CITROEN DS 3 12/03/2015 - 31/01/2016 de handleiding

Add to My manuals
458 Pages

advertisement

CITROEN DS 3 12/03/2015 - 31/01/2016 de handleiding | Manualzz

InstructIeboekje

DS3_nl_Chap00_couv-debut_ed01-2015

De online-gebruiksaanwijzing

Als u de gebruiksaanwijzing online raadpleegt, hebt u tevens toegang tot de meest recente informatie. Deze informatie is gemakkelijk te herkennen aan de paginamarkering die wordt weergegeven met dit pictogram:

Uw gebruiksaanwijzing is ook te vinden op de website van CITROËN, in de rubriek "MyCITROËN".

Op deze persoonlijke pagina vindt u informatie over onze producten en diensten en kunt u rechtstreeks contact opnemen met het merk.

Selecteer een van de volgende toegangen om uw gebruiksaanwijzing online te raadplegen...

Als de rubriek "MyCITROËN" niet beschikbaar is op de website van CITROËN voor uw land, kunt u uw gebruiksaanwijzing op het volgende internetadres raadplegen: http://service.citroen.com/ddb/

Selecteer: de taal, het model van uw auto en de carrosserie-uitvoering, de uitgifteperiode van uw gebruiksaanwijzing die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto.

Scan deze code voor directe toegang tot uw gebruiksaanwijzing.

DS3_nl_Chap00_couv-debut_ed01-2015

In dit instructieboekje worden alle beschikbare uitrustingen van het gamma van de DS 3 behandeld.

Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waarvoor uw auto bestemd is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingen zijn voorzien.

Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend.

Automobiles CITROËN houdt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit dit boekje bij te werken.

Dit instructieboekje behoort tot de uitrusting van de auto. Overhandig het dus bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar.

Wij danken u voor uw keuze voor de DS 3.

Dit instructieboekje is ontwikkeld om u in de gelegenheid te stellen onder alle omstandigheden optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto.

Neem de tijd om het aandachtig door te lezen.

Goede reis!

DS3_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

Inhoudsopgave

Symbolen

veiligheidswaarschuwing aanvullende informatie adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu verwijzing naar aangegeven pagina

6 OVERZICHT

14 ECO-RIjDEN

352

ZOEKEN OP

AFBEELDING

356 TREFWOORDENREGISTER

DS3_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

001

CONTROLE TIjDENS

HET RIjDEN

18 Instrumentenpanelen

22 Controle- en waarschuwingslampjes

35 Meters

40 Regelknoppen

42 Monochroom display A

45 Monochroom display C

49 Touchscreen

54 Boordcomputer

002

TOEGANG TOT DE AUTO

60 Sleutel met afstandsbediening

64 Ruitbediening

66 Portieren

69 Achterklep

003

COMFORT

72 Voorstoelen

77 Achterbank

78 Stuurwielverstelling

79 Spiegels

81 Ventilatie

83 Verwarming

83 Handbediende airconditioning

86 Automatische airconditioning

89 Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten

90 Achterruitverwarming

90 Parfumeur

92 Voorzieningen interieur

96 Voorzieningen in de bagageruimte

004

RIjDEN

100 Rijadviezen

101 Starten - afzetten van de motor

104 Parkeerrem

105 Handgeschakelde

6-versnellingsbak

106 Elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG)

111 Automatische transmissie

115 Opschakelindicator

116 Stop & Start-systeem

119 Hill Start Assist

120 Snelheidsbegrenzer

122 Snelheidsregelaar

124 Parkeerhulp achter

126 Achteruitrijcamera

DS3_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

005

ZICHT

130 Lichtschakelaar

133 Automatische verlichting

134 LED-dagrijverlichting

135 Koplampen verstellen

136 Ruitenwisserschakelaar

140 Plafonnier

141 Sfeerverlichting

141 Verlichting bagageruimte

006

VEILIGHEID

144 Richtingaanwijzers

144 Alarmknipperlichten

145 Claxon

145 Urgence-oproep of

Assistance-oproep

146 Bandenspanningscontrolesysteem

150 Hulpsystemen bij het remmen

151 Stabiliteitscontrolesystemen

153 Active City Brake

157 Veiligheidsgordels

160 Airbags

007

VEILIG VERVOEREN

VAN KINDEREN

168 Kinderzitjes

171 Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

178 ISOFIX-kinderzitjes

008

PRAKTISCHE

INFORMATIE

184 Brandstoftank

186 Vulpistoolrestrictie (diesel)

187 Brandstoftank leeg (diesel)

188 Additief AdBlue ® en

SCR-systeem (BlueHDidieselmotor)

195 Bandenreparatieset

200 Wiel verwisselen

207 Sneeuwkettingen

208 Een lamp vervangen

216 Zekeringen vervangen

223 Accu

226 Eco-modus

227 Wisserbladen vervangen

228 Slepen van uw auto

230 Trekken van een aanhanger

232 Onderhoudstips

234 Accessoires

DS3_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

009

ONDERHOUD

239 Motorkap

240 Benzinemotoren

241 Dieselmotoren

242 Niveaus controleren

246 Controles

010

TECHNISCHE

GEGEVENS

250 Benzinemotoren

253 Gewichten (benzine)

256 Motor met LPG-installatie

257 Gewichten (auto met LPGinstallatie)

258 Dieselmotoren

259 Gewichten (diesel)

260 Afmetingen

262

Identificatie

011

AUDIO EN

DATACOMMUNICATIE

266 Urgence-oproep of

Assistance-oproep

269 7 inch touchscreen

331 Autoradio

DS3_nl_Chap00a_sommaire_ed01-2015

Overzicht

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Buitenzijde

Stop & Start-systeem

Dit systeem zet de motor tijdelijk af

(STOP-stand) als de auto stilstaat

(bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch weer gestart

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het Stop & Start-systeem zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een lager geluidsniveau in het interieur tijdens het wachten.

116

Active City Brake

Dit systeem is bedoeld om een kop-staartbotsing te voorkomen of, wanneer dit niet mogelijk is, de snelheid te verlagen waarmee de voorligger wordt geraakt. Het grijpt in als de bestuurder niet of onvoldoende reageert.

153

Follow me home-verlichting

Na het afzetten van het contact blijven de koplampen nog enkele seconden branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

133

Stickerset voor persoonlijke styling

Deze bestickering maakt deel uit van een divers gamma aan leverbare stickersets voor de buitenkant, waarmee u uw auto kunt verfraaien en een persoonlijk tintje kunt geven.

233

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Buitenzijde

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden en waarschuwt u wanneer de spanning van een band te laag wordt.

146

9

Overzicht

Achteruitrijcamera

Deze camera wordt automatisch geactiveerd als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De beelden van de camera worden weergegeven op het scherm.

126

Bandenreparatieset

Met deze complete set, bestaande uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel, kunt u een noodreparatie aan een band uitvoeren.

195

Parkeerhulp achter

Deze functie waarschuwt u tijdens het achteruitrijden voor obstakels achter de auto.

124

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Interieur

Schakelindicator

Afhankelijk van de rijomstandigheden en uw rijstijl kan dit systeem u adviseren op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.

115

Parfumeur

De in het ventilatiesysteem opgenomen parfumeur zorgt voor de verspreiding van een aangename geur (naar keuze) in het gehele interieur.

90

Automatische airconditioning

Deze functie maakt het mogelijk de airconditioning op een bepaald comfortniveau in te stellen. Aan de hand van deze instelling en de weersomstandigheden wordt de airconditioning vervolgens automatisch geregeld.

86

Sfeerverlichting

Het gedimde licht van de sfeerverlichting verbetert bij weinig buitenlicht het zicht in het interieur. De verlichting bestaat uit verscheidene lampen die in de voetenruimte en in het onderste opbergvak van het dashboard zijn aangebracht.

141

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

Audio- en communicatiesystemen

Deze systemen zijn voorzien van de nieuwste technologie: Autoradio met MP3afspeelmogelijkheid, USB-aansluiting,

Bluetooth handsfree kit, touchscreen, AUXaansluitingen, hifi-audiosysteem.

Touchscreen

269

Autoradio

331

Cockpit

1.

Schakelaars snelheidsregelaar/-begrenzer.

2.

Koplampverstelling.

3.

Hendel stuurwielverstelling.

4.

Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers.

5.

Instrumentenpaneel.

6.

Airbag bestuurder.

Claxon.

7.

Versnellingspook.

8.

12V-aansluiting.

USB-/Jack-aansluitingen.

9.

Schakelaar stoelverwarming.

10.

Hendel motorkapontgrendeling.

11.

Schakelaars buitenspiegels.

Schakelaars ruitbediening.

12.

Zekeringkast.

13.

Schakelaar Stop & Start-systeem.

Schakelaar elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ASR).

14.

Zijruitontwaseming.

15.

Luidspreker (tweeter).

16.

Voorruitontwaseming.

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

11

Overzicht

Cockpit

1.

Contact-/stuurslot.

2.

Stuurkolomschakelaar autoradio.

3.

Schakelaar ruitenwissers/ruitensproeiers/ boordcomputer.

4.

Parfumeur.

5.

Schakelaar centrale vergrendeling.

6.

Multifunctioneel display of touchscreen.

7.

Schakelaar alarmknipperlichten.

8.

Middelste verstelbare en afsluitbare ventilatieroosters.

9.

Zonnesensor.

Middelste luidspreker hifi-audiosysteem.

10.

Airbag passagier.

11.

Verstelbaar en afsluitbaar zijventilatierooster.

12.

Dashboardkastje / Uitschakeling passagiersairbag.

13.

Handrem.

14.

Middenarmsteun met opbergvakken.

15.

Bovenste en onderste opbergvakken.

16.

Autoradio of rij drukschakelaars.

17.

Bedieningspaneel verwarming/ airconditioning.

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

DS3_nl_Chap00b_vue-ensemble_ed01-2015

13

Overzicht

Eco-rijden

Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO

2

-uitstoot van uw auto verminderen.

Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak

Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling.

Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie of een elektronisch gestuurde versnellingsbak, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in.

De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op.

Bij auto's met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie wordt de opschakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven.

Kies voor een soepele rijstijl

Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, neemt het brandstofverbruik en de

CO

2

-uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt.

Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig).

Gebruik op slimme wijze de elektrische voorzieningen

Als bij het instappen blijkt dat de temperatuur in de auto hoog is opgelopen, open dan alle ruiten en de ventilatieroosters alvorens de airconditioning in te schakelen.

Sluit vanaf een snelheid van 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieroosters geopend.

Gebruik de voorzieningen in het interieur die de temperatuurstijging kunnen beperken (blinderingspaneel van het panoramadak, zonneschermen, enz.).

Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning).

Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd.

Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit.

Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is.

Laat de motor vooral 's winters na het starten niet stationair warmdraaien, maar rijd zo snel mogelijk weg: uw auto warmt sneller op als u rijdt.

Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur

(DVD-speler, MP3-speler, spelcomputer, enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken.

Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat.

DS3_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015

15

Eco-rijden

Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik

Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte, zo dicht mogelijk bij de achterbank.

Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer.

Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal.

Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden.

Houd u aan de onderhoudsvoorschriften

Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker op de portiersponning aan bestuurderszijde.

Controleer de bandenspanning met name:

- voor een lange rit,

- bij de wisseling van de seizoenen,

- als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt.

Vergeet niet de bandenspanning van het reservewiel en van de wielen van de aanhanger of de caravan te controleren.

Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, luchtfilter en interieurfilter vervangen, enz.) en houd u daarbij aan het aan uw situatie aangepaste onderhoudsschema van de fabrikant.

Uitvoeringen met een BlueHDi-dieselmotor: bij een storing in het

SCR-systeem stoot de auto schadelijke stoffen uit. Ga zo spoedig mogelijk naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de uitstoot van stikstofoxiden terug te brengen tot onder de wettelijke normen.

Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt.

U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert.

DS3_nl_Chap00c_eco-conduite_ed01-2015

Controle van de werking

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Instrumentenpaneel benzine - diesel met handgeschakelde versnellingsbak, elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG) of automatische transmissie

Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.

Instrumenten

1.

Toerenteller .

Geeft het motortoerental aan

(x 1000 t/min).

2.

Snelheidsmeter .

Geeft de wagensnelheid aan (km/h of mph).

3.

Koelvloeistoftemperatuurmeter .

Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.

4.

Display .

5.

Brandstofniveaumeter .

Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.

6.

Regelknop weergave display.

Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller.

Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator.

Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).

7.

Dimmer dashboardverlichting.

Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting.

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

19

Controle tijdens het rijden

Display

A.

Snelheidsbegrenzer

(km/h of mph) of

Snelheidsregelaar.

B.

Schakelindicator.

C.

Informatie elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie.

D.

Actieradius

(km of mijlen) of

Dagteller.

E.

Onderhoudsintervalindicator

(km of miles), vervolgens, kilometerteller.

Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het contact weergegeven.

F.

Olieniveaumeter.

Na het aanzetten van het contact wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Instrumentenpaneel benzinemotor met handgeschakelde versnellingsbak RACING

Het instrumentenpaneel is permanent verlicht en bevat alle instrumenten en signaleringen voor de werking van de auto.

Instrumenten

1. Toerenteller.

Geeft het motortoerental aan

(x 1000 t/min).

2.

Snelheidsmeter.

Geeft de wagensnelheid aan

(km/h of mph).

3.

Koelvloeistoftemperatuurmeter.

Geeft de temperatuur van de koelvloeistof van de motor aan.

4.

Display.

5.

Brandstofniveaumeter.

Geeft de resterende hoeveelheid brandstof in de tank aan.

6.

Regelknop weergave display.

Knop voor de weergave van afwisselend de actieradius en de dagteller.

Knop voor de weergave van de informatie van de onderhoudsintervalindicator.

Knop voor de nulstelling van de geselecteerde functie (dagteller of onderhoudsintervalindicator).

7.

Dimmer dashboardverlichting.

Knop voor de instelling van de lichtsterkte van de dashboardverlichting en de sfeerverlichting.

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en de weergave van een bepaalde functie de desbetreffende paragraaf.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

21

Controle tijdens het rijden

Display

A.

Snelheidsbegrenzer

(km/h of mph) of

Snelheidsregelaar.

B.

Actieradius

(km of mijlen) of

Dagteller.

C.

Onderhoudsintervalindicator

(km of miles), vervolgens, kilometerteller.

Deze twee functies worden achtereenvolgens na het aanzetten van het contact weergegeven.

D.

Olieniveaumeter.

Na het aanzetten van het contact wordt gedurende enkele seconden het olieniveau weergegeven.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controle- en waarschuwingslampjes

De controle- en waarschuwingslampjes geven de bestuurder informatie over de werking van een systeem (controlelampje dat aangeeft of een systeem ingeschakeld of uitgeschakeld is) of waarschuwen de bestuurder in het geval van een storing (waarschuwingslampje).

Bij het aanzetten van het contact

Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde waarschuwingslampjes enkele seconden branden.

Zodra de motor wordt gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan.

Als het lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft.

Het controlelampje voor de passagiersairbag blijft na het aanzetten van het contact nog ongeveer een minuut branden, ook nadat de motor is gestart.

Bijbehorende waarschuwingen

Sommige lampjes kunnen gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

De lampjes kunnen constant branden of knipperen.

Een aantal lampjes heeft beide mogelijkheden. Of het constant branden of knipperen van een lampje duidt op een storing, is afhankelijk van de werkingsfase van de auto.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

23

Controle tijdens het rijden

Controlelampjes ingeschakelde functies

De volgende controlelampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld.

Controlelampje brandt

Richtingaanwijzer links knippert, met geluidssignaal.

Richtingaanwijzer rechts knippert, met geluidssignaal.

Alarmknipperlichten knippert, met geluidssignaal.

Parkeerlichten

Dimlicht

Grootlicht permanent.

permanent.

permanent.

Mistlampen vóór permanent.

Oorzaak

Als u de lichtschakelaar omlaag beweegt.

Als u de lichtschakelaar omhoog beweegt.

De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt.

De lichtschakelaar staat in de stand

"Parkeerlichten".

De lichtschakelaar staat in de stand

"Dimlicht".

Acties / Opmerkingen

De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende verklikkerlampjes knipperen tegelijkertijd.

Als u de lichtschakelaar naar u toe trekt.

Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht.

De mistlampen vóór zijn ingeschakeld met de ring van de lichtschakelaar.

Draai de ring van de lichtschakelaar twee standen naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen.

Mistachterlichten permanent.

De mistachterlichten zijn ingeschakeld.

Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Voorgloeien dieselmotor

Handrem

Stop & Start brandt permanent.

permanent.

permanent.

knippert enkele seconden en gaat dan uit.

Oorzaak

De sleutel staat in de tweede stand

(contact) van het contactslot.

De handrem is aangetrokken of niet goed vrijgezet.

Acties / Opmerkingen

Wacht met starten tot het controlelampje uitgaat.

De wachttijd is afhankelijk van de weersomstandigheden (in extreme gevallen

30 seconden).

Als de motor niet wil aanslaan, zet dan het contact af.

Zet het contact dan weer aan en wacht opnieuw tot het lampje uitgaat voordat u de motor start.

Zet de handrem vrij zodat het verklikkerlampje uitgaat; trap het rempedaal in.

Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.

Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handrem.

Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (verkeerslicht, stopbord, opstopping, enz.).

Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.

De STOP-stand is nu niet beschikbaar.

of

De motor wordt automatisch in de

START-stand gezet.

Raadpleeg voor meer informatie over de bijzonderheden van de STOP- en START-stand de rubriek "Stop & Start".

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Voet op het rempedaal brandt permanent.

knippert.

Automatische ruitenwissers permanent.

25

Controle tijdens het rijden

Oorzaak

Het rempedaal moet worden ingetrapt.

Acties / Opmerkingen

Trap bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak het rempedaal in om de motor te starten (selectiehendel in stand N ).

Bij de automatische versnellingsbak moet u bij een draaiende motor en voordat u de handrem vrijzet het rempedaal intrappen om de selectiehendel vanuit stand P in een andere stand te kunnen zetten.

Als u de handrem vrijzet zonder het rempedaal in te trappen, zal dit verklikkerlampje blijven branden.

Als u de auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak op een helling te lang probeert tegen te houden door het gaspedaal in te trappen, raakt de koppeling oververhit.

Gebruik het rempedaal en/of de handrem.

De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen.

De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Verklikkerlampjes uitgeschakelde functies

De volgende verklikkerlampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.

Soms klinkt er ook een geluidssignaal en verschijnt er een bericht op het multifunctionele display.

Controlelampje brandt

Passagiersairbag permanent.

Oorzaak Acties / Opmerkingen

De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand " OFF ".

De frontairbag aan passagierszijde is uitgeschakeld.

U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem (verklikkerlampje airbags brandt).

Zet de schakelaar in de stand " ON " om de frontairbag aan passagierszijde in te schakelen.

Bevestig in dit geval op deze zitplaats geen kinderzitje met de "rug in de rijrichting".

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

27

Controle tijdens het rijden

Waarschuwingslampjes

Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende waarschuwingslampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen.

Controlelampje

STOP

Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie, die via een melding op het multifunctionele display wordt weergegeven.

Raadpleeg indien nodig het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

brandt Oorzaak permanent, alleen of in combinatie met een ander controlelampje, een geluidssignaal en een bericht op het display.

Dit controlelampje brandt bij een ernstige storing aan het remsysteem of bij een te hoge koelvloeistoftemperatuur.

Acties / Opmerkingen

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats, omdat de motor onder het rijden kan afslaan.

Zet het contact af en neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Service tijdelijk.

Er is een kleine storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.

permanent.

Er is een ernstige storing opgetreden waarbij geen specifiek verklikkerlampje gaat branden.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display zoals bijvoorbeeld:

- het motorolieniveau,

- het niveau van de ruitensproeiervloeistof,

- de batterij van de afstandsbediening,

- vervuiling van het roetfilter, bij uitvoeringen met dieselmotor (zie de rubriek "Roetfilter (diesel)").

Raadpleeg in andere gevallen het CITROËN-netwerk of eengekwalificeerde werkplaats.

Identificeer de storing met behulp van de melding op het display en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

+

Remsysteem brandt permanent, in combinatie met het

STOP-lampje.

Oorzaak

Het remvloeistofniveau is te laag.

Acties / Opmerkingen

Stop onmiddellijk op een veilige plek.

Vul het niveau bij met remvloeistof voorzien van een artikelnummer van CITROËN.

Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of door eengekwalificeerde werkplaats.

permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje

ABS en het STOP-lampje.

Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD).

Stop onmiddellijk op een veilige plek.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Antiblokkeersysteem

(ABS) permanent.

Er is een storing in het antiblokkeersysteem.

De normale remwerking blijft behouden.

Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Dynamische stabiliteitscontrole

(ESP/ASR) knippert.

Het systeem is bezig in te grijpen.

permanent, in combinatie met het verklikkerlampje van de uitschakeltoets, een geluidssignaal en een melding.

Storing in het ESP-/ASR-systeem of de Hill Start Assist.

Deze functie verbetert de aandrijving en zorgt voor een betere koersstabiliteit.

Laat dit nakijken door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Zelfdiagnose motor brandt knippert.

permanent.

Laag brandstofniveau permanent.

Te hoge koelvloeistoftemperatuur permanent.

29

Controle tijdens het rijden

Oorzaak

Er is een storing in het motormanagementsysteem.

Er is een storing in de emissieregeling.

Als het lampje gaat branden zit er nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank.

Acties / Opmerkingen

Kans op beschadiging van de katalysator.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Het verklikkerlampje moet doven als de motor wordt gestart.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Dit verklikkerlampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is.

Inhoud brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine), 46 liter

(diesel) of 33 liter (LPG); (Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).

Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is, hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken.

De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld.

Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

Motoroliedruk brandt permanent.

Oorzaak Acties / Opmerkingen

Er is een storing in de motorsmering.

Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.

Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laadstroom accu

Een of meer portieren geopend permanent.

Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo ontspannen of gebroken...).

Het lampje moet bij het starten van de motor uitgaan.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

permanent, bij een snelheid lager dan 10 km/h.

permanent in combinatie met een geluidssignaal, bij een snelheid hoger dan 10 km/h.

Een portier of de achterklep is niet goed gesloten.

Sluit het desbetreffende carrosseriedeel.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

31

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

Airbags brandt tijdelijk.

permanent.

Oorzaak Acties / Opmerkingen

Het lampje brandt gedurende enkele seconden en dooft als het contact wordt aangezet.

Het lampje moet doven zodra de motor wordt gestart.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.

Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners.

Laat dit controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt permanent, en knippert vervolgens in combinatie met een in volume toenemend geluidssignaal.

De bestuurder en/of de voorpassagier heeft zijn veiligheidsgordel niet vastgemaakt of losgemaakt.

Trek aan de gordel en klik de gesp vast in de gesphouder.

Stuurbekrachtiging permanent.

Er is een storing met betrekking tot de stuurbekrachtiging.

Rijd voorzichtig en met lage snelheid.

Laat het systeem nakijken door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje brandt Oorzaak

Bandenspanning te laag permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag.

Acties / Opmerkingen

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

De controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd.

Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Detectie te lage bandenspanning".

+ knippert en brandt vervolgens permanent, in combinatie met het verklikkerlampje Service.

Er zit een storing in de functie: de bandenspanning wordt niet meer gecontroleerd.

Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

33

Controle tijdens het rijden

Controlelampje

+ brandt Oorzaak

Additief AdBlue ®

(BlueHDidieselmotor) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 600 en

2400 km.

knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE, een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden.

De actieradius ligt tussen de 0 en

600 km.

knippert, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje

SERVICE, een geluidssignaal en een melding dat starten niet is toegestaan.

Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem.

Acties / Opmerkingen

Laat het AdBlue ® -reservoir snel bijvullen: neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.

Laat het AdBlue ® -reservoir zo snel mogelijk bijvullen om storingen te voorkomen : neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.

Om de motor te kunnen starten moet u het AdBlue ® reservoir (laten) bijvullen: neem contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats of vul zelf het reservoir bij. Raadpleeg daarvoor de desbetreffende rubriek.

U moet het additiefreservoir bijvullen met minimaal

3,8 liter AdBlue ® .

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Controlelampje

+

+ brandt Oorzaak Acties / Opmerkingen

SCRemissieregelsysteem

(BlueHDidieselmotor) permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje

SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

Er is een storing in het SCRemissieregelsysteem.

Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.

knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje

SERVICE en het

Na bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem kunt u maximaal 1100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een blokkeert.

melding met betrekking tot de actieradius.

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om storingen te voorkomen .

knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje SERVICE en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding.

U hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem.

Neem verplicht contact op met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

35

Controle tijdens het rijden

Koelvloeistoftemperatuurmeter

Als bij draaiende motor de wijzer zich bevindt in: waarschuwingslampjes STOP en het koelvloeistoftemperatuurlampje 1 gaan rood branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.

Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De temperatuur en de druk in het koelcircuit beginnen na enkele minuten rijden te stijgen.

Om koelvloeistof bij te vullen:

F wacht tot de motor is afgekoeld,

F draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen,

F verwijder vervolgens de dop,

F vul bij tot aan het merkteken "MAXI".

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator geeft aan hoeveel kilometer u nog verwijderd bent van de eerstvolgende onderhoudsbeurt volgens het onderhoudsschema van de fabrikant.

Deze termijn wordt berekend op basis van de laatste reset van de onderhoudsindicator en is afhankelijk van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.

Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor heeft de mate van vervuiling van de motorolie ook invloed op de berekening (volgens land van bestemming).

De afstand tot de eerstvolgende beurt is meer dan 3000 km

Als het contact wordt aangezet, verschijnt er geen onderhoudsinformatie op het display.

De afstand tot de eerstvolgende beurt is 1000 tot 3000 km

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de onderhoudssleutel branden. De kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan.

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 2800 km.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact, verdwijnt de sleutel ; de teller geeft de kilometerstand aan.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

37

Controle tijdens het rijden

De afstand tot de eerstvolgende beurt is minder dan 1000 km

Voorbeeld: de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt bedraagt 900 km.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende 5 seconden het volgende aan:

De afstand tot de eerstvolgende beurt is overschreden

Als het contact wordt aangezet, gaat gedurende 5 seconden de sleutel knipperen om aan te geven dat de onderhoudswerkzaamheden zo spoedig mogelijk uitgevoerd moeten worden.

Voorbeeld: u hebt de afstand tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt met 300 km overschreden.

Als het contact wordt aangezet, geeft het display gedurende

5 seconden het volgende aan:

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden om aan te geven dat er binnenkort onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd moeten worden.

5 seconden na het aanzetten van het contact treedt de kilometerteller weer in werking en blijft de sleutel branden .

Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor wordt deze waarschuwing, zodra het contact is aangezet, gecombineerd met het permanent branden van het verklikkerlampje Service.

Bij de berekening van de resterende hoeveelheid af te leggen kilometers kan ook de factor tijd worden meegewogen, afhankelijk van de rijgewoontes van de bestuurder.

De sleutel kan dus ook gaan branden als het interval in tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt, zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant, is overschreden.

Bij de BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor kan de sleutel ook eerder gaan branden, afhankelijk van de kwaliteit van de motorolie (volgens land van bestemming).

De afname van de kwaliteit van de motorolie is afhankelijk van de rijomstandigheden van de auto.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Op 0 zetten van de onderhoudsindicator

De onderhoudsindicator moet na elke onderhoudsbeurt op 0 gezet worden.

Voer dit als volgt uit:

F zet het contact af,

F druk op de resetknop van de dagteller en houd deze ingedrukt,

F zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen,

F laat de knop los als het display "=0" aangeeft; de sleutel verdwijnt.

Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op

0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen.

Opnieuw weergeven van de onderhoudsinformatie

U kunt op elk moment de onderhoudsinformatie weergeven.

F Druk op de knop voor nulstelling van de dagteller.

De onderhoudsinformatie wordt enkele seconden weergegeven en verdwijnt vervolgens weer.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

39

Controle tijdens het rijden

Motorolieniveaumeter*

Bij uitvoeringen met een elektrische motorolieniveaumeter wordt na het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau.

Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.

Olieniveau correct

Te weinig olie

Als de aanduiding "OIL" knippert in combinatie met het verklikkerlampje Service, een geluidssignaal en een melding, is het motorolieniveau te laag.

Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat.

Zie de rubriek "Controle van de niveaus".

Storing in de motorolieniveaumeter

Als de aanduiding "OIL --" knippert, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een storing in de elektrische motorolieniveaumeter wordt het motorolieniveau niet meer gecontroleerd.

Zolang het systeem defect is, moet u het motorolieniveau met de peilstok in de motorruimte meten.

Zie de rubriek "Controle van de niveaus".

* Volgens uitvoering.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Kilometerteller en dagteller

De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto.

Voor reizen in het buitenland kan de eenheid van de afstand worden aangepast: de snelheid moet namelijk worden weergegeven in de officiële eenheid van het land (km of mijl). De eenheid kan bij stilstaande auto worden gewijzigd via het configuratiemenu van het display.

Kilometerteller

Deze teller geeft de totale kilometerstand van de auto aan.

Dagteller

Deze teller geeft het aantal gereden kilometers weer sinds de bestuurder de teller op 0 heeft gezet.

F Druk bij aangezet contact op de knop tot de dagteller op 0 staat.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

41

Controle tijdens het rijden

Dimmer dashboardverlichting Black-panelfunctie

(comfortweergave voor nachtelijke ritten)

U kunt de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving.

Actief

Als de verlichting van de auto is ingeschakeld:

F druk op de knop om de sterkte van de dashboardverlichting te variëren,

F laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte is bereikt.

Inactief

De dashboardverlichting kan niet worden ingesteld als de verlichting van de auto is uitgeschakeld of, bij auto's met verlichting overdag, in de dagstand staat.

Met dit systeem kan de verlichting van bepaalde displays en meters worden uitgeschakeld voor een rustiger beeld tijdens nachtelijke ritten.

Op het instrumentenpaneel wordt uitsluitend de belangrijkste rij-informatie weergegeven, zoals de wagensnelheid, de verklikkerlampjes en de informatie van de snelheidsregelaar/begrenzer.

Inschakelen

F Druk als de verlichting brandt meerdere keren op de linkerknop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen.

F Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot het minimumniveau te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen.

F Druk nogmaals op de knop om de blackpanelfunctie in te schakelen.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Monochroom display A

Weergave op het display Toetsen Hoofdmenu

Dit display kan het volgende weergeven:

- de tijd,

- de datum,

- de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid),

- de controle van te openen carrosseriedelen

(portieren, achterklep, ...),

- de informatie over de audiobron waarnaar wordt geluisterd (radio, CD, ...),

- de boordcomputerfuncties,

- de waarschuwingsmeldingen en andere meldingen,

- de configuratiemenu's voor het display en de uitrusting van de auto.

Druk op het bedieningspaneel van uw

Autoradio:

F

op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu ,

F

op de toets " 5 " of " 6 " om door de items op het display te scrollen,

F

op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen

(datum, audio-informatie...),

F

op de toets " 7 " of " 8 " om de waarde van een instelling te wijzigen,

F op de toets "OK" om te bevestigen,

of

F op de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.

F Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven en op de toets " 5 " of " 6 " om door de items op het display te scrollen:

- radio-CD,

- configuratie van de auto,

- opties,

- instellingen display,

- talen,

- eenheden,

F Druk op de toets "OK" om het gewenste menu te selecteren.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

43

Controle tijdens het rijden

Radio-CD

Als uw Autoradio is ingeschakeld en het menu "Radio-CD" is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG) en de

CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) worden geactiveerd of gedeactiveerd.

Raadpleeg voor meer informatie over de radio/

CD-speler de rubriek "Autoradio".

Configuratie van de auto

Als het menu "Config. auto" is geselecteerd, kunnen de volgende functies geactiveerd of gedeactiveerd worden:

- het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie de rubriek "Zicht"),

- de follow me home-verlichting (zie de rubriek "Zicht"),

- de parkeerhulp (zie de rubriek "Rijden").

Via dit menu kunt u ook het bandenspanningscontrolesysteem resetten

(zie de rubriek "Veiligheid").

Opties

Als het menu "Opties" is geselecteerd, kan de status van de verschillende functies worden weergegeven (geactiveerd, gedeactiveerd, storing).

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Instellingen display

Als het menu "Instellingen disp." is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden ingesteld:

- jaar,

- maand,

- dag,

- uren,

- minuten,

- tijdsaanduiding in 12 of 24 uur.

F Selecteer een parameter en druk op de toets " 7 " of " 8 " om de waarde te wijzigen.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om de vorige of volgende parameter te selecteren.

F Druk op de toets "OK" om de gewijzigde waarde op te slaan en terug te keren naar het vorige scherm of druk op de toets

"Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.

Talen

Als het menu "Talen" is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd door een keuze te maken uit de lijst van beschikbare talen.

Datum en tijd instellen

F Druk op de toets MENU .

F Selecteer "Instellingen disp." met de toets " 5 " of " 6 ".

F Druk op "OK" om te bevestigen.

F Selecteer de functie "Jaar" met de toets " 5 " of " 6 ".

F Druk op "OK" om te bevestigen.

F Stel de gewenste waarde in met de toets " 7 " of " 8 ".

F Druk op "OK" om te bevestigen.

F Voer dezelfde procedure uit voor de instellingen "Maand", "Dag", "Uren" en

"Minuten".

Eenheden

Als het menu "Eenheden" is geselecteerd, kunnen de eenheden van de volgende parameters worden gewijzigd:

- temperatuur (°C of °F),

- brandstofverbruik (l/100, mpg of km/l).

Als de eenheid voor het brandstofverbruik is ingesteld op mpg, wordt de informatie over de wagensnelheid en de afstanden op het display weergegeven in mph en mijlen.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder het multifunctionele display uitsluitend bedienen als de auto stilstaat.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Monochroom display C

Weergave op het display Toetsen

Hoofdmenu

45

Controle tijdens het rijden

Dit display kan het volgende weergeven:

- de tijd,

- de datum,

- de buitentemperatuur (de temperatuur knippert bij kans op gladheid),

- de controle van te openen carrosseriedelen

(portieren, achterklep, ...),

- de audiofuncties (radio, CD, USB-/Jackaansluitingen, ...),

- de boordcomputer,

- de waarschuwingsmeldingen en andere meldingen,

- de configuratiemenu's voor het display en de uitrusting van de auto.

Druk op het bedieningspaneel van uw

Autoradio:

F op de toets "MENU" voor toegang tot het hoofdmenu ,

F op de toets " 5 " of " 6 " om door de items op het display te scrollen,

F op de toets "MODE" om de permanent weergegeven toepassing te wijzigen

(boordcomputer, audio, ...),

F op de toets " 7 " of " 8 " om de waarde van een instelling te wijzigen,

F op de toets "OK" om te bevestigen, of

F op de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.

F Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven:

- audiofuncties,

- boordcomputer,

- persoonlijke instellingen - configuratie,

- telefoon (handsfree set).

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het gewenste menu te selecteren en bevestig door op de toets "OK" te drukken.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Menu "Audiofuncties"

Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunnen de functies van de radio (RDS, REG, RadioText), de

CD-speler (introscan, willekeurig afspelen, herhalen van CD) of de MP3-speler (USB-/

Jack-aansluitingen) worden geactiveerd of gedeactiveerd.

Raadpleeg voor meer informatie over de audiofuncties de rubriek "Autoradio".

Menu

"Boordcomputer"

Via dit menu kunt u verschillende informatie met betrekking tot de auto raadplegen (logboek waarschuwingsmeldingen, staat van de functies, ...).

F Druk op de toets "MENU" om het hoofdmenu weer te geven.

F Druk op de pijlen en vervolgens op de toets "OK" om het menu

"Boordcomputer" te selecteren.

Logboek waarschuwingsmeldingen

Deze functie herhaalt de actieve waarschuwingsmeldingen door ze achtereenvolgens op het multifunctionele display te laten verschijnen.

Staat van de functies

Deze functie geeft aan welke functies van de auto actief of inactief zijn.

F Selecteer in het menu "Boordcomputer" de volgende functies:

De afstand tot de bestemming invoeren

Hiermee kunt u een door u geschatte afstand tot de plaats van bestemming invoeren.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

47

Controle tijdens het rijden

Menu "Persoonlijke instellingen - configuratie"

- de parkeerhulp (zie de rubriek "Rijden"),

- het automatische noodremsysteem (zie de rubriek "Active City Brake").

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " en vervolgens op "OK" om het item "Follow me home" te selecteren.

Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende functies worden geselecteerd:

- parameters van de auto,

- configuratie van het display,

- taalkeuze.

Parameters van de auto instellen

Via dit menu kunnen verschillende systemen van de auto geactiveerd of uitgeschakeld worden:

- het inschakelen van de ruitenwisser achter als de achteruitversnelling wordt ingeschakeld (zie de rubriek "Zicht"),

- de follow me home-verlichting en de tijdsduur ervan (zie de rubriek "Zicht"),

Via dit menu kunt u ook het bandenspanningscontrolesysteem resetten (zie de rubriek "Veiligheid").

Voorbeeld: instellen van de tijdsduur van de follow me home-verlichting

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " en vervolgens op "OK" om het gewenste menu te selecteren.

F Druk op de toets " 7 " of " 8 " om de gewenste waarde in te stellen (15, 30 of

60 seconden) en druk op de toets "OK" om te bevestigen.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " en vervolgens op "OK" om "OK" te selecteren en bevestigen of op de toets "Terug" om de uitgevoerde handeling af te breken.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Menu "Telefoon"

Configuratie display

Als dit menu is geselecteerd, kunnen de volgende parameters worden geselecteerd:

- instellen lichtsterkte-video,

- instellen datum en tijd,

- kiezen van eenheden.

Wanneer het brandstofverbruik in mpg wordt weergegeven, wordt de op het display getoonde informatie met betrekking tot de snelheid en de afstand in respectievelijk mph en mijlen weergegeven.

Taalkeuze

Als dit menu is geselecteerd, kan de taal van de weergave van het display worden gewijzigd door een keuze te maken uit de lijst met beschikbare talen.

Als uw Autoradio is ingeschakeld en dit menu is geselecteerd, kunt u uw handsfree set configureren (koppelen), de verschillende telefoonindexen (gesprekkenlijst, diensten, ...) raadplegen en uw telefoongesprekken voeren

(gesprek aannemen, gesprek beëindigen, duogesprek, functie ruggespraak, ...).

Raadpleeg de rubriek "Autoradio" voor meer informatie over de toepassing "Telefoon".

In verband met de veiligheid mag de bestuurder de instellingen aan het multifunctionele display alleen bij stilstaande auto verrichten.

Datum en tijd instellen

F Selecteer de functie " Instellen datum en tijd " met de toets " 5 " of " 6 ".

F Druk op "OK" om te bevestigen.

F Stel de parameters één voor één in met de toetsen " 7 " en " 8 " en bevestig vervolgens met de toets "OK" .

F Selecteer vervolgens de optie "OK" op het scherm en bevestig.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

49

Controle tijdens het rijden

Touchscreen

Dit systeem heeft de volgende functies:

- toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto,

- toegang tot de configuratiemenu's van het audiosysteem en de weergave,

- bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie.

- weergave van de waarschuwingsmeldingen,

- weergave van de buitentemperatuur

(bij kans op gladheid wordt een blauw sneeuwvlokje weergegeven),

- weergave van de informatie van de boordcomputer.

En bovendien, volgens uitvoering:

- grafische weergave van de parkeerhulp,

- bediening van het navigatiesysteem en de internetdiensten, en weergave van de bijbehorende informatie.

Algemene werking

Adviezen

Het scherm moet voelbaar worden aangeraakt, met name bij bewegingen (door lijsten bladeren, over de kaart scrollen, enz.).

Lichtjes aanraken is niet voldoende.

Als u het scherm met meerdere vingers aanraakt, worden de commando's niet uitgevoerd.

Deze technologie werkt bij elke temperatuur en werkt ook wanneer u handschoenen draagt.

Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen.

Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers.

Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen.

Principes

Druk op de toets " MENU " om de verschillende menu's te openen en druk vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven.

Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.

Gebruik de toets " OPTIES " om de secundaire pagina te openen.

Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de hoofdpagina weer weergegeven.

Gebruik deze toets om toegang te krijgen tot extra informatie en de instellingen van bepaalde functies.

Uit veiligheidsoverwegingen zijn bepaalde functies alleen beschikbaar als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Gebruik deze toets om uw keuze te bevestigen.

Gebruik deze toets om terug te gaan naar de hoofdpagina of de pagina te verlaten.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Menu's

Druk op deze toets en selecteer vervolgens het gewenste menu.

Navigatie .

Het menu "Navigatie" is beschikbaar afhankelijk van het land van bestemming en/of het uitrustingsniveau.

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Rad Media .

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Instellingen .

Hiermee kunnen de weergave en het systeem worden geconfigureerd.

Zie de desbetreffende rubriek.

Internet .

Deze diensten zijn beschikbaar afhankelijk van het land van bestemming en/of het uitrustingsniveau.

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Telefoon .

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Rijden .

Hiermee kan de boordcomputer worden weergegeven en kunnen, afhankelijk van de uitvoering, bepaalde functies worden geconfigureerd.

Zie de desbetreffende rubriek.

1.

Instellen van het geluidsvolume/ onderbreken van het geluid.

Zie de rubriek "Audio en datacommunicatie".

51

Controle tijdens het rijden

Menu "Rijden"

De via dit menu te openen functies zijn in de volgende tabel weergegeven.

Toets Desbetreffende functie

Diagnose

Aanwijzingen

Overzicht van de actuele waarschuwingsmeldingen.

Initialisatie bandensp.controle

Configuratie auto

Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.

Zie de rubriek "Veiligheid".

Toegang tot de te configureren functies. De functies zijn verdeeld over deze tabbladen:

- " Rijhulpsysteem "

- "Automatisch inschakelen achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling" (zie voor het inschakelen van deze functie de rubriek "Zicht")

- "Parkeerhulp" (zie voor het inschakelen van de parkeerhulp achter de rubriek "Rijden").

- "Automatische noodremassistentie" (zie de rubriek "Veiligheid").

- " Verlichting "

- "Sfeerverlichting" (zie de rubriek "Zicht").

- "Follow me home-verlichting" (zie de rubriek "Zicht").

Selecteer of deselecteer de tabs onder aan het scherm om de gewenste functies weer te geven.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Menu "Instellingen"

De via dit menu toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven.

Toets Desbetreffende functie

Audio-instellingen

Aanwijzingen

Instellen van het geluidsvolume, de balans enz.

Scherm uit

Systeeminstelling

Tijd/datum

Talen

Scherminstelling

Rekenmachine

Kalender

Uitschakelen van de weergave op het touchscreen (zwart scherm).

De weergave wordt weer ingeschakeld als u op het zwarte scherm (of op de toets " MENU ") drukt.

Keuze van de eenheden:

- temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit)

- afstand en verbruik (l/100 km, mpg of km/l).

Instellen van datum en tijd.

Keuze van de op het scherm weergegeven taal. U kunt een taal kiezen uit de lijst.

Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...) en van de lichtsterkte van het scherm.

Weergave van de rekenmachine.

Weergave van de kalender.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

53

Controle tijdens het rijden

Datum en tijd instellen

F Selecteer het menu " Instellingen ".

F Druk op de secundaire pagina op " Tijd/ datum ".

F Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen ".

F Wijzig de instellingen met behulp van het numerieke toetsenbord en bevestig uw keuzes.

F Druk op " Bevestigen " om de instellingen op te slaan en het menu te verlaten.

Als u tijdens het instellen van de tijd de optie " Satelliet synchroniseren " selecteert, worden de minuten automatisch ingesteld op de via de satelliet ontvangen tijd.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Boordcomputer

De boordcomputer geeft actuele informatie over het rijden (actieradius, brandstofverbruik...).

Monochroom display A

De boordcomputer kan de volgende informatie weergeven:

- actieradius, - gemiddelde snelheid.

- momenteel brandstofverbruik, F Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar de oorspronkelijke weergave.

- de teller van het Stop & Start-systeem,

Weergave van de informatie

F Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende informatie van de boordcomputer weer te geven.

- afgelegde afstand,

- gemiddeld brandstofverbruik,

Op 0 stellen

F Druk langer dan 2 seconden op de toets om de afgelegde afstand, het gemiddelde brandstofverbruik en de gemiddelde snelheid op 0 te zetten.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

55

Controle tijdens het rijden

Monochroom display C

Weergave van de informatie

F Druk herhaaldelijk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om de verschillende standen van de boordcomputer weer te geven:

- De momentele informatie:

● actieradius,

● momenteel brandstofverbruik,

● nog af te leggen afstand of de teller van het

Stop & Start-systeem.

- Het traject "1" :

● afgelegde afstand,

● gemiddeld brandstofverbruik,

● gemiddelde snelheid

voor het eerste traject.

- Het traject "2" :

● afgelegde afstand,

● gemiddeld brandstofverbruik,

● gemiddelde snelheid

voor het tweede traject.

F Druk nogmaals op de toets om terug te keren naar het vorige scherm.

Traject op nul zetten

F Druk de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar langer dan

2 seconden in zodra het gewenste traject wordt aangegeven.

De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen.

Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Touchscreen

- " Actueel " met:

● actieradius,

● actueel brandstofverbruik,

● de teller van het Stop & Start-systeem.

Weergave van de informatie

F Druk op de toets MENU en selecteer vervolgens " Rijden " om de verschillende functies weer te geven.

F Selecteer de gewenste functie met uw vinger.

- " Traject 1 " met:

● afgelegde afstand,

● gemiddeld brandstofverbruik,

● gemiddelde snelheid,

voor het eerste traject.

- " Traject 2 " met:

● afgelegde afstand,

● gemiddeld brandstofverbruik,

● gemiddelde snelheid,

voor het tweede traject.

Traject resetten

F Druk op de toets voor het resetten zodra het gewenste traject wordt weergegeven.

De trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en hebben dezelfde eigenschappen.

Traject "1" kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor een dagelijks verbruik en traject "2" voor een maandelijks verbruik.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

57

Controle tijdens het rijden

Boordcomputer, enkele definities

Actieradius

(km of miles)

Huidig verbruik

(l/100 km, km/l of mpg)

Berekend over de laatste verstreken seconden.

Aantal kilometers dat u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers).

Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h.

Deze waarde kan variëren door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.

Gemiddeld verbruik

(l/100 km, km/l of mpg)

Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven.

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Gemiddelde snelheid

(km/h of mph)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Afgelegde afstand

(km of miles)

Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens.

Nog af te leggen afstand

(km of mijlen)

Dit is de nog af te leggen afstand tot de eindbestemming. Deze afstand kan door de gebruiker worden ingevoerd.

Als de afstand niet wordt ingevoerd, verschijnen er streepjes in plaats van cijfers.

Stop & Start-teller

(minuten/seconden of uren/minuten)

Als uw auto is uitgerust met Stop & Start, registreert een teller hoelang de

STOP-stand tijdens een traject is geactiveerd.

De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel aanzet, weer op nul gezet.

DS3_nl_Chap01_controle-de-marche_ed01-2015

Toegang tot de auto

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Sleutel met afstandsbediening

U kunt de auto centraal ontgrendelen of vergrendelen met de sleutel in het portierslot of met de afstandsbediening. De sleutel met afstandsbediening dient tevens voor de lokalisering en het starten van de auto en maakt deel uit van de diefstalbeveiliging.

Ontgrendelen van de auto

Ontgrendelen met de afstandsbediening

F Druk op het geopende hangslot om de auto te ontgrendelen.

Vergrendelen van de auto

Vergrendelen met de afstandsbediening

F Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de auto te vergrendelen.

Uitklappen van de sleutel

F Druk op deze knop om de sleutel uit te klappen.

Ontgrendelen met de sleutel

F Draai de sleutel linksom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te ontgrendelen.

Het ontgrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden snel knipperen van de richtingaanwijzers.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels uitgeklapt.

Vergrendelen met de sleutel

F Draai de sleutel rechtsom in het slot van het bestuurdersportier om de auto te vergrendelen.

Het vergrendelen wordt bevestigd door het gedurende ongeveer 2 seconden branden van de richtingaanwijzers.

Tegelijkertijd worden, afhankelijk van de uitvoering van de auto, de buitenspiegels ingeklapt.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

61

Toegang tot de auto

Als een van de portieren of de achterklep geopend is, werkt de centrale vergrendeling niet.

Als de auto is vergrendeld en per ongeluk wordt ontgrendeld zonder dat binnen 30 seconden een van de portieren of de achterklep wordt geopend, wordt de auto automatisch weer vergrendeld.

Het in- en uitklappen van de buitenspiegels met de afstandsbediening kan worden uitgeschakeld door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Inklappen van de sleutel

F Druk op deze knop om de sleutel in te klappen.

Wanneer u deze knop niet indrukt bij het inklappen van de sleutl, kan het mechanisme beschadigd raken.

Lokaliseren van de auto

F Druk op het symbooltje van het gesloten hangslot om de eerder vergrendelde auto te lokaliseren op een parkeerplaats.

De plafonniers gaan branden en de richtingaanwijzers knipperen gedurende enkele seconden.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Storing afstandsbediening

Na het losnemen en weer aansluiten van de accukabels, het vervangen van de batterij van de afstandsbediening of een storing in de afstandsbediening kan de auto niet meer met de afstandsbediening ontgrendeld, vergrendeld en gelokaliseerd worden.

F Ontgrendel of vergrendel de auto eerst met de sleutel in het slot.

F Synchroniseer vervolgens de afstandsbediening.

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk als de storing niet is verholpen.

Synchroniseren

F Zet het contact af.

F Zet de sleutel in de stand 2 (Contact) .

F Druk zo snel mogelijk gedurende enkele seconden op de vergrendelknop (gesloten hangslot) van de afstandsbediening.

F Zet het contact af en verwijder de sleutel uit het contactslot.

De afstandsbediening werkt nu weer.

Batterij vervangen

Batterij ref.: CR1620 / 3 V.

Als de batterij van de afstandsbediening leeg is, wordt u gewaarschuwd door dit waarschuwingslampje op het dashboard, een geluidssignaal, en een melding op het multifunctionele display.

F

Klap de sleutel uit.

F

Ontgrendel het verchroomde deel door op het nokje A te drukken.

F

Houd het nokje A ingedrukt en schuif het verchroomde deel 45° uit.

F Wip het huis los door een muntstuk in de opening te steken en dit vervolgens te verdraaien.

F Verwijder de lege batterij.

F Schuif de nieuwe batterij in de juiste richting op zijn plaats.

F Klik eerst het huis vast en daarna het verchroomde deel.

F Synchroniseer de afstandsbediening.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Sleutels verloren

Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar het CITROËN-netwerk.

Het CITROËN-netwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en voor nieuwe sleutels zorgen.

Afstandsbediening

De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen, om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden.

Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd.

Geen enkele afstandsbediening kan functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat, behalve voor het synchroniseren.

Vergrendelen van de auto

Het rijden met vergrendelde portieren kan in geval van nood de toegang tot het interieur belemmeren.

Laat uit veiligheidsoverwegingen geen kinderen alleen achter in de auto.

Neem in alle gevallen de sleutel mee als u de auto verlaat.

Diefstalbeveiliging

Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden.

Bij het aanschaffen van een gebruikte auto

Laat door het CITROËN-netwerk controleren of alle in uw bezit zijnde sleutels met uw auto zijn gelinkt, zodat u er zeker van kunt zijn dat deze sleutels de enige zijn waarmee uw auto ontgrendeld en gestart kan worden.

63

Toegang tot de auto

Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu.

Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Ruitbediening

De ruit aan bestuurderszijde is voorzien van een klembeveiliging.

Elektrische ruitbediening aan passagierszijde

F Druk op of trek aan de schakelaar. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.

Eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde

U hebt twee mogelijkheden:

- handmatige bediening

F Duw of trek de schakelaar tot het zware punt. De ruit stopt zodra u de schakelaar loslaat.

1.

Schakelaar ruitbediening bestuurderszijde.

2.

Schakelaar ruitbediening passagierszijde.

De schakelaars van de ruitbediening kunnen na het afzetten van het contact nog gedurende ongeveer 45 seconden of totdat een van de portieren geopend wordt, worden bediend.

Als u gedurende deze 45 seconden een portier opent terwijl de ruitbediening actief is, zal de ruit stoppen. Pas na het opnieuw aanzetten van het contact kunt u de ruit opnieuw bedienen.

- automatische bediening

F Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig.

F Bedien de schakelaar opnieuw om het openen of sluiten te stoppen.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

65

Toegang tot de auto

Antiklemvoorziening

De eentraps elektrische ruitbediening aan bestuurderszijde is voorzien van een antiklemvoorziening.

Als de ruit wordt gesloten en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze gedeeltelijk weer open.

Als de ruit bijvoorbeeld bij vorst niet wil sluiten:

F druk dan op de schakelaar tot voorbij het zware punt en laat de schakelaar weer los om de ruit helemaal te openen,

F trek de schakelaar omhoog tot aan het zware punt tot de ruit volledig is gesloten,

F houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Resetten

Na een storing moet de ruitbediening worden gereset:

F laat de schakelaar los en trek hem opnieuw omhoog totdat de ruit volledig is gesloten,

F houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast,

F druk op de schakelaar om de ruit automatisch te openen.

Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld.

Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel uit het contact.

Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend.

Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar.

Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet deze ervan verzekerd zijn dat geen van de inzittenden het correcte sluiten van de ruit hindert.

Let er vooral op dat kinderen zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Portieren

Openen

Van buitenaf

F Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel en trek aan de portiergreep.

Van binnenuit

F Trek aan de portiergreep van het portier om het te openen; de auto wordt dan volledig ontgrendeld.

Sluiten

Als een portier niet goed is gesloten:

- bij draaiende motor gaat dit lampje branden in combinatie met een melding die enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt,

- tijdens het rijden (snelheid hoger dan 10 km/h) gaat dit lampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding die gedurende enkele seconden op het multifunctionele display verschijnt.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

67

Toegang tot de auto

Centrale vergrendeling

Handmatige centrale vergrendeling

Ontgrendelen

F Druk nogmaals op de knop A om de auto te ontgrendelen.

Het rode lampje van de knop gaat uit.

Automatische centrale vergrendeling

Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep tijdens het rijden automatisch en volledig worden vergrendeld.

U kunt de functie desgewenst inschakelen of uitschakelen.

Deze functie biedt de mogelijkheid de portieren en de achterklep van binnenuit handmatig en volledig te vergrendelen of te ontgrendelen.

Vergrendelen

F Druk op de knop A om de auto te vergrendelen.

Het rode lampje van de knop gaat branden.

Als een van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van het interieur niet.

Als de auto van buitenaf is vergrendeld, knippert het rode lampje en is de knop A inactief.

F Gebruik in dat geval de afstandsbediening of de sleutel om de auto te ontgrendelen.

Vergrendelen

Zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld.

De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren is geopend.

Als de achterklep is geopend, is de automatische centrale vergrendeling van de portieren actief.

Ontgrendelen

F Druk als sneller wordt gereden dan

10 km/h op de knop A om de portieren en de achterklep tijdelijk te ontgrendelen.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Noodbediening

Hiermee kunt u de portieren mechanisch vergrendelen en ontgrendelen in het geval van een storing in de centrale vergrendeling of van de accu.

Bij een storing in de centrale vergrendeling moet u de accukabels losnemen om de auto volledig, inclusief de achterklep, te kunnen vergrendelen.

Inschakelen

F Druk langer dan 2 seconden op de knop A .

Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.

Uitschakelen

F Druk nogmaals langer dan 2 seconden op de knop A .

Op het multifunctionele display verschijnt een melding ter bevestiging, in combinatie met een geluidssignaal.

Vergrendelen van het bestuurdersportier

F Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom.

Ontgrendelen van het bestuurdersportier

F Steek de sleutel in het slot en draai deze linksom.

Vergrendelen van het passagiersportier

F Verwijder de zwarte dop aan de zijkant van het portier, met behulp van de sleutel.

F Steek de sleutel in de uitholling en draai de sleutel tot de aanslag.

F Verwijder de sleutel en plaats de dop.

Ontgrendelen van het passagiersportier

F Trek aan de portiergreep aan de binnenzijde.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

69

Toegang tot de auto

Achterklep

Openen Sluiten Noodbediening

F Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgreep aan de binnenzijde.

Als de achterklep niet goed is gesloten:

F Ontgrendel de auto, druk op de schakelaar voor het openen van de achterklep en trek de achterklep omhoog.

- bij draaiende motor gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,

- tijdens het rijden (snelheid hoger dan

10 km/h) gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen,

F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen.

DS3_nl_Chap02_ouvertures_ed01-2015

Comfort

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Voorstoelen

De zitting, de rugleuning en de hoofdsteun zijn verstelbaar voor een optimale zitpositie.

Handmatig verstellen

Verstelling in lengterichting

F Til de beugel op en schuif de stoel in de gewenste stand.

Hoogteverstelling

F Trek de hendel omhoog of duw deze omlaag tot de gewenste stand bereikt is.

Rugleuningverstelling

F Duw de handgreep naar achteren.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

73

Comfort

Aanvullende instellingen

Hoogteverstelling hoofdsteun

F Trek de hoofdsteun omhoog om hem hoger te zetten.

F Druk op de pal A en trek de hoofdsteun omhoog om hem te verwijderen.

F Steek om de hoofdsteun terug te zetten de pennen van de hoofdsteun recht in de openingen van de rugleuning tot de hoofdsteun op zijn plaats blijft.

F Druk gelijktijdig op de pal A en op de hoofdsteun om deze lager te zetten.

Voor de veiligheid is het frame van de hoofdsteun gekarteld om te voorkomen dat de hoofdsteun zakt in het geval van een aanrijding.

De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. De hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Bediening stoelverwarming

Bij draaiende motor is de stoelverwarming voor beide voorstoelen afzonderlijk regelbaar.

F Met de draaiknop naast de voorstoel kan de stoelverwarming ingeschakeld worden en kan een verwarmingsstand worden geselecteerd:

0 : Uit.

1 : Laag.

2 : Gemiddeld.

3 : Hoog.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

F Duw de rugleuning naar achteren om de stoel weer in de oorspronkelijke stand te zetten.

Lukt dit niet, duw dan gelijktijdig de hendel voor de rugleuningverstelling

(onder aan de rugleuning) en de rugleuning zelf naar achteren.

Toegang tot de achterbank

F Trek de hendel omhoog om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit.

Gebruik uitsluitend de desbetreffende hendel aan de bovenzijde van de rugleuning.

Zorg ervoor dat het terugschuiven van de stoel in de oorspronkelijke stand niet wordt gehinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

Let erop dat de gordel volledig is opgerold, zodat de achterpassagiers ongehinderd kunnen in- en uitstappen.

Handgreep

De ergonomische handgreep in de zijbekleding heeft de volgende functies:

- houvast voor de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen tijdens het rijden,

- houvast voor de achterpassagiers bij het instappen,

- houvast voor de achterpassagiers bij het uitstappen.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

75

Comfort

Voorstoelen RACING

U kunt de zitting en de rugleuning verstellen voor een optimale zitpositie.

Handmatig verstellen

Verstelling in lengterichting

F Til de beugel op en schuif de stoel naar voren of naar achteren.

Hoogteverstelling

F Trek de hendel omhoog om de stoel te verhogen of duw deze omlaag om de stoel te verlagen, totdat de gewenste stand bereikt is.

Rugleuningverstelling

F Duw de handgreep naar achteren en kantel de stoel naar voren of naar achteren.

Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of hinderlijke voorwerpen op de vloer achter de stoel om te voorkomen dat de stoel wordt geblokkeerd. Onderbreek het schuiven van de stoel meteen als dit het geval is.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Aanvullende instellingen

Toegang tot de achterbank

F Trek de handgreep naar voren om de rugleuning naar voren te klappen en schuif de stoel vooruit.

Als de stoel wordt teruggeduwd, komt deze automatisch weer in de oorspronkelijke stand terug.

Zorg ervoor dat het terugschuiven in de oorspronkelijke stand niet wordt verhinderd; deze stand is noodzakelijk om de stoel te vergrendelen in de lengterichting.

Let erop dat de autogordel niet blokkeert om de toegang tot de achterbank niet te belemmeren.

Handgreep

De ergonomische handgreep boven aan de zijbekleding heeft de volgende functies:

- houvast voor de achterpassagiers op de buitenste zitplaatsen tijdens het rijden,

- houvast voor de achterpassagiers bij het instappen,

- houvast voor de achterpassagiers bij het uitstappen.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

77

Comfort

Achterbank

U kunt de rugleuning van de achterbank in twee delen (1/3 - 2/3) neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.

Neerklappen van de rugleuning van de achterbank Terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank

F Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze.

F Controleer of de rode markering bij de hendel 1 niet meer zichtbaar is.

Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.

F Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren.

F Houd de veiligheidsgordel naast de rugleuning.

F Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.

F Trek de hendel 1 naar voren om de rugleuning 2 te ontgrendelen.

F Klap de rugleuning 2 op de zitting.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Hoofdsteunen achter

Stuurwielverstelling

De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand

(hoog) en een ingeklapte stand (laag).

De hoofdsteunen kunnen ook worden verwijderd.

Verwijderen van een hoofdsteun:

F ontgrendel de rugleuning met de hendel 1 ,

F kantel de rugleuning 2 enigszins naar voren,

F trek de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag,

F druk vervolgens de pal A in.

F Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen.

F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding.

F Druk de hendel goed vast om het stuurwiel te vergrendelen.

Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.

Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

79

Comfort

Spiegels

Buitenspiegels

De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.

Ontwaseming - ontdooiing

Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door op de toets van de achterruitverwarming te drukken.

Zie de paragraaf "Ontwaseming - Ontdooiing achterruit".

Verstellen

F Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren.

F Duw de knop B in de 4 richtingen om de spiegel af te stellen.

F Zet de knop A weer in het midden.

De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn.

Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.

Inklappen

F Van buitenaf: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.

F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren.

Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de buitenspiegels uit te klappen.

Uitklappen

F Van buitenaf: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel.

F Vanuit het interieur: trek bij aangezet contact de schakelaar A vanuit de middelste stand naar achteren.

Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Binnenspiegel

Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto.

De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer.

Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand Automatisch dimmende binnenspiegel

Uit veiligheidsoverwegingen moet u de spiegels zo afstellen dat de dode hoek minimaal is.

Verstellen

F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.

Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.

Dag-/nachtstand

F

Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten.

F

Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand.

Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

81

Comfort

Ventilatie

Luchttoevoer

De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd.

Luchtgeleiding

De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd:

- rechtstreekse toevoer naar het interieur

(toevoer van buitenlucht),

- toevoer via het verwarmingscircuit,

- toevoer via het circuit van de airconditioning.

Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken.

Stel de luchtverdeling in: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen over het interieur verdeeld.

Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd.

Bedieningspaneel

Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole.

Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende functies aanwezig:

- temperatuurregeling,

- luchtopbrengstregeling,

- regeling luchtverdeling,

- ontdooien en ontwasemen,

- handbediende of automatische airconditioning.

Luchtverdeling

1.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit.

2.

Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten.

3.

Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.

4.

Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters.

5.

Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers.

6.

Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning

Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht:

F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven.

F Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning.

F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden.

F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen.

Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag).

F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje.

F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.

Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open.

Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt.

Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.

Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Verwarming/ Ventilatie

Paneel met handmatige bediening Paneel met elektrische bediening

83

Comfort

Handbediende airconditioning

Paneel met handmatige bediening Paneel met elektrische bediening

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

De verwarming/ventilatie en airconditioning werken als de motor draait en bij auto’s met Stop & Start ook als de STOP-functie is geactiveerd.

1. Temperatuurregeling

F Draai de knop van blauw

(koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.

2. Luchtopbrengstregeling

F Draai de knop in één van de vijf standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.

F Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.

3. Luchtverdeling

Voorruit en zijruiten.

Voorruit, zijruiten en beenruimte.

Beenruimte.

Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.

De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.

4. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie

De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en zijruiten.

De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast.

Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.

Paneel met handmatige bediening

F Schuif de bedieningsknop naar links om de lucht in het interieur te laten recirculeren.

F Schuif de bedieningsknop naar rechts om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

85

Comfort

Paneel met elektrische bediening

F Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden.

F Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit.

5. Airconditioning aan/uit

De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

Aan

F Druk op de toets "A/C" : het lampje van de toets gaat branden.

Het systeem stelt u in staat:

- de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen,

- in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.

De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat.

Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht.

Uit

F Druk nogmaals op de toets "A/C" : het lampje van de toets gaat uit.

Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Automatische airconditioning

De airconditioning werkt bij draaiende motor en, bij auto’s met een Stop & Start-systeem, ook in de STOP-stand.

Automatische werking

Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.

Met het oog op uw comfort worden de instellingen van de airconditioning de volgende keer dat de auto wordt gestart, gehandhaafd.

Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.

1. Automatisch programma

Comfort

Druk op de toets "AUTO" . Het symbool

"AUTO" wordt weergegeven.

Het is raadzaam deze stand te gebruiken: het systeem regelt de temperatuur, de luchtopbrengst, de luchtverdeling naar de luchtroosters en de luchtrecirculatie automatisch en optimaal aan de hand van de door u ingestelde waarde.

Het systeem kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.

2. Temperatuurregeling

De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de werkelijke temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.

Druk op de toetsen " 5 " en " 6 " om deze waarde te wijzigen. Instelling op ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, waarbij het raadzaam is deze niet lager dan

18 en niet hoger dan 24 in te stellen.

3. Automatisch programma Zicht

In sommige gevallen kan het automatisch programma Comfort niet toereikend blijken om de voorruit en zijruiten snel condens- en ijsvrij te maken (vocht, veel inzittenden, vorst...).

Kies dan het automatisch programma Zicht.

Het controlelampje in de toets 3 gaat branden.

Het systeem regelt automatisch de airconditioning en de luchtopbrengst en zorgt voor een optimale luchttoevoer naar de voorruit en zijruiten. De luchtrecirculatie 5 wordt door het systeem automatisch uitgeschakeld.

Druk nogmaals op de toets 3 of op "AUTO" om dit programma af te sluiten. Het controlelampje in de toets gaat uit en het symbool "AUTO" wordt weergegeven.

Bij auto’s met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

87

Comfort

Handmatig instellen

Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.

Het symbool "AUTO" gaat uit.

Bij het indrukken van de toets "AUTO" zal het systeem weer volledig automatisch functioneren.

In de handbediende stand kunnen onaangename verschijnselen optreden

(temperatuur, vocht, stank, beslagen ruiten) en is het comfort niet optimaal.

4. Airconditioning AAN/UIT

Bij het indrukken van deze toets wordt de airconditioning uitgeschakeld.

Door de airconditioning uit te schakelen kunnen onaangename verschijnselen optreden (vochtigheid, beslagen ruiten).

Druk de toets nogmaals in om de automatische werking van de airconditioning te hervatten.

Het symbool "A/C" wordt weergegeven.

5. Toevoer van buitenlucht/ luchtrecirculatie

Bij het indrukken van deze toets wordt de lucht in het interieur gerecirculeerd. Het symbool 5 van de luchtrecirculatie wordt weergegeven.

Deze stand dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en rook af te sluiten.

Druk op de toets "AUTO" om de automatische toevoer van buitenlucht te hervatten. Het symbool van de luchtrecirculatie 5 gaat uit.

Om het interieur maximaal te koelen of te verwarmen kunnen de minimale en maximale waarden (14 en 28) worden overschreden.

F Druk op de blauwe toets 2 tot

"LO" wordt weergegeven of op de rode toets 2 tot "HI" wordt weergegeven.

Gebruik de luchtrecirculatie alleen als dit echt nodig is, omdat hierdoor de ruiten sneller beslaan en de kwaliteit van de interieurlucht verslechtert.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

6. Regeling luchtverdeling

Druk deze toets herhaaldelijk in om de luchtstroom te verdelen naar:

- de voorruit en zijruiten

(ontwasemen of ontdooien),

- de voorruit, de zijruiten en de ventilatieroosters,

- de voorruit, de zijruiten, de ventilatieroosters en de beenruimte,

- de voorruit, de zijruiten en de beenruimte,

- de beenruimte,

- de ventilatieroosters en de beenruimte,

- de ventilatieroosters.

7. Regeling luchtopbrengst Uitschakelen van het systeem

De luchtopbrengst kan vergroot worden door op de toets met de "ventilator met gevulde schoepen" te drukken.

Het symbool van de luchtopbrengst, de ventilator, wordt afhankelijk van de ingestelde waarde geleidelijk voller.

Druk op de toets met de

"ventilator met lege schoepen" om de luchtopbrengst te verminderen.

Druk op de toets met de "ventilator met lege schoepen" van de luchtopbrengst 7 tot het symbool van de ventilator verdwenen is.

Hierdoor worden alle functies van het systeem uitgeschakeld.

Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Een zwakke luchtstroom, veroorzaakt door de verplaatsing van de auto, blijft voelbaar.

Druk nogmaals op de toets met de

"ventilator met gevulde schoepen" van de luchtopbrengst 7 of op "AUTO" om het systeem weer met de laatstingestelde waarden in te schakelen.

Het is raadzaam om niet langdurig met uitgeschakelde airconditioning te rijden (kans op beslagen ruiten en verminderde luchtkwaliteit).

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Ontwasemen - Ontdooien voorruit en zijruiten

Deze opdruk op het bedieningspaneel geeft aan in welke stand de knoppen moeten staan om de voorruit en de zijruiten snel te ontwasemen of te ontdooien.

Met verwarmings-/ ventilatiesysteem

F Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.

F Zet de knop van de luchttoevoer in de stand "Toevoer van buitenlucht"

(knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd

(elektrische bediening)).

F Zet de knop van de luchtverdeling in de stand "Voorruit".

Met handbediende airconditioning

F Zet de knoppen van de luchttemperatuur en de aanjagersnelheid in de met de desbetreffende opdruk weergegeven stand.

F Zet de knop van de luchttoevoer in de stand "Toevoer van buitenlucht"

(knop naar rechts geschoven (handmatige bediening) of controlelampje gedoofd

(elektrische bediening)).

F Zet de knop van de luchtverdeling in de stand "Voorruit".

F Schakel de airconditioning in door de toets "A/C" in te drukken; het desbetreffende groene controlelampje gaat branden.

Als bij auto’s met Stop & Start de ontwaseming, de airconditioning en de aanjager zijn ingeschakeld, is de

STOP-stand niet beschikbaar.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

89

Comfort

Achterruitverwarming

De achterruitverwarming kan worden ingeschakeld met de toets op het bedieningspaneel van de verwarming of airconditioning.

Parfumeur

De parfumeur zorgt voor een aangename geur in de auto en kan met een draaiknop naar wens worden ingesteld. Het geurelement is in verschillende geuren leverbaar.

Regelknop Aan

De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor.

F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen. Het controlelampje van de toets gaat branden.

Als de motor wordt afgezet voordat de achterruitverwarming automatisch wordt uitgeschakeld, wordt de achterruitverwarming weer ingeschakeld als de motor weer wordt gestart.

Uit

De achterruitverwarming wordt automatisch uitgeschakeld om onnodig stroomverbruik te voorkomen.

F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Het controlelampje van de toets gaat uit.

Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik.

De regelknop is geïntegreerd in het dashboard.

Met behulp van deze knop kunt u de sterkte van de geur instellen.

F Draai de knop naar rechts om de geur in de auto te verspreiden.

F Draai de knop naar links om de parfumeur af te sluiten.

Houd de middelste ventilatieroosters geopend.

De geursterkte is mede afhankelijk van de instellingen van de ventilatie en de airconditioning.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

91

Comfort

Geurelement

Het geurelement kan zeer eenvoudig worden vervangen. Vervang, als u de parfumeur voor het eerst gebruikt, het afdekkapje door een geurelement.

U kunt het geurelement op elk moment verwisselen en buiten de auto bewaren, dankzij de houder waarmee het element kan worden afgesloten als het reeds is gebruikt.

Bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats zijn verschillende geuren leverbaar.

Gooi het originele element niet weg: dit moet worden gebruikt om het systeem af te sluiten als de geurelementen niet worden gebruikt.

Draai de knop voor een langere levensduur van het geurelement volledig naar links zodra de sterkte van de geur in het interieur voldoende is.

Voer om veiligheidsredenen handelingen met het geurelement uitsluitend uit bij stilstaande auto.

Haal geurelementen niet uit elkaar.

Probeer noch de parfumeur noch de geurelementen bij te vullen.

Vermijd elk contact met de huid en met de ogen.

Houd de geurelementen buiten het bereik van kinderen en huisdieren.

Geurelement verwijderen

F Druk het element in en draai het een kwart omwenteling linksom.

F Verwijder het element

F Sluit het element af met de houder.

Geurelement plaatsen

F Verwijder de houder van het element.

F Plaats het element (met de bloem linksboven).

F Druk de knop in en draai deze een kwart omwenteling rechtsom.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Voorzieningen interieur

1.

Zonneklep

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

2.

Dashboardkastje met verlichting

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

3.

Portiervak

4.

Bovenste opbergvak

5.

Onderste opbergvak met antislipmat

6.

USB-/jack-aansluitingen

(zie de volgende bladzijden voor meer informatie)

7.

12V-aansluiting

(zie de volgende bladzijden voor meer informatie)

8.

Middenarmsteun met opbergruimte

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

of

Bekerhouder / Flessenhouder

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Zonneklep Dashboardkastje met verlichting Middenarmsteun

93

Comfort

De zonnekleppen zijn voorzien van een makeupspiegel met verlichting en een afdekkapje en, aan bestuurderszijde, van een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes of kaartjes.

F Open als het contact aan is het afdekkapje.

De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden.

In het dashboardkastje kan een fles mineraalwater worden opgeborgen.

In het deksel is een speciale ruimte gecreëerd voor de boorddocumentatie van de auto.

F Trek de handgreep omhoog om het te openen.

De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend.

In het dashboardkastje bevindt zich de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag aan passagierszijde A .

In het dashboardkastje zit een ventilatieopening B , waar dezelfde lucht uitstroomt als uit de ventilatieroosters in het interieur.

Opbergvakken

F Toegang tot het afgesloten opbergvak: til de handgreep op om het deksel op te tillen.

F Toegang tot het open opbergvak onder de armsteun: klap de armsteun in zijn geheel naar achteren.

In deze opbergvakken kunt u draagbare apparatuur (telefoon, MP3-speler, ...) opbergen die op de USB-/Jack-aansluiting kan worden aangesloten of via de 12V-aansluiting van de middenconsole kan worden opgeladen.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

jACK-aansluiting USB-box 12V-aansluiting

Deze aansluiting bevindt zich in de "AUX" -unit in de middenconsole.

Hierop kunt u draagbare apparatuur aansluiten, zoals een iPod ® , om vervolgens muziekbestanden via de geluidsinstallatie van de auto te kunnen beluisteren.

De muziekbestanden worden beheerd via het draagbare apparaat.

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Deze aansluitmodule bevindt zich in de "AUX" -unit op de middenconsole.

Hierop kan draagbare apparatuur worden aangesloten, zoals een iPod ® van de 5e generatie of hoger of een USB-stick.

Dankzij de USB-BOX kunt u de audiobestanden

(mp3, ogg, wma, wav, ...) op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van uw autoradio.

U kunt deze bestanden beheren met de stuurkolomschakelaars of het bedieningspaneel van de autoradio en ze weergeven op het multifunctionele display.

F Verwijder het afdekkapje en sluit een geschikte adapter aan als u een

12V-accessoire wilt aansluiten (max. 120 W).

Tijdens het gebruik van draagbare apparatuur wordt deze automatisch opgeladen.

Raadpleeg voor meer informatie over het gebruik van deze uitrusting de rubriek "Audio en datacommunicatie".

Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet door CITROËN is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Matten

Verwijderen

Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde:

F zet de stoel in de achterste stand,

F maak de bevestigingen los,

F verwijder vervolgens de mat.

Bevestigen

Gebruik, wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.

De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd.

Terugplaatsen

Terugplaatsen van de mat aan de bestuurderszijde:

F leg de mat goed op zijn plaats,

F druk de bevestigingen vast,

F controleer of de mat goed vastzit.

95

Comfort

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht.

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

Bij gebruik van niet door CITROËN goedgekeurde matten kan de bediening van de pedalen worden gehinderd en kan de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer negatief worden beïnvloed.

De door CITROËN goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Voorzieningen in de bagageruimte

1.

Hoedenplank

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

2. Bagageriem

3.

Ruimte voor hifi-versterker

4.

Sjorogen

5.

Opbergbak (uitvoering met noodreparatieset voor banden)

(zie de volgende bladzijde voor meer informatie)

of

Gereedschapsdoos (uitvoering met reservewiel)

(zie rubriek "Wiel verwisselen")

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

97

Comfort

Hoedenplank Opbergbak

Verwijderen van de hoedenplank:

F maak de twee koorden los,

F til de hoedenplank iets op en maak deze aan beide kanten los.

F Til de vloerbekleding van de bagageruimte aan de lus op voor toegang tot de opbergbak.

Hierin vindt u verschillende ruimtes waarin o.a. een noodreparatieset voor banden, een lampenset, een EHBO-tas en twee gevarendriehoeken kunnen worden opgeborgen.

F Leg de vloerbekleding van de bagageruimte weer op zijn plaats door deze enigszins om te vouwen.

DS3_nl_Chap03_confort_ed01-2015

Rijden

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Enkele rijadviezen

Houd u altijd aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op.

Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties.

Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in.

Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger.

Rijden op een overstroomde weg

Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen.

Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:

- kijk of het water niet meer dan 15 cm diep is, houd daarbij rekening met golfen die door andere weggebruikers kunnen worden veroorzaakt,

- schakel het Stop & Start-systeem uit,

- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h,

- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.

Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen.

Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Belangrijk!

Rijd nooit met aangetrokken handrem -

Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem!

Parkeer uw auto niet en zet uw auto niet met draaiende motor stil op een plaats waar brandbaar materiaal (droog gras, afgevallen blad, ...) in contact kan komen met het warme uitlaatsysteem -

Kans op brand!

Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de handrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P , afhankelijk van het type versnellingsbak.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Starten - afzetten van de motor

Diefstalbeveiliging Contactslot

Elektronische startblokkering

In de sleutel is een chip aangebracht die over een specifieke code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact de code van de sleutel worden herkend door de startblokkering.

Deze elektronische startblokkering blokkeert het motormanagementsysteem zodra het contact wordt afgezet en voorkomt zo het starten van de motor bij een inbraak.

Bij een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door dit verklikkerlampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display.

De auto kan dan niet gestart worden. Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk.

Het contactslot heeft 3 standen:

- Stand 1: Stuurslot

- Stand 2: Contact

- Stand 3: Motor starten

Bewaar de sticker die u bij de aflevering van uw auto samen met de sleutels is overhandigd zorgvuldig op een plaats buiten de auto.

101

Rijden

Stand Contact

In deze stand kunnen de elektrische systemen van de auto worden gebruikt en kan externe apparatuur worden opgeladen.

Als de laadtoestand van de accu een bepaald minimumniveau bereikt heeft, schakelt de auto over op de eco-mode: de voeding van de elektrische systemen wordt dan automatisch onderbroken om te voorkomen dat het laadniveau van de accu te laag wordt.

Hang geen zware voorwerpen aan de sleutel: dit kan namelijk storingen aan het contactslot veroorzaken.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Starten van de motor

F Trek de handrem aan.

F Auto met een handgeschakelde versnellingsbak: zet de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in.

F Auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak: zet de selectiehendel in stand N en trap het rempedaal volledig in.

F Auto met een automatische transmissie: zet de selectiehendel in stand P en trap het rempedaal volledig in.

F Steek de sleutel in het contactslot; het systeem herkent de code.

F Ontgrendel het stuurslot door gelijktijdig aan het stuurwiel en aan de sleutel te draaien.

In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld als de wielen niet in de rechtuitstand staan) moet veel kracht worden gezet bij het draaien aan het stuurwiel.

F Auto met een benzinemotor: zet de startmotor in werking door de sleutel in stand 3 te houden, tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.

F Auto met een dieselmotor: draai de sleutel in stand 2 (Contact) om de motor te laten voorgloeien.

Wacht tot dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft en zet vervolgens de startmotor in werking door de sleutel in stand 3 te houden, tot de motor is aangeslagen. Geef hierbij geen gas. Laat de sleutel los zodra de motor draait.

In winterse omstandigheden blijft het verklikkerlampje langer branden.

Als de motor warm is, gaat het verklikkerlampje niet branden.

Zet het contact af als de motor niet onmiddellijk aanslaat. Wacht enkele ogenblikken alvorens het nogmaals te proberen. Als de motor na enkele pogingen nog steeds niet wil aanslaan, probeer het dan niet langer: de startmotor en de motor zouden beschadigd kunnen raken. Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de motor onder normale omstandigheden niet stationair warmdraaien, maar rijd direct weg en vermijd hoge toerentallen.

Laat de motor nooit draaien in een afgesloten ruimte zonder voldoende ventilatie: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Risico van

(dodelijke) vergiftiging. Onder zeer strenge winterse omstandigheden

(temperaturen lager dan -23°C) moet de motor na het starten 4 minuten stationair draaien om de goede werking en de levensduur van de mechanische onderdelen, motor en versnellingsbak, van uw auto te garanderen.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

103

Rijden

Afzetten van de motor

F Zet de auto stil.

F Draai als de motor staionair draait de sleutel linksom in de stand 1 (Stuurslot) .

F Verwijder de sleutel uit het contactslot.

F Draai om het stuurslot te vergrendelen aan het stuurwiel tot het blokkeert.

Als u de auto verlaat, neem dan de sleutel mee en vergrendel de auto.

Plaats de wielen in de rechtuitstand voordat u de motor afzet: dit vergemakkelijkt het ontgrendelen van het stuurslot.

F Controleer of de handrem goed is aangetrokken, vooral als de auto op een helling staat.

Zet het contact nooit af als de auto nog niet volledig tot stilstand is gekomen.

Als de motor is afgezet, werken de rem- en stuurbekrachtiging niet meer: u zou daardoor de controle over de auto kunnen verliezen.

Eco-mode

Nadat de motor is afgezet (stand 1 - Stuurslot ), kunt u gedurende maximaal 30 minuten nog gebruikmaken van bepaalde functies, zoals het audio- en datacommunicatiesysteem, de ruitenwissers, het dimlicht en de plafonniers.

Zie voor meer informatie de rubriek

"Eco-mode".

Waarschuwingssignaal sleutel

Als het bestuurdersportier wordt geopend terwijl de sleutel nog in het contact zit, klinkt er een geluidssignaal.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Parkeerrem

Aantrekken

F Trek de hefboom van de parkeerrem volledig aan om uw auto stil te zetten.

Vrijzetten

F Trek de hefboom van de parkeerrem licht omhoog, druk de ontgrendelknop in en duw de hefboom geheel omlaag.

Als tijdens het rijden dit verklikkerlampje en het verklikkerlampje STOP branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, geeft dit aan dat de parkeerrem nog (iets) is aangetrokken.

Draai bij het parkeren van de auto op een helling de wielen vast tegen het trottoir, trek de parkeerrem aan en schakel een versnelling in.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Handgeschakelde 6-versnellingsbak

Inschakelen van de 5

e

of de

6

e

versnelling

F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5 e of de

6 e versnelling in te schakelen.

Inschakelen van de achteruitversnelling

Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (door per ongeluk inschakelen van de 3 e of 4 e versnelling).

F Trek de ring onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren.

Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait.

Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken:

- zet de versnellingshendel altijd in de neutraalstand,

- trap het koppelingspedaal in.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

105

Rijden

Elektronisch gestuurde versnellingsbak (ETG)

Bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak met vijf of zes versnellingen kunt u kiezen tussen automatische bediening en handmatig schakelen.

Deze versnellingsbak heeft twee gebruiksmogelijkheden:

- een stand om automatisch te schakelen, zonder tussenkomst van de bestuurder,

- een stand om zelf sequentieel te schakelen met behulp van de selectiehendel of de flippers aan de stuurkolom.

In de automatische stand kunt u op ieder moment zelf schakelen met de flippers aan de stuurkolom, bijvoorbeeld voor een inhaalmanoeuvre.

Standen van de selectiehendel

R.

Achteruit

F Trap het rempedaal in en beweeg de selectiehendel naar voren om deze stand te selecteren.

N . Neutraal

F Trap het rempedaal in en selecteer deze stand om de motor te kunnen starten.

A.

Automatisch

F Beweeg de selectiehendel naar achteren om deze stand te selecteren.

M + / -.

Handmatig sequentieel schakelen.

F Beweeg de selectiehendel naar achteren en vervolgens naar links om deze stand te selecteren en:

- beweeg de selectiehendel kort naar voren om op te schakelen,

- of beweeg de selectiehendel kort naar achteren om terug te schakelen.

Flippers

+.

Flipper rechts van het stuurwiel: opschakelen.

F Druk op de achterzijde van de flipper "+" om één versnelling hoger in te schakelen.

-.

Flipper links van het stuurwiel: terugschakelen.

F Druk op de achterzijde van de flipper "-" om één versnelling lager in te schakelen.

Het selecteren van de neutraalstand, het in- en uitschakelen van de achteruitversnelling en het selecteren van een rijstand is niet mogelijk met de flippers.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

107

Rijden

Weergave op het instrumentenpaneel Starten van de auto

F Selecteer stand N .

F Houd het rempedaal volledig ingetrapt.

F Start de motor.

De aanduiding N wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.

F Selecteer de automatische stand (stand A ), de handmatige stand (stand M ) of de achteruitversnelling (stand R ).

De aanduidingen AUTO en 1 , 1 of R worden weergegeven op het instrumentenpaneel.

F Zet de handrem vrij.

F Laat geleidelijk het rempedaal los.

N.

Neutral (neutraalstand).

R.

Reverse (achteruitversnelling).

1 2 3 4 5 / 6.

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen.

AUTO.

Verschijnt bij de selectie van de automatische stand en verdwijnt weer als de handmatige stand wordt geselecteerd.

Als de motor niet wil aanslaan: zet dan de selectiehendel in stand A en vervolgens in stand N .

- Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding, trap dan het rempedaal steviger in.

Afhankelijk van het type elektronisch gestuurde versnellingsbak begint de auto direct te rijden.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek "Werking van de kruipfunctie".

F Geef gas.

Trap niet gelijktijdig het rempedaal en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt voortijdige slijtage van de koppeling.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Werking van de kruipfunctie

(volgens uitvoering)

Door deze functie is de auto wendbaarder bij lage snelheden (inparkeren, files, ...)

Nadat u de selectiehendel in stand A , M of

R hebt gezet, begint de auto zodra u het rempedaal loslaat traag te rijden , waarbij de motor stationair draait.

Laat bij draaiende motor nooit kinderen alleen achter in de auto.

Automatische stand

F Selecteer stand A .

Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduiding AUTO en de ingeschakelde versnelling.

De versnellingsbak werkt dan automatisch, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De versnellingsbak kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de volgende parameters:

- minder brandstofverbruik,

- de rijstijl,

- het profiel van de weg,

- de belading van de auto.

Trap voor een maximale acceleratie, bijvoorbeeld om een andere auto in te halen, het gaspedaal diep in, tot voorbij het zware punt.

Tijdelijk handmatig schakelen

U kunt altijd zelf ingrijpen door gebruik te maken van de flippers "+" en "-" : als het toerental dit toestaat, wordt de door u geselecteerde versnelling ingeschakeld.

Dankzij deze functie kunt u anticiperen op bepaalde situaties, zoals het inhalen van een andere auto of het naderen van een bocht.

Als de flippers na enige tijd niet meer gebruikt worden, gaat de versnellingsbak weer over op de automatische stand.

De kruipfunctie kan tijdelijk niet beschikbaar zijn als de koppeling te warm is geworden of als de helling te steil is.

U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van stand A naar stand M of andersom.

Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

109

Rijden

Handbediende stand

F Selecteer stand M .

De ingeschakelde versnellingen verschijnen achtereenvolgend op het instrumentenpaneel.

Het schakelen naar een andere versnelling gebeurt alleen als de snelheid van de auto en het motortoerental dit toestaan.

Het is niet nodig om uw voet van het gaspedaal te nemen om te kunnen schakelen.

Bij het remmen of het snelheid minderen schakelt de versnellingsbak automatisch terug, zodat de juiste versnelling is ingeschakeld op het moment dat u weer gas geeft.

Wanneer u het gaspedaal diep intrapt, wordt er geen hogere versnelling ingeschakeld zonder dat u de selectiehendel of de flippers bedient (behalve als het toerental dicht bij het maximumtoerental ligt).

Achteruitversnelling

U kunt de achteruitversnelling alleen inschakelen als de auto stilstaat en u het rempedaal ingetrapt houdt.

F Selecteer stand R .

Bij het inschakelen van de achteruitversnelling klinkt een geluidssignaal.

Wanneer u bij een lage snelheid de achteruitversnelling selecteert, knippert de aanduiding N en wordt de versnellingsbak automatisch in de neutraalstand gezet.

Zet om de achteruitversnelling in te schakelen de selectiehendel terug in stand N en vervolgens in stand R .

Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u: in de neutraalstand te zetten,

of

- de versnellingsbak in de ingeschakelde versnelling laten staan. In dat geval kan de auto niet worden verplaatst.

U dient bij het parkeren echter altijd de handrem aan te trekken .

Wanneer de auto stilstaat met draaiende motor, dient u altijd de selectiehendel in stand N te zetten.

U kunt op elk moment een andere rijstand selecteren door de selectiehendel te verplaatsen van stand A naar stand M of andersom.

Controleer voordat u werkzaamheden onder de motorkap uitvoert of de selectiehendel in stand N staat en of de handrem is aangetrokken.

Selecteer de neutraalstand N nooit tijdens het rijden.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Resetten

(Elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 versnellingen)

Nadat de accu losgekoppeld is geweest, moet u de versnellingsbak resetten.

F Zet het contact aan.

Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en - .

F Selecteer stand N .

F Trap het rempedaal in.

F Wacht ongeveer 30 seconden tot de aanduiding N of een ingeschakelde versnelling op het instrumentenpaneel verschijnt.

F Beweeg de selectiehendel naar stand A en vervolgens naar stand N .

F Start, terwijl u het rempedaal nog steeds ingetrapt houdt, de motor.

De versnellingsbak werkt nu weer naar behoren.

In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de versnellingsbak automatisch gereset moet worden: in dat geval kan de auto niet meer rijden of schakelt de versnellingsbak niet meer.

Op het instrumentenpaneel verschijnen de aanduidingen AUTO en - .

Volg de hierboven beschreven procedure.

Storing

Als bij aangezet contact dit controlelampje gaat branden en de aanduiding AUTO gaat knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, duidt dit op een storing in de versnellingsbak. Laat het systeem controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

111

Rijden

Automatische transmissie

Bij de automatische transmissie met vier versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen, aangevuld met de programma's

Sport en Sneeuw, en handmatig schakelen.

De transmissie heeft dus twee gebruiksmogelijkheden:

- automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie, waarbij u kunt kiezen voor het programma Sport voor een meer dynamische rijstijl of het programma

Sneeuw om het rijden op een ondergrond met weinig grip te vergemakkelijken,

- handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.

Schakelpatroon

1.

Knop selectiehendel.

2.

Toets (sport) .

3.

Toets " (sneeuw) .

Standen van de selectiehendel

P.

Parkeerstand.

- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

R.

Achteruitversnelling.

- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.

N.

Neutraalstand.

- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

D.

Automatische werking.

M + / -.

Zelf schakelen tussen de vier versnellingen.

F Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling op te schakelen.

of

F Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling terug te schakelen.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Weergave op het instrumentenpaneel

Wanneer u de selectiehendel door het schakelpatroon beweegt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.

P.

Parking (parkeerstand)

R.

Reverse (achteruitversnelling)

N.

Neutral (neutraalstand)

D.

Drive (automatisch schakelen)

S.

Programma

T .

Programma

1 2 3 4.

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen

-.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Intrappen van het rempedaal

F Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in

(bijv.: starten van de motor).

Wegrijden

F Trek de handrem aan.

F Selecteer de stand P of N .

F Start de motor.

Als niet aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding.

F Trap bij draaiende motor het rempedaal in.

F Zet de handrem vrij.

F Selecteer de stand R , D of M .

F Laat het rempedaal geleidelijk los.

De auto begint te rijden.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.

Laat bij temperaturen onder -23°C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand R ,

D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.

Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.

Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

Automatisch schakelprogramma

F Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de vier versnellingen.

De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen.

De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown).

De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen.

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.

Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

Programma's Sport en

Sneeuw

Deze twee specifieke programma's vullen de automatische werking aan onder bijzondere rijomstandigheden.

Programma Sport "S"

F Druk op de toets "S" als de motor is gestart.

Het schakelprogramma maakt dan automatisch een dynamische rijstijl mogelijk.

S Op het instrumentenpaneel verschijnt de aanduiding.

Programma Sneeuw "

T

"

F Druk op de toets " T " als de motor is gestart.

De transmissie past zich aan voor het rijden op gladde wegen.

Het schakelprogramma zorgt ervoor dat u gemakkelijker kunt rijden op een ondergrond met weinig grip.

T wordt weergegeven op het instrumentenpaneel.

Terugkeren naar het automatische standaardprogramma

F Om terug te keren naar het auto-adaptieve stand kunt u het programma Sport of Sneeuw op elk gewenst moment uitschakelen door opnieuw op de desbetreffende toets te drukken.

113

Rijden

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Handmatig schakelen

F Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de vier versnellingen.

F Duw de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.

F Trek de selectiehendel naar het symbool om één versnelling terug te schakelen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.

D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.

Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, kiest de transmissie automatisch de stand M1 .

De programma's Sport en Sneeuw kunnen niet worden ingeschakeld in de handbediende stand.

Storing

Onjuiste waarde bij handmatige bediening

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld (de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of N bewegen om de neutraalstand te selecteren.

Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.

Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie.

In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld.

U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand P , of R vanuit de stand N . Dit beschadigt de transmissie niet.

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display.

F Zet de selectiehendel in de stand P ; de melding verdwijnt.

Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.

De automatische transmissie kan beschadigd raken:

- als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt,

- als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet.

Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand N zetten en de handrem aantrekken.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

115

Rijden

Opschakelindicator

Dit systeem adviseert de bestuurder op te schakelen om het brandstofverbruik te verminderen.

Bij een elektronisch gestuurde of automatische versnellingsbak is dit systeem uitsluitend actief in de handgeschakelde stand.

Werking

Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen op te schakelen. U kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen.

Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van een schakeladvies van het systeem.

De functie kan niet worden uitgeschakeld.

Voorbeeld:

- U rijdt in de derde versnelling.

- U trapt het gaspedaal in.

- Het systeem kan u in dit geval adviseren een hogere versnelling in te schakelen.

De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven.

Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto, ...) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen, ...) aan.

Het systeem zal u nooit adviseren om:

- de eerste versnelling in te schakelen,

- de achteruitversnelling in te schakelen,

- terug te schakelen.

Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Stop & Start-systeem

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop&Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Overgang naar de

STOP-stand

Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.

- als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 of 6 versnellingen, bij stilstaande auto of een snelheid lager dan

8 km/h (volgens uitvoering) het rempedaal intrapt of de selectiehendel in stand N zet.

Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.

Het systeem werkt de eerste

10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet.

Als de motor door het systeem in de

STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar

De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:

- het bestuurderportier geopend is,

- de autogordel van de bestuurder losgemaakt is,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).

Tank nooit als de motor door het Stop &

Start-systeem in de STOP-stand is gezet.

Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

117

Rijden

Uitschakelen

Overgang naar de

START-stand

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak , als u het koppelingspedaal intrapt,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 of

6 versnellingen :

● met de selectiehendel in stand

A of M , wanneer u het rempedaal loslaat,

● met de selectiehendel in stand

N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in stand A of M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de

START-stand automatisch worden geactiveerd als:

- het bestuurderportier wordt geopend,

- de autogordel van de bestuurder wordt losgemaakt,

- de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (elektronisch gestuurde versnellingsbak),

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...).

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.

Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een melding met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken.

Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.

Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" .

Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet.

Storingen Onderhoud

Schakel omwille van de veiligheid het

Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.

Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.

Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu

(raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats).

Het gebruik van een andere dan de door

CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie.

Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

119

Rijden

Hill Start Assist

Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.

Deze functie is alleen actief:

- als de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt,

- bij het samenvallen van een aantal hellingcondities,

- als het bestuurdersportier is gesloten.

De Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld.

Werking

Verlaat de auto niet in de korte periode dat u de Hill Start Assist gebruikt.

Als u de auto verlaat terwijl de motor draait, gebruik dan de handrem en controleer of het controlelampje van de handrem op het instrumentenpaneel blijft branden.

Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat:

- als bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak de automatische stand

(stand A ) of de handbediende stand

(stand M ) is ingeschakeld.

Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat.

Storing

Bij een storing in de Hill Start Assist gaan deze controlelampjes branden. Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Snelheidsbegrenzer

De snelheidsbegrenzer voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde maximumsnelheid overschrijdt.

Als de ingestelde maximumsnelheid is bereikt, heeft het dieper intrappen van het gaspedaal geen effect.

Het inschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt handmatig: de ingestelde snelheid dient minimaal 30 km/h te bedragen.

Het uitschakelen van de snelheidsbegrenzer geschiedt eveneens handmatig met de hendel.

Door het gaspedaal tot voorbij het zware punt in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.

Als het gaspedaal vervolgens geleidelijk weer wordt losgelaten en de wagensnelheid onder de ingestelde maximumsnelheid komt, wordt de snelheidsbegrenzer weer geactiveerd.

De ingestelde maximumsnelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen.

Bij het gebruik van de snelheidsbegrenzer moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.

Stuurkolomschakelaars

De bediening van de snelheidsbegrenzer is ondergebracht in de hendel A .

1.

Knop voor het selecteren van de snelheidsbegrenzer

2.

Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid

3.

Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid

4.

Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsbegrenzer

Weergave op het display

De informatie van de snelheidsbegrenzer wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

5.

Snelheidsbegrenzer AAN/UIT

6.

Snelheidsbegrenzer geselecteerd

7.

Ingestelde snelheid

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Programmeren

F Draai de knop 1 in de stand "LIMIT" : de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).

Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen.

F Stel de snelheid in door op de toets 2 of

3 te drukken (bijv.: 90 km/h).

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 :

- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

F Inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk op de toets 4 .

F Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

F Weer inschakelen van de snelheidsbegrenzer: druk nogmaals op de toets 4 .

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als het gaspedaal geleidelijk wordt ingetrapt, wordt de snelheid niet verhoogd. Als het gaspedaal met kracht wordt ingetrapt, tot voorbij het zware punt , wordt de begrenzer tijdelijk uitgeschakeld en gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.

Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als het gaspedaal wordt losgelaten.

Uitschakelen van de snelheidsbegrenzer

F Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsbegrenzer wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

Storing

121

Rijden

In het geval van een storing in de snelheidsbegrenzer wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen:

- controleer of de mat goed is bevestigd,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Snelheidsregelaar

Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een constante ingestelde snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.

Het inschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig waarbij de ingestelde snelheid minimaal 40 km/h dient te bedragen en:

- de vierde versnelling moet zijn ingeschakeld bij een handgeschakelde versnellingsbak,

- de tweede versnelling moet zijn ingeschakeld bij rijden in de handmatige stand bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of automatische transmissie,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak moet stand A zijn geselecteerd en bij een automatische transmissie moet stand D zijn geselecteerd.

Het uitschakelen van de snelheidsregelaar geschiedt handmatig met de hendel, door het rem- of koppelingspedaal in te trappen of, uit veiligheidsoverwegingen, door activering van de dynamische stabiliteitsregeling.

Door het gaspedaal in te trappen, kan de ingestelde snelheid tijdelijk worden overschreden.

Na het afzetten van het contact worden alle ingestelde snelheden gewist. Om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid is het voldoende het gaspedaal los te laten.

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen.

Stuurkolomschakelaars

De bediening van de snelheidsregelaar is ondergebracht in de hendel A .

1.

Knop voor het selecteren van de snelheidsregelaar

2.

Toets voor het verlagen van de ingestelde snelheid

3.

Toets voor het verhogen van de ingestelde snelheid

4.

Toets voor het in-/uitschakelen van de snelheidsregelaar

Bij het gebruik van de snelheidsregelaar moet de bestuurder te allen tijde de snelheidslimiet in acht nemen, zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen en zijn verantwoordelijkheid nemen.

Weergave op het display

De informatie van de snelheidsregelaar wordt weergegeven op het display van het instrumentenpaneel.

5.

Snelheidsregelaar AAN/UIT

6.

Snelheidsregelaar geselecteerd

7.

Ingestelde snelheid

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Programmeren

F Draai de knop 1 in de stand "CRUISE" : de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (PAUSE).

F Stel de snelheid in door de wagensnelheid op het gewenste niveau te brengen en vervolgens op de toets 2 of 3 te drukken (bijv.: 110 km/h).

U kunt de ingestelde snelheid vervolgens wijzigen met de toetsen 2 en 3 :

- +/- 1 km = kort indrukken,

- +/- 5 km = lang indrukken,

- +/- in stappen van 5 km = ingedrukt houden.

F Uitschakelen van de snelheidsregelaar: druk op de toets 4 : het uitschakelen wordt bevestigd op het display (PAUSE).

F Weer inschakelen van de snelheidsregelaar: druk nogmaals op de toets 4 .

Overschrijden van de ingestelde snelheid

Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, gaat de ingestelde snelheid op het display knipperen.

Het knipperen van de ingestelde snelheid stopt automatisch als de snelheid weer is gedaald tot de ingestelde snelheid.

Uitschakelen van de snelheidsregelaar

F Draai de knop 1 in de stand "0" : de selectie van de snelheidsregelaar wordt ongedaan gemaakt. Op het display wordt weer de kilometerteller weergegeven.

Storing

123

Rijden

In het geval van een storing in de snelheidsregelaar wordt de ingestelde snelheid gewist en knipperen de streepjes op het display.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Let tijdens het gebruik van de snelheidsregelaar op wanneer u de snelheid met de toetsen instelt; dit kan een plotselinge verandering van de wagensnelheid veroorzaken.

Gebruik de snelheidsregelaar niet op gladde wegen of bij zeer druk verkeer.

Bij een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden.

Om te voorkomen dat de werking van de pedalen wordt geblokkeerd:

- controleer of de mat goed is bevestigd,

- gebruik nooit meer dan één mat per plaats.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Parkeerhulp achter

Inschakelen

Dit systeem bestaat uit vier parkeerhulpsensoren die zijn aangebracht in de achterbumper.

Het systeem waarschuwt de bestuurder voor elk obstakel (persoon, auto, boom, hek, …) dat zich achter de auto bevindt.

Het systeem wordt geactiveerd zodra u de achteruitversnelling inschakelt. Dit wordt aangegeven door een geluidssignaal. De afstand tot het obstakel wordt aangegeven door:

- geluidssignalen die elkaar sneller opvolgen naarmate de de auto dichter bij het obstakel komt,

- een grafische weergave (volgens uitvoering) op het multifunctionele display, met blokjes die steeds dichter bij de auto komen.

Het systeem waarschuwt echter niet voor objecten die zich direct onder de bumper bevinden.

Paaltjes, pionnen bij wegwerkzaamheden of gelijksoortige voorwerpen worden waargenomen bij aanvang van de manoeuvre, maar niet meer wanneer de auto te dicht genaderd is.

De parkeerhulp is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.

Als de achterzijde van de auto minder dan

30 centimeter van het obstakel verwijderd is, is het geluidssignaal continu hoorbaar en verschijnt het symbool "Gevaar" op het multifunctionele display.

Het systeem wordt gedeactiveerd als de versnellingsbak in een andere stand wordt geschakeld.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

Instellen Storing

U kunt het systeem via het configuratiemenu van het multifunctionele display in- of uitschakelen. Bij het afzetten van het contact wordt de status van het systeem opgeslagen.

Raadpleeg, voor meer informatie over de toegang tot het menu van de parkeerhulp de rubriek "Configuratie van de auto" of

"Parameters van de auto" die overeenkomt met het multifunctionele display in uw auto.

Als er een storing is opgetreden, zal bij het achteruitrijden dit waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal (kort piepje) en een melding op het multifunctionele display.

Zorg ervoor dat de sensoren in de winter of bij slecht weer niet bedekt zijn met modder, ijs of sneeuw.

Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld bij het trekken van een aanhangwagen of de montage van een fietsendrager (auto uitgerust met een door CITROËN goedgekeurde trekhaak of fietsendrager).

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

125

Rijden

Achteruitrijcamera

De achteruitrijcamera wordt automatisch geactiveerd wanneer de versnellingsbak in de achteruit staat.

De beelden van de camera worden in kleur weergegeven op het scherm van het navigatiesysteem.

De achteruitrijcamera is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven.

De afstand tussen de blauwe strepen correspondeert met de breedte van uw auto zonder de buitenspiegels.

De blauwe strepen geven de rijrichting van de auto weer.

De rode steep geeft een ruimte van 30 cm direct achter de achterbumper van uw auto weer. Het geluidssignaal wordt continu hoorbaar als een obstakel binnen deze ruimte komt.

De groene strepen geven een afstand van circa

1 en 2 meter weer achter de achterbumper van uw auto.

Maak de achteruitrijcamera regelmatig schoon met een zachte, droge doek.

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

DS3_nl_Chap04_conduite_ed01-2015

127

Rijden

Zicht

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Lichtschakelaar

Met de lichtschakelaar kunt u de verlichting van de auto selecteren en inschakelen.

Hoofdverlichting

De lichtschakelaar heeft verschillende standen om de zichtbaarheid van de auto en het zicht van de bestuurder aan te passen aan de omgeving:

- parkeerlicht: om gezien te worden,

- dimlicht: voor een optimaal zicht zonder medeweggebruikers te verblinden,

- grootlicht: voor een optimaal zicht op wegen zonder medeweggebruikers.

Instellingen

Het verlichtingssysteem heeft verschillende extra automatische functies, afhankelijk van de uitvoering van uw auto:

- follow-me-homeverlichting,

- automatische verlichting.

Onder bepaalde weersomstandigheden

(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen.

Aanvullende verlichting

Uw auto is voorzien van aanvullende verlichting voor specifieke zichtomstandigheden:

- één mistachterlicht om van afstand gezien te worden,

- mistlampen vóór voor nóg beter zicht,

- LED-dagrijverlichting om overdag gezien te worden.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

131

Zicht

Uitvoering zonder automatische inschakeling

Handbediende functies

De lichtschakelaar bestaat uit de ring A en de hendel B .

A.

Ring voor de selectie van de stand van de hoofdverlichting: draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.

Lichten uit/verlichting overdag.

Automatische verlichting.

Alleen parkeerlicht.

Dimlicht of grootlicht.

Controlelampjes

Een controlelampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld.

Het instrumentenpaneel is permanent verlicht; er is dus geen verband tussen de verlichting van het instrumentenpaneel en het inschakelen van de verlichting.

Uitvoering met automatische inschakeling

B.

Verlichtingshendel: trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug.

Als de verlichting is uitgeschakeld of alleen de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kunt u een lichtsignaal geven door de hendel naar u toe te trekken.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Uitvoering met mistlampen vóór en mistachterlicht

C.

Ring voor de selectie van de mistverlichting.

De mistverlichting werkt in combinatie met dimlicht en grootlicht.

Mistlampen vóór en mistachterlicht

Verdraai ring C :

F één stand naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen,

F twee standen naar voren om het mistachterlicht in te schakelen,

F één stand naar achteren om het mistachterlicht uit te schakelen,

F twee standen naar achteren om de mistlampen voor uit te schakelen.

Als de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (uitvoeringen met automatische verlichting) of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistverlichting en het parkeerlicht branden.

F Draai de ring naar achteren om de mistverlichting uit te schakelen. Het parkeerlicht wordt dan ook uitgeschakeld.

Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als 's nachts, zijn de mistlampen vóór en het mistachterlicht verblindend voor medeweggebruikers en daarom niet toegestaan.

Vergeet niet de mistlampen uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn.

Vergeten verlichting

Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische follow me home-verlichting is geactiveerd.

Als u handmatig de follow me home-verlichting inschakelt terwijl het contact is afgezet en een van de voorportieren wordt geopend, klinkt een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

133

Zicht

Handbediende follow me home-verlichting

Automatische verlichting

Inschakelen

F Draai de ring in de stand "AUTO" . Het inschakelen van de functie wordt bevestigd door een melding.

Deze functie zorgt ervoor dat na het afzetten van het contact de dimlichten nog even blijven branden om het uitstappen in het donker te vergemakkelijken.

Inschakelen

F Geef bij afgezet contact een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar.

F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen.

Uitschakelen

Na het vergrendelen van de auto wordt de handbediende follow me home-verlichting na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld.

Uitschakelen

F

Draai de ring in een andere stand dan de stand "AUTO" . Het uitschakelen van de functie wordt bevestigd door een melding.

Het parkeerlicht en het dimlicht worden automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is of in bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden ingeschakeld.

Als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of als het wissen is gestopt, gaat deze verlichting automatisch uit en gaat de dagrijverlichting branden.

Storing

Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden, wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel en/of verschijnt een melding op het display, in combinatie met een geluidssignaal.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Automatische follow me home-verlichting

LED-dagrijverlichting

De dagverlichting geeft de auto een herkenbare uitstraling en bestaat uit twee sets van zes leds die zich in de verticale "kieuwen" onder iedere koplampunit bevinden.

Als de functie "automatische verlichting" is geactiveerd, blijft bij een geringe lichtsterkte het dimlicht na het afzetten van het contact branden.

Programmeren

Via het configuratiemenu van de auto kan de functie worden geactiveerd en gedeactiveerd en kan de tijdsduur van de follow me home-verlichting worden ingesteld (uitgezonderd bij monochroom display A: vaste tijdsduur van 60 s).

Als de lichtsensor bij mist of sneeuw voldoende licht waarneemt, wordt de verlichting niet automatisch ingeschakeld.

Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af, aangezien de aan de sensor gekoppelde functies dan niet meer bediend kunnen worden.

Als de motor wordt gestart, wordt de dagrijverlichting automatisch ingeschakeld als de lichtschakelaar in de stand "0" of "AUTO" staat.

Zodra de parkeerlichten of het dim- of grootlicht handmatig of automatisch wordt ingeschakeld, gaat de dagrijverlichting uit.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

135

Zicht

Koplampen verstellen

Reizen naar het buitenland

LED-/xenonkoplampen

Als u de auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt, moet u de afstelling van de dimlichten van uw auto laten aanpassen om te voorkomen dat tegenliggers verblind worden.

Verstel de koplampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen.

0.

Alleen bestuurder of bestuurder + voorpassagier.

-.

Tussenstand.

1.

5 personen.

-.

5 personen + bagage in de koffer.

2 . Alleen bestuurder + maximaal toegestane belading van de koffer.

Deze stand voldoet om verblinding van tegenliggers te voorkomen.

Bij gebruik van een hogere stand wordt de reikwijdte van de koplamplichtbundel beperkt.

Stand "0" : basisinstelling.

F Open de motorkap om bij de stelschroef te kunnen komen (één schroef per koplamp).

F Steek een geschikte inbussleutel (niet meegeleverd) in de zeskantige uitsparing van de schroef.

F Draai de sleutel een halve slag rechtsom.

Vergeet bij terugkomst niet de de koplampen in de oorspronkelijke stand te zetten door de stelschroeven een halve slag linksom te draaien.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Ruitenwisserschakelaar

De ruitenwissers voor en achter zorgen voor een optimaal zicht voor de bestuurder, ongeacht de weersomstandigheden.

Instellen

Afhankelijk van de uitvoering zijn de volgende automatische functies van de ruitenwissers mogelijk:

- automatische werking van de ruitenwissers vóór,

- automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling.

Uitvoering zonder automatisch wissen

Uitvoering met automatische ruitenwissers

Handmatige functies

De ruitenwisserschakelaar bestaat uit de hendel A en de ring B .

Ruitenwissers vóór

A.

Selecteer de wissnelheid met de hendel.

Hoge snelheid (hevige neerslag).

Normale snelheid (matige regenval).

Interval (wissnelheid aangepast aan de wagensnelheid).

Uit.

Eén keer wissen (duw de hendel even omlaag).

of

Automatisch en één keer wissen

(zie de desbetreffende rubriek).

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

137

Zicht

B.

Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:

Uit.

Interval.

Wissen en sproeien (gedurende enige tijd).

Ruitenwisser achter

Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge vorst en bij montage van een fietsendrager op de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van het multifunctionele display.

Achteruitversnelling

Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt automatisch ook de ruitenwisser achter in werking.

Programmeren

Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het configuratiemenu van de auto.

Deze functie is standaard geactiveerd.

Ruitensproeiers voor

Trek de hendel naar u toe: de ruitensproeiers treden in werking en na enige tijd worden ook de ruitenwissers ingeschakeld.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Automatische ruitenwissers vóór

De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als de sensor achter de binnenspiegel regen detecteert. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag.

Inschakelen

Dit gebeurt handmatig door de hendel A naar de stand "AUTO" te bewegen.

Dit wordt bevestigd door het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en een melding op het multifunctionele display.

Uitschakelen

Beweeg de hendel A omhoog en vervolgens in de stand "0" om de ruitenwissers handmatig te bedienen.

Dit wordt bevestigd door een melding op het multifunctionele display; het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft.

Als het contact meer dan

1 minuut afgezet is geweest, moet de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw worden geactiveerd door de hendel A kort omlaag te bewegen.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Storing

In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Verticale stand van de ruitenwissers voor

Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af.

Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat.

Wacht 's winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is.

Als de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, gaan de ruitenwissers in de verticale stand staan.

Deze stand kan worden gebruikt voor 's winters parkeren en het vervangen of het reinigen van de ruitenwisserbladen zonder dat daardoor de motorkap wordt beschadigd.

Zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers na de werkzaamheden weer in de ruststand te zetten.

Voor een langdurige doeltreffende werking van de ruitenwissers raden wij u aan:

- voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan,

- de ruitenwissers regelmatig te reinigen met zeepsop,

- de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton op de voorruit te houden,

- de ruitenwissers te vervangen zodra ze sporen van slijtage gaan vertonen.

139

Zicht

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Plafonnier

A.

Plafonnier

B.

Kaartleeslampjes

Plafonnier

In deze stand gaat de interieurverlichting geleidelijk branden:

- als de auto wordt ontgrendeld,

- als de sleutel uit het contact wordt verwijderd,

- als een portier wordt geopend,

- als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren.

De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:

- als de auto wordt vergrendeld,

- als het contact wordt aangezet,

- 30 seconden na het sluiten van het laatste portier.

Permanent uit.

Permanent aan.

Kaartleeslampjes

F Druk bij aangezet contact op de desbetreffende schakelaar.

Als de interieurverlichting permanent is ingeschakeld, blijft deze gedurende een bepaalde tijd branden, afhankelijk van de situatie:

- bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten,

- in de eco-modus: ongeveer 30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Sfeerverlichting

De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt.

Inschakelen

Als het buiten donker is, gaan de beenruimteverlichting en de verlichting van de opbergruimte in het midden van het dashboard automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld.

Uitschakelen

De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld.

De sfeerverlichting kan handmatig worden uitgeschakeld met de regelknop van de dashboardverlichting.

F Druk als de parkeerlichten zijn ingeschakeld meerdere keren op de linker knop van het instrumentenpaneel om de lichtsterkte van de dashboardverlichting geleidelijk te verminderen.

F Druk nogmaals op de knop om de lichtsterkte tot een minimum te beperken en de sfeerverlichting uit te schakelen.

141

Zicht

Verlichting bagageruimte

De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten.

De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie:

- bij afgezet contact: ongeveer

10 minuten,

- in de eco-modus: ongeveer

30 seconden,

- bij draaiende motor: onbeperkt.

DS3_nl_Chap05_visibilite_ed01-2015

Veiligheid

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Richtingaanwijzers Alarmknipperlichten

F Links: duw de hendel helemaal omlaag, tot voorbij de weerstand.

F Rechts: duw de hendel helemaal omhoog, tot voorbij de weerstand.

Gebruik de alarmknipperlichten om het overige verkeer te waarschuwen in het geval van file, pech, slepen of een ongeval.

F Druk deze knop in: de richtingaanwijzers knipperen tegelijkertijd.

De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet.

Drie keer knipperen

F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen.

Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten

Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de mate van remvertraging, automatisch ingeschakeld.

Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de alarmknipperlichten uit.

F U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop in te drukken.

Claxon Noodoproep of

Pechhulp

Gebruik de claxon om medeweggebruikers te waarschuwen bij gevaar.

F Druk op een van de spaken van het stuurwiel.

Hiermee kunt u een noodoproep of hulpoproep verzenden naar de hulpdiensten of de speciale helpdesk (deze dienst wordt uitgevoerd door de

Assistance-helpdesk van CITROËN).

Raadpleeg de rubriek "Audio en datacommunicatie" voor meer informatie over het gebruik van deze voorziening.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

145

Veiligheid

Bandenspanningscontrolesysteem

Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden.

Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden.

Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset .

Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is.

Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen.

Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Doe dit ook voordat u een lange rit gaat maken.

Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit).

Het rijden met een te lage bandenspanning veroorzaakt bovendien een hoger brandstofverbruik.

De voor uw auto voorgeschreven bandenspanning vindt u op de sticker met de bandenspanningen.

Zie de rubriek "Identificatie".

De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid).

Onder andere omstandigheden

(bij warme banden) moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met

0,3 bar worden verhoogd.

147

Veiligheid

Waarschuwing te lage bandenspanning

U krijgt deze waarschuwing als dit lampje blijft branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding.

F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen.

F Stop zodra dit mogelijk is op een veilige plaats.

F Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset) de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld. Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren.

of

F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel

(volgens uitvoering).

Resetten

Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten.

Er is een sticker op de linker middenstijl aangebracht om u hierop attent te maken.

Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende.

De waarschuwing blijft actief tot het systeem is gereset.

Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is.

Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Het resetten van het systeem moet gebeuren bij afgezet contact en stilstaande auto via het configuratiemenu van de auto.

Monochroom display A

F Druk op de toets MENU om het algemene menu te openen.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

Config. auto te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Reset bandensp " te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

Er verschijnt een melding ter bevestging van het verzoek.

F Bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

Monochroom display C

F Druk op de toets MENU om het algemene menu te openen.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu " Persoonlijke instellingen - configuratie " te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu " Configuratie auto instellen " te selecteren en bevestig uw keuze door op de toets OK te drukken.

F Druk op de toets " 5 " of " 6 " om het menu

" Bandenspanning " en vervolgens het menu " Resetten " te selecteren en bevestig uw keuzes door op de toets OK te drukken.

Het resetten wordt bevestigd door een melding.

149

Veiligheid

Touchscreen

F Druk op de toets MENU .

F Selecteer het menu " Rijden "

F Selecteer op de secundaire pagina

" Initialisatie bandensp.controle

".

Het resetverzoek wordt bevestigd door een melding.

F Selecteer " ja " of " Nee ", en bevestig uw keuze.

Het resetten wordt bevestigd door een melding.

Storing

De nieuw opgeslagen waarden van de bandenspanning worden door het systeem beschouwd als referentiewaarden.

Het bandenspanningscontrolesysteem werkt alleen betrouwbaar als bij het resetten van het systeem de vier banden de correcte spanning hebben.

Sneeuwkettingen

Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen.

Als het waarschuwingslampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje

Service, wijst dit op een storing in het systeem.

In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Controleer na werkzaamheden aan het systeem altijd de spanning van de vier banden en reset het systeem vervolgens.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Hulpsystemen bij het remmen

Uw auto is voorzien van drie systemen die u helpen om de auto in een noodsituatie veilig tot stilstand te brengen:

- het antiblokkeersysteem (ABS),

- de elektronische remdrukregelaar (EBD),

- Brake Assist System (BAS).

Antiblokkeersysteem

(ABS) en elektronische remdrukregelaar

Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto, vooral op een slecht of glad wegdek.

Inschakelen

Het antiblokkeersysteem treedt automatisch in werking zodra een van de wielen dreigt te blokkeren.

Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, is dat merkbaar aan het trillen van het rempedaal; dit is de normale werking.

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in het antiblokkeersysteem. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met de controlelampjes STOP en ABS , een geluidssignaal en een melding op het display, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar. Door deze storing zou u tijdens het remmen de controle over uw auto kunnen verliezen.

Stop op een veilige plaats.

Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig en volledig in en laat het niet los.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Zorg er bij vervanging van de wielen

(banden en velgen) voor dat er wielen worden gemonteerd die aan de voorschriften van de constructeur voldoen.

Brake Assist System (BAS)

Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt.

Inschakelen

Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal sneller wordt ingetrapt dan een bepaalde grenswaarde.

Het systeem zorgt er dan voor dat de benodigde bedieningskracht minder wordt en dat de effectiviteit van het remmen wordt vergroot.

Trap het rempedaal bij een noodstop zeer krachtig in en laat het pedaal niet los.

151

Veiligheid

Stabiliteitscontrolesystemen

Antislipregeling (ASR) en dynamische stabiliteitscontrole (ESP)

De antislipregeling verbetert de tractie van de wielen om doorslippen te voorkomen, door in te grijpen op de remmen van de aangedreven wielen en op het motorkoppel.

De dynamische stabiliteitscontrole grijpt in via de remmen van één of meer wielen en via het motorkoppel om de auto (binnen de grenzen van de natuurkundige wetmatigheden) weer in de juiste koers te brengen.

Inschakelen

De systemen worden automatisch ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.

De systemen worden geactiveerd zodra de wielen te weinig grip hebben of de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting.

In dat geval gaat dit controlelampje op het instrumentenpaneel knipperen.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Uitschakelen

Als het onder bijzonder zware omstandigheden

(diepe sneeuw, modder, ...) niet lukt om weg te rijden, kan het nuttig zijn de systemen uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen.

F Druk op deze knop die zich links onder het stuurwiel bevindt.

Als het controlelampje van de knop brandt, zijn de systemen uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen:

Deze systemen worden automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of vanaf 50 km/h, behalve bij uitvoeringen met een 1,6 liter benzinemotor

(THP 155, THP 150, THP 160) en de RACING.

F Druk nogmaals op deze knop om de systemen handmatig weer in te schakelen.

Storing

Als dit lampje op het instrumentenpaneel en het controlelampje van de knop gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding, duidt dit op een storing in deze systemen.

Laat de systemen controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De systemen ESP en ASR zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden.

De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of tot te hard rijden.

De goede werking van de systemen wordt verzekerd door het naleven van de voorschriften van de constructeur ten aanzien van:

- de wielen (banden en velgen),

- de onderdelen van het remsysteem,

- de elektronische componenten,

- procedures voor montage en werkzaamheden.

Laat de systemen na een aanrijding controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

153

Veiligheid

Active City Brake

Active City Brake is een rijhulpfunctie die beoogt een frontale aanrijding te voorkomen of de snelheid van een frontale aanrijding te verminderen wanneer de bestuurder niet of onvoldoende ingrijpt (onvoldoende intrappen van het rempedaal).

Werkingsprincipe

Dit systeem is ontwikkeld om de veiligheid te verbeteren.

De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en de afstand tot en de snelheid van andere weggebruikers blijven inschatten.

Active City Brake is slechts een hulpsysteem; de bestuurder moet altijd attent blijven.

Bekijk de lasersensor nooit met een optisch instrument (vergrootglas, microscoop enz.) op een afstand van minder dan 10 cm: kans op oogletsel.

Dit systeem detecteert met een lasersensor boven aan de voorruit voertuigen die in dezelfde richting rijden of die vóór de auto stilstaan.

Indien noodzakelijk remt de auto automatisch af om een aanrijding met de voorligger te voorkomen.

Dit automatische noodremsysteem remt later af dan de bestuurder normaal gesproken zou doen. Het systeem grijpt dus alleen in als de kans op een aanrijding groot is.

Voorwaarden voor activering

Active City Brake werkt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

● het contact is aangezet,

● de auto rijdt vooruit,

● de snelheid ligt tussen ongeveer 5 en

30 km/h,

● de remhulpsystemen (ABS, EBD, BAS) zijn niet defect,

● de stabiliteitscontrolesystemen (ASR, ESP) zijn niet uitgeschakeld of defect,

● de auto maakt geen scherpe bocht,

● het systeem is de laatste 10 seconden niet in werking getreden.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Werking

Als uw auto te dicht bij de voorligger komt of de voorligger te snel nadert, remt het systeem automatisch om een aanrijding te voorkomen.

U wordt dan door de weergave van een melding gewaarschuwd.

De remlichten van uw auto gaan branden om andere weggebruikers te waarschuwen.

De aanrijding kan automatisch worden voorkomen als het snelheidsverschil tussen uw auto en de voorligger niet groter is dan 15 km/h.

Is het verschil groter, dan probeert het systeem een aanrijding te voorkomen of de kracht van de botsing te beperken door de auto af te remmen.

Het automatische noodremsysteem kan de auto volledig tot stilstand brengen als dit nodig is.

In dat geval blijven de remmen enige tijd

(ongeveer 1,5 seconde) geactiveerd terwijl de auto stilstaat. De bestuurder kan in die tijd de controle over de auto overnemen en het rempedaal intrappen.

Het ingrijpen van het systeem kan ook tot gevolg hebben dat de motor afslaat, behalve als de bestuurder tijdens het automatische remmen snel genoeg het koppelingspedaal intrapt.

Tijdens het automatische remmen kan de bestuurder zelf, door het rempedaal stevig in te trappen, altijd proberen harder te remmen dan het noodremsysteem.

Uitschakelen

Het systeem kan worden uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. Dit menu kan bij aangezet contact worden geopend.

De status van het systeem wordt bij het afzetten van het contact opgeslagen.

Als het systeem is uitgeschakeld, wordt elke keer dat de auto wordt gebruikt, een melding weergegeven om aan te geven dat het systeem is uitgeschakeld.

Na een aanrijding wordt het systeem automatisch uitgeschakeld; het werkt dan niet meer.

Ga naar het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem weer gebruiksklaar te laten maken.

155

Veiligheid

Met het monochrome display C Met het touchscreen

F Druk op de toets MENU om het hoofdmenu te openen.

F Selecteer " Personalisatie-Configuratie ".

F Selecteer " Parameters auto bepalen ".

F Selecteer " Rijhulpsysteem ".

F Selecteer " Automatisch noodremsysteem: OFF " of " Automatisch noodremsysteem: ON ".

F Druk op de toetsen " 7 " of " 8 " om het vakje aan of uit te vinken en zo het systeem in of uit te schakelen.

F Druk op de toetsen " 5 " of " 6 ", vervolgens op de toets OK om het vakje "OK" te selecteren en bevestig of druk op de toets Terug om de handeling af te breken.

F Druk op de toets " MENU ".

F Selecteer het menu " Rijden ".

F Selecteer op de secundaire pagina

" Configuratie auto ".

F Selecteer het tabblad " Rijhulpsysteem ".

F Vink het vakje " Automatische noodremassistentie " aan of uit om het systeem in of uit te schakelen.

F Bevestig uw keuze.

Grenzen van het systeem

Het systeem detecteert slechts stilstaande voertuigen of voertuigen die in dezelfde richting rijden.

Het detecteert geen kleine voertuigen

(fietsen, motorfietsen), voetgangers of dieren en ook geen stilstaande voorwerpen die niet reflecteren.

Het systeem treedt niet in werking of wordt uitgeschakeld als de bestuurder:

- het gaspedaal diep intrapt

- of een ruk aan het stuur geeft

(uitwijkmanoeuvre).

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Onder zeer slechte weersomstandigheden (zware regenval, sneeuw, mist, hagel enz.) neemt de remweg toe waardoor het systeem minder efficiënt een aanrijding kan voorkomen.

De bestuurder moet dus altijd bijzonder oplettend blijven.

Storingen

Storing van de sensor

De werking van de lasersensor kan worden gehinderd door vuil op de voorruit of door het beslaan van de voorruit. In dat geval wordt een melding weergegeven om u te waarschuwen.

Schakel de voorruitontwaseming in en reinig de voorruit ter hoogte van de sensor regelmatig.

Storing van het systeem

Bij een storing van het systeem wordt u door een geluidssignaal en de weergave van de melding " Storing automatisch noodremsysteem " gewaarschuwd.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Plak of bevestig geen voorwerpen op de voorruit vóór de sensor.

Laat nooit sneeuw op de motorkap liggen, voorwerpen boven de motorkap uitkomen of voorwerpen op het dak naar voren uitsteken: ze zouden in het gezichtsveld van de sensor kunnen komen en de detectie van voertuigen kunnen hinderen.

Als de voorruit ter hoogte van de sensor beschadigd is, schakel het systeem dan uit en neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de voorruit te laten vervangen.

Verwijder de sensor niet, stel de sensor niet af en test de sensor niet.

Werkzaamheden aan de sensor mogen alleen door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Bij het trekken van een aanhanger of als uw auto wordt gesleept, moet het systeem worden uitgeschakeld.

157

Veiligheid

Veiligheidsgordels

Veiligheidsgordels vóór

De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer.

Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.

Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken.

De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet.

De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid.

Omdoen

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

Waarschuwingslampje veiligheidsgordel losgemaakt/niet vastgemaakt

Als het contact wordt aangezet, gaat dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel branden om aan te geven dat de bestuurder en/of voorpassagier zijn gordel nog niet heeft vastgemaakt.

Als de wagensnelheid hoger is dan 20 km/h, knippert het waarschuwingslampje gedurende

2 minuten in combinatie met een steeds sterker wordend geluidssignaal. Na deze 2 minuten blijft het waarschuwingslampje branden zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheidsgordels achter

De zitplaatsen achter zijn voorzien van een driepuntsveiligheidsgordel met oprolautomaat.

Omdoen

F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.

F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken.

Losmaken

F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.

F

Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.

159

Veiligheid

Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt.

Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit.

Draai de gespen van de veiligheidsgordels niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief.

De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt.

Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold.

De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst.

De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst.

De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold.

Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel:

- dient deze strak om het lichaam te worden gedragen,

- moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt,

- mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen,

- mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen,

- mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd.

Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor de garantie zorgt en de werkzaamheden volgens de voorschriften uitvoert.

Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen.

Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.

Voorschriften voor kinderen

Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.

De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één persoon gedragen worden.

Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek

"Kinderzitjes".

Bij aanrijdingen

De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding , vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van de airbag branden.

Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Airbags

De airbags zijn speciaal ontworpen om de veiligheid van de inzittenden (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij ernstige aanrijdingen te verbeteren. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spanbegrenzers

(behalve bij de middelste passagier achter).

De elektronische schoksensoren registreren de frontale en zijdelingse aanrijdingen waaraan de registratiezones voor een aanrijding worden blootgesteld:

- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten,

- bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking.

De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen.

De airbags werken alleen als het contact aan is.

De airbags werken slechts eenmaal.

Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen.

Registratiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

Het activeren van (een van) de airbags gaat gepaard met wat rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd.

De rook is niet schadelijk, maar kan voor personen die hier gevoelig voor zijn, irriterend zijn.

De knal die bij het afgaan wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen.

Airbags vóór

De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen.

De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje.

Activering

Bij een zware frontale aanrijding binnen

(een gedeelte van) de impactzone vóór, waarbij de krachten horizontaal in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde op de auto inwerken, gaan de airbags af. Als de airbag vóór aan passagierszijde is uitgeschakeld, gaat deze niet af.

De airbag vóór wordt opgeblazen tussen het dashboard en het bovenlichaam van de inzittende voorin, om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

161

Veiligheid

Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag vóór aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst.

Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Storing

Als dit waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat branden, laat het systeem dan controleren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Uitschakelen

Alleen de airbag vóór aan passagierszijde kan worden uitgeschakeld:

F zet het contact af , steek de sleutel in de schakelaar voor uitschakelen van de airbag aan passagierszijde,

F draai deze in de stand "OFF" ,

F verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen.

Dit controlelampje brandt op het instrumentenpaneel, bij aangezet contact en zolang de airbag is uitgeschakeld.

Opnieuw inschakelen

Als u het met de rug in de rijrichting geplaatste kinderzitje hebt verwijderd, zet dan de schakelaar weer op "ON" om de airbag opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw passagier te garanderen.

163

Veiligheid

Zijairbags

De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding om de kans op letsel te verkleinen.

De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde.

Activering

De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij ( B ), loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto.

De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel.

Detectiezones voor een aanrijding

A.

Impactzone vóór.

B.

Impactzone opzij.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Windowairbags

De windowairbags dragen bij aan de bescherming van de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) bij een ernstige zijdelingse aanrijding, door de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen.

De windowairbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding.

Activering

De windowairbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij B , waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend.

De windowairbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden vóór en achter en de ruiten.

Storing

Als dit waarschuwingslampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display, raadpleeg dan het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren.

De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd.

Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan, kan het zijn dat de airbag niet wordt geactiveerd.

Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding wordt de airbag niet geactiveerd.

165

Veiligheid

Houd u aan de volgende veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags:

Maak er een gewoonte van om normaal rechtop in de voorstoelen te zitten.

Draag altijd een correct afgestelde veiligheidsgordel.

Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...). Dit kan de goede werking van de airbag belemmeren en/of de inzittende bij het opblazen van de airbag verwonden.

Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren.

Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen uitsluitend door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd.

Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen.

Airbags vóór

Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten.

De voorpassagier mag zijn voeten niet op het dashboard laten rusten.

Rook niet in de auto. Als de airbag wordt opgeblazen, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken.

Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op.

Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken.

Zijairbags

Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zijairbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het CITROËN-netwerk.

Raadpleeg de rubriek "Accessoires".

Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de airbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas.

Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten.

Window-airbags

Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.

Demonteer nooit de handgrepen van het dak (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags.

DS3_nl_Chap06_securite_ed01-2015

Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes

Hoewel CITROËN bij het ontwerp van uw auto veel aandacht heeft besteed aan veiligheidsvoorzieningen voor uw kinderen, is hun veiligheid natuurlijk ook afhankelijk van uzelf.

Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op:

- conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of

ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd*,

- de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto,

- kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de rug in de rijrichting worden vervoerd.

CITROËN beveelt u aan kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren:

- met de rug in de rijrichting tot 3 jaar,

- met het gezicht in de rijrichting vanaf 3 jaar.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

* De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend.

Raadpleeg de in uw land geldende regels.

169

Veilig vervoeren van kinderen

Kinderzitje achterin

"Rug in de rijrichting" "Gezicht in de rijrichting" Middelste zitplaats achter

Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd.

Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt.

Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat. Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

Kinderzitje op de passagiersstoel voor*

"Met de rug in de rijrichting" "Met het gezicht in de rijrichting"

Wanneer een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet.

De frontairbag aan passagierszijde moet zijn uitgeschakeld. Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken .

Wanneer een kinderzitje met het gezicht in de rijrichting op de passagiersstoel voor wordt geplaatst, moet de stoel in de middelste stand van de verstelling in lengterichting worden geschoven, en in de hoogste stand en met de rugleuning rechtop worden gezet en mag de frontairbag aan passagierszijde niet worden uitgeschakeld.

* Raadpleeg de wetgeving in uw land voordat u een kinderzitje op deze plaats bevestigt.

Controleer of de veiligheidsgordel goed strak staat.

Controleer bij kinderzitjes met een standaard of deze goed op de vloer steunt. Verstel indien nodig de passagiersstoel.

Passagiersstoel in de hoogste stand en in de middelste stand van de verstelling in lengterichting.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde

Plaats nooit een kind in een kinderzitje

"met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.

Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen.

171

Veilig vervoeren van kinderen

Airbag aan passagierszijde OFF

Raadpleeg de rubriek "Airbags" voor meer informatie over het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

AR

BG

НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини

СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.

CS

NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.

DA Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT

KVÆSTET eller DRÆBT.

DE Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.

EL

Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από

ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ

EN NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the

CHILD can occur

ES NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un

AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.

ET Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.

FI ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.

FR NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l’arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ.

Cela peut provoquer la MORT de l’ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT

HR

NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.

HU

SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.

IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale

ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.

LT

NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO

PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

173

Veilig vervoeren van kinderen

LV

NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA

SPILVENS.

Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.

MT Qatt m’ghandek thalli tifel/tifla marbut f’siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista’ tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla

NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN

NO Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,

BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.

PL

NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ

POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA

CIAŁA.

PT NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.

Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.

RO Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.

RU

ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем.

Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ

SK

NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.

Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.

SL

NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem

AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.

SR

NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.

SV Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att

DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.

TR

KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya

ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

Door CITROËN aanbevolen kinderzitjes

CITROËN levert een reeks kinderzitjes met artikelnummer die met een driepunts veiligheidsgordel kunnen worden vastgemaakt:

Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg

L1

"RÖMER Baby-Safe Plus"

Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.

Groep 2 en 3: van 15 tot 36 kg

L4

"KLIPPAN Optima"

Vanaf 22 kg (vanaf ongeveer 6 jaar): gebruik alleen de zitverhoging.

L5

"RÖMER KIDFIX"

Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd.

Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

175

Veilig vervoeren van kinderen

Bevestiging kinderzitjes met veiligheidsgordel

Conform de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden weer met betrekking tot het bevestigen, met een veiligheidsgordel, van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) , gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto:

Plaats

Passagiersstoel vóór (c) , in hoogte verstelbaar (e)

Passagiersstoel vóór (c) , niet in hoogte verstelbaar (e)

Buitenste zitplaatsen achter (d)

Middelste zitplaats achter (d)

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Minder dan 13 kg

(Categorie 0 (b) en 0+)

Tot ongeveer 1 jaar

Van 9 tot 18 kg

(Categorie 1)

Van 1 tot ongeveer

3 jaar

U(R) U(R)

U U

U

U (f)

U

U (f)

Van 15 tot 25 kg

(Categorie 2)

Van 3 tot ongeveer

6 jaar

U(R)

U

U

U

Van 22 tot 36 kg

(Categorie 3)

Van 6 tot ongeveer

10 jaar

U(R)

U

U

U

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

(a) Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's bevestigd kan worden met behulp van de veiligheidsgordel.

(b) Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.

Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de passagiersplaats voorin worden vervoerd.

(c) Raadpleeg de huidige wetgeving in uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen.

(d) Schuif wanneer u een kinderzitje achterin plaatst "met de rug in de rijrichting" of "met het gezicht in de rijrichting" de voorstoel naar voren en zet de rugleuning rechtop, zodat er voldoende ruimte is voor het het kinderzitje en de benen van het kind.

(e) Wanneer een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de passagiersstoel vóór is bevestigd, moet de airbag aan passagierszijde zijn uitgeschakeld.

Gebeurt dit niet, dan kan het kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de passagiersstoel vóór is bevestigd, moet de airbag aan passagierszijde ingeschakeld blijven.

(f) Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd.

U : zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel voor het vervoeren met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting".

U(R): als U , waarbij de passagiersstoel in de hoogste stand en de middelste stand van de verstelling in lengterichting moet worden gezet.

Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje op een passagiersstoel te bevestigen. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

177

Veilig vervoeren van kinderen

Adviezen voor kinderzitjes

De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing.

Controleer of er zich geen (gesp van de) veiligheidsgordel onder het kinderzitje bevindt; dit kan de stabiliteit van het zitje in gevaar brengen.

Zorg ervoor dat de veiligheidsgordel of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, wordt vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt .

Controleer bij het plaatsen van een kinderzitje dat gebruikmaakt van de veiligheidsgordel of deze goed tegen het kinderzitje aangetrokken is en of het zitje stevig vastzit op de stoel van uw auto.

Schuif de passagiersstoel indien mogelijk naar voren.

Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en:

- het kinderzitje "met de rug in de rijrichting",

- de voeten van het kind in een kinderzitje

"met het gezicht in de rijrichting".

Schuif om voldoende ruimte te creëren de voorstoel naar voren en zet indien nodig de rugleuning rechter op.

Zorg er voor een optimale bevestiging van het kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" voor dat de afstand tussen de rugleuning van het zitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Laat indien mogelijk de rugleuning van het zitje tegen de rugleuning van de stoel aandrukken.

Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd.

Kinderen voorin

De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de passagiersstoel vóór is per land verschillend.

Raadpleeg de in uw land geldende regelgeving.

Schakel de airbag aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel wordt geplaatst.

Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken.

Plaatsen van een stoelverhoger

Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken.

Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt.

CITROËN beveelt aan een zitverhoging met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder.

Laat uit veiligheidsoverwegingen:

- geen kinderen zonder toezicht achter in een auto,

- nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat,

- de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen in de auto achter.

Gebruik de "Kinderbeveiliging" om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden.

Zorg ervoor dat de portierruiten achter niet verder dan voor 1/3 deel geopend worden.

Plaats zonneschermen om uw jonge kinderen tegen de zon te beschermen.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

ISOFIX-bevestigingen

Uw auto voldoet aan de bij het ter perse gaan van dit boekje actuele ISOFIX -normen .

De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIX-bevestigingen:

Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:

- twee bevestigingsringen A , die zich tussen de rugleuning en de zitting van de zitplaats bevinden, aangegeven met een etiket,

- één bevestigingsring B achter de stoel,

TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem.

Aan de TOP TETHER kan de bovenste riem van een kinderzitje (indien aanwezig) worden vastgemaakt.

Dit systeem beperkt het naar voren kantelen van het kinderzitje bij een frontale aanrijding.

De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor een veilige, degelijke en snelle montage van het kinderzitje in uw auto.

De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd.

Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan de bevestigingsring B .

Bevestigen van het kinderzitje aan de top tether:

- verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens het kinderzitje op deze zitplaats te bevestigen (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd),

- voer de riem van het kinderzitje over de rugleuning van de zitplaats, tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door,

- bevestig de aansluiting van de bovenste bevestigingsriem aan de ring B ,

- trek de bovenste bevestigingsriem strak.

Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de rechter achterstoel kunt plaatsen moet u eerst de centrale veiligheidsgordel naar het midden van de auto duwen, op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken.

Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan het kind bij een aanrijding ernstig letsel oplopen.

Houd u nauwgezet aan de montagevoorschriften die in de handleiding van het kinderzitje zijn vermeld.

Raadpleeg het overzicht waarin staat vermeld welke ISOFIX-kinderzitjes voor uw auto zijn gehomologeerd.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

179

Veilig vervoeren van kinderen

ISOFIX-kinderzitje

Aanbevolen door CITROËN en goedgekeurd voor uw auto

ISOFIX-kinderzitje met TOP TETHER

"RÖMER Duo Plus ISOFIX"

(gewichtsgroep B1 )

Groep 1: van 9 tot 18 kg

Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.

Wordt bevestigd aan de ogen A en, met behulp van de bovenste riem, aan het oog B , genaamd TOP TETHER.

Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.

Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

Het is in dat geval verplicht het kinderzitje met de normale driepunts veiligheidsgordel op de zitplaats van de auto te bevestigen.

Verstel de voorstoel van de auto zodanig dat de voeten van het kind de rugleuning niet raken.

Volg bij het plaatsen van het kinderzitje de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het zitje.

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

Overzicht bevestiging ISOFIX-kinderzitjes

Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.

Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aangegeven met een letter ( A t/m G ).

Tot 10 kg

(groep 0)

Tot ca.

6 maanden

Gewicht van het kind en leeftijdsindicatie

Tot 10 kg

(groep 0)

Tot 13 kg

(groep 0+)

Tot ca. 1 jaar

Van 9 tot 18 kg (groep 1)

Van ca. 1 tot ca. 3 jaar

"rug in de rijrichting" "rug in de rijrichting" "gezicht in de rijrichting" Type ISOFIX-kinderzitje Babyligstoeltje

ISOFIX-maat

ISOFIX-kinderzitjes universeel en semi-universeel geschikt voor bevestiging op de buitenste zitplaatsen achter

F

X

G C

X

D

IL-SU

E

IUF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een u niverseel gehomologeerd I SO F IX-kinderzitje voor het vervoer met het "gezicht in de rijrichting" en een bovenste riem.

IL-SU: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een S emiU niverseel gehomologeerd I SO F IX-kinderzitje:

- voor vervoer met de "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun,

- voor vervoer met het "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun,

- babyligstoeltje voorzien van een bovenste riem of een steun.

Raadpleeg de paragraaf "ISOFIX-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.

X: plaats niet geschikt voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje of -babyligstoeltje uit de aangegeven gewichtsgroep.

C

X

D

IL-SU

IUF

IL-SU

Verwijder de hoofdsteun en berg deze op alvorens een kinderzitje op een passagiersstoel te bevestigen. Vergeet niet de hoofdsteun weer aan te brengen nadat u het kinderzitje weer hebt verwijderd.

A B B1

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

181

Veilig vervoeren van kinderen

DS3_nl_Chap07_securite-enfants_ed01-2015

Praktische informatie

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Brandstoftank

Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 50 liter (benzine), 46 liter (diesel) of 33 liter (LPG);

(Afhankelijk van de uitvoering: ongeveer 30 liter (benzine of diesel)).

Waarschuwing brandstofniveau

Als dit controlelampje gaat branden, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Op het moment dat het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 5 liter brandstof in de tank.

Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt.

Raadpleeg indien u strandt met een lege tank

(diesel) de rubriek "Onderhoud".

Tanken

Op een label aan de binnenzijde van de tankklep staat de voorgeschreven soort brandstof voor uw auto aangegeven.

Voor een juiste weergave van de brandstofmeter is het raadzaam minimaal 7 liter brandstof te tanken.

Tank nooit als de motor door het

Stop & Start-systeem is afgezet; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel.

Veilig tanken:

F zet altijd de motor af,

F open de brandstoftankklep,

F steek de sleutel in de dop en draai de sleutel linksom,

F verwijder de dop en bevestig deze aan de haak aan de binnenzijde van de klep,

F u kunt de auto aftanken, maar laat het vulpistool nooit meer dan 3 keer afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er storingen optreden.

Zolang de brandstoftankdop niet is vastgedraaid, kan de sleutel niet uit de dop worden verwijderd.

Bij het openen van de brandstoftankdop kan een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is normaal en komt doordat de afdichting van het brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt.

Na het tanken:

F breng de dop aan,

F draai de sleutel naar rechts en verwijder deze vervolgens uit de dop,

F sluit de brandstoftankklep.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Brandstof voor benzinemotoren

Auto's met benzinemotoren kunnen rijden op biobrandstoffen van het type E10 (deze bevatten 10% ethanol) die voldoen aan de

Europese richtlijnen EN 228 en EN 15376.

Brandstoffen van het type E85 (deze bevatten tot 85% ethanol) zijn uitsluitend geschikt voor auto's die speciaal bestemd zijn voor dit type brandstof (BioFlex-auto's). De kwaliteit van de ethanol moet voldoen aan de Europese richtlijn

EN 15293.

Voor de DS 3 RACING adviseren wij u met klem om voor een optimale werking van de motor loodvrije benzine

RON98 te tanken (raadpleeg de sticker op de brandstoftankklep).

Brandstof voor dieselmotoren

Auto's met dieselmotoren kunnen rijden op biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen (diesel die voldoet aan de richtlijn

EN 590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN 14214) en die aan de pomp getankt kunnen worden (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%).

Het gebruik van biobrandstof B30 is bij bepaalde dieselmotoren mogelijk. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften strikt worden nageleefd. Raadpleeg het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het gebruik van elk ander type (bio)brandstof

(zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie...) is nadrukkelijk verboden

(kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit).

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

185

Praktische informatie

Tankbeveiliging (diesel)*

Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan motoren, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen.

Deze voorziening, die in de tankopening is ingebouwd, is zichtbaar zodra u de brandstoftankdop verwijdert.

Werking

Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan is wel mogelijk.

Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de vulpistoolrestrictie en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt.

Reizen naar het buitenland

Omdat de tankpistolen voor het tanken van Diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is.

Wij adviseren u daarom voordat u naar het buitenland afreist bij het CITROËNnetwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken.

Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden.

Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool.

* Volgens land van bestemming.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Brandstoftank leeg (diesel)

Als een auto met een HDi-motor is stilgevallen door een lege brandstoftank, moet het brandstofsysteem ontlucht worden.

Het ontluchtingssysteem bestaat uit een handopvoerpomp en een transparante slang onder de motorkap.

F

Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F

Open de motorkap.

F

Verwijder de afdekkap van de motor voor toegang tot de opvoerpomp (afhankelijk van de uitvoering).

F

Bedien de handopvoerpomp tot deze zwaarder gaat (de eerste keer kan zwaar gaan) en u de brandstof door de transparante slang met de groene aansluiting ziet stromen.

F Start de motor tot deze aanslaat.

F Breng de afdekkap van de motor aan

(afhankelijk van de uitvoering).

F Sluit de motorkap.

BlueHDi-motoren

F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel.

F Zet het contact aan (zonder de motor te starten).

F Wacht ongeveer 6 seconden en zet het contact af.

F Herhaal de handelingen 10 keer.

F Bedien de startmotor om de motor te starten.

Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpogingen.

Bedien de opvoerpomp nogmaals en probeer de motor vervolgens opnieuw te starten.

187

Praktische informatie

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Additief AdBlue

®

en SCR-systeem voor BlueHDi-dieselmotoren

Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft CITROËN ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic

Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.

Het additief AdBlue ® bevindt zich in een specifiek reservoir onder de bagageruimte, aan de achterzijde van de auto. Het reservoir heeft een inhoud van 17 liter, goed voor een actieradius van ongeveer 20.000 km voordat een waarschuwingssysteem u meldt dat u met de resterende hoeveelheid additief nog maximaal 2400 km kunt rijden.

SCR-systeem

Met behulp van het additief AdBlue ® , dat ureum bevat, zet een katalysator tot 85% van de stikstofoxides (NOx) om in stikstof en water, stoffen die onschadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu.

Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem goed blijft werken, wordt bij elke periodieke onderhoudscontrole aan uw auto in het

CITROËN-netwerk of bij een gekwalificeerde werkplaats het reservoir van het additief

AdBlue ® bijgevuld.

Als u verwacht tussen twee periodieke onderhoudscontroles meer dan 20.000 km te rijden, raden wij u aan het reservoir tussentijds te laten bijvullen door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als het AdBlue ® -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart.

Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet.

Neem bij een storing in het SCRsysteem zo snel mogelijk contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

189

Praktische informatie

Actieradiusindicatoren

Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken of een storing in het

SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd.

Als gelijktijdig een storing wordt gesignaleerd en het AdBlue ® -niveau laag is, wordt de laagste actieradius weergegeven.

Als de motor mogelijk niet opnieuw kan worden gestart door een te laag AdBlue

®

-niveau

Actieradius tussen 600 en 2400 km

Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het

AdBlue ® -reservoir leeg is.

Actieradius groter dan 2400 km

Als het contact wordt aangezet, wordt er geen informatie over de actieradius weergegeven op het instrumentenpaneel.

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje UREA branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding

(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 1500 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

300 km weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief

AdBlue ® te laten bijvullen.

U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.

Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Actieradius tussen 0 en 600 km Storing in verband met een te laag AdBlue ® -niveau

Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding

(bijvoorbeeld "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd binnen 600 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid additief.

Tijdens het rijden wordt de melding elke

30 seconden weergegeven zolang er geen additief is bijgevuld.

Neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het additief

AdBlue ® te laten bijvullen.

U kunt het bijvullen ook zelf uitvoeren.

Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".

Als niet op tijd additief wordt bijgevuld, kan de motor niet meer worden gestart.

Als het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje SERVICE branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Vul brandstofadditief bij: Starten geblokkeerd".

Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.

Om de motor weer opnieuw te kunnen starten, raden wij u aan contact op te nemen met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de benodigde hoeveelheid additief te laten bijvullen. Als u zelf additief bijvult, moet het reservoir met minimaal 3,8 liter

AdBlue ® worden gevuld.

Raadpleeg de rubriek "Bijvullen".

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

191

Praktische informatie

Als een storing in het SCR-systeem wordt gesignaleerd

Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is gesignaleerd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als een storing wordt gesignaleerd Tijdens de geautoriseerde rijfase (tussen

1100 km en 0 km)

Starten geblokkeerd

De verklikkerlampjes UREA, SERVICE en zelfdiagnose motor gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling".

De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven als de storing voor de eerste keer wordt gesignaleerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen.

In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het SCR-systeem.

Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (nadat

50 km is gereden terwijl de melding van de storing permanent wordt weergegeven), gaan de verklikkerlampjes

SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog met de resterende hoeveelheid additief kunt rijden.

Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in het SCR-systeem niet is verholpen.

De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet.

Neem zo snel mogelijk contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart.

Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan de verklikkerlampjes SERVICE en zelfdiagnose motor branden en knippert het verklikkerlampje UREA in combinatie met een geluidssignaal en de melding

"Storing emissieregeling: Starten geblokkeerd".

U hebt de limiet van de geautoriseerde rijfase overschreden: het startblokkerringssysteem voorkomt dat de motor opnieuw wordt gestart.

Om de motor weer te kunnen starten, is het noodzakelijk dat u contact opneemt met het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Bijvullen van het additief AdBlue

®

Het AdBlue ® -reservoir moet bij elke periodieke onderhoudscontrole worden gevuld door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vanwege de inhoud van het reservoir kan het echter noodzakelijk zijn om het reservoir tussentijds bij te vullen, zeker als u hier door een waarschuwing (verklikkerlampjes en melding) op wordt geattendeerd.

Dit kunt u laten uitvoeren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als u zelf het reservoir wilt bijvullen, lees dan eerst aandachtig de volgende waarschuwingen.

Bevriezing van het additief AdBlue ®

Het additief AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C.

Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het

AdBlue ® -reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden.

Gebruiksvoorschriften

Het additief AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard).

Als het additief in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als additief in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie.

Als additief AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water.

Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge omgevingstemperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in.

Deze ammoniakdampen werken irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel).

Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon.

Als het AdBlue ® niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest het zijn zuiverheid.

Gebruik uitsluitend additief AdBlue ® dat aan de norm ISO 22241 voldoet.

Verdun het additief nooit met water.

Giet nooit additief in de brandstoftank.

De verpakking in flacons met een antidruppelsysteem vergemakkelijkt het bijvullen.

De flacons met een inhoud van 1,89 liter

(1/2 gallon) zijn verkrijgbaar bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Vul nooit AdBlue ® bij vanuit een vulsysteem dat is bedoeld voor vrachtwagens.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

193

Praktische informatie

Voorschriften voor opslag

AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam de flacons koel en buiten direct zonlicht te bewaren.

Onder deze omstandigheden is het additief ten minste één jaar houdbaar.

Additief dat bevroren is geweest, kan weer worden gebruikt nadat het bij kamertemperatuur volledig is ontdooid.

Bewaar de flacons AdBlue ® niet in uw auto.

Procedure voor bijvullen

Controleer voor het bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat.

Controleer 's winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest het

AdBlue ® waardoor u het niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij.

F Zet het contact af en verwijder de sleutel.

F Til voor toegang tot het AdBlue ® -reservoir de vloerbekleding van de bagageruimte op en verwijder vervolgens het reservewiel of de opbergbak (volgens uitvoering).

F Draai de zwarte dop een kwart omwenteling linksom zonder er druk op uit te oefenen en trek hem omhoog om hem te verwijderen.

F Draai de blauwe dop een zesde omwenteling linksom.

F Trek de knop omhoog om hem te verwijderen.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

F Pak een flacon AdBlue ® . Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de flacon in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet.

Belangrijk: als het AdBlue ® reservoir van uw auto helemaal leeg is - dit wordt aangegeven door de waarschuwingsmeldingen en u kunt in dat geval de motor niet meer starten - moet u het reservoir vullen met minimaal 3,8 liter additief (twee flacons van 1,89 liter).

F Veeg nadat u de flacon leeg hebt gegoten met behulp van een vochtige doek eventuele vloeistofsporen van de rand van de vulopening van het reservoir.

Spoel gemorst additief onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek.

Als het additief is gekristalliseerd, verwijder het dan met een spons en warm water.

F Breng de blauwe dop aan op de vulopening van het reservoir en draai de dop een zesde omwenteling rechtsom tot hij stuit.

F Breng de zwarte dop aan en draai hem een kwart omwenteling rechtsom zonder er druk op uit te oefenen. Zorg ervoor dat het merkteken op de dop in lijn staat met merkteken op de steun.

F Leg het reservewiel en/of de opbergbak

(volgens uitvoering) terug op de bodem van de bagageruimte.

F Plaats de vloerbekleding van de bagageruimte terug en sluit de achterklep.

Belangrijk: als u additief hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt , aangegeven door de melding "Vul brandstof- additief bij:

Starten verboden", dient u ongeveer

5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de sleutel in het contactslot te steken .

Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor.

Voer de lege AdBlue ® -flacons niet als huisvuil af, maar deponeer ze in de daartoe bestemde containers of breng de flacons naar uw verkooppunt.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Bandenreparatieset

De volledige set voor de reparatie van een band bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren , zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken.

Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt.

Toegang tot de set

195

Praktische informatie

Samenstelling van de set

Deze set bevindt zich in de opbergbak onder de vloerplaat van de bagageruimte.

1.

12V-compressor, met geïntegreerde manometer.

2.

Flacon met afdichtmiddel, met geïntegreerde slang.

3.

Sticker met snelheidslimiet.

De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen of om een klein opblaasartikel op te blazen.

De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om u te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd.

Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan

80 km/h.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Reparatiemethode

F Zet het contact af.

F Plak de sticker met de snelheidslimiet in het interieur van de auto.

F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen.

F Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel.

F Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze aan de desbetreffende uitsparing van de compressor.

F Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats.

F Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet hem stevig vast.

Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

197

Praktische informatie

F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O " staat.

F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit.

F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

F Zet het contact aan.

F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I " te zetten tot de bandenspanning is opgelopen tot 2,0 bar.

Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op spatten).

Als na vijf tot zeven minuten de gewenste bandenspanning niet is bereikt, is de band niet te repareren met de bandenreparatieset; neem contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen.

Let op: het afdichtmiddel is schadelijk

(ethyleenglycol, colofonium...) bij inname en irriterend voor de ogen.

Houd het middel buiten het bereik van kinderen.

De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld.

Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij het CITROËNnetwerk of een officieel inzamelpunt.

Vergeet niet om bij het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Controle / aanpassen bandenspanning

F Zet de schakelaar in de stand " O ".

F Verwijder de set.

F Maak direct een rit van ongeveer vijf kilometer met matige snelheid (tussen

20 en 60 km/h), zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.

F Zet de auto stil en controleer de reparatie en de bandenspanning met de set.

U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de bandenspanning te controleren of de banden op spanning te brengen.

F Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats.

F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen.

F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem stevig vast.

F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand " O " staat.

F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit.

F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12V-aansluiting van de auto.

F Zet het contact aan.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Controlesysteem bandenspanning

Het verklikkerlampje voor te lage bandenspanning zal na het repareren van een wiel blijven branden tot het systeem is gereset.

Raadpleeg voor meer informatie de rubriek

"Bandenspanningscontrolesysteem".

F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand " I " te zetten en breng de band op de spanning die is aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto.

Om de bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte knop op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel.

F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt, de schakelaar in de stand " O ".

F Verwijder de set en berg deze op.

Als de spanning van een of meer banden is aangepast, moet het controlesysteem van de bandenspanning worden gereset.

Zie de rubriek

"Bandenspanningscontrole".

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

199

Praktische informatie

Wiel verwisselen

In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure.

Toegang tot het gereedschap

Wiel met wieldop

Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel 1 bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken.

Monteren: plaats de wieldop, begin bij de ventielopening en druk de wieldop rondom met de hand vast.

Het gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte.

Toegang tot het gereedschap:

F

open de achterklep,

F

til de mat in de bagageruimte op door aan de lus te trekken,

F verwijder de polystyreen opbergbak,

F maak de houder met het gereedschap los en verwijder deze.

Beschikbaar gereedschap

1.

Wielsleutel.

Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid.

2.

Krik met geïntegreerde slinger.

Hiermee kan de auto worden opgekrikt.

3.

Gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen.

Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de sierdoppen van de wielbouten worden verwijderd.

4.

Dop voor het verwijderen van slotbouten

(in het dashboardkastje).

Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten (als u auto daarmee is uitgerust) worden verwijderd.

Dit gereedschap is specifiek voor uw auto.

Gebruik het niet voor andere doeleinden.

Gebruik nooit een andere krik dan de door de fabrikant voorgeschreven krik.

Als uw auto niet is voorzien van een krik, neem dan contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de door de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

201

Praktische informatie

Toegang tot het reservewiel

Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte.

Afhankelijk van het land van bestemming, is er een noodreservewiel of een bandenreparatieset aanwezig.

Zie de rubriek "Toegang tot het gereedschap" voor meer informatie.

Bevestiging van het noodreservewiel

Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het noodreservewiel de ringen van de bouten de velg niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel.

Verwijderen van het reservewiel

F Draai de gele centrale bout los.

F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe.

F Verwijder het wiel uit de bagageruimte.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Terugplaatsen van het reservewiel

F Leg het reservewiel in de reservewielbak.

F Draai de gele centrale bout een aantal omwentelingen los en plaats de bout in het hart van het reservewiel.

F Draai de centrale bout vast tot deze klikt en het reservewiel goed vastzit.

F Plaats de houder met het gereedschap in het hart van het reservewiel en maak de houder vast.

F Plaats de kunststof opbergbak terug.

F Leg de mat van de bagageruimte op zijn plek door deze enigszins om te vouwen

(zie de rubriek "Voorzieningen in de bagageruimte").

Bij auto's met een noodreservewiel kan het wiel met de lekke band worden opgeborgen op de plaats van het noodreservewiel. U beschikt dan echter niet meer over een vlakke bodem in uw bagageruimte.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

203

Praktische informatie

Demonteren van het wiel

Zorg ervoor dat de krik stevig staat.

Als de bodem glad of zacht is, kan de krik wegglijden of wegzakken - Kans op letsel!

Plaats de krik uitsluitend onder de steunpunten A of B onder de auto en controleer of het contactvlak van het steunpunt goed aanligt tegen de kop van de krik. Zo niet, dan kan de auto beschadigd worden of kan de krik wegzakken - Kans op letsel!

Stilzetten van de auto

Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert; kies een horizontale, vlakke en niet-gladde ondergrond.

Trek de handrem aan, zet het contact uit en schakel de eerste versnelling* in om de wielen te blokkeren.

Plaats indien nodig een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel.

Controleer of de inzittenden de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden.

Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok.

Procedure

F Verwijder de verchroomde sierdop van de wielbouten met het gereedschap 3 (alleen bij lichtmetalen velgen).

F Bevestig de dop 4 op de wielsleutel 1 en draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) los.

F Draai de overige wielbouten los met alleen de wielsleutel 1 .

* stand R (elektronisch gestuurde versnellingsbak), stand P (automatische transmissie).

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

F Plaats het voetstuk van de krik 2 op de grond en zorg ervoor dat de krik loodrecht onder het steunpunt A (vóór) of B (achter) staat. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt.

Bij auto's die zijn voorzien van dorpelsierlijsten staat de plaats van het steunpunt aangegeven op de sierlijst.

De krik moet beslist recht onder deze markering worden geplaatst, tegen het steunpunt achter de sierlijst en niet tegen de kunststof sierlijst zelf.

F Draai de krik 2 uit tot de kop van de krik het steunpunt A of B raakt; de kop van de krik moet goed tegen het contactvlak van het steunpunt A of B van de auto aanliggen.

F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het (niet lekke) reservewiel te monteren.

F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg.

F Verwijder het wiel.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Monteren van het wiel

205

Praktische informatie

Na het verwisselen van het wiel

Verwijder de naafdop van het wiel om het op de juiste manier in de bagageruimte op te bergen.

Rijd met een noodreservewiel niet sneller dan 80 km/h.

Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Laat de lekke band zo spoedig mogelijk repareren en verwissel hem met het reservewiel.

Het is niet toegestaan meer dan één noodreservewiel tegelijk te gebruiken.

Procedure

F Plaats het wiel op de naaf.

F Draai de wielbouten met de hand vast.

F Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) met de wielsleutel 1 en de dop 4 een beetje vast.

F Draai de overige wielbouten enigszins vast met alleen de wielsleutel 1 .

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

F Laat de krik zakken.

F Vouw de krik 2 op en verwijder hem.

F Draai de slotbout (als uw auto daarmee is uitgerust) vast met de wielsleutel 1 en de dop 4 .

F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 1 .

F Bevestig de verchroomde doppen op de wielbouten (alleen bij lichtmetalen velgen).

F Berg het gereedschap op in de houder.

Banden RACING

Gebruik onder winterse omstandigheden

De in de fabriek gemonteerde banden, maat 215/40 R18 89W, zijn niet geschikt voor extreme winterse omstandigheden. Wij adviseren u dan ook om in de winterperiode met geschikte winterbanden te rijden.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk indien u uw auto wilt uitrusten met sneeuwkettingen of sneeuwsokken.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

207

Praktische informatie

Sneeuwkettingen

Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto.

Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien.

Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting.

Montagetips

F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond.

F Trek de handrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt.

F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant.

F Rijd langzaam weg en rijd een klein stukje met een snelheid van maximaal 50 km/h.

F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn.

Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid.

Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto:

Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken.

Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond.

Auto

DS 3

Maat van de af fabriek gemonteerde banden

185/65 R15

195/55 R16

205/45 R17

215/40 R18

Maximale afmeting van de schakels

9 mm sneeuwkettingen niet mogelijk sneeuwkettingen niet mogelijk DS 3 RACING

Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Een lamp vervangen

De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:

F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen,

F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product,

F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen.

Halogeenkoplampen

Bij het vervangen van lampen moet de verlichting minstens enkele minuten uitgeschakeld zijn (risico van ernstige verbranding).

F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek.

In verband met het behoud van de kwaliteit van de koplampen mogen uitsluitend anti-UV-lampen worden gebruikt.

Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties.

1.

Richtingaanwijzers (PY21W amberkleurig).

2.

Parkeerlichten (W5W).

3.

Grootlicht (H1-55W).

4.

Dimlicht (H7-55W).

5.

Mistlampen (PSX24W).

6.

LED-dagrijverlichting (diodes).

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

209

Praktische informatie

Lamp van richtingaanwijzer vervangen

Wanneer het controlelampje van de richtingaanwijzer (rechts of links) met een hogere frequentie dan normaal knippert, duidt dit op een defecte lamp aan de desbetreffende zijde.

F Draai de lamphouder een kwart omwenteling en verwijder het geheel.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit.

De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties.

Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht.

Lampen dimlicht vervangen

F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.

F Neem de stekker van de lamp los.

F Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

LED*-/xenonkoplampen

Lampen grootlicht vervangen

F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.

F Neem de stekker van de lamp los.

F Druk de veren uit elkaar om de lamp te kunnen verwijderen.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Lampen parkeerlicht vervangen

F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen.

F Trek aan de lamphouder terwijl u aan beide kanten op de beide borglippen drukt.

F Trek de lamp uit de lamphouder en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

1.

Richtingaanwijzers (LED).

2.

Parkeerlichten (LED).

3.

4.

5.

6.

Dimlicht (xenon).

Grootlicht (LED/xenon).

Dagrijverlichting (LED).

Mistlampen (PSX24W).

Neem voor het vervangen van dit type lampen

(LED/xenon) contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

* LED: Light Emitting Diodes.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

211

Praktische informatie

Geïntegreerde zijknipperlichten vervangen

F Steek ter hoogte van het midden van het zijknipperlicht een schroevendraaier tussen het zijknipperlicht en de voet van de buitenspiegel.

F Wip het zijknipperlicht met de schroevendraaier los.

F Neem de stekker van het zijknipperlicht los.

F Vervang de zijknipperlichtunit.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Mistlampen vóór vervangen

F Via de opening onder de voorbumper kunt u de mistlampen vóór bereiken.

F Neem de zwarte stekker van de lamphouder los door aan de bovenkant op de borglip te drukken.

F Verwijder de lamphouder door op de twee klemmen te drukken (boven en onder).

F Vervang de unit.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Een nieuwe zijknipperlichtunit is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

LED van dagrijverlichting vervangen

Neem voor het vervangen van dit type lamp met LED’s contact op met het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

U kunt deze unit bestellen bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Voor vragen over het vervangen van deze lampen kunt u terecht bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Achterlichten

1.

Remlicht/parkeerlicht (P21/5W).

2.

Parkeerlichten (P5W).

3.

Richtingaanwijzers (PY21W, amberkleurig).

4.

Mistachterlicht links (PR21W, rood)

Achteruitrijlicht rechts (P21W).

Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.

Lampen vervangen

F Open de achterklep.

F Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant.

F Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los.

F Neem de stekker van de lampunit los.

F Verwijder voorzichtig de lampunit door er in een rechte beweging aan te trekken.

F Maak de vier borglippen los en verwijder de lamphouder.

F Draai de lamp een kwart omwenteling en vervang de lamp.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

213

Praktische informatie

3D achterlichten

1.

3D parkeerlicht met leds.

2.

Remlicht/parkeerlicht met leds.

3.

Contourlicht met leds.

4.

Richtingaanwijzer (PY21W, amberkleurig).

5.

Mistachterlicht links (H21W, rood)

Achteruitrijlicht rechts (H21W).

Rode of amberkleurige lampen, zoals de richtingaanwijzers of het mistachterlicht, moeten vervangen worden door lampen met dezelfde specificaties en kleur.

Toegang tot de lampen

F Open de achterklep/het kofferdeksel.

F Verwijder het luikje in de bekleding aan de desbetreffende zijkant.

F Draai de vlindermoer voor de bevestiging van de lampunit los.

F Neem de stekker van de lampunit los.

F Verwijder voorzichtig de lampunit door hem in een rechte beweging naar buiten te trekken.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Zorg ervoor dat de lampunit in de geleiders komt door de lampunit goed in de lengteas van de auto te houden.

Vervangen van de lamp van de richtingaanwijzers (4) en van het mistachterlicht of achteruitrijlicht (5)

F Draai de lamp een kwart omwenteling om hem te verwijderen en vervang de lamp.

Vervangen van de parkeerlichten en remlichten met leds

Raadpleeg als deze ledverlichting moet worden vervangen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Lampen kentekenplaatverlichting vervangen (W5W)

F Steek een kleine schroevendraaier in een van de buitenste gaten van het lampglas.

F Duw de schroevendraaier naar buiten om het lampglas los te maken.

F Verwijder het lampglas.

F Trek de lamp uit de houder en vervang de lamp.

Lamp derde remlicht vervangen

(4 lampen W5W)

F Open de achterklep.

F Verwijder de twee afsluitdoppen A op het binnenpaneel van de achterklep.

F Druk in een rechte beweging tegen de lampunit en gebruik twee schroevendraaiers als hefboom om de unit via de buitenzijde te verwijderen.

F Neem de stekker van de lampunit en indien nodig de slang van de ruitensproeier los.

F Draai de lamphouder van de defecte lamp een kwart omwenteling.

F Trek aan de lamp en vervang deze.

Voer het monteren uit in de omgekeerde volgorde.

Lamp derde remlicht vervangen

(LED's)

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type LEDverlichting te vervangen.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

215

Praktische informatie

Binnenverlichting

Plafondverlichting (1 / W5W)

Maak de kap van de plafondverlichting 1 met een dunne schroevendraaier los, aan de zijde van de schakelaar, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.

Kaartleeslampjes (2 / W5W)

Maak de kap van de plafondverlichting 1 los.

Maak het schot van het desbetreffende kaartleeslampje 2 los, om de defecte gloeilamp te kunnen bereiken.

Bagageruimteverlichting (W5W)

Trek de verlichtingsunit los door van achter tegen de voet te drukken.

Verlichting voetenruimte en opbergvak middenconsole (W5W)

Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.

Verlichting dashboardkastje (W5W)

Trek de verlichtingsunit los om de lamp te kunnen bereiken.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Zekeringen vervangen

Toegang tot het gereedschap Vervangen van een zekering

De tang voor het verwijderen van zekeringen evenals de reservezekeringhouders bevinden zich aan de binnenzijde van het deksel van de zekeringkast in het dashboard:

F trek aan de zijkant van het deksel om het los te maken,

F verwijder het deksel volledig,

F maak de tang los.

Goed Defect

Voordat u een zekering vervangt, dient u de oorzaak van de storing op te sporen en te

(laten) verhelpen.

F U kunt aan de draad van een zekering zien of deze defect is.

F Gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen.

F Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte.

F Selecteer de zekering aan de hand van het nummer op de zekeringkast, de op de zekering aangegeven stroomsterkte en het onderstaande overzicht.

Montage van elektrische accessoires

Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren.

CITROËN is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die niet door

CITROËN aanbevolen en geleverd worden, en die niet volgens haar voorschriften zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

217

Praktische informatie

Zekeringen dashboard Overzicht zekeringen

Zekering

FH36

FH37

FH38

FH39

FH40

Ampère

5 A

-

20 A

20 A

40 A

Trekhaakmodule.

Niet gebruikt.

Hifi-versterker.

Stoelverwarming.

Trekhaakmodule.

Functies

De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde).

Toegang tot de zekeringen

F Zie de paragraaf "Toegang tot het gereedschap".

Zekering

F1

F2

F3

F4

F5

F6

F7

Ampère

15 A

-

5 A

10 A

30 A

30 A

5 A

Functies

Ruitenwisser achter.

Niet gebruikt.

Elektronische eenheid airbags en pyrotechnische gordelspanners.

Airconditioning, koppelingscontact, elektrochromatische spiegel, roetfilterpomp (diesel), diagnose-aansluiting, luchtdebietmeter (diesel).

Ruitbedieningspaneel, ruitbediening passagier, motor ruitbediening voor.

Motor bediening ruit bestuurdersportier.

Plafonnier, verlichting dashboardkastje.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Zekering

F8

F9

F10

F11

F12

F13

F14

F15

F16

F17

SH

15 A

30 A

-

40 A

-

Ampère

20 A

30 A

15 A

15 A

15 A

5 A

Functies

Multifunctioneel display, autoradio, autoradio/ navigatiesysteem, alarmcomputer, sirene inbraakalarm.

12V-aansluiting, voeding steun portable navigatiesysteem.

Stuurkolomschakelaars.

Contactslot, diagnose-aansluiting, elektronische eenheid automatische transmissie.

Regen-/lichtsensor, trekhaakmodule.

Hoofdremlichtschakelaar, servicecentrale motor.

Elektronische eenheid parkeerhulp, Elektronische eenheid airbags, instrumentenpaneel, automatische airconditioning,

USB Box, hifi-versterker.

Vergrendeling.

Niet gebruikt.

Achterruit- en buitenspiegelverwarming.

Shunt tijdens opslag.

Zekeringen motorruimte

De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu (links).

Alle werkzaamheden aan de zekeringen in de zekeringkast op de accu dienen te worden uitgevoerd door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Toegang tot de zekeringen

F

Maak het deksel los.

F Vervang de zekering (zie de desbetreffende paragraaf).

F Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel voor een goede afdichting van de zekeringkast.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

219

Praktische informatie

Overzicht zekeringen

Zekering

F1

F2

F3

F4

F5

F6

F7

F8

F9

F10

F11

Ampère

20 A

15 A

10 A

20 A

15 A

10 A

10 A

25 A

10 A

30 A

40 A

Functies

Voeding elektronische eenheid motor, bedieningsrelais koelventilator, multifunctioneel hoofdrelais motormanagement, brandstofpomp (diesel).

Claxon.

Ruitensproeiers voor en achter.

Dagrijverlichting.

Voorverwarming brandstof (diesel), brandstofadditiefpomp (diesel), luchtdebietmeter (diesel), EGR-elektroklep

(diesel), voorverwarming blow-by en elektrokleppen (VTi).

ABS-/ESP-computer, secundaire remlichtschakelaar.

Elektrische stuurbekrachtiging, automatische versnellingsbak.

Bediening startmotor.

Schakel- en beveiligingsmodule (diesel).

Voorverwarming brandstof (diesel), voorverwarming blow-by (diesel), brandstofpomp (VTi), verstuivers en bobines (benzine).

Aanjager airconditioning.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

221

Praktische informatie

Zekering

F12

F13

F14

F15

F16

F17

F18

F19

F20

F21

Ampère

30 A

40 A

30 A

10 A

10 A

15 A

15 A

15 A

10 A

5 A

Functies

Lage/hoge snelheid ruitenwissers vóór.

Voeding BSI

(+ na contact).

Voeding Valvetronic (VTi)

Grootlicht rechts.

Grootlicht links.

Dimlicht links.

Dimlicht rechts.

Lambdasondes en elektrokleppen (VTi), elektrokleppen

(diesel), EGR-elektroklep (diesel).

Pompen, gestuurde thermostaat (VTi), elektroklep nokkenas (THP), sensor water in brandstof (diesel).

Voeding bediening koelventilator, ABS / ESP, turbopomp (THP).

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Overzicht hoofdzekeringen

Zekering

MF1*

MF2*

MF3*

MF4*

MF5*

MF6*

MF7*

MF8*

Ampère

60 A

30 A

30 A

60 A

60 A

30 A

80 A

-

Koelventilator.

ABS-/ESP-pomp.

ABS-/ESP-elektrokleppen.

Voeding BSI.

Voeding BSI.

Extra koelventilator (THP).

Zekeringkast interieur.

Niet gebruikt.

Functies

* De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie. Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het

CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Accu

Procedure voor het opladen van de accu en het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels.

223

Praktische informatie

Toegang tot de accu

Deze sticker hoort bij het Stop &

Start-systeem en geeft aan dat er een speciale 12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door een dealer van het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het negeren van deze aanwijzing kan ertoe leiden dat de accu vroegtijdig aan vervanging toe is.

Na het monteren van de accu door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats duurt het even voordat het Stop & Start-systeem weer zal werken, hoe lang dit duurt is afhankelijk van klimatologische omstandigheden en de laadtoestand van de accu (kan tot ongeveer 8 uur duren).

De accu bevindt zich in de motorruimte.

Toegang tot de accu:

F open de motorkap met de hendel in het interieur en deblokkeer vervolgens de veiligheidshaak via de buitenzijde,

F bevestig de motorkapsteun,

F beweeg de kunststof afdekkap van de (+) pool omhoog.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels

Als de accu van uw auto is ontladen, kan de motor worden gestart met behulp van een hulpaccu (een externe accu of de accu van een andere auto) en startkabels.

Controleer van tevoren of de hulpaccu een

12V-accu is en een capaciteit heeft die minimaal gelijkwaardig is aan die van de ontladen accu.

Start de motor niet wanneer een acculader is aangesloten.

Neem de positieve (+) accupoolklem niet los bij draaiende motor.

F Sluit de rode kabel aan op de (+) pool van de ontladen accu A en vervolgens op de (+) pool van de hulpaccu B .

F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de (-) pool van de hulpaccu B (of op het massapunt van de auto met de hulpaccu).

F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de ontladen accu (of op de motorsteun).

F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze enkele minuten draaien.

F Stel de startmotor van de auto met ontladen accu in werking en laat de motor draaien.

Als de motor niet direct aanslaat, zet dan het contact af en wacht even tot u een nieuwe poging doet.

F Wacht tot de motor stationair draait en neem dan de startkabels los in de omgekeerde volgorde van het aansluiten.

Een aantal functies is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Laden met behulp van een acculader

F

Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader.

Koppel de accu niet los om deze op te laden.

Accu's bevatten schadelijke stoffen, zoals zwavelzuur en lood. Accu's moeten volgens de wettelijke voorschriften worden afgevoerd en mogen in geen geval bij het huisvuil terechtkomen.

Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot.

Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische versnellingsbak niet toegestaan.

Bescherm uw ogen en gezicht voordat u de accu hanteert.

Verricht uitsluitend ingrepen aan de accu in een goed geventileerde ruimte, uit de buurt van open vuur of vonken gevende voorwerpen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten.

Probeer niet een bevroren accu op te laden: de accu moet eerst worden ontdooid om explosiegevaar uit te sluiten. Laat een bevroren accu voordat u hem laat opladen eerst controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Daar wordt voor u gecontroleerd of de inwendige componenten zijn beschadigd en of de behuizing scheuren vertoont, waardoor giftige en bijtende accuzuren zouden kunnen weglekken.

Keer de polariteiten niet om en gebruik uitsluitend een 12V-acculader.

Maak de accupoolklemmen niet los bij draaiende motor.

Laad de accu niet op zonder de accupoolklemmen los te nemen.

Was uw handen als u klaar bent met deze werkzaamheden.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

225

Praktische informatie

Eco-modus

De eco-modus bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals radio, ruitenwissers, dimlichten, plafonniers, enz. nog in totaal maximaal 30 minuten gebruiken.

Deze tijdsduur kan sterk worden beperkt als de accuspanning laag is.

Inschakelen van de eco-modus

Na deze tijdsduur geeft een melding op het display aan dat de eco-modus is ingeschakeld.

De actieve functies worden in de ruststand gezet.

Uitschakelen van de eco-modus

Deze functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt.

F Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze gedurende enige tijd draaien.

De beschikbare tijd bedraagt het dubbele van de tijd dat de motor heeft gedraaid. Deze tijd zal echter altijd tussen de 5 en 30 minuten bedragen.

Spaarfase

De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen.

Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies

(airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld.

Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat.

Als u op het moment dat de eco-modus wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, wordt de verbinding na 10 minuten verbroken.

Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Wisserblad vóór of achter vervangen

De ruitenwisserbladen kunnen zonder gereedschap worden vervangen.

Voordat u een wisserblad demonteert

F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen

één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers in de verticale stand te plaatsen.

Dit is de aanbevolen stand om beschadiging van de ruitenwissers en de motorkap te voorkomen.

Monteren

F Controleer bij de ruitenwissers vóór de lengte van het wisserblad, omdat het kortste blad aan de passagierszijde van de auto gemonteerd moet worden.

F Breng het nieuwe wisserblad aan en klik het vast.

F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug.

Demonteren

F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.

F Maak het wisserblad los en verwijder het.

Na het monteren van een wisserblad vóór

F Zet het contact aan.

F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten.

227

Praktische informatie

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Slepen van uw auto

U kunt uw auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het sleepoog.

Toegang tot het gereedschap

Het sleepoog bevindt zich onder de vloerplaat van de bagageruimte:

F open de achterklep,

F til de vloerplaat op,

F verwijder de polystyreen opbergbak,

F neem het sleepoog uit de houder.

Algemene aanwijzingen

Volg de huidige wetgeving in uw land op.

Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept.

Er moet iemand achter het stuur van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs.

Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; touwen en riemen zijn verboden.

De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden.

Bij het slepen van de auto met stilstaande motor zijn de rem- en stuurbekrachtiging uitgeschakeld.

Laat uw auto in de volgende gevallen slepen door een professioneel bergingsbedrijf:

- als de auto is gestrand op de autosnelweg,

- bij auto's met vierwielaandrijving,

- als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de handrem los te zetten,

- bij takelen met slechts twee wielen op de grond,

- bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang...

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

229

Praktische informatie

Slepen van uw auto Slepen van een andere auto

Het niet opvolgen van dit advies kan ertoe leiden dat bepaalde onderdelen van het remsysteem of de versnellingsbak beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het starten mogelijk niet meer werkt.

F Maak het klepje in de voorbumper los door op de onderkant ervan te drukken.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

F Bevestig de sleepstang.

F Zet de versnellingshendel in de neutraalstand (stand N bij de elektronisch gestuurde versnellingsbak of de automatische transmissie).

F Ontgrendel de stuurinrichting door de sleutel in het contact één stand te verdraaien en zet de handrem vrij.

F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.

F Maak het klepje in de achterbumper los door op de onderkant ervan te drukken.

F Draai het sleepoog vast tot de aanslag.

F Bevestig de sleepstang.

F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in.

F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Trekken van een aanhanger

Wij raden u aan gebruik te maken van een speciaal door CITROËN geteste en goedgekeurde trekhaak inclusief bedrading en deze door het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats te laten monteren.

Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het CITROËNnetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd.

Uw auto is hoofdzakelijk bedoeld voor het vervoer van personen en bagage, maar is tevens geschikt voor het trekken van een aanhanger.

Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder.

Adviezen

Gewichtsverdeling

F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en houd u aan de toegestane kogeldruk.

Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt.

Trek boven de 1000 m 10% van het maximale aanhangergewicht af en herhaal dit voor elke volgende 1000 m.

Raadpleeg de rubriek "Technische gegevens" voor de gewichten en aanhangergewichten die voor uw auto van toepassing zijn.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

231

Praktische informatie

Zijwind

F Houd er rekening mee dat de zijwindgevoeligheid van de auto groter is.

Remmen

Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg.

Bij een lange afdaling is het, om te voorkomen dat de remmen oververhit raken, raadzaam om op de motor af te remmen.

Koeling

Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur.

De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental.

F Pas uw snelheid aan om het toerental te beperken.

Het maximale aanhangergewicht is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur.

Let in elk geval goed op de aanwijzing van de koelvloeistoftemperatuurmeter.

F Als het waarschuwingslampje van de koelvloeistoftemperatuur gaat branden in combinatie met het waarschuwingslampje STOP , stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af.

Banden

F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde.

Verlichting

F Controleer de verlichting van de aanhanger.

De parkeerhulp wordt automatisch uitgeschakeld als bij het aankoppelen van een aanhanger een originele

CITROËN-trekhaak wordt gebruikt.

Trekhaak RACING

Het is niet mogelijk uw auto uit te rusten met een trekhaak. Door de uitvoering van het sportuitlaatsysteem is de montage ervan niet mogelijk.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Onderhoudstips

In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhouden van uw auto.

Matte lak

Mocht uw auto voorzien zijn van een matte blanke laklaag, volg dan de volgende voorschriften op ter voorkoming van beschadiging van de laklaag door inadequate behandeling. Deze voorschriften gelden ook voor lichtmetalen velgen die voorzien zijn van een matte blanke laklaag.

Wrijf nooit over een droge carrosserie.

Was uw auto niet in een wasstraat met borstels.

Gebruik nooit poetsmiddelen voor de carrosserie of de lichtmetalen velgen.

Poetsen doet de lak glimmen.

Gebruik geen lakreiniger, schuurmiddel of poetsmiddel en zet de auto ook niet in de was. Deze producten zijn uitsluitend geschikt voor glimmende oppervlakken. Wanneer deze producten worden gebruikt voor auto's met een matte lak, kan de laklaag ernstig worden beschadigd, hetgeen zich uit in niet meer te verwijderen glimmende oppervlakken of vlekken.

Gebruik geen hogedrukspuit voorzien van een borstel, aangezien dit krassen op de carrosserie achterlaat.

Kies nooit een wasprogramma dat eindigt met het aanbrengen van een warme waslaag.

Wij adviseren u voor het wassen een hogedrukspuit of minimaal een waterslang met hoge druk te gebruiken.

Het is raadzaam de auto met onthard water af te spoelen.

Maak uw auto uitsluitend droog met een microvezel doek, zonder hard te wrijven.

Verwijder eventuele brandstofvlekken van de carrosserie uitsluitend met een zachte doek en laat de lak vervolgens drogen.

Gebruik van het gamma "TECHNATURE" - de door CITROËN erkende en voorgeschreven onderhoudsmiddelen - de insectenverwijderaar en autoshampoo; dit zijn de enige gechikte producten voor de carrosserie.

De insectenverwijderaar kan ook gebruikt worden voor het reinigen van kleine vlekjes, zoals vingerafdrukken.

Laat lakreparaties uitsluitend over aan het

CITROËN-netwerk of aan een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Leder

Leder is een natuurproduct. Om de duurzaamheid ervan te garanderen moet het leder geregeld op de juiste wijze worden onderhouden.

In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u alle specifieke voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het onderhouden van het leder.

Onderhoud van de stickers

De stickers hebben een speciale behandeling ondergaan waardoor ze slijtage- en vandalismebestendig zijn.

Ze zijn gemaakt om de buitenkant van de carrosserie een persoonlijk tintje te geven.

Ze zijn ook leverbaar als accessoire; wij raden u evenwel aan ze door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats te laten aanbrengen.

Houd, wanneer u uw auto wast, voor de waterstraal een minimale afstand van

30 centimeter van de bestickering aan.

233

Praktische informatie

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Accessoires

Een ruime keuze aan accessoires en originele onderdelen wordt u aangeboden door het CITROËN-netwerk.

Deze accessoires en onderdelen zijn volledig aangepast aan uw auto, zijn voorzien van een artikelnummer en beschikken over de garantie van CITROËN.

"Comfort":

zonneschermen, windschermen, koelbox, asbak, parfumpatronen, kleerhanger aan de hoofdsteun, middenarmsteun vóór, losse make-upspiegel, leeslamp, parkeerhulp vóór en achter…

"Styling":

met hoogwaardig leder bekleed stuurwiel, dashboardpanelen in kleur en met koolstofvezel-look, versnellingspookknoppen in kleur en van leder, aluminium voetsteun, achterspoiler, lichtmetalen velgen, wieldoppen in kleur, naafdoppen in kleur, stylingstickers exterieur, exterieurstylingset met chroomaccenten, set LED-achterlichten...

"Bescherming":

mattenset*, spatlappen, stoelhoezen, beschermhoes carrosserie, bumperbescherming...

"Transportmiddelen":

bagagebeschermbak, bagagehoeksteunen, mat bagageruimte, bagagenet, daklastdragers, fietsdragers, skidragers, dakkoffers, trekhaak, bedrading trekhaak…

"Veiligheid":

inbraakalarm, wielbouten met slot, car tracking system, alcoholtest, verbanddoos, gevarendriehoek, reflecterend veiligheidsvest, kinderzitjes, sneeuwkettingen, sneeuwsokken, brandblusser, veiligheidsriem voor huisdieren...

Bij montage van een trekhaak en bedrading door een ander bedrijf dan een dealer van het

CITROËN-netwerk, moeten de voorschriften van de fabrikant worden opgevolgd en moet de bedrading aangesloten worden op de daarvoor bestemde aansluitingen op de auto.

* Om te voorkomen dat de mat onder de pedalen schuift:

- controleer of de mat goed op zijn plaats ligt en goed is bevestigd,

- leg nooit meerdere matten over elkaar.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

235

Praktische informatie

"Multimedia":

handsfree kit, autoradio's, navigatiesystemen

(semi-inbouw), portable navigatiesystemen, updates voor kaartgegevens, rijassistent,

DVD-speler, USB-Box, luidsprekers, Hifimodule, 230V-stopcontact, houder voor mobiele telefoon/smartphone, houder voor multimediasysteem achter…

Installeren van radiocommunicatiezenders

Voordat u radiozenders met buitenantenne als uitrusting achteraf monteert, kunt u bij het

CITROËN-netwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de

Richtlijn Elektromagnetische

Compatibiliteit (2004/104/EG).

In het CITROËN-netwerk zijn ook reinigings- en onderhoudsproducten voor zowel het interieur als de carrosserie verkrijgbaar, waaronder milieuvriendelijke producten die deel uitmaken van het assortiment dat onder de naam "TECHNATURE" gevoerd wordt.

Daarnaast zijn onder meer vloeistoffen

(ruitensproeiervloeistof...), lakstiften en spuitbussen in de exacte carrosseriekleur en vulpatronen voor de bandenreparatiesets verkrijgbaar.

Afhankelijk van de lokale wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto.

Het monteren van elektrische apparatuur of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van

CITROËN voorkomen, kan leiden tot storingen in het elektronisch systeem van uw auto en een verhoogd stroomverbruik veroorzaken.

Houd hier rekening mee en neem contact op met een vertegenwoordiger van het merk

CITROËN om u te laten informeren over het assortiment uitrustingen en accessoires voorzien van een artikelnummer.

DS3_nl_Chap08_info-pratiques_ed01-2015

Controles

DS3_nl_Chap09_verifications_ed01-2015

TOTAL & CITROËN

Partners in prestaties en respect voor het milieu

Innovatie voor nog betere prestaties

Sinds meer dan 40 jaar ontwikkelen de Research &

Development-teams van TOTAL voor CITROËN smeermiddelen die geschikt zijn voor de nieuwste technologieën die in auto’s van het merk CITROËN worden toegepast, zowel voor wedstrijddoeleinden als gebruik in het dagelijkse leven.

Zo kunt u rekenen op de beste prestaties van de motor.

Een optimale bescherming van uw motor

Het gebruik van TOTAL smeermiddelen bij het onderhoud van uw CITROËN zorgt voor een langere levensduur en betere prestaties van de motor, waarbij het milieu zo min mogelijk wordt belast.

Motorkap

Openen

Schakel het Stop&Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de

START-stand te voorkomen.

F Duw de veiligheidshaak B naar links en til de motorkap op.

239

Onderhoud

Sluiten

F Haal de motorkapsteun uit de uitsparing.

F Bevestig de motorkapsteun in de houder.

F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen.

F Trek aan de motorkap om te controleren of deze goed is vergrendeld.

Wees voorzichtig bij het losmaken van de veiligheidshaak en de motorkapsteun als de motor warm is.

F Open het linker voorportier.

F Trek de hendel A aan de onderzijde van het portierkader naar u toe.

De plaats van de ontgrendelingshendel in het interieur zorgt ervoor dat de motorkap niet geopend kan worden als het linker voorportier is gesloten.

F Neem de motorkapsteun C uit de houder en houd deze vast bij het met schuimrubber beklede gedeelte.

F Bevestig de motorkapsteun in de uitsparing om de motorkap geopend te houden.

Vanwege de kans op beschadiging van elektrische componenten is het reinigen van de motorruimte met een hogedrukreiniger niet toegestaan.

DS3_nl_Chap09_verifications_ed01-2015

Benzinemotoren

1.

Reservoir ruitensproeiervloeistof.

2.

Reservoir koelvloeistof.

3.

Luchtfilter.

4.

Reservoir remvloeistof.

5.

Accu.

6.

Zekeringkast.

7.

Oliepeilstok.

8.

Motorolie (bij) vullen.

Dieselmotoren

1.

Reservoir ruitensproeiervloeistof.

2.

Reservoir koelvloeistof.

3.

Luchtfilter.

4.

Reservoir remvloeistof.

5.

Accu.

6.

Zekeringkast.

7.

Oliepeilstok.

8.

Motorolie (bij) vullen.

9.

Handopvoerpomp (op brandstoffilter).

DS3_nl_Chap09_verifications_ed01-2015

241

Onderhoud

Niveaus controleren

Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.

Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Controle met de oliepeilstok

Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de motorventilateur kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact).

Motorolieniveau

Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (volgens uitvoering) of met de oliepeilstok.

Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of

"Dieselmotor" om te zien waar de oliepeilstok zich bevindt in de motorruimte van uw auto.

F Trek aan het gekleurde uiteinde om de oliepeilstok volledig uit de schacht te trekken.

F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek.

F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek hem er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt.

Als u ziet dat het oliepeil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start de motor dan niet .

- Als het oliepeil boven het merkteken MAXI ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het CITROËN-netwerk of met een gekwalificeerde werkplaats.

- Als het oliepeil lager is dan het merkteken

MINI , vul dan altijd motorolie bij.

De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.

A = MAXI

Eigenschappen van de olie

Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering.

Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. CITROËN adviseert u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen.

B = MINI

243

Onderhoud

Motorolie bijvullen

Raadpleeg de rubriek "Benzinemotor" of

"Dieselmotor" om te zien waar de olievuldop zich bevindt in de motorruimte van uw auto.

F Draai de dop van de vulopening.

F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen

(dit kan brand veroorzaken).

F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok.

F Vul indien nodig nog olie bij.

F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht.

Olie verversen

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het verversingsinterval voor uw auto.

Maak om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen nooit gebruik van additieven in de motorolie.

Remvloeistofniveau

Het remvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden.

Controleer indien dit niet het geval is of de remblokken van uw auto zijn versleten.

Remvloeistof verversen

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het voorgeschreven verversingsinterval.

Type remvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven remvloeistof.

Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na

30 minuten de juiste waarde aangeven.

DS3_nl_Chap09_verifications_ed01-2015

Koelvloeistofniveau

Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAXI" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn.

Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.

Type koelvloeistof

Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof.

De koelventilator kan ook nog gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator.

Niveau ruitensproeiervloeistof

Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is.

Type vloeistof

Voor een optimale reiniging en om het bevriezen van de sproeiers te voorkomen, wordt het (bij)vullen van het reservoir met water afgeraden.

Gebruik onder winterse omstandigheden vloeistof op ethanol- of methanolbasis.

Wacht bovendien alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren ten minste

1 uur nadat de motor gedraaid heeft, omdat het koelsysteem onder druk staat.

Draai om brandwonden te voorkomen de dop eerst 2 omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij.

Niveau brandstofadditief

(diesel met roetfilter)

Een te laag niveau in het additiefreservoir wordt aangegeven door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display.

Bijvullen

Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Afgewerkte producten

Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen.

De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid.

Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond.

Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

DS3_nl_Chap09_verifications_ed01-2015

245

Onderhoud

Controles

Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen.

Laat de controles eventueel uitvoeren door het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

12V-accu Luchtfilter en interieurfilter Roetfilter (diesel)

De accu is onderhoudsvrij.

Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupolen en -klemmen schoon zijn, vooral bij warm weer en in de winter.

Raadpleeg voordat u de accukabels losneemt de rubriek "12V-accu" voor meer informatie over de te nemen voorzorgsmaatregelen.

Laat de filters periodiek vervangen volgens de in het onderhoudsschema van de fabrikant aangegeven intervallen.

Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik

(veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moeten de filters twee keer zo vaak worden vervangen .

Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken.

Als het roetfilter vervuild is, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een melding op het multifunctionele display.

Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.

Als het lampje blijft branden is het minimum brandstofadditiefniveau bereikt: raadpleeg de paragraaf "Niveau brandstofadditief".

Deze sticker, die hoort bij het Stop & Startsysteem, geeft aan dat er een speciale

12V-loodaccu is gebruikt die alleen losgekoppeld en/of vervangen mag worden door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Oliefilter

Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen.

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het vervangingsinterval van dit onderdeel.

Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal.

Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms rook uit de uitlaat waargenomen worden. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu.

247

Onderhoud

Handgeschakelde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor de periodieke onderhoudscontrole.

Elektronisch gestuurde versnellingsbak

De versnellingsbak is onderhoudsvrij

(olie verversen niet noodzakelijk).

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.

Automatische transmissie

Remblokken

De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren.

Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn.

Staat van remschijven

Handrem

Als de handrem een te grote slag heeft of als het systeem minder goed werkt, moet de handrem, zelfs tussen twee onderhoudsbeurten door, worden afgesteld.

Laat het systeem controleren door het

CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven.

Gebruik uitsluitend door CITROËN aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten.

Om de werking van belangrijke organen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt

CITROËN specifieke producten aan.

De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk).

Raadpleeg het onderhoudsschema van de fabrikant voor het interval van de niveaucontrole.

Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen.

Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken.

DS3_nl_Chap09_verifications_ed01-2015

Technische gegevens

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Benzinemotoren

Benzinemotoren

Versnellingsbakken

Type Variant Uitvoering:

SA...

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Max.vermogen: ECE-norm (kW)*

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter)

PureTech 82

Handgeschakeld (5 versnellingen)

PureTech 82 S&S VTi 120

Elektronisch gestuurd (5 versnellingen) Automatisch (4 versnellingen)

HMZ6

1 199

75 x 90,5

60

5 750

118

2 750

Loodvrij

Ja

3,25

HMZ6/PS

1 199

75 x 90,5

60

5 750

118

2 750

Loodvrij

Ja

3,25

5FS9

1 598

77 x 85,8

88

6 000

160

4 250

Loodvrij

Ja

4,25

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

.../S: uitvoering met Stop & Start.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

251

Technische gegevens

Benzinemotoren

Benzinemotoren

Versnellingsbak

Type Variant Uitvoering:

SA...

Cilinderinhoud (cm 3

Boring x slag (mm)

)

Max.vermogen: ECE-norm (kW)*

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Inhoud carter (in liter) van de motor

(met vervangen filter)

THP 155

THP 150 **

THP 160 ***

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

5FV8

5FN8**

5FM8***

1 598

77 x 85,8

115

110**

120***

6 000

240

1 400

Loodvrij

Ja

4,25

THP 165 S&S

THP 150 S&S

5GZM/S

5GWM/S**

1 598

77 x 85,8

120

110**

6 000

240

1 750

Loodvrij

Ja

4,25

**

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

PureTech 110 S&S

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

HNZ6/S

1 598

75 x 90,5

81

5 500

205

1 500

Loodvrij

Ja

3,25

Automatisch

(EAT6,

6 versnellingen)

HNZT/S

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

** België en Rusland.

*** Brazilië.

.../S: uitvoering met Stop & Start.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Motoren - RACING

Benzinemotor

Versnellingsbak

Type Variant Uitvoering: SA...

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Max. vermogen: ECE-norm (kW)*

Toerental bij max. vermogen (t/min)

Max. koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max. koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Inhoud carter (in liter) van de motor

(met vervangen filter)

5FF8

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

5FD8

1 598

77 x 85,8

149 152

6 000

275

2 000

Loodvrij**

Ja

4,25

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

** Wij adviseren u voor een optimale werking van de motor met klem om loodvrije benzine RON98 te tanken (raadpleeg de sticker op de brandstoftankklep).

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

253

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg)

Benzinemotoren PureTech 82 PureTech 82 S&S VTi 120

Elektronisch gestuurd (5 versnellingen) Automatisch (4 versnellingen) Versnellingsbakken

Type Variant Uitvoering:

SA...

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Maximaal toegestaan treingewicht max. helling 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. helling 12%

- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

- Aanbevolen kogeldruk

Handgeschakeld (5 versnellingen)

HMZ6

974

1 049

1 511

2 311

800

1 100

520

46

HMZ6/PS

980

1 055

1 522

2 022

500

750

500

46

5FS9

1 089

1 164

1 587

2 487

900

1 150

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Gewichten en aanhangergewichten (in kg)

Benzinemotoren

Versnellingsbakken

Type Variant Uitvoering:

SA...

THP 155

THP 150 **

THP 160 ***

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

5FV8

5FN8**

5FM8***

1 090

1 165

THP 165 S&S

THP 150 S&S**

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

5GZM/S

5GWM/S**

1 140

1 215

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Maximaal toegestaan treingewicht max. helling 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) max. helling 12%

- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

- Aanbevolen kogeldruk

1 590

2 490

900

1 150

570

46

1 605

2 505

900

1 150

570

46

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

HNZ6/S

1 070

1 145

1 578

2 478

900

1 150

PureTech 110 S&S

Automatisch (EAT6,

6 versnellingen)

HNZT/S

1 090

1 165

1 615

2 515

900

1 150

570

46

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

** België en Rusland.

*** Brazilië.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Gewichten (in kg) - RACING

Benzinemotor

Versnellingsbak Handgeschakeld

Type Variant Uitvoering: SA...

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Maximum toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Geremde aanhanger (binnen het maximaal toegestaan treingewicht) helling max. 12%

- Geremde aanhanger (met verminderde belading auto, binnen het maximaal toegestaan treingewicht)

- Ongeremde aanhanger

- Aanbevolen kogeldruk*

5FF8

1 165

1 240

1 597

1 597

0

0

0

0

Handgeschakeld

5FD8

* Zie de rubriek "Trekken van een aanhanger".

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

255

Technische gegevens

Motor met LPG-installatie

Motor met LPG-installatie

Versnellingsbak

Type Variant Uitvoering:

SA...

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm)

Max. vermogen: ECE-norm (kW)*

Toerental bij max. vermogen (t/min)

Max. koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max. koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Inhoud carter (in liter) van de motor

(met vervangen filter)

VTi 95

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

8FR0/GPL

1 397

77 x 75

67

5 700

133

3 900

LPG / loodvrije benzine

Ja

4,25

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

Raadpleeg voor meer informatie over de werking en het gebruik van uw auto met LPG-installatie de speciale bijlage die u vindt bij de overige boorddocumentatie.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

257

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (auto met LPG-installatie)

Motor met LPG-installatie VTi 95

Handgeschakeld Versnellingsbak

Type Variant Uitvoering:

SA...

- Leeggewicht

- Rijklaargewicht

8FR0/GPL

1 152

1 227

- Maximum technisch toegestane massa totaal

1 552

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12%

- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

- Aanbevolen kogeldruk

2 452

900

1 150

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Dieselmotoren

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Type Variant Uitvoering:

SA...

Cilinderinhoud (cm 3

Boring x slag (mm)

)

Max.vermogen: ECE-norm (kW)*

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

Brandstof

Katalysator

Roetfilter (FAP)

Inhoud carter (in liter) van de motor

(met vervangen filter)

HDi 70 e-HDi 90 BlueHDi 100

BlueHDi 120

BlueHDi

115**

BlueHDi 75

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

8HR4

1 398

73,7 x 82

50

4 000

160

2 000

Diesel

Ja

Ja

3,75

9HPK/S

1 560

3,75

9HP8/PS

75 x 88,3

68

4 000

230

1 750

Diesel

Ja

Ja

BHY6/S

1 560

75 x 88,3

73

3 750

254

1 750

Diesel

Ja

Ja

3,75

BHZM/S

BHXM/S**

1 560

75 x 88,3

88

85**

3 500

300

1 750

Diesel

Ja

Ja

3,75

BHW6

1 560

75 x 88,3

55

3 500

233

1 750

Diesel

Ja

Ja

3,75

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn1999/99/CE).

** België.

.../S: uitvoering met Stop & Start.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

259

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (diesel)

Dieselmotoren HDi 70 e-HDi 90 BlueHDi 100

BlueHDi 120

BlueHDi

115 **

BlueHDi 75

Versnellingsbakken

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SA...

- Ledig gewicht

- Gewicht rijklaar

- Maximaal technisch toegestane massa totaal

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12%

- Aanhanger geremd* (met verminderde belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

- Aanhanger ongeremd

- Aanbevolen kogeldruk

8HR4

1 070

1 145

1 553

2 253

700

950

9HPK/S

1 085

1 160

1 602

2 502

900

1 150

9HP8/PS

1 090

1 165

1 609

2 509

900

1 150

BHY6/S

1 085

1 160

1 633

2 533

900

1 150

BHZM/S

BHXM/S**

1 150

1 225

1 653

2 553

900

1 150

BHW6

1 080

1 155

1 620

2 520

900

1 150

570

46

570

46

570

46

570

46

570

46

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

** België.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Afmetingen (in mm)

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Afmetingen (in mm) RACING

261

Technische gegevens

Bumper en drempelkoker

De wagenhoogte van deze auto is verlaagd.

Wees daarom voorzichtig met het passeren van stoepranden, drempels, oprijplaten, rivierbeddingen, onverharde wegen…

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Identificatie

De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto.

D. Sticker bandenspanning/kleurcode lak.

Deze sticker is op de middenstijl aan bestuurderszijde geplakt en bevat de volgende informatie:

- bandenspanning, auto onbeladen en beladen,

- bandenmaat (inclusief de load-index en het snelheidssymbool van de band),

- bandenspanning van het reservewiel,

- kleurcode van de lak.

A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de motorkap.

Dit nummer is ingeslagen in de carrosserie, bij het interieurfilter.

B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op de onderste traverse van de voorruit.

Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit.

C. Constructeursplaatje.

Op deze eenmalige sticker op de linker middenstijl is de volgende informatie vermeld:

- naam van de fabrikant,

- nummer van de Europese typegoedkeuring,

- voertuigidentificatienummer (VIN),

- maximaal technisch toegestane massa totaal,

- maximaal toegestaan treingewicht,

- maximaal gewicht op de voortrein,

- maximaal gewicht op de achtertrein.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

Controleer de bandenspanning minimaal één keer per maand, bij koude banden.

Een te lage bandenspanning veroorzaakt een hoger brandstofverbruik.

DS3_nl_Chap10_caracteristiques_ed01-2015

263

Technische gegevens

Audio en telematica

DS3_nl_Chap11_audio_ed01-2015

DS3_nl_Chap11_audio_ed01-2015

Noodoproep of Pechhulp

Noodoproep met lokalisatiefunctie

Druk in geval van nood langer dan

2 seconden op deze toets.

Het knipperen van het groene LEDlampje en een gesproken bericht bevestigen dat de oproep naar de helpdesk van "Noodoproep met lokalisatiefunctie" is verstuurd*.

Wanneer de elektronische eenheid airbags een botsing heeft gedetecteerd, wordt onafhankelijk van het eventueel afgaan van de airbags, automatisch een noodoproep gedaan.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd.

Het groene LED-lampje dooft.

De oproep wordt ook geannuleerd door, op ieder willekeurig moment, de toets langer dan

8 seconden in te drukken.

Het groene LED-lampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht.

Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.

Deze oproep wordt beheerd door de helpdesk van "Noodoproep met lokalisatiefunctie" die de informatie over de lokalisatie van de auto ontvangt en een waarschuwing kan zenden naar de gekwalificeerde hulpdiensten.

In landen waar de helpdesk niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.

Indien u gebruik maakt van de dienst

DS Connect BOX met SOS-pakket, beschikt u ook over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina

MyCITROËN op de CITROËNinternetsite voor uw land. Ga hiervoor naar www.citroen.com.

* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

DS3_nl_Chap11b_BTA_ed01-2015

267

Audio en telematica

Werking van het systeem

Bij het aanzetten van het contact, gaat het groene lampje

3 seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem.

Het oranje lampje knippert: er is een storing in het systeem.

Pechhulp met lokalisatiefunctie

Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto.

Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd*.

Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd.

Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.

Wanneer u uw auto buiten het

CITROËN-netwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren.

In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur.

Het oranje lampje blijft branden: de noodbatterij moet vervangen worden.

Raadpleeg in beide gevallen het CITROËNnetwerk.

Om technische redenenen, zoals het verbeteren van de telematicadiensten aan de klant, behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen.

* Deze diensten zijn afhankelijk van bepaalde voorwaarden en beschikbaarheid.

Raadpleeg het CITROËN-netwerk.

DS3_nl_Chap11b_BTA_ed01-2015

DS3_nl_Chap11b_BTA_ed01-2015

269

Audio en telematica

7 inch touchscreen

GPS-navigatie - Multimedia-autoradio - Bluetooth

®

-telefoon

Inhoud

Basisfuncties 270

Stuurkolomschakelaars 272

Menu's 273

Navigatie 274

Navigatie - routebegeleiding 282

Verkeer 286

Radio, media 288

Radio 294

Digitale radio (DAB+, Digital Audio Broadcasting) 296

Media 298

Instellingen 302

Internet 310

Internetbrowser 311

MirrorLink ® 314

Telefoon 316

Veelgestelde vragen 324

Dit systeem is zodanig gecodeerd dat het uitsluitend in uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Als de melding "eco-mode" wordt weergegeven, wordt het systeem spoedig uitgeschakeld. Zie de rubriek over de ecomode.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Basisfuncties

Gebruik de toetsen onder het touchscreen om het menu te openen en druk vervolgens op de toetsen die op het touchscreen worden weergegeven.

Elk menu wordt op één pagina of op twee pagina's (hoofdpagina en secundaire pagina) weergegeven.

Hoofdpagina Secundaire pagina

Als het bijzonder warm is, kan het systeem gedurende minimaal 5 minuten overgaan in de waakstand (volledig uitschakelen van het scherm en het geluid).

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Sneltoetsen: met behulp van de toetsen in de bovenste balk van het touchscreen, is het mogelijk direct de geluidsbron of de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron) te kiezen.

Het is een "resistief" scherm dat voelbaar aangeraakt moet worden, met name bij bewegingen (door een lijst bladeren, scrollen over de kaart, enz.). Lichtjes aanraken is niet voldoende. Als het scherm met meerdere vingers wordt aangeraakt, worden de commando's niet opgevolgd.

Het scherm kan ook worden bediend als u handschoenen draagt. Dankzij deze technologie kan het scherm bij elke temperatuur worden gebruikt.

Selecteren van de geluidsbron (volgens uitvoering):

- Radio "FM"/"AM"/"DAB+"*.

- "USB"-stick.

- Jukebox*, na audiobestanden te hebben gekopieerd op het interne geheugen van het systeem.

- Telefoon aangesloten via Bluetooth* en streaming-verzending Bluetooth*.

- Mediaspeler aangesloten via de AUXaansluiting (Jack, kabel niet meegeleverd).

Druk op Menu om het menu weer te geven.

Volumeregeling (voor elke bron afzonderlijk, ook voor verkeersinformatie (TA-berichten) en navigatieaanwijzingen).

Volume verhogen.

Volume verlagen.

Bij hoge temperaturen kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt.

Gebruik voor het schoonmaken van het display een zacht, niet-schurend doekje (bijvoorbeeld een brillendoekje) zonder schoonmaakmiddel.

Raak het scherm niet met een puntig voorwerp aan.

Raak het scherm niet met vochtige handen aan.

* Volgens uitrusting.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

271

Audio en telematica

Stuurkolomschakelaars

Radio: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender.

Media: selecteren van genre/artiest/ map van de indelingslijst.

Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

Media: selecteren van het volgende nummer.

Media, ingedrukt houden: snel vooruitspoelen.

Door de lijst gaan.

Van geluidsbron wijzigen.

Selectie bevestigen.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden ingedrukt houden: toegang tot het menu van de telefoon.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde.

Media: selecteren van het vorige nummer.

Media, ingedrukt houden: snel terugspoelen.

Door de lijst gaan.

Volume verhogen.

Volume verlagen.

Mute: geluid onderbreken door gelijktijdig indrukken van de toetsen van de volumeregeling.

Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee toetsen van de volumeregeling.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Menu's

Navigatie

(Volgens uitrusting)

Radio Media

273

Audio en telematica

Instellingen

Instellen van de navigatie en kiezen van de bestemming.

Selecteren van de radio en de andere geluidsbronnen en weergeven van foto's.

Internet

(Volgens uitvoering)

Telefoon

Instellen van de geluidssignalen en de lichtsterkte van de dashboardverlichting.

Rijden

Openen van de "Internet- browser".

Gebruiken van bepaalde apps van uw smartphone via "MirrorLink".

Via Bluetooth ® verbinden van een telefoon.

Weergeven van de boordcomputer en inschakelen, uitschakelen en configureren van bepaalde functies van de auto.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Navigatie

Niveau 1 Niveau 2

Navigatie

Niveau 3

Berekeningscriteria

1

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

Navigatie

Instellingen

Navigatie

Navigatie

Niveau 2

Bestemming innvoeren

Berekenings criteria

Huidie locatie opslaan

De navigatie stoppen

Spraakweergave

Route omleiden

Niveau 3

Snelste

Kortste

Tijd/afstand

Ecologisch

Tol

Veerboot

Verkeer

Exact - Dichtb.

Zie route op de kaart

Bevestigen

275

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van de meest recente bestemmingen.

De navigatiecriteria kiezen.

Op de kaart wordt het aan de hand van de criteria gekozen traject weergegeven.

De kaart weergeven en de routegeleiding starten.

De opties opslaan.

Het actuele adres opslaan.

De navigatie-informatie uitschakelen.

Het stemvolume en het opnoemen van straatnamen instellen.

Afwijken van de oorspronkelijke route met een bepaalde afstand.

Weergeven als tekst.

Inzoomen.

Uitzoomen.

Weergeven op volledig scherm.

De kaart verplaatsen met de pijlen.

Kaart tweedimensionaal weergeven.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

1

Navigatie

Niveau 2

Bestem. Invoeren

2 3 4 5 6

Niveau 3

Adres

7 8 9 10 11

Zie de rubriek " Telefoon " voor het beheren van de contacten en de adressen.

Contacten

12 13 14 15

Zie de rubriek " Telefoon " voor het gebruik van de functies van de telefoon.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

2

Niveau 2

Adres

1

Navigatie

Secundaire pagina

Bestem. Invoeren

3

Contacten

4

Op kaart

5

6

Etappe&route

Stoppen

Route naar

7

8

9

10

11

Niveau 3

Huidige locatie

Points of Interest

Stadscentrum

Opslaan

Stop inlassen

Route naar

12

13

14

15

Adresbestanden

Raadplegen

Route naar

Contact zoeken

Bellen

277

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het adres instellen.

Het actuele adres opslaan.

Een etappe aan het traject toevoegen.

Op de toets drukken om de route te berekenen.

Een contact selecteren en de route naar diens adres berekenen.

De kaart weergeven en inzoomen om routes te bekijken.

Een etappe aanmaken, toevoegen/verwijderen, of het routeplan bekijken.

De navigatie-informatie uitschakelen.

Op de toets drukken om de route te berekenen.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 2 Niveau 1

1

Navigatie

Pont of Interest zoeken

16 17 18 19

Point of Interest weergeven op kaart

20 21 22

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 3

1

1

Niveau 1

Navigatie

Secundaire pagina

POI zoeken

Navigatie

Secundaire pagina

POI weergeven

16

17

18

19

Niveau 2

Alle POI's

Auto

Rest./ hotels

Persoonlijk

Zoeken

20

21

22

Alles selecteren

Verwijderen

POI's importeren

Bevestigen

Niveau 3

279

Audio en telematica

Aanwijzingen

Lijst van beschikbare categorieën.

Na het kiezen van de categorie de Points of

Interest selecteren.

De instellingen opslaan.

De instellingen voor de weergave van de POI kiezen.

De opties opslaan.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

1

Niveau 1

Navigatie

Niveau 2

Traffic-berichten

23 24 25 26

Config. kaart

27 28

Instellingen

29

30 31 32 33

Niveau 3

Route omleiden

Config. kaart

27 28

Instellingen

29

30 31 32

Instellingen

33

Wisselen tussen twee menu's.

30 31 32 33

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

1

Niveau 1

Navigatie

Secundaire pagina

23

24

25

Niveau 2

Op de route

Rondom auto

Op bestemming

Traffic-berichten

26

Omleiden

Afsluiten

27

Richting

1

Navigatie

Secundaire pagina

28

Kaarten

Config. kaart

29

Kenmerk

1

Navigatie

Secundaire pagina

Instellingen

Bevestigen

30

31

32

33

Rekencriteria

Spraak

Waarschuwing!

Opties traffic

Bevestigen

Niveau 3

281

Audio en telematica

Aanwijzingen

Afwijken over een afstand van

Route herberekenen

De keuzes voor de meldingen en het filtergebied instellen.

Uw keuzes opslaan.

Noorden boven

Rijrichting boven

In perspectief

De weergave en de richting van de kaart kiezen.

Kaartkleur "dag"

Kaartkleur "nacht"

Dag-/nachtst. automat.

De instellingen opslaan.

De keuzes vastleggen en het stemvolume en het opnoemen van straatnamen selecteren.

Uw keuzes opslaan.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Navigatie - routebegeleiding

Een bestemming kiezen

Naar een nieuwe bestemming

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

10

Selecteer " Archiveren " om het adres als item op te slaan.

U kunt maximaal 200 items opslaan.

Druk om de navigatie-informatie te wissen op

" Instellingen ".

Druk op " De navigatie stoppen ".

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Navigeren ".

Selecteer " Bestem. Invoeren ".

Druk om de navigatie te hervatten op

" Instellingen ".

2

Selecteer " Adres ".

Kies de navigatiecriteria: " Snelste " of " Kortste " of " Tijd/afstand " of

" Ecologisch ".

Druk op " De navigatie hervatten ".

Kies het " Land: " in de weergegeven lijst en vervolgens op dezelfde manier de " Plaats: " of de postcode, de " Straat: ", het " N°: ".

Druk elke keer op Bevestigen.

Kies de overige criteria: " Inclusief tolwegen ", " Inclusief veerboten ",

" Verkeer ", " Exact ", " Dichtb.

".

Selecteer " Bevestigen ".

Of

Druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

283

Audio en telematica

Naar een van de meest recente bestemmingen

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestem. invoeren ".

Selecteer het adres in de weergegeven lijst.

Naar een contact uit het telefoonboek

Om de functie "Navigatie naar een contact uit het telefoonboek" te kunnen gebruiken moet het adres van het contact zijn ingevoerd in het telefoonboek.

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestem. Invoeren ".

Selecteer " Navigeren ".

3

Selecteer " Contacten ".

Selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

Selecteer de bestemming uit de contacten in de weergegeven lijst.

Selecteer " Navigatie naar ".

Selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " om de navigatie te starten.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Naar GPS-coördinaten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestem. Invoeren ".

2

Selecteer " Adres ".

Stel de " Lengtegraad: " en vervolgens de

" Breedtegraad: " in.

Selecteer " Navigeren ".

Selecteer de criteria en vervolgens

" Bevestigen " of druk op " Zie route op de kaart " om de navigatie te starten.

Naar een punt op de kaart

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Naar Points of Interest (POI)

De Points of Interest (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bestem. Invoeren ".

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " POI zoeken ".

Selecteer " Op kaart ".

4

Door in te zoomen op de kaart worden ingevoerde punten zichtbaar.

Door enige tijd op een punt te drukken worden de gegevens ervan weergegeven.

Of

16

Selecteer " Alle POI's ",

" Auto ",

17

Of

18

" Rest./ hotels ",

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Of

19

" Persoonlijk ".

Selecteer een categorie in de weergegeven lijst.

Selecteer " Zoeken ".

Selecteer een Point of Interest in de weergegeven lijst.

Selecteer " Navigeren ".

Bij de jaarlijke update van de kaartgegevens krijgt u ook de beschikking over nieuwe POI's.

Daarnaast kunt u elke maand de

Risicozones/gevarenzones bijwerken.

De exacte procedure vindt u op: http://citroen.navigation.com.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

285

Audio en telematica

Instellen waarschuwingsmeldingen

Risicozones / Gevarenzones

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Waarschuwing!

".

32

U kunt nu de melding voor Risicogebieden inschakelen en vervolgens kiezen voor:

- "Geluidssignaal"

- "Alleen waarschuw. bij navi."

- "Alleen snelheidswaarschuw."

- "Snelheidsbeperking weergeven."

- "Tijd": u kunt de tijd tussen het moment van de melding en het passeren van de

Risicogebieden instellen.

Selecteer " Bevestigen ".

Deze waarschuwings- en weergavefuncties zijn alleen beschikbaar als de

Risicogebieden vooraf zijn gedownload en in het systeem zijn geïnstalleerd.

Verkeer

Verkeersinformatie

Weergave van berichten

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Traffic-berichten ".

Stel de filters

23

" Op de route ",

" Rondom ",

24

25

" Op bestemming " in om een meer gedetailleerd overzicht van meldingen te krijgen.

Druk nogmaals op de knop om het filter ongedaan te maken.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

287

Audio en telematica

Selecteer de melding in de weergegeven lijst.

Filters instellen

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer het vergrootglas om gesproken berichten te ontvangen.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Een via het GPS-navigatiesysteem ontvangen

TMC-bericht (Trafic Message Channel) is informatie met betrekking tot de verkeersomstandigheden die in real time wordt ontvangen.

33

Selecteer " Info-opties ".

Selecteer:

- " Nieuwe berichten melden ",

- " Spraakweergave berichten ",

Verfijn vervolgens het gebied van het filter.

Selecteer " Bevestigen ".

Wij adviseren een filtergebied van:

- 20 km in de stad,

- 50 km op de snelweg.

Verkeersberichten beluisteren

Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk vervolgens op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

31

Selecteer " Spraak ".

Schakel " Verkeer (TA) " in of uit.

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar verkeersberichten. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.

Zodra een verkeersbericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken en wordt het verkeersbericht weergegeven. Zodra het verkeersbericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Radio, media

Niveau 1 Niveau 2

Lijst van FM-zenders

1 2 3

Opslaan

4

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

3

Niveau 1

Radio Media

Lijst

Radio Media

Bron

Lijst van FM-zenders

Niveau 2

FM-radio

DAB+-radio

AM-radio jukebox

USB

MirrorLink iPod

Bluetooth

AUX

2

Radio Media

Opslaan

289

Audio en telematica

Aanwijzingen

Druk op een zender om deze te selecteren.

Selecteer de bron.

Druk op een lege plek en vervolgens op

"Opslaan" .

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

1

Media

Niveau 2

Lijst van FM-zenders

5 6

Foto's

7

8 9 10 11

Kopiëren naar jukebox

12 13 14

Niveau 3

Beheer jukebox

15 16 17 18

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

1

1

Niveau 1

Rad Media

Secundaire pagina

Lijst zenders

Rad Media

5

6

7

8

9

Niveau 2

Opslaan

Lijst updaten

Frequentie

Bevestigen

Startscherm

Draaien

10

Alles selecteren

Secundaire pagina

Foto's

11

Diavoorstelling

1

Rad Media

Secundaire pagina

12

13

14

Vol scherm

Sorteren op map

Sorteren op album

Alles selecteren

Kopiëren

Beheer jukebox

Vergrootglas

Niveau 3

Vorige foto.

Pauzeren/afspelen.

Volgende foto.

291

Audio en telematica

Aanwijzingen

Op een zender drukken om deze te selecteren.

De lijst updaten afhankelijk van de ontvangst.

De gewenste radiofrequentie invoeren.

De instellingen opslaan.

De geselecteerde foto op het startscherm weergeven.

De foto 90° draaien.

Alle foto's van de lijst selecteren.

Nogmaals drukken om de selectie ongedaan te maken.

De foto's op het volledige scherm weergeven.

Het systeem ondersteunt afbeeldingen in de volgende formaten: .gif, .jpg, .bmp, .png.

De geselecteerde foto op het volledige scherm weergeven.

Een manier van selecteren kiezen.

Kopiëren van bestanden naar de Jukebox.

15

16

17

18

Map aanmaken

Hernoemen

Verwijderen

Alles selecteren

Bevestigen

De gewenste functie kiezen.

De instellingen opslaan.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

1

Niveau 1

Media

Niveau 2 Niveau 3

Instellingen

19 20 21

Instellingen

19 20

Instellingen

21

19 20 21

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

1

Niveau 1

Radio Media

Secundaire pagina

Lijst met media

Niveau 2

19

Media

Instellingen

1

Radio Media

Secundaire pagina

20

Instellingen

Radio

Instellingen

21

Berichten

Instellingen

Bevestigen

Niveau 3

293

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van het meest recent gebruikte medium.

Willekeurige volgorde

(alle nummers):

Willekeurige volgorde

(huidige album):

Continu herhalen:

Versterking AUX

Volgen RDS

Volgen DAB+/FM

Weergave Radio Text

Diaweergave digitale radio

Verkeersinformatie (TA)

Nieuws - Weer

Sport - Programma-info

Waarschuw. -

Onvoorziene situaties

De instellingen voor het afspelen kiezen.

De instellingen in - of uitschakelen.

De instellingen in - of uitschakelen.

De instellingen opslaan.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Radio

Selecteren van een zender

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Of

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

OF

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.

3

Of

Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina.

Selecteer de radiozender in de weergegeven lijst.

Selecteer " Lijst updaten " om de lijst bij te werken.

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Opslaan ".

2

3

Selecteer een in de lijst opgeslagen zender.

Selecteer indien nodig een andere geluidsbron.

Selecteer " FM-radio ".

Wijzigen van een frequentie

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Automatisch zenders zoeken

Druk op 3 of 4 of verplaats de cursor om automatisch te zoeken naar de zender met een hogere of lagere frequentie.

Of

" AM-radio ".

De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door

CITROËN is goedgekeurd, zoals een op de 12V-aansluiting aangesloten lader met USB-aansluiting.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

VERVOLGENS

3

Selecteer het wijzigen van de geluidsbron.

Selecteer " FM-radio ".

Of

" AM-radio ".

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

295

Audio en telematica

OF

1

7

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

Druk op " Frequentie ".

Een zender opslaan

Selecteer een zender of een frequentie (zie de desbetreffende rubriek).

Druk op " Opslaan ".

5

Selecteer een nummer in de lijst om de eerder gekozen/ingestelde zender op te slaan.

Door een nummer ingedrukt te houden wordt de zender onder dat nummer opgeslagen.

Of VERVOLGENS

Voer de volledige frequentie (bijv.:

92.10 MHz) in met het toetsenbord en druk op " Bevestigen ".

4

Door op deze toets te drukken worden de zenders achtereenvolgend opgeslagen.

Oproepen van opgeslagen zenders

Druk op Rad Media om de hoofdpagina weer te geven.

Veranderen van radiozender

Door te drukken op de naam van de huidige radiozender wordt de zenderlijst weergegeven.

Druk op de naam van de door u gekozen andere radiozender om van zender te veranderen.

2

Selecteer " Opslaan ".

RDS inschakelen en uitschakelen

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

20

Selecteer " Radio ".

Schakel " Volgen RDS " in of uit.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren zonder dat u zelf de frequentie hoeft te wijzigen. Sommige RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting)

Weergave van de naam van de radiozender waarop is afgestemd.

Eventueel uitgezonden programmatype van de radiozender.

Weergave van de naam en het nummer van de beluisterde "multiplex" (ook wel "bundel" genoemd).

Sneltoets: toegang tot het keuzemenu van geluidsbronnen en de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron).

Vorige "multiplex".

Vorige radiozender.

Opgeslagen radiozender, toetsen 1 t/m 15.

Kort indrukken: selecteren van de opgeslagen radiozender.

Lang indrukken: opslaan van een radiozender.

Secundaire pagina.

Weergave van de opties: grijs indien actief maar niet beschikbaar, wit indien actief en beschikbaar.

Selecteren van de radiozender.

Beheer van de Jukebox.

Weergave van een huidige bewerking.

Weergave van de

"Radiotekst" van de beluisterde radiozender.

Volgende "multiplex".

Volgende radiozender.

Selecteren van de geluidsbron.

Weergave van de "DAB+"band.

Als de beluisterde "DAB+"-zender niet in "FM" beschikbaar is, wordt de optie "DAB+ FM" grijs weergegeven.

Journaline ® is een informatiedienst op tekstbasis voor digitale radiosystemen.

Deze dienst biedt informatie geordend op onderwerpen en subonderwerpen.

Via de pagina "LIJST MET DAB-ZENDERS" krijgt u toegang tot deze dienst.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

297

Audio en telematica

Digitale radio

Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit en biedt de mogelijkheid grafische informatie weer te geven met actualiteiten van de beluisterde radiozender. Selecteer Lijst op de primaire pagina.

Via "multiplex/bundel" hebt u de keuze uit een aantal radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt.

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

3

Selecteer het veranderen van geluidsbron.

Selecteer " DAB-radio ".

Volgsysteem DAB+ / FM

"DAB+" is niet overal beschikbaar.

Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met het "Volgsysteem digitale zender / FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender

(indien beschikbaar).

Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Instellingen ".

Selecteer " Lijst " op de hoofdpagina.

of

Selecteer " Lijst zenders " op de secundaire pagina.

Selecteer de radio in de weergegeven lijst.

20

Selecteer " RADIO ".

Selecteer " Volgsysteem digitale zender/FM " en vervolgens " Bevestigen ".

Als het "Volgsysteem digitale zender / FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen.

Als het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB+".

Als de "DAB+"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"-zender

(optie " DAB+/FM " grijs weergegeven) of als het "Volgsysteem digitale zender / FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Media

USB-speler AUX-aansluiting (AUX-ingang) Geluidsbron kiezen

Druk op Media om de hoofdpagina weer te geven.

3

Selecteer het wijzigen van de geluidsbron.

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit de USB-apparatuur via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.

Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten

(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten.

Het verwijderen van alle andere dan muziekbestanden en het verminderen van het aantal afspeellijsten zal het aanmaken van deze afspeellijsten versnellen.

De afspeellijsten worden iedere keer na het opnieuw aanzetten van het contact of het aansluiten van een USB-stick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter.

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting.

Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio.

De bediening gebeurt via het externe apparaat.

Kies de geluidsbron.

Via de toets SRC (bron) van de stuurkolomschakelaars kunt u van de ene naar de andere geluidsbron overschakelen.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

299

Audio en telematica

Informatie en adviezen

De autoradio speelt bestanden met de extensie

"wma, .aac, .flac, .ogg, .mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.

Ook bestanden met een VBR (Variable Bit

Rate) kunnen worden afgespeeld.

Geluidsbestanden met een andere extensie

(.mp4, ...) kunnen niet worden afgespeeld.

".wma"-bestanden moeten van het type WMA9

Standaard zijn.

De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.

Het systeem is geschikt voor externe

USB-geluidsdragers, Blackberry's ® of apparatuur van Apple ® die op de

USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten (kabel niet meegeleverd).

U kunt deze apparatuur bedienen via de audio-installatie van de auto.

Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de Jack-plug worden aangesloten.

Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat

FAT32 (File Allocation Table).

Als tegelijkertijd twee identieke apparaten zijn aangesloten (twee USB-sticks of twee

Apple ® -spelers), werkt het systeem niet. Het is wel mogelijk om tegelijkertijd een USBstick en een Apple ® -speler aan te sluiten.

Gebruik voor een goede werking bij voorkeur de USB-kabel van het externe apparaat.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en vermijd speciale tekens

(bijv.: " ", ?, ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Bluetooth

®

streaming audio

Streaming audio biedt de mogelijkheid om muziekbestanden op de telefoon via de audioinstallatie in de auto af te spelen.

Apple

®

-speler aansluiten

Maak een verbinding met de telefoon: zie de rubriek " Telefoon " en vervolgens " Bluetooth ".

Kies het profiel " Audio " of " Alle ".

Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon.

Het bedienen is mogelijk via de randapparatuur of met de toetsen van de autoradio.

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd.

Wij adviseren de functie " Herhalen " van de Bluetooth-apparatuur in te schakelen.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).

De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar de gewenste track.

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Beheer van de jukebox

Sluit de apparatuur (MP3-speler, enz.) met behulp van een audiokabel aan op de USB- of de Jack-aansluiting.

Wanneer geen enkel audiobestand naar het systeem, met een geheugencapaciteit van 8 GB, is gekopieerd, worden alle pictogrammen met betrekking tot de functie Jukebox gearceerd weergegeven en kunnen ze niet worden gebruikt.

Selecteer " Lijst met media ".

Selecteer " Kopie jukebox ".

Selecteer het vergrootglas om een map of een album te openen en kies elk audiobestand afzonderlijk.

Selecteer " Bevestigen " en vervolgens " Kopiëren ".

15

Selecteer " Nieuwe map " om een mappenstructuur in de jukebox aan te maken.

Of

Selecteer " Structuur behouden " om de structuur van de apparatuur aan te houden.

Of

12

13

Selecteer " Sorteren op map ".

" Sorteren op album ".

Tijdens het kopiëren wordt de hoofdpagina weergegeven. U kunt op elk moment de informatie met betrekking tot het kopiëren bekijken door op deze toets te drukken.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

301

Audio en telematica

Instellingen

Niveau 1

1 2

Niveau 2

Audio-instellingen

3 4 5 6 7

Niveau 3

Audio-instellingen

3 4 5 6 7

Audio-instellingen

3 4 5 6 7

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

2

Niveau 1

3

4

Niveau 2

Geluidssferen

Verdeling

Instellingen

Audio-instellingen

5

Effecten

6

Beltonen

7

Spraak

Bevestigen

Instellingen

Scherm uit

Niveau 3

303

Audio en telematica

Aanwijzingen

De geluidssfeer kiezen.

Verdeling van het geluid door het Arkamys ® systeem.

Het geluidsvolume selecteren of het volume koppelen aan de wagensnelheid.

De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat.

Het geluidsvolume van de stem instellen en kiezen voor het opnoemen van straatnamen.

Uw instellingen opslaan.

Functie waarmee de verlichting van het scherm kan worden uitgeschakeld.

Door op het scherm te drukken wordt de verlichting weer ingeschakeld.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

1

Configuratie

Niveau 2

Eenheden

8 9 10

Instellen datum en tijd

Display

Fabrieksinstellingen

8 9 10

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

1

Niveau 1

8

Eenheden

Instellingen

9

Gegevens wissen

Secundaire pagina

Systeeminstellingen

10

Fabrieksinstellingen

Niveau 2

Bevestigen

1

Instellingen

Secundaire pagina

Tijd/datum

Bevestigen

1

Instellingen

Secundaire pagina

Scherminst.

Automatische tekstweergave uitschakelen

Animaties uitschakelen.

Bevestigen

305

Audio en telematica

Aanwijzingen

De eenheden voor de afstand, het brandstofverbruik en de temperatuur kiezen.

De gewenste gegevens in de lijst selecteren en vervolgens op Wissen drukken.

De oorspronkelijke instellingen terugzetten.

De instellingen opslaan.

De datum en tijd instellen en vervolgens bevestigen.

De instellingen in- of uitschakelen en vervolgens bevestigen.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

1

Configuratie

Niveau 2

Taalkeuze

Rekenmachine

Kalender

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

1

Instellingen

Secundaire pagina

Talen

1

Instellingen

Secundaire pagina

Rekenmachine

1

Instellingen

Secundaire pagina

Kalender

Bevestigen

Niveau 2

307

Audio en telematica

Aanwijzingen

De taal selecteren en vervolgens bevestigen.

De rekenmachine selecteren.

De kalender selecteren.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Audio-instellingen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Audio-instellingen ".

Selecteer " Sfeer "

Of

3

Of

4

Of

5

" Verdeling "

" Effecten "

" Beltonen "

Of

6

7

" Spraak ".

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © -systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden.

Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met 6 luidsprekers.

De audio-instellingen ( Sfeer, Lage tonen, Hoge tonen, Loudness ) zijn voor elke geluidsbron apart in te stellen.

De instellingen " Verdeling " en

" Balans " zijn voor alle geluidsbronnen gelijk.

- " Sfeer " (6 verschillende opties)

- " Lage tonen "

- " Hoge tonen "

- " Loudness " (inschakelen/ uitschakelen)

- " Verdeling ", (" Bestuurder ",

" Alle passagiers ", " Alleen vóór ")

- " Geluidssignaal bij aanraken touchscreen "

- " Snelheidsafhankelijk volume "

(inschakelen/uitschakelen)

Geïntegreerd audiosysteem: het Sound

Staging-systeem van Arkamys © zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur.

309

Audio en telematica

Instellingen van het systeem wijzigen

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Systeeminstelling ".

8

9

Selecteer " Eenheden " om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.

Selecteer " Gegevens wissen " om de lijst met laatste bestemmingen, de persoonlijke points of interest en de contacten uit het telefoonboek te wissen.

Vink de instelling(en) aan en selecteer " Verwijderen ".

10

Selecteer " Fabrieksinstellingen " om terug te gaan naar de standaardinstellingen.

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Scherminst ".

Schakel in of uit: " Automatische tekstweergave uitschakelen " en

" Animaties uitschakelen ".

Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Tijd/datum " om de tijdzone, de synchronisatie met het GPS, de tijd en het formaat en vervolgens de datum te wijzigen.

Selecteer " Talen " om de taal te wijzigen.

Selecteer " Rekenmachine " om de rekenmachine weer te geven.

Selecteer " Kalender " om de kalender weer te geven.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Internet

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

1

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Internetbrowser

Druk op Internet om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie

"Internet". Zie de rubriek " Telefoon ".

Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up

Networking (DUN).

Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

311

Audio en telematica

Niveau 1

1

Internet

Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

2 3 4 5

Teller gegevensverbruik

Verbinding wifi-netwerk

6 7 8 9 10 11

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 3

Niveau 1

1

Internet

Secundaire pagina

Bluetooth

Verbinding

Niveau 2

Zoeken

2

3

Verbinden /

Loskoppelen

4

Bijwerken

5

Verwijderen

Bevestigen

1

Internet

Secundaire pagina

Internetsnelheid

Reset

Bevestigen

6

Alle

1

7

Beveiligd

Internet

Secundaire pagina

Wifi- verbinding

8

Opgeslagen

9

Toevoegen

10

Inschakelen /

Uitschakelen

11

Verbinden

Niveau 3

313

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten.

De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio.

De geselecteerde telefoon verwijderen.

De instellingen opslaan.

De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.

Alle wifi-netwerken weergeven.

Beveiligde wifi-netwerken weergeven.

Geselecteerd(e) wifi-netwerk(en) opslaan.

Een nieuw wifi-netwerk toevoegen.

Een wifi-netwerk activeren of deactiveren.

Een door het systeem gevonden wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

MirrorLink

®

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

315

Audio en telematica

MirrorLink

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de eigen smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

MirrorLink ® -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; ga daarom voor de lijst van compatibele smartphones naar de landelijke website van CITROËN. Selecteer indien beschikbaar MyCITROËN.

en

Opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te downloaden die de "MirrorLink ® "verbinding mogelijk maakt.

- een iPhone ® is niet compatibel.

Druk op " MirrorLink ® " om de functie in het systeem te activeren.

Open de app via uw smartphone.

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Tijdens de procedure wordt een scherm met de gebruiksvoorwaarden weergegeven.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Naast de MirrorLink ® -weergave kunt u de functies " Audiobron " en " Telefoon " blijven gebruiken.

Ga terug naar de startpagina om de

" MirrorLink ® " -weergave te hervatten.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® functie van de smartphone te activeren de USB-kabel aan te sluiten. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Druk op " Internet " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele telefoon nodig die vooraf via

Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Telefoon

Niveau 1

1 2 3

Niveau 2

Gesprekkenlijst

4 5 6 7

Contacten

8 9 10 11

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 3

12 13

14 15 16 17 18

317

Audio en telematica

Aanwijzingen Niveau 1

2

Telefoon

Gesprekkenlijst

4

5

6

7

Niveau 2

Alle oproepen

Ontvangen oproepen

Verzonden oproepen

Contacten

Vergrootglas

8

Bellen

Adresbestanden

Niveau 3

12

13

Raadplegen

Aanmaken

3

Telefoon

Contacten

9

Raadplegen

14

15

16

17

18

Aanmaken

Wijzigen

Verwijderen

Alles wissen

Op naam sorteren

Bevestigen

10

11

Navigeren

Contact zoeken

Bellen

Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.

Bellen na de verschillende keuzes gemaakt te hebben.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 1

1

Telefoon -verbinding

Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

19 20 21 22

Gedetecteerde apparatuur

Opties Telefoon

23 24 25 26

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Niveau 3

1

1

Niveau 1 Niveau 2

19

Zoeken

Telefoonverbinding

20

Verbinden/Loskoppelen

Secundaire pagina

Bluetooth

Verbinding

21

Bijwerken

22

Verwijderen

Bevestigen

Telefoonverbinding

Secundaire pagina

Gedetecteerde apparatuur

Zoeken naar apparatuur

23

In de wacht

1

Telefoonverbinding

24

Updaten

Secundaire pagina

25

Beltonen

Telefoonopties

26

Geheugenstatus

Bevestigen

Niveau 3

Telefoon

Streaming audio

Internet

319

Audio en telematica

Aanwijzingen

Externe apparatuur zoeken.

De Bluetooth-verbinding van het geselecteerde externe apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan.

De geselecteerde telefoon verwijderen.

De instellingen opslaan.

Het zoeken naar externe apparatuur starten.

De microfoon tijdelijk uitschakelen zodat uw telefonische gesprekspartner het gesprek met de passagier niet kan horen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze in de autoradio op te slaan.

De melodie en het volume van de beltoon kiezen als de telefoon overgaat.

Gebruikte en beschikbare items, percentage gebruik van intern telefoonboek en van de contacten via Bluetooth.

De instellingen opslaan.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Bluetooth

®

koppelen

-telefoon

Het koppelen van de Bluetoothtelefoon aan de handsfree set mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat .

Snelle procedure via de telefoon

Selecteer in het menu Bluetooth van uw telefoon de systeemnaam in de lijst met gedetecteerde apparatuur.

Voer een code van minimaal 4 cijfers in op de telefoon en bevestig.

Voer dezelfde code in het systeem in, selecteer " OK " en bevestig.

Procedure via het systeem

Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en stel deze zo in dat de telefoon "zichtbaar is"

(configuratie van de telefoon).

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

1

Druk op de secundaire pagina.

Selecteer " Bluetooth-verbinding ".

Selecteer de gewenste telefoon en kies

" Bevestigen ".

Voer een code van minimaal 4 cijfers in om verbinding te maken en

" Bevestigen ".

Voer dezelfde code in de telefoon in om de verbinding tot stand te brengen.

19

Selecteer " Zoeken apparatuur ".

Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s).

Als dit niet is gelukt, wordt geadviseerd de

Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren.

Het systeem stelt voor de telefoon te verbinden met de volgende profielen:

- Telefoon (handsfree set, alleen telefoon),

- Streaming audio (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon),

- Internet (alleen webbrowser als uw telefoon compatibel is met de norm

Bluetooth Dial-Up Networking "DUN").

Selecteer één of meer profielen en bevestig uw keuze.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

321

Audio en telematica

De beschikbaarheid van diensten hangt af van het GSM-netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte

Bluetooth-apparatuur. Controleer in de gebruiksaanwijzing van uw telefoon en informeer bij uw provider welke diensten voor u toegankelijk zijn.

Het systeem kan maar één profiel kiezen als de telefoon geen extra functies heeft. U kunt beide profielen als standaardinstelling kiezen.

Raadpleeg voor meer informatie

(compatibiliteit, extra hulp, enz.) de site www.citroen.nl.

De herkende telefoon wordt weergegeven in de lijst.

Afhankelijk van de uitrusting kan, iedere keer dat het contact wordt aangezet, worden gevraagd om de automatische verbinding te accepteren.

Het is afhankelijk van het type telefoon of het systeem u vraagt om toestemming voor de overdracht van uw telefoonboek.

Zo niet, selecteer dan

" Bijwerken ".

Als bij terugkomst in de auto de laatst aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig is, wordt deze automatisch herkend en binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact is de koppeling automatisch tot stand gebracht (Bluetooth actief).

Om het profiel van de automatische verbinding te veranderen moet u de telefoon in de lijst selecteren en vervolgens de gewenste instelling selecteren.

Verbinding maken met een

Bluetooth

®

-apparaat

Automatisch opnieuw verbinding maken

Als het contact wordt aangezet, wordt er automatisch opnieuw verbinding gemaakt met de telefoon waarmee verbinding was toen het contact de laatste keer werd afgezet, indien bij het koppelen voor deze verbindingsoptie is geactiveerd.

De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

Handmatig verbinding maken

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

1

Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparaten weer te geven.

Selecteer de externe apparatuur waarmee u verbinding wilt maken.

Druk op " Zoeken apparatuur ".

19

De verbinding wordt bevestigd door de weergave van een melding en de naam van de telefoon.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Beheer van telefoonverbindingen

Met behulp van deze functie kan randapparatuur worden gekoppeld of losgekoppeld en kan randapparatuur uit de lijst van gelinkte randapparatuur worden verwijderd.

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op de secundaire pagina.

1

Selecteer " Bluetooth " om de lijst van gekoppelde apparatuur weer te geven.

Selecteer de randapparatuur in de lijst.

Of

19

Selecteer " Zoeken naar apparatuur "

20

" Verbinden / Verbreken " om via

Bluetooth verbinding te maken met de geselecteerde randapparatuur of de verbinding te verbreken.

Of

22

" Verwijderen " om de koppeling te verwijderen.

Een gesprek aannemen Bellen

Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm.

Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen.

Of

Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden.

Parkeer de auto.

Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen.

Houd de toets

TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren

Een nieuw nummer bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Ophangen ".

Voer het nummer in via het digitale toetsenbord.

Druk op " Bellen " om het nummer te bellen.

Een contact bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Of houd de toets

TEL op het stuurwiel enige tijd ingedrukt.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

323

Audio en telematica

Selecteer " Contacten ".

3

Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst.

Selecteer " Bellen ".

Laatste nummers bellen

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Gesprekkenlijst ".

2

Selecteer het contact in de weergegeven lijst.

U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil.

Contacten / items beheren

Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven.

Selecteer " Contacten ".

3

Selecteer " Bestand aanmaken ".

9

Of

14

Selecteer " Aanmaken " om een nieuw contact toe te voegen.

" Wijzigen " om het geselecteerde contact te wijzigen.

Of

15

" Verwijderen " om het geselecteerde contact te verwijderen.

Of

16

17

" Alles verwi " om alle informatie van het geselecteerde contact te verwijderen.

18

Selecteer " Geheugeninfo " om bijvoorbeeld het aantal gebruikte of beschikbare items te controleren.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Veelgestelde vragen

In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw radio.

Navigatie

VRAAG

De route wordt niet berekend.

ANTWOORD

De criteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling

(bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een autosnelweg met tol bevindt).

OPLOSSING

Controleer de criteria in het menu "Navigatie".

De POI's zijn niet geselecteerd.

Selecteer de POI's in de lijst met POI's.

De POI's worden niet aangegeven.

Het geluidssignaal van de

"Risicozones" functioneert niet.

Het geluidssignaal is niet geactiveerd.

Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor.

Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie.

Activeer het geluidssignaal in het menu

"Navigatie".

Selecteer de functie "Verkeersinformatie" in het overzicht met criteria.

Ontvangst van een melding van een

"Risicogebied" dat niet op mijn route ligt.

Het systeem meldt alle "Risicozones" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook

"Risicozones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen routes of op parallelbanen bevinden.

Zoom in op de kaart om de exacte positie van het "Risicogebied" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van het risicogebied te verkorten.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

325

Audio en telematica

VRAAG

Sommige files op de route worden niet direct gemeld.

De hoogte wordt niet weergegeven.

ANTWOORD

Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen.

Het filter is te krap ingesteld.

OPLOSSING

Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart).

Verander de instellingen via "Geografisch filter".

In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen

(autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar.

Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen.

Dit is een normaal verschijnsel. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie.

Wacht tot het systeem volledig is opgestart en het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen.

De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer.

Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Radio

VRAAG ANTWOORD

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving waarin u rijdt (bergen, hoge gebouwen, bruggen, tunnels enz.) kan leiden tot een slechte ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

OPLOSSING

Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de radio.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of een parkeergarage).

Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.

Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen.

De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd.

De naam van de zender verandert.

Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (titel van het actuele nummer enz.).

Het systeem beschouwt deze informatie als de naam van de zender.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

327

Audio en telematica

Media

VRAAG

Het afspelen van de muziek op mijn USBstick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot

3 minuten).

Als ik met mijn iPhone verbinding maak met de telefoonfunctie en ik hem gelijktijdig op de USBpoort aansluit, kan ik de muziekbestanden niet afspelen.

ANTWOORD

Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).

OPLOSSING

Wis de bestanden die standaard op de USB-stick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick.

Als de iPhone automatisch verbinding maakt met de telefoonfunctie, forceert deze de streamingfunctie. De streamingfunctie krijgt voorrang boven de USB-functie die daardoor niet gebruikt kan worden. Bij apparatuur van Apple ® wordt in dat geval een gedeelte van de track niet afgespeeld.

Koppel de USB-aansluiting los en sluit deze weer aan (de USB-functie krijgt dan voorrang boven de streamingfunctie).

Soms wordt de informatie tijdens de weergave van een mediaspeler niet correct weergegeven.

Deaudio-installatie kan sommige karakters niet weergeven.

Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten.

Bij streaming audio start het lezen van bestanden niet.

De aangesloten randapparatuur biedt geen mogelijkheid om het lezen automatisch te starten.

Start het afspelen via de aangesloten randapparatuur.

De namen van de nummers en de speelduur verschijnen niet op het scherm bij streaming audio.

De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Instellingen

VRAAG

Na het instellen van de bassen en hoge tonen is de geluidssfeer niet meer geselecteerd.

ANTWOORD

De geluidssfeer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Na het selecteren van een geluidssfeer staan de bassen en hoge tonen weer op 0.

Bij het veranderen van de balans wordt de gekozen geluidsverdeling uitgeschakeld.

De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans.

Het is niet mogelijk deze afzonderlijk van elkaar in te stellen.

Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld.

OPLOSSING

Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de geluidssfeer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

Wijzig de instelling van de balans of de geluidsverdeling om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

329

Audio en telematica

VRAAG

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen.

ANTWOORD

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen

(Volume, Hoge tonen, Lage tonen, Omgeving, Loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

OPLOSSING

Controleer of de audio-instellingen (Volume,

Lage tonen, Hoge tonen, Omgeving,

Loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (Lage tonen, Hoge tonen, Balans

V-A, Balans L-R) in de middelste stand te zetten, de klankkleur "Lineair" te selecteren en de functie Loudness UIT te zetten als de radio is geselecteerd.

Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

Als de motor is afgezet, blijft het systeem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-mode van het systeem is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Start de motor om de accu op te laden.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

Telefoon

VRAAG

Het lukt me niet om mijn

Bluetooth-telefoon te koppelen.

ANTWOORD

Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem.

OPLOSSING

- Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld.

- Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat.

De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem.

Op www.citroen.nl (services) kunt u bekijken of uw mobiele telefoon compatibel is.

Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.

Het geluid is afhankelijk van zowel het systeem als de telefoon.

Verhoog het volume van de radio eventueel tot het maximum en verhoog het geluidsniveau van de telefoon indien nodig.

Het geluid wordt verstoord door omgevingsgeluiden.

Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst.

Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/ of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen.

De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven.

Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.

Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen.

De Bluetooth-functie stuurt geen SMS-berichten door naar het systeem.

Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).

Kies "Contacten van SIM-kaart weergeven" of

"Contacten van telefoon weergeven".

Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon.

DS3_nl_Chap11c_SMEGplus_ed01-2015

331

Audio en telematica

Autoradio

Autoradio / Bluetooth

®

Inhoud

Basisfuncties 332

Stuurkolomschakelaars 333

Menu's 334

Radio 334

Media 336

Telefoon 340

Menustructuur/menustructuren display(s) 342

Veelgestelde vragen 346

Uw Autoradio is zodanig gecodeerd dat deze uitsluitend in uw auto functioneert.

Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto.

Enkele minuten na het afzetten van de motor kan de autoradio zichzelf uitschakelen om te voorkomen dat de accu ontladen raakt.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Basisfuncties

Aan/uit, volumeregeling.

Selecteren van de geluidsbron:

Radio; USB; AUX; CD; Streaming.

Instellen van de geluidsweergave:

Geluidsverdeling voor/achter;

Geluidsverdeling links/rechts; Lage/ hoge tonen; Loudness; Geluidssferen.

Weergave van de lijst radiozenders.

Lang indrukken: nummers van de CD of de MP3-afspeellijsten (CD / USB).

* Beschikbaar afhankelijk van uitvoering.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Selecteren van de weergave op het display:

Datum; Audiofuncties;

Boordcomputer; Telefoon.

Met de toets DARK kan de weergave van het display worden gewijzigd voor extra rijcomfort 's nachts.

1 e keer indrukken: alleen verlichting van het bovenste gedeelte.

2 e keer indrukken: display volledig uitschakelen.

3 e keer indrukken: terugkeren naar de normale weergave.

Huidige bewerking verlaten.

Weergave van het algemene menu.

Toetsen 1 t/m 6

Selecteren van een opgeslagen voorkeuzezender.

Lang indrukken: opslaan van een zender als voorkeuzezender.

Automatisch zoeken naar zenders in aflopende/oplopende volgorde.

Selecteren van het vorige/volgende nummer van de CD, MP3 of USB.

Selecteren van een lagere/hogere radiofrequentie.

Selecteren van de vorige/volgende MP3afspeellijst.

Selecteren van bestandenlijst / muziekstijl / artiest / vorige of volgende afspeellijst van het

USB-apparaat.

Bevestigen.

Functie TA (verkeersinformatie)

AAN/UIT.

Lang indrukken: toegang tot de PTY-functie*

(programmatypen radio).

Uitwerpen van de CD.

Selecteren van het golfbereik

AM/FM.

Stuurkolomschakelaars

Radio: selecteren van de vorige/ volgende voorkeuzezender.

USB: selecteren van het genre / artiest / index van de lijst.

Selecteren van het vorige/volgende item van een menu.

Radio: automatisch zoeken naar zenders in oplopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het volgende nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld vooruitspoelen.

Naar een ander item van de lijst.

Wijzigen van de geluidsbron.

Bevestigen van een selectie.

Telefoon opnemen/ophangen.

Langer dan 2 seconden indrukken: toegang tot het telefoonmenu.

333

Audio en telematica

Radio: automatisch zoeken naar zenders in aflopende volgorde.

CD/MP3/USB: selecteren van het vorige nummer.

CD/USB: continu indrukken: versneld terugspoelen.

Naar een ander item van de lijst.

Volume verhogen.

Volume verlagen.

Mute: geluid onderbreken door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen.

Geluid weer inschakelen: druk op een van de twee volumetoetsen.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Menu's

Display C

Audiofuncties

Radio; CD; USB; AUX.

Boordcomputer

Afstanden invoeren; Waarschuwingsmeldingen;

Status van functies.

Bluetooth ® : telefoon - audio

Koppelingen; Handsfree set;

Streaming.

Persoonlijke instelling - configuratie

Parameters van de auto; Weergave;

Talen.

Display A

Raadpleeg voor een compleet overzicht van de beschikbare menu's de rubriek "Menustructuur scherm".

Radio

Selecteren van een zender

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om de radiofunctie te selecteren.

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik te selecteren.

Druk kort op een van de toetsen om automatisch naar zenders te zoeken.

Druk op een van de toetsen om handmatig naar hogere/lagere frequenties te zoeken.

Druk op de toets LIST REFRESH voor een lijst van de beschikbare zenders in het gebied waar u zich bevindt (maximaal 30 zenders).

Druk langer dan 2 seconden op de toets om deze lijst bij te werken.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

335

Audio en telematica

RDS

Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de

RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

Druk op de toets MENU .

Selecteer " Audiofuncties ".

Druk op OK .

Selecteer de functie " Voorkeuze

FM-band ".

Selecteer " RDS volgen activeren ".

Druk op OK , op het display wordt de aanduiding RDS weergegeven.

Als de modus " Radio " is ingeschakeld, druk dan direct op OK om de RDS-functie in of uit te schakelen.

Verkeersinformatie (TA) beluisteren

De functie TA (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.

Zodra er een bericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven

(Radio, CD, ...) automatisch onderbroken en wordt de verkeersinformatie doorgegeven. Zodra het bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.

Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Sommige

RDS-zenders zijn echter niet in het hele land te ontvangen, omdat de frequenties van de zender niet het hele land dekken.

Daardoor kan de ontvangst van de zender tijdens de reis wegvallen.

Druk op de toets TA om de weergave van verkeersinformatie te activeren of uit te schakelen.

Druk op OK .

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Media

USB-speler

Afhankelijk van de uitvoering bestaat deze module uit een

USB-aansluiting en een Jackaansluiting.

Het systeem stelt playlists samen (tijdelijk geheugen). Dit kost enkele seconden tot enkele minuten bij een eerste aansluiting.

Deze wachttijd kan worden bekort door andere bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en het aantal mappen te beperken. Elke keer dat het contact wordt afgezet of een USB-stick wordt aangesloten, worden de playlists bijgewerkt.

De playlists worden in het geheugen opgeslagen: als de playlists niet zijn gewijzigd, kost het laden ervan minder tijd.

Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het externe USB-apparaat met een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de

USB-aansluiting.

Druk enige tijd op LIST REFRESH voor het weergeven van de indelingen.

Kies per " Map " / " Artiest " / " Genre " /

" Playlist ".

Druk op OK om de gekozen indeling te bevestigen en vervolgens opnieuw op OK om de keuze vast te leggen.

Druk kort op LIST REFRESH voor de indeling die u de vorige keer hebt gekozen.

Navigeer in de lijst met behulp van de toetsen links/rechts en omhoog/ omlaag.

Bevestig de selectie door op OK te drukken.

Druk op een van deze toetsen om naar de vorige/volgende track van de lijst te gaan.

Houd een van de toetsen ingedrukt voor snel vooruit/achteruit spoelen.

Druk op een van deze toetsen om naar volgende/vorige " Map " /

" Artiest " / " Genre " / " Playlist " van de lijst te gaan.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

AUX-aansluiting (AUX-ingang) CD-speler

Gebruik alleen CD's met een ronde vorm.

Bepaalde beveiligingssystemen op de originele

CD of zelfgebrande CD's kunnen storingen veroorzaken, ongeacht de kwaliteit van de

CD-brander.

Plaats een CD in de CD-speler; deze zal de CD automatisch afspelen.

Sluit het externe apparaat (MP3-speler enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de Jack-aansluiting.

Druk herhaalde malen op de toets

SOURCE om " AUX " te selecteren.

Stel eerst het volume van het externe apparaat af (hoog geluidsniveau). Stel vervolgens het volume van de autoradio af. Het externe apparaat moet worden aangestuurd met de bedieningstoetsen van het apparaat.

Sluit eenzelfde extern apparaat niet tegelijkertijd aan via de Jackaansluiting en de USB-aansluiting.

337

Audio en telematica

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om " CD " te selecteren.

Druk op een van de toetsen om een nummer van de CD te selecteren.

Druk op de toets LIST REFRESH om de tracklist van de CD weer te geven.

Houd een van toetsen ingedrukt om snel vooruit of achteruit te spoelen.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Een MP3-CD afspelen

Plaats een MP3-CD in de CD-speler.

De CD-speler scant vervolgens de CD tot alle nummers zijn gevonden, hierdoor kan het enkele tot enkele tientallen seconden duren voordat het afspelen begint.

De CD-speler kan CD's met maximaal

255 MP3-bestanden, verdeeld over

8 speellijsten, afspelen. Het is echter raadzaam het aantal afspeellijsten tot twee te beperken om een lange laadtijd van de CD te voorkomen.

Bij het afspelen wordt geen rekening gehouden met de mappenstructuur.

Alle bestanden worden op hetzelfde niveau weergegeven.

Informatie en adviezen

Als er al een CD in het apparaat zit die u wilt beluisteren, druk dan herhaalde malen op de toets

SOURCE om " CD " te selecteren.

De autoradio speelt uitsluitend bestanden met de extensie ".mp3" en een samplingfrequentie van 22,05 kHz of 44,1 kHz af. Geluidsbestanden met een andere extensie (.wma, .mp4, .m3u...) kunnen niet worden afgespeeld.

Druk op een van de toetsen om een map van de CD te selecteren.

Gebruik voor bestandsnamen maximaal

20 karakters en verwijder speciale tekens

(bijv.: " " , ? , ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen.

Druk op een van de toetsen om een track van de CD te kiezen.

Druk op de toets LIST REFRESH om de speellijsten van de MP3-CD weer te geven.

Houd een van de toetsen ingedrukt om snel vooruit of terug te spoelen.

Selecteer voor het branden van een CD-R of

CD-RW de standaard ISO 9660 niveau 1,2 of bij voorkeur Joliet om deze te kunnen afspelen.

Als de CD in een ander formaat is gebrand, kan het zijn dat deze niet goed wordt afgespeeld.

Het is raadzaam voor één CD niet meer dan

één standaard voor het branden te gebruiken.

Stel de laagst mogelijke snelheid (maximaal 4x) in voor een optimale geluidskwaliteit.

Voor het branden van een multisessie-CD is het raadzaam de standaard Joliet te gebruiken.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

339

Audio en telematica

Gebruik uitsluitend USB-sticks met het formaat FAT32 (File Allocation Table).

Gebruik voor een correcte werking de originele USB-kabels van Apple ® .

Bluetooth

®

streaming audio Apple

®

-speler aansluiten

Streaming biedt de mogelijkheid audiobestanden van de telefoon via de luidsprekers van de auto te beluisteren.

Koppel de telefoon: zie de rubriek " Telefoon ".

Selecteer in het menu " Bluetooth: telefoon - audio " de te koppelen telefoon.

Het audiosysteem wordt automatisch verbonden met de zojuist gekoppelde telefoon.

Activeer de bron Streaming door op de toets SOURCE * te drukken.

Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting.

Het afspelen begint automatisch.

De bediening gebeurt via de audio-installatie in de auto.

De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten / albums / genres / playlists / audiobooks / podcasts).

De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw

Apple ® -speler.

Via de toetsen op het bedieningspaneel van de radio en de bediening op het stuurwiel kunt u op de gebruikelijke wijze de muziekstukken aansturen**. De informatie over de muziekstukken kan op het display worden weergegeven.

* In sommige gevallen moet het afspelen van audiobestanden via het toetsenbord worden geactiveerd.

** Als de telefoon deze functie ondersteunt.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Telefoon

Koppelen van een Bluetooth

®

-telefoon

Display C

(Afhankelijk van model en uitvoering)

Het koppelen van de Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-systeem van uw autoradio mag om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling de volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto en met aangezet contact.

Kies in het menu:

- " Bluetooth: telefoon - audio "

- " Bluetooth configuratie "

- " Zoeken via Bluetooth "

Er wordt een venster weergegeven met de melding dat het systeem bezig is met zoeken.

Raadpleeg de site www.citroen.nl voor meer informatie (compatibiliteit, extra informatie, ...).

Activeer de functie Bluetooth van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon).

Druk op de toets MENU .

* Als uw telefoon volledig compatibel is.

Selecteer in de lijst de te koppelen telefoon. U kunt slechts één telefoon per keer koppelen.

Op het scherm wordt een toetsenbord weergegeven: voer een code van minimaal 4 cijfers in.

Bevestig met OK .

De beschikbare functies zijn afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparatuur.

Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies.

De eerste vier herkende telefoons worden in dit venster weergegeven.

Met het menu " Telefoon " krijgt u onder andere toegang tot de volgende functies: " Index "*,

" Logboek van oproepen ", " Raadplegen koppelingen ".

Op het scherm wordt de geselecteerde telefoon weergegeven. Voer, om de koppeling te accepteren, in de telefoon dezelfde code in en bevestig vervolgens met OK .

Mocht de koppeling niet gelukt zijn dan kunt u het, een onbeperkt aantal keren, nogmaals proberen.

Op het scherm verschijnt de melding dat de koppeling is geslaagd.

De toegestane automatische verbinding wordt geactiveerd nadat de telefoon is geconfigureerd.

Het adresboek en het logboek gesprekken zijn na de synchronisatie beschikbaar.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

341

Audio en telematica

Een gesprek ontvangen

Een inkomend gesprek wordt aangegeven door een beltoon en het verschijnen van een bovenliggend venster op het display.

Selecteer met behulp van de toetsen de knop " jA " op het display.

Bevestig met OK .

Druk op deze toets van de stuurkolomschakelaars om het gesprek te accepteren.

Bellen

Ga naar het menu " Bluetooth: telefoon -audio ".

Selecteer " Beheer van een gesprek ".

Selecteer " Bellen ".

Of

Selecteer " Logboek van oproepen ".

Of

Selecteer " Index ".

Druk gedurende meer dan twee seconden op deze toets om toegang te krijgen tot uw adresboek. Gebruik vervolgens de rolknop om het nummer te selecteren.

Of

Gebruik, als de auto stilstaat, het toetsenbord van uw telefoon om een nummer in te voeren.

Een gesprek beëindigen

Druk gedurende het gesprek meer dan twee seconden op deze toets.

Bevestig met OK om het gesprek te beëindigen.

Het systeem heeft, afhankelijk van de compatibiliteit van de telefoon en gedurende de Bluetooth-verbinding, toegang tot de contactenlijst van de telefoon.

Vanaf bepaalde typen gekoppelde

Bluetooth-telefoons kunt u contacten vanuit de telefoon opslaan in het geheugen van de autoradio.

De op deze manier geïmporteerde contacten worden opgeslagen in een contactenlijst die, ongeacht welke telefoon is gekoppeld, vrij toegankelijk is.

Het menu van de contactenlijst is niet beschikbaar als de contactenlijst leeg is.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Menustructuur/menustructuren display(s)

Display A

1

Radio-CD

1

Eenheden

2

Volgen RDS

2

Mode REG

2

CD herhalen

2

Random Play

2

Temperatuur: °Celsius / °Fahrenheit

Brandstofverbruik: KM/L - L/100 - MPG

2

1

Config auto*

2

RW achter aan

2

Follow me home

1

Opties

2

Diagnose

3

Raadplegen

3

Beëindigen

1

Inst.Weergave

2 jaar

2

Maand

2

Dag

2

Uren

2

Minuten

2

12 H/24 H weergave

1

Talen

2

Français

2

Italiano

2

Nederlands

2

Portuguès

2

Português do Brasil

2

Deutsch

2

English

2

Español

2

Čeština

2

Hrvatski

2

Magyar

* De parameters variëren afhankelijk van het uitrustingsniveau.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

343

Audio en telematica

Display C

Wanneer u op de toets OK drukt, komt u in de verkorte menu's terecht, afhankelijk van de weergave op het scherm.

Radio

1 aanzetten/uitzetten RDS

1 aanzetten/uitzetten modus REG

1 aanzetten/uitzetten radiotext

CD/MP3-CD

1 aanzetten/uitzetten Intro

1 aanzetten/uitzetten herhalen tracks

(de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

1 aanzetten/uitzetten random play

(de hele huidige CD voor CD, de hele huidige map voor MP3-CD)

USB

1 aanzetten/uitzetten herhalen van tracks

(van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

1 aanzetten/uitzetten random play

(shuffle) (van de map / artiest / genre / huidige afspeellijst)

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Display C

Door het indrukken van de toets MENU is de volgende weergave mogelijk:

Audiofuncties

1

Audiofuncties

2

Voorkeuze FM

3

RDS-functie

4

Inschakelen/uitschakelen

3

REG-functie

4

Inschakelen/uitschakelen

3

Weergave radiotext (RDTXT)

4

Inschakelen/uitschakelen

2

Afspeelmogelijkheden

3

RPT-functie (CD herhalen)

4

Inschakelen/uitschakelen

3

RDM-functie (random)

4

Inschakelen/uitschakelen

Boordcomputer

1

Invoeren afstand tot eindbestemmining

2

Afstand: x km

1

Logboek waarschuw.

2

Diagnose auto

1

Status van de functies

2

Functies in- of uitgeschakeld

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

345

Audio en telematica

1

1

Persoonlijke instelling - configuratie

Parameters van de auto definiëren*

Configuratie beeldscherm

2

Regeling weergave

3

Normale weergave

3

Omgekeerde weergave

3

Regeling helderheid (- +)

2

Datum en tijd instellen

3

Dag/maand/jaar instellen

3

Uren/minuten instellen

3

Keuze cyclus 12u/24u

2

Keuze van eenheden

3 l/100 km - mpg - km/l

3

°Celsius / °Fahrenheit

1

Taalkeuze

1

Bluetooth: telefoon - audio

Bluetooth configuratie

2

Toestel aansluiten/afkoppelen

2

Telefoonfunctie

2

Audio streaming functie

3

Raadplegen koppelingen

3

Verwijderen koppeling

3

Zoeken via Bluetooth

1

Bellen

2

Logboek van oproepen

3

Index

1

Beheer van een gesprek

2

Huidige gesprek beëindigen

2

Inschakelen mutefunctie

* De parameters variëren afhankelijk van de auto.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Veelgestelde vragen

In de volgende tabel vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw autoradio.

VRAAG

Na het afzetten van de motor wordt de radio na enkele minuten automatisch uitgeschakeld.

De melding "het audiosysteem is oververhit" verschijnt op het display.

ANTWOORD

Als de motor is afgezet, blijft de radio nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat.

Het automatisch uitschakelen duidt erop dat de eco-modus van de autoradio is geactiveerd om te voorkomen dat de accu van de auto ontladen raakt.

Om het audiosysteem te beschermen tegen een te hoge omgevingstemperatuur, activeert de autoradio automatisch een thermische beveiliging die het geluidsvolume verlaagt of de CDspeler uitschakelt.

OPLOSSING

Start de motor om de accu op te laden.

Schakel het audiosysteem enkele minuten uit om het systeem te laten afkoelen.

Radio

VRAAG

Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen

(radio, CD...).

ANTWOORD OPLOSSING

Voor een optimaal luistergenot kunt u de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) voor elke geluidsbron afzonderlijk instellen. Hierdoor kunnen bij het selecteren van een andere geluidsbron (radio, CD...) verschillen in de geluidskwaliteit hoorbaar zijn.

Controleer of de audio-instellingen (volume, bassen, hoge tonen, geluidssfeer, loudness) zijn afgestemd op de verschillende geluidsbronnen. Het is raadzaam de audiofuncties (bassen, hoge tonen, balans V-A, balans L-R) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten als de CD-speler is geselecteerd en in de stand

"Inactief" te zetten als de radio is geselecteerd.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

347

Audio en telematica

VRAAG

De voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

ANTWOORD

Het verkeerde golfbereik is geselecteerd.

De functie TA

(verkeersinformatie) is ingeschakeld, maar ik krijg geen verkeersinformatie te horen.

De geselecteerde radiozender maakt geen deel uit van het regionale netwerk van zenders die verkeersinformatie uitzenden.

OPLOSSING

Druk op de toets BAND AST om het golfbereik

(AM, FM1, FM2, FMAST) terug te vinden waarin de voorkeuzezenders zijn opgeslagen.

Stem af op een zender die wel verkeersinformatie uitzendt.

De ontvangstkwaliteit van de beluisterde radiozender neemt geleidelijk af of de voorkeuzezenders kunnen niet worden ontvangen

(geen geluid, 87,5 Mhz wordt weergegeven...).

De auto bevindt zich te ver van de zender van het beluisterde radiostation of er bevindt zich geen zender in het gebied waarin de auto zich bevindt.

De omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages enz.) veroorzaakt storingen in de ontvangst, ook als de RDS-functie is ingeschakeld.

De antenne is niet aanwezig of beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of ondergrondse parkeergarage).

Activeer de functie RDS om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is.

Dit is een normaal verschijnsel en heeft niets te maken met een storing in de autoradio.

Laat de antenne controleren door het CITROËNnetwerk.

Het geluid van de radio valt 1 tot 2 seconden weg.

Het RDS zoekt tijdens deze korte onderbreking van het geluid naar een andere, sterkere zender voor een betere ontvangst van het radiostation.

Schakel de RDS-functie uit als dit verschijnsel zich te vaak en steeds op hetzelfde traject voordoet.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Media

VRAAG

Op het display wordt de melding "Storing USBrandapparatuur" weergegeven.

De Bluetooth-verbinding wordt onderbroken.

ANTWOORD

De batterijspanning van de randapparatuur is misschien te laag.

De USB-stick wordt niet herkend.

De USB-stick is misschien defect.

De CD wordt steeds uitgeworpen of kan niet worden afgespeeld door de CD-speler.

De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door de autoradio gelezen kunnen worden.

De CD is voorzien van een beveiligingssysteem dat niet door de autoradio wordt herkend.

De CD-speler levert een slechte geluidskwaliteit.

De gebruikte CD is gekrast of van slechte kwaliteit.

De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, geluidssfeer) zijn niet op de CD-speler afgestemd.

OPLOSSING

Laad de batterij van de randapparatuur op.

Formateer de USB-stick opnieuw.

- Controleer of de CD met de juiste zijde boven in de speler is geplaatst.

- Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd.

- Controleer de inhoud van de CD als deze zelf is gebrand: raadpleeg de tips in de rubriek "Audio".

- De CD-speler van de autoradio kan geen DVD's afspelen.

- De kwaliteit van sommige zelfgebrande CD's is onvoldoende om deze door de autoradio te laten afspelen.

Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op.

Zet het niveau van de bassen of de hoge tonen op 0, zonder een geluidssfeer te selecteren.

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Telefoon

VRAAG

Ik heb geen toegang tot mijn voicemail.

ANTWOORD

Er zijn slechts weinig telefoons en providers die deze functionaliteit ondersteunen.

OPLOSSING

349

Audio en telematica

DS3_nl_Chap11d_RD45_ed01-2015

Zoeken via afbeeldingen - Trefwoordenregister

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

Exterieur

Sleutel met afstandsbediening 60-63, 101-103

- vergrendelen / ontgrendelen

- batterij

- inbraakbeveiliging

- starten

Brandstoftank 184-185

Vulpistoolrestrictie 186

Bagageruimte 69

Bandenreparatieset 195-199

Wiel verwisselen

200-206

- gereedschap

- demonteren/monteren

Sneeuwkettingen 207

Ruitenwisserschakelaar 136-139

Ruitenwisserblad

vervangen 227

Parkeerhulp achter

124-125

Achteruitrijcamera 126

Trekhaak 230-231

Slepen 228-229

212-214

Lampen vervangen

- achterlichten

- 3D-achterlichten

- derde remlicht

- kentekenplaatverlichting

Accessoires 234-235

Lichtschakelaar 130-134

Koplampverstelling 135

Lampen vervangen

208-211

- koplampen

- mistlampen

- zijknipperlichten

Hill Start Assist

119

Remhulpsystemen 150-151

Stabiliteitscontrolesystemen 151-152

Bandenspanning

198-199, 262

Bandenspanningscontrolesysteem 146-149

Buitenspiegels 79

Portieren 66-68

- openen/sluiten

- centrale vergrendeling

- noodbediening

Ruitbediening 64-65

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

353

Zoeken op afbeelding

Interieur

Voorzieningen bagageruimte

- bagageafdekking

96-97

- bagageriem

- sjorogen

AdBlue ®

-reservoir 192-194

Veiligheidsgordels 157-159

Airbags 160-165

Achterbank 77-78

ISOFIX-bevestigingen 178-180

Kinderzitjes 168-177

Voorstoelen

72-74, 75-76

Voorzieningen interieur

- AUX-aansluitingen

- middenarmsteun

92-95

- matten

Dashboardkastje 93

Uitschakeling passagiersairbag

162

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

Cockpit

Instrumentenpaneel

18-19, 20-21

Verklikkerlampjes 22-34

Meters 35-39

Schakelaars 40-41

- dagteller

- dimmer dashboardverlichting/black panel-functie

Lichtschakelaar 130-134

Koplampverstelling 135

Stop & Start-systeem

116-118

Snelheidsbegrenzer 120-121

Snelheidsregelaar 122-123

Buitenspiegels 79

Ruitbediening 64-65

Zekeringkast dashboard

Motorkap openen

216-218

239

Stuurwiel verstellen

78

Claxon 145

Parfumeur 90-91

Multifunctionele displays

42-48

Touchscreen 49-53

Alarmknipperlichten 144

Versnellingsbak, handgeschakeld

105

Versnellingsbak, elektronisch gestuurd (ETG)

Versnellingsbak, automatisch

106-110

111-114

Schakelindicator 115

Handrem 104

Active City Brake

153-156

Binnenspiegel 80

Zonneklep 93

Ruitenwisserschakelaar 136-139

Boordcomputer 54-57

Verwarming/ventilatie 81-83

Airconditioning, handbediend

83-85

Airconditioning, automatisch

Ontwaseming / ontdooiing

86-88

voorruit 89

Achterruitverwarming 90

Sfeerverlichting 141

Noodoproep of Pechhulp

145, 266-267

Autoradio 331-349

Touchscreen 269-330

Instellen datum/tijd

44, 48, 53

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

355

Zoeken op afbeelding

Technische gegevens - Onderhoud

Brandstoftank leeg (diesel)

Additief AdBlue ® en SCR-systeem

187

(BlueHDi-diesel) 188-194

Niveaus controleren

- olie

- remvloeistof

- koelvloeistof

- ruitensproeiervloeistof

- additief (diesel met roetfilter)

Controle van onderdelen

- accu

- luchtfilter/interieurfilter

- oliefilter

- roetfilter (diesel)

- remblokken/-schijven

242-244

246-247

Lampen vervangen

- voor

- achter

- interieur

208-215

Accu 223-225

Eco-mode 226

Zekeringkast motorruimte

216, 219-222

Motorkap 239

Motorruimte (benzine)

240

Motorruimte (diesel)

241

Benzinemotoren 250-252

Motor met LPG-installatie

256

Dieselmotoren 258

Gewichten (benzine)

253-255

Gewichten (auto met LPG-installatie)

257

Gewichten (diesel)

259

Afmetingen 260-261

Identificatie 262

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

3D achterlichten ............................................ 213

Aanhanger.....................................................230

Aanhangergewichten ....................253, 257, 259

Aansluiten MirrorLink .................................... 315

Aansluiting 12V ...............................................94

ABS met elektronische remdrukregelaar .....150

Accessoires...................................................234

Accu ......................................................223, 246

Accu laden ....................................................223

Achterbank ......................................................77

Achterbank (toegang) ............................... 74, 75

Achterlichten ................................................. 212

Achterruitverwarming .....................................90

Achteruitrijcamera .........................................126

Achteruitrijlicht ...................................... 212, 213

Active City Brake ...................................153, 154

AdBlue ®

.........................................................188

AdBlue ®

-reservoir .................................188, 192

Additief AdBlue ...............................33, 188, 192

Afmetingen ....................................................260

Afstandsbediening ....................................60, 63

Afstandsbediening, batterij .......................62, 63

Afstandsbediening, batterij vervangen ...........62

Afstandsbediening synchroniseren ................62

Afzetten van de motor ...................................101

Airbags .................................................... 31, 160

Airbags vóór .......................................... 161, 165

Airconditioning ................................................ 14

Airconditioning, automatische ..................82, 86

Airconditioning (handbediend) .................82, 84

Alarmknipperlichten ......................................144

Algemeen menu ............................................334

Antiblokkeersysteem (ABS) ..........................150

Antislipregeling ............................................. 151

Apple ®

-speler ....................................... 300, 339

Armleuning vóór ..............................................93

Audio-aansluitingen ........................................94

Audiokabel ....................................................298

Automatische ruitenwissers ..................136, 138

Automatisch inschakelen

alarmknipperlichten ....................................144

Automatisch inschakelen

verlichting ................................... 131, 133, 134

Autoradio .......................................................331

Autoradio, bedieningen

aan stuurkolom ...........................................333

AUX-aansluiting ................................... 298, 337

Aux-ingang ....................................................298

Black panel...................................................... 41

BlueHDi ...................................................36, 188

Bluetooth (handsfree set) .............320, 321, 340

Bluetooth (telefoon) ...............................320, 321

Bluetooth-verbinding .....................312, 320, 321

Boordcomputer ................................... 45, 54-57

Brake Assist System (BAS) .................. 150, 151

Brandstof .................................................14, 185

Brandstofaddititiefniveau ..............................245

Brandstofniveau ............................................184

Brandstofniveaumeter ...................................184

Brandstofsysteem

ontluchten ...................................................187

Brandstof tanken ................................... 184-186

Brandstoftank (inhoud) .................................184

Brandstoftankklep .................................184, 186

Brandstoftank leeg (diesel) ...........................187

Brandstoftanklep openen .............................184

Brandstofverbruik ...........................................14

Buitenspiegels.................................................79

Bagageruimte ..................................................69

Bagageruimte, indeling ...................................96

Bagageruimte openen ..............................60, 69

Bagageruimteverlichting ....................... 141, 215

Banden ............................................................14

Banden, noodreparatie .................................195

Bandenspanning .............................14, 199, 262

Bandenspanning,

detectie .........................32, 146, 148, 149, 199

Bandenspanningscontrole

(met set) ......................................................195

Bandenspanning te laag

(detectie) .....................................................146

Bandreparatieset ..........................................195

Bekerhouder ...................................................92

Beladen ........................................................... 14

Benzinemotor ....................... 185, 240, 250, 253

Binnenspiegel .................................................80

CD ........................................................ 298, 337

CD MP3 .........................................298, 337, 338

Centrale vergrendeling .............................60, 67

CITROËN Noodoproep

gelocaliseerd ..............................................266

Claxon ...........................................................145

Configuratie van

de auto ......................................42, 45, 51, 343

Controlelampjes ..................................22, 26, 27

Controles ............................... 240, 241, 246, 247

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

357

Trefwoordenregister

DAB+ (Digital Audio Broadcasting) -

Digitale radio...................................... 296, 297

Dagrijverlichting .................................... 134, 211

Dagteller ..........................................................40

Dagteller resetten ...........................................40

Dashboardkastje .............................................93

Dashboardverlichting

(dimmer) ........................................................ 41

Datum (instellen) .................................42, 45, 53

Datum instellen ...................................42, 45, 53

Derde remlicht ............................................... 214

Dieselmotor .....................24, 185, 241, 258, 259

Digitale radio -

DAB+ (Digital Audio Broadcasting) ... 296, 297

Dimlicht .................................................130, 209

Display instrumentenpaneel ............. 18, 20, 115

Eco-modus ....................................................226

Eco-rijden (adviezen) ...................................... 14

Electronic Brake Force Distribution (EBD) ...150

Electronic Stability Program (ESP) .............. 151

Elektronisch gestuurde

versnellingsbak ............. 14, 106, 116, 225, 247

Follow-me-home-verlichting .................133, 134

Frequentie (radio) ................................. 294, 295

Functie snelweg (richtingaanwijzers) ...........144

Gereedschap ................................................200

Gewichten, overzicht ....................253, 257, 259

Grootlicht ...............................................130, 210

Internet .................................................. 310, 311

ISOFIX .......................................................... 179

ISOFIX

bevestigingen .....................................178, 180

ISOFIX kinderzitjes ................................178-180

Halogeenlampen ...........................................208

Handgrepen .............................................. 74, 75

Handrem ...............................................104, 247

Handsfree set ................................320, 321, 340

Hill Start Assist .............................................. 119

Hoedenplank ...................................................97

Hoofdsteunen achter ......................................77

Hoofdsteunen verstellen .................................73

Hoofdsteunen vóór..........................................73

Hulpoproep ...........................................145, 266

Hulpoproep gelokaliseerd .............................266

Identificatiegegevens ....................................262

Identificatie (stickers) ....................................262

Instellen van

de uitrustingen ..........................42, 45, 51, 343

Instellingen (Menu's) .................... 302, 304, 306

Instellingen van het systeem ........................309

Instrumentenpaneel ..................................18, 20

Interieurfilter ..................................................246

Interieurfilter (vervangen) .............................246

Interieurindeling ........................................92, 93

Interieur ontgrendelen ....................................67

Interieurverlichting ........................ 140, 141, 215

JACK-aansluiting ........................... 94, 298, 337

Jack-kabel .....................................................298

Jukebox

(beluisteren) ................................................301

Jukebox (kopie) .............................................301

Kaartleeslampjes .................................. 140, 215

Kentekenplaatverlichting ...................... 212, 213

Kilometerteller .................................................40

Kinderbeveiliging .................................. 175, 180

Kinderen .........................................175, 178-180

Kinderen (veiligheidsvoorzieningen) ........... 161,

168-170, 175, 178-180

Kinderzitjes ............................ 168-170, 174, 175

Klembeveiliging ...............................................64

Kleurcode lak ................................................262

Klokje (instellen) ..................................42, 45, 53

Koelvloeistofniveau .................................35, 244

Koelvloeistoftemperatuur ................................35

Koelvloeistoftemperatuurmeter ......................35

Kofferdeksel

sluiten......................................................60, 69

Koplampen ............................................208, 210

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

Koplampverstelling .......................................135

Krik ................................................................200

Lampen (vervangen) ......................208, 212-214

Leder (onderhoud) ........................................233

Lekke band ....................................................195

Lichtmetalen velgen ......................................232

Lichtschakelaar .............................................130

Lokaliseren van

de auto ..........................................................61

LPG .......................................................256, 257

Luchtfilter ......................................................246

Luchtfilter (vervangen) ..................................246

Luchtrecirculatie..............................................86

Luchttoevoer (bediening) ................................86

Make-upspiegel ..............................................93

Matte lak ........................................................232

Matten .............................................................95

Mat verwijderen ..............................................95

Menu ............................274, 276, 280, 288, 290,

292, 302, 304, 306, 316, 318

Menu's (audio) .............................. 288, 290, 292

Menu's

(Touchscreen) .....................................269, 273

Menustructuren display .......274, 276, 280, 288,

290, 292, 302, 304, 306, 316, 318, 342, 343

Milieu .........................................................14, 63

Milieubewust rijden ......................................... 14

Mistachterlicht ............................... 132, 212, 213

Mistlampen vóór .................................... 132, 211

Monochroom

display ........................................ 334, 342, 343

Monochroom

display A .....................................................342

Motorenoverzicht ......................... 250, 256, 258

Motorkap, openen .........................................239

Motorolie .......................................................242

Motorolieniveau,

controle .........................................................39

Motorolieniveaumeter .............................39, 242

Motorruimte ........................................... 240, 241

MP3 (CD) ......................................................338

Multifunctioneel display

(met autoradio) ........................................42, 45

Onderhoud (adviezen) ..................................232

Onderhoudscontroles ..................................... 14

Onderhoudsintervalindicator ..........................36

Onderhoudsintervalindicator

resetten .........................................................38

Ontdooien..................................................84, 90

Ontgrendelen ..................................................60

Ontwasemen .............................................84, 86

Opbergvak.......................................................97

Opbergvakken ...........................................92, 93

Opbergvakken

portieren .......................................................92

Navigatiesysteem..........................274, 276, 280

Niveaus controleren ...............................242-245

Niveaus en controles ............................ 240-245

Noodbediening achterklep ..............................69

Noodbediening portieren ................................68

Noodoproep ..........................................145, 266

Oliefilter .........................................................246

Oliefilter (vervangen) ....................................246

Olieniveau ...............................................39, 242

Oliepeilstok .............................................39, 242

Olieverbruik ...................................................242

Parfumeur .......................................................90

Parfumeur (element) .......................................90

Parkeerhulp achter ....................................... 124

Parkeerlichten ....................... 130, 210, 212, 213

Passagiersairbag uitschakelen .................... 161

Plafonnier ......................................................140

Plafonniers .................................................... 215

Portieren .........................................................66

Portieren openen ............................... 60, 66, 68

Portieren sluiten ........................................60, 66

Radio .................................... 294, 295, 298, 334

Radiozender ......................................... 294, 295

RDS ...............................................................295

Regelmatig onderhoud ................................... 14

Regeneratie roetfilter ....................................246

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

359

Trefwoordenregister

Reinigen (adviezen) ......................................232

Rembekrachtigingsysteem ...........................150

Remblokken ..................................................247

Remlichten ............................................ 212, 213

Remmen ........................................................247

Remschijven..................................................247

Remvloeistofniveau ......................................243

Reservewiel ..................................................200

Richtingaanwijzers ........................ 144, 212, 213

Riem ................................................................96

Rijadviezen ...................................................100

Rijstrookcontrolesystemen ........................... 151

Risicozones (update) ....................................285

Roetfilter ................................................245, 246

Ruitbediening ..................................................64

Ruitbediening resetten ....................................64

Ruitensproeier achter ................................... 137

Ruitensproeierreservoir ................................244

Ruitensproeiers ............................................. 137

Ruitensproeiervloeistofniveau ......................244

Ruitenwisser achter ...................................... 137

Ruitenwisserbladen

(vervangen) .........................................139, 227

Ruitenwissers ........................................136, 138

Ruitenwisserschakelaar .........................136-138

Schakelen automatische versnellingsbak .... 111

Schakelen elektronisch bediende

versnellingsbak ..........................................105

Schakelindicator ........................................... 115

SCR-systeem ..........................................34, 188

Selectiehendel elektronisch gestuurde

versnellingsbak ...................................106, 247

Serienummer auto ........................................262

Sfeerverlichting ............................................. 141

Sjorogen ..........................................................96

Slepen van een auto .....................................228

Sleutel met afstandsbediening .........60, 63, 101

Sneeuwkettingen ..........................................207

Snelheidsbegrenzer ......................................120

Snelheidsregelaar .........................................122

Spaarfase ......................................................226

Startblokkering, elektronische ................63, 101

Starten van de auto....................... 101, 106, 111

Starten van de motor ....................................101

Stilzetten van de auto ................... 101, 106, 111

Stoelen verstellen .....................................72, 75

Stoelverwarming .............................................73

Stoelverwarming, schakelaars .......................73

Stop & Start .......57, 86, 116, 184, 223, 239, 246

Streaming audio Bluetooth .......... 298, 300, 339

Stuurslot ........................................................101

Stuurverstelling ...............................................78

Stuurwiel (verstellen) ......................................78

Synchroniseren afstandsbediening ................62

Tankbeveiliging .............................................186

Technische gegevens ...........250, 253, 256-259

Telefoon ........................ 316, 318, 320-322, 340

Teller ..........................................................18, 20

Temperatuurregeling.......................................86

Tijd instellen ........................................42, 45, 53

TMC (verkeersinformatie) .............................286

Toerenteller ...............................................18, 20

Touchscreen .............................................49, 52

Touchscreen (Menu's) ....................51, 269, 273

Trekhaak .......................................................230

Updaten risicozones .....................................285

UREA ....................................................188, 189

USB ...................................................... 298, 338

USB-aansluiting ............................. 94, 298, 336

USB-box ..........................................................94

Veiligheidsgordels ..........................157, 159, 174

Veiligheidsvoorzieningen voor

kinderen ....................... 161, 168-170, 178, 179

Ventilatie .......................................14, 81, 82, 84

Ventilatieroosters ............................................81

Vergrendeling van binnenuit ...........................67

Verkeersinformatie (TA) ........................ 287, 335

Verkeersinformatie (TMC) ............................286

Verklikkerlampjes ......................................22, 26

Verklikkerlampje SCR-systeem ......................34

Verklikkerlampje service .................................27

Verklikkerlampje voorgloeien

(diesel) ..........................................................24

Versnellingsbak,

automatische ........................ 14, 111, 225, 247

Versnellingsbak,

handgeschakeld ................... 14, 105, 116, 247

Versnellingshendel .........................................14

Verversen ......................................................242

Verwarming ...............................................14, 84

Voorgloeien (dieselmotor) ...............................24

Voorstoelen ...............................................72, 75

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

Waarschuwingslampjes ..................................27

Waarschuwingssignaal sleutel in contact .... 101

Wassen (adviezen)........................................232

Webbrowser .......................................... 310, 311

Wiel demonteren ...........................................203

Wiel monteren ...............................................203

Wiel verwisselen ...........................................200

Wifi-netwerkverbinding ................................. 312

Window-airbags ....................................164, 165

Zekeringen .................................................... 216

Zekeringen vervangen .................................. 216

Zekeringkast dashboard ............................... 216

Zekeringkast motorruimte ............................. 216

Zij-airbags .............................................163, 165

Zijknipperlicht ................................................ 211

Zonneklep .......................................................93

Zuinig rijden ....................................................14

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

DS3_nl_Chap12_index-recherche_ed01-2015

Op verschillende plaatsen in uw auto zijn stickers aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto.

Automobiles CITROËN verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving

(Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht.

Belangrijke informatie:

- Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet onder een artikelnummer in het assortiment van Automobiles CITROËN voorkomen, kan storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het CITROËNnetwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer.

- Wijzigingen of aanpassingen die niet door

Automobiles CITROËN zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de contractuele garantie.

Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van Automobiles CITROËN.

Neem voor alle werkzaamheden aan uw auto contact op met een gekwalificeerde werkplaats die beschikt over de juiste technische informatie, vakkennis en apparatuur. Het CITROËN-netwerk is in staat u dit te bieden.

Gedrukt in de EU

Néerlandais

12-14

4Dconcept

Diadeis

Interak

DS3_nl_Chap13_couv-fin_ed01-2015

DS3_nl_Chap13_couv-fin_ed01-2015

15DS3.0070

Néerlandais

INSTRUCTIEBOEKJE - BIJLAGE

Welkom

In dit document worden de bijzonderheden voor wat betreft het in- en exterieur en het gebruik van uw DS 3 CABRIO behandeld.

Raadpleeg het instructieboekje voor alle overige beschrijvingen en kenmerken en het garantie- en onderhoudsboekje voor het onderhoudsschema van uw auto.

Symbolen

veiligheidswaarschuwing

aanvullende informatie

TOEGANG TOT

DE AUTO

2 Cabriodak

10 Kofferdeksel

12 Alarmsysteem

COMFORT

13 Hoedenplank

PRAKTISCHE

INFORMATIE

14 Zekeringen

15 Onderhoudstips

auto met linkse besturing.

TECHNISCHE

GEGEVENS

16 Benzinemotoren

17 Gewichten

18 Dieselmotor

19 Gewichten

20 Afmetingen

auto met rechtse besturing.

Cabriodak

Uw auto is uitgerust met een elektrisch bedienbaar cabriodak.

2

Toegang tot de auto

Elektrisch openen en sluiten

Het dak kan worden geopend en gesloten door op de zijde openen 1 en sluiten 2 van de schakelaar op de plafonnier te drukken.

3

Toegang tot de auto

Het bedienen van het dak is mogelijk:

- bij draaiende motor of

- bij aangezet contact.

Zones waarin het dak beweegt Posities van het dak

Om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, is het raadzaam het dak te bedienen bij draaiende motor .

Als tijdens het openen of sluiten van het dak bij aangezet contact de motor wordt gestart, kan afhankelijk van de laadtoestand van de accu de beweging van het dak stoppen. Druk de schakelaar na het starten van de motor nogmaals in om de beweging van het dak te hervatten.

Het dak beweegt in twee zones:

Zone A : zone waarin het dak horizontaal beweegt, handbediend of automatisch.

Zone B : zone waarin het dak verticaal beweegt, uitsluitend automatisch.

Positie 0 : Dak volledig gesloten.

Positie 1 : Positie waarin het dak stopt bij het automatisch sluiten.

Positie 2 : Dak horizontaal geopend.

Positie 3 : Dak volledig geopend.

Verzeker u er voordat u het dak bedient van dat niemand in of buiten de auto verwondingen zou kunnen oplopen bij de beweging van het dak of de achterruit, en dat er geen voorwerpen zijn die de beweging hinderen.

4

Toegang tot de auto

Openen

) Dak in zone A : houd de schakelaar tot aan het zware punt ingedrukt om het dak te openen.

) Het dak stopt zodra u de schakelaar loslaat.

Het openen van het dak in de zone B is alleen automatisch mogelijk.

) Dak in de zone A : druk de schakelaar door het zware punt heen om het dak te laten opengaan.

Als het dak zich tijdens het automatisch openen in de zone A bevindt, kan het dak worden stilgezet door de schakelaar in te drukken.

Sluiten

5

Toegang tot de auto

) Laat de schakelaar los: het dak gaat open tot het volledig horizontaal is geopend

(positie 2 ).

Als het dak volledig wordt geopend, komt de achterruit op de hoedenplank te liggen. Controleer of zich geen voorwerpen op de hoedenplank bevinden die de achterruit of het dak zouden kunnen beschadigen.

Het automatisch openen van het dak in de zone B is niet mogelijk als het kofferdeksel is geopend.

Controleer als de bediening van het dak niet werkt of het kofferdeksel goed is gesloten.

) Dak in de zone B : druk op de schakelaar om het dak volledig te openen (positie 3 ).

Als het dak beweegt in de zone worden omgekeerd.

B , is het stilzetten van het dak niet mogelijk.

Als in dat geval op de schakelaar wordt gedrukt, ongeacht aan welke zijde, wordt de bewegingsrichting van het dak omgekeerd.

Deze "antipaniekfunctie" zorgt ervoor dat in een noodsituatie de bewegingsrichting van het dak snel kan

Handmatig

) Dak in zone A : houd de schakelaar tot aan het zware punt ingedrukt om het dak te sluiten.

6

Toegang tot de auto

) Het dak stopt zodra u de schakelaar loslaat.

) Houd om het dak volledig te sluiten de schakelaar ingedrukt tot u het dak hoort vergrendelen.

Probeer het dak, als het niet goed is vergrendeld, bij draaiende motor nogmaals te sluiten.

Raadpleeg als dit probleem zich blijft voordoen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het sluiten van het dak in de zone B is alleen automatisch mogelijk.

Automatisch

) Dak in positie 3 : druk op de schakelaar om het dak te laten sluiten.

Als het dak volledig is geopend, ligt de achterruit op de hoedenplank.

Plaats geen voorwerpen op de achterruit.

) Laat de schakelaar los: het sluiten van het dak gaat door tot het dak de positie

2 bereikt.

Als het dak beweegt in de zone B , is het stilzetten van het dak niet mogelijk.

Als in dat geval op de schakelaar wordt gedrukt, ongeacht aan welke zijde, wordt de bewegingsrichting van het dak omgekeerd.

Deze "antipaniekfunctie" zorgt ervoor dat in een noodsituatie de bewegingsrichting van het dak snel kan worden omgekeerd.

Het volledig sluiten van het dak in de zone A is alleen handmatig mogelijk.

Houd de schakelaar ingedrukt tot u het dak hoort vergrendelen.

Probeer het dak, als het niet goed is vergrendeld, bij draaiende motor nogmaals te sluiten.

Raadpleeg als dit probleem zich blijft voordoen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

7

Toegang tot de auto

Windscherm

) Dak tussen positie 2 en 1 : als u de schakelaar door het zware punt heen indrukt, wordt het dak automatisch gesloten tot aan de positie 1 .

) Dak tussen positie 1 en 0 : druk op de schakelaar en houd deze ingedrukt tot het dak volledig is gesloten.

Er is een windscherm beschikbaar om het comfort van de inzittenden onder bepaalde rijomstandigheden (hoge snelheid) te verbeteren. Hierdoor worden de luchtturbulenties in het interieur zoveel mogelijk beperkt.

Bij het openen van het dak kan het windscherm, als het niet is vastgemaakt, worden uitgeklapt.

Bij het sluiten van het dak wordt het windscherm automatisch weer ingeklapt.

) Als het dak is geopend, kan dit windscherm handmatig worden ingeklapt en in het midden worden vastgemaakt: druk de hendel naast de handgreep aan de bovenzijde van het windscherm omlaag en zet de handgreep vast in de uitsparing.

) Druk om het windscherm handmatig uit te klappen de hendel naast de handgreep omlaag om hem los te maken uit de uitsparing en trek de handgreep iets naar u toe.

Als het dak zich tijdens het automatisch sluiten in de zone A (tussen positie 2 en

1 ) bevindt, kan het dak worden stilgezet door de schakelaar in te drukken.

Openen en sluiten van het dak tijdens het rijden

- als het dak opengaat in de zone B , wordt de beweging voltooid,

- als het dak sluit in de zone B , stopt deze beweging en wordt automatisch de bewegingsrichting omgekeerd tot het dak volledig is geopend tot aan de positie 3 ,

- als het dak opengaat of sluit in de zone B na het bedienen van de "antipaniekfunctie", wordt de beweging voltooid.

8

Toegang tot de auto

Noodloopfunctie

De schakelaar voor het openen en sluiten van het dak werkt tot een wagensnelheid van ongeveer 120 km/h.

Bij hogere snelheden verschijnt een melding op het display dat het dak niet kan worden bediend (snelheid te hoog).

Als het openen of sluiten van het dak is gestart bij een snelheid lager dan ongeveer 120 km/h en deze snelheid wordt overschreden, dan gebeurt afhankelijk van de beweging het volgende:

- als het dak beweegt in de zone A , stopt de beweging,

Zodra de wagensnelheid lager is dan ongeveer 120 km/h zal het dak weer bediend kunnen worden.

Als het dak tot stilstand komt in de zone B , wordt u door een melding op het display verzocht het openen of sluiten onmiddellijk te voltooien.

) Houd de schakelaar ingedrukt:

- in de richting voor het openen tot het dak de positie 3 bereikt,

- in de richting voor het sluiten tot het dak de positie 2 bereikt.

Het is niet toegestaan te rijden als het dak tot stilstand is gekomen in de zone B .

9

Toegang tot de auto

Resetten

Als de automatische bediening van het dak niet meer werkt, moet deze functie worden gereset.

) Houd de schakelaar ingedrukt in de richting voor het sluiten van het dak.

) Na ongeveer 5 seconden sluit het dak volledig tot aan de positie 0 .

De bediening van het dak is dan gereset.

Gebruiksvoorschriften

Plaats nooit voorwerpen op het dak als het dak is geopend of gesloten.

Open het dak niet bij sneeuw of ijzel, om te voorkomen dat het dak hierdoor beschadigd raakt.

Gebruik nooit scherp gereedschap om ijs of sneeuw van het dak te verwijderen.

Gebruik nooit een ijskrabber of een spuitbus met ruitontdooier om ijs van de achterruit te verwijderen.

Schakel de achterruitverwarming niet in als het dak volledig is geopend (om oververhitting te voorkomen).

Om blijvende vouwlijnen in het cabriodak te voorkomen, is het raadzaam het dak niet gedurende lange periodes geopend te houden.

Het wordt afgeraden de airconditioning van de auto te gebruiken als het dak is geopend.

Ga nooit op de daktraverse zitten en plaats er geen voorwerpen op als het dak is geopend.

Laat de schakelaar tijdens de procedure voor het resetten niet los.

Storing

Raadpleeg in geval van een elektrische storing het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer u de auto voor een langere periode buiten parkeert, is het raadzaam het dak te beschermen met een hoes.

Het is raadzaam het dak te sluiten als u de auto parkeert en verlaat.

Ook als het dak is gesloten, is het beter om geen waardevolle spullen in de auto achter te laten.

Haal de sleutel uit het contact als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het dak ongewenst in beweging wordt gezet.

Als uw auto is voorzien van functies met spraakcommando's, werken deze mogelijk minder goed als het dak is geopend.

Bescherming van de elektromotoren voor het openen en sluiten van het dak: als het dak in korte tijd veelvuldig wordt geopend en gesloten, kunnen de elektromotoren oververhit raken waardoor het dak stilvalt. Wacht in dat geval 10 minuten met het bedienen van het dak om de elektromotoren te laten afkoelen.

10

Toegang tot de auto

Kofferdeksel

Openen Sluiten

) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de knop voor het openen van het kofferdeksel en beweeg het omhoog.

) Beweeg het kofferdeksel omlaag door op het midden van de sierlijst de duwen.

Duw niet aan één kant van het kofferdeksel om het te sluiten.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten:

- bij draaiende motor gaat dit controlelampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,

- tijdens het rijden (snelheid hoger dan

10 km/h) gaat dit controlelampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten, is het openen van het dak in de zone B niet mogelijk.

Controleer of het kofferdeksel goed is gesloten.

11

Toegang tot de auto

Voorwaarden voor het openen van het kofferdeksel met het dak in de zone B

Om te voorkomen dat het kofferdeksel en het dak elkaar in de zone B raken, is de mogelijkheid om het kofferdeksel te openen afhankelijk van de positie van het dak.

Als het dak zich tijdens het openen in de zone B bevindt en de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel wordt bediend, dan wordt het dak weer gesloten. Het kofferdeksel gaat open als het dak de positie heeft bereikt. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Als het dak zich tijdens het sluiten in de zone B bevindt en de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel wordt bediend, dan heeft dit geen gevolgen voor de beweging van het dak. Het kofferdeksel gaat echter pas open als het dak de positie heeft bereikt. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Als het dak zich bij het openen of sluiten in de zone B bevindt na het gebruik van de

"antipaniekfunctie", werkt de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel niet. De bediening van de schakelaar werkt weer zodra het dak de positie 2 of de positie 3 heeft bereikt.

Als het dak zich in de positie 3 bevindt, wordt het dak bij het bedienen van de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel gesloten tot aan de positie . Zodra het dak deze positie heeft bereikt, wordt het kofferdeksel geopend. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Noodbediening

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling het kofferdeksel mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

) Klap de achterbank naar voren om bij de twee sloten in de bagageruimte te komen.

) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van de beide sloten aan de zijkant om het kofferdeksel te ontgrendelen.

Controleer voordat u het kofferdeksel opent of het dak zich niet in de zone B bevindt.

12

Toegang tot de auto

Alarmsysteem

Dit systeem beschermt uw auto tegen diefstal.

Het alarmsysteem bestaat uitsluitend uit een omtrekbeveiliging van uw auto.

Raadpleeg het instructieboekje van de DS 3 voor de werking van de omtrekbeveiliging van uw auto.

Hoedenplank

De hoedenplank kan niet worden verwijderd .

Controleer voordat u het dak volledig opent of zich geen voorwerpen op de hoedenplank bevinden.

Als het dak volledig is geopend, ligt de achterruit op de hoedenplank. Plaats geen voorwerpen op de achterruit.

13

Comfort

14

Praktische informatie

Zekeringen vervangen

Er zijn drie specifieke zekeringen voor het cabriodak.

Zekeringen onder de hoedenplank Zekering in de motorruimte

(hoofdzekering)

Zekering Ampère

MF08 40 A

Functies

Cabriodak

) Maak de bekleding aan de bovenzijde van de bagageruimte los door deze omlaag te trekken, te beginnen aan de linkerzijde.

) Verwijder de bekleding door deze omlaag te kantelen.

) Vervang de zekeringen.

Voer deze handelingen in de omgekeerde volgorde uit om de bekleding weer aan te brengen, begin daarbij achter in de bagageruimte.

De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie.

Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.

Zekering

-

-

Ampère

20 A

20 A

Cabriodak

Cabriodak

Functies

Als het dak zich in de zone B bevindt en een of meer van deze zekeringen raakt defect, kan het kofferdeksel niet worden geopend. Om het kofferdeksel te kunnen openen en de zekering(en) te vervangen, moet u het dak eerst handmatig sluiten vanuit de bagageruimte (bereikbaar door de achterbank is neer te klappen).

15

Praktische informatie

Onderhoudstips

Algemene adviezen voor wat betreft het onderhoud van uw auto vindt u in het garantie- en onderhoudsboekje.

Cabriodak

Verwijder met een zachte borstel of een stofzuiger zoveel mogelijk vuil van het cabriodak voordat u het dak gaat wassen.

Verwijder vlekken door ze te deppen

(nooit door ze weg te wrijven) met een spons en zeepsop, en spoel het dak direct daarna af met schoon water.

Gebruik voor het reinigen van het cabriodak beslist geen chemische producten, schoonmaakmiddelen, vlekkenverwijderaars, oplosmiddelen, alcohol, wasbenzine, enz.

Wij adviseren u de auto te wassen in een automatisch wasstation met roterende borstels.

Om beschadiging van het dak te voorkomen is het reinigen van de auto met een hogedrukspuit beslist niet toegestaan.

Laat de auto drogen in de schaduw en stel hem tijdens het drogen niet bloot aan direct zonlicht.

Verwijder vogelpoep en hars zo snel mogelijk, omdat door de bijtende werking ervan het materiaal van het dak beschadigd kan raken.

Gebruik voor het waterafstotend maken van het cabriodak uitsluitend speciaal voor cabriodaken bedoelde impregneermiddelen.

Voor het regelmatige onderhoud van het cabriodak en om het in nieuwstaat te houden, adviseren wij u gebruik te maken van het milieuvriendelijke product "Insectenverwijderaar -

Reiniger voor cabrioletdaken" uit het gamma "TECHNATURE". Dit product is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Windscherm

Wij adviseren u het windscherm voorzichtig te reinigen en gebruik te maken van een soepele borstel.

16

Technische gegevens

Benzinemotoren

Benzinemotoren

Versnellingsbakken

PureTech 82 VTi 120 PureTech 110 S&S

THP 165 S&S

THP 150 S&S **

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Automatisch

(4 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

EAT6 (Automaat

6 versnellingen)

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SB...

HMZ6 5FS9

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm) 75 x 90,5 77 x 85,8

HNZ6/S

1199

75 x 90,5

HNZT/S

81 Max.vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter)

60

5750

118

2750

3,25

88

6000

160

4250

4,25

5500

205

1500

Loodvrij

Ja

3,25

5GZM/S

5GWM/S **

1598

77 x 85,8

120

110 **

6000

240

1750

Loodvrij

Ja

4,25

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

** België.

.../S: uitvoering met Stop & Start.

17

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (benzine)

Benzinemotoren PureTech 82 VTi 120 PureTech 110 S&S

THP 165 S&S

THP 150 S&S *

Versnellingsbakken

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Automatisch

(4 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

EAT6 (Automaat

6 versnellingen)

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SB...

HMZ6

1035

1110

5FS9

1133

1208

HNZ6/S

1090

1165

HNZT/S

1150

1225

5GZM/S

5GWM/S *

1165

1240

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Max. toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12% geremd auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

1536

2336

800

1100

1610

2510

900

1150

1598

2498

900

1100

1635

2535

900

1150

1630

2530

900

1150

520

46

570

46

520

46

570

46

570

46

* België.

** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

18

Technische gegevens

Dieselmotoren

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SB...

9HPK/S 9HP8/PS BHY6/S

Cilinderinhoud (cm 3 1560

Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3

Max.vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min) e-HDi 90

68

4000

230

1750

BlueHDi 100

73

3750

254

1750

BlueHDi 120

BlueHDi 115 **

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

BHZM/S

BHXM/S **

1560

75 x 88,3

88

85 **

3500

300

1750

Diesel

Ja

Ja Roetfilter (FAP)

Inhoud carter (in liter) van de motor

(met vervangen filter)

Ja

3,75

Ja

3,75 3,75

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn1999/99/CE).

** België.

.../S: uitvoering met Stop & Start.

19

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (diesel)

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Type Variant Uitvoering :

SB...

- Maximaal technisch toegestane massa totaal

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12% e-HDi 90

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen)

9HPK/S

1085

1160

1625

2525

9HP8/PS

1090

1165

1639

2539

900 900

BlueHDi 100

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

BHY6/S

1148

1223

1652

2552

900

BlueHDi 120

BlueHDi 115 **

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

BHZM/S

BHXM/S **

1200

1275

1665

2565

900 belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

1150 1150 1150 1150

570

46

570

46

570

46

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

** België.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Afmetingen (in mm)

20

Technische gegevens

Gedrukt in de

EU

Néerlandais

12-14

4Dconcept

Diadeis

Interak

15DS3C.070

Néerlandais

1

Rijden

Automatische transmissie (EAT6)

Bij de automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen en handmatig schakelen.

De transmissie heeft dus twee gebruiksmogelijkheden:

- automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie,

- handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.

Standen van de selectiehendel

Weergave op het instrumentenpaneel

P.

Parkeerstand.

- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

R.

Achteruitversnelling.

- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.

N.

Neutraalstand.

- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

D.

Automatische werking.

M + / - .

Zelf schakelen tussen de zes versnellingen.

) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling op te schakelen.

of

) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling terug te schakelen.

Wanneer u met de selectiehendel een stand inschakelt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.

P.

Parking

R.

Reverse

N.

Neutral

D.

Drive (automatisch schakelen)

1 2 3 4 5 6 .

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen

-.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Intrappen van het rempedaal

) Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).

2

Rijden

Wegrijden

) Trek de handrem aan.

) Selecteer de stand P of N .

) Start de motor.

Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding.

) Trap bij draaiende motor het rempedaal in.

) Zet de handrem vrij.

) Selecteer de stand R , D of M .

) Laat het rempedaal geleidelijk los.

De auto begint te rijden.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand ,

D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.

Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.

Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.

Laat bij temperaturen onder -23°C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie.

3

Rijden

Automatisch schakelprogramma

) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen.

De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen.

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Achteruitversnelling

Als bij aangezet contact de achteruitversnelling

R wordt ingeschakeld, wordt automatisch de parkeerhulp achter geactiveerd.

Zie voor meer informatie de rubriek

"Parkeerhulp achter".

Kruipfunctie

(rijden zonder gas te geven)

Dankzij deze functionaliteit kan soepeler worden gereden met lage snelheid

(parkeermanoeuvres, file rijden enz.).

Als de motor stationair draait, de handrem is vrijgezet en de stand D , M of R is geselecteerd, komt de auto in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zonder dat u gas hoeft te geven).

Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie alleen geactiveerd als u tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of van de achteruitversnelling het rempedaal ingetrapt houdt.

De functie wordt gedeactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend.

Als u het portier sluit en vervolgens op het rem- of gaspedaal trapt, wordt de functie weer geactiveerd.

Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.

Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

4

Rijden

Handmatig schakelen

) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes versnellingen.

) Beweeg de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.

) Beweeg de selectiehendel naar het symbool om één versnelling terug te schakelen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.

D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.

Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, wordt automatisch de eerste versnelling ingeschakeld.

Onjuiste waarde bij handmatige bediening

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld

(de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of bewegen om de neutraalstand te selecteren.

Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.

Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display.

) Zet de selectiehendel in de stand

P ; de melding verdwijnt.

Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.

Storing

Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie.

In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand , of R vanuit de stand N . Dit beschadigt de transmissie niet.

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De automatische transmissie kan beschadigd raken:

- als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt,

- als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet.

Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand

N zetten en de handrem aantrekken.

5

Rijden

Stop & Start-systeem

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Overgang naar de STOP-stand

Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.

- als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 of 6 versnellingen, bij stilstaande auto of een snelheid lager dan 8 km/h (volgens uitvoering) het rempedaal intrapt of de selectiehendel in stand N zet.

- als u, bij een automatische transmissie , bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of de selectiehendel in stand N zet.

Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.

Het systeem werkt de eerste

10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet.

Als de motor door het systeem in de

STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar

De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:

- het bestuurderportier geopend is,

- de autogordel van de bestuurder losgemaakt is,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).

Tank nooit als de motor door het Stop

& Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

6

Rijden

Uitschakelen

Overgang naar de START-stand

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak , als u het koppelingspedaal intrapt,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie :

● met de selectiehendel in stand A / D of

M , wanneer u het rempedaal loslaat,

● met de selectiehendel in stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in stand A / D of M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de

STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een melding met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de

START-stand automatisch worden geactiveerd als:

- het bestuurderportier wordt geopend,

- de autogordel van de bestuurder wordt losgemaakt,

- de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (elektronisch gestuurde versnellingsbak),

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...).

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken.

Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.

Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.

7

Rijden

Inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" .

Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet.

Schakel omwille van de veiligheid het

Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.

Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu

(raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats).

Het gebruik van een andere dan de door

CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie.

Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Audio en telematica

Internetdiensten

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

1

Internetbrowser

Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie

"Internet". Zie de rubriek " Telefoon ".

Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up

Networking (DUN).

Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.

3

Audio en telematica

Audio en telematica

Niveau 1

1

Instellingen internetverbinding

Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

2 3 4 5

Teller gegevensverbruik

Wifi-verbinding

6 7 8 9 10 11

1

1

Niveau 1 Niveau 2

2 Zoeken

Internetdiensten

Secundaire pagina

Bluetooth Verbinding

3

4

5

Verbinden /Loskoppelen

Updaten

Verwijderen

Bevestigen

Internetdiensten

Secundaire pagina

Internetsnelheid

Reset

Bevestigen

6 Alle

1

7 Beveiligd

Internetdiensten

Secundaire pagina

Wifi-verbinding

8 Opgeslagen

9 Toevoegen

10 On /Off

11 Verbinden

5

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten.

De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio.

De geselecteerde telefoon Verwijderen.

De instellingen opslaan.

De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.

Alle Wifi-netwerken weergeven.

Beveiligde Wifi-netwerken weergeven.

Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.

Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen.

Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren.

Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

Audio en telematica

MirrorLink

TM

Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

MirrorLink TM -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem moet de smartphone in ieder geval worden ontgrendeld. Houd het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

7

Audio en telematica

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te

TM "verbinding mogelijk maakt.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren.

Open de app via uw smartphone

(optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem).

Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten te accepteren.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele smartphone nodig die vooraf via

Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Internetdiensten

MirrorLink TM

Niveau 3

9

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van of terugkeren naar de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Weergeven van een menulijst afhankelijk van de eerder geselecteerde app.

"Back": huidige bewerking annuleren, omhooggaan in de menustructuur.

"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina

"Modus auto".

Weergeven van de eerste pagina van de

"Internetdiensten".

Audio en telematica

CarPlay

®

11

Audio en telematica

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay ® -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; het is daarom raadzaam het besturingssysteem van uw smartphone up to date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Of

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Bij het aansluiten van de USB-kabel zal de functie " Telefoon " overgaan in de functie " CarPlay " op het menu-overzicht.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij is verbonden met de USB-kabel.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Telefoon

Internetdiensten

Apple ® CarPlay ®

Muziek

Kaart

Berichten

Beluisteren

13

Audio en telematica

Aanwijzingen Niveau 3

Favorieten

Aanwijzingen

Contacten

Toetsenbord

Voicemail

Lijsten

Artiesten

Nummers

Albums

Overig ...

De functie "Telefoon" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri".

Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot de menu's van de telefoon.

Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers van uw smartphone te selecteren.

Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

Bestemmingen

Druk op "Bestemmingen" om via spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een adres te zoeken.

De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of Wifi-internetverbinding van de telefoon.

Berichten weergeven

De functie "Berichten" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de geadresseerde uit te spreken.

Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot de berichten.

Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

INSTRUCTIEBOEKJE - BIJLAGE

Welkom

In dit document worden de bijzonderheden voor wat betreft het in- en exterieur en het gebruik van uw DS 3 CABRIO behandeld.

Raadpleeg het instructieboekje voor alle overige beschrijvingen en kenmerken en het garantie- en onderhoudsboekje voor het onderhoudsschema van uw auto.

Symbolen

veiligheidswaarschuwing

aanvullende informatie

TOEGANG TOT

DE AUTO

2 Cabriodak

10 Kofferdeksel

12 Alarmsysteem

COMFORT

13 Hoedenplank

PRAKTISCHE

INFORMATIE

14 Zekeringen

15 Onderhoudstips

auto met linkse besturing.

TECHNISCHE

GEGEVENS

16 Benzinemotoren

17 Gewichten

18 Dieselmotor

19 Gewichten

20 Afmetingen

auto met rechtse besturing.

Cabriodak

Uw auto is uitgerust met een elektrisch bedienbaar cabriodak.

2

Toegang tot de auto

Elektrisch openen en sluiten

Het dak kan worden geopend en gesloten door op de zijde openen 1 en sluiten 2 van de schakelaar op de plafonnier te drukken.

3

Toegang tot de auto

Het bedienen van het dak is mogelijk:

- bij draaiende motor of

- bij aangezet contact.

Zones waarin het dak beweegt Posities van het dak

Om te voorkomen dat de accu ontladen raakt, is het raadzaam het dak te bedienen bij draaiende motor .

Als tijdens het openen of sluiten van het dak bij aangezet contact de motor wordt gestart, kan afhankelijk van de laadtoestand van de accu de beweging van het dak stoppen. Druk de schakelaar na het starten van de motor nogmaals in om de beweging van het dak te hervatten.

Het dak beweegt in twee zones:

Zone A : zone waarin het dak horizontaal beweegt, handbediend of automatisch.

Zone B : zone waarin het dak verticaal beweegt, uitsluitend automatisch.

Positie 0 : Dak volledig gesloten.

Positie 1 : Positie waarin het dak stopt bij het automatisch sluiten.

Positie 2 : Dak horizontaal geopend.

Positie 3 : Dak volledig geopend.

Verzeker u er voordat u het dak bedient van dat niemand in of buiten de auto verwondingen zou kunnen oplopen bij de beweging van het dak of de achterruit, en dat er geen voorwerpen zijn die de beweging hinderen.

4

Toegang tot de auto

Openen

) Dak in zone A : houd de schakelaar tot aan het zware punt ingedrukt om het dak te openen.

) Het dak stopt zodra u de schakelaar loslaat.

Het openen van het dak in de zone B is alleen automatisch mogelijk.

) Dak in de zone A : druk de schakelaar door het zware punt heen om het dak te laten opengaan.

Als het dak zich tijdens het automatisch openen in de zone A bevindt, kan het dak worden stilgezet door de schakelaar in te drukken.

Sluiten

5

Toegang tot de auto

) Laat de schakelaar los: het dak gaat open tot het volledig horizontaal is geopend

(positie 2 ).

Als het dak volledig wordt geopend, komt de achterruit op de hoedenplank te liggen. Controleer of zich geen voorwerpen op de hoedenplank bevinden die de achterruit of het dak zouden kunnen beschadigen.

Het automatisch openen van het dak in de zone B is niet mogelijk als het kofferdeksel is geopend.

Controleer als de bediening van het dak niet werkt of het kofferdeksel goed is gesloten.

) Dak in de zone B : druk op de schakelaar om het dak volledig te openen (positie 3 ).

Als het dak beweegt in de zone worden omgekeerd.

B , is het stilzetten van het dak niet mogelijk.

Als in dat geval op de schakelaar wordt gedrukt, ongeacht aan welke zijde, wordt de bewegingsrichting van het dak omgekeerd.

Deze "antipaniekfunctie" zorgt ervoor dat in een noodsituatie de bewegingsrichting van het dak snel kan

Handmatig

) Dak in zone A : houd de schakelaar tot aan het zware punt ingedrukt om het dak te sluiten.

6

Toegang tot de auto

) Het dak stopt zodra u de schakelaar loslaat.

) Houd om het dak volledig te sluiten de schakelaar ingedrukt tot u het dak hoort vergrendelen.

Probeer het dak, als het niet goed is vergrendeld, bij draaiende motor nogmaals te sluiten.

Raadpleeg als dit probleem zich blijft voordoen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Het sluiten van het dak in de zone B is alleen automatisch mogelijk.

Automatisch

) Dak in positie 3 : druk op de schakelaar om het dak te laten sluiten.

Als het dak volledig is geopend, ligt de achterruit op de hoedenplank.

Plaats geen voorwerpen op de achterruit.

) Laat de schakelaar los: het sluiten van het dak gaat door tot het dak de positie

2 bereikt.

Als het dak beweegt in de zone B , is het stilzetten van het dak niet mogelijk.

Als in dat geval op de schakelaar wordt gedrukt, ongeacht aan welke zijde, wordt de bewegingsrichting van het dak omgekeerd.

Deze "antipaniekfunctie" zorgt ervoor dat in een noodsituatie de bewegingsrichting van het dak snel kan worden omgekeerd.

Het volledig sluiten van het dak in de zone A is alleen handmatig mogelijk.

Houd de schakelaar ingedrukt tot u het dak hoort vergrendelen.

Probeer het dak, als het niet goed is vergrendeld, bij draaiende motor nogmaals te sluiten.

Raadpleeg als dit probleem zich blijft voordoen het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

7

Toegang tot de auto

Windscherm

) Dak tussen positie 2 en 1 : als u de schakelaar door het zware punt heen indrukt, wordt het dak automatisch gesloten tot aan de positie 1 .

) Dak tussen positie 1 en 0 : druk op de schakelaar en houd deze ingedrukt tot het dak volledig is gesloten.

Er is een windscherm beschikbaar om het comfort van de inzittenden onder bepaalde rijomstandigheden (hoge snelheid) te verbeteren. Hierdoor worden de luchtturbulenties in het interieur zoveel mogelijk beperkt.

Bij het openen van het dak kan het windscherm, als het niet is vastgemaakt, worden uitgeklapt.

Bij het sluiten van het dak wordt het windscherm automatisch weer ingeklapt.

) Als het dak is geopend, kan dit windscherm handmatig worden ingeklapt en in het midden worden vastgemaakt: druk de hendel naast de handgreep aan de bovenzijde van het windscherm omlaag en zet de handgreep vast in de uitsparing.

) Druk om het windscherm handmatig uit te klappen de hendel naast de handgreep omlaag om hem los te maken uit de uitsparing en trek de handgreep iets naar u toe.

Als het dak zich tijdens het automatisch sluiten in de zone A (tussen positie 2 en

1 ) bevindt, kan het dak worden stilgezet door de schakelaar in te drukken.

Openen en sluiten van het dak tijdens het rijden

- als het dak opengaat in de zone B , wordt de beweging voltooid,

- als het dak sluit in de zone B , stopt deze beweging en wordt automatisch de bewegingsrichting omgekeerd tot het dak volledig is geopend tot aan de positie 3 ,

- als het dak opengaat of sluit in de zone B na het bedienen van de "antipaniekfunctie", wordt de beweging voltooid.

8

Toegang tot de auto

Noodloopfunctie

De schakelaar voor het openen en sluiten van het dak werkt tot een wagensnelheid van ongeveer 120 km/h.

Bij hogere snelheden verschijnt een melding op het display dat het dak niet kan worden bediend (snelheid te hoog).

Als het openen of sluiten van het dak is gestart bij een snelheid lager dan ongeveer 120 km/h en deze snelheid wordt overschreden, dan gebeurt afhankelijk van de beweging het volgende:

- als het dak beweegt in de zone A , stopt de beweging,

Zodra de wagensnelheid lager is dan ongeveer 120 km/h zal het dak weer bediend kunnen worden.

Als het dak tot stilstand komt in de zone B , wordt u door een melding op het display verzocht het openen of sluiten onmiddellijk te voltooien.

) Houd de schakelaar ingedrukt:

- in de richting voor het openen tot het dak de positie 3 bereikt,

- in de richting voor het sluiten tot het dak de positie 2 bereikt.

Het is niet toegestaan te rijden als het dak tot stilstand is gekomen in de zone B .

9

Toegang tot de auto

Resetten

Als de automatische bediening van het dak niet meer werkt, moet deze functie worden gereset.

) Houd de schakelaar ingedrukt in de richting voor het sluiten van het dak.

) Na ongeveer 5 seconden sluit het dak volledig tot aan de positie 0 .

De bediening van het dak is dan gereset.

Gebruiksvoorschriften

Plaats nooit voorwerpen op het dak als het dak is geopend of gesloten.

Open het dak niet bij sneeuw of ijzel, om te voorkomen dat het dak hierdoor beschadigd raakt.

Gebruik nooit scherp gereedschap om ijs of sneeuw van het dak te verwijderen.

Gebruik nooit een ijskrabber of een spuitbus met ruitontdooier om ijs van de achterruit te verwijderen.

Schakel de achterruitverwarming niet in als het dak volledig is geopend (om oververhitting te voorkomen).

Om blijvende vouwlijnen in het cabriodak te voorkomen, is het raadzaam het dak niet gedurende lange periodes geopend te houden.

Het wordt afgeraden de airconditioning van de auto te gebruiken als het dak is geopend.

Ga nooit op de daktraverse zitten en plaats er geen voorwerpen op als het dak is geopend.

Laat de schakelaar tijdens de procedure voor het resetten niet los.

Storing

Raadpleeg in geval van een elektrische storing het CITROËN-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

Wanneer u de auto voor een langere periode buiten parkeert, is het raadzaam het dak te beschermen met een hoes.

Het is raadzaam het dak te sluiten als u de auto parkeert en verlaat.

Ook als het dak is gesloten, is het beter om geen waardevolle spullen in de auto achter te laten.

Haal de sleutel uit het contact als u de auto verlaat, om te voorkomen dat het dak ongewenst in beweging wordt gezet.

Als uw auto is voorzien van functies met spraakcommando's, werken deze mogelijk minder goed als het dak is geopend.

Bescherming van de elektromotoren voor het openen en sluiten van het dak: als het dak in korte tijd veelvuldig wordt geopend en gesloten, kunnen de elektromotoren oververhit raken waardoor het dak stilvalt. Wacht in dat geval 10 minuten met het bedienen van het dak om de elektromotoren te laten afkoelen.

10

Toegang tot de auto

Kofferdeksel

Openen Sluiten

) Ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel, druk op de knop voor het openen van het kofferdeksel en beweeg het omhoog.

) Beweeg het kofferdeksel omlaag door op het midden van de sierlijst de duwen.

Duw niet aan één kant van het kofferdeksel om het te sluiten.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten:

- bij draaiende motor gaat dit controlelampje branden in combinatie met een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden,

- tijdens het rijden (snelheid hoger dan

10 km/h) gaat dit controlelampje branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het multifunctionele display gedurende enkele seconden.

Als het kofferdeksel niet goed is gesloten, is het openen van het dak in de zone B niet mogelijk.

Controleer of het kofferdeksel goed is gesloten.

11

Toegang tot de auto

Voorwaarden voor het openen van het kofferdeksel met het dak in de zone B

Om te voorkomen dat het kofferdeksel en het dak elkaar in de zone B raken, is de mogelijkheid om het kofferdeksel te openen afhankelijk van de positie van het dak.

Als het dak zich tijdens het openen in de zone B bevindt en de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel wordt bediend, dan wordt het dak weer gesloten. Het kofferdeksel gaat open als het dak de positie heeft bereikt. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Als het dak zich tijdens het sluiten in de zone B bevindt en de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel wordt bediend, dan heeft dit geen gevolgen voor de beweging van het dak. Het kofferdeksel gaat echter pas open als het dak de positie heeft bereikt. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Als het dak zich bij het openen of sluiten in de zone B bevindt na het gebruik van de

"antipaniekfunctie", werkt de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel niet. De bediening van de schakelaar werkt weer zodra het dak de positie 2 of de positie 3 heeft bereikt.

Als het dak zich in de positie 3 bevindt, wordt het dak bij het bedienen van de schakelaar voor het openen van het kofferdeksel gesloten tot aan de positie . Zodra het dak deze positie heeft bereikt, wordt het kofferdeksel geopend. U kunt het kofferdeksel vervolgens volledig openen.

Noodbediening

Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing in de centrale vergrendeling het kofferdeksel mechanisch ontgrendeld worden.

Ontgrendelen

) Klap de achterbank naar voren om bij de twee sloten in de bagageruimte te komen.

) Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van de beide sloten aan de zijkant om het kofferdeksel te ontgrendelen.

Controleer voordat u het kofferdeksel opent of het dak zich niet in de zone B bevindt.

12

Toegang tot de auto

Alarmsysteem

Dit systeem beschermt uw auto tegen diefstal.

Het alarmsysteem bestaat uitsluitend uit een omtrekbeveiliging van uw auto.

Raadpleeg het instructieboekje van de DS 3 voor de werking van de omtrekbeveiliging van uw auto.

Hoedenplank

De hoedenplank kan niet worden verwijderd .

Controleer voordat u het dak volledig opent of zich geen voorwerpen op de hoedenplank bevinden.

Als het dak volledig is geopend, ligt de achterruit op de hoedenplank. Plaats geen voorwerpen op de achterruit.

13

Comfort

14

Praktische informatie

Zekeringen vervangen

Er zijn drie specifieke zekeringen voor het cabriodak.

Zekeringen onder de hoedenplank Zekering in de motorruimte

(hoofdzekering)

Zekering Ampère

MF08 40 A

Functies

Cabriodak

) Maak de bekleding aan de bovenzijde van de bagageruimte los door deze omlaag te trekken, te beginnen aan de linkerzijde.

) Verwijder de bekleding door deze omlaag te kantelen.

) Vervang de zekeringen.

Voer deze handelingen in de omgekeerde volgorde uit om de bekleding weer aan te brengen, begin daarbij achter in de bagageruimte.

De hoofdzekeringen zorgen voor een extra beveiliging van de elektrische installatie.

Werkzaamheden aan de hoofdzekeringen dienen door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats uitgevoerd te worden.

Zekering

-

-

Ampère

20 A

20 A

Cabriodak

Cabriodak

Functies

Als het dak zich in de zone B bevindt en een of meer van deze zekeringen raakt defect, kan het kofferdeksel niet worden geopend. Om het kofferdeksel te kunnen openen en de zekering(en) te vervangen, moet u het dak eerst handmatig sluiten vanuit de bagageruimte (bereikbaar door de achterbank is neer te klappen).

15

Praktische informatie

Onderhoudstips

Algemene adviezen voor wat betreft het onderhoud van uw auto vindt u in het garantie- en onderhoudsboekje.

Cabriodak

Verwijder met een zachte borstel of een stofzuiger zoveel mogelijk vuil van het cabriodak voordat u het dak gaat wassen.

Verwijder vlekken door ze te deppen

(nooit door ze weg te wrijven) met een spons en zeepsop, en spoel het dak direct daarna af met schoon water.

Gebruik voor het reinigen van het cabriodak beslist geen chemische producten, schoonmaakmiddelen, vlekkenverwijderaars, oplosmiddelen, alcohol, wasbenzine, enz.

Wij adviseren u de auto te wassen in een automatisch wasstation met roterende borstels.

Om beschadiging van het dak te voorkomen is het reinigen van de auto met een hogedrukspuit beslist niet toegestaan.

Laat de auto drogen in de schaduw en stel hem tijdens het drogen niet bloot aan direct zonlicht.

Verwijder vogelpoep en hars zo snel mogelijk, omdat door de bijtende werking ervan het materiaal van het dak beschadigd kan raken.

Gebruik voor het waterafstotend maken van het cabriodak uitsluitend speciaal voor cabriodaken bedoelde impregneermiddelen.

Voor het regelmatige onderhoud van het cabriodak en om het in nieuwstaat te houden, adviseren wij u gebruik te maken van het milieuvriendelijke product "Insectenverwijderaar -

Reiniger voor cabrioletdaken" uit het gamma "TECHNATURE". Dit product is verkrijgbaar bij het CITROËN-netwerk.

Windscherm

Wij adviseren u het windscherm voorzichtig te reinigen en gebruik te maken van een soepele borstel.

16

Technische gegevens

Benzinemotoren

Benzinemotoren

Versnellingsbakken

PureTech 82 VTi 120 PureTech 110 S&S

THP 165 S&S

THP 150 S&S **

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Automatisch

(4 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

EAT6 (Automaat

6 versnellingen)

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SB...

HMZ6 5FS9

Cilinderinhoud (cm 3 )

Boring x slag (mm) 75 x 90,5 77 x 85,8

HNZ6/S

1199

75 x 90,5

HNZT/S

81 Max.vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min)

Inhoud carter (in liter) van de motor (met vervangen filter)

60

5750

118

2750

3,25

88

6000

160

4250

4,25

5500

205

1500

Loodvrij

Ja

3,25

5GZM/S

5GWM/S **

1598

77 x 85,8

120

110 **

6000

240

1750

Loodvrij

Ja

4,25

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/CE).

** België.

.../S: uitvoering met Stop & Start.

17

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (benzine)

Benzinemotoren PureTech 82 VTi 120 PureTech 110 S&S

THP 165 S&S

THP 150 S&S *

Versnellingsbakken

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Automatisch

(4 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

EAT6 (Automaat

6 versnellingen)

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SB...

HMZ6

1035

1110

5FS9

1133

1208

HNZ6/S

1090

1165

HNZT/S

1150

1225

5GZM/S

5GWM/S *

1165

1240

- Maximum technisch toegestane massa totaal

- Max. toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12% geremd auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

1536

2336

800

1100

1610

2510

900

1150

1598

2498

900

1100

1635

2535

900

1150

1630

2530

900

1150

520

46

570

46

520

46

570

46

570

46

* België.

** Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

18

Technische gegevens

Dieselmotoren

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen)

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Type Variant Uitvoering:

SB...

9HPK/S 9HP8/PS BHY6/S

Cilinderinhoud (cm 3 1560

Boring x slag (mm) 75 x 88,3 75 x 88,3

Max.vermogen: ECE-norm (kW) *

Toerental bij max.vermogen (t/min)

Max.koppel: ECE-norm (Nm)

Toerental bij max.koppel (t/min) e-HDi 90

68

4000

230

1750

BlueHDi 100

73

3750

254

1750

BlueHDi 120

BlueHDi 115 **

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

BHZM/S

BHXM/S **

1560

75 x 88,3

88

85 **

3500

300

1750

Diesel

Ja

Ja Roetfilter (FAP)

Inhoud carter (in liter) van de motor

(met vervangen filter)

Ja

3,75

Ja

3,75 3,75

* Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn1999/99/CE).

** België.

.../S: uitvoering met Stop & Start.

19

Technische gegevens

Gewichten en aanhangergewichten (in kg) (diesel)

Dieselmotoren

Versnellingsbakken

Type Variant Uitvoering :

SB...

- Maximaal technisch toegestane massa totaal

- Maximaal toegestaan treingewicht helling max. 12%

- Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) helling max. 12% e-HDi 90

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

Elektronisch gestuurd

(6 versnellingen)

9HPK/S

1085

1160

1625

2525

9HP8/PS

1090

1165

1639

2539

900 900

BlueHDi 100

Handgeschakeld

(5 versnellingen)

BHY6/S

1148

1223

1652

2552

900

BlueHDi 120

BlueHDi 115 **

Handgeschakeld

(6 versnellingen)

BHZM/S

BHXM/S **

1200

1275

1665

2565

900 belading auto, binnen max. toegestaan treingewicht)

1150 1150 1150 1150

570

46

570

46

570

46

570

46

* Het totale gewicht van de aanhanger kan, binnen het maximaal toegestane treingewicht, worden verhoogd indien de belading van de auto wordt verminderd.

Houd er in dat geval rekening mee dat het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto een negatieve invloed heeft op het weggedrag.

** België.

Het maximaal toegestane treingewicht en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter; het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd.

Bij het trekken van een aanhanger mag niet harder worden gereden dan 100 km/h of de plaatselijk geldende snelheidslimiet (in Nederland wettelijk 90 km/h).

Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het treingewicht worden verminderd.

Afmetingen (in mm)

20

Technische gegevens

Gedrukt in de

EU

Néerlandais

12-14

4Dconcept

Diadeis

Interak

15DS3C.070

Néerlandais

1

Rijden

Automatische transmissie (EAT6)

Bij de automatische transmissie met zes versnellingen kunt u kiezen uit automatisch schakelen en handmatig schakelen.

De transmissie heeft dus twee gebruiksmogelijkheden:

- automatisch schakelen: het schakelen wordt elektronisch aangestuurd door de transmissie,

- handmatig schakelen: deze stand maakt het zelf schakelen met de selectiehendel mogelijk.

Standen van de selectiehendel

Weergave op het instrumentenpaneel

P.

Parkeerstand.

- Stilzetten van de auto, met of zonder aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

R.

Achteruitversnelling.

- Achteruitrijden, stilstaande auto, stationair toerental.

N.

Neutraalstand.

- Stilzetten van de auto, met aangetrokken handrem.

- Starten van de motor.

D.

Automatische werking.

M + / - .

Zelf schakelen tussen de zes versnellingen.

) Beweeg de selectiehendel kort naar achteren om één versnelling op te schakelen.

of

) Beweeg de selectiehendel kort naar voren om één versnelling terug te schakelen.

Wanneer u met de selectiehendel een stand inschakelt, verschijnt het desbetreffende pictogram op het instrumentenpaneel.

P.

Parking

R.

Reverse

N.

Neutral

D.

Drive (automatisch schakelen)

1 2 3 4 5 6 .

Ingeschakelde versnelling bij handmatig schakelen

-.

Ongeldige waarde bij handmatig schakelen

Intrappen van het rempedaal

) Als dit pictogram op het instrumentenpaneel verschijnt, trap dan het rempedaal in (bijv.: starten van de motor).

2

Rijden

Wegrijden

) Trek de handrem aan.

) Selecteer de stand P of N .

) Start de motor.

Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, klinkt een geluidssignaal in combinatie met een waarschuwingsmelding.

) Trap bij draaiende motor het rempedaal in.

) Zet de handrem vrij.

) Selecteer de stand R , D of M .

) Laat het rempedaal geleidelijk los.

De auto begint te rijden.

Als de motor stationair draait, het rempedaal is losgelaten en de stand ,

D of M is geselecteerd, zet de auto zich zelfs al in beweging als het gaspedaal niet is ingetrapt.

Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter.

Trek de handrem aan en selecteer de stand P indien er onderhoudswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd bij draaiende motor.

Als tijdens het rijden per ongeluk de stand N wordt geselecteerd, laat het motortoerental dan zakken tot stationair toerental, zet de selectiehendel in de stand D en trap het gaspedaal weer in.

Laat bij temperaturen onder -23°C de motor gedurende vier minuten stationair draaien. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en transmissie.

3

Rijden

Automatisch schakelprogramma

) Selecteer de stand D om automatisch te laten schakelen tussen de zes versnellingen.

De transmissie werkt dan in de auto-adaptieve stand, zonder dat u zelf hoeft te schakelen. De transmissie kiest voortdurend de meest geschikte versnelling, afhankelijk van de rijstijl, het profiel van de weg en de belading van de auto.

Voor een maximale acceleratie zonder de stand van de selectiehendel te wijzigen, moet het gaspedaal volledig worden ingetrapt (kickdown). De transmissie schakelt automatisch terug of handhaaft de ingeschakelde versnelling totdat de motor het maximumtoerental bereikt.

Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen.

Om de veiligheid te verbeteren schakelt de transmissie niet naar een hogere versnelling als u het gaspedaal plotseling loslaat.

Achteruitversnelling

Als bij aangezet contact de achteruitversnelling

R wordt ingeschakeld, wordt automatisch de parkeerhulp achter geactiveerd.

Zie voor meer informatie de rubriek

"Parkeerhulp achter".

Kruipfunctie

(rijden zonder gas te geven)

Dankzij deze functionaliteit kan soepeler worden gereden met lage snelheid

(parkeermanoeuvres, file rijden enz.).

Als de motor stationair draait, de handrem is vrijgezet en de stand D , M of R is geselecteerd, komt de auto in beweging zodra u het rempedaal loslaat (zonder dat u gas hoeft te geven).

Uit veiligheidsoverwegingen wordt deze functie alleen geactiveerd als u tijdens het inschakelen van een versnelling vooruit of van de achteruitversnelling het rempedaal ingetrapt houdt.

De functie wordt gedeactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend.

Als u het portier sluit en vervolgens op het rem- of gaspedaal trapt, wordt de functie weer geactiveerd.

Zet de selectiehendel nooit in de stand N als de auto rijdt.

Zet de selectiehendel nooit in de stand P of R als de auto niet volledig stilstaat.

4

Rijden

Handmatig schakelen

) Selecteer de stand M om sequentieel te schakelen tussen de zes versnellingen.

) Beweeg de selectiehendel naar het symbool + om één versnelling op te schakelen.

) Beweeg de selectiehendel naar het symbool om één versnelling terug te schakelen.

Het schakelen naar een andere versnelling kan alleen als de snelheid van de auto en het toerental van de motor dit toestaan, anders wordt er tijdelijk overgegaan op de automatische bediening.

D en verschijnen achtereenvolgens de ingeschakelde versnellingen.

Als het motortoerental te laag of te hoog is, knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden en vervolgens wordt de werkelijk ingeschakelde versnelling weergegeven.

Er kan elk moment van de stand D (rijden in de automatische stand) naar de stand M (rijden in de handbediende stand) worden geschakeld.

Als de auto stopt of langzaam rijdt, wordt automatisch de eerste versnelling ingeschakeld.

Onjuiste waarde bij handmatige bediening

Dit symbool verschijnt als een versnelling niet goed is ingeschakeld

(de selectiehendel bevindt zich tussen twee standen in).

Parkeren van de auto

Voordat u de motor afzet, kunt u de selectiehendel in de stand P of bewegen om de neutraalstand te selecteren.

Trek in beide gevallen de handrem aan om de auto stil te zetten.

Als de selectiehendel niet in de stand P staat, verschijnt bij het openen van het bestuurdersportier of na ongeveer 45 seconden een waarschuwingsmelding op het display.

) Zet de selectiehendel in de stand

P ; de melding verdwijnt.

Rijd stapvoets wanneer u op een ondergelopen weg rijdt of een beek doorkruist.

Storing

Als bij aangezet contact dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding op het display, duidt dit op een storing in de transmissie.

In dit geval werkt de transmissie met een noodprogramma en blijft de 3e versnelling ingeschakeld. U kunt dan een hevige schok voelen bij het selecteren van R vanuit de stand , of R vanuit de stand N . Dit beschadigt de transmissie niet.

Rijd niet harder dan 100 km/h (afhankelijk van de geldende snelheidslimiet).

Raadpleeg zo snel mogelijk het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.

De automatische transmissie kan beschadigd raken:

- als u gelijktijdig het gas- en het rempedaal intrapt,

- als u, wanneer de accu geen stroom levert, de selectiehendel geforceerd in de stand P of een andere stand zet.

Als u langere tijd stilstaat met draaiende motor (files...), kunt u, om brandstof te besparen, de selectiehendel in de stand

N zetten en de handrem aantrekken.

5

Rijden

Stop & Start-systeem

Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart

(START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil.

Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten.

Werking

Overgang naar de STOP-stand

Het controlelampje "ECO" op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt in de STOP-stand gezet:

- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 20 km/h de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat.

- als u, bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak met 5 of 6 versnellingen, bij stilstaande auto of een snelheid lager dan 8 km/h (volgens uitvoering) het rempedaal intrapt of de selectiehendel in stand N zet.

- als u, bij een automatische transmissie , bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of de selectiehendel in stand N zet.

Een teller telt de duur van de momenten dat de motor afgezet is, op. Elke keer als u het contact opnieuw aanzet, wordt deze teller op 0 gezet.

Het systeem werkt de eerste

10 seconden na het inschakelen van de achteruitversnelling niet.

Als de motor door het systeem in de

STOP-stand wordt gezet, blijven alle andere componenten zoals de remmen en de stuurbekrachtiging normaal functioneren.

Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar

De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:

- het bestuurderportier geopend is,

- de autogordel van de bestuurder losgemaakt is,

- de auto sinds de laatste start met de sleutel niet sneller dan 10 km/h heeft gereden,

- de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat,

- de voorruitontwaseming is ingeschakeld,

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur...).

Tank nooit als de motor door het Stop

& Start-systeem in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af en neem de sleutel uit het contactslot.

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Deze werking van het systeem is volkomen normaal.

6

Rijden

Uitschakelen

Overgang naar de START-stand

Het controlelampje "ECO" gaat uit en de motor wordt automatisch gestart:

- bij een handgeschakelde versnellingsbak , als u het koppelingspedaal intrapt,

- bij een elektronisch gestuurde versnellingsbak of een automatische transmissie :

● met de selectiehendel in stand A / D of

M , wanneer u het rempedaal loslaat,

● met de selectiehendel in stand N en het rempedaal niet ingetrapt, wanneer u de selectiehendel in stand A / D of M zet,

● of wanneer u de achteruitversnelling inschakelt.

Als u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak in de

STOP-stand een versnelling inschakelt, maar daarbij het koppelingspedaal niet helemaal intrapt, verschijnt er een melding met het verzoek het koppelingspedaal helemaal in te trappen, omdat anders de motor niet gestart kan worden.

Bijzonderheden: automatisch activeren van de START-stand

Uit veiligheids- of comfortoverwegingen kan de

START-stand automatisch worden geactiveerd als:

- het bestuurderportier wordt geopend,

- de autogordel van de bestuurder wordt losgemaakt,

- de snelheid van de auto hoger is dan 11 km/h (elektronisch gestuurde versnellingsbak),

- er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning...).

Het controlelampje "ECO" knippert een paar seconden en gaat vervolgens uit.

Dat onder deze omstandigheden de STARTstand wordt geactiveerd, is volkomen normaal.

U kunt deze functie op elk willekeurig moment uitschakelen door de schakelaar "ECO OFF" in te drukken.

Het controlelampje in de schakelaar gaat branden en er verschijnt een melding op het display.

Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart.

7

Rijden

Inschakelen

Druk nogmaals op de schakelaar "ECO OFF" .

Het systeem is dan weer ingeschakeld; het controlelampje in de schakelaar gaat uit en er wordt een melding op het display weergegeven.

Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra u het contact opnieuw aanzet.

Schakel omwille van de veiligheid het

Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren.

Dit systeem heeft specifieke kenmerken en maakt gebruik van een speciale accu

(raadpleeg voor meer informatie het CITROËNnetwerk of een gekwalificeerde werkplaats).

Het gebruik van een andere dan de door

CITROËN voorgeschreven accu's kan leiden tot storingen in het systeem.

Bij een storing in het systeem gaat het controlelampje in de schakelaar "ECO OFF" knipperen en vervolgens constant branden.

Laat het systeem controleren door het CITROËNnetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Als er in de STOP-stand een storing zou optreden, kan het zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat. Alle controlelampjes op het instrumentenpaneel branden. Zet in dat geval het contact af en start de auto dan met behulp van de sleutel.

Het Stop & Start-systeem maakt gebruik van geavanceerde technologie.

Laat eventuele werkzaamheden aan dit type accu uitvoeren door het CITROËN-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.

Audio en telematica

Internetdiensten

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

1

Internetbrowser

Druk op Internetdiensten om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " Internetbrowser " om de startpagina van de internetbrowser weer te geven; verbind echter eerst uw smartphone via Bluetooth, optie

"Internet". Zie de rubriek " Telefoon ".

Het browsen op Internet met de smartphone gebeurt volgens het protocol Dial-Up

Networking (DUN).

Het is mogelijk dat sommige smartphones van de nieuwste generatie hiermee niet compatibel zijn.

3

Audio en telematica

Audio en telematica

Niveau 1

1

Instellingen internetverbinding

Niveau 2

Bluetooth (apparatuur)

2 3 4 5

Teller gegevensverbruik

Wifi-verbinding

6 7 8 9 10 11

1

1

Niveau 1 Niveau 2

2 Zoeken

Internetdiensten

Secundaire pagina

Bluetooth Verbinding

3

4

5

Verbinden /Loskoppelen

Updaten

Verwijderen

Bevestigen

Internetdiensten

Secundaire pagina

Internetsnelheid

Reset

Bevestigen

6 Alle

1

7 Beveiligd

Internetdiensten

Secundaire pagina

Wifi-verbinding

8 Opgeslagen

9 Toevoegen

10 On /Off

11 Verbinden

5

Audio en telematica

Aanwijzingen

Het zoeken naar een te verbinden extern apparaat starten.

De Bluetooth-verbinding van een geselecteerd extern apparaat tot stand brengen of beëindigen.

De contacten van de geselecteerde telefoon importeren om ze op te slaan in de autoradio.

De geselecteerde telefoon Verwijderen.

De instellingen opslaan.

De teller van het gegevensverbruik resetten en vervolgens bevestigen.

Alle Wifi-netwerken weergeven.

Beveiligde Wifi-netwerken weergeven.

Geselecteerd(e) Wifi-netwerk(en) opslaan.

Een nieuw Wifi-netwerk toevoegen.

Een Wifi-netwerk activeren of deactiveren.

Een door het systeem gevonden Wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken.

Audio en telematica

MirrorLink

TM

Optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem.

MirrorLink

TM

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden.

Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de

MirrorLink TM -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem moet de smartphone in ieder geval worden ontgrendeld. Houd het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

7

Audio en telematica

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Opmerkingen:

- indien u een compatibele smartphone bezit, kan het nodig zijn een speciale app te

TM "verbinding mogelijk maakt.

Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " MirrorLink TM " om de functie in het systeem te activeren.

Open de app via uw smartphone

(optioneel afhankelijk van de smartphone en het besturingssysteem).

Tijdens de procedure worden verschillende schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten te accepteren.

Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien.

Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Als dit slechts één app betreft, wordt deze automatisch geactiveerd.

Tijdens de MirrorLink TM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm.

De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Voor de spraakherkenningsfunctie is een compatibele smartphone nodig die vooraf via

Bluetooth met het systeem van de auto is verbonden.

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Internetdiensten

MirrorLink TM

Niveau 3

9

Audio en telematica

Aanwijzingen

Weergeven van of terugkeren naar de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLink TM -technologie.

Weergeven van een menulijst afhankelijk van de eerder geselecteerde app.

"Back": huidige bewerking annuleren, omhooggaan in de menustructuur.

"Home": weergeven of terugkeren naar de pagina

"Modus auto".

Weergeven van de eerste pagina van de

"Internetdiensten".

Audio en telematica

CarPlay

®

11

Audio en telematica

CarPlay

®

-verbinding voor smartphones

Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder.

De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd.

Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay ® -technologie.

Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig; het is daarom raadzaam het besturingssysteem van uw smartphone up to date te houden.

Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn.

Of

Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone bevindt zich in de laadmodus als hij via de USB-kabel is verbonden.

Bij het aansluiten van de USB-kabel zal de functie " Telefoon " overgaan in de functie " CarPlay " op het menu-overzicht.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Spraakherkenning

Druk op het uiteinde van de lichtschakelaar om de spraakherkenningsfunctie van uw smartphone via het systeem te activeren.

Sluit de USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als hij is verbonden met de USB-kabel.

Druk op " Internetdiensten " op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven.

Druk op " " om de CarPlay ® -

interface weer te geven.

Tijdens de procedure worden één of meerdere schermen weergegeven waarin u wordt gevraagd de koppeling met bepaalde functionaliteiten voor de verbinding te accepteren.

Audio en telematica

Niveau 1 Niveau 2 Niveau 3

Niveau 1 Niveau 2

Telefoon

Internetdiensten

Apple ® CarPlay ®

Muziek

Kaart

Berichten

Beluisteren

13

Audio en telematica

Aanwijzingen Niveau 3

Favorieten

Aanwijzingen

Contacten

Toetsenbord

Voicemail

Lijsten

Artiesten

Nummers

Albums

Overig ...

De functie "Telefoon" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri".

Druk op "Weergeven contacten" voor toegang tot de menu's van de telefoon.

Druk op "Muziek" om te navigeren en nummers van uw smartphone te selecteren.

Druk op "Beluisteren" voor toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

Bestemmingen

Druk op "Bestemmingen" om via spraakherkenning "Siri" of het toetsenbord een adres te zoeken.

De functie GPS komt tot stand via de 3G-, 4G- of Wifi-internetverbinding van de telefoon.

Berichten weergeven

De functie "Berichten" gaat automatisch over op de spraakherkenning "Siri" om het bericht en de geadresseerde uit te spreken.

Druk op "Berichten weergeven" voor toegang tot de berichten.

Toegang tot het nummer dat wordt afgespeeld.

advertisement

Related manuals

Download PDF

advertisement

Table of contents