelijst van legendarische overwinningen opgebouwd. Tijdens het behalen van deze overwinningen zijn de smeermiddelen van TOTAL getest onder extreme omstandigheden en daarom staan zij garant voor de topprestaties van elke CITROËN.
NIVEAUS CONTROLEREN
Motorolieniveau
) Regelmatig controleren en tussen twee verversingen eventueel olie bijvullen. (Maximum olieverbruik: 0,5 liter per 1000 km.)
De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de olieniveaumeter in het instrumentenpaneel of de oliepeilstok.
Oliepeilstok
2 merktekens op de peilstok:
A = maxi.
Het oliepeil mag nooit boven dit merkteken uitkomen.
B = mini.
Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd.
Olie verversen
Volgens de aanwijzingen in het onderhoudsboekje.
Opmerking: vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËNnetwerk.
Keuze van de viscositeitgraad
De olie dient in ieder geval aan de voorgeschreven kwaliteitsnormen te voldoen.
Remvloeistofniveau:
De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst.
Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.
Opmerking: remvloeistof is een erg bijtend en schadelijk middel. Vermijd elk contact met de huid.
Koelvloeistofniveau
Gebruik uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de motorventilateur. Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de motorventilateur nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en het koelsysteem onder druk staat.
Draai de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen en te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit. Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul het systeem bij.
PRAKTISCHE INFORMATIE 77
Opmerking: de koelvloeistof behoeft niet te worden ververst.
Bij uitvoeringen voorzien van een roet fi lter kan de motorventilateur bij afgezet contact nog (gaan) werken, zelfs bij koude motor.
Afgewerkte producten
Gooi geen afgewerkte olie, remvloeistof of koelvloeistof in het riool, in het water of op de grond.
Vloeistofniveau stuurbekrachtiging
) Open het reservoir bij koude motor (omgevingstemperatuur), het vloeistofniveau dient boven het
MINI en dicht bij het MAXI merkteken te staan.
Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers
Gebruik voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid uitsluitend door het CITROËN-netwerk aanbevolen producten.
Voor een optimale reiniging en om bevriezing te voorkomen, mag het reservoir niet met water worden bijgevuld.
78 PRAKTISCHE INFORMATIE
CONTROLES
Accu
Laat uw accu voor de winter controleren door het CITROËN-netwerk.
Luchtfilter en interieurfilter
Laat de fi lters periodiek vervangen.
Als de omgeving daartoe aanleiding geeft, moeten de fi keer zo vaak worden vervangen.
Remblokken
De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.
Slijtage remschijven en remtrommels
Raadpleeg voor meer informatie over de controle van uw remschijven en de remtrommels het CITROËNnetwerk.
Handrem
Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld.
Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk.
Oliefilter
Vervang het olie fi lterelement periodiek, volgens het onderhoudsschema.
Handgeschakelde versnellingsbak
Niet verversen. Laat het niveau controleren volgens het onderhoudsschema van de constructeur.
Raadpleeg de bladzijden in het onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van de belangrijkste niveaus en bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.
Gebruik uitsluitend de door
CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke organen als de stuurbekrachtiging en het remsysteem te optimaliseren, worden door CITROËN speci fi eke producten geselecteerd en aangeboden.
Vermijd het schoonspuiten van de motor om de elektrische systemen niet te beschadigen.
BRANDSTOFTANK LEEG
(DIESEL)
In het geval van een lege brandstoftank is het noodzakelijk het brandstofsysteem te ontluchten:
- Vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel.
- Bedien de handpomp van de ontluchting (onder de beschermkap in de motorruimte) tot u brandstof in de transparante slang ziet komen.
- Houd de sleutel in de stand "D"
(starten) tot de motor aanslaat.
BRANDSTOFAFSLUITER
(BENZINE)
Bij een zware aanrijding wordt de brandstoftoevoer door de brandstofafsluiter onderbroken.
Druk op de knop van de brandstofafsluiter bij de rechter veerpoot onder de motorkap om de brandstoftoevoer te herstellen.
PRAKTISCHE INFORMATIE 79
WIEL VERWISSELEN
Toegang tot het reservewiel en de krik
Het reservewiel bevindt zich in een metalen houder aan de achterzijde onder de auto.
Parkeren van de auto
- Zet de auto, voor zover mogelijk, op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.
- Trek de handrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruit in.
- Pak de krik en de wielsleutel 1 , die achter de bestuurdersstoel zijn bevestigd.
- Pak de krik en de wielsleutel 1 die in een opbergvak in het interieur boven het rechter achterwiel zijn bevestigd.
- Draai de bout van de reservewielhouder in de buurt van het vergrendelingssysteem met de wielsleutel 1 los.
- Til de reservewielhouder iets op, duw de haak naar achteren en laat de reservewielhouder zakken.
- Neem het wielblok uit het reservewiel.
Wiel demonteren
- Blokkeer het wiel aan de achterzijde kruislings tegenover het te verwisselen wiel met het wielblok
2 .
- Verwijder de wieldop door de wielsleutel in de opening voor het ventiel te steken en de wieldop los te trekken.
- Draai de wielbouten iets los.
- Plaats de krik in één van de 4 daarvoor bestemde kriksteunen
A bij het te verwisselen wiel onder de auto. Controleer of het uiteinde van de krik over het gehele oppervlak op de grond steunt.
- Krik de auto op, draai de wielbouten geheel los en verwijder het wiel.
80 PRAKTISCHE INFORMATIE
Wiel monteren
- Breng het wiel aan en draai de wielbouten met de sleutel enigszins vast.
- Laat de krik zakken en verwijder deze dan.
- Draai de wielbouten met de sleutel vast.
- Plaats de wieldop, begin bij de opening voor het ventiel en druk de wieldop rondom met de hand vast.
Verwissel een wiel uit veiligheidsoverwegingen alleen:
- op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond,
- met aangetrokken handrem,
- de 1e versnelling of de achteruit is ingeschakeld,
- blokkeer de auto,
- zorg ervoor dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.
Ga nooit onder een auto liggen die uitsluitend op de krik steunt.
De krik en het bijbehorende gereedschap zijn speci fi ek voor uw auto.
Gebruik ze niet voor andere doeleinden.
Reservewiel in reservewielhouder plaatsen
- Plaats het wielblok weer in het reservewiel.
- Plaats het wiel in de reservewielhouder.
- Til het wiel met de houder omhoog en plaats de haak.
- Vergeet niet de bout van de reservewielhouder geheel aan te draaien.
- Berg de wielsleutel en de krik op.
Na het verwisselen van het wiel
- Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel door het CITROËNnetwerk controleren.
- Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.
BIJZONDERHEDEN
LICHTMETALEN VELGEN
Plaatsen van het reservewiel
Indien uw auto is voorzien van een reservewiel met stalen velg is het normaal dat bij het monteren de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.
Montage van winterbanden
Indien u uw auto voorziet van winterbanden met stalen velgen, is het noodzakelijk speciale bouten te gebruiken die verkrijgbaar zijn bij het
CITROËN-netwerk.
SLOTBOUTEN *
Als de wielen van uw auto zijn gemonteerd met slotbouten (één per wiel), draai de bouten dan los met behulp van een speciale dopsleutel (die u bij a fl evering van de auto is overhandigd samen met de extra sleutels en de codekaart) en de wielsleutel.
Opmerking: noteer zorgvuldig het codenummer dat in de dopsleutel is gegraveerd. Hiermee is het mogelijk een extra dopsleutel te bestellen bij uw dealer.
* Volgens uitvoering en land van bestemming.
PRAKTISCHE INFORMATIE 81
82 PRAKTISCHE INFORMATIE
LAMPEN VERVANGEN
Koplampen
Voor het vervangen van een lamp van het dimlicht/grootlicht of het parkeerlicht:
Verwijderen van de grille Gedeeltelijk verwijderen van de spatplaat
- Verwijder de bouten ( 1 ), - Verwijder de bouten ( 1 ),
- Maak aan beide zijden de nok ( A ) los van de steun ( 2 ),
- Verwijder de grille ( 3 ).
- Verwijder de bout ( 2 ),
- Verwijder de plastic doppen ( 3 ).
PRAKTISCHE INFORMATIE 83
Verwijderen van de koplamp Gedeeltelijk verwijderen van de bumper
- Verwijder de bouten ( 1 ),
- Verwijder de bouten ( 2 ),
- Trek voorzichtig aan de zijkant van de bumper ( 3 ),
- Duw in de richting van de pijl ( B ), op de vergrendeling bij ( A ), via de verlichting ( C ),
- Blijf voorzichtig aan de zijkant van de bumper trekken,
- Duw de bumper krachtig naar vo-
D ) los te maken.
- Verwijder de bouten ( 1 ),
- Maak de centreernok los van de koplamp ( A ),
- Maak de stekker ( B ) aan de achterzijde van de koplamp los,
- Verwijder de koplamp ( 2 ).
84 PRAKTISCHE INFORMATIE
Dimlicht/grootlicht (H4-60/55W)
Na het beëindigen van de procedure voor verwijderen van de koplampen:
- Draai aan de beschermkap ( 6 ) en verwijder deze,
- Maak de stekker ( C ) los,
- Maak de veer ( D ) los,
- Vervang de lamp ( 3 ).
Parkeerlicht (W5W)
Na het beëindigen van de procedure voor verwijderen van de koplampen:
- Draai de beschermkap (6 ) los en verwijder deze.
- Maak de lamphouder ( E ) los,
- Maak de stekker ( F ) los,
- Vervang de lamp ( 1 ).
Monteren
Ga bij het monteren in omgekeerde volgorde van het verwijderen te werk.
Controleer de goede werking van de uitrustingen.
PRAKTISCHE INFORMATIE 85
Zijknipperlichten
(WY 5 W amberkleurig)
- Druk het zijknipperlicht naar voren of naar achteren en trek het geheel los.
- Draai de lamphouder een kwart omwenteling.
- Vervang de lamp.
De amberkleurige lampen
(richtingaanwijzers en zijknipperlichten) moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en eigenschappen.
86 PRAKTISCHE INFORMATIE
Achterlichten
1.
Mistachterlicht (P21W).
2.
Richtingaanwijzer (P21W).
3.
Achteruitrijlicht (P21W).
4.
Rem-/achterlicht (P21/5W).
Hogedrukreiniging: probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, de achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.
- Open de achterdeur.
- Draai de moer A los.
- Maak de twee bevestigingsclips aan de zijkant los door de achterlichtunit voorzichtig in de richting van het interieur te duwen.
- Neem de stekkers los en verwijder de achterlichtunit.
- Maak de lamphouder los door de nokken B in te drukken.
- Vervang de defecte lamp.
Kentekenplaatverlichting
(W 5 W)
) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste openingen van het lampglas.
) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.
) Verwijder het lampglas.
) Vervang de defecte lamp.
PRAKTISCHE INFORMATIE 87
Derde remlicht (achterklep)
(W5W)
) Open de achterklep en draai de
2 moeren los.
) Maak de steun los om bij de lampen te kunnen komen.
) Vervang de defecte lamp.
Derde remlicht (linker achterdeur) (W5W)
) Verwijder het deksel door op de borglip A (rond gedeelte) aan het uiteinde van de lampunit te drukken.
) Trek het deksel naar achteren.
) Druk de twee borglippen B in om de lamphouder te verwijderen.
) Trek de defecte lamp uit de houder en vervang hem.
Het terugplaatsen geschiedt in de omgekeerde volgorde.
88 PRAKTISCHE INFORMATIE
ZEKERINGEN VERVANGEN
De zekeringkasten bevinden zich onder het dashboard en onder de motorkap.
Vervangen van een zekering
Voordat een zekering wordt vervangen, moet eerst de oorzaak van de storing opgespoord en verholpen worden. De nummers van de zekeringen zijn aangegeven op de zekeringkast.
Gebruik de tang B .
Vervang een defecte zekering
(stroomsterkte vermeld op zekering) altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.
Goed
Defect
Zekeringkast dashboard
Verwijder de afdekplaat om bij de zekeringen te komen.
De reservezekeringen en de tang zijn aangebracht aan de binnenkant van het deksel A .
Klem B
PRAKTISCHE INFORMATIE 89
Zekering
1
4
9
10
11
12
5
6
7
14
15
16
20
21
22
-
10A
-
30A
40A
15A
30A
10A
Ampère Functies
15A
20A
15A
30A
Ruitenwisser achter.
Multifunctioneel display - instrumentenpaneel - autoradio - stuurkolomschakelaars.
Niet gebruikt.
Diagnosestekker.
Niet gebruikt.
Stoelverwarming.
Achterruit- en buitenspiegelverwarming.
Achterruitenwisser (achterklep).
Elektrisch bediende ruiten vóór.
Servicecentrale motor - stuurkolomschakelaars.
Instrumentenpaneel - multifunctioneel display - autoradio.
Bediening centrale portiervergrendeling.
10A
15A
20A
Remlicht rechts.
Remlicht links.
Plafonnier vóór - kaartleeslampje - aansteker - elektrisch bediende spiegels.
90 PRAKTISCHE INFORMATIE
Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het CITROËN-netwerk voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.
Sommige elektrische accessoires zelf, of de wijze waarop die zijn gemonteerd, kunnen de werking van de elektrische systemen van de auto (de elektronische bedieningssystemen, het audiosysteem en het laadcircuit) nadelig beïnvloeden.
CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit het verhelpen van storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door CITROËN aanbevolen en geleverd worden. Dit geldt ook voor voorzieningen die niet volgens de voorschriften zijn gemonteerd en met name voor apparatuur met een stroomverbruik van meer dan 10 mA.
Werkzaamheden aan de MAXI zekeringen, die een extra bescherming bieden, zijn uitsluitend voorbehouden aan het
CITROËN-netwerk.
Zekeringkast motorruimte
Maak het deksel los om de zekeringkast (naast de accu) in de motorruimte te openen.
Sluit na de werkzaamheden het deksel zorgvuldig.
PRAKTISCHE INFORMATIE 91
Zekering
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
Ampère Functies
10A
Elektronische eenheid voorgloeien (diesel) - remlichtschakelaar en schakelaar koppelingspedaal - achteruitrijlicht.
15A
10A
10A
-
15A
20A
20A
Brandstofpomp.
Elektronische eenheid ABS.
Elektronische eenheid motor.
Niet gebruikt.
Mistlampen vóór.
Koplampsproeierpomp.
Relais motorventilateur - elektronische eenheid motor.
Dimlicht links. 15A
15A
10A
10A
15A
10A
30A
30A
30A
40A
Dimlicht rechts.
Grootlicht links.
Grootlicht rechts.
Claxon.
Ruitensproeierpomp voor en achter.
Lambdasonde - luchthoeveelheidsmeter.
Relais luchtpomp.
Ruitenwissers voor.
Aanjager.
92 PRAKTISCHE INFORMATIE
ACCU
Laden met behulp van een acculader:
- maak de accupoolklemmen los,
- volg de aanwijzingen van de fabrikant op de acculader,
- sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel,
- controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen.
Starten met een hulpaccu:
- sluit eerst de rode kabel aan op de (+) polen van de beide accu's,
- sluit de groene of zwarte kabel op de (-) pool van de hulpaccu aan,
- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel op een zo ver mogelijk van de accu verwijderd massapunt van de te starten auto aan (bijvoorbeeld de rechter motorsteun).
Stel de startmotor in werking en start de motor.
Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.
Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.
Nadat het contact is afgezet, dient u 2 minuten te wachten alvorens de accu los te koppelen.
Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.
Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen.
Sluit de ruiten en het dak alvorens de accu los te koppelen.
Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn aangesloten, het contact
AAN en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITROËNnetwerk als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen.
ECO-MODE
Nadat de motor is afgezet en de sleutel in de stand "accessoire" staat, wordt een aantal elektrische voorzieningen (ruitenwissers, ruitbediening, plafonniers, autoradio, telefoon, dimlicht, enz.) na in totaal ongeveer een half uur automatisch uitgeschakeld, om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Op dat moment geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-mode is ingeschakeld.
De functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.
Om de functies direct weer te kunnen gebruiken, moet de motor worden gestart en moet deze gedurende enige tijd draaien.
De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.
Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.
AUTORADIO MONTEREN
Uw auto is af fabriek voorzien van:
- dakantenne,
- basisontstoring,
- bedrading voor luidsprekers en tweeters vóór,
- 2 stekkers (8-polig).
INBOUWEN VAN
LUIDSPREKERS
Er is ruimte voor het inbouwen van:
- tweeters met een diameter van
35 mm in het dashboard,
- luidsprekers met een diameter van 165 mm in de voorportieren.
PRAKTISCHE INFORMATIE 93
Stekkeraansluitingen
A1 : -
A2 : - Digitale bediening
(constructeur)
A3 : - Digitale bediening
(constructeur)
A4 : - Multiplex autoradio
(constructeur)
A5 : -
A6 : (+) Accessoires
A7 : (+) Constant
A8 : (-) Massa
B1 : (+) -
B2 : (-) -
B3 : (+) Luidspreker en tweeter rechts voor
B4 : (-) Luidspreker en tweeter rechts voor
B5 : (+) Luidspreker en tweeter links voor
B6 : (-) Luidspreker en tweeter links voor
B7 : (+) -
B8 : (-) -
Raadpleeg het CITROËNnetwerk voordat u een autoradio of luidsprekers in uw auto monteert.
94 PRAKTISCHE INFORMATIE
SNEEUWSCHERM *
Het sneeuwscherm wordt op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.
Verwijder het sneeuwscherm:
- wanneer de buitentemperatuur hoger is dan 10°C,
- bij het slepen,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
PLAATSEN
) Houd het sneeuwscherm voor de voorbumper.
) Plaats het scherm met de onderste haken A in de bumper.
) Druk het scherm vast bij de bovenste haken B .
VERWIJDEREN
) Druk op de twee bovenste haken
B en trek het sneeuwscherm los.
* Als accessoire of volgens land van bestemming.
SLEPEN VAN UW AUTO
Zonder takelen (4 wielen op de grond)
Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.
Aan de voor- of achterzijde
Bevestig de sleepstang aan het sleepoog.
Getakeld (slechts 2 wielen op de grond)
Het takelen van de wagen bij de wielen geniet de voorkeur.
PRAKTISCHE INFORMATIE 95
Maak nooit gebruik van de dwarsbalk van de radiateur.
Als een andere auto wordt gesleept, moeten de wielen vrij kunnen draaien.
Zet de versnellingsbak in de "neutraalstand".
Het niet opvolgen van deze bijzonderheid kan er toe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.
96 PRAKTISCHE INFORMATIE
TREKKEN VAN EEN
AANHANGER, EEN
CARAVAN, EEN BOOT...
Wij raden u aan uitsluitend gebruik te maken van een speciaal door
CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading, en deze door het CITROËN te laten monteren.
Ook als de montage niet door het
CITROËN-netwerk wordt uitgevoerd, moet gebruik worden gemaakt van de voorbereide elektrische aansluitingen aan de achterzijde van de auto en moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd.
Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.
Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek boven de
1000 m 10% van het maximum aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.
Adviezen
Gewichtsverdeling: verdeel het gewicht in de caravan/aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk.
Koeling: het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.
Gebruik daarom een zo hoog mogelijke versnelling om het toerental te beperken en pas uw snelheid aan.
Het maximum aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de temperatuur van de buitenlucht.
Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.
Bij zeer zware gebruiksomstandigheden (het trekken van het maximale aanhangergewicht op een steile helling bij hoge temperatuur), kunnen de prestaties van de motor worden verhoogd door de airconditioning uit te schakelen, waardoor het trekken van de aanhanger minder moeite zal kosten.
Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.
Banden: controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.
Remmen: het trekken van een aanhanger vergroot de remweg.
Verlichting: controleer de verlichting van de aanhanger.
Zijwind: houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.
ACCESSOIRES
Deze accessoires en onderdelen zijn, na getest en goedgekeurd te zijn ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid, aangepast aan uw auto.
Er is een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen voorzien van een artikelnummer.
Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwali fi ceerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËNnetwerk is in staat u dit te bieden.
Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen met zij-airbags, passagiersbank, rubber mat, moquettestoffen mat, sneeuwkettingen, zonnescherm, fi etsendrager op achterklep, imperiaal (maximale belading 100 kg), dwarsdragers (maximale belading 100 kg), ...
Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:
- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed bevestigd is,
- gebruik nooit meer dan één mat per zitplaats.
Gamma professionele uitrusting
Onderdelen om lading tegen te houden (alle typen).
Laadrol.
Trekhaak, kabelset: deze trekhaak moet bij het CITROËN-netwerk worden gemonteerd.
Scheidingswanden en -roosters, vloerbeschermingsplaten van gelakt hout en met antisliplaag.
Beschermingsroosters.
Autoradio's, handsfree-sets, luidsprekers, CD-wisselaar, navigatiesysteem, ...
Voordat nieuwe audio- en/of telematica-apparatuur wordt gemonteerd, moet aan de hand van de speci fi caties altijd worden gecontroleerd of deze kan worden gecombineerd met de standaarduitrusting van de auto en of het elektrische systeem van de auto er niet door wordt overbelast.
Raadpleeg vooraf het CITROËNnetwerk.
Gamma uitrusting voor comfort, vrije tijd, onderhoud
Inbraakalarm, graveren van ruiten, verbanddoos, veiligheidsvest, parkeerhulp achter, gevarendriehoek, ...
Monteren van zenders voor radiocommunicatie
Alvorens achteraf een zender voor radiocommunicatie in te bouwen met externe antenne op uw auto, adviseren wij u contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk
CITROËN.
PRAKTISCHE INFORMATIE 97
Het CITROËN-netwerk zal u informeren over de gegevens van de zenders
(frequentie, maximaal vermogen, stand antenne, speci fi eke montagevoorschriften) die kunnen worden gemonteerd, conform de Richtlijn
Elektromagnetische compatibiliteit automobielen (2004/104/CE).
Spatlappen vóór, spatlappen achter, 15/17 inch lichtmetalen velgen, bekleding van wielkasten, lederen stuurwiel, ...
Ruitensproeiervloeistof, reinigings-/ onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur, lampen, ...
Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van
CITROËN voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Houd rekening met deze bijzonderheid en wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het Merk om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.
Afhankelijk van het land van bestemming is de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een set reservelampen in de auto verplicht.
98 TECHNISCHE GEGEVENS
AFMETINGEN EXTERIEUR (IN MM)
L1
L2
H
D
E
F
G
I
A
B
C
TECHNISCHE GEGEVENS 99
Gesloten bestelwagen
1 796 t/m 1 819
570
1 440
1 420
4 137
4 437
MPV
2 693
836
608
1 960
1 724
1 810
550
1 440 of 1452
1 420 of 1 436
100 TECHNISCHE GEGEVENS
) GESLOTEN BESTELWAGEN
N
O
P m 3
J
K
M
L1
1 340
3,25
1 155
1 320
1 190
1 190
568
L2
1 640
3,6
AFMETINGEN INTERIEUR (IN MM) MPV
TECHNISCHE GEGEVENS 101
3
)
MPV 5 ZITPLAATSEN
L1 L2
Bank tweede zitrij in de stand
- normaal 1,25 1,75
- portefeuille 2,8 3,25
INHOUDEN (IN M
3
)
MPV 7 ZITPLAATSEN
L2
Banken tweede en derde zitrij in de stand
- normaal
- portefeuille
0,2
3
102 TECHNISCHE GEGEVENS
BENZINEMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type variant uitvoering
GA/GB/GC/GD/GF/GG/GJ...
...KFWC
GA/GJ/GK/GN...
...NFUC
MOTOREN 1,4 liter 1,6 liter
Cilinderinhoud (cm 3 1 587
Boring x slag (mm)
Maximumvermogen: ECE-norm (kW)
Toerental bij maximumvermogen (t/min)
Maximumkoppel: ECE-norm (Nm)
Toerental bij maximumkoppel (t/min)
75 x 77
55
5 500
120
3 400
78,5 x 82
80
5 800
147
4 000
Versnellingsbak
Inhoud olie (in liters)
Motor (met fi lter)
Handgeschakeld (5 versn.)
3 (1) - 3,25 (2)
Handgeschakeld (5 versn.)
3,2 (1) - 3,4 (2)
(1) Gewoon aftappen - (2) Afzuigen
TECHNISCHE GEGEVENS 103
DIESELMOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN
Type Variant Uitvoering
GA/GB/GC/GD/GF/GG/
GJ/GK/GN...
...9HWC
GA/GB/GC/GD/GF/GG/
GJ/GK/GN...
...9HXC
GA/GB/GC/GD/GF/GG/
GJ/GK/GN...
...WJYB
MOTOREN 1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92
Cilinderinhoud (cm 3 1 560
Boring x slag (mm)
Maximumvermogen: ECE-norm (kW)
Toerental bij maximumvermogen (t/min)
Maximumkoppel: ECE-norm (Nm)
Toerental bij maximumkoppel (t/min)
75 x 88,3
55
4 000
175
1 750
75 x 88,3
66
4 000
215
1 750
Versnellingsbak
Inhoud olie (in liters)
Motor (met fi lter)
Handgeschakeld
(5 versn.)
3,75
Handgeschakeld
(5 versn.)
3,8
1,9 liter
1 867
82,2 x 88
51
4 600
125
2 500
Diesel
Ja
Handgeschakeld
(5 versn.)
4,8
104 TECHNISCHE GEGEVENS
Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren
Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.
Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn EN 15293.
Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.
Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren
Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).
Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).
106 TECHNISCHE GEGEVENS
Motor
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG) GESLOTEN
BESTELWAGEN
1,4 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld
GB KFWC GC KFWC GD KFWC GA KFWC Type Variant Uitvoering
Lengte
Uitvoering (kg)
● Ledig gewicht rijklaar
● Maximum technisch toegestane massa totaal
● Maximum toegestaan treingewicht
● Aanhanger
● Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
● Aanbevolen
● Maximaal toegestane daklast op imperiaal
600
1 655
2 555
L1
1 055
500
900
70
100
800
1 855
2 755
750
12808
1 830
2 740
575
910
75
100
L2
1 000
1116
2145
2880
575
735
75
100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS 107
Motor
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN (IN KG) GESLOTEN
BESTELWAGEN
1,6 liter Turbo HDI 1,6 liter Turbo 92 1,9 liter
Versnellingsbak
Lengte
Type variant uitvoering
Handgeschakeld Handgeschakeld Handgeschakeld
GB
9HWC
GC
9HWC
GD
9HWC
GA
9HWC
GB
9HXC
GC
9HXC
GD
9HXC
GA
9HXC
GB
WJYB
GC
WJYB
GD
WJYB
GA
WJYB
L1 L2 L1 L2 L1 L2
Uitvoering (kg) 600 800 750 1 000 600 800 750 1 000 600 800 750 1 000
● Ledig gewicht rijklaar 1 130 1 144 1 140 1 130 1 140 1 144 1 206 1 142 1 146
● Maximum toegestane massa totaal
1 730 1 930 1 895 2 180 1 730 1 930 1 900 2 140 1 805 1 955 1 895 2 180
● Maximum treingewicht
2 830 3 030 3 005 3 005 2 830 3 030 3 005 3005 2 855 3 055 3 005 3 005
500 585 585 500 585 585 500 585 585 ● Aanhanger
● Aanhanger
(binnen max.toegestaan treingewicht)
● Aanbevolen kogeldruk
● Maximaal daklast op imperiaal
1 100
70
1 110
100
75
850
75
1 100
70
1 110
100
75
865
75
1 050 1 100 1 110
70
100
75
100
825
75
-
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
108 TECHNISCHE GEGEVENS
Motor
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG)
MPV 5 ZITPLAATSEN
1,4 liter
Versnellingsbak Handgeschakeld
Type Variant Uitvoering
Lengte
Uitvoering (kg)
● Ledig gewicht rijklaar
● Maximum technisch toegestane massa totaal
GJ KFWC
L1
-
1 197
1 780
GF KFWC
L2
750
1 190
1 680
● Maximum toegestaan treingewicht 2 680 2 580
● Aanhanger ongeremd
● Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
● Aanbevolen kogeldruk
● Maximaal toegestane daklast op imperiaal
540
900
70
100
585
900
75
1,6 liter
Handgeschakeld
GN NFUC
L2
1 000
1 207
2 170
2 880
585
710
75
100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS 109
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN BENZINEMOTOREN (IN KG)
MPV 7 ZITPLAATSEN
Motor
Versnellingsbak
1,4 liter
Handgeschakeld
1,6 liter
GG KFWC GK NJUC Type variant uitvoering
Lengte
Uitvoering (kg)
● Ledig gewicht rijklaar
● Maximum technisch toegestane massa totaal
750
1 207
1 845
L2
1 000
1 232
2 190
● Maximum toegestaan treingewicht 2 645 2 880
● Aanhanger ongeremd
● Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
● Aanbevolen kogeldruk
● Maximaal toegestane daklast op imperiaal
585
800
75
100
585
690
75
100
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
110 TECHNISCHE GEGEVENS
Motor
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN (IN KG)
MPV 5 ZITPLAATSEN
1,6 liter Turbo HDI 75 1,6 liter Turbo HDI 92
Versnellingsbak
Type Variant
Uitvoering:
Lengte
Uitvoering (kg)
GJ
9HWC
L1
Handgeschakeld
GF
9HWC
L2
GN
9HWC
750 1 000
GJ
9HXC
L1
Handgeschakeld
GF
9HXC
L2
GN
9HXC
750 1 000
1,9 liter
GJ
WJYB
L1
Handgeschakeld
GF
WJYB
L2
GN
WJYB
750 1 000
● Ledig gewicht rijklaar 1 240 1 254 1 213 1 240 1 255 1 218 1 240 1 252 1 244
● Maximum technisch toegestane massa totaal
● Maximum toegestaan treingewicht
● Aanhanger ongeremd
● Aanhanger geremd
(binnen max. toegestaan treingewicht)
● Aanbevolen kogeldruk
● Maximaal toegestane daklast op imperiaal
1 880
2 980
540
70
1 740
2 840
1 100
585
75
100
2 150
3 005
585
845
75
1 880
2 980
540
70
1 740
2 840
1 100
585
75
100
2 165
3 010
585
855
75
1 840
2 940
500
70
1 740
2 840
1 100
585
75
100
2 210
3 005
585
795
75
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
TECHNISCHE GEGEVENS 111
GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN DIESELMOTOREN (IN KG)
MPV 7 ZITPLAATSEN
Motor
Versnellingsbak
Type variant uitvoering
Lengte
1,6 liter Turbo HDI 75
Handgeschakeld
1,6 liter Turbo HDI 92
Handgeschakeld
1,9 liter
Handgeschakeld
GG 9HWC GK 9HWC GG 9HXC GK 9HXC GG WJYB GK WJYB
L2
Uitvoering (kg)
● Ledig gewicht rijklaar
● Maximum technisch toegestane massa totaal
750
1 270
1 905
1 000
1 236
2 165
750
1 274
1 910
1 000
1 241
2 182
750
1 268
1 905
1 000
1 267
2 230
● Maximum toegestaan treingewicht 3 005 3 005 3 010 3 010 3 005 3 005
● Aanhanger ongeremd
● Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)
● Aanbevolen kogeldruk
● Maximaal toegestane daklast op imperiaal
585
1 100
75
100
585
840
585
1 100
75
100
585
828
585
1 100
75
100
585
775
Het maximum toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.
Max. snelheid bij het trekken van een aanhanger 100 km/h (of de plaatselijk geldende maximumsnelheid, in Nederland wettelijk 80 km/h).
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.
112 TECHNISCHE GEGEVENS
IDENTIFICATIEGEGEVENS
A.
Constructeurssticker (onder de motorkap, op het rechter voorscherm).
B.
Serienummer op de carrosserie (onder de motorkap, rechts op de dwarsbalk).
C.
Bandenspanning en kleurcode.
De sticker op de voorstijl bij de scharnieren van het bestuurdersportier geeft de volgende informatie:
- de maat van de velgen en banden,
(deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden) ,
- de kleurcode van de lak.
AUTORADIO
AUTORADIO / BLUETOOTH
g g in uw auto functioneert. Raadplaag het CITROËNnetwerk als u het systeem voor gebruik in een andere auto wilt laten con fi gureren.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.
Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.
INHOUD
01 Basisfuncties
02 Bediening op stuur
03 Hoofdmenu
04 Audio
05 Configuratie
06 Menustructuur display
Veelgestelde vragen blz. 114 blz. 115 blz. blz.
116
117 blz. blz.
120
121 blz. 123
113
01 BASISFUNCTIES
22
33 44
1
155 144
55 66 77 88
133 122
99
1. Aan/uit en volumeregeling.
2. Uitwerpen van de CD.
3. Selecteren van de weergave op het display:
Audiofuncties (AUDIO).
4. Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-CD-speler.
5. Selecteren van het golfbereik FM1, FM2,
FMast en AM.
6. Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/rechts, loudness, geluidssferen.
7. Weergave van de lijst radiozenders, de nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten.
8. Annuleren van de bewerking.
114
Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie
(programmatypen radio).
10. Bevestigen.
11. Automatisch zoeken naar zenders in a fl opende/oplopende volgorde.
Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3.
12. Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.
Selecteren van de vorige/volgende MP3afspeellijst.
13. Weergave van het algemene menu.
14. Toetsen 1 t/m 6:
Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender
Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.
15. Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.
1 keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte.
2 keer indrukken: display volledig uitschakelen.
3 keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.
02 STUURKOLOMSCHAKELAARS
RADIO: selecteren van de vorige voorkeuzezender.
Selecteren van het vorige item van een menu.
RADIO: selecteren van de volgende voorkeuzezender.
Selecteren van het volgende item van een menu.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.
CD/MP3: selecteren van het volgende nummer.
CD: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.
Selecteren van het vorige item.
Volume verhogen.
-
-
Wijzigen van de geluidsbron.
Bevestigen van een selectie.
Volume verlagen.
RADIO: automatisch zoeken naar zenders in a fl opende volgorde.
CD/MP3: selecteren van het vorige nummer.
CD: continu indrukken: versneld terugspoelen.
Selecteren van het volgende item.
Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.
Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen.
115
116
03 HOOFDMENU
> MONOCHROOM DISPLAY A
Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's het gedeelte
"Menustructuur display" van dit hoofdstuk.
4
3
1
2
04 AUDIO
RADIO
SELECTEREN VAN EEN ZENDER
Druk herhaalde malen op de toets
SOURCE om de radiofunctie te selecteren.
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2,
FMast of AM.
Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.
Druk op een van de toetsen om handmatig naar zenders te zoeken.
Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders).
Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
RDS
1
Druk op de toets MENU.
2
Selecteer RADIO - CD en druk op
OK.
3
Selecteer VOLGEN RDS en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS.
Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.
117
118
04 AUDIO
VERKEERSINFORMATIE
BELUISTEREN
De functie TA (Traf fi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven
(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.
CD
EEN CD AFSPELEN
1
Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.
Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande
CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de
CD-speler.
Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de
CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.
Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de CD-functie te selecteren.
2
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
3
Druk op de toets LIST REFRESH om de lijst met nummers van de
CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt om versneld vooruit of terug te spoelen.
3
04 AUDIO
1
MP3-CD
EEN MP3-CD AFSPELEN
Plaats een MP3-CD in de speler.
De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.
De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.
Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.
Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.
Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de
CD-functie te selecteren.
2
Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.
Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de
MP3-CD weer te geven.
Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.
CD MP3
INFORMATIE EN TIPS
Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.
Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard
ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.
Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.
Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid
(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.
Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.
De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie
".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.
Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.
Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.
119
120
4
3
2
1
05 CONFIGURATIE
DATUM EN TIJD INSTELLEN
Druk op de toets MENU.
Selecteer met de pijltoetsen de functie INSTELLINGEN DISPLAY.
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Selecteer met de pijltoetsen de functie JAAR.
5
6
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Stel de parameter in.
7
Druk op de toets om de selectie te bevestigen.
Begin opnieuw bij stap 1 en stel achtereenvolgens MAAND,
DAG, UUR, MINUTEN in.
06 MENUSTRUCTUUR DISPLAY
MONOCHROOM A
1
BASISFUNCTIE
2
KEUZE A
3
Keuze A1
3
Keuze A2
2
KEUZE B....
1
RADIO-CD
2
RDS VOLGEN
2
MODE REG
2
CD HERHALEN
2
RANDOM PLAY
1
CONFIG AUTO *
2
RW ACHTER AAN
2
FOLLOW-ME-HOME
1
OPTIES
2
DIAGNOSE
3
RAADPLEGEN
3
BEËINDIGEN
1
EENHEDEN
2
TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT
2
BRANDSTOFVERBRUIK:
KM/L -L/100 - MPG
* De parameters variëren afhankelijk van de auto.
121
122
06
1
INST. WEERG
2
JAAR
2
MAAND
2
DAG
2
UREN
2
MINUTEN
2
12 H/24 H WEERGAVE
1
TALEN
2
FRANCAIS
2
ITALIANO
2
NEDERLANDS
2
PORTUGUES
2
PORTUGUES-BRASIL
2
DEUTSCH
2
ENGLISH
2
ESPANOL
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio,
CD...).
VRAAG
De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.
De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.
ANTWOORD
Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.
De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.
De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.
De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.
OPLOSSING
Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.
Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand
"Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.
- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.
- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.
- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk
Audio.
- De CD-speler van de autoradio kan geen
DVD's afspelen.
- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de
CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.
123
VRAAG
De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen
(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
ANTWOORD
Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.
De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.
De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.
OPLOSSING
Druk op de toets BAND AST om het golfbereik
(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.
Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.
De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).
Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.
De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.
De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.
Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.
De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).
Laat de antenne controleren door het CITROËN
-netwerk.
Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.
Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.
Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.
De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.
Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.
Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.
Start de motor om de accu op te laden.
Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.
Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.
124
VISUEEL TREFWOORDENREGISTER 125
EXTERIEUR
Accessoires ................................97
Sleutels, starten, batterij afstandsbediening .......... 6, 46-47
Centrale vergrendeling ...46, 49, 50
Buitenspiegels ............................57
Achterlichten ...............................86
Derde remlicht ............................87
Sneeuwscherm ...........................94
Reservewiel, krik, wiel verwisselen, wiel monteren ......................79-80
Bandenspanning....................... 112
Koplampen ......................54, 82-85
Mistlampen ...........................54, 86
Richtingaanwijzers.....54, 82, 85-86
Koplampverstelling .....................60
Lampen vervangen ................82-87
Trekhaak .....................................96
Takelen .......................................95
ABS, REF, Remmen .......64, 74, 78
Banden, bandenspanning.. 80, 112
Remblokken, remschijven, remtrommels ............................78
Brandstoftank .......... 16, 20, 53, 78
Portieren openen/ sluiten ........................6, 46, 49-52
Motorkap openen..................16, 53
Kinderbeveiliging zijdeur.............51
Sloten .....................................6, 46
126 VISUEEL TREFWOORDENREGISTER
COCKPIT
Opbergvak boven voorruit, zonneklep, plafonnier ....14, 58-59
Binnenspiegel .............................57 Instrumentenpanelen, klokken, tellers ........................................18
Verklikkerlampjes...................19-21
Meters, displays, multifunctioneel display .......21-25
Klokje, dimmer dashboardverlichting, nulstelling dagteller .............23-24
Ruitbediening..............................56
Alarmknipperlichten ....................60
Zekeringen interieur...............88-90
Autoradio ........................... 113-124
Inbouwen autoradio, uidsprekers ...............................93
Motorkap openen..................16, 53
Handrem ...............................64, 78 Indeling voor ..........................58-59
Verwarming/airconditioning ...26-31
- ventilatieroosters, ontdooien, ontwasemen,
- airconditioning A/C,
- luchtrecirculatie,
- ventilatie.
VISUEEL TREFWOORDENREGISTER 127
STUURKOLOMSCHAKELAARS
Buitenspiegels ............................57
Verlichting ...................................54
- dimlicht,
- grootlicht,
- mistlicht.
Snelheidsbegrenzer / snelheidsregelaar ................65-68
Elektrisch verstelbare buitenspiegel passagierszijde ........................57
Koplampverstelling .....................60
Ruitenwissers voor/achter ..........55
Ruitensproeiers ......................7, 55
Alarm ..........................................48
Bediening autoradio.................. 115
Stuurwiel, claxon ..................10, 60
128 -
INTERIEUR
Sjorogen ...............................15, 61
Indeling achter .................15, 62-63
- sjorogen,
- opbergvakken,
- haken,
- bagagenet,
- opbergtassen,
- dashboardkastje.
Stoelen voor ..........................32-33
Achterbank (5 plaatsen) .............35
Achterbank (7 plaatsen) .............36
Airbags ..................................69-71
Plafonnier, interieurverlichting ...............58-59
Kinderzitjes ............................38-43
Kinderbeveiliging (portier)...........51
Kantelbare zijruiten achter ..........56
Veiligheidsgordels..................44-45
Multifunctionele passagiersstoel ........................34
VISUEEL TREFWOORDENREGISTER 129
TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD
Niveaus............................72-75, 77
- oliepeilstok,
- stuurbekrachtigingsvloeistof,
- remvloeistof,
- koelvloeistof.
Onderbreking brandstoftoevoer benzine, ontluchten brandstofsysteem diesel ..........78
Afmetingen ..........................98-101
Motoren (gegevens) ..........102-103
Gewichten, aanhangergewichten ....... 106-111
Identi fi catie ............................... 112
Lucht- en olie fi lter, controles ........................72-75, 78
Zekeringen motorruimte .............91
Ruiten-/koplampsproeiers, reservoir .............................55, 77
Lampen, lampen vervangen
- voor .....................................82-85
- achter ..................................86-87
Motorkap openen, steun .......16, 53
Onder de motorkap................72-75 Accu......................................78, 92
Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen.
Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de speci fi eke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.
Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.
Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.
Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving
(Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.
Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles
CITROËN.
Bestemd voor de gebruikers van de elektrische uitvoering van de auto met tractiebatterij:
Bij dit instructieboekje Berlingo First bevindt zich de handleiding "Aanvulling elektrische uitvoering".
Raadpleeg deze handleiding voordat u met de auto gaat rijden en in het bijzonder voordat u de stekker aansluit om de tractiebatterij op te laden.
Controleer of het elektriciteitsnet dat u voor het laden wilt gebruiken, voldoet aan de speci fi caties
(230 V, min. 10 A). Laat deze controle altijd door een erkend installateur uitvoeren.
Gebruik uitsluitend de originele laadkabel en gebruik geen verlengkabels.
Neem dezelfde voorzorgsmaatregelen in acht die gelden voor het gebruik van andere elektrische apparatuur. Raak de metalen uiteinden van de beide stekkers van de kabel niet aan (kans op storingen en/of elektrocutie).
Gedrukt in de EU
Néerlandais
11-10
11BER.0070
Néerlandais
2011 – DOCUMENTATION DE BORD
4Dconcept
Diadeis
Seenk
Edipro
CRÉATIVE TECHNOLOGIE
advertisement