CITROEN BERLINGO 01/05/2012 - 31/05/2015 de handleiding

Add to My manuals
272 Pages

advertisement

CITROEN BERLINGO 01/05/2012 - 31/05/2015 de handleiding | Manualzz

CITROËN BERLINGO

Het online-instructieboekje

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën".

Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk.

Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

Als de rubriek "MyCitroën" niet beschikbaar is op de website van

Citroën voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen:

http://service.citroen.com

Selecteer:

de link "Boorddocumentatie" op de startpagina (u hoeft zich niet aan te melden),

de taal,

het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,

de uitgifteperiode van uw instructieboekje die overeenkomt met de datum van deel 1A van het kentekenbewijs van uw auto.

U kunt hier online uw instructieboekje bekijken en hebt toegang tot de meest recente gegevens via het pictogram:

Wij maken u attent op het volgende:

Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de speci fi eke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwali fi ceerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het

CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Citroën beschikt wereldwijd over een uitgebreid gamma modellen. Modellen die worden gekenmerkt door een geraf fi neerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering van het begrip mobiliteit.

Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.

Achter het stuur van uw nieuwe auto geniet u optimaal als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.

Goede Reis.

Inhoud

1. EERSTE

KENNISMAKING 4-16

Presentatie

Exterieur

Cockpit

Middenconsole

Comfort

Zicht

Rijden

In de cabine

Laadruimte

Ventilatie

Eco-rijden

9

10

11

11

4

6

8

12

13

14

15

2. VOORDAT U

GAAT RIJDEN 17-47

Sleutel

Afstandsbediening

Portieren

17

17

20

Dakklep

Achterklep

24

25

Centrale vergrendeling 26

Instrumentenpaneel 27

Tijd instellen

Verklikkerlampjes

28

29

Brandstofniveaumeter 35

Koelvloeistof 35

Detectiesysteem te lage bandenspanning 36

Onderhoudsindicator 37

Dimmer dashboardverlichting 38

Versnellingsbak 39

Schakelindicator 39

EGS 6-versnellingsbak 40

Stuurwiel verstellen 42

Stop & Start 43

Starten en stoppen 46

Wegrijden op een helling 47

3. ERGONOMIE EN

COMFORT 48-80

Lichtschakelaar 48

Ruitenwisserschakelaar 51

Snelheidsregelaar 53

Snelheidsbegrenzer

Verwarming /

56

Handbediende airconditioning 59 automatisch 61

Ontdooien en ontwasemen 63

Voorstoelen 65

Passagiersstoel

Cabine Extenso

66

67

Opstellingen 69

Indeling 70

Plafonniers

Dubbele cabine

Laadruimte

Allesdrager

Spiegels

Parkeer-/tolkaarten

Elektrisch bedienbare ruiten

72

73

75

77

78

79

80

4. VEILIGHEID

81-101

Alarmknipperlichten

Handrem

Parkeerhulp

ABS

Brake Assist System

ASR en ESC

"Grip control"

Veiligheidsgordels

Airbags

Uitschakelen passagiersairbag

88

90

Kinderzitjes

Aanbevolen

93

95 kinderzitjes 99

Bevestiging 100

81

81

82

84

84

85

86

Inhoud

5. ACCESSOIRES

102-104

Trekken van een aanhanger 102

Overige accessoires 103

Gamma professionele

uitrusting 103

Telematica-eenheid 104

6. ONDERHOUD

105-114

Motorkap openen 106

Benzinemotor 107

Dieselmotor 108

Niveaus 109

Controles 111

Brandstof

Brandstoftoevoer

113 uitgeschakeld 114

Handopvoerpomp diesel 114

7. SNEL WEER OP

WEG 115-133

Accu 115

Wiel verwisselen 117

Afneembaar sneeuwscherm 121

Sneeuwkettingen 122

Lampen vervangen 123 zekeringen

Wisserbladen

128 vervangen 132

Slepen van de auto 133

8. TECHNISCHE

GEGEVENS 134-140

Afmetingen 134

Gewichten 139

Identi fi catiegegevens 140

9. TECHNOLOGIE AAN

BOORD

Urgence-oproep of

Assistance-oproep 9.1

eMyWay 9.3

Autoradio 9.63

In de rubriek "Technologie aan boordI" maakt u kennis met de nieuwe radio- en navigatiesystemen.

10. WEGWIJZER

141-148

Exterieur 141

Cockpit 142

Interieur 144

Technische gegevens - onderhoud 145

De rubriek "Wegwijzer" biedt u de mogelijkheid om de schakelaars, functies en desbetreffende paginanummers terug te vinden op de schematische afbeeldingen van de auto

(visuele index).

PRESENTATIE

Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in korte tijd vertrouwd te maken met alle functies van uw nieuwe auto.

Het instructieboekje is verdeeld in 10 rubrieken met elk een eigen kleur. In de rubrieken komen alle mogelijke functies van de auto gerangschikt per thema aan bod.

In rubriek 8 vindt u een overzicht van de technische gegevens van uw auto. De visuele index achter in dit instructieboekje verwijst u naar de bladzijden met meer informatie over de desbetreffende uitrusting en functies.

In de rubrieken kunt u de volgende symbolen aantreffen:

dit symbool verwijst naar de rubriek en het gedeelte waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden,

dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende informatie die u helpt de gebruiksmogelijkheden van uw auto optimaal te benutten,

dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking tot de veiligheid van de inzittenden en de voorzieningen aan boord.

Wij maken u attent op het volgende:

Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de speci fi eke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Exterieur

2a

8

2d

2e

7b

2c

4

7a

6

4

2b

5

Sleutel - Afstandsbediening

2a

17

Exterieur

Achterklep en achterruit

2e 25

Openen motorkap

6 106

Schuifdeur Parkeerhulp Reservewiel

2b

21

4 82 7a

117

Achterdeuren

Dakklep

2c 22

"Grip control"

4

86

Lampen vervangen

2d 24

Professionele uitrusting -

Accessoires

5 103

Afmetingen

7b 123

8 134

Legenda

: verwijzing rubriek

: verwijzing pagina 1

Interieur

COCKPIT

1.

Schakelaar verlichting/ richtingaanwijzers.

2.

Instrumentenpaneel met display.

3.

Schakelaar ruitenwissers/ ruitensproeiers/boordcomputer.

4.

Contact.

5.

Bediening autoradio.

6.

Bestuurdersairbag/claxon.

7.

Hendel stuurwielverstelling.

8.

Bediening snelheidsregelaar/begrenzer.

9.

Bedieningspaneel parkeerhulp/ koplampverstelling/ESC,

Stop & Start.

10.

Hendel motorkapontgrendeling.

11.

Schakelaars elektrisch verstelbare buitenspiegels.

Interieur

MIDDENCONSOLE

1.

Bedieningspaneel ruitbediening.

2.

Bedieningspaneel alarmknipperlichten/centrale vergrendeling (interieur, laadruimte).

3.

Aansteker.

4.

Bediening verwarming/ ventilatie.

5.

Opbergvak.

86 6.

Grip Control.

7.

Autoradio.

8.

Display.

9.

Selectiehendel

EGSversnellingsbak

4

2

10.

Urgence-oproep of

Assistance-oproep.

9

40

9.1

1

Interieur

COMFORT

Bestuurdersstoel

Stuurwiel

In hoogte en diepte verstellen van het stuurwiel.

2

42

Opbergruimtes

Onder de voorstoelen bevinden zich opbergruimtes. Deze zijn gemakkelijker te bereiken vanaf de achterzijde van de stoel.

De boordgereedschap is onder de linker voorstoel opgeborgen en via de achterzijde bereikbaar.

3 71

1.

Verstelling in lengterichting.

2.

Rugleuningverstelling.

3.

Hoogteverstelling. 4.

Hoogte- hoekverstelling van de hoofdsteun.

3

65

Veiligheidsgordels

Hoogteverstelling.

Vastmaken.

4

88

Buitenspiegels

Handmatig verstelbaar.

Elektrisch verstelbaar.

3

78

Interieur

Lichten uit

Parkeerlicht.

Dimlicht (groen).

Grootlicht (blauw).

I Interval.

0 uit.

È Eén keer wissen.

AUTO, beweeg de hendel één maal omlaag.

AUTO, automatisch inschakelen van de verlichting

Functie snelweg: beweeg de schakelaar één keer omhoog of omlaag zonder deze voorbij het zware punt te bewegen; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen drie keer.

3

3

51

48

Speciale stand ruitenwissers vóór

Als u de ruitenwissers binnen één minuut na het afzetten van het contact bedient, blijven de beide wisserbladen rechtop staan.

3

52, 132

Snelheidsregelaar,

Snelheidsbegrenzer

Om de snelheidsregelaar te kunnen gebruiken, moet de wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet minimaal de vierde versnelling zijn ingeschakeld.

3

53, 56

Hill Start Assist

Autoradio

2

47

9

Interieur

IN DE CABINE

Cabine Extenso

3

67

Passagiersstoel

- als deze weggeklapt is, kunnen voorwerpen tot 3 m lengte met gesloten achterdeuren in de auto vervoerd worden,

3

68

Middelste zitplaats

Een opbergruimte onder de zitting kan met een slot (niet meegeleverd) worden afgesloten. 3

67 - als de zitting opgeklapt is kunnen hoge voorwerpen in de cabine vervoerd worden.

3

68

Interieur

LAADRUIMTE

Sjorogen

Aanbevolen wordt de lading stevig vast te zetten met behulp van de sjorogen op de vloer en zware voorwerpen zo ver mogelijk naar voren te plaatsen

(bij de cabine).

3

75

Maximale belading

Dakconsole: 5 kg.

Wegklapbare stoel met de leuning neergeklapt op de zitting: 50 kg.

Dwarsstangen: 75 kg.

Imperiaal: 120 kg.

Dakklep: 100 kg verticaal.

Scheidingswanden

3 76

Uitneembare klep

Deze kan worden verwijderd om lange voorwerpen te kunnen vervoeren.

3

76

1

Interieur

KINDEREN IN DE AUTO VENTILATIE

Uitschakelen airbag

4

93

Verwarming

Airconditioning

3

59

Automatische airconditioning

3

61

Tips voor het instellen van de handbediende airconditioning

Voor een optimale werking van het systeem is het raadzaam de volgende instellingen te gebruiken:

Gewenste werking

Luchtverdeling Temperatuur Luchtopbrengst Luchtrecirculatie A/C

Warm -

Kinderzitjes

Koud

4

95

Ontdooien

Ontwasemen

Bij de automatische airconditioning is het raadzaam de stand AUTO te gebruiken, ongeacht de gewenste werking.

3

63

Schakel deze uit zodra de luchtkwaliteit in de auto naar wens is.

ECO-RIJDEN

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO

2 uw auto verminderen.

-uitstoot van

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Kies voor een soepele rijstijl

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Volg de aanwijzingen van de schakelindicator (indien aanwezig) die op het instrumentenpaneel worden weergegeven.

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de CO

2 beperkt.

-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

Als uw auto is voorzien van een automatische versnellingsbak of een elektronische gestuurde versnellingsbak, laat de selectiehendel dan in de stand Drive

"D" of Auto "A" (afhankelijk van het type versnellingsbak) staan en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen

Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.

Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend.

Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken

(blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVDspeler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

1

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fi etsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.

Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde.

Controleer de bandenspanning met name:

- voor een lange rit,

- bij de wisseling van de seizoenen,

- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Laat uw auto regelmatig onderhouden

(olie verversen, olie fi lter en lucht fi lter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

Toegang tot de auto

Centrale vergrendeling

Druk kort op deze knop om de gehele auto te vergrendelen.

TOEGANG TOT DE AUTO

SLEUTEL

Met de sleutel kunt u de sloten van de auto vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop openen en sluiten en de motor starten en afzetten.

Ontgrendelen van de laadruimte

Druk op deze knop om alle deuren achter te ontgrendelen.

Beveiliging

Om alleen de laadruimte te ontgrendelen:

AFSTANDSBEDIENING

Ontgrendelen

Druk één keer op deze knop om de portieren vóór te ontgrendelen.

Druk nogmaals op deze knop de de gehele auto te ontgrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het twee keer knipperen van de richtingaanwijzers.

Druk op deze knop om de gehele auto te vergrendelen.

Druk op deze knop om de laadruimte te ontgrendelen, alleen de voorportieren blijven dan vergrendeld.

Dit wordt bevestigd door het één keer knipperen van de richtingaanwijzers.

Als één van de portieren is geopend

(bijv.: vervoer van lange voorwerpen) of niet goed is gesloten, werkt de centrale vergrendeling niet.

Supervergrendeling

Door binnen vijf seconden na het inschakelen van de vergrendeling nogmaals op het gesloten hangslot te drukken wordt de supervergrendeling ingeschakeld.

Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer twee seconden branden van de richtingaanwijzers.

De supervergrendeling blokkeert het van binnenuit en van buitenaf openen van de portieren. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Als de bestuurder de supervergrendeling van binnenuit met de afstandsbediening inschakelt, wordt de normale vergrendeling weer ingeschakeld zodra de auto wordt gestart.

2

Toegang tot de auto

Uitklappen/inklappen van de sleutel

Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.

Druk om de sleutel in te klappen op deze verchroomde knop en duw de sleutel in de houder. Wanneer u bij het inklappen niet op de knop drukt, kan het mechanisme beschadigd raken.

Gebruiksvoorschrift

Houd de afstandsbediening vrij van vet, stof en vocht.

Een zwaar voorwerp dat aan de sleutel hangt terwijl deze in het contactslot zit (sleutelhanger, ...), kan storingen veroorzaken.

AFSTANDSBEDIENING

Batterij vervangen

Batterij: CR 1620 / 3 V

Als de batterij leeg is, verschijnt een melding op het display in combinatie met een geluidssignaal.

Wip dan het huis met een muntstuk bij het oog los om bij de batterij te komen.

Als de afstandsbediening na het vervangen van de batterij niet werkt, moet deze opnieuw gesynchroniseerd worden.

Als de batterij niet wordt vervangen door een batterij van hetzelfde type, kan de afstandsbediening defect raken.

Gebruik uitsluitend batterijen van hetzelfde type als de oorspronkelijke batterijen of de door het CITROËNnetwerk voorgeschreven batterijen.

Gooi de batterij van de afstandsbediening niet weg: de batterij bevat metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever de batterij in bij het CITROËNnetwerk of een speciaal verzamelpunt.

Synchroniseren van de afstandsbediening

Na het vervangen van de batterij of het losnemen van de accukabels kan het zijn dat de afstandsbediening gesynchroniseerd moet worden.

Wacht ten minste 1 minuut voordat u de afstandsbediening gebruikt.

Steek de sleutel in het contactslot met de knoppen (hangslot) van de afstandsbediening naar u toe.

Zet het contact aan.

Druk binnen 10 seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) en hou d deze ten minste 5 seconden ingedrukt.

Zet het contact af.

Wacht ten minste 1 minuut voordat u de afstandsbediening gebruikt.

De afstandsbediening werkt nu weer.

Toegang tot de auto

STARTBLOKKERING

Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor de elektronische startblokkering.

Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd.

Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.

De sleutelbaard moet volledig worden uitgeklapt om een goede communicatie van de startblokkering mogelijk te maken.

Bij verlies van uw sleutels

Neem het kentekenbewijs van uw auto en een geldig identiteitsbewijs mee naar een servicepunt van het

CITROËN-netwerk .

Het CITROËN-netwerk kan de sleutel- en transpondercode achterhalen om nieuwe sleutels te bestellen.

Gebruiksvoorschrift

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering.

Speel niet met de knop van de afstandsbediening, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

Als zich in de buurt van de afstandsbediening andere apparaten bevinden die in hetzelfde frequentiegebied werken (mobiele telefoons, alarmsystemen van gebouwen), kan de werking van de afstandsbediening tijdelijk verstoord worden.

De afstandsbediening werkt niet als de sleutel zich in het contact bevindt, ook al is het contact afgezet.

Let er bij het aanschaffen van een tweedehands auto op dat:

- uw sleutels door het CITROËNnetwerk in het elektronische geheugen worden opgeslagen, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Als u de auto verlaat, controleer dan of de verlichting uitgeschakeld is en laat geen waardevolle voorwerpen in het zicht achter.

Haal uit veiligheidsoverwegingen

(kinderen in de auto) de sleutel uit het contactslot als u de auto verlaat, ook al is dit voor een korte tijd.

2

Toegang tot de auto

VOORPORTIEREN

Van buitenaf

Gebruik de afstandsbediening om de auto te vergrendelen/ontgrendelen.

Steek de sleutelbaard in het slot van het bestuurdersportier als de afstandsbediening niet werkt.

Van binnenuit

Gebruik de portiergreep om het desbetreffende portier te ontgrendelen en te openen.

Toegang tot de auto

SCHUIFDEUR

Van buitenaf

Trek de handgreep naar u toe en vervolgens naar achteren, open de schuifdeur en beweeg de deur tot voorbij het zware punt: de deur blijft dan openstaan.

Van binnenuit

Ontgrendel de deur met deze handgreep en open de deur door deze naar achteren te schuiven tot het zware punt. Ga voorbij dit zware punt om de deur geopend te houden.

Gebruiksvoorschrift

Controleer of de rail op de vloer vrij is van voorwerpen die het openen of sluiten van de schuifdeur in de weg kunnen staan.

Laat, als de auto op een helling staat, de deur pas los als deze geheel geopend of gesloten is. Door de hellingshoek kan de deur sneller dan normaal openen of sluiten, hetgeen verwondingen kan veroorzaken.

Ga om veiligheidsredenen en om storingen te voorkomen niet rijden met geopende schuifdeuren.

Uit te voeren handeling bij een lege accu

Voorportier passagierszijde en zijdeuren

Gebruik het slot om de portieren mechanisch te vergrendelen in geval van een storing in de accu of de centrale vergrendeling.

- Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde om het portier te openen en uit te stappen.

- Steek, om het portier te vergrendelen, de sleutel in de slotplaat in de zijkant van het portier en draai de sleutel een achtste omwenteling .

Bestuurdersportier

- Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom om het portier te vergrendelen en linksom om het portier te ontgrendelen.

2

Toegang tot de auto

ACHTERDEUREN

De twee achterdeuren zijn asymmetrisch (2/3 - 1/3), met de kleine deur rechts.

Ze zijn voorzien van een centraal slot.

Van buitenaf

Trek om de achterdeuren te openen de handgreep naar u toe.

Trek aan de hendel om de rechterdeur te openen.

Sluit om de achterdeuren te sluiten eerst de rechterdeur en vervolgens de linkerdeur.

Bij uitvoeringen met achterklep is de achterbumper versterkt en kan deze als opstap worden gebruikt.

Praktische informatie

Bij het vervoer van lange voorwerpen kan met de rechter achterdeur geopend worden gereden. De linker achterdeur wordt gesloten gehouden door de duidelijk zichtbare gele vergrendeling in de deurstijl. Deze gesloten deur mag niet worden gebruikt om lading op zijn plaats te houden.

Rijd alleen met een geopende deur als het niet anders kan. Respecteer de wettelijke veiligheidsvoorschriften om medeweggebruikers op de uítstekende belading te attenderen.

Openen tot ongeveer 180°

De deurvangers maken het mogelijk de achterdeuren met een hoek van ongeveer 90° tot 180° te openen.

Trek als de deur is geopend aan de gele hendel.

Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.

Toegang tot de auto

Bij het parkeren van de auto met de achterdeuren 90° geopend, bedekken de deuren de achterlichten. Gebruik een gevarendriehoek of een andere signalering die door de regelgeving en wetten van uw land voorgeschreven is om andere weggebruikers, die in dezelfde richting rijden en niet opmerken dat u stilstaat, te waarschuwen.

Van binnenuit

Trek de handgreep naar u toe om de linkerdeur te openen.

2

Toegang tot de auto

DAKKLEP

Deze dakklep achter is alleen mogelijk bij uitvoeringen met achterdeuren.

Openen van de dakklep:

- til het zwarte hendeltje van de kap omhoog,

- duw de dakklep voorzichtig naar beneden en maak de haak los,

- trek de dakklep omhoog,

- open de dakklep tot voorbij het zware punt om hem te blokkeren met de steunen.

Ga nooit rijden als de steunen niet geplaatst zijn.

Sluiten van de dakklep:

- controleer of de steunstang goed is vergrendeld,

- laat de dakklep zakken,

- pak, terwijl u de dakklep naar beneden duwt, de twee ringen van de veer vast en zet de haak op zijn plaats,

- laat het zwarte hendeltje zakken om de dakklep te vergrendelen.

Door de dakklep te vergrendelen, wordt deze goed op het rubber geplaatst waardoor een juiste afdichting, zonder bijgeluiden, is gegarandeerd.

Steunstang

U heeft de beschikking over een steunstang voor het vervoer van lange stukken na het openen van de dakklep.

Klap de steunstang neer door de hendel omhoog te zetten.

Breng het uiteinde van de stang naar de achterdeursponning.

Houd de te vervoeren lange voorwerpen met één hand vast, til ze op en zet met de andere hand de steunstang terug.

Controleer of deze goed is vergrendeld door de handgreep naar beneden te duwen tot voorbij het zware punt en zet de lading stevig vast.

De steunen opzij kunnen worden gebruikt als bevestigingspunten.

Bevestig de belading nooit aan de dakklep.

De achterbumpers zijn versterkt voor het gebruik als treeplank bij het instappen in de laadruimte.

Ga nooit rijden als de steunstang niet op zijn plaats zit.

De achterdeuren kunnen alleen worden vergrendeld als de steunstang is geplaatst.

Let bij het rijden met geopende girafon op wegen met een beperkte doorrijhoogte.

Laat geen belading tegen de achterdeuren rusten.

Respecteer de wettelijke voorschriften om medeweggebruikers op de uítstekende belading te attenderen.

Beperk het gebruik van de dakklep tot korte afstanden.

Toegang tot de auto

ACHTERKLEP (volgens uitvoering)

Van buitenaf

De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de afstandsbediening.

Druk om de achterklep te openen op de knop onder de sierlijst en trek de klep open.

U kunt gebruik maken van een lus om de geopende achterklep te sluiten.

Trek de achterklep omlaag tot aan het evenwichtspunt en duw de achterklep vervolgens volledig dicht.

Van binnenuit

Noodbediening

Hiermee kan bij een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep van binnenuit ontgrendeld worden.

Steek een kleine schroevendraaier in de opening tussen de achterklep en de vloer. Verplaats de nok naar links om het slot te ontgrendelen en duw de klep vervolgens open.

Ruit van de achterklep

De ruit van de achterklep kunt u openen, zodat u het achtercompartiment rechtstreeks kunt bereiken zonder dat u de klep hoeft te openen.

Openen

Druk nadat u de auto met de afstandsbediening of de sleutel hebt ontgrendeld op de knop en til de achterruit op om hem te openen.

Sluiten

Sluit de achterruit door op het midden van de ruit te drukken totdat deze volledig gesloten is.

De achterklep en de ruit van de klep kunnen niet gelijktijdig worden geopend. De ruit zou anders beschadigd kunnen raken. 2

Toegang tot de auto

Anti-overvalsysteem

Vergrendelen tijdens het rijden

Het systeem vergrendelt de achterdeuren zodra een snelheid van 10 km/h wordt bereikt. Op dat moment klinkt het geluidssignaal voor de centrale vergrendeling. Het lampje in de schakelaar op het centrale bedieningspaneel op het dashboard gaat branden.

Als tijdens het rijden één van de achterdeuren wordt geopend wordt de auto volledig ontgrendeld.

CENTRALE VERGRENDELING

Cabine en laadruimte

Door eenmaal te drukken worden de portieren en achterdeuren centraal vergrendeld, op voorwaarde dat deze gesloten zijn.

Door nogmaals te drukken wordt de auto weer ontgrendeld.

De schakelaar werkt niet als de auto is vergrendeld met de afstandsbediening of van buitenaf met de sleutel.

Het lampje in de schakelaar:

- knippert als de portieren worden vergrendeld terwijl de auto stilstaat en het contact uit staat.

- brandt als de portieren worden vergrendeld en vanaf het moment dat het contact aan staat.

Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto belemmeren.

Inschakeling/uitschakeling van het systeem

Als het contact aan staat, kan het systeem worden in- of uitgeschakeld door éénmaal lang op de knop te drukken.

Laadruimte

Door eenmaal te drukken worden de achterdeuren van de laadruimte centraal vergrendeld/ontgrendeld, onafhankelijk van de status van de vergrendeling van de cabine.

De achterdeuren kunnen altijd van binnenuit geopend worden.

Verklikkerlampje geopend portier

Als het verklikkerlampje gaat branden, controleer dan of de portieren en achterdeuren goed gesloten zijn.

Cockpit

COCKPIT

INSTRUMENTENPANEEL

Klokken

1. Kilometer-/mijlenteller.

2. Display.

3. Brandstofniveaumeter, koelvloeistoftemperatuurmeter.

4. Toerenteller.

5. Nulstelling dagteller/ onderhoudsindicator.

6. Dimmer dashboardverlichting.

Displays

- Snelheidsbegrenzer/-regelaar.

- Afgelegde afstand in km/mijl.

- Onderhoudsindicator, motorolieniveaumeter, kilometer-/ mijlenteller.

- Water in brandstof fi lter.

Displays

De informatie die op het instrumentenpaneel wordt weergegeven hangt af van de uitrusting van de auto.

2

Cockpit

Instrumentenpaneel zonder display

Middenconsole zonder display

Met de knop aan de linkerzijde kan het klokje worden ingesteld door de handelingen in onderstaande volgorde uit te voeren:

- linksom draaien: de minuten knipperen,

- rechtsom draaien: minuten verhogen (houd de knop naar rechts om de tijd in een sneller tempo in te stellen),

- linksom draaien: de uren knipperen,

- rechtsom draaien: uren verhogen

(houd de knop naar rechts om de tijd in een sneller tempo in te stellen),

- linksom draaien: tijdsaanduiding in

24H of 12H,

- rechtsom draaien: 24H of 12H selecteren,

- linksom draaien: ingestelde tijd bevestigen.

Als er ongeveer 30 seconden geen handelingen worden uitgevoerd, verschijnt de huidige weergave.

Middenconsole met display

De tijdweergave is afhankelijk van de uitvoering. De toegang tot "Datum" is alleen actief als de datum geheel in letters wordt weergegeven

(volgens uitvoering).

Raadpleeg om de op het display weergegeven tijd en datum in te stellen in de rubriek 9 het gedeelte

"Datum en tijd instellen".

Cockpit

Verklikkerlampjes

Bij elke start gaat een aantal verklikkerlampjes branden ter controle. Deze lampjes gaan meteen weer uit. Als een verklikkerlampje bij draaiende motor blijft branden of gaat knipperen, wordt het een waarschuwing. Dit kan gebeuren in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Negeer deze waarschuwingen niet.

Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie

STOP

brandt, in combinatie met een ander verklikkerlampje en een melding op het display.

ernstige storingen met betrekking tot de functies "Remvloeistofniveau",

"Motoroliedruk en -temperatuur",

"Koelvloeistoftemperatuur",

"Elektronische remdrukregelaar",

"Stuurbekrachtiging",

"Bandenspanningscontrolesysteem".

Stop onmiddellijk en zet het contact af. Laat de auto controleren door een gekwali fi ceerde werkplaats of het CITROËN -netwerk.

brandt.

handrem aangetrokken of niet goed vrijgezet.

Zet de handrem vrij, het verklikkerlampje zal uitgaan.

Handrem /

Remvloeistofniveau /

EBD

blijft branden, ondanks correct niveau, in combinatie met het verklikkerlampje

ABS.

gaat branden tijdens het rijden.

Motoroliedruk en motorolietemperatuur

blijft branden, ondanks correct niveau.

een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD).

onvoldoende druk of te hoge temperatuur.

een ernstige storing.

Vul de door CITROËN voorgeschreven remvloeistof bij.

Stop onmiddellijk en zet het contact af . Laat de auto controleren door een gekwali werkplaats of het CITROËN- netwerk . fi ceerde

Zet de auto stil, zet het contact af en laat de motorolie afkoelen. Controleer het motorolieniveau met de peilstok. Zie in rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".

Laat de auto controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats. 2

Cockpit

Verklikkerlampje

Service status

Koelvloeistoftemperatuur en -niveau

brandt en wijzer in het rode gebied.

knippert.

blijft kort branden.

blijft branden. signaleert

een abnormale verhoging van de temperatuur.

een te laag koelvloeistofniveau.

kleine storingen of waarschuwingen.

ernstige storingen.

Oplossing - actie

Zet de auto stil, zet het contact af en laat de koelvloeistof afkoelen. Controleer visueel het niveau.

Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus". Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Raadpleeg het "Logboek meldingen" op het display. Zie in rubriek 9 het gedeelte "Autoradio -

Boordcomputer" (volgens uitvoering). Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Veiligheidsgordel niet vastgemaakt

brandt en gaat vervolgens knipperen.

knippert in combinatie met een geluidssignaal en blijft vervolgens branden.

de bestuurder heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt.

de bestuurder rijdt terwijl de veiligheidsgordel niet is vastgemaakt.

brandt permanent.

De functie Stop & Start heeft de motor in de STOPstand geplaatst, als gevolg van stlistaan van de auto

(verkeerslichten, fi les, overig...).

ECO -modus

knippert enkele seconden en gaat vervolgens uit.

De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar. of

De START-stand is automatisch ingeschakeld.

Doe de gordel om en steek de gesp in de gordelsluiting.

Trek aan de gordel om de vergrendeling van de gesp te controleren. Zie in rubriek 4 het gedeelte

"Veiligheidsgordels".

Zodra u wilt wegrijden, gaat het lampje uit en wordt de motor direct in de START-stand geschakeld.

Rubriek 2, deel "Stop & Start".

Cockpit

Verklikkerlampje status

Airbag vóór / zij-airbag

knippert of blijft branden.

Uitschakeling airbag vóór aan passagierszijde

Laag brandstofniveau

brandt.

brandt en wijzer in het rode gebied.

knippert.

Emissieregeling

EOBD

knippert of blijft branden. signaleert

een defecte airbag.

Oplossing - actie

Laat het systeem onmiddellijk controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats. Zie in de rubriek 4 het gedeelte

"Airbags".

de airbag is handmatig uitgeschakeld en er is een kinderzitje geplaatst met de rug in de rijrichting.

Zie in rubriek 4 het gedeelte "Airbags - kinderen aan boord".

Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank, afhankelijk van uw rijstijl en het type motor.

onderbreking van de brandstoftoevoer ten gevolge van een ernstige aanrijding.

Vul de brandstoftank bij de eerstvolgende gelegenheid om te voorkomen dat u stil komt te staan.

Het lampje gaat, elke keer als u het contact aanzet, branden totdat u de brandstoftank voldoende bijgevuld hebt.

Inhoud brandstoftank: ongeveer 60 liter.

Rijd de trank nooit helemaal leeg, dit zou tot storingen in de emissieregeling en/of het inspuitsysteem kunnen leiden.

Herstel de brandstoftoevoer. Zie in rubriek 6 het gedeelte "Brandstof".

storing in het systeem.

De katalysator kan beschadigd raken. Laat de auto controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Laden accu

brandt.

knippert.

blijft branden ondanks controle.

een storing in het laadcircuit.

het overgaan naar de waakfase van de actieve functies (eco-modus).

Controleer de accupolen. Zie in de rubriek 7 het gedeelte "Accu".

Zie in rubriek 7 het gedeelte "Accu".

een storing in een elektrisch circuit, de ontsteking of het brandstofsysteem.

Laat de auto controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats. 2

Cockpit

Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie

Stuurbekrachtiging brandt.

De conventionele werking van de stuurinrichting, zonder bekrachtiging, blijft behouden. Laat de auto controleren door het CITROËN-netwerk een gekwali fi ceerde werkplaats.

ABS

Geopend portier

ABS

ESC

brandt in combinatie met melding op het display.

een niet goed gesloten portier.

Controleer of alle portieren goed zijn gesloten.

blijft branden.

knippert.

blijft branden.

een storing in het antiblokkeersysteem.

een ingreep van de ASR of het ESC.

een storing in het systeem. Bijv.: een te lage bandenspanning.

De conventionele werking van het remsysteem, zonder bekrachtiging, blijft behouden.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats" atelier quali fi é.

Dit systeem verdeelt de aandrijfkracht optimaal over de wielen en verbetert zo de koersvastheid van de auto. Zie in de rubriek 4 het gedeelte

"Veilig rijden".

Controleer de bandenspanning. Laat de auto controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats. (Wielsensor, hydraulisch regelorgaan, ...).

blijft branden in combinatie met het verklikkerlampje van de knop (op het dashboard).

dat het systeem is uitgeschakeld op verzoek van de bestuurder.

Het systeem is uitgeschakeld en wordt automatisch weer ingeschakeld zodra de snelheid boven de 50 km/h komt of na het indrukken van de knop (op het dashboard).

Cockpit

Verklikkerlampje status signaleert Oplossing - actie

Roet fi

Dimlicht / dagrijverlichting

Grootlicht

brandt.

brandt.

een storing in het roet fi lter

(niveau dieseladditief, kans op verstopping,...).

Laat het fi lter controleren bij het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Rubriek 6, onderdeel "Niveaus".

een handmatig geselecteerde stand of het automatisch inschakelen van de verlichting.

het inschakelen van de verlichting zodra het contact wordt aangezet: dagrijverlichting (volgens land van bestemming).

dat u de hendel naar u toe trekt.

Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede stand.

Zie in de rubriek 3 het gedeelte

"Stuurkolomschakelaars".

Trek de hendel naar u toe om over te schakelen naar dimlicht.

Richtingaanwijzers

knippert in combinatie met geluidssignaal.

het inschakelen van de richtingaanwijzers met de lichtschakelaar links van het stuurwiel.

Rechts: beweeg de hendel omhoog.

Links: beweeg de hendel omlaag.

Mistlampen vóór

Mistachterlichten

brandt.

brandt.

dat de functie handmatig is geselecteerd.

De mistlampen werken uitsluitend als het parkeerlicht of dimlicht is ingeschakeld.

dat de functie handmatig is geselecteerd.

De mistachterlichten werken uitsluitend als het parkeerlicht of dimlicht is ingeschakeld. Schakel de mistachterlichten uit als het zicht meer dan

50 m bedraagt. Laat u ze branden, dan kunt u uw medeweggebruikers verblinden en loopt u het risico te worden bekeurd.

2

Cockpit

Pictogram op het display status

Snelheidsregelaar brandt. signaleert Oplossing - actie

dat de snelheidsregelaar is geselecteerd

Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte "Stuurkolomschakelaars".

Snelheidsbegrenzer brandt.

dat de snelheidsbegrenzer is geselecteerd.

Handmatig selecteren. Zie in de rubriek 3 het gedeelte "Stuurkolomschakelaars" .

Opschakelindicator

Voorgloeien dieselmotor

brandt.

brandt.

een advies waarbij geen rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de weg of de verkeersdrukte.

dat voorgloeien van de dieselmotor noodzakelijk is

(koude omstandigheden).

Om het brandstofverbruik te verlagen, schakelt u bij een handgeschakelde versnellingsbak op naar een hogere versnelling. De bestuurder is zelf verantwoordelijk voor het wel of niet opvolgen van deze aanwijzing.

Wacht tot het lampje uit is alvorens de motor te starten.

Water in het brandstof lter

brandt in combinatie met melding op het display.

de aanwezigheid van water in het brandstof fi lter.

Onderhoudssleutel

Klok

brandt.

een bijna verstreken onderhoudsinterval.

Laat het fi lter onmiddellijk aftappen door het CITROËNnetwerk of eengekwali fi ceerde werkplaats. Zie in de rubriek 6 het gedeelte "Controles".

Volgens land van bestemming.

Zie het overzicht met controlepunten in het garantie- en onderhoudsboekje. Maak een afspraak voor een onderhoudscontrole bij het

CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Gebruik de linkerknop van het instrumentenpaneel. Raadpleeg in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit".

BRANDSTOFNIVEAUMETER

Het brandstofniveau wordt aangegeven zodra het contact wordt aangezet.

De wijzer staat op:

- 1: gevuld (ongeveer 60 liter).

- 0: het verklikkerlampje blijft branden.

Het lampje gaat branden op het moment dat er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank aanwezig is.

KOELVLOEISTOFTEMPERATUUR

De wijzer van de koelvloeistoftemperatuurmeter bevindt zich vóór het rode gebied: normale werking.

Onder zware gebruiksomstandigheden of bij warm weer kan de wijzer in de buurt van het rode gebied komen.

Cockpit

Als de wijzer in het rode gebied komt:

Ga langzamer rijden of laat de motor stationair draaien.

Als het lampje gaat branden:

- stop onmiddellijk en zet het contact af. De koelventilator kan nog ongeveer 10 minuten blijven werken,

- wacht tot de motor is afgekoeld om het koelvloeistofniveau te controleren en eventueel koelvloeistof bij te vullen.

Het koelcircuit staat onder druk, neem daarom de volgende voorzorgsmaatregelen in acht om brandwonden te voorkomen:

- laat de motor nadat deze is afgezet minimaal een uur afkoelen voordat u werkzaamheden uitvoert,

- draai de dop eerst een kwart omwenteling los om de druk te laten dalen,

- controleer, als de druk eenmaal is gedaald, het niveau in het expansievat,

- verwijder indien nodig de dop om koelvloeistof bij te vullen.

Laat uw auto controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats als de wijzer in het rode gebied blijft staan.

Raadpleeg in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".

Raadpleeg in de rubriek 6 het gedeelte "Brandstof".

2

Cockpit

EMISSIEREGELING

EOBD (European On Board

Diagnosis) is een Europees diagnosesysteem dat de emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de normen voor de uitstoot van:

- NOx (stikstofoxide) of roetdeeltjes; de samenstelling van de uitstoot wordt gecontroleerd door de lambdasondes voor en achter de katalysator.

In het geval van een storing in de emissieregeling wordt de bestuurder gewaarschuwd door het branden van dit speci fi eke verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.

De katalysator kan beschadigd raken. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

BANDENSPANNING

Sensoren controleren continu de bandenspanning en zenden een waarschuwingssignaal uit als de bandenspanning te laag is, een band lek is of bij een storing van een sensor.

Als er een probleem wordt gesignaleerd, wordt dit aangegeven door een afbeelding, een geluidssignaal en een melding op het display.

Te lage bandenspanning

Het controlelampje Service gaat branden.

Bij een waarschuwing voor een te lage bandenspanning is de vervorming van een band niet altijd zichtbaar.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning van alle banden.

Lekke band

Het controlelampje STOP gaat branden.

Stop onmiddellijk, maar vermijd abrupte manoeuvres met het stuur en de remmen.

Repareer de beschadigde band tijdelijk met behulp van de noodreparatieset of monteer het reservewiel.

Vervang de beschadigde band en laat de bandenspanning zo snel mogelijk controleren.

Zie in rubriek 7 het gedeelte "Wiel verwisselen".

Als de beschadigde band vervangen wordt door een band zonder sensor

(bijvoorbeeld het reservewiel), zal een melding worden uitgezonden, om aan te geven dat de spanning van deze band niet gecontroleerd kan worden en ook om u eraan te herinneren de beschadigde band met de sensor te laten repareren.

Storing of sensor(en) niet gedetecteerd

Het controlelampje Service gaat branden.

Bij het vervangen van een wiel of bij een storing van een sensor wordt de spanning van de band niet meer gecontroleerd.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om de defecte sensor(en) te vervangen.

Het vervangen van een band op een wiel dat met dit systeem is uitgerust moet worden uitgevoerd door het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Als u bij het vervangen van een band een wiel plaatst dat niet door uw auto gedetecteerd wordt (bijvoorbeeld: montage van winterbanden), moet u het systeem opnieuw laten initialiseren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Het detectiesysteem voor te lage bandenspanning is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.

Gebruiksvoorschriften

Ondanks dit systeem moet de bandenspanning nog regelmatig worden gecontroleerd (ook van het reservewiel) voor een optimale wegligging en een langere levensduur van de banden, zeker wanneer er vaak met zware belading en hoge snelheden wordt gereden.

Neem de aanbevolen bandenspanning in acht om het brandstofverbruik van de auto te verlagen.

Het systeem kan tijdelijk worden verstoord door radiogolven in hetzelfde frequentiegebied.

ONDERHOUDSINDICATOR

De onderhoudsindicator informeert de bestuurder over de afstand tot de volgende onderhoudscontrole, afhankelijk van het gebruik van de auto.

Werking

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden het sleutelsymbool branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers (afgerond) tot de eerstvolgende onderhoudscontrole aan.

Het onderhoudsinterval wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters:

- het aantal afgelegde kilometers,

- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudscontrole.

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is meer dan

1000 km

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole bedraagt 4800 km. Als het contact wordt aangezet geeft het display gedurende enkele seconden het volgende aan:

Enkele seconden na het aanzetten van het contact geeft de teller eerst het oliepeil en vervolgens weer de normale kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

Cockpit

Enkele seconden na het aanzetten van het contact, wordt het oliepeil aangegeven, geeft de teller vervolgens weer de normale kilometerstand en de stand van de dagteller aan en blijft de sleutel branden. Dit om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is overschreden

Elke keer als het contact wordt aangezet, gaat de sleutel gedurende enkele seconden knipperen en geeft de teller het aantal kilometers aan dat er te veel gereden is.

Bij draaiende motor blijft de sleutel branden totdat de onderhoudscontrole is uitgevoerd.

De afstand tot de eerstvolgende onderhoudscontrole is minder dan

1000 km

Elke keer dat het contact wordt aangezet knippert de sleutel en de resterende kilometers worden aangegeven:

Afhankelijk van de gebruiksgewoonten van de bestuurder kan de factor tijd worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers.

2

Cockpit

Op 0 zetten

Het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats zet de onderhoudsindicator na elke onderhoudscontrole weer op 0.

Als u zelf de onderhoudscontrole van uw auto hebt uitgevoerd, kan de onderhoudsindicator op de volgende wijze op 0 gezet worden:

- zet het contact af,

- druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt,

- zet het contact aan.

De kilometerteller begint terug te tellen.

Laat de knop los als de onderhoudsindicator

"=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Olieniveau correct

Te weinig olie

Als de aanduiding

"OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het display, is het motorolieniveau te laag, waardoor ernstige motorschade kan ontstaan.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld.

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal vijf minuten. Het resetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

Motorolieniveaumeter

Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Oliepeilstok

A = maxi, het oliepeil mag nooit boven dit niveau uitkomen. Een te hoog oliepeil kan schade aan de motor veroorzaken.

Raadpleeg in dat geval zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

B = mini, als het oliepeil niet boven dit niveau uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.

Nulstelling dagteller

Storing motorolieniveaumeter

Als de aanduiding

"OIL--" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats .

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Druk, terwijl het contact aan is, de knop in tot de nullen verschijnen.

Dimmer dashboardverlichting

Druk, tijdens het branden van de verlichting, op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te veranderen. Als de verlichting de zwakste

(of felste) stand heeft bereikt, laat dan de knop los en druk deze vervolgens opnieuw in om de verlichting weer feller (of zwakker) te maken.

Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Versnellingsbak en stuurwiel

VERSNELLINGSBAK

Trap om soepel te kunnen schakelen het koppelingspedaal altijd volledig in.

Om te voorkomen dat de werking van het pedaal wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer bevestigd is,

- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Laat tijdens het rijden uw hand niet op de versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.

Vijfversnellingsbak - achteruit

Inschakelen van de 5 e versnelling.

Duw de versnellingspook helemaal naar rechts om de 5e versnelling op de juiste manier in te schakelen.

Inschakelen van de achteruitversnelling

Wacht tot de auto volledig tot stilstand is gekomen, duw de versnellingspook naar rechts en vervolgens omlaag om de achteruitversnelling in te schakelen.

Zet de pook met beleid in de achteruitversnelling om bijgeluiden te beperken.

Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.

Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand.

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.

Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid.

De bestuurder blijft dan ook altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.

2

Versnellingsbak en stuurwiel

Als dit pictogram gaat branden wordt de bestuurder geadviseerd een hogere versnelling in te schakelen.

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak kan behalve de pijl ook het nummer van de aanbevolen versnelling worden weergegeven.

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.

Het systeem zal nooit adviseren om de eerste versnelling of de achteruitversnelling in te schakelen, noch om terug te schakelen.

EGS 6-VERSNELLINGSBAK

Selecteren van de stand

stand: selectiehendel in stand A . stand: selectiehendel in stand M .

Voor de veiligheid:

De stand N kan alleen worden ingeschakeld bij ingetrapt rempedaal.

Het verplaatsen van de selectiehendel van stand A (rijden in geautomatiseerde stand) naar stand

M (rijden in handbediende stand) of omgekeerd is op elk moment mogelijk. Controlelampje A op het instrumentenpaneel dooft.

Versnellingsbak en stuurwiel

Starten van de motor

- Om de motor te kunnen starten moet de selectiehendel zich in stand N bevinden.

- Trap het rempedaal krachtig in.

- Bedien de startmotor.

- Plaats bij een draaiende motor de selectiehendel in stand R , A of M .

- Laat het rempedaal los en geef gas.

Als de selectiehendel niet in stand

N staat en/of het rempedaal niet is ingetrapt, kan de motor niet worden gestart. Herhaal de hierboven beschreven procedure.

Achteruitversnelling

Inschakelen van de achteruitversnelling

Geautomatiseerde stand

Inschakelen van de geautomatiseerde stand

Handbediende stand

Inschakelen van de handbediende stand

Plaats de selectiehendel in stand R .

Schakel de achteruitversnelling pas in als de auto stilstaat.

Neutraalstand

Inschakelen van de neutraalstand

Plaats de selectiehendel in stand A .

De versnellingsbak werkt nu in de geautomatiseerde stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.

De versnellingsbak selecteert zelf de versnelling die het best past bij de volgende factoren:

- rijstijl,

- wegdek,

Plaats de selectiehendel in stand .

Plaats de selectiehendel in stand N .

Selecteer deze stand niet als de auto rijdt, zelfs niet voor een moment. 2

Starten en stoppen

Schakelen

Trek de fl ipper " + " naar u toe om op te schakelen.

Trek de fl ipper " " naar u toe om terug te schakelen.

- Bij het stoppen van de auto of bij lage snelheden (naderen van een verkeerslicht bijvoorbeeld) schakelt de versnellingsbak automatisch terug tot in de 1 e versnelling.

- U hoeft het gaspedaal tijdens het schakelen niet volledig los te laten.

- Het schakelen is alleen mogelijk als het motortoerental dit toestaat.

- In verband met de veiligheid kan het terugschakelen afhankelijk van het motortoerental automatisch plaatsvinden.

Accelereren

Om optimaal te accelereren

(bijvoorbeeld als u wilt inhalen) hoeft u slechts het gaspedaal voorbij de weerstand in te trappen.

Stilstaande auto met draaiende motor

Als de auto langere tijd met draaiende motor stilstaat, schakelt de versnellingsbak automatisch neutraalstand N in.

Afzetten van de motor

Voordat u de motor afzet, moet u de selectiehendel in de stand N zetten:

In alle gevallen moet echter altijd de handrem worden bediend. Controleer of het controlelampje voor de handrem op het instrumentenpaneel brandt.

Controleer alvorens werkzaamheden in de motorruimte uit te voeren of de selectiehendel in de neutraalstand N staat.

STUURWIEL VERSTELLEN

Ontgrendel het stuurwiel, alleen bij stilstaande auto, door aan de hendel te trekken.

Stel het stuurwiel in de gewenste stand en zet dan de hendel weer goed vast.

Bij een EGS-versnellingsbak kan bij hoge motortoerentallen

(felle acceleraties) een hogere versnelling uitsluitend handmatig door de bestuurder worden ingeschakeld.

STOP & START

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt

(bij rood licht, opstoppingen enz.).

De motor wordt automatisch gestart

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Motor in STOP-stand zetten

Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor komt in een standby-stand:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij snelheden beneden 20 km/h, wanneer u de versnellingsbak in zijn vrij zet en u de koppeling loslaat,

- bij een EGS 6-versnellingsbak, bij snelheden beneden 8 km/h, wanneer u op het rempedaal trapt of wanneer u de selectiehendel in stand N zet.

Als uw auto is uitgerust met een teller, wordt de duur van de momenten dat de motor in de STOP-stand geschakeld wordt, opgeteld en weergegeven. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.

Is uw auto uitgerust met een EGSversnellingsbak en u parkeert uw auto, dan is - ten behoeve van uw eigen comfort - de STOP-stand de eerste seconden na het inschakelen van de achteruit niet beschikbaar.

Als de STOP-stand geactiveerd is, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging enz. normaal functioneren.

Tank nooit als de motor door het

Stop&Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Stop & Start

Bijzonderheden: STOP-functie niet beschikbaar

De STOP-functie wordt niet geactiveerd als:

- het bestuurderportier geopend is,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder los is,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet harder dan 10 km/h heeft gereden,

- de parkeerrem wordt/is aangetrokken,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de ruitontwaseming is ingeschakeld, bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dat niet toelaten.

In dat geval knippert de signalering "ECO" enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Dit is volkomen normaal.

2

Stop & Start

Motor in START-stand zetten

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt gestart:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak trapt u het koppelingspedaal helemaal in,

- bij een EGS 6-versnellingsbak :

● met de selectiehendel in stand A of M , wanneer u het rempedaal loslaat,

● of met de selectiehendel in stand

N en het rempedaal los, wanneer u de selectiehendel in stand A of

M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

De START-functie wordt automatisch geactiveerd als:

- u het bestuurderportier opent,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt gemaakt,

- de snelheid van de auto hoger is dan 25 km/h bij een handgeschakelde versnellingsbak en hoger dan 11 km/h bij EGS

6-versnellingsbak,

- de parkeerrem wordt aangetrokken, bijzondere omstandigheden (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur enz.) dit niet toelaten.

In dat geval knippert het lampje

"ECO" enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Uitschakelen

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar

"ECO OFF" in te drukken.

Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een bericht op het display.

Als u het systeem met de motor in de

STOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct weer gestart.

Dit is volkomen normaal.

Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de

STOP-stand een versnelling inschakelt maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, lgaat er een lampje branden of verschijnt er een bericht met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.

Opnieuw inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar

"ECO OFF" .

Het systeem is dan opnieuw actief; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er verschijnt een melding op het instrumentenpaneel.

Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet.

Stop & Start

Storingen Onderhoud

Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar eerst knipperen en brandt vervolgens permanent.

Laat dit controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat.

Zet in dat geval het contact af en start de auto met behulp van de sleutel.

Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt verrichten, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen.

Dit systeem heeft speci fi eke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu (raadpleeg voor meer informatie het CITROËN-netwerk) of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Het gebruik van een andere dan de door CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie. Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitsluitend uitvoeren door een of fi ciële CITROËN-dealer of een gekwali fi ceerde werkplaats.

2

Starten en stoppen

Gebruiksvoorschrift: starten

Verklikkerlampje geopend portier

Controleer als dit lampje brandt of de portieren, achterdeuren, schuifdeuren en de motorkap goed zijn gesloten!

STARTEN EN STOPPEN

Stand "AAN" en "Accessoires".

Verdraai terwijl u de contactsleutel omdraait het stuurwiel iets (zonder te forceren) om het stuurslot te ontgrendelen. In deze stand kunnen verschillende accessoires functioneren.

Stand "Starten".

De startmotor wordt in werking gezet.

Laat de sleutel los zodra de motor is aangeslagen.

Verklikkerlampje voorgloeien dieselmotor

Als de motor voldoende op temperatuur is, gaat het lampje na minder dan

1 seconde uit en kunt u de motor direct starten.

Wacht bij koud weer tot dit lampje uitgaat en zet vervolgens de startmotor in werking (stand "Starten") tot de motor aanslaat.

Gebruiksvoorschrift: stoppen

Ontzien van de motor en de versnellingsbak

Laat de motor voordat u het contact afzet enkele seconden draaien om het toerental van de turbocompressor

(dieselmotor) te laten dalen.

Geef geen gas bij het afzetten van het contact.

Het inschakelen van alleen een versnelling bij het parkeren van de auto is niet afdoende.

Stand STOP: stuurslot.

Het contact is afgezet. Draai het stuurwiel tot het stuurslot wordt vergrendeld. Haal de sleutel uit het contact.

Starten en stoppen

HILL START ASSIST

Deze aan het ESC gekoppelde functie vereenvoudigt het wegrijden op een helling. Het systeem en wordt geactiveerd onder de volgende omstandigheden:

- de auto moet stilstaan met draaiende motor en het rempedaal ingetrapt,

- de helling moet steiler zijn dan 5%,

- bij het omhoog rijden op een helling moet de versnellingsbak in de neutraalstand staan of moet een versnelling zijn ingeschakeld, maar niet de achteruitversnelling,

- bij het afdalen van een helling moet de achteruitversnelling zijn ingeschakeld.

De Hill Holder of hulp bij het wegrijden op een helling is een voorziening om het rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt worden als elektrisch bediende handrem.

Werking

Als u het rempedaal en het koppelingspedaal hebt ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal loslaat ongeveer 2 seconden de tijd om, zonder dat de auto de helling af begint te rollen, gas te geven en weg te rijden.

Bij het wegrijden wordt de functie automatisch gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te laten afnemen.

Gedurende deze fase is het mogelijk dat de remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto in beweging komt.

De Hill Holder wordt gedeactiveerd onder de volgende omstandigheden:

- als u het koppelingspedaal laat opkomen,

- als de handrem wordt aangetrokken,

- als de motor wordt afgezet,

- als de motor afslaat.

Storing

In het geval van een storing in het systeem gaat dit verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding ter bevestiging op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om het systeem te laten nakijken.

Stuurkolomschakelaars

Lichten uit

Automatische verlichting

Parkeerlichten

RICHTINGAANWIJZERS

Knipperlichten

Links : omlaag duwen tot voorbij het zware punt.

Rechts : omhoog duwen tot voorbij het zware punt.

Functie "snelweg"

Duw de schakelaar één keer omhoog of omlaag om de richtingaanwijzer aan de desbetreffende zijde driemaal te laten knipperen.

Dimlicht (groen)

Grootlicht (blauw)

LICHTSCHAKELAAR

Verlichting vóór en achter

Draai de ring A om de verlichting in te schakelen.

Zie in rubriek 2 het gedeelte

"Cockpit" voor meer informatie over de verklikkerlampjes.

Overschakelen van dim- naar grootlicht

Trek de hendel helemaal naar u toe.

Vergeten verlichting

Wanneer u het contact afzet en de follow-me-home-verlichting is ingeschakeld, doven alle lichten behalve de dimlichten.

U bedient de verlichting door de ring

A in de stand "0" (verlichting uit) te zetten en vervolgens in de stand van uw keuze.

Als de verlichting aanstaat en er een voorportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal.

Als in de daarop volgende 30 minuten niet wordt ingegrepen, treedt de eco-modus in werking (zie rubriek 7,

"accu"). om te voorkomen dat de accu leeg raakt. De functies komen dan in een standby-stand en het acculampje knippert.

De eco-modus wordt niet ingeschakeld voor de parkeerlichten.

Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

De automatische verlichting schakelt het mistachterlicht uit, maar de mistlampen vóór blijven branden.

Mistlampen vóór/mistachterlicht

Deze worden ingeschakeld door de ring B naar voren te draaien en uitgeschakeld door de ring naar achteren te draaien. Het branden van de mistlampen wordt aangegeven door een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.

Deze branden in combinatie met parkeer- en dimlicht.

Mistlampen vóór (groen, draai de ring 1 stand naar voren).

LED-dagrijverlichting

Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld.

Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.

Programmeren

Voor landen waar het voeren van verlichting overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie in- of uitschakelen via het con fi guratiemenu.

Mistachterlichten

(amberkleurig, draai de ring 2 standen naar voren).

Draai de ring twee standen naar achteren om achtereenvolgens het mistachterlicht en de mistlampen vóór te doven.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.

Stuurkolomschakelaars

Automatisch inschakelen van de verlichting

Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is en als de ruitenwissers wissen. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of het wissen is gestopt.

Deze functie is niet mogelijk in combinatie met verlichting overdag.

Bij mist of sneeuwval kan de lichtsensor voldoende licht waarnemen, waardoor de lichten niet automatisch zullen worden ingeschakeld. Schakel indien nodig het dimlicht handmatig in.

Dek de lichtsensor, die zich achter de binnenspiegel op de voorruit bevindt, niet af. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische verlichting en ruitenwissers.

Inschakelen

Draai de ring in de stand AUTO . Bij het inschakelen van de functie verschijnt een melding op het display.

Uitschakelen

Draai de ring naar voren of naar achteren. Bij het uitschakelen van de functie verschijnt een melding op het display.

De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als de verlichting met de lichtschakelaar wordt bediend.

3

Stuurkolomschakelaars

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt het pictogram service weergegeven in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Follow me home

Deze functie zorgt ervoor dat bij afgezet contact de dimlichten even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

Handmatige bediening

- Geef binnen 1 minuut na het afzetten van het contact een

"lichtsignaal".

De follow me home-verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

Automatische werking

Activeer de functie via het menu "Con fi g auto".

Raadpleeg in rubriek 9 het gedeelte "Menustructuur display".

Statische bochtverlichting

Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h

(handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).

Statische bochtverlichting ingeschakeld

De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld:

- bij het inschakelen van een richtingaanwijzer,

of

- als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.

Statische bochtverlichting werkt niet

De verlichting werkt in de volgende gevallen niet:

- bij een geringe stuuruitslag,

- bij snelheden boven 40 km/h,

- als de achteruit is ingeschakeld.

Programmeren

U kunt de statische bochtverlichting desgewenst uitschakelen via het con fi guratiemenu van de auto.

Standaard is de statische bochtverlichting ingeschakeld.

KOPLAMPVERSTELLING

Afhankelijk van de belading van de auto kan het noodzakelijk zijn om de koplampen in hoogte te verstellen.

0 - Geen belading.

1 - Gedeeltelijke belading.

2 - Gemiddelde belading.

3 - Maximaal toegestane belading.

Stand 0: basisinstelling.

Reizen naar het buitenland

Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de dimlichten worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

RUITENWISSERSCHAKELAAR

Handbediende ruitenwissers vóór

Als het contact langer dan één minuut

2 Hoge snelheid (hevige neerslag).

1 Normale snelheid (matige regenval). is afgezet terwijl de schakelaar in de stand 2, 1 of I stond, dient de schakelaar weer geactiveerd te worden:

I Interval.

0 Uit.

- zet de schakelaar in een willekeurige stand,

È Eén keer wissen

- zet de schakelaar vervolgens in de gewenste stand.

In de I ntervalstand wordt de snelheid van de wissers aangepast aan de rijsnelheid.

Automatische ruitenwissers

Dek de regensensor, die zich achter de binnenspiegel op de voorruit bevindt, niet af.

Stuurkolomschakelaars

De ruitenwissers werken automatisch in de stand AUTO , waarbij de snelheid van de wissers aan de hoeveelheid neerslag wordt aangepast.

De werking van de ruitenwissers in andere standen dan de stand AUTO komt overeen met die van de handbediende ruitenwissers.

Inschakelen

Duw de hendel omlaag. Bij het inschakelen van de automatische ruitenwissers verschijnt een melding op het display.

Als het contact meer dan 1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de schakelaar

één keer omlaag te bewegen.

Deactiveren/Uitschakelen

Zet de schakelaar in de stand I , 1 of 2 . Als de functie wordt uitgeschakeld, verschijnt er een melding op het display.

In het geval van een storing in de werking van de automatische ruitenwissers werken de ruitenwissers in de intervalstand.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat, om te voorkomen dat de automatische ruitenwissers worden ingeschakeld.

Wacht 's winters met het inschakelen van het automatisch wissen tot de voorruit ontdooid is. 3

Stuurkolomschakelaars

Ruiten- en koplampsproeiers

Trek de hendel naar u toe, de ruitensproeiers treden in werking in combinatie met het tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.

De koplampsproeiers treden gelijktijdig met de ruitensproeiers in werking als de dimlichten zijn ingeschakeld.

Raadpleeg voor het bijvullen van het reservoir in de rubriek 6 het gedeelte "Niveaus".

Onderhoudsstand ruitenwissers vóór

Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, bewegen de ruitenwissers naar de voorruitstijlen.

Deze stand moet worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of reinigen van de ruitenwisserbladen.

Ruitenwisser achter

Draai de ring tot de eerste stand.

Zie in de rubriek 7 het gedeelte

"Ruitenwisserbladen vervangen".

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

Ruitensproeier achter

Draai de ring voorbij de eerste stand, zodat de ruitensproeier in werking treedt en vervolgens de ruitenwisser enige tijd wordt ingeschakeld.

Wacht 's winters, als de ruit met sneeuw of ijs bedekt is, met het inschakelen van de ruitenwisser achter. Zet eerst de achterruitverwarming aan, wacht tot de sneeuw of het ijs begint te smelten en veeg de ruitenwisser achter schoon. Zet dan pas de ruitenwisser achter aan.

SNELHEIDSREGELAAR "CRUISE"

Voor het instellen van de gewenste wagensnelheid.

Met dit systeem kan de bestuurder - bij normaal doorstromend verkeer - met een constante, zelf ingestelde snelheid rijden, behalve op steile hellingen.

Deze voorziening werkt alleen bij snelheden boven 40 km/h, vanaf de 4e versnelling.

Stuurkolomschakelaars

Op het controledisplay wordt aangegeven of de functie is geselecteerd. Ook de ingestelde snelheid wordt hier weergegeven:

Functie geselecteerd,

weergave van het symbool

"Snelheidsregelaar".

Functie uitgeschakeld,

OFF (bijvoorbeeld bij

107 km/h).

Functie ingeschakeld,

(bijvoorbeeld bij

107 km/h).

Wagensnelheid hoger dan ingestelde snelheid (118 km/h),

de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Storing in de werking van het systeem,

OFF - de streepjes knipperen.

3

Stuurkolomschakelaars

Selecteren van de functie

- Zet de draaiknop in de stand

CRUISE . De snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld.

Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk met een hogere snelheid dan de ingestelde snelheid te rijden.

De ingestelde snelheid zal dan knipperen. Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.

Opnieuw activeren

- Druk na het onderbreken van de snelheidsregelaar op deze toets.

De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer aan.

U kunt ook de procedure "eerste keer activeren" herhalen.

Eerste keer activeren/instellen van een snelheid

- Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.

- Druk op de toets

SET of SET+ .

De snelheid is nu in het geheugen opgeslagen/geactiveerd en deze snelheid wordt door de auto gehandhaafd.

Uitschakelen (OFF)

- Druk op deze toets of trap op het rem- of koppelingspedaal.

Ingestelde snelheid wijzigen

De ingestelde snelheid kunt u op twee manieren verhogen:

Uitschakelen van de functie

- Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem volledig uit te schakelen.

Ingestelde snelheid annuleren

Als bij stilstaande auto het contact wordt afgezet, wordt de ingestelde snelheid uit het geheugen gewist.

Zonder het gaspedaal:

- druk op de toets Set + .

Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.

Met het gaspedaal:

- trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt,

- druk op de toets Set + of Set .

Verlagen van de ingestelde snelheid:

- druk op de toets Set .

Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen.

Storing

De ingestelde snelheid wordt gewist en in plaats daarvan verschijnen drie streepjes op het display. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Stuurkolomschakelaars

Gebruiksvoorschrift

Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.

Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.

Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Houd uw voeten bij de pedalen.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en vast aan de bevestigingen op de vloer,

- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

3

Stuurkolomschakelaars

SNELHEIDSBEGRENZER "LIMIT"

"Dit is de gekozen snelheid die de bestuurder niet wil overschrijden".

Het instellen van de maximumsnelheid is mogelijk bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden.

De ingestelde snelheid dient minimaal

30 km/h te bedragen.

De snelheid wordt verhoogd naarmate het gaspedaal dieper wordt ingetrapt tot aan het zware punt van het gaspedaal, waarbij de ingestelde snelheid is bereikt.

Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde snelheid echter overschreden. Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.

Het systeem kan worden bediend bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden.

Op het controledisplay wordt aangegeven of de functie is geselecteerd. Ook de ingestelde snelheid wordt hier weergegeven:

Functie geselecteerd,

weergave van het symbool

"Snelheidsbegrenzer".

Functie uitgeschakeld,

laatst ingestelde snelheid - OFF

(bijvoorbeeld bij 107 km/h).

Functie ingeschakeld,

(bijvoorbeeld bij

107 km/h).

Wagensnelheid hoger dan de ingestelde snelheid

(bijvoorbeeld 118 km/h),

de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Storing in de werking van het systeem,

OFF - de streepjes knipperen.

Stuurkolomschakelaars

Selecteren van de functie

- Draai de knop in de stand LIMIT .

De begrenzer is dan geselecteerd, maar nog niet actief. Het display geeft de laatst ingestelde snelheid weer.

Instellen van een snelheid

Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

Verhogen van de ingestelde snelheid:

- druk op de toets Set + .

Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verhogen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.

Verlagen van de ingestelde snelheid:

- druk op de toets Set .

Druk de toets kort in om de snelheid met 1 km/h te verlagen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen.

Inschakelen/uitschakelen (Off)

Druk één keer op deze toets om de begrenzer in te schakelen. Druk nogmaals op de toets om de begrenzer uit te schakelen (OFF).

3

Stuurkolomschakelaars

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en knippert de ingestelde snelheid op het display.

Laat om de begrenzer weer in te schakelen de snelheid zakken tot een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.

Uitschakelen van de functie

- Draai de knop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen.

De laatst ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen.

Knipperen van de snelheidsweergave

De snelheid knippert:

- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,

- als de begrenzer door het pro fi el van de weg of bij een steile afdaling niet kan voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden,

- tijdens snel accelereren.

Storing

De ingestelde snelheid wordt gewist en in plaats daarvan verschijnen drie streepjes op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Gebruiksvoorschrift

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Let op uw snelheid als deze door het pro fi el van de weg of door snel accelereren kan worden overschreden, zodat u optimaal de controle over uw auto kunt bewaren.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en op de vloer is bevestigd,

- leg nooit meerdere matten boven op elkaar.

Ventilatie

Bedieningspaneel verwarming

VENTILATIE

Handmatige bediening: Luchtopbrengst

Temperatuur

Zet de knop in de gewenste stand:

van blauw, toevoer van koude lucht,

De kracht van de luchttoevoer via de uitstroomopeningen varieert van 1 tot 4. In de stand

0 is er geen luchttoevoer.

Zet de knop in de gewenste stand voor een optimaal comfort.

naar rood, toevoer van warme lucht.

Luchtverdeling

De bediening van de luchtverdeling wordt aangegeven door middel van de volgende pictogrammen:

de zijventilatieroosters en middelste ventilatieroosters,

Bedieningspaneel airconditioning

de beenruimte,

de voorruit en de beenruimte,

de voorruit.

De luchtverdeling kan worden gevarieerd door de knop in een tussenstand te zetten, aangegeven door " ● ". 3

Ventilatie

Toevoer van buitenlucht Airconditioning A/C

Het lampje van de toets is uit.

Gebruik deze stand zo veel mogelijk.

De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende Smotor.

Luchtrecirculatie in het interieur

Het lampje van de toets brandt. Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en rookoverlast af te sluiten.

Als deze stand gebruikt wordt en de aanjager (stand 1 t/m 4) is ingeschakeld, wordt de capaciteit van de verwarming

(knop temperatuurregeling naar rood) of de airconditioning (knop temperatuurregeling naar blauw) sneller vergroot.

Gebruik de luchtrecirculatie niet langer dan nodig is. Schakel zodra de omstandigheden dit toelaten de toevoer van buitenlucht weer in om de lucht in het interieur te verversen en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Gebruik deze stand zo veel mogelijk.

Druk op de toets om de airconditioning in te schakelen; het lampje gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de airconditioning uit te schakelen; het lampje gaat uit.

De airconditioning werkt niet als de knop van de aanjager in de stand

0 staat.

Ventilatie

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de luchtopbrengst geleidelijk op het optimale niveau gebracht.

Voor uw comfort worden de instellingen tussen twee startmomenten opgeslagen.

De automatische stand wordt uitgeschakeld zodra u de instellingen handmatig wijzigt (AUTO verdwijnt).

Ingestelde waarde bestuurders- of passagierszijde

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.

AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING MET GESCHEIDEN REGELING

BESTUURDER EN PASSAGIER

Gebruiksvoorschrift Automatische werking

Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen kan de temperatuur lager dan 15 worden ingesteld, door de knop naar links te draaien tot LO wordt weergegeven of hoger dan 27 worden ingesteld, door de knop naar rechts te draaien tot HI wordt weergegeven.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor het gewenste comfort de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

Automatisch programma "comfort"

Dit is de normale gebruiksstand van de airconditioning.

Druk op deze toets. Het symbool AUTO verschijnt.

Afhankelijk van de gekozen instellingen regelt het systeem de luchtverdeling, de luchtopbrengst en de luchttoevoer om het comfort en de luchtcirculatie in het interieur optimaal te houden. U hoeft het systeem niet meer zelf bij te regelen.

Draai deze knop naar links of naar rechts om de waarde te verlagen of te verhogen. Voor een optimaal comfort wordt de waarde 21 aanbevolen.

Niettemin is afhankelijk van uw wensen een afstelling tussen 18 en

24 gebruikelijk.

Zorg ervoor dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt.

3

Ventilatie

Handmatig verstellen

Al naar gelang uw wensen kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies worden automatisch geregeld. Bij het indrukken van de toets AUTO zal het systeem weer volledig automatisch functioneren.

-

Regeling luchtverdeling

Druk deze toets herhaalde malen in om de luchtstroom te verdelen naar: de voorruit en de beenruimte,

- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters en de beenruimte,

- de linker, rechter en middelste ventilatieroosters.

Regeling luchtopbrengst

De luchtopbrengst kan vergroot of verkleind worden door respectievelijk de toets

"kleine propeller" of "grote propeller" in te drukken.

Het symbool van de luchtopbrengst op het display, de propeller, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller.

Uitschakelen van het systeem

Druk op de toets "kleine propeller" van de luchtopbrengstregeling tot het symbool van de propeller van het display is verdwenen.

Alle functies van de airconditioning worden dan uitgeschakeld, behalve de luchtrecirculatie en de achterruitverwarming (volgens uitvoering). De ingestelde waarde wordt niet meer geregeld en verdwijnt van het display.

Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie

Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in het interieur gerecirculeerd. Het symbool van de luchtrecirculatie wordt weergegeven.

De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is (om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat).

Druk de toets zodra de luchtrecirculatie niet meer nodig is nogmaals in om de toevoer van buitenlucht te hervatten.

Airconditioning AAN/UIT

Druk op deze toets: het symbool

A/C wordt weergegeven en de airconditioning wordt geactiveerd.

Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden. Druk op de toets "grote propeller" of op de toets AUTO om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.

Druk nogmaals op deze toets om de aircondioning uit te schakelen.

De ventilatieopening in het dashboardkastje verspreidt koele lucht (als de airconditioning is ingeschakeld), onafhankelijk van de ingestelde temperatuur in het interieur en de buitentemperatuur.

Ventilatie

ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN

Handbediening

Zet de schakelaar van de luchtverdeling in deze stand.

Zet de knop van de temperatuurregeling in deze stand.

Zet de aanjager in de hoogste stand.

Schakel de airconditioning in.

Schakel zodra de omstandigheden dit toelaten de toevoer van buitenlucht weer in om de lucht in het interieur te verversen

(lampje uit).

Achterruitverwarming en/of verwarming buitenspiegels

Druk bij draaiende motor op deze toets om de achterruitverwarming en/of de verwarming van de elektrisch verstelbare buitenspiegels in te schakelen.

Deze functie wordt uitgeschakeld:

- door op de toets te drukken,

- door de motor af te zetten,

- automatisch, om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

Ventilatie

ONTDOOIEN EN ONTWASEMEN

GEBRUIKSVOORSCHRIFT

Ventilatieroosters

Houd de ventilatieroosters altijd geopend

Voor een optimale verdeling van de lucht over het interieur hebt u de beschikking over 4 ventilatieroosters in het midden en opzij, die gekanteld en naar links of rechts en omhoog of omlaag gedraaid kunnen worden. Sluit de ventilatieroosters niet, maar richt de luchtstroom voor een optimaal comfort tijdens het rijden naar de zijruiten.

Uitstroomopeningen in de beenruimte en bij de voorruit completeren het geheel.

Dek de uitstroomopeningen bij de voorruit en de openingen van de luchttoevoer in de bagageruimte niet af.

Automatische stand: programma

"zicht"

Voor het snel ontwasemen of ontdooien van de ruiten (bij vocht, veel inzittenden, vorst) kan het programma "comfort"

(AUTO) niet toereikend blijken.

Kies dan het programma "zicht". Het verklikkerlampje van het programma

"zicht" gaat branden.

Het systeem schakelt de airconditioning in, regelt de luchtopbrengst en stuurt de optimale luchtstroom naar de voorruit en de zijruiten.

De luchtrecirculatie wordt uitgeschakeld.

Stoffilter/geurfilter (actieve kool)

Dit fi lter beperkt het binnendringen van stof en stank in het interieur.

Zorg ervoor dat dit fi lter in goede staat verkeert en laat de fi lterelementen regelmatig vervangen.

Zie in de rubriek 6 het gedeelte

"Controles".

Airconditioning

Voor een doeltreffende werking van de airconditioning moeten de ruiten onder alle weersomstandigheden gesloten zijn. Als de auto echter langdurig in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur zeer hoog blijft, kunnen de ruiten wel even geopend worden om de ventilatie te bevorderen.

Het is raadzaam de stand AUTO zo veel mogelijk te gebruiken: het systeem regelt de luchtopbrengst, de comforttemperatuur in het interieur, de luchtverdeling, de luchttoevoer of recirculatie automatisch en optimaal.

Laat de airconditioning minimaal

één keer per maand 5 à 10 minuten functioneren om het systeem in perfecte staat te houden.

Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat er zich een klein plasje water onder de stilstaande auto vormt; dit is een normaal verschijnsel.

Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en laat het systeem in dat geval door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats controleren.

Stoelen

1 - Verstelling in lengterichting

Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.

3 - Hoogteverstelling van de bestuurdersstoel

Trek, om de stoel in hoogte te verstellen, de hendel omhoog en druk niet met uw lichaamsgewicht op de stoel.

Trek, om de stoel omlaag te zetten, de hendel omhoog en druk met uw lichaamsgewicht op de stoel.

VOORSTOELEN

Afhankelijk van de uitvoering en inrichting van uw auto zijn er de volgende mogelijkheden voor de zitplaatsen vóór:

- bestuurdersstoel passagiersstoel,

- bestuurdersstoel en een modulaire bank.

Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende verstellingen mogelijk:

2 - Rugleuningverstelling

Trek, terwijl u met de rug tegen de rugleuning drukt, de hendel naar voren en zet de rugleuning in de gewenste stand.

3

Stoelen

Klem de armsteun in de verticale positie vast om deze weer te bevestigen.

Als de auto voorzien is van de extra console en een armsteun, moet de console of de armsteun worden verwijderd om de passagiersstoel in de tafelstand te zetten.

Hoogteverstelling van de hoofdsteun

Schuif, om de hoofdsteun in hoogte te verstellen, de hoofdsteun recht omhoog.

Druk, om de hoofdsteun te laten zakken, op de knop en schuif de hoofdsteun recht omlaag.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Druk, om de hoofdsteun te verwijderen, op de knop en trek de hoofdsteun omhoog.

Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Armsteun

Klap de armsteun in verticale positie tot deze vergrendeld is.

Klap de armsteun naar beneden om deze weer te kunnen gebruiken.

Druk, om de armsteun te verwijderen, op de ontgrendelingsknop als de armsteun in de verticale stand staat en trek er aan.

Schakelaars stoelverwarming

Elke voorstoel kan voorzien zijn van een schakelaar op de zijkant van de zitting.

Bij de 2+1 bank bedient de schakelaar op de bestuurdersstoel ook de stoelverwarming van de buitenste zitplaats van de bank.

Druk op de schakelaar om de stoelverwarming in te schakelen.

Druk nogmaals op de schakelaar om de verwarming uit te schakelen.

PASSAGIERSSTOEL

De rugleuning van de passagiersstoel kan worden neergeklapt en verandert hierbij in een schrijftafeltje.

In deze stand is het eveneens mogelijk langere lading te vervoeren.

Rugleuning neerklappen

Trek de handgreep naar voren en klap de rugleuning neer.

Rugleuning terugplaatsen

Trek de handgreep naar voren en til de rugleuning omhoog in de vergrendeling.

Stoelen

Middelste zitplaats

De middelste zitplaats is voorzien van een driepuntsgordel. De oprolautomaat van deze veiligheidsgordel is op de laddervormige scheidingswand achter de bestuurder gemonteerd.

Bureaustand

Trek, om de rugleuning neer te klappen, aan de lip die op de onderste rand van de stoel is gemonteerd.

De leuning is voorzien van een schrijftafeltje en een klemband.

Trek, om de leuning weer rechtop te zetten, aan de lip en klap de leuning omhoog tot deze vergrendeld is.

Let erop dat de lip tijdens deze handelingen niet beklemd raakt onder de zitting.

Opbergvak onder de zitplaats

Til de zitting van de middelste zitplaats op om bij het opbergvak te komen.

Deze ruimte kan met een slot (niet meegeleverd) worden afgesloten.

Controleer voordat een stoel in de zitstand wordt vergrendeld of de uiteinden van de veiligheidsgordels zichtbaar zijn en de passagiers bij de desbetreffende gordels kunnen komen.

3

Stoelen

Buitenste zitplaats

De rugleuning is voorzien van een metalen achterpaneel.

Weggeklapte stand

Trek aan de lip op de bovenste rand van de stoel ter hoogte van de hoofdsteun om het geheel te kantelen.

De stoel wordt weggeklapt in de vloer van de voorste zitplaats waardoor er

één geheel ontstaat met de vloer van de laadruimte.

In deze stand kunnen lange voorwerpen, tot wel 3 m

(3,25 m bij de verlengde uitvoering), met gesloten deuren in het interieur worden vervoerd.

Het maximale gewicht dat op de weggeklapte stoel vervoerd mag worden, bedraagt 50 kg.

Zet, om de zitting weer terug te plaatsen, de rugleuning omhoog tot deze vergrendeld is in de stand stoel op de vloer.

Stand zitting opgeklapt

Trek de gele hendel onderaan de stoel omhoog om deze te ontgrendelen en klap de zitting tegen de rugleuning op tot deze vergrendeld is.

In deze stand kan hoge lading in de cabine vervoerd worden.

Druk op de gele hendel onder de zitting om de zitting weer neer te klappen en druk de ziting omlaag tot deze vergrendeld is in de stand stoel op de vloer.

OPSTELLINGEN

Voorbeelden van stoelopstellingen die zowel comfortabel als praktisch zijn

Stoelen

Het wijzigen van de opstellingen dient uitsluitend te gebeuren als de auto stilstaat.

3

Praktische voorzieningen

INDELING VOORCOMPARTIMENT

Bovenste opbergvak

Het opbergvak bevindt zich bovenop het dashboard, achter het stuurwiel.

Het optillen van het deksel wordt vergemakkelijkt door een uitsparing.

Beweeg het deksel met de hand omhoog tot dit volledig geopend is.

Beweeg om het opbergvak te sluiten het deksel omlaag en druk vervolgens kort op het midden van het deksel.

Het morsen van vloeistof kan kortsluiting veroorzaken, wat tot brand kan leiden.

1. Onderste opbergvak

Dit opbergvak kan, afhankelijk van de uitvoering, van een deksel zijn voorzien.

3. Opbergvak aan de zijkant

2. Opbergvak en flessenhouder (1,5 l)

4. Tashaak

Hang uitsluitend fl exibele en niet te zware tassen aan de haak.

Praktische voorzieningen

Middenconsole met opbergruimte

Dankzij deze console is er aanmerkelijk meer opbergruimte: de console is uitneembaar en wordt op een steun vastgezet waarin in het achterste gedeelte twee bekerhouders aanwezig zijn.

Controleer of het fl esje of blikje stevig in de bekerhouder op zijn plaats wordt gehouden en tijdens het rijden niet kan omvallen.

Gemorste vloeistof kan bij contact met schakelaars op het dashboard en de middenconsole storingen veroorzaken.

Wees daarom voorzichtig met het gebruik van de bekerhouder.

Dakconsole

De dakconsole bevindt zich boven de zonnekleppen. Hierin kunt u bijvoorbeeld een trui, een map of handschoenen opbergen.

Door de openingen in de dakconsole achter de zonnekleppen zijn de voorwerpen zichtbaar waardoor ze gemakkelijk bereikbaar zijn.

In totaal mag niet meer dan 5 kg in de dakconsole worden opgeborgen.

Berg er geen voorwerpen in op die gevaar voor de inzittenden kunnen opleveren.

Zonneklep

Klap om verblinding te voorkomen bij laagstaande zon de zonneklep omlaag.

In de zonneklep aan bestuurderszijde is een vakje aanwezig waarin bijvoorbeeld tol- of parkeerkaarten opgeborgen kunnen worden.

Opbergvakken onder stoelen

In de vloer onder de voorstoelen kunt u beschikken over opbergruimtes.

Het boordgereedschap is onder de linker voorstoel opgeborgen. Schuif de stoel naar voren om de opbergruimte makkelijk te bereiken.

3

Praktische voorzieningen

Plafonnier vóór

PLAFONNIERS

Automatisch inschakelen/ uitschakelen

De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de sleutel uit het contact wordt gehaald, bij het ontgrendelen van de auto, zodra een voorportier wordt geopend en als de auto wordt gelokaliseerd met de afstandsbediening.

De plafonnier gaat geleidelijk uit nadat het contact is aangezet en nadat de auto is vergrendeld.

Plafonnier achter Leeslampjes vóór (volgens uitvoering)

Deze kunnen bij aangezet contact worden in- en uitgeschakeld met behulp van een schakelaar.

Blijft branden, bij aangezet contact.

Cabine: de plafonniers gaan branden zodra een van de voorportieren wordt geopend.

Laadruimte: als de portieren enkeleminuten geopend blijven,gaan de plafonniers uit.

Permanent uit.

Praktische voorzieningen

DUBBELE CABINE

Bank

De dubbele cabine bestaat uit een driezitsbank op de tweede zitrij, waarvan de eendelige rugleuning is bevestigd aan het scheidingsrooster.

De zitplaatsen achter zijn via de schuifdeur bereikbaar.

Hoofdsteunen en veiligheidsgordels

De drie zitplaatsen zijn voorzien van veiligheidsgordels met een oprolautomaat. De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen zijn op de panelen bevestigd, terwijl de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats op de rugleuning van de bank is bevestigd.

Elke zitplaats is voorzien van een hoofdsteun. Deze is met schroeven aan het scheidingsrooster bevestigd en kan verwijderd worden.

Laat een verwijderde hoofdsteun niet los in de auto liggen, maar berg deze op of zet deze goed vast.

Monteer altijd de hoofdsteunen als u passagiers op de bank vervoert.

In de portefeuillestand zetten van de bank

- Schuif, indien nodig, de voorstoelen naar voren en maak de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats vast.

- Controleer of de veiligheidsgordels en de gespen op de juiste wijze langs de zijpanelen zijn geplaatst, zodat deze het omklappen van de rugleuning niet hinderen.

- Ontgrendel de rugleuning met hendel A .

3

Praktische voorzieningen

- Klap met dezelfde hand de rugleuning met het scheidingsrooster op de zitting.

- Gebruik de rode riem als een handgreep, til het geheel in verticale richting op en houd de bank vast tot deze in de portefeuillestand is gezet.

De opgeklapte zitting steunt tegen de rugleuningen van de zitplaatsen van de eerste zitrij.

In de normale stand terugzetten van de bank

- Trek met de rode riem in één beweging het geheel horizontaal naar achteren. Beweeg de bank naar achteren tot de verankeringen op de vloer zijn vergrendeld.

- Klap de rugleuning op.

A wordt automatisch vergrendeld.

- Controleer of de bank goed is vergrendeld in de normale stand.

Laat de bank tijdens het terugzetten niet los.

Gebruiksvoorschrift

U kunt de bank met één hand in de portefeuillestand en weer terug zetten, u hoeft uw andere hand daarbij niet te gebruiken.

De bevestigingspunten van de veiligheidsgordels mogen niet gebruikt worden om lading vast te zetten. Gebruik hiervoor de sjorogen op de vloer.

Er mag geen kinderzitje op de bank van de dubbele cabine worden bevestigd.

Praktische voorzieningen

INDELING LAADRUIMTE

12V-aansluiting (max. 120 W)

Beperk het gebruik om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Sjorogen

Zet uw lading vast met de sjorogen op de vloer van de laadruimte.

Om veiligheidsredenen, bijvoorbeeld in geval van een noodstop, is het raadzaam de lading stevig vast te zetten door middel van de sjorogen en de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij de cabine te plaatsen.

Bekleding

De wanden van de laadruimte zijn aan de binnenzijde bekleed om beschadiging door lading te voorkomen.

3

Praktische voorzieningen

Scheidingsrek

Schotten

Voor een effectieve bescherming van de bestuurder en voorpassagier(s) tegen schuivende lading, is er keuze uit verschillende schotten voor uw auto, waarbij de diverse mogelijkheden van de laadruimte behouden blijven.

Halfhoog tussenschot

Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie over de verschillende uitvoeringen van de als accessoire leverbare schotten.

Tussenschot met luik

Afneembaar luik

Achter de voorpassagier(s), in het gesloten gedeelte van het halfhoge tussenschot, zit een luik dat kan worden verwijderd voor het vervoer van lange voorwerpen.

- Draai aan de knop aan de bovenzijde van het luik om het los te maken.

- Beweeg het luik omhoog om het uit de houder te halen.

- Draai het luik 90° naar rechts.

- Berg het luik op achter de bestuurdersstoel en maak het daarbij vast aan de haakjes.

ALLESDRAGER

Als er dwarsstangen op deze dakdragers worden gemonteerd, houd u dan aan de door de fabrikant voorgeschreven maximumdaklast, zonder het gewicht van

75 kg te overschrijden.

Praktische voorzieningen

3

Spiegels en ruiten

SPIEGELS

Handmatig verstelbare buitenspiegels

Stel de spiegel met behulp van de hendel in de gewenste stand.

Tijdens het parkeren kunnen de buitenspiegels handmatig ingeklapt worden.

Deze buitenspiegels worden niet verwarmd.

Elektrisch verstelbare buitenspiegels

- Zet de knop naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren.

- Duw de knop in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.

- Zet de knop weer in het midden.

Elektrisch inklappen/uitklappen

Bij stilstaande auto en aangezet contact kunnen de buitenspiegels van binnenuit elektrisch worden in- of uitgeklapt:

- Zet de knop in de middelste stand.

- Draai de knop naar beneden.

Buitenspiegels met verwarming

De elektrisch verstelbare buitenspiegels kunnen worden verwarmd. Druk op de toets van de achterruitverwarming.

Handmatig terugzetten

Als de buitenspiegel uit zijn oorspronkelijke positie is geraakt, zet dan bij stilstaande auto de buitenspiegel met de hand terug of gebruik de schakelaar om de buitenspiegel terug te zetten.

Binnenspiegel

De binnenspiegel kent 2 standen:

De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.

Spiegels en ruiten

Vensters voor parkeer-/ tolkaarten

De athermische voorruit bevat twee niet-re fl ecterende gedeelten aan weerskanten van de binnenspiegel.

Hier kunnen de parkeer- en-/of tolkaarten worden bevestigd.

3

Spiegels en ruiten

ELEKTRISCH BEDIENBARE RUITEN

1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde

2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde

U kunt de ruiten op twee manieren bedienen:

Handbediening

Duw of trek de schakelaar tot aan het zware punt om de ruit te openen of te sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische bediening

Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk nogmaals op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen.

De elektrische ruitbediening wordt uitgeschakeld:

- ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact.

- als bij afgezet contact een voorportier wordt geopend.

Beveiliging tegen beknellen

Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat direct gedeeltelijk weer open.

Resetten

Nadat de accukabels los zijn geweest of in het geval van een storing, moet de ruitbediening gereset worden.

Open de ruit volledig en sluit de ruit.

Telkens als de schakelaar omhoog wordt getrokken, sluit de ruit enkele centimeters.

Laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten.

Tijdens deze handelingen is de beveiliging tegen beknellen uitgeschakeld.

Gebruiksvoorschrift

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de ruit aan de passagierszijde bedient, moet hij ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit verhindert.

De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening.

Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Als een van de elektrisch bedienbare ruiten te vaak achter elkaar geopend en gesloten wordt, treedt een beveiliging in werking en kan de ruit alleen nog worden gesloten. Wacht na het sluiten ongeveer 40 minuten.

Na deze tijd kan de ruit weer worden bediend.

Veiligheid tijdens het rijden

VEILIGHEID TIJDENS HET RIJDEN

ALARMKNIPPERLICHTEN

Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Gebruik de alarmknipperlichten alleen bij een noodsituatie, een noodstop of in uitzonderlijke omstandigheden.

Automatische ontsteking van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten, afhankelijk van de remvertraging die optreedt, automatisch in.

De alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.

U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop op het instrumentenpaneel in te drukken.

CLAXON

Druk in het midden van het stuurwiel.

HANDREM

Aantrekken

Trek aan de hendel van de handrem om de auto op de handrem te zetten.

Controleer voordat u uitstapt of de handrem goed is aangetrokken.

Trek de handrem uitsluitend bij stilstaande auto aan.

Trek, in het uitzonderlijke geval dat de handrem wordt gebruikt als de auto rijdt, deze voorzichtig aan om de achterwielen niet te blokkeren

(slipgevaar).

Als de handrem nog (iets) is aangetrokken, wordt dit aangegeven door dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.

Als de auto stilstaat op een helling, draai dan de wielen richting trottoir en trek de handrem aan.

Het is dan niet voldoende om alleen een versnelling in te schakelen bij het parkeren van de auto, zeker niet bij een beladen auto.

Loszetten

Trek aan de hendel van de handrem en druk op de knop om de handrem los te zetten.

4

Parkeerhulp

PARKEERHULP

ACHTER

De parkeerhulp achter met geluidssignalen en/of een gra fi sche weergave bestaat uit vier parkeersensoren die zijn aangebracht in de achterbumper. Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich binnen het bereik van het systeem achter de auto bevindt.

Het waarschuwt u niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden. Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.

Inschakelen van de achteruitversnelling

Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen is.

Als de auto minder dan ongeveer

30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar.

Weergave op het display

Uitschakelen van de parkeerhulp

Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.

Activeren/Deactiveren

Druk op deze schakelaar om het systeem te activeren of te deactiveren.

De geactiveerde of gedeactiveerde toestand van het systeem wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact.

Storing

Als het systeem bij het inschakelen van de achteruitversnelling niet werkt, gaat het lampje van de schakelaar branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Gebruiksvoorschrift

Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.

Het systeem zal automatisch worden uitgeschakeld bij het trekken van een aanhanger of de montage van een fi etsdrager (auto met een door

CITROËN aanbevolen trekhaak of fi etsdrager).

De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.

Geadviseerd wordt het systeem uit te schakelen als de auto is voorzien van een ladder achterop of als lading wordt vervoerd die langer is dan de auto.

Parkeerhulp

4

Veiligheid tijdens het rijden

(ABS - EBD)

Het ABS zorgt samen met de elektronische remdrukregelaar (EBD) tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen, terwijl de remdrukregelaar de remdruk over de vier wielen verdeelt.

ABS

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Gebruiksvoorschrift

Het ABS treedt automatisch in werking als één van de wielen dreigt te blokkeren. Het systeem zorgt niet voor een kortere remweg.

Op een erg glad wegdek (sneeuw, olie, enz.) kan de remweg door de werking van het ABS langer zijn. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel heen kunt sturen.

De normale werking van het antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn door het trillen van het rempedaal.

Zorg er bij vervanging van de wielen

(banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die zijn voorzien van een artikelnummer van CITROËN.

ABS

Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes remsysteem en STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop onmiddellijk op een veilige plaats.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

NOODREMASSISTENTIE (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt: trap het rempedaal volledig in zonder het los te laten.

Het systeem wordt ingeschakeld als de snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt groot is en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht verandert.

Houd het rempedaal ingetrapt om de werking van het brake assist system voort te zetten.

Veiligheid tijdens het rijden

Werking van het ASR- en ESCsysteem

Het lampje knippert tijdens een ingreep van de ASR of het

ESC.

Uitschakelen ASR/ESC

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond, ...) kan het nuttig zijn het

ASR/ESC uit te schakelen, zodat de wielen kunnen slippen en weer grip kunnen krijgen.

ANTISPINREGELING

(ASR) EN ELEKTRONISCH

STABILITEITSPROGRAMMA

(ESC)

Deze systemen staan in verbinding met het ABS en zijn hier een aanvulling op.

De ASR zorgt voor een optimale overbrenging van de aandrijfkracht op de weg, zodat wordt voorkomen dat u tijdens het accelereren de controle over de auto verliest.

Het systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor.

Het systeem zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.

Houd als het ESC is ingeschakeld in een bocht het stuurwiel altijd in de gewenste richting en stuur niet tegen.

Het ESC-systeem grijpt automatisch in via het remsysteem en de motor als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.

ESP OFF

- Druk op de knop of draai het knopje in de stand ESC OFF

(afhankelijk van de uitvoering).

- Het verklikkerlampje gaat branden: de systemen ASR en ESC zijn uitgeschakeld.

De systemen worden opnieuw:

- automatisch ingeschakeld als de snelheid hoger wordt dan 50 km/h,

- ingeschakeld als u de knop indrukt of het draaiknopje weer terugdraait (afhankelijk van de uitvoering).

Controle van werking

Bij een storing in de systemen zal het verklikkerlampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om het systeem na te laten kijken.

Het verklikkerlampje kan ook gaan branden in het geval van een te lage bandenspanning. Controleer van alle banden de bandenspanning.

Gebruiksvoorschriften

Het ASR-/ESC-systeem zorgt voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's en het te hard rijden.

De goede werking van het systeem wordt verzekerd onder voorwaarde dat de voorschriften van de constructeur op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen worden nageleefd en dat de procedures voor montage en het uitvoeren van werkzaamheden door het CITROËN-netwerk worden opgevolgd.

Laat deze systemen na een aanrijding controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

4

Veiligheid tijdens het rijden

"GRIP CONTROL"

In sneeuw, modder en zand zorgt dit aandrijfsysteem in combinatie met de banden Michelin ® Latitude Tour HP

M+S voor een uitstekend compromis tussen veiligheid, grip en tractie.

Met dit systeem kan de auto in de meeste gevallen waarbij sprake is van weinig grip toch vooruit komen.

U moet het gaspedaal ver genoeg intrappen om ervoor te zorgen dat de motor voldoende vermogen levert, zodat het systeem de verschillende parameters optimaal kan aansturen.

Gebruiksvoorschriften

Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar het is ook mogelijk om zo nu en dan te rijden op minder goed begaanbare wegen.

Vooral als uw auto zwaar beladen is, is deze niet geschikt voor gebruik als terreinauto. Denk hierbij aan:

- rijden op terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarbij onderdelen (brandsto fl eiding, brandstofkoeler,...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten,

- rijden op terrein met steile hellingen en weinig grip,

- oversteken van beekjes en stroompjes.

De ESC -stand is de normale stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de meest voorkomende omstandigheden tijdens het rijden op autowegen en snelwegen.

Elke keer als u het contact afzet, wordt het ESC automatisch weer ingeschakeld.

In de stand " Sneeuw " past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.

Tijdens het optrekken optimaliseert het systeem de wielslip zodanig dat de beschikbare grip effectief wordt gebruikt voor een maximale acceleratie.

Veiligheid tijdens het rijden

In de stand " Zand " is het gelijktijdig licht doorslippen van de aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit komt en het risico van ingraven wordt beperkt.

Activeer op zand geen andere standen, omdat anders de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten in het terrein.

ESP OFF

De stand ESC

OFF is alleen geschikt voor het wegrijden en bij lage snelheden.

Deze stand is alleen mogelijk bij snelheden tot 50 km/h.

In de stand " Off road " wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.

Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de handelingen van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.

4

Veiligheidsgordels

VEILIGHEIDSGORDELS

Hoogteverstelling

Knijp de knop van de geleider in en schuif deze omhoog of omlaag

(veiligheidsgordel bestuurdersstoel en enkele passagiersstoel).

De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats van de voorbank is niet in hoogte verstelbaar.

Losmaken

Druk op de rode knop.

Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder

Als de bestuurder zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat bij het starten van de motor het verklikkerlampje branden.

Vastmaken

Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

Trek aan de gordel om de vergrendeling van de gesp te controleren.

Gebruiksvoorschrift

De bestuurder dient er vóór het wegrijden zeker van te zijn dat alle inzittenden hun veiligheidsgordels op de juiste manier hebben vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan uw lichaamsbouw.

Gebruik geen accessoires om de veiligheidsgordels minder strak te laten aansluiten (zoals wasknijpers, klemmen, veiligheidsspelden, ...).

Controleer zowel voor als na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

Controleer na het neerklappen of verplaatsen van een stoel of de achterbank of de gordel goed is opgerold en de gordelsluiting zich op de juiste plaats bevindt.

De gordelspanners van de veiligheidsgordels vóór kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, onafhankelijk van de airbags afgaan. De gordelspanners trekken de veiligheidsgordels direct stevig tegen het lichaam van de inzittenden.

Het afgaan van de gordels gaat gepaard met een lichte onschadelijke rookvorming en een geluid als gevolg van de pyrotechnische lading in het systeem.

De gordelkrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto.

Veiligheidsgordels

De veiligheidsgordels met pyrotechnische gordelspanners werken alleen als het contact aan staat.

U kunt de gordel losmaken door de rode knop op de gesphouder in te drukken. Geleid de gordel tijdens het oprollen.

Als de gordelspanners zijn geactiveerd, gaat het verklikkerlampje airbag branden. Raadpleeg het

CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- moet worden voorkomen dat de gordel gedraaid raakt en moet de gordel in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken,

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. Als de zitplaatsen zijn voorzien van armsteunen, moet de heupgordel altijd onder de armsteun door worden geleid.

Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Voorschriften voor kinderen:

- maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

- laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.

Raadpleeg voor meer informatie over kinderzitjes in rubriek 4 het gedeelte "Kinderen in de auto".

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk, dat tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig

(ook na een kleine aanrijding) controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats: de gordels mogen geen slijtagesporen en scheuren vertonen en er mogen geen wijzigingen aan de gordels zijn aangebracht.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het

CITROËN-netwerk.

Veiligheidsgordels van de zitplaatsen vóór

De zitplaatsen vóór zijn voorzien van pyrotechnische gordelspanners en spankrachtbegrenzers.

De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats van de voorbank is niet voorzien van een pyrotechnische gordelspanner.

Airbags

AIRBAGS

De airbags zijn speciaal ontworpen voor een betere veiligheid van de inzittenden bij ernstige aanrijdingen: ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met gordelkrachtbegrenzers.

De elektronische schoksensoren registreren in dat geval de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

- bij een ernstige aanrijding worden de airbags onmiddellijk opgeblazen en zorgen voor een betere bescherming van de inzittenden van de auto. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas zodat noch het zicht, noch het eventueel verlaten van de auto door de inzittenden wordt belemmerd,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren, en in bepaalde gevallen waarin de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels zorgen in deze situaties voor uw bescherming.

De kracht van de aanrijding is afhankelijk van het soort obstakel en de snelheid van de auto op dat moment.

Airbags

De airbags werken alleen als het contact aan is.

De airbags werken slechts eenmaal.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), werken de airbags niet meer.

Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

De rook is niet schadelijk, maar kan voor gevoelige personen irriterend zijn.

De knal die bij de ontsteking wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Gebruiksvoorschrift

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Het is beslist niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren aan airbagsystemen, raadpleeg hiervoor het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen, als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel is geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld. Zie in rubriek 4 het gedeelte "Kinderen aan boord".

Zij-airbags

Bedek de stoelen uitsluitend met de goedgekeurde stoelhoezen. Deze belemmeren het activeren van de zijairbags niet. Raadpleeg het

CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen; dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of middel.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

Zorg ervoor dat de passagier zijn voeten niet op het dashboard laat rusten; hij kan anders ernstig letsel oplopen als de airbag wordt opgeblazen.

Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla niet op het stuurwiel.

Airbags

Storing

Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Zij-airbags

De zij-airbags beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op borstletsel te verkleinen.

De zij-airbags zijn aan de zijde van de portieren in de rugleuningen van de voorstoelen aangebracht.

Activering

De zij-airbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.

De zij-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het desbetreffende portierpaneel.

Registratiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór

B.

Impactzone opzij

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.

Window-airbags

De window-airbags beschermen de bestuurder en passagiers bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op hoofdletsel te verkleinen.

De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en het bovenste gedeelte van het interieur.

Activering

De window-airbag wordt gelijktijdig met de zij-airbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.

De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittende in de auto en de ruiten.

Airbags

Inschakelen

In de stand "OFF" werkt de airbag aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet.

Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Airbags vóór

Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de passagier(s) in het dashboard aangebracht.

Activering

Ze worden tegelijkertijd geactiveerd, behalve als de airbag aan passagierszijde is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen de impactzone A , in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden.

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de inzittende vóór en het dashboard om te voorkomen dat de inzittende naar voren wordt geworpen.

Uitschakelen

Alleen de airbag aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:

- Zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,

- draai deze in de stand ,

- verwijder vervolgens de sleutel zonder de stand van de sleutel te veranderen.

Storing airbag vóór

Als dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Als de twee verklikkerlampjes airbag permanent branden, plaats dan geen kinderzitje met de rug in de rijrichting. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel brandt zolang de airbag is uitgeschakeld.

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Kinderen aan boord

ALGEMENE INFORMATIE

MET BETREKKING TOT

KINDERZITJES

Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

- kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 meter dienen in goedgekeurde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIXbevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd,

- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd,

- een kind mag nooit op de schoot van een passagier worden vervoerd.

KINDERZITJE VÓÓR

"Met de rug in de rijrichting"

Aanbevolen op de zitplaatsen achter tot 2 jaar.

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel vóór wordt geplaatst, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld.

Anders kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

"Met het gezicht in de rijrichting"

Aanbevolen op de zitplaatsen achter vanaf 2 jaar.

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel vóór wordt geplaatst, mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg hiervoor de wetgeving in uw land.

Raadpleeg de lijst met de voor uw land goedgekeurde kinderzitjes.

De aanwezigheid van ISOFIXbevestigingen, achterzitplaatsen en een (uitschakelbare) passagiersairbag is afhankelijk van de uitvoering.

Kinderen aan boord

Airbag aan passagierszijde OFF

Zie rubriek 4, gedeelte "Airbags".

De procedure voor kinderzitjes en de functie uitschakelen van de airbag aan passagierszijde zijn gelijk voor het hele CITROËNgamma.

Als de airbag aan passagierszijde niet kan worden uitgeschakeld, is het absoluut verboden een kinderzitje

"met de rug in de rijrichting" op de zitplaatsen voor te bevestigen.

Sticker op beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde

Kinderen aan boord

AR

BG НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА . Това можеда причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето .

CS NIKDY neumis ť ujte d ě tské zádržné za ř ízení orientované sm ě rem dozadu na sedadlo chrán ě né AKTIVOVANÝM č elním AIRBAGEM.

Hrozí nebezpe č í SMRTI DÍT Ě TE nebo VÁŽNÉHO ZRAN Ě NÍ.

DA Brug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme.

DE Verwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahrtrichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder

ERNSTHAFTE VERLETZUNGEN können die Folge sein.

EL Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό

προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ . Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ

ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ

κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου , σε μια θέση που

EN NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur

ES NO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PARA NIÑOS DE ESPALDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE

UN ASIENTO PROTEGIDO CON UN COJÍN INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE

DEL BEBE O HERIRLO GRAVEMENTE.

ET Ärge kasutage kunagi lapse turvatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib põhjustada lapsele RASKEID VIGASTUSI või SURMA.

FI ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY.

Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

FR NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN

GONFLABLE frontal ACTIVÉ.

Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT

HR NIKADA ne postavljati dje č ju sjedalicu le đ ima u smjeru vožnje na sjedalo zašti ć eno UKLJU Č ENIM prednjim ZRA Č NIM JASTUKOM.

To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.

HU SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést olyan ülésen, amely AKTIVÁLT ÁLLAPOTÚ (BEKAPCSOLT)

FRONTLÉGZSÁKKAL van védve. Ez a gyermek halálát vagy súlyos sérülését okozhatja.

IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

LT NIEKADA ne į renkite vaiko prilaikymo priemon ė s su atgal atgr ę žtu vaiku ant s ė dyn ė s, kuri saugoma VEIKIAN Č IOS priekin ė s ORO

PAGALV Ė S. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali b ū ti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

Kinderen aan boord

LV NAV PIE Ļ AUJAMS uzst ā d ī t uz aizmuguri v ē rstu b ē rnu s ē dekl ī ti priekš ē j ā pasažiera viet ā , kur ā ir AKTIVIZ Ē TS priekš ē jais

DROŠ Ī BAS GAISA SPILVENS.

Tas var izrais ī t B Ē RNA N Ā VI vai rad ī t NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

MT Qatt m’ghandek thalli tifel/ti fl a marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/ ti fl a

NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND ERNSTIG OF DODELIJK GEWOND raken.

NO Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT

KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.

PL NIGDY nie instalowa ć fotelika dzieci ę cego w pozycji «ty ł em do kierunku jazdy»na siedzeniu wyposa

PODUSZK Ę POWIETRZN Ą w stanie AKTYWNYM.W przeciwnym razie dziecko nara ż one b ę dzie na Ś MIER Ć lub BARDZO

POWA Ż NE OBRA Ż ENIA CIA Ł A w momenicie wyzwolenia poduszki powietrznej ż onym w CZO Ł OW Ą

PT NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada, num banco protegido por um AIRBAG frontal

ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

RO Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu

AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

RU ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье , защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ , установленной перед этим сиденьем .

Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ

SK NIKDY nepoužívajte na prednom sedadle chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM detské zadržiavacie zariadenie umiestnené v proti smere jazdy. Môže to spôsobi ť SMR Ť , alebo VÁŽNE ZRANENIE DIE Ť A Ť A.

SL NIKOLI ne nameš č ajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, č e je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzro č i SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

SR NIKADA ne koristite de č je sedište koje se okre ć e unazad na sedištu zašti ć enim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

SV Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol i ett säte skyddat av en AKTIV AIRBAG framför det. Det kan orsaka ALLVARLIGA eller

DÖDLIGA skador på barnet.

TR KES İ NLKLE HAVA YASTI Ğ I AKT İ F olan ön koltu ğ a yüzü arkaya dönük bir çocuk koltu ğ u yerle ş tirmeyiniz. Bu ÇOCU Ğ UN

ÖLMES İ NE veya ÇOK A Ğ IR YARALANMASINA sebep olabilir.

Kinderen aan boord

DOOR CITROËN AANBEVOLEN KINDERZITJES

CITROËN levert een complete reeks kinderzitjes met een artikelnummer van

Citroën die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L4

"KLIPPAN Optima"

Vanaf 6 jaar (ongeveer 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

L5

"RÖMER KIDFIX"

Kan worden bevestigd op de ISOFIX-bevestigingen van de auto.

Het kind wordt door de veiligheidsgordel op zijn plaats gehouden.

Kinderen aan boord

BEVESTIGING VAN DE KINDERZITJES MET DE VEILIGHEIDSGORDEL

Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje, gerangschikt naar gewicht van het kind en de plaats in de auto:

Plaats

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Minder dan 13 kg

(Groep 0 (a) en 0+)

Tot ongeveer

1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(Groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Van 15 tot 25 kg

(Groep 2)

Van 3 tot ongeveer 6 jaar

Van 22 tot 36 kg

(Groep 3)

Van 6 tot ongeveer 10 jaar

Losse stoel U U U U

1e zitrij (b)

Tweezitsbank, buitenste zitplaats

Tweezitsbank, middelste zitplaats (c)

U

U

U

U

U

U

U

U

a : Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.

b: raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

c : het kinderzitje "RÖMER Baby-Safe Plus" kan niet op deze zitplaats worden bevestigd.

U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".

CITROËN raadt u aan geen kinderzitjes te bevestigen op de middelste zitplaats, met uitzondering van de "KLIPPAN Optima".

ADVIEZEN VOOR

KINDERZITJES

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Zorg ervoor dat de autogordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt .

Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel van de auto aandrukt en dat de hoofdsteun geen belemmering vormt.

Als de hoofdsteun verwijderd moet worden, berg deze dan zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.

Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor worden vervoerd, behalve als de achterzitplaatsen al bezet zijn door andere kinderen of als de achterbank niet bruikbaar, neergeklapt of niet aanwezig is.

Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.

Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Gebruik de kindersloten om te voorkomen dat de portieren per ongeluk worden geopend.

Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend.

Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

Kinderen aan boord

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de autogordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Trekken van een aanhanger

TREKKEN VAN EEN AANHANGER, EEN CARAVAN, EEN BOOT...

Raadpleeg voor meer informatie over de aanhangergewichten de documenten van de auto

(kentekenbewijs, ...) of in rubriek 8 het gedeelte "Gewichten".

Adviezen

Bij het slepen van een auto dienen de wielen van de gesleepte auto vrij rond te draaien; de versnellingsbak moet in de neutraalstand staan.

Verdeling gewicht

Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

Gebruik daarom een zo hoog mogelijke versnelling om het toerental te beperken en pas uw snelheid aan.

Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.

Gebruiksvoorschrift

Onder zeer zware gebruiksomstandigheden (het trekken van het maximale aanhangergewicht op een steile helling bij hoge temperatuur) wordt de airconditioning automatisch uitgeschakeld, zodat de prestaties van de motor weer kunnen worden verhoogd.

Als het verklikkerlampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Zie in de rubriek 6 het gedeelte

"Niveaus".

Banden

Controleer de bandenspanning van de auto (zie rubriek 8 in het gedeelte "Identi fi catie") en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Remmen

Het trekken van een aanhanger vergroot de remweg. Rijd met matige snelheid, schakel tijdig terug, rem geleidelijk.

Zijwind

De zijwindgevoeligheid van de auto is groter. Rijd daarom soepel en met matige snelheid.

ABS/ESC

Het ABS of ESC werkt uitsluitend op de auto en niet op de aanhanger.

Parkeerhulp achter

Bij het trekken van een aanhanger is de parkeerhulp uitgeschakeld.

Trekhaak

Wij raden u aan gebruik te maken van originele CITROËN-trekhaken met bijbehorende kabelset, die tijdens de ontwikkeling van uw auto uitgebreid zijn getest en gehomologeerd, en de montage hiervan toe te vertrouwen aan het CITROËN-netwerk.

In geval van montage buiten het

CITROËN-netwerk, moet deze montage worden uitgevoerd met gebruikmaking van de voorbereide geïntegreerde elektrische voorzieningen aan de achterzijde van de auto en de voorschriften van de constructeur.

Conform de algemene voorschriften die hierboven zijn vermeld, attenderen wij u op het risico dat het monteren van een trekhaak of elektrisch accessoire zonder artikelnummer van CITROËN met zich meebrengt. Hierdoor kunnen storingen in het elektrisch systeem van uw auto ontstaan. Raadpleeg eerst de fabrikant.

Trekken van een aanhanger

OVERIGE ACCESSOIRES

Al deze accessoires en onderdelen zijn, na getest en goedgekeurd te zijn ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid, aangepast aan uw auto. Er wordt een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen, voorzien van een artikelnummer, aangeboden.

Gamma professionele uitrusting

In de door de Directie Onderdelen uitgegeven catalogus met accessoires voor de Berlingo treft u verschillende uitrustings- en indelingsmogelijkheden aan, zoals:

Onderdelen om lading tegen te houden

(alle typen).

Laadrol.

Trekhaak, kabelset: deze trekhaak moet bij het CITROËN-netwerk worden gemonteerd.

Scheidingswanden en -roosters, vloerbeschermingsplaten van gelakt hout met antisliplaag.

Beschermingsroosters.

Er is tevens een ander aanbod van accessoires beschikbaar, dat is onderverdeeld in de thema's comfort, vrije tijd en onderhoud:

Inbraakalarm, graveren van ruiten, verbanddoos, veiligheidsvest, parkeerhulp voor en achter, gevarendriehoek, slotbouten voor lichtmetalen wielen...

Stoelhoezen geschikt voor voorstoelen met zij-airbags, passagiersbank, rubber matten, textiel matten, sneeuwkettingen, zonneschermen, fi etsendrager voor op de achterklep...

5

Uitrusting

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed bevestigd is,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Autoradio's, handsfree-sets, luidsprekers, CD-wisselaar, navigatiesysteem, USB-box,

Videoset ...

Voordat nieuwe audio- en/of telematica-apparatuur wordt gemonteerd, moet aan de hand van de speci fi caties altijd worden gecontroleerd of deze kan worden gecombineerd met de standaarduitrusting van de auto en of het elektrische systeem van de auto er niet door wordt overbelast. Raadpleeg eerst het CITROËN-netwerk.

Maximaal toegestaan gewicht op dakdragers

- Imperiaal: 120 Kg.

- Dwarsstangen op het dak: 100 Kg.

- Dwarsstangen op in lengte gemonteerde dakstangen: 75 Kg.

Monteren van zenders voor radiocommunicatie

Alvorens achteraf een zender voor radiocommunicatie in te bouwen met externe antenne op uw auto, adviseren wij u contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk

CITROËN.

Het CITROËN-netwerk zal u informeren over de gegevens van de zenders (frequentie, maximum vermogen, stand antenne, speci fi eke montagevoorschriften) die kunnen worden gemonteerd, conform de Richtlijn Elektromagnetische compatibiliteit automobielen

(2004/104/CE).

Spatlappen vóór, spatlappen achter,

15/17 inch lichtmetalen velgen, bekleding van wielkasten, lederen stuurwiel, ...

Ruitensproeiervloeistof, reinigings-/ onderhoudsmiddelen voor interieur en exterieur, lampen, ...

Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken.

Houd hier rekening mee. Neem contact op met een vertegenwoordiger van het Merk om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

Afhankelijk van het land van bestemming is de aanwezigheid van een veiligheidsvest, een gevarendriehoek en een lampenset in de auto verplicht.

Telematica-eenheid "Active Fleet

Data"

De telematica-eenheid die via het

"Full CAN"-netwerk rechtstreeks met het hart van de auto verbonden is, is onmiddellijk in staat om de volgende informatie te geven:

- nog af te leggen afstand voor de volgende onderhoudsbeurt,

- waarschuwingen en storingen

(oliepeil, koelvloeistofniveau, olietemperatuur, koelvloeistoftemperatuur, enz...).

Fleetowners kunnen hiermee hun bedrijfswagenpark beter volgen en beheren.

Raadpleeg, afhankelijk van het land, voor meer informatie het

CITROËN-netwerk.

Partners in prestaties en respect voor het milieu

Innovatie voor nog betere prestaties

Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de

Research & Development-teams van

TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk

CITROËN worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven.

Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.

Een optimale bescherming van uw motor

Het gebruik van TOTAL smeermiddelen bij het onderhoud van uw CITROËN zorgt voor een langere levensduur en betere prestaties van de motor, waarbij tevens het milieu wordt gerespecteerd. prefereert

Motorkap openen

MOTORKAP OPENEN

Binnenzijde

Trek aan de hendel onder het dashboard. De motorkap is ontgrendeld.

Buitenzijde

Til de motorkap met één hand iets op en steek uw andere hand met de palm omlaag naar binnen, zodat u gemakkelijk bij de haak kunt.

Duw met deze hand de veiligheidshaak naar links. Open de motorkap.

Motorkapsteun

Zet om de motorkap open te houden de motorkapsteun vast in de met een sticker aangegeven houder in het plaatdeel aan de linkerzijde van de auto.

Plaats voordat u de motorkap sluit de motorkapsteun terug in de klem, zonder te forceren.

Sluiten

Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

Controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Open de motorkap liever niet als het hard waait.

Onder de motorkap

BENZINEMOTOR

Let goed op bij alle werkzaamheden onder de motorkap.

1. Reservoir ruitensproeiers vóór.

2. Zekeringkast.

3. Reservoir koelvloeistof.

4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.

5. Lucht fi lter.

6. Oliepeilstok.

7. Motorolie (bij)vullen.

8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.

Accu-aansluitingen:

+ Metalen positieve aansluiting.

- Metalen negatieve aansluiting

(massa).

6

Onder de motorkap

DIESELMOTOR

Let goed op bij alle werkzaamheden onder de motorkap.

1. Reservoir ruitensproeiers vóór.

2. Zekeringkast.

3. Reservoir koelvloeistof.

4. Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.

5. Lucht fi lter.

6. Oliepeilstok.

7. Motorolie (bij)vullen.

8. Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.

9. Handopvoerpomp.

Accu-aansluitingen:

+ Metalen positieve aansluiting.

- Metalen negatieve aansluiting

(massa).

Niveaus

NIVEAUS

Voer de onderstaande controles regelmatig uit om uw auto in goede staat te houden.

Informeer naar de voorschriften bij het

CITROËN-netwerk of raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje dat bij dit instructieboekje zit.

Let erop dat u bij het eventueel verwijderen en monteren van de afdekkap van de motor, de bevestigingsclips niet beschadigt.

Motorolieniveau

Het wordt aanbevolen om deze controle iedere 5000 km uit te voeren en - indien nodig tussen twee verversingen in - olie bij te vullen.

De controle dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de oliepeilstok.

Oliepeilstok

2 merktekens op de peilstok:

A = maxi.

Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats als het oliepeil boven dit merkteken uitkomt.

B = mini.

Laat het oliepeil nooit onder dit merkteken uitkomen.

Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd.

Olie verversen

Dit dient volgens het onderhoudsschema van de constructeur te worden uitgevoerd.

Het is verplicht uitsluitend oliën te gebruiken met de door de constructeur voorgeschreven viscositeit. Raadpleeg de voorschriften bij het CITROËN-netwerk.

Neem voordat u olie bijvult de peilstok uit de houder.

Controleer na het bijvullen het motorolieniveau (het niveau mag niet boven het bovenste merkteken uitkomen).

Draai de olievuldop vast alvorens de motorkap te sluiten.

Keuze van de viscositeitsgraad

De olie dient in ieder geval aan de door de constructeur voorgeschreven normen te voldoen.

Remvloeistof verversen

De remvloeistof dient volgens de door de constructeur voorgeschreven intervallen te worden ververst.

Gebruik remvloeistof die door de constructeur wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.

Het niveau dient steeds tussen de merktekens MINI en MAXI van het reservoir te staan.

Raadpleeg als het reservoir vaak bijgevuld moet worden zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Verklikkerlampjes

Zie in de rubriek 2 het gedeelte

"Cockpit" voor meer informatie over de verklikkerlampjes.

6

Niveaus

Koelvloeistofniveau

Gebruik om ernstige motorschade te voorkomen uitsluitend door de constructeur aanbevolen koelvloeistof.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

Wacht voor werkzaamheden aan het koelsysteem ten minste 1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat de koelventilator nog kan (gaan) werken als de sleutel uit het contactslot is verwijderd en omdat het koelsysteem onder druk staat.

Draai de dop eerst een kwart omwenteling los om de druk te laten dalen en om te voorkomen dat de hete koelvloeistof uit het koelsysteem spuit.

Trek, als de druk eenmaal gedaald is, de dop los en vul koelvloeistof bij.

Laat het koelsysteem, als vaak koelvloeistof moet worden bijgevuld, zo snel mogelijk controleren door het

CITROËN-netwerk.

Bijvullen

Het niveau dient steeds tussen de merktekens MINI en MAXI van het expansievat te staan. Laat het koelsysteem, als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld, controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Vloeistofniveau stuurbekrachtiging

Controleer het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor koud is. Draai de dop met geïntegreerde peilstok los en controleer of het niveau tussen de merktekens MINI en MAXI staat.

Vloeistofniveau ruiten- en koplampsproeiers

Wij adviseren u voor een optimale reiniging en voor uw eigen veiligheid de producten van CITROËN te gebruiken.

Bovendien mag het vloeistofniveau niet worden bijgevuld met of worden vervangen door water, om bevriezing te voorkomen en een goede reiniging te garanderen.

Inhoud reservoir ruitensproeiers: ongeveer 3 liter.

Als uw auto is voorzien van koplampsproeiers, bedraagt de inhoud van het reservoir 6 liter.

Niveau brandstofadditief

(diesel met roetfilter)

Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het verklikkerlampje service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

Als dit bij draaiende motor gebeurt, komt dit doordat het roet fi lter verstopt dreigt te raken (uitzonderlijke rij-omstandigheden: veelvuldig stadsverkeer, lage snelheid, lange fi les, ...).

Om het fi lter te regenereren, wordt geadviseerd zo snel mogelijk, indien de omstandigheden dit toelaten, gedurende minstens 5 minuten met een snelheid van 60 km/uur of hoger te rijden (totdat de melding op het display verdwijnt en het verklikkerlampje service uit gaat).

Tijdens het regenereren van het roet fi lter, kunnen enkele geluiden van het relais hoorbaar zijn onder het dashboard.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats als de melding niet verdwijnt en het lampje

Service blijft branden.

Bijvullen

Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie.

Remvloeistof is schadelijk voor de gezondheid; het is bovendien een erg bijtend middel.

Gooi afgewerkte olie, remvloeistof en koelvloeistof niet in het riool, in het water of op de grond, maar deponeer deze in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk.

CONTROLES

Accu

Laat uw accu voor de winter door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats controleren.

Controles

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor informatie over het vervangingsinterval van de fi lterelementen.

Als de omgeving (veel stof) en de gebruiksomstandigheden van de auto

(veel stadsverkeer) daartoe aanleiding geven, moeten de fi lters twee keer zo vaak worden vervangen.

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Als het remvloeistofniveau te laag is, kan dit behalve door lekkage van het remsysteem ook veroorzaakt worden door slijtage van de remblokken.

Slijtage remschijven/-trommels

Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie over de controle van uw remschijven/-trommels.

Koolstoffilter en interieurfilter

Via een luikje onder het dashboardkastje kunnen de fi lters worden vervangen.

Het koolstof fi lter zorgt ervoor dat stofdeeltjes permanent en krachtig ge fi lterd worden.

Een verstopt interieur fi lter vermindert de prestaties van de airconditioning en kan nare geuren in het interieur veroorzaken.

Wij adviseren u een gecombineerd interieur fi lter de gebruiken. Danzij het speci fi eke tweede actieve fi lter, draagt het bij aan de zuivering van de door de inzittenden ingeademde lucht en aan een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, onaangename geuren en vette aanslag).

Oliefilter

Vervang het olie fi lterelement periodiek, volgens het onderhoudsschema.

Roetfilter (diesel)

Onderhoudswerkzaamheden aan het roet fi ler moeten worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk.

Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties van de auto en heeft geen gevolgen voor het milieu.

Handrem

Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem zelfs tussen twee onderhoudscontroles worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

6

Controles

Aftappen van water in het brandstoffilter

Als dit lampje gaat branden, moet het brandstof fi lter worden afgetapt. Om te voorkomen dat het lampje gaat branden kan het fi lter ook op regelmatige basis worden afgetapt, bijvoorbeeld bij een onderhoudsbeurt.

Draai de aftapplug van het fi lter los.

Ga door met aftappen tot al het water uit het fi lter is weggelopen via de transparante slang. Draai vervolgens de aftapplug weer vast.

De HDi-motoren zijn technologisch geavanceerde motoren. Laat werkzaamheden aan deze motoren altijd uitvoeren door gekwali fi ceerde technici van het CITROËN-netwerk.

Volgens land van bestemming.

Handgeschakelde versnellingsbak

Laat het niveau controleren volgens het onderhoudsschema van de constructeur.

Raadpleeg de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje, die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto, voor het laten controleren van de belangrijkste niveaus en bepaalde onderdelen volgens het onderhoudsschema van de constructeur.

Gebruik uitsluitend door

CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke organen zoals het remsysteem te optimaliseren, worden door CITROËN speci fi eke producten geselecteerd en aangeboden.

Vanwege de kans op beschadiging van het elektrisch systeem is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht, of in de winter ijs, vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen.

Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

BRANDSTOF TANKEN

Te laag brandstofniveau

Als het minimum brandstofniveau is bereikt, gaat dit lampje branden.

Er bevindt zich nog ongeveer 8 liter in de tank. Tank bij de eerstvolgende gelegenheid om een lege brandstoftank te voorkomen.

Rijd de tank nooit helemaal leeg, dit zou tot storingen in de emisseregeling en/of het inspuitsysteem kunnen leiden.

Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren

Brandstof

Tanken

Het tanken dient met afgezette motor te geschieden.

- Open de brandstofvulklep.

-

-

Steek de sleutel in het slot en draai de sleutel een kwart omwenteling om.

Trek de tankdop uit de vulopening en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de vulklep.

Op een sticker aan de binnenzijde van het tankklepje staat de voorgeschreven soort brandstof aangegeven.

Er moet minstens 5 liter bijgevuld worden voordat de meter de nieuwe hoeveelheid brandstof in de tank correct aangeeft.

Bij het verwijderen van de tankdop kan er enige zuiging ontstaan. Dit vacuüm is normaal en komt door de afdichting van het brandstofcircuit.

Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch uitspringen. Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.

De inhoud van de brandstoftank bedraagt ca. 60 liter.

- Vergrendel na het tanken de vuldop en sluit de vulklep.

Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp. 10% en 24% ethanol) die voldoen aan de Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.

Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de

Europese richtlijn EN 15293.

Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.

Zorg ervoor dat tijdens het tanken, als de brandstofvulklep geopend is, niemand de schuifdeur probeert te openen.

6

Brandstof

Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige

Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).

Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Het gebruik van elk ander type

(bio)brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

BRANDSTOFTOEVOER

UITGESCHAKELD

Bij een zware aanrijding wordt de brandstoftoevoer automatisch door de brandstofafsluiter onderbroken.

Als dit verklikkerlampje gaat knipperen, verschijnt een melding op het display.

Controleer buiten de auto of u geen brandstof ruikt en of er geen brandsto fl ekkage is en herstel de brandstoftoevoer als volgt:

- zet het contact af (stand STOP),

- neem de sleutel uit het contactslot,

- plaats de sleutel in het contactslot,

- zet het contact aan en start de motor.

HANDOPVOERPOMP DIESEL

In het geval van een lege brandstoftank is het noodzakelijk het brandstofsysteem te ontluchten:

- vul de brandstoftank met minimaal vijf liter diesel,

- bedien de handopvoerpomp van de ontluchting (onder de beschermkap in de motorruimte),

- houd de sleutel in de stand "D"

(starten) tot de motor aanslaat.

Raadpleeg in rubriek 6 het gedeelte "Onder de motorkap".

DIESEL

Accu

ACCU

Deze sticker geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden bij het CITROËN-netwerk of bij een gekwali fi ceerde werkplaats.

Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.

Laden met behulp van een acculader:

- maak de accupoolklemmen los,

- volg de aanwijzingen van de fabrikant op de acculader,

- sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de (-) kabel,

- controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Indien ze bedekt zijn met een (witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen.

Na het monteren van de accu kan het, afhankelijk van de weersomstandigheden en de laadtoestand van de accu, enkele uren

(tot ongeveer 8 uur) duren voordat het

Stop & Start-systeem weer zal werken.

Voor het opladen van de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels niet losgenomen te worden.

Starten met een hulpaccu:

- sluit eerst de rode kabel aan op de

(+) polen van de beide accu's,

- sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu,

- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een zo ver mogelijk van de accu verwijderd massapunt van de te starten auto,

- stel de startmotor in werking en laat de motor draaien,

- wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.

Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.

Wacht 2 minuten na het uitzetten van het contact alvorens u de accu loskoppelt.

Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.

Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen.

Zet, elke keer nadat de accukabels weer zijn aangesloten, het contact AAN en wacht 1 minuut alvorens de motor te starten, zodat de elektronische systemen geïnitialiseerd kunnen worden. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats als er zich na deze handeling toch nog problemen voordoen.

Wacht ongeveer 3 minuten na het vervangen van een lamp alvorens u de accu aansluite

7

Accu

ECO-MODUS

Nadat de motor is afgezet wordt bij aangezet contact na 30 minuten een aantal elektrische voorzieningen

(ruitenwissers, ruitbediening, plafonniers, autoradio, enz.) automatisch uitgeschakeld om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Op dat moment knippert het verklikkerlampje voor het laden van de accu en verschijnt er een melding op het display.

Start de motor en laat deze enige tijd draaien om de bovengenoemde voorzieningen weer te kunnen gebruiken.

De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

Wiel verwisselen

WIEL VERWISSELEN

1. PLAATSEN VAN DE AUTO

- Verzeker u ervan dat alle inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plek bevinden.

- Zet de auto voor zover mogelijk op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.

- Zet de handrem vast, zet het contact af en schakel de eerste versnelling of de achteruit in.

- Blokkeer indien mogelijk het wiel schuin tegenover het te verwisselen wiel met een wielblok

(indien aanwezig).

Bij auto's met een trekhaak kan het nodig zijn de achterzijde op te krikken om het reservewiel uit de reservewielhouder te kunnen nemen.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden of zware belading.

2. GEREEDSCHAP

- Het gereedschap bevindt zich in het opbergvak onder de linker voorstoel. Schuif de stoel, indien nodig, naar voren voor toegang tot het opbergvak via de achterzijde.

- Draai de moer los en verwijder de krik en de wielsleutel.

1.

Wielsleutel.

2.

Krik.

3.

Gereedschap om sierdop van lichtmetalen velgen te verwijderen.

4.

Wielblok.

De krik en het gereedschap zijn speci fi ek voor uw auto. Gebruik ze niet voor andere doeleinden.

7

Wiel verwisselen

3. RESERVEWIEL

- Open de achterdeuren voor toegang tot het reservewiel.

- Draai de bout los met behulp van de wielsleutel, tot de reservewielhouder zo laag mogelijk hangt.

- Haal de reservewielhouder los van de haak en plaats het reservewiel in de nabijheid van het te vervangen wiel.

Wiel verwisselen

4. WERKWIJZE

- Verwijder de wieldop door deze los te trekken met behulp van het hiervoor bestemde gereedschap.

- Draai de wielbouten iets los.

- Plaats de kop van de krik in het steunpunt bij het te verwisselen wiel. Zorg ervoor dat het voetstuk van de krik op een stevige ondergrond staat en zich loodrecht onder het steunpunt bevindt

- Draai de krik uit tot het wiel loskomt van de grond.

- Draai alle wielbouten geheel los.

- Verwijder de wielbouten en het wiel.

Draai de krik niet uit voordat de wielbouten van het te verwisselen wiel iets zijn losgedraaid en het wiel dat zich schuin tegenover het te verwisselen wiel bevindt, is geblokkeerd met een wielblok.

7

Wiel verwisselen

5. MONTEREN VAN HET RESERVEWIEL

- Plaats het wiel op de naaf en draai de wielbouten met de hand vast.

- Draai de wielbouten met de wielsleutel enigszins vast.

- Laat de auto volledig zakken door de krik omlaag te draaien en verwijder de krik vervolgens.

- Draai de wielbouten met de wielsleutel volledig vast, zonder te forceren.

- Berg het wiel met de lekke band op in de reservewielhouder.

- Hang de reservewielhouder op aan de haak en draai deze omhoog met behulp van de bout en de wielsleutel.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (gebruik bokken). Gebruik nooit ander gereedschap dan de wielsleutel.

Sneeuwscherm

6. MONTEREN VAN HET

GEREPAREERDE WIEL

Het wiel dient op dezelfde manier te worden gemonteerd als bij stap 5. Vergeet bovendien niet de sierdop te monteren.

Zie in de rubriek 8 het gedeelte

"Identi fi catie" voor de plaats van de sticker met informatie over de banden.

Zie in de rubriek 2 het gedeelte "Cockpit", hoofdstuk

"Bandenspanningsdetectie" voor aanbevelingen na het vervangen van een wiel met bandenspanningssensor.

Het noodreservewiel is niet geschikt voor het a fl eggen van lange afstanden. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het noodreservewiel controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Laat bovendien de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en het oorspronkelijke wiel in de plaats van het reservewiel monteren door het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

AFNEEMBAAR

SNEEUWSCHERM

Afhankelijk van het land van bestemming wordt het afneembare sneeuwscherm op het onderste gedeelte van de voorbumper geplaatst om een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilateur van de radiateur te voorkomen.

Vergeet niet het sneeuwscherm te verwijderen als de buitentemperatuur hoger is dan 10°C (en er geen kans op sneeuw meer is) of als de auto een aanhanger trekt.

PLAATSEN

- Breng het afneembare sneeuwscherm aan in de richting van de centreerstift A op de voorbumper.

- Zet het scherm vast door de vier hoeken aan te drukken ter hoogte van de clips B .

VERWIJDEREN

- Steek een schroevendraaier in de opening ter hoogte van de clips.

- Wip de vier clips B één voor één los.

7

Sneeuwkettingen

SNEEUWKETTINGEN

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de aangedreven wielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Maat van de af fabriek gemonteerde banden

195/65 R15

195/70 R15

205/65 R15

215/55 R16

215/50 R17

Maximale afmeting van de schakels

9 mm

Montagetips

) Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

) Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

) Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

) Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.

) Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Het is raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

LAMPEN VERVANGEN

Open de motorkap. Steek uw hand achter de re fl ector voor toegang tot de lampen.

Ga in omgekeerde volgorde te werk voor het vervangen van een lamp en controleer altijd of de beschermkap weer goed is gesloten.

Het vervangen van een halogeenlamp moet altijd met uitgeschakelde verlichting plaatsvinden. Wacht enkele minuten tot de lamp afgekoeld is (risico van ernstige brandwonden). Raak de lamp nooit met uw vingers aan, gebruik hiervoor een zachte, niet-pluizende doek.

Het is normaal dat aan de binnenzijde van de koplampen enige condensvorming optreedt. Bij regelmatig gebruik van de auto zal deze vanzelf verdwijnen.

Lamp vervangen

Het vervangen van een lamp dient plaats te vinden met afgezet contact of losgekoppelde accu. Wacht na het vervangen van een lamp 3 minuten met het aansluiten van de accu.

Controleer telkens als u een lamp vervangt of deze goed werkt.

Hogedrukreiniging

Probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.

Lampen

Uw auto is voorzien van verschillende typen lampenVerwijder ze als volgt:

Type A

Volledig glazen lamp: de lamp is gemonteerd met een drukbevestiging. Trek de lamp daarom voorzichtig los.

Type B

Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets in en draai hem linksom.

Type C

Halogeenlamp: duw de borgveer open en verwijder de lamp uit de lamphouder.

Type D

Lichtdiode (LED): raadpleeg voor het vervangen van de dagrijverlichting het

CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

7

Lamp vervangen

KOPLAMPEN

1.

Dimlicht/Grootlicht

Type C , H4 - 55W

- Trek aan de rubber borglip en verwijder het middelste deksel.

- Neem de stekker los.

- Maak de borglip los.

- Vervang de lamp en let erop dat het metalen gedeelte goed aansluit op de groeven van de lampunit.

- Maak de borglip weer vast.

- Plaats het deksel terug en controleer of het rondom goed aansluit voor een goede afdichting.

2.

Parkeerlicht

Type A , W5W - 5W

- Trek aan de rubber borglip en verwijder het deksel.

- Trek aan de stekker om de met een drukbevestiging gemonteerde lamphouder los te nemen.

- Vervang de lamp.

- Plaats het deksel terug en controleer of het rondom goed aansluit voor een goede afdichting.

3.

Richtingaanwijzers

Type B , PY21W - 21W

(amberkleurig)

- Verwijder het deksel door aan de fl exibele rubber lip te trekken.

- Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom.

- Druk de lamp iets in en draai hem linksom.

- Vervang de lamp.

- Plaats het deksel terug en controleer of het rondom goed aansluit voor een goede afdichting.

Lamp vervangen

4.

Mistlampen vóór

Type C , H1 - 55W

- Verwijder de drie bevestigingsklemmen en de bout uit de spatplaat onder de bumper.

- Beweeg de spatplaat omhoog.

- Verwijder de mistlamp door de bout los te draaien met behulp van een Torx © 30 schroevendraaier. De bout is toegankelijk via de hiervoor bestemde opening in de bumper.

- Maak de mistlamp los door de klem in te drukken.

- Verwijder de mistlamp via de buitenzijde.

- Draai de gele kap een kwart omwenteling om deze te openen.

- Buig de klemmen van de lamphouder uit elkaar.

- Verwijder de lamp door deze recht naar achteren te trekken.

- Plaats de nieuwe lamp en zet de klemmen weer vast. Ga in omgekeerde volgorde te werk om het lampglas en de bumper terug te plaatsen.

ZIJKNIPPERLICHT

Type A , WY5W - 5W (amberkleurig)

- Druk het zijknipperlicht naar achteren en maak het los door het naar voren te trekken.

- Een nieuw zijknipperlicht is verkrijgbaar via het CITROËNnetwerk. Het zijknipperlicht vormt een onlosmakelijk geheel.

- Schuif het nieuwe zijknipperlicht achterwaarts in de opening en duw het vervolgens naar de voorzijde.

Voor/achter

PLAFONNIERS

Type A , 12V5W - 5W

- Maak de plafonnier los door aan weerszijden een schroevendraaier in de gleuf te steken.

- Trek de lamp los en vervang hem.

- Bevestig het lampglas en controleer of het goed vastzit.

7

Lamp vervangen

ACHTERLICHTEN

Zie voor meer informatie "Lampen".

1.

Remlichten/achterlichten

Type B , P21/5W - 21/5W

2.

Richtingaanwijzers

Type B , PY21W - 21W

(amberkleurig)

3.

Achteruitrijlichten

Type B , P21W - 21W

4.

Mistachterlicht

Type B , P21W - 21W

Hogedrukreiniging

Probeer hardnekkig vuil niet van de koplampen, achterlichten en omgeving te verwijderen met een hogedrukreiniger, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken.

- Bepaal de plaats van de defecte lamp en open de achterdeuren in een hoek van 180°.

Raadpleeg in rubriek 2 het gedeelte

"Toegang tot de auto".

- Verwijder de twee schroeven met behulp van de schroevendraaier uit de gereedschapsset onder de rechter voorstoel.

- Trek aan de buitenzijde de lampunit los.

- Houd de lampunit vast en neem de stekker los.

- Maak de 4 borglippen los en verwijder de lamphouder uit de lampunit.

- Druk de defecte lamp iets in en draai hem linksom om hem te verwijderen.

- Vervang de lamp.

Voor het verwijderen van de lampunit:

- auto's met achterklep: beweeg de lampunit richting het midden van de auto,

- auto's met achterdeuren: trek de lampunit naar u toe.

Let er bij het terugplaatsen van de lampunit op dat de borglippen juist geplaatst worden en dat de bedrading niet bekneld raakt.

Na het vervangen van een richtingaanwijzer achter duurt het meer dan ongeveer 2 minuten voordat deze opnieuw geïnitialiseerd is.

Lamp vervangen

KENTEKENPLAATVERLICHTING

Type A , W5W - 5W

Met achterklep

- Wip het lampglas met behulp van een schroevendraaier los.

- Vervang de lamp.

- Breng het lampglas aan en druk het aan de bovenzijde vast.

Met achterdeuren

- Maak de bekleding aan de binnenzijde los.

- Druk de borglip opzij en neem de stekker los.

- Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom.

- Vervang de lamp.

- Plaats de lamphouder terug en sluit de stekker weer aan.

- Plaats de bekleding terug.

DERDE REMLICHT

Type A

- Draai de twee moeren los.

- Druk de pennen in.

- Neem indien nodig de stekker los om de het remlicht te verwijderen.

- Vervang de lamp.

7

Zekering vervangen

De zekeringenkasten bevinden zich:

- in het onderste gedeelte van de linkerzijde van het dashboard

(achter het deksel),

- in de motorruimte (vlakbij de accu).

Als uw auto is voorzien van een trekhaak of aansluitingen voor carrosserie- en plancher cabine-ombouw wordt een extra zekeringenkast gemonteerd rechts achter de scheidingswand.

In de tabellen staan alleen de nummers van de zekeringen vermeld die de gebruiker met behulp van de tang die zich achter het opbergvakje in de rechterzijde van het dashboard bevindt, kan vervangen. Raadpleeg voor alle andere werkzaamheden het CITROËN-netwerk of een gekwali fi ceerde werkplaats.

Vervangen van een zekering

Informatie voor monteurs: raadpleeg via het netwerk de schema's van de "Methoden" voor volledige informatie over de zekeringen en relais.

Voordat een zekering wordt vervangen, moet eerst de oorzaak van de storing opgespoord en verholpen zijn.

- Gebruik de tang.

Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten van herstel van uw auto of storingen die worden veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door het CITROËN-netwerk aanbevolen en geleverd worden en niet volgens de voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name voor apparatuur met een gezamenlijk stroomverbruik van meer dan

10 milliampère.

ZEKERINGEN DASHBOARD

Kantel het deksel om bij de zekeringen te komen.

Zekering

F

Ampère

A

Functies

Zekering vervangen

7

Zekering vervangen

ZEKERINGEN INTERIEUR

Zekering

F

Ampère

A

ZEKERINGEN TREKHAAK /

CARROSSERIEOMBOUW /

PLANCHER CABINE

De zekeringnummers worden slechts ter indicatie gegeven: informatie over deze extra module is verkrijgbaar bij het carrosseriebedrijf. Dit instructieboekje kan daarover geen uitsluitsel geven.

Zekering

F

Ampère

A

Functies

Functies

ZEKERINGEN IN DE

MOTORRUIMTE

Maak, na het openen van de motorkap, de klemmen los en kantel de kast om bij de zekeringen te komen.

Zekering

F

Ampère

A

Functies

Zekering vervangen

7

Ruitenwisserblad vervangen

WISSERBLADEN VERVANGEN

De ruitenwissers vóór in een speciale stand zetten

- Beweeg de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omlaag om de ruitenwissers naar de voorruitstijlen te bewegen (speciale stand).

Vervangen van een wisserblad vóór

- Til de ruitenwisserarm op.

- Maak het wisserblad los en verwijder het.

- Monteer het nieuwe wisserblad.

- Zet de ruitenwisserarm terug.

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.

Vervangen van het wisserblad achter

- Til de ruitenwisserarm op, maak de clip los en verwijder het wisserblad.

- Monteer het nieuwe wisserblad en zet de ruitenwisserarm terug.

Slepen van uw auto

SLEPEN VAN DE AUTO

Het sleepoog is opgeborgen in de gereedschapsset, onder de linker voorstoel.

Zonder takelen (4 wielen op de grond)

Gebruik hiervoor altijd een sleepstang.

Aan de voorzijde

- maak het klepje aan de onderkant los met behulp van het vlakke gedeelte van het sleepoog,

- draai het demonteerbare sleepoog vast tot het stuit.

Aan de achterzijde

- maak het klepje los met behulp van een muntstuk of het platte uiteinde van het sleepoog,

- draai het demonteerbare sleepoog vast tot het stuit.

Getakeld (2 wielen op de grond)

Het takelen van de wagen bij de wielen geniet de voorkeur.

Bij het slepen van de auto met stilstaande motor werken de remen stuurbekrachtiging niet.

Auto's met handgeschakelde versnellingsbak (diesel)

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak moet de versnellingshendel in de neutraalstand staan. Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat onderdelen van de transmissie of het remsysteem beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten niet meer werkt.

7

Afmetingen

De auto is leverbaar in 2 lengtes (L1 en L2). Raadpleeg de onderstaande tabellen:

E

F

G

I

L

H

A

B

C

D

Totale lengte

Totale hoogte

Overhang vóór

Overhang achter

Totale breedte carrosserie:

zonder buitenspiegels

met buitenspiegels

Spoorbreedte vóór

Spoorbreedte achter

Nuttige lengte laadvloer achter

Nuttige lengte laadvloer met neergeklapte passagiersstoel

Afmetingen

625

BESTELWAGEN (mm)

Kort L1

850

4380

1805-1834

Lang L2

750

4628

727

925

1810

2112

1505

1554

1800

3000

975

2050

3250

8

Afmetingen

M Maximale laaddrempel met 195/65 R15 banden

N

O

Nuttige hoogte deuropening

L1 - 625

584

ACHTERDEUREN (mm)

L1 - 850

609

Klein

Achterdeuren

Groot

1148

L2

612

Achterklep

1313

Afmetingen

P

Q

-

Nuttige hoogte

Nuttige breedte

Hoogte onder geopende achterklep

L1

SCHUIFDEUR (mm)

1100

650

1892

L2

8

Afmetingen

L

H

A

B

C

D

E

F

Totale lengte

Totale hoogte

Overhang vóór

Overhang achter

Breedte carrosserie (zonder buitenspiegels)

Spoorbreedte vóór

Spoorbreedte achter

PLANCHER CABINE (mm)

4237

1821-1822

925

584

1810

1505

1554

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (KG)

Algemeen

Raadpleeg voor meer informatie uw kentekenbewijs.

U moet zich in elk land houden aan de aldaar geldende regelgeving.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk om u te laten informeren over het aanhangergewicht en maximale treingewicht van uw auto.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 m; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 m met 10% verminderd te worden.

De maximumsnelheid bij het trekken van een aanhanger bedraagt

90 km/h voor Nederland (in andere landen kunnen afwijkende maximumsnelgheden gelden).

Het geremde aanhangergewicht kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto evenredig wordt verminderd. Let op: de wegligging van een nauwelijks beladen trekkende auto kan achteruit gaan.

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto worden verminderd om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het aanhangergewicht worden verminderd.

Het ledig gewicht rijklaar (LGR) is gelijk aan het ledig gewicht + bestuurder

(75 kg) + brandstoftank voor 90% gevuld.

Gewichten

8

Identificatie

IDENTIFICATIEGEGEVENS

A. Constructeursplaatje

Dit plaatje bevindt zich op de middenstijl, aan de rechterzijde.

1 - Serienummer VF.

2 - Maximum technisch toegestane massa totaal.

3 - Maximum toegestaan treingewicht.

4.1 - Maximum aslast vóór.

4.2 - Maximum aslast achter.

B. Serienummer.

Dit nummer is ingeslagen op de wielkast rechtsvoor.

C. Banden en kleurcode van de lak.

De sticker C op het voorportier geeft de volgende informatie:

- de maat van de velgen en banden,

- de door de constructeur aanbevolen bandenmerken,

- de bandenspanning (deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden),

- de kleurcode van de lak.

URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP

9.1

URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP

CITROËN OPROEP NAAR URGENCE MET LOKALISERING

Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale CITROËN-Urgence is verstuurd * .

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.

Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep.

Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

Deze oproep wordt beheerd door de CITROËN-Urgence alarmcentrale die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwali fi ceerde hulpdiensten.

In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.

Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook p j p g y p

CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com.

* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

9.2

CITROËN OPROEP NAAR ASSISTANCE MET LOKALISERING

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.

Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd. *

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.

Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

WERKING VAN HET SYSTEEM

Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem.

Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk.

Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel con fi gureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten con fi gureren in de of fi ciële landstaal van uw voorkeur.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Wanneer de eco-modus is geactiveerd schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

eMyWay

GPS-NAVIGATIE

MULTIMEDIA-AUTORADIO/

BLUETOOTH-TELEFOON

INHOUD

01 Basisfunctie - Bedieningspaneel

02 Algemene werking

03 Bediening op stuur

04 Audio-instellingen

05 Navigatie

06 Verkeersinformatie

07 Telefoneren

08 Radio

09 Multimediaspelers

10 Configuratie

11 Boordcomputer

12 Menustructuur display

Veelgestelde vragen blz. blz. blz. blz.

9.4

9.6

9.8

9.9

blz. blz.

9.10

9.23

blz.

9.27

blz.

9.38

blz.

9.42

blz.

9.48

blz.

9.51

blz.

9.52

blz.

9.56

9.3

9.4

01 BASISFUNCTIES

Lang indrukken: toegang tot de " Audio-instellingen ": klankkleur, lage-/hoge-tonenregeling, loudness, verdeling, balans links-rechts, balans voor-achter, automatische volumecorrectie.

Toegang tot het menu " RADIO weergave van de zenderlijst.

" en

Lang indrukken: weergave van het paneel met audio-regelknoppen voor de geluidsbron tuner.

Toegang tot het Menu "

Apple ® -apparatuur.

MUSIC " en weergave van de tracks of de afspeellijsten van de CD/MP3/

Lang indrukken: weergave van het paneel met audio-regelknoppen voor de geluidsbron " MEDIA "

(CD/USB/iPod/Streaming/AUX).

Kort indrukken (motor afgezet): aan/uit.

Kort indrukken (draaiende motor): uit-/inschakelen van geluidsbron.

Instellen geluidsvolume

(het geluidsvolume van elke geluidsbron wordt afzonderlijk ingesteld, ook dat van de verkeersinformatie en de navigatie-aanwijzingen).

Kort indrukken: selecteren van een opgeslagen radiozender.

Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender.

Toets MODE : Selecteren van het type permanente weergave.

Lang indrukken: Black panelfunctie (DARK).

Draaiknopje voor selecteren en bevestigen:

Selecteren van een item op het display en bevestigen van uw keuze door het knopje kort in te drukken.

Als er geen menu of lijst wordt weergegeven: druk het knopje kort in om een contextmenu op te vragen, afhankelijk van de weergave op het scherm.

Draaien bij weergave van de kaart: in/uitzoomen op de kaart.

Toegang tot het menu

" Navigatie " en weergave van de laatste bestemmingen.

01 BASISFUNCTIES

Toegang tot het menu

" Con fi guratie ".

Lang indrukken: toegang tot het GPSbereik en de demomodus.

Toegang tot het menu " Telefoon " en weergave van de laatste gesprekken of inkomend gesprek accepteren.

Selecteren:

- vorige/volgende item in een lijst of een menu.

- vorige/volgende mediabestand.

- vorige/volgende radiofrequentie (stap voor stap).

- vorige/volgende MP3-bestand.

Omhoog/omlaag voor de functie " De kaart verplaatsen ".

Lang indrukken: resetten van het systeem.

Toegang tot het menu

" Verkeersinformatie

TMC " en weergave van de actuele verkeersinformatie.

Huidige bewerking afbreken, terug naar vorige map.

Lang indrukken: terug naar vorige weergave.

Selecteren:

- vorige/volgende radiozender (automatisch).

- vorige/volgende nummer van een CD of mediaspeler.

of rechter gedeelte van het scherm als er een menu wordt weergegeven.

Links/rechts voor de functie " De kaart verplaatsen ".

9.5

02 ALGEMENE WERKING

Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:

"RADIO"

" TELEFOON "

(tijdens communicatie)

SETUP : INSTELLINGEN: datum en tijd, con fi guratie weergave, geluid.

9.6

Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.

" KAART OP VERKLEIND

SCHERM "

(tijdens navigatie)

" KAART OP VOLLEDIG

SCHERM "

Geluidsbron veranderen:

RADIO : RADIO als geluidsbron.

MUSIC : MUSIC als geluidsbron.

Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een gedetailleerd overzicht van de keuzemogelijkheden binnen de menu's.

02 ALGEMENE WERKING

WEERGAVE AFHANKELIJK VAN DE CONTEXT

Door de draaiknop in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.

1

RADIO:

TA in-/uitschakelen

1

RDS in-/uitschakelen

1

Veranderen van frequentieband

1

Verkeersbericht (TA)

2

FM

2

AM

TELEFOON (tijdens communicatie):

1

Privémodus

1

In de wacht zetten

1

DTMF-tonen

1

Ophangen

MULTIMEDIASPELERS, CD

OF USB (afhankelijk van media):

Afspeelwijze:

1

Normaal

1

Willekeurig

1

Willekeurig op elk medium

1

Herhalen

KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG

OF VERKLEIND SCHERM:

1

Navigatie stoppen/hervatten

1

Bestemming kiezen

2

Adres invoeren

2

Adresboek

2

GPS-coördinaten

1

Alternatieve route

1

Kaart verplaatsen

2

Info plaats

2

Als bestemming kiezen

2

Als etappe kiezen

2

Deze plaats opslaan (contacten)

2

Kaartmodus verlaten

1

Navigatiecriteria

9.7

9.8

03 STUURKOLOMSCHAKELAARS

RADIO: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender.

Selecteren van het volgende item uit het adresboek.

RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.

Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

CD: selecteren van het volgende nummer.

CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.

Volume verhogen.

Wijzigen van de geluidsbron.

Bellen vanuit het adresboek.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het adresboek.

RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst.

Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in a fl opende volgorde.

CD: selecteren van het vorige nummer.

CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.

Volume verlagen .

Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling.

Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.

04 AUDIO-INSTELLINGEN

Deze zijn op te vragen met de toets

MUSIC op het bedieningspaneel of door de toets RADIO (afhankelijk van de geluidsbron) even ingedrukt te houden.

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het

Arkamys © -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden.

" Klankkleur r " (6 verschillende opties)

" Bassen "

- " Hoge tonen "

- " " (In-/uitschakelen)

- "Verdeling" (" Bestuurder ", " Alle passagiers ")

- " " (Links/Rechts)

" Fader " (Voor/Achter)

" Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid (In-/ uitschakelen)

De ( Klankkleur , , Hoge tonen en Loudness ) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen.

De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

9.9

05 NAVIGATIE

Naar het menu "NAVIGATIE"

"""""""""""" N i g ti i """"""""""""

Druk op NAV .

Druk kort op het uiteinde van de lichtschakelaar om de laatste gesproken instructie te herhalen.

9.10

Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens

" Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en bevestig uw keuze.

Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.

Raadpleeg het CITROËNnetwerk om updates voor de kaartgegevens te verkrijgen.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts). of

05 NAVIGATIE

EEN BESTEMMING KIEZEN

EEN NIEUWE BESTEMMING KIEZEN

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Een bestemming kiezen " en bevestig uw keuze, selecteer dan

" Adres invoeren " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Land " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Plaats " en bevestig uw keuze om de plaats van bestemming op te slaan.

Selecteer één voor één de letters van de plaats en bevestig elke letter steeds met het draaiknopje.

Selecteer een plaats uit de lijst en bevestig uw keuze.

U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen door een paar letters op te geven en dit te bevestigen met "Lijst" .

Draai aan de draaiknop en selecteer OK om uw keuze te bevestigen.

Vul de gegevens zoals " Weg " en

" Nummer/Kruising " op dezelfde manier in.

Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan.

U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.

Bevestig met " OK " om het navigeren te starten.

Selecteer een navigatiecriterium:

" Snelste route ", " Kortste route " of beste route " Afstand/Tijd ", en selecteer indien gewenst, aanvullende criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met veerpont ", of " Verkeersinformatie " en bevestig uw keuze met " OK ".

9.11

05 NAVIGATIE

EEN BESTEMMING KIEZEN

NAAR EEN VAN DE LAATSTE BESTEMMINGEN

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze om het navigeren te starten.

De laatste bestemmingen verwijderen:

- Druk op " NAV ".

- Selecteer "Laatste bestemmingen wissen" en bevestig.

9.12

NAAR EEN CONTACT UIT HET ADRESBOEK

Navigeren naar een uit het adresboek van de telefoon geïmporteerd adres is alleen mogelijk als het adresbestand compatibel is met het systeem.

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen ", selecteer vervolgens

" Adresboek " en bevestig uw keuze.

Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze met " OK " om het navigeren te starten.

05 NAVIGATIE

GPS-COÖRDINATEN ALS BESTEMMING INVOEREN

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen ", selecteer

" GPS-coördinaten " en bevestig uw keuze.

Voer de GPS-coördinaten in en bevestig uw invoer met " OK " om het navigeren te starten.

NAAR EEN PUNT OP DE KAART

Druk, als de kaart op het scherm wordt weergegeven, op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer dan

" Kaart verplaatsen " en bevestig uw keuze.

Verplaats de cursor op het scherm met de navigatietoets om een bestemmingspunt te kiezen.

Druk op OK voor het contextmenu van de functie " Kaart verplaatsen ".

Selecteer " Als bestemming kiezen " of

" Als tussenstop kiezen " en bevestig uw keuze.

9.13

9.14

05 NAVIGATIE

NAAR POINTS OF INTEREST (POI)

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Een bestemming kiezen " en bevestig dit, selecteer vervolgens " Een adres invoeren " en bevestig dit.

Selecteer en bevestig " POI " en selecteer en bevestig dan " Rondom huidige plaats " om een POI in de buurt te zoeken.

Selecteer en bevestig " POI " om een POI in een etappe op te nemen, selecteer vervolgens " Op de route " en bevestig uw keuze.

Om een POI als bestemming op te geven moet u eerst het land en de plaats opgeven (zie "Naar nieuwe bestemming"), vervolgens " POI " selecteren en bevestigen en dan

" Dichtbij " selecteren en bevestigen.

Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).

Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op afstand te zoeken.

Zoek een POI in één van de rubrieken op de volgende pagina's.

Selecteer de gewenste POI en bevestig uw keuze met " OK " om het navigeren te starten.

05 NAVIGATIE

POI-LIJST

Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.

De exacte procedure voor het updaten van POI's is beschikbaar op de website "http://citroen.navigation.com ".

* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.

9.15

9.16

05

INSTELLEN WAARSCHUWINGSMELDINGEN

RISICOGEBIEDEN

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicogebieden zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.

De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicogebieden is beschikbaar op de website www.citroen.com.

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze; selecteer vervolgens " Risicogebieden instellen " en bevestig uw keuze.

U kunt nu kiezen uit:

- "Zichtbare meldingen"

- "Meldingen met geluidssignalen"

- "Alleen meldingen weergeven bij het navigeren"

U kunt de tijd tussen het moment van de waarschuwing voor een Risicogebied en het passeren van het risicogebied instellen.

Selecteer " OK " om de instellingen te bevestigen.

05 NAVIGATIE

EEN ETAPPE TOEVOEGEN

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Etappes en routes " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Etappe toevoegen " en bevestig uw keuze.

Het adres van de etappe geeft u als bestemming op via " Adres invoeren ", een kaart uit het " Adresboek ", of uit

" Laatste bestemmingen ".

Selecteer " Dichtbij " om in de buurt van de etappe te komen of " Strikt " om de etappe heel precies te rijden.

Bevestig met " OK " om het navigeren te starten en globaal de richting aan te geven.

ETAPPES BEHEREN

Herhaal de handelingen 1 en 2, selecteer

" Etappes Ordenen/Wissen " en bevestig uw keuzes om etappes te beheren.

Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.

Selecteer en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.

Selecteer " Verwijderen " om een etappe te verwijderen.

9.17

9.18

05 NAVIGATIE

NAVIGATIEOPTIES

CRITERIA VOOR DE BEREKENING

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Rekencriteria de fi niëren " en bevestig uw keuze.

Met deze functie kunt u de verschillende criteria voor het berekenen van de route instellen:

- de soort route (" Snelste route ", " Kortste route ", " Afstand/Tijd "),

- aanvullende criteria zoals (" Met tolwegen " of " Met veerpont t "), of niet rekening houden met de verkeersinformatie (" Verkeersinformatie ").

Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om de instellingen op te slaan.

05 NAVIGATIE

KAARTEN BEHEREN

POINTS OF INTEREST OP DE KAART KIEZEN

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Gegevens van de kaart " en bevestig uw keuze.

Selecteer één of meer categorieën die u op het scherm wilt zien.

Selecteer " Standaard " om alleen " Tankstations, garages " en " Risicogebieden " (indien gedownload) weer te geven op de kaart.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze, selecteer nogmaals " OK " en bevestig dit opnieuw om de instellingen op te slaan.

9.19

9.20

05 NAVIGATIE

ORIËNTERING VAN DE KAART

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Oriëntering van de kaart " en bevestig uw keuze.

Selecteer:

- " " om de kaart op de auto te richten,

" Op noorden georiënteerd " om de kaart altijd naar het noorden te richten,

- "Perspectief f " om de kaart in perspectief te zien.

In het menu " SETUP " kunt u de kleur van de kaart veranderen door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.

De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner.

05

GESPROKEN NAVIGATIEBERICHTEN INSTELLEN

VOLUMEREGELING/UITSCHAKELEN

Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu " SETUP " /

" Spraaksynthese ".

Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.

Selecteer de volumeweergave en bevestig uw keuze.

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Instellen gesproken berichten " en bevestig uw keuze.

Stel het gewenste volume in en bevestig uw keuze.

Selecteer " Uitschakelen " om de gesproken instructies uit te schakelen.

Selecteer " OK" en bevestig uw keuze.

9.21

9.22

05 NAVIGATIE

MANNENSTEM/VROUWENSTEM

Druk op SETUP voor het con fi guratiemenu.

Selecteer " Spraaksynthese " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Mannenstem kiezen " of

" Vrouwenstem kiezen " en bevestig uw keuze met " Ja ". Het systeem wordt vervolgens opnieuw opgestart.

06 VERKEERSINFORMATIE

Naar het menu "VERKEERSINFORMATIE"

""""""" e ee s o at e C """""""

Druk op " TRAFFIC ".

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

9.23

06 VERKEERSINFORMATIE

INSTELLEN VAN DE FILTERS EN DE WEERGAVE VAN TMC-BERICHTEN

Een TMC-bericht (Tra fi c Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.

Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.

Druk op TRAFFIC voor weergave van het menu "Verkeersinformatie TMC".

Het systeem biedt de keuze:

" Bewaar alle berichten : ", of

- " "

● " ", (bevestig de opgegeven kilometers om dit te wijzigen en de afstand te kiezen),

● " Op de route ".

Selecteer de functie "Geogra fi sch fi lter" en bevestig uw keuze.

Bevestig met " OK " om de wijzigingen op te slaan.

9.24

Wij adviseren:

- een fi lter rondom de auto van:

- 20 km in de stad,

- 50 km op de snelweg.

06 VERKEERSINFORMATIE

BELANGRIJKSTE PICTOGRAMMEN TMC

Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:

Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:

VERKEERSBERICHTEN BELUISTEREN

De functie TA (Traf fi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.

Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB, ...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.

Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op RADIO om het menu " FM / AMband " weer te geven.

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Schakel " Verkeersbericht " in of uit en bevestig uw keuze.

Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen tijdens de weergave van een dergelijk bericht.

U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door op de toets te drukken.

Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u het bericht wilt onderbreken.

9.25

9.26

07 TELEFONEREN

Naar het menu "TELEFOON"

Druk op PHONE.

Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met

" OK " om een gesprek te starten.

Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.

""""""" e e oo """""""

In de bovenbalk wordt steeds aangegeven

Geen verbinding met een telefoon.

Verbinding met een telefoon.

Binnenkomend gesprek.

Uitgaand gesprek.

Bezig met synchroniseren van adresboek.

Communicatie met telefoon bezig.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

9.27

9.28

07 TELEFONEREN

BLUETOOTH-TELEFOON KOPPELEN

EERSTE KOPPELING

Ga voor meer informatie (compatibiliteit, extra hulp, enz.) naar www.citroen.nl.

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.

Druk op deze toets.

Selecteer " Bluetooth-functies " en bevestig uw keuze.

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat .

Selecteer " Randapparatuur zoeken " en bevestig uw keuze.

Er verschijnt een overzicht van de apparatuur die waargenomen is. Wacht tot de knop " Verbinden " verschijnt.

Selecteer het gewenste apparaat in de lijst, kies dan " Verbinden " en bevestig uw keuze.

Het systeem stelt voor:

- het fi el " Handsfree functie "

(alleen telefoon),

- het fi el " Audio " (streaming: lezen van muziekbestanden van de telefoon),

- of beide pro fi elen " Alle ".

Selecteer met " OK " en bevestig uw keuze.

07 TELEFONEREN

De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.

Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.

Kies het pro fi el " Handsfree functie " als u geen muziek wilt beluisteren.

Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.

Het systeem kan maar één pro fi el kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt allebei de pro fi elen als standaardinstelling kiezen.

Kies een code voor de verbinding en bevestig uw invoer met " OK ".

Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.

j g

, gg aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht

(Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar").

Om het pro pp fi el van de automatische verbinding te veranderen, moet g g de telefoon daarna met het nieuwe pro fi el opnieuw koppelen.

Voer dezelfde pincode als die van de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.

9.29

9.30

07 TELEFONEREN

ADRESBOEK / SYNCHRONISEREN CONTACTEN

Druk op PHONE en selecteer

" Contacten beheren " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Nieuw contact " om een nieuw contact op te slaan.

Selecteer " Sorteren op achternaam/ voornaam " om de contacten in de gewenste volgorde weer te geven.

Selecteer " Alle contacten wissen " om de opgeslagen contacten uit het geheugen te verwijderen.

Selecteer " Alles importeren " om alle contacten van de telefoon te importeren en op te slaan.

Als een contact eenmaal geïmporteerd is, blijft het zichtbaar, ook als u een andere telefoon aansluit.

Selecteer " Synchronisatie-opties ": synchronisatie: alleen de in het geheugen van het systeem opgeslagen contacten (altijd aanwezig).

- Contacten van telefoon weergeven: alleen de contacten die in het geheugen van de telefoon zijn opgeslagen.

- Contacten van simkaart weergeven: alleen de contacten die op de simkaart van de telefoon zijn opgeslagen.

- Alle contacten weergeven: de contacten die in het geheugen van de telefoon én op de simkaart zijn opgeslagen.

Selecteer " Status van contactengeheugen " als u wilt weten hoeveel contacten er in het geheugen zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog over is.

07 TELEFONEREN

Druk op PHONE , selecteer dan

" Contacten " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Importeren " om één contact naar het systeem te kopiëren.

Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.

Selecteer " Verwijderen " om een opgeslagen contact uit het systeem te verwijderen.

Selecteer " bellen.

Bellen " om het nummer te

Selecteer OK of druk op de Return-toets om dit menu te verlaten.

Selecteer " Openen " om een extern contact weer te geven of een opgeslagen contact te wijzigen.

Een extern contact moet altijd eerst geïmporteerd worden voordat u het kunt wijzigen. Het contact wordt in het geheugen van het systeem opgeslagen. Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden.

Verwijderen van opgeslagen adressen:

- Druk op PHONE .

- Selecteer "Contacten".

- Selecteer "Contacten weergeven" en bevestig, selecteer vervolgens het adres.

- Selecteer "Wissen" en bevestig.

(Deze handeling moet voor ieder contact afzonderlijk worden uitgevoerd).

9.31

9.32

07 TELEFONEREN

BELLEN

EEN NUMMER BELLEN

Druk 2 keer op PHONE .

Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

Toets het nummer in op het virtuele toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen

Bevestig met " OK " om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.

Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats om te bellen als u gelegenheid hebt en gebruik bij voorkeur de toetsen op het stuur.

EEN CONTACT BELLEN

Druk op TEL of 2 keer op PHONE .

Selecteer " Contacten " en bevestig uw keuze.

Selecteer het gewenste contact en bevestig uw invoer.

Als u het contact via de toets PHONE hebt opgevraagd, selecteert u " Bellen " en bevestigt u uw keuze.

Selecteer het nummer en bevestig uw keuze om het bellen te starten

07 TELEFONEREN

LAATSTE NUMMERS BELLEN

Druk op TEL , selecteer " Lijst gesprekken " en bevestig uw keuze, of

Druk op PHONE voor een overzicht van de laatste gesprekken.

Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze.

Druk 2 keer op PHONE , selecteer en bevestig

" Telefoonfuncties " en dan " De gesprekkenlijst wissen " als u de lijst met de laatste gesprekken wilt wissen.

EEN GESPREK BEËINDIGEN

Druk op PHONE en selecteer " OK " om een gesprek te beëindigen.

U kunt ook de toets TEL even ingedrukt houden.

U kunt ook 2 keer kort achter elkaar op de toets TEL op het stuur drukken.

U kunt ook de toets MODE indrukken tot het telefoonscherm verschijnt.

Druk vervolgens op " OK " voor het contextmenu, selecteer " Verbreken " en bevestig uw keuze om het gesprek te beëindigen.

9.33

9.34

07 TELEFONEREN

EEN INKOMEND GESPREK

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm.

Standaard is het systeem ingesteld op

" Ja " om het gesprek aan te nemen.

Druk op " OK " om het gesprek aan te nemen.

Selecteer " Nee " en bevestig uw keuze om het telefoontje te weigeren.

Druk de toets TEL even in om een gesprek aan te nemen.

Houd de toets TEL langer ingedrukt om een gesprek te weigeren.

07 TELEFONEREN

OPTIES TIJDENS EEN GESPREK *

Druk tijdens het gesprek een paar keer op de toets MODE om het telefoonmenu te selecteren en druk vervolgens op

" OK " om naar het contextmenu te gaan.

Of druk deze toets even in.

Selecteer " Privé-modus " en bevestig uw keuze om het gesprek rechtstreeks via de telefoon te voeren.

Of selecteer " Hands-freefunctie " en bevestig uw keuze om het gesprek via de luidsprekers van de audio-installatie weer te geven.

Selecteer en bevestig " In de wacht zetten " om het gesprek in de wacht te zetten.

Of selecteer " Gesprek hervatten " en bevestig uw keuze om een gesprek dat in de wacht is gezet, voort te zetten.

* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.

Selecteer " DTMF-tonen " om het numerieke toetsenbord te kunnen gebruiken voor het kiezen van eventuele opties die u in een gesprek worden aangegeven.

Selecteer " Verbreken " om het gesprek te beëindigen.

U kunt ook een conference-call met

3 deelnemers houden. Start daarvoor eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en selecteer dan " Conference " in het contextmenu dat verschijnt als u deze toets indrukt.

9.35

9.36

07 TELEFONEREN

BEHEER VAN TELEFOONVERBINDINGEN

Druk twee keer op PHONE .

Selecteer " Bluetooth-functies ".

Selecteer " Lijst met gekoppelde r " en bevestig uw keuze.

U kunt nu:

- verbinding maken met de geselecteerde telefoon via " Verbinden " of de verbinding " Verbreken ", koppeling met de geselecteerde telefoon verbreken.

U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.

BELTONEN INSTELLEN

Druk 2 keer op PHONE .

Selecteer " Telefoonfuncties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Opties beltonen " en bevestig uw keuze.

U kunt het volume en het type beltoon instellen.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.

9.37

08 RADIO

Naar het menu "RADIO"

Druk op RADIO .

"""""""" FM / AM band """"""""

9.38

Druk op of of gebruik de draaiknop om de vorige of volgende zender van de lijst te kiezen.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

08 RADIO

VERANDEREN VAN

FREQUENTIEBAND

SELECTEREN VAN EEN ZENDER

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de

RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door het aantal actieve golven in dit symbool.

Druk op RADIO of druk op " OK " om het contextmenu weer te geven.

Alfabetisch

Druk op RADIO, kies de gewenste zender en bevestig uw keuze.

Selecteer " Veranderen van frequentieband ".

Automatisch zoeken

Druk op of f om automatisch naar lagere of hogere frequenties te zoeken.

Of draai het knopje van de bediening op het stuur.

Selecteer " AM / FM " en bevestig uw keuze.

Handmatig zoeken

Druk op of om stapsgewijs naar een andere frequentie te zoeken.

9.39

08 RADIO

EEN ZENDER OPSLAAN

9.40

Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een van de toetsen van het numerieke toetsenbord gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender op te slaan in het geheugen.

Er klinkt een piepje ter bevestiging.

Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen zender op te vragen.

Of druk en draai aan het knopje op het stuur.

RDS INSCHAKELEN EN

UITSCHAKELEN

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige

RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Druk op RADIO .

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Schakel " RDS-volgsysteem " in of uit en bevestig uw keuze.

9.41

9.42

09

Naar het menu "MUZIEK-MEDIA"

"""""""" MEDIA """"""""

Druk op MUSIC .

Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).

of

09

CD, MP3-CD, USB-SPELER

INFORMATIE EN ADVIEZEN

De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma, .aac, .

fl ac, .ogg,

.mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.

Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4, .m3u, ...) kunnen niet worden afgespeeld.

WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO

9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.

Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal

4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers

(USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd).

Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de eerste partitie herkend.

U kunt deze apparatuur bedienen via de audioinstallatie van de auto.

Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van

2000, 999 tracks per map.

Als het stroomverbruik op de USB-poort boven de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de beschermmodus geschakeld en uitgezet.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.

Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.

Als tegelijkertijd een Apple ® werkt het systeem niet.

-speler en een USB-stick zijn aangesloten,

Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple ® USBkabels.

9.43

9.44

09 MULTIMEDIASPELERS

AUDIOBRONNEN

Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten

(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.

GELUIDSBRON KIEZEN

Via de toets SOURCE op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen.

" CD/CD MP3 "

" RADIO "

" USB, IPod "

" STREAMING " " AUX "

Druk op MUSIC voor het menu " MEDIA ".

Selecteer " Volgende medium " en bevestig uw keuze.

Herhaal deze handelingen tot u de gewenste geluidsbron tegenkomt (de radio kan geselecteerd worden met SOURCE of

RADIO ).

09 MULTIMEDIASPELERS

EEN TRACK SELECTEREN

Vorige track.

Volgende track.

Vorige afspeellijst.

Volgende afspeellijst.

Snel vooruit. Even ingedrukt houden

Snel achteruit.

Pauze: SRC even ingedrukt houden.

Even ingedrukt houden

/

/

/

/

MUSIC: Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD

Omhoog en omlaag in de lijst.

Bevestigen, verder in de menustructuur.

/

/

/

/

+

Terug in de menustructuur.

/

/

9.45

9.46

09 MULTIMEDIASPELERS

APPLE

®

-SPELER AANSLUITEN

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

STREAMING AUDIO

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk

"TELEFONEREN".

Kies het pro fi el " Audio " of " Alle ".

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat

(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.

De modus "Shuf fl e tracks" bij de iPod

"Random" bij de autoradio.

correspondeert met de modus

De modus "Shuf fl e album" bij de iPod ® correspondeert met de modus

"Random all" bij de autoradio.

De modus "Shuf fl e tracks" wordt standaard weergegeven bij aansluiten van het apparaat.

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple ® -speler.

j p g verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

Wij adviseren de functie " Herhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te schakelen.

09 MULTIMEDIASPELERS

AUX-INGANG GEBRUIKEN

AUDIOKABEL (JACK/USB) NIET

MEEGELEVERD

Sluit het externe apparaat (MP3-/WMA-speler) met een geschikte audiokabel aan op de AUX-ingang (JACK of USB).

Druk op MUSIC voor weergave van het menu " MUSIC ".

Selecteer " AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen " en bevestig uw keuze.

Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de audio-installatie in de auto.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

9.47

9.48

10 CONFIGURATIE

WEERGAVE INSTELLEN

Druk op SETUP voor het menu

" Con fi guratie ".

Selecteer " Con fi guratie weergave " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Kies de kleur " en bevestig uw keuze om de weergave van de kleuren en de kaart op het scherm in te stellen: dag/nacht-stand, op basis van het branden van de verlichting.

Selecteer " Lichtsterkte instellen " en bevestig uw keuze om de lichtsterkte in te stellen.

Druk op " OK " om de wijzigingen op te slaan.

De instellingen voor dag en nacht zijn onafhankelijk van elkaar.

10 CONFIGURATIE

DATUM EN TIJD INSTELLEN

Druk op SETUP voor het menu

" Con fi guratie ".

Selecteer " Con fi guratie display " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Datum en tijd instellen " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Minuten synchroniseren via GPS " om de instelling van de minuten automatisch te laten doen door het systeem.

Selecteer het item dat u wilt wijzigen.

Druk op de toets OK om de selectie te bevestigen, verander de instelling en bevestig de wijziging nogmaals om de nieuwe gegevens op te slaan.

Verander de instellingen één voor één.

Selecteer vervolgens " OK " op het scherm en bevestig de wijzigingen om ze in het geheugen op te slaan.

9.49

9.50

11 BOORDCOMPUTER

BOORDCOMPUTER

Druk meerdere keren op de toets

MODE tot de boordcomputer wordt weergegeven.

- Het tabblad "auto" met: de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand.

- Het tabblad "1" (traject 1) met: de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand berekend over het traject "1".

- Het tabblad "2" (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.

ENKELE DEFINITIES

Actieradius: in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.

De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de wagensnelheid of het landschap.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan

100 km bedraagt.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.

Momenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf 30 km/h.

Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Afgelegde afstand: deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Nog af te leggen afstand: dit is de afstand tot de door de gebruiker ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.

Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).

Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de volgende informatie van de boordcomputer op het display weer te geven.

9.51

12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

BASISFUNCTIE

KEUZE A

1 keuze A1

2

1

3 keuze A2

KEUZE B...

MENU "Navigatie"

1

Een bestemming kiezen

2

Adres invoeren

2

Adresboek

2

GPS-coördinaten

1

Etappes en route

2

Etappe toevoegen

3

Adres invoeren

3

Adresboek

3

Laatste bestemmingen

2

Etappes ordenen/wissen

2

Alternatieve route

1

2

Gekozen bestemming

Opties

2

De fi niëren rekencriteria

3

Snelste route

3

Kortste route

3

Afstand / Tijd

3

Met tolwegen

3

Met veerpont

3

Verkeersinformatie

2

Gesproken berichten instellen

2

Laatste bestemmingen wissen

2

Risicozones instellen

9.52

1

Kaartbeheer

2

Oriëntering van de kaart

3

Op auto georiënteerd

3

Op noorden georiënteerd

3

Perspectief

2

Gegevens van de kaart

2

De kaart verplaatsen

2

Cartogra fi e en update

2

Beschrijving van bestand met risicogebieden

1

Navigatie stoppen/hervatten

2

Snelste route

2

Kortste route

2

Afstand / Tijd

2

Met tolwegen

2

Met veerpont

2

Verkeersinformatie

12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

MENU "TRAFFIC"

1

Geografisch filter

2

Bewaar alle berichten

2

Bewaar de berichten

3

Rondom de auto

3

Op de route

1

TMC-zender kiezen

2

TMC automatisch volgen

2

TMC handmatig volgen

2

Lijst van TMC-zenders

1

Verkeersinformatie aan/uit

MENU "Telefoon"

1

1

Nummer kiezen

Contacten

2

Bellen

2

Openen

2

Importeren

2

Verwijderen

1

2

Annuleren

Contacten beheren

2

Nieuw contact

2

Sorteren op voornaam/achternaam

2

Alle contacten wissen

2

Alles importeren

2

Synchronisatie-opties

Geen synchronisatie

3

3

3

Contacten van telefoon weergeven

3

Contacten van simkaart weergeven

Alle contacten weergeven

2

Staat van de contacten

1

Telefoonfuncties

2

Opties beltonen

1

2

De gesprekkenlijst wissen

Bluetooth-functies

2

Lijst met gekoppelde randapparatuur

3

Verbinden

1

2

3

Verbreken

2

3

3

3

Wissen

Alles wisen

Annuleren

Randapparatuur zoeken

Naam van radiotelefoon wijzigen

Verbreken

9.53

12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

MENU "RADIO"

1

Veranderen van frequentieband

1

2

AM / FM

Opties

2

Verkeersbericht

1

2

RDS-volgsysteem

Audio-instellingen

2

Klankkleur

3

Geen

3

Klassiek

3

Jazz

3

Rock

3

Techno

3

Spraak

2

Bassen

2

Hoge tonen

2

Volume

3

Ingeschakeld / Uitgeschakeld

2

Verdeling

Bestuurder

3

Alle passagiers

3

2

Balans L-R

2

Fader

1

2

Autom. volume

3

Ingeschakeld / Uitgeschakeld

Zenderlijst updaten

9.54

MENU "MUSIC"

1

Veranderen van medium

2

CD

2

BT Streaming

2

USB/iPod

1

2

AUX

Afspeelmodus

2

Normaal

2

Willekeurig

2

Willekeurig op hele medium

1

1

2

Herhalen

Audio-instellingen

AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen

12 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

MENU "SETUP"

1

Instellingen weergave

2

Kleur kiezen

3

Harmonie

3

Cartogra fi e

4

Dagstand

4

Nachtstand

4

Dag/Nacht auto.

2

Lichtsterkte instellen

2

Datum en tijd instellen

2

Eenheden kiezen

1

2

Gesproken berichten instellen

Volume van de instructies

2

Mannenstem kiezen/Vrouwenstem kiezen

1

Taalkeuze

2

Français

2

English

2

Italiano

2

Portuguese

2

Español

2

Deutsch

2

Nederlands

2

Türkçe

2

Polski

2

Русский

1

Parameters auto *

2

Parkeerhulp

2

Werking van de ruitenwissers

2

3

Inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de ACHTERUITVERSNELLING

Con fi guratie verlichting

3

Duur van de follow me home-verlichting

3

Bochtverlichting

3

Sfeerverlichting

3

Functie dagrijverlichting

1

Boordcomputer

2

Logboek waarschuwingen

2

Status van functies

* De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto.

9.55

VEELGESTELDE VRAGEN

In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.

VRAAG

De route wordt niet berekend.

ANTWOORD

De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).

OPLOSSING

Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\

"Opties"\"Rekencriteria de fi niëren".

De POI's worden niet aangegeven.

De POI's zijn niet geselecteerd.

De POI's zijn niet gedownload.

Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.

Ontvangst van een melding van een

"Risicogebied" dat niet op mijn route ligt.

Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook

"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.

Selecteer de POI's in de lijst met POI's.

Download de POI's van de website:

"http://citroen.navigation.com ".

Activeer het geluidssignaal in het menu

"Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".

Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

9.56

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Sommige fi les op de route worden niet direct gemeld.

ANTWOORD

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

OPLOSSING

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

Het fi lter is te krap ingesteld.

De hoogte wordt niet weergegeven.

Het lukt me niet om mijn

Bluetooth-telefoon te koppelen.

Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart.

Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets

SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.

- Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.

Een overzicht van compatibele Bluetoothtelefoons is verkrijgbaar bij het netwerk.

Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

9.57

Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

VRAAG

De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.

ANTWOORD

Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.

OPLOSSING

Kies "Contacten van simkaart weergeven" of

"Contacten van telefoon weergeven".

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

- Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de rubriek "AUDIO".

CD-speler van de autoradio kan geen

DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

Dit is een normaal verschijnsel.

Na het laden van een CD of het aansluiten van een

USB-stick moet u enige tijd wachten.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de

CD-speler afgestemd.

9.58

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op

0 en kies geen klankkleur.

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.

ANTWOORD OPLOSSING

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.

De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.

De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

De naam van de zender verandert.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee

(titel van het actuele nummer enz.).

Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.

9.59

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.

ANTWOORD

De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0.

Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio,

CD...).

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,

Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

OPLOSSING

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Controleer of de audio-instellingen (Volume,

Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.

Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen,

Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de

CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd.

9.60

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

ANTWOORD

Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

OPLOSSING

Start de motor om de accu op te laden.

Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot

3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld

(tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.

Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple ® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.

Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).

9.61

9.62

Autoradio

AUTORADIO / BLUETOOTH

Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

INHOUD

01 Basisfuncties

02 Stuurkolomschakelaars

03 Hoofdmenu

04 Audio

05 USB Box

06 Bluetooth functies

07 Configuratie

08 Boordcomputer

09 Menustructuur displays

Veelgestelde vragen

9.64

9.65

9.66

9.67

9.70

9.73

9.76

9.77

9.78

9.83

9.63

01 BASISFUNCTIES

Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-CD-speler,

USB, Jack-aansluiting, streaming audio, AUX-ingang.

Selecteren van het golfbereik FM1, FM2,

FMast en AM.

Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/ rechts, loudness, geluidssferen.

Uitwerpen van de CD.

Selecteren van de weergave op het display:

Datum, audiofuncties, boordcomputer en telefoon.

Aan/uit en volumeregeling.

Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.

1 e keer i ndrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte.

2 e keer indrukken: display volledig uitschakelen.

3 e keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.

Toetsen 1 t/m 6:

Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.

Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.

9.64

Weergave van de lijst radiozenders.

Lang indrukken: nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten

(CD / USB).

Huidige bewerking verlaten.

Functie TA

(verkeersinformatie) AAN/UIT.

Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie *

(programmatypen radio).

Automatisch zoeken naar zenders in a fl opende/oplopende volgorde.

Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD,

MP3 of USB.

Bevestigen.

Weergave van het algemene menu.

Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.

Selecteren van de vorige/volgende

MP3-afspeellijst.

Selecteren van bestandenlijst / muziekstijl / artiest / vorige of volgende afspeellijst van het USB-apparaat.

* Beschikbaar afhankelijk van uitvoering.

02 STUURKOLOMSCHAKELAARS

Radio: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender.

USB : selecteren van het genre / artiest / index van de lijst.

Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.

Naar een ander item van de lijst.

Volume verhogen.

Wijzigen van de geluidsbron.

Bevestigen van een selectie.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in a fl opende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen.

Naar een ander item van de lijst.

Volume verlagen.

Mute: geluid onderbreken door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen.

9.65

03

> MONOCHROOM DISPLAY C

GELUIDSBRON : radio, CD, USB, externe apparatuur.

TELEFOON : handsfree set, koppelingen, gespreksbeheer.

9.66

> MONOCHROOM DISPLAY A

BOORDCOMPUTER : afstanden invoeren, waarschuwingsmeldingen, status van functies.

PERSOONLIJKE

INSTELLING -

CONFIGURATIE : parameters van de auto, weergave, talen.

Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek

"Menustructuren" van dit hoofdstuk.

04 AUDIO

RADIO

SELECTEREN VAN EEN ZENDER

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2,

FMast of AM.

Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders).

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de

RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

RDS

Druk op de toets MENU.

Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.

Selecteer de functie VOORKEUZE

FM-BAND en druk op OK.

Selecteer RDS VOLGEN

ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding RDS.

Als de radiofunctie is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de

RDS-functie in of uit te schakelen.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDSzenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Bij slechte ontvangst kkan het daarom zijn dat de radio tijdens het rijden overschakelt op een regionale zender.

9.67

9.68

04

VERKEERSINFORMATIE

BELUISTEREN

De functie TA (Traf fi c Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven

(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.

CD

EEN CD AFSPELEN

Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.

Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande

CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de

CD-brander.

Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de CDspeler; deze zal de CD automatisch afspelen.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de

CD-functie te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te geven.

Houd een van toetsen ingedrukt om snel vooruit of achteruit te spoelen.

04 AUDIO

MP3-CD

EEN MP3-CD AFSPELEN

Plaats een MP3-CD in de speler.

De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over

8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om de CD-functie te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een map van de CD te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een track van de CD te kiezen.

Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-

CD weer te geven.

Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.

MP3-CD

INFORMATIE EN TIPS

Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio

Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.

Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard

ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.

Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid

(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.

Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie

".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.

Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.

9.69

05

GEBRUIK VAN DE USB-BOX

9.70

Deze module bestaat uit een USB-poort en een Jack-aansluiting * . De bestanden van een draagbare MP3-speler of een USB-stick worden overgebracht op uw Autoradio zodat de muziek via de luidsprekers van de auto kan worden beluisterd.

USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of Apple ® speler van de vijfde generatie of hoger:

USB-stick moet in FAT of

FAT 32 geformateerd zijn (niet compatibel met NTFS-formaat),

- het snoer van de Apple ® speler is noodzakelijk,

- navigatie door de bestanden is ook mogelijk via de bediening op het stuurwiel.

De Apple ® speler van oudere generaties en spelers die gebruik maken van het

MTP-protocol * :

- afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer

(niet meegeleverd),

- navigatie door de bestanden is mogelijk via het externe apparaat.

j g g beschikbaar bij het CITROËN-netwerk.

AANSLUITEN VAN EEN USB-STICK

Sluit de USB-stick direct of via een snoer aan op de

USB-poort. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de

USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt aangesloten.

Het lezen begint automatisch na een bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.

De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend mpeg1 layer 3) en .wma (uitsluitend standaard 9, comprimeren met 128 kbit/s).

Bepaalde formaten playlists (m3u, ...) worden geaccepteerd.

Wanneer de laatst gebruikte stick opnieuw wordt aangesloten, gaat het afspelen automatisch verder bij de laatst beluisterde track van de desbetreffende stick.

Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.

Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.

De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.

Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen mappenstructuur aangehouden.

* Afhankelijk van de uitvoering.

05 USB-BOX

GEBRUIK VAN DE USB-BOX

Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen.

Kies per Map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen.

- per Map: alle mappen met audiobestanden die door het systeem worden herkend.

Artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde.

Genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag.

Playlist : zoals weergegeven in de playlist van de USB-stick of het

USB-apparaat aangesloten op de

USB-poort.

Druk LIST kort in voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen.

Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om tijdens het lezen naar de vorige/ volgende track te gaan volgens de weergegeven indeling.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit verplaatsen.

Druk op een van deze toetsen om te gaan naar volgende/vorige Genre,

Map, Artiest of Playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling tijdens het lezen.

AANSLUITEN VAN APPLE SPELERS ® -VIA DE USB-POORT

De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals weergegeven via de Apple ® spelers).

Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen

1 t/m 4.

Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de

USB-poort, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.

9.71

9.72

05 USB-BOX

AUX-INGANG GEBRUIKEN

JACK- of USB-aansluiting (afhankelijk van de uitvoering van de auto)

De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat

(mp3-speler…) aan te sluiten.

Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de

JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.

Sluit het externe apparaat (mp3-speler...) met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de JACK- of USBaansluiting aan.

VOLUMEREGELING EXTERNE

APPARATUUR

Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.

Stel vervolgens het volume van de autoradio af.

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om AUX te selecteren.

De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.

06 BLUETOOTH FUNCTIES

BLUETOOTH-TELEFOON

DISPLAY C

(Afhankelijk van model en uitvoering)

KOPPELEN VAN EEN TELEFOON / EERSTE

VERBINDING

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.

Raadpleeg de site www.citroen.nl voor meer informatie

(compatibiliteit, extra informatie, ...).

Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "waarneembaar is voor iedereen" (con fi guratie van de telefoon).

De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.

De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.

Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.

* Als uw telefoon volledig compatibel is.

Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in.

Bevestig met OK.

Druk op de toets MENU.

Kies in het menu:

- Bluetooth-telefoon - Audio

- Bluetooth fi guratie

- Zoeken via Bluetooth

Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het systeem bezig is met zoeken.

Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt een bericht weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK.

Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.

Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.

De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is gecon fi gureerd.

Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar.

9.73

06 BLUETOOTH FUNCTIES

9.74

EEN GESPREK ONTVANGEN

Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een venster op het display van de auto.

Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK.

Druk op deze toets om het gesprek te accepteren.

BELLEN

Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het telefoongesprek" en vervolgens "Bellen", "Logboek gesprekken" of

"Adresboek".

Druk gedurende meer dan twee seconden op deze toets om toegang te krijgen tot uw adresboek.

Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren.

Of

Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.

EEN GESPREK BEËINDIGEN

Druk gedurende het gesprek meer dan twee seconden op deze toets.

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

06 BLUETOOTH FUNCTIES

BLUETOOTH STREAMING AUDIO *

Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende

Bluetooth-pro fi elen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen.

Start de koppelingsprocedure tussen de telefoon en de auto. Deze procedure kan gestart worden via het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord van de telefoon; zie hiervoor de eerder beschreven stappen 1 t/m 9. Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het contact aanstaan.

Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE ** te drukken. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen *** . De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.

* Volgens de compatibiliteit van de telefoon.

** In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.

*** Als de telefoon deze functie ondersteunt.

Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.

Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.

9.75

9.76

07 CONFIGURATIE

DATUM EN TIJD INSTELLEN

DISPLAY C

Druk op de toets MENU.

Selecteer met de pijltoetsen de functie PERSOONLIJKE

INSTELLING - CONFIGURATIE.

Druk op de toets om de selectie te bevestigen.

Selecteer met de pijltoetsen de functie CONFIGURATIE

BEELDSCHERM.

Druk op de toets om de selectie te bevestigen.

Selecteer met de pijltoetsen de functie DATUM EN TIJD

INSTELLEN.

Druk op de toets om de selectie te bevestigen.

Stel de parameters één voor één in door deze te bevestigen met de toets

OK. Selecteer vervolgens de knop

OK op het scherm om de instellingen te bevestigen.

08 BOORDCOMPUTER

DIAGNOSE AUTO

Als de knop op het uiteinde van de

ruitenwisserschakelaar meermaals wordt ingedrukt, worden de verschillende functies van de boordcomputer achtereenvolgend weergegeven op het display.

13

- het tabblad " auto " met:

● de actieradius, het huidige verbruik en de nog af te leggen afstand,

- de stand " 1 " (traject 1) met:

● de afstand berekend over het traject "1" ,

- de stand " 2 " (traject 2) met dezelfde gegevens voor een tweede traject.

Op 0 zetten

Druk de knop langer dan twee seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.

ENKELE DEFINITIES

Actieradius: in deze stand geeft de computer aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.

De weergegeven waarde kan sterk variëren door een verandering in de wagensnelheid of het landschap.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven zodra deze meer dan

100 km bedraagt.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden voortdurend streepjes worden weergegeven in plaats van cijfers.

Momenteel verbruik: dit verbruik wordt berekend en weergegeven vanaf 30 km/h.

Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Afgelegde afstand: deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Nog af te leggen afstand: dit is de afstand tot de door de gebruiker ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem in gebruik is, wordt deze afstand op elk moment tijdens het rijden opnieuw berekend.

Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).

9.77

09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

MONOCHROOM A

1

BASISFUNCTIE

2

KEUZE A

3

KEUZE A1

3

KEUZE A2

2

KEUZE B....

1

RADIO-CD

2

RDS VOLGEN

2

MODE REG

2

CD HERHALEN

2

RANDOM PLAY

1

CONFIG AUTO *

2

RW ACHTER AAN

2

FOLLOW-ME-HOME

1

OPTIES

2

DIAGNOSE

3

RAADPLEGEN

3

BEËINDIGEN

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

9.78

09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

1

2

TEMPERATUUR: °CELSIUS/°FAHRENHEIT

2

BRANDSTOFVERBRUIK:

KM/L - L/100 - MPG

1

INST. WEERG

2

JAAR

2

MAAND

2

DAG

2

UREN

2

MINUTEN

2

12 H/24 H WEERGAVE

1

TALEN

2

FRANCAIS

2

ITALIANO

2

NEDERLANDS

2

PORTUGUES

2

PORTUGUES-BRASIL

2

DEUTSCH

2

ENGLISH

2

ESPANOL

9.79

09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

MONOCHROOM DISPLAY C

Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm:

RADIO

1

1

1 aanzetten/uitzetten RDS aanzetten/uitzetten modus REG aanzetten/uitzetten radiotext

CD/MP3-CD

1

1 aanzetten/uitzetten Intro aanzetten/uitzetten herhalen tracks

(de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

1 aanzetten/uitzetten random play

(de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

USB

1 aanzetten/uitzetten herhalen van tracks

(van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

1 aanzetten/uitzetten random play (shuf fl e)

(van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

9.80

09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

MONOCHROOM

DISPLAY C

Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:

1

AUDIOFUNCTIES

2

VOORKEUZE FM

3

RDS-functie

4

inschakelen/uitschakelen

3

REG-functie

4

inschakelen/uitschakelen

3 weergave radiotext (RDTXT)

4

inschakelen/uitschakelen

2

AFSPEELMOGELIJKHEDEN

3

RPT-functie (CD herhalen)

4

inschakelen/uitschakelen

3

RDM-functie (random)

4

inschakelen/uitschakelen

1

BOORDCOMPUTER

2

INVOEREN AFSTAND TOT EINDBESTEMMING

3

Afstand : x km

2

LOGBOEK WAARSCHUWINGEN

3

Diagnose

2

STATUS VAN DE FUNCTIES *

3

Functies in- of uitgeschakeld

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

9.81

09 MENUSTRUCTUUR DISPLAY

1

PERSOONLIJKE INSTELLING - CONFIGURATIE

2

PARAMETERS VAN DE AUTO DEFINIËREN *

2

CONFIGURATIE BEELDSCHERM

3 regeling weergave

4 normale weergave

4 omgekeerde weergave

4 regeling helderheid (- +)

3 datum en tijd instellen

4 dag/maand/jaar instellen

4 uren/minuten instellen

4 keuze cyclus 12u/24u

3 keuze van eenheden

4 l/100 km - mpg - km/l

4

°Celsius / °Fahrenheit

2

TAALKEUZE

9.82

1

BLUETOOTH-TELEFOON

2

CONFIGURATIE BLUETOOTH

3

Toestel aansluiten/afkoppelen

3

Telefoonfunctie

3

Streaming audio functie

4

Raadplegen gekoppelde toestellen

4

Verwijderen gekoppeld toestel

4

Zoeken via Bluetooth

2

BELLEN

3

Gesprekkenlijst

4

Contactenlijst

2

BEHEER VAN EEN GESPREK

3

Huidige gesprek beëindigen

3

Inschakelen mutefunctie

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio,

CD...).

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

ANTWOORD

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.

Op het display wordt de melding "Storing USBrandapparatuur" weergegeven.

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.

De USB-stick wordt niet herkend.

De stick is misschien defect.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de

CD-speler afgestemd.

OPLOSSING

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIO-functies (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de

CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk

Audio.

- pp

DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

Laad de batterij van de randapparatuur op.

Formateer de stick opnieuw.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op

0, zonder een geluidssfeer te selecteren.

9.83

VRAAG

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen g weergegeven...).

De functie TA

(verkeersinformatie) is g geen verkeersinformatie te horen.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

OPLOSSING

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik

(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het CITROËN netwerk.

Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu op te laden.

Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.

Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

9.84

Exterieur

EXTERIEUR

Afmetingen 134-138

Afmetingen plancher cabine 138

Accessoires 103

Dakdragers 77

Afstandsbediening 17-18

Batterij vervangen, synchroniseren 18

Sleutel 17

Starten 46

Hill Start Assist

Centrale vergrendeling

Laadruimte vergrendelen/

47

17, 26

Achterlichten, richtingaanwijzers 48-49,

Derde remlicht

Gloeilampen achter vervangen 126-127

Laadruimte, openen

Achterdeuren, achterklep

127

17, 26

22-25

Ruitenwisserbladen 132

Spiegels 78-79

Zijknipperlicht 125

Dakklep 24

Noodbediening 25

Koplampen, mistlampen, richtingaanwijzers 48-49,

Koplampverstelling 50

Gloeilampen vóór vervangen 123-125

110

Sneeuwscherm 121

Kentekenplaatverlichting 127

Reservewiel, krik, wiel verwisselen, gereedschap 117-121

Bandenspanning 140

Slepen, takelen

Trekhaak 102-103

Parkeerhulp achter

102-103, 133

82-83

Remmen, remblokken

Noodstop 84

ABS, EBD

ASR, ESC

81, 109, 111

84

85

Voorportieren 20

Schuifdeur 21

Sleutel 17

Motorkapontgrendeling 106

"Grip control" 86-87

Brandstoftankdop, brandstoftank 113-114

Detectiesysteem te lage bandenspanning 36

Sneeuwkettingen 122

114

10

Cockpit

COCKPIT

Instrumentenpanelen, klokken, tellers 27-28

Verklikkerlampjes 29-34

Meters 35,

Klok instellen via instrumentenpaneel 28

Dimmer dashboardverlichting 38

Opschakelindicator 39-40

Lichtschakelaars 48-50

Automatische verlichting 49-50

Mistlampen 49

LED-dagrijverlchting 49

Snelheidsregelaar 53-55

Snelheidsbegrenzer 56-58

ESC 85

Parkeerhulp 82-83

Elektrisch verstelbare buitenspiegels 78

Koplampverstelling 50

Stop & Start 43-45

Zekeringen dashboard,

130

Motorkapontgrendeling 106

Schakelaar ruitenwissers

Automatische ruitenwissers

51-52

51

110

9

Contactslot 46

Versnellingsbak 39

Bediening op stuurwiel van de

9

Stuurwiel verstellen 42

Claxon 81

Handrem 81

Binnenspiegel 79

Parkeer-/tolkaarten 79

Technologie aan boord Rubriek 9

- eMyWay

- Autoradio

Urgence-oproep of

9

EGS-versnellingsbak 40-42

Schakelaars

- centrale vergrendeling

- vergrendeling laadruimte

26

- elektrisch bedienbare ruiten 80

- alarmknipperlichten

26

81

Cockpit

Displays, schermberichten 27, Rubriek 9

Klok instellen via display Rubriek 9

"Grip control" 86-87

Uitschakelen passagiersairbag 93

Verwarming, ventilatie:

- verwarming

- airconditioning

59

60

Automatische airconditioning 61-62

Ontdooien/ontwasemen 63-64

Voorzieningen cabine

- dashboardkastje,

- dakconsole,

- console,

70-71

- zonneklep,

- fl essenhouder,

- tassenhouder,

- opbergvakken onder de stoelen,

- opbergvakjes. 10

Interieur

INTERIEUR

Elektrisch verstelbare voorstoelen, hoofdsteun 65-66

Cabine Extenso

Indelingen stoelen, bank

67-68

69

Veiligheidsgordels 88-89

Binnenspiegel 79

Parkeer-/tolkaart 79

Plafonnier vóór

Gloeilampen plafonnier

72 vervangen 125

Airbags vóór, zij-airbags 90-93

Uitschakelen passagiersairbag 93

Accu, laden, starten 115

Motorkapontgrendeling 106

Handrem 81

Plafonnier achter

Gloeilampen plafonnier

72 vervangen 125

Kinderzitjes 95-101

Zekeringen trekhaakaansluiting, trekhaak, carrosserieopbouw, plancher cabine 130

Laadruimte 75-76

- sjorogen,

- laadschot,

- bekleding,

- 12V-aansluiting,

- scheidingsraster of scheidingswand,

- uitneembaar luik.

Reservewiel, krik, wiel verwisselen, gereedschap 117-121

Slepen, takelen,

133

Aanhangergewichten 139

Accessoires 103

Gegevens - onderhoud

TECHNISCHE GEGEVENS - ONDERHOUD

Verklikkerlampjes 29-34

Ruitenwisserblad vervangen 132

Identi fi catie, serienummer, kleurcode lak, bandenspanning 140

Sneeuwkettingen 122

Ruitensproeiers/ koplampsproeiers, niveaus 110

Lampen vervangen, verlichting 123-127

Motorkapontgrendeling, motorkapsteun 106

Niveaus 109-110

- brandstofadditief,

- oliepeilstok,

- stuurbekrachtigingsvloeistof,

- remvloeistof,

- koelvloeistof.

Brandstof fi lter aftappen 112

Zekeringen onder de motorkap 128, 131

Controles 111-112

- accu,

- versnellingsbak,

- lucht fi lter/interieur,

- olie fi lter,

- roet fi lter,

- handrem,

- remblokken,

- remtrommels, remschijven.

Emissieregeling 36

Onder de motorkap:

- diesel

- benzine

108

107

Onderbreking brandstoftoevoer, dieselopvoerpomp 114

Afmetingen 134-137

Afmetingen plancher cabine 138

Gewichten 139

10

Voorzorgsmaatregelen

Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.

Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de speci fi eke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles

CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.

Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van

Automobiles CITROËN.

De achterzijde van de auto is speciaal aangepast om het opspatten van steentjes te voorkomen.

Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.

Gedrukt in de EU

Néerlandais

01-13

13BGO.0670

Néerlandais

2013 – DOCUMENTATION DE BORD

4Dconcept

Diadeis

Seenk

Edipro

CRÉATIVE TECHNOLOGIE

Deze aanvulling is specifiek voor de elektrische aandrijflijn. Raadpleeg voor alle andere informatie de boorddocumentatie van uw auto en het onderhouds- en garantieboekje, waaraan deze aanvulling is toegevoegd.

Raadpleeg gratis de internetsite van de fabrikant om op de hoogte te blijven van de nieuwste gegevens.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur.

Het netwerk van de fabrikant is in staat u dit te bieden.

De bestuurder moet bijzonder oplettend rijden vanwege het minimale geluidsniveau van een rijdende elektrische auto.

In de rubrieken kunt u de volgende symbolen aantreffen:

dit symbool verwijst naar de rubriek en het gedeelte waar meer informatie over de desbetreffende functie is te vinden,

dit symbool vraagt uw aandacht voor aanvullende informatie over het gebruik van de voorzieningen van uw auto,

dit symbool geeft een waarschuwing met betrekking tot de veiligheid van de inzittenden en de voorzieningen aan boord.

INHOUD

Presentatie

Indicatoren

Verklikkerlampjes

Displays

Startprocedure

Eco-rijden

Eco-comfort

Handbediende airconditioning en verwarming

Laden van de tractiebatterij

Controlepaneel

Procedure voor normaal laden

Procedure voor snelladen

Overige informatie

12V-accu

Zekeringen

Onderhoud

Slepen van uw auto

Motortype en tractiebatterij

28

29

30

31

Identificatiegegevens 32

9

10

3

6

11

12

19

22

23

25

13

14

15

17

PRESENTATIE

Elektrisch circuit

Laadaansluiting voor normaal laden blz. 19

Laadaansluiting voor snelladen blz. 22

Elektrisch circuit 300 V blz. 23

12V-accu blz. 25

Tractiebatterij blz. 23

Cockpit

Instrumentenpaneel blz. 5

Keuzeschakelaar blz. 11

Displays blz.10

Instrumentenpaneel

Energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator blz. 6

Laadtoestandindicator van de tractiebatterij blz. 7

Energieverbruiksindicator verwarming en airconditioning blz. 8, 13 en 14

Verklikkerlampje

"Ready" blz. 9

Specifieke verklikkerlampjes blz. 9

Stand van de keuzeschakelaar blz. 11

Berekende resterende actieradius blz. 10

INDICATOREN

Tractiebatterij - Energieverbruiks-/energieopwekkingsindicator

Neutrale stand Energieverbruik "Optimale" zone

Als u het contact aanzet, verbruikt de auto geen energie en wordt er ook geen energie opgewekt door de elektrische aandrijflijn: de wijzer slaat even uit en keert dan terug naar de neutrale stand.

De wijzer slaat naar rechts uit. Hoe meer energie de aandrijflijn verbruikt, hoe meer de wijzer naar rechts uitslaat.

De wijzer staat in dit gedeelte als de auto weinig elektrische energie verbruikt zodat de actieradius wordt geoptimaliseerd.

Zone "Charge"

Als de motor en het contact zijn afgezet, wordt bij het openen van het bestuurdersportier de energieverbruiksindicator geactiveerd waarbij de wijzer zich naar de neutrale stand verplaatst. De wijzer slaat naar links uit. Hoe meer de tractiebatterij tijdens het vaart minderen en remmen wordt opgeladen, hoe meer de wijzer naar links uitslaat.

Tractiebatterij - Laadtoestandindicator

Waarschuwing lage energievoorraad

De bestuurder wordt door middel van

2 opeenvolgende waarschuwingen geattendeerd op een kleine energievoorraad:

1e waarschuwing: Reservevoorraad 2e waarschuwing: Kritieke voorraad

Als de auto is gestart, wordt de laadtoestand van de tractiebatterij permanent weergegeven.

Als de motor en het contact zijn afgezet, wordt de indicator bij het openen van het bestuurdersportier geactiveerd.

Dit verklikkerlampje gaat branden als de energievoorraad van de tractiebatterij klein is. Er klinkt ook een geluidssignaal.

De op het instrumentenpaneel weergegeven actieradius geeft aan hoe ver u met deze voorraad nog ongeveer kunt rijden.

Zorg ervoor dat de auto bij de eerstvolgende gelegenheid wordt opgeladen.

Vanaf deze laadtoestand wordt de werking van de verwarming of airconditioning geleidelijk verminderd.

Dit verklikkerlampje gaat samen met het verklikkerlampje voor de reservevoorraad branden op het instrumentenpaneel als de laadtoestand van de tractiebatterij kritiek is. Als dit verklikkerlampje brandt, klinkt een continu geluidssignaal.

Zorg ervoor dat de auto wordt opgeladen.

De actieradius wordt niet meer berekend. Het vermogen van de aandrijflijn wordt geleidelijk aan verminderd.

De verwarming en airconditioning worden uitgeschakeld (zelfs al staat de wijzer van de verbruiksindicator van

ECO ).

Raadpleeg voor meer informatie blz. 8 en 13-14.

Energieverbruiksindicator van de airconditioning en verwarming

Intensief gebruik van deze systemen, vooral bij lage snelheden, kan de actieradius van uw auto aanzienlijk beperken.

Maak daarom efficiënt gebruik van de systemen en controleer voordat u gaat rijden de instellingen om de actieradius van de auto zo groot mogelijk te houden.

Deze meter geeft het elektrische verbruik van de verwarming en airconditioning weer.

VERKLIKKERLAMPJES

Verklikkerlampje Status Oorzaak Acties / Opmerkingen

Ready

Beveiliging van de tractiebatterij

Brandt in combinatie met een geluidssignaal.

Reservevoorraad Brandt in combinatie met een geluidssignaal.

Brandt in combinatie met een continu geluidssignaal.

De auto is klaar om te rijden.

Kleine energievoorraad van de tractiebatterij.

De laadtoestand van de tractiebatterij is kritiek.

Beperking van het beschikbare motorvermogen.

Het verklikkerlampje brandt zodra de systemen onder spanning staan.

Het gaspedaal kan worden bediend en u kunt de airconditioning of verwarming gebruiken.

Houd de actieradius in de gaten.

Zorg ervoor dat de auto bij de eerstvolgende gelegenheid wordt opgeladen.

Als de laadtoestand kritiek wordt, neemt het motorvermogen geleidelijk aan af.

De auto moet direct worden opgeladen.

Als het verklikkerlampje niet uitgaat, raadpleeg dan het netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laden tractiebatterij

Zelfdiagnose van het elektrische hoofdcircuit

Storing in de aandrijflijn

De tractiebatterij wordt geladen.

De auto kan niet worden gestart, omdat de laadkabel nog is aangesloten op de laadaansluiting van de auto.

Een storing in het elektrische hoofdcircuit.

Brandt.

Als het laden is voltooid, gaat het verklikkerlampje uit.

Controleer of de laadkabel nog is aangesloten.

Koppel de laadkabel los.

Laat uw auto zo snel mogelijk controleren door het netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Stop onmiddellijk.

Laat zo snel mogelijk uw auto controleren door het netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

DISPLAYS

Scherm (volgens uitrustingsniveau)

Instrumentenpaneel

Actieradius

Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende gegevens van de boordcomputer achtereenvolgend weer te geven, afhankelijk van het scherm.

Weergegeven informatie:

- de berekende resterende actieradius,

- de extra actieradius die ontstaat door de stand ECO te selecteren op het bedieningspaneel van de verwarming/airconditioning,

- de extra actieradius die ontstaat door de verwarming en airconditioning uit te schakelen.

Traject (1 en 2)

Instellen van de eenheden

Weergegeven informatie:

- dagteller (keuzemogelijkheid voor traject 1 of 2),

- gemiddeld energieverbruik van de tractiebatterij (per 100 km),

- wagensnelheid.

Op dit display ziet u het aantal kilometers dat u nog kunt rijden totdat de tractiebatterij moet worden opgeladen.

STARTPROCEDURE

Starten van de auto

- De auto kan alleen worden gestart als de keuzeschakelaar in de stand P staat,

- houd het rempedaal ingetrapt,

- draai aan de contactsleutel.

Ready

Dit verklikkerlampje brandt als de auto klaar is om te rijden.

- Houd het rempedaal ingetrapt,

- selecteer de stand R of D ,

- laat het rempedaal los en geef gas.

Afzetten van de auto

Het is raadzaam de handrem aan te trekken, de keuzeschakelaar in de stand P te zetten en het contact af te zetten voordat u de auto verlaat.

Er klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier als:

- het contact nog aan staat

Ready " brandt),

- de auto niet goed is beveiligd tegen wegrollen (keuzeschakelaar niet in de stand ).

Er verschijnt een waarschuwingsmelding op het display.

Keuzeschakelaar

N (Neutral). Neutraalstand.

Zet de keuzeschakelaar in de stand N , hierbij klinkt een geluidssignaal.

Selecteer deze stand niet, zelfs niet voor een korte periode, terwijl de auto rijdt.

De auto gaat over op de vrijloop.

Selecteer de stand D om de vooruitversnelling weer in te schakelen.

Als de keuzeschakelaar niet in de stand P staat en/of het rempedaal niet is ingetrapt, kan de auto niet worden gestart. Voer de startprocedure opnieuw uit.

Het selecteren van de stand D of R van de keuzeschakelaar bepaalt de rijrichting. Het is raadzaam alleen van rijrichting te veranderen als de auto volledig stilstaat.

D (Drive). Vooruitversnelling.

Zet de keuzeschakelaar in de stand D , hierbij klinkt een geluidssignaal.

Het is raadzaam het rempedaal ingetrapt te houden bij het selecteren van de stand R of D .

De geselecteerde stand verschijnt op het display van het instrumentenpaneel dat ook het actuele energieverbruik weergeeft.

P (Parking). Parkeerstand.

Zet de keuzeschakelaar in de stand P , hierbij klinkt een geluidssignaal.

De bestuurder moet bijzonder oplettend rijden vanwege het minimale geluidsniveau van een rijdende elektrische auto.

R (Reverse).

Achteruitversnelling. Zet de keuzeschakelaar in de stand R , hierbij klinkt een geluidssignaal.

Schakel de achteruitversnelling uitsluitend in als de auto stilstaat.

Bij het verplaatsen van de keuzeschakelaar van de stand R naar de stand P verschijnt even de N op het instrumentenpaneel.

Bij het wijzigen van de stand van de keuzeschakelaar klinkt een geluidssignaal.

Het geluidssignaal klinkt niet als de gebruiker de functie "Parkeerhulp achter" heeft uitgeschakeld.

ECO-RIJDEN

Praktische tips

Houd een soepele rijstijl aan

Het elektrische verbruik van uw auto is sterk afhankelijk van uw route, uw rijstijl en uw snelheid.

Probeer altijd een soepele rijstijl te hanteren.

Win energie terug

Anticipeer tijdens het rijden zodat u energie kunt terugwinnen en de actieradius van de auto kunt vergroten.

Voorkom onnodig energieverbruik

Neem, net als bij andere auto's, geen onnodige lading mee en voorkom dat de luchtweerstand wordt vergroot

(rijden met open ruiten bij snelheden boven de 50 km/h, allesdragers, dakkoffer, ...).

Als de airconditioning en verwarming intensief worden gebruikt, vooral bij lage snelheden, zal de actieradius van uw auto beduidend afnemen. Probeer het gebruik van deze systemen te optimaliseren.

Houd de wijzer van de energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator in de

" Optimale " zone: trap het gaspedaal rustig en gelijkmatig in en rijd waar mogelijk met een constante en gematigde snelheid.

Anticipeer op situaties waarbij u snelheid moet minderen door tijdig het gaspedaal los te laten in plaats van te remmen; de wijzer van de energieverbruiks-/ energieopwekkingsindicator staat dan in de " Charge "-zone.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer de bandenspanning regelmatig en houd u aan het door de fabrikant voorgeschreven onderhoudsschema.

ECO-COMFORT

Als u op de toets ECO drukt, worden de verwarming en de airconditioning uitgeschakeld

(maar blijft de ventilatie ingeschakeld). De wijzer van de energieverbruiksindicator van de verwarming en airconditioning staat dan in het gedeelte ECO .

Uitschakelen van de verwarming of airconditioning en ingeschakeld houden van de ventilatie.

Uitschakelen van de verwarming of airconditioning en de ventilatie.

Als de knop van de temperatuurregeling wordt bediend, wordt de verwarming of airconditioning weer ingeschakeld en wordt de stand ECO uitgeschakeld.

Beperk het gebruik van elektrische verbruikers

De verwarming en airconditioning gebruiken energie van de tractiebatterij. Als deze voorzieningen intensief worden gebruikt, zal de actieradius van de auto aanzienlijk afnemen. Gebruik ze daarom optimaal zodra het gewenste comfortniveau is bereikt en controleer voordat u gaat rijden de instellingen om de actieradius van de auto zo groot mogelijk te houden. Probeer ook het gebruik van de voorruitontwaseming, de achterruitverwarming en de stoelverwarming zoveel mogelijk te beperken.

HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING EN VERWARMING

ECO (de verwarming en airconditioning worden uitgeschakeld).

OFF (de verwarming, airconditioning en ventilatie worden uitgeschakeld).

Voorruitontwaseming.

Achterruitverwarming bij uitvoeringen met ruiten in de achterdeuren.

Luchtverdeling.

Luchtrecirculatie/toevoer van buitenlucht.

Luchtopbrengstregeling.

Temperatuurregeling.

Uitvoering met handbediende verwarming

De ventilatie kan worden gebruikt zodra dit verklikkerlampje brandt.

Als de verwarming gedurende een lange periode niet is gebruikt en weer wordt ingeschakeld, kan de eerste minuten een lichte stank waarneembaar zijn.

Bijzonderheden van het airconditionings- en verwarmingssysteem

Het airconditionings- en verwarmingssysteem regelt geen exacte temperatuur in het interieur, maar zorgt voor een constante temperatuur van de lucht die via de uitstroomopeningen in het interieur wordt geblazen (de temperatuur is afhankelijk van de door de gebruikers ingestelde stand van de temperatuurregeling).

Als u het interieur van de auto snel wilt opwarmen of afkoelen, aarzel dan niet om de temperatuurregeling tijdelijk op de koudste of warmste stand te zetten.

Houd bovendien rekening met het volgende:

- De airconditioning (koeling van de lucht) werkt uitsluitend als de buitentemperatuur hoger is dan 15°C,

- De werking van de verwarming wordt geleidelijk minder vanaf een buitentemperatuur van 20°C.

Praktische tips

Verwarming en ventilatie

Als de verwarming is ingeschakeld, is het raadzaam een gemiddeld niveau voor de ventilatie te kiezen, dat wil zeggen minder dan 3 schoepen. Het systeem zorgt dan voor de toevoer van warmere lucht.

Luchtverdeling

's Winters is het raadzaam de luchtverdeling op de voeten te richten, zodat de warme lucht gelijkmatig over het interieur wordt verdeeld.

's Zomers is de werking van de ventilatie en airconditioning effectiever als u de luchtverdeling op het gezicht richt.

LADEN VAN DE TRACTIEBATTERIJ

De tractiebatterij kan worden geladen door de auto aan te sluiten op het normale lichtnet of een openbaar laadpunt.

Componenten voor het aansluiten van de kabel voor normaal laden in verschillende landen:

Linkse besturing

Denemarken (DK)

Zwitserland (CH)

Overige landen

Rechtse besturing

Stroomsterkte

8 A

8 A

8/14 A

10 A

Stekker

K

J

E/F

G

In de meeste Europese landen heeft de fabrikant van uw auto een overeenkomst gesloten met een bedrijf dat uw elektrische installatie kan controleren en aanpassen. Neem voor meer informatie contact op met het netwerk van de fabrikant.

Controleer voordat u het laadsnoer aansluit of de elektrische installatie die u wilt gebruiken aan de eisen voldoet en geschikt is. Controleer in het bijzonder of het stopcontact geschikt is. Er bestaan speciale stopcontacten voor het laden van elektrische auto's. Het is in alle gevallen raadzaam uw installatie vooraf en vervolgens periodiek door een specialist te laten controleren.

Gebruik:

- de bij de auto geleverde laadkabel,

- een stopcontact (geaard, schoon en in goede staat).

Gebruik geen verlengsnoer, stekkerblok of tijdklok.

Duur van het normale laden

Het volledig laden van de tractiebatterij duurt 7,5 tot 15 uur. Het laden kan op elk moment worden onderbroken.

Het laden stopt automatisch als de tractiebatterij volledig is geladen.

Kabels voor normaal laden

Voor elektrische installaties van gebouwen gelden geen internationale normen. Controleer daarom voordat u met uw auto naar het buitenland gaat of de bij uw auto geleverde laadkabel kan worden aangesloten op het stopcontact waarop u deze wilt aansluiten.

Hetzelfde geldt voor openbare laadpunten, met dien verstande dat sommige daarvan zijn voorzien van een geïntegreerde laadkabel.

Er zijn verschillende kabels voor het laden via een openbaar laadpunt of een stopcontact van het normale lichtnet leverbaar als accessoire.

Raadpleeg voordat u naar het buitenland reist de onderstaande tabel om te controleren of uw laadkabels (die geschikt zijn voor de stopcontacten in uw land) aangesloten kunnen worden op de in dat land gangbare stopcontacten en raadpleeg indien nodig het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats om de benodigde laadkabel(s) aan te schaffen.

Normaal stopcontact Aansluiting "mode 3 - Type 2" Aansluiting "mode 3 - Type 3"

Kabel "mode 2"

(geleverd bij uw auto)

Kabel "mode 3 - Type 2"

(verkocht als accessoire)

Kabel "mode 3 - Type 3"

(verkocht als accessoire)

Controlepaneel

Het controlepaneel is voorzien van vier lampjes:

- STOP : rood lampje.

Dit lampje geeft aan dat het laden is onderbroken doordat op de knop Manual

Stop is gedrukt. Het is raadzaam op deze knop te drukken alvorens de stekker van de laadkabel tijdens het laden uit het stopcontact te halen.

- POWER : groen lampje.

Dit lampje geeft aan dat de elektrische verbinding tot stand is gebracht. Als het lampje niet gaat branden, controleer dan of alles goed is aangesloten. Raadpleeg het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats als het probleem blijft bestaan.

- CHARGING : groen lampje.

Dit lampje geeft aan dat het laden bezig is.

Als het lampje niet gaat branden, controleer dan of alles goed is aangesloten. Raadpleeg het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats als het probleem blijft bestaan.

- FAULT : rood lampje.

Dit lampje brandt als er een storing is geconstateerd. Controleer of alles goed is aangesloten. Als dit lampje niet uitgaat, raadpleeg dan het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

Dit type controlepaneel is voorzien van een herkenningssysteem voor het stopcontact

(afhankelijk van het land). Het systeem detecteert de stroomsterkte die uw stopcontact kan verwerken en kiest de meest geschikte stroomsterkte voor het veilig laden van de tractiebatterij:

- 14 A (FAST): wanneer uw elektrische installatie dit kan verwerken.

- 8 A (NORMAL): wanneer u over een standaard elektrische installatie beschikt.

Gebruik het meegeleverde koord voor het ophangen van het controlepaneel, zodat het niet aan de stekker hangt (hierdoor kunnen de laadkabel en het stopcontact beschadigd raken).

Raak de metalen uiteinden van de laadaansluiting voor normaal laden en van de laadkabel niet aan. Anders bestaat kans op elektrocutie en/of storingen.

Voer het aansluiten of loskoppelen van de kabel of de speciale laadstekker nooit uit met natte handen (kans op elektrocutie).

Het laden kan op elk moment worden onderbroken door de speciale laadstekker te verwijderen.

In het geval dat u zich genoodzaakt ziet om tijdens het laden de stekker van de laadkabel los te nemen uit het stopcontact, moet u eerst op de knop Manual Stop het controlepaneel drukken.

van

Statussen van het controlepaneel

Branden van het lampje in de desbetreffende kleur.

POWER

POWER

FAULT

FAULT

Knipperen van het lampje in de desbetreffende kleur.

Uit.

CHARGING

Normale werking

Zodra de laadkabel is aangesloten op het stopcontact, lichten alle lampjes gedurende ongeveer 0,5 seconde op.

Nadat de initialisatie is voltooid:

● als de laadkabel niet is aangesloten op de laadaansluiting van de auto,

● als de laadkabel is aangesloten op de laadaansluiting van de auto, maar de tractiebatterij niet wordt geladen.

Als het laden van de tractiebatterij bezig is.

Als het laden is voltooid.

CHARGING

Storingen en oplossingen

Als lekstroom is geconstateerd of als er iets mis is met de laadkabel.

- Stop onmiddellijk met de laadprocedure en neem contact op met het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

Als er iets mis is met de laadkabel.

- Stop onmiddellijk met de laadprocedure en neem contact op met het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

Als het lampje van het controlepaneel niet gaat branden als de laadkabel op het stopcontact wordt aangesloten, controleer dan de desbetreffende stroomonderbreker in de meterkast:

● als de stroomonderbreker is geactiveerd, is uw elektrische installatie mogelijk niet berekend op het gebruik van de laadkabel:

- neem contact op met een specialist om uw elektrische installatie te laten controleren en repareren.

● als de stroomonderbreker niet is geactiveerd:

- gebruik de laadkabel niet meer en neem contact op met het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

PROCEDURE VOOR NORMAAL

LADEN

Aansluiten

- Controleer eerst of de keuzeschakelaar in de stand P staat en het contact is afgezet, anders is het laden niet mogelijk,

- pak de laadkabel (voorzien van een controlepaneel),

- sluit de laadkabel eerst aan de zijde van het controlepaneel aan op een geschikt stopcontact dat aan de normen voldoet. Bij het aansluiten lichten de 3 lampjes

POWER , FAULT en CHARGING van het controlepaneel gelijktijdig even op, waarna alleen het groene lampje POWER blijft branden,

- druk op de drukknop om het deksel van de laadaansluiting te openen,

- controleer of er geen vuil in de laadaansluiting van de auto zit,

- verwijder de beschermkap van de laadkabel,

- steek de speciale laadstekker in de laadaansluiting tot deze vastklikt, raak daarbij de knop niet aan,

- open de klep van de laadaansluiting op het rechter voorscherm van de auto,

- controleer of het laadstroomcontrolelampje op het instrumentenpaneel en het groene lampje CHARGING van het controlepaneel blijven branden.

Als het laden begint, wordt dit bevestigd door het knipperen van de richtingaanwijzers.

De energievoorraadindicator van de tractiebatterij wordt op het instrumentenpaneel weergegeven; de wijzer geeft de voortgang van het laden aan.

Als dit niet het geval is, is het laden niet begonnen. Herhaal de procedure en controleer daarbij of u alles goed hebt aangesloten.

Als de buitentemperatuur lager is dan -25°C, is het laden wellicht niet mogelijk.

Als de laadkabel op de laadaansluiting van de auto is aangesloten, is het starten van de motor om veiligheidsredenen niet mogelijk. Als u de motor toch probeert te starten, zal de laadprocedure worden afgebroken. U moet in dat geval de laadstekker losnemen en opnieuw op de auto aansluiten om het laden te hervatten.

Laad de tractiebatterij eens in de

14 dagen helemaal op; hiermee zorgt u voor een optimale levensduur van de tractiebatterij.

Om de tractiebatterij helemaal op te laden moet u de procedure voor normaal laden volgen zonder het laden te onderbreken, tot het systeem automatisch wordt uitgeschakeld. Dit wordt bevestigd door het doven van het laadstroomcontrolelampje op het instrumentenpaneel. Als het bestuurdersportier wordt geopend, wordt tijdelijk de laadtoestandindicator weergegeven zodat u de laadtoestand van de tractiebatterij kunt controleren.

Loskoppelen

Het doven van het laadstroomcontrolelampje op het instrumentenpaneel en het knipperen van het groene lampje

CHARGING van het controlepaneel duiden erop dat het laden is voltooid.

- Druk op de knop om de speciale laadstekker los te nemen,

- plaats de beschermkap op de laadkabel,

- sluit het deksel van de laadaansluiting en vervolgens de klep,

- haal de stekker van de laadkabel aan de zijde van het controlepaneel uit het stopcontact,

- berg de laadkabel op.

Na het laden

- Controleer of het deksel en de klep van de laadaansluiting zijn gesloten.

- Let er goed op dat er geen stof of water in de laadaansluiting, onder het deksel van de laadaansluiting of in de speciale laadstekker terechtkomt

(kans op brand of elektrocutie).

- Laat de kabel na het laden niet in het stopcontact zitten (kans op kortsluiting of elektrocutie als de kabel nat wordt of in water terechtkomt).

- Demonteer de laadaansluiting van de auto en de laadkabel niet en wijzig er niets aan (kans op brand).

Als het laden is voltooid maar de laadkabel nog is aangesloten, wordt bij het openen van het bestuurdersportier het laden voor een duur van 20 seconden hervat.

Ga zorgvuldig om met de kabel en het controlepaneel

- Trap er niet op, zorg dat ze niet in het water terechtkomen, trek er niet aan en stel ze niet bloot aan schokken. Als de laadkabel of het controlepaneel is beschadigd, dient u deze niet te gebruiken.

- Neem voor het vervangen van de kabel of het controlepaneel contact op met het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

- Doe dit ook bij een beschadiging van het deksel of de klep van de laadaansluiting, ook als het om slechts een kleine beschadiging gaat.

PROCEDURE VOOR SNELLADEN

Controleer of het snellaadapparaat en de bijbehorende kabel geschikt zijn voor uw auto.

Als de buitentemperatuur lager is dan -25°C, is het laden wellicht niet mogelijk.

- Controleer eerst of de keuzeschakelaar in de stand P staat en het contact is afgezet, anders is het laden niet mogelijk,

- open de klep op het linker voorscherm van de auto,

- druk op de vergrendeling om het deksel van de aansluiting te openen,

- sluit de kabel van het snellaadapparaat aan op de aansluiting van de auto en volg daarbij de op het snellaadapparaat vermelde aanwijzingen.

Raak de metalen uiteinden van de snellaadaansluiting en de kabel niet aan. Anders bestaat kans op elektrocutie en/of storingen.

Als het laden begint, wordt dit bevestigd door het knipperen van de richtingaanwijzers.

Op het snellaadapparaat wordt aangegeven wanneer het laden is voltooid.

OVERIGE INFORMATIE

Tractiebatterij

Deze batterij slaat de voor de werking van de motor van uw elektrische auto, de airconditioning en de verwarming benodigde energie op. Zoals elke batterij raakt de tractiebatterij tijdens het gebruik langzaam ontladen, dus moet hij regelmatig worden opgeladen.

De tractiebatterij kan op elk moment worden opgeladen, u hoeft dus niet te wachten tot de reservevoorraad is aangesproken.

Elektrisch circuit (300 V)

Het elektrische circuit "300 V" is herkenbaar aan de oranje kabels en dit symbool op de componenten:

De aandrijflijn van uw elektrische auto werkt met een spanning van ongeveer 300 V. De componenten van dit systeem kunnen heet zijn als het contact aan staat en enige tijd nadat het contact is afgezet. Neem de waarschuwingen op de stickers in de auto in acht. Werkzaamheden of wijzigingen aan het elektrische systeem van de auto (componenten, kabels, stekkers, tractiebatterij) zijn beslist niet toegestaan vanwege het gevaar voor ernstige brandwonden en elektrocutie.

Neem in het geval van problemen altijd contact op met het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

Wijzig niets aan de aandrijflijn, dit kan leiden tot ernstige storingen.

Let op: houd rekening met het feit dat de montage van elektrische uitrusting of accessoires die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd, kan leiden tot storingen in het elektrische systeem van uw auto.

Wij raden u aan contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer van het merk.

Rijden op een overstroomde weg

Het is raadzaam niet te rijden op een overstroomde weg. In ieder geval mag het water niet hoger staan dan 150 mm

(tot aan de velgrand) en dient u een snelheid van maximaal 10 km/h aan te houden. Als u dit voorschrift niet in acht neemt, kan het elektrische systeem beschadigd raken. Raadpleeg in dat geval het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats om het elektrische systeem te laten nakijken.

In het geval van een aanrijding of als de onderzijde van de auto of een van de kleppen van de laadaansluitingen ergens door geraakt wordt

In het geval van een aanrijding, als de onderzijde van de auto een obstakel raakt (bijvoorbeeld: een paaltje, een hoge stoeprand of ander straatmeubilair) of een van de kleppen van de laadaansluitingen ergens (licht) door geraakt wordt: deze omstandigheden kunnen ernstige storingen en beschadiging van het elektrische circuit of de tractiebatterij tot gevolg hebben. Laat uw auto zo snel mogelijk controleren door het netwerk van de fabrikant of door een gekwalificeerde werkplaats.

Raak de componenten van het 300Vcircuit en de in en onder de auto blootliggende en zichtbare oranje kabels nooit aan.

In het geval van een ernstige beschadiging van de tractiebatterij:

- voer niet zelf werkzaamheden uit aan de auto,

- als er vloeistof uit de tractiebatterij komt, raak deze dan nooit aan. Als dit toch gebeurt, spoel de huid dan grondig af met water en raadpleeg zo snel mogelijk een arts.

In het geval van brand

Zorg bij brand dat u en uw passagiers de auto onmiddellijk verlaten. Grijp nooit zelf in (kans op elektrocutie).

Waarschuw onmiddellijk de hulpdiensten. Vergeet hierbij niet te vermelden dat het om een elektrische auto gaat.

Aanwijzingen voor het wassen

Was de auto niet tijdens het opladen van de tractiebatterij.

Controleer voor het wassen van de auto altijd of de kleppen en de deksels van de laadaansluitingen goed gesloten zijn.

Gebruik, om schade aan elektrische componenten te voorkomen, geen hogedrukspuit:

- in de ruimte onder de motorkap,

- aan de onderzijde van de auto, ter hoogte van de batterijpakketten.

Gebruik bij het wassen van de carrosserie geen spuitdruk van hoger dan 80 bar.

Geluid van de auto

Buiten de auto

De bestuurder moet bijzonder oplettend rijden vanwege het minimale geluidsniveau van een rijdende elektrische auto.

In het interieur

Tijdens het gebruik van de auto kunt u specifieke geluiden horen die normaal zijn voor een elektrische auto, zoals:

- de relais van de tractiebatterij bij het starten,

- de vacuümpomp bij het remmen,

- banden- en windgeruis tijdens het rijden.

Als u de auto op een helling parkeert, is het raadzaam eerst de handrem aan te trekken voordat u de keuzeschakelaar in de stand P zet. Wanneer u weer wegrijdt, kunt u een lichte schok en een klapperend geluid waarnemen. Dit is een normaal verschijnsel.

Parkeren van de auto

Auto staat lange tijd stil

Laad de tractiebatterij eens in de drie maanden helemaal op (normale laadprocedure) als u de auto langere tijd niet gebruikt. Controleer eerst of de 12V-accu aangesloten is en of deze niet ontladen is. Als dat wel het geval is, ga dan naar het gedeelte

"12V-accu" voor informatie over het aansluiten en bijladen van deze accu.

Voorschriften voor het laden van de tractiebatterij

- Blijf niet in de auto zitten en blijf niet in de nabijheid van de auto.

Dit geldt in het bijzonder als u een pacemaker of ander elektronisch medisch apparaat draagt. Uw arts kan u verder adviseren over de voorzorgsmaatregelen die u moet nemen.

- Voer nooit zelf werkzaamheden onder de motorkap uit, u kunt daarbij ernstig lichamelijk letsel oplopen.

U loopt kans op snijwonden doordat de ventilator op elk moment in werking kan treden en kans op brandwonden doordat bepaalde delen tot 1 uur na het laden van de tractiebatterij nog erg heet kunnen zijn.

12V-ACCU

Alle andere elektrische componenten van uw auto worden gevoed door de 12Vaccu.

Deze bevindt zich in de ruimte onder de motorkap en wordt door de tractiebatterij geladen als de elektromotor werkt (lampje

"Ready" op het instrumentenpaneel brandt) en tijdens het opladen.

Toegang tot de 12V-accu

Als de 12V-accu ontladen is, kan de elektromotor niet meer worden ingeschakeld en kan de tractiebatterij niet meer worden geladen.

Als u de auto langer dan een maand niet gebruikt, is het raadzaam de 12V-accu los te koppelen.

Voordat u werkzaamheden gaat uitvoeren:

- zet de keuzeschakelaar in de stand P , zet het contact af, controleer of het centrale display uit is en controleer of de auto niet is aangesloten op een stopcontact,

- ontgrendel de motorkap met de hendel in het interieur, maak de veiligheidshaak aan de voorzijde van de auto los en open de klep,

- bevestig de motorkapsteun,

- verwijder de afdekkap van de 12Vaccu om bij de polen te komen.

Starten met een hulpaccu

- Verwijder het afdekkapje van de ( + ) pool,

- sluit de rode kabel op de ( ) pool van de lege accu aan en vervolgens op de ( + ) pool van de hulpaccu,

Controleer of de hulpaccu ook een

12V-accu is.

- sluit de groene of zwarte kabel aan op de ( ) pool van de hulpaccu,

- sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt ( ) van uw auto.

De 12V-accu opladen met een acculader

Laad de accu nooit bij zonder de accukabels los te nemen en de accu uit de ruimte onder de motorkap te halen.

Neem de accukabels niet los als dit verklikkerlampje brandt en ook niet als de tractiebatterij geladen wordt.

Vóór het losnemen van de kabels

Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact alvorens de accukabels los te nemen.

- Verwijder de bevestiging van de accu 1 ,

- open het beschermkapje van de ( ) pool,

Na het aansluiten van de kabels

Zet na het aansluiten van de kabels het contact aan en wacht 1 minuut voordat u start zodat de elektronische systemen gereset kunnen worden. Als er zich na deze handelingen toch nog problemen voordoen, raadpleeg dan het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats. Vergeet niet de radio zelf opnieuw in te stellen, raadpleeg daarvoor het desbetreffende hoofdstuk van de boorddocumentatie.

- maak de kabel los van de ( ) pool,

- open het beschermkapje van de ( + ) pool 2 ,

- draai de moer 3 los,

- maak de kabel los van de ( + ) pool,

- verwijder de accu,

- laad de accu op volgens de instructies van de fabrikant van de acculader,

- plaats de accu in de auto en sluit de kabels aan, te beginnen met de pluskabel ( + ).

Controleer of de accupolen en de klemmen schoon zijn. Als dat niet het geval is (witte of groene aanslag, oxidatie) maak dan de kabels los en maak de polen en de klemmen goed schoon.

ZEKERINGEN

De zekeringkast bevindt zich in het onderste deel van het dashboard (aan de linkerzijde).

In de tabellen staan alleen de nummers van de zekeringen vermeld die de gebruiker kan vervangen.

Raadpleeg voor alle andere werkzaamheden het netwerk van de fabrikant of een gekwalificeerde werkplaats.

Zekering Ampère

1 Ruitenwisser achter.

Functies

4

Diagnoseaansluiting, buitenspiegelverstelling, koplampverstelling.

5 Ruitbediening.

6 Slot van de achterdeuren.

8 Autoradio, display, alarm en sirene.

11 Contactslot.

Bedieningspaneel airconditioning, afstandssensoren voor en achter.

Regen-/lichtsensor, airbags.

Achterruit- en buitenspiegelverwarming.

ONDERHOUD

In aanvulling op wat is vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje moet aan het einde van het 1e jaar of bij een kilometerstand van 20.000 km bij uw auto de hieronder beschreven eerste inspectie worden uitgevoerd.

Daarna moeten de periodieke onderhoudscontroles elke 2 jaar of elke 40.000 km (wat het eerst bereikt is) worden uitgevoerd.

Neem te allen tijde het interval van deze onderhoudscontroles in acht. Als u dit niet doet, kunt u te maken krijgen met storingen van de auto.

Elektrische auto Eerste inspectie: één keer, na 1 jaar of bij een kilometerstand van 20.000 km.

Periodieke onderhoudscontroles : elke 2 jaar of elke 40.000 km (wat het eerst bereikt is).

Belangrijkste standaardwerkzaamheden

Controles in het interieur (werking claxon, handrem, ...)

Houdbaarheidsdatum van de bandenreparatieset

Controle onder de auto, waaronder:

- controles met betrekking tot de veiligheid (remsysteem, stuurinrichting, ...)

- controles met betrekking tot het milieu (afdichting van de circuits, van de reductiebak, ...)

Controles rondom de auto (staat van de banden, de verlichting, ...)

Controles onder de motorkap, indien nodig bijvullen van vloeistoffen (ruitensproeiervloeistof, remvloeistof, ...)

Aanvullende werkzaamheden

Controles afhankelijk van de wetgeving van het land (niet vallend onder de APK)

Diagnose elektronische eenheden

Controle van de tractiebatterij

Resetten van de onderhoudsindicator

Werkzaamheden

Verversen van de koelvloeistof na 10 jaar

Verversen van de remvloeistof

Vervangen van het interieurfilter

Elke 2 jaar

Elke 2 jaar of 40.000 km

SLEPEN VAN UW AUTO

Sleepoog vóór Sleepoog achter

Het sleepoog bevindt zich in de gereedschapsset onder de rechter voorstoel.

Het slepen van de auto met de aangedreven wielen op de grond is niet toegestaan.

Gebruik voor het slepen van de auto met twee wielen op de grond altijd professionele sleep-/takelapparatuur.

Als deze aanwijzingen genegeerd worden, bestaat er kans op ernstige schade aan het remsysteem en/of de elektromotor.

Het sleepoog achter mag niet worden gebruikt voor het slepen over de weg.

Het is bedoeld om bijvoorbeeld de auto los te trekken als deze vast is komen te zitten.

Slepen van een andere auto

Uw auto mag nooit gebruikt worden om een andere auto te slepen.

MOTORTYPE EN TRACTIEBATTERIJ

Elektromotor

Technologie

Maximumvermogen in kW: CE-norm

Toerental bij maximumvermogen (tr/min)

Maximumkoppel in Nm: CE-norm

Toerental bij maximumkoppel in t/min

Tractiebatterij

Synchrone elektromotor met permanente magneten

49

4000 - 9200

200

0 - 1500

Normaal laadsysteem

Spanning van de wisselstroom in volt: (V) AC

Tijdsduur van het volledig opladen (van 0% tot 100%) afhankelijk van de stroomsterkte in ampère:

230

7 uur en 30 minuten

8 uur en 30 minuten

12 uur

15 uur

Afhankelijk van het lokale elektriciteitsnet.

Minimumtijd gemeten bij een buitenluchttemperatuur tussen 0 en 40°C.

Snellaadsysteem

Laadtijd (80% van max. capaciteit) vanuit de reservevoorraad van de tractiebatterij .

< 30 minuten

De actieradius van de auto, gehomologeerd volgens de NEDC-cyclus, is 170 km. Deze actieradius varieert afhankelijk van verschillende factoren zoals met name het gebruik van de verwarming en airconditioning, de rijstijl van de bestuurder, de rijomstandigheden en de mate van veroudering van de tractiebatterij.

De mate van veroudering van de tractiebatterij is eveneens van verschillende factoren afhankelijk, zoals de buitentemperatuur, de kilometerstand van de auto, de frequentie van het snelladen enz.

IDENTIFICATIEGEGEVENS

A. Constructeursplaatje

Dit plaatje bevindt zich op de middenstijl, aan de rechterzijde.

1 - Serienummer VF.

2 - Maximum technisch toegestane massa totaal.

3 - Maximum toegestaan treingewicht.

4.1 - Maximum aslast vóór.

4.2 - Maximum aslast achter.

B. Serienummer.

Dit nummer is ingeslagen op de wielkast rechtsvoor.

C. Banden en kleurcode van de lak.

De sticker C op het voorportier geeft de volgende informatie:

- de maat van de velgen en banden,

- de door de constructeur goedgekeurde bandenmerken,

- de bandenspanning (deze moet minstens eens per maand bij koude banden gecontroleerd worden),

- de kleurcode van de lak.

Néerlandais

01-13

13BEL.0670

Néerlandais

4Dconcept

Diadeis

Seenk

Edipro

CRÉATIVE TECHNOLOGIE

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement