CITROEN BERLINGO 01/03/2017 - ∞ de handleiding

Add to My manuals
216 Pages

advertisement

CITROEN BERLINGO 01/03/2017 - ∞ de handleiding | Manualzz

INSTRUCTIEBOEKJE

Toegang tot het instructieboekje

Download vanaf de desbetreffende Store de smartphoneapp Scan MyCitroën .

Selecteer vervolgens:

- het model van uw auto,

- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.

Download de content voor het instructieboekje van uw auto.

Het instructieboekje is beschikbaar op de CITROËNwebsite, in de rubriek "MyCitroën" of op het volgende adres: http://service.citroen.com/ddb/

Selecteer:

- de taal,

- het model van uw auto en de carrosserievariant,

- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.

Directe toegang tot het instructieboekje .

Met dit symbool wordt de meest recente informatie aangeduid.

Welkom

Wij danken u voor uw keuze voor de Citroën Berlingo.

Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.

Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingselementen zijn voorzien.

Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.

Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit specifieke boekje aan te passen.

Overhandig dit volledige instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.

In dit boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de pechhulpverlening.

Legenda

Veiligheidswaarschuwing

Aanvullende informatie

Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu

Auto's met linkse besturing

Auto's met rechtse besturing

Legenda

Deze symbolen wijzen op de specifieke kenmerken van uw type auto:

Alleen de Berlingo Multispace (personenauto)

Alleen de Berlingo in bedrijfswagenuitvoering

2

Inhoudsopgave

Overzicht

Eco-rijden

.

.

Instrumentenpaneel

Instrumentenpaneel 7

Waarschuwings- en verklikkerlampjes 8

Meters 18

Dimmer dashboardverlichting 22

Boordcomputer 22

Datum en tijd instellen 23

Toegang

Sleutel 25

Afstandsbediening 25

Voorportieren 28

Schuifdeur(en) 28

Bediening in geval van een accustoring 29

Achterklep 29

Achterdeuren 30

Dakklep 32

Centrale vergrendeling 33

Alarmsysteem 34

Elektrische ruitbediening 35

Ergonomie en comfort

Stuurwielverstelling 37

Spiegels 37

Spiegel naar achterpassagiers 38

Voorstoelen 38

Individuele voorpassagiersstoel 40

Extenso-cabine 40

Achterbank 42

Achterstoelen (5 zitplaatsen) 43

Achterstoelen (7 zitplaatsen)

Dubbele cabine

46

50

Modulariteit 52

Voorzieningen vóór 54

Voorzieningen passagierscompartiment achter 55

Modutop 56

Parfumeur 57

Plafonniers 59

Voorzieningen bagageruimte (5 zitplaatsen) 60

Voorzieningen achterin (7 zitplaatsen)

Voorzieningen laadruimte

61

64

Verwarming/handbediende airconditioning 66

Automatische airconditioning met gescheiden regeling 67

Ontdooien en ontwasemen 70

Verlichting en zicht

Lichtschakelaar 71

Automatisch inschakelen van de verlichting 72

LED-dagrijverlichting 72

Follow me home-verlichting 72

Statische bochtverlichting 73

Richtingaanwijzers 73

Koplampverstelling 73

Ruitenwisserschakelaar 73

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid 76

Alarmknipperlichten 77

Claxon 77

Noodoproep of pechhulpoproep 77

ABS 79

BAS 79

ASR en DSC 79

Grip Control 80

Veiligheidsgordels 82

Airbags 85

Kinderzitjes 89

Uitschakelen airbag vóór aan passagierszijde 90

ISOFIX-bevestigingen 98

Kinderbeveiliging 102

Inhoudsopgave

.

Rijden

Rijadviezen 103

Motor starten en afzetten 104

Elektronische startblokkering 105

Parkeerrem 105

105 Handgeschakelde versnellingsbak

Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen 106

Schakelindicator 108

Stop & Start 108

Hill Start Assist 111

Bandenspanningscontrolesysteem 112

Bandenspanningscontrolesysteem met resetfunctie 113

Snelheidsbegrenzer 115

Snelheidsregelaar 117

Active City Brake 120

Parkeerhulp 122

Achteruitrijcamera 124

Praktische informatie

Brandstof 126

Onderbreking brandstoftoevoer 127

Geschikte brandstoffen 128

Sneeuwkettingen 129

Afneembaar sneeuwscherm

Ruitenwisserblad vervangen

130

130

Trekhaak 131

Afneembare trekhaak met zwanenhalskogel 131

Allesdragers 133

Dakrails Modutop 133

Overige accessoires

Onder de motorkap

134

135

Motoren 136

Niveaus controleren 136

Controles 138

AdBlue ® (BlueHDi-motoren) 140

Technische gegevens

Algemeen 161

Benzinemotoren/gewichten 162

Dieselmotoren/gewichten 163

Afmetingen 165

Identificatie 174

7 inch touchscreen

Audiosysteem

Audio en telematica

Index

.

.

In geval van pech

Bandenreparatieset 143

Wiel verwisselen 143

Wieldop op de velg aanbrengen

Een lamp vervangen

147

149

Een zekering vervangen 154

Accu 158

Eco-mode 159

Slepen van uw auto 159

Brandstoftank leeg (diesel) 160

3

4

Overzicht

Cockpit

1.

Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers.

2.

Instrumentenpaneel met display.

3.

Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer.

4.

Contact.

5.

Bediening audiosysteem.

6.

Bestuurdersairbag/claxon.

7.

Hoogte- en diepteverstelling stuurwiel.

8.

Schakelaars snelheidsregelaar/begrenzer.

9.

Bedieningspaneel: parkeerhulp, afstellen van de koplamphoogte, ASR/DSC, Stop

& Start, alarmsysteem (afhankelijk van het verkoopland).

10.

Motorkap openen.

11.

Elektrische verstelling buitenspiegels.

12.

Ruitbediening vóór.

13.

Schakelaarpaneel: alarmknipperlichten, kinderbeveiliging (afhankelijk van de uitvoering).

14.

Aansteker.

15.

Bediening ventilatie/verwarming.

16.

Bediening elektronisch gestuurde versnellingsbak of Grip Control.

17.

Touchscreen.

18.

USB-aansluiting (bij elektronisch gestuurde versnellingsbak).

19.

USB-aansluiting (bij handgeschakelde versnellingsbak).

Eco-rijden

.

Eco-rijden

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO

2

-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in. Schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, nemen het brandstofverbruik en de CO

2

uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.

Bij auto's met een automatische transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Matig het gebruik van de elektrische voorzieningen

Als het passagierscompartiment te warm is, ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de ruiten en de ventilatieopeningen te openen voordat u de airconditioning gaat gebruiken.

Sluit bij snelheden boven 50 km/u de ruiten, maar laat de ventilatieopeningen open staan.

Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in het interieur (zonneschermen van het schuif-/ kanteldak of de zijruiten enz.).

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

.

sommaire

5

6

Eco-rijden

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenredig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand

(dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.

Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning

(bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker in de deuropening van het bestuurdersportier.

Controleer de bandenspanning met name:

- voorafgaand aan een lange rit,

- bij de wisseling van de seizoenen,

- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet niet het reservewiel en de banden van een aanhanger of caravan.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen enz.) en houd u daarbij aan het onderhoudsschema van de fabrikant.

Als bij een BlueHDi-dieselmotor het SCRsysteem uitvalt, voldoet de auto niet meer aan de emissienormen. Bezoek in dat geval z.s.m. het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om ervoor te zorgen dat de uitstoot van stikstofoxide van uw auto weer aan de norm voldoet.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na

3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

Instrumentenpaneel

Displays

Niveau 1

Schermen

Instrumentenpaneel

1

Meters

1.

Snelheidsmeter (in kilometer of mijl).

2.

Display.

3.

Brandstofmeter, koelvloeistof- temperatuurmeter.

4.

Toerenteller.

5.

Resetten van dagteller/ onderhoudsindicator.

6.

Dimmer dashboardverlichting.

Niveau 2 met touchscreen

De indeling van de informatie die op het scherm gepresenteerd wordt, is afhankelijk van de uitvoering van uw auto.

7

8

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- en verklikkerlampjes

Deze lampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (ingeschakeld of uitgeschakeld) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing.

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde lampjes enkele seconden branden.

Zodra de motor draait, moeten deze lampjes weer uitgaan.

Als ze blijven branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.

Bijbehorende waarschuwingen

Een aantal lampjes kan op twee manieren oplichten: permanent of knipperend.

Of het permanent branden of knipperen van een lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.

Bij een storing kan het lampje gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding.

Waarschuwingslampjes

Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende lampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.

Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie die via een bijbehorende melding wordt weergegeven.

Wanneer u problemen hiermee ondervindt, neem dan contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Verklikkerlampjes ingeschakelde functies

De volgende verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel en/of op het display van het instrumentenpaneel geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

Verklikkerlampje uitgeschakelde functie

Het branden van dit verklikkerlampje geeft aan dat het desbetreffende systeem bewust is uitgeschakeld.

Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Rode lampjes

STOP

Status Oorzaak Acties/Opmerkingen

Instrumentenpaneel

1

Brandt permanent, in combinatie met een ander lampje en een melding op het display.

Een ernstige storing, gaat branden in combinatie met de verklikkerlampjes

"Remvloeistofniveau",

"Motoroliedruk en -temperatuur",

"Koelvloeistoftemperatuur",

"Elektronische remdrukregelaar" en "Stuurbekrachtiging".

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Zet het contact af en neem contact op met het

CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

Koelvloeistoftemperatuur en

-niveau

Brandt permanent, met de naald in het rode gebied.

Knippert.

Een abnormale temperatuurtoename.

Er is een afname in het koelvloeistofniveau.

Zet de auto stil en zet het contact af. Laat de motor vervolgens afkoelen.

Controleer visueel het niveau.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Motoroliedruk en

-temperatuur

Laadstroom accu

Brandt permanent tijdens het rijden.

Brandt permanent, ondanks dat het niveau correct is.

Brandt permanent.

Onvoldoende druk of overmatige temperatuur.

Zet de auto stil en zet het contact af. Laat de motor vervolgens afkoelen.

Controleer visueel het niveau. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

Een ernstige storing.

Een storing in het laadcircuit.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Controleer de accupolen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de accu .

Knippert.

De actieve functies zijn op stand-by gezet (eco-mode).

Brandt permanent, terwijl de controles zijn uitgevoerd.

Een storing in de ontsteking of het injectiesysteem.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de accu .

Laat dit nakijken door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

9

10

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Gordel niet vastgemaakt

Stuurbekrachtiging

Status

Brandt permanent en knippert vervolgens.

In combinatie met een geluidssignaal, blijft vervolgens branden.

Brandt permanent.

Oorzaak Acties/Opmerkingen

De bestuurder en/of de voorpassagier heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt.

Tijdens het rijden: de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of voorpassagier is niet vastgemaakt.

Er is een storing in de stuurbekrachtiging.

Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

De conventionele werking van de stuurinrichting, zonder bekrachtiging, blijft behouden.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Portier, achterklep of motorkap geopend

Brandt permanent in combinatie met een melding op het display.

Een van de te openen carrosseriedelen is niet goed gesloten.

Parkeerrem Brandt permanent.

De parkeerrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.

Controleer of alle te openen carrosseriedelen gesloten zijn.

Zet de parkeerrem vrij zodat het lampje uitgaat; trap het rempedaal in.

Remvloeistofniveau Brandt permanent.

Een te laag remvloeistofniveau.

Vul bij met door CITROËN goedgekeurde remvloeistof.

+

Elektronische remdrukregelaar

Brandt permanent, ondanks dat het niveau correct is, in combinatie met het waarschuwingslampje

ABS .

Er is een storing in het systeem.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Zet de auto stil en zet het contact af.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Oranje lampjes

Service

Laag brandstofniveau

Status

Brandt tijdelijk.

Brandt permanent.

Emissieregelsysteem

EOBD

Knippert of brandt permanent.

Brandt permanent, met de naald van de meter in het rode gebied.

Oorzaak Acties/Opmerkingen

Instrumentenpaneel

1

Kleine storingen of waarschuwingen.

Ernstige storingen.

Raadpleeg het logboek waarschuwingen op het display of het scherm.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de boordcomputer .

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Er is een storing in het systeem.

EOBD (European On Board Diagnosis) is een Europees diagnosesysteem dat de emissieregeling bewaakt en ervoor zorgt dat de auto voldoet aan de normen voor de uitstoot van:

- CO (koolmonoxide),

- HC (koolwaterstoffen),

- NOx (stikstofoxide); de samenstelling van het uitlaatgas wordt gecontroleerd door de lambdasondes achter de katalysatoren,

- fijnstof.

De katalysator kan beschadigd raken:

Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank, afhankelijk van de rijstijl en het motortype.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan. Dit lampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is.

Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Knippert.

De brandstoftoevoer is onderbroken na een ernstige aanrijding.

Herstel de toevoer.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over brandstof .

11

12

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

ABS

ASR/DSC

Te lage bandenspanning

Status

Brandt permanent.

Knippert.

Brandt permanent.

Brandt permanent.

Oorzaak

Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

Acties/Opmerkingen

De normale remwerking van uw auto blijft behouden.

Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

In werking treden van de ASR- of

DSC-regeling.

Het systeem verbetert de tractie en zorgt ervoor dat de auto beter bestuurbaar blijft.

Een storing in de ASR- of DSCregeling.

Bijv. een te lage bandenspanning.

Bijv. controleren van de bandenspanning.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats (wielsensor, hydraulisch regelorgaan, enz.).

De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.

+

Airbag vóór/zijairbag

Uitschakeling van de airbag vóór aan passagierszijde

Knippert en brandt vervolgens permanent, in combinatie met het lampje

Service en, afhankelijk van de uitvoering, de weergave van een melding.

Het bandenspanningscontrolesysteem is defect of de sensor van een van de wielen wordt niet gedetecteerd.

De bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Knippert of brandt permanent.

Brandt permanent.

Een storing in een airbag.

Vrijwillige uitschakeling van deze airbag wanneer een kinderzitje met "de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de airbags .

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de airbags .

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Roetfilter

+

AdBlue ®

(BlueHDi-diesel)

AdBlue ®

(BlueHDi-diesel)

Status

Brandt permanent.

Oorzaak

Een storing van het roetfilter

(brandstofadditiefniveau, kans op verstopping enz.).

Instrumentenpaneel

Acties/Opmerkingen

Laat het filter controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus .

1

Vul zo snel mogelijk AdBlue ® bij.

Brandt permanent sinds het contact is aangezet in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De resterende actieradius ligt tussen de 2400 en 600 km.

Knippert, in combinatie met het branden van het lampje Service, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De resterende actieradius ligt tussen de 600 en 0 km.

Knippert, in combinatie met het branden van het lampje Service, een geluidssignaal en een melding dat het starten geblokkeerd is.

Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

U moet AdBlue ® bijvullen om te voorkomen dat de motor niet meer kan worden gestart .

Om de motor opnieuw te kunnen starten, moet u

AdBlue ® bijvullen.

Het betreffende reservoir moet worden bijgevuld met minimaal 5 liter AdBlue ® .

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue ® .

13

14

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

SCRemissieregelsysteem

(BlueHDi-diesel)

+

+

Status

Brandt permanent sinds het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het lampje Service en het lampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

Oorzaak

Er is een tijdelijke storing in het

SCR-emissieregelsysteem.

Acties/Opmerkingen

Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.

Knippert sinds het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het lampje Service en het lampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de resterende actieradius.

Nadat er 50 km met deze waarschuwing is afgelegd, wordt de storing in het emissieregelsysteem bevestigd.

U kunt nog maximaal 1100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor blokkeert.

Neem zo snel mogelijk contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat de motor niet meer kan worden gestart .

Knippert sinds het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het lampje Service en het lampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding dat het starten van de motor is geblokkeerd.

U hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem.

Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Waarschuwings- resp. verklikkerlampje

Mistachterlicht

Status

Brandt permanent.

Oorzaak

Handmatig ingeschakeld.

Instrumentenpaneel

Acties/Opmerkingen

Het mistachterlicht werkt alleen als de parkeerlichten of het dimlicht ingeschakeld is.

Schakel het mistachterlicht bij normaal zicht uit om een bekeuring te voorkomen.

Dit licht is fel rood.

1

Groene lampjes

ECO

Richtingaanwijzer links

Richtingaanwijzer rechts

Mistlampen vóór

Brandt permanent.

Knippert enkele seconden en gaat vervolgens uit.

Knippert, met geluidssignaal.

Knippert, met geluidssignaal.

Brandt permanent.

Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (bij rood licht, stopbord, opstopping enz.).

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.

De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar.

of

De motor wordt automatisch in de

START-stand gezet.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem.

Een verandering van richting waarbij de lichtschakelaar wordt gebruikt.

Beweeg de hendel omlaag.

Een verandering van richting waarbij de lichtschakelaar wordt gebruikt.

Beweeg de hendel omhoog.

Handmatig ingeschakeld.

De lichten werken alleen als de parkeerlichten of het dimlicht ingeschakeld is.

15

Instrumentenpaneel

Waarschuwings- resp.

verklikkerlampje

Dimlicht/ dagrijverlichting

Status

Brandt permanent.

Signaleert

Een handmatige selectie of het automatisch inschakelen van de verlichting.

Acties/Opmerkingen

Draai de ring van de lichtschakelaar in de tweede stand.

Inschakeling van het dimlicht zodra het contact wordt aangezet: dagrijverlichting

(afhankelijk van het verkoopland).

Blauwe lampjes

Grootlicht Brandt permanent.

De lichtschakelaar is naar u toe getrokken.

Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.

16

Lampjes op het display Status

Snelheidsregelaar Brandt permanent.

Snelheidsbegrenzer Brandt permanent.

Schakelindicator Brandt permanent.

Signaleert

De snelheidsregelaar is geselecteerd.

De begrenzer is geselecteerd.

Een advies waarbij geen rekening is gehouden met de situatie op de weg en de verkeersdrukte.

Acties/Opmerkingen

Handmatig selecteren.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidsregelaar .

Handmatig selecteren.

Zie de desbetreffende rubrieken voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer .

Schakel bij een handgeschakelde versnellingsbak de juiste versnelling in om het brandstofverbruik te verminderen. De bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

Lampjes op het display

Voorgloeien dieselmotor

Status

Brandt permanent.

Signaleert

Vanwege de temperatuur is voorgloeien nodig.

Instrumentenpaneel

Acties/Opmerkingen

Wacht met starten tot het lampje uitgaat.

Water in brandstoffilter

Onderhoudssleutel

Brandt permanent, in combinatie met een melding op het display.

Brandt permanent.

Het brandstoffilter bevat water.

Laat het filter aftappen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de controles , in het bijzonder het aftappen van water in het brandstoffilter.

Afhankelijk van het verkoopland.

Een bijna verstreken onderhoudsinterval.

Raadpleeg het overzicht van controles in het garantie- en onderhoudsboekje.

Laat het onderhoud uitvoeren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Tijd Knippert.

Het instellen van de tijd.

Gebruik de knop aan de linkerzijde van het instrumentenpaneel.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het instellen van datum en tijd .

1

17

18

Instrumentenpaneel

Meters

Onderhoudsindicator

Deze past het onderhoudsinterval aan op basis van het gebruik van de auto.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is groter dan 1000 km

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt is 4800 mijl/km. Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende enkele seconden het volgende aan:

Werking

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers (standaard naar boven afgerond) tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

De termijn voor de eerstvolgende onderhoudsbeurt wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator.

De termijn voor de onderhoudsbeurt wordt bepaald op basis van twee parameters:

- de totale afgelegde afstand,

- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

Enkele seconden na het aanzetten van het contact wordt het olieniveau weergegeven

(afhankelijk van de uitvoering). Vervolgens treedt de kilometerteller weer in werking en geeft het display de totale afstand en de stand van de dagteller aan.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is kleiner dan 1000 km

Elke keer dat het contact wordt aangezet, knippert gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel en wordt de afstand tot de eerstvolgende beurt weergegeven.

blijft de onderhoudssleutel branden om aan te geven dat uw auto binnenkort aan een onderhoudsbeurt toe is.

Onderhoudsinterval overschreden

Elke keer dat het contact wordt aangezet, knippert gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel en wordt de afgelegde afstand na overschrijding van het onderhoudsinterval weergegeven.

Wanneer de motor draait, blijft de onderhoudssleutel branden zolang de onderhoudsbeurt niet is uitgevoerd.

Bij de uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor wordt deze waarschuwing gecombineerd met het permanent branden van het lampje Service

(zodra het contact is aangezet).

Bij de uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor kan de sleutel ook voortijdig gaan branden vanwege de mate van vervuiling van de motorolie. De vervuiling van de motorolie is afhankelijk van de rijomstandigheden van de auto.

De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder.

Enkele seconden na het aanzetten van het contact wordt het olieniveau weergegeven

(afhankelijk van de uitvoering). Vervolgens treedt de kilometerteller weer in werking en

Resetten

Het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voert deze bewerking na iedere onderhoudsbeurt uit.

Als u zelf de onderhoudsbeurt van uw auto hebt uitgevoerd, moet u de onderhoudsindicator als volgt resetten:

F zet het contact af,

F druk op de resetknop van de teller en houd deze knop ingedrukt,

F zet het contact aan.

De teller begint terug te tellen.

Laat de knop los als het display " =0 " aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Te laag olieniveau

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het resetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

Het knipperen van OIL in combinatie met het lampje Service, vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display duidt op een te laag olieniveau dat tot motorschade kan leiden.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld.

Storing motorolieniveaumeter

Instrumentenpaneel

Knop nulstelling dagteller

F Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.

Brandstofniveaumeter

1

Motorolieniveaumeter

Afhankelijk van de motor van uw auto wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Olieniveau correct

Het knipperen van OIL- duidt op een storing van de motorolieniveaumeter. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus , in het bijzonder het motorolieniveau.

Het brandstofniveau wordt gecontroleerd zodra het contact aan wordt gezet.

De wijzer staat op:

- 1 : de tank is vol, ongeveer 60 liter.

- 0 : de minimumvoorraad is bereikt het lampje blijft branden. Wanneer het lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank.

19

Instrumentenpaneel

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over brandstof .

Koelvloeistoftemperatuur

Wat te doen als het lampje brandt:

F stop onmiddellijk en zet het contact af.

De motorventilateur kan nog ongeveer

10 minuten blijven werken,

F wacht tot de motor is afgekoeld om het niveau te controleren en eventueel koelvloeistof bij te vullen.

Het koelsysteem staat onder druk. Volg daarom altijd deze instructies om brandwonden te vermijden:

F laat de motor ten minste één uur afkoelen,

F draai de dop een kwartslag los om de druk te laten dalen,

F controleer, als de druk eenmaal is gedaald, het niveau in het expansievat,

F verwijder de dop indien nodig om bij te vullen.

Laat in het geval dat de naald in de rode zone blijft het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

AdBlueactieradiusindicatoren

Regels en weergave van de waarschuwingen

Afhankelijk van de resterende actieradius worden verschillende waarschuwingsniveaus geactiveerd.

Elke keer dat een nieuwe grenswaarde van de actieradius wordt bereikt, wordt u opnieuw gewaarschuwd. Deze waarschuwingen worden steeds vaker herhaald tot ze permanent worden weergegeven.

- De eerste wordt bereikt bij een resterende actieradius van 2400 km.

- De tweede wordt bereikt bij een resterende actieradius van 600 km.

Bij een resterende actieradius van 0 km kan de motor na het afzetten niet meer worden gestart.

Actieradius

F Druk op deze knop om de actieradius weer te geven.

20

De naald bevindt zich vóór de rode zone: normale werking.

Onder zware gebruiksomstandigheden of bij warm weer kan de wijzer in de buurt van de rode zone komen.

Wat te doen als de naald zich in de rode zone bevindt:

F Verminder vaart of laat de motor stationair draaien.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de niveaus .

Met het touchscreen:

F selecteer het menu

"Rijhulpsysteem",

F selecteer "Diagnose",

F selecteer CHECK.

Bij een actieradius van meer dan 5000 km wordt de waarde niet weergegeven.

Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue

®

-niveau

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het

AdBlue ® -reservoir leeg is.

Actieradius groter dan 2400 km

Als het contact wordt aangezet, wordt er geen informatie over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel.

Actieradius tussen 2400 en 600 km

Zodra het contact wordt aangezet, gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

300 km weergegeven zolang er geen additief wordt bijgevuld.

Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel mogelijk vloeistof bij.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren) , en in het bijzonder het bijvullen van AdBlue ® .

Instrumentenpaneel

Starten geblokkeerd vanwege te weinig

AdBlue ®

Het vloeistofniveau 0 is bereikt.

De uitstoot van schadelijke stoffen van uw auto voldoet niet meer aan de Euro 6-normen. De motor kan niet worden gestart.

1

Actieradius kleiner dan 600 km

Om de motor te kunnen starten, moet het reservoir met minimaal 5 liter AdBlue ® worden gevuld: neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij.

Zodra het contact wordt aangezet, gaan dit lampje en het lampje Service branden in combinatie met een geluidssignaal en een tijdelijk op het instrumentenpaneel weergegeven melding die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief voordat het starten van de motor wordt geblokkeerd.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren) , in het bijzonder met betrekking tot het bijvullen.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

30 seconden herhaald zolang er geen AdBlue is bijgevuld.

De resterende actieradius wordt elke afgelegde

50 km bijgewerkt.

Vul zo snel mogelijk additief bij om te voorkomen dat het reservoir helemaal leeg raakt en de motor niet meer gestart kan worden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren) , in het bijzonder met betrekking tot het bijvullen.

Als een storing in het SCRemissieregelsysteem wordt gedetecteerd

Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is bevestigd.

Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

21

22

Instrumentenpaneel

Als een storing wordt gedetecteerd

Deze lampjes gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling".

De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven zodra de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen.

Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat 50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan deze lampjes branden en knippert het lampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de weergave van een melding die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

30 seconden weergegeven zolang de storing in de SCR-emissieregeling niet is verholpen.

De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet.

Ga zo snel mogelijk naar een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.

Starten geblokkeerd

U hebt de limiet van de toegestane rijfase overschreden: het startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor kan worden gestart.

Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dimmer dashboardverlichting

F Druk bij ingeschakelde verlichting op de knop om de dashboardverlichting aan te passen. Laat deze knop los als de verlichting de zwakste (of felste) stand heeft bereikt en druk de knop opnieuw in om de verlichting feller (zwakker) te maken.

In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het SCRemissieregelsysteem.

Laat de toets los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Tijdens de toegestane rijfase (tussen 1100 en 0 km)

Boordcomputer

Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan deze lampjes branden en knippert het lampje

UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd".

Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende gegevens van de boordcomputer weer te geven, afhankelijk van het display.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 10 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Instrumentenpaneel

Datum en tijd instellen

Middenconsole zonder display

1

Het tabblad "Auto" met de actieradius, het actuele brandstofverbruik en de nog af te leggen afstand.

Het tabblad "1" (traject 1) met de gemiddelde snelheid, het gemiddelde verbruik en de afgelegde afstand voor traject 1 .

Het tabblad "2" (traject 2) met dezelfde informatie voor een 2e traject.

Resetten

F Druk zodra het gewenste traject wordt weergegeven langer dan twee seconden op de schakelaar.

Enkele definities

Actieradius: geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.

De weergegeven waarde kan aanzienlijk schommelen door veranderingen in de rijomstandigheden of rijden op een helling.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

Actueel verbruik: dit wordt alleen berekend en weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Gemiddeld verbruik: dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Afgelegde afstand: berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Af te leggen afstand: berekend op basis van de ingevoerde eindbestemming. Als het navigatiesysteem ingeschakeld is, berekent dit de af te leggen afstand direct.

Gemiddelde snelheid: dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (met het contact ingeschakeld).

Gebruik de knop aan de linkerzijde van het instrumentenpaneel om de tijd van de klok in te stellen.

F Draai de knop naar links: de minuten knipperen.

F Draai de knop naar rechts om het aantal minuten te verhogen (houd de knop naar rechts om sneller door het aantal minuten te scrollen).

F Draai de knop naar links: de uren knipperen.

F Draai de knop naar rechts om het aantal uren te verhogen (houd de knop naar rechts om sneller door het aantal uren te scrollen).

F Draai de knop naar links: 24 H of 12 H wordt weergegeven.

F Draai de knop naar rechts om 24 H of 12 H te selecteren.

F Draai de knop naar links om het instellen van de tijd te voltooien.

Ongeveer 30 seconden nadat de knop is losgelaten, schakelt het display weer over naar de normale weergave.

23

24

Instrumentenpaneel

Middenconsole met display

F Selecteer de functie PERSOONLIJKE

INSTELLING – CONFIGURATIE met de pijlen.

F Druk op de toets OK om te bevestigen.

F Selecteer de functie CONFIGURATIE

DISPLAY met de pijlen.

F Druk op de toets OK om te bevestigen.

F Selecteer de functie DATUM EN TIJD

INSTELLEN met de pijlen.

F Druk op de toets OK om te bevestigen.

F Stel de instellingen één voor één af en bevestig telkens met de toets OK .

F Selecteer vervolgens het tabblad OK op het display en bevestig.

De tijdsweergave is afhankelijk van het model

(uitvoering). Toegang tot de "datuminstelling" is alleen actief als de uitvoering over een datumfunctie met volledige tekst beschikt.

F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/datum ".

F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen " en wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuze.

Touchscreen

Display C

F Druk op de toets MENU .

F Druk op " Bevestigen " om het menu te verlaten.

F Selecteer het menu

" Configuratie ".

Sleutel

Met de sleutel kunt u de sloten van de auto vergrendelen en ontgrendelen, de tankdop openen en sluiten en de motor starten en afzetten.

Afstandsbediening

Uitklappen/inklappen

Toegang tot de auto

Ontgrendelen van de cabine of van de gehele auto

2

Druk eerst op deze knop om de voorportieren te ontgrendelen.

Druk nogmaals op deze knop om alle te openen carrosseriedelen te ontgrendelen.

De richtingaanwijzers knipperen twee keer.

Als u niet op de knop drukt, kan het sleutelmechanisme beschadigd raken.

Zorg ervoor dat de afstandsbediening niet in contact komt met vet, stof, regen of een vochtige omgeving.

Een zwaar voorwerp aan de sleutel

(sleutelhanger, etc.) kan ervoor zorgen dat de baard van de sleutel in het contactslot doorbuigt. Dit kan storingen aan het contactslot veroorzaken.

Ontgrendelen van de laadruimte

Ontgrendelen

Druk op deze knop om gelijktijdig alle achterdeuren van de auto te ontgrendelen.

Gebruiksvoorschriften

Druk op deze knop om alle te openen carrosseriedelen van de auto te ontgrendelen.

Ontgrendelen van alleen de laadruimte:

De richtingaanwijzers knipperen twee keer.

25

26

Toegang tot de auto

F Druk op deze knop om de auto volledig te vergrendelen.

F Druk op deze knop om de laadruimte te ontgrendelen.

Alleen de voorportieren blijven vergrendeld.

Als de supervergrendeling van binnenuit via de afstandsbediening wordt ingeschakeld, wordt de normale vergrendeling weer geactiveerd zodra de motor wordt gestart.

De batterij vervangen

Gebruik uitsluitend identieke batterijen of batterijen met gelijkwaardige eigenschappen als die van de batterijen die door het CITROËN-netwerk worden voorgeschreven.

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever ze in bij het CITROËN-netwerk of een speciaal inzamelpunt.

Vergrendelen

Druk op deze knop om alle te openen carrosseriedelen van de auto te vergrendelen.

De richtingaanwijzers knipperen één keer.

Als een van de te openen carrosseriedelen open of niet goed gesloten is (bijv. bij het transport van lange ladingen), wordt de auto niet centraal vergrendeld.

Supervergrendeling

Door binnen vijf seconden na het vergrendelen van de auto nogmaals te drukken op het gesloten slot op de afstandsbedienng, wordt de supervergrendeling ingeschakeld.

Dit wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnen- en buitenportiergrepen niet.

Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt.

Batterijtype: CR1620/3 V.

Een "lege batterij" wordt aangegeven met een geluidssignaal en een melding op het display.

Maak het klepje van de behuizing bij de ring open met behulp van een munt om de batterij te vervangen.

Als de afstandsbediening niet werkt nadat de batterij vervangen is, moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden.

Wanneer niet de voorgeschreven batterij gebruikt wordt, kan de afstandsbediening beschadigd raken.

Synchroniseren van de afstandsbediening

Na het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of het loskoppelen van de accu van de auto moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden.

F

Wacht minstens 1 minuut alvorens van de afstandsbediening gebruik te maken.

F Steek de sleutel in het contactslot met de knoppen (hangsloten) van de afstandsbediening naar u toe gericht.

F Zet het contact aan.

F Houd de vergrendelknop binnen tien seconden minimaal 5 seconden ingedrukt.

F Zet het contact af.

F Wacht minstens 1 minuut alvorens van de afstandsbediening gebruik te maken.

De afstandsbediening werkt nu weer.

Toegang tot de auto

Sleutels of afstandsbediening verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en, indien mogelijk, de sticker met de sleutelcode naar het

CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen.

Diefstalbeveiliging

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.

Vergeet bij uitvoeringen met een contactslot niet om de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren.

2

Afstandsbediening

De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knoppen van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.

De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat uw sleutels door het CITROËN-netwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart.

Vergrendelen van de auto

Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten bemoeilijken.

Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

27

Toegang tot de auto

Voorportieren

Van buitenaf

F Vergrendel/ontgrendel de auto via de afstandsbediening.

F Als de afstandsbediening niet werkt, steek dan het metalen deel van de sleutel in het slot van het bestuurdersportier.

Van binnenuit

Schuifdeur(en)

Van buitenaf

F Trek de hendel naar u toe en naar achteren, open de schuifdeur en begeleid deze als deze naar achteren schuift tot deze het weerstandspunt voorbij is en open blijft.

Een mechanisch systeem voorkomt dat de linker schuifdeur kan worden geopend wanneer de brandstofvulklep is geopend.

Van binnenuit

F Ontgrendel en open de schuifdeur met behulp van deze hendel en schuif de deur naar achteren tot het weerstandspunt wordt bereikt. Schuif de deur voorbij dit punt om de deur open te houden.

Sluit de schuifdeur weer met behulp van de hendel en schuif de deur voorbij het weerstandspunt.

Gebruik vervolgens de uitsparing bovenaan de deurstijl om de deur verder te schuiven tot deze vergrendelt.

Gebruik niet de handgreep voor het dichtschuiven van de schuifdeur.

28

F Gebruik de binnenportiergreep van het desbetreffende portier.

Bediening in geval van een accustoring

Voorportieren en schuifdeuren

Toegang tot de auto

Achterklep

Openen

Van buitenaf

De achterklep kan worden vergrendeld en ontgrendeld met de afstandsbediening.

2

Controleer of de rail op de vloer vrij is van voorwerpen die het openen of sluiten van de schuifdeur in de weg kunnen staan.

Als de auto op een helling staat, begeleid dan de schuifbeweging van de deur.

De deur kan sneller openen of sluiten vanwege de helling en daardoor letsel veroorzaken.

Ga om veiligheidsredenen en om storingen te voorkomen niet rijden met geopende schuifdeuren.

Bij een storing van de accu of centrale vergrendeling, kunt u het vergrendelingssysteem gebruiken om de portieren en deuren mechanisch te vergrendelen.

F Om het portier of de deur te openen en uit te stappen, trekt u aan de binnenhandgreep.

F Om het portier of de deur te vergrendelen, steekt u de sleutel in het vergrendelingssysteem op de zijkant van het portier of de deur en draait u deze een achtste omwenteling .

Bestuurdersportier

F Steek de sleutel in het slot en draai hem rechtsom om te vergrendelen en linksom om te ontgrendelen.

F Druk op de knop onder de sierlijst om de achterklep te openen en til vervolgens de achterklep op.

Gebruik de lus aan de binnenzijde om de achterklep te sluiten wanneer deze in de hoogste stand staat.

F Begeleid de achterklep tijdens het sluiten tot deze zich op het balanspunt van de sluitbeweging bevindt. Druk vervolgens nog eenmaal op de achterklep, zodat deze volledig sluit.

29

Toegang tot de auto

Van binnenuit

(noodbediening)

Bij een storing van de centrale vergrendeling, kunt u de achterklep van binnenuit ontgrendelen.

Openen

Achterdeuren

30

F Druk, nadat u de auto hebt ontgrendeld met de afstandsbediening of de sleutel, op de knop en til de achterruit op om deze te openen.

F Steek een kleine schroevendraaier in de opening tussen de achterklep en de vloer.

Beweeg de pal naar links om het slot te ontgrendelen en duw vervolgens tegen de achterklep.

Achterruit in achterklep

De ruit van de achterklep kunt u openen, zodat u het achtercompartiment rechtstreeks kunt bereiken zonder dat u de achterklep hoeft te openen.

Sluiten

F Sluit de achterruit door op het midden van de ruit te drukken totdat deze volledig gesloten is.

De achterklep en de achterruit kunnen niet tegelijkertijd worden geopend om beschadiging van de ruit en het openingssysteem te voorkomen.

De twee achterdeuren zijn asymmetrisch

(2/3-1/3), met de kleine zijde aan de rechterkant.

Ze zijn voorzien van een centraal slot.

Van buitenaf

F Trek de handgreep naar u toe om te openen.

Bij uitvoeringen met een dakklep is de achterbumper versterkt, zodat deze kan fungeren als een opstap om in de auto te komen.

Als er een aanhanger aan de trekhaak gekoppeld is, kan het openen van de achterdeuren belemmerd worden. U moet dan eerst de aanhanger loskoppelen.

Toegang tot de auto

Om het transport van lange ladingen gemakkelijker te maken, is het mogelijk om met de deur aan de rechterzijde open te rijden. De deur aan de linkerzijde wordt gesloten gehouden door het opvallende "gele" slot onderaan de deur. Deze gesloten deur mag niet gebruikt worden om de lading tegen te houden.

Met de deur aan de rechterzijde open rijden mag zonder speciale toestemming. Hierbij moeten echter wel de gebruikelijke veiligheidsvoorschriften met betrekking tot het waarschuwen van andere verkeersdeelnemers in acht worden genomen.

2

Openen tot ongeveer 180°

Dankzij speciale deurvangers kunnen de achterdeuren onder een hoek van ongeveer

180° in plaats van 90° worden geopend.

F Trek aan de hendel om de rechterdeur te openen.

F Bij het sluiten moet eerst de rechterdeur en vervolgens de linkerdeur worden gesloten.

F Trek als de deur is geopend aan de gele hendel.

Bij het sluiten van de deur komt de deurvanger automatisch in zijn oorspronkelijke stand terug.

31

32

Toegang tot de auto

Bij het parkeren van de auto met de achterdeuren 90° geopend, bedekken de deuren de achterlichten. Gebruik een gevarendriehoek of een andere signalering die door de regelgeving en wetten van uw land voorgeschreven is om andere weggebruikers, die in dezelfde richting rijden en anders niet opmerken dat u stilstaat, te waarschuwen.

Van binnenuit

Openen van de dakklep:

F beweeg de zwarte hendel van het scharnier omhoog,

F duw de dakklep voorzichtig naar beneden en ontgrendel vervolgens de haak,

F beweeg de dakklep omhoog,

F breng de dakklep voorbij het weerstandspunt om deze te vergrendelen met de steunen.

Rijd nooit zonder geblokkeerde steunen.

F Indien uw auto hierover beschikt, kunt u aan deze hendel trekken om de linkerdeur te openen.

Dakklep

De dakklep aan de achterzijde is alleen compatibel met achterdeuren.

Sluiten van de dakklep:

F controleer of de steunstang stevig is vergrendeld,

F beweeg de dakklep omlaag,

F

druk de dakklep omlaag, houd de twee veerringen vast en plaats de haak in de behuizing,

F beweeg de zwarte hendel omlaag om de dakklep te vergrendelen.

Vergrendelen van de dakklep zorgt voor stevig contact met de afdichting en garandeert een geluidsloze afdichting.

Steunstang

Er is een steunstang beschikbaar voor het transporteren van lange ladingen na het openen van de dakklep.

F Klap de steunstang terug door de hendel omhoog te bewegen.

F Beweeg deze naar de deurstijl.

F Ondersteun de lange ladingen die getransporteerd moeten worden, til ze op en verplaats de steunstang met een hand.

F Zorg dat de stang goed wordt vastgezet door de hendel omlaag te drukken voorbij het weerstandspunt en zet de ladingen stevig vast.

De zijsteunen kunnen gebruikt worden als vasthaakpunten.

Rijd nooit zonder aangebrachte steunstang.

De achterdeuren kunnen alleen worden vergrendeld als de steunstang is aangebracht.

Wanneer de dakklep open is, wees dan voorzichtig bij het rijden op een weg met een hoogtebeperking.

Laat ladingen nooit direct op de achterdeuren steunen.

Neem de instructies met betrekking tot het waarschuwen van andere weggebruikers in acht.

Gebruik de dakklep uitsluitend bij korte ritten.

Centrale vergrendeling

Bevestig een lading nooit aan de dakklep.

Toegang tot de auto

De schakelaar werkt niet als de auto van buitenaf is vergrendeld met de afstandsbediening of de sleutel in het portierslot.

De deuren kunnen altijd van binnenuit worden geopend.

De LED van de knop:

- knippert wanneer de portieren en deuren zijn vergrendeld, de auto stilstaat en de motor is afgezet,

- brandt als de portieren en deuren zijn vergrendeld en het contact is aangezet.

Het rijden met vergrendelde portieren kan bij een noodgeval de toegang tot de auto voor de hulpdiensten bemoeilijken.

Laadruimte

2

De achterbumper is versterkt, zodat deze kan fungeren als een opstap om in de auto te komen.

Druk eenmaal op de knop om de centrale vergrendeling van de auto in te schakelen wanneer alle te openen carrosseriedelen gesloten zijn.

Druk nogmaals op de knop om de centrale vergrendeling van de auto uit te schakelen.

Druk op deze knop om de achterdeuren onafhankelijk van de vergrendelstatus van de cabine te vergrendelen/ontgrendelen.

De deuren kunnen altijd van binnenuit worden geopend.

33

34

Toegang tot de auto

Anti-overvalsysteem

Vergrendelen tijdens het rijden

Het systeem vergrendelt de portieren en deuren zodra een snelheid van 10 km/h wordt bereikt. U kunt de sloten dan horen vergrendelen. Het lampje in de knop op het centrale bedieningspaneel op het dashboard gaat branden.

Als tijdens het rijden één van de portieren of deuren wordt geopend, wordt de auto volledig ontgrendeld.

Activeren/deactiveren van het systeem

Druk bij aangezet contact op deze knop en houd deze ingedrukt om de functie te activeren of deactiveren.

Controleer als dit lampje brandt of de portieren, achterklep, achterdeuren, schuifdeuren en motorkap goed zijn gesloten.

Alarmsysteem

Als uw auto met dit systeem is uitgerust, biedt het twee beveiligingstypen.

- exterieurbeveiliging: klinkt als een van de portieren of deuren, of de motorkap geopend wordt.

- interieurbeveiling: klinkt als het volume in het interieur verandert (ingeslagen ruit of beweging in de auto).

Als uw auto is uitgerust met een tussenschot, is de interieurbeveiliging niet actief in de laadruimte.

Vergrendelen van de auto met alleen externe beveiliging

Als u uw auto even verlaat en een ruit gedeeltelijk open wilt laten of een huisdier in de auto laat, dient u alleen de externe beveiliging in te schakelen.

F Zet het contact af.

Vergrendelen van de auto met volledig alarm

Inschakelen van het alarm

F Zet het contact af en verlaat de auto.

F Schakel het alarm binnen vijf minuten na het verlaten van de auto in door vergrendeling of supervergrendeling van de auto via de afstandsbediening. De rode LED op de knop knippert één keer per seconde.

F Druk binnen tien seconden op de knop tot de rode LED blijft branden.

F Verlaat de auto.

F Schakel het alarm binnen vijf minuten na het verlaten van de auto in door vergrendeling of supervergrendeling van de auto via de afstandsbediening (de rode LED op de knop knippert één keer per seconde).

Uitschakelen van het alarm

F Ontgrendel de auto via de afstandsbediening of zet het contact aan.

De rode LED gaat uit.

Afgaan van het alarm

De sirene klinkt, de richtingaanwijzers knipperen ongeveer 30 seconden en de rode

LED knippert snel.

F Steek de sleutel in het contactslot en zet het contact aan om het afgaan van het alarm te stoppen.

Als het alarm voor de 11e keer op rij afgaat, wordt het alarmsysteem gedeactiveerd.

Herhaal de procedure voor het inschakelen van het alarm.

Vergrendelen van de auto zonder alarm

F Steek de sleutel in het slot van het bestuurdersportier en vergrendel de portieren.

Schakel het alarm niet in wanneer u uw auto wast.

Storing van de afstandsbediening

Als het alarm is ingeschakeld, maar de afstandsbediening niet werkt:

F Ontgrendel de portieren met de sleutel en open het portier. Het alarm gaat af.

F Zet het contact binnen tien seconden aan.

Het alarm wordt uitgeschakeld.

Storing

Als de rode LED na het aanzetten van het contact tien seconden blijft branden, duidt dit op een storing in de verbinding met de sirene.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.

Automatisch inschakelen van het alarm

Afhankelijk van het land waar de auto verkocht is, wordt het alarm ongeveer 2 minuten na het sluiten van het laatste portier automatisch ingeschakeld.

Om het afgaan van het alarm bij het openen van een portier te voorkomen, moet eerst nogmaals op de ontgrendelknop van de afstandsbediening worden gedrukt.

Breng geen wijzigingen aan in het alarmsysteem, want dit kan tot storingen leiden.

Portierruiten achter

Toegang tot de auto

Elektrische ruitbediening

Handbediening

Duw of trek aan de schakelaar zonder het zware punt te passeren. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten.

Automatische stand

Deze stand is beschikbaar aan de bestuurderszijde (afhankelijk van de uitvoering).

Deze stand is beschikbaar aan de bestuurders- en passagierszijde.

F Om de portierruiten achter te openen, kantelt u de hendel en duwt u vervolgens tegen de hendel tot de ruiten helemaal in de geopende stand staan.

Duw of trek de schakelaar tot voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.

2

35

36

Toegang tot de auto

De elektrische ruitbediening wordt uitgeschakeld:

- ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact,

- als bij afgezet contact een voorportier wordt geopend.

Antiklemvoorziening

Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.

Resetten

Als de accu losgekoppeld is geweest of na een storing, moet de ruitbediening gereset worden.

F Laat de ruit volledig zakken en weer volledig omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar centimeters hoger komen. Herhaal deze procedure totdat de ruit volledig gesloten is

F Houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal één seconde ingedrukt.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend.

Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert.

De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruikmaken van de elektrische ruitbediening.

Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruiten niet kunnen bezeren.

Na meerdere opeenvolgende pogingen om de ruiten te sluiten/openen met behulp van de elektrische ruitbediening, wordt een beveiligingssysteem ingeschakeld waarmee de ruiten alleen gesloten kunnen worden. Na het sluiten duurt het ongeveer

40 minuten voordat de bediening weer werkt.

Stuurwielverstelling Spiegels

Handmatige buitenspiegelverstelling

Ergonomie en comfort

Elektrische buitenspiegelverstelling

3

F Ontgrendel bij stilstaande auto het stuurwiel door aan de hendel te trekken.

F Stel de hoogte en diepte van het stuurwiel af en vergrendel het door de hendel omlaag te duwen.

F Duw de knop in een van de vier richtingen om de spiegel af te stellen.

Wanneer de auto is geparkeerd, kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

De buitenspiegels hebben geen automatische ontwaseming.

F Draai de knop naar rechts of links om de desbetreffende buitenspiegel te selecteren.

F Duw de knop in de vier richtingen om de spiegel af te stellen.

F Zet de knop weer in het midden.

Elektrisch inklappen/ uitklappen

Bij stilstaande auto en aangezet contact kunnen de buitenspiegels van binnenuit elektrisch worden in- of uitgeklapt:

F Zet de schakelaar in de middelste stand.

F Druk de schakelaar omlaag.

37

38

Ergonomie en comfort

Buitenspiegelverwarming

Elektrisch verstelbare en inklapbare spiegels kunnen verwarmd worden.

F Druk op de toets van de achterruitverwarming.

Spiegel naar achterpassagiers Voorstoelen

Instellingen

Verstellen in lengterichting

Terugklappen

Als de spiegel uit de oorspronkelijke stand is gekomen, duw deze dan bij stilstaande auto, handmatig op zijn plaats terug of gebruik de elektrische bedieningsknop.

Binnenspiegel (handmatig)

De binnenspiegel kent 2 standen:

- dagstand (normaal),

- nachtstand (antiverblinding).

De spiegel kan in de dag- en nachtstand gezet worden met behulp van het hendeltje aan de onderzijde.

F Trek de beugel omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand.

Deze spiegel, die boven de binnenspiegel is geplaatst, biedt de bestuurder of voorpassagier de mogelijkheid om de zitplaatsen achterin in de gaten te houden.

Doordat de spiegel kan worden gedraaid, kan deze eenvoudig handmatig worden afgesteld en is het mogelijk een goed zicht te krijgen op de ruimte achter in de auto.

De spiegel kan ook zo worden afgesteld dat deze een beter overzicht geeft bij parkeren of inhalen.

Verstellen van de rugleuning

F Beweeg de hendel naar voren met uw rug tegen de rugleuning en stel de gewenste hoek in.

Bediening stoelverwarming vóór

Ergonomie en comfort

Stoelhoogte (bestuurder)

F Druk op de knop en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen.

F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

F Beweeg de hendel omhoog en haal uw gewicht van de stoel om deze omhoog te brengen.

F Beweeg de hendel omhoog en druk op de stoel om deze omlaag te brengen.

Hoogte van de hoofdsteun

F Schuif de hoofdsteun verticaal omhoog om hem hoger te zetten.

F Houd de knop ingedrukt en schuif de hoofdsteun verticaal omlaag om hem lager te zetten.

De hoofdsteun is correct geplaatst als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Armsteun

F Om de armsteun in de verticale stand te zetten, klapt u de armsteun omhoog tot deze wordt vergrendeld.

F Klap de armsteun omlaag om deze in de gebruiksstand te zetten.

F Druk in de verticale stand van de armsteun op de ontgrendelkop om de armsteun te verwijderen.

F Om de armsteun weer aan te brengen, klikt u deze in de verticale stand vast,

F Als de auto is uitgerust met de extra console en een armsteun, verwijder dan de console of armsteun om de passagiersstoel in de tafelstand te kunnen zetten.

Elke afzonderlijke voorstoel kan zijn voorzien van een schakelaar voor de stoelverwarming op de zijkant van de stoel.

Bij de 2+1-bank wordt met de schakelaar van de stoelverwarming van de bestuurdersstoel ook de stoelverwarming van de buitenste zitplaats van de bank in- en uitgeschakeld

Druk hierop om de stoelverwarming in te schakelen.

Druk nogmaals hierop om de stoelverwarming uit te schakelen.

U kunt de functie uitschakelen zodra de temperatuur van de stoelen en in het interieur op een aangenaam niveau is gekomen. Dit vermindert het stroomverbruik waardoor ook het brandstofverbruik lager wordt.

3

39

40

Ergonomie en comfort

Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt.

Langdurig gebruik in de hoogste instelling wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid.

Personen waarvan de warmtewaarneming beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen brandwonden krijgen.

Het systeem kan oververhit raken als materiaal met isolerende eigenschappen zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt.

Gebruik het systeem niet:

- als vochtige kleding wordt gedragen,

- als kinderzitjes zijn aangebracht.

Om breken van het verwarmingselement in de stoel te voorkomen:

- plaats geen zware voorwerpen op de stoel,

- kniel of sta niet op de stoel,

- plaats geen scherpe voorwerpen op de stoel,

- mors geen vloeistoffen op de stoel.

Voorkomen van de kans op kortsluiting:

- gebruik geen vloeibare producten om de stoel te reinigen,

- gebruik de verwarmingsfunctie nooit wanneer de stoel vochtig is.

Individuele voorpassagiersstoel

De rugleuning van de individuele voorpassagiersstoel kan worden neergeklapt voor het vervoeren van zeer lange voorwerpen.

Neerklappen van de rugleuning

Extenso-cabine

Middelste zitplaats

Deze is uitgerust met een driepuntsveiligheidsgordel waarbij het oprolmechanisme is bevestigd op het tussenschot achter de bestuurder.

Stand mobiel kantoor

F Trek de hendel naar voren en kantel vervolgens de rugleuning.

Terugplaatsen van de rugleuning

F

Trek de hendel naar voren en til vervolgens de rugleuning op tot deze wordt vergrendeld.

F Trek aan de lus bij de onderrand van de stoel om de rugleuning neer te klappen

(deze bevat een schrijftafel met een riem).

F Trek voor het terugplaatsen van de rugleuning aan de lus en begeleid de rugleuning tot deze wordt vergrendeld.

Zorg tijdens het uitvoeren van de handelingen dat de lus niet onder de stoel bekneld raakt.

Buitenste stoel

Opbergvak onder de zitting

De rugleuning is uitgerust met een metalen kap.

Neergeklapte stand

Ergonomie en comfort

Het maximale gewicht dat op de neergeklapte stoel vervoerd mag worden, bedraagt 50 kg.

Til voor het terugplaatsen van de stoel de rugleuning op tot de stoel op de vloer wordt vergrendeld.

Opgeklapte stand

3

F Til de middelste zitting op voor toegang tot het opbergvak. Dit vak kan beveiligd worden met een hangslot (niet meegeleverd).

Zorg elke keer wanneer u de zitting in de zitstand plaatst, dat de gordelsluitingen en de veiligheidsgordels zelf bereikbaar zijn voor de passagiers.

F Trek aan de lus op de bovenrand van de stoel bij de hoofdsteun om het geheel te kantelen en begeleid het geheel.

De stoel wordt weggeklapt in de vloer van de voorste zitplaats waardoor er één geheel ontstaat met de vloer van de laadruimte.

In deze stand kunnen lange voorwerpen tot 3 meter in de auto worden vervoerd met gesloten deuren (3,25 m bij de verlengde uitvoering).

F Trek de gele hendel aan de onderzijde van de stoel omhoog om het geheel te ontgrendelen en klap de zitting tegen de rugleuning tot deze is vergrendeld.

In deze stand kan hoge lading in de cabine worden vervoerd.

Druk voor het terugplaatsen van de zitting op de gele hendel onder de stoel en klap het geheel neer tot de zitting op de vloer wordt vergrendeld.

41

42

Ergonomie en comfort

Achterbank

De deelbare achterbank (1/3-2/3) is voorzien van kommavormige hoofdsteunen.

Elk deel is neerklapbaar en vervolgens afzonderlijk te verwijderen.

Hoge stand: trek de hoofdsteun omhoog.

Lage stand: duw de hoofdsteun omlaag.

Druk met de hoofdsteun in de hoge stand op de nok en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning.

Neerklappen

Voorbeeld van handelingen voor deel 1/3. Deze zijn hetzelfde voor deel 2/3.

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

F Schuif indien nodig de voorstoelen naar voren.

F Beweeg de grijze stang aan de achterzijde van de stoel omhoog.

Hoofdsteun

F Druk de grijze knop aan de bovenzijde van de rugleuning in.

F Klap de rugleuning op de zitting.

F Kantel het geheel naar voren.

Terugplaatsen

Ergonomie en comfort

Terugplaatsen van de achterbank

F Zet de zitbank (deel 1/3 en/of deel 2/3) in de verticale positie.

F Plaats de haken tussen de twee stangen.

F Kantel de bank naar achteren.

Raadpleeg het gedeelte "Neerklappen", zoals hierboven beschreven, om de bank

(deel 1/3 en/of deel 2/3) terug te zetten in de stand voor "passagiersvervoer".

3

F Kantel het geheel naar achteren tot het wordt vergrendeld.

F Zet de rugleuning rechtop.

De stoel is correct vergrendeld wanneer de knop (op de rugleuning) niet langer zichtbaar is.

F Zet de achterbank (deel 1/3 en/of deel 2/3) in de neergeklapte stand.

Raadpleeg het gedeelte "Neerklappen", zoals eerder beschreven.

Achterstoelen (5 zitplaatsen)

Controleer de correcte vergrendeling op de vloer van de bank als hij is teruggeklapt.

Verwijderen van de achterbank

F Schuif indien nodig de voorstoelen naar voren.

F Kantel de gehele achterbank ongeveer 45° naar achteren.

F Breng de achterbank verticaal omhoog tot de aanslag.

F Zet de achterbank rechtop door deze naar voren te kantelen en breng de achterbank vervolgens omhoog.

De drie onafhankelijke achterstoelen zijn voorzien van kommavormige hoofdsteunen.

Als de rugleuning van de middelste stoel op de zitting is geklapt, kan de achterzijde daarvan gebruikt worden als tafeltje met bekerhouder.

43

Ergonomie en comfort

Elke stoel kan afzonderlijk worden verwijderd.

Controleer bij het plaatsen van een stoel in de zitstand of nadat deze is verwijderd en weer aangebracht of de stoel correct op de vloer is vergrendeld.

Hoofdsteunen

Verstellen van de rugleuning

F Gebruik de knop om de hoek van de rugleuning te verstellen.

De rugleuning in de zitstand terugplaatsen

F Ontgrendel de rugleuning door aan de hendel te trekken en zet de rugleuning vervolgens terug in de oorspronkelijke stand.

Zorg dat de rugleuning zorgvuldig vergrendeld wordt wanneer deze in de zitstand wordt teruggeplaatst.

De stoel in de neergeklapte stand zetten

De rugleuning in de tafelstand zetten

44

Hoge stand: trek de hoofdsteun omhoog.

Lage stand: duw de hoofdsteun omlaag.

Druk met de hoofdsteun in de hoge stand op de nok en trek de hoofdsteun omhoog om deze te verwijderen.

Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning.

F Trek aan de hendel om de rugleuning op de stoel te klappen.

Leg geen zware of harde voorwerpen op de tafel; deze kunnen bij een noodstop of een aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.

F Trek aan de hendel om de rugleuning in de tafelstand te zetten.

F Til de stang aan de achterzijde van de stoel op om de achterste verankeringspunten te ontgrendelen.

F Kantel de gehele stoel naar voren tot deze wordt vergrendeld.

De stoel terugzetten

F Druk op de rode knop.

F Klap de stoel terug om de achterste verankeringspunten te bevestigen

F Til de rugleuning op door aan de hendel te trekken.

F Controleer of het geheel correct is verankerd.

Controleer voor het terugklappen of er geen voorwerpen het correct vergrendelen van de stoelverankeringen verhinderen.

F Druk op de rode hendel om de voorste verankeringen te ontgrendelen.

F Kantel het geheel ongeveer 45° naar achteren zonder de hendel los te laten.

F Laat de hendel los.

F Breng de stoel verticaal omhoog tot deze tegen de verankeringen ligt.

F Kantel de stoel naar voren en breng deze vervolgens omhoog.

De stoel terugzetten

Ergonomie en comfort

F Klap de stoel terug om de achterste verankeringspunten te bevestigen

F Trek aan de hendel om de rugleuning in de oorspronkelijke stand te zetten.

F Zet de hoofdsteun omhoog.

Controleer voor het terugklappen of er geen voorwerpen het correct vergrendelen van de stoelverankeringen verhinderen.

3

Na de verschillende handelingen:

- verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen en aan een steun te bevestigen,

- zorg ervoor dat passagiers de veiligheidsgordels altijd kunnen bereiken en gemakkelijk kunnen vastmaken,

- ga niet rijden voordat alle passagiers hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en afgesteld.

De stoel verwijderen

F Schuif indien nodig de stoelen naar voren en laat de hoofdsteun zakken.

F Zet de stoel in de neergeklapte stand.

Raadpleeg het gedeelte "De stoel in de neergeklapte stand zetten", zoals eerder beschreven.

F Kantel de stoel ongeveer 45° naar voren.

F Plaats de haken tussen de twee stangen.

45

46

Ergonomie en comfort

Achterstoelen (7 zitplaatsen)

De stoelen zijn voorzien van kommavormige hoofdsteunen.

Hoge stand: druk op de nok en trek de hoofdsteun omhoog.

Lage stand: druk op de nok en duw de hoofdsteun aan de bovenzijde omlaag.

Zet de hoofdsteun in de hoogste stand en trek de hoofdsteun vervolgens omhoog om deze te verwijderen.

Berg de hoofdsteun in de auto op en zorg dat deze goed bevestigd wordt.

Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning.

Modulariteit stoelen 2e zitrij

De rugleuning verstellen

Stoelen 2e zitrij

De stoelen van zitrij 2 en 3 zijn afzonderlijk verstelbaar.

Elke stoel is uitneembaar en heeft een vaste plaats in de auto, zoals aangegeven op de sticker.

Hoofdsteun

Stoelen 3e zitrij

F Bedien de knop om de hoek van de rugleuning te verstellen.

De rugleuning in de tafelstand zetten

F Zet de hoofdsteun helemaal omlaag.

F Bedien de hendel om de rugleuning op de stoel te klappen.

Ergonomie en comfort

De stoel terugzetten De rugleuning rechtop zetten

F Ontgrendel de rugleuning door aan de hendel te trekken en zet de rugleuning vervolgens terug in de oorspronkelijke stand.

F Controleer of de rugleuning correct vergrendeld is.

De stoel neerklappen

F Kantel de stoel in zijn geheel naar achteren.

Let bij het terugklappen van de stoel erop dat:

- dit niet verhinderd wordt door voeten van passagiers op de 3e zitrij die zich op de verankeringspunten bevinden,

- de stoel zorgvuldig is vergrendeld op de vloer,

- de veiligheidsgordel beschikbaar is voor de passagier.

F Gebruik de hendel om de rugleuning op de stoel te klappen.

De rugleuning rechtop zetten

F Ontgrendel de rugleuning door aan de hendel te trekken en zet de rugleuning vervolgens terug in de oorspronkelijke stand.

F Controleer of het geheel correct is verankerd.

De stoel in de neergeklapte stand zetten

3

F Zet de stoel in de tafelstand.

F Trek aan de rode riem aan de achterzijde van de stoel om de steunen uit de verankeringspunten op de vloer te verwijderen.

F Kantel de gehele stoel naar voren.

Modulariteit stoelen 3e zitrij

De rugleuning in de tafelstand zetten

F Beweeg de hoofdsteun omlaag tot tegen de aanslag.

F Zet de rugleuning in de tafelstand.

47

Ergonomie en comfort

F Til de stang (uitgerust met een rode riem) aan de achterzijde van de stoel op om steunen uit de verankeringspunten op de vloer te verwijderen.

F Kantel de gehele stoel naar voren.

De stoel terugzetten

Instappen naar en uitstappen vanaf de 3e zitrij

Instappen

48

F Druk op de rode knop.

F Kantel de gehele stoel naar achteren.

Controleer:

- of de zitting goed is vergrendeld op de vloer,

- of de veiligheidsgordel beschikbaar is voor de passagier.

F Zet de stoel van de 2e zitrij in de tafelstand.

Let erop dat het terugklappen van de stoel niet verhinderd wordt door voeten van passagiers op de 3e zitrij die zich op de verankeringspunten van de stoel op de 2e zitrij bevinden.

Uitstappen

F Zet de hoofdsteun helemaal omlaag.

F Kantel de stoel naar de neergeklapte stand voor toegang.

F Bedien de gele hendel aan de achterzijde van de rugleuning van de stoel van de 2e zitrij.

F

Klap de rugleuning neer in de tafelstand.

Bediening stoelen

2e zitrij

De stoel verwijderen

Ergonomie en comfort

F Plaats de haken van de voorste steunen tussen de twee stangen.

F Klap de stoel terug om de achterste verankeringspunten te bevestigen.

F Bedien de hendel om de rugleuning in de oorspronkelijke stand te zetten.

F Zet de hoofdsteun omhoog.

3

F Trek aan de rode riem om de stoel in de neergeklapte stand te zetten.

F Kantel de gehele stoel naar voren.

F Stap uit via de schuifdeur.

Zorg dat de middelste veiligheidsgordel goed in de behuizing in de hemelbekleding is opgeborgen.

F Schuif indien nodig de voorstoelen naar voren.

F Zet de hoofdsteun omlaag.

F Zet de stoel in de neergeklapte stand.

F Kantel de gehele stoel naar voren en breng deze vervolgens omhoog.

De stoel terugplaatsen

Het label op de stoel duidt de positie aan waarop de stoel moet worden aangebracht.

Let erop dat het vergrendelen van de stoel niet wordt verhinderd door voorwerpen of voeten van passagiers achterin die zich op de verankeringspunten bevinden.

Bediening stoelen

3e zitrij

De stoel verwijderen

49

50

Ergonomie en comfort

F Zet de hoofdsteun omlaag.

F Zet de stoel in de neergeklapte stand.

F Kantel het geheel naar voren.

F Houd de neergeklapte stoel aan beide zijden vast, kantel de stoel naar voren en breng deze omhoog.

De stoel terugplaatsen

Op het stoellabel staat vermeld waar de stoel moet worden geplaatst.

F Plaats de haken van de voorste steunen tussen de twee stangen.

F Let er op dat de achterste verankeringspunten niet worden geblokkeerd en dat de veiligheidsgordel juist geplaatst en toegankelijk is.

F Klap de stoel naar achteren om de achterste steunen te vergrendelen.

F Gebruik de hendel om de rugleuning in de oorspronkelijke stand te zetten.

F Zet de hoofdsteun omhoog.

Leg geen zware of harde voorwerpen op de rugleuningen die een tafel vormen; deze kunnen bij een noodstop of een aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.

Na de verschillende handelingen:

- verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen; bevestig hem aan een steun in de auto,

- zorg ervoor dat passagiers de veiligheidsgordels altijd kunnen bereiken en makkelijk kunnen vastmaken,

- ga niet rijden voordat alle passagiers hun veiligheidsgordel hebben vastgemaakt en afgesteld,

- een passagier op de 3e zitrij mag de verankeringspunten van de stoel op de

2e zitrij niet afdekken,

- een passagier op de 3e zitrij mag de stoel voor hem/haar op zitrij 2 niet in de neergeklapte stand hebben staan; dit is om te voorkomen dat de stoel onverwacht in de richting van de passagier kantelt en letsel veroorzaakt.

Dubbele cabine

Achterbank

De dubbele cabine bestaat uit een achterbank voor 3 personen (zitrij 2), waarvan de eendelige rugleuning is geïntegreerd in het beschermingsrooster.

Toegang tot de achterbank vindt plaats via de schuifdeur.

De bank in de neergeklapte stand zetten

Ergonomie en comfort

De bank terugplaatsen in de zitpositie

F Klap met dezelfde hand de rugleuning en het bijbehorende rooster op de stoel.

F Schuif indien nodig de voorstoelen naar voren en zet de middelste veiligheidsgordel vast.

F Controleer of de riemen en geleiders van de veiligheidsgordels correct langs de zijpanelen zijn geplaatst, zodat het verschuiven van de rugleuning niet wordt belemmerd.

F Ontgrendel de rugleuning door aan hendel

A te trekken.

F Houd de rode riem vast (als een handgreep), til het geheel verticaal omhoog en ondersteun de beweging tot aan de neergeklapte stand.

De opgeklapte zitting steunt tegen de rugleuningen van de stoelen op de eerste zitrij.

F Houd in één beweging de rode lus vast en trek deze horizontaal naar achteren.

Ondersteun de beweging tot de steunen van de achterbank in de vloer worden vergrendeld.

F Zet de rugleuning rechtop. De hendel A wordt automatisch ontgrendeld.

F Controleer of de vergrendeling bij de onderzijde van de achterbank correct is nadat deze in de zitpositie is gezet.

Laat het geheel niet plotseling vallen.

3

51

52

Ergonomie en comfort

Hoofdsteunen en veiligheidsgordels

De drie zitplaatsen zijn voorzien van veiligheidsgordels met oprolautomaten. De veiligheidsgordels van de buitenste zitplaatsen zijn aan de carrosseriepanelen bevestigd. De veiligheidsgordel van de middelste zitplaats is aan de rugleuning van de zitplaats bevestigd.

Elke stoel beschikt over een hoofdsteun die aan het laadschotrooster bevestigd is en verwijderd kan worden.

Modulariteit en configuratie van zitplaatsen

De diverse handelingen moet worden uitgevoerd bij stilstaande auto.

Configuraties uitvoeringen met 5 zitplaatsen

Verwijder een hoofdsteun niet zonder deze op te bergen en aan een steun te bevestigen,

Rijd niet met passagiers achterin zonder dat de hoofdsteunen op hun plek zijn aangebracht.

Het is niet nodig tijdens de kantelbeweging met de vrije arm te assisteren, geleiden of vast te houden.

De bevestigingen van de achterste veiligheidsgordels zijn niet ontworpen voor het vastzetten van de lading. Gebruik hiervoor uitsluitend de sjorogen op de vloer.

De achterbank van de dubbele cabine is niet geschikt voor het bevestigen van een kinderzitje.

Configuraties uitvoeringen met 7 zitplaatsen

Ergonomie en comfort

Indeling laadruimte

Voorbeelden van indelingen die praktisch zijn en gebruiksgemak bieden: 3

53

54

Ergonomie en comfort

2.

Opbergvak en flessenhouder (1,5 l).

3.

Opbergvak zijkant.

4.

Tassenhaak.

Middenconsole met opbergruimte

Hieraan kunnen alleen zachte en niet al te zware tassen worden opgehangen.

Voorzieningen vóór

1.

Onderste dashboardkastje (met of zonder deksel).

Rijd nooit met een geopend dashboardkastje wanneer een passagier voorin zit. Bij hard remmen kan dit letsel tot gevolg hebben.

Bovenste dashboardkastje

Dit bevindt zich in het dashboard, achter het stuurwiel.

De uitsparing maakt het openen van het deksel gemakkelijker. Begeleid deze tot de aanslag.

Begeleid om het te sluiten het deksel omlaag en druk vervolgens kort op het midden ervan.

Het morsen van vloeistof kan kortsluiting veroorzaken, wat tot brand kan leiden.

Deze console biedt een aanzienlijke hoeveelheid extra opbergruimte: hij kan verwijderd worden en kan worden vastgeklemd op een voetstuk dat aan de achterzijde ook over twee bekerhouders beschikt.

Zorg ervoor dat het voorwerp (fles, blikje enz.) stevig in de bekerhouder wordt geplaatst en dat het tijdens het rijden niet kan omvallen.

Er kan in dat geval vloeistof gemorst worden, die bij contact met schakelaars op het dashboard en de middenconsole storingen veroorzaakt.

Wees altijd voorzichtig.

Opbergvak boven de voorruit Opbergruimte onder de zitting

Ergonomie en comfort

Voorzieningen passagierscompartiment achter

Opbergvakken in de vloer

3

Dit bevindt zich boven de zonnekleppen en is geschikt om diverse items in op te bergen (een trui, folders, handschoenen, enz.).

Via de openingen die door de zonnekleppen verborgen worden, hebt u zicht op en toegang tot de items die in het opbergvak zijn opgeborgen.

Het maximaal toegestane gewicht in het opbergvak boven de voorruit is 5 kg.

Leg geen voorwerpen in het opbergvak die voor passagiers een risico zouden kunnen vormen.

Zonneklep

F Klap de zonneklep omlaag om verblinding door de zon te voorkomen.

De zonneklep aan bestuurderszijde is voorzien van een opbergmogelijkheid voor tolkaarten, tickets, enz.

De vloer onder de voorstoelen beschikt over een opbergruimte met of zonder deksel.

F Schuif de stoel naar voren voor toegang tot de opbergruimte. Het deksel kan aan de achterzijde van de stoel worden geopend.

F

Schuif de stoel om gemakkelijk toegang tot de opbergruimte te krijgen.

Hierin bevindt zich de gereedschapsset.

Er bevinden zich twee opbergvakken in de voetenruimte van de tweede zitrij.

F Om de opbergvakken te openen, steekt uw vingers in de uitsparing en tilt u het deksel op.

55

Ergonomie en comfort

Uitklaptafeltjes Zonneschermen voor de zijruiten

Modutop

Het multifunctionele dak vergroot de opbergruimte aan de bovenzijde. Deze bestaat uit de volgende elementen.

Opbergvakken

56

F Om het tafeltje uit te klappen, trekt u dit omhoog en klapt u het omlaag.

Om veiligheidsredenen is het uitklaptafeltje zodanig ontworpen dat het bij overmatige belasting vanzelf loskomt.

F Om het terug te plaatsen, met het tafeltje in de verticale stand, moet eerst een zijde en vervolgens de andere zijde rustig worden vastgedrukt.

Voor schuifdeuren zijn er zonneschermen voor de zijruiten beschikbaar.

F Pak het zonnescherm aan de lip vast om het scherm omlaag te trekken.

Om beschadiging van het zonnescherm bij het openen van de deur te voorkomen, moet de lip goed worden bevestigd.

Beweeg het zonnescherm altijd voorzichtig omhoog of omlaag met de lip.

Leg geen zware of harde voorwerpen op de uitklaptafeltjes; deze kunnen bij een noodstop of een aanrijding veranderen in gevaarlijke projectielen.

Beide zijden van het dak beschikken over opbergvakken. De maximaal toegestane belasting is 6 kg.

De lichtdoorlatende onderzijde helpt u hierin opgeborgen voorwerpen snel te vinden.

Elk uitklaptafeltje beschikt aan de zijkant over een tassenhaak.

Leg geen voorwerpen in het opbergvak die voor passagiers een risico zouden kunnen vormen.

Plafonnier

Ergonomie en comfort

Ventilatieroosters

Werkt op dezelfde wijze als de voorste plafonnier.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de plafonniers .

F Vanaf de achterste zitplaatsen: verschuif de afdekkingen om de kast te openen.

Met de knop met 3 standen kunt u de luchtstroom van de ventilatieroosters aanpassen.

De ventilatieroosters kunnen worden aangevuld met een parfumeur.

Parfumeur

3

Dakkast

Toegang tot deze dakkast kan verkregen worden vanaf de achterste zitplaatsen en vanuit de bagageruimte.

F Vanuit de bagageruimte: steek uw duim in de uitsparing en trek vervolgens aan de hendel om de kast te openen.

Open de kast voorzichtig om te voorkomen dat hierin opgeborgen voorwerpen eruit vallen.

De maximaal toegestane belasting is

10 kg.

De parfumeur verspreidt een parfum in het interieur via de ventilatieroosters in de dakconsole.

57

58

Ergonomie en comfort

Verspreiding parfum instellen

F Druk de knop in en draai deze een kwartslag naar links tot de aanslag.

F Verwijder de parfumeur uit het dashboard.

F Vervangen de geurpatroon.

De knop van de parfumeur A kan alleen samen met een geurpatroon in het multifunctionele dak worden aangebracht.

Zorg dus altijd dat u over de knop A en een geurpatroon beschikt.

Deze patronen zijn verkrijgbaar bij het

CITROËN-netwerk.

Geurpatroon vervangen

Parfumeur plaatsen

Na het aanbrengen of vervangen van de geurpatroon:

F plaats de parfumeur terug,

F

draai deze een kwartslag naar rechts.

F Draai aan de verchroomde knop om de hoeveelheid parfum in te stellen:

- naar links voor minder,

- naar rechts voor meer.

F Draai de verchroomde knop volledig naar links om de parfumeur uit te schakelen.

Parfumeur verwijderen

De navulverpakking voor de parfumeur bestaat uit een geurpatroon B en de afgedichte houder C .

F Verwijder de beschermfolie D .

F Plaats de kop van geurpatroon B op knop A van de parfumeur.

F Verdraai de geurpatroon een kwartslag om deze in de knop te vergrendelen en verwijder de houder.

F Breng de parfumeur op zijn plaats aan.

U kunt de geurpatronen op elk moment vervangen en de aangesproken geurpatronen in hun originele houder bewaren.

De knop van de parfumeur A maakt geen deel uit van de geurpatroon. De geurpatronen worden zonder parfumeurknop A geleverd.

Ergonomie en comfort

Blijft branden, bij aangezet contact.

Plafonniers

Plafonnier vóór

Voorin: verlichting gaat aan na het openen van een van de voorportieren.

Achterin: verlichting gaat aan na het openen van een van de schuifdeuren.

Als de portieren/deuren enkele minuten open blijven staan, gaan de plafonniers uit.

Permanent uit.

3

Gebruik in verband met de veiligheid uitsluitend de hiervoor bestemde geurpatronen. Haal een patroon nooit uit elkaar.

Bewaar de geurpatronen, als ze niet worden gebruikt, in de afgedichte etuis waarin ze zijn verpakt.

Vul de geurpatronen niet met andere dan de door het CITROËN-netwerk aanbevolen parfums.

Bewaar geurpatronen buiten het bereik van kinderen. Vermijd elk contact met de huid en de ogen. Neem als parfum is ingeslikt contact op met een arts en laat hem of haar de verpakking of het etiket van het product zien.

Plafonnier achter

Automatisch branden/doven

De plafonnier vóór gaat automatisch branden als de sleutel uit het contact wordt gehaald, de auto wordt ontgrendeld, een van de voorportieren wordt geopend of als de auto wordt gelokaliseerd met de afstandsbediening.

De plafonnier gaat geleidelijk uit nadat het contact is aangezet en nadat de auto is vergrendeld.

Leeslampjes vóór

Deze worden in- en uitgeschakeld via een handbediende schakelaar, bij aangezet contact.

59

Ergonomie en comfort

Voorzieningen bagageruimte

(5 zitplaatsen)

Verwijderen

Bagageafdekking

60

Deze stevige afdekking verbergt items die in de bagageruimte zijn opgeborgen.

Opklappen

F Klap de helft van het paneel vanuit de bagageruimte op en til dit hierbij op om het van de haak C los te maken.

F Klap de afdekking op.

F Maak de afdekking los van de haken A en B door hem naar u toe te trekken.

F Til de afdekking op en verwijder hem.

F Schuif de afdekking verticaal tussen de zijgeleiders halverwege de rugleuningen.

F Steek eerst het scharnier naar binnen met de vrij bewegende delen naar boven gericht.

Let op: bij hard remmen kunnen op de bagageafdekking geplaatste voorwerpen veranderen in gevaarlijke projectielen.

Terugplaatsen

F Plaats de bagageafdekking vóór de haken A en B .

F Beweeg de afdekking naar voren om de nokken in de haken te plaatsen.

F Klap het terug en bevestig de afdekking in de haken C .

Opbergen (afhankelijk van de uitvoering)

Er is een ruimte in de rugleuning van de achterbank waarin de verwijderde bagageafdekking kan worden opgeborgen.

12V-aansluiting (max. 120 W)

Aangeraden wordt het gebruik hiervan te beperken om het ontladen van de accu te voorkomen.

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

F Open de afdekking van de haaksteun.

F Draai de stang eerst een kwartslag en bevestig vervolgens de bovenzijde van het net in de uitsparingen.

F Controleer of het uiteinde van de stang goed vastzit in het metalen deel van de behuizing.

F Bevestig de riemen op de hiervoor bestemde plaatsen op de vloer.

F Span het net met de riemen aan.

Sjorogen

Voorzieningen achterin

(7 zitplaatsen)

Gebruik deze sjorogen om uw lading mee vast te zetten op de vloer.

Bekerhouder

Ergonomie en comfort

Vloeistof in een beker die kan omvallen, vormt altijd een risico.

12V-aansluiting

Maximaal vermogen: 120 W.

Aangeraden wordt het gebruik hiervan te beperken om het ontladen van de accu te voorkomen.

Sjorogen

3

Veiligheidsnet

Bevestig uw lading met de sjorogen stevig op de vloer in de auto.

61

62

Ergonomie en comfort

De bevestigingspunten van de veiligheidsgordels mogen hiervoor niet worden gebruikt.

Om er voor te zorgen dat de lading niet kan schuiven wordt aanbevolen deze stevig vast te zetten met behulp van de sjorogen op de vloer.

De uitsparing direct achter de bagageruimtedorpel is bedoeld voor het opbergen van het bagageafdekscherm.

Bagageafdekscherm

De bagageafdekking is een scherm met oprolautomaat. Plaats geen zware voorwerpen op het afdekscherm wanneer dit is uitgerold.

Afdekkingen van opbergvakken

Aanbrengen

F

Klap de stoelen van de derde zitrij neer.

F Til de afdekking van het opbergvak bij de dorpel van de bagageruimte op.

F Positioneer het afdekscherm zodanig, dat de achterste flappen van het scherm in uw richting wijzen.

F Til de betreffende afdekking op.

F Pak de oprolautomaat in het midden vast en druk deze tegen de linker stijl.

F Til het geheel op.

F Plaats het linker uiteinde van de oprolautomaat in steun A .

F Druk deze in en plaats vervolgens het rechter uiteinde in steun B .

F Laat het uiteinde los om de oprolautomaat in de steun te bevestigen.

Ergonomie en comfort

De oprolautomaat is voorzien van drie flappen om de bagageruimte aan het oog te onttrekken, ongeacht of de stoelen van de tweede zitrij in de normale of in de comfortstand staan.

Elke flap heeft twee klemmen die aan de stangen van de betreffende hoofdsteun bevestigd worden.

Verwijderen

F Trek het bagageafdekscherm naar u toe om het van de stijlen los te maken.

F Druk de oprolautomaat naar links en haal hem uit steun B .

F Til hem omhoog en kantel hem naar voren.

Opbergen

Berg de oprolautomaat in de uitsparing van de bagageruimte bij de dorpel op met de twee achterste flappen omhoog.

3

F Rol het bagageafdekscherm in de richting van de achterste stijlen uit.

F Bevestig de uiteinden in de achterste inkepingen om het scherm strak te houden.

F Houd het scherm tijdens het oprollen vast.

F Maak de klemmen van de drie flappen van de betreffende hoofdsteun los.

F Druk eerst het uiteinde naar links.

F Laat het uiteinde vervolgens los.

63

Ergonomie en comfort

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

Bekleding

F Positioneer de twee flappen en sluit het deksel.

Voorzieningen laadruimte

Sjorogen

64

12V-aansluiting (max. 120 W)

Aangeraden wordt het gebruik hiervan te beperken om het ontladen van de accu te voorkomen.

De wanden van de laadruimte zijn aan de onderzijde bekleed om beschadiging door lading te voorkomen.

Bevestig uw lading met de sjorogen op de vloer achter in de auto.

Om veiligheidsredenen (noodstop) is het raadzaam de lading goed met de sjorogen te bevestigen en zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de cabine te plaatsen.

Laadschotten

Uw auto kan worden voorzien van een breed scala aan laadschotten voor een effectieve bescherming van de bestuurder en de voorste passagiers met behoud van de modulariteit van de laadruimte.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk voor meer informatie over de verschillende laadschotaccessoires.

Laddervormige afscheiding Halfhoge afscheiding

Volledige afscheiding met ruit

Ergonomie en comfort

Afscheiding met luik

3

Uitneembaar luik

Het luik in het paneeldeel van het middelhoge tussenschot, achter de passagiersstoel(en) kan verwijderd worden om lange voorwerpen te laden.

F Draai aan de knop boven het luik om het luik te ontgrendelen.

F Til het luik op om het uit de behuizing te halen.

F Draai het luik 90° naar rechts.

F Berg het op achter de bestuurdersstoel door het vast te klemmen in de nokken.

65

66

Ergonomie en comfort

Verwarming/handbediende airconditioning

Temperatuur

Zet de knop in de gewenste stand: van blauw (toevoer van koude lucht), de voorruit en de voetenruimte, de voorruit.

tot rood (toevoer van warme lucht).

De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een van de middelste standen gemarkeerd met "●” te zetten.

Verwarming

Handbediende airconditioning

1.

Regeling temperatuur.

2.

Regeling luchtopbrengst.

3.

Regeling luchtverdeling.

4.

Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.

5.

In-/uitschakelen airconditioning.

Luchtopbrengst

De aanjagersnelheid varieert van 1 tot 4, de krachtigste stand. In stand

0 is de luchttoevoer uitgeschakeld.

Vergeet niet de stand van de knop aan te passen om het juiste thermische comfort te verkrijgen.

Luchtverdeling

Draai de knop in de gewenste stand om de luchtstroom te verdelen naar: de zijventilatieroosters en de middelste ventilatieroosters, de voetenruimte,

Toevoer van buitenlucht

Het lampje in de toets gaat uit.

Gebruik deze stand zo veel mogelijk.

Luchtrecirculatie in het interieur

Het lampje in de toets gaat aan. De recirculatie van de interieurlucht dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast tijdelijk af te sluiten.

Als deze stand gebruikt wordt terwijl de aanjager (stand 1 t/m 4) is ingeschakeld, zorgt de recirculatie ervoor dat de capaciteit van de verwarming (knop temperatuurregeling naar rood) of de airconditioning (knop temperatuurregeling naar blauw) wordt vergroot.

Gebruik deze stand niet langer dan nodig.

Schakel zodra de omstandigheden dit toelaten de toevoer van buitenlucht weer in om de lucht in het interieur te verversen en het beslaan van de ruiten te voorkomen. Gebruik deze stand zo veel mogelijk.

Airconditioning

De airconditioning werkt alleen bij draaiende motor.

Druk op de toets om de airconditioning in te schakelen; het lampje gaat branden. Druk nogmaals op de toets om de airconditioning uit te schakelen; het lampje gaat uit.

De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is ingesteld op 0.

Automatische airconditioning met gescheiden regeling

1.

Comfortprogramma AUTO.

2.

Temperatuurregeling bestuurderszijde/ passagierszijde.

3.

Regeling luchtverdeling.

4.

Regeling luchtopbrengst.

5.

Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.

6.

In-/uitschakelen van de airconditioning.

Om het interieur maximaal te verkoelen of te verwarmen is het mogelijk de minimale waarde 15 of de maximale waarde 27 te overschrijden door verder te draaien tot respectievelijk LO of HI wordt weergegeven.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager (of hoger) is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

Automatische werking

Comfortprogramma AUTO

Dit is de normale stand van de airconditioning.

F Druk op deze toets. Het symbool

AUTO wordt weergegeven.

Afhankelijk van het geselecteerde comfortniveau regelt het systeem de luchtverdeling, de luchtopbrengst en de luchttoevoer om het comfort en de luchtcirculatie in het interieur optimaal te houden. U hoeft het systeem niet meer zelf bij te regelen.

Ergonomie en comfort

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.

Voor uw comfort worden de instellingen van de airconditioning de volgende keer dat uw auto wordt gestart, gehandhaafd.

De automatische werking wordt uitgeschakeld als u handmatig een instelling wijzigt (het symbool AUTO verdwijnt).

3

Comfortwaarde bestuurder of voorpassagier

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een temperatuur in graden Celsius of

Fahrenheit.

F Draai deze knop naar links of naar rechts om deze waarde te verlagen of verhogen. Een waarde van rond de 21 zorgt voor een optimaal comfort.

Afhankelijk van uw wensen is een waarde tussen 18 en 24 gebruikelijk.

Dek de zonnesensor op het dashboard niet af.

67

68

Ergonomie en comfort

Handbediening

Als u dat wenst, kunt u de automatische bediening van het systeem handmatig aanpassen. De overige functies blijven automatisch geregeld. Druk op de toets AUTO om het systeem weer volledig automatisch te laten functioneren.

Luchtverdeling

Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar:

Uitschakelen van het systeem

F Druk op de knop met de kleine ventilator van de luchtopbrengstregeling tot het symbool van de ventilator is verdwenen.

Hierdoor worden alle systeemfuncties uitgeschakeld behalve de luchtrecirculatie en de achterruitverwarming (indien uw auto hiermee is uitgerust). Uw ingestelde waarden voor het comfortniveau worden nu niet meer aangehouden en niet meer weergegeven.

Vermijd de uitgeschakelde stand voor uw eigen comfort.

Druk op de toets grote ventilator of de toets AUTO om het systeem weer met de laatst ingestelde waarden in te schakelen.

- de voorruit,

- de voorruit en de voetenruimte,

- de voetenruimte,

- de zijventilatieroosters, de middelste ventilatieroosters en de voetenruimte,

- de zijventilatieroosters en de middelste ventilatieroosters,

Luchtopbrengst

F Druk op de knop met de kleine ventilator om de luchtopbrengst te verlagen of op de knop met de grote ventilator om de luchtopbrengst te verhogen.

Op het display worden meer ventilatorbladen opgevuld naarmate de luchtopbrengst hoger wordt.

Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie in het interieur

F

Druk op deze toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het symbool van de recirculatie wordt weergegeven.

De recirculatie van de interieurlucht dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast tijdelijk af te sluiten. Vermijd het te lang rijden met ingeschakelde luchtrecirculatie om beslagen ruiten, stank en vocht te voorkomen.

Druk nogmaals op deze toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen.

Airconditioning AAN/UIT

F Wanneer deze knop wordt ingedrukt, zal het symbool A/C worden weergegeven en de airco ingeschakeld worden.

Druk nogmaals op deze toets om het koelen van de lucht weer uit te schakelen.

De ventilatieopening in het dashboardkastje verspreidt frisse lucht

(als de airconditioning ingeschakeld is), afhankelijk van de instelling van de gewenste temperatuur in het interieur en de buitentemperatuur.

Gebruiksadviezen voor ventilatie en airconditioning

Neem voor een optimale werking van deze systemen de volgende gebruiksadviezen in acht:

F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.

F Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het automatische airconditioningssysteem.

F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur

(vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

F Laat de airconditioning regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje, om het systeem in perfecte staat te houden.

F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Om te voorkomen dat de ruiten beslaan en de luchtkwaliteit in het interieur achteruit gaat:

- rijd niet te lang met uitgeschakelde ventilatie.

- houd de luchtrecirculatie niet langere tijd ingeschakeld.

Ergonomie en comfort

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.

Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.

Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

Afhankelijk van de uitvoering en het verkoopland bevat het aircocircuit het broeikasgas R134a .

Hoeveelheid gas: 0,450 kg (+/- 0,025 kg),

GWP-index 1430 ton (CO2-equivalent:

0,644 ton).

3

Stop & Start

De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor draait.

Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit om een comfortabele temperatuur in het interieur te behouden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start systeem.

69

70

Ergonomie en comfort

Ontdooien en ontwasemen

Handbediende modus

Automatische modus: programma "zicht"

In sommige gevallen kan het comfortprogramma (AUTO) niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst enz.).

F Zet de knop van de luchtverdeling in deze stand.

F Zet de knop van de temperatuurinstelling in deze stand.

F Zet de knop van de luchtopbrengst in een hogere stand.

F Druk op de knop van de airconditioning.

Zet de toets zodra de omstandigheden dit toelaten weer in de stand toevoer buitenlucht (LED uit) om de lucht in het interieur te verversen.

Selecteer in dat gevel het programma "zicht".

Het lampje van het programma "zicht" gaat branden.

Het systeem regelt de airconditioning en de luchttoevoer en zorgt voor een optimale luchtverdeling naar de voorruit en zijruiten.

Het systeem schakelt de luchtrecirculatie uit.

Achterruitverwarming en verwarming buitenspiegels

Druk bij draaiende motor op deze toets om het snel ontwasemen/ ontdooien van de achterruit en/of de elektrisch bediende buitenspiegels in te schakelen.

Deze functie wordt uitgeschakeld:

- wanneer op de toets wordt gedrukt,

- wanneer de motor wordt afgezet,

- automatisch, om overmatig stroomverbruik te voorkomen.

Lichtschakelaar

Verlichting voor en achter

U kunt de verlichting selecteren door deze ring te draaien.

Lampen uit

Automatisch inschakelen van de verlichting

Parkeerlichten

Dimlicht (groen)

Grootlicht (blauw)

Schakelen tussen dim- en grootlicht

F Trek de hendel volledig naar u toe.

Herinnering vergeten verlichting

Bij het afzetten van het contact gaat alle verlichting uit, behalve het dimlicht als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd.

F Draai om de lichtschakelaar te activeren terwijl de verlichting uit is, de ring in de stand 0 en vervolgens in de stand van uw keuze.

Als het bestuurdersportier geopend wordt en de verlichting ingeschakeld is, klinkt er een geluidssignaal.

Om te voorkomen dat de accu leegraakt, wordt na dertig minuten de eco-mode geactiveerd zonder tussenkomst van de gebruiker. De functies worden gepauzeerd en het acculampje knippert.

De eco-mode heeft geen invloed op de parkeerlichten.

Verlichting en zicht

Selecteer de verlichting door de ring naar voren te draaien (inschakelen) en naar achteren te draaien (uitschakelen).

De status wordt aangegeven door het lampje op het instrumentenpaneel.

Mistlampen vóór (groen, de ring wordt eenmaal naar voren gedraaid).

Mistachterlicht (oranje, de ring wordt tweemaal naar voren gedraaid).

Draai de ring tweemaal naar achteren om de mistlampen vóór en het mistachterlicht uit te schakelen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de eco-mode .

Mistlampen vóór en mistachterlicht

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, is het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.

Vergeet niet de mistlampen uit te schakelen zodra ze niet meer nodig zijn.

Door de automatische verlichting van de koplampen wordt het mistachterlicht uitgeschakeld, maar de mistlampen vóór blijven branden.

4

Deze verlichting werkt in combinatie met de parkeerlichten en het dimlicht.

71

72

Verlichting en zicht

Automatisch inschakelen van de verlichting

Bij onvoldoende omgevingslicht of tijdens de werking van de ruitenwissers worden de parkeerlichten en het dimlicht automatisch ingeschakeld. Zodra het omgevingslicht voldoende is of de ruitenwissers stoppen, wordt de verlichting weer uitgeschakeld.

Uitschakelen

F Draai de ring vooruit of achteruit. Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

De functie wordt tijdelijk uitgeschakeld als u de verlichting zelf in - of uitschakelt.

Deze functie is niet compatibel met dagrijverlichting.

Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen.

De verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld. Schakel het dimlicht indien nodig zelf in.

Dek de lichtsensor aan de bovenzijde van de voorruit (achter de binnenspiegel) niet af. Deze wordt gebruikt voor het automatisch inschakelen van de verlichting en ruitenwissers.

Inschakelen

F Draai de ring in de stand AUTO .

Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

Follow me homeverlichting

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

In het geval van een storing van de lichtsensor gaat de verlichting in combinatie met het lampje

Service branden, vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Handbediende werking

F Geef binnen 1 minuut na het afzetten van het contact eenmaal een "lichtsignaal".

De handbediende follow me home-verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

LED-dagrijverlichting

Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld.

Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.

Automatische werking

F Deze functie kan ingeschakeld worden via het configuratiemenu van de auto.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het audio- en datacommunicatiesysteem .

Instellen

Voor landen waar het voeren van verlichting overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie in- of uitschakelen via het configuratiemenu.

Statische bochtverlichting

Instellen

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Standaard is deze functie ingeschakeld.

Verlichting en zicht

0 Leeg.

1 Gedeeltelijke belading.

2 Gemiddelde belading.

3 Maximaal toegestane belading.

Stand 0 is de basisinstelling.

Tijdens het rijden met dim- of grootlicht wordt de mistlamp vóór ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.).

Inschakelen

Deze functie werkt:

- bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of

- als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid.

Uitschakelen

Het systeem werkt in de volgende gevallen niet:

- bij een geringe stuuruitslag,

- bij snelheden boven 40 km/h,

- als de achteruit is ingeschakeld.

Richtingaanwijzers

Links : beweeg de lichtschakelaar omlaag voorbij het weerstandspunt.

Rechts : beweeg de lichtschakelaar omhoog voorbij het weerstandspunt.

Functie "snelweg"

Beweeg de hendel iets omhoog of omlaag, zonder het weerstandspunt te passeren; de desbetreffende richtingaanwijzers knipperen vervolgens drie keer.

Koplampverstelling

Geadviseerd wordt de stand van de koplampen aan te passen aan de belading van de auto.

Reizen naar het buitenland

Wanneer u uw auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet de afstelling van de koplampen worden gewijzigd om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind.

Neem contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Ruitenwisserschakelaar

4

73

74

Verlichting en zicht

Handmatig wissen

2 Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag).

I

1 Wissen op normale snelheid (matige neerslag).

Interval.

0 Uit.

â Eén keer wissen

(omlaag drukken).

In de i ntervalstand wordt de wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid.

Wanneer het contact meer dan één minuut is afgezet geweest, moet u de functie opnieuw inschakelen met de ruitenwisserschakelaar in stand 2, 1 of I.

- Zet de hendel in een willekeurige stand.

- Zet de hendel in de gewenste stand.

Automatische ruitenwissers vóór

Dek de regensensor, die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.

Inschakelen

F Duw de hendel omlaag. Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

Wanneer het contact meer dan één minuut is afgezet geweest, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw inschakelen door de hendel omlaag te duwen.

Het niveau van de sproeiervloeistof moet regelmatig worden gecontroleerd, vooral in de winter.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus , in het bijzonder het niveau van de sproeiervloeistof.

Uitschakelen

F Zet de ruitenwisserschakelaar in de stand I ,

1 of 2 .

Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren.

Zet het contact uit als de auto gewassen wordt in een wasstraat om te voorkomen dat de ruitenwissers automatisch worden ingeschakeld.

Speciale stand van de ruitenwissers vóór

Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet.

Deze handeling kan worden gebruikt om bij parkeren in de winter de ruitenwissers rechtop te zetten, de ruitenwissers schoon te maken of ze te vervangen.

Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het vervangen van een ruitenwisserblad .

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.

In de stand AUTO werken de ruitenwissers automatisch en wordt de snelheid aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Ruitensproeiers

F Trek de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers treden in werking in combinatie met het tijdelijk inschakelen van de ruitenwissers.

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de ruststand te zetten.

Ruitenwisser achter

F Draai de ring tot aan de eerste stand.

Ruitensproeier achter

F Draai de ring voorbij de eerste stand; de ruitensproeier en de ruitenwisser werken vervolgens gedurende een vooraf ingestelde tijd.

Schakel 's winters de achterruitverwarming in als het sneeuwt of in gevallen van strenge vorst. Verwijder de verzamelde sneeuw of het ijs van het ruitenwisserblad achter nadat het ontdooien is voltooid. U kunt nu de ruitenwisser achter inschakelen.

Verlichting en zicht

4

75

76

Veiligheid

Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid

Op verschillende plaatsen in uw auto zijn labels aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto.

Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Belangrijke informatie:

- het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan tot een hoger verbruik leiden en storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken.

Ga naar het CITROËN-netwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.

- uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd.

- wijzigingen of aanpassingen die niet door CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties.

Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders

Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn

Elektromagnetische Compatibiliteit

(2004/104/EG).

Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto, enz.

Alarmknipperlichten Urgence-noodoproep of

Assistance-pechhulpoproep

Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.

Veiligheid

Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.

Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep met lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw landstaal** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten

(112), zonder lokalisatie.

F Druk de rode knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Gebruik de alarmknipperlichten alleen bij een noodsituatie, een noodstop of in uitzonderlijke omstandigheden.

Als onafhankelijk van de activering van de airbags een aanrijding is gedetecteerd door de airbagregeleenheid, wordt automatisch een noodoproep verzonden.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop schakelen de alarmknipperlichten, afhankelijk van de remvertraging die optreedt, automatisch in. De alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.

U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop op het instrumentenpaneel in te drukken.

Claxon

F Druk op het midden van het stuurwiel.

Urgence-noodoproep met lokalisering

Druk in geval van nood langer dan

2 seconden op deze toets.

Het knipperen van het groene ledlampje en het gesproken bericht bevestigen dat de oproep is verstuurd naar de alarmcentrale van de Urgence-noodoproep met lokalisering*.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd.

Het groene ledlampje dooft.

* Afhankelijk van de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem.

** Afhankelijk van de geografische dekking van de functie Urgence-noodoproep met lokalisering en de functie Assistance-pechhulpoproep met lokalisering, en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.

De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de website voor uw land bekijken.

5

77

78

Veiligheid

Indien u gebruikmaakt van de dienst

Citroën Connect Box met SOS-pakket en pechhulpservice, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina op de landelijke website.

Werking van het systeem

Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.

Bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje

3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Het rode lampje blijft branden: er is een storing in het systeem.

Urgence-noodoproep met lokalisering

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.

Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd.

Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

met lokalisering" te drukken en vervolgens op

"Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te drukken om te bevestigen.

Wanneer u uw auto buiten het netwerk van het merk hebt gekocht, raden wij u aan de beschikbaarheid van deze diensten door het netwerk van het merk te laten controleren en eventueel configureren.

In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Geolokalisatie

Om technische redenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet worden vervangen.

In beide gevallen is het mogelijk dat de

Urgence-noodoproep of Assistancepechhulpoproep niet meer werkt.

Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden.

U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "Urgencenoodoproep met lokalisering" en "Assistancepechhulpoproep met lokalisering" te drukken en vervolgens op "Assistance-pechhulpoproep met lokalisering" te drukken om te bevestigen.

U kunt de geolokalisatie weer inschakelen door gelijktijdig op de toetsen "Urgence-noodoproep met lokalisering" en "Assistance-pechhulpoproep

** Afhankelijk van de geografische dekking van de functie "Urgence-noodoproep met lokalisering" en de functie "Assistancepechhulpoproep met lokalisering", en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen.

De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de website voor uw land bekijken.

Antiblokkeersysteem

(ABS/EBD)

Het ABS met elektronische remdrukregelaar

(EBD) zorgt tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen en de EBD verdeelt de remdruk over de wielen.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het ABS. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de lampjes Remsysteem en STOP, een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar.

Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren. Het garandeert geen kortere remweg.

Op een erg glad wegdek (ijzel, olie enz.) kan de remweg door de werking van het ABS juist langer zijn. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los, ook niet op een glad wegdek. Het ABS zorgt er dan voor dat u om het obstakel heen kunt sturen.

Als het ABS ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Noodremassistentie

(BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt.

Het systeem wordt geactiveerd als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.

Hierdoor verandert de weerstand van het rempedaal onder uw voet.

Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van CITROËN voldoen.

Veiligheid

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los om de werking van het noodremassistentiesysteem te behouden.

Antispinregeling

(ASR) en dynamische stabiliteitscontrole (DSC)

Deze systemen zijn gekoppeld aan en een aanvulling op het ABS-systeem.

Het ASR-systeem is zeer handig om optimale grip te behouden en om verlies van de controle over de auto bij het accelereren te voorkomen.

Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. Het zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren.

Als uw auto is voorzien van het DSC-systeem, stuur dan niet tegen om de auto in de juiste koers te houden.

5

79

80

Veiligheid

Het DSC-systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en de motor om de auto weer in de juiste koers te brengen.

Werking

Dit lampje knippert wanneer het

ASR of de DSC ingrijpt.

Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond...) kan het nuttig zijn het ASR- en DSC-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

F Druk op de toets of draai de knop in de stand "ESP UIT"

(afhankelijk van de uitvoering).

De LED brandt; dit geeft aan dat het ASR- en

DSC-systeem zijn uitgeschakeld.

De systemen worden weer ingeschakeld:

- automatisch, als de snelheid hoger wordt dan ongeveer 50 km/h,

- handmatig, als u nogmaals op de toets drukt of de knop in deze stand draait (afhankelijk van de uitvoering).

Storing

In het geval van een storing in de betreffende systemen gaan het waarschuwingslampje en de

LED branden vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display.

Raadpleeg een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren.

Het waarschuwingslampje kan ook gaan branden bij een te lage bandenspanning.

Controleer bij elke band de bandenspanning.

Het ASR- en DSC-systeem verbeteren de veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden.

De goede werking van de systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant op het gebied van wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem, en elektronische onderdelen alsmede door de naleving van de montage- en reparatieprocedures.

Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Grip Control

Specifieke en gepatenteerde antispinregeling voor betere tractie (grip) op ondergronden met sneeuw, modder en zand.

Dit systeem werkt in elke situatie optimaal en zorgt ervoor dat u ook onder omstandigheden met weinig grip uw weg kunt vervolgen.

Het gaspedaal dient voldoende te worden ingetrapt om het systeem optimaal gebruik te laten maken van het motorvermogen. De elektronica zorgt zelf voor de juiste instellingen.

Tijdens de werking van het systeem draait de motor soms met hoge toerentallen, dit is normaal.

Met een draaiknop met vijf standen kunt u de stand selecteren die het meest geschikt is voor de rijomstandigheden die u tegenkomt.

Afhankelijk van de gekozen stand gaat een lampje branden ter bevestiging van uw keuze.

Bedieningsstanden

Normaal (ESP)

Dit is de stand voor situaties waarin weinig wielslip optreedt, gebaseerd op de meest voorkomende omstandigheden tijdens het rijden op autowegen en snelwegen.

Als u het contact opnieuw aanzet, neemt het systeem automatisch de ESP-stand weer aan.

Off road (modder, nat gras enz.)

In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt.

Tegelijkertijd wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht.

Tijdens het verplaatsen verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de handelingen van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.

ESP UIT

Deze stand is alleen geschikt voor speciale omstandigheden bij het starten of bij lage snelheid.

Zodra u sneller rijdt dan 50 km/h, schakelt het systeem automatisch over op de ESP-stand.

Zand

Sneeuw

In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft.

In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit komt en het risico van ingraven wordt beperkt.

Activeer op zand geen andere standen omdat de kans bestaat dat de auto dan vast komt te zitten.

Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de beste acceleratie verkregen wordt afhankelijk van de beschikbare grip.

Veiligheid

Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen.

Uw auto is echter geen terreinauto, en is, met name met een zware lading, niet geschikt voor de volgende omstandigheden:

- het rijden in terrein waarin de onderzijde van de auto beschadigd zou kunnen worden of waarin onderdelen

(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere obstakels,

- het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip,

- het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz.

5

81

82

Veiligheid

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels vóór

De veiligheidsgordels voor de stoelen voorin zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

De veiligheidsgordel voor de middelste zitplaats van de voorbank beschikt niet over een pyrotechnische gordelspanner.

Veiligheidsgordels achter

(uitvoering met 7 zitplaatsen)

Op de 3e zitrij

Op de 2e zitrij

Veiligheidsgordels achter

(uitvoering met 5 zitplaatsen)

De stoelen achterin zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

De drie stoelen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Let erop dat bij het neerklappen van de buitenste zitplaatsen of het plaatsen van de rugleuning in de tafelstand de gordel van de middelste zitplaats niet klem komt te zitten.

Let erop dat bij het verwijderen of terugplaatsen van de buitenste zitplaatsen of bij toegang tot de 3e zitrij de gordel van de middelste zitplaats niet klem komt te zitten.

Zorg dat de middelste veiligheidsgordel goed in de uitsparing in het dak is opgerold.

De twee stoelen zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Bevestig de veiligheidsgordels niet aan de met een rood kruis gemarkeerde sjorogen, zoals op het label aangeduid.

Zorg dat u de veiligheidsgordels correct aan de hiervoor bestemde ringen bevestigt.

De veiligheidsgordels van de 3e zitrij die niet worden gebruikt, kunnen opgeborgen worden om de laadruimte vrij te maken en het gebruik van de bagageafdekking te vergemakkelijken.

Zet de haak vast op de daarvoor bestemde plek op het paneel van de achterstijl.

Vastmaken

Hoogteverstelling

F Druk op de knop van het bovenste bevestigingspunt van de veiligheidsgordel en verschuif het geheel aan de zijde van de bestuuurdersstoel en aan de zijde van de individuele passagiersstoel.

De hoogte van de veiligheidsgordel voor de middelste stoel van de voorbank kan niet worden versteld.

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel(s) niet vastgemaakt

Als de bestuurder of een passagier voorin zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt, gaat bij het starten van de motor dit lampje branden.

De voorpassagiersstoel kan zijn uitgerust met een aanwezigheidssensor. In dat geval dient u geen zware voorwerpen op deze stoel te plaatsen, want hierdoor kan de waarschuwing geactiveerd worden.

Veiligheid

5

83

84

Veiligheid

Veiligheidsadviezen

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats, om te garanderen dat de werkzaamheden volgens de voorschriften worden uitgevoerd.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door een CITROËNdealer of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij de CITROËN-dealer.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Aanbevelingen voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan

1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan

één persoon gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over kinderzitjes .

In het geval van een aanrijding

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.

Het afgaan van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Airbags

Algemeen

De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden te verbeteren bij een ernstige aanrijding. Ze vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers.

De airbags werken alleen als het contact is aangezet.

De airbags werken slechts één keer.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt

(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Veiligheid

Bij een aanrijding registreren en analyseren de elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af en verbeteren ze de bescherming van de inzittenden van de auto; direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking; in deze situaties zijn alleen de veiligheidsgordels nodig om u extra bescherming te bieden.

De ernst van de aanrijding hangt af van de aard van het obstakel en de snelheid van de auto op het moment van de aanrijding.

De airbag vóór aan passagierszijde moet uitgeschakeld worden als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorstoel plaatst.

Detectiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en geluid, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn.

De knal die bij het afgaan van een airbag wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

5

85

86

Veiligheid

Airbags vóór

Deze zijn voor de bestuurder in het midden van het stuurwiel en voor de voorpassagier(s) in het dashboard aangebracht.

Activeren

De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A) , waarbij de krachten in de lengteas van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto (op een horizontaal vlak) worden uitgeoefend.

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het dashboard om te verhinderen dat de inzittende naar voren wordt geslingerd.

Storing

Als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als deze twee airbaglampjes permanent blijven branden, gebruik dan in geen geval een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" en neem contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zijairbags

Deze airbags beschermen de bestuurder en passagier voorin bij een ernstige aanrijding van opzij om de kans op borstletsel te verkleinen.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B , waarbij de krachten loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

Storing

Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display van het instrumentenpaneel. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet afgaan.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning van de voorstoel, aan de portierzijde.

Window-airbags

Deze airbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige aanrijding van opzij om de kans op hoofdletsel te verkleinen.

De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

Activering

De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.

De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de zijruiten.

Veiligheid

5

87

88

Veiligheid

Advies

Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags.

Ga normaal en rechtop zitten.

Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat deze correct is geplaatst.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden.

Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering van uw auto, voer met name geen wijzigingen door aan de onderdelen in de directe nabijheid van de airbags.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen alleen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags voor

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten.

Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags

Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het

CITROËN-netwerk.

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Window-airbags

Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de window-airbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Demonteer nooit de handgrepen van het dak

(indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regels.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

- conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of

ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd,

- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

Kinderzitje op de voorpassagiersstoel

"Met de rug in de rijrichting"

Veiligheid

Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken.

Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stevig en stabiel op de vloer staat. Verstel de passagiersstoel als dit niet het geval is.

Als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de airbag vóór aan passagierszijde worden uitgeschakeld. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag (levensgevaarlijk) gewond raken .

Schuif de stoel:

- volledig naar achteren en zet de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje zonder stoelverhoger,

- volledig naar achteren en zet hem in de hoogste stand met de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje met stoelverhoger.

"Met het gezicht in de rijrichting"

Passagiersstoel in de hoogste stand en zo ver mogelijk naar achteren.

5

Het wordt aanbevolen om kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:

- tot 3 jaar " met de rug in de rijrichting ",

- vanaf 3 jaar " met het gezicht in de rijrichting ".

Als een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld blijven.

Schuif de stoel:

- volledig naar achteren en zet de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje zonder stoelverhoger,

- volledig naar achteren en zet hem in de hoogste stand met de rugleuning rechtop, voor een kinderzitje met stoelverhoger.

89

Veiligheid

Kinderzitje achterin

"Met de rug in de rijrichting"

"Met het gezicht in de rijrichting"

verwijder deze stoelen van de 2e zitrij, zodat het kinderzitje en de benen van het kind de stoelen van de 2e zitrij niet raken.

Een kinderzitje met steun mag nooit op een zitplaats van de 3e zitrij worden geplaatst.

90

Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

Uitschakelen airbag vóór aan passagierszijde

Plaats nooit een kind in een kinderzitje

"met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.

Controleer of de veiligheidsgordel goed is aangetrokken.

Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stevig en stabiel op de vloer staat.

Zitplaatsen van de 3e zitrij

Wanneer een kinderzitje op een zitplaats van de 3e zitrij wordt geplaatst, zet dan de rugleuning van de buitenste en de middelste zitplaats van de 2e zitrij, die zich vóór de zitplaats met het kinderzitje bevinden, in de tafelstand of, indien dit niet voldoende is,

Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde.

Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen.

Schakel voor de veiligheid van uw kind altijd de airbag vóór aan passagierszijde uit als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel monteert. Zo niet, dan kan het kind

(levensgevaarlijk) gewond raken als de airbag wordt geactiveerd.

De airbag vóór aan passagierszijde uitschakelen

Opnieuw inschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

In de stand " OFF " werkt de airbag vóór aan passagierszijde bij een eventuele aanrijding niet.

Alleen de airbag vóór aan de passagierszijde kan worden uitgeschakeld.

F Steek, bij afgezet contact , de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde.

F Draai deze in de stand OFF .

F Houd de schakelaar in deze stand en verwijder de sleutel.

Het lampje voor de airbag vóór aan passagierszijde op het instrumentenpaneel blijft branden gedurende de deactiveringsperiode.

Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar van de airbag vóór aan passagierszijde weer op ON om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Veiligheid

5

91

92

Veiligheid

AR

BG

CS

DA

DE

EL

EN

ES

ET

FI

FR

HR

HU

IT

НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини

СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.

NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.

Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT

KVÆSTET eller DRÆBT.

Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.

Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από

ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ

NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the

CHILD can occur

NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un

AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.

Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.

ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l'ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT.

NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.

SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.

NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale

ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

Veiligheid

LT

LV

NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO

PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA

SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla

NL

Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN

NO

PL

PT

RO

RU

SK

SL

SR

SV

TR

Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,

BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.

NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ

POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA

CIAŁA.

NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.

Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к

ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ

NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.

Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.

NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem

AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att

DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.

KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya

ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.

5

93

94

Veiligheid

Aanbevolen kinderzitjes

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

Goedgekeurde reeks aanbevolen kinderzitjes die met een driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt.

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L5

"RÖMER KIDFIX"

Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Kinderzitjes voorzien van een steun

Plaats de steun niet op het deksel van het opbergvak . Dit kan bij een ernstige aanrijding breken. Indien afstelling van de steun mogelijk is, stellen we twee andere mogelijkheden voor om de steun aan te brengen.

Groep 2 en 3: 15 tot 36 kg

L4

"KLIPPAN Optima"

Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.

Let bij het plaatsen van een kinderzitje met een steun in de auto goed op. U moet met name letten op de aanwezigheid van een opbergvak in de vloer bij de 2e zitrij.

De middelste zitplaats achter beschikt niet over een opbergvak in de vloer. Op deze zitplaats kunt u dus gemakkelijk een kinderzitje met een steun plaatsen en aan de ISOFIX-verankeringen of met de driepuntsveiligheidsgordel bevestigen.

Op de bodem van het opbergvak

Als de steun lang genoeg is, kunt u deze afstellen tot hij in contact komt met de bodem van het opbergvak. Verwijder alle voorwerpen uit de bak voordat de steun wordt aangebracht.

Uit de buurt van het opbergvak

Als u de steun niet zoals hierboven beschreven kunt positioneren, mag u geen kinderzitje met steun op deze zitplaats bevestigen.

Bevestiging kinderzitjes met een veiligheidsgordel

Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.

Als de steun lang genoeg is en onder een voldoende grote hoek kan worden aangebracht

(neem hierbij altijd de aanbevelingen in de montage-instructies van het kinderzitje in acht), kunt u de steun stevig en stabiel op een gedeelte van de vloer laten rusten waar geen opbergvak is aangebracht. Gebruik daarbij de lengteverstelling van de achterstoel of de voerstoel om de steun op een correcte wijze op de vloer te laten rusten.

Veiligheid

5

95

Veiligheid

Zitplaats

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

< 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

9-18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer

3 jaar

15-25 kg

(groep 2)

Van 3 tot ongeveer

6 jaar

22-36 kg

(groep 3)

Van 6 tot ongeveer

10 jaar

U U U U 1e zitrij (c) (d) Passagiersstoel

Buitenste zitplaatsen

2e zitrij (e)

(5 en 7 zitplaatsen)

Middelste zitplaats

U * U* U U

U U U U

3e zitrij (f) (g)

(7 zitplaatsen)

Alle zitplaatsen U ** U ** U U

96

* Een kinderzitje met steun mag nooit op een zitplaats van de 2e zitrij worden bevestigd, tenzij dit kan worden bevestigd volgens de aanbevelingen in de rubriek "Kinderzitjes voorzien van een steun".

** Een kinderzitje met steun mag nooit op een zitplaats van de 3e zitrij worden geplaatst.

Veiligheid

Zitplaats

Individuele stoel

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

< 13 kg

(groep 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

9-18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer

3 jaar

15-25 kg

(groep 2)

Van 3 tot ongeveer

6 jaar

22-36 kg

(groep 3)

Van 6 tot ongeveer

10 jaar

U U U U

5

U U U U 1e zitrij (c) (d)

Bank, buitenste zitplaats

Bank, middelste zitplaats (e)

U U U U

U: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.

Reiswiegen en "autobedjes" mogen niet op de passagiersplaats voor of de 3e zitrij worden vervoerd. Als ze op een zitplaats van de 2e zitrij worden geplaatst, zijn een of meer van de andere zitplaatsen van deze zitrij niet meer bruikbaar.

(c) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

97

98

Veiligheid

(d) Als een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de airbag vóór aan passagierszijde worden uitgeschakeld.

Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .

Als een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is bevestigd, moet de airbag vóór aan passagierszijde ingeschakeld blijven.

(e)

(f) Zet de rugleuning van de buitenste en de middelste zitplaats van de 2e zitrij, die zich vóór de zitplaats met het kinderzitje bevinden, in de tafelstand of, indien dit niet voldoende is, verwijder deze stoelen van de 2e zitrij, zodat het kinderzitje en de benen van het kind de stoelen van de

2e zitrij niet raken.

(g) Als de zitplaatsen van de 3e zitrij bezet zijn, plaats dan geen kinderzitje op de neerklapbare stoel van de 2e zitrij, om makkelijke toegang tot de 3e zitrij te behouden.

Als u een kinderzitje "met de rug of het gezicht in de rijrichting" op een achterzitplaats bevestigt, moet u de voorstoel naar voren schuiven en de rugleuning ervan rechtop zetten zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de benen van het kind.

Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een zitplaats.

Monteer de hoofdsteun weer zodra het kinderzitje is verwijderd.

(e)

- Twee bevestigingsringen A vóór, die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden en zijn voorzien van de aanduiding "ISOFIX",

Het kinderzitje "RÖMER Baby-Safe

Plus" mag niet op deze zitplaats worden geplaatst.

ISOFIX-bevestigingen

Uw auto voldoet aan de nieuwste ISOFIXnormen.

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:

- Een achterste ring B, aan de achterzijde van de rugleuning, voor bevestiging van de bovenste riem die Top Tether wordt genoemd.

Aan de Top Tether kan de bovenste riem

(indien aanwezig) van het kinderzitje worden bevestigd. Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.

Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto worden gemonteerd.

De ISOFIX-kinderzitjes beschikken over twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A vóór kunnen worden verankerd.

Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een Top Tether (bovenste riem) die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B .

Kinderzitje vastmaken aan de Top Tether:

- verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens het kinderzitje op deze plaats te bevestigen (vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd),

- voer de riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,

- maak de haak van de bovenste riem vast aan de ring B achter,

- trek de bovenste riem strak.

Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd.

Houd u nauwkeurig aan de montagevoorschriften die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.

Raadpleeg het overzicht voor meer informatie over de bevestiging van

ISOFIX-kinderzitjes in uw auto.

Veiligheid

Aanbevolen ISOFIX-kinderzitje Zitplaatsen geschikt voor

ISOFIX-kinderzitjes

RÖMER Duo Plus ISOFIX

(maatcategorie B1 )

Groep 1: 9-18 kg

Overeenkomstig de Europese wetgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIXbevestigingen.

Bij universele en semi-universele ISOFIXkinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m G ).

Dit zitje wordt uitsluitend "met het gezicht in de rijrichting" geplaatst.

Het wordt bevestigd aan de ringen A en, met een bovenste bevestigingsriem, aan de ring B , die Top Tether wordt genoemd.

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

5

99

100

Veiligheid

< 10 kg

(groep 0)

Tot ongeveer

6 maanden

Gewicht van het kind /leeftijdsindicatie

< 10 kg

(groep 0)

< 13 kg

(groep 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

9-18 kg

(groep 1)

Van 1 tot ongeveer 3 jaar

Rug in de rijrichting Rug in de rijrichting Gezicht in de rijrichting Type ISOFIX-kinderzitje Reiswieg

ISOFIX-lengtecategorie F G C D E C D A B B1

2e zitrij

(5 en 7* zitplaatsen)

Buitenste zitplaatsen**

Middelste zitplaats

IL-SU

3e zitrij

(7 zitplaatsen)

Alle zitplaatsen

* In de uitvoering met 7 zitplaatsen, moeten de drie stoelen van de 2e zitrij aanwezig zijn wanneer kinderzitjes worden aangebracht.

** Een kinderzitje met steun mag nooit op de buitenste zitplaats van de 2e zitrij worden bevestigd, tenzij dit kan worden bevestigd volgens de aanbevelingen in de rubriek

"Kinderzitjes voorzien van een steun".

IL-SU

Geen ISOFIX

Geen ISOFIX

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging met behulp van de Top

Tether van een universeel ISOFIXkinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" ( IUF ).

IL-SU: Zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ISOFIXkinderzitje ( ISU ):

- "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun,

- "met het gezicht in de rijrichting", bevestigd met behulp van een steun,

- een reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.

IL-SU IUF, IL-SU

Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een zitplaats.

Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Veiligheid

Aanwijzingen voor kinderzitjes

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt .

Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren.

Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en:

- een kinderzitje dat "met de rug in de rijrichting" wordt geplaatst,

- de voeten van het kind in het kinderzitje

"met het gezicht in de rijrichting".

Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechtop.

Wanneer een kinderzitje op een zitplaats van de 3e zitrij wordt geplaatst, zet de rugleuning van de buitenste zitplaatsen en de middelste zitplaats van de 2e zitrij in de tafelstand of verwijder deze stoelen van de 2e zitrij, zodat het kinderzitje en de benen van het kind de stoelen van de 2e zitrij niet raken.

Voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is.

Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel.

Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen.

Monteer de hoofdsteun weer zodra het kinderzitje is verwijderd.

Kinderen voorin

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving.

Schakel de passagiersairbag vóór uit zodra een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel wordt geplaatst.

Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaatsen van een zitverhoger

Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CITROËN beveelt aan een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto.

Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de achterportieren per ongeluk geopend worden.

Zorg er voor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden.

Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

5

101

102

Veiligheid

Kinderbeveiliging

Elektrisch

Als de kinderbeveiliging is ingeschakeld, kunnen de schuifdeuren achter niet meer van binnenuit geopend worden.

Handmatig

F Druk bij aangezet contact op deze toets.

Verklikkerlampje aan = kinderbeveiliging actief.

Dit systeem werkt onafhankelijk van de centrale vergrendeling.

De stand van de hendel en de status van de kinderbeveiliging zijn aangegeven op een label.

F Open de schuifdeur volledig voorbij het weerstandspunt.

F Zet de hendel op de achterste zijkant van de schuifdeur om.

Verwijder bij het verlaten van de auto altijd de contactsleutel, zelfs wanneer dit voor korte duur is.

Het is raadzaam de status van de kinderbeveiliging bij het aanzetten van het contact te controleren.

Bij een krachtige aanrijding wordt de kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld.

Rijden

Rijadviezen

Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.

Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.

Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.

Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.

Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd voor de veiligheid meer afstand tot uw voorligger.

Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:

- controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers,

- schakel de functie Stop & Start uit,

- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,

- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.

Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen.

Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Rijden op een overstroomde weg

Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.

Belangrijk!

Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem

– kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!

Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen blad, ...) in contact kan komen met het warme uitlaatsysteem – Kans op brand!

Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P , afhankelijk van het type versnellingsbak.

Bij het trekken van een aanhanger

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Zijwind

F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is.

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

F Pas uw snelheid aan om het motortoerental te beperken.

Het maximale aanhangergewicht op een helling is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur.

Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in de gaten.

6

103

104

Rijden

In sommige gevallen van een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur), wordt het motorvermogen automatisch begrensd. In een dergelijk geval wordt de airconditioning automatisch uitgeschakeld om het beschikbare motorvermogen te verhogen.

F Als dit lampje gaat branden in combinatie met het lampje

STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Nieuwe auto

Gebruik uw auto de eerste 1000 km niet voor het trekken van een aanhanger.

Remmen

Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.

Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat geval is het raadzaam om op de motor af te remmen.

Banden

F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Verlichting

F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handmatige hoogteverstelling van de koplampen .

Bij het gebruik van een originele

CITROËN-trekhaak wordt de parkeerhulp achter automatisch uitgeschakeld om onnodige geluidssignalen te voorkomen.

Motor starten en afzetten

Stand Contact (accessoires).

Om het stuurslot te ontgrendelen, moet het stuurwiel licht worden gedraaid terwijl de sleutel zonder te forceren wordt gedraaid.

In deze stand kunnen bepaalde accessoires gebruikt worden.

Stand Starten.

De startmotor wordt bediend en de motor wordt gestart. Laat de sleutel los zodra de motor draait.

Stand STOP : stuurslot.

Het contact is afgezet. Draai het stuurwiel tot het stuurslot wordt vergrendeld.

Als dit lampje brandt, is er een portier, achterklep, achterdeur, schuifdeur of motorkap niet goed gesloten.

Dieselmotoren

Als de temperatuur hoog genoeg is, brandt het lampje minder dan een seconde en kunt u de motor direct starten.

Wacht bij koude weersomstandigheden tot dit verklikkerlampje uitgaat en zet vervolgens de startmotor in werking (stand starten) tot de motor aanslaat.

Laat de motor, voordat het contact wordt afgezet, nog enkele seconden draaien zodat het toerental van de turbocompressor (dieselmotor) kan afnemen.

Trap het gaspedaal niet in wanneer het contact wordt afgezet.

Het is niet nodig om een versnelling in te schakelen bij het parkeren van de auto.

Rijden

Elektronische startblokkering

Alle sleutels zijn voorzien van een chip voor de elektronische startblokkering.

Dit systeem blokkeert het brandstofsysteem van de motor en wordt automatisch ingeschakeld zodra de sleutel uit het contact wordt verwijderd.

Bij het aanzetten van het contact moet de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.

Voor een goede verbinding moet het metalen gedeelte van de sleutel correct worden uitgeklapt.

Bij verlies van uw sleutel

Ga met het kentekenbewijs van de auto en uw legitimatiebewijs naar het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor een nieuwe sleutel zorgen.

Controleer alvorens de auto te verlaten of de verlichting niet blijft branden en er geen waardevolle spullen in het zicht zijn blijven liggen.

Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.

Trek de parkeerrem alleen aan als de auto stilstaat .

Trek, in het uitzonderlijke geval dat de parkeerrem wordt gebruikt als de auto rijdt, deze voorzichtig aan om de achterwielen niet te blokkeren

(slipgevaar).

Parkeerrem

Aantrekken

F Trek de parkeerremhefboom aan om de auto stil te zetten.

F Controleer voordat u uitstapt of de parkeerrem goed is aangetrokken.

Als de auto stilstaat op een helling, draai dan de wielen richting trottoir en trek de parkeerrem aan.

Het is niet voldoende om alleen een versnelling in te schakelen bij het parkeren van de auto, zeker niet bij een beladen auto.

Vrijzetten

F Trek licht aan de hendel van de parkeerrem en druk op de knop om de parkeerrem vrij te zetten.

Als tijdens het rijden dit lampje brandt, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.

6

Handgeschakelde versnellingsbak

Trap om soepel te kunnen schakelen het koppelingspedaal altijd volledig in.

Om te voorkomen dat de werking van het pedaal wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer is bevestigd,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Laat tijdens het rijden niet uw hand op de versnellingspook rusten. Zelfs een lichte belasting op de pook kan na verloop van tijd slijtage aan de onderdelen in de versnellingsbak veroorzaken.

105

106

Rijden

Inschakelen van de achteruitversnelling

F Bij de uitvoering met 6 versnellingen moet de ring onder de knop worden opgetild.

De handeling moet langzaam worden uitgevoerd om bijgeluiden te beperken.

Schakel de achteruit pas in als de auto volledig stilstaat.

- Automatische bediening: keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand A .

- Handmatige bediening: keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M .

Inschakelen van de 5

e

of de

6

e

versnelling

F Voor het inschakelen van de betreffende versnelling moet de versnellingspook helemaal naar rechts worden bewogen.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak met

6 versnellingen

Selecteren van een stand

Veiligheid:

Vanuit stand N kan alleen een andere stand worden geselecteerd als het rempedaal is ingetrapt.

Schakelen van stand A (rijden in automatische modus) naar stand M (rijden in handmatige modus) of vice versa is op elk moment mogelijk. Het lampje A in het instrumentenpaneel gaat uit.

Starten en wegrijden

F De auto kan alleen worden gestart als de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand N staat.

F Houd het rempedaal stevig ingetrapt.

F Start de motor.

F Zet bij een draaiende motor de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand R , A of M .

F Laat het rempedaal los en geef gas.

Als de keuzeschakelaar van de versnellingsbak niet in stand N staat en/of het rempedaal niet is ingetrapt, kan de auto niet worden gestart. Voer de bovenstaande procedure opnieuw uit.

Achteruitversnelling

Inschakelen van de achteruitversnelling

F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand R .

Schakel deze stand pas in als de auto volledig stilstaat.

Neutraalstand

Inschakelen van de neutraalstand

F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand N . Selecteer deze stand niet, zelfs niet voor een korte periode, terwijl de auto rijdt.

Automatische bediening

Overschakelen op automatische bediening

F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand A .

De versnellingsbak werkt dan in de automatische stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.

De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling en houdt hierbij rekening met:

- de rijstijl,

- het wegtype,

- een optimaal brandstofverbruik.

Handmatige bediening

Overschakelen op handmatige bediening

Schakelen

F Trek aan de schakelflipper " + " om op te schakelen.

F Trek aan de schakelflipper " " om terug te schakelen.

- Als de auto tot stilstand is gekomen of de snelheid wordt verminderd (bijvoorbeeld voor een verkeerslicht), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar de eerste versnelling.

- Het is niet nodig om uw voet volledig van het gaspedaal te nemen om te kunnen schakelen.

- Het schakelen naar een andere versnelling is alleen mogelijk als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan.

- Vanwege veiligheidsredenen en afhankelijk van het motortoerental kan automatisch worden teruggeschakeld.

Bij een hoog motortoerental (snel accelereren) wordt pas opgeschakeld als de bestuurder handmatig schakelt.

Rijden

Acceleratie

Trap om krachtig te accelereren (bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre) het gaspedaal aan het einde van de slag met kracht in, tot voorbij het zware punt.

Stilstaande auto, draaiende motor

Als de auto enige tijd moet stilstaan met draaiende motor, wordt automatisch de neutraalstand N geselecteerd.

Stilzetten van de auto

F Zet om de motor af te zetten de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand N .

U moet altijd de parkeerrem aantrekken om de auto volledig stil te zetten. Controleer dan of het lampje van de parkeerrem op het instrumentenpaneel permanent brandt.

Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert of de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in neutraalstand ( N ) staat.

6

F Zet de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand M .

107

108

Rijden

Schakelindicator

Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen.

Bij een auto met elektronisch gestuurde versnellingsbak werkt dit systeem alleen in de handbediende stand.

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.

Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van de aanwijzing.

Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

Daarnaast kan de aanbevolen versnelling worden weergegeven.

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om:

- de eerste versnelling in te schakelen,

- de achteruitversnelling in te schakelen.

Stop & Start

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Overgang naar de STOP-stand

Het lampje " ECO " op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de standbystand gezet:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak , bij een snelheid lager dan

20 km/h (afhankelijk van de uitvoering) de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.

- als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen

(afhankelijk van de uitvoering) bij stilstaande auto of een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de stand N selecteert.

Als uw auto met dit systeem is uitgerust, wordt de duur van de momenten in de STOP-stand tijdens een rit door een teller berekend. Elke keer als het contact wordt ingeschakeld met de sleutel, wordt deze teller op 0 gezet.

Rijden

Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen is voor uw gebruiksgemak tijdens parkeermanoeuvres de STOP-stand enkele seconden na het schakelen uit de achteruitversnelling niet beschikbaar.

Het Stop & Start-systeem heeft geen invloed op de functies van de auto, zoals de remmen en de stuurbekrachtiging enz.

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...) waarbij de motor nodig is voor de regeling van het systeem.

In dit geval knippert het verklikkerlampje ECO een paar seconden, waarna het uitgaat.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

Tank nooit terwijl de motor door het Stop &

Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Overgang naar de START-stand

Het lampje " ECO " gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar

De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:

- de auto op een steile helling staat

(bergopwaarts of bergafwaarts),

- het bestuurdersportier is geopend,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de ruitontwaseming is ingeschakeld,

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, het koppelingspedaal volledig intrapt,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 6 versnellingen

• als u, met de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand A of M , het rempedaal loslaat,

• met de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de keuzeschakelaar van de versnellingsbak in stand A of M zet,

• of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Als u bij een auto met handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, gaat er een lampje branden of verschijnt er een bericht met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet opnieuw gestart wordt.

Bijzonderheden: START-stand automatisch geactiveerd

Uit veiligheids- of comfortoverwegingen wordt de START-stand automatisch geactiveerd als:

- het bestuurdersportier wordt geopend,

- de veiligheidsgordel van de bestuurder los wordt gemaakt,

- de rijsnelheid van de auto bij een handgeschakelde versnellingsbak hoger is dan 25 km/h of hoger dan 11 km/h bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met

6 versnellingen,

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...) waarbij de motor nodig is voor de regeling van het systeem of de auto.

In dit geval knippert het verklikkerlampje ECO een paar seconden, waarna het uitgaat.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

6

109

110

Rijden

Handmatig uitschakelen

In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om de temperatuur in het interieur op een aangenaam niveau te houden, kan het nuttig zijn om het

Stop & Start-systeem uit te schakelen.

Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst moment worden uitgeschakeld.

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet.

Storing

F U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door op de toets

" ECO OFF " te drukken.

Het verklikkerlampje van de toets gaat branden en er verschijnt een melding op het display.

Als u het systeem met de motor in de

STOP-stand uitschakelt, dan wordt de motor direct opnieuw gestart.

Bij een storing in het systeem gaat het lampje in de toets ECO OFF eerst knipperen en brandt vervolgens permanent.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan de auto afslaan. Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto met behulp van de sleutel.

Handmatig inschakelen

F Druk nogmaals op de toets ECO OFF .

Het systeem is weer ingeschakeld; het lampje in de toets gaat uit en er wordt een melding op het instrumentenpaneel weergegeven.

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van een speciale 12V-accu.

Laat eventuele werkzaamheden aan deze accu uitsluitend uitvoeren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de

12V-accu.

Het gebruik van een andere dan de door

CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de accu .

Openen van de motorkap

Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &

Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om verwondingen als gevolg van het automatisch inschakelen van de

START-stand te voorkomen.

Rijden op een overstroomde weg

Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijadviezen , met name over het rijden op overstroomde wegen.

Rijden

Hill Start Assist

Dit systeem houdt uw auto bij het wegrijden op een helling kort (ongeveer 2 seconden) op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Deze in de dynamische stabiliteitscontrole geïntegreerde functie (ook bekend onder de naam HHC (Hill Holder Control)) wordt geactiveerd onder de volgende omstandigheden:

- de auto moet stilstaan met draaiende motor en het rempedaal ingetrapt,

- de helling moet steiler zijn dan 5%,

- bij het omhoog rijden op een helling moet de versnellingsbak in de neutraalstand staan of moet een andere versnelling dan de achteruitversnelling zijn ingeschakeld,

- bij het afdalen van een helling moet de achteruitversnelling zijn ingeschakeld.

Werking

De Hill Start Assist is een voorziening om het rijcomfort te vergroten en kan niet gebruikt worden als parkeerhulp of elektrisch bediende parkeerrem.

Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.

Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het lampje van de parkeerrem brandt.

De Hill Start Assist wordt uitgeschakeld:

- als u het koppelingspedaal laat opkomen,

- als de parkeerrem wordt aangetrokken,

- als de motor wordt afgezet,

- als de motor afslaat.

Als u het rempedaal en het koppelingspedaal hebt ingetrapt, hebt u zodra u het rempedaal loslaat ongeveer 2 seconden de tijd om, zonder dat de auto de helling af begint te rollen, gas te geven en weg te rijden.

Bij het wegrijden wordt de functie automatisch gedeactiveerd door de remdruk geleidelijk te laten afnemen. Gedurende deze fase kan het vrijzetten van de remmen hoorbaar zijn, het teken dat de auto in beweging komt.

Storing

In het geval van een storing in het systeem gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding ter bevestiging op het display. Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

6

111

112

Rijden

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Zodra de auto rijdt, controleert het systeem permanent de spanning van de vier banden.

In het ventiel van elke band (met uitzondering van het reservewiel) is een druksensor gemonteerd.

Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker.

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (d.w.z. de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).

Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de identificatie , waaronder de bandenspanningssticker.

- Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

- Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel

(afhankelijk van de uitvoering).

of

- controleer als u een compressor in de auto hebt, bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset, de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld, of

- rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende.

Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken.

Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het rijgedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit).

Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.

Waarschuwing te lage bandenspanning

Deze waarschuwing bestaat uit het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering, een melding.

Als er een afwijking in de bandenspanning van één band wordt geconstateerd, kan deze band worden herkend aan het pictogram of, afhankelijk van de uitvoering, de weergegeven melding.

- Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

De waarschuwing wordt weergegeven zolang de desbetreffende band(en) niet op spanning is (zijn) gebracht, is (zijn) gerepareerd of is (zijn) vervangen.

Het reservewiel (noodreservewiel of wiel met stalen velg) is niet voorzien van een sensor.

Rijden

Storing

Als dit lampje voor de bandenspanning knippert en vervolgens permanent brandt in combinatie met het branden van het lampje Service en, afhankelijk van de uitvoering, de weergave van een melding, duidt dit op een storing in het systeem.

In dit geval wordt de bandenspanning niet langer gecontroleerd.

Deze waarschuwing wordt ook weergegeven als een of meerdere wielen niet zijn voorzien van een sensor

(bijvoorbeeld een noodreservewiel of een reservewiel met stalen velg).

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren of monteer na een lekke band het wiel met de originele velg, dat is voorzien van een sensor.

Bandenspanningscontrolesysteem met resetfunctie

Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden.

Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset .

Het systeem waarschuwt de bestuurder zodra het een daling van de spanning van een of meer banden detecteert.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen.

Ondanks de aanwezigheid van dit systeem dient u maandelijks en voor elke lange reis de bandenspanning (ook die van het reservewiel) handmatig te controleren.

Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het rijgedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit).

De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de identificatie van de auto.

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn

(de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).

Onder andere omstandigheden (bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd.

Waarschuwing te lage bandenspanning

U wordt gewaarschuwd door het permanent branden van dit lampje, een geluidssignaal en, afhankelijk van de uitvoering, een melding op het display.

F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik.

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

6

113

114

Rijden

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien.

Een visuele controle is dus niet voldoende.

F Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset) de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld.

F Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

of

F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel

(afhankelijk van de uitvoering).

De waarschuwing blijft actief tot het systeem wordt gereset.

Resetten

Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is.

Het bandenspanningscontrolesysteem werkt alleen betrouwbaar als bij het resetten van het systeem de vier banden de correcte spanning hebben.

Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

Het systeem moet worden gereset bij aangezet contact en stilstaande auto:

- via het configuratiemenu bij auto's met display,

- met de knop op het dashboard bij auto's zonder display.

Display A

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

Config. auto te selecteren en bevestig vervolgens uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu Reset bandensp te selecteren en bevestig vervolgens uw keuze door op de toets OK te drukken.

Er wordt een melding weergegeven om het verzoek te bevestigen.

F Bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

Display C

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu weer te geven.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Persoonlijke instellingen – configuratie " te selecteren en bevestig vervolgens uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Configuratie auto instellen " te selecteren en bevestig vervolgens uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Bandenspanning " en vervolgens het menu " Resetten " te selecteren en bevestig vervolgens uw keuzes door op de toets OK te drukken. Het resetten wordt bevestigd door een melding.

Touchscreen

F Druk op de toets MENU .

F Selecteer " Rijden ".

F Selecteer op de secundaire pagina

Initialisatie bandensp.controle

.

Het resetverzoek wordt bevestigd door een melding.

F Selecteer " Ja " of " Nee " en bevestig vervolgens uw keuze.

Het resetten wordt bevestigd door een melding.

Rijden

Knop dashboard Storing

F Houd deze knop ingedrukt.

Het resetten wordt bevestigd door een hoog geluidssignaal.

Een lage geluidstoon geeft aan dat het resetten niet is uitgevoerd.

De nieuw opgeslagen waarden van de bandenspanning worden door het systeem beschouwd als referentiewaarden.

Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje

Service, wijst dit op een storing in het systeem.

In dat geval werkt de bandenspanningscontrole niet goed.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

1.

Selecteren/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer.

2.

Verlagen van de ingestelde waarde.

3.

Verhogen van de ingestelde waarde.

4.

Snelheidsbegrenzer Aan/Gepauzeerd.

Controleer voorafgaand aan werkzaamheden aan het systeem altijd eerst de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens.

Het bandenspanningscontrolesysteem is alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens het resetten de juiste spanning hebben.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.

Snelheidsbegrenzer

"LIMIT"

Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt.

De snelheid wordt ingesteld bij draaiende motor, als de auto stilstaat of tijdens het rijden.

De minimale snelheid die ingesteld kan worden is 30 km/h.

Zolang de bestuurder het gaspedaal intrapt tot aan het zware punt, wordt de snelheid begrensd op de ingestelde waarde.

Als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt, wordt de ingestelde snelheid echter overschreden. Om de snelheidsbegrenzing te hervatten laat u het gaspedaal geleidelijk los en keert u terug naar een snelheid onder de ingestelde snelheid.

Het systeem kan worden bediend bij stilstaande auto met draaiende motor, of tijdens het rijden.

6

115

116

Rijden

Op het display worden de selectiestatus van de functie en de ingestelde snelheid weergegeven.

Selecteren van de functie

Functie geselecteerd, symbool

"Snelheidsbegrenzer" wordt weergegeven.

Functie geselecteerd, laatst geprogrammeerde snelheid – UIT .

F Zet de rolknop in de stand LIMIT . De snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd. De laatst ingestelde snelheid wordt in het display weergegeven.

Instellen van een snelheid

Functie geactiveerd.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.

Verlagen van de ingestelde snelheid:

F Druk op de toets SET .

Druk de toets kort in om de snelheid met

1 km/h te verlagen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen.

Inschakelen/uitschakelen

Wagensnelheid hoger dan de ingestelde snelheid, de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Storing in de werking van het systeem,

OFF – de streepjes knipperen.

Er kan, bij draaiende motor, een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

Verhogen van de ingestelde snelheid:

F Druk op de toets SET + .

Druk de toets kort in om de snelheid met

1 km/h te verhogen.

Druk op deze toets om de snelheidsbegrenzer te activeren. Druk er nogmaals op om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen (OFF) .

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als het gaspedaal geleidelijk dieper wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd.

Als het gaspedaal echter met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de snelheid wel verhoogd.

De begrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de ingestelde snelheid op het display gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal.

Laat om de begrenzer weer in te schakelen de snelheid zakken tot een snelheid lager dan de ingestelde snelheid.

Knipperen van de snelheid

De snelheid knippert:

- als het gaspedaal tot voorbij het zware punt wordt ingetrapt,

- als de snelheidsbegrenzer door het profiel van de weg of tijdens een steile afdaling niet kan voorkomen dat de snelheid toeneemt,

- bij krachtig accelereren.

Uitschakelen van het systeem

Storing

De ingestelde snelheid wordt gewist en op het display worden in plaats daarvan drie streepjes weergegeven.

Raadpleeg een CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.

Let op uw snelheid als deze door het profiel van de weg of door snel accelereren kan worden overschreden, zodat u optimaal de controle over uw auto kunt bewaren.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer is bevestigd,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

F Zet de rolknop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen.

De laatst ingestelde snelheid blijft in het geheugen opgeslagen.

Snelheidsregelaar

"CRUISE"

Rijden

Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

1.

Selecteren/uitschakelen van de snelheidsregelaar.

2.

Verlagen van de ingestelde waarde.

3.

Verhogen van de ingestelde waarde.

4.

Snelheidsregeling onderbreken/ hervatten.

Om een snelheid op te slaan of het systeem te activeren moet de wagensnelheid hoger zijn dan 40 km/h en moet minimaal de 4 e versnelling zijn ingeschakeld.

De selectiestatus van de functie en de ingestelde snelheid worden weergegeven op het display.

6

117

118

Rijden

Functie geselecteerd, symbool

"Snelheidsregelaar" wordt weergegeven.

Functie geselecteerd,

UIT .

Selecteren van de functie Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid

Functie geactiveerd.

Wagensnelheid hoger dan de ingestelde snelheid, de weergegeven ingestelde snelheid knippert.

Storing in de werking van het systeem,

OFF – de streepjes knipperen.

F Zet de rolknop in de stand CRUISE. De snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet geactiveerd en er is nog geen snelheid ingesteld.

Eerste keer activeren/ instellen van een snelheid

Het is mogelijk gas te geven en tijdelijk met een hogere snelheid dan de ingestelde snelheid te rijden. De ingestelde snelheid op het display gaat knipperen.

Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangenomen.

Uitschakelen (OFF)

F Breng uw auto met het gaspedaal op de gewenste snelheid.

F Druk op de toets SET - of SET + .

De ingestelde snelheid is nu geprogrammeerd/ geactiveerd en deze snelheid wordt nu door de auto gehandhaafd.

F Druk op deze toets of trap het rem- of koppelingspedaal in.

Opnieuw inschakelen

F Druk op deze toets nadat de snelheidsregeling is uitgeschakeld.

De auto neemt de laatst ingestelde snelheid weer aan.

U kunt ook de procedure "eerste keer activeren" herhalen.

Ingestelde snelheid wijzigen

Zonder het gaspedaal te bedienen

F Druk op de toets SET + .

Druk de toets kort in om de snelheid met

1 km/h te verhogen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verhogen.

Door het gaspedaal te bedienen

F Trap het gaspedaal in tot de gewenste snelheid is bereikt,

F Druk op de toets SET - of SET + .

Verlagen van de ingestelde snelheid:

F Druk op de toets SET .

Druk de toets kort in om de snelheid met

1 km/h te verlagen.

Houd de toets ingedrukt om de snelheid in stappen van 5 km/h te verlagen.

Uitschakelen van het systeem

Rijden

Ingestelde snelheid wissen

De ingestelde snelheden worden uit het geheugen gewist als het contact wordt afgezet.

Storing

De ingestelde snelheid is gewist en vervangen door drie streepjes. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

6

De ingestelde snelheid kunt u op twee manieren verhogen :

F Zet de draaiknop in de stand 0 of zet het contact af om het systeem uit te schakelen.

119

120

Rijden

Let bij het wijzigen van de ingestelde snelheid door het ingedrukt houden van de toets goed op omdat de snelheid zeer snel kan worden verhoogd of verlaagd.

Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij druk verkeer.

Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt.

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer gevestigd houden.

Het is raadzaam de voeten in de buurt van de pedalen te houden.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed op de vloer is bevestigd,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Dit systeem is ontworpen om de veiligheid tijdens het rijden te vergroten.

De bestuurder dient constant alert te zijn op de verkeerssituatie en de afstand en snelheid ten opzichte van andere voertuigen in te schatten.

Active City Brake is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.

Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om een aanrijding met de voorligger te voorkomen.

Dit automatische noodremsysteem remt later af dan de bestuurder normaal gesproken zou doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de kans op een aanrijding groot is.

Bekijk de lasersensor nooit met een optisch instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op een afstand van minder dan 10 cm: kans op oogletsel!

Werkingsprincipe

Activeringsvoorwaarden

De functie Active City Brake werkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

- het contact is aangezet,

- de auto rijdt vooruit,

- de wagensnelheid ligt tussen ongeveer 5 en

30 km/h,

- de remfunctieregelsystemen (ABS, EBD,

NRA) zijn storingsvrij,

- de stabiliteitscontrolesystemen (ASR, DSC) zijn niet uitgeschakeld of defect,

- de auto maakt geen scherpe bocht,

- het systeem is de afgelopen 10 seconden niet geactiveerd.

Active City Brake

Active City Brake is een rijhulpfunctie die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen of de snelheid van een frontale aanrijding te verminderen wanneer de bestuurder niet of onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van het rempedaal).

Dit systeem detecteert met een lasersensor boven aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting rijden of die vóór de auto stilstaan.

Rijden

Werking

Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of de voorligger te snel nadert, remt het systeem automatisch om een aanrijding te voorkomen.

U wordt dan door de weergave van een melding gewaarschuwd.

De remlichten van uw auto gaan branden om andere weggebruikers te waarschuwen.

Tijdens het automatische remmen kan de bestuurder zelf, door het rempedaal stevig in te trappen, altijd proberen harder te remmen dan het noodremsysteem.

Onder zeer slechte weersomstandigheden

(zware regenval, sneeuw, mist, hagel enz.) neemt de remweg toe waardoor het systeem minder efficiënt een aanrijding kan voorkomen.

De bestuurder moet dus altijd bijzonder oplettend blijven.

De aanrijding kan worden voorkomen als het snelheidsverschil tussen uw auto en uw voorligger maximaal 15 km/h is.

Is het verschil groter, dan probeert het systeem een aanrijding te voorkomen of de kracht van de botsing te beperken door de auto af te remmen.

Het automatische noodremsysteem kan de auto volledig tot stilstand brengen als dit nodig is.

In dat geval blijven de remmen enige tijd

(ongeveer 1,5 seconde) geactiveerd terwijl de auto stilstaat. De bestuurder kan in die tijd de controle over de auto overnemen en het rempedaal intrappen.

Tenzij de bestuurder snel genoeg het koppelingspedaal intrapt tijdens het automatisch remmen kan het ingrijpen van het systeem ertoe leiden dat de motor afslaat.

Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet meer.

Ga naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem weer gebruiksklaar te laten maken.

Laat geen sneeuw op de motorkap liggen en geen voorwerpen aan de voorzijde van het dak en boven de motorkap uitsteken: hierdoor kan het gezichtsveld van de sensor worden geblokkeerd waardoor de detectie niet goed werkt.

Werkingslimieten

Het systeem detecteert slechts stilstaande voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting rijden.

Uitschakelen

Het systeem kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. Dit menu kan bij aangezet contact worden geopend.

De status ervan wordt in het geheugen opgeslagen bij het afzetten van het contact.

6

Het detecteert geen kleine voertuigen

(fietsen, motorfietsen), voetgangers of dieren en ook geen stilstaande voorwerpen die niet reflecteren.

Als het systeem is uitgeschakeld, wordt elke keer dat de auto wordt gebruikt, een melding weergegeven om aan te geven dat het systeem is uitgeschakeld.

Dit systeem wordt niet geactiveerd en grijpt niet in als de bestuurder:

- het gaspedaal diep intrapt

- of een ruk aan het stuur geeft

(uitwijkmanoeuvre).

121

122

Rijden

Met monochroom display C

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te openen.

F Selecteer " Persoonlijke instelling –

Configuratie ".

F Selecteer " Parameters van de auto instellen ".

F Selecteer " Rijhulpsysteem ".

F Selecteer " Automatische noodremassistentie : UIT " of

" Automatische noodremassistentie :

AAN ".

F Druk op de toets " 7 " of " 8 " om de optie aan of uit te vinken zodat het systeem wordt in- of uitgeschakeld.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " en vervolgens op de toets OK om het item OK te selecteren en te bevestigen of op de toets

Terug om de uitgevoerde handeling af te breken.

Storingen

Storing van de sensor

De werking van de lasersensor kan worden gehinderd door vuil op de voorruit of door het beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een melding weergegeven om u te waarschuwen.

Ontwasem de voorruit en reinig regelmatig het gedeelte van de voorruit voor de sensor.

Plak of bevestig geen voorwerpen op de voorruit vóór de sensor.

Met het touchscreen

F Druk op de toets " MENU ".

F Selecteer het menu " Rijden ".

F Selecteer op de secundaire pagina

" Configuratie auto ".

F Selecteer het tabblad " Rijhulpsysteem ".

F Vink het vakje Autom.noodremsysteem

aan of uit om het systeem in of uit te schakelen.

F Bevestig.

Storing van het systeem

Bij een storing van het systeem wordt u door een geluidssignaal en de weergave van de melding Storing automatisch remsysteem gewaarschuwd.

Laat uw auto controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de voorruit ter hoogte van de sensor beschadigd is, schakel het systeem dan uit en neem contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de voorruit te laten vervangen.

Verwijder de sensor niet, stel de sensor niet af en test de sensor niet.

Werkzaamheden aan de sensor mogen alleen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Bij het trekken van een aanhanger of als uw auto wordt gesleept, moet het systeem worden uitgeschakeld.

Parkeerhulp

De parkeerhulp met geluidssignalen (voor en achter) en/of een grafische weergave

(achter) bestaat uit parkeersensoren die zijn aangebracht in de bumpers.

Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich binnen het bereik van het systeem achter de auto bevindt.

Het waarschuwt u niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.

Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de aanrijmanoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.

Inschakelen van de achteruitversnelling

Weergave op het display

Inschakelen van een versnelling vooruit

Rijden

Uitschakelen van de parkeerhulp

Zet de versnellingsbak in de neutraalstand.

Inschakelen/uitschakelen

U kunt het systeem in- of uitschakelen door op deze toets te drukken.

In- en uitschakeling van het systeem wordt opgeslagen wanneer het contact wordt afgezet.

6

Storing

Een geluidssignaal bevestigt dat het systeem in werking treedt zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

Een geluidssignaal geeft de afstand tot het obstakel aan. Hoe dichter de auto bij het obstakel komt, hoe korter de tijd tussen de geluidssignalen is.

Als de auto minder dan ongeveer 30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar.

De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een rijsnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.

Aan de hand van het geluid dat via de luidspreker (voor of achter) wordt weergegeven, is te herkennen of het obstakel zich voor of achter de auto bevindt.

In het geval van een storing gaat het lampje Service branden vergezeld van een geluidssignaal en een melding op het display.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Houd de sensoren bij slecht of winters weer vrij van modder, ijs of sneeuw.

123

124

Rijden

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het trekken van een aanhanger of de montage van een fietsdrager (auto met een door CITROËN aanbevolen trekhaak of fietsdrager).

De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.

Als uw auto is uitgerust met een ladder aan de achterzijde of als u een lading vervoert die langer dan de auto is, wordt geadviseerd het systeem uit te schakelen.

De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.

Het camerabeeld wordt op het het touchscreen weergegeven.

De achteruitrijcamera kan zijn gecombineerd met het parkeerhulpsysteem.

De achteruitrijcamera is niet meer dan een hulpmiddel, wat betekent dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen.

De afgebeelde begeleidingslijnen helpen bij het manoeuvreren.

Ze worden weergegeven als strepen "op de weg" en geven geen indicatie van de positie van de auto ten opzichte van hoge obstakels

(bijvoorbeeld andere auto's).

Een zekere vervorming van het beeld is normaal.

De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer (de afstand tussen de strepen komt overeen met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels).

De rode steep geeft een afstand van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer.

De groene strepen geven een afstand van circa

1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto.

De turquoise gebogen lijnen geven de maximale draaicirkel weer.

Als de achterklep wordt geopend, verdwijnen de beelden van de camera.

Achteruitrijcamera

Wassen met een hogedrukreiniger

Houd tijdens het wassen van de auto de spuitmond op minimaal 30 cm van de cameralens.

Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek.

ZORGELOOS

BIJVULLEN

MET TOTAL

QUARTZ-

SMEERMIDDELEN

Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en CITROËN dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en technische innovatie.

In het kader hiervan heeft TOTAL een serie TOTAL QUARTZ-smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn voor motoren van het merk CITROËN.

Deze smeermiddelen dragen bij aan een lager brandstofverbruik en een geringere uitstoot van schadelijke stoffen.

TOTAL en CITROËN testen de betrouwbaarheid en de prestaties van hun producten tijdens autosportwedstrijden onder extreme omstandigheden.

Kies TOTAL QUARTZsmeermiddelen voor het onderhoud van uw auto; deze garanderen een optimale levensduur en uitstekende prestaties van uw motor.

126

Praktische informatie

Brandstof

Laag brandstofniveau

Als het minimumbrandstofniveau is bereikt, gaat dit lampje branden.

Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 8 liter brandstof in de tank, afhankelijk van de rijstijl en het motortype.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u zonder brandstof komt te staan.

Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Vullen

Het tanken dient met afgezette motor te geschieden.

F Open de brandstofvulklep.

F Steek de sleutel in het slot en draai deze een kwart omwenteling.

F Verwijder de vuldop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de brandstofvulklep.

Een etiket aan de binnenzijde van de tankklep geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het type motor in uw auto.

Voor een juiste weergave van de brandstofniveaumeter is het raadzaam minimaal 5 liter brandstof te tanken.

Bij het openen van de brandstofvulklep kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.

Laat het vulpistool bij het aftanken van de auto nooit meer dan 3 keer automatisch afslaan.

Indien dit wel gebeurt kunnen er storingen optreden.

De inhoud van de brandstoftank is ongeveer

60 liter (53 liter voor de uitvoeringen met een

BlueHDi-dieselmotor).

F Vergrendel na het tanken de dop en sluit de vulklep.

Tijdens het tanken voorkomt een mechanisch systeem dat de schuifdeur aan de linkerzijde geopend wordt.

Zorg ervoor dat niemand probeert de schuifdeur te openen terwijl de tankklep geopend is.

Na het sluiten van de klep kan de schuifdeur geblokkeerd zijn. Duw tegen de deur om deze te sluiten en open de deur vervolgens.

Zorg tijdens het tanken ervoor dat niemand probeert de schuifdeur te openen terwijl de tankklep geopend is.

Onderbreking brandstoftoevoer

Bij een krachtige aanrijding worden de brandstoftoevoer van de auto automatisch onderbroken.

Het knipperen van dit lampje wordt vergezeld door een melding op het display.

Controleer van buiten de auto of er geen brandstofgeur te ruiken is en of er geen brandstof lekt. Herstel vervolgens de toevoer:

F zet het contact af (stand STOP),

F haal de sleutel uit het contactslot,

F steek de sleutel in het contactslot,

F zet het contact aan en start de motor.

Praktische informatie

7

127

128

Praktische informatie

Geschikte brandstoffen

Brandstof voor benzinemotoren

De benzinemotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die bij tankstations getankt kunnen worden:

Benzine die voldoet aan de norm

EN228 en is gemengd met een biobrandstof die voldoet aan de norm EN15376.

Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001 mogen worden gebruikt.

Brandstof voor dieselmotoren

De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die bij tankstations getankt kunnen worden:

Diesel die voldoet aan de richtlijn

EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214

(met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%).

Diesel die voldoet aan de richtlijn

EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214

(met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 10%).

Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Alleen het gebruik van dieseladditieven die voldoen aan de norm B715000 is toegestaan.

Paraffinehoudende diesel die voldoet aan de richtlijn EN15940 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214

(met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%).

De brandstof B20 of B30 die voldoet aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor de dieselmotor van uw auto. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor

"Zware rijomstandigheden") strikt worden nageleefd.

Neem voor meer informatie contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Diesel bij lage buitentemperaturen

Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden.

Als desondanks de motor bij een temperatuur lager dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even in een garage of verwarmde werkplaats staan.

Reizen naar het buitenland

Bepaalde brandstoffen kunnen de motor beschadigen.

In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken

(specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen.

Neem voor meer informatie contact op met uw dealer.

Sneeuwkettingen

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de aangedreven wielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien.

Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Praktische informatie

Montagetips

F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

F Trek de parkeerrem aan en plaats, indien nodig, wielblokken tegen de wielen om het wegrollen van de auto te voorkomen.

F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

F Rijd voorzichtig weg en rij even met een snelheid van maximaal 50 km/h.

F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Oorspronkelijke bandenmaat

Maximale afmeting van de schakels

195/65 R15

195/70 R15

205/65 R15

215/55 R16

215/50 R17

9 mm

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen.

Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

7

129

Praktische informatie

Afneembaar sneeuwscherm

Aanbrengen

130

F Plaats het verwijderbare sneeuwscherm vóór de centreerpen A op de voorbumper.

F Breng het aan door de klemmen B op de vier hoeken vast te drukken.

Verwijderen

F Steek bij elke klem een schroevendraaier in de opening.

F Wip met een schroevendraaier de vier klemmen B los.

F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen

één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers in de verticale stand

(onderhoudsstand) te verplaatsen.

Vervangen van een wisserblad vóór

Afhankelijk van het land kan het afneembare sneeuwscherm worden aangebracht op het onderste gedeelte van de voorbumper om opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur te voorkomen.

Ruitenwisserblad vervangen

Ruitenwissers in de onderhoudsstand zetten

Vergeet niet het afneembare sneeuwscherm te verwijderen wanneer de buitentemperatuur hoger is dan 10°C

(geen kans op sneeuwval) of wanneer de auto een aanhanger trekt.

F Til de ruitenwisserarm op.

F Maak het wisserblad los en verwijder het.

F Breng het nieuwe wisserblad aan.

F Zet de ruitenwisserarm terug.

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de ruststand te zetten.

Vervangen van een wisserblad achter

F Til de ruitenwisserarm op. Maak het wisserblad los en verwijder het.

F Breng het nieuwe wisserblad aan en zet de ruitenwisserarm terug.

Praktische informatie

Trekhaak

Gewichtsverdeling

F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarom voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af.

Houd u aan het maximale aanhangergewicht dat is vermeld op het kentekenbewijs van uw auto, op het constructeursplaatje en in de rubriek

Technische gegevens van dit boekje.

De maximale kogeldruk geldt ook voor de montage op de trekhaak van accessoires als een fietsendrager of een bagageplateau.

Houd u aan de regelgeving in het land waar u zich bevindt.

Maak gebruik van een trekhaak met bijbehorende bedrading die door

CITROËN is goedgekeurd. Wij adviseren de montage te laten uitvoeren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Sommige rijhulp- of parkeerhulpsystemen worden automatisch uitgeschakeld wanneer een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.

Zonder gereedschap afneembare zwanenhalstrekhaak met slot

Presentatie

7

Deze zwanenhalstrekhaak wordt kant en klaar geleverd en kan snel en eenvoudig zonder gereedschap aangebracht en verwijderd worden.

131

132

Praktische informatie

Instructies voor aanbrengen en voor elk gebruik

Verzeker u ervan dat de zwanenhals correct vergrendeld is. Doe dit door het volgende te controleren:

- de groene markering is zichtbaar,

- het veiligheidsslot van de draaiknop is naar achteren gericht,

- het veiligheidsslot is vergrendeld en de sleutel is verwijderd; de draaiknop kan niet meer worden bediend,

- de zwanenhals mag absoluut niet in de steun kunnen bewegen.

Vergeet bij het aankoppelen van een aanhanger niet de draadbundel aan te sluiten.

Aanbrengen

Tijdens het gebruik

Ontgrendel nooit het systeem terwijl een aanhanger is aangekoppeld of een bagageplateau op de zwanenhals is gemonteerd.

Na het gebruik

Als gereden wordt zonder aanhanger of bagageplateau, moet de zwanenhals zijn verwijderd en moet de afdekkap op de steun zijn aangebracht. Dit is met name van belang als de zwanenhals het zicht op de kentekenplaat of de verlichting van de auto belemmert.

Verwijderen

Praktische informatie

Onderhoud

De correcte werking van het systeem is alleen gegarandeerd als de zwanenhals en de steun schoon blijven.

Alvorens de auto met een hogedrukreiniger schoon te maken moet de zwanenhals zijn verwijderd en de afdekkap op de steun zijn gemonteerd.

Als u allesdragers op de dakrails monteert, houd u dan dan de door de fabrikant aangegeven gewichtswaarden. Het gewicht mag niet meer dan 75 kg zijn.

Dakrails Modutop

Dakrails

De twee dakrails van het Modutop-dak kunnen verwijderd worden.

De maximaal toegestane daklast op elke dakrail is 35 kg.

7

133

134

Praktische informatie

Adviezen voor vervoer van voorwerpen op het dak

Deze procedure vereist het gebruik van de sleutel die bij het gereedschap voor het verwisselen van een wiel is meegeleverd.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het verwisselen van een wiel .

F Open de beschermkappen.

F Draai de vier bouten los en verwijder ze.

F Draai de dragers 90°, zodat de holle delen aan de voorzijde gepositioneerd worden.

F Breng de vier bouten aan en haal ze met behulp van de sleutel aan.

F Sluit de beschermkappen.

De lading moet in elk geval op het hiervoor bestemde antislipmateriaal rusten en mag het dak of de ruiten in het dak niet raken.

Max. gewicht op dragers/rails

- Allesdragers op dakrails: 75 kg (deze dragers zijn niet compatibel met de

Modutop).

Overige accessoires

Al deze accessoires en onderdelen zijn, na getest en goedgekeurd te zijn ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid, aangepast aan uw auto. U hebt een ruime keuze aan originele onderdelen.

Er is ook een andere reeks accessoires beschikbaar die gericht is op comfort, sport en onderhoud:

Alarminstallatie, glasgravering, EHBO-trommel, veiligheidsvest, parkeerhulp voor en achter, gevarendriehoek, antidiefstalbouten voor lichtmetalen velgen enz.

Stoelhoezen compatibel met airbags voor voorstoelen of voorbank, rubberen matten, vloerbedekking, sneeuwkettingen, zonneschermen, fietsendrager op achterklep enz.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt gehinderd:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed bevestigd is,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Audiosystemen, handsfree set, luidsprekers,

CD-wisselaar, navigatiesysteem, USBaansluiting, videoset enz.

F Gebruik alleen de riemdoorvoeren A om de lading correct vast te zetten.

- Imperiaal: 120 kg.

- Allesdragers op dak: 100 kg.

- Allesdragers op dakrails: 75 kg

Er worden veel audio- en telematicasystemen aangeboden op de markt. Om technische redenen is het echter belangrijk dat deze systemen geschikt zijn voor de auto. Controleer dit altijd vooraf bij het CITROËN-netwerk.

Onder de motorkap

Openen

Binnenzijde

Assortiment professionele uitrustingselementen

Praktische informatie

F Til de motorkap met een vlakke hand iets op om de veiligheidshaak beter te kunnen bereiken.

F Duw de veiligheidshaak met de andere hand naar links en til de motorkap op.

Motorkapsteun

De afdeling Onderdelen geeft een accessoirecatalogus uit waarin diverse uitrustingselementen en voorzieningen worden aangeboden, zoals:

Laadschotten (alle typen).

Laadrol.

Trekhaak, trekhaakbedrading: deze moeten door het CITROËN-netwerk worden gemonteerd.

Scheidingswanden en -roosters, gladde houten betimmering met vloer voorzien van antisliplaag.

Beschermroosters

F Trek de ontgrendelhendel onder het dashboard naar u toe om de motorkap te ontgrendelen.

Buitenzijde

F

Neem de motorkapsteun uit de houder en bevestig deze in de uitsparing, aangeduid door een sticker aan de linkerzijde van de auto, om de motorkap geopend te houden.

F

Plaats de motorkapsteun in de houder alvorens de motorkap zonder te forceren te sluiten.

Sluiten

F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

7

Open de motorkap niet als het hard waait.

135

136

Praktische informatie

Motoren

Benzine

Diesel

Ga voorzichtig te werk bij werkzaamheden onder de motorkap.

1.

Ruitensproeiervloeistofreservoir.

2.

Zekeringenkast.

3.

Koelvloeistofreservoir.

4.

Reservoir rem- en koppelingsvloeistof.

5.

Luchtfilter.

6.

Oliepeilstok.

7.

Olievuldop.

8.

Reservoir stuurbekrachtigingsvloeistof.

9.

Handopvoerpomp (behalve BlueHDimotor).

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Accu-aansluitingen:

+ Pluspool.

Minpool (massa).

Niveaus controleren

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Let erop dat u bij het eventueel verwijderen en monteren van de afdekkap van de motor, de bevestigingsclips niet beschadigt.

Motorolieniveau

Het wordt aanbevolen om elke 5000 km het motorolieniveau te controleren en indien nodig tussen twee onderhoudsbeurten olie bij te vullen.

De controle van het motorolieniveau dient bij koude motor en horizontaal geplaatste auto te geschieden, met behulp van de oliepeilstok.

Oliepeilstok

2 merktekens op de peilstok:

A = maximum

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als het oliepeil boven dit merkteken uitkomt. Een te hoog oliepeil kan beschadiging van de motor tot gevolg hebben.

B = minimum

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Als het olieniveau niet boven dit merkteken uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.

Laat het olieniveau nooit onder dit merkteken uitkomen.

Voor het behoud van de bedrijfszekerheid van de motoren en de emissieregelsystemen mogen in geen geval additieven aan de motorolie worden toegevoegd.

Olie verversen

Dit dient volgens de intervallen in het onderhoudsschema van de fabrikant te worden uitgevoerd. Raadpleeg de voorschriften in het

CITROËN-netwerk.

Remvloeistof verversen

Praktische informatie

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Deze kan ook werken als het contact is afgezet. Wacht na uitschakelen van de motor minstens 1 uur met het uitvoeren van werkzaamheden aan het koelsysteem, omdat het koelsysteem onder druk staat.

Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst een kwartslag los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Als het reservoir vaak bijgevuld moet worden, duidt dit op een defect. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk om het systeem te laten controleren.

F Neem voordat u olie bijvult de peilstok uit de houder.

F Controleer na het bijvullen het motorolieniveau (het niveau mag niet boven het bovenste merkteken uitkomen).

F Draai de dop op de vulopening voordat u de motorkap sluit.

De remvloeistof dient volgens het onderhoudsschema van de fabrikant te worden ververst.

Gebruik remvloeistof die door de fabrikant wordt aanbevolen en aan de DOT4-normen voldoet.

Het niveau dient steeds tussen de merktekens

MIN en MAX van het reservoir te staan.

Als het reservoir vaak bijgevuld moet worden, duidt dit op een storing. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Motoroliekwaliteit

De gekozen olie moet in alle gevallen voldoen aan de eisen die zijn vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant.

Koelvloeistofniveau

Gebruik alleen door de fabrikant aanbevolen vloeistof.

Als u dit niet doet, kan de motor ernstig beschadigd raken.

Bijvullen

Het niveau dient steeds tussen de merktekens

MIN en MAX van het expansievat te staan.

Laat het koelsysteem, als meer dan 1 liter moet worden bijgevuld, controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vloeistofniveau stuurbekrachtiging

Controleer het niveau van de stuurbekrachtigingsvloeistof als de auto op een vlakke ondergrond staat en de motor koud is.

Draai de dop met geïntegreerde peilstok los en controleer of het niveau tussen de merktekens

MIN en MAX staat.

7

137

138

Praktische informatie

Niveau ruitensproeiervloeistof

Voor een optimale reiniging raden we het gebruik van producten uit het CITROËNassortiment aan.

Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)vullen van het reservoir met water afgeraden.

Inhoud ruitensproeiervloeistofreservoir: ongeveer 3 liter.

Niveau brandstofadditief

(dieselmotor met roetfilter)

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als de melding niet verdwijnt en het lampje Service blijft branden.

Bijvullen

Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten.

Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudsbeurten door, te laten controleren.

Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Een te laag additiefniveau wordt aangegeven door het lampje

Service in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

Als dit gebeurt wanneer de motor draait, wijst dit op een beginnende verzadiging van het roetfilter (veelvuldige stadsritten: lage snelheden, verkeersopstoppingen enz.).

Om het filter te regenereren wordt aangeraden zo spoedig mogelijk, als de verkeerssituatie dit toelaat, gedurende ongeveer 5 minuten met een snelheid van meer dan 60 km/h te gaan rijden (tot het lampje uitgaat en de melding verdwijnt).

Tijdens de regeneratie van het roetfilter kunnen relaisgeluiden vanaf de onderzijde van het dashboard hoorbaar zijn.

Controles

Accu

De accu is onderhoudsvrij.

Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten

(bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn.

Laat uw accu voor de winter controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Uitvoeringen met het Stop & Startsysteem zijn voorzien van een speciale

12V-loodaccu.

Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Slijtage remschijven/ remtrommels

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven/ remtrommels.

Parkeerrem

Als de parkeerrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de parkeerrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Koolstoffilter en interieurfilter

Een deksel biedt toegang tot de filters.

Het koolstoffilter filtert voortdurend en op efficiënte wijze.

Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde tweede speciale actieve filter draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, onaangename geuren en vetaanslag).

Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het garantie- en onderhoudsboekje aangegeven intervallen.

Als de omgeving (veel stof enz.) en de gebruiksomstandigheden van de auto (veel stadsverkeer enz.) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen.

Oliefilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Praktische informatie

Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

Water in het brandstoffilter aftappen

(Afhankelijk van het verkoopland)

Als dit lampje brandt, moet het water in het brandstoffilter worden afgetapt. U kunt ook bij elke verversing van de motorolie het water in het brandstoffilter aftappen.

F Draai de aftapbout van het filter los om het water af te tappen.

F Laat al het water uit de doorzichtige leiding stromen en draai vervolgens de aftapbout weer vast.

De HDi-motoren zijn technologisch geavanceerde motoren. Alle werkzaamheden hieraan vereisen speciale training en moeten daarom worden overgelaten aan de gekwalificeerde technici van het CITROËN-netwerk.

Roetfilter (diesel)

Onderhoudswerkzaamheden aan het roetfilter mogen alleen door het CITROËN-netwerk worden uitgevoerd.

7

139

140

Praktische informatie

Handgeschakelde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

AdBlue

®

(BlueHDimotoren)

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke onderdelen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt

CITROËN specifieke producten aan.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic

Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.

SCR-systeem

Met behulp van AdBlue ® , een vloeistof die ureum bevat, kan een katalysator tot 85% van de stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu).

De AdBlue ® bevindt zich in een specifiek reservoir van ongeveer 17 liter. Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2400 km kunt rijden tot het reservoir helemaal leeg is, wordt automatisch een waarschuwingssysteem geactiveerd.

Als het AdBlue gestart.

® -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden

Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro

6-emissienorm voldoet.

Neem bij een storing in het SCR-systeem zo snel mogelijk contact op met een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert.

In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de motor niet meer gestart kan worden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de lampjes en de bijbehorende waarschuwingsmeldingen.

Praktische informatie

Bevriezing van AdBlue ®

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C.

Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het

AdBlue ® -reservoir waardoor u onder alle weersomstandigheden kunt blijven rijden.

Bijvullen van AdBlue

®

Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in.

Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).

Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon of fles.

Als het AdBlue ® niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

Lees voordat u het reservoir gaat bijvullen eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.

Gebruik uitsluitend AdBlue ® die aan de norm

ISO 22241 voldoet.

Gebruiksvoorschriften

AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis.

Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).

Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie.

Als de vloeistof wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.

Verdun de AdBlue ® nooit met water.

Giet nooit AdBlue ® in de brandstoftank.

Dit product is via het CITROËN-dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats verkrijgbaar.

U kunt ook naar een tankstation gaan met

AdBlue-pompen voor personenauto's en lichte bedrijfsauto's.

Vul nooit AdBlue ® bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens.

Voorschriften voor opslag

AdBlue ® bevriest bij temperaturen rond -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf

25°C. Het is raadzaam de flacons en jerrycans koel en buiten direct zonlicht te bewaren.

Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar.

Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue ® niet in uw auto.

Voer de lege AdBlue ® -flacons of

-jerrycans niet als huisvuil af.

Deponeer ze in een daartoe bestemde container of breng ze naar uw verkooppunt.

7

141

142

Praktische informatie

Procedure

Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.

Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest de

AdBlue ® waardoor u de vloeistof niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

F Pak een flacon of jerrycan met AdBlue ® .

Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon of jerrycan in het

AdBlue-reservoir van uw auto giet.

Of

F Steek het vulpistool van de AdBlue ® -pomp in de vulopening van het reservoir en vul bij tot het vulpistool automatisch afslaat.

Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het AdBlue-reservoir leeg is geraakt , dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de sleutel in het contactslot te steken .

Zet vervolgens het contact aan en start na

10 seconden wachten de motor.

F Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de brandstofvulklep. De blauwe dop van het

AdBlue ® -reservoir bevindt zich links naast de brandstofvuldop.

F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom.

F Verwijder de blauwe dop.

Belangrijk:

- Om ervoor te zorgen dat het AdBlue ® reservoir niet overstroomt, wordt aanbevolen:

• Om 10 tot 13 liter bij te vullen met behulp van AdBlue ® -flacons.

Of

• Niet meer bij te vullen nadat het vulpistool bij het tankstation automatisch afslaat.

- Als het AdBlue ® -reservoir van uw auto helemaal leeg is (dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer opnieuw starten), moet u het reservoir vullen met minimaal 5 liter additief.

Bandenreparatieset

De set bevindt zich in een opbergvak onder de voorstoel.

Auto's geleverd met een bandenreparatieset zijn niet uitgerust met een reservewiel of het bijbehorende gereedschap (krik, wielsleutel, etc.).

De bandenreparatieset bevat een compressor en een flacon met afdichtmiddel.

Gebruik van de set

Storingen verhelpen

F Vink op de sticker aan welke band gerepareerd moet worden en plak de sticker op het stuur zodat u er steeds aan herinnerd wordt dat u de band slechts tijdelijk kunt gebruiken.

F Klem de flacon 1 op de compressor 2 .

F Sluit de flacon 1 aan op het ventiel van de lekke band.

F Rol de slang van de compressor uit voordat deze op de flacon aangesloten wordt.

F Sluit de voedingskabel op een van de

12V-aansluitingen van de auto aan.

F Schakel de compressor in door op knop

A te drukken tot een bandenspanning van 2,0 bar wordt bereikt. Als deze bandenspanning niet kan worden bereikt, is de band niet te repareren.

F Verwijder de compressor en berg deze op.

F Rijd direct een aantal kilometer met lage snelheid, zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

F Pas de bandenspanning met behulp van de compressor aan tot de aanbevolen spanning voor de auto en controleer dat het lek goed is afgedicht (geen verdere afname van de bandenspanning).

F Rijd niet harder dan 80 km/h. De band moet zo snel mogelijk worden nagekeken door een professioneel bedijf.

Na gebruik kan de flacon in een plastic zak

(meegeleverd in de set) opgeborgen worden om vlekken op uw auto door restanten van de vloeistof te voorkomen.

Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen.

Buiten het bereik van kinderen houden.

Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij een CITROËN-dealer of een officieel inzamelpunt.

Deze flacons met afdichtmiddel zijn verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Wiel verwisselen

Parkeren van de auto

F Zorg ervoor dat de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plek bevinden.

F Zet de auto voor zover mogelijk op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond.

F Trek de parkeerrem aan, zet het contact af en schakel de eerste versnelling in.

F Plaats een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.

8

1.

Flacon met afdichtmiddel, met ingebouwde slang.

2.

Compressor.

A.

Startknop

143

Storingen verhelpen

Als de auto van een trekhaak is voorzien, kan het soms nodig zijn de auto iets omhoog te brengen om het reservewiel gemakkelijker uit de houder te verwijderen.

Neem in bepaalde situaties, bijvoorbeeld bij een zachte ondergrond of als de auto zwaar is beladen, contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De krik en het gereedschap behoren bij uw auto. Gebruik ze niet voor andere doeleinden.

Als de auto echter niet met een reservewiel is uitgerust, bevindt het sleepoog zich in het opbergvak in de vloer achter de bestuurdersstoel.

F Schuif indien nodig de stoel naar voren voor toegang tot het opbergvak vanaf de achterzijde.

F Verwijder het deksel en haal de krik en de gereedschaphouder uit het opbergvak.

F Pak het benodigde gereedschap uit de houder.

Toegang tot het gereedschap

4.

Sleutel voor dakrails Modutop-dak en achterlichten.

Sleutel voor achterlichten.

5.

Gereedschap voor verwijderen van sierdoppen van lichtmetalen velgen.

Dit gereedschap is niet vereist voor uw uitvoering.

6.

Sleepoog.

Toegang tot het reservewiel

144

Het gereedschap bevindt zich in een opbergvak met een deksel onder een voorstoel.

1.

Krik.

2.

Wielsleutel.

3.

Wielblok.

F Open de achterdeuren/achterklep voor toegang tot het reservewiel.

Storingen verhelpen

F Verwijder de wieldop.

F Draai de wielbouten iets los.

F Draai de bout met behulp van de wielsleutel los om de reservewielhouder volledig te laten zakken.

F Haal de reservewielhouder los van de haak en plaats het reservewiel in de nabijheid van het te vervangen wiel.

Een wiel met een lekke band verwijderen

F Plaats het voetstuk van de krik op de grond, recht onder één van de twee steunpunten aan de voorzijde of achterzijde. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

F Draai de krik uit tot de kop van de krik het gebruikte steunpunt raakt; het contactvlak van het steunpunt A moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken.

F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

F Ga verder met het losdraaien van de wielbouten.

F Verwijder de bouten en verwijder vervolgens het wiel.

8

145

146

Storingen verhelpen

Zorg ervoor dat de krik stabiel staat.

Het voetstuk van de krik moet stevig op de grond staan en zich recht onder het gebruikte steunpunt bevinden.

Op een gladde of losse ondergrond kan de krik wegglijden of wegzakken – Kans op letsel!

Plaats de krik uitsluitend onder een van de steunpunten onder de auto en zorg ervoor dat het contactvlak van het steunpunt goed in het middelste deel van de kop van de krik steekt.

Anders kan de auto beschadigd raken en/ of de krik wegzakken – Kans op letsel!

Draai de krik niet uit voordat u de bouten van het te verwisselen wiel iets hebt losgedraaid en een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel hebt geplaatst.

Monteren van het reservewiel

Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h.

Het reservewiel is niet geschikt voor het afleggen van lange afstanden. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats controleren.

Laat bovendien de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en het oorspronkelijke wiel in de plaats van het reservewiel monteren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

F Plaats het reservewiel op de naaf en haal de wielbouten met de hand aan.

F Draai de wielbouten vast met de wielsleutel.

F Laat de krik volledig zakken en verwijder deze vervolgens.

F Haal de bouten nogmaals aan met de wielsleutel, zonder te forceren.

F Plaats het te repareren wiel in de reservewielhouder.

Storingen verhelpen

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de identificatie , waaronder de bandenspanningssticker.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem , waaronder de aanbevelingen met betrekking tot het verwisselen van een wiel met een bandenspanningssensor.

Monteren van het gerepareerde wiel

Volg voor het monteren van het gerepareerde wiel dezelfde procedure als voor het monteren van het reservewiel. Vergeet niet de wieldop te bevestigen.

Wieldop op de velg aanbrengen

- Zorg dat de buitenrand van de wieldop niet tegen de velg drukt of hier in zakt:

F Bevestig de reservewielhouder aan de haak en breng de houder omhoog door de bout weer met de wielsleutel vast te draaien.

F Draai de bout tot de aanslag en controleer of het wiel goed vlak tegen de bodem aan ligt.

Als dit niet het geval is, voer dan de procedure nogmaals uit.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt (gebruik een assteun).

Gebruik in plaats van de wielsleutel nooit elektrische apparaten.

Het ventiel van de band moet gecentreerd worden ten opzichte van de inkeping op de wieldop.

Deze positie is van essentieel belang voor het correct aanbrengen van de wieldop op de stalen velg. (Als de positie van het ventiel incorrect is, d.w.z. niet in lijn met de inkeping, zal het antirotatiesysteem in contact komen met de boutkoppen en beschadigd raken als de gebruiker de wieldop in deze onjuiste positie blijft aanbrengen).

Juiste positie wieldop.

8

147

Storingen verhelpen

Onjuiste positie wieldop.

Onjuiste ventielpositie: onder de ring.

148

- Zorg dat alle bevestigingsklemmen vooraf worden vastgeklemd behalve de laatste

(tegenover de inkeping voor het ventiel).

- Sla flink met de palm van de hand op de klem tegenover het ventiel (de laatste bevestigingsklem, altijd in de klemrichting).

Controleer de positie van het ventiel van de band ten opzichte van de ring van de wieldop.

Vervorming van de rand van de wieldop bij het ventiel door onjuiste montage.

Storingen verhelpen

Type B

Een lamp vervangen

Typen lampen

Lamp met bajonetsluiting: druk de lamp iets in en draai deze linksom.

Type C

Juiste ventielpositie: boven de ring.

Neem de montageprocedure voor de wieldop in acht om te voorkomen dat de bevestigingsklem breekt en de omtrek van de wieldop vervormt.

Uw auto is voorzien van verschillende typen lampen.

Verwijder ze als volgt:

Type A

Halogeenlamp: duw de borgveer open en verwijder de lamp uit de lamphouder.

Type D

8

Glassokkellamp: de lamp is gemonteerd met een drukbevestiging. Trek de lamp daarom voorzichtig los.

Lichtgevende diode (LED): raadpleeg het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor het vervangen van de dagrijverlichting.

149

150

Storingen verhelpen

Open de motorkap. Steek uw hand achter de koplampunit om bij de lampen te komen.

Voer de handelingen in omgekeerde volgorde uit om elke lamp weer aan te brengen en controleer of de motorkap goed vergrendeld is.

Verlichting vóór

Halogeenlampen moeten vervangen worden bij uitgeschakelde verlichting. Wacht na het uitschakelen van de verlichting enkele minuten alvorens een halogeenlamp te vervangen (om brandwonden te voorkomen). Raak de lamp niet met de hand aan, maar gebruik een droge, pluisvrije doek.

Het is normaal dat er zich condens vormt aan de binnenzijde van de koplampen. Bij regelmatig gebruik van de auto verdwijnt deze condens.

Bij het vervangen van de lampen moet het contact afgezet of de accu losgekoppeld zijn.

Wacht na het vervangen van de lamp ongeveer drie minuten alvorens de accu weer aan te sluiten.

Verzeker u er altijd van dat de lampen correct werken.

Wassen met hogedrukspuit

Probeer hardnekkig vuil niet met een hogedrukspuit van de koplampen, achterlichten en omgeving te verwijderen, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichting ervan beschadigd raken.

1.

Dimlicht.

2.

Parkeerlichten.

3.

Richtingaanwijzers.

Dimlicht/grootlicht

Type C , H4 – 55W

F Trek aan de flexibele rubberen lip om de middelste kap te verwijderen.

F Neem de stekker los.

F Maak de bevestigingsklem los.

F Vervang de lamp en let erop dat het metalen gedeelte goed aansluit op de groeven van de lampunit.

F Plaats de bevestigingsklem terug.

F Controleer na het aanbrengen van de kap of deze rondom goed afdicht.

Parkeerlichten

Type A , W5W – 5W

F

Trek aan de flexibele rubberen lip om de kap te verwijderen.

F

Trek aan de stekker om de lamphouder met drukbevestiging te verwijderen.

F

Vervang de lamp.

F Controleer na het aanbrengen van de kap of deze rondom goed afdicht.

Richtingaanwijzers

Type B , PY21W – 21W (amberkleurig)

F Trek aan de flexibele rubberen lip om de kap te verwijderen.

F Draai de lamphouder een kwartslag linksom.

F Druk de lamp iets in en draai hem een kwart omwenteling linksom om hem te verwijderen.

F Vervang de lamp.

F Controleer na het aanbrengen van de kap of deze rondom goed afdicht.

Storingen verhelpen

Zijknipperlichten

Type A , WY5W – 5W (amberkleurig)

Mistlampen

Type C , H1 – 55W

F Verwijder de drie klemmen en de schroef waarmee de spatplaat onder de bumper is bevestigd.

F Duw de spatplaat naar boven.

F Neem de stekker van de lamphouder los door op de lip aan de bovenzijde te drukken.

F

Verwijder de lamphouder door de twee klemmen (boven en onder) met duim en wijsvinger samen te drukken.

F Vervang de eenheid (lamphouder en gloeilamp).

F Voer het monteren van de eenheid en de spatplaat in omgekeerde volgorde uit.

F Druk het zijknipperlicht naar achteren en trek het naar voren toe los.

F Neem contact op met het CITROËNnetwerk om een nieuw zijknipperlicht te verkrijgen. Dit onderdeel vormt één geheel.

F Breng het zijknipperlicht vanaf de achterzijde aan en duw het vervolgens naar voren.

8

151

152

Storingen verhelpen

Plafonniers

Type A , 12V5W – 5W

Achterlichten

Voor/achter

F Maak het lampglas los door een kleine schroevendraaier in de openingen aan de buitenzijde van de plafonnier te steken.

F Verwijder de lamp en vervang deze.

F Bevestig het lampglas in de behuizing en controleer of het goed is vastgeklikt.

1.

Remlichten/parkeerlichten

Type B , P21/5W – 21/5W

2.

Richtingaanwijzers

Type B , PY21W – 21W (amberkleurig)

3.

Achteruitrijlichten

Type B , P21W – 21W

4.

Mistachterlicht

Type B , P21W – 21W

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de typen lampen .

Wassen met hogedrukspuit

Probeer hardnekkig vuil niet met een hogedrukspuit van de koplampen, achterlichten en omgeving te verwijderen, om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichting ervan beschadigd raken.

Deze procedure vereist het gebruik van de sleutel die bij het gereedschap voor het verwisselen van een wiel is meegeleverd.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het verwisselen van een wiel .

F Kijk welke lamp defect is en open de achterdeuren vervolgens 180°.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de achterdeuren en in het bijzonder over het onder een hoek van 180° openen hiervan.

F Druk de defecte lamp iets in en draai hem linksom om hem te verwijderen.

F Vervang de lamp.

Storingen verhelpen

F Verwijder de kunststof kap met behulp van een schroevendraaier.

F Vervang de lamp.

F Breng de kunststof kap aan en druk deze vast.

Om de lampunit te verwijderen:

F auto's met achterklep, trek de lampunit in de richting van het midden van de auto,

F auto's met achterdeuren, trek de lampunit naar u toe.

Met achterdeuren

F Verwijder de twee bevestigingsbouten met behulp van de meegeleverde sleutel.

F Trek de lampunit vanaf de buitenzijde naar buiten.

F Houd de lampunit vast en neem de stekker los.

Zorg bij het aanbrengen ervoor dat de klemmen en de bedrading weer correct worden teruggeplaatst om te voorkomen dat de bedrading klem komt te zitten.

Nadat de lamp van de richtingaanwijzer achter vervangen is, duurt het initialiseren meer dan

2 minuten.

Kentekenplaatverlichting

Type A , W5W – 5W

Met achterklep

F Maak de binnenbekleding los.

F Neem de stekker los door de lip opzij te bewegen.

F Draai de lamphouder een kwartslag linksom.

F Vervang de lamp.

F Plaats de lamphouder terug en sluit de stekker aan.

F Plaats de binnenbekleding terug.

F Beweeg de 4 klemmen opzij en verwijder vervolgens de lamphouder.

8

153

Storingen verhelpen

Derde remlicht

Type A, W16W – 16W

Zekeringen vervangen

154

F Draai de twee moeren los.

F Druk de pennen samen.

F Neem indien nodig de stekker los om het remlicht te verwijderen.

F Vervang de lamp.

Een zekering vervangen

De zekeringkasten bevinden zich:

- aan de onderzijde van het dashboard aan de linkerzijde (achter het deksel),

- onder de motorkap (naast de accu).

Goed Defect

Afhankelijk van de uitvoering is uw auto voorzien van een extra zekeringkast voor de trekhaak, de aansluitingen bestemd voor carrosserieombouw en de aansluitingen van de Plancher

Cabine-uitvoeringen. Deze bevindt zich aan de rechterzijde achter het laadschot.

De verstrekte informatie heeft alleen betrekking op de zekeringen die de gebruiker kan vervangen met behulp van de tang achter het dashboardopbergvak aan de rechterzijde.

Raadpleeg voor alle andere werkzaamheden het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Informatie voor professionele reparateurs: raadpleeg het schema van de "Methoden" voor uitgebreide informatie over de zekeringen en relais. Dit schema kunt u opvragen bij het dealernetwerk.

Voordat u een zekering vervangt, dient u eerst de oorzaak van de storing op te sporen en te

(laten) verhelpen.

F Gebruik de tang.

Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die door CITROËN noch aanbevolen noch geleverd worden en die bovendien niet volgens haar specificaties zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.

Zekeringen dashboard

Kantel het deksel voor toegang tot de zekeringen.

Storingen verhelpen

3

4

9

10

11

12

13

5

6

7

8

14

15

16

17

Zekeringen

F

1

Stroomsterkte

A

15

Functie

Ruitenwisser achter

– Vrij

2

30

5

10

30

15

15

15

5

30

30

5

20

15

30

-

40

Centrale vergrendeling

Airbags

Airconditioning, diagnoseaansluiting, buitenspiegelverstelling, koplampverstelling

Elektrisch bedienbare ruiten

Sloten

Plafonnier achter, kaartleeslampen voor, plafondlamp

Audiosysteem, display, detectie te lage bandenspanning, alarmsysteem en sirene

12V-aansluiting voor en achter

Middenconsole

Stuurslot lage stroomsterkte

Regen-/lichtsensor, airbags

Instrumentenpaneel

Parkeerhulp, automatische airconditioning, handsfree set

Sloten

Vrij

Achterruit-/buitenspiegelverwarming

8

155

156

Storingen verhelpen

Zekeringen interieur Zekeringen voor trekhaakaansluiting/ trekhaak/carrosserieombouw/ plancher cabine

Zekeringen

F

Stroomsterkte

A

Functie

1

2

3

-

20

-

Vrij

Stoelverwarming

Vrij

4 15

Relais inklapbare buitenspiegels

5 15

Relais aansluiting koeluitrusting

De benamingen zijn slechts ter indicatie, want deze aanvullende zekeringkast heeft betrekking op andere informatie die afhankelijk is van de ombouwer/carrosseriebouwer voor wie het handboek niet als technische ondersteuning kan worden gebruikt.

Zekeringen

F

1

2

3

4

5

Stroomsterkte

A

Functie

15

15

Vrij

Contactrelais, optionele generator

15

15

40

12V-voeding aanhanger

Continuvoeding voor ombouwers/carrosseriebouwers

Alarmknipperlichten

Zekeringen motorruimte

Maak na het openen van de motorkap de betreffende zekeringkast los en kantel deze omlaag om bij de zekeringen te komen.

Storingen verhelpen

15

16

17

18

11

12

13

14

9

10

7

8

5

6

Zekeringen

F

1

2

3

Stroomsterkte

A

Functie

20

15

10

Motormanagement

Claxon

Ruitensproeierpomp voor en achter

4

– Vrij

10

10

15

15

40

30

40

30

10

25

10

30

20

15

10

LED

Motorcomponenten

Stuurhoeksensor, ESP

Remlichtschakelaar, koppelingspedaalschakelaar

Startmotor

Koplampverstelmotor, wagenparkbeheermodule

Motorcomponenten

Vrij

Ruitenwissers

Intelligente servicecentrale (BSI)

Pomp

Grootlicht rechts

Grootlicht links

Dimlicht rechts

Dimlicht links

8

157

158

Storingen verhelpen

Accu

Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu.

Deze sticker hoort bij het Stop & Startsysteem en geeft aan dat er een speciale

12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als deze aanbevelingen niet worden opgevolgd, kan dit vroegtijdige slijtage van de accu tot gevolg hebben.

De accu opladen met een acculader

F Maak de accukabels los.

F Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

F Sluit de accukabels weer aan, te beginnen met de minkabel (-).

F Controleer de staat van de accupolen en de klemmen. Indien ze bedekt zijn met een

(witte of groene) oxidatielaag, neem dan de accukabels los en reinig de polen en de klemmen.

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op een massapunt van de auto met de lege accu (zo ver mogelijk bij de accu vandaan).

F Stel de startmotor in werking en laat de motor draaien.

F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de kabels los.

Het is raadzaam de accu los te koppelen als uw auto langer dan een maand buiten gebruik is.

Wacht 2 minuten na het afzetten van het contact alvorens de accu los te koppelen.

Neem een accukabel nooit los bij draaiende motor.

Laad de accu niet op zonder de accukabels los te nemen.

Wacht na het opnieuw aansluiten van de accu en het aanzetten van het contact 1 minuut voor u de auto start, hierdoor kunnen de elektrische systemen geïnitialiseerd worden. Raadpleeg, wanneer hierna toch storingen optreden, het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Wacht na het vervangen van een lamp ongeveer 3 minuten alvorens de accu weer aan te sluiten.

Na het monteren van de accu duurt het even voordat het Stop & Startsysteem weer zal werken; hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).

Bij de accu van het Stop & Start-systeem hoeven de accukabels tijdens het opladen niet losgenomen te worden.

F Sluit de rode kabel aan op de pluspolen (+) van de twee accu's.

F Sluit een uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu.

Storingen verhelpen

Eco-mode

Als de motor is afgezet en de sleutel in de stand contact aan blijft staan, kunnen bepaalde functies (ruitenwissers, elektrische ruitbediening, plafonniers, audiosysteem enz.) niet langer dan dertig minuten worden gebruikt om het leegraken van de accu te voorkomen.

Na dertig minuten worden de actieve functies gepauzeerd en knippert het acculampje in combinatie met een melding op het display.

Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien.

De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.

Slepen van uw auto

Deze procedure vereist het gebruik van het sleepoog dat bij het gereedschap voor het verwisselen van een wiel is meegeleverd.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het verwisselen van een wiel en in het bijzonder het gereedschap.

Auto's met een handgeschakelde versnellingsbak

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak moet de versnellingshendel in neutraal staan. Als dit voorschrift niet wordt opgevolgd, kunnen onderdelen van de versnellingsbak en het remsysteem beschadigd raken en werkt de rembekrachtiger na het starten van de motor mogelijk niet meer.

Aan de voorzijde

8

F Maak de afdekking los door op het onderste gedeelte te drukken.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

159

160

Storingen verhelpen

Aan de achterzijde

F Maak de afdekking los met behulp van een munt of het vlakke gedeelte van het sleepoog.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

Takelen (met slechts twee wielen op de grond)

Het geniet de voorkeur om professionele sleep-/takelapparatuur te gebruiken bij het takelen van de auto.

Algemene aanwijzingen

Volg de huidige wetgeving in uw land op.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.

Er moet iemand achter het stuurwiel van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de rem- en stuurbekrachtiging niet.

Schakel in de volgende gevallen een professioneel bergingsbedrijf in:

- als de auto is gestrand op de autosnelweg of autoweg,

- bij auto's met vierwielaandrijving,

- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem vrij te zetten,

- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,

- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang.

Brandstoftank leeg

(diesel)

In het geval van een lege brandstoftank is het noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten.

BlueHDi-motor

F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.

F Herhaal deze procedure 10 keer.

F Bedien de startmotor om de motor te starten.

Overige HDi-motoren

F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F Bedien de handopvoerpomp die zich onder de beschermkap onder de motorkap bevindt.

F Stel de startmotor in werking tot de motor aanslaat.

Kenmerken van motoren en aanhangergewichten

Motoren

De motorspecificaties (cilinderinhoud, maximumvermogen, maximaal toerental, brandstof, CO

2

-uitstoot...) van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie.

Deze gegevens komen overeen met de op de motortestbank gehomologeerde waarden, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Neem voor meer informatie contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra

1000 meter met 10% te worden verminderd.

De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de trekhaakkogel mag rusten.

TMT: toegestaan maximaal treingewicht.

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Gewichten en aanhangergewichten

De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie.

U vindt deze waarden ook op het constructeursplaatje.

Raadpleeg voor meer informatie een

CITROËN-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.

Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het rijgedrag.

Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg.

Rijd bij het trekken van een aanhanger nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de ter plaatse geldende regels).

Technische gegevens

Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam om na het stilzetten van de auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien zodat deze beter kan afkoelen.

9

161

162

Technische gegevens

Benzinemotoren/gewichten

5 zitplaatsen

Motor Versnellingsbak

1.6 110 pk

1.6 VTi 100 pk

1.6 VTi 120 pk

1.6 VTi 120 pk Euro 6

1.2 PureTech S&S 110 pk

Euro 6

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Hoeveelheid motorolie, met vervangen filter (liter)

Aanhanger ongeremd (kg)

Aanbevolen kogeldruk

(kg)

3,25

4,25

4,25

4,25

3,45

750

600

690

600

600

55

70

70

70

70

7 zitplaatsen

Motor

1.6 110 pk

Versnellingsbak

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Hoeveelheid motorolie, met vervangen filter (liter)

Aanhanger ongeremd (kg)

Aanbevolen kogeldruk

(kg)

3,25 750 70

Technische gegevens

Dieselmotoren/gewichten

5 zitplaatsen

Motor Versnellingsbak

1.6 HDi 75 pk

1.6 HDi 75 pk PF

BlueHDi 75 pk Euro 6

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 HDi 90 pk

1.6 HDi 92 pk PF

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 e-HDi 92 pk PF Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 BlueHDi 100 pk Euro 6 Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 BlueHDi 100 S&S

Handgeschakeld, 5 versnellingen

Elektronisch gestuurd, 6 versnellingen

1.6 HDi 115 pk PF Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 BlueHDi 120 pk Euro 6 Handgeschakeld, 6 versnellingen

Hoeveelheid motorolie, met vervangen filter (liter)

Aanhanger ongeremd (kg)

Aanbevolen kogeldruk

(kg)

-

-

-

3,75

3,75

3,75

3,75

3,75

3,75

3,75

600

715

720

735

715

690

600

600

600

735

600

70

70

70

70

70

70

70

70

70

70

70

FAP: roetfilter.

e-HDi: uitvoering met Stop & Start.

9

163

164

Technische gegevens

7 zitplaatsen

Motor Versnellingsbak

1.6 HDi 92 pk PF Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 BlueHDi 100 pk Euro 6 Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 BlueHDi 100 pk

Euro 6 S&S

Handgeschakeld,

5 versnellingen

1.6 HDi 115 pk PF Handgeschakeld, 5 versnellingen

1.6 BlueHDi 120 pk Euro 6 Handgeschakeld, 6 versnellingen

Hoeveelheid motorolie, met vervangen filter (liter)

Aanhanger ongeremd (kg)

Aanbevolen kogeldruk

(kg)

3,75

3,75

3,75

3,75

3,75

750

600

600

750

600

70

70

70

70

70

FAP: roetfilter.

e-HDi: uitvoering met Stop & Start.

Afmetingen

Technische gegevens

9

165

166

Technische gegevens

E

F

A

B

L

H

C

D

-

Totale lengte

Totale hoogte

Wielbasis

Overhang vóór

Overhang achter

Breedte zonder spiegels met spiegels

Spoorbreedte vóór

Spoorbreedte achter

Lengte van de laadvloer tot de stoel

Zitrij 2

Zitrij 2, stoel in de neergeklapte stand

Met voorpassagiersstoel neergeklapt

4380

1801-1862

2728

925

727

1810

2112

1505-1507

1554-1556

990

1343

3000

Achterdeuren/achterklep (mm)

M

N

Maximale hoogte bagageruimtedrempel met 205/65

R15-banden en achterklepbekleding

Nuttige hoogte van de opening (onder plaatstaal)

O Breedte

Klein

Achterdeuren

Groot

582

495

1118

543

Technische gegevens

Achterklep

1582

9

167

Technische gegevens

Schuifdeuren (mm)

168

P

Q

-

Nuttige hoogte

Nuttige breedte

Hoogte tot geopende achterklep

1009

640

1892

Bestelwagen (mm)

Uw auto is leverbaar in twee lengten (L1 en L2).

L1: 3,3 m³

L2: 3,7 m³

Technische gegevens

9

169

170

Technische gegevens

L

H

A

B

C

D

E

F

G

I

Breedte

Totale lengte

Totale hoogte

Wielbasis

Overhang vóór

Overhang achter zonder spiegels met spiegels

Spoorbreedte vóór

Spoorbreedte achter

Nuttige lengte van de laadvloer

Nuttige lengte met voorpassagiersstoel neergeklapt

625

Kort – L1

850

4380

727

1805-1834

2728

925

1810

2112

1505

1554

1800

3000

Lang – L2

750

4628

975

2050

3250

Achterdeuren/achterklep (mm)

M

Maximale hoogte bagageruimtedrempel met

195/65 R15-banden

L1 – 625

584

L1 – 850

609

N

O

Nuttige hoogte van de opening

(onder plaatstaal)

Breedte

Klein

Achterdeuren

Groot

1148

495 543

Technische gegevens

L2

612

Achterklep

1313

1582

9

171

Technische gegevens

Schuifdeur (mm)

172

P

Q

Nuttige hoogte

Nuttige breedte

Hoogte tot geopende achterklep

L1

1100

650

1892

L2

Plancher cabine (mm)

Technische gegevens

D

E

B

C

F

L

H

A

Totale lengte

Totale hoogte

Wielbasis

Overhang vóór

Overhang achter

Breedte (zonder spiegels)

Spoorbreedte vóór

Spoorbreedte achter

4237

1821-1822

2728

925

584

1810

1505

1554

9

173

Technische gegevens

Identificatie

B. Serienummer

Dit nummer is ingeslagen op de wielkast rechtsvoor.

C. Banden en kleurcode van de lak

De sticker C op het voorportier vermeldt de volgende informatie:

- de maat van de velgen en banden,

- de bandenspanning, onbeladen en met volle belading,

- de bandenspanning van het reservewiel,

- de kleurcode van de lak.

174

A. Constructeursplaatje

1.

Serienummer VF.

2.

Maximaal toelaatbaar voertuiggewicht

(GVW).

3.

Maximaal toelaatbaar treingewicht

(GTW).

4.1.

Maximumgewicht op de voortrein.

4.2.

Maximumgewicht op de achtertrein.

Controleer de bandenspanning minimaal

één keer per maand, bij koude banden.

7 inch Touchscreen

GPS-navigatie –

Multimedia-autoradio –

Bluetooth

®

-telefoon

Inhoud

De eerste stappen 1

Stuurkolomschakelaars 2

Menu's 3

Navigatie 4

Radio 7

DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) 8

Media 9

Instellingen 11

Connect-services 12

Telefoon 14

Veelgestelde vragen 17

Touchscreen 7 inch

De eerste stappen

Gebruik de toetsen boven het het touchscreen om de menucarrousel te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen.

Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.

Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid).

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het het touchscreen is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, wordt het systeem spoedig uitgeschakeld. Zie de rubriek over de eco-mode.

Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitvoering):

.

1

2

Touchscreen 7 inch

- FM-/DAB*-/AM*-radiozenders.

- USB-stick.

- Smartphone via MirrorLink TM of CarPlay ® .

- Telefoon verbonden via Bluetooth ® * en multimedia-uitzending Bluetooth ® *

(streaming).

- Mediaspeler aangesloten via de AUXaansluiting (jack-aansluiting, kabel niet meegeleverd).

* Afhankelijk van de apparatuur.

Druk op Menu om de menucarrousel weer te geven.

Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor verkeersinformatieberichten (TA) en navigatieaanwijzingen).

Geluidsvolume verhogen.

Geluidsvolume verlagen.

Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van het geluidsvolume te drukken.

Geluid weer inschakelen door een van de twee volumetoetsen in te drukken.

Als het zeer warm is in het interieur, kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gedaald, wordt de oorspronkelijke instelling weer gebruikt.

Stuurkolomschakelaars

Radio: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender.

Media: selecteren van het genre/de artiest/de map uit de lijst, afhankelijk van de indeling.

Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd.

Het scherm kan ook worden bediend met handschoenen. Deze technologie werkt bij elke temperatuur.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

Media: selecteren van het volgende nummer.

Media, ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.

Een item in de lijst overslaan.

Wijzigen van de geluidsbron.

Bevestigen van een selectie.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

Gebruik voor het schoonmaken van het scherm een zacht, niet-schurend doekje

(bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.

Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen.

Raak het scherm niet aan met natte handen.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde.

Media: selecteren van het vorige nummer.

Media, ingedrukt houden: terugspoelen.

Een item in de lijst overslaan.

Geluidsvolume verhogen.

Geluidsvolume verlagen.

Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op

één van de twee volumetoetsen.

Connect-services

(Afhankelijk van de uitvoering)

Gebruiken van bepaalde apps van uw smartphone via MirrorLink TM of

CarPlay ® .

Touchscreen 7 inch

Telefoon

Verbinding maken met een telefoon via Bluetooth ® .

Toegang tot de functie CarPlay ® na het aansluiten van de USB-kabel van uw smartphone.

Menu's

Navigatie

(Afhankelijk van de uitvoering)

Navigatiesysteem instellen en bestemming invoeren.

Radio Media

Selecteren van de geluidsbron of een radiozender en weergeven van foto's.

Instellingen

Instellen van het geluid (balans, geluidssfeer, ...), de grafische weergave en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, ...).

.

3

4

Touchscreen 7 inch

Rijden

Toegang tot boordcomputer.

Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties.

Selecteer "Opslaan" om het adres als een contact-item op te slaan.

U kunt maximaal 200 items opslaan.

Selecteer " Navigeer naar ".

Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of

" Ecologisch ".

Naar een recente bestemming

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestemming invoeren ".

Selecteer het adres in de weergegeven lijst.

Selecteer " Navigeren ".

Navigatie

Een bestemming selecteren

Naar een nieuwe bestemming

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Kies de beperkingscriteria: " Tol ",

" Veerboten ", " Verkeer ", " Exact ",

" Dichtbij ".

Selecteer " Bevestigen ".

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestemming invoeren ".

Selecteer "Adres".

Kies het " Land " in de weergegeven lijst, dan de

" Plaats " of postcode en op dezelfde manier de

" Straat " en het " Nr.

".

Bevestig telkens uw keuze.

Of

Druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

Druk op " Instellingen " om de navigatieinformatie te wissen.

Druk op " Navigatie stoppen ".

Druk op " Instellingen " om de navigatie te hervatten.

Druk op " Navigatie hervatten ".

Selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

Naar een contact uit het telefoonboek

Om de functie "Navigatie naar een contact uit het telefoonboek" te kunnen gebruiken moet het adres van het contact zijn ingevoerd in het telefoonboek.

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestemming invoeren ".

Selecteer " Contacten ".

Selecteer het gewenste contact uit de weergegeven lijst.

Selecteer " Navigeren ".

Selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " om de navigatie te starten.

Naar GPS-coördinaten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestemming invoeren ".

Selecteer " Adres ".

Stel de " Lengtegraad " en vervolgens de

" Breedtegraad " in.

Selecteer " Navigeren ".

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestemming invoeren ".

Touchscreen 7 inch

Selecteer " POI zoeken ".

Selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

Naar een punt op de kaart

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Alle POI's ", of

" Auto ", of

" Rest./hotels ".

Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.

Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones updaten.

De exacte procedure vindt u op de website van het merk.

Selecteer " Op de kaart ".

Door in te zoomen op de kaart worden punten met informatie zichtbaar.

Door enige tijd op een punt te drukken worden de gegevens ervan weergegeven.

Naar een Point of Interest

(POI)

De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Instellen waarschuwingsmeldingen risicozones/gevarenzones

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Waarschuwing!

".

.

5

6

Touchscreen 7 inch

U kunt nu de waarschuwingsmeldingen voor risicozones inschakelen en vervolgens kiezen voor:

- "Geluidssignaal"

- "Alleen waarschuw. bij navi."

- "Alleen snelheidswaarschuw."

- "Snelheidsbeperking weergeven"

- "Tijd": u kunt instellen hoe lang van tevoren u de risicozone-melding wilt ontvangen.

" Rondom ",

" Op bestemming " om een meer gedetailleerd overzicht van berichten te krijgen.

Druk nogmaals om het filter ongedaan te maken.

Selecteer het bericht in de weergegeven lijst.

Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen.

Selecteer " Bevestigen ".

Deze waarschuwings- en weergavefuncties zijn alleen beschikbaar als de risicozones vooraf zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.

Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen TMC-bericht (Traffic Message

Channel) bevat verkeersinformatie die in real time wordt ontvangen.

Verkeersinformatie

Weergave van berichten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Traffic-berichten ".

Filters instellen

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer:

- " Nieuwe berichten melden ",

- " Spraakweergave berichten ",

Verfijn vervolgens het gebied van het filter.

Selecteer " Bevestigen ".

Wij adviseren een filtergebied van:

- 20 km in de stad,

- 50 km op de snelweg.

Beluisteren van TA-berichten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Spraak ".

Schakel " Verkeer (TA) " in of uit.

Selecteer " Opties traffic ".

Stel filters in voor:

" Op de route ",

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan verkeersinformatieberichten.

Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TA-verkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Radio

Selecteren van een zender

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Touchscreen 7 inch

Selecteer een radiozender in de weergegeven lijst.

Selecteer " Lijst updaten " om de lijst bij te werken.

Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een op de

12V-aansluiting aangesloten lader met

USB-aansluiting.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in het audiosysteem.

Selecteer " Opslaan ".

Selecteer een opgeslagen voorkeuzezender in de lijst.

Selecteer indien nodig een andere audiobron.

Selecteer " FM-radio ".

Wijzigen van een frequentie

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

of of

Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

" AM-radio ".

Automatisch zoeken naar frequenties

Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie.

VERVOLGENS

Selecteer het wijzigen van de audiobron.

Selecteer " FM-radio ".

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina.

of

.

7

8

Touchscreen 7 inch

" AM-radio ".

OF

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Druk op " Frequentie ".

VERVOLGENS

Voer de volledige frequentie

(bijv.: 92.10 MHz) in met het toetsenbord en druk vervolgens op

" Bevestigen ".

Veranderen van radiozender

Door te drukken op de naam van de huidige radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.

Druk op de naam van de door u gekozen andere radiozender om van zender te veranderen.

Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen.

of

Door op de toets rechts boven op het scherm te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen.

In-/uitschakelen van het RDS

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige

RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken.

Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Oproepen van opgeslagen zenders

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Opslaan ".

Digitale radio (DAB, Digital

Audio Broadcasting)

Digitale radio

Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid om de door de beluisterde radiozender meegestuurde informatie grafisch weer te geven. Selecteer "Lijst" op de hoofdpagina.

Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Opslaan van een radiozender

Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek).

Druk op " Opslaan ".

Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan.

Selecteer " Radio ".

Schakel " Volgen RDS " in/uit.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteren van een andere geluidsbron.

Selecteer " DAB-radio ".

Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.

of

Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina.

Selecteer een radiozender in de weergegeven lijst.

Volgsysteem DAB/FM

"DAB" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met "Volgen DAB/FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge FM-zender

(indien beschikbaar).

Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als

FM-zender (optie " DAB/FM " grijs weergegeven) of als "Volgen DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

Media

USB-aansluiting

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Als "Volgen DAB/FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge FM-zender en kan het geluidsvolume veranderen.

Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB".

Touchscreen 7 inch

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt. Echter de autoradio slaat deze lijsten in het geheugen op en de laadtijd wordt verlaagd als deze niet zijn gewijzigd.

AUX-aansluiting

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Radio ".

Selecteer " Volgen DAB/FM " en vervolgens

" Bevestigen ".

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Deze audiobron kan alleen worden gebruikt als de optie "AUX-aansluiting" is geactiveerd in de

"Media"-instellingen.

.

9

10

Touchscreen 7 inch

Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting.

Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio.

Het externe apparaat moet worden aangestuurd met de bedieningstoetsen van het apparaat.

Selecteren van de geluidsbron

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteren van een andere geluidsbron.

Selecteer de geluidsbron.

Via de toets SRC (bron) op het stuurwiel kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen als er een geluidsbron actief is.

Informatie en tips

Het audiosysteem speelt bestanden af met de extensie ".wma, .aac, .flac, .ogg en.mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit

Rate) kunnen worden afgespeeld.

Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld.

Bestanden met de extensie.wma moeten van het type WMA 9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:

" "?.; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Het systeem is geschikt voor externe

USB-geluidsdragers, BlackBerry's ® of apparatuur van Apple ® die op de USBaansluitingen kunnen worden aangesloten

(kabel niet meegeleverd).

Toestelbeheer vindt plaats via de regelingen van de autoradio.

Andere apparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) met

Jack-plug op de AUX-aansluiting worden aangesloten.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Gebruik uitsluitend USB-sticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation

Table).

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid audiobestanden van de telefoon via de luidsprekers van de auto te beluisteren.

Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens

" Bluetooth ® ".

Kies het profiel " Audio " of " Alle ".

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

Wij adviseren de functie " Herhalen " van het Bluetooth ® -apparaat in te schakelen.

Gebruik uitsluitend USB-sticks die geformatteerd zijn naar FAT32 (File Allocation

Table).

Apple

®

-speler aansluiten

Configuratie

Audio-instellingen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Touchscreen 7 inch

De audio-instellingen ( Sferen , Bass ,

Treble en Loudness ) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen.

De instellingen " Balans " en " Verdeling " zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

Sluit de Apple ® -speler met een geschikte kabel

(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/playlists/audiobooks/podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer.

Selecteer " Sferen ".

of

" Verdeling ".

of

" Effecten ".

of

" Beltonen ".

of

" Spraak ".

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.

Uitsluitend beschikbaar bij uitvoeringen met 6 luidsprekers.

- " Sferen " (keuze uit 6 geluidssferen).

- " Bass ".

- " Treble ".

- " Loudness " (inschakelen/uitschakelen).

- " Verdeling " (" Bestuurder ", " Alle passagiers ", " Alleen vóór ").

- " Geluidssignaal bij aanraken touchscreen ".

- " Volume gekoppeld aan snelheid "

(inschakelen/uitschakelen).

Geïntegreerd audiosysteem: het Sound

Staging-systeem van Arkamys © zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

Thema's

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

.

11

12

Touchscreen 7 inch

Selecteer " Thema's ".

Selecteer een achtergrond in de lijst met grafische thema's en druk op

" Bevestigen ".

Elke keer dat de achtergrond wordt gewijzigd, start het systeem opnieuw op en wordt het scherm even zwart.

Selecteer " Gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, persoonlijke points of interest en contacten te wissen.

Controleer de instellingen en selecteer vervolgens " Verwijderen ".

Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen.

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Om veiligheidsredenen kan de procedure voor het wijzigen van de achtergrond uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.

Wijzigen van de instellingen van het systeem

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Scherminst.

".

Schakel in of uit: " Automatische tekstweergave uitschakelen " en

" Animaties uitschakelen.

".

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Systeeminstelling ".

Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, brandstofverbruik en temperatuur te wijzigen.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en de weergaveindeling ervan, en vervolgens de datum te wijzigen.

Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd en wintertijd (afhankelijk van het land).

Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen.

Selecteer " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven.

Selecteer " Kalender " om de kalender weer te geven.

Connect-services

MirrorLink

TM

MirrorLink

TM

-verbindingen voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLink TM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat.

Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de

"MirrorLink TM "-verbinding mogelijk maakt.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden.

Druk op " Connect-services " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren.

Open de app via uw smartphone

(optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem).

Touchscreen 7 inch apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM technologie.

Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenning is een compatibele smartphone nodig die via Bluetooth met de auto is verbonden.

CarPlay

®

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functies te accepteren.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

.

13

14

Touchscreen 7 inch

Door uw eigen smartphone met het systeem te synchroniseren kunt u de

CarPlay ® -compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig.

Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date.

Ga naar de landelijke website van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

of

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij via de USB-kabel is verbonden.

Druk op " Connect-services " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Telefoon

Een Bluetooth

®

-telefoon koppelen

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat.

Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij via de USB-kabel is verbonden.

Bij het aansluiten van de USB-kabel wordt in de menucarrousel van de functie " Telefoon " overgeschakeld op de functie " CarPlay ".

Druk op " CarPlay " om de CarPlay ® interface weer te geven.

Druk op " CarPlay " om de CarPlay interface weer te geven.

® -

Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.

Als bij het aansluiten van de USB-kabel het telefoonmenu wordt weergegeven, schakelt de weergave automatisch over op de CarPlaymodus.

Als bij het aansluiten van de USB-kabel een ander menu wordt weergegeven, wordt er een melding weergegeven in de bovenste balk die aangeeft dat de CarPlay-modus is geactiveerd.

Druk op Openen om de CarPlay-modus weer te geven.

Het koppelen van de Bluetooth ® -telefoon aan de handsfree set van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de stilstaat en bij aangezet contact.

auto

Snelle procedure via de telefoon

Selecteer in het menu Bluetooth ® van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur.

Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig.

Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig.

Procedure via het systeem

Activeer de Bluetooth ® -functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar" is

(configuratie van de telefoon).

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bluetooth verbinding ® ".

Selecteer " Zoeken naar apparatuur ".

Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Als de procedure voor het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth ® functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

Selecteer in het overzicht de naam van de te gebruiken telefoon en " Bevestigen ".

Voer een code van minimaal

4 cijfers in om verbinding te maken en vervolgens " Bevestigen ".

Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.

Touchscreen 7 inch

Het systeem stelt voor de telefoon als volgt te verbinden:

- " Telefoon " (handsfree set, uitsluitend telefoon),

- " Streaming audio " (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

- " Internet " (webbrowser, alleen als uw telefoon compatibel is met de standaard

Bluetooth ® DUN (Dial-Up Networking)).

Selecteer één of meer profielen en bevestig uw keuze.

Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.

Zo niet, selecteer dan

" Updaten ".

De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van het gebruikte Bluetooth ® apparaat. Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en neem contact op met uw provider voor meer informatie over de voor uw telefoon beschikbare diensten.

De mogelijkheid van het systeem om

één profiel te koppelen hangt af van de telefoon. Mogelijk worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd.

Ga naar www.citroen.nl voor meer informatie

(compatibiliteit, extra hulp enz.).

De herkende telefoon wordt weergegeven in de lijst.

Afhankelijk van de telefoon kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren.

Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch verbinding gemaakt met te telefoon (indien

Bluetooth ® is ingeschakeld).

Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren.

Verbinding maken met een

Bluetooth

®

-apparaat

Automatisch opnieuw verbinden

Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.

De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

.

15

16

Touchscreen 7 inch

Handmatig verbinden

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bluetooth ® " om het overzicht van gekoppelde apparaten weer te geven.

Selecteer het apparaat waarmee het systeem van de auto verbinding moet maken.

Druk op " Zoeken naar apparatuur ".

De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

Beheer van telefoonverbindingen

Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer het apparaat in de lijst.

Selecteer " Zoeken naar apparatuur " of

" Verbinden/Loskoppelen " om via Bluetooth ® verbinding te maken met het geselecteerde apparaat of de verbinding te verbreken.

of

" Verwijderen " om de koppeling ongedaan te maken.

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

Of houd de toets

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren

Selecteer " Ophangen ".

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bluetooth ® " om het overzicht van gekoppelde apparaten weer te geven.

Bellen

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Bellen van een nieuw nummer

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Bellen van een contact

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Of houd de toets

TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

Selecteer " Contacten ".

Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

Selecteer " Bellen ".

Bellen van een recent gebruikt nummer

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Gesprekkenlijst ".

Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

of

" Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen.

of

" Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen.

of

" Alles wissen " om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen.

Selecteer " Op naam " om de lijst met contacten te bekijken.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Veelgestelde vragen

In de volgende tabellen vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.

Beheren van contacten/ items

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Contacten ".

Selecteer " Raadplegen ".

Selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen.

Touchscreen 7 inch

.

17

18

Touchscreen 7 inch

Navigatie

VRAAG

De route wordt niet berekend.

De POI's worden niet aangegeven.

Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

Ik word gewaarschuwd voor een

"Risicogebieden" die niet op mijn route ligt.

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

De hoogte wordt niet weergegeven.

ANTWOORD

De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een tolweg bevindt).

OPLOSSING

Controleer de criteria in het menu "Navigatie".

De POI's zijn niet geselecteerd.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd.

Selecteer de POI's in de lijst met POI's.

Activeer het geluidssignaal in het menu

"Navigatie".

Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.

Selecteer de functie "Info-Service" in het overzicht met criteria.

Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook

"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen wegen of op parallelwegen bevinden.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van de

"Risicogebieden" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van de gevarenzone te verkorten.

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

Het filter is te krap ingesteld.

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

Verander de instellingen.

Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het

GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Dit is volkomen normaal. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het

GPS-signaal.

Radio

VRAAG

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven enz.).

Ik kan sommige radiozenders niet in de zenderlijst vinden.

De naam van de zender verandert.

Touchscreen 7 inch

ANTWOORD

De auto bevindt zich te ver van het zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

OPLOSSING

Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De antenne ontbreekt of is beschadigd

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het

CITROËN-netwerk.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.).

Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.

Druk op de functie "Lijst updaten" van het systeem om de zenderlijst te updaten.

.

19

20

Touchscreen 7 inch

Media

VRAAG

Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot

3 minuten).

ANTWOORD OPLOSSING

Door bepaalde bestanden die standaard op een

USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld

(tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de

USB-poort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.

Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van

Apple ® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.

Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).

Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.

Het audiosysteem geeft sommige karakters niet weer.

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.

Het aangesloten apparaat staat automatisch afspelen niet toe.

De namen van de nummers en de speelduur worden niet op het scherm weergegeven bij streaming audio.

Het Bluetooth ® -profiel biedt deze mogelijkheid niet.

Start het afspelen via het aangesloten apparaat.

Touchscreen 7 inch

Instellingen

VRAAG

Na het instellen van de bassen en hoge tonen zijn de instellingen van de equalizer uitgeschakeld.

Na het veranderen van de instellingen van de equalizer zijn de instellingen van de bassen en hoge tonen gereset.

ANTWOORD

De instellingen van de equalizer zijn gekoppeld aan de instellingen van de bassen en hoge tonen.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

OPLOSSING

Wijzig de instellingen van de bassen en de hoge tonen of de instellingen van de equalizer om de gewenste klankkleur te verkrijgen.

Bij het veranderen van de instellingen van de balans worden de instellingen van de geluidsverdeling uitgeschakeld.

Bij het veranderen van de instellingen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

De instellingen van de geluidsverdeling zijn gekoppeld aan een bepaalde instelling van de balans.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Verander de instellingen van de balans of van de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Als de modus "Alle inzittenden" is geselecteerd, is de geluidsverdeling anders dan verwacht.

De keuze voor de instelling van de geluidsverdeling

"Alle inzittenden" kan zijn geprogrammeerd.

Wijzig de instelling van de geluidsverdeling met de schuifbalk op het touchscreen.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audioinstellingen (Volume, Bass, Treble, Geluid,

Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (Volume,

Bass, Treble, Geluid, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (Bass, Treble,

Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie

Loudness in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu bij te laden.

.

21

22

Touchscreen 7 inch

Telefoon

VRAAG

Het lukt mij niet om mijn Bluetooth ® -telefoon te koppelen.

ANTWOORD

Het is mogelijk dat de Bluetooth ® -functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

OPLOSSING

- Controleer of de Bluetooth ® -functie van uw telefoon is ingeschakeld.

- Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze "zichtbaar" is.

Het geluid van de aangesloten Bluetooth ® telefoon is niet hoorbaar.

Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

De Bluetooth ® -telefoon is niet compatibel met het systeem.

U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.nl (services).

Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.

Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.

De geluidskwaliteit van het telefoongesprek wordt verstoord door omgevingsgeluiden.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd, kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

Selecteer "Contacten van SIM-kaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven".

De contacten worden in alfabetische volgorde weergegeven.

Sommige telefoons hebben speciale weergaveopties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

Het systeem ontvangt geen sms-berichten.

De Bluetooth ® -functie stuurt geen smsberichten door naar het systeem.

Autoradio

Autoradio/Bluetooth

®

Inhoud

Basisfuncties 1

Stuurkolomschakelaars 2

Menu's 2

Radio 3

Media 4

Telefoon 6

Veelgestelde vragen 8

Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

De eerste stappen

Aan/uit, volumeregeling.

Autoradio

Selecteren van de audiobron:

Radio; USB; AUX; CD; Streaming.

Wijzigen van de audio-instellingen:

Geluidsverdeling voor/achter;

Geluidsverdeling links/rechts;

Lage/hoge tonen; Loudness;

Geluidssferen.

Weergave van de lijst radiozenders.

Lang indrukken: nummers van de

CD of de MP3-afspeellijsten (CD/

USB).

Selecteren van de weergave op het scherm:

Datum; Audiofuncties;

Boordcomputer; Telefoon.

Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.

1e keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte.

2e keer indrukken: display volledig uitschakelen.

3e keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.

.

1

2

Autoradio

Ongedaan maken van de huidige bewerking.

Uitwerpen van de CD.

Weergave van het hoofdmenu.

Selecteren van het golfbereik AM/

FM.

Toetsen 1 t/m 6

Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.

Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde.

Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3 of USB.

Stuurkolomschakelaars

Radio: selecteren van vorige/ volgende voorkeuzezender.

USB: selecteren van het genre/de artiest/de map uit de lijst, afhankelijk van de indeling.

Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.

Selecteren van de vorige/volgende

MP3-afspeellijst.

Selecteren van bestandenlijst/genre/ artiest/vorige of volgende afspeellijst

(USB).

Bevestigen.

Functie TA (verkeersinformatie) aan/ uit.

Lang indrukken: toegang tot de PTYfunctie* (programmatypen radio).

Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.

Een item in de lijst overslaan.

Wijzigen van de audiobron.

Bevestigen van een selectie.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer.

CD/USB: ingedrukt houden: terugspoelen.

Een item in de lijst overslaan.

Geluidsvolume verhogen.

Geluidsvolume verlagen.

Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op

één van de twee volumetoetsen.

Menu's

Display C

* Afhankelijk van de uitvoering.

Audiofuncties

Radio; CD; USB; AUX.

Boordcomputer

Afstanden invoeren; waarschuwingsmeldingen; status van functies.

Persoonlijke instelling – configuratie

Parameters van de auto; weergave; talen.

Bluetooth ® : Telefoon – audio

Koppelingen; handsfree set; streaming.

Display A

Radio

Selecteren van een radiozender

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Autoradio

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Audiofuncties ".

Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk op OK .

Selecteer de functie " Voorkeuze

FM-band ".

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op OK .

RDS

Selecteer " RDS volgen activeren ".

Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders).

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in het audiosysteem.

Druk op OK , op het display wordt de aanduiding RDS weergegeven.

Als de modus " Radio " is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de RDS-functie in of uit te schakelen.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

.

3

4

Autoradio

TA-berichten beluisteren

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Media

Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie in of uit te schakelen.

USB-aansluiting

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen).

Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Deze wachttijd kan worden bekort door andere bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en het aantal mappen te beperken. Elke keer als het contact wordt aangezet en als er een nieuwe verbinding via de USB-stick wordt gemaakt, worden de afspeellijsten bijgewerkt.

De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

Houd de toets LIST

REFRESH enige tijd ingedrukt om de verschillende indelingsmogelijkheden te bekijken.

Selecteer op " Map "/" Artiest "/

" Genre "/" Playlist ".

Druk op OK om de gewenste indeling te selecteren en vervolgens opnieuw op OK om de keuze te bevestigen.

Druk kort op LIST REFRESH voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen.

Scroll door de lijst met de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om naar de vorige/volgende track van de lijst te gaan.

Houd een van deze toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.

Druk op een van deze toetsen om naar volgende/vorige " Map "/

" Artiest "/" Genre "/" Playlist " van de lijst te gaan.

AUX-aansluiting

Bepaalde beveiligingssystemen op de originele

CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de

CD-speler.

Plaats een CD in de CD-speler; het afspelen van de CD start automatisch.

Autoradio

Op één CD kunt u maximaal 255 MP3bestanden zetten, verdeeld over maximaal

8 niveaus. Wij raden echter aan om ze over hooguit 2 niveaus te verdelen om de duur van het lezen van de CD beperkt te houden.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Sluit een extern apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting.

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om " AUX " te selecteren.

Als er in de CD-speler al een CD is geplaatst die u wilt beluisteren, druk dan meerdere keren achter elkaar op de toets SOURCE en selecteer

" CD ".

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te geven.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van de autoradio af. De bediening gebeurt via het externe apparaat.

Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de Jack-aansluiting en de USB-aansluiting.

Houd een van deze toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.

Een MP3-CD afspelen

CD-speler

Gebruik alleen ronde CD's.

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om de functie " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een map van de CD te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Druk op de toets LIST REFRESH om de mappenlijst van de MP3-CD weer te geven.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit spoelen.

.

5

6

Autoradio

Informatie en tips

De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Andere typen audiobestanden (".wma", ".mp4", ".m3u" enz.) kunnen niet worden afgespeeld.

Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple ® .

Apple

®

-speler aansluiten

Sluit de Apple ® -speler met een geschikte kabel

(niet bijgeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

Het is raadzaam de bestandsnamen niet langer te maken dan 20 karakters en geen speciale karakters te gebruiken (bijv.: ",?,;, ù) om problemen bij het afspelen of weergeven te voorkomen.

Selecteer voor het branden van een CD-R of

CD-RW bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1.2 of Joliet om er zeker van te zijn dat het systeem ze kan afspelen.

Als de CD in een andere indeling is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan

één standaard voor het branden te gebruiken.

Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.

Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet.

Gebruik uitsluitend USB-sticks met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).

Gebruik geen USB-verdeelstekker om beschadiging van het systeem te voorkomen.

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op een smartphone via de audio-installatie in de auto af te spelen.

Koppel de telefoon: zie de rubriek " Telefoon ".

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/playlists/audiobooks/podcasts).

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

Selecteer de telefoon in het menu " Bluetooth ® :

Telefoon – Audio " om verbinding te maken.

Het audiosysteem maakt automatisch verbinding met de zojuist gekoppelde telefoon.

Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE te drukken.

In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.

Via de toetsen op het bedieningspaneel van het audiosysteem en de stuurkolomschakelaars kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen, als de smartphone deze functie ondersteunt.

De informatie over de muziekstukken kan op het scherm worden weergegeven.

Telefoon

Een Bluetooth

®

koppelen

-telefoon

Display C (afhankelijk van het model en de uitvoering)

Het koppelen van de Bluetooth ® -telefoon aan de Bluetooth ® handsfree set van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat en bij aangezet contact.

Ga naar www.citroen.nl voor meer informatie

(compatibiliteit, extra hulp enz.).

Met het menu " Telefoon " krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: " Index ", als uw telefoon volledig compatibel is, " Logboek van oproepen ", " Raadplegen koppelingen ".

Activeer de Bluetooth ® -functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar" is voor alle apparaten in de buurt (instelling van de telefoon).

Druk op de toets MENU .

Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Autoradio

Een gesprek aannemen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en wordt er een pop-upvenster op het scherm geopend.

Selecteer met de toetsen de knop

" JA " op het scherm.

Bevestig met OK .

Selecteer in het menu:

- " Bluetooth ® : Telefoon – audio "

- " Bluetooth configuratie ® "

- " Zoeken via Bluetooth ® "

Er wordt een venster geopend met de melding

"Bezig te zoeken".

De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth ® -apparaten.

Raadpleeg de handleiding van uw telefoon en neem contact op met uw provider voor meer informatie over de voor uw telefoon beschikbare diensten.

De eerste 4 herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.

Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in.

Bevestig met OK .

Druk op deze toets van de stuurkolomschakelaars om het gesprek aan te nemen.

Op het scherm wordt de geselecteerde telefoon weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK .

Mocht de koppeling niet gelukt zijn, dan kunt u het nogmaals proberen. Dit kan een onbeperkt aantal keren.

Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.

De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd.

Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar.

Bellen

Via het menu " Bluetooth ® : Telefoon – audio ".

Selecteer " Beheer van een gesprek ".

Selecteer " Bellen ".

of

Selecteer " Logboek van oproepen ".

of

Selecteer " Index ".

.

7

8

Autoradio

Druk gedurende meer dan twee seconden op deze toets om uw adresboek te openen. Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren.

of

Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.

Veelgestelde vragen

In de volgende tabellen vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.

Een gesprek beëindigen

Houd gedurende het gesprek deze toets meer dan twee seconden ingedrukt.

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van het audiosysteem.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de contactenlijst leeg is.

VRAAG

Na het afzetten van de motor wordt de autoradio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

ANTWOORD OPLOSSING

Als de motor is afgezet, blijft de autoradio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de ecomode van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu bij te laden.

De melding "het audiosysteem is oververhit" wordt weergegeven op het display.

Om het systeem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de

CD-speler uitschakelt.

Schakel de autoradio enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Autoradio

Radio

VRAAG

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen (radio, CD enz.).

ANTWOORD OPLOSSING

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio,

CD enz.) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, klankkleur, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (bassen, hoge tonen, balans voor/ achter, balans links/rechts) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de

CD-speler is geselecteerd en in de stand "Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven enz.).

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik

(AM, FM1, FM2, FM AST) te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

De functie TA (verkeersinformatie) is ingeschakeld.

Ik krijg echter geen verkeersinformatie te horen.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven enz.).

De auto bevindt zich te ver van het zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

Stem af op een radiozender die wel verkeersinformatie uitzendt.

Activeer de RDS-functie om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De antenne ontbreekt of is beschadigd

(bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het

CITROËN-netwerk.

Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere frequentie voor een betere ontvangst van de radiozender.

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

.

9

10

Autoradio

Media

VRAAG

Op het scherm wordt de melding "Storing USBapparaat" weergegeven.

De Bluetooth ® -verbinding is onderbroken.

ANTWOORD

De batterijspanning van het apparaat is misschien te laag.

De USB-stick wordt niet herkend.

De USB-stick is mogelijk defect.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld.

De geluidskwaliteit van de CD is slecht.

OPLOSSING

Laad de batterij van het apparaat op.

Formateer de USB-stick opnieuw.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door het audiosysteem wordt herkend.

- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk

"Audio".

- De CD-speler van het audiosysteem kan geen

DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende waardoor ze niet door het audiosysteem kunnen worden afgespeeld.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen op 0, zonder een klankkleur te selecteren.

Telefoon

VRAAG

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

ANTWOORD

Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

OPLOSSING

12 V-aansluiting .............................................64

A

Aanhanger......................................103-104

, 131

Aanhangergewichten .................................... 161

Aansluiten MirrorLink ...................................... 12

Accessoires......................................76

,

134-135

Accu ......................................................138

,

158

Achterbank ................................................ 42-43

Achterdeuren ............................................ 30-32

Achterklep ................................................. 29-30

Achterportieren ......................................... 30-32

Achteruitrijcamera ......................................... 124

Actieradius AdBlue ...................................13

,

21

Active City Brake ....................................120-121

AdBlue ®

............................................13

,

140-141

Advanced Grip Control ...................................80

Afmetingen ..................................... 169 ,

171-173

Afstandsbediening .................................... 25-27

Airbags ......................................................85

, 90

Airbags vóór ....................................... 86

,

88 ,

91

Airconditioning (handbediend) .......................69

Allesdragers ...........................................133-134

Antispinregeling (ASR) ~

Antislipregeling ................................. 12

,

80-81

Antispinregeling (ASR) ~

Antislipregeling (ASR) ..................................81

Apple CarPlay-verbinding ............................... 13

Apple ®

-speler .............................................. 11 ,

6

Armsteun ................................................... 38-39

ASR ................................................................. 12

Audiokabel ........................................................9

Automatische airconditioning

~ Airconditioning, automatische ...................69

Automatische transmissie ~

Versnellingsbak, automatische .......... 108-109

AUX-aansluiting ............................................9

,

5

Aux-aansluitingen ...........................................55

Trefwoordenregister

C

CD .....................................................................5

CD MP3 ......................................................... 5-6

CD-/MP3-speler ............................................ 5-6

Centrale vergrendeling ............................. 33-34

Cockpit ..............................................................4

Controles ................................................136-140

B

Bagageafdekking ................................ 60 ,

62-63

Bagageafdekscherm ................................. 62-63

Bandenspanning ........................................... 174

Bandenspanning te laag (detectie) ........ 112-113

Batterij afstandsbediening vervangen ~

Afstandsbediening, batterij vervangen ........26

Batterij afstandsbediening ~

Afstandsbediening, batterij ..........................27

Bediening autoradio aan stuurkolom ~

Autoradio, bedieningen aan stuurkolom ........2

Benzinemotor ................................................128

Beveiliging tegen beknellen ~

Klembeveiliging ............................................36

Binnenspiegel .................................................38

BlueHDi ...........................................21

,

140 ,

160

Bluetooth (handsfree set) .................. 14-16

,

6-8

Bluetooth (telefoon) ....................................14-16

Bluetooth-verbinding ..................................14-16

Bochtverlichting ..............................................73

Boordcomputer ......................................... 22-23

Brandstof .......................................................128

Brandstoftank ................................................126

Brandstof tanken ...................................126

, 128

Brandstoftank leeg (diesel) ...........................160

Brandstofvulklep ~ Brandstoftankklep .........126

Buitenlandse reizen ........................................73

Buitenspiegels.................................................37

D

DAB (Digital Audio

Broadcasting) - Digitale radio ..................... 8-9

Dagrijverlichting ..............................................72

Dashboardkastje .............................................55

Datum (instellen) .............................................24

Datum instellen ...............................................24

Detectie te lage bandenspanning ~

Bandenspanning, detectie ..............12

,

112-114

Dieselmotor ...................................................128

Digitale radio - DAB (Digital

Audio Broadcasting) ................................... 8-9

Dimlicht ........................................................... 71

Display instrumentenpaneel .........................108

Dubbele cabine ......................................... 50-52

E

Electronic Stability Program (ESP) ..........12

,

80

Elektrische ruitbediening ................................35

Elektronische startblokkering

~ Startblokkering, elektronische ..................27

Elektronisch gestuurde versnellingsbak.....108-110

Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) .....80

ESP .................................................................12

.

175

176

Trefwoordenregister

F

Frequentie (radio) ...........................................7-8

G

Gestuurde handgeschakelde versnellingsbak ~

Versnellingsbak, elektronisch

bediend ........................................ 106-107

,

110

Gewichten .....................................................161

Grip Control ............................................... 80-81

Grootlicht ................................................... 16

, 71

H

Handgeschakelde

versnellingsbak (achteruit) ................. 105-106

Handgeschakelde versnellingsbak ~

Versnellingsbak, handgeschakeld

........................................105-106 ,

108-110

, 140

Handsfree set ..................................... 14-16 ,

6-8

Hill-Holder ~ Hill Start Assist ........................ 111

Hoedenplank ...................................................60

Hoofdmenu........................................................2

Hoofdsteunen ............................................ 38-39

Hulpoproep ................................................77-78

I

Identificatie .................................................... 174

Identificatieplaatjes constructeur ................. 174

Indeling achter ................................................60

Indeling interieur ~ Interieurindeling ......... 54-56

Indeling voor ...................................................55

Instellingen van het systeem .......................... 12

Instrumentenpaneel ..........................................7

Interieurfilter ..................................................138

ISOFIX-bevestigingen ....................................98

J

Jack ...................................................................9

Jack-aansluiting ............................................9

,

5

Jack-kabel .........................................................9

K

Kinderbeveiliging ....................................36

, 102

Kinderzitjes ..................... 84

,

89-90

,

94-95

,

101

Kinderzitjes (conventioneel) ...........................94

Klokje (instellen) ........................................ 23-24

Koelvloeistof ..................................................136

O

Oliefilter ..................................................138-139

Oliefilter (vervangen) ....................................139

Ontluchten brandstofsysteem

~ Brandstofsysteem ontluchten ..................160

Opbergvak.......................................................54

Opbergvak boven voorruit ..............................55

Opbergvakken .................................................55

Openen motorkap ~ Motorkap, openen .......135

L

Lampen (vervangen) ..............................149-150

Lampen vervangen ................................149-150

Lichtschakelaar ................................... 15

, 71

, 73

Luchtfilter ......................................................138

P

Parfumeur ................................................. 57-59

Parfumeur (element) .......................................58

Parkeerlichten ................................................. 71

Parkeerrem .............................10

, 105

,

138 ,

140

Plafonnier voor ................................................55

Pyrotechnische gordelspanners .....................84

M

Mistlampen vóór..............................................73

Monochroom display .........................................2

Motor .............................................................136

Motoren .........................................................161

Motorkap .......................................................135

Motorolie .......................................................136

MP3 (CD) ..........................................................5

N

Niveaus ........................................................136

Niveaus controleren ......................................136

Niveaus en controles .............................136-139

Noodbediening portieren ................................29

Noodoproep ~ Urgence-oproep ................77-78

R

Radio ................................................... 7-8

,

10

, 3

Radiozender .............................................. 7-8

, 3

RDS ...................................................................8

Regelmatige controles ~ Controles .......138-140

Remblokken ..........................................138

,

140

Remmen ................................................138

,

140

Remschijven..........................................138

,

140

Remvloeistof .................................................136

Resetten bandenspanningscontrolesysteem .... 114

Resetten van de ruitbediening

~ Ruitbediening resetten ..............................36

Richtingaanwijzers .........................................15

Richtingaanwijzers ..........................................15

Rijadviezen ........................................... 103-104

Risicozones (update) ........................................5

Ruitbediening ...................................... 35 ,

35-36

Ruitensproeiervloeistof ................................136

Ruitenwisserbladen (vervangen) ..................130

Ruitenwisserbladen vervangen .............130-131

Ruitenwisserschakelaar .............................73-74

S

Schakelaars stoelverwarming

~ Stoelverwarming, schakelaars ..................39

Schakelindicator .....................................16

, 108

Schrijftafeltje ~ Tafeltje ...................................55

Schuifdeuren ............................................. 28-29

SCR (Selective Catalytic Reduction) ............140

SCR-systeem .......................................... 14

,

140

Selectiehendel handgeschakelde versnellingsbak ~ Schakelen

elektronisch bediende versnellingsbak ......105

Set voor tijdelijke

bandenreparatie ~ Bandenreparatieset .....143

Sleutel .............................................................27

Sneeuwkettingen ..........................................129

Sneeuwscherm .............................................130

Snelheidsbegrenzer ............................... 115-117

Snelheidsregelaar .................................. 117-120

Spraakherkenning ......................................13-14

Starten dieselmotor ~ Dieselmotor starten ...... 128

Stoelen achter ~ Achterbank .................... 43-50

Stoelen verstellen ...........................................38

Stoelverwarming .............................................39

Stop & Start ................15

,

69

,

108-110

, 138

,

158

Streaming audio Bluetooth .........................10

,

6

Stuurbekrachtigingsvloeistof ........................136

Stuurwiel (verstellen) ......................................37

T

Te laag brandstofniveau ~ Brandstofniveau ..... 126

Telefoon ............................................. 14-16

,

6-8

Tijd instellen .............................................. 23-24

TMC (verkeersinformatie) .................................6

Touchscreen .....................................................1

Trekhaak .................................103-104 ,

131-133

Trekhaak met afneembare kogel .................. 131

Tweezitsbank vóór .................................... 40-41

U

Uitschakelen airbag passagier

~ Passagiersairbag uitschakelen ..... 86 ,

90-91

Updaten risicozones .........................................5

UREA ..............................................................21

USB ......................................................9-10 ,

4 ,

6

USB-aansluiting ............................................9

,

4

USB-poort .....................................................9

,

4

V

Veiligheidsgordels ...............................83-84 ,

94

Veiligheidsvoorzieningen voor

kinderen .................................... 89-90

, 99

,

101

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen ~ Kinderen

(veiligheidsvoorzieningen) ........ 89-90

, 99

,

101

Ventilatie .........................................................69

Vergrendelen...................................................27

Verkeersinformatie (TA) ................................6

,

4

Verkeersinformatie (TMC) ................................6

Verklikkerlampjes ..............................................8

Verklikkerlampje SCR-systeem ...................... 14

Verklikkerlampjes ~ Controlelampjes ...............8

Verklikkerlampjes ~ Waarschuwingslampjes ...... 8

Verlichting ....................................................... 71

Voorstoelen ............................................... 38-41

Trefwoordenregister

W

Window-airbags ........................................ 87-88

Z

Zijairbags ..................................................86

,

88

Zonder gereedschap afneembare kogel ...... 131

.

177

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.

CONDUENT

4Dconcept

XEROX

Gedrukt in de EU

Néerlandais

09/2017

*17BGO.0070*

NL. 17BGO.0070

advertisement

Related manuals

advertisement