CITROEN DS 3 15/05/2013 - 30/04/2014 de handleiding

Add to My manuals
384 Pages

advertisement

CITROEN DS 3 15/05/2013 - 30/04/2014 de handleiding | Manualzz

Het online-instructieboekje

Uw instructieboekje is ook te vinden op de website van Citroën, in de rubriek "MyCitroën".

Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk.

Als u het instructieboekje online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

Als de rubriek "MyCitroën" niet beschikbaar is op de website van

Citroën voor uw land, kunt u uw instructieboekje op het volgende internetadres raadplegen:

http://service.citroen.com

Selecteer:

de link "Boorddocumentatie" op de startpagina (u hoeft zich niet aan te melden),

de taal,

het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering,

de uitgifteperiode van uw instructieboekje die overeenkomt met de datum van deel 1A van het kentekenbewijs van uw auto.

U kunt hier online uw instructieboekje bekijken en hebt toegang tot de meest recente gegevens via het pictogram:

Wij maken u attent op het volgende:

Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Citroën voorkomen, kan storingen in het elektronisch systeem van uw auto veroorzaken. Wij verzoeken u hier rekening mee te houden en contact op te nemen met een vertegenwoordiger van het merk Citroën om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

Citroën beschikt wereldwijd over, een uitgebreid gamma modellen,

Modellen die worden gekenmerkt door, een geraffineerde mix van hoogwaardige techniek en constante innovatie, evenals een moderne en creatieve benadering, van het begrip mobiliteit.

Wij danken u voor uw keuze en wensen u veel plezier met uw auto.

Achter het stuur van uw nieuwe auto, geniet u optimaal, als u elke uitrusting, elke schakelaar en elke instelling kent.

Goede reis.

Symbolen

veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu verwijzing naar aangegeven pagina

24

IN EEN

OOGOPSLAG

ECO-RIJDEN

336 ZOEKEN OP

AFBEELDING

340 TREFWOORDENREGISTER

CONTROLE TIJDENS

HET RIJDEN

28 Instrumentenpanelen

32 Controle- en waarschuwingslampjes

42 Meters

46 Regelknoppen

48 Boordcomputer

MULTIFUNCTIONELE

DISPLAYS

54 Monochroom display A

57 Monochroom display C

61 Kleurendisplay 16x9

(eMyWay)

COMFORT

66 Ventilatie

68 Verwarming

69 Handbediende airconditioning

73 Automatische airconditioning

76 Ontwaseming - Ontdooiing achterruit

77 Parfumeur

79 Voorstoelen

84 Achterbank

85 Stuurwielverstelling

86 Spiegels

TOEGANG TOT

DE AUTO

90 Sleutel met afstandsbediening

96 Ruitbediening

98 Portieren

101 Achterklep

102 Brandstoftank

104 Vulpistoolrestrictie (diesel)

ZICHT

108 Lichtschakelaar

113 LED-dagrijverlichting

113 Koplampen verstellen

114 Ruitenwisserschakelaar

118 Plafonnier

119 Sfeerverlichting

119 Verlichting bagageruimte

VOORZIENINGEN

122 Voorzieningen interieur

126 Voorzieningen in de bagageruimte

VEILIG VERVOEREN

VAN KINDEREN

130 Kinderzitjes

133 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

139 ISOFIX-kinderzitjes

VEILIGHEID

146 Richtingaanwijzers

146 Alarmknipperlichten

147 Claxon

147 Urgence-oproep of

Assistance-oproep

148 Hulpsystemen bij het remmen

149 Stabiliteitscontrolesystemen

151 Veiligheidsgordels

154 Airbags

RIJDEN

162 Parkeerrem

163 Handgeschakelde

6-versnellingsbak

164 EGS-versnellingsbak

169 Automatische versnellingsbak

173 Opschakelindicator

174 Stop & Start-systeem

177 Hill Start Assist

178 Snelheidsbegrenzer

180 Snelheidsregelaar

182 Parkeerhulp achter

ONDERHOUD

187 Motorkap

188 Brandstoftank leeg (diesel)

189 Benzinemotoren

190 Dieselmotoren

191 Niveaus controleren

194 Controles

PRAKTISCHE

INFORMATIE

198 Bandenreparatieset

205 Wiel verwisselen

212 Sneeuwkettingen

213 Een lamp vervangen

221 Zekeringen vervangen

228 Accu

231 Eco-modus

232 Wisserbladen vervangen

233 Slepen van uw auto

235 Trekken van een aanhanger

237 Onderhoudstips

238 Accessoires

TECHNISCHE

GEGEVENS

242 Benzinemotoren

244 Gewichten (benzine)

246 Motor met LPG-installatie

247 Gewichten LPG

248 Dieselmotoren

249 Gewichten (diesel)

250 Afmetingen

252 Identificatie

AUDIO EN

DATACOMMUNICATIE

257 Urgence-oproep of

Assistance-oproep

259 eMyWay

313 Autoradio

In dit hoofdstuk worden - bij wijze van handige eerste kennismaking - de belangrijkste voorzieningen in deze auto gepresenteerd.

Buitenzijde

Stop & Start-systeem

Dit systeem zet de motor tijdelijk af

(STOP-stand) als de auto stilstaat

(bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gesta

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorg voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffe en een lager geluidsniveau in het interieur tijdens het wachten.

174

Stickerset voor persoonlijke styling

Deze bestickering maakt deel uit van een divers gamma aan leverbare stickersets voor de buitenkant, waarmee u uw auto kunt verfraaien en een persoonlijk tintje kunt geven.

Parkeerhulp achter

Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden voor obstakels achter de auto.

Follow me home-verlichtin

Na het afzetten van het contact blijven de koplampen nog enkele seconden branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

111

aratieset

ete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.

198

Openen

Sleutel met afstandsbediening Brandstoftank Motorkap

Eerste kennismaking

A.

Uitklappen/inklappen van de sleutel.

B.

Ontgrendelen van de auto.

90

Overige beschikbare functies...

C.

Vergrendelen van de auto.

Lokaliseren van de auto.

1.

Openen van de brandstoftankklep.

2.

Openen en bevestigen van de brandstoftankdop.

Inhoud van de brandstoftank:

- ongeveer 50 liter (benzine),

- ongeveer 46 liter (diesel),

- ongeveer 33 liter (LPG),

- (afhankelijk van de uitvoering: ongeveer

30 liter (benzine of diesel)).

102, 104

A.

Hendel motorkapontgrendeling interieur.

B.

Veiligheidshaak.

C.

Motorkapsteun.

187

Interieur

Opschakelindicator

Afhankelijk van de rijomstandigheden en uw rijstijl kan dit systeem u adviseren op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.

173

Parfumeur

De in het ventilatiesysteem opgenomen parfumeur zorgt voor de verspreiding van een aangename geur (naar keuze) in het gehele interieur.

77

Automatische airconditioning

Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld.

73

Sfeerverlichting

Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. De verlichting bestaat uit verscheidene lampen die in de voetenruimte en in het onderste opbergvak van het dashboard zijn aangebracht.

119

Audio- en communicatiesystemen

Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: Autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting, Bluetooth handsfree kit, eMyWay met 16 x 9 kleurenscherm,

AUX-aansluitingen, hifi-audiosysteem.

eMyWay

259

Autoradio

313

Cockpit

1.

Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer.

2.

Koplampverstelling.

3.

Hendel stuurwielverstelling.

4.

Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers.

5.

Instrumentenpaneel.

6.

Airbag bestuurder.

Claxon.

7.

Versnellingspook.

8.

12V-aansluiting.

USB-/Jack-aansluitingen.

9.

Schakelaar stoelverwarming.

10.

Hendel motorkapontgrendeling.

11.

Schakelaars buitenspiegels.

12.

Zekeringkast.

13.

Schakelaar Stop & Start-systeem.

Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).

14.

Zijruitontwaseming.

15.

Luidspreker (tweeter).

16.

Voorruitontwaseming.

11

Eerste kennismaking

Cockpit

1.

Contact-/stuurslot.

2.

Stuurkolomschakelaar autoradio.

3.

Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer.

4.

Parfumeur.

5.

Schakelaar centrale vergrendeling.

6.

Multifunctioneel display.

7.

Schakelaar

8.

Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters.

9.

Zonnesensor.

Middelste luidspreker hifi-audiosysteem.

10.

Airbag passagier.

11.

Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster.

12.

Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag.

13.

Handrem.

14.

Middenarmsteun met opbergvakken.

15.

Bovenste en onderste opbergvakken.

16.

Autoradio of eMyWay.

17.

Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning.

Juiste zitpositie

Voorstoelen

1.

Verstelling in lengterichting. 2.

Hoogteverstelling. 3.

Rugleuningverstelling.

79, 82

13

Eerste kennismaking

Juiste zitpositie

Hoogteverstelling van de hoofdsteun

Toegang tot de achterzitplaatsen Stuurwiel verstellen

) Omhoog: trek de hoofdsteun omhoog.

) Omlaag: druk gelijktijdig op de nok A en op de hoofdsteun.

80

Andere beschikbare functie...

Stoelverwarming.

) Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel naar voren.

Gebruik uitsluitend de desbetreffende hendel aan de bovenzijde van de rugleuning.

1.

Ontgrendelen van het stuurwiel met de hendel.

2.

Verstellen in hoogte en diepte.

3.

Vergrendelen van het stuurwiel met de hendel.

Deze handelingen moeten uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat.

81, 83 85

Comfort

Buitenspiegels Binnenspiegel

15

Eerste kennismaking

Autogordels vóór

Verstellen

A.

Selecteren van de buitenspiegel.

B.

Verstellen van de buitenspiegel.

C.

In de neutraalstand zetten van de selectieschakelaar van de buitenspiegel.

86

Overige beschikbare functies...

Inklappen/uitklappen.

Uitvoering met handbediende dag-/nachtstandinstelling

1.

Selecteren van de dagstand van de spiegel.

2.

Verstellen van de binnenspiegel.

87

A.

Omdoen.

B.

Vastmaken.

C.

Controle van de vergrendeling door aan de riem te trekken.

151

Uitvoering met automatische dag-/nachtinstelling

1.

Automatisch instellen van de dag- of nachtstand.

2.

Verstellen van de binnenspiegel.

87

Zicht

Verlichting Ruitenwissers

Ring A

Uit.

Automatische verlichting .

Parkeerlicht.

Dimlicht/grootlicht.

Ring B

Mistlampen vóór en mistachterlicht.

108

Schakelaar A: ruitenwissers vóór

2.

Hoge snelheid.

1.

Normale snelheid.

Int.

0.

Interval.

Uit.

AUTO È Automatische ruitenwissers of één keer wissen.

Ruitensproeiers: trek de schakelaar naar u toe.

114

Inschakelen van de stand "AUTO"

) Beweeg de schakelaar omlaag en laat deze los.

Uitschakelen van de stand "AUTO"

) Beweeg de schakelaar omhoog en zet deze vervolgens in de stand "0" .

116

Ring B: ruitenwisser achter

Uit.

Interval.

Ruitensproeier.

115

Eerste kennismaking

Ventilatie

Aanbevolen instellingen

Gewenste werking

Luchtverdeling

Verwarming of handbediende airconditioning

Luchtopbrengst

Luchtrecirculatie/

Toevoer van buitenlucht

Temperatuur

Handbediende

Airconditioning

WARM

KOUD

ONTWASEMEN

ONTDOOIEN

Automatische airconditioning: het is raadzaam de volautomatische werking te selecteren met de toets "AUTO" .

Controle tijdens het rijden

Instrumentenpanelen Controlelampjes Schakelaars

Wanneer u het contact aanzet, slaan alle meters uit en keren vervolgens terug naar de

"0"-stand.

A.

Als het contact wordt aangezet, moeten de blokjes die het resterende brandstofniveau weergeven, gaan branden.

B.

Bij draaiende motor moet het controlelampje laag brandstofniveau uitgaan.

C.

Als het contact wordt aangezet, moet de motorolieniveaumeter enkele seconden de melding "OIL OK" weergeven.

Ga indien nodig tanken of vul olie bij.

28, 30

1.

Als het contact wordt aangezet, gaan de oranje en rode controle- en waarschuwingslampjes branden.

2.

Bij draaiende motor moeten deze lampjes weer uitgaan.

Raadpleeg de desbetreffende bladzijde als er lampjes blijven branden.

32, 37

Het branden van een controlelampje geeft aan of de bijbehorende functie is in- of uitgeschakeld.

A.

Uitschakeling ESP/ASR.

150

B.

Uitschakeling Stop & Start-systeem.

175

Eerste kennismaking

Veiligheid voor alle inzittenden

Airbag voorpassagier Veiligheidsgordels vóór en airbag vóór aan passagierszijde

Personal styling

Fraaie bestickering

1.

Open het dashboardkastje.

2.

Steek de sleutel in de schakelaar.

3.

Selecteer de stand:

"ON" (inschakelen) wanneer een passagier op de voorstoel zit of een kinderzitje voor vervoer met het gezicht in de rijrichting is bevestigd,

"OFF" (uitschakelen) wanneer een kinderzitje voor vervoer met de rug in de rijrichting is bevestigd.

4.

Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

156

A.

Waarschuwingslampje niet-vastgemaakte/ losgemaakte veiligheidsgordels voor.

151

B.

Controlelampje uitgeschakelde airbag vóór aan passagierszijde.

156

De stickers hebben een speciale behandeling ondergaan waardoor ze slijtage- en vandalismebestendig zijn.

Ze zijn gemaakt om de buitenkant van de carrosserie een persoonlijk tintje te geven.

Ze zijn ook leverbaar als accessoire; wij raden u evenwel aan ze door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats te laten aanbrengen.

Houd, wanneer u uw auto wast, voor de waterstraal een minimale afstand van

30 centimeter van de bestickering aan.

Onder het rijden

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

5 of 6 versnellingen. Deze versnellingsbak biedt u de keuze tussen het comfort van een automatische transmissie en het plezier van een handgeschakelde versnellingsbak.

1.

Selectiehendel.

2.

"-".

3.

Flipper

Weergave op het instrumentenpaneel

De ingeschakelde versnelling of de geselecteerde rijstand wordt op het display van het instrumentenpaneel weergegeven.

N.

Neutral (Neutraalstand).

R.

Reverse

1 t/m 5 / 6.

Ingeschakelde versnellingen.

AUTO.

Automatische stand.

Starten

) Selecteer de stand N .

) Trap het rempedaal stevig in.

) Start de motor.

) Selecteer de automatische stand (stand A ) of de handbediende stand (stand M ) met de selectiehendel 1 , of

schakel de achteruitversnelling in door de selectiehendel 1 in de stand R te plaatsen.

) Zet de handrem vrij.

) Laat het rempedaal geleidelijk los en geef gas.

164

21

Eerste kennismaking

Onder het rijden

Automatische versnellingsbak

Deze transmissie met 4 versnellingen biedt u de keuze tussen het comfort van het automatisch schakelen en het plezier van het handmatig schakelen.

1.

Selectiehendel.

2.

Toets "S" (sport).

3.

Toets " 7 " (sneeuw).

Weergave op het instrumentenpaneel

P.

Parking (Parkeerstand).

R.

Reverse

N.

Neutral (Neutraalstand).

D.

Drive

S.

7

Programma sport.

Programma sneeuw.

1 t/m 4.

Ingeschakelde versnelling.

-.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen.

Starten

) Trek de handrem aan.

) Selecteer de stand P of N .

) Start motor.

) Trap het rempedaal in.

) Zet de handrem vrij.

) Selecteer R , D of M .

) Laat het rempedaal geleidelijk los: de auto zet zich direct in beweging.

169

Onder het rijden

Stop & Start-systeem

Overgang naar de STOP-stand van de motor

Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt automatisch afgezet (STOP-stand):

- auto met een handgeschakelde versnellingsbak : wanneer u bij snelheden lager dan 20 km/h de versnellingsbak in zijn vrij zet en de koppeling loslaat,

- auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 of

6 versnellingen : wanneer u bij snelheden lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.

Onder bepaalde omstandigheden is de STOPstand niet beschikbaar; het controlelampje

"ECO" knippert dan een paar seconden en gaat vervolgens uit.

174

Overgang naar de START-stand van de motor

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch weer gestart:

- auto met een handgeschakelde versnellingsbak: wanneer u het koppelingspedaal helemaal intrapt,

- auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 of 6 versnellingen :

● wanneer u het rempedaal loslaat terwijl de selectiehendel in de stand A of M staat,

● of wanneer u, terwijl het rempedaal niet is ingetrapt, de selectiehendel vanuit de stand N in de stand A of M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Onder bepaalde omstandigheden wordt de

START-stand automatisch geactiveerd; het controlelampje "ECO" knippert dan een paar seconden en gaat vervolgens uit.

175

Uit-/inschakelen

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken; het controlelampje in de schakelaar gaat branden.

Het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld zodra u het contact weer aanzet.

Zet tijdens het tanken en als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

175

Onder het rijden

Snelheidsbegrenzer "LIMIT" Snelheidsregelaar

"CRUISE"

23

Eerste kennismaking

Weergave op het instrumentenpaneel

1.

Selecteren/deactiveren van de snelheidsbegrenzer.

2.

Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

Verhogen van de ingestelde snelheid.

4.

Snelheidsbegrenzing aan/uit.

Het instellen van de snelheid is alleen mogelijk bij draaiende motor.

178

1.

Selecteren/deactiveren van de snelheidsregelaar.

2.

Verlagen van de ingestelde snelheid.

3.

Verhogen van de ingestelde snelheid.

4.

Snelheidsregeling aan/uit.

Het instellen van een snelheid en het activeren van de snelheidsregelaar is alleen mogelijk bij een rijsnelheid hoger dan 40 km/h, vanaf de vierde versnelling bij een handgeschakelde versnellingsbak

(tweede bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie).

180

Als de snelheidsregelaar of -begrenzer is ingeschakeld, verschijnen de instellingen van het systeem op het instrumentenpaneel.

Snelheidsregelaar

Snelheidsbegrenzer

Eco-rijden

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO

2

-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronische gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

De opschakelindicator geeft aan dat u kunt overschakelen: schakel over zodra op het instrumentenpaneel wordt aangegeven dat u een hogere versnelling kunt inschakelen.

Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de

CO

2

-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen

Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.

Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend.

Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt

(behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur

(DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.

Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde.

Controleer de bandenspanning met name:

- bij de wisseling van de seizoenen,

- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter en luchtfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het door de fabrikant voorgeschreven interval.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

25

Om gebruik te kunnen maken van alle beschikbare rijinformatie, geeft dit hoofdstuk u uitleg over de werking van de drie verlichte dashboardinstrumenten, de exacte plaats en functie van de diverse controlelampjes en signaleringen, en de informatie afkomstig van de boordcomputer.

Instrumentenpaneel benzine - diesel met handgeschakelde versnellingsbak, EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak

Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.

Instrumenten

1. Toerenteller .

Geeft het motortoerental aan

(x 1000 t/min).

2. Snelheidsmeter.

Geeft de wagensnelheid aan

(km/h of mph).

3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.

Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.

4. Display.

5. Brandstofniveaumeter.

Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.

6. Regelknop weergave display.

Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller.

Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator.

Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).

7.

Dimmer dashboardverlichting.

Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting.

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.

Display

A. Snelheidsbegrenzer

(km/h of mph) of

Snelheidsregelaar.

B. Opschakelindicator.

C. Informatie EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak.

D. Actieradius

(km of mijlen) of

Dagteller.

E. Onderhoudsintervalindicator

(km of miles), vervolgens, kilometerteller.

Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het contact weergegeven.

F. Olieniveaumeter.

Na het aanzetten van het contact wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.

29

Controle tijdens het rijden

Instrumentenpaneel benzinemotor met handgeschakelde versnellingsbak RACING

Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.

Instrumenten

1. Toerenteller .

Geeft het motortoerental aan

(x 1000 t/min).

2. Snelheidsmeter.

Geeft de wagensnelheid aan

(km/h of mph).

3. Koelvloeistoftemperatuurmeter.

Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.

4. Display.

5. Brandstofniveaumeter.

Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.

6. Regelknop weergave display.

Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller.

Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator.

Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).

7.

Dimmer dashboardverlichting.

Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting.

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.

Display

A. Snelheidsbegrenzerr

(km/h of mph) of

Snelheidsregelaar.

B. Actieradius

(km of mijlen) of

Dagteller.

C. Onderhoudsintervalindicatorr

(km of miles), vervolgens, kilometerteller.

Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het contact weergegeven.

D. Olieniveaumeter.

Na het aanzetten van het contact wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.

31

Controle tijdens het rijden

Controle- en waarschuwingslampjes

De controle- en waarschuwingslampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (controlelampje dat aangeeft of een systeem ingeschakeld of uitgeschakeld is) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden.

Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.

Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.

Het controlelampje voor de passagiersairbag blijft na het aanzetten van het contact nog ongeveer een minuut branden, ook nadat de motor is gestart.

Bijbehorende waarschuwingen

Sommige lampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

De lampjes kunnen constant branden of knipperen.

Een aantal lampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.

33

Controle tijdens het rijden

Controlelampjes ingeschakelde functies

De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

Controlelampje brandt

Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal.

Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal.

Alarmknipperlichten knippert, met geluidssignaal.

Parkeerlichten permanent.

Dimlicht

Grootlicht permanent. permanent.

Mistlampen vóór permanent.

Mistachterlichten permanent.

Oorzaak

Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.

Acties / Opmerkingen

Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.

De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.

De lichtschakelaar staat in de stand

"Parkeerlichten".

De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.

De lichtschakelaar staat in de stand

"Dimlicht".

Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.

Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.

De mistlampen vóór zijn ingeschakeld. Draai de ring twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

De mistachterlichten zijn ingeschakeld.

Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.

Controlelampje

Voorgloeien dieselmotor

Handrem

Stop & Start brandt

permanent.

permanent. permanent.

knippert enkele seconden en gaat dan uit.

Oorzaak

Het contactslot staat in de tweede stand (Contact).

De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.

Acties / Opmerkingen

Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.

De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen

30 seconden).

Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af. Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.

Zet de handrem vrij zodat het controlelampje uitgaat; trap het rempedaal in.

Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.

Raadpleeg de rubriek "Handrem" voor meer informatie over de handrem.

Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet

(verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).

De STOP-stand is nu niet beschikbaar.

of

De motor wordt automatisch in de

START-stand gezet.

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart als u wilt wegrijden.

Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start".

Controlelampje

Voet op het rempedaal brandt

permanent.

knippert.

Automatische ruitenwissers permanent.

35

Controle tijdens het rijden

Oorzaak

Het rempedaal moet worden ingetrapt.

Acties / Opmerkingen

Trap bij de gestuurde handgeschakelde versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand ).

Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten.

Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit controlelampje blijven branden.

Als u de auto met een gestuurde handgeschakelde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.

De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.

Gebruik het rempedaal en/of de handrem.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.

Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies

De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.

Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.

Controlelampje brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen

Passagiersairbag permanent. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand " OFF ".

De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.

U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem (verklikkerlampje airbags brandt).

Zet de schakelaar in de stand " ON " om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen.

Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".

37

Controle tijdens het rijden

Waarschuwingslampjes

Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.

Controlelampje

STOP

Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven.

Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

brandt Oorzaak permanent, alleen of in combinatie met een ander controlelampje, een geluidssignaal en een bericht op het display.

Dit controlelampje brandt bij een ernstige storing aan het remsysteem of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.

Acties / Opmerkingen

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat de motor onder het rijden kan afslaan.

Zet het contact af en neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Service tijdelijk. permanent.

Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld:

- het niveau van de ruitensproeiervloeistof,

- vervuiling van het roetfilter, bij uitvoeringen met dieselmotor (zie hoofdstuk "Controles - rubriek

Roetfilter").

Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.

Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek controlelampje gaat branden.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Controlelampje

+

Remsysteem

Antiblokkeersysteem

(ABS) brandt

permanent, in combinatie met het

STOP-lampje.

Oorzaak

Het remvloeistofniveau is te laag.

permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje

ABS en het STOP-lampje.

Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD).

permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

Dynamische stabiliteitscontrole

(ESP/ASR)

knippert.

permanent, gekoppeld aan het branden van het lampje van de toets "ESP

OFF" in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het scherm.

De ESP-/ASR-regeling is actief.

Acties / Opmerkingen

Stop onmiddellijk op een veilige plek.

Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN.

Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

Stop onmiddellijk op een veilige plek.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

De normale remwerking blijft behouden.

Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.

netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

39

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

Zelfdiagnose motor brandt knippert. permanent.

Laag brandstofniveau permanent.

Te hoge koelvloeistoftemperatuurr permanent rood.

Oorzaak

Er is een storing in het motormanagementsysteem.

Acties / Opmerkingen

Kans op beschadiging van de katalysator.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Er is een storing in de emissieregeling.

Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 liter brandstof de tank. in

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is.

Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine),

46 liter (diesel) of 33 liter (LPG); (Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).

Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.

Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Controlelampje

Motoroliedruk brandt

permanent.

Oorzaak Acties / Opmerkingen

Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laadstroom accu

Een of meer portieren geopend

permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).

Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.

Parkeer de auto op een veilige plek.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h.

permanent in combinatie met een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.

Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.

Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.

41

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

Airbags brandt tijdelijk. permanent.

Oorzaak

Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.

Acties / Opmerkingen

Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.

De bestuurder en/of de voorpassagier heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt.

Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.

Stuurbekrachtiging permanent. stuurbekrachtiging.

Rijd voorzichtig en met lage snelheid.

Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in:

- zone A , is de temperatuur in orde,

- zone B , is de temperatuur te hoog. De waarschuwingslampjes STOP en het koelvloeistoftemperatuurlampje 1 gaan rood branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.

Om koelvloeistof bij te vullen:

) wacht tot de motor is afgekoeld,

) draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen,

) verwijder vervolgens de dop,

) vul bij tot aan het merkteken "MAXI".

43

Controle tijdens het rijden

Onderhoudsindicator

De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:

De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het schema van de fabrikant.

Deze afstand wordt berekend vanaf de laatste nulstelling van de onderhoudsindicator op basis van twee parameters:

- het aantal afgelegde kilometers,

- de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km

Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.

Enkele seconden na het aanzetten van het contact ; de teller geeft weer de kilometerstand en de stand van de dagteller aan.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:

Enkele seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende enkele seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.

Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display een paar seconden het volgende aan:

Enkele seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden .

De factor tijd kan worden meegewogen bij de nog af te leggen kilometers, afhankelijk van de rijgewoonten van de bestuurder.

De sleutel kan ook gaan branden als het onderhoudsinterval in tijd, zoals aangegeven in het garantie- en onderhoudsboekje, is overschreden.

Op 0 zetten van de onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.

Voer dit als volgt uit:

) zet het contact af,

) druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt,

) zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen,

) laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op

0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie

U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven.

) Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.

45

Controle tijdens het rijden

Motorolieniveaumeter

Bij het aanzetten van het contact wordt eerst de onderhoudsintervalindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Olieniveau correct

Te weinig olie

Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje service, een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, is het motorolieniveau te laag.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

Storing motorolieniveaumeter

Als de aanduiding "OIL --" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Oliepeilstok

Raadpleeg het hoofdstuk "Controles" voor de plaats van de peilstok en het bijvullen van motorolie voor het motortype van uw auto.

2 merktekens op de peilstok:

A = maxi; het oliepeil mag nooit boven het niveau A uitkomen (kans op schade aan de motor),

- B = mini; als het oliepeil niet boven het niveau B uitkomt, moet het voor de motor van uw auto voorgeschreven type motorolie worden bijgevuld via de vuldop.

Kilometerteller Dagteller

De dagteller geeft het aantal gereden

Dimmer dashboardverlichting

De kilometerteller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto. kilometers weer nadat de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

) Druk dagteller op 0 staat.

U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

Actief

Als de verlichting van de auto is ingeschakeld:

) druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren,

) laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Verander om aan de plaatselijke regelgeving te kunnen voldoen de eenheid van de afstand (km of mijl) zodat deze overeenkomt met de eenheid die wordt gebruikt in het land waar u zich bevindt.

Dit kunt u doen via het configuratiemenu.

Inactief

De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.

Black-panelfunctie

Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde displays worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.

Op het instrumentenpaneel blijft uitsluitend de wagensnelheid en de informatie van de snelheidsregelaar/-begrenzer (indien ingeschakeld) verlicht.

De black-panelfunctie wordt uitgeschakeld als er een waarschuwingsmelding wordt doorgegeven en bij het wijzigen van functies of instellingen.

Inschakelen

) Druk als de verlichting brandt meerdere keren op de linkerknop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen.

) Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot het minimumniveau te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen.

) Druk black-panelfunctie in te schakelen.

47

Controle tijdens het rijden

Boordcomputer

De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).

Monochroom display A

De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven:

- actieradius, - gemiddelde snelheid.

) Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.

- de teller van het Stop & Start-systeem,

Weergave van de informatie

) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.

- afgelegde afstand,

- gemiddeld brandstofverbruik,

Op 0 stellen

) Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.

49

Controle tijdens het rijden

Monochroom display C

Kleurendisplay 16 x 9 (eMyWay)

Weergave van de informatie

) Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven:

- De momentele informatie:

● actieradius,

● momenteel brandstofverbruik,

● nog af te leggen afstand of de teller van het Stop &

Start-systeem.

- Het "1" :

● afgelegde afstand,

● gemiddeld brandstofverbruik,

● gemiddelde snelheid voor het eerste traject.

- Het traject "2" :

● afgelegde afstand,

● gemiddeld brandstofverbruik,

● gemiddelde snelheid voor het tweede traject.

) Druk keren naar het vorige scherm.

Traject op nul zetten

) Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan

2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.

De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen.

Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.

Enkele definities...

Actieradius

(km of miles)

De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden, berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers.

Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

Momenteel verbruik

(l/100 km, km/l of mpg)

Dit is het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste seconden.

Afgelegde afstand

(km of miles)

Deze afstand wordt berekend sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Gemiddeld verbruik

(l/100 km, km/l of mpg)

Nog af te leggen afstand

(km of mijlen)

Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand kan door de gebruiker worden ingevoerd.

Als de afstand niet wordt ingevoerd, verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.

Dit is het gemiddelde verbruik sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer.

Gemiddelde snelheid

(km/h of mph)

Dit is de gemiddelde snelheid sinds de laatste nulstelling van de boordcomputer (contact aan).

Stop & Start-teller

(minuten/seconden of uren/ minuten)

Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de

STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.

De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.

51

Controle tijdens het rijden

In dit hoofdstuk kunt u lezen hoe u via de ergonomische menu's op uw multifunctionele display instellingen kunt wijzigen of gegevens kunt aflezen.

Monochroom display A

Weergave op het display Toetsen Hoofdmenu

Dit display kan de volgende informatie weergeven:

- de tijd,

- de

- de (de temperatuur knippert bij kans op gladheid),

- controle van te openen carrosseriedelen

(portieren, achterklep, ...),

- informatie van de autoradio (radio, CD, ...),

- de boordcomputerfuncties (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden").

Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.:

"Achterklep open") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "Terug" te drukken.

Druk op het bedieningspaneel van uw

Autoradio:

) op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu ,

) op de toets " " of " " om door de items op het display te scrollen,

) op "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen

(datum, audio-informatie...),

) op de toets " " of " " om de waarde van een instelling te wijzigen,

) op de toets "OK" om te bevestigen, of

) op de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.

) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven en op de toets

" " of " " om door de items op het display te scrollen:

- radio-CD,

- configuratie van de auto,

- opties,

- instellingen display,

- talen,

- eenheden,

) Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.

55

Multifunctionele displays

Radio-CD

Als uw Autoradio is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG) en de

CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd.

Raadpleeg voor meer informatie over de radio/

CD-speler de rubriek "Autoradio".

Configuratie van de auto

Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden:

- het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"),

- de follow me home-verlichting (zie het hoofdstuk "Zicht"),

Opties

Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).

Instellingen display

Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld:

- jaar,

- maand,

- dag,

- uren,

- minuten,

- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.

) Selecteer een parameter en druk op de toets " " of " " om de waarde te wijzigen.

) Druk op de toets " " of " " om de vorige of volgende parameter te selecteren.

) Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets

"Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.

Datum en tijd instellen

) Druk MENU .

) Selecteer "Instellingen disp." met de toets

" " of " ".

) Druk op "OK" om te bevestigen.

) Selecteer de functie "Jaar" met de toets " " of " ".

) Druk op "OK" om te bevestigen.

) Stel de gewenste waarde in met de toets

" " of " " .

) Druk "OK" om te bevestigen.

) Voer instellingen "Maand", "Dag", "Uren" en

"Minuten".

Talen

Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd (Français, Italiano, Nederlands,

Portugues, Portugues-Brasil, Deutsch, English,

Español).

Eenheden

Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd:

- brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).

Als de eenheid voor het brandstofverbruik is ingesteld op mpg, wordt de informatie over de wagensnelheid en de afstanden op het display weergegeven in mph en mijlen.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.

Monochroom display C

Weergave op het display Toetsen Hoofdmenu

57

Multifunctionele displays

Dit display kan de volgende informatie weergeven:

- de tijd,

- de datum,

- de knippert bij kans op gladheid),

- controle van te openen carrosseriedelen

(portieren, achterklep, ...),

- audiofuncties (radio, CD, USB-/Jackaansluitingen, ...),

- informatie van de boordcomputer (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden").

Het display kan tijdelijk waarschuwingsmeldingen (bijv.: "Storing emissieregeling") of informatie (bijv.:

"Automatische verlichting ingeschakeld") weergeven. Deze kunnen worden gewist door op de toets "Terug" te drukken.

Druk op het bedieningspaneel van uw

Autoradio:

) op toets voor toegang tot het hoofdmenu ,

) op de toets " " of " " om door de items op het display te scrollen,

) op "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen

(boordcomputer, audio, ...),

) op de toets " " of " " om de waarde van een instelling te wijzigen,

) op toets om te bevestigen, of

) op toets om de uitgevoerde handeling af te breken.

) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven:

- audiofuncties,

- boordcomputer,

- persoonlijke instellingen - configuratie,

- telefoon (handsfree set).

) Druk op de toets " " of " " om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.

Menu "Audiofuncties"

Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de

CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) of de MP3-speler (USB- /

Jack-aansluitingen) worden geactiveerd of gedeactiveerd.

Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties de rubriek "Autoradio".

Menu

"Boordcomputer"

Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto raadplegen (logboek waarschuwingsmeldingen, staat van de functies, ...).

Logboek waarschuwingsmeldingen

Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.

Staat van de functies

Deze functie somt de actieve en inactieve functies die in deze auto aanwezig zijn op.

) Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven.

) Druk op de pijlen en vervolgens op de toets

"OK" om het menu "Boordcomputer" te selecteren.

) Selecteer in het menu de volgende functies:

De afstand tot de bestemming invoeren

Hiermee kunt u een door u geschatte afstand tot de plaats van bestemming invoeren.

59

Multifunctionele displays

Menu "Persoonlijke instellingen configuratie"

Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting

) Druk op de toets " " of " " en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren.

Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd:

- parameters van de auto,

- configuratie van het display,

- taalkeuze.

Parameters van de auto instellen

Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden:

- het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie het hoofdstuk "Zicht"),

- de follow me home-verlichting en de tijdsduur ervan (zie hoofdstuk "Zicht""),

) Druk op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.

) Druk op de toets " " of " " om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of

60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.

) Druk op de toets " " of " " en vervolgens op om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets om de uitgevoerde handeling af te breken.

Menu "Telefoon"

Configuratie display

Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd:

- instellen datum en tijd,

- kiezen van eenheden.

Wanneer het brandstofverbruik in mpg wordt weergegeven, wordt de op het display getoonde informatie met betrekking tot de snelheid en de afstand in respectievelijk mph en mijlen weergegeven.

Taalkeuze

Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd

(Deutsch, English, Español, Français, Italiano,

Nederlands, Portugues, Portugues-Brasil,

Türkçe * ).

In verband met de veiligheid mag de bestuurder de instellingen aan het multifunctionele display alleen bij stilstaande auto verrichten.

Datum en tijd instellen

) Selecteer de functie " Instellen datum en tijd " met de toets " " of " ".

) Druk op "OK" om te bevestigen.

) Stel de parameters één voor één in met de toetsen " " en " " en bevestig vervolgens met de toets "OK" .

) Selecteer vervolgens de optie "OK" op het scherm en bevestig.

* Afhankelijk van het land van bestemming.

Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw handsfree set configureren (koppelen), de verschillende telefoonindexen (gesprekkenlijst, diensten, ...) raadplegen en uw telefoongesprekken voeren

(gesprek aannemen, gesprek beëindigen, duogesprek, functie ruggespraak, ...).

Raadpleeg de rubriek "Autoradio" voor meer informatie over de toepassing "Telefoon".

Kleurendisplay 16x9 (eMyWay)

Weergave op het display Bediening

61

Multifunctionele displays

Menu "SETUP"

Het display geeft automatisch en direct de volgende informatie weer: knippert de weergegeven temperatuur),

- controle van te openen carrosseriedelen,

- waarschuwingen en meldingen over de status van de functies van de auto, die tijdelijk worden weergegeven,

- de informatie van de boordcomputer (zie het hoofdstuk "Controle tijdens het rijden"),

- de informatie van het navigatiesysteem.

Om met het bedieningspaneel van de eMyWay een van de functies te selecteren:

) druk op de toets "RADIO" , "MUSIC" ,

"NAV" , "TRAFFIC" , "SETUP" of

"PHONE" om toegang te krijgen tot het desbetreffende menu,

) draai aan de draaiknop om een item te selecteren,

) druk bevestigen, of

) druk op de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken en terug te keren naar het vorige scherm.

Raadpleeg voor meer informatie over deze functies de rubriek "eMyWay" of het specifieke boekje dat u bij de boorddocumentatie hebt ontvangen.

) Druk op de toets "SETUP" om naar het menu "SETUP" te gaan. Dit menu biedt toegang tot de volgende functies:

- "Taal",

- "Datum en tijd",

- "Weergave",

- "Parameters auto",

- "Eenheden",

- "Parameters systeem".

Talen

Via dit menu kunt u de taal van het display instellen: Deutsch, English, Español, Français,

Italiano, Nederlands, Polski, Portugues,

Türkçe * .

Datum en tijd

Via dit menu kunt u de datum en de tijd, en de manier waarop deze worden weergegeven, instellen:

) Druk op de toets "SETUP"

) Selecteer de functie "Datum en tijd" en druk op de rolknop om te bevestigen.

) Selecteer de functie "Datum en tijd instellen" en druk op de rolknop om te bevestigen.

) Stel de parameters één voor één in met de pijltoetsen en bevestig met de rolknop.

) Selecteer de functie "Datumformaat" en druk op de rolknop om te bevestigen.

) Bevestig het gewenste formaat met de rolknop.

) Selecteer de functie "Tijdformaat" en druk op de rolknop om te bevestigen.

) Bevestig het gewenste formaat met de rolknop.

Weergave

Via dit menu kunt u de helderheid van het display, de kleuren van het display en de kleur van de kaart instellen (dag/nacht of automatisch).

Parameters auto

Via dit menu kunt u verschillende functies ten behoeve van het rijden en het comfort in- of uitschakelen: achteruitversnelling (zie hoofdstuk "Zicht"),

- follow me home-verlichting en duur (zie hoofdstuk "Zicht"),

* Volgens land van bestemming.

Eenheden

Via dit menu kunt u de eenheden kiezen: temperatuur (°C of °F) en verbruik (km/l, l/100 of mpg).

Parameters systeem

Via dit menu kunt u de fabrieksinstellingen herstellen, de versie van de software weergeven en doorlopende tekst activeren.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder de instellingen van het multifunctionele display uitsluitend wijzigen als de auto stilstaat.

63

Multifunctionele displays

In dit hoofdstuk wordt de werking van het ventilatiesysteem, de airconditioning en de parfumeur beschreven, zodat u maximaal kunt genieten van het comfort dat uw auto u biedt. Ook vindt u hier voor een optimale rijpositie alle instelmogelijkheden voor de stoelen, het stuurwiel en de buitenspiegels.

Ventilatie

Luchttoevoer

De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd.

Luchtgeleiding

De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd:

- rechtstreekse toevoer naar het interieur

(toevoer van buitenlucht),

- toevoer via het verwarmingscircuit,

- toevoer via het circuit van de airconditioning.

Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.

Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld.

Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.

Bedieningspaneel

Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole.

Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende functies aanwezig:

- temperatuurregeling,

- luchtopbrengstregeling,

- ontdooien en ontwasemen,

- handbediende of automatische airconditioning.

Luchtverdeling

1.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit.

2.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten.

3.

Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.

4.

Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.

5.

Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers.

6.

Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.

67

Comfort

Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning

Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:

) Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.

) Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning.

) Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

) Controleer vervangen.

Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

) Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.

) Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.

Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.

Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

Verwarming/ Ventilatie

Paneel met handmatige bediening Paneel met elektrische bediening

Handbediende airconditioning

Paneel met handmatige bediening Paneel met elektrische bediening

69

Comfort

1. Temperatuurregeling

) Draai de knop van blauw

(koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.

3. Luchtverdeling

Voorruit en zijruiten.

Voorruit, zijruiten en beenruimte.

2. Luchtopbrengstregeling

) Draai knop in één van de vijf standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

Beenruimte.

Middelste ventilatieroosters en

) Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand

0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. zijventilatieroosters.

De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.

4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie

De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten.

De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast.

Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.

Paneel met handmatige bediening

) Schuif de bedieningsknop naar links om de lucht in het interieur te laten recirculeren.

) Schuif de bedieningsknop naar rechts om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen.

71

Comfort

Paneel met elektrische bediening

) Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden.

) Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit.

5. Airconditioning aan/uit

De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

Aan

) Druk op de toets "A/C" : het lampje van de toets gaat branden.

Het systeem stelt u in staat:

- de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, beslagen ruiten snel te ontwasemen.

De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat .

Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht.

Uit

) Druk "A/C" : het lampje van de toets gaat uit.

Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).

Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten

Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Met verwarmings-/ ventilatiesysteem

) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.

) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand “Toevoer van buitenlucht”

(knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd

(elektrische bediening)).

) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand “Voorruit”.

Met handbediende airconditioning

) Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.

) Zet de knop van de luchttoevoer in de stand “Toevoer van buitenlucht”

(knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd

(elektrische bediening)).

) Zet de knop van de luchtverdeling in de stand “Voorruit”.

) Schakel de airconditioning in door de toets

“ A/C” in te drukken; het desbetreffende groene controlelampje gaat branden.

Als bij auto’s met Stop & Start de ontwaseming, de airconditioning en de aanjager zijn ingeschakeld, is de

STOP-stand niet beschikbaar.

73

Comfort

Automatische airconditioning

De airconditioning werkt bij draaiende motor en, bij auto’s met een Stop & Start-systeem, ook in de STOP-stand.

Automatische werking

Met het oog op uw comfort worden de instellingen van de airconditioning de volgende keer dat de auto wordt gestart, gehandhaafd.

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

3. Automatisch programma Zicht

1. Automatisch programma

Comfort

Druk op de toets “AUTO” .

Het symbool “AUTO” wordt weergegeven.

Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde.

Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

2. Temperatuurregeling

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden

Celsius of Fahrenheit.

Druk op de toetsen " " en " " om deze waarde te wijzigen. Instelling op ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, waarbij het raadzaam is deze niet lager dan

18 en niet hoger dan 24 in te stellen.

In sommige gevallen kan het automatisch programma Comfort niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst...).

Kies dan het automatisch programma Zicht.

Het controlelampje in de toets 3 gaat branden.

Het systeem regelt automatisch de airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. De luchtrecirculatie 5 wordt door het systeem automatisch uitgeschakeld.

Druk nogmaals op de toets 3 of op om dit programma af te sluiten. Het controlelampje in de toets gaat uit en het symbool “AUTO” wordt weergegeven.

Bij auto’s met een Stop & Startsysteem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de

STOP-functie niet beschikbaar is.

Handmatig instellen

Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.

Het symbool “AUTO” gaat uit.

Bij het indrukken van de toets “AUTO” zal het systeem weer volledig automatisch functioneren.

In de handbediende stand kunnen onaangename verschijnselen optreden

(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en is het comfort niet optimaal.

4. Airconditioning

AAN/UIT

Bij het indrukken van deze toets wordt de airconditioning uitgeschakeld.

Door de airconditioning uit te schakelen kunnen onaangename verschijnselen optreden

(vochtigheid, beslagen ruiten).

Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten.

Het symbool “A/C” wordt weergegeven.

5. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie

Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in het interieur gerecirculeerd. Het symbool 5 van de luchtrecirculatie wordt weergegeven.

Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en rook af te sluiten.

Druk op de toets “AUTO” om de automatische toevoer van buitenlucht te hervatten. Het symbool van de luchtrecirculatie 5 gaat uit.

Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen kunnen de minimale en maximale waarden (14 en 28) worden overschreden.

) Druk op de blauwe toets 2 tot

“LO” wordt weergegeven of op de rode toets 2 tot “HI” wordt weergegeven.

Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is, omdat hierdoor de ruiten sneller beslaan en de kwaliteit van de interieurlucht verslechtert.

75

Comfort

6. Regeling luchtverdeling

Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar:

- de voorruit en zijruiten (ontwasemen of ontdooien).

- de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters,

- de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte,

- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte,

- de ventilatieroosters en de beenruimte,

- de ventilatieroosters.

7. Regeling luchtopbrengst Uitschakelen van het systeem

De luchtopbrengst kan vergroot worden door op de toets met de “ventilator met gevulde schoepen” te drukken.

Het symbool van de luchtopbrengst, de ventilator, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller.

Druk op de toets met de

“ventilator met lege schoepen” om de luchtopbrengst te verminderen.

Druk op de toets met de “ventilator met lege schoepen” van de luchtopbrengst 7 tot het symbool van de ventilator verdwenen is.

Hierdoor worden alle functies van het systeem uitgeschakeld.

Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een zwakke luchtstroom, veroorzaakt door de verplaatsing van de auto, blijft voelbaar.

Druk nogmaals op de toets met de

“ventilator met gevulde schoepen” van de luchtopbrengst 7 of op “AUTO” om het systeem weer met de laatstingestelde waarden in te schakelen.

Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden (kans op beslagen ruiten en verminderde luchtkwaliteit).

Ontwaseming - Ontdooiing achterruit

Aan

De ontwaseming - verwarming van de achterruit werkt uitsluitend bij draaiende motor.

) Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.

Uit

De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

) U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.

Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.

) Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

77

Comfort

Parfumeur

De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.

Regelknop Geurelement

Het geurelement kan zeer eenvoudig worden vervangen. Vervang, als u de parfumeur voor het eerst gebruikt, het afdekkapje door een geurelement.

U kunt het geurelement op elk moment verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij de houder waarmee het element kan worden afgesloten als het reeds is gebruikt.

Bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats zijn verschillende geuren leverbaar.

Gooi het originele element niet weg: dit moet worden gebruikt om het systeem af te sluiten als de geurelementen niet worden gebruikt.

Draai de knop voor een langere levensduur van het geurelement volledig naar links zodra de sterkte van de geur in het interieur voldoende is.

De regelknop is geïntegreerd in het dashboard.

Met behulp van deze knop kunt u de sterkte van de geur instellen.

) Draai de knop naar rechts om de geur in de auto te verspreiden.

) Draai de knop naar links om de parfumeur af te sluiten.

Houd de middelste ventilatieroosters geopend.

De geursterkte is mede afhankelijk van de instellingen van de ventilatie en de airconditioning.

Voer om veiligheidsredenen handelingen met het geurelement uitsluitend uit bij stilstaande auto.

Haal geurelementen niet uit elkaar.

Probeer noch de parfumeur noch de geurelementen bij te vullen.

Vermijd elk contact met de huid en met de ogen.

Houd de geurelementen buiten het bereik van kinderen en huisdieren.

Geurelement verwijderen

) Druk het element in en draai het een kwart omwenteling linksom.

) Verwijder het element

) Sluit het element af met de houder.

Geurelement plaatsen

) Verwijder de houder van het element.

) Plaats het element (met de bloem linksboven).

) Druk de knop in en draai deze een kwart omwenteling rechtsom.

Voorstoelen

De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.

Handmatig verstellen

Verstelling in lengterichting

) Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.

Hoogteverstelling

) Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.

Rugleuningverstelling

) Duw de handgreep naar achteren.

79

Comfort

Aanvullende instellingen

Hoogteverstelling hoofdsteun

) Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.

) Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen.

) Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.

) Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Bediening stoelverwarming

Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.

) Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:

0 : Uit.

1 : Laag.

2 : Gemiddeld.

3 : Hoog.

81

Comfort

Toegang tot de achterbank

) Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit.

Gebruik uitsluitend de desbetreffende hendel aan de bovenzijde van de rugleuning.

) Duw de rugleuning naar achteren om de stoel weer in de oorspronkelijke stand te zetten.

Lukt dit niet, duw dan gelijktijdig de hendel voor de rugleuningverstelling

(onder aan de rugleuning) en de rugleuning zelf naar achteren.

Zorg ervoor dat het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt gehinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

Let erop dat de gordel volledig is opgerold, zodat de achterpassagiers ongehinderd kunnen in- en uitstappen.

Handgreep

De ergonomische handgreep in de zijbekleding heeft de volgende functies:

- houvast voor de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen tijdens het rijden,

- houvast voor de achterpassagiers bij het instappen,

- houvast voor de achterpassagiers bij het uitstappen.

Voorstoelen RACING

U kunt de zitting en de rugleuning verstellen voor een optimale zitpositie.

Handmatig verstellen

Verstelling in lengterichting

) Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

Hoogteverstelling

) Trek de hendel omhoog om de stoel te verhogen of duw deze omlaag om de stoel te verlagen, totdat de gewenste stand bereikt is.

Rugleuningverstelling

) Duw de handgreep naar achteren en kantel de stoel naar voren of naar achteren.

Aanvullende instellingen

Toegang tot de achterbank

) Trek de handgreep naar voren om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit.

Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.

Zorg ervoor dat het terugschuiven in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

Let erop dat de autogordel niet blokkeert om de toegang tot de achterbank niet te belemmeren.

Handgreep

De ergonomische handgreep boven aan de zijbekleding heeft de volgende functies:

- houvast voor de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen tijdens het rijden,

- houvast voor de achterpassagiers bij het instappen,

- houvast voor de achterpassagiers bij het uitstappen.

83

Comfort

Achterbank

Neerklappen van de rugleuning van de achterbank

) Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren.

) Houd de veiligheidsgordel naast de rugleuning.

) Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

) Trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen.

) Klap de rugleuning 2 op de zitting.

Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank

) Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze.

) Controleer of de rode markering bij de hendel 1 niet meer zichtbaar is.

Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.

Hoofdsteunen achter

Stuurwielverstelling

De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand

(hoog) en een ingeklapte stand (laag).

De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.

Verwijderen van een hoofdsteun:

) ontgrendel de rugleuning met de hendel 1 ,

) kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren,

) trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,

) druk vervolgens de pal A in.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

) Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.

) Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding.

) Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

85

Comfort

Spiegels

Buitenspiegels

De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.

Ontwaseming - ontdooiing

Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitverwarming te drukken (zie paragraaf

“Ontwaseming - Ontdooiing achterruit”).

Verstellen

) Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren.

) Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.

) Zet de knop A weer in het midden.

De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.

Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

Inklappen

) Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.

) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar vanuit de middelste stand naar achteren.

Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.

Uitklappen

) Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.

) Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar vanuit de middelste stand naar achteren.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Klap de elektrisch bediende spiegels nooit handmatig in of uit.

87

Comfort

Binnenspiegel

Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.

De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de koplampverlichting van achteropkomend verkeer, zon ...

(antiverblindingsstand).

Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Automatisch dimmende binnenspiegel

Om veiligheidsrdenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.

Verstellen

) Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.

Dag-/nachtstand

) Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.

) Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.

Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

Dit hoofdstuk behandelt de werking van uw afstandsbediening, de elektrische ruitbediening, het centraal vergrendelen en ontgrendelen van de portieren en de achterklep en de toegang tot de brandstoftank.

Sleutel met afstandsbediening

U kunt om de auto te ontgrendelen of vergrendelen de centrale vergrendeling bedienen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening.

De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Openen van de auto

Ontgrendelen met de afstandsbediening

) Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.

Uitklappen van de sleutel

) Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.

Ontgrendelen met de sleutel

) Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.

91

Toegang tot de auto

Afsluiten van de auto

Vergrendelen met de afstandsbediening

) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.

Vergrendelen met de sleutel

) Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.

Als een van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Inklappen van de sleutel

) Druk klappen.

Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutl, kan het mechanisme beschadigd raken.

Lokaliseren van de auto

) Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats.

De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.

Diefstalbeveiliging

Elektronische startblokkering

In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.

Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

Contact

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.

- Stand 1 : Stuurslot

- Stand 2 : Contact

- Stand 3 : Motor starten

Bewaar zorgvuldig de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd.

93

Toegang tot de auto

Starten van de motor

) Steek de sleutel in het contactslot. startblokkering.

) Draai de sleutel van u af in de stand

3 (Starten) .

) Laat zodra de motor draait de sleutel los.

Afzetten van de motor

) Zet de auto stil.

) Draai de sleutel linksom in de stand

1 (Stop) .

) Verwijder de sleutel uit het contactslot.

Bevestig geen zware objecten aan de sleutel waardoor deze - als hij in het contact steekt - naar beneden wordt getrokken, waardoor storingen kunnen ontstaan.

Waarschuwingssignaal sleutel

Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact zit, klinkt er een geluidssignaal.

Storing afstandsbediening

Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden.

) Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot.

) Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.

Raadpleeg zo snel mogelijk het

CITROËN-netwerk als de storing niet is verholpen.

Synchroniseren

) Zet het contact af.

) Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .

) Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening.

) Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer.

Batterij vervangen

Batterij ref.: CR1620 / 3 V.

Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit waarschuwingslampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het multifunctionele display.

) Klap de sleutel uit.

) Ontgrendel het verchroomde deel door op het nokje A te drukken.

) Houd het nokje A ingedrukt en schuif het verchroomde deel 45° uit.

) Wip het huis los door een muntstuk in de opening te steken en dit vervolgens te verdraaien.

) Verwijder de lege batterij.

) Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats.

) Klik eerst het huis vast en daarna het verchroomde deel.

) Synchroniseer de afstandsbediening.

Sleutels verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.

Afstandsbediening

De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.

Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.

Vergrendelen van de auto

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.

Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.

Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.

Diefstalbeveiliging

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.

95

Toegang tot de auto

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

Ruitbediening

U kunt de ruiten handmatig of automatisch volledig openen en sluiten. De ruit aan bestuurderszijde is voorzien van een klembeveiliging.

Eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde

U hebt twee mogelijkheden: De schakelaars van de ruitbediening kunnen na het afzetten van het contact nog gedurende ongeveer 45 seconden of totdat een van de portieren geopend wordt, worden bediend. Als u gedurende deze 45 seconden een portier opent terwijl de ruitbediening actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het opnieuw aanzetten van het contact kunt u de ruit opnieuw bedienen.

- handmatige bediening

) Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.

1. Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde.

2. Schakelaar ruitbediening passagierszijde.

Elektrische ruitbediening aan passagierszijde

) Druk op of trek aan de schakelaar. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.

- automatische bediening

) Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.

) Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.

97

Toegang tot de auto

Antiklemvoorziening

De eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde is voorzien van een antiklemvoorziening.

Als de ruit wordt gesloten en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.

Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten:

) druk dan op de schakelaar tot voorbij het zware punt en laat de schakelaar weer los om de ruit helemaal te openen,

) trek de schakelaar omhoog tot aan het zware punt tot de ruit volledig is gesloten,

) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Resetten

Na een storing moet de ruitbediening worden gereset:

) laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,

) houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast,

) druk automatisch te openen.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact.

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat geen van de inzittenden het correcte sluiten van de ruit hindert.

De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagier op de juiste manier gebruik maakt van de elektrische ruitbediening.

Zorg ervoor dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

Portieren

Van buitenaf

) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.

Van binnenuit

) Trek aan de portiergreep van het portier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.

Sluiten

Als een portier niet goed is gesloten:

bij draaiende motor gaat dit lampje branden in combinatie met een melding die enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt,

tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die gedurende enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt.

99

Toegang tot de auto

Handmatige centrale vergrendeling

Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.

Vergrendelen

) Druk op de knop A om de auto te vergrendelen.

Het rode lampje van de knop gaat branden.

Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van het interieur niet.

Ontgrendelen

) Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen.

Het rode lampje van de knop gaat uit.

Automatische centrale vergrendeling

Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld.

U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.

Als de auto van buitenaf is vergrendeld, knippert het rode lampje en is de knop

A inactief.

) Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur bemoeilijken.

Vergrendelen

Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/ h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld.

De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.

Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.

Ontgrendelen

) Druk als sneller wordt gereden dan

10 km/ h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.

Noodbediening

Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu.

Bij een storing in de centrale vergrendeling moet u de accukabels losnemen om de auto volledig, inclusief de achterklep, te kunnen vergrendelen .

) Druk langer dan 2 seconden op de knop A .

Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.

Uitschakelen

) Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A .

Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur bemoeilijken.

Vergrendelen van het bestuurdersportier

) Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom.

Ontgrendelen van het bestuurdersportier

) Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.

Vergrendelen van het passagiersportier

) Verwijder de zwarte dop aan de zijkant van het portier, met behulp van de sleutel.

) Steek de sleutel in de uitholling en draai de sleutel tot de aanslag.

) Verwijder de sleutel en plaats de dop.

Ontgrendelen van het passagiersportier

) Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.

101

Toegang tot de auto

Achterklep

Openen

) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de schakelaar voor het openen van de achterklep en trek de achterklep omhoog.

Sluiten Noodbediening

) Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde.

Als de achterklep niet goed is gesloten:

bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,

tijdens het rijden (snelheid hoger dan

10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

) Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen,

) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

Brandstoftank

Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine), 46 liter (diesel) of 33 liter (LPG); (Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter

(benzine of diesel)).

Waarschuwing brandstofniveau

Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof f in de tank.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Raadpleeg indien u strandt met een lege tank

(Diesel) het hoofdstuk "Controles-Niveaus".

Tanken

Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.

Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het raadzaam minimaal 7 liter brandstof te tanken.

Veilig tanken:

) zet altijd de motor af,

) open de brandstoftankklep,

) steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom,

) verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep,

) u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.

Tank nooit als de motor door het Stop &

Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.

Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd.

Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.

Na het tanken:

) breng de dop aan,

) draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop,

) sluit de brandstoftankklep.

Brandstofkwaliteit voor benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen van het type E10 en E24 (deze bevatten resp.

10% en 24% ethanol) die voldoen aan de

Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.

Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn

EN 15293.

Auto's die kunnen rijden op brandstoffen met een ethanolgehalte tot 100% (type E100), worden alleen verkocht in Brazilië.

Brandstofkwaliteit voor dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen probleemloos rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen

(diesel die voldoet aan de richtlijn

EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).

Het gebruik van biobrandstof B30 is mogelijk bij bepaalde dieselmotoren op voorwaarde dat de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof

(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden

(kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

Voor de DS3 RACING adviseert

CITROËN u voor een optimale werking van de motor met klem om loodvrije benzine RON98 te tanken (raadpleeg de sticker op de brandstoftankklep).

103

Toegang tot de auto

Vulpistoolrestrictie (diesel) *

Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.

Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.

Werking

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.

Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Reizen naar het buitenland

Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.

Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het

CITROËN-netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden.

Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.

* Volgens land van bestemming.

105

Toegang tot de auto

In dit hoofdstuk wordt de bediening van de verlichting en de ruitenwissers, de koplampafstelling en de verschillende interieurverlichtingsfuncties beschreven, zoals de sfeerverlichting en in het bijzonder de

LED-dagrijverlichting waarmee uw auto zich onderscheidt van alle andere.

Lichtschakelaar

Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.

Hoofdverlichting Instellingen

De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving:

- parkeerlicht: om gezien te worden,

- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden,

- grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder medeweggebruikers.

Het verlichtingssysteem heeft verschillende extra automatische functies, afhankelijk van de uitvoering van uw auto:

- follow-me-homeverlichting,

- automatische verlichting.

Aanvullende verlichting

Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke zichtomstandigheden:

- één mistachterlicht om van afstand gezien te worden,

- mistlampen vóór voor nóg beter zicht,

- LED-dagrijverlichting om overdag gezien te worden.

Onder bepaalde weersomstandigheden

(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

109

Zicht

Uitvoering zonder automatische inschakeling

Handbediende functies

De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B .

A.

Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.

Lichten uit/verlichting overdag.

Automatische verlichting.

Alleen parkeerlicht.

Dimlicht of grootlicht.

Controlelampjes

Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Het instrumentenpaneel is permanent verlicht; er is dus geen verband tussen de verlichting van het instrumentenpaneel en het inschakelen van de verlichting.

Uitvoering met automatische inschakeling

B.

Verlichtingshendel: trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlicht

C.

Ring voor de selectie van de mistverlichting.

De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht.

Mistlampen vóór en mistachterlicht

Verdraai ring C :

) één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen,

) twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen,

) één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen ,

) twee standen naar achteren om de mistlampen voor uit te schakelen.

Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden.

) Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.

Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

Vergeten verlichting

Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd.

Als u handmatig de follow me home-verlichting inschakelt terwijl het contact is afgezet en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

Handbediende follow me home-verlichting

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

Inschakelen

) Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.

) Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.

Uitschakelen

Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

111

Zicht

Automatische verlichting

automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld.

De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt.

Inschakelen

) Draai de ring in de stand "AUTO" . Het inschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

Uitschakelen

) Draai de ring in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen wordt bevestigd door een melding op het display.

Gekoppeld aan de automatische follow me home verlichting

De koppeling van de automatische follow me home verlichting aan de automatische verlichting biedt de volgende extra mogelijkheden:

- keuze van de duur van de follow me home verlichting (15, 30 of 60 seconden) via de instellingen in het configuratiemenu van de auto (uitgezonderd monochroom display A waarbij de duur onveranderlijk is: 60 s), me home verlichting als de automatische verlichting is ingeschakeld.

Storing

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.

Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af, aangezien de aan de sensor gekoppelde functies dan niet meer bediend kunnen worden.

113

Zicht

LED-dagrijverlichting

De dagverlichting geeft de auto een herkenbare uitstraling en bestaat uit twee sets van zes leds die zich in de verticale "kieuwen" onder iedere koplampunit bevinden.

Koplampen verstellen

Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.

Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.

Programmeren

Voor landen waar het voeren van verlichting overdag niet wettelijk verplicht is, kunt u de functie in- of uitschakelen via het configuratiemenu op het multifunctionele display.

In landen waar het wél verplicht is overdag verlichting te voeren:

- is de functie standaard ingeschakeld en kan deze niet worden uitgeschakeld,

- branden overdag ook de parkeerlichten en de kentekenplaatverlichting, uitgeschakeld zodra het dimlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld.

Bij auto's zonder LED-dagrijverlichting gaat het dimlicht automatisch branden bij het starten van de motor.

Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.

0.

Alleen bestuurder of bestuurder + voorpassagier.

-. Tussenstand .

1.

5 personen.

-.

5 personnes + bagage in de koffer.

2 . Alleen bestuurder + maximaal toegestane belading van de koffer.

Deze stand voldoet om verblinding van tegenliggers te voorkomen.

Bij gebruik van een hogere stand wordt de reikwijdte van de koplamplichtbundel beperkt.

Stand "0" : basisinstelling.

Ruitenwisserschakelaar

Met behulp van de ruitenwisserschakelaar kunt u de ruitenwissers voor en achter inschakelen om regen en vuil van de ruit te wissen.

De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.

Instellen

Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk: vóór,

- automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.

Uitvoering zonder automatisch wissen

Handmatige functies

De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B .

Ruitenwissers vóór

A.

Selecteer de wissnelheid met de hendel.

Hoge snelheid (hevige neerslag).

Normale snelheid (matige regenval).

Interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid).

Uit.

Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).

of

Automatisch en één keer wissen

(zie de desbetreffende rubriek).

Uitvoering met automatische ruitenwissers

B.

Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:

uit,

interval,

wissen en sproeien (gedurende enige tijd).

Ruitenwisser achter

Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.

Achteruitversnelling

Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt automatisch ook de ruitenwisser achter in werking.

Programmeren

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Deze functie is standaard geactiveerd.

Ruitensproeiers voor

Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld.

115

Zicht

Automatische ruitenwissers vóór

De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Inschakelen

Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar de stand "AUTO" te bewegen.

Dit wordt bevestigd door het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display.

Uitschakelen

Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen.

Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display; het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft.

Als het contact meer dan

1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te bewegen.

117

Zicht

Verticale stand van de ruitenwissers voor

Storing

In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.

Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.

Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, gaan de ruitenwissers in de verticale stand staan.

Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen zonder dat daardoor de motorkap wordt beschadigd.

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

Voor een langdurige doeltreffende werking van de flat-blade ruitenwissers raden wij u aan:

- voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan,

- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,

- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit te houden,

- de ruitenwissers te vervangen zodra ze sporen van slijtage gaan vertonen.

Plafonnier

A. Plafonnier

B. Kaartleeslampjes

Plafonnier

In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:

als de auto wordt ontgrendeld,

- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,

- als een portier wordt geopend,

- als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.

De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:

- als de auto wordt vergrendeld,

- als het contact wordt aangezet,

- 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.

Permanent uit.

Permanent aan.

Kaartleeslampjes

) Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.

Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie:

- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

- in eco-modus:

- bij draaiende motor: onbeperkt.

Sfeerverlichting

De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.

Verlichting bagageruimte

119

Zicht

Inschakelen

Als het buiten donker is, gaan de beenruimteverlichting en de verlichting van de opbergruimte in het midden van het dashboard automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.

Uitschakelen

De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.

De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld met de regelknop van de dashboardverlichting.

) Druk als de parkeerlichten zijn ingeschakeld meerdere keren op de linker knop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen.

) Druk lichtsterkte tot een minimum te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen.

De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.

De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie:

- bij afgezet contact: ongeveer

10 minuten,

- in de eco-modus: ongeveer

30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt.

In dit hoofdstuk vindt u alle interieurvoorzieningen, het dashboardkastje en de middenarmsteun met opbergruimte, de Jack- of USB-aansluiting voor uw draagbare apparatuur, matten om de bekleding te beschermen, en alle voorzieningen van de bagageruimte.

Voorzieningen interieur

1. Zonneklep (zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

2. Dashboardkastje met verlichting

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

3. Portiervak

4.

Bovenste opbergvak

5. Onderste opbergvak met antislipmat

6. USB-/Jack-aansluitingen

(zie de volgende bladzijden voor meer informatie)

7.

12V-aansluiting

(zie de volgende bladzijden voor meer informatie)

8. Middenarmsteun met opbergruimte

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie) of

Bekerhouder / Flessenhouder

Dashboardkastje met verlichting

Voorzieningen

Middenarmsteun

De zonneklep kan zowel omlaag als naar opzij worden geklapt en is voorzien van een makeupspiegel met verlichting.

) Open als het contact aan is het afdekkapje.

De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden.

De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes.

In het dashboardkastje kan een fles mineraalwater worden opgeborgen.

In het deksel is een speciale ruimte gecreëerd voor de boorddocumentatie van de auto.

) Trek de handgreep omhoog om het te openen.

De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend.

In het dashboardkastje bevindt zich de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde .

In het dashboardkastje zit een ventilatieopening

B , waar dezelfde lucht uitstroomt als de lucht die uit de ventilatieroosters in het interieur stroomt.

Voor het comfort en als opbergmogelijkheid voor de bestuurder en voorpassagier.

Opbergvakken

) Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen.

) Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren.

In deze opbergvakken kunt u draagbare apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden aangesloten of via de 12V-aansluiting van de middenconsole kan worden opgeladen.

JACK-aansluiting USB-box 12 V-aansluiting

Deze aansluitmodule, die bestaat uit een

JACK-aansluiting, bevindt zich in de "AUX" unit in de middenconsole.

Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ® , om vervolgens muziekbestanden via de geluidsinstallatie van de auto te kunnen beluisteren.

De muziekbestanden worden beheerd via het draagbare apparaat.

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek

"Autoradio" of "eMyWay"".

Deze aansluitmodule bevindt zich in de "AUX" unit op de middenconsole.

Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ® van de 5e generatie of hoger of een USB-stick.

Dankzij de USB-BOX kunt u de audiobestanden (mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio.

U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het multifunctionele display.

) Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een

12 V-accessoire wilt aansluiten

(max. 120 W).

Tijdens het gebruik van draagbare apparatuur wordt deze automatisch opgeladen.

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek

"Autoradio".

Voorzieningen

Matten

De matten zijn uitneembaar en beschermen de vloerbedekking van de auto.

Bevestigen Verwijderen

Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:

) zet de stoel in de achterste stand,

) maak de bevestigingen los,

) verwijder vervolgens de mat.

Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.

De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.

Terugplaatsen

Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde:

) leg de mat goed op zijn plaats,

) druk de bevestigingen vast,

) controleer

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/-begrenzer negatief worden beïnvloed.

Voorzieningen in de bagageruimte

1. Hoedenplank

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

2.

Bagageriem

3. Ruimte voor hifi-versterker

4. Sjorogen

5.

Opbergbak (uitvoering met noodreparatieset voor banden)

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie) of

Gereedschapsdoos (uitvoering met reservewiel)

(zie rubriek "Wiel verwisselen")

Voorzieningen

Hoedenplank Opbergbak

Verwijderen van de hoedenplank:

) maak de twee koorden los,

) til de hoedenplank iets op en maak deze aan beide kanten los.

) Til de vloerbekleding van de bagageruimte aan de lus op voor toegang tot de opbergbak.

Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin o.a. een noodreparatieset voor banden, een lampenset, een EHBO-tas en twee gevarendriehoeken kunnen worden opgeborgen.

) Leg de vloerbekleding van de bagageruimte weer op zijn plaats door deze enigszins om te vouwen.

In dit hoofdstuk vindt u informatie over de mogelijkheden en voorzorgsmaatregelen bij het plaatsen van verschillende soorten kinderzitjes in uw auto, over ISOFIX-bevestigingen en goedgekeurde

ISOFIX-kinderzitjes, voor een optimale bescherming.

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

- conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of

ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd * ,

- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

kinderen tot 9 kg moeten zowel voorals achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

CITROËN beveelt u aan de vervoeren:

kinderen op

van uw auto te

- met de rug in de rijrichting tot

3 jaar,

- met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar.

* De regels voor het vervoeren van kinderen zijn per land verschillend. Informeer hiervoor naar de wetgeving in uw land.

131

Veilig vervoeren van kinderen

Kinderzitje achterin

"Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting" Middelste zitplaats achter

Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd.

Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat. Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt.

* Kinderzitje op de passagiersstoel voor

"Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting"

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet.

De airbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .

* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de airbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.

Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt. Verstel indien nodig de passagiersstoel.

Passagiersstoel in de hoogste stand en in de middelste stand van de verstelling in lengterichting.

Airbag aan passagierszijde OFF

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

133

Veilig vervoeren van kinderen

Sticker "AIRBAG" op zonneklep passagierszijde

AR

BG НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА . Това можеда причини СМЪРТ или

СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето .

CS NIKDY neumis ť jj ě tské zádržné za ř ízení orientované sm

SMRTI DÍT Ě TE nebo VÁŽNÉHO ZRAN Ě NÍ.

ě rem dozadu na sedadlo chrán ě né AKTIVOVANÝM č elním AIRBAGEM. Hrozí nebezpe č í

DA Brug aldrig en bagudvendt barnestol på et sæde der er beskyttet af en aktiv airbag. Død eller alvorlig skade på barnet kan forekomme.

DE Verwenden Sie NIEMALS einen Kindersitz oder Babyschale gegen die Fahrtrichtung bei AKTIVIERTEM Airbag, TOD oder ERNSTHAFTE

VERLETZUNGEN können die Folge sein.

EL Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου , σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ

αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ . Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ

EN NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur

ES NO INSTALAR NUNCA EL SISTEMA DE RETENCIÓN PARA NIÑOS DE ESPALDAS AL SENTIDO DE LA CIRCULACIÓN SOBRE UN ASIENTO

PROTEGIDO CON UN COJÍN INFLABLE FRONTAL ( AIRBAG ) ACTIVADO. ESTO PUEDE CAUSAR LA MUERTE DEL BEBE O HERIRLO

GRAVEMENTE.

ET Ärge kasutage kunagi lapse turvatooli seljaga sõidusuunas sõiduki istmel mis on kaitstud AKTIVEERITUD TURVAPADJAGA. See võib põhjustada lapsele

RASKEID VIGASTUSI või SURMA.

FI ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

FR NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ.

Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT p j j č j j đ ima u smjeru vožnje na sjedalo zašti uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.

ć eno UKLJU Č ENIM prednjim ZRA Č NIM JASTUKOM. To bi moglo

135

Veilig vervoeren van kinderen

HU SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést olyan ülésen, amely AKTIVÁLT ÁLLAPOTÚ (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL van védve. Ez a gyermek halálát vagy súlyos sérülését okozhatja.

IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

LT NIEKADA ne į renkite vaiko prilaikymo priemon ė s su atgal atgr ę žtu vaiku ant s ė dyn ė s, kuri saugoma VEIKIAN Č IOS priekin ė s ORO PAGALV Ė S.

Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali b ū ti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

LV NAV PIE Ļ AUJAMS uzst ā d ī g ē rstu b ē rnu s ē dekl ī p

Tas var izrais ī t B Ē RNA N Ā VI vai rad ī t NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

ē j ā pasažiera viet ā , kur ā ir AKTIVIZ Ē TS priekš ē jais DROŠ Ī BAS GAISA SPILVENS.

MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla

NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het

KIND ERNSTIG OF DODELIJK GEWOND raken.

NO Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer

å bli DREPT eller HARDT SKADET.

PL NIGDY nie instalowa ć fotelika dzieci ę g p y j y ł em do kierunku jazdy»na siedzeniu wyposa ż onym w CZO Ł OW Ą PODUSZK Ę POWIETRZN Ą w stanie AKTYWNYM.W przeciwnym razie dziecko nara ż one b ę dzie na Ś MIER Ć lub BARDZO POWA Ż NE OBRA Ż ENIA CIA Ł A w momenicie wyzwolenia poduszki powietrznej j j

PT NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada, num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

RO Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal

ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

RU ВО ВСЕХ

Ц

СЛУЧАЯХ

Щ

ЗАПРЕЩАЕТСЯ

Д использовать обращенное

БЕЗОПАСНОСТИ , , у д д р д уд р этим д щ

.

устройство

Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ на сиденье , защищенном p j spôsobi ť SMR Ť , alebo VÁŽNE ZRANENIE DIE Ť A Ť A.

SL NIKOLI ne nameš č j g j , , č j

Takšna namestitev lahko povzro č i SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

SR NIKADA ne koristite de č je sedište koje se okre ć e unazad na sedištu zašti ć enim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti

SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

SV Använd ALDRIG en bakåtvänd barnstol i ett säte skyddat av en AKTIV AIRBAG framför det. Det kan orsaka ALLVARLIGA eller DÖDLIGA skador på barnet.

TR KES İ NLKLE HAVA YASTI Ğ I AKT İ F olan ön koltu ğ a yüzü arkaya dönük bir çocuk koltu ğ u yerle ş tirmeyiniz. Bu ÇOCU Ğ UN ÖLMES İ NE veya ÇOK A Ğ IR

YARALANMASINA sebep olabilir.

Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes

driepuntsveiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 1, 2 en 3: van 9 tot 36 kg

L2

"KIDDY Comfort Pro"

Voor het vervoer van jonge kinderen (van 9 tot 18 kg) is het gebruik van de gordelbeschermer verplicht.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L4

"KLIPPAN Optima"

Vanaf ongeveer 6 jaar (vanaf 22 kg): gebruik alleen de zitverhoging.

L5

"RÖMER KIDFIX"

Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

137

Veilig vervoeren van kinderen

Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel

Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) , gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto:

Plaats

Passagiersstoel vóór (c) , in hoogte verstelbaar

Passagiersstoel vóór (c) , niet in hoogte verstelbaar

Buitenste zitplaatsen achter (d)

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Minder dan 13 kg

(Categorie 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(Categorie 1)

Van 1 tot ongeveer

3 jaar

U(R) U(R)

U U(R)

U

U U(R)

U

Middelste zitplaats achter (d) U U

(a) Universeel veiligheidsgordel.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voorin worden vervoerd.

(c) Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

(d) Schuif wanneer u een kinderzitje achterin plaatst "met de rug in de rijrichting" of "met het gezicht in de rijrichting" de voorstoel naar voren en zet de rugleuning rechtop, zodat er voldoende ruimte is voor het het kinderzitje en de benen van het kind.

U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel voor het vervoeren met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".

U(R): als U , waarbij de passagiersstoel in de hoogste stand en de middelste stand van de verstelling in lengterichting moet worden gezet.

Van 15 tot 25 kg

(Categorie 2)

Van 3 tot ongeveer

6 jaar

U(R)

U U(R)

U

U

Van 22 tot 36 kg

(Categorie 3)

Van 6 tot ongeveer

10 jaar

U(R)

U U(R)

U

U

Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje op een passagiersstoel te bevestigen. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.

Adviezen voor kinderzitjes

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt .

Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruik maakt van de veiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto.

Schuif de passagiersstoel indien mogelijk naar voren.

Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de afstand tussen de rugleuning van het zitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Laat indien mogelijk de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel aandrukken.

Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Kinderen voorin

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend.

Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving.

Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.

Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CITROËN beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen in de auto achter.

Gebruik de "Kinderbeveiliging" om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden.

Zorg ervoor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden.

Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

Veilig vervoeren van kinderen

ISOFIX-bevestigingen

Uw auto voldoet aan de bij het ter perse gaan van dit boekje actuele ISOFIX-normen .

De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:

- twee A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket,

- één B achter de stoel,

TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.

De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.

De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.

Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B .

Bevestigen van het kinderzitje aan de top tether:

- verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens het kinderzitje op deze zitplaats te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd),

- voer de riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,

- bevestig de aansluiting van de bovenste bevestigingsriem aan de ring B ,

- trek de bovenste bevestigingsriem strak.

Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de rechter achterstoel kunt plaatsen moet u eerst de centrale veiligheidsgordel naar het midden van de auto duwen, op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken.

Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.

Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften die in de handleiding van het kinderzitje zijn vermeld.

Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.

141

Veilig vervoeren van kinderen

Door CITROËN aanbevolen en voor uw auto gehomologeerd

ISOFIX-kinderzitje

ISOFIX-kinderzitje met TOP TETHER

"RÖMER Duo Plus ISOFIX"

(gewichtsgroep B1 )

Groep 1: van 9 tot 18 kg

Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.

Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B , genaamd TOP TETHER.

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.

Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes

auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m G ).

Tot 10 kg

(groep 0)

Tot ca.

6 maanden

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Tot 10 kg

(groep 0)

Tot 13 kg

(groep 0+)

Tot ca. 1 jaar

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van ca. 1 tot ca. 3 jaar

"rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting"

C D A B B1

Type ISOFIX-kinderzitje Babyligstoeltje "rug in de rijrichting"

ISOFIX-maat

ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter

F

X

G C

X

D

IL-SU

E

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een U niverseel gehomologeerd I SO F IX-kinderzitje voor het vervoer met het "gezicht in de rijrichting" en een bovenste riem.

IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een S emi- U niverseel gehomologeerd I SO F IX-kinderzitje:

- voor vervoer met de "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun,

- voor vervoer met het "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun.

- babyligstoeltje voorzien van een bovenste riem of een steun..

Raadpleeg de paragraaf "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.

X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje of -babyligstoeltje uit de aangegeven gewichtsgroep.

X IL-SU

IUF

IL-SU

Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje op een passagiersstoel te bevestigen. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.

143

Veilig vervoeren van kinderen

Dit hoofdstuk gaat over de richtingaanwijzers, de alarmknipperlichten en de claxon, die dienen om andere weggebruikers te waarschuwen, de Urgence- en Assistance-oproepen bij ongelukken en pech, de verschillende remhulp- en stabiliteitscontrolesystemen voor een perfecte controle over uw auto, en over de veiligheidsgordels en airbags die het risico op letsel bij een aanrijding beperken.

Richtingaanwijzers

Functie "snelweg"

) Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

Alarmknipperlichten

Gebruik de richtingaanwijzers om een verandering van rijrichting of rijstrook aan te geven.

) Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand.

) Rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.

Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.

) Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.

Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.

) U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.

Claxon

147

Veiligheid

Urgence-oproep of

Assistance-oproep

Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.

) Druk op een van de spaken van het stuurwiel.

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep doen naar de hulpdiensten of de desbetreffende CITROËN-helpdesk.

Raadpleeg het hoofdstuk "Audio en telematica" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

Gebruik de claxon alleen wanneer het echt nodig is, in de volgende gevallen:

- onmiddellijk gevaar,

- inhalen van fietsers of voetgangers,

- naderen van een onoverzichtelijke bocht.

Hulpsystemen bij het remmen

Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:

- de elektronische remdrukregelaar (EBD),

- Brake Assist System (BAS).

Antiblokkeersysteem

(ABS) en elektronische remdrukregelaar

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Inschakelen

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren.

Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS , een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zorg er bij vervanging van de wielen

(banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.

149

Veiligheid

Stabiliteitscontrolesystemen

Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Antislipregeling

(ASR) en elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.

Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.

De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel.

Het elektronisch stabiliteitsprogramma grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.

Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.

De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.

In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.

Uitschakelen

In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...) kan het nuttig zijn de systemen ASR en ESP uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

) Druk op de knop "ESP OFF" , die zich links onder het stuur bevindt.

Als het controlelampje van de knop brandt, zijn de systemen ASR en ESP uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen:

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 liter benzinemotor

(THP 155, THP 150, THP 160) en de RACING.

) Druk nogmaals op de knop "ESP OFF" om de systemen handmatig weer in te schakelen.

Storing

Als dit lampje op het instrumentenpaneel en het controlelampje van de knop

"ESP OFF" gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in deze systemen.

Laat de systemen controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De systemen ASR en ESP zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden.

De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden.

De goede werking van de systemen wordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van:

- de

- de onderdelen van het remsysteem,

- de elektronische componenten,

- procedures voor montage en werkzaamheden.

Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheid

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels vóór

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.

De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Omdoen

) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

) Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt

Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.

Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende

2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

Veiligheidsgordels achter

De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Omdoen

) Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

) Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

) Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

) Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

153

Veiligheid

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Voorschriften voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Bij aanrijdingen

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.

Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. .

Airbags

De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers

(behalve bij de middelste passagier achter).

De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking.

De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen.

De airbags werken alleen als het contact aan is.

De airbags werken slechts eenmaal.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Registratiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

Het activeren van de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn.

De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Airbags vóór

De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Activering

Bij een zware frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij de krachten horizontaal in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde op de auto inwerken, gaan de airbags af. Als de airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld, gaat deze niet af.

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen het dashboard en het bovenlichaam van de inzittende voorin, om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

155

Veiligheid

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Storing

Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Uitschakelen

Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:

) zet het contact af f , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,

) draai deze in de stand "OFF" ,

) verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Dit controlelampje brandt op het instrumentenpaneel, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen

Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

Zijairbags

De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

Detectiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone

157

Veiligheid

Windowairbags

De windowairbags beschermen de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.

De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

Activering

De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.

De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.

Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.

159

Veiligheid

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Draag altijd een correct afgestelde autogordel.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.

Het is raadzaam niet te roken in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Zijairbags

Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk (zie hoofdstuk "Praktische informatie -

§ Accessoires").

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Windowairbags

Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de windowairbags.

Dit hoofdstuk behandelt de handrem, de handgeschakelde versnellingsbak, de EGS-versnellingsbak, de automatische versnellingsbak, de opschakelindicator en het Stop & Start-systeem voor een lager brandstofverbruik, de Hill Start Assist, de snelheidsbegrenzer voor het niet overschrijden van een vooraf ingestelde snelheid, de snelheidsregelaar voor het rijden met een vooraf ingestelde snelheid en de parkeerhulp voor het detecteren van obstakels achter de auto.

Parkeerrem

) Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.

Vrijzetten

) Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.

Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.

Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een versnelling in.

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5

e

of de

6

e

versnelling

Inschakelen van de achteruitversnelling

) Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de 6 e versnelling in te schakelen.

Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (door per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling).

) Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

163

Rijden

EGS-versnellingsbak

Bij de EGS-versnellingsbak met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen.

Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden:

- een automatische stand om automatisch te schakelen, zonder tussenkomst van de bestuurder,

- een handmatige stand om zelf sequentieel te schakelen met behulp van de selectiehendel of de flippers aan de stuurkolom,

In de automatische stand kunt u op ieder moment zelf schakelen met de flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.

Selectiehendel

R.

Achteruit

) Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren.

N . Neutraal

) Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten.

A.

Automatisch

) Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren.

M + / -.

Handmatig sequentieel schakelen.

) Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en:

- beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen,

- of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.

Flippers

+.

Flipper rechts van het stuurwiel: opschakelen.

) Druk op de achterzijde van de flipper "+" om één versnelling hoger in te schakelen.

-.

Flipper links van het stuurwiel: terugschakelen.

) Druk op de achterzijde van de flipper "-" om één versnelling lager in te schakelen.

Het selecteren van de neutraalstand, het in- en uitschakelen van de achteruitversnelling en het selecteren van een rijstand is niet mogelijk met de flippers.

Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto

) Selecteer N .

) Houd het rempedaal volledig ingetrapt.

) Start de motor.

Houd bij het starten van de motor altijd het rempedaal ingetrapt.

Standen van de selectiehendel

N.

Neutral (neutraalstand).

R.

Reverse (achteruitversnelling).

1 2 3 4 5 / 6.

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen.

AUTO.

Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handmatige stand wordt geselecteerd.

) Trap het rempedaal in als dit pictogram knippert (bijv.: starten van de motor).

De aanduiding N wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.

De aanduiding N op het display knippert als u de motor probeert te starten zonder dat de selectiehendel in stand N staat.

) Selecteer de automatische stand

(stand A ), de handmatige stand (stand M ) of de achteruitversnelling (stand R ).

De aanduidingen AUTO en , 1 of

R worden weergegeven op het instrumentenpaneel.

) Zet de handrem vrij.

) Laat geleidelijk het rempedaal los.

Afhankelijk van het type elektronisch gestuurde versnellingsbak begint de auto direct te rijden (raadpleeg de paragraaf "Kruipfunctie").

) Geef gas.

Trap niet gelijktijdig het rempedaal en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage van de koppeling.

165

Rijden

Werking van de kruipfunctie

(volgens uitvoering)

Door deze functie is de auto wendbaarder bij lage snelheden (inparkeren, files, ...)

Nadat u de selectiehendel in de stand A , M of R hebt gezet, begint de auto zodra u het rempedaal loslaat traag te rijden , waarbij de motor stationair draait.

Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen achter in de auto.

Automatische stand

) Selecteer stand A .

Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling.

De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters:

- de rijstijl,

- de belading van de auto.

Trap voor een maximale acceleratie, bijvoorbeeld om een andere auto in te halen, het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware punt.

Tijdelijk handmatig schakelen

U kunt altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van de flippers "+" en "-" : als het toerental dit toestaat, wordt de door u geselecteerde versnelling ingeschakeld.

Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde situaties, zoals het inhalen van een andere auto of het naderen van een bocht.

Als de flippers na enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.

De kruipfunctie kan tijdelijk niet beschikbaar zijn als de koppeling te warm is geworden of als de helling te steil is.

U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van de stand A naar de stand M of andersom.

Selecteer de neutraalstand nooit tijdens het rijden.

Handbediende stand

) Selecteer stand M .

De ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel.

Het schakelen naar een andere versnelling gebeurt alleen als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan.

Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal te nemen om te kunnen schakelen.

Bij het remmen of het snelheid minderen schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is ingeschakeld op het moment dat u weer gas geeft.

Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt er geen hogere versnelling ingeschakeld zonder dat u de selectiehendel of de flippers bedient (behalve als het toerental dicht bij het maximumtoerental ligt).

Achteruitversnelling

U kunt de achteruitversnelling alleen inschakelen als de auto stilstaat en u het rempedaal ingetrapt houdt.

) Selecteer stand R .

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.

Wanneer u bij een lage snelheid de achteruitversnelling selecteert, knippert de aanduiding N en wordt de versnellingsbak automatisch in de neutraalstand gezet.

Zet om de achteruitversnelling in te schakelen de selectiehendel terug in de stand N en vervolgens in de stand R .

167

Rijden

Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u:

- stand N selecteren om de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, of

- de versnellingsbak in de ingeschakelde versnelling laten staan. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst.

U dient bij het parkeren echter altijd de handrem aan te trekken .

Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u altijd de selectiehendel in de stand N te zetten.

U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van de stand A naar de stand M of andersom.

Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden.

Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert of de selectiehendel in de stand N staat en of de handrem is aangetrokken.

Resetten

(Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen)

Nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet u de versnellingsbak resetten.

) Zet het contact aan.

Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en - .

) Selecteer stand N .

) Trap het rempedaal in.

) Wacht ongeveer 30 seconden tot de aanduiding N of een ingeschakelde versnelling op het instrumentenpaneel verschijnt.

) Beweeg de selectiehendel naar stand A en vervolgens naar stand N .

) Start, terwijl u het rempedaal nog steeds ingetrapt houdt, de motor.

De versnellingsbak werkt nu weer naar behoren.

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de versnellingsbak automatisch gereset moet worden: in dat geval kan de auto niet meer rijden of schakelt de versnellingsbak niet meer.

Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en - .

Volg de hierboven beschreven procedure.

Storing

Als bij aangezet contact dit controlelampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

169

Rijden

Automatische versnellingsbak

Bij de automatische versnellingsbak met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's

Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen.

Deze versnellingsbak heeft dus vier gebruiksmogelijkheden:

automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de versnellingsbak,

programma Sport: dit schakelprogramma maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk,

- programma Sneeuw: dit schakelprogramma vereenvoudigt het rijden op een ondergrond met weinig grip,

handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.

Schakelpatroon

1.

Selectiehendel.

2.

Toets .

3.

Toets " 7 " (sneeuw) .

Selectiehendel

P.

Parkeerstand.

- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

R.

Achteruitversnelling.

- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.

N.

Neutraalstand.

- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

D.

Automatische werking.

M + / -.

Zelf schakelen tussen de vier versnellingen.

) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen. of

) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen.

Weergave op het instrumentenpaneel Wegrijden

) Trek de handrem aan.

) Selecteer de stand P of N .

) Start de motor.

Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding.

) Trap

) Zet de handrem los.

) Selecteer de stand R , D of .

) Laat het rempedaal geleidelijk los.

De auto begint te rijden.

Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.

P.

Parking (parkeerstand)

R.

Reverse (achteruitversnelling)

N.

Neutral (neutraalstand)

D.

Drive (automatisch schakelen)

S.

Programma Sport

7 .

Programma Sneeuw

1 2 3 4.

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen

-.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Intrappen van het rempedaal

) Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R ,

D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.

Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.

Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

171

Rijden

Automatisch schakelprogramma

) Selecteer de stand D om te laten schakelen tussen de vier versnellingen.

De versnellingsbak werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).

De versnellingsbak schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de versnellingsbak automatisch terug om sterker op de motor af te remmen.

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de versnellingbak niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Zet de selectiehendel nooit in de stand

N als de auto rijdt.

Zet de selectiehendel nooit in de stand

P of als de auto niet volledig stilstaat.

Programma's Sport en

Sneeuw

Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.

Programma Sport "S"

) Druk op de toets "S" als de motor is gestart.

Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.

Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding S .

Programma Sneeuw "

7

"

) Druk op de toets " 7 " als de motor is gestart.

De versnellingsbak past zich aan voor het rijden op gladde wegen.

Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip.

Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding 7 .

Terugkeren naar het automatische programma

) Om terug te keren naar het automatische programma kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.

Storing

Handmatig schakelen

) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen.

) Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.

) Trek de selectiehendel naar het symbool om één versnelling terug te schakelen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.

Op het instrumentenpaneel verdwijnt de aanduiding D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.

Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de versnellingsbak automatisch de stand M1 .

De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.

Onjuiste waarde bij handmatige bediening

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld

(de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren.

Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.

Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display.

) Zet de selectiehendel in de stand P ; de melding verdwijnt.

Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak.

In dit geval werkt de versnellingsbak met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand

P , of R vanuit de stand N . Dit beschadigt de versnellingsbak niet.

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De automatische versnellingsbak kan beschadigd raken: rempedaal intrapt,

- als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet.

Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand

N zetten en de handrem aantrekken.

173

Rijden

Opschakelindicator

Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.

Bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand.

Werking

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.

Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

De functie kan niet worden uitgeschakeld.

Voorbeeld:

- U trapt het gaspedaal in.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak kan behalve de pijl ook het nummer van de aanbevolen versnelling worden weergegeven.

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om: eerste schakelen, achteruitversnelling in te schakelen,

- terug te schakelen.

een hogere versnelling in te schakelen.

Stop & Start-systeem

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Overgang naar de

STOP-stand

Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.

- als u, bij een EGS-versnellingsbak met

5 of 6 versnellingen, bij een snelheid lager dan 8 km/h het rempedaal intrapt of de selectiehendel in de stand N zet.

Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.

Het systeem werkt de eerste

10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet.

Als de motor door het systeem in de

STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar

De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:

- het bestuurderportier geopend is,

- de autogordel van de bestuurder losgemaakt is,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, toelaat,

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).

Tank nooit als de motor door het

Stop & Start-systeem in de STOPstand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

175

Rijden

Uitschakelen

Overgang naar de START-stand

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak , als u het koppelingspedaal intrapt,

- bij een EGS-versnellingsbak met 5 of

6 versnellingen :

● met de selectiehendel in de stand A of

M , wanneer u het rempedaal loslaat,

● met de selectiehendel in de stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in de stand A of M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de

STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een melding met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de

START-stand automatisch worden geactiveerd als:

- het bestuurderportier wordt geopend, losgemaakt,

- de snelheid van de auto hoger is dan

11 km/h (EGS-versnellingsbak),

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...).

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken.

Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.

Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.

Inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" .

Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet.

Storingen Onderhoud

Schakel omwille van de veiligheid het

Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.

Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.

Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu

(raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats).

Het gebruik van een andere dan de door

CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie.

Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

177

Rijden

Hill Start Assist

Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Deze functie is alleen actief:

- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt,

- bij het samenvallen van een aantal hellingcondities,

- als het bestuurdersportier is gesloten.

De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.

Werking

Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.

Als u de auto verlaat terwijl de motor draait, gebruik dan de handrem en controleer of het controlelampje van de handrem op het instrumentenpaneel blijft branden.

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: automatische stand (stand A ) of de handbediende stand (stand M ) is ingeschakeld.

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.

Storing

Bij een storing in de Hill Start Assist gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

Snelheidsbegrenzer

De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.

Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.

Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.

Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.

Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.

Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.

De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Stuurkolomschakelaars

De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A .

1.

Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer

2.

Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid

3.

Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid

4.

Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer

Weergave op het display

De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

5.

Snelheidsbegrenzer AAN/UIT

6.

Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7.

Ingestelde snelheid

Programmeren

) Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

) Stel de snelheid in door op de toets 2 of

3 te drukken (bijv.: 90 km/h).

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 :

- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

) Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .

) Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets

4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

) Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.

Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.

179

Rijden

Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer

) Draai knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

Storing

In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- controleer plaats ligt, of de mat goed op zijn

- leg nooit meerdere matten op elkaar.

Snelheidsregelaar

Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:

- de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak,

- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische versnellingsbak,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak moet stand A zijn geselecteerd en bij een automatische versnellingsbak moet stand D zijn geselecteerd.

Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van het

ESP.

Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.

Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten.

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Stuurkolomschakelaars Weergave op het display

De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A .

1.

Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar

2.

Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid

3.

Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid

4.

Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar

De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

5.

Snelheidsregelaar AAN/UIT

6. Snelheidsregelaar geselecteerd

7.

Ingestelde snelheid

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Programmeren

) Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).

) Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of

3 te drukken (bijv.: 110 km/h).

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 :

- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

) Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

) Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4 .

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.

Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Uitschakelen van de snelheidsregelaar

) Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

181

Rijden

Storing

In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken.

Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.

Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd: plaats ligt,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Parkeerhulp achter

Inschakelen

Dit systeem bestaat uit vier parkeerhulpsensoren die zijn aangebracht in de achterbumper.

Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt.

Het systeem waarschuwt echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.

Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.

Het systeem wordt geactiveerd zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door:

- geluidssignalen die elkaar sneller opvolgen naarmate de de auto dichter bij het obstakel komt, grafische weergave (volgens uitvoering) op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen.

De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven en verantwoordelijk is.

Als de achterzijde van de auto minder dan

30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display.

Het systeem wordt gedeactiveerd als de versnellingsbak in een andere stand wordt geschakeld.

Instellen Storing

U kunt het systeem via het configuratiemenu van het multifunctionele display in- of uitschakelen. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen.

Raadpleeg, voor meer informatie over de toegang tot het menu van de parkeerhulp de rubriek "Configuratie van de auto" of

"Parameters van de auto" die overeenkomt met het multifunctionele display in uw auto.

Als er een storing is opgetreden, zal bij het achteruitrijden dit waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display.

Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door CITROËN goedgekeurde trekhaak of fietsendrager).

183

Rijden

In dit hoofdstuk is aangegeven hoe u de motorkap moet openen en waar u de verschillende onderdelen kunt vinden voor het controleren van vloeistofniveaus en de belangrijkste slijtagegevoelige onderdelen.

Daarnaast is hier ook aangegeven hoe u bij dieselmotoren de brandstof op moet pompen als de auto door een lege tank is stilgevallen.

TOTAL & CITROËN

187

Onderhoud

Motorkap

De motorkap biedt toegang tot de motorruimte, zodat u de verschillende niveaus kunt controleren.

Openen

Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de

START-stand te voorkomen.

) Open het linker voorportier.

) Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.

) Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.

De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten.

) Neem de motorkapsteun C uit de houder en houd deze vast bij het met schuimrubber beklede gedeelte.

) Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.

Wees voorzichtig bij het losmaken van de veiligheidshaak en de motorkapsteun als de motor warm is.

Vanwege de kans op beschadiging van elektrische componenten is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.

Sluiten

) Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.

) Bevestig de motorkapsteun in de houder.

) Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

) Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.

Brandstoftank leeg

(diesel)

Als een auto met een HDi-motor is stilgevallen door een lege brandstoftank, moet het brandstofsysteem ontlucht worden.

Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp en een transparante slang onder de motorkap.

) Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

) Open de motorkap.

) Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp (afhankelijk van de uitvoering).

) Bedien de handopvoerpomp tot deze zwaarder gaat (de eerste keer kan zwaar gaan) en u de brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen.

) Start de motor tot deze aanslaat.

) Breng de afdekkap van de motor aan

(afhankelijk van de uitvoering).

) Sluit de motorkap.

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen.

Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor vervolgens opnieuw te starten.

Benzinemotoren

1.

Reservoir

2.

Reservoir koelvloeistof.

3.

Luchtfilter.

4.

Reservoir remvloeistof.

5.

Accu .

6.

Zekeringkast.

7.

Oliepeilstok.

8.

Motorolie (bij) vullen.

189

Onderhoud

Dieselmotoren

1.

Reservoir

2.

Reservoir koelvloeistof.

3.

Luchtfilter.

4.

Reservoir remvloeistof.

5.

Accu .

6.

Zekeringkast.

7.

Oliepeilstok.

8.

Motorolie (bij) vullen.

9.

Handopvoerpomp

191

Onderhoud

Niveaus controleren

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het garantie- en onderhoudsboekje. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Motorolieniveau

Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel, of met de oliepeilstok.

De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. CITROËN adviseert u om elke

5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.

Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven.

Olie verversen

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het verversingsinterval voor uw auto.

Om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, is het gebruik van additieven in de motorolie niet toegestaan.

Type motorolie

Gebruik de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.

Remvloeistofniveau

Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken

"MAXI" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Remvloeistof verversen

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het voorgeschreven verversingsinterval.

Type remvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof die voldoet aan de DOT4-norm

(lage viscositeit)/ISO 4924 Class 6.

Koelvloeistofniveau

Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

Type koelvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.

Niveau ruitensproeiervloeistof

Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.

Type ruiten- en koplampsproeiervloeistof

Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, is het (bij)vullen van het reservoir met water niet toegestaan.

Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste

1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat.

Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Niveau brandstofadditief

(diesel met roetfilter)

Een te laag niveau in het additiefreservoir wordt aangegeven door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

Bijvullen

Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

193

Onderhoud

Controles

Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, de bladzijden in het garantie- en onderhoudsboekje die betrekking hebben op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.

Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

12V-accu Luchtfilter en interieurfilter Roetfilter (diesel)

De accu is onderhoudsvrij.

Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.

Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het garantie- en onderhoudsboekje aangegeven intervallen.

Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik

(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen .

Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display.

Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.

Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief".

Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale

12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Oliefilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal.

Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

195

Onderhoud

Handgeschakelde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Automatische transmissie

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Staat van remschijven

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

Handrem

Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt CITROËN specifieke producten aan.

De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

Raadpleeg het garantie- en onderhoudsboekje voor het interval van de niveaucontrole.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht, of in de winter ijs, vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen.

Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

Dit hoofdstuk behandelt de werking van de bandenreparatieset voor een tijdelijke reparatie van een lekke band. Het bevat tevens de instructies voor het verwisselen van een wiel in het geval van een lekke band of het vervangen van een versleten ruitenwisserblad, een defect lampje of een doorgebrande zekering, alsmede tips voor het opladen van uw accu, het slepen van uw auto en het onderhoud. Tenslotte vindt u hier een overzicht van de bij het netwerk beschikbare accessoires.

Bandenreparatieset

De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren , zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.

Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Toegang tot de set

Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen.

199

Praktische informatie

Beschrijving van de set

spanning brengen".

B.

Aan/uit schakelaar "I/O" .

C.

Knop voor leeg laten lopen.

D.

Manometer (bar en psi).

E.

Opbergvak met:

- kabel + adapter voor 12V-aansluiting,

- diverse opblaasnippels voor accessoires als ballonnen, fietsbanden, ...

F.

Flacon met afdichtmiddel.

G.

Witte slang met dop voor de reparatie.

H.

Zwarte brengen.

I.

Sticker met snelheidslimiet.

De sticker met snelheidslimiet I moet op het stuurwiel worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

Rijd na het repareren met behulp van de bandenreparatieset niet sneller dan

80 km/h.

Reparatiemethode

) Zet het contact af.

) Zet de schakelaar A in de stand

"Reparatie".

) Controleer of de schakelaar B in de stand "O" staat.

Verwijder het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt niet uit de band.

) Rol de witte slang G volledig uit.

) Draai de dop van de witte slang los.

) Sluit de witte slang aan op het ventiel van de lekke band.

) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting in de auto.

) Start de motor en laat deze draaien.

Let op: dit product is schadelijk

(ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

Schakel de compressor niet in voordat de witte slang is aangesloten op het ventiel van de band: het afdichtmiddel wordt anders buiten de band gespoten.

201

Praktische informatie

) Activeer de compressor door de schakelaar

B in de stand "I" te zetten, tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt.

Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; neem gedurende deze handeling de slang niet los van de aansluiting (kans op spatten).

Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

) Verwijder de set en draai de dop van de witte slang vast.

Zorg ervoor dat restanten van de vloeistof niet op of in de auto terecht kunnen komen.

Houd de set binnen handbereik.

) Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen

20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

) Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

2. Op spanning brengen

) Zet de schakelaar A in de stand

"Bandenspanning".

) Rol de zwarte slang H volledig uit.

) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de gerepareerde band.

) Sluit de stekker van de compressor weer aan op de 12V-aansluiting in de auto.

) Start de motor opnieuw en laat de motor draaien.

Ga zo snel mogelijk naar een servicepunt van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vergeet niet de technicus te vertellen dat u de set hebt gebruikt. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen.

) Breng de band met behulp van de compressor op de voorgeschreven spanning

B in stand

"I" ; spanning verlagen: schakelaar B in stand "O" en knop C indrukken), zoals vermeld op de bandenspanningssticker in de portieropening aan bestuurderszijde.

Als de bandenspanning sterk daalt, is het lek niet goed gedicht; neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

) Verwijder de set en berg deze op.

) Rijd niet harder dan 80 km/h en niet verder dan 200 km.

Uitnemen van de flacon

) Berg de zwarte slang op.

) Neem het gebogen aansluitstuk van de witte slang los.

) Houd de compressor rechtop.

) Draai de flacon aan de onderzijde los.

Let op dat er geen afdichtmiddel uit de flacon stroomt.

De uiterste gebruiksdatum staat op de patroon vermeld.

De patroon met afdichtmiddel kan slechts één keer gebruikt worden en moet daarna worden vervangen, ook als hij niet leeg is.

Werp de patroon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËNnetwerk of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe patroon met afdichtmiddel te kopen.

Praktische informatie

Controle / aanpassen bandenspanning

U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om: banden op spanning te brengen,

- andere opblaasbare voorwerpen op te pompen (ballen, fietsbanden...).

) Draai de schakelaar A in de stand "Op spanning brengen".

) Rol de zwarte slang H volledig uit.

) Sluit de zwarte slang aan op het ventiel van de band of van de accessoire.

Breng indien nodig eerst een van de meegeleverde verloopstukken aan.

) Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

) Start de auto en laat de motor draaien.

) Breng de band op spanning met behulp van de compressor (op spanning brengen: schakelaar B in stand "I" ; leeg laten lopen: schakelaar B in stand "O" en druk op de knop C ), zoals staat aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto of het opblaasbare voorwerp.

) Verwijder de set en berg deze op.

205

Praktische informatie

Wiel verwisselen

In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.

Toegang tot het gereedschap

Wiel met wieldop

Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken.

Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.

Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte.

Toegang tot het gereedschap:

) open de achterklep,

) til de mat in de bagageruimte op door aan de lus te trekken,

) verwijder de polystyreen opbergbak,

) maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.

Beschikbaar gereedschap

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto.

Gebruik het niet voor andere doeleinden.

1.

Wielsleutel.

Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden

2.

losgedraaid.

met

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

3.

Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen.

Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.

4.

Dop voor het verwijderen van slotbouten (in het dashboardkastje).

Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten (als u auto daarmee is uitgerust) worden verwijderd.

Toegang tot het reservewiel

Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte.

Afhankelijk van het land van bestemming, is er een noodreservewiel of een bandenreparatieset aanwezig.

Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.

Bevestiging van het noodreservewiel

Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.

Verwijderen van het reservewiel

) Draai de gele centrale bout los.

) Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe.

) Verwijder het wiel uit de bagageruimte.

207

Praktische informatie

Terugplaatsen van het reservewiel

) Leg het reservewiel in de reservewielbak.

) Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel.

) Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.

) Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast.

) Plaats de kunststof opbergbak terug.

) Leg de mat van de bagageruimte op zijn plek door deze enigszins om te vouwen

(zie de rubriek "Voorzieningen in de bagageruimte").

Bij auto's met een noodreservewiel kan het wiel met de lekke band worden opgeborgen op de plaats van het noodreservewiel. U beschikt dan echter niet meer over een vlakke bodem in uw bagageruimte.

Demonteren van het wiel

Stilzetten van de auto

Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert; kies een horizontale, vlakke en niet-gladde ondergrond.

Trek de handrem aan, zet het contact uit en schakel de eerste versnelling * in om de wielen te blokkeren.

Plaats indien nodig een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.

Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

Procedure

) Verwijder de verchroomde sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (alleen bij lichtmetalen velgen).

) Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) los.

) Draai de overige wielbouten los met alleen de wielsleutel 1 .

* stand P (automatische versnellingsbak).

Praktische informatie

) Plaats de krik 2 tegen één van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B (bij het te verwisselen wiel).

Bij auto's die zijn voorzien van dorpelsierlijsten staat de plaats van het steunpunt aangegeven op de sierlijst.

De krik moet beslist recht onder deze markering worden geplaatst, tegen het steunpunt achter de sierlijst en niet tegen de kunststof sierlijst zelf.

) Draai de krik 2 uit tot het voetstuk op de grond staat. Zorg ervoor dat het voetstuk zich loodrecht onder het gebruikte steunpunt A of B bevindt.

) Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

) Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

) Verwijder het wiel.

Monteren van het wiel

Na het verwisselen van het wiel

Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen.

Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h.

Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.

Het is niet toegestaan meer dan één noodreservewiel tegelijk te gebruiken.

Procedure

) Plaats het wiel op de naaf.

) Draai de wielbouten met de hand vast.

) Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) met de wielsleutel 1 en de dop

4 een beetje vast.

) Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1 .

) Laat de krik zakken.

) Vouw de krik 2 op en verwijder hem.

) Draai uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de dop 4 .

) Draai overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1 .

) Bevestig de verchroomde doppen op de wielbouten (alleen bij lichtmetalen velgen).

) Berg het gereedschap op in de houder.

211

Praktische informatie

Banden RACING

Gebruik en winterse omstandigheden

De in de fabriek gemonteerde banden, maat

215/40 R18 89W, zijn niet geschikt voor extreme winterse omstandigheden. CITROËN adviseert u om in de winterperiode met adequate winterbanden te rijden.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk indien u uw auto wilt uitrusten met sneeuwkettingen of sneeuwsokken.

Sneeuwkettingen

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien.

Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Montagetips

) Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

) Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

) Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

) Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.

) Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Het is raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

Auto

DS3

DS3 RACING

Maat van de af fabriek gemonteerde banden

185/65 R15

195/55 R16

205/45 R17

215/40 R18

Maximale afmeting van de schakels

9 mm

sneeuwkettingen niet mogelijk

sneeuwkettingen niet mogelijk

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

213

Praktische informatie

Een lamp vervangen

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

) reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen,

) gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product,

) wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Verlichting vóór

Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding).

) Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een nietpluizende doek.

In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. 1. Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).

2. Parkeerlichten (W5W).

3. Grootlicht (H1-55W).

4. Dimlicht (H7-55W).

5.

Mistlampen (PSX24W).

6. LED-dagrijverlichting (diodes).

Lamp van richtingaanwijzer vervangen

Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde.

) Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel.

) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.

De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties.

Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.

Lampen dimlicht vervangen

) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.

) Neem de stekker van de lamp los.

) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen.

) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

215

Praktische informatie

Lampen grootlicht vervangen

) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.

) Neem de stekker van de lamp los.

) Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen.

) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Lampen parkeerlicht vervangen

) Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.

) Trek aan de lamphouder terwijl u aan beide kanten op de beide borglippen drukt.

) Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen

) Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel.

) Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los.

) Neem de stekker van het zijknipperlicht los.

) Vervang de zijknipperlichtunit.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Een nieuwe zijknipperlichtunit is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Mistlampen vóór vervangen

) Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken.

) Neem de zwarte stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken.

) Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder).

) Vervang de unit.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

U kunt deze unit bestellen bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Voor vragen over het vervangen van deze lampen kunt u terecht bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

LED van dagrijverlichting vervangen

Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

217

Praktische informatie

Achterlichten

1. Remlicht/parkeerlicht (P21/5W).

2. Parkeerlichten (P5W).

3. Richtingaanwijzers (PY21W, amberkleurig) .

4. Mistachterlicht links (PR21W, rood)

Achteruitrijlicht rechts (P21W).

Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.

Lampen vervangen

) Open de achterklep.

) Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant.

) Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los.

) Neem de stekker van de lampunit los.

) Verwijder voorzichtig de lampunit door er in een rechte beweging aan te trekken.

) Maak de vier borglippen los en verwijder de lamphouder.

) Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.

3D achterlichten

1. 3D parkeerlicht met leds.

2. Remlicht/parkeerlicht met leds.

3. Contourlicht met leds.

4. Richtingaanwijzer (PY21W, amberkleurig) .

5. Mistachterlicht links (H21W, rood)

Achteruitrijlicht rechts (H21W).

Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.

Toegang tot de lampen

) Open het kofferdeksel.

) Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant.

) Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los.

) Neem de stekker van de lampunit los.

) Verwijder voorzichtig de lampunit door hem in een rechte beweging naar buiten te trekken.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.

Vervangen van de lamp van de richtingaanwijzers (4) en van het mistachterlicht of achteruitrijlicht (5)

) Draai de lamp een kwart omwenteling om hem te verwijderen en vervang de lamp.

Vervangen van de parkeerlichten en remlichten met leds

Raadpleeg als deze ledverlichting moet worden vervangen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Praktische informatie

Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W5W)

) Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas.

) Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

) Verwijder het lampglas.

) Trek de lamp uit de houder en vervang de lamp.

Lamp derde remlicht vervangen

(4 lampen W5W)

) Open de achterklep.

) Verwijder de twee afsluitdoppen A op het binnenpaneel van de achterklep.

) Druk in een rechte beweging tegen de lampunit en gebruik twee schroevendraaiers als hefboom om de unit via de buitenzijde te verwijderen.

) Neem de stekker van de lampunit en indien nodig de slang van de ruitensproeier los.

) Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling.

) Trek aan de lamp en vervang deze.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Lamp derde remlicht vervangen

(LED's)

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type

LED-verlichting te vervangen.

Binnenverlichting

Plafondverlichting (1 / W5W)

Maak de kap van de plafondverlichting 1 met een dunne schroevendraaier los, aan de zijde van de schakelaar, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.

Kaartleeslampjes (2 / W5W)

Maak de kap van de plafondverlichting 1 los.

Maak het schot van het desbetreffende kaartleeslampje 2 los, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.

Bagageruimteverlichting (W5W)

Trek de verlichtingsunit los door van achter tegen de voet te drukken.

Verlichting voetenruimte en opbergvak middenconsole (W5W)

Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.

Verlichting dashboardkastje (W5W)

Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.

221

Praktische informatie

Zekeringen vervangen

Toegang tot het gereedschap Vervangen van een zekering

De tang voor het verwijderen van zekeringen evenals de reservezekeringhouders bevinden zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard:

) trek aan de zijkant van het deksel om het los te maken,

) verwijder het deksel volledig,

) maak de tang los.

Goed Defect

Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te

(laten) verhelpen.

) U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is.

) Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen.

) Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

) Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.

Montage van elektrische accessoires

Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door

CITROËN aanbevolen en geleverd worden, en die niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.

Zekeringen dashboard

De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).

Toegang tot de zekeringen

) Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".

Overzicht zekeringen

Zekering

FH36

FH37

FH38

FH39

FH40

Ampère

5 A

-

20 A

20 A

40 A

Trekhaakmodule.

Niet gebruikt.

Hifi-versterker.

Stoelverwarming.

Trekhaakmodule.

Zekering

F1

F2

F3

F4

F5

F6

F7

Functies

Ampère

15 A

-

5 A

10 A

30 A

30 A

5 A

Functies

Ruitenwisser achter.

Niet gebruikt.

Computer airbags en pyrotechnische gordelspanners.

Airconditioning, koppelingscontact, elektrochromatische spiegel, roetfilterpomp (Diesel), diagnose-aansluiting, luchtdebietmeter (Diesel).

Ruitbedieningspaneel, ruitbediening passagier, motor ruitbediening voor.

Motor bediening ruit bestuurdersportier.

Plafonnier, verlichting dashboardkastje.

223

Praktische informatie

F14

F15

F16

F17

SH

Zekering

F8

F9

F10

F11

F12

F13

15 A

30 A

-

40 A

-

Ampère

20 A

30 A

15 A

15 A

15 A

5 A

Functies

Multifunctioneel display, autoradio, autoradio/ navigatiesysteem, alarmcomputer, sirene inbraakalarm.

12V-aansluiting, voeding steun portable navigatiesysteem.

Stuurkolomschakelaars.

Contactslot, diagnose-aansluiting, computer automatische versnellingsbak.

Regen-/lichtsensor, trekhaakmodule.

Hoofdremlichtschakelaar, servicecentrale motor.

Computer parkeerhulp, airbagcomputer, instrumentenpaneel, automatische airconditioning, USB

Box, hifi-versterker.

Vergrendeling.

Niet gebruikt.

Achterruit- en buitenspiegelverwarming.

Shunt tijdens opslag.

Zekeringen motorruimte

De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).

Alle werkzaamheden aan de zekeringen in de zekeringkast op de accu dienen te worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Toegang tot de zekeringen

) Maak het deksel los.

) Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf).

) Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.

225

Praktische informatie

Overzicht zekeringen

Zekering

F1

F2

F3

F4

F5

F6

F7

F8

F9

F10

F11

Ampère

20 A

15 A

10 A

20 A

15 A

10 A

10 A

25 A

10 A

30 A

40 A

Functies

Voeding motormanagementcomputer, bedieningsrelais koelventilator, multifunctioneel hoofdrelais motormanagement, brandstofpomp (Diesel).

Claxon.

Ruitensproeiers voor en achter.

Dagrijverlichting.

Voorverwarming brandstof (Diesel), brandstofadditiefpomp (Diesel), luchtdebietmeter (Diesel), EGR-elektroklep

(Diesel), voorverwarming blow-by en elektrokleppen (VTi).

ABS-/ESP-computer, secundaire remlichtschakelaar.

Elektrische stuurbekrachtiging, automatische versnellingsbak.

Bediening startmotor.

Schakel- en beveiligingsmodule (Diesel).

Voorverwarming brandstof (Diesel), voorverwarming blow-by (Diesel), brandstofpomp (VTi), verstuivers en bobines (Benzine).

Aanjager airconditioning.

Zekering

F12

F13

F14

F15

F16

F17

F18

F19

F20

F21

Ampère

30 A

40 A

30 A

10 A

10 A

15 A

15 A

15 A

10 A

5 A

Functies

Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.

Voeding BSI (+ na contact).

Voeding Valvetronic (VTi)

Grootlicht rechts.

Grootlicht links.

Dimlicht links.

Dimlicht rechts.

Lambdasondes en elektrokleppen (VTi), elektrokleppen

(Diesel), EGR-elektroklep (Diesel).

Pompen, gestuurde thermostaat (VTi), elektroklep nokkenas

(THP), sensor water in brandstof (Diesel).

Voeding bediening koelventilator, ABS / ESP, turbopomp

(THP).

227

Praktische informatie

Overzicht hoofdzekeringen

Zekering

MF1*

MF2*

MF3 *

MF4 *

MF5 *

Ampère

60 A

30 A

30 A

60 A

60 A

Koelventilator.

ABS-/ESP-pomp.

ABS-/ESP-elektrokleppen.

Voeding BSI.

Voeding BSI.

Functies

MF8 * Niet gebruikt.

* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.

Accu

Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.

Toegang tot de accu

Deze sticker hoort bij het Stop & Startsysteem en geeft aan dat er een speciale

12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.

Na het monteren van de accu door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats duurt het even voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).

De accu bevindt zich in de motorruimte.

Toegang tot de accu:

) open de motorkap met de hendel in het interieur en deblokkeer vervolgens de veiligheidshaak via de buitenzijde,

) bevestig de motorkapsteun,

) beweeg de kunststof afdekkap van de (+) pool omhoog.

Praktische informatie

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

Als de accu van uw auto is ontladen, kan de motor worden gestart met behulp van een hulpaccu (een externe accu of de accu van een andere auto) en startkabels.

Controleer van tevoren of de hulpaccu een

12V-accu is en een capaciteit heeft die minimaal gelijkwaardig is aan die van de ontladen accu.

Start de motor niet wanneer een acculader is aangesloten.

Neem de positieve (+) accupoolklem niet los bij draaiende motor.

) Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B .

) Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu).

) Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de ontladen accu (of op de motorsteun).

) Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze enkele minuten draaien.

) Stel de startmotor van de auto met ontladen accu in werking en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct aanslaat, zet dan het contact af en wacht even tot u een nieuwe poging doet.

) Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de startkabels los in de omgekeerde volgorde van het aansluiten.

Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

Laden met behulp van een acculader

) Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

Koppel de accu niet los om deze op te laden.

Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen.

Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie niet toegestaan.

Bescherm uw ogen en gezicht voordat u de accu hanteert.

Verricht uitsluitend ingrepen aan de accu in een goed geventileerde ruimte, uit de buurt van open vuur of vonken gevende voorwerpen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.

Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Laat een bevroren accu voordat u hem laat opladen eerst controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Daar wordt voor u gecontroleerd of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en bijtende accuzuren zouden kunnen weglekken.

Keer de polariteiten niet om en gebruik uitsluitend een 12V-acculader.

Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.

Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.

Was uw handen als u klaar bent met deze werkzaamheden.

231

Praktische informatie

Eco-modus

De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal

30 minuten gebruiken.

Deze tijdsduur kan sterk worden beperkt als de accuspanning laag is.

Inschakelen van de ecomodus

Na deze tijdsduur geeft een melding op het multifunctionele display aan dat de eco-modus is ingeschakeld. De actieve functies worden in de ruststand gezet.

Als u op het moment dat de eco-modus wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent via het audio-/navigatiesysteem eMyWay, wordt de verbinding na

10 minuten verbroken.

Uitschakelen van de ecomodus

Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.

) Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien.

De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden (zie de desbetreffende paragraaf).

Spaarfase

De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen.

Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies

(airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld.

Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Wisserblad vóór of achter vervangen

De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.

Voordat u een wisserblad demonteert

) Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen

één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers in de verticale stand te plaatsen.

Dit is de aanbevolen stand om beschadiging van de ruitenwissers en de motorkap te voorkomen.

Monteren

) Controleer bij de ruitenwissers vóór de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan de passagierszijde van de auto gemonteerd moet worden.

) Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast.

) Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.

Demonteren

) Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.

) Maak het wisserblad los en verwijder het.

Na het monteren van een wisserblad vóór

) Zet het contact aan.

) Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.

Praktische informatie

Slepen van uw auto

U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.

Toegang tot het gereedschap

Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte:

) open de achterklep,

) til de vloerplaat op,

) verwijder de polystyreen opbergbak,

) neem het sleepoog uit de houder.

Algemene aanwijzingen

Volg de huidige wetgeving in uw land op.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.

Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf :

- als de auto is gestrand op de autosnelweg,

- bij auto's met vierwielaandrijving,

- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten,

- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,

- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...

Slepen van uw auto

Slepen van een andere auto

Het niet opvolgen van dit advies kan ertoe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem of de versnellingsbak beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.

) Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken.

) Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

) Bevestig de sleepstang.

) Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de

EGS-versnellingsbak of automatische versnellingsbak).

) Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij.

) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

) Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.

) Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken.

) Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

) Bevestig de sleepstang.

) Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

) Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.

Praktische informatie

Trekken van een aanhanger

Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.

Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

De trekhaak bestaat uit een mechanisch systeem voor het aankoppelen van een aanhanger en een elektrische aansluiting voor de verlichting en signalering.

Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Adviezen

Gewichtsverdeling

) Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.

Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.

Raadpleeg het hoofdstuk "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.

Zijwind

) Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

) Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken.

Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur.

Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.

) Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Remmen

Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.

Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.

Banden

) Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Verlichting

) Controleer de verlichting van de aanhanger.

De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele

CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.

Trekhaak RACING

Het is niet mogelijk uw auto uit te rusten met een trekhaak. Door de uitvoering van het sportuitlaatsysteem is de montage ervan niet mogelijk.

237

Praktische informatie

ONDERHOUDSTIPS

In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto.

Matte lak

Mocht uw auto voorzien zijn van een matte blanke laklaag, volg dan de volgende voorschriften op ter voorkoming van beschadiging van de laklaag door inadequate behandeling. Deze voorschriften gelden ook voor lichtmetalen velgen die voorzien zijn van een matte blanke laklaag.

Wrijf nooit over een droge carrosserie.

Was uw auto niet in een wasstraat met borstels.

Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie of de lichtmetalen velgen.

Poetsen doet de lak glimmen.

Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de auto ook niet in de was. Deze producten zijn uitsluitend geschikt voor glimmende oppervlakken. Wanneer deze producten worden gebruikt voor auto's met een matte lak, kan de laklaag ernstig worden beschadigd, hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen glimmende oppervlakken of vlekken.

Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van een borstel, aangezien dit krassen op de carrosserie achterlaat.

Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag.

Wij adviseren u voor het wassen een hogedrukspuit of minimaal een waterslang met hoge druk te gebruiken.

Het is raadzaam de auto met onthard water af te spoelen.

Maak uw auto uitsluitend droog met een microvezel doek, zonder hard te wrijven.

Verwijder eventuele brandstofvlekken van de carrosserie uitsluitend met een zachte doek en laat de lak vervolgens drogen.

Gebruik van het gamma "TECHNATURE" - de door CITROËN erkende en voorgeschreven onderhoudsmiddelen - de insectenverwijderaar en autoshampoo; dit zijn de enige gechikte producten voor de carrosserie.

De insectenverwijderaar kan ook gebruikt worden voor het reinigen van kleine vlekjes, zoals vingerafdrukken.

Laat lakreparaties uitsluitend over aan het

CITROËN-netwerk of aan een gekwalificeerde werkplaats.

Leder

Leder is een natuurproduct. Om de duurzaamheid ervan te garanderen moet het leder geregeld op de juiste wijze worden onderhouden.

In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u alle specifieke voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het onderhouden van het leder.

Accessoires

Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk.

Deze accessoires en onderdelen zijn getest en goedgekeurd ten aanzien van bedrijfszekerheid en veiligheid.

Ze zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.

"Comfort":

zonneschermen, windschermen, koelbox, asbak, parfumpatronen, kleerhanger aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, losse make-upspiegel, leeslamp, parkeerhulp vóór en achter…

"Transportmiddelen":

bagagebeschermbak, bagagehoeksteunen, mat bagageruimte, bagagenet, daklastdragers, fietsdragers, skidragers, dakkoffers, trekhaak, bedrading trekhaak…

Bij montage van een trekhaak en g j een dealer van het CITROËN-netwerk, moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd en moet de bedrading aangesloten worden op de daarvoor bestemde aansluitingen op de auto.

"Styling":

met hoogwaardig leder bekleed stuurwiel, dashboardpanelen in kleur en met koolstofvezel-look, versnellingspookknoppen in kleur en van leder, aluminium voetsteun, achterspoiler, lichtmetalen velgen, wieldoppen in kleur, naafdoppen in kleur, stylingstickers exterieur, exterieurstylingset met chroomaccenten, set LED-achterlichten...

"Bescherming":

mattenset * , spatlappen, stoelhoezen, beschermhoes carrosserie, bumperbescherming...

"Veiligheid":

inbraakalarm, wielbouten met slot, car tracking system, alcoholtest, verbanddoos, gevarendriehoek, reflecterend veiligheidsvest, kinderzitjes, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, brandblusser, veiligheidsriem voor huisdieren...

* Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd,

- leg nooit meerdere matten over elkaar.

239

Praktische informatie

"Multimedia":

handsfree kit, autoradio's, navigatiesystemen

(semi-inbouw), portable navigatiesystemen,

CD met kaarten, rijassistent, DVD-speler,

USB-Box, luidsprekers, Hifi-module, 230 V stopcontact, Wifi on Board, steun voor mobiele telefoon/smartphone, multimediasteun achter…

Installeren van radiocommunicatiezenders

Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het

CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn

Elektromagnetische Compatibiliteit

(2004/104/EG).

In het CITROËN-netwerk zijn ook reinigings- en onderhoudsproducten voor zowel het interieur als de carrosserie verkrijgbaar, waaronder milieuvriendelijke producten die deel uitmaken van het assortiment dat onder de naam "TECHNATURE" gevoerd wordt.

Daarnaast zijn onder meer vloeistoffen

(ruitensproeiervloeistof...), lakstiften en spuitbussen in de exacte carrosseriekleur en vulpatronen voor de bandenreparatiesets verkrijgbaar.

Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests en een set reservelampen en -zekeringen in de auto verplicht zijn.

Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken.

Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

In dit hoofdstuk vindt u de gegevens van uw auto met betrekking tot de motor en versnellingsbak, zoals het vermogen of het koppel, het leeggewicht en de maximale technisch toegestane massa, de aanhangergewichten, de afmetingen van de buitenzijde en alle merktekens voor de identificatie.

UITVOERINGEN:

Type variant uitvoering:

SA...

BENZINEMOTOREN

Cilinderinhoud (cm

Boring x slag (mm)

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

3 )

Max.vermogen: ECE-norm (kW) ***

VERSNELLINGSBAKKEN

INHOUD CARTER (in liter)

Motor (met vervangen filter)

HMZ0

VTi 82

1199

75 x 90,5

60

HMZ0/PS e-VTi 82

MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN

8FR0

8FP0

VTi 95

1397

77 x 75

70

5FS0

VTi 120

1598

77 x 85,8

5750 6000

118 136

2750 4000

Loodvrij

Ja

Loodvrij

Ja

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

3,25

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(5 versnellingen)

4,25

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

4,25

88

6000

160

4250

Loodvrij

Ja

5FS9

Automatisch

(4 versnellingen)

4,25

5FV8

5FN8 *

5FM8 **

THP 155

THP 150 *

THP 160 **

1598

77 x 85,8

115

110 *

120 **

6000

240

1400

Loodvrij

Ja

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

4,25

* België en Rusland.

** Brazilië.

*** Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de

Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

243

Technische gegevens

UITVOERING :

Type variant uitvoering : SA...

BENZINEMOTOR

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Max. vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max. vermogen (t/min)

Max. koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max. koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

VERSNELLINGSBAK

INHOUD CARTER (in liter)

Motor (met vervangen filter)

MOTOR EN VERSNELLINGSBAK - RACING

5FF8

149

1598

77 x 85,8

6000

275

2000

Loodvrij **

Ja

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

4,25

5FD8

152

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

** CITROËN adviseert u voor een optimale werking van de motor met klem om loodvrije benzine RON98 te tanken (raadpleeg de sticker op de brandstoftankklep).

Benzinemotoren

Versnellingsbakken

Type variant uitvoering:

SA...

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)

- Gewicht rijklaar

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

VTi 82

Handgeschakeld

HMZ0

975

1050

1496

2296 e-VTi 82

Elektronisch gestuurd

HMZ0/PS

980

1055

1523

VTi 95

Elektronisch gestuurd

8FR0

8FP0

1079

1154

1558

2323 2458

VTi 120

THP 155

THP 150 *

THP 160 **

Handgeschakeld Automatisch Handgeschakeld

5FS0

1075

1150

1554

2454

5FS9

5FV8

5FN8 *

5FM8 **

1089 1090

1164

1587

1165

1590

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht)

800 800 900 900 900 900

- Aanhanger geremd *** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

1100

520

1100

520

1150

570

1150 1150

570 570

1150

570

- Aanbevolen kogeldruk 46 46 46 46 46 46

* België en Rusland.

** Brazilië.

*** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

.../S: uitvoering e-VTi met Stop & Start.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Benzinemotor

Versnellingsbak

Type variant uitvoering : SA...

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%

bij een hellingspercentage van 12% auto, binnen het maximaal toegestaan treingewicht)

- Ongeremde aanhanger

GEWICHTEN (in kg) - RACING

Handgeschakeld

5FF8

1165

1240

1597

0

0

0

1597

0

245

Technische gegevens

Handgeschakeld

5FD8

* Zie hoofdstuk "Praktische informatie - § Trekken van een aanhanger".

UITVOERINGEN:

Type variant uitvoering:

SA...

MOTOR MET LPG-INSTALLATIE

Cilinderinhoud (cm

Boring x slag (mm)

Brandstof

Katalysator

3 )

Max. vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max. vermogen (t/min)

Max. koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max. koppel (t/min)

VERSNELLINGSBAK

INHOUD CARTER (liter)

Motor (met vervangen filter)

MOTOR EN VERSNELLINGSBAK

8FR0/LPG

VTi 95

1397

77 x 75

67

5700

133

3900

LPG / loodvrije benzine

Ja

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

4,25

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en het gebruik van uw auto met LPG-installatie de speciale bijlage die u vindt bij de overige boorddocumentatie.

247

Technische gegevens

Motor met LPG-installatie

Versnellingsbak

Type variant uitvoering:

SA...

- Leeggewicht

- Rijklaargewicht

- Maximumgewicht beladen voertuig

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (kg)

VTi 95

Handgeschakeld

8FR0/LPG

1152

1227

1552

helling max. 12%

2452 helling max. 12%

- Aanhanger geremd * (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

900

1150

- Aanbevolen kogeldruk

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

UITVOERINGEN:

Type variant uitvoering:

SA...

DIESELMOTOREN

8HR4

HDi 70

Cilinderinhoud (cm

Boring x slag (mm)

3 )

Max.vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

1398

73,7 x 82

50

4000

160

2000

Brandstof Diesel

Katalysator Ja

MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN

8HP4/PS e-HDi 70

9HPK/S e-HDi 90

1560

75 x 88,3

68

4000

9HP8/PS

9HD8/S

9HR8/S e-HDi 115

1560

75 x 88,3

84

3600

230 270

1750 1750

Diesel

Ja

Diesel

Ja

Roetfilter (FAP)

VERSNELLINGSBAKKEN

INHOUD CARTER (in liter)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Ja

EGS

(5 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Ja

EGS

(6 versnellingen)

Ja

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Motor (met vervangen filter) 3,75 3,75 3,75

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn1999/99/CE).

.../S: uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.

Technische gegevens

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Variant van uitvoering:

SA...

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximaal technisch toegestane massa totaal

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)

HDi 70

Handgeschakeld e-HDi 70

EGS e-HDi 90

Handgeschakeld EGS

8HR4

1070

1145

1553

8HP4/PS

1080

1155

1585

9HPK/S

1085

1160

1602

9HP8/PS

1090

1165

1609

2253 2285 2502 2509 helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 10% of 12%

- Aanhanger geremd * (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

700

950

570

46

700

950

570

46

900

1150

570

46

900

1150

570

46 e-HDi 115

Handgeschakeld

9HD8/S

9HR8/S

1090

1165

1625

2525

900

1150

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Afmetingen (in mm)

251

Technische gegevens

Bumper en drempelkoker

De wagenhoogte van deze auto is verlaagd.

Wees daarom voorzichtig met het passeren van stoepranden, drempels, oprijplaten, rivierbeddingen, onverharde wegen…

Identificatie

Het bevat de volgende informatie:

- bandenspanning, auto onbeladen en beladen,

- velgmaat en bandenmaat,

- door de constructeur aanbevolen bandenmerken,

- bandenspanning van het reservewiel,

- kleurcode van de lak.

A. Serienummer onder de motorkap.

Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij het interieurfilter.

C. Constructeursplaatje.

Dit nummer staat op een eenmalige sticker op de linker middenstijl.

B. Serienummer op het dashboard.

Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.

D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak .

Deze sticker is op de linker middenstijl geplakt.

Wielen met 205/45 R17-banden kunnen niet worden voorzien van sneeuwkettingen. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor meer informatie.

Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.

Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.

253

Technische gegevens

In dit hoofdstuk vindt u informatie over de Urgence- en

Assistance-oproepen en alle functies van de audio- en datacommunicatiesystemen zoals de radio met MP3-afspeelfunctie, de

USB-aansluiting, de Bluetooth handsfree kit, de eMyWay met

16/9-kleurenscherm, de AUX-aansluitingen en het Hifi-systeem.

257

URGENCE-OPROEP OF ASSISTANCE-OPROEP

Citroën Noodoproep gelokaliseerd

Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene LED-lampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "Citroën Urgence gelokaliseerd" is verstuurd * .

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene LED-lampje dooft.

Wanneer u deze toets op een willekeurig moment langer dan 8 seconden ingedrukt houdt, annuleert u de oproep.

Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

Deze oproep wordt beheerd door het platform van Citroën Urgence gelokaliseerd die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten.

In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft waargenomen, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.

Indien u gebruik maakt van de dienst CITROËN eTouch, beschikt u ook p j p g y p

CITROËN-internetsite voor uw land. Surf hiervoor naar www.citroen.com.

* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

258

Citroën Hulpoproep gelokaliseerd

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.

Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd. *

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.

Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

Werking van het systeem

Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje 3 seconden branden.

Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem.

Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden. p g

CITROËN-netwerk.

Wanneer u uw auto buiten het CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de constructeur zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Wanneer de eco-modus is geactiveerd schakelt het systeem zichzelf na het afzetten van de motor automatisch uit om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

259 eMyWay

GPS-NAVIGATIE

MULTIMEDIA-AUTORADIO/

BLUETOOTH-TELEFOON

INHOUD

01 Basisfunctie - Bedieningspaneel

02 Bediening op stuur blz.

260

blz.

262

03 Werking

04 Navigatie

05 Verkeersinformatie

06 Telefoneren

07 Radio

08 Multimediaspelers

09 Audio-instellingen

10 Configuratie

11 Menustructuur display blz. blz.

blz. blz. blz. blz.

263

265

278

blz.

281

blz.

291

blz.

294

300

301

302

Veelgestelde vragen blz.

306

01 BASISFUNCTIES

Draaiknopje voor selecteren en bevestigen:

Selecteren van een item op het display en bevestigen van uw keuze door het knopje kort in te drukken.

Als er geen menu of lijst wordt weergegeven: druk het knopje kort in om een contextmenu op te vragen, afhankelijk van de weergave op het scherm.

Draaien bij weergave van de kaart: in/-uitzoomen op de kaart.

Kort indrukken (motor afgezet): aan/uit.

Kort indrukken (draaiende motor): uit-/inschakelen van geluidsbron.

Instellen geluidsvolume

(het geluidsvolume van elke geluidsbron wordt afzonderlijk ingesteld, ook dat van de verkeersinformatie en de navigatie-aanwijzingen).

Toets MODE : Selecteren van het type permanente weergave.

Lang indrukken: Black panel-functie (DARK).

Toegang tot het menu

" Navigatie " en weergave van de laatste bestemmingen.

Toegang tot het menu

" Configuratie

Lang indrukken: toegang tot het demo-modus.

".

GPS-bereik en de

Selecteren:

- vorige/volgende item in een lijst of een menu.

- vorige/volgende mediabestand.

- vorige/volgende radiofrequentie (stap voor stap).

- vorige/volgende MP3-bestand.

Omhoog/omlaag voor de functie " verplaatsen ".

De kaart

Toegang tot het menu

" Verkeersinformatie

TMC " en weergave van de actuele verkeersinformatie.

Huidige bewerking afbreken, terug naar vorige map.

Lang indrukken: terug naar vorige weergave.

- vorige/volgende

(automatisch).

- vorige/volgende nummer van een CD of mediaspeler.

- gg scherm als er een menu wordt weergegeven.

Links/rechts voor de functie " De kaart verplaatsen ".

261

01 BASISFUNCTIES

Toegang tot het menu " RADIO " en weergave van de zenderlijst.

Lang indrukken: weergave van het paneel met audio-regelknoppen voor de geluidsbron tuner.

Toegang tot het Menu " MUSIC " en weergave van de tracks of de afspeellijsten van de CD/MP3/Apple ® -apparatuur.

Lang indrukken: weergave van het paneel met audioregelknoppen voor de geluidsbron "MEDIA" (CD/USB/iPod/

Streaming/AUX).

Toegang tot het menu " Telefoon " en weergave van de laatste gesprekken of inkomend gesprek accepteren.

Lang indrukken: resetten van het systeem.

Kort indrukken: selecteren van een opgeslagen radiozender.

Lang indrukken: in het geheugen opslaan van de huidige radiozender.

02 STUURKOLOMSCHAKELAARS

RADIO: selecteren van de volgende radiozender in de lijst.

Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

CD: selecteren van het volgende nummer.

CD: ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.

RADIO: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender.

Selecteren van het volgende item uit het adresboek. me verhogen. me verlagen

Toets SRC/TEL :

wijzigen van de geluidsbron,

bellen vanuit het adresboek,

telefoon opnemen/ophangen,

langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het adresboek.

RADIO: selecteren van de vorige radiozender in de lijst.

Lang indrukken: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde.

CD: selecteren van het vorige nummer.

CD: ingedrukt houden: snel terugspoelen.

Mute; geluid onderbreken: gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling.

Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.

263

03 ALGEMENE WERKING

Druk een paar keer achter elkaar op de toets MODE om naar de volgende menu's te gaan:

"RADIO"

" TELEFOON "

(tijdens communicatie)

SETUP : INSTELLINGEN: datum en tijd, configuratie weergave, geluid, parameters auto.

Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.

" KAART OP VERKLEIND

SCHERM "

(tijdens navigatie)

" KAART OP VOLLEDIG

SCHERM "

Geluidsbron veranderen:

RADIO : RADIO als geluidsbron.

MUSIC : MUSIC als geluidsbron.

Raadpleeg de rubriek "Menustructuur display" voor een gedetailleerd overzicht van de menu's.

03 ALGEMENE WERKING

Weergave afhankelijk van de context

Door de draaiknop in te drukken krijgt u toegang tot de snelkeuzemenu's.

1

1

1

RADIO:

TA in-/uitschakelen

RDS in-/uitschakelen

Veranderen van frequentieband

1

Verkeersbericht (TA)

2

FM

2

AM

TELEFOON (tijdens communicatie):

1

Privémodus

1

In de wacht zetten

1

1

DTMF-tonen

Ophangen

MULTIMEDIASPELERS, CD

OF USB (afhankelijk van media):

Afspeelwijze:

1

1

Normaal

Willekeurig

1

Willekeurig op elk medium

1

Herhalen

KAARTWEERGAVE OP VOLLEDIG

OF VERKLEIND SCHERM:

1

Navigatie stoppen / hervatten

1

Een bestemming kiezen

2

Adres invoeren

2

Index

2

GPS-coördinaten

1

Alternatieve route

1

De kaart verplaatsen

2

Info plaats

2

Als bestemm. Kiezen

2

Als etappe kiezen

2

Deze plaats opslaan (contacten)

2

Kaartmodus verlaten

1

Navigatiecriteria

265

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Naar het menu "Navigatie"

" N i g ti "

Druk op NAV .

Druk kort op het uiteinde van de lichtschakelaar om de laatste gesproken instructie te herhalen.

Om optimaal te profiteren van alle functies van uw navigatiesysteem is het raadzaam regelmatig de g g p kaartgegevens te updaten.

Raadpleeg het CITROËNnetwerk of bestel uw update van de kaartgegevens op http://citroen.navigation.com

Selecteer " Opties " in het navigatiemenu en vervolgens

" Laatste bestemmingen wissen " en bevestig uw keuze om de laatste bestemmingen te wissen. Selecteer " Ja " en bevestig uw keuze.

Het is niet mogelijk om één enkele bestemming te wissen.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts). of

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Een bestemming kiezen

Een nieuwe bestemming kiezen

NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer een plaats uit de lijst en bevestig uw keuze.

U kunt ook een lijst met plaatsen in het opgegeven land opvragen door een paar letters op te geven en dit te bevestigen met "Lijst" .

Selecteer " Een bestemming kiezen " en bevestig uw keuze, selecteer dan

" Adres invoeren " en bevestig uw keuze.

Vul de gegevens zoals " Weg " en

" Nummer/Kruising " op dezelfde manier in.

Selecteer " Land " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Opslaan " om de adreskaart op te slaan.

U kunt maximaal 400 kaarten opslaan.

Selecteer " Plaats " of " Postcode " en bevestig uw keuze.

Selecteer één voor één de letters van de plaats of de cijfers van de postcode en bevestig elk karakter steeds met het draaiknopje.

Bevestig met " OK " om het navigeren te starten.

Selecteer een navigatiecriterium:

" Snelste route ", " Kortste route " of beste route " Afstand/Tijd ", en selecteer indien gewenst, aanvullende criteria zoals: " Met tolwegen ", " Met veerpont ", of " Verkeersinformatie " en bevestig uw keuze met " OK ".

267

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Naar één van de laatste bestemmingen

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze om het navigeren te starten.

De laatste bestemmingen wissen

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze. Selecteer vervolgens " De laatste bestemmingen wissen " en bevestig.

Naar een contact uit het adresboek

Navigeren naar een contact is alleen mogelijk als voor dit contact een adres is opgegeven in het radio-/navigatiesysteem.

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen ", selecteer vervolgens

" Adresboek " en bevestig uw keuze.

Selecteer de gewenste bestemming en bevestig uw keuze met " OK " om het navigeren te starten.

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

GPS-coördinaten als bestemming invoeren

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer en bevestig " Bestemming kiezen ", selecteer " GPS-coördinaten " en bevestig uw keuze.

Voer de GPS-coördinaten in en bevestig uw invoer met " OK " om het navigeren te starten.

Naar een punt op de kaart

Druk, als de kaart op het scherm wordt weergegeven, op OK om naar het contextmenu te gaan. Selecteer dan

" Kaart verplaatsen " en bevestig uw keuze.

Verplaats de cursor op het scherm met de navigatietoets om een bestemmingspunt te kiezen.

Druk op OK voor het contextmenu van de functie " Kaart verplaatsen ".

Selecteer " Als bestemming kiezen " of

" Als tussenstop kiezen " en bevestig uw keuze.

269

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Naar Points of Interest (POI)

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Points of interest (POI) zijn openbare gebouwen en diensten in de omgeving (hotels, bedrijven, vliegvelden...).

Selecteer " Zoeken op Naam " om POI's op naam in plaats van op afstand te zoeken.

Selecteer " Een bestemming kiezen " en bevestig dit, selecteer vervolgens " Een adres invoeren " en bevestig dit.

Selecteer en bevestig " POI " en selecteer en bevestig dan " Rondom huidige plaats " om een POI in de buurt te zoeken.

Selecteer en bevestig " POI " om een POI in een etappe op te nemen, selecteer vervolgens " Op de route " en bevestig uw keuze.

Om een POI als bestemming op te geven moet u eerst het land en de plaats opgeven (zie "Naar nieuwe bestemming"), vervolgens " POI " selecteren en bevestigen en dan

" Dichtbij " selecteren en bevestigen.

Zoek een POI in één van de rubrieken op de volgende pagina's.

Selecteer de gewenste POI en bevestig uw keuze met " OK " om het navigeren te starten.

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Lijst met belangrijkste POI's

Dit pictogram verschijnt als er zich meerdere Points of Interest in hetzelfde gebied bevinden. Door op dit pictogram in te zoomen kunt u de verschillende Points of Interest bekijken.

Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.

Daarnaast kunt u elke maand de risicozones/gevarenzones bijwerken.

De exacte procedure vindt u op: http://citroen.navigation.com.

* Afhankelijk van beschikbaarheid in het land.

271

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Instellen waarschuwingsmeldingen risicozones / gevarenzones

Deze functies zijn alleen beschikbaar als de risicozones zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.

De gedetailleerde procedure voor het updaten van de risicozones is beschikbaar op de website http://citroen.navigation.com.

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze; selecteer vervolgens " Risicogebieden instellen " en bevestig uw keuze.

U kunt nu kiezen uit:

- "Zichtbare meldingen"

- "Meldingen met geluidssignalen"

- "Alleen meldingen weergeven bij het navigeren"

- gg hoge snelheid". jj waarschuwing voor een Risicogebied en het passeren van de risicozone instellen.

Selecteer " OK " om de instellingen te bevestigen.

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Een etappe toevoegen Etappes beheren

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Etappes en routes " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Etappe toevoegen " en bevestig uw keuze.

Het adres van de etappe geeft u als bestemming op via " Adres invoeren ", een kaart uit het " Adresboek ", of uit

" Laatste bestemmingen ".

Selecteer " Dichtbij " om in de buurt van de etappe te komen of " Strikt " om de etappe heel precies te rijden.

Bevestig met " OK " om het navigeren te starten en globaal de richting aan te geven.

Herhaal de handelingen 1 en 2, selecteer " Etappes Ordenen/Wissen " en bevestig uw keuzes om etappes te beheren.

Selecteer de etappe die u wilt verplaatsen.

Selecteer en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.

Selecteer " Verwijderen " om een etappe te verwijderen.

04

Navigatieopties

Criteria voor de berekening

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

273

Selecteer " Rekencriteria definiëren " en bevestig uw keuze.

Met deze functie kunt u de verschillende criteria voor het berekenen van de route instellen:

- (

" Kortste route

Snelste route

", "

",

Afstand/Tijd "),

- ( Met tolwegen " of " Met veerpont "),

- gg verkeersinformatie

(" Verkeersinformatie ").

Als u opgeeft dat het systeem rekening moet houden met de verkeersinformatie, wordt er automatisch een nieuwe route berekend als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om de instellingen op te slaan.

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Kaarten beheren

Points of interest op de kaart kiezen

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer één of meer categorieën die u op het scherm wilt zien.

Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Gegevens van de kaart " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Standaard " om alleen " Tankstations, garages " en " Risicogebieden " (indien gedownload) weer te geven op de kaart.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze, selecteer nogmaals " OK " en bevestig dit opnieuw om de instellingen op te slaan.

275

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Oriëntering van de kaart

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Kaartbeheer " en bevestig uw keuze.

Selecteer:

- " " om de kaart op de auto te richten,

" Op noorden georiënteerd " om de kaart altijd naar het noorden te richten,

- "Perspectief f " om de kaart in perspectief te zien.

In het menu " SETUP " kunt u de kleur van de kaart veranderen door weergave bij "Dag" of "Nacht" te kiezen.

Selecteer " Oriëntering van de kaart " en bevestig uw keuze.

De straatnamen worden op de kaart weergegeven bij een schaal van 100 m of kleiner.

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Gesproken navigatieberichten instellen

Volumeregeling / uitschakelen

Het instellen van het volume is mogelijk door de volumeknop te bedienen tijdens de weergave van een route-aanwijzing.

Het volume van de instructies kunt u ook instellen via het menu

" SETUP " / " Spraaksynthese ".

Selecteer de volumeweergave en bevestig uw keuze.

Stel het gewenste volume in en bevestig uw keuze.

Druk op NAV voor het menu

" Navigatie ".

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Uitschakelen " om de gesproken instructies uit te schakelen.

Selecteer " Instellen gesproken berichten " en bevestig uw keuze.

Selecteer " OK" en bevestig uw keuze.

04 NAVIGATIE - ROUTEBEGELEIDING

Mannenstem / Vrouwenstem

Druk op SETUP voor het configuratiemenu.

Selecteer " Spraaksynthese " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Mannenstem kiezen " of

" Vrouwenstem kiezen " en bevestig uw keuze met " Ja ". Het systeem wordt vervolgens opnieuw opgestart.

277

05 VERKEERSINFORMATIE

Naar het menu "Verkeersinformatie"

""""""" e ee s o at e C """""""

Druk op " TRAFFIC ".

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

05 VERKEERSINFORMATIE

Instellen van de filters en de weergave van TMC-berichten

Een TMC-bericht (Traffic Message Channel) is informatie met betrekking tot het verkeer en het weer die in real time wordt ontvangen en doorgestuurd naar de bestuurder in de vorm van gesproken berichten en visuele waarschuwingen op de navigatiekaart.

Het navigatiesysteem kan in dat geval een alternatieve route voorstellen.

Druk op TRAFFIC voor weergave van het menu "Verkeersinformatie TMC".

Het systeem biedt de keuze:

" Bewaar alle berichten : ", of

- " "

● " ", (bevestig de opgegeven kilometers om dit te wijzigen en de afstand te kiezen),

● " Op de route ".

Selecteer de functie "Geografisch filter" en bevestig uw keuze.

Bevestig met " OK " om de wijzigingen op te slaan.

279

Wij adviseren:

- een filter rondom de auto van:

- 20 km in de stad,

- 50 km op de snelweg.

05 VERKEERSINFORMATIE

Belangrijkste pictogrammen TMC

Zwart-blauwe driehoek: algemene informatie, bijvoorbeeld:

Verkeersberichten beluisteren

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.

Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven (Radio, CD, USB,...) automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven.

Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op RADIO om het menu " FM / AMband " weer te geven.

Rood-gele driehoek: verkeersberichten, bijvoorbeeld:

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Schakel " Verkeersbericht " in of uit en bevestig uw keuze.

Het geluidsvolume van de verkeersberichten kunt u alleen instellen tijdens de weergave van een dergelijk bericht.

U kunt de functie op elk moment in- of uitschakelen door op de toets te drukken.

Druk tijdens een verkeersbericht op de toets wanneer u het bericht wilt onderbreken.

281

06 TELEFONEREN

Naar het menu "Telefoon"

Druk op PHONE.

Selecteer een nummer in de lijst en bevestig uw keuze met

" OK " om een gesprek te starten.

Als u verbinding met een andere telefoon maakt, wordt de lijst met de laatste gesprekken gewist.

""""""" e e oo """""""

In de bovenbalk wordt steeds aangegeven

Geen verbinding met een telefoon.

Verbinding met een telefoon.

Binnenkomend gesprek.

Uitgaand gesprek.

Bezig met synchroniseren van adresboek.

Communicatie met telefoon bezig.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

06 TELEFONEREN

Bluetooth-telefoon koppelen

Eerste koppeling

U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.

nl (Services).

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "gezien" wordt.

Druk op deze toets.

Selecteer " Bluetooth-functies " en bevestig uw keuze.

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan de handsfree-set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat .

Selecteer " Randapparatuur zoeken " en bevestig uw keuze.

Er verschijnt een overzicht van de apparatuur die waargenomen is. Wacht tot de knop " Verbinden " verschijnt.

Selecteer het gewenste apparaat in de lijst, kies dan " Verbinden " en bevestig uw keuze.

Het systeem stelt voor:

- het Handsfree functie "

(alleen telefoon),

- het profiel " Audio " (streaming: lezen van muziekbestanden van de telefoon),

- of beide profielen " Alle ".

Selecteer met " OK " en bevestig uw keuze.

283

06 TELEFONEREN

De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.

Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.

Kies het profiel " beluisteren.

Handsfree functie " als u geen muziek wilt

Accepteer een automatische verbinding met de telefoon als u wilt dat de telefoon automatisch aangesloten wordt bij het starten van de auto.

Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt allebei de profielen als standaardinstelling kiezen.

Kies een code voor de verbinding en bevestig uw invoer met " OK ".

Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.

Bij terugkomst in de auto wordt de verbinding met de laatst aangesloten telefoon binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact, automatisch weer tot stand gebracht

(Bluetooth actief en apparatuur "zichtbaar").

Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen, moet u de koppeling met de desbetreffende telefoon ongedaan maken en de telefoon daarna met het nieuwe profiel opnieuw koppelen.

Voer dezelfde pincode als die van de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.

06 TELEFONEREN

Configuratie van het adresboek / synchroniseren met de telefoon

Druk op PHONE en selecteer

" Contacten beheren " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Nieuw contact " om een nieuw contact op te slaan.

Selecteer " Sorteren op achternaam/ voornaam " om de contacten in de gewenste volgorde weer te geven.

Selecteer " Alle contacten wissen " om de opgeslagen contacten uit het geheugen te verwijderen.

Selecteer " Alles importeren " om alle contacten van de telefoon te importeren en op te slaan.

Als een contact eenmaal geïmporteerd is, blijft het zichtbaar, ook als u een andere telefoon aansluit.

Selecteer " Synchronisatie-opties ":

- Geen synchronisatie: alleen de in het geheugen van het systeem pg g opgeslagen contacten (altijd aanwezig).

- Contacten van telefoon weergeven: alleen de contacten die in het geheugen van de telefoon zijn opgeslagen.

- pp gg van de telefoon zijn opgeslagen.

- g gg die in het geheugen van de telefoon én op de simkaart zijn opgeslagen.

Selecteer " Status van contactengeheugen " als u wilt weten hoeveel contacten er in het geheugen zijn opgeslagen en hoeveel ruimte er nog over is.

06 TELEFONEREN

Aanmaken, importeren of wissen van een contact

Druk op PHONE , selecteer dan

" Contacten " en bevestig uw keuze.

Selecteer het gewenste contact en bevestig uw keuze.

Selecteer " Openen " om een contact van de telefoon weer te geven of een opgeslagen contact te wijzigen.

Selecteer " Importeren " om een contact naar het telefoonsysteem te kopiëren.

Selecteer " Wissen " om een opgeslagen contact uit het systeem te verwijderen.

Contacten in het adresboek van de telefoon of op de simkaart kunnen niet verwijderd of gewijzigd worden via de Bluetooth verbinding.

In dit menu " Contacten ", worden contacten één voor één geïmporteerd of verwijderd.

Selecteer OK of druk op de Return-toets om dit menu te verlaten.

285

06 TELEFONEREN

Bellen

Een nieuw nummer bellen

Druk 2 keer op PHONE .

Selecteer " Bellen " en bevestig uw keuze.

Toets het nummer in op het virtuele toetsenbord door de cijfers te selecteren en daarna te bevestigen

Bevestig met " OK " om het ingevoerde telefoonnummer te bellen.

Gebruik de telefoon liever niet onder het rijden. Stop op een veilige plaats om te bellen als u gelegenheid hebt en gebruik bij voorkeur de

Een contact bellen

Druk op TEL of 2 keer op PHONE .

Selecteer " Contacten " en bevestig uw keuze.

Selecteer het gewenste contact en bevestig uw invoer.

Als u het contact via de toets PHONE hebt opgevraagd, selecteert u " Bellen " en bevestigt u uw keuze.

Selecteer het nummer en bevestig uw keuze om het bellen te starten

06 TELEFONEREN

Laatste nummers bellen

Druk op TEL , selecteer " Lijst gesprekken " en bevestig uw keuze, of

Druk op PHONE voor een overzicht van de laatste gesprekken.

Selecteer het gewenste nummer en bevestig uw keuze.

Druk 2 keer op PHONE , selecteer en bevestig " Telefoonfuncties " en dan " De gesprekkenlijst wissen " als u de lijst met de laatste gesprekken wilt wissen.

Het blijft altijd mogelijk om rechtstreeks vanaf de telefoon te bellen.

Parkeer in dat geval uit veiligheidsoverwegingen de auto.

Een gesprek beëindigen

Druk op PHONE en selecteer " OK " om een gesprek te beëindigen.

U kunt ook de toets TEL even ingedrukt houden.

U kunt ook 2 keer kort achter elkaar op de toets TEL op het stuur drukken.

U kunt ook de toets MODE indrukken tot het telefoonscherm verschijnt.

Druk vervolgens op " OK " voor het contextmenu, selecteer " Verbreken " en bevestig uw keuze om het gesprek te beëindigen.

287

06 TELEFONEREN

Een inkomend gesprek

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een popupvenster op het scherm.

Standaard is het systeem ingesteld op

" Ja " om het gesprek aan te nemen.

Druk op " OK " om het gesprek aan te nemen.

Selecteer " Nee " en bevestig uw keuze om het telefoontje te weigeren.

Druk de toets TEL even in om een gesprek aan te nemen.

Houd de toets TEL langer ingedrukt om een gesprek te weigeren.

06 TELEFONEREN

Opties tijdens een gesprek *

Druk tijdens het gesprek een paar keer op de toets MODE om het telefoonmenu te selecteren en druk vervolgens op

" OK " om naar het contextmenu te gaan.

Of druk deze toets even in.

Selecteer " Privé-modus " en bevestig uw keuze om het gesprek rechtstreeks via de telefoon te voeren.

Of selecteer " Hands-freefunctie " en bevestig uw keuze om het gesprek via de luidsprekers van de audio-installatie weer te geven.

Selecteer en bevestig " In de wacht zetten " om het gesprek in de wacht te zetten.

Of selecteer " Gesprek hervatten " en bevestig uw keuze om een gesprek dat in de wacht is gezet, voort te zetten.

Selecteer " DTMF-tonen " om het numerieke toetsenbord te kunnen gebruiken voor het kiezen van eventuele opties die u in een gesprek worden aangegeven.

Selecteer " Verbreken " om het gesprek te beëindigen.

U kunt ook een conference-call met

3 deelnemers houden. Start daarvoor eerst 2 afzonderlijke gesprekken* en selecteer dan " Conference " in het contextmenu dat verschijnt als u deze toets indrukt.

* Afhankelijk van het type telefoon en het abonnement.

289

06 TELEFONEREN

Beheer van telefoonverbindingen

Druk twee keer op PHONE .

Selecteer " Bluetooth-functies ".

Selecteer " Lijst met gekoppelde r " en bevestig uw keuze.

U kunt nu:

- verbinding maken met de geselecteerde telefoon via

" Verbinden " of de verbinding

" Verbreken ",

- de koppeling met de geselecteerde telefoon verbreken.

U kunt ook alle koppelingen tegelijk verbreken.

Beltonen instellen

Druk 2 keer op PHONE .

Selecteer " Telefoonfuncties " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Opties beltonen " en bevestig uw keuze.

U kunt het volume en het type beltoon instellen.

Selecteer " OK " en bevestig uw keuze om de wijzigingen op te slaan.

07 RADIO

Naar het menu "Radio"

Druk op RADIO .

"""""""" FM / AM band """"""""

Druk op of of gebruik de draaiknop om de vorige of volgende zender van de lijst te kiezen.

Wissel tussen het menu en de lijst (links/rechts).

of

291

07 RADIO

Veranderen van frequentieband Selecteren van een zender

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de

RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

De kwaliteit van de ontvangst wordt aangegeven door het aantal actieve golven in dit symbool.

Druk op RADIO of druk op " OK " om het contextmenu weer te geven.

Alfabetisch

Druk op RADIO, kies de gewenste zender en bevestig uw keuze.

Selecteer " Veranderen van frequentieband ".

Automatisch zoeken

Druk op of f om automatisch naar lagere of hogere frequenties te zoeken.

Of draai het knopje van de bediening op het stuur.

Selecteer " AM / FM " en bevestig uw keuze.

Handmatig zoeken

Druk op of om stapsgewijs naar een andere frequentie te zoeken.

07 RADIO

Een zender opslaan

Houd, nadat u een zender hebt geselecteerd, een van de toetsen van het numerieke toetsenbord gedurende 2 seconden ingedrukt om deze zender op te slaan in het geheugen.

Er klinkt een piepje ter bevestiging.

Druk op een van de toetsen van het numerieke toetsenbord om de onder dat nummer opgeslagen zender op te vragen.

Of druk en draai aan het knopje op het stuur.

293

RDS inschakelen / uitschakelen

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige

RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

Druk op RADIO .

Selecteer " Opties " en bevestig uw keuze.

Schakel " RDS-volgsysteem " in of uit en bevestig uw keuze.

08

Naar het menu "Muziek - media"

"""""""" MEDIA """"""""

Druk op MUSIC .

Wisselen van de lijst in het menu (links/rechts).

of

295

08 MULTIMEDIASPELERS

CD, MP3-CD, USB-speler

Informatie en adviezen

De autoradio speelt bestanden met de extensie "wma,.aac,.flac,.ogg,.

mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld.

Geluidsbestanden met een andere extensie (.mp4,.m3u,...) kunnen niet worden afgespeeld.

WMA-bestanden moeten van het type WMA9 Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn hoger dan 32 kHz.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Het systeem is geschikt voor externe geluidsdragers

(USB of iPod via USB-kabel - niet meegeleverd).

Indien een USB-stick die verscheidene partities bevat wordt aangesloten op het systeem, wordt alleen de eerste partitie herkend.

U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto.

Het aantal tracks is beperkt tot een maximum van

2000, 999 tracks per map.

Als het stroomverbruik op de USB-poort boven de 500 mA uitkomt, wordt het systeem in de beschermmodus geschakeld en uitgezet.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel

(niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.

Een USB-stick moet geformatteerd zijn naar FAT 16 of 32 om te kunnen worden afgespeeld.

Selecteer bij het branden van een CD-R of CD-RW de standaard ISO

9660 niveau 1, 2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.

Als de CD in een ander formaat (udf,...) is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid in (maximaal

4 x) voor een optimale geluidskwaliteit.

Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

Als tegelijkertijd een Apple werkt het systeem niet.

-speler en een USB-stick zijn aangesloten,

Gebruik voor een goede werking bij voorkeur originele Apple ®

USB-kabels.

08 MULTIMEDIASPELERS

Audiobronnen

Plaats de CD in de speler, steek de USB-stick in de USB-poort of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-poort aan.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten

(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De autoradio slaat de lijsten echter wel op en als ze niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Het afspelen volgt na een korte tijd, afhankelijk van de capaciteit van de USB-stick.

Geluidsbron kiezen

Via de toets SOURCE op het stuur kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen.

" CD/CD MP3 "

" RADIO "

" USB, IPod "

" STREAMING " " AUX "

Druk op MUSIC voor het menu

" MEDIA ".

Selecteer " Volgende medium " en bevestig uw keuze.

Herhaal deze handelingen tot u de gewenste geluidsbron tegenkomt (de radio kan geselecteerd worden met SOURCE of

RADIO ).

297

08 MULTIMEDIASPELERS

Een track selecteren

Vorige track.

Volgende track.

Vorige afspeellijst.

Volgende afspeellijst.

Snel vooruit.

Snel achteruit.

Pauze: SRC even ingedrukt houden.

Even ingedrukt houden

Even ingedrukt houden

/

/

/

/

MUSIC: Overzicht van tracks en afspeellijsten op USB of CD

Omhoog en omlaag in de lijst.

Bevestigen, verder in de menustructuur.

/

/

/

/

+

Terug in de menustructuur.

/

/

08 MULTIMEDIASPELERS

APPLE

®

-speler aansluiten Streaming audio

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel

(niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat

(artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.

De modus "Shuffle tracks" bij de iPod ® correspondeert met de modus

"Random" bij de autoradio.

De modus "Shuffle album" bij de iPod

"Random all" bij de autoradio.

correspondeert met de modus

De modus "Shuffle tracks" wordt standaard weergegeven bij aansluiten van het apparaat.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple ® -speler.

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audio-installatie in de auto af te spelen.

Maak een verbinding met de telefoon: zie het hoofdstuk

" TELEFONEREN ".

Kies het profiel " Audio " of " Alle ".

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

Wij adviseren de functie " schakelen.

Herhalen " voor Bluetooth-apparatuur in te

08

AUX-ingang gebruiken

Audiokabel (JACK/USB) niet meegeleverd

Sluit het externe apparaat (MP3-/WMAspeler) met een geschikte audiokabel aan op de AUX-ingang (JACK of USB).

Druk op MUSIC voor weergave van het menu " MUSIC ".

Selecteer "AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen" en bevestig uw keuze.

Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de audio-installatie in de auto.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

299

09 AUDIO-INSTELLINGEN

Deze zijn op te vragen met de toets

MUSIC de toets op het bedieningspaneel of door

RADIO (afhankelijk van de geluidsbron) even ingedrukt te houden.

De ( Klankkleur , , Hoge tonen en Loudness ) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen.

De instellingen van de verdeling van het geluid en de balans zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

" Klankkleur r " (6 verschillende opties)

" Bassen "

" Hoge tonen "

- " Loudness " (In-/uitschakelen)

- " Verdeling " (" Bestuurder r ", " Alle passagiers ")

- " " (Links/Rechts)

- " r " (Voor/Achter)

" Autom. volume " afhankelijk van de rijsnelheid (In-/uitschakelen)

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het

Arkamys © -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en kan worden afgestemd op het aantal inzittenden.

Geïntegreerd audiosysteem: Sound Staging van Arkamys © .

Dankzij het Sound Staging-systeem krijgen de bestuurder en de passagiers het gevoel bij een live-uitvoering aanwezig te zijn: het geluid lijkt van voren te komen en omgeeft de inzittenden volledig.

Deze nieuwe ervaring wordt mogelijk gemaakt door de software van de autoradio die de digitale signalen van de mediaspelers (radio,

CD, MP3,...) bewerkt zonder dat de instellingen van de luidsprekers veranderd hoeven te worden. Bij de bewerking van de signalen wordt rekening gehouden met de vorm van het interieur, zodat de muziek optimaal wordt weergegeven.

De Arkamys © -software in uw autoradio bewerkt het digitale signaal van alle mediaspelers (autoradio, CD, MP3, enz.) waardoor een natuurlijke geluidsweergave wordt verkregen, waarbij het geluid van voren, ter hoogte van de voorruit, lijkt te komen waardoor zowel stemmen als muziekinstrumenten optimaal tot hun recht komen.

10 CONFIGURATIE

Weergave instellen

Druk op SETUP voor het menu

" Configuratie ".

Selecteer " Configuratie weergave " en bevestig uw keuze.

Selecteer " Kies de kleur " en bevestig uw keuze om de weergave van de kleuren en de kaart op het scherm in te stellen:

- stand "Nacht", dag/nacht-stand, op basis van het branden van de verlichting.

Selecteer " Lichtsterkte instellen " en bevestig uw keuze om de lichtsterkte in te stellen.

Druk op " OK " om de wijzigingen op te slaan.

De instellingen voor dag en nacht zijn onafhankelijk van elkaar.

301

11 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

BASISFUNCTIE

1

1

2

Keuze A

Keuze A11

Keuze A11

3

Keuze B...

MENU "Navigatie"

1

Een bestemming kiezen

2

Adres invoeren

2

Index

2

GPS-coördinaten

1

Etappes en route

2

Een etappe toevoegen

3

Adres invoeren

3

Index

3

Laatste bestemmingen

2

Etappes Ordenen / Wissen

2

Alternatieve route

1

2

Gekozen bestemming

Opties

2

Definiëren rekencriteria

3

Snelste route

3

Kortste route

3

Afstand / Tijd

3

Met tolwegen

3

Met veerpont

3

Verkeersinformatie

2

Instellen gesproken berichten

2

Laatste bestemmingen wissen

2

Risicozones instellen

1

Kaartbeheer

2

Oriëntering van de kaart

3

Op auto georiënteerd

3

Op noorden georiënteerd

3

Perspectief

2

Gegevens van de kaart

2

De kaart verplaatsen

2

Cartografie en update

2

Beschrijving van bestand met risicogebieden

1

Navigatie stoppen/hervatten

2

Snelste route

2

Kortste route

2

Afstand / Tijd

2

Met tolwegen

2

Met veerpont

2

Verkeersinformatie

303

11 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

MENU

"VERKEERSINFORMATIE"

1

Geografisch filter

2

Bewaar alle berichten

2

Bewaar de berichten

3

Rondom de auto

3

Op de route

1

TMC-zender kiezen

2

TMC automatisch volgen

2

TMC handmatig volgen

2

Lijst van TMC-zenders

1

Verkeersinformatie aan/uit

MENU "TELEFOON"

1

1

Nummer kiezen

Contacten

2

Bellen

2

Openen

2

Importeren

2

Wissen

1

2

Annuleren

Beheer contacten

2

Nieuwe contact

2

Sorteren op voornaam/achternaam

2

Alle contacten wissen

2

Alles importeren

2

Synchronisatie-opties

Geen synchronisatie

3

3

3

Contacten van telefoon weergeven

3

Contacten van SIM-kaart weergeven

Alle contacten weergeven

2

Staat van de contacten

1

Telefoonfuncties

2

Opties beltonen

1

2

De gesprekkenlijst wissen

Bluetooth-functies

2

Lijst met gekoppelde randapparatuur

3

Verbinden

3

Verbreken

3

Wissen

1

2

2

3

3

Alles wis.

Annuleren

Randapparatuur zoeken

Naam van radiotelefoon wijzigen

Verbreken

11 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

MENU "RADIO" MENU "MUSIC"

1

Veranderen van frequentieband

1

2

AM / FM

Opties

2

Verkeersbericht

1

2

Volgen RDS

Audio-instellingen

2

Omgeving

3

Geen

3

Klassiek

3

Jazz

3

Rock

3

Techno

3

Spraak

2

Lage tonen

2

Hoge tonen

2

Volume

3

Ingeschakeld / Uitgeschakeld

2

Verdeling

Bestuurder

3

Alle passagiers

3

2

Balans L-R

2

Balans V-A

1

2

Autom. volume

3

Ingeschakeld / Uitgeschakeld

Zenderlijst updaten

1

Veranderen van medium

2

CD

2

BT Streaming

2

USB/iPod

1

2

AUX

Afspeelmodus

2

Normaal

2

Willekeurig

2

Willekeurig op hele medium

1

1

2

Herhalen

Audio-instellingen

AUX-ingang inschakelen/ uitschakelen

305

11 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

MENU "SETUP"

1

Instellingen weergave

2

Kies de kleur

3

Harmonie

3

Cartografie

4

Dagstand

4

Nachtstand

4

Dag/Nacht auto

2

Lichtsterkte instellen

2

Datum en tijd instellen

2

Eenheden kiezen

1

2

Gesproken berichten instellen

Volume van de instructies

2

Mannenstem kiezen/Vrouwenstem kiezen

1

Taalkeuze

2

Français

2

English

2

Italiano

2

Portuguese

2

Español

2

Deutsch

2

Nederlands

2

Türkçe

2

Polski

2

Русский

1

Parameters auto *

2

Parkeerhulp

2

Werking van de ruitenwissers

2

3 j het inschakelen van de Achteruitversnelling

Configuratie verlichting

3

Duur van de follow-me-home verlichting

3

Bochtverlichting

3

Sfeerverlichting

3

Functie dagrijverlichting

1

Boordcomputer

2

Logboek waarschuwingen

2

Status van functies

* De parameters zijn afhankelijk van de uitvoering van de auto.

VEELGESTELDE VRAGEN

In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.

VRAAG

De route wordt niet berekend.

ANTWOORD

De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).

OPLOSSING

Controleer de criteria in het Menu "Navigatie"\

"Opties"\"Rekencriteria definiëren".

Ik kan mijn postcode niet invoeren.

Dit systeem werkt alleen met postcodes van maximaal 5 karakters.

De POI's worden niet aangegeven.

De POI's zijn niet geselecteerd.

Selecteer de POI's in de lijst met POI's.

Het geluidssignaal van de "Risicogebieden" functioneert niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd.

Activeer het geluidssignaal in het menu

"Navigatie"\"Opties"\"Risicogebieden instellen".

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.

Ontvangst van een melding van een

"Risicogebied" dat niet op mijn route ligt.

Het systeem meldt alle "Risicogebieden" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook

"Risicogebieden" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van het

"Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

307

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

ANTWOORD

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

OPLOSSING

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

De hoogte wordt niet weergegeven.

Het lukt me niet om mijn

Bluetooth-telefoon te koppelen.

Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart.

Controleer of het GPS van ten minste 4 satellieten een signaal ontvangt (druk lang op de toets

SETUP, selecteer vervolgens "GPS-bereik").

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.

- Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

U kunt controleren of uw telefoon compatibel is op www.citroen.nl (Services).

Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.

Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

VRAAG

De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.

ANTWOORD

Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

De gebrande CD is niet compatibel met de CD-speler (UDF,...).

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de audioinstallatie wordt herkend.

OPLOSSING

Kies "Contacten van simkaart weergeven" of

"Contacten van telefoon weergeven".

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

- Controleer of de CD op de juiste wijze in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de informatie en tips in de rubriek

"MULTIMEDIASPELERS".

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

Dit is een normaal verschijnsel.

Na het laden van een CD of het aansluiten van een

USB-stick moet u enige tijd wachten.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

Bij het plaatsen van een nieuwe gegevensdrager leest het systeem een aantal gegevens uit (index, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de

CD-speler afgestemd.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op

0 en kies geen klankkleur.

309

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.

ANTWOORD OPLOSSING

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.

De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen (geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De naam van de zender verandert.

De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee

(titel van het actuele nummer enz.).

Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.

Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.

Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.

ANTWOORD

De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0.

Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

OPLOSSING

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen

(radio, CD...).

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (Volume,

Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (Volume,

Bassen, Hoge tonen, Klankkleur, Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen.

Het is raadzaam de AUDIO-functies (Bassen,

Hoge tonen, Fader, Balans) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness AAN te zetten als de

CD-speler is geselecteerd en UIT te zetten als de radio is geselecteerd.

311

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

ANTWOORD

Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

OPLOSSING

Start de motor om de accu op te laden.

Het afspelen van de muziek op mijn

USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer

2 tot 3 minuten).

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld

(tot 10 keer de fabrieksopgave).

Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de

USB-poort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.

Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple ® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.

Als ik mijn Apple ® of BlackBerry ® smartphone aansluit op de USB-poort, krijg ik waarschuwingsmeldingen over het elektrische verbruik via de

USB-poort.

Tijdens het opladen is het verbruik van deze smartphones hoger dan

500 mA, de maximale capaciteit van de USB-poort.

Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).

313

AUTORADIO

AUTORADIO / BLUETOOTH

®

Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

INHOUD

01 Basisfuncties

02 Stuurkolomschakelaars

03 Hoofdmenu

04 Audio

05 USB Box

06 Bluetooth functies

07 Menustructu(u)r(en) display(s)

Veelgestelde vragen blz. blz.

314

315 blz. blz. blz. blz.

316

317

320

323 blz. blz.

326

331

01 BASISFUNCTIES

Selecteren van de geluidsbron: radio, audio-CD-/MP3-CD-speler,

USB, Jack-aansluiting, streaming audio, AUX-ingang.

Selecteren van het golfbereik FM1, FM2,

FMast en AM.

Instellen van de geluidsweergave: geluidsverdeling voor/achter, links/ rechts, loudness, geluidssferen.

Uitwerpen van de CD.

Selecteren van de weergave op het display:

Datum, audiofuncties, boordcomputer en telefoon.

Aan/uit en volumeregeling.

p nachts. gg display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's

1 e gg bovenste gedeelte.

2 e keer indrukken: display volledig uitschakelen.

3 e keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.

Toetsen 1 t/m 6:

Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.

Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.

Weergave van de lijst radiozenders.

Lang indrukken: nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten

(CD / USB).

Huidige bewerking verlaten.

Functie TA

(verkeersinformatie) AAN/UIT.

Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie *

(programmatypen radio).

Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde.

Selecteren van het vorige/ volgende nummer van de CD,

MP3 of USB.

Bevestigen.

Weergave van het algemene menu.

Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.

Selecteren van de vorige/volgende

MP3-afspeellijst.

Selecteren van bestandenlijst / muziekstijl / artiest / vorige of volgende afspeellijst van het USB-apparaat.

* Beschikbaar afhankelijk van uitvoering.

315

02 STUURKOLOMSCHAKELAARS

Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.

Naar een ander item van de lijst.

Radio: selecteren van de vorige/volgende voorkeuzezender.

USB : selecteren van het genre / artiest / index van de lijst.

Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

me verhogen.

Wijzigen van de geluidsbron.

Bevestigen van een selectie.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen.

Naar een ander item van de lijst.

Mute: geluid onderbreken door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen. me verlagen.

03

Display C

GELUIDSBRON : radio, CD,

USB, externe apparatuur.

TELEFOON : handsfree set, koppelingen, gespreksbeheer.

BOORDCOMPUTER : afstanden invoeren, waarschuwingsmeldingen, status van functies.

PERSOONLIJKE

INSTELLING -

CONFIGURATIE : parameters van de auto, weergave, talen.

Display A

Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek

"Menustructuren" van dit hoofdstuk.

04 AUDIO

Radio

Selecteren van een zender

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren: FM1, FM2,

FMast of AM.

Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders).

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

317

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de

RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

RDS

Druk op de toets MENU.

Selecteer AUDIOFUNCTIES en druk op OK.

Selecteer de functie VOORKEUZE

FM-BAND en druk op OK.

Selecteer RDS VOLGEN

ACTIVEREN en druk op OK. Op het display verschijnt de aanduiding

RDS.

Als de radiofunctie is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de

RDS-functie in of uit te schakelen. q gg de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land g j g

, j radio tijdens het rijden overschakelt op een regionale zender. j j j j g land dekken. Bij slechte ontvangst kkan het daarom zijn dat de

04

Verkeersinformatie (TA) beluisteren

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven

(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.

CD

Een CD afspelen

Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.

Bepaalde beveiligingssystemen op de originele CD of zelfgebrande

CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de

CD-brander.

Plaats zonder op de toets EJECT te drukken een CD in de

CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om de CD-functie te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te geven.

Houd een van toetsen ingedrukt om snel vooruit of achteruit te spoelen.

319

04 AUDIO

MP3-CD

Een MP3 afspelen

Plaats een MP3-CD in de speler.

De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

De CD-speler kan CD's met maximaal 255 MP3-bestanden, verdeeld over 8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets SOURCE om de

CD-functie te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een map van de CD te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een track van de CD te kiezen.

Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-

CD weer te geven.

Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.

MP3-CD

Informatie en adviezen

Het formaat MP3 (afkorting van MPEG 1,2 & 2.5 Audio Layer 3) is een standaard voor het comprimeren van geluid die de mogelijkheid biedt enkele tientallen speellijsten op één CD te plaatsen.

Selecteer voor het branden van een CD-R of CD-RW de standaard

ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.

Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan één standaard voor het branden te gebruiken. Stel de laagst mogelijke snelheid

(maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.

Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie

".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af.

Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en verwijder speciale tekens (bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Lege CD's worden niet herkend en kunnen het audiosysteem beschadigen.

05

Gebruik van de USB-BOX

Deze module bestaat uit een USB-aansluiting en een Jack-aansluiting * . De bestanden van een draagbare MP3-speler of een USB-stick worden overgebracht op uw Autoradio zodat de muziek via de luidsprekers van de auto kan worden beluisterd.

USB-stick (1.1, 1.2 en 2.0) of Apple ® speler van de vijfde generatie of hoger:

USB-stick moet in FAT of

FAT 32 geformateerd zijn (niet compatibel met NTFS-formaat),

- het snoer van de Apple ® speler is noodzakelijk,

- navigatie door de bestanden is ook mogelijk via de bediening op het stuurwiel.

De Apple protocol * :

® speler van oudere generaties en spelers die gebruik maken van het MTP-

- afspelen uitsluitend via een Jack-Jack-snoer

(niet meegeleverd),

- navigatie door de bestanden is mogelijk via het externe apparaat.

Aansluiten van een USB-stick g pp

USB-aansluiting. Als de autoradio is ingeschakeld, wordt de USB-bron gedetecteerd zodra deze wordt pp g bepaalde tijd, afhankelijk van de capaciteit van de

USB-stick.

, gg aangesloten. Het lezen begint automatisch na een

De herkende bestandsformaten zijn .mp3 (uitsluitend p g y ) ( comprimeren met 128 kbit/s).

j p ( p geaccepteerd.

Wanneer de laatst gebruikte stick opnieuw wordt jj g bij de laatst beluisterde track van de desbetreffende stick.

Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). De tijd die hiervoor nodig is, hangt af van de capaciteit van de USB-uitrusting.

Gedurende deze tijd zijn andere bronnen beschikbaar.

De playlists worden iedere keer dat het contact wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, geactualiseerd.

Bij een eerste aansluiting wordt een indeling in mappen als indeling aangeboden. Bij een volgend gebruik wordt de laatstgekozen mappenstructuur aangehouden.

* Afhankelijk van de uitvoering.

05 USB-BOX

Gebruik van de USB-BOX

Druk LIST lang in voor het weergeven van de indelingen.

Kies per Map / Artiest / Genre / Playlist, druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen.

- per Map: alle mappen met audiobestanden die door het systeem worden herkend.

Artiest: alle artiestennamen worden weergegeven in ID3 Tag en in alfabetische volgorde.

Genre : alle genres worden weergegeven in ID3 Tag.

Playlist : zoals weergegeven in de playlist van de USB-stick of het

USB-apparaat aangesloten op de

USB-aansluiting.

Druk LIST kort in voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen.

Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

321

Druk op een van deze toetsen om tijdens het lezen naar de vorige/ volgende track te gaan volgens de weergegeven indeling.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit verplaatsen.

Druk op een van deze toetsen om te gaan naar volgende/vorige Genre,

Map, Artiest of Playlist, afhankelijk van de weergegeven indeling tijdens het lezen.

Aansluiten van apparatuur van Apple ® op de USB-aansluiting

De beschikbare lijsten zijn Artiest, Genre en Playlist (zoals weergegeven via de Apple ® spelers).

Selectie en Navigatie zijn hierboven beschreven in de stappen

1 t/m 4.

Sluit geen harde schijf of een niet-audio USB-apparaat aan op de

USB-aansluiting, aangezien hierdoor uw installatie beschadigd kan raken.

05 USB-BOX

AUX-ingang gebruiken

JACK- of USB-aansluiting (afhankelijk van de uitvoering van de auto)

De AUX-aansluiting JACK of USB dient om een extern apparaat

(mp3-speler…) aan te sluiten.

Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de

JACK-aansluiting en de USB-aansluiting.

Sluit het externe apparaat

(mp3-speler...) met behulp van een adapterkabel (niet meegeleverd) op de JACK- of USB-aansluiting aan.

Volumeregeling externe apparatuur

Stel eerst het volume van uw draagbare apparatuur af.

Stel vervolgens het volume van de autoradio af.

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om AUX te selecteren.

De weergave- en bedieningsfuncties verlopen via de externe apparatuur zelf.

323

06 BLUETOOTH FUNCTIES

Bluetooth-telefoon

Display C

(Afhankelijk van model en uitvoering)

Koppelen van een telefoon / Eerste verbinding

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.

Raadpleeg de site www.citroen.nl voor meer informatie

(compatibiliteit, extra informatie, ...).

Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "waarneembaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Druk op de toets MENU.

Kies in het menu:

- Bluetooth-telefoon - Audio

- Zoeken via Bluetooth

Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het systeem bezig is met zoeken.

De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.

De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.

Met het menu TELEFOON krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: Adresboek * , Logboek gesprekken, Beheer van de koppelingen.

* Als uw telefoon volledig compatibel is.

Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in.

Bevestig met OK.

Op het scherm van de geselecteerde telefoon wordt een bericht weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK.

Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.

Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.

De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd.

Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar.

06 BLUETOOTH FUNCTIES

Een gesprek ontvangen

Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een venster op het display van de auto.

Selecteer met behulp van de toetsen de knop JA op het scherm en bevestig met OK.

Druk op deze toets om het gesprek te accepteren.

Bellen

Selecteer in het menu Bluetooth-telefoon - Audio "Beheer van het telefoongesprek" en vervolgens "Bellen", "Logboek gesprekken" of

"Adresboek".

Druk gedurende meer dan twee seconden op deze toets om toegang te krijgen tot uw adresboek.

Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren.

Of

Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.

Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de contactenlijst leeg is.

325

06 BLUETOOTH FUNCTIES

Een gesprek beëindigen

Druk gedurende het gesprek meer dan twee seconden op deze toets.

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Bluetooth streaming audio *

Draadloze overdracht van muziekbestanden van de telefoon naar het audiosysteem van de auto. De telefoon moet de desbetreffende

Bluetooth-profielen (A2DP/AVRCP) kunnen ondersteunen. en de auto. Deze procedure kan gestart worden via het telefoonmenu van de auto of via het toetsenbord van de telefoon. Raadpleeg de eerder beschreven stappen "Koppelen van een telefoon".

Tijdens de koppeling moet de auto stilstaan en het contact aanstaan.

Selecteer in het telefoonmenu de te koppelen telefoon.

Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.

Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE ** te drukken. Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen *** . De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.

* Volgens de compatibiliteit van de telefoon.

** In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.

*** Als de telefoon deze functie ondersteunt.

07 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

DISPLAY A

1

BASISFUNCTIE

Keuze A

Keuze A1

2

1

3

Keuze A11

Keuze B...

1

Radio-CD

2

Volgen RDS

2

Mode REG

2

CD herhalen

2

Random Play

1

Opties

2

Diagnose

3

Raadplegen

3

Beëindigen

1

Config auto *

2

RW achter aan

2

Follow-me-home

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

07 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

1

Eenheden

2

Temperatuur : °Celsius / °Fahrenheit

2

Brandstofverbruik: KM/L -

L/100 - MPG

1

Inst.Weergave

2

Jaar

2

Maand

2

Dag

2

Uren

2

Minuten

2

12 H/24 H weergave

1

Talen

2

Français

2

Italiano

2

Nederlands

2

Portuguès

2

Portuguès-brasil

2

Deutsch

2

English

2

Español

327

07 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

DISPLAY C Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm:

RADIO

1

1

1 aanzetten/uitzetten RDS aanzetten/uitzetten modus REG aanzetten/uitzetten radiotext

CD/MP3-CD

1 aanzetten/uitzetten Intro

1 aanzetten/uitzetten herhalen tracks

(de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

USB

1 aanzetten/uitzetten herhalen van tracks

(van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

1 aanzetten/uitzetten random play (de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

1 aanzetten/uitzetten random play (shuffle)

(van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

329

07 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

DISPLAY C Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:

1

Audiofuncties

2

Voorkeuze FM

3

RDS-functie

4

inschakelen/uitschakelen

3

REG-functie

4

inschakelen/uitschakelen

3

Weergave radiotext (RDTXT)

4

inschakelen/uitschakelen

2

Afspeelmogelijkheden

3

RPT-functie (CD herhalen)

4

inschakelen/uitschakelen

3

RDM-functie (random)

4

inschakelen/uitschakelen

1

Boordcomputer

2

Invoeren afstand tot eindbestemminig

3

Afstand : x km

2

Logboek waarschuwingsmeldingen

3

Diagnose

2

Status van de functies *

3

Functies in- of uitgeschakeld

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

07 MENUSTRUCTUUR/MENUSTRUCTUREN DISPLAY(S)

1

2

Persoonlijke instelling - configuratie

Parameters van de auto definiëren *

2

Configuratie display

3

Regeling weergave

4 normale weergave

4 omgekeerde weergave

4 regeling helderheid (- +)

3

D atum en tijd instellen

4 dag/maand/jaar instellen

4 uren/minuten instellen

4 keuze cyclus 12u/24u

3

Keuze van eenheden

4 l/100 km - mpg - km/l

4

°Celsius / °Fahrenheit

2

Taalkeuze

1

Bluetooth telefoon

2

Bluetooth configuratie

3

Toestel aansluiten/afkoppelen

3

Telefoonfunctie

3

Audio streaming functie

4

Raadplegen koppelingen

4

Verwijderen koppeling

4

Zoeken via Bluetooth

2

Bellen

3

Logboek van oproepen

4

Index

2

Beheer van een gesprek

3

Huidige gesprek beëindigen

3

Inschakelen mutefunctie

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

331

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG ANTWOORD

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen

(radio, CD...).

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

OPLOSSING

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de AUDIOfuncties (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand

"Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de

CD-speler.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.

- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in het hoofdstuk Audio.

- De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

Op het display wordt de melding "Storing

USB-randapparatuur" weergegeven.

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.

De USB-stick wordt niet herkend.

De stick is misschien defect.

Laad de batterij van de randapparatuur op.

Formateer de stick opnieuw.

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

ANTWOORD

Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

OPLOSSING

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

De functie TA

(verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik

(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

Laat de antenne controleren door het CITROËN -netwerk.

333

VEELGESTELDE VRAGEN

VRAAG

Het geluid van de radio valt

1 tot 2 seconden weg.

ANTWOORD

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een eventuele sterkere zender voor een betere ontvangst van het station.

OPLOSSING

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu op te laden.

De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CD-speler uitschakelt.

Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Exterieur

- openen/sluiten

- inbraakbeveiliging

- starten

- batterij

Accessoires

Lichtschakelaar 108-113

Koplampverstelling 113

Lampen vervangen 213-216

- koplampen

- mistlampen

- zijknipperlichten

Buitenspiegels 86

Portieren

- openen/sluiten vergrendeling

- noodbediening

Ruitbediening

98-100

96-97

Brandstoftank 102-103

Vulpistoolrestrictie 104

238-239 Ruitenwisserschakelaar 114-117

Ruitenwisserblad vervangen 232

Bagageruimte 101

Bandenreparatieset 198-204

Wiel verwisselen

- gereedschap

205-211

- demonteren/monteren

Sneeuwkettingen 212

Lampen vervangen 217-219

- achterlichten

- 3D-achterlichten

- derde remlicht

- kentekenplaatverlichting

Hill Start Assist 177

BAS Brake Assist System 148-149

Stabiliteitscontrolesystemen 149-150

252

182-183

Trekhaak 235-236

Slepen 233-234

337

Zoeken op afbeelding

Interieur

Voorzieningen bagageruimte 126-127

- bagageafdekking

- bagageriem

- sjorogen

Voorstoelen 79-81, 82-83 Airbags 154-159

Achterbank 84-85

ISOFIX-bevestigingen 139-142

Kinderzitjes 130-138

Voorzieningen interieur

- AUX-aansluitingen

- middenarmsteun

- matten

122-125

Dashboardkastje 123

Uitschakeling passagiersairbag 156

Cockpit

30-31

Controlelampjes 32-41

Meters 42-45

Schakelaars 46-47

Parfumeur 77-78

Multifunctionele displays 54-62

Binnenspiegel 87

Zonneklep 123

- dagteller

- dimmer black panel-functie

Ruitenwisserschakelaar 114-117

Boordcomputer 48-50

Lichtschakelaar 108-113

Koplampverstelling 113

Stop & Start-systeem 174-176

Snelheidsbegrenzer 178-179

Snelheidsregelaar 180-181

Verwarming/ventilatie 66-72

Handbediende airconditioning 69-72

Automatische airconditioning 73-75

Achterruitverwarming 76

Buitenspiegels

Ruitbediening

86

96-97 Urgence- of Assistance-oproep 147, 257

Autoradio 313-333

Instellen datum/tijd 56, eMyWay 259-311

Instellen datum/tijd 262

Zekeringkast dashboard 221-223

Motorkap openen 187

Versnellingsbak, handgeschakeld 163 Sfeerverlichting 119

EGS-versnellingsbak 164-168

Stuurwiel verstellen 85 Versnellingsbak, automatisch 166-172

Claxon 147

Handrem 162

339

Zoeken op afbeelding

Technische gegevens - onderhoud

Benzinemotoren 242-245

Motor met LPG-installatie 246-247

Dieselmotoren 248-249

Afmetingen 250-251

Identificatie 252

Brandstoftank leeg (Diesel) 188

Niveaus controleren

- olie

- remvloeistof

- koelvloeistof

- ruitensproeiervloeistof

(diesel met roetfilter)

191-193

Controle van onderdelen 194-195

- accu

- luchtfilter/interieurfilter

- oliefilter

(diesel)

- remblokken/-schijven

Zekeringkast motorruimte 221, 224-227

Lampen vervangen

- voor

- achter

- interieur

213-220

Motorkap 187-188

Motorruimte (benzine) 189

Motorruimte (diesel) 190

Accu 228-230

Eco-mode 231

A

3D achterlichten............................................218

Aanhanger.....................................................

235

Aanhangergewichten ....................242, 246, 248

Aansluiting 12V .............................................124

ABS met elektronische remdrukregelaar .....

148

Accessoires...................................................238

Accu ......................................................194, 228

Accu laden ....................................................228

Achterbank ......................................................84

Achterbank (toegang) ...............................81, 82

Achterlichten ................................................. 217

Achterruitverwarming .....................................76

Achteruitrijlicht ...................................... 217, 218

Afmetingen....................................................250

Afstandsbediening ..............................90, 91, 95

Afstandsbediening, batterij .......................94, 95

Afstandsbediening, batterij vervangen...........94

Afstandsbediening synchroniseren ................94

Airbags ..........................................................133

Airbags vóór..........................................

155, 159

Airconditioning ................................................24

Airconditioning (handbediend) .................. 67, 70

Airconditioning, automatische .................. 67, 73

Alarmknipperlichten ..............................146, 147

Algemeen menu............................................316

Antiblokkeersysteem (ABS)..........................148

Antislipregeling .............................................149

123 r

Audio-aansluitingen ......................124, 320, 322

Automatische ruitenwissers.................. 114, 116

Automatisch inschakelen alarmknipperlichten .................................... 147

Automatisch inschakelen verlichting .... 109, 112

Autoradio.......................................313, 326, 328

Autoradio, bedieningen aan stuurkolom....... 315

AUX-aansluiting ................................... 299, 322

Aux-aansluitingen .........................................320

Aux-ingang ................................... 299, 320, 322

B

Bagageruimte................................................101

Bagageruimte, indeling .................................126

Bagageruimte openen ............................90, 101

Bagageruimteverlichting ....................... 119, 220

Banden ............................................................24

Banden, noodreparatie .................................198

Bandenreparatieset ......................................198

Bandenspanning .....................................24, 252

Bandenspanningscontrole (met set).............198

Bandreparatieset...........................................198

Bekerhouder..................................................122

Beladen ...........................................................24

Benzinemotor................................

103, 189, 242

Binnenspiegel .................................................87

Black panel......................................................47

Bluetooth (handsfree set) .....................282, 323

Bluetooth (telefoon).......................................282

48-50, 57 r

Brake Assist System (BAS) ..................148, 149 f 24, 103

Brandstofaddititiefniveau ..............................193

Brandstofniveau ............................................102

Brandstofniveaumeter...................................

102

Brandstofsysteem ontluchten .......................188

Brandstoftank........................................102, 104

Brandstoftank (inhoud) .................................102

Brandstof tanken ....................................102-104

Brandstoftankklep .................................102, 104

Brandstoftank leeg (diesel)...........................188

Brandstoftanklep openen..............................102

Brandstofverbruik............................................24

Buitenspiegels.................................................86

C r 319

CD MP3 .........................................................319

Centrale vergrendeling .............................91, 99

Citroën Hulpoproep gelokaliseerd................258

Citroën Noodoproep gelocaliseerd...............258

Claxon ........................................................... 147

Controlelampjes..................................32, 36, 37

Controles...............................189, 190, 194, 195

341

Trefwoordenregister

D

Dagrijverlichting .................................... 113, 216

Dagteller..........................................................

46

Dagteller resetten ...........................................46

Dashboardkastje ...........................................123

Dashboardverlichting ......................................46

Dashboardverlichting (dimmer) ......................46

Datum (instellen) ................................. 54, 57, 61

Datum instellen ................................... 54, 57, 61

Derde remlicht...............................................219

Dieselmotor...................................

103, 190, 248

Dimlicht .................................................108, 214

Display instrumentenpaneel .............28, 30, 173

E

Eco-modus....................................................231

Eco-rijden (adviezen)......................................24

Electronic Brake Force Distribution (EBD) ...148

eMyWay ..................................................61, 259

ESP/ASR.......................................................149

ESP: Elektronisch stabiliteitsprogramma .....149

G

Gereedschap ................................................205

Gewichten .....................................242, 246, 248

Gewichten, overzicht ....................242, 246, 248

GPS...............................................................268

Grootlicht...............................................108, 215

Interieurverlichting ........................ 118, 119, 220

ISOFIX........................................................... 141

ISOFIX (bevestigingen).........................139, 142

ISOFIX bevestigingen...........................139, 142

ISOFIX kinderzitjes....................... 139, 141, 142

F

Follow-me-home-verlichting ..................111, 112

Functie snelweg (richtingaanwijzers) ............146

I

H

Halogeenlampen ...........................................213

Handgrepen ..............................................81, 82

Handrem ...............................................162, 195

Handsfree set ........................................282, 323

Hill Start Assist ..............................................177

Hoedenplank.................................................127

Hoofdsteunen achter ......................................

84

Hoofdsteunen verstellen.................................80

Hoofdsteunen vóór..........................................

80

Hulpoproep.................................... 147, 257, 258

Identificatie (stickers) ....................................252

Identificatiegegevens....................................252

Instrumentenpaneel ..................................28, 30

Instrumentenpanelen ................................28, 30

Interieurfilter..................................................

194

Interieurfilter (vervangen) .............................194

Interieurindeling ....................................122, 123

Interieur ontgrendelen.....................................99

J

JACK-aansluiting ......................... 299, 320, 322

K

Kaartleeslampjes ..................................118, 220

Kentekenplaatverlichting ...................... 217, 218 r 46

Kinderbeveiliging .................................. 137, 142

Kinderen .................................137, 139, 141, 142

Kinderen (veiligheidsvoorzieningen) ....130-132,

137, 139, 141, 142, 155

Kinderzitjes ............................130-132, 136, 137

Kinderzitjes (conventioneel) .........................136

Klembeveiliging...............................................96

Kleurcode lak ................................................252

Kleurendisplay 16/9 ........................................61

Kleurendisplay met kaartweergave DT... 263, 302

Klokje (instellen).................................. 54, 57, 61

Koelvloeistofniveau .................................42, 192 r

Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................

42

42

Kofferdeksel sluiten ................................ 91, 101

Koplampen ....................................................213

Koplampverstelling........................................ 113

Krik ................................................................205

L

Lampen (vervangen) ...................... 213, 217-219

Lampen vervangen ........................ 213, 217-219

Leder (onderhoud) ........................................237

Lekke band....................................................198

Lichtmetalen velgen......................................237

Lichtschakelaar .............................................

108

Lokaliseren van de auto..................................92

LPG ...............................................................246

Luchtfilter ......................................................

194

Luchtfilter (vervangen) ..................................194

Luchtrecirculatie ..............................................73

Luchttoevoer (bediening) ................................73

M

Make-upspiegel ............................................123

Matte lak........................................................237

Matten ...........................................................125

Mat verwijderen ............................................125

Menustructuren display ............... 302, 326, 328

Milieu.........................................................24, 95

Milieubewust rijden .........................................24

Mistachterlicht................................110, 217, 218

Mistlampen vóór....................................

110, 216

Monochroom display.....................316, 326, 328

Motoren .........................................242, 246, 248

Motorenoverzicht ..........................242, 246, 248

Motorkap .......................................................187

Motorkap, openen .........................................187

Motorolieniveau, controle ...............................45

Motorolieniveaumeter .............................

45, 191

Motorruimte...........................................189, 190

MP3 (CD) ...................................................... 319

Multifunctioneel display

(met autoradio).................................. 54, 57, 61

Multimediaspelers.........................................294

O r 194

Oliefilter (vervangen) ....................................194

Olieniveau ...............................................45, 191

Oliepeilstok .............................................45, 191

Onderhoud (adviezen) ..................................237

Onderhoudsadviezen....................................237

Onderhoudscontroles .....................................24

Onderhoudsintervalindicator ..........................

43

Onderhoudsintervalindicator resetten............44

Ontdooien..................................................70, 76

Ontgrendelen ..................................................90

Ontwasemen.............................................70, 73

Opbergvak .....................................................127

Opbergvakken.......................................122, 123

Opbergvakken portieren ...............................122

173

N

Navigatiesysteem......................... 265, 266, 273

Niveaus controleren...............................191-193

Niveaus en controles .............................189-193

Noodbediening achterklep ............................101

Noodbediening portieren ..............................100

P r 77

Parfumeur (element) .......................................77

r 182

Parkeerlichten ....................... 108, 215, 217, 218

Passagiersairbag uitschakelen.....................155

Plafonnier ......................................................

118

Plafonniers ....................................................220

Portieren .........................................................98

Portieren openen ............................. 90, 98, 100

Portieren sluiten ........................................91, 98

343

Trefwoordenregister

R

Radio .............................................291, 292, 317

Regelmatig onderhoud ...................................24

r 194

Reinigen (adviezen) ......................................237

Rembekrachtigingsysteem ...........................148

Remblokken ..................................................195

Remlichten ............................................ 217, 218

Remmen........................................................195

Remschijven..................................................195

Remvloeistofniveau.......................................191

Reservewiel ..................................................205

Richtingaanwijzers........................ 146, 217, 218

Riem ..............................................................126

Risicozones (update) ....................................270

192-194 r

Ruitbediening ..................................................96

Ruitbediening resetten....................................96

Ruitensproeier achter ...................................

Ruitensproeierreservoir ................................

115

192

Ruitensproeiers............................................. 115

Ruitensproeiervloeistofniveau ......................192

Ruitenwisser achter ......................................

115

Ruitenwisserbladen vervangen ............ 117, 232

Ruitenwissers........................................ 114, 116 r 114-116

S

Schakelen automatische versnellingsbak ....169

Schakelen elektronisch bediende versnellingsbak ..........163, 164, 195

Serienummer auto ........................................252

Sfeerverlichting............................................. 119

Sjorogen........................................................126

Slepen van een auto .....................................233

Sleutel met afstandsbediening ...........90-92, 95

Sneeuwkettingen ..........................................212

Snelheidsbegrenzer......................................

r

178

180

Snelmenu's....................................................264

Spaarfase ......................................................232

Spraaksynthese ............................................276

Startblokkering, elektronische..................92, 95

Starten van de auto .........................92, 164, 169

Stilzetten van de auto .....................92, 164, 169

Stoelen verstellen .....................................79, 82

Stoelverwarming .............................................80

Stoelverwarming, schakelaars .......................80

Stop & Start ....... 50, 73, 102, 174, 187, 194, 228

Streaming audio Bluetooth ...................298, 325

Stuurslot ..........................................................92

Stuurverstelling ...............................................85

Stuurwiel (verstellen) ......................................85

Synchroniseren afstandsbediening ................94

T

Tankbeveiliging .............................................104

Technische gegevens ...................242, 246, 248

Telefoon.................................................282, 286

Teller..........................................................

r 28, 30

Temperatuurregeling .......................................73

Tijd instellen ........................................54, 57, 61

TMC (verkeersinformatie) .............................279

Toerenteller ...............................................

28, 30

Trekhaak........................................................235

U

Updaten risicozones .....................................270

Urgence-oproep............................ 147, 257, 258

USB-aansluiting ................... 124, 299, 320, 322

USB-box................................................124, 320

V

Veiligheidsgordels......................... 136, 151, 153

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen............... 130-132, 139, 141, 155

Ventilatie........................................24, 66, 67, 70

Ventilatieroosters ............................................66

Vergrendeling van binnenuit ...........................99

Verkeersinformatie (TA) ................280, 293, 318

Verkeersinformatie (TMC) ....................279, 280

Verklikkerlampjes......................................32, 36

Versnellingsbak, automatische.....169, 195, 230

Versnellingsbak, elektronisch bediend ...............................164, 174, 195, 230

Versnellingsbak, handgeschakeld ... 163, 174, 195

Versnellingshendel..........................................24

Verwarming ...............................................24, 70

Voorstoelen ...............................................79, 82

Zijknipperlicht................................................215

Zonneklep .....................................................123

Zuinig rijden ....................................................24

W

Waarschuwingslampjes ..................................37

Waarschuwingssignaal sleutel in contact ......92

Wassen (adviezen)........................................237

Wiel demonteren ...........................................208

Wiel monteren...............................................208

Wiel verwisselen ...........................................205

Window-airbags ....................................158, 159

Z

Zekeringen ....................................................221

Zekeringentabel ............................................221

Zekeringen vervangen ..................................221

Zekeringkast dashboard ...............................221

Zekeringkast motorruimte.............................221

Zij-airbags ............................................. 157, 159

Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.

Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.

Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving

(Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles

CITROËN.

Gedrukt in de EU

Néerlandais

05-13

4Dconcept

Diadeis

Edipro

Welkom

voor wat betreft het in- en exterieur en het gebruik van uw DS3 CABRIO behandeld.

Raadpleeg het instructieboekje voor alle overige beschrijvingen en kenmerken en het garantie- en onderhoudsboekje voor het onderhoudsschema van uw auto.

Symbolen

veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu. verwijzing naar aangegeven pagina

TOEGANG

TOT DE AUTO

2 Cabriodak

11 Kofferdeksel

VOORZIENINGEN

14 Hoedenplank

PRAKTISCHE

INFORMATIE

15 Lampen vervangen

16 Zekeringen vervangen

17 Onderhoudstips

TECHNISCHE

GEGEVENS

18 Benzinemotoren

19 Gewichten (benzine)

20 Dieselmotor

21 Gewichten (diesel)

22 Afmetingen

Cabriodak

Uw auto is uitgerust met een elektrisch bedienbaar cabriodak.

2

Toegang tot de auto

Elektrisch openen en sluiten

Het dak kan worden geopend en gesloten door op de zijde openen 1 en sluiten 2 van de schakelaar op de plafonnier te drukken.

Toegang tot de auto

Het bedienen van het dak is mogelijk:

- bij draaiende motor of

- bij aangezet contact.

Zones waarin het dak beweegt Posities van het dak

Om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, is het raadzaam het dak te bedienen bij draaiende motor .

Als tijdens het openen of sluiten van het dak bij aangezet contact de motor wordt gestart, kan afhankelijk van de laadtoestand van de accu de beweging van het dak stoppen. Druk de schakelaar na het starten van de motor nogmaals in om de beweging van het dak te hervatten.

Het dak beweegt in twee zones:

Zone A : zone waarin het dak horizontaal beweegt, handbediend of automatisch.

Zone B : zone waarin het dak verticaal beweegt, uitsluitend automatisch.

Positie 0 : Dak volledig gesloten.

Positie 1 : Positie waarin het dak stopt bij het automatisch sluiten.

Positie 2 : Dak horizontaal geopend.

Positie 3 : Dak volledig geopend.

Verzeker u er voordat u het dak bedient van dat niemand in of buiten de auto verwondingen zou kunnen oplopen bij de beweging van het dak of de achterruit, en dat er geen voorwerpen zijn die de beweging hinderen.

Openen

Handmatig

) Dak in zone A : houd de schakelaar tot aan het zware punt ingedrukt om het dak te openen.

) Het dak stopt zodra u de schakelaar loslaat.

Het openen van het dak in de zone B is alleen automatisch mogelijk.

4

Toegang tot de auto

5

Toegang tot de auto

Automatisch

) Dak in de zone A : druk de schakelaar door het zware punt heen om het dak te laten opengaan.

Als het dak zich tijdens het automatisch openen in de zone A bevindt, kan het dak worden stilgezet door de schakelaar in te drukken.

) Laat de schakelaar los: het dak gaat open tot het volledig horizontaal is geopend

(positie ).

Als het dak volledig wordt geopend, komt de achterruit op de hoedenplank te liggen. Controleer of zich geen voorwerpen op de hoedenplank bevinden die de achterruit of het dak zouden kunnen beschadigen.

Het automatisch openen van het dak in de zone B is niet mogelijk als het kofferdeksel is geopend.

Controleer als de bediening van het dak niet werkt of het kofferdeksel goed is gesloten.

) Dak in de zone B : druk op de schakelaar om het dak volledig te openen (positie 3 ).

Als het dak beweegt in de zone B , is het stilzetten van het dak niet mogelijk.

Als in dat geval op de schakelaar wordt gedrukt, ongeacht aan welke zijde, wordt de bewegingsrichting van het dak omgekeerd.

Deze "antipaniekfunctie" zorgt ervoor dat in een noodsituatie de bewegingsrichting van het dak snel kan worden omgekeerd.

Sluiten

Handmatig

) Dak in zone A : houd de schakelaar tot aan het zware punt ingedrukt om het dak te sluiten.

) Het dak stopt zodra u de schakelaar loslaat.

) Houd om het dak volledig te sluiten de schakelaar ingedrukt tot u het dak hoort vergrendelen.

Als het dak niet goed is vergrendeld, beweegt het enkele centimeters terug.

Probeer het dak bij draaiende motor nogmaals te sluiten.

Raadpleeg als dit probleem zich blijft voordoen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het sluiten van het dak in de zone B is alleen automatisch mogelijk.

6

Toegang tot de auto

7

Toegang tot de auto

Automatisch

) Dak in positie 3 : druk op de schakelaar om het dak te laten sluiten.

Als het dak volledig is geopend, ligt de achterruit op de hoedenplank.

Plaats geen voorwerpen op de achterruit.

Als het dak beweegt in de zone B , is het stilzetten van het dak niet mogelijk.

Als in dat geval op de schakelaar wordt gedrukt, ongeacht aan welke zijde, wordt de bewegingsrichting van het dak omgekeerd.

Deze "antipaniekfunctie" zorgt ervoor dat in een noodsituatie de bewegingsrichting van het dak snel kan worden omgekeerd.

) Laat de schakelaar los: het sluiten van het dak gaat door tot het dak de positie

2 bereikt.

Het volledig sluiten van het dak tussen positie 1 en 0 is alleen handmatig mogelijk.

Houd de schakelaar ingedrukt tot u het dak hoort vergrendelen.

Als het dak niet goed is vergrendeld, beweegt het enkele centimeters terug.

Probeer het dak bij draaiende motor nogmaals te sluiten.

Raadpleeg als dit probleem zich blijft voordoen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

) Dak tussen positie 2 en 1 : als u de schakelaar door het zware punt heen indrukt, wordt het dak automatisch gesloten tot aan de positie 1 .

) Dak tussen positie 1 en 0 : druk op de schakelaar en houd deze ingedrukt tot het dak volledig is gesloten.

Als het dak zich tijdens het automatisch sluiten in de zone A (tussen positie 2 en 1 ) bevindt, kan het dak worden stilgezet door de schakelaar in te drukken.

8

Toegang tot de auto

Openen en sluiten van het dak tijdens het rijden

Er is een windscherm beschikbaar om het comfort van de inzittenden onder bepaalde rijomstandigheden (hoge snelheid) te verbeteren. Hierdoor worden de luchtturbulenties in het interieur zoveel mogelijk beperkt.

Bij het openen van het dak kan het windscherm, als het niet is vastgemaakt, worden uitgeklapt.

Bij het sluiten van het dak wordt het windscherm automatisch weer ingeklapt.

) Als het dak is geopend, kan dit windscherm handmatig worden ingeklapt en in het midden worden vastgemaakt: druk de hendel naast de handgreep aan de bovenzijde van het windscherm omlaag en zet de handgreep vast in de uitsparing.

) Druk om het windscherm handmatig uit te klappen de hendel naast de handgreep omlaag om hem los te maken uit de uitsparing en trek de handgreep iets naar u toe.

De schakelaar voor het openen en sluiten van het dak werkt tot een wagensnelheid van ongeveer 120 km/h.

Bij hogere snelheden verschijnt een melding op het display dat het dak niet kan worden bediend (snelheid te hoog).

Als het openen of sluiten van het dak is gestart bij een snelheid lager dan ongeveer 120 km/h en nog bezig is terwijl deze snelheid wordt overschreden, gebeurt afhankelijk van de beweging het volgende:

- als het dak beweegt in de zone A , stopt de beweging,

9

Toegang tot de auto

- als het dak opengaat in de zone B , wordt de beweging voltooid,

- als het dak sluit in de zone B , stopt deze beweging en wordt automatisch de bewegingsrichting omgekeerd tot het dak volledig is geopend tot aan de positie 3 ,

- als het dak opengaat of sluit in de zone B na het bedienen van de "antipaniekfunctie", wordt de beweging voltooid.

Gebruiksvoorschriften

Plaats beslist geen voorwerpen op het dak als dit is geopend of gesloten.

Open het dak niet bij sneeuw of ijzel, om te voorkomen dat het dak hierdoor beschadigd raakt.

Gebruik geen scherp gereedschap om ijs of sneeuw van het dak te verwijderen.

Gebruik geen ijskrabber of spuitbus met ruitontdooier om ijs van de achterruit te verwijderen.

Schakel de achterruitverwarming niet in als het dak volledig is geopend (om oververhitting te voorkomen).

Om blijvende vouwlijnen in het cabriodak te voorkomen, is het raadzaam het dak niet gedurende lange periodes geopend te houden.

Het wordt afgeraden de airconditioning van de auto te gebruiken als het dak is geopend.

Het is beslist niet toegestaan om op de daktraverse te zitten en om er voorwerpen op te plaatsen als het dak is geopend.

Zodra de wagensnelheid lager is dan ongeveer 120 km/h zal het dak weer bediend kunnen worden.

Wanneer u de auto voor een langere periode buiten parkeert, is het raadzaam het dak te beschermen met een hoes.

Het is raadzaam het dak te sluiten als u de auto parkeert en verlaat.

Ook als het dak is gesloten, is het beter om geen waardevolle spullen in de auto achter te laten.

Haal de sleutel uit het contact als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het dak ongewenst in beweging wordt gezet.

Als uw auto is voorzien van functies met spraakcommando's, werken deze mogelijk minder goed als het dak is geopend.

Bescherming van de elektromotoren voor het openen en sluiten van het dak: als het dak in korte tijd veelvuldig wordt geopend en gesloten, kunnen de elektromotoren oververhit raken waardoor het dak stilvalt. Wacht in dat geval 10 minuten met het bedienen van het dak om de elektromotoren te laten afkoelen.

10

Toegang tot de auto

Noodloopfunctie

Als het dak tot stilstand komt in de zone B , wordt u door een melding op het display verzocht het openen of sluiten onmiddellijk te voltooien.

) Houd de schakelaar ingedrukt:

- in de richting voor het openen tot het dak de positie 3 bereikt,

- in de richting voor het sluiten tot het dak de positie 2 bereikt.

Het is niet toegestaan te rijden als het dak tot stilstand is gekomen in de zone B .

Resetten

Als de automatische bediening van het dak niet meer werkt, moet deze functie worden gereset.

) Houd de schakelaar bij draaiende motor ingedrukt in de richting voor het sluiten van het dak.

) Na volledig tot aan de positie 0 en beweegt het vervolgens enkele millimeters terug.

De bediening van het dak is dan gereset.

Storing

Raadpleeg in geval van een elektrische storing het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de schakelaar tijdens de procedure voor het resetten niet los.

11

Toegang tot de auto

Kofferdeksel

Openen Sluiten

) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de knop voor het openen van het kofferdeksel en beweeg het omhoog.

) Beweeg het kofferdeksel omlaag door op het midden van de sierlijst de duwen.

Duw niet aan één kant van het kofferdeksel om het te sluiten.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten:

- bij draaiende motor gaat dit controlelampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,

tijdens het rijden (snelheid hoger dan

10 km/h) gaat dit controlelampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten, is het openen van het dak in de zone B niet mogelijk.

Controleer of het kofferdeksel goed is gesloten.

Voorwaarden voor het openen van het kofferdeksel met het dak in de zone B

Om te voorkomen dat het kofferdeksel en het dak elkaar in de zone B raken, is de mogelijkheid om het kofferdeksel te openen afhankelijk van de positie van het dak.

Als het dak zich tijdens het openen in de zone B bevindt en de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel wordt bediend, dan wordt het dak weer gesloten. Het kofferdeksel gaat open als het dak de positie 2 heeft bereikt. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Als het dak zich tijdens het sluiten in de zone B bevindt en de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel wordt bediend, dan heeft dit geen gevolgen voor de beweging van het dak. Het kofferdeksel gaat echter pas open als het dak de positie heeft bereikt. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Als het dak zich bij het openen of sluiten in de zone B bevindt na het gebruik van de

"antipaniekfunctie", werkt de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel niet. De bediening van de schakelaar werkt weer zodra het dak de positie of de positie 3 heeft bereikt.

Als het dak zich in de positie bevindt, wordt het dak bij het bedienen van de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel gesloten tot aan de positie 2 . Zodra het dak deze positie heeft bereikt, wordt het kofferdeksel geopend. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

12

Toegang tot de auto

13

Toegang tot de auto

Noodbediening

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling het kofferdeksel mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

) Klap de achterbank naar voren om bij de twee sloten in de bagageruimte te komen.

) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van de beide sloten aan de zijkant om het kofferdeksel te ontgrendelen.

Controleer voordat u het kofferdeksel opent of het dak zich niet in de zone bevindt.

Hoedenplank

De hoedenplank kan niet worden verwijderd .

Controleer voordat u het dak volledig opent of zich geen voorwerpen op de hoedenplank bevinden.

Als het dak volledig is geopend, ligt de achterruit op de hoedenplank. Plaats geen voorwerpen op de achterruit.

14

Voorzieningen

15

Praktische informatie

Lampen vervangen

3D achterlichten

1. 3D parkeerlicht met leds.

2. Remlicht/parkeerlicht met leds.

3. Contourlicht met leds.

4. Richtingaanwijzer

(PY21W, amberkleurig) .

5. Mistachterlicht links (H21W, rood)

Achteruitrijlicht rechts (H21W).

Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.

Toegang tot de lampen

) Open het kofferdeksel.

) Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant.

) Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los.

) Neem de stekker van de lampunit los.

) Verwijder voorzichtig de lampunit door hem in een rechte beweging naar buiten te trekken.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.

Vervangen van de lamp van de richtingaanwijzers (4) en van het mistachterlicht of achteruitrijlicht (5)

) Draai de lamp een kwart omwenteling om hem te verwijderen en vervang de lamp.

Vervangen van de parkeerlichten en remlichten met leds

Raadpleeg als deze ledverlichting moet worden vervangen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

16

Praktische informatie

Zekeringen vervangen

Er zijn drie specifieke zekeringen voor het cabriodak.

Zekeringen onder de hoedenplank Zekering in de motorruimte

(hoofdzekering)

Zekering Ampère

MF08 40 A

Functies

Cabriodak

) Maak de bekleding aan de bovenzijde van de bagageruimte los door deze omlaag te trekken, te beginnen aan de linkerzijde.

) Verwijder de bekleding door deze omlaag te kantelen.

) Vervang de zekeringen.

Voer deze handelingen in de omgekeerde volgorde uit om de bekleding weer aan te brengen, begin daarbij achter in de bagageruimte.

Zekering

-

Ampère

20 A Cabriodak

Functies

20 A Cabriodak

De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie.

Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.

Als het dak zich in de zone B bevindt en een of meer van deze zekeringen raakt defect, kan het kofferdeksel niet worden geopend. Om het kofferdeksel te kunnen openen en de zekering(en) te vervangen, moet u het dak eerst handmatig sluiten vanuit de bagageruimte (bereikbaar door de achterbank is neer te klappen).

17

Praktische informatie

Onderhoudstips

Algemene adviezen voor wat betreft het onderhoud van uw auto vindt u in het garantie- en onderhoudsboekje.

Cabriodak

Verwijder met een zachte borstel of een stofzuiger zoveel mogelijk vuil van het cabriodak voordat u het dak gaat wassen.

Verwijder vlekken door ze te deppen

(nooit door ze weg te wrijven) met een spons en zeepsop, en spoel het dak direct daarna af met schoon water.

Gebruik voor het reinigen van het cabriodak beslist geen chemische producten, schoonmaakmiddelen, vlekkenverwijderaars, oplosmiddelen, alcohol, wasbenzine, enz.

Wij adviseren u de auto te wassen in een automatisch wasstation met roterende borstels.

Om beschadiging van het dak te voorkomen is het reinigen van de auto met een hogedrukspuit beslist niet toegestaan.

Laat de auto drogen in de schaduw en stel hem tijdens het drogen niet bloot aan direct zonlicht.

Verwijder vogelpoep en hars zo snel mogelijk, omdat door de bijtende werking ervan het materiaal van het dak beschadigd kan raken.

Gebruik voor het waterafstotend maken van het cabriodak uitsluitend speciaal voor cabriodaken bedoelde impregneermiddelen.

Voor het regelmatige onderhoud van het cabriodak en om het in nieuwstaat te houden, adviseren wij u gebruik te maken van het milieuvriendelijke product "Insectenverwijderaar -

Reiniger voor cabrioletdaken" uit het gamma "TECHNATURE". Dit product is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Windscherm

Wij adviseren u het windscherm voorzichtig te reinigen en gebruik te maken van een soepele borstel.

18

Technische gegevens

UITVOERINGEN:

Type variant uitvoering:

SB...

BENZINEMOTOREN

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Max.vermogen: ECE-norm (kW)

HMZ0

VTi 82

1199

75 x 90,5

60

Toerental bij max.vermogen (t/min) 5750

Max.koppel: ECE-norm (Nm) 118

Toerental bij max.koppel (t/min) 2750

VERSNELLINGSBAKKEN

INHOUD CARTER (in liter)

Motor (met vervangen filter)

* België.

MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN

5FS0

VTi 120

1598

77 x 85,8

88

5FS9

5FV8

5FN8 *

THP 155

THP 150 *

1598

77 x 85,8

115

110 *

240

1400

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

3,25

160

4250

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Automatisch

(4 versnellingen)

Ja

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

4,25 4,25

19

Technische gegevens

Benzinemotoren

Versnellingsbakken

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)

VTi 82

Handgeschakeld Handgeschakeld

VTi 120

Automatisch

THP 155

THP 150 *

Handgeschakeld

Type variant uitvoering:

SB...

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximum technisch toegestane massa totaal

HMZ0

1032

1107

1532

5FS0 5FS9

5FV8

5FN8 *

1088 1133 1156

1163 1208 1231

1575 1610 1619

helling max. 12%

2332 2475 2510 2519

helling max. 12%

- Aanhanger geremd ** (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

800

1100

520

46

900

1150

570

46

900

1150

570

46

900

1150

570

46

* België.

** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

20

Technische gegevens

UITVOERINGEN:

Type variant uitvoering:

SB...

DIESELMOTOREN

9HP0/S

MOTOREN EN VERSNELLINGSBAKKEN e-HDi 90 FAP

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Max.vermogen: ECE-norm (kW)

1560

75 x 88,3

68

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

4000

230

Toerental bij max.koppel (t/min) 1750

Brandstof Diesel

Katalysator

Roetfilter (FAP)

Ja

Ja

VERSNELLINGSBAKKEN

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

INHOUD CARTER (in liter)

Motor (met vervangen filter) 3,75

9HP8/PS

EGS

(6 versnellingen)

.../S: uitvoering e-HDi met Stop & Start-systeem.

21

Technische gegevens

GEWICHTEN EN AANHANGERGEWICHTEN (in kg)

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Type Variant Uitvoering :

SB...

9HP0/S

- Ledig gewicht 1085

- Gewicht rijklaar 1160

- Maximaal technisch toegestane massa totaal

1625

helling max. 12%

2525 e-HDi 90 FAP

EGS

(6 versnellingen)

9HP8/PS

1090

1165

1639

2539

helling max. 12%

- Aanhanger geremd * (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

900

1150

570

46

900

1150

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Afmetingen (in mm)

22

Technische gegevens

Dit instructieboekje behandelt alle beschikbare uitrustingen van dit model.

Uw auto is, afhankelijk van het uitrustingsniveau, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor de auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen voorzien.

Aansprakelijkheid voor de gegeven beschrijvingen en illustraties wordt niet aanvaard. Automobiles

CITROËN behoudt zich het recht voor tussentijds wijzigingen aan te brengen in de door haar gevoerde modellen en de bijbehorende uitrusting en accessoires, zonder verplicht te zijn dit instructieboekje aan te passen.

Dit instructieboekje maakt onlosmakelijk deel uit van uw auto. Vergeet niet dit boekje bij doorverkoop van uw auto aan de nieuwe eigenaar te geven.

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

Reproductie of vertaling, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van

Automobiles CITROËN.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Gedrukt in de EU

Néerlandais

03-13

4Dconcept

Diadeis

Edipro

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement