4.4. ELEKTRISCHE AANSLUITING. Primus / Lavamac TAMS13, T13/13, LSMS13, LSD300
Add to my manuals
66 Pages
advertisement
4.4. ELEKTRISCHE AANSLUITING
!
WAARSCHUWING!
DE MACHINE DIENT AANGESLOTEN TE WORDEN OP ELEKTRICITEIT, AARDING, STOOM,
VENTILATIE EN GASTOEVOER VOLGENS HET INSTALLATIEHANDBOEK EN IN
OVEREENSTEMMING MET DE PLAATSELIJKE NORMEN. DE AANSLUITING DIENT DOOR
GEKWALIFICEERDE PERSONEN MET GELDIGE VERGUNNING UITGEVOERD TE WORDEN.
BIJ DE AANSLUITING OP HET PLAATSELIJKE ELEKTRISCHE NET (TT / TN / IT, ...) DIENEN DE GELDIGE
VOORSCHRIFTEN NAGELEEFD TE WORDEN.
DE DROOGKAST IS BESTEMD VOOR VASTE AANSLUITING OP ELEKTRISCH NET.
AANSLUITING OP HET ELEKTRISCHE NET
De machines zijn ontworpen voor de aansluiting op het elektrische net volgens de specificatie van uw bestelling. Voor de aansluiting hoeft u te controleren, of de el. waarden op het etiket aan uw elektrisch net beantwoorden. Indien het niet zo is, sluit de machine niet aan en neem contact op met de leverancier.
Indien de machine van geen afschakelinrichting voorzien is, zoals b.v. van de hoofdschakelaar, dienen alle elektrische toevoerkabels vanuit de energiebron van een afschakelinrichting voorzien worden volgens de norm EN 60204-1, kapittel 5.3. In noodgeval, b.v. bij onderhoud, schakelt deze inrichting de toevoer van elektrische energie in de elektrische delen van de machine uit.
NOODSTOPINRICHTING
De machines zijn voorzien van een noodstopinrichting overeenkomstig de norm ISO 13850 - categorie 0 - stopfunctie. Toch bevindt zich deze noodstopinrichting niet bij de machines die d.m.v. munten, jetons, een extern betalingssysteem of een dergelijke zelfbedieningsinrichting bediend worden.
De eigenaar - uitbater - gebruiker hoeft voor een noodstopinrichting te zorgen. Deze noodstopinrichting(en) moet(en) elke machine stoppen overeenkomstig de norm ISO 13850 - categorie 0. De aansluiting van de geleiders in de machine is zo uitgevoerd dat de bedieningscircuits onmiddelijk van de voeding afgeschakeld kunnen worden. De juiste aansluiting van de inrichting – zie het elektrische schema van de machine.
1. Fasekabels
2. Veiligheidskabel
3. Toevoerbeveiliging
4. Machine
5. Elektrische verdeelkast van de wasserij
6. Toevoerschroefbuis van de hoofdschakelaar
Afb. 4.4.A Driefaseaansluiting van de machine op het elektrische net
523459_F_DATUM_VAN_UITGAVE_4.1.2013.DOC INSTALLATIE- EN ONDERHOUDSHANDBOEK 15
AANSLUITING VAN DE MACHINE MET STROOMBESCHERMER
Om het bedieningspersoneel en de onderhoudstechnici tijdens de bediening en het onderhoud van de machine beter te kunnen beschermen, beveelt de producent aan een stroombeschermer met 30 mA voor de toevoerkabel in het distributienet van de wasserij te plaatsen. De hoofdcontacten van de beschermer moeten aan het bovengenoemde vermogen van machine beantwoorden. De aansluiting van de stroombeschermer en van de machine op het net wordt op afb. 4.4.B. weergegeven.
1. Fasekabels
2. Veiligheidskabel
3. Toevoerbeveiliging
4. Machine
5. Elektrische verdeelkast van de wasserij
6. Toevoerschroefbuis van de hoofdschakelaar
7. Stroombeschermer (zie tab. 4.4.)
Afb. 4.4.B Driefaseaansluiting van de machine op het elektrische net met stroombeschermer
!
WAARSCHUWING!
ALS ER OP DE INSTALLATIEPLAATS HET OPVOLGEN VAN DE NORM EN 60519 GEËIST WORDT,
DIENT DE MACHINE BEDREVEN TE WORDEN MET EEN VOORGESCHAKELDE
STROOMBEVEILIGING.
BELANGRIJK!
CONTROLEER DE TOEREN VAN DE VENTILATORMOTOR.
De motor dient in de bepaalde richting te draaien, zie de pijl boven de motor. Indien de motor in de andere richting draait, zal de machine niet juist functioneren. In dit geval kan de ventilator niet voldoende ventileren.
U moet de fasen L1-L2 door elkaar vervangen zijn.
16 INSTALLATIE- EN ONDERHOUDSHANDBOEK 523459_F_DATUM_VAN_UITGAVE_4.1.2013.DOC
BELANGRIJK!
BIJ DE MACHINES MET GASVERWARMING CONTROLEER OF DE FASE - L EN DE MIDDENKABEL –
N NIET DOOR ELKAAR VERVANGEN ZIJN. IN DIT GEVAL ZAL DE AANSTEEKAUTOMATIEK NIET
FUNCTIONEREN!
TOEVOERKABELS EN BEVEILIGING
De toevoerkabels, evt. draden voor de aansluiting van de machine op het elektrische net moeten de koperkernen hebben. De doorsnee van de toevoergeleiders is afhankelijk van de spanning en het verwarmingstype van de droogkast, d.w.z. van zijn elektrisch totaalvermogen. De toevoerkabel wordt d.m.v. beveiligingsschakelaars of zekeringen in de verdeelkast van de wasserij tegen kortsluiting of overbelasting beveiligd.
Aanbevolen doorsneden van toevoerkabels en waarden van zekeringen voor verschillende machinetypen t.b.v. toevoerbeveiliging vindt u in tab.4.4..
VOORBEREIDING VAN DE KABEL
!
WAARSCHUWING!
VEILIGHEIDSKABEL DIENT ALTIJD IETS LANGER TE ZIJN, ZODAT HIJ BIJ HET
EVENTUELE UITRUKKEN VAN DE KABEL ALS DE LAATSTE AFGESLOTEN WORDT.
Als de kabel gebruikt wordt (harde kopergeleiders), dienen de afzonderlijke aders zodanig geïsoleerd te worden, dat na de aansluiting van de kabel op de machine het geïsoleerde deel niet uit de klem vooruitsteekt (4.4.C, 8 - kota X). Als de draad gebruikt wordt (kopergeleiders) kunnen de afzonderlijke aders net als bij de kabel geïsoleerd worden of er kunnen de persholtes (7) gebruikt worden. In dit geval moeten holtes met s geïsoleerde hals gebruikt worden, zodat het deel onder spanning niet aangeraakt kan worden.
Afb. 4.4.C Voorbereiding van de toevoerkabel
1. Groengele - veiligheidskabel
2. Zwarte-fasekabel
3. Bruine-fasekabel (driefase-uitvoering)
4. Blauwe-neutrale kabel (eenfase-uitvoering)
5. Zwarte-fasekabel (driefase-uitvoering)
7. Hals van de persholte moet geïsoleerd worden, zodat het deel onder spanning niet aangeraakt kan worden (geleider) als de hoofdschakelaar uitgeschakeld is.
6. Blauwe-neutrale kabel (driefase-uitvoering geldt voor de gasverwarming)
8. De geïsoleerde geleiders van de toevoerkabel moeten zo lang zijn dat het geïsoleerde deel uit de klem van de hoofdschakelaar niet vooruitsteekt (toevoerklem)
AANSLUITING VAN DE TOEVOERKABEL
De kabel kan naar de machine op twee manieren gebracht worden:
– uit het kabelkanaal (van beneden)
– uit de kabelrooster (van boven)
Indien u de kabel von boven voert, hoeft u daarvoor te zorgen de kabel doorhangt voordat hij in de kabeldoorvoerdoos bevestigd wordt (zie afb. 4.4.D). Daardoor wordt verhinderd dat het afvloeiende gecondenseerde water in de kabeldoorvoerdoos, evt. in de machine geraakt.
– De machine kan ook d.m.v. de aansluitingsvork op het circuit van het voedingsnet aangesloten worden
MECHANISCHE BEVEILIGING VAN DE KABEL
Nadat de kabel door de mof (4.4.D, pos. 2) getrokken wordt, maak de dichtmoer van de mof vast. Daardoor wordt het gummiringetje in de mof gedrukt wat voor de mechanische beveiliging van de kabel en waterdichtheid zorgt. Indien de mechanische beveiliging niet voldoende is, gebruik de veiligheidskoppeling
(3).
523459_F_DATUM_VAN_UITGAVE_4.1.2013.DOC INSTALLATIE- EN ONDERHOUDSHANDBOEK 17
AANSLUITINGSPLAATS
De toevoerkabel is op de hoofdschakelaar van de machine (1). aangesloten. De faseklemmen zijn gekenmerkt door U, V, W of L(L1) en A(L2). Sluit de veiligheidskabel direct op de veiligheidsklem die zich op de binnenkant van de linkerstaander bevindt. De klem wordt door PE gekenmerkt.
1. Hoofdschakelaar
2. Kabelmof
3. Veiligheidsklem
4. Buitenveiligheidsklem
5. Binnenveiligheidsklem
Afb. 4.4.D Aansluiting van de hoofdtoevoer
BEVEILIGINGSINSTALLATIE VAN DE MACHINE IN DE WASSERIJ
Veiligheidshalve dient de machine op de beveiligingskring van de wasserij aangesloten te worden. Daartoe dient de buitenveiligheidsklem (M6) die zich op de achterbenedenkant van de machine bevindt (afb. 4.4.Epos. 4) en door het kenmerk van aarding voorzien is. De veiligheidskabel voor deze aansluiting is geen bestanddeel van de levering. De doorsnee van de veiligheidskabel dient tenminste aan de waarden te beantwoorden die in tab. 4.4. aangegeven zijn. Als de doorsnee van de toevoerkabel kleiner is dan 2,5 mm
2 zal een kabel met de minimale doorsnee van 4 mm
2 voor de beveiliginngsaansluting genomen worden.
Door de beveiliginngsaansluting en aarding van de machines voorkomt u tegelijk de nadelige invloed van van statische electriciteit op de werking van de machine.
Afb. 4.4.E Beveiliginngsaansluting van de machines
1. Machine – blik van de achterkant
2. Beveiligingskring van de wasserij
3. Buitenveiligheidsklem
4. Veiligheidskabel – verbinding van machines
5. Aardingskenmerk
INDIEN DE BEVEILIGINGSVERBINDING VAN DE MACHINES DOOR UW NATIONALE
(PLAATSELIJKE) NORMEN VERBODEN IS, MOETEN DE MACHINES VOLGENS DE GELDIGE
NORMEN GEAARD WORDEN.
18 INSTALLATIE- EN ONDERHOUDSHANDBOEK 523459_F_DATUM_VAN_UITGAVE_4.1.2013.DOC
Tab.4.4.
523459_F_DATUM_VAN_UITGAVE_4.1.2013.DOC INSTALLATIE- EN ONDERHOUDSHANDBOEK 19
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project
Related manuals
advertisement
Table of contents
- 5 2.1. SYMBOLEN OP DE MACHINE
- 5 2.2. DROOGINSTRUCTIES
- 6 2.3. ONJUIST GEBRUIK VAN DE MACHINE
- 6 2.4. AANWIJZINGEN VOOR ONDERHOUD, INSTELLING EN VEILIGHEID VAN MENSEN
- 7 3.1. VERSIE „FULL CONTROL
- 7 3.2. VERSIE „EASY CONTROL
- 8 4.1. START
- 8 4.2. INSCHAKELEN VAN ELEKTRISCHE ENERGIE
- 8 4.3. HET DROOGPROCES WORDT GESTART
- 8 4.3.1. DROOGPROGRAMMA´S
- 8 4.3.2. VERSIE „FULL CONTROL
- 9 4.3.3. VERSIE „EASY CONTROL
- 10 4.4. BEËINDIGING VAN DROGEN
- 10 4.5. NOODSTOP VAN DE MACHINE
- 10 4.6. WERKWIJZE BIJ FOUTMELDINGEN
- 11 4.7. DE TOEVOER VAN ELEKTRISCHE ENERGIE IS ONDERBROKEN
- 11 4.8. ONDERBREKING VAN GASTOEVOER
- 11 4.9. RESET VAN GASVERWARMING
- 24 5.1. VOCHTIGHEIDSCONTROLE - PROBLEEMVERWIJDERING
- 29 2.1. VEILIGHEIDSBEPALINGEN
- 30 2.2. SYMBOLEN OP DE MACHINE
- 31 2.3. BELANGRIJKE INFORMATIE VOOR DE INSTALLATIE
- 32 3.1. GEBRUIK VAN DE DROO
- 32 3.2. UITVOERING VAN DE MACHINE
- 33 3.3. PRODUCTIE-ETIKET
- 33 3.4. TECHNISCHE SPECIFICATIE
- 35 3.5. COMPONENTEN EN AFMETINGEN VAN DE MACHINE, AANSLUITING, 13kg (27/lb)
- 36 3.6. COMPONENTEN EN AFMETINGEN VAN DE MACHINE, AANSLUITING, 13/13kg (27/27lb)
- 38 4.1. MACHINE MANIPULEREN EN UITPAKKEN
- 39 4.2. RUIMTEBEPALINGEN
- 40 4.3. INSTALLATIE VAN DE MACHINE OP DE BODEM
- 41 4.4. ELEKTRISCHE AANSLUITING
- 46 4.5. GASAANSLUITING VAN DE MACHINES MET GASVERWARMING
- 49 4.6. VERANDERING VAN GASTYPE
- 49 4.6.1. MOGELIJKE OVERGANG NAAR EEN ANDER GAS
- 50 ANDER GASTYPE)
- 51 4.7. STOOMAANSLUITING BIJ DE MACHINES MET STOOMVERWARMING
- 51 4.8. LUCHTTOEVOER EN AFVOER
- 51 4.8.1. LUCHTTOEVOER
- 52 4.8.2. VENTILATIELEIDING
- 53 4.8.3. GEMEENSCHAPPELIJKE VENTILATIE
- 54 4.8.4. INSTELLING VAN OPTIMALE DOORSTROMING
- 55 4.9. INBEDRIJFSTELLING VAN DE MACHINE
- 58 5.1. VEILIGHEIDSMAATREGELEN VOOR HET ONDERHOUD
- 58 5.2. DAGELIJKS
- 58 5.3. MAANDELIJKS OF NA 200 WERKUREN
- 58 5.4. ALLE 3 MAANDEN OF NA 500 WERKUREN
- 59 5.5. ALLE 6 MAANDEN OF NA 3000 WERKUREN
- 59 5.6. SMOORKLEP
- 59 5.7. DEURSCHAKELAAR
- 60 5.8. RIEMEN SPANNEN
- 61 6.1. HET DISPLAY SCHIJNT NIET NADAT DE MACHINE INGESCHAKELD WORDT
- 61 6.2. DE TEKST OP HET DISPLAY IS MOEILIJK LEESBAAR
- 61 6.3. DE MACHINE START NIET
- 61 6.4. DE MACHINE DOET IETS ANDERS DAN VERWACHT
- 61 6.5. DE MACHINE WORDT NIET OP DE HOOGSTE TEMPERATUUR OPGEWARMD
- 61 6.6. HET RUSTREGIME VERSCHIJNT EN DE TELLER TELT AF
- 61 6.7. FOUTMELDINGEN „UITLADEN“ EN „DE DEUR IS OPEN
- 61 6.8. FOUTMELDING „DE DEUR VAN DE FILTER
- 62 6.9. FOUTMELDING „STOFFILTER
- 62 6.10. DE TROMMEL DRAAIT NIET
- 62 6.11. DE TERUGGANG FUNCTIONEERT NIET (SLECHTS MODELLEN MET TERUGGANG)
- 62 6.12. DE SMOORKLEP REAGEERT NIET BIJ DE MACHINESTART (FOUT E8)
- 62 6.13. DE SMOORKLEP WORDT TIJDENS DE DROOGCYCLUS GEOPEND (FOUT E9)
- 64 8.1. HET UITSCHAKELEN VAN DE MACHINE
- 64 8.2. LIQUIDATIE VAN DE MACHINE
- 64 8.2.1. MOGELIJKE liQUIDATIE VAN DE MACHINE DOOR EEN VAKKUNDIGE FIRMA
- 64 8.2.2. MOGELIJKE liQUIDATIE VAN DE MACHINE OP EIGENE KRACHTEN