advertisement
▼
Scroll to page 2
of 432
V40 G EB RUIK E RSHA N DLE IDIN G VÄLKOMMEN! We hopen dat u jarenlang rijplezier van uw Volvo zult hebben. Bij het ontwerp hebben veiligheid en comfort van u en uw passagiers vooropgestaan. Volvo streeft ernaar auto's te maken die tot de veiligste ter wereld behoren. Uw Volvo is ook ontworpen om aan alle geldende veiligheidsvoorschriften en milieueisen te voldoen. Om nog meer plezier van uw Volvo te hebben, adviseren we u om de instructies en de onderhoudsinformatie in deze gebruikershandleiding door te nemen. De gebruikershandleiding is tevens beschikbaar als mobiele app (Volvo Manual) en op de supportsite van Volvo Cars (support.volvocars.com). We adviseren bovendien iedereen om in deze auto en andere auto's de veiligheidsgordel te dragen. Rijd niet wanneer u onder de invloed bent van alcohol of medicijnen – of als u rijvermogen om wat voor reden dan ook beperkt is. INHOUD INLEIDING 2 VEILIGHEID Zo kunt u gebruikersinformatie vinden 12 Algemeen over veiligheidsgordels 28 Kinderzitje 47 Digitale gebruikershandleiding in auto 13 Veiligheidsgordel - om doen 29 Kinderzitje - positie 52 Supportsite van Volvo Cars 16 Veiligheidsgordel - losmaken 30 Kinderzitje - ISOFIX 53 Gebruikershandleiding lezen 17 Veiligheidsgordel - zwangerschap 30 ISOFIX - afmetingscategorieën 54 Vastlegging van gegevens 20 Gordelwaarschuwing 31 ISOFIX - soorten kinderzitjes 55 Accessoires en extra uitrusting 21 Gordelspanners 31 57 Volvo ID 21 Veiligheid - waarschuwingssymbool 32 Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten Milieubeleid 23 Airbagsysteem 33 Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding 26 Airbags aan de bestuurderszijde 34 Gelaagd glas 26 Passagiersairbag 35 Passagiersairbag - activering/deactivering* 36 SIPS-airbags 38 Opblaasgordijnen (IC-systeem) 39 Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming) 39 WHIPS - zithouding 40 Algemene informatie over de Safety mode 41 Safety mode - startpoging 42 Safety mode - auto verrijden 43 Voetgangersairbag 43 Voetgangersairbag - auto verrijden 44 Voetgangersairbag - opvouwen 45 Algemene informatie over kinderveiligheid 45 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel 113 92 Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel 114 Tunneldetectie* 93 Berichten 114 Groot licht/dimlicht 93 Meldingen - functies 115 66 Automatisch groot licht* 94 MY CAR 116 Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht 67 Actieve bochtverlichting* 96 Boordcomputer 117 Eco guide & Power guide* 70 Koplampen - lichtbundel aanpassen 97 118 Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen 71 Mistachterlicht 100 Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel Remlichten 74 100 Alarmlichten 101 Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel 120 Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen Richtingaanwijzer 101 Boordcomputer - rijstatistieken* 122 Interieurverlichting 102 Follow Me Home-verlichting 104 Approach-verlichting 104 Wissers en sproeiers 104 Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht 60 Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht 63 Instrumentenpaneel 66 Instrumentenpaneel, analoog - overzicht Buitentemperatuur 76 Dagtellers 76 Klok 76 Bedieningspaneel verlichting 89 stadslichten 91 Dagrijlicht Instrumentenpaneel - licentieovereenkomst 77 Displaysymbolen 78 Elektrisch bedienbare ruiten 107 Volvo Sensus 80 Buitenspiegels 108 Sleutelstanden 81 110 Contactslotstanden - functies in verschillende standen 82 Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming Achteruitkijkspiegel 110 Voorstoelen 83 Glazen schuif-/kanteldak* 111 Voorstoelen - elektrisch bediend 85 Kompas* 112 Achterbank 86 Menufuncties - instrumentenpaneel 113 Stuurwiel 88 3 KLIMAAT 4 Algemene informatie over de klimaatregeling 124 Motor- en interieurverwarming* direct inschakelen 139 Werkelijke temperatuur 125 140 Sensoren - klimaat 125 Motor- en interieurverwarming* direct uitschakelen Luchtkwaliteit 125 Motor- en interieurverwarming* - timers 140 Luchtkwaliteit - interieurfilter 126 141 Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* Motor- en interieurverwarming* meldingen 126 Extra verwarming* Luchtkwaliteit - IAQS* 126 Luchtkwaliteit - materialen 127 Menu-instellingen - klimaat 127 Luchtverdeling passagiersruimte 127 Elektronische klimaatregeling - ECC* 129 Elektronische temperatuurregeling - ETC 130 Elektrisch verwarmde voorstoelen* 131 Elektrisch verwarmde achterbank* 131 Ventilator 132 Automatische regeling LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Opbergmogelijkheden 146 Opbergvak bestuurderszijde 148 Tunnelconsole 148 Tunnelconsole - armsteun 148 Dashboardkastje 149 142 Inlegmatten* 149 142 Make-upspiegel 149 143 Tunnelconsole - 12V-aansluiting 150 Lading vervoeren 150 Lading vervoeren - lange lading 151 Lading op het dak 152 Verankeringsogen 152 Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen 152 Lading vervoeren - opklapbare houder voor boodschappentassen* 153 133 12V-aansluiting bagageruimte 153 Temperatuurregeling passagiersruimte 133 Bagagenet* 154 Airconditioning 134 Hoedenplank 155 Voorruit ontwasemen en ontdooien 134 Luchtverdeling - recirculatie 135 Luchtverdeling - tabel 136 Motor- en interieurverwarming* 138 Extra verwarming op brandstof* Extra verwarming op stroom* SLOTEN EN ALARM Transpondersleutel 158 Keyless Drive* - ontgrendelen 170 Transpondersleutel - verlies 158 171 Transpondersleutel - personalisering* 159 Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad Vergrendelen/ontgrendelen - indicatie 160 171 Transpondersleutel - elektronische startblokkering Keyless Drive* - vergrendelingsinstellingen 161 Keyless Drive* - locatie antennes 172 Op afstand bediende startblokkering met opsporingsfunctie* 161 Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant 172 Transpondersleutel - functies 162 Portier handmatig vergrendelen 173 Transpondersleutel - bereik 163 Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde 174 Transpondersleutel met PCC* unieke functies 163 Doorluchtfunctie 175 Transpondersleutel met PCC* - bereik 164 Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje 175 Afneembaar sleutelblad 165 Vergrendelen/ontgrendelen - achterklep Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen 176 166 Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep 178 Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen 166 Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen 167 Keyless Drive* 168 Keyless Drive* -bereik transpondersleutel 168 Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel 169 Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel 169 Keyless Drive* - vergrendelen 170 Safelock-functie* 178 Kinderslot - handmatige activering 179 Kinderslot - elektrische activering* 180 Alarm* 181 Alarmindicatie* 182 Alarm* - automatische herinschakeling 182 Alarm* - automatische activering 182 Alarm* - transpondersleutel defect 183 Alarmsignalen* 183 Gereduceerd alarmniveau* 183 Typegoedkeuring - transpondersleutelsysteem 184 5 BESTUURDERSONDERSTEUNIN G 6 186 Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen 202 Stuurkrachtinstelling* Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen 186 Adaptieve cruisecontrol (ACC)* 203 Adaptieve cruisecontrol* - functie 204 Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening 187 Adaptieve cruisecontrol* - overzicht 205 Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - symbolen en meldingen 189 Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen 206 Snelheidsbegrenzer* 191 Snelheidsbegrenzer* - beknopte bedieningsinstructies City Safety™ - beperkingen 224 City Safety™ - lasersensor 226 City Safety™ - symbolen en meldingen 228 Collision Warning* 229 Collision Warning* - werking 230 Collision Warning* - detectie van fietsers 231 232 Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen 207 Collision Warning* - detectie van voetgangers 191 Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by 208 Collision Warning* - bediening 233 Snelheidsbegrenzer* - snelheid wijzigen 192 Collision Warning* - beperkingen 235 Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand* 209 193 Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor 236 Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen 210 Snelheidsbegrenzer* - alarm overschrijding snelheid 194 210 Collision Warning* - symbolen en meldingen 238 Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent Snelheidsbegrenzer* - uitschakelen 194 Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen 212 BLIS 240 Cruisecontrol* 194 BLIS - bediening 241 213 Cruisecontrol* - snelheid regelen 195 Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen CTA* 242 Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-bystand 197 Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen 214 BLIS en CTA - symbolen en meldingen 244 Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten 198 Radarsensor 216 Radarsensor - beperkingen 216 Cruisecontrol* - uitschakelen 199 Typegoedkeuring - radarsysteem Afstandswaarschuwing* 200 Afstandswaarschuwing* - beperkingen 201 City Safety™ - bediening Verkeersbordinformatie* (RSI) 245 Verkeersbordinformatie (RSI)* bediening 246 218 Verkeersbordinformatie* (RSI) beperkingen 248 City Safety™ 222 Driver Alert System* 248 City Safety™ - werking 222 Driver Alert Control (DAC)* 249 223 Driver Alert Control (DAC)* - bediening 250 STARTEN EN RIJDEN Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen 251 Rijbaanassistent* 252 Motor starten 274 Motor afzetten 275 Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops 295 Stuurslotfout 275 Parkeerrem 295 Doorwaaddiepte Starten met hulpaccu 275 296 Oververhitting Versnellingsbakken 277 297 Rijden met een geopende achterklep Handgeschakelde versnellingsbak 277 298 Overbelasting - startaccu Schakelindicator* 278 298 Voorbereidingen voor een lange rit Automatische versnellingsbak Geartronic* 278 299 Rijden tijdens de winter Keuzehendelblokkering 299 282 Tankvulklep - openen/sluiten Hellingrem (HSA)* 300 283 Tankvulklep - handmatig openen 300 283 Brandstof tanken 301 301 Rijbaanassistent - werking 252 Rijbaanassistent - bediening 254 Rijbaanassistent - beperkingen 254 Rijbaanassistent - symbolen en meldingen 256 Parkeerhulp* 257 Park Assist* - functie 257 Parkeerhulp* - aan de achterzijde 259 Park Assist* - aan de voorzijde 259 Park Assist* - storingsindicatie 260 Park Assist* - sensoren schoonmaken Start/Stop* - werking en bediening 261 284 Brandstof - gebruik 302 261 285 Brandstof - benzine Park Assist-camera Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet Brandstof - diesel 303 Parkeerhulpcamera - instellingen 264 Start/Stop* – automatisch motorstart 286 Katalysatoren 304 Park Assist-camera - beperkingen 265 287 Brandstof bijvullen – met jerrycan 305 Actieve parkeerhulp (PAP)* 266 Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie 266 Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak 288 Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie 267 Start/Stop* - symbolen en meldingen 289 Omgaan met AdBlue® 307 Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen 269 Rijmodus ECO* 291 AdBlue® – controleren en bijvullen 308 Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen 271 Rempedaal 293 Zuinig rijden 309 Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem 294 Rijden met een aanhanger 310 Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten 295 Rijden met een aanhanger - handgeschakelde versnellingsbak 312 Start/Stop* Roetfilter dieselmotor (DPF) 305 Uitlaatgasreiniging met AdBlue® 306 7 WIELEN EN BANDEN 8 Rijden met een aanhanger - automatische versnellingsbak 312 Trekhaak* 313 Afneembare trekhaak* - opbergen 313 Afneembare trekhaak* - specificaties 314 Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren 315 Trailer Stability Assist (TSA) 317 Slepen 318 Sleepoog 319 Bergen 320 Banden - onderhoud 322 Banden - draairichting 323 Banden - slijtage-indicator 324 Banden - bandenspanning 324 Wiel- en velgmaten 325 Banden - maten 325 Banden - lastindex 326 Banden - snelheidsklassen 326 Wielmoeren 327 Winterbanden 328 Reservewiel* 328 Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* 329 Wielen verwisselen - wielen verwijderen 330 Wielen verwisselen - monteren 332 Gevarendriehoek 334 Krik* 334 EHBO-set* 335 Bandenspanningscontrole (TM)* 335 Noodreparatieset voor banden* 337 Noodreparatieset voor banden* overzicht 338 Noodreparatieset voor banden* bediening 339 Noodreparatieset voor banden* reparatieresultaat controleren 342 Band oppompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden* 343 ONDERHOUD EN SERVICE SPECIFICATIES Serviceprogramma van Volvo 346 Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie* 346 Auto opnemen 349 Motorkap - openen en sluiten 351 Motorruimte - overzicht 351 Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel 364 Motorruimte - controle 352 Lampen - specificaties 364 Motorolie - algemeen 352 Wisserbladen 365 Motorolie - controleren en bijvullen 353 Sproeiervloeistof - bijvullen Koelvloeistof - peil 355 Startaccu - algemeen 368 Rem- en koppelingsvloeistof - peil 356 Accu - symbolen 370 Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen 357 Lamp vervangen - algemeen 357 Lamp vervangen - positie lampen voorzijde 358 Lamp vervangen - koplampen 359 Lampen vervangen - afdekking groot-/dimlichtlampen 360 Lamp vervangen - dimlicht 360 Lamp vervangen - groot licht 361 Lampen vervangen - richtingaanwijzers voorzijde 361 Lamp vervangen - parkeerlichten voor Lamp vervangen - dagrijlicht 361 362 Lamp vervangen - positie lampen achterzijde 362 Lamp vervangen - richtingaanwijzers achter, rem- en achteruitrijlichten 363 Lamp vervangen - mistachterlicht Startaccu - vervangen 363 367 370 Typeaanduidingen 390 Maten 393 Gewichten 394 Trekgewicht en kogeldruk 395 Motorspecificaties 397 Motorolie - ongunstige rijomstandigheden 399 Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid 400 Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid 402 Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid 403 Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid 404 Brandstoftank - inhoud 405 AdBlue® 406 371 Tankvolume voor Elektrisch systeem 373 406 Zekeringen - algemeen 373 Airconditioning, vloeistof - hoeveelheid en kwaliteit Zekeringen - in motorruimte 374 Brandstofverbruik en CO2-uitstoot 408 Zekeringen - onder dashboardkastje 377 Wielen en banden - goedgekeurde maten 412 Zekeringen - onder rechter voorstoel 380 Lastindex en snelheidsklasse 414 Wasstraat 382 416 Poetsen en in de was zetten 384 Banden - goedgekeurde bandenspanning Water- en vuilafstotende laag 385 Roestwering 385 Interieur reinigen 386 Lakschade 387 Accu - Start/Stop 9 ALFABETISCH REGISTER Alfabetisch register 10 417 INLEIDING INLEIDING Zo kunt u gebruikersinformatie vinden Gebruikersinformatie is beschikbaar in verschillende productformaten, zowel digitaal als in drukvorm. De gebruikershandleiding is te raadplegen via het display in de auto, via de mobiele app en op de supportsite van Volvo Cars. In het dashboardkastje ligt een Quick Guide en een supplement bij de gebruikershandleiding met onder meer informatie over zekeringen en specificaties. U kunt een gebruikershandleiding in drukvorm bestellen. Display van de auto1 Via het display van de auto is de gebruikershandleiding raadpleegbaar in digitale vorm. Druk op de knop MY CAR op de middenconsole, daarna op OK/ MENU en kies Gebruikershandleiding. De informatie is zoekbaar en tevens ingedeeld in categorieën. Lees meer onder Digitale gebruikershandleiding in de auto. Mobiele app Op App Store of Google Play: zoek naar "Volvo Manual", download de app naar uw smartphone of tablet en kies uw model. De app bevat instructievideo's en biedt de mogelijkheid tot visuele navigatie aan de hand van afbeeldingen van het auto-exterieur en -interieur. De navigatie tussen de verschillende paragrafen van de gebruikershandleiding verloopt eenvoudig en de inhoud is doorzoekbaar. Lees meer onder Gebruikershandleiding op mobiele apparaten. 1 Op 2 Op 12 markten zonder gebruikershandleiding op het display wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt. markten zonder gebruikershandleiding op het display wordt een volledige gebruikershandleiding in drukvorm verstrekt. Supportsite van Volvo Cars Bezoek support.volvocars.com en kies uw land. Hier vindt u gebruikershandleidingen online en in PDF-formaat. Op de supportsite van Volvo Cars vindt u tevens instructievideo's en meer informatie over het gebruik en het bezit van uw Volvo. De site is beschikbaar voor de meeste markten. Lees meer op de supportsite van Volvo Cars. Informatie in drukvorm In het dashboardkastje ligt een supplement bij de gebruikershandleiding2 met informatie over zekeringen en specificaties plus een overzicht van belangrijke en nuttige informatie. Ook in drukvorm beschikbaar is een Quick Guide met beknopte informatie over de meeste gebruikte autofuncties om aan de slag te kunnen. Afhankelijk van het gekozen uitrustingsniveau, de markt en dergelijke liggen er aanvullende documenten met gebruikersinformatie in drukvorm in de auto. INLEIDING Het is mogelijk een gedrukt exemplaar van de gebruikershandleiding en het bijbehorende supplement te bestellen. Neem voor bestelling contact op met een Volvo-dealer. Lees Gebruikershandleiding doornemen voor de opbouw van de gebruikershandleiding. Taalinstelling wijzen voor het display van de auto Wanneer u de taalinstelling voor het display van de auto wijzigt, is het mogelijk dat bepaalde informatie niet overeenkomt met de wettelijke bepalingen en voorschriften die in uw land gelden. Het is beter geen taal in te stellen die u niet begrijpt, omdat het anders lastig is om de weg te vinden in de menustructuur op het display. Gerelateerde informatie • Digitale gebruikershandleiding in auto (p. 13) • • Supportsite van Volvo Cars (p. 16) Gebruikershandleiding lezen (p. 17) Digitale gebruikershandleiding in auto De gebruikershandleiding is weer te geven op het beeldscherm in de auto3. De informatie is doorzoekbaar en de navigatie tussen de verschillende paragrafen verloopt eenvoudig. Digitale gebruikershandleiding openen - druk op de MY CAR-knop op de middenconsole, druk op OK/MENU en kies Gebruikershandleiding. Voor elementaire navigatiefuncties, zie Systeembediening. Hier volgt een gedetailleerde beschrijving. BELANGRIJK U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op veilig wijze bestuurt en dat u de geldende wetgeving en voorschriften in acht neemt. Het is ook belangrijk dat u de auto volgens Volvo's adviezen in de gebruikershandleiding onderhoudt en bedient. Bij afwijkingen in de informatie op het beeldscherm en in de gedrukte informatie, geldt altijd de informatie in drukvorm. 3 Geldt voor bepaalde automodellen. Startpagina van de gebruikershandleiding. U kunt op vier verschillende manieren informatie vinden in de digitale gebruikershandleiding: }} 13 INLEIDING || • Zoeken - Zoekfunctie om een artikel te vinden. Zoeken • Categorieën - Alle artikelen geordend naar categorieën. • Favorieten - Snelkoppeling naar favoriete artikelen. • Quick Guide - Een selectie van artikelen voor veelgebruikte functies. Kies het informatiesymbool in de rechter onderhoek voor informatie over de digitale gebruikershandleiding. N.B. Zoeken met behulp van het schrijfwiel. 3. Om over te schakelen op de invoer van cijfers of speciale tekens of om te zoeken, draait u aan TUNE, totdat een van de opties (zie verklaring in volgende tabel) in de lijst voor het wisselen van invoerstand (2) verschijnt en druk vervolgens op OK/MENU. 123/A BC Met OK/MENU kunt u wisselen tussen cijfers en letters. MEER Met OK/MENU kunt u overschakelen op de invoer van speciale tekens. OK Voer de zoekopdracht uit. Draai aan TUNE om een treffer te kiezen en druk vervolgens op om OK/MENU het bijbehorende artikel te openen. a|A Tussen kleine en hoofdletters wisselen met OK/MENU. ||} Van het tekstwiel naar het zoekveld wisselen. De cursor verplaatsen met TUNE. Eventuele verkeerde spelling wissen met EXIT. Om terug te gaan naar het tekstwiel op OK/MENU drukken. Tekenlijst. De digitale gebruikershandleiding is tijdens het rijden niet beschikbaar. Invoerstand wijzigen (zie de volgende tabel). Gebruik het schrijfwiel om een zoekterm in te voeren, bijvoorbeeld "veiligheidsgordel". 1. Draai aan TUNE tot de gewenste letter verschijnt en druk ter bevestiging op OK/ MENU. Ook de cijfer- en lettertoetsen van het bedieningspaneel op de middenconsole zijn te gebruiken. 2. Ga verder met de volgende letter enzovoort. Let erop dat de cijfer- en lettertoetsen op het bedieningspaneel te gebruiken zijn bij bewerkingen in het zoekveld. 14 INLEIDING Tekst invoeren met numeriek toetsenbord Categorieën De artikelen van de gebruikershandleiding zijn geordend naar hoofdcategorieën en ondercategorieën. Hetzelfde artikel ligt mogelijk in meerdere categorieën zodat het gemakkelijker te vinden is. nen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. In een artikel navigeren Draai aan TUNE om door de categorieboom te navigeren en druk op OK/MENU om een categorie (aangeduid met ) of artikel (aangeduid ) te openen. Druk op EXIT om terug te met gaan naar de vorige weergave. Numeriek toetsenbord. Favorieten Een andere manier om tekens in te toetsen/ voeren is met behulp van de knoppen op de middenconsole: 0–9, * en #. Hier vindt u de artikelen die als favorieten zijn opgeslagen. Om een artikel als favoriet te markeren, zie de rubriek "In een artikel navigeren" hieronder. Zo wordt bij een druk op 9 een kolom weergegeven met alle tekens4 onder deze toets, zoals w, x, y, z en 9. Bij snel indrukken van de toets bladert u met de cursor door deze tekens. Draai aan TUNE om in de favorietenlijst te navigeren en druk op OK/MENU om een artikel te openen. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. • • Blijf met de cursor op het te kiezen teken staan - het teken verschijnt op de schrijfregel. Wis/annuleer uw keuze met EXIT. Houd om een cijfer in te voeren de toets met het gewenste cijfer ingedrukt. 4 Quick Guide Hier vindt u een aantal artikelen om de meest gebruikte functies van de auto te leren kennen. De artikelen zijn ook via categorieën bereikbaar, maar staan hier om er snel bij te kunnen. Draai aan TUNE om in de Quick Guide te navigeren en druk op OK/MENU om een artikel te ope- De schrijftekens voor de verschillende toetsen kunnen per markt/land/taal variëren. Home - naar de startpagina van de gebruikershandleiding gaan. Favoriet - het artikel als favoriet toevoegen/ verwijderen. U kunt ook op de FAV-knop op de middenconsole drukken om een artikel als favoriet toe te voegen/te verwijderen. Gemarkeerde link - naar een gelinkt artikel gaan. Speciale teksten - als het artikel waarschuwings-, belangrijk- of NB-teksten bevat, worden het bijbehorende symbool en het aantal van dergelijke teksten in het artikel getoond. Draai aan TUNE om de links door te nemen of een artikel omhoog of omlaag te schuiven. Als }} 15 INLEIDING || het beeldscherm naar het begin/eind van een artikel is geschoven, zijn de opties Home en Favoriet bereikbaar door een stap omhoog/ omlaag te gaan. Druk op OK/MENU om de keuze/gemarkeerde link te activeren. Druk op EXIT om terug te gaan naar de vorige weergave. Gerelateerde informatie • Supportsite van Volvo Cars (p. 16) Supportsite van Volvo Cars Op de web- en supportsite van Volvo Cars staat meer informatie over uw auto. Support op internet Ga naar support.volvocars.com of gebruik de QRcode hieronder om de pagina te bezoeken. De supportsite is voor de meeste markten beschikbaar. Apps Voor bepaalde Volvo-modellen van modeljaar 2014 en 2015 is de gebruikershandleiding als app beschikbaar. Ook de Volvo On Call*-app is hier te downloaden. Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren Gebruikershandleidingen van eerdere modeljaren zijn hier beschikbaar in pdf. Ook de Quick Guide en supplementen zijn via de supportsite te downloaden. Kies model en modeljaar om de gewenste publicatie te downloaden. Contact QR-code naar de supportsite. De informatie op de supportsite is doorzoekbaar en bovendien ingedeeld in verschillende categorieën. Hier vindt u support voor zaken zoals diensten en functies waarvoor internet vereist is, Volvo On Call*, het navigatiesysteem* en apps. De verschillende procedures worden aan de hand van video's en stapsgewijze instructies uiteengezet, bijvoorbeeld hoe u de auto via een mobiele telefoon met internet verbindt. Downloadbare informatie van de supportsite Op de supportsite staan de contactgegevens van de klantenservice en de dichtstbijzijnde Volvodealer. Meld u aan op de website van Volvo Cars Maak een persoonlijke Volvo ID aan en log in op www.volvocars.com. Wanneer u bent ingelogd kunt u een overzicht krijgen van zaken zoals onderhoud, contracten en garanties. Hier vindt u ook informatie over modelspecifieke accessoires en softwareproducten voor uw Volvo. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 21) Kaarten Voor auto's met Sensus Navigation* zijn via de supportsite kaarten te downloaden. 16 * Optie/accessoire. INLEIDING Gebruikershandleiding lezen Een goede manier om vertrouwd te raken met uw nieuwe auto is om de gebruikershandleiding te lezen, idealiter voordat u uw eerste rit maakt. Gebruikershandleiding op mobiele apparaten De uitrusting die in de gebruikershandleiding wordt beschreven is niet op alle auto's aanwezig – welke uitrusting aanwezig is hangt af van de verschillende behoeften op de diverse markten en de landelijke en/of regionale wet- en regelgeving. Het doornemen van de gebruikershandleiding is een goede manier om vertrouwd te raken met nieuwe functies, tips te krijgen voor hoe u de auto in verschillende situaties het beste kunt bedienen en te leren hoe u optimaal gebruik kunt maken van alle mogelijkheden die uw auto biedt. Besteed ook aandacht aan de veiligheidsinstructies in de gebruikershandleiding. Er vindt voortdurend productontwikkeling plaats ter verbetering van ons product. Aanpassingen kunnen ertoe leiden dat de gegevens, beschrijvingen en illustraties in de gebruikershandleiding afwijken van de werkelijke uitrusting op uw auto. We behouden ons het recht voor om zonder voorafgaande mededeling wijzigingen aan te brengen. © Volvo Car Corporation bepaalde accessoires (ingebouwde extra uitrusting) beschreven. Neem bij twijfel over de standaarduitrusting of opties/accessoires contact op met een Volvodealer. Speciale teksten N.B. De gebruikershandleiding is te downloaden als app (geldt voor bepaalde modellen en mobiele telefoons), zie www.volvocars.com. De app biedt tevens video’s en doorzoekbare informatie en eenvoudige navigatie tussen de verschillende hoofdstukken. Opties/accessoires Alle soorten opties staan aangegeven met een sterretje* in de gebruikershandleiding. Als aanvulling op de standaarduitrusting worden in de gebruikershandleiding ook de opties (van fabriekswege gemonteerde uitrusting) en WAARSCHUWING Waarschuwingsteksten geven informatie over kans op letsel. BELANGRIJK Belangrijk-teksten geven informatie over kans op materiële schade. N.B. Teksten met het kopje N.B. duiden op tips en adviezen die het gebruik van bepaalde mogelijkheden en functies vergemakkelijken. }} * Optie/accessoire. 17 INLEIDING || Voetnoot Gevaar voor lichamelijk letsel Gevaar voor materiële schade In de gebruikershandleiding komt informatie voor in de vorm van een voetnoot onder aan de pagina. Deze informatie vormt een aanvulling op de tekst waar het nummer van de voetnoot naar verwijst. Als de voetnoot naar tekst in een tabel verwijst, worden letters gebruikt in plaats van cijfers. Stickers Er zitten verschillende soorten stickers in de auto om belangrijke informatie op een simpele en duidelijke manier over te dragen. De stickers in de auto zijn van de onderstaande aflopende waarschuwings-/informatiegraad. 18 G031592 Displaymeldingen In de auto zijn displays aanwezig waarop menuteksten en displaymeldingen kunnen worden weergegeven. Dergelijke teksten in de gebruikershandleiding onderscheiden zich van de normale tekst. Voorbeeld van menuteksten en displaymeldingen: Media, Locatie wordt verstuurd. G031590 Zwarte ISO-symbolen in een oranje waarschuwingsveld, witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in ernstig letsel met mogelijk dodelijke afloop. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart of blauw waarschuwings- en tekstveld. Worden gebruikt om te attenderen op een risico dat, bij het negeren van de waarschuwing, kan resulteren in materiële schade. INLEIDING Informatie Procedurelijsten Opsommingslijsten Procedures met handelingen die in een bepaalde volgorde moeten worden uitgevoerd, staan genummerd in de gebruikershandleiding. Bij opsommingen in de gebruikershandleiding wordt gebruik gemaakt van een opsommingslijst. G031593 Wanneer er een reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen van de instructie op dezelfde manier genummerd als de bijbehorende afbeeldingen. Witte ISO-symbolen en een witte tekst/afbeelding in een zwart tekstveld. N.B. De in de gebruikershandleiding afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar ze ongeveer zitten. Op de stickers van de auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Als voor de instructies bij een reeks afbeeldingen de onderlinge volgorde niet relevant is, worden de instructies voorafgegaan door letters. Er komen genummerde en ongenummerde pijlen voor. Ze worden gebruikt om een bepaalde beweging weer te geven. Pijlen met een letter dienen om een beweging weer te geven waarbij de onderlinge volgorde niet van belang is. Als er geen reeks afbeeldingen bij een stapsgewijze instructie bestaat, zijn de verschillende stappen op de standaardmanier genummerd met normale cijfers. Positielijsten Op overzichtsfiguren die de positie van onderdelen aangeven worden rode cirkels met daarin een cijfer gebruikt. Hetzelfde cijfer wordt gehanteerd in de positielijst bij de afbeelding, met een beschrijving van de weergegeven objecten. Bijvoorbeeld: • • Koelvloeistof Motorolie Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie verwijst naar andere artikelen met aanverwante informatie. Afbeeldingen De afbeeldingen in de handleiding zijn soms schematisch en kunnen dan ook afwijken van uw uitvoering van de auto afhankelijk van het uitrustingsniveau en de markt. Zie ommezijde }} Dit symbool staat rechts onderaan, wanneer een artikel wordt voortgezet op de volgende pagina. Vervolg van de vorige pagina || Dit symbool staat links bovenaan wanneer een artikel wordt voortgezet van de vorige pagina. Gerelateerde informatie • Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding (p. 26) • Supportsite van Volvo Cars (p. 16) 19 INLEIDING Vastlegging van gegevens In het kader van de veiligheids- en kwaliteitsinspanningen van Volvo worden bepaalde gegevens over de bediening, de werking en bijnaaanrijdingen door de auto vastgelegd. Deze auto is uitgerust met een "Event Data Recorder" (EDR). Het belangrijkste doel daarvan is het vastleggen en opnemen van gegevens bij verkeersongevallen of bijna-ongelukken, zoals wanneer de airbag wordt geactiveerd of als de auto een wegversperring raakt. De gegevens worden geregistreerd om meer inzicht te krijgen in hoe de systemen van de auto in dit soort situaties werken. De EDR is zodanig vormgegeven dat deze gedurende een korte tijd gegevens vastlegt die verband houden met de autodynamiek en de veiligheidssystemen, normaal gesproken 30 seconden of korter. De EDR in deze auto is zodanig geconstrueerd dat deze bij verkeersongevallen of bijna-ongelukken gegevens vastlegt die verband houden met: • de wijze waarop de verschillende autosystemen werkten; • de vraag of u en passagiers in de gordel zaten; • de vraag of u het gas- of rempedaal bediende; • hoe snel u reed. Dit kan een bijdrage leveren aan een beter inzicht in de omstandigheden waarin bepaalde 20 verkeersongevallen en schades ontstaan. De EDR legt alleen gegevens vast, als er sprake is van een niet-alledaagse aanrijdingssituatie - bij normale rijomstandigheden registreert de EDR geen gegevens. Ook registreert het systeem nooit wie de auto bestuurt of wat de geografische positie is voor de aanrijding of bijna-aanrijding. Andere partijen, zoals de politie, kunnen echter gebruik maken van de vastgelegde gegevens in combinatie met het type persoonlijk identificeerbare informatie dat bij een verkeersongeval routinematig wordt verzameld. Om de geregistreerde gegevens te kunnen interpreteren zijn speciale apparatuur en toegang tot de auto of de EDR vereist. De auto is naast de EDR ook uitgerust met een aantal computers, die tot taak hebben de werking van de auto continu te controleren en bewaken. Deze kunnen tijdens normale rijomstandigheden gegevens vastleggen, maar vooral wanneer deze een fout registreren die betrekking heeft op de bediening en werking van de auto of bij activering van de actieve rijhulp (zoals City Safety en de automatische remfunctie). Een deel van de vastgelegde gegevens heeft de monteur nodig om service en onderhoud te kunnen verrichten met als doel eventuele storingen die in de auto zijn opgetreden te diagnosticeren en verhelpen. De geregistreerde informatie heeft Volvo ook nodig om te kunnen voldoen aan de juridische eisen conform de wet- en regelgeving. De in de auto geregistreerde informatie ligt opgeslagen in de computers totdat de auto een servicebeurt krijgt of wordt gerepareerd. Naast het bovenstaande kan de geregistreerde informatie ook in een samengestelde vorm worden gebruikt voor verzekerings- en productontwikkelingsdoeleinden om de veiligheid en kwaliteit van Volvo's auto's te verbeteren. Volvo zal de bovengenoemde gegevens niet zonder de toestemming van de eigenaar van de auto vrijgeven aan derden. Vanwege nationale wet- en regelgeving kan Volvo echter worden gedwongen om dit type informatie af te geven aan de politie of andere autoriteiten die het wettelijke recht hebben om hiertoe toegang te krijgen. Om de door vastgelegde gegevens te kunnen uitlezen en interpreteren is speciale technische apparatuur vereist die alleen beschikbaar is bij Volvo en de werkplaatsen die een contract hebben met Volvo. Volvo ziet erop toe dat de gegevens, die in verband met reparatie en onderhoud worden doorgegeven aan Volvo, zorgvuldig worden opgeslagen en gehanteerd en dat ze in overeenstemming met de geldende wetgeving worden gebruikt. Neem voor meer informatie contact op met een Volvo-dealer. INLEIDING Accessoires en extra uitrusting Volvo ID Een verkeerde aansluiting en montage van accessoires en extra uitrusting kan een nadelige invloed hebben op de werking van de elektronische systemen van de auto. Een Volvo ID biedt toegang tot een breed scala aan persoonlijke Volvo-diensten5 online. Bepaalde accessoires werken alleen, wanneer de bijbehorende software in de computersystemen van de auto wordt geladen. Volvo adviseert u daarom altijd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, voordat u accessoires of extra uitrusting monteert die in verbinding staan/staat met of van invloed zijn/is op het elektrische systeem. • Connected Car* - bepaalde functies en diensten vereisen dat u uw auto hebt geregistreerd op een persoonlijke Volvo ID, bijvoorbeeld om een adres van een kaartdienst op internet rechtstreeks naar uw auto te kunnen sturen. • Volvo On Call* - Volvo ID wordt gebruikt bij het inloggen op de Volvo On Call-app. Voorbeeld van diensten: Veld waar geen IR-film is aangebracht. Maten Voordelen van Volvo ID A 65 mm • B 150 mm C 125 mm Een gebruikersnaam en een wachtwoord voor online diensten, dat wil zeggen u hoeft slechts één gebruikersnaam en één wachtwoord te onthouden. • Bij het wijzigen van een gebruikersnaam/ wachtwoord voor een dienst (bijvoorbeeld Volvo On Call) worden deze ook automatisch voor andere diensten gewijzigd. Warmtereflecterende voorruit* De voorruit is voorzien van een warmtereflecterende film (IR) die de ingestraalde warmte in de passagiersruimte beperkt. Bij gebruik van een transponder of een dergelijke voorziening voor het passeren van tolstations, is het belangrijk dat deze zo is geplaatst dat hij niet wordt afgedekt door de warmtereflecterende film. Als er elektronische apparatuur achter een glasoppervlak met een warmtereflecterende film wordt geplaatst, kan dat negatieve gevolgen hebben voor de werking en prestaties. Denk eraan dat de transponder geen sensoren of camera's in of bij de voorruit mag afdekken of storen. 5 Een Volvo ID aanmaken Om een Volvo ID aan te maken moet u een persoonlijk e-mailadres opgeven. Om de registratie te voltooien moet u de instructies opvolgen in het e-mailbericht dat automatisch wordt verstuurd naar het opgegeven e-mailadres. Een Volvo ID Het aanbod aan diensten kan veranderen en hangt af van het uitrustingsniveau en de markt. }} * Optie/accessoire. 21 INLEIDING || kan via de volgende diensten worden aangemaakt: • Website van Volvo Cars – Ga naar www.volvocars.com en meld u aan6 via het pictogram rechts bovenaan. Kies voor het aanmaken van een Volvo ID. • Bij een Connected Car* - Geef het e-mailadres aan in de app die Volvo ID vereist en volg de instructies. Of druk twee keer op de op de middenconsole en verbindingsknop kies Apps Instellingen en volg de instructies. • Volvo On Call* - Laad de nieuwste versie van de Volvo On Call-app. Kies op de startpagina voor het aanmaken van een Volvo ID, geef een e-mailadres aan en volg de instructies. Gerelateerde informatie • 6 22 Supportsite van Volvo Cars (p. 16) Beschikbaar op bepaalde markten. * Optie/accessoire. INLEIDING Milieubeleid Volvo Car Corporation werkt voortdurend aan de ontwikkeling van veiliger en effectievere produc- Milieuzorg is een van de kernwaarden van Volvo Cars die van invloed is op alle activiteiten. De milieu-activiteiten gaan uit van de volledige levensduur van de auto en houden rekening met de milieu-effecten, van ontwikkeling tot sloop en recycling. Volvo Cars hanteert het uitgangspunt dat de milieu-effecten van nieuwe producten geringer moeten zijn dan die van de producten waarvoor ze in de plaats komen. Een van de resultaten van de inspanningen van Volvo op milieugebied is de ontwikkeling van de Drive-E-aandrijflijnen, die effectiever werken en minder vervuilend zijn. Ook het persoonlijke ten en oplossingen om de milieu-effecten te beperken. milieu heeft de volle aandacht van Volvo - de lucht in een Volvo is door de klimaatregeling bijvoorbeeld schoner dan de lucht buiten. Uw Volvo voldoet aan strenge internationale milieu-eisen. Alle productie-eenheden van Volvo hebben een ISO 14001-certificaat, wat een systematische benadering van de milieu-aspecten van de productie betekent om voortdurend verbeteringen aan te brengen en de milieu-effecten te beperken. Dit ISO-certificaat betekent ook dat de geldende wettelijke bepalingen en voorschriften op milieugebied wordt nageleefd. Volvo eist ook van de samenwerkingspartners dat ze aan deze normen voldoen. Brandstofverbruik Omdat de milieu-effecten van auto's voor een groot deel toe te schrijven zijn aan het gebruik ervan richt Volvo Cars zich op het beperken van het brandstofverbruik, de uitstoot van kooldioxide en andere verontreinigende stoffen. De auto's van Volvo zijn concurrerend in hun klasse wat het brandstofverbruik betreft. Een lager brandstofverbruik levert over het algemeen een geringere uitstoot van het broeikasgas kooldioxide op. }} 23 INLEIDING || Bijdragen aan een schoner milieu Een zuinige auto levert niet alleen een beperking van de milieu-effecten op, maar betekent ook lagere kosten voor de eigenaar van de auto. Als bestuurder kunt u eenvoudig brandstof en geld besparen en zo een bijdrage leveren aan een schoner milieu. Hier volgen enkele tips en adviezen: • Plan een effectieve gemiddelde snelheid. Snelheden hoger dan zo'n 80 km/h (50 mph) en lager dan 50 km/h (30 mph) zorgen voor een hoger energieverbruik. • Neem de intervallen voor onderhoud en service aan de auto in acht die in het Serviceen garantieboekje geadviseerd worden. • Voorkom stationair draaien – zet de motor af wanneer u langere tijd stilstaat. Houd u aan de plaatselijke voorschriften. • • Rijd anticiperend - bij onnodig vaak stoppen en optrekken en een ongelijkmatige snelheid stijgt het brandstofverbruik. Gebruik vóór een koude start altijd de motorverwarming*, als de auto hiermee is uitgerust – dit verbetert de startgewilligheid, beperkt de slijtage bij koud weer en zorgt ervoor dat de motor sneller op bedrijfstemperatuur komt, waardoor het brandstofverbruik en de uitstoot afnemen. Let er tevens op dat u afvalstoffen die schadelijk zijn voor het milieu, zoals accu's en olie, op een milieuvriendelijke manier afvoert. Neem contact 24 op met een werkplaats bij twijfel over de juiste manier van verwerken van dergelijk afval – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. waarna de lucht in de passagiersruimte wordt gerecirculeerd. Iets dergelijks kan zich voordoen in bijvoorbeeld druk verkeer, files of tunnels. Wanneer u deze tips opvolgt, kunt u geld besparen, zuiniger omspringen met de hulpbronnen op aarde en uw auto langer doen meegaan. Voor meer informatie en meer adviezen, zie Eco guide (p. 70), Zuinig rijden (p. 309) en Brandstofverbruik (p. 408). Het IAQS is onderdeel van het CZIP (Clean Zone Interior Package)* dat voorzien is van een speciale ventilatorfunctie die aanslaat, wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. Efficiënte uitlaatgasreiniging Uw Volvo is gebouwd volgens het concept "Schoon aan binnen- en buitenkant" – een concept dat een schone passagiersruimte combineert met een uitermate efficiënte uitlaatgasreiniging. In veel gevallen liggen uitlaatgasemissies ver onder de geldende normen. Schone lucht in passagiersruimte Het interieurfilter zorgt dat stofdeeltjes en pollen niet via de luchtinlaatopening in de passagiersruimte kunnen dringen. Het luchtkwaliteitssysteem IAQS* (Interior Air Quality System) zorgt ervoor dat de lucht die de passagiersruimte binnenkomt, schoner is dan de lucht buiten in het verkeer. Het systeem ontdoet de lucht in de passagiersruimte van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. Als de Air Quality Sensor een verhoogde concentratie van verontreinigingen in de buitenlucht meet, wordt de luchtinlaat afgesloten Interieur De gebruikte materialen voor het interieur van een Volvo zijn zorgvuldig geselecteerd en uitvoerig getest op comfort en hypoallergeniteit. Bepaalde afwerkingsdetails zijn handmatig aangebracht: zo is de stuurwielbekleding met de hand genaaid. Het interieur is getest op de afwezigheid van sterke geuren of stoffen die klachten kunnen geven bij hoge temperaturen of direct zonlicht. Erkende Volvo-werkplaatsen en het milieu Met regelmatig onderhoud kunt u de voorwaarden scheppen voor een lange levensduur en een laag brandstofverbruik. U draagt zo tevens bij aan een schoner milieu. Wanneer u de reparaties en het onderhoud aan de auto toevertrouwt aan de werkplaatsen van Volvo, wordt de auto een onderdeel van Volvo's systeem. Volvo stelt duidelijke milieu-eisen aan de outillage van de werkplaatsen om te voorkomen dat er schadelijke stoffen in het milieu vrijkomen. Het werkplaatspersoneel beschikt over de kennis en het * Optie/accessoire. INLEIDING gereedschap om optimale milieuzorg te garanderen. Recycling Omdat Volvo werkt vanuit een levensduurperspectief is het ook belangrijk dat autowrakken op milieuvriendelijke wijze worden gerecycled. De auto is nagenoeg geheel te recyclen. De laatste eigenaar van de auto wordt daarom verzocht contact op te nemen met een dealer voor de locatie van een gecertificeerd/erkend recyclingbedrijf. Gerelateerde informatie • Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding (p. 26) 25 INLEIDING Milieu-aspecten van de gebruikershandleiding De papiervezels waarvan deze publicatie gemaakt is afkomstig zijn uit Forest Stewardship Council®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Gelaagd glas Het glas is verstevigd voor een verbeterde inbraakbeveiliging en geluidsisolatie van het interieur. De voorruit en de overige ruiten zijn gemaakt van gelaagd glas*. Het FSC®-symbool geeft aan dat de papiervezels waarvan een gebruikershandleiding in drukvorm gemaakt is afkomstig zijn uit FSC®-gecertificeerde bossen of andere gecontroleerde bronnen. Gerelateerde informatie • 26 Milieubeleid (p. 23) * Optie/accessoire. VEILIGHEID VEILIGHEID Algemeen over veiligheidsgordels Waar u op moet letten Remmen kan ernstige gevolgen hebben als de veiligheidsgordel niet wordt gedragen. Let er daarom op dat alle passagiers hun veiligheidsgordel tijdens het rijden om hebben. • Gebruik geen klemmen of andere accessoires waardoor u de veiligheidsgordel niet strak langs uw lichaam kunt trekken. • De veiligheidsgordel mag niet gedraaid zitten. WAARSCHUWING Breng nooit zelf wijzigingen in de veiligheidsgordels aan en probeer ze nooit zelf te repareren. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Als een veiligheidsgordel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals tijdens een aanrijding, moet u de veiligheidsgordel in zijn geheel vervangen. De veiligheidsgordel kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs als de veiligheidsgordel ogenschijnlijk niet beschadigd is. Vervang de veiligheidsgordel ook als deze versleten of beschadigd is. De nieuwe veiligheidsgordel moet zijn goedgekeurd en bedoeld voor montage op dezelfde positie als de vervangen veiligheidsgordel. WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de veiligheidsgordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. WAARSCHUWING Elke veiligheidsgordel is bedoeld voor slechts één persoon. Span de heupgordel over de heupen door de diagonale schoudergordel in de richting van de schouder omhoog te trekken. De heupgordel moet laag zitten (niet over de buik). Voor optimale bescherming van de veiligheidsgordel is het van belang dat de gordel goed tegen het lichaam ligt. Laat de rugleuning niet te ver achteroverhellen. De veiligheidsgordel biedt de beste bescherming bij een normale rijhouding. Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, wordt de bewuste persoon er middels waarschuwingssymbolen en geluidssignalen (p. 31) aan herinnerd de gordel om te doen (p. 29). 28 Gerelateerde informatie • • • Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 30) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 30) Gordelspanners (p. 31) VEILIGHEID Veiligheidsgordel - om doen Waar u op moet letten Doe de veiligheidsgordel (p. 28) om voordat u gaat rijden. De veiligheidsgordel is geblokkeerd en kan niet verder worden uitgetrokken: Rol de gordel langzaam af en maak deze vast door de borglip in de gordelsluiting te steken. Een duidelijke ‘klik’ geeft aan dat de gordel vastzit. • • • wanneer u de gordel te snel uittrekt wanneer u remt of optrekt als de auto sterk overhelt. Gerelateerde informatie Verkeerde positie veiligheidsgordel. De veiligheidsgordel moet over de schouder lopen. • • • • Veiligheidsgordel - zwangerschap (p. 30) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 30) Gordelspanners (p. 31) Gordelwaarschuwing (p. 31) Goede positie veiligheidsgordel. Hoogte-instelling van de veiligheidsgordel. Druk de knop in en zet de gordel hoger of lager. Zet de gordel zo hoog mogelijk zonder dat de gordel daarbij langs de nek schuurt. Op de achterbank past de borglip van de veiligheidsgordel op de middelste zitplaats alleen in de bijbehorende sluiting. 29 VEILIGHEID Veiligheidsgordel - losmaken Veiligheidsgordel - zwangerschap Maak de veiligheidsgordel (p. 28) pas los als de auto stilstaat. Wanneer u zwanger bent, is het belangrijk de veiligheidsgordel (p. 28) altijd op de juiste manier te dragen. Druk op de rode knop van de gordelsluiting en laat het oprolmechanisme de gordel naar binnen trekken. Als de gordel niet volledig wordt opgerold, moet u de gordel handmatig zo ver terugrollen dat deze niet langer slap hangt. auto volledig onder controle hebben (wat inhoudt dat ze met gemak bij het stuur en de pedalen moeten kunnen komen). Streef ernaar de afstand tussen de buik en het stuur zo groot mogelijk te maken. Gerelateerde informatie • • Gerelateerde informatie Veiligheidsgordel - om doen (p. 29) Gordelwaarschuwing (p. 31) G020998 • • De veiligheidsgordel moet strak langs de schouder lopen, waarbij het diagonale deel van de veiligheidsgordel tussen de borsten en tegen de zijkant van de buik ligt. Het heupgedeelte van de veiligheidsgordel moet vlak tegen de buitenkant van de bovenbenen liggen en zo ver mogelijk onder de buik liggen. Het mag nooit over de buik omhoog kunnen glijden. De veiligheidsgordel moet zo strak mogelijk over het lichaam lopen zonder onnodige speling. Controleer ook of de veiligheidsgordel nergens gedraaid zit. Naarmate de zwangerschap vordert moeten zwangere bestuurders de stoel (p. 83) en het stuurwiel (p. 88) dusdanig verstellen dat ze de 30 Veiligheidsgordel - om doen (p. 29) Veiligheidsgordel - losmaken (p. 30) VEILIGHEID Gordelwaarschuwing nen van een van de achterportieren verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel. De melding verdwijnt na ongeveer 30 seconden rijden vanzelf of eerder bij het indrukken van de knop OK op de richtingaanwijzerhendel (p. 113). Als een van de inzittenden geen veiligheidsgordel draagt, verdwijnt de melding echter alleen bij het indrukken van de knop OK op de richtingaanwijzerhendel. Wanneer iemand de veiligheidsgordel niet draagt, gaan er waarschuwingssymbolen branden en worden er geluidssignalen afgegeven om de bewuste persoon eraan te herinneren de veiligheidsgordel om te doen (p. 29). • Of er geluidssignalen klinken, hangt af van de snelheid. De waarschuwingssymbolen zitten op de plafondconsole en op het instrumentenpaneel (p. 66). Het gordelwaarschuwingssysteem geldt niet voor kinderzitjes. Gordelspanners De Veiligheidsgordels (p. 28) aan de bestuurderszijde, de passagierszijde en op de buitenste zitplaatsen achterin zijn voorzien van gordelspanners. Dit is een mechanisme dat bij een voldoende krachtige aanrijding de veiligheidsgordel rond het lichaam spant. De veiligheidsgordel kan de passagier daarmee beter in de stoel gedrukt houden. WAARSCHUWING Waarschuwen dat iemand op de achterbank de veiligheidsgordel heeft losgenomen. Er wordt gewaarschuwd met een melding op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingssymbool. De waarschuwing stopt wanneer de gordel weer is omgedaan, maar kan ook handmatig worden bevestigd door op de knop OK te drukken. De gesp van de veiligheidsgordel aan passagierszijde nooit aanbrengen in de gordelsluiting aan bestuurderszijde. De gesp van de veiligheidsgordel altijd aanbrengen in de gordelsluiting aan de juiste zijde. De veiligheidsgordels nooit beschadigen en geen vreemde voorwerpen aanbrengen in de gordelsluiting. De veiligheidsgordels en de gordelsluiting werken anders mogelijk niet naar behoren tijdens een aanrijding. Er bestaat gevaar voor ernstige verwondingen. Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel staat welke veiligheidsgordels er in gebruik zijn. Deze informatie is altijd beschikbaar. Gerelateerde informatie • Algemeen over veiligheidsgordels (p. 28) Achterbank De functie van de gordelwaarschuwing voor de achterbank is tweeledig: • Aangeven welke veiligheidsgordel (p. 28) van de achterbank er worden gebruikt. Bij gebruik van de veiligheidsgordels of het ope- 31 VEILIGHEID Veiligheid - waarschuwingssymbool zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Het waarschuwingslampje verschijnt, als er tijdens de storingsdiagnose een storing wordt geconstateerd of als het systeem geactiveerd is. Waar nodig verschijnt het waarschuwingslampje in combinatie met een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 66). WAARSCHUWING Als het waarschuwingslampje voor het airbagsysteem blijft branden of tijdens het rijden korte tijd oplicht, betekent dit dat het airbagsysteem niet naar behoren werkt. Het symbool kan ook duiden op een storing in het airbagsysteem, de gordelspanners, het SIPS- en het IC-systeem of op een andere storing in het systeem. Volvo adviseert u zo spoedig mogelijk contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem op een digitaal instrumentenpaneel. Gevarendriehoek en waarschuwingssymbool voor het airbagsysteem (p. 33) op een analoog instrumentenpaneel. Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden, wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 82) staat. Iedere keer dat het contact wordt ingeschakeld, vindt er een storingsdiagnose plaats. Het symbool dooft na ca. 6 seconden, wanneer de regelmodule heeft vastgesteld dat het airbagsysteem geen storingen vertoont. Het waarschuwingslampje verschijnt, als er tijdens de storingsdiagnose een storing wordt geconstateerd of als het systeem geactiveerd is. Waar nodig verschijnt het waarschuwingslampje in combinatie met een melding op het display. Als het waarschuwingssymbool niet werkt, gaat het waarschuwingsdriehoekje branden en verschijnt er SRS airbag Service vereist of SRS airbag Service spoed op het display. Volvo adviseert u 32 Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de Safety mode (p. 41) VEILIGHEID Airbagsysteem auto over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. Bij een frontale botsing helpt het airbagsysteem voorkomen dat u en eventuele inzittenden letsel aan hoofd en borstkas oplopen. • Neem altijd contact op met een arts. G018666 WAARSCHUWING G018665 Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het stuur rechts. Airbagsysteem, van bovenaf gezien bij een auto met het stuur links. Het SRS-systeem bestaat uit airbags en sensoren. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, waarna een of meer airbags worden opgeblazen en warm worden. De airbags vangen de klap van de aanrijding op voor de inzittende. De airbags lopen vervolgens weer leeg. Daarbij treedt er rookvorming in de auto op. Dit is volkomen normaal. Het totale verloop, van het opblazen tot het leeglopen van de airbag, neemt enkele tienden van een seconde in beslag. Wanneer de airbags werden opgeblazen, adviseert Volvo u het volgende: • Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u hem te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Rijd niet met opgeblazen airbags. • Volvo adviseert u het vervangen van de onderdelen van de veiligheidssystemen in de De regeleenheid van het airbagsysteem zit in de middenconsole. Als de middenconsole doorweekt geraakt is, moet u de accukabels loskoppelen. Probeer de auto niet te starten, omdat de airbags daarbij geactiveerd kunnen worden. Laat de auto wegslepen. Volvo adviseert u de te auto te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Rijd nooit met opgeblazen airbags. Dat kan het besturen van de auto bemoeilijken. Ook andere veiligheidssystemen kunnen beschadigd zijn. De rook en stof die bij het opblazen van de airbags worden gevormd, kunnen bij een intensieve blootstelling irritaties aan de huid en ogen/letsel veroorzaken. Bij last met koud water wassen. Het snelle opblazen kan ook, in combinatie met het materiaal van de airbag, voor wrijvings- en brandwonden op de huid zorgen. }} 33 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Volvo adviseert u om voor reparatie contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Een verkeerde ingreep in het airbagsysteem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. N.B. Airbags aan de bestuurderszijde Gerelateerde informatie Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 28) aan de bestuurderszijde ook twee airbags (p. 33). • Een van de airbags zit opgevouwen in het midden van het stuurwiel. Het stuurwiel is voorzien van het opschrift AIRBAG. De sensoren reageren verschillend, afhankelijk van het verloop van de botsing en of er al dan niet een veiligheidsgordel wordt gebruikt. Geldt voor alle zitplaatsen behalve de middelste zitplaats achterin. Er kunnen dus ongelukken ontstaan als slechts één (of geen) van de airbags wordt geactiveerd. De sensoren registreren de kracht waaraan de auto bij de botsing wordt blootgesteld en passen zich hierop aan, zodat een of meer airbags worden opgeblazen. Gerelateerde informatie • • • Airbags aan de bestuurderszijde (p. 34) Passagiersairbag (p. 35) Knieairbag aan de bestuurderszijde bij een auto met het stuur links. De andere airbag (op kniehoogte) zit onder in het dashboard aan de bestuurderszijde. Het dashboard is voorzien van het opschrift AIRBAG. Veiligheid - waarschuwingssymbool (p. 32) WAARSCHUWING De veiligheidsgordel en airbags werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbags. 34 Passagiersairbag (p. 35) VEILIGHEID Passagiersairbag WAARSCHUWING Uw auto heeft behalve de veiligheidsgordel (p. 28) aan de passagierszijde ook een airbag (p. 33). Plaats een achterstevoren gemonteerd kinderzitje nooit op een stoel met een geactiveerde airbag. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor of ernstig letsel van het kind opleveren. De airbag zit opgevouwen in een ruimte boven het dashboardkastje. Het paneel is voorzien van het opschrift AIRBAG. WAARSCHUWING Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur rechts. Sticker voor passagiersairbag De veiligheidsgordel en airbag werken samen. Als de gordel niet of verkeerd wordt gebruikt, kan dit bij een botsing van invloed zijn op het effect van de airbag. Om geen letsel op te lopen wanneer de airbag wordt opgeblazen, moet de passagier zo rechtop mogelijk zitten met de voeten op de vloer en de rug tegen de rugleuning. De veiligheidsgordel moet vast zitten. WAARSCHUWING Positie van de passagiersairbag in een auto met het stuur links. Plaats geen voorwerpen vóór of bovenop het dashboard op de plek waar de airbag voor de passagiersstoel zit. Sticker op zonneklep aan passagierszijde. De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. }} 35 VEILIGHEID || WAARSCHUWING Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. Passagiersairbag - activering/ deactivering* (kinderen en volwassenen) veilig in de rijrichting op de passagiersstoel zitten. Passagiersairbag (p. 35) voorin is te deactiveren met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). OFF - de airbag is gedeactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen kinderen in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje veilig op de passagiersstoel voorin zitten. Schakelaar - PACOS De schakelaar voor activering/deactivering van de passagiersairbag, PACOS zit aan de passagierszijde aan de zijkant van het dashboard en u kunt erbij door het portier aan die kant te openen. Controleer of de schakelaar in de gewenste stand staat. Gebruik het sleutelblad (p. 166) van de transpondersleutel om van stand te veranderen. WAARSCHUWING Geactiveerde airbag (passagiersstoel): Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Gedeactiveerde airbag (passagiersstoel): Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Schakelaar - PACOS* De passagiersairbag (SRS) voorin is te deactiveren, (p. 36) met een schakelaar als de auto is uitgerust met PACOS (Passenger Airbag Cut Off Switch). Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met een airbag aan de passagierszijde maar geen PACOS-schakelaar (Passenger Airbag Cut Off Switch) heeft, is de airbag altijd geactiveerd. Gerelateerde informatie • • 36 Airbags aan de bestuurderszijde (p. 34) Kinderzitje (p. 47) Locatie van de schakelaar voor de airbag. ON - de airbag is geactiveerd. Met de schakelaar in deze stand kunnen alle passagiers * Optie/accessoire. VEILIGHEID N.B. Wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 82) staat, brandt ca. 6 seconden lang het waarschuwingssymbool (p. 32) voor de airbag op het instrumentenpaneel. Daarna gaat de indicator op de plafondconsole branden die de status van de passagiersairbag aangeeft. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Bevestig een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje nooit op de passagiersstoel voorin, als de passagiersairbag geactiveerd is en als op de plateken daarvan het symbool fondconsole brandt. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor het kind opleveren. Laat geen passagier op de passagiersstoel plaatsnemen als het waarschuwingssymbool (p. 32) voor het airbagsysteem op het instrumentenpaneel oplicht, terwijl de melding op de plafondconsole aangeeft dat de airbag aan die kant gedeactiveerd is. Dit duidt op een ernstige storing. Bezoek zo spoedig mogelijk een werkplaats. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvowerkplaats. WAARSCHUWING Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan levensgevaarlijke situaties voor de passagiers opleveren. Gerelateerde informatie • Hiermee wordt aangegeven dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is. Een melding en een waarschuwingssymbool op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde geactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). Kinderzitje (p. 47) Hiermee wordt aangeduid dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is. Een melding en een brandend lampje op de plafondconsole geven aan dat de airbag aan de passagierszijde gedeactiveerd is (zie voorgaande afbeelding). 37 VEILIGHEID SIPS-airbags Bij een aanrijding in de zij wordt een groot deel van de botskracht door het SIPS (Side Impact Protection System) over balken, stijlen, vloer, dak en andere delen van de carrosserie verdeeld. De SIPS-airbags aan de bestuurders- en de passagierszijde beschermen de borstkas en de heupen en vormen een belangrijk onderdeel van het SIPS. De SIPS-airbag wordt normaal gesproken alleen opgeblazen aan de kant van de aanrijding. WAARSCHUWING • Volvo adviseert u de reparatie uitsluitend door een erkende Volvo-werkplaats te laten uitvoeren. Een verkeerde ingreep in het SIPS-systeem kan tot een onjuiste werking leiden met ernstig letsel als gevolg. • Plaats geen voorwerpen in het gebied tussen de buitenzijde van de stoel en het portierpaneel, aangezien dit gebied door de zijairbag kan worden beïnvloed. • Volvo adviseert om uitsluitend door Volvo goedgekeurde overtrekbekleding te gebruiken. Andere bekleding kan de werking van de zijairbags hinderen. • De zijairbag vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Bestuurdersplaats, auto met het stuur links. SIPS en kinderzitjes De SIPS-airbags beïnvloeden de beschermende werking van kinderzitje en/of comfortkussen niet negatief. Het SIPS bestaat uit twee hoofdonderdelen: de SIPS-airbags en de sensoren. De SIPS-airbags zijn aangebracht in de rugleuningframes van de voorstoelen. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de gasgeneratoren activeren. De SIPS-airbags worden vervolgens opgeblazen tussen de inzittende en het portierpaneel. De airbags lopen vervolgens weer leeg. 38 Gerelateerde informatie Passagiersplaats, auto met het stuur links. • • • Airbags aan de bestuurderszijde (p. 34) Passagiersairbag (p. 35) Opblaasgordijnen (IC-systeem) (p. 39) VEILIGHEID Opblaasgordijnen (IC-systeem) WAARSCHUWING Het systeem helpt voorkomen dat de bestuurder en eventuele passagiers bij een botsing met hun hoofd tegen de binnenkant van de auto stoten. Hang of bevestig nooit zware voorwerpen aan de plafondhandgrepen. De haak is alleen bedoeld voor niet al te zware kledingstukken (en niet voor harde voorwerpen zoals paraplu’s). Schroef of bevestig geen onderdelen op de plafondbekleding, portierstijlen of de zijpanelen van de auto. Ze kunnen daarbij hun beschermende werking verliezen. Volvo adviseert u uitsluitend originele Volvo-onderdelen, bestemd voor montage op deze plaatsen, te gebruiken. Algemene informatie over WHIPS (whiplash-bescherming) WHIPS (Whiplash Protection System) biedt bescherming tegen whiplash-letsel. Het systeem bestaat uit energieabsorberende rugleuningen en speciaal voor het systeem ontwikkelde hoofdsteunen voor de beide voorstoelen. WAARSCHUWING De auto mag niet zo worden beladen dat de lading hoger dan 50 mm onder de bovenkant van de portierruiten uitkomt. Anders kan het beschermende vermogen van het opblaasgordijn, dat in de hemelbekleding verborgen zit, uitblijven. De opblaasgordijnen van het IC-systeem (Inflatable Curtain) maken deel uit van het SIPSsysteem (p. 38). Ze zitten verborgen achter de plafondbekleding langs beide zijden van de auto en beschermen inzittenden op de buitenste zitplaatsen van de auto. Bij een voldoende krachtige aanrijding reageren de sensoren, die op hun beurt de opblaasgordijnen activeren. WAARSCHUWING Het opblaasgordijn vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Gerelateerde informatie • • • Algemeen over veiligheidsgordels (p. 28) Airbagsysteem (p. 33) SIPS-airbags (p. 38) }} 39 VEILIGHEID voertuig de auto raakt en de materiaaleigenschappen van dat voertuig. || WAARSCHUWING Het WHIPS-systeem vormt een aanvulling op de veiligheidsgordel. Gebruik de veiligheidsgordel altijd. Eigenschappen van de stoel Bij activering van het WHIPS klappen de rugleuningen van de voorstoelen naar achteren, zodat de zithouding van bestuurder en voorpassagier verandert. Zo wordt de kans op zogeheten whiplash-letsel beperkt. WHIPS - zithouding Voor optimale bescherming door het WHIPS (p. 39) moeten bestuurder en voorpassagier de juiste zithouding innemen en zorgen dat het systeem niet wordt gehinderd. Zithouding Stel voordat u wegrijdt de juiste zithouding in voor de voorstoel (p. 83). U en een eventuele voorpassagier moeten zoveel mogelijk in het midden van de stoel plaatsnemen en de afstand tussen hoofd en hoofdsteun zo klein mogelijk houden. Functie WAARSCHUWING Voer zelf nooit wijzigingen of reparaties aan de stoel of het WHIPS-systeem uit. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WHIPS en kinderzitjes Het WHIPS beïnvloedt de beschermende werking van kinderzitje en/of comfortkussen niet negatief. Gerelateerde informatie Het WHIPS wordt geactiveerd bij een aanrijding van achteren, afhankelijk van de hoek waaronder en de snelheid waarmee het achteropkomende 40 • • WHIPS - zithouding (p. 40) Algemeen over veiligheidsgordels (p. 28) Plaats geen voorwerpen op de vloer achter de bestuurders- of passagiersstoel die het WHIPS kunnen hinderen. VEILIGHEID WAARSCHUWING Plaats dozen e.d. niet dusdanig, dat deze vastgeklemd zitten tussen het zitgedeelte van de achterbank en de rugleuning van de voorstoelen. Let erop dat u het WHIPS-systeem niet in zijn werking hindert. WAARSCHUWING Als de stoel aan grote krachten heeft blootgestaan zoals bij een aanrijding van achteren, is een controle van het WHIPS vereist. Volvo adviseert om dit door een erkende Volvowerkplaats te laten controleren. Het WHIPS kan een deel van zijn beschermende eigenschappen hebben verloren, zelfs al ziet de stoel er intact uit. Algemene informatie over de Safety mode Safety Mode is een veiligheidsfunctie die in werking treedt, wanneer tijdens een aanrijding mogelijk belangrijke onderdelen zijn beschadigd zoals de brandstofleidingen, de sensoren voor de veiligheidssystemen of het remsysteem. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats om het systeem te laten controleren, ook bij zachtere aanrijdingen van achteren. Plaats geen voorwerpen op de achterbank die het WHIPS kunnen hinderen. De gevarendriehoek op het analoge instrumentenpaneel. WAARSCHUWING Als een rugleuning op de achterbank is omgeklapt of als er op de achterbank een achterstevoren geplaatst kinderzitje wordt gebruikt, moet de bijbehorende voorstoel naar voren worden geklapt, zodat deze geen contact heeft met de omgeklapte rugleuning of het kinderzitje. }} 41 VEILIGHEID Gerelateerde informatie || • • Safety mode - startpoging (p. 42) Safety mode - auto verrijden (p. 43) Safety mode - startpoging Als de auto in de Safety mode (p. 41) staat, is een startpoging mogelijk als alles in orde lijkt te zijn en u gecontroleerd hebt dat er geen sprake is van brandstoflekkage. Controleer eerst of er geen brandstof uit de auto is gelopen. Er mag evenmin een brandstofgeur waarneembaar zijn. De gevarendriehoek op het digitale instrumentenpaneel. Als de auto betrokken is geweest bij een aanrijding, kan de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje op het bestuurdersdisplay van het instrumentenpaneel (p. 66) verschijnen. Dit betekent dat de functionaliteit van de auto is verminderd. WAARSCHUWING Probeer nooit zelf de auto te repareren of de elektronische onderdelen te resetten nadat de auto in de Safety mode heeft gestaan. Dit kan aanleiding geven tot letsel of een slechte functie van de auto. Volvo adviseert u de auto altijd in een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren en naar Normal Mode te laten resetten nadat de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje is verschenen. 42 Als alles normaal lijkt en u hebt vastgesteld dat er geen brandstof lekt, kunt u proberen de motor te starten. Neem de transpondersleutel uit en open het bestuurdersportier. Als er vervolgens een melding verschijnt dat het contact ingeschakeld is, dient u op de startknop te drukken. Sluit het portier vervolgens en plaats de transpondersleutel terug. De elektronica van de auto probeert nu te resetten naar de normale stand. Probeer vervolgens de auto te starten. Als de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje nog steeds op het display staat, mag u niet met de auto rijden en hem evenmin verslepen. U moet hem dan laten bergen (p. 320). Verborgen schade kan de auto tijdens het rijden onbestuurbaar maken, zelfs als het lijkt dat u nog met de auto kunt rijden. VEILIGHEID WAARSCHUWING Probeer in geen geval de auto opnieuw te starten, als u een brandstofgeur waarneemt terwijl de melding Veiligheidsstand Zie instructieboekje getoond wordt. Verlaat de auto onmiddellijk. WAARSCHUWING Als de auto nog in de Safety mode staat, mag deze niet worden gesleept. De auto moet door een berger worden opgehaald. Volvo adviseert u de auto te laten wegslepen naar een erkende Volvo-werkplaats. Safety mode - auto verrijden Voetgangersairbag Als Normal mode verschijnt, wanneer de Veiligheidsstand Zie instructieboekje na een startpoging (p. 42) werd gereset, mag u de auto voorzichtig uit de huidige, gevaarlijke positie verrijden. De voetgangersairbag (Pedestrian Airbag) beperkt bij bepaalde frontale aanrijdingen de kracht waarmee de auto de voetganger raakt. Verrijd de auto niet verder dan nodig. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de Safety mode (p. 41) Gerelateerde informatie • Safety mode - auto verrijden (p. 43) De voetgangersairbag (Pedestrian Airbag) zit onder de motorkap bij de voorruit. Bij bepaalde frontale aanrijding met een voetganger reageren de sensoren in de voorbumper en de airbag wordt opgeblazen als de kracht van de aanrijding als voldoende hoog wordt beoordeeld. De sensoren zijn actief bij een snelheid van ongeveer 20–50 km/h (12–30 mph) n een omgevingstemperatuur tussen –20 en +70 °C. De sensoren zijn berekend op detectie van een botsing met zaken die eigenschappen hebben vergelijkbaar met menselijke benen. }} 43 VEILIGHEID || N.B. Er zijn mogelijk zaken in het verkeersmilieu aanwezig waardoor de sensoren onterecht het signaal krijgen dat er een voetganger wordt aangereden. Bij een botsing met iets dergelijks wordt het systeem mogelijk geactiveerd. Bij activering van de airbag (Pedestrian Airbag) • wordt het achterste gedeelte van de motorkap opgetild en in deze stand vergrendeld • • worden de alarmlichten geactiveerd wordt het remsysteem voorbereid voor om in noodgevallen af te remmen. WAARSCHUWING Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats bij schade aan de bumper om er zeker van te zijn dat het systeem intact is. Gerelateerde informatie • • Voetgangersairbag - auto verrijden (p. 44) Voetgangersairbag - opvouwen (p. 45) Voetgangersairbag - auto verrijden U mag de auto niet verrijden, wanneer deze in de Safety mode (p. 41) staat. Als een van de andere airbags in de passagiersruimte is geactiveerd, wordt de auto in de Safety mode gezet. Als alleen de voetgangersairbag (p. 43) (Pedestrian Airbag) geactiveerd is: 1. Rijd de auto naar de dichtstbijzijnde veilige plek. 2. Vouw de airbag op volgens de instructies (p. 45). 3. Ga naar de dichtstbijzijnde werkplaats. WAARSCHUWING WAARSCHUWING Monteer geen accessoires op de voorkant van de auto en breng evenmin wijzigingen in dit gebied aan. Een onjuiste ingreep in het front kan tot een foutieve werking van het systeem leiden waardoor ernstig letsel en materiële schade aan de auto kan ontstaan. Volvo adviseert om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen. 44 Volvo adviseert u om, na activering van de airbag, onmiddellijk contact opneemt met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Voetgangersairbag (p. 43) VEILIGHEID Voetgangersairbag - opvouwen 3. Vouw de voetgangersairbag (p. 43) (Pedestrian Airbag) op, voordat u de auto verrijdt. Druk het omwikkelde deel van de airbag omlaag in de airbagbehuizing (2). Algemene informatie over kinderveiligheid 4. Herhaal de punten 1–3 voor de rechterzijde. Het is wellicht nodig om de verzamelde stof aan deze kant twee keer te vouwen voordat de klittenband er omheen wordt gewikkeld. Volvo beschikt over kinderveiligheidsproducten (kinderzitjes, comfortkussens en bevestigingsmaterialen) die speciaal voor uw auto zijn ontwikkeld. 5. De afdekking van de airbagbehuizing blijft openstaan en dat is volledig normaal. Met kinderveiligheidsproducten van Volvo schept u optimale voorwaarden voor een veilig vervoer van kinderen in de auto. U weet bovendien zeker dat de producten passen en eenvoudig in het gebruik zijn. Gerelateerde informatie • Voetgangersairbag - auto verrijden (p. 44) Ongeacht leeftijd en lengte moeten kinderen altijd met de gordel goed om in de auto zitten. Laat kinderen nooit bij passagiers op schoot zitten. Airbag Airbagbehuizing Klittenband, rechterzijde Klittenband, linkerzijde Er kan wat rook uit de airbag komen en deze kan warm aanvoelen, maar dit is normaal. Het opvouwen gaat als volgt: 1. Zoek de klittenband aan de linkerzijde (4) op. 2. Verzamel eerst de stof van de airbag aan de linkerzijde in de lengterichting en vouw daarna de verzamelde stof naar het midden. Wikkel de klittenband (dubbelzijdig) rond zoveel mogelijk stof en maak de band vast. Volvo adviseert u kinderen zo lang mogelijk te vervoeren in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje (in ieder geval tot een leeftijd van 3–4 jaar) en daarna op een comfortkussen of een in een de rijrichting geplaatst kinderzitje tot ze een lengte van 1,40 m hebben. N.B. De wettelijke voorschriften voor het te gebruiken type kinderzitje voor kinderen in verschillende leeftijdscategorieën en gewichtsklassen verschillen van land tot land. Ga na wat er in uw land geldt. }} 45 VEILIGHEID || N.B. Bij vragen over de montage van kinderveiligheidsproducten neemt u voor duidelijke aanwijzingen contact op met de producent. Kinderslot De bedieningsknoppen voor de ruiten in de achterportieren en de openingshandgrepen op de achterportieren zijn te blokkeren (p. 179), zodat de achterportieren en de zijruiten niet meer van de binnenzijde kunnen worden geopend. Gerelateerde informatie • • • • 46 Kinderzitje (p. 47) Kinderzitje - positie (p. 52) Kinderzitje - ISOFIX (p. 53) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 57) VEILIGHEID Kinderzitje Kinderen moeten comfortabel en veilig kunnen zitten. Zorg dat u het kinderzitje op de juiste wijze gebruikt. N.B. Bij gebruik van kinderveiligheidsproducten is het belangrijk om de meegeleverde montagehandleiding te lezen. N.B. Laat een kinderzitje nooit los in de auto liggen. Bevestig het altijd volgens de instructies voor het kinderzitje, ook als u het niet gebruikt. WAARSCHUWING Zet de bevestigingsbanden van het kinderzitje niet vast aan de hendel waarmee u de voorstoel in de lengterichting verstelt of aan de veren, rails of balken onder de stoel. Scherpe randen kunnen de bevestigingsbanden beschadigen. Raadpleeg voor de juiste montage de montageinstructies bij het kinderzitje. }} 47 VEILIGHEID || Aanbevolen kinderzitjes1 Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Categorie 0 Categorie 0+ Middelste zitplaats achterbank Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 13 kg (L) Categorie 0+ Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. max. 13 kg Typegoedkeuring: E1 04301146 max. 10 kg Buitenste zitplaats achterbank Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) - tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met ISOFIX-systeem. max. 10 kg Categorie 0 Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E1 04301146 (U) (U) Volvo-babyzitje (Volvo Infant Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel. Typegoedkeuring: E1 04301146 (U) Categorie 0 max. 10 kg Categorie 0+ Kinderzitjes met universele goedkeuring.A Kinderzitjes met universele goedkeuring. (U) (U) max. 13 kg 1 Om 48 andere kinderzitjes te kunnen gebruiken dient uw auto op de lijst van de producent te staan of een universele goedkeuring te hebben conform ECE R44. VEILIGHEID Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Categorie 1 Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. 9–18 kg Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Buitenste zitplaats achterbank Middelste zitplaats achterbank Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192 Typegoedkeuring: E5 04192 (L) (L) Categorie 1 9–18 kg Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje Typegoedkeuring: E5 04212 Typegoedkeuring: E5 04212 (L) (L) Categorie 1 In de rijrichting geplaatste kinderzitjes met universele goedkeuring.A, B 9–18 kg Kinderzitjes met universele goedkeuring. (U) (UF) Categorie 2 15–25 kg Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192 Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04192 (L) (L) }} 49 VEILIGHEID || Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Categorie 2 Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje Tegen de rijrichting in geplaatste Volvo-kinderzitje Typegoedkeuring: E5 04212 Typegoedkeuring: E5 04212 (L) (L) 15–25 kg Categorie 2 15–25 kg Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04191 Buitenste zitplaats achterbank Omkeerbaar Volvo-kinderzitje (Volvo Convertible Child Seat) – tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje bevestigd met veiligheidsgordel en bevestigingsband. Typegoedkeuring: E5 04191 (U) (U) Categorie 2/3 15–36 kg Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Typegoedkeuring: E1 04301169 Volvo-comfortkussen met rugleuning (Volvo Booster Seat with backrest). Typegoedkeuring: E1 04301169 (UF) (UF) Categorie 2/3 Volvo-kinderzitje Volvo-kinderzitje 15–36 kg Typegoedkeuring: E1 04301312 Typegoedkeuring: E1 04301312 (UF) 50 (UF, L) Middelste zitplaats achterbank VEILIGHEID Gewicht Voorstoel (met gedeactiveerde airbag, alleen tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes) Categorie 2/3 15–36 kg Voorstoel (met geactiveerde airbag, alleen in de rijrichting geplaatste kinderzitjes) Buitenste zitplaats achterbank Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Kinderzitje met of zonder rugleuning (Booster Cushion with and without backrest). Typegoedkeuring: E5 04216 Middelste zitplaats achterbank Typegoedkeuring: E5 04216 (UF) (UF) L: Geschikt voor specifieke kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. U: Geschikt voor kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring. UF: Geschikt voor in rijrichting geplaatste kinderzitjes in deze gewichtscategorie met universele goedkeuring. B: Geïntegreerde kinderzitjes met goedkeuring voor deze gewichtscategorie. A B Alleen voor een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje. Zet de rugleuning van de zitplaats rechtop. Voor kinderen in deze gewichtscategorie adviseert Volvo een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje. Gerelateerde informatie • • Kinderzitje - positie (p. 52) • • Kinderzitje - ISOFIX (p. 53) Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 57) Algemene informatie over kinderveiligheid (p. 45) 51 VEILIGHEID Kinderzitje - positie Sticker voor passagiersairbag Het gewicht en de lengte van het kind zijn bepalend voor de plaats van het kind in de auto en de vereiste uitrusting. WAARSCHUWING Plaats een achterstevoren gemonteerd kinderzitje nooit op een stoel met een geactiveerde airbag. Het niet opvolgen van deze aanbeveling kan levensgevaarlijke situaties voor of ernstig letsel van het kind opleveren. WAARSCHUWING Laat nooit iemand voor de passagiersstoel zitten of staan. G020739 Sticker op zonneklep aan passagierszijde. Tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes en airbags gaan niet samen. Plaats tegen de rijrichting in geplaatste kinderzitjes (p. 47) op de achterbank, als de passagiersairbag geactiveerd (p. 36) is. Als de airbag wordt opgeblazen, kan een kind op de passagiersstoel ernstig letsel oplopen. Als de passagiersairbag gedeactiveerd is, kunt u een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin zetten. 52 De waarschuwingssticker voor passagiersairbag is aangebracht als hierboven. Het volgende kan worden gebruikt: • een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag gedeactiveerd is. • een in de rijrichting geplaatst kinderzitje/een comfortkussen op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. • en of meer kinderzitjes/comfortkussen op de achterbank. Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de passagiersairbag geactiveerd is. Laat nooit passagiers (kinderen noch volwassenen) op de passagiersstoel voorin plaatsnemen, als de passagiersairbag gedeactiveerd is. Het niet opvolgen van de bovenstaande aanbevelingen kan aanleiding geven tot levensgevaarlijke situaties of ernstig letsel. VEILIGHEID WAARSCHUWING Comfortkussens/kinderzitjes met stalen beugels of andere constructies die tegen de openingsknop van de gordelsluiting aan kunnen liggen, mogen niet worden gebruikt aangezien ze ervoor kunnen zorgen dat de veiligheidsgordel per ongeluk open gaat. Kinderzitje - ISOFIX ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes (p. 47), gebaseerd op een internationale standaard. • Algemene informatie over kinderveiligheid (p. 45) Laat het bovengedeelte van het kinderzitje niet tegen de voorruit leunen. N.B. De wettelijke bepalingen voor hoe een kind in de auto moet worden geplaatst, verschillen per land. Stel u op de hoogte van wat van toepassing is. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over kinderveiligheid (p. 45) • Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten (p. 57) • Kinderzitje - ISOFIX (p. 53) U vindt de bevestigingspunten voor het ISOFIXsysteem onder aan de rugleuning van de achterbank op de beide buitenste zitplaatsen. Symbolen op de bekleding van de ruggedeelten (zie voorgaande afbeelding) geven de positie van deze bevestigingspunten aan. Houd u altijd aan de montage-instructies van de fabrikant, wanneer u een kinderzitje/babyzitje aan de ISOFIX-bevestigingspunten vastzet. Gerelateerde informatie • • ISOFIX - afmetingscategorieën (p. 54) ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 55) 53 VEILIGHEID ISOFIX - afmetingscategorieën WAARSCHUWING Voor kinderzitjes met een ISOFIX (p. 53)-bevestigingssysteem zijn er afmetingscategorieën om gebruikers te helpen bij het kiezen van het juiste type kinderzitje (p. 55). Afmetingscategorie 54 Vervoer kinderen nooit in een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje op de passagiersstoel voorin, wanneer de airbag aan deze kant geactiveerd is. Beschrijving A Normale grootte, in rijrichting geplaatst kinderzitje B Beperkte grootte (optie 1), in rijrichting geplaatst kinderzitje B1 Beperkte grootte (optie 2), in rijrichting geplaatst kinderzitje C Normale grootte, tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje D Beperkte grootte, tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje E Tegen de rijrichting in geplaatst babyzitje F Overdwars gemonteerd babyzitje, links G Overdwars gemonteerd babyzitje, rechts N.B. Als een ISOFIX-kinderzitje geen afmetingscategorie heeft, moet het automodel op de voertuiglijst van het kinderzitje staan. N.B. Volvo raadt u aan contact op te nemen met een erkende Volvo-dealer om te weten te komen welk ISOFIX-kinderzitje Volvo aanbeveelt. Gerelateerde informatie • ISOFIX - soorten kinderzitjes (p. 55) VEILIGHEID ISOFIX - soorten kinderzitjes Kinderzitjes kunnen net als auto's verschillende afmetingen hebben. Kinderzitjes passen daarType kinderzitje Babyzitje, overdwars Babyzitje, tegen rijrichting in door niet op alle zitplaatsen van de verschillende modellen. Gewicht max. 10 kg max. 10 kg Afmetingscategorie Zitplaatsen voor montage ISOFIXA-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank F X X G X X E X OK (IL) Babyzitje, tegen rijrichting in max. 13 kg E X OK (IL) D X OK (IL) C X OK (IL) Kinderzitje, tegen rijrichting in 9–18 kg D X OK (IL) C X OK (IL) }} 55 VEILIGHEID || Type kinderzitje Kinderzitje, in rijrichting Gewicht Afmetingscategorie 9–18 kg B Zitplaatsen voor montage ISOFIXA-kinderzitje Voorstoel Buitenste zitplaats achterbank X OKB (IUF) B1 X OKB (IUF) A X OKB (IUF) X: De ISOFIX-stand leent zich niet voor ISOFIX-kinderzitjes in deze gewichts- en/of afmetingscategorie. IL: Geschikt voor specifieke ISOFIX-kinderzitjes. Deze kinderzitjes kunnen bestemd zijn voor een bepaald automerk, voor een beperkte groep merken of semi-universeel zijn. IUF: Geschikt voor in rijrichting geplaatste ISOFIX-kinderzitjes met universele goedkeuring voor deze gewichtscategorie. A B ISOFIX is een bevestigingssysteem voor kinderzitjes dat gebaseerd is op een internationale norm. Volvo adviseert een tegen de rijrichting in geplaatst kinderzitje voor deze categorie. Zorg dat u de juiste afmetingscategorie (p. 54) kiest voor een kinderzitje met het ISOFIX-bevestiging. Gerelateerde informatie • 56 Kinderzitje - ISOFIX (p. 53) VEILIGHEID Kinderzitje - bovenste bevestigingspunten N.B. Klap de hoofdsteunen omlaag om het monteren van dit type kinderzitje te vereenvoudigen bij auto’s met neerklapbare hoofdsteunen op de beide buitenste zitplaatsen. De auto is uitgerust met bovenste bevestigingspunten voor bepaalde kinderzitjes (p. 47) die in de rijrichting worden gemonteerd. Deze bevestigingspunten zitten achter op het zitgedeelte van de achterbank. N.B. Bovenste bevestigingspunten In auto's met een bagagerolhoes over de bagageruimte moet deze worden verwijderd voordat het kinderzitje in de bevestigingspunten kan worden gemonteerd. Zie de aanwijzingen van de fabrikant van het kinderzitje voor gedetailleerde informatie over de manier waarop u het zitje aan de bovenste bevestigingspunten vastzet. WAARSCHUWING De bovenste bevestigingspunten zijn voornamelijk bestemd om een in de rijrichting gemonteerd kinderzitje aan te bevestigen. Volvo adviseert u kleine kinderen zo lang mogelijk in een achterstevoren gemonteerd kinderzitje te blijven vervoeren. De bevestigingsband van het kinderzitje altijd door de opening in de ene poot van de hoofdsteun halen, alvorens de band aan het bevestigingspunt vast te zetten. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over kinderveiligheid (p. 45) • • Kinderzitje - positie (p. 52) Kinderzitje - ISOFIX (p. 53) 57 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instrumenten en bediening, auto met stuur links - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten. 60 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Overzicht auto's met het stuur links }} 61 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || 62 Functie Zie Functie Zie Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/ dimlicht, boordcomputer (p. 113), (p. 115), (p. 101), (p. 93) en (p. 117). Openingshandgreep portier – Bedieningspaneel Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 278). (p. 174), (p. 180), (p. 107) en (p. 108). Alarmlichten (p. 101). Cruisecontrol* (p. 194) en (p. 203). Claxon, airbag (p. 88) en (p. 33). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties (p. 116) en Sensus Infotainment-supplement. Instrumentenpaneel (p. 66). Bedieningspaneel voor klimaatregeling (p. 129) of (p. 130). Menufuncties, bediening audio, bediening telefoon* (p. 116) en Sensus Infotainment-supplement. Versnellingspook/ keuzehendel (p. 277) of (p. 278). Parkeerrem (p. 295). START/STOP ENGINE-knop (p. 274). Wissers en -sproeiers (p. 104). Stuurwielafstelling (p. 88). Contactslot (p. 81). (p. 116) en Sensus Infotainment-supplement. Ontgrendeling motorkap (p. 351). Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu's Verlichtingsdraaiknop, opener achterklep (p. 89) en (p. 176). Stoelverstelling* (p. 85). Gerelateerde informatie • • • Buitentemperatuur (p. 76) Dagtellers (p. 76) Klok (p. 76) * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instrumenten en bediening, auto met stuur rechts - overzicht In het overzicht staat waar de displays en bedieningen van de auto zitten. }} 63 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || 64 Overzicht auto's met het stuur rechts INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Functie Zie Functie Zie Functie Zie Wissers en -sproeiers (p. 104). Bedieningspaneel Handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak* (p. 278). (p. 174), (p. 180), (p. 107) en (p. 108). Verlichtingsdraaiknop, opener achterklep (p. 89) en (p. 176). Stoelverstelling* (p. 85). Menufuncties, bediening audio, bediening telefoon* (p. 116) en Sensus Infotainment-supplement. Ontgrendeling motorkap (p. 351). Gerelateerde informatie Alarmlichten (p. 101). Bedieningspaneel voor infotainment en menufuncties (p. 116) en Sensus Infotainment-supplement. • • • Bedieningspaneel voor klimaatregeling (p. 129) of (p. 130). Versnellingspook/ keuzehendel (p. 277) of (p. 278). Parkeerrem (p. 295). Claxon, airbag (p. 88) en (p. 33). Instrumentenpaneel (p. 66). Cruisecontrol* (p. 194) en (p. 203). START/STOP ENGINE-knop (p. 274). Contactslot (p. 81). Beeldscherm voor infotainment en weergave van menu's (p. 116) en Sensus Infotainment-supplement. Menu- en meldingsfuncties, richtingaanwijzers, groot licht/ dimlicht, boordcomputer (p. 113), (p. 115), (p. 101), (p. 93) en (p. 117). Openingshandgreep portier – Stuurwielafstelling (p. 88). Buitentemperatuur (p. 76) Dagtellers (p. 76) Klok (p. 76) * Optie/accessoire. 65 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instrumentenpaneel Op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 66) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 67) • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 71) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 74) Instrumentenpaneel, analoog overzicht Meters en wijzers Op het bestuurdersdisplay wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. Bestuurdersdisplay Bestuurdersdisplay, analoog instrument. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van het display. Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering1, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 117) en Brandstof tanken (p. 301). Eco meter. De meter geeft een beeld van hoe zuinig er in de auto wordt gereden. Hoe groter de wijzeruitslag, hoe zuiniger u rijdt. Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator2 / Schakelstandindicator3. Zie ook Schakelindicator* (p. 278) of Auto- 1 2 3 66 Wanneer de aanduiding Afstand tot lege tank: op het display verandert in ----, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278). Controle- en waarschuwingssymbolen Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Instrumentenpaneel, digitaal overzicht Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in contactslotstand II, gaan binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in de uitlaatgasreiniging en dat voor een lage oliedruk. Op het bestuurdersdisplay wordt informatie weergegeven over bepaalde functies van de auto en meldingen. Bestuurdersdisplay Gerelateerde informatie Controle- en waarschuwingssymbolen, analoog instrument. • • Instrumentenpaneel (p. 66) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 74) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 67) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 71) Controlesymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen Waarschuwingssymbolen4 Functietest Alle controle- en waarschuwingssymbolen, behalve de symbolen in het midden van het bestuurdersdisplay, gaan branden in contactslotstand II of bij het starten van de motor. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de parkeerrem. 4 Bestuurdersdisplay, digitaal instrument*. Gedetailleerder informatie vindt u onder de functies die gebruik maken van het display. Meters en wijzers Voor het digitale instrumentenpaneel zijn verschillende thema's te kiezen. De mogelijke thema's zijn: "Elegance", "Eco" en "Performance". Het is alleen mogelijk een thema te kiezen, wanneer de motor draait. Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 352). * Optie/accessoire. }} 67 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Druk om een thema te kiezen op de OK-knop op de linker stuurhendel en kies menu-optie Thema's door aan het duimwiel van dezelfde hendel te draaien. Druk op de OK-knop. Draai aan het duimwiel om een thema te kiezen en bevestig uw keuze door op de OK-knop te drukken. Thema "Elegance" matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278). Het uiterlijk van het beeldscherm op de middenconsole hangt bij bepaalde modelvarianten af van het gekozen thema voor het instrumentenpaneel. Met de linker stuurhendel kunt u ook het contrast en de kleur van het instrumentenpaneel instellen. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113). Het gekozen thema en de instellingen op het gebied van contrast en kleur zijn voor alle transpondersleutels apart op te slaan in het autosleutelgeheugen*, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 159). Meters en wijzers, thema "Elegance". Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 117) en Brandstof tanken (p. 301). Temperatuurmeter koelvloeistof motor Snelheidsmeter Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Schakelindicator6 / Schakelstandindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 278) of Auto- 5 6 7 68 Wanneer de aanduiding Afstand tot lege tank: op het display verandert in ----, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Thema "Eco" matische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278). Thema "Performance" Power guide. Zie ook Eco guide & Power guide* (p. 70). Schakelindicator6 /Schakelstandindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 278) of Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278). Meters en wijzers, thema "Eco". Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 117) en Brandstof tanken (p. 301). Eco guide. Zie ook Eco guide & Power guide* (p. 70). Brandstofmeter. Wanneer de aanduiding is gedaald tot slechts één witte markering5, gaat het oranje controlesymbool voor een laag brandstofpeil branden. Zie ook Boordcomputer (p. 117) en Brandstof tanken (p. 301). Snelheidsmeter Temperatuurmeter koelvloeistof motor Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Snelheidsmeter Schakelindicator6 /Schakelstandindicator7. Zie ook Schakelindicator* (p. 278) of Auto5 6 7 Meters en wijzers, thema "Performance". Toerenteller. De meter geeft het motortoerental in duizenden omwentelingen per minuut aan. Wanneer de aanduiding Afstand tot lege tank: op het display verandert in ----, wordt de markering rood van kleur. Handgeschakelde versnellingsbak. Automatische versnellingsbak. }} * Optie/accessoire. 69 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Controle- en waarschuwingssymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen, digitaal instrument. Als de motor niet aanslaat of als de functietest wordt uitgevoerd in contactslotstand II, gaan binnen enkele seconden alle symbolen uit, behalve het symbool voor storingen in de uitlaatgasreiniging en dat voor een lage oliedruk. Eco guide & Power guide* Gerelateerde informatie De auto slaat ook statistische ritgegevens die in de vorm van staafdiagrammen te bekijken zijn, zie Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 122). • • Instrumentenpaneel (p. 66) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 74) • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 66) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 71) Eco guide en Power guide zijn twee van de meters op het instrumentenpaneel (p. 66) die u helpen om zo zuinig mogelijk met de auto te rijden. Eco guide Deze meter geeft een beeld van hoe zuinig u met de auto rijdt. Kies "Eco" om deze meter te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 67). Controlesymbolen Controle- en waarschuwingssymbolen Waarschuwingssymbolen8 Functietest Alle controle- en waarschuwingssymbolen, behalve de symbolen in het midden van het bestuurdersdisplay, gaan branden in contactslotstand II of bij het starten van de motor. Alle symbolen moeten weer uitgaan als de motor is aangeslagen, behalve het lampje voor de parkeerrem. Dit gaat pas uit, als de auto van de parkeerrem wordt gehaald. Actuele waarde Gemiddelde waarde 8 70 Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 352). * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen Actuele waarde Hier wordt de actuele waarde getoond; hoe groter de uitslag op de schaal, hoe beter. De controlesymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende functies ingeschakeld zijn, de desbetreffende systemen actief zijn of dat er storingen of gebreken zijn opgetreden. De actuele waarde wordt berekend op basis van snelheid, motortoerental, benut motorvermogen en het gebruik van het rempedaal. Controlesymbolen Geadviseerd wordt een optimale snelheid (50–80 km/h (30–50 mph)) en een laag toerental aan te houden. Bij gas geven en remmen dalen de wijzers. Bij zeer lage actuele waarden licht het rode gebied van de meter (met enige vertraging) op, wat betekent dat u onzuinig rijdt. U dient dit te voorkomen. Gemiddelde waarde De gemiddelde waarde volgt de actuele waarde langzaam en beschrijft hoe de afgelopen tijd in de auto is gereden. Hoe groter de uitslag van de wijzers op de schaal, hoe zuiniger u hebt gereden. Power guide Dit instrument geeft de relatie aan tussen het benutte en het beschikbare vermogen (Power) van de motor. Kies "Performance" om deze meter te kunnen zien, zie Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 67). 9 Het vermogen is afhankelijk van het motortoerental. Symbool Betekenis Storing in ABL Beschikbaar motorvermogen Benut vermogen Beschikbaar motorvermogen De kleinere wijzer bovenaan toont het beschikbare motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer vermogen er beschikbaar is in de actuele versnelling. Benut vermogen De grotere wijzer onderaan toont het benutte motorvermogen9. Hoe groter de uitslag op de schaal, hoe meer motorvermogen er benut wordt. Een groot verschil tussen de beide wijzers duidt op een grote vermogensreserve. Uitlaatgasreiniging Storing in ABS Mistachterlicht aan Stabiliteitsregeling, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 186) Stabiliteitsregeling, Sport-stand, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening (p. 187) Voorgloeifunctie motor (diesel) Laag peil in brandstoftank }} 71 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Symbool adviseert dat u daarvoor een erkende Volvowerkplaats bezoekt. vertoont voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Informatie, lees displaymelding Storing in ABS Als het lampje brandt, is het systeem defect. Het normale remsysteem van de auto werkt dan nog wel, zij het zonder ABS-regeling. Voorgloeifunctie motor (diesel) Het lampje gaat branden wanneer de motor wordt voorverwarmd. Voorverwarmen gebeurt meestal bij een lage temperatuur. Groot licht aan 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. 2. Start de motor opnieuw. Laag peil in brandstoftank Wanneer het lampje gaat branden is het brandstofpeil te laag. Tank dan zo spoedig mogelijk. 3. Als het lampje blijft branden, rijd dan naar een werkplaats om het ABS te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Betekenis AdBlue-systeem (diesel) Richtingaanwijzers links Richtingaanwijzers rechts Eco-systeem Aan, zie Rijmodus ECO* (p. 291) Start/Stop, motor is automatisch afgezet, zie Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) Mistachterlicht aan Het symbool brandt, wanneer het mistachterlicht is ingeschakeld. Er is slechts één mistachterlicht - dat zit aan de bestuurderszijde. Bandenspanningscontrole , zie Bandenspanningscontrole (TM)* (p. 335) Stabiliteitsregeling Het knipperende lampje geeft aan dat de stabiliteitsregeling werkt. Als het lampje continu brandt is er sprake van een storing in het systeem. Storing in ABL Het lampje brandt, als een storing is opgetreden in het ABL-systeem (Active Bending Lights). Uitlaatgasreiniging Bij een storing in de uitlaatgasreiniging kan na een motorstart het symbool gaan branden. Rijd voor een controle naar een werkplaats. Volvo 10 72 AdBlue®10-systeem (diesel) Het symbool gaat branden bij een laag AdBluepeil of bij een storing in het AdBlue-systeem. Via een melding op het display wordt de status van het systeem aangegeven. Stabiliteitsregeling, Sport-stand Het symbool brandt, wanneer de Sport-stand is geactiveerd. De Sport-stand maakt een actievere rijervaring mogelijk. Het systeem registreert dan of de gaspedaal- en stuurwielbediening alsook het bochtenwerk aan te merken zijn als actiever dan normaal, waarna het systeem toestaat dat de achtertrein een gecontroleerde vorm van slippen Geregistreerd handelsmerk van Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA) * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Informatie, lees displaymelding Als er een afwijking is in een van de autosystemen, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een melding op het display. U verwijdert de melding met behulp van de OK-knop, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113). Dit gebeurt automatisch als u enige tijd niets doet (hoe lang hangt van de bewuste functie af). Het informatiesymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. N.B. Als de servicemelding verschijnt kunt u het symbool en de melding met behulp van de OK-knop doven. Na een tijdje doven ze ook automatisch. Groot licht aan Het lampje brandt, wanneer u het groot licht voert of grootlichtsignalen geeft. Richtingaanwijzers links/rechts Beide richtingaanwijzersymbolen knipperen bij gebruik van de alarmlichten. Eco-systeem aan Het symbool brandt, wanneer het Eco-systeem is geactiveerd. Bandenspanningscontrole Het symbool brandt bij een lage bandenspanning of als een storing optreedt in de bandenspanningscontrole. Gerelateerde informatie • • Instrumentenpaneel (p. 66) Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat openstaat. • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 66) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 67) Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 74) Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het informatiesymbool branden. Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Als de motorkap11 niet goed dichtstaat, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de motorkap. Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de achterklep. Start/Stop Het lampje brandt als de motor automatisch is afgezet. 11 Alleen auto's met alarm*. * Optie/accessoire. 73 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen De waarschuwingssymbolen attenderen u erop dat de bijbehorende belangrijke functies/systemen ingeschakeld zijn of dat er ernstige storingen of gebreken zijn opgetreden. Waarschuwingssymbolen Symbool Betekenis Lage oliedrukA Parkeerrem ingeschakeld, digitaal instrument Parkeerrem ingeschakeld, analoog instrument Airbags (SRS) Gordelwaarschuwing Dynamo laadt niet bij Storing in remsysteem Waarschuwing A 74 Bepaalde motorvarianten hebben geen systeem dat waarschuwt bij het wegvallen van de oliedruk. Bij auto's met dergelijke motorvarianten is het symbool voor een geringe oliedruk niet in gebruik. In plaats daarvan wordt via een displaymelding gewaarschuwd voor een lage oliedruk. Voor meer informatie, zie Motorolie - algemeen (p. 352). Lage oliedruk Als het lampje tijdens het rijden oplicht, is de druk van de motorolie te laag. Zet de motor onmiddellijk af en controleer het motoroliepeil. Vul zo nodig olie bij. Als het lampje oplicht terwijl het oliepeil in orde is, moet u contact opnemen met een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Parkeerrem ingeschakeld Het lampje brandt continu, wanneer u de parkeerrem hebt aangezet. Het lampje brandt tijdens het aanzetten. Voor meer informatie, zie Parkeerrem (p. 295). Airbags (SRS) Als het symbool tijdens het rijden oplicht of blijft branden, is er een storing geregistreerd in een van de veiligheidssystemen van de auto. Rijd zo spoedig mogelijk naar een werkplaats voor een controle. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Gordelwaarschuwing Het lampje brandt als u of de voorpassagier geen veiligheidsgordel draagt of als iemand op de achterbank de gordel heeft losgenomen. Dynamo laadt niet bij Het lampje gaat tijdens het rijden branden, als er sprake is van een storing in het elektrische systeem. Bezoek een werkplaats. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. Storing in remsysteem Als het lampje oplicht, is het remvloeistofpeil mogelijk te laag. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en controleer het peil in het remvloeistofreservoir, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 356). Als de waarschuwingssymbolen voor het remsysteem en ABS tegelijkertijd branden, kan er een storing in de remkrachtverdeling zijn opgetreden. 1. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en zet de motor af. 2. Start de motor opnieuw. • • Rijd verder als beide symbolen uitgaan. Als de symbolen echter blijven branden, moet u het peil in het remvloeistofreservoir controleren, zie Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 356). Als de lampjes blijven branden ondanks dat het peil van de remvloeistof in orde is, moet u de auto uiterst voorzichtig naar een werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren. Volvo adviseert dat u daarvoor een erkende Volvo-werkplaats bezoekt. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. Het remvloeistofverlies moet door een werkplaats worden gecontroleerd. Volvo adviseert u daarvoor contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Als de rem- en ABS-symbolen tegelijkertijd branden, bestaat de kans dat de achtertrein bij krachtig afremmen slipt. Waarschuwing Het rode waarschuwingssymbool gaat branden, wanneer er een storing is geregistreerd die van invloed kan zijn op de veiligheid en/of de rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende displaymelding op het bestuurdersdisplay. Het symbool blijft branden tot de storing is verholpen, maar de melding kunt u verwijderen met de OK-knop, zie Menufuncties instrumentenpaneel (p. 113). Het waarschuwingssymbool kan ook gaan branden in combinatie met andere symbolen. Actie: 1. 12 2. Lees de informatie op het bestuurdersdisplay. Voer de handeling uit die de melding op het display u voorschrijft. Wis de melding met de OK-knop. Waarschuwing, portieren niet gesloten Als een van de portieren niet goed dichtstaat, gaat het informatie- of waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit het portier dat openstaat. Gerelateerde informatie • • Instrumentenpaneel (p. 66) • Instrumentenpaneel, analoog - overzicht (p. 66) • Instrumentenpaneel, digitaal - overzicht (p. 67) Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 71) Als u zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het informatiesymbool branden. Als u sneller dan zo'n 7 km/h (4 mph) rijdt, gaat het waarschuwingssymbool branden. Als de motorkap12 niet goed dichtstaat, gaat het waarschuwingssymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de motorkap. Als de achterklep niet goed dichtstaat, gaat het informatiesymbool branden en verschijnt er een verklarende afbeelding op het bestuurdersdisplay. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en sluit de achterklep. Stop zo spoedig mogelijk. Rijd niet verder met de auto. Alleen auto's met alarm*. * Optie/accessoire. 75 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Buitentemperatuur Dagtellers Klok Het buitentemperatuurmeterdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Het dagtellerdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Het klokdisplay is zichtbaar op het instrumentenpaneel. Dagteller, digitaal instrument. Klok, digitaal instrument. Display voor buitentemperatuurmeter, digitaal instrumentenpaneel Display voor buitentemperatuurmeter, analoog instrumentenpaneel Wanneer de temperatuur tussen –5 °C en +2 °C ligt, brandt er een sneeuwvloksymbool op het display. Het lampje wijst op het gevaar voor gladheid. Als de auto stilstaat of geparkeerd gestaan heeft, is het mogelijk dat de buitentemperatuurmeter een te hoge waarde aangeeft. Gerelateerde informatie • Instrumentenpaneel (p. 66) De beide dagtellers T1 en T2 worden gebruikt voor het meten van kortere ritten. De afgelegde afstand staat op het display. Draai aan het duimwiel van de linker stuurhendel om de gewenste meter te tonen. Bij lang indrukken (totdat er een wijziging plaatsvindt) van de knop RESET op de linker stuurhendel wordt de getoonde dagteller gereset. Voor meer informatie, zie Boordcomputer (p. 117). Gerelateerde informatie • 13 76 Display voor de tijdaanduiding14 Display voor dagtellers13 Instrumentenpaneel (p. 66) Hoe het display eruitziet kan verschillen afhankelijk van de instrumentenpaneelvariant. Klok instellen U kunt de klok aanpassen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • Instrumentenpaneel (p. 66) INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instrumentenpaneel licentieovereenkomst request. Please contact your nearest Volvo Dealer. Een licentie is een overeenkomst die toestemming verleent om bepaalde handelingen te verrichten of het recht om gebruik te maken van een product waar een andere rechtspersoon octrooi of eigendomsrechten op heeft, onder de voorwaarden vervat in de overeenkomst. Hier volgt een Engelse versie van de overeenkomst tussen Volvo en producenten/ontwikkelaars. The offer is valid for a period of at least three (3) years from the date of the distribution of this product by VCC / or for as long as VCC offers spare parts or customer support. Combined Instrument Panel Software Open Source Software Notice This product uses certain free / open source and other software originating from third parties, that is subject to the GNU Lesser General Public License version 2 (LGPLv2), The FreeType Project License ("FreeType License") and other different and/or additional copy right licenses, disclaimers and notices. The links to access the exact terms of LGPLv2, and the other open source software licenses, disclaimers, acknowledgements and notices are provided to you below. Please refer to the exact terms of the relevant License, regarding your rights under said licenses. Volvo Car Corporation (VCC) offers to provide the source code of said free/open source software to you for a charge covering the cost of performing such distribution, such as the cost of media, shipping and handling, upon written 14 Portions of this product uses software copyrighted © 2007 The FreeType Project (www.freetype.org). All rights reserved. The FreeType Project License: http:// git.savannah.gnu.org/cgit/freetype/freetype2.git/ tree/docs/FTL.TXT • FreeType 2 MIT License: http://opensource.org/licenses/ mit-license.html • Lua Portions of this product uses software with Copyright © 1994–2013 Lua.org, PUC-Rio (http://www.lua.org/) This product includes software under following licenses: LGPL v2.1: http://www.gnu.org/licenses/oldlicenses/lgpl-2.1.html • • GNU FriBidi DevIL Bij een analoog instrument wordt de tijd midden op het instrument weergegeven. 77 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Displaysymbolen Symbool Er worden tal van displaysymbolen gebruikt in de auto. De symbolen zijn onderverdeeld in waarschuwings-, controle- en informatiesymbolen. Hier volgt een overzicht van de meest voorkomende symbolen met hun betekenis en een verwijzing naar de pagina('s) in de handleiding waar u meer informatie kunt vinden. - Rood waarschuwingssymbool dat gaat branden, wanneer er een storing geregistreerd is die mogelijk van invloed is op de veiligheid en/of rijeigenschappen van de auto. Er verschijnt tegelijkertijd een verklarende displaymelding op het bestuurdersdisplay. - Informatiesymbool, gaat branden, in combinatie met een verklarende tekst op het bestuurdersdisplay van instrumentenpaneel, wanneer er een storing in een van de autosystemen is opgetreden. Het oranje informatielampje kan ook gaan branden in combinatie met andere lampjes. Symbool Betekenis Zie Lage oliedruk (p. 74) Parkeerrem ingeschakeld, digitaal instrument 78 (p. 74), (p. 295) Zie Parkeerrem ingeschakeld, analoog instrument (p. 74) Airbags (SRS) (p. 32), (p. 74) Gordelwaarschuwing (p. 28), (p. 74) Dynamo laadt niet bij (p. 74) Storing in remsysteem (p. 74), (p. 293) Waarschuwing, Safety mode (p. 32), (p. 41), (p. 74) Controlesymbolen op instrumentenpaneel Symbool Waarschuwingssymbolen op instrumentenpaneel Betekenis Betekenis Zie Storing in ABL* (p. 71), (p. 96) Uitlaatgasreiniging (p. 71) Storing in ABS (p. 71), (p. 293) Symbool Betekenis Zie Mistachterlicht aan (p. 71), (p. 100) Stabiliteitsregeling, ESC (Electronic Stability Control), Trailer Stability Assist* (p. 71), (p. 189), (p. 317) Stabiliteitsregeling, Sport-stand (p. 71), (p. 189) Voorgloeifunctie motor (diesel) (p. 71) Laag peil in brandstoftank (p. 71), (p. 141) AdBlue-systeem (diesel) (p. 308) Informatie, lees displaymelding (p. 71) Groot licht aan (p. 71), (p. 93) Richtingaanwijzers links (p. 71) Richtingaanwijzers rechts (p. 71) * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Symbool Betekenis Zie Start/Stop*, de motor is automatisch gestopt (p. 71), (p. 284) ECO-functie* aan (p. 71), (p. 291) Bandenspanningscontrole* (p. 71), Bandenspanningscontrole (TM)* (p. 335) Informatiesymbolen op instrumentenpaneel Symbool Betekenis Zie Groot licht met autodimfunctie - AHB* (p. 94) Camerasensor*; lasersensor* (p. 94), (p. 228), (p. 238), (p. 251), (p. 256) Adaptieve cruisecontrol* (p. 214) Adaptieve cruisecontrol* (p. 206), (p. 214) Symbool Betekenis Zie Adaptieve cruisecontrol*; afstandswaarschuwing* (Distance Alert) (p. 214), (p. 200) Adaptieve cruisecontrol* (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) Snelheidsbegrenzer (p. 191) Radarsensor* (p. 214), (p. 202), (p. 238) Start/Stop* Start/Stop* Start/Stop* Symbool Betekenis Zie Afstandswaarschuwing* (Distance Alert); City SafetyTM; Collision Warning*; Auto Brake* (p. 202), (p. 228), (p. 238) Motor- en interieurverwarming* (p. 141) Motor- en interieurverwarming* Service vereist (p. 141) Geactiveerde timer* (p. 141) Geactiveerde timer* (p. 141) ABL* (p. 96) Accuspanning laag (p. 141) Actieve parkeerhulp - PAP* (p. 266) (p. 289) (p. 289) (p. 289) }} * Optie/accessoire. 79 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Symbool Betekenis Zie Regensensor* (p. 104) Rijbaanassistent* (p. 254) Driver Alert System*, Rijbaanassistent* (p. 256) Driver Alert System*, Rijbaanassistent* (p. 251), (p. 256) Driver Alert System*; Tijd voor pauze (p. 250) Driver Alert System*; Tijd voor pauze (p. 251) Schakelindicator (p. 278) Schakelstanden (p. 278) Symbool Volvo Sensus Betekenis Zie Geregistreerde snelheidsinformatie* (p. 246) Oliepeil meten (p. 353) Informatiesymbolen op display plafondconsole Symbool Betekenis Zie Gordelwaarschuwing (p. 31) Airbag passagiersstoel, geactiveerd (p. 36) Airbag passagiersstoel, gedeactiveerd (p. 36) Gerelateerde informatie 80 Volvo Sensus vormt het hart van uw persoonlijke Volvo-beleving en maakt communicatie mogelijk tussen u, uw auto en de wereld eromheen. Sensus biedt informatie, entertainment en zo nodig ondersteuning. Sensus omvat intuïtieve functies voor meer rijplezier en een probleemloos autobezit. • Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 71) • Instrumentenpaneel - betekenis waarschuwingssymbolen (p. 74) • Meldingen - functies (p. 115) Dankzij de intuïtieve navigatiestructuur kunt u altijd toegang krijgen tot hulp, informatie en entertainment, zonder te worden afgeleid. Sensus biedt u diverse oplossingen voor aansluiting* op de rest van de wereld en de mogelijkheid tot intuïtieve bediening van de verschillende autofuncties. Volvo Sensus presenteert tal van functies van uiteenlopende autosystemen op overzichtelijke wijze op het display van de middenconsole. Volvo Sensus biedt de mogelijkheid tot personalisering van de auto met een eenvoudig te hanteren bedieningsinterface. Er zijn instellingen te verrich- * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING ten onder Instellingen van de auto, Audio en media, Klimaat enzovoort Overzicht Met de transpondersleutel is het elektrische systeem van de auto in verschillende standen te zetten om het gebruik van verschillende functies/ systemen mogelijk te maken, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). Met de knoppen en bedieningselementen op de middenconsole en de rechter stuurknoppenset* kunt u functies activeren en deactiveren en tal van instellingen verrichten. Bij het bedienen van MY CAR worden alle instellingen getoond die verband houden met het besturen en bedienen van de auto, zoals City Safety, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling enzovoort. Bij het indrukken van RADIO, MEDIA, TEL*, *,NAV* en CAM15 kunt u andere bronnen, systemen en functies activeren, zoals AM, FM, CD, DVD*, TV*, Bluetooth®*, navigatie* en parkeerhulpcamera*. Voor meer informatie over alle functies/systemen, zie de desbetreffende paragrafen in de gebruikershandleiding of het bijbehorende supplement. Bedieningspaneel op middenconsole. De afbeelding is schematisch – het aantal functies en de locatie van de knoppen is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt. Navigatie* - NAV, zie apart supplement (Sensus Navigation). Audio en media - RADIO, MEDIA, TEL*, zie desbetreffend supplement (Sensus Infotainment). Connected Car *, zie desbetreffend supplement (Sensus Infotainment). Klimaatregeling (p. 124). Fabrieksinstellingen - MY CAR, zie MY CAR (p. 116). 15 Sleutelstanden Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ingeduwd. N.B. Bij auto's met passieve start en vergrendeling* hoeft u de sleutel niet in het contactslot te steken, maar kunt u deze bijvoorbeeld in een binnenzak laten zitten. Voor meer informatie over de passieve start en vergrendeling, zie Keyless Drive* (p. 168). Geldt voor bepaalde automodellen. }} * Optie/accessoire. 81 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Sleutel aanbrengen 1. 2. Houd de transpondersleutel beet aan de kant van het afneembare sleutelblad en plaats de sleutel in het contactslot. Duw de sleutel vervolgens tot aan de aanslag in het slot. BELANGRIJK Vreemde voorwerpen in het contactslot kunnen tot functiestoringen leiden of schade aan het slot toebrengen. De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen (p. 166). Sleutel verwijderen Pak de transpondersleutel beet en trek deze uit het contactslot. 82 Contactslotstanden - functies in verschillende standen Om bij uitgeschakelde motor het gebruik van een beperkt aantal functies mogelijk te maken is het elektrische systeem van de auto met de transpondersleutel in 3 verschillende standen te zetten: 0, I en II. In deze gebruikershandleiding worden deze standen in algemene zin aangeduid als "contactslotstanden". De volgende tabel geeft aan welke functies beschikbaar zijn in de verschillende contactslotstanden. Niveau Functies 0 • Kilometerteller, klok en temperatuurmeter worden verlicht. • Elektrisch bedienbare stoelen zijn te verstellen. • Het audiosysteem is enige tijd te gebruiken - zie supplement Sensus Infotainment. • Schuif-/kanteldak, elektrisch bediende ruiten, 12V-aansluitingen in passagiersruimte, navigatie, telefoon, interieurventilator en ruitenwissers zijn te gebruiken. I INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Niveau Functies II • De koplampen worden ontstoken. • Waarschuwings-/controlelampjes branden 5 seconden lang. • Diverse andere systemen worden geactiveerd. Elektrische verwarming in zittingen en achterruit kan echter pas na starten van de motor worden geactiveerd. Deze contactslotstand verbruikt veel stroom vanuit de startaccu en moet daarom worden vermeden! Kiezen van contactslotstand • Contactslotstand 0 - Ontgrendel de auto het elektrische systeem van de auto staat nu in stand 0. N.B. Om stand I of II te realiseren zonder dat de motor wordt gestart moet u bij het selecteren van deze contactslotstanden het rem-/koppelingspedaal niet bedienen. 16 17 18 • Contactslotstand I - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot16 geduwd druk kort op START/STOP ENGINE. • Contactslotstand II - Met de transpondersleutel volledig in het contactslot16 geduwd druk lang17 op START/STOP ENGINE. • Terug naar contactslotstand 0 - Om terug te gaan naar contactslotstand 0 vanuit stand II en I - druk kort op START/STOP ENGINE. Voorstoelen Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. Audiosysteem Voor informatie over de functie van het audiosysteem bij een uitgenomen transpondersleutel, zie supplement Sensus Infotainment. Motor starten en afzetten Zie voor informatie over het starten/afzetten van de motor, zie Motor starten (p. 274). Lendensteun* wijzigen, aan de knop18 draaien. Slepen Vooruit/achteruit, de hendel omhoogtillen om de juiste afstand tot het stuurwiel en de pedalen in te stellen. Controleer of de stoel na het afstellen in de nieuwe stand geblokkeerd staat. Zie voor belangrijke informatie over de transpondersleutel bij het slepen, zie Slepen (p. 318). Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 81) Voorkant zitting hoger/lager* zetten, omhoog-/omlaagpompen. Hellingshoek rugleuning wijzigen, aan de knop draaien. Niet nodig bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling*. Ca. 2 seconden. Geldt ook voor een elektrisch bedienbare stoel. }} * Optie/accessoire. 83 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Stoel hoger/lager zetten*, omhoog-/omlaagpompen. Bedieningspaneel voor elektrisch bedienbare stoel*, zie Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 85). WAARSCHUWING Stel de stand van de bestuurdersstoel in voordat u gaat rijden en nooit tijdens het rijden. Controleer of de stoel vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Om de hoogte af te stellen, moet u de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun omhoog of omlaag afstelt. 4. De hoofdsteun kan in drie verschillende standen worden afgesteld. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. Ruggedeelte passagiersstoel omklappen* Duw de stoel zo ver naar voren dat de hoofdsteun onder het dashboardkastje ‘vast’ komt te zitten. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de zitplaats achter de passagiersstoel of de middelste zitplaats achterin, wanneer u de rugleuning van de passagiersstoel hebt neergeklapt. WAARSCHUWING Hoofdsteunen van voorstoelen verstellen Pak het ruggedeelte nadat u het rechtop gezet hebt beet en controleer of het stevig vergrendeld staat om letsel te voorkomen bij hard afremmen of een aanrijding. Gerelateerde informatie De rugleuning van de passagiersstoel kan worden omgeklapt om ruimte te maken voor lange bagage. • • Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 85) Achterbank (p. 86) Zet de stoel zo ver mogelijk naar achteren en omlaag. Zet de rugleuning rechtop. De hoofdsteunen zijn in de hoogte te verstellen. Stem de hoofdsteun af op de lengte van de persoon, zodat deze zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. 84 Trek de pallen aan de achterzijde van de rugleuning omhoog tijdens het omklappen. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Voorstoelen - elektrisch bediend Voor optimaal zitcomfort hebben de voorstoelen verschillende instelmogelijkheden. De elektrisch bediende stoel kan naar voren/achteren en omhoog/omlaag worden gezet. De voorkant van de zitting kan worden verhoogd/verlaagd. De hellingshoek van de rugleuning kan worden gewijzigd. Elektrische stoelbediening* geactiveerd wordt als een van de stoelen door een obstakel wordt geblokkeerd. Als dit het geval is, moet u het elektrische systeem van de auto in stand I of 0 zetten en enige tijd wachten voordat u de stoel opnieuw probeert te verstellen. De geheugenfunctie slaat de instellingen op voor de stoel en de buitenspiegels. Instelling vastleggen Geheugenknop U kunt slechts één verstelfunctie van de stoel tegelijk activeren (vooruit/achteruit/omhoog/ omlaag). Geheugenknop Voorbereidingen Knop voor vastlegging van de instelling Tot enige tijd nadat u het portier met de transpondersleutel hebt ontgrendeld blijft het mogelijk de stoel te verstellen, ook al steekt er geen sleutel in het contactslot. U verstelt de stoel normaal gesproken in sleutelstand I. Wanneer de motor loopt, is dat altijd mogelijk. Stoel met geheugenfunctie* Geheugenknop 1. Stel de stoel en de buitenspiegels in. 2. Houd de knop M ingedrukt, terwijl u knop 1, 2 of 3 indrukt. Houd de knoppen ingedrukt, totdat er een akoestisch signaal klinkt en er een tekst op het instrumentenpaneel verschijnt. Om een andere instelling vast te leggen moet u de stoel eerst verstellen. Stoel in vastgelegde stand zetten Voorkant zitting omhoog/omlaag Stoel omhoog/omlaag Stoel vooruit/achteruit Hellingshoek rugleuning De elektrisch bedienbare stoelen zijn voorzien van een beveiliging tegen overbelasting, die 19 Druk op een van de geheugenknoppen 1–3, totdat de stoel en de buitenspiegels tot stilstand komen. Bij het loslaten van de knop zal de instelling van de stoel en de buitenspiegels onmiddellijk worden beëindigd. Geheugen* van transpondersleutel In alle transpondersleutels kunnen de instellingen voor de bestuurdersstoel en de buitenspiegels19 voor verschillende bestuurders worden Alleen als de auto is uitgerust met een elektrisch bedienbare bestuurdersstoel met geheugen en elektrisch inklapbare buitenspiegels. }} * Optie/accessoire. 85 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || opgeslagen, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 159). Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de verstellingsknoppen of geheugenknoppen van de stoel drukken om de stoel tot stilstand te brengen. Achterbank De rugleuning en de buitenste hoofdsteunen van de achterbank kunnen worden neergeklapt. De hoofdsteun van de middelste zitplaats kan aan de lengte van de passagier worden aangepast. Middelste hoofdsteun achterbank WAARSCHUWING De hoofdsteun van de middelste zitplaats moet in de onderste stand staan, wanneer de middelste zitplaats niet in gebruik is. Wanneer de middelste zitplaats wel wordt gebruikt, moet de hoofdsteun goed op de lengte van de passagier zijn afgesteld, zodat deze zo mogelijk diens hele achterhoofd afdekt. Buitenste hoofdsteunen achterbank handmatig omklappen WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen niet met de bediening spelen. Controleer of er bij het instellen geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. Stoelen met elektrische verwarming Voor elektrische stoelverwarming voor/achterbankverwarming, zie Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 131) en Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 131). Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 83) Achterbank (p. 86) Stem de hoofdsteun af op de lengte van de passagier zodat deze zo mogelijk het hele achterhoofd bedekt. Trek de hoofdsteun zo ver omhoog als nodig is. Als u de hoofdsteun lager wilt zetten, moet u de knop (zie afbeelding) indrukken terwijl u de hoofdsteun voorzichtig omlaagduwt. De hoofdsteun kan in vijf verschillende standen worden afgesteld. Trek aan de pal bij de hoofdsteun om de hoofdsteun om te klappen. De hoofdsteun wordt met de hand teruggezet. WAARSCHUWING De hoofdsteunen moeten na het rechtop zetten in de vergrendelde stand staan. 86 * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Ruggedeelte achterbank omklappen N.B. Duw bij het neerklappen van de ruggedeelten de hoofdsteunen naar voren om te voorkomen dat ze in contact komen met het zitgedeelte. BELANGRIJK Als de rugleuning moet worden neergeklapt, mogen de bekerhouders van de achterbank niet open zijn en mogen er geen voorwerpen op de achterbank liggen. De veiligheidsgordels mogen evenmin zijn ingestoken. Schade aan de bekleding van de achterbank is anders namelijk niet uitgesloten. Houd voor het rechtop zetten de omgekeerde volgorde aan. N.B. Als de rugleuning is teruggeklapt, mag de rode indicatie niet langer zichtbaar zijn. Als deze toch zichtbaar is, is de rugleuning niet vergrendeld. N.B. U moet mogelijk de voorstoelen naar voren zetten en/of de rugleuningen rechtop zetten om de ruggedeelten van de achterbank volledig naar voren te kunnen klappen. • Beide delen kunnen apart worden neergeklapt. • Voor het omklappen van de complete rugleuning dienen de verschillende gedeelten ieder apart omgeklapt te worden. WAARSCHUWING Bij het omklappen van het rechter ruggedeelte, moet u de hoofdsteun voor de middelste zitplaats vrijgeven en deze aanpassen, zie het eerdere gedeelte ‘Middelste hoofdsteun achterbank’. De buitenste hoofdsteunen worden automatisch neergeklapt wanneer u de ruggedeelten omklapt. Trek de blokkeerhandgreep van het ruggedeelte omhoog en klap het ruggedeelte om. Een rode markering bij de pal geeft aan dat het ruggedeelte niet langer geblokkeerd staat. Controleer of de rugleuningen en hoofdsteunen van de achterbank na het rechtop zetten goed vergrendeld zijn. Gerelateerde informatie • • Voorstoelen (p. 83) Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 85) 87 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Stuurwiel Het stuurwiel heeft meerdere verstellingsmogelijkheden en bedieningselementen voor de claxon, cruisecontrol en het menu-, het audio- en het telefoonsysteem. Instellen 3. Trek de hendel naar achteren om het stuurwiel in de nieuwe stand te blokkeren. Als dit moeite kost, kunt u lichtjes op het stuurwiel drukken en tegelijkertijd de hendel terugduwen. Knoppensets* en paddles* WAARSCHUWING Stel het stuurwiel vóór vertrek in en zet deze vast. Het stuur mag tijdens het rijden nooit worden ingesteld. Bij auto's met snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging* is de vereiste stuurkracht in te stellen, zie Stuurkrachtinstelling* (p. 186). Stuurwiel afstellen. Ontgrendelingshendel, stuurwielafstelling Mogelijke stuurwielstanden Knoppensets en paddles op stuurwiel. Cruisecontrol* (p. 194) en Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203). Paddle voor handmatig schakelen bij automatische versnellingsbak, zie Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278). Bediening audio en telefoon, zie Sensus Infotainment-supplement. U kunt het stuurwiel zowel in de hoogte als in de diepte verstellen: 88 1. Beweeg de hendel naar voren om het stuurwiel te ontkoppelen. 2. Zet het stuurwiel vervolgens in de gewenste stand. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Claxon Bedieningspaneel verlichting Met het bedieningspaneel voor de verlichting kunt u de buitenverlichting inschakelen en aanpassen. U gebruikt het ook om de display- en instrumentenverlichting alsook de sfeerverlichting (p. 102) aan te passen. Een auto met led-20 koplampen* heeft automatische koplamphoogteregeling, zodat het duimwiel voor koplamphoogteregeling ontbreekt. Claxon. Druk op het midden van het stuurwiel om te claxonneren. Overzicht bedieningspaneel verlichting. Duimwiel voor het afstellen van de displayen instrumentenverlichting alsook de sfeerverlichting* Knop voor mistachterlicht Draaiknop voor verlichting tijdens het rijden en parkeren Duimwiel voor koplamphoogteregeling 20 Lichtdiode (Light Emitting Diode) }} * Optie/accessoire. 89 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Standen draaiknop Stand Stand Betekenis WAARSCHUWING Betekenis Dagrijverlichting, sidemarkers achter en parkeerlichten bij daglicht, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat of als de motor draait. DagrijverlichtingA wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat of als de motor warm is. Dimlicht, sidemarkers achter en parkeerlichten bij weinig daglicht of donker of als mistachterlicht geactiveerd is. Grootlichtsignalering mogelijk. Dagrijverlichting, sidemarkers achter en parkeerlichten, wanneer het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II staat of als de motor draait. De tunneldetectie (p. 93)* is geactiveerd. Het automatische groot licht (p. 94)* is te gebruiken. Sidemarkers achter en parkeerlichten, wanneer de auto geparkeerdB staat. U kunt het groot licht inschakelen, wanneer u het dimlicht voert. Grootlichtsignalering mogelijk. Grootlichtsignalering mogelijk. Dimlicht, sidemarkers achter en parkeerlichten. Het verlichtingssysteem van de auto kan niet in elke situatie bepalen of het daglicht te zwak of sterk genoeg is, bijvoorbeeld bij mist en regen. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Display- en instrumentenverlichting Afhankelijk van de contactslotstand worden bepaalde displays en instrumenten verlicht, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). De displayverlichting wordt bij donker automatisch gedimd. De gevoeligheidsgraad van deze functie is in te stellen met het duimwiel. Ook de sterkte waarmee het instrumentenpaneel verlicht wordt stelt u in met het duimwiel. Groot licht is te activeren. Grootlichtsignalering mogelijk. A B Aangebracht in of onder de voorbumper. Ook bij stilstaande auto en draaiende motor, mits de draaiknop vanuit een andere stand in deze stand wordt gezet. Volvo adviseert u om stand bij ritten in de auto. 90 te gebruiken * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Koplamphoogteregeling Door de belading van de auto wordt de hoogte van de koplampen gewijzigd, zodat u tegenliggers mogelijk verblindt. U kunt dat voorkomen door de koplamphoogte bij te stellen. Stel de koplampen lager af als de auto zwaar beladen is. 1. Laat de motor draaien of zet het elektrische systeem van de auto in de contactslotstand I. 2. Draai het duimwiel omhoog of omlaag om de koplampen hoger of lager af te stellen. Inzittenden op alle zitplaatsen en maximale belading in bagageruimte Bestuurder plus maximale belading in bagageruimte stadslichten U schakelt de stadslichten voor en de achterlichten in met de verlichtingsdraaiknop. Gerelateerde informatie • • • stadslichten (p. 91) Dagrijlicht (p. 92) Groot licht/dimlicht (p. 93) Verlichtingsdraaiknop in stand voor stadslichten. Zet de draaiknop in de stand (ook de kentekenverlichting wordt ingeschakeld). Als het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor draait, gaat ook de dagrijverlichting branden. Duimwielstanden bij uiteenlopende belading. Alleen bestuurder Bestuurder en voorpassagier Inzittenden op alle zitplaatsen Wanneer het buiten donker is en de achterklep wordt geopend, gaan de achterlichten branden om achterliggers te waarschuwen. Dit gebeurt altijd, ongeacht de stand van de draaiknop of de sleutelstand van het elektrische systeem van de auto. Wanneer u meer dan 30 seconden op een snelheid van maximaal 10 km/h (zo'n 6 mph) rijdt of als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h }} 91 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || (zo'n 6 mph), gaat de dagrijverlichting branden en verschijnt Reset positie lichtschakelaar op het instrumentenpaneel om u ertoe aan te zetten de te draaien. knop uit verlichtingsstand Gerelateerde informatie • Bedieningspaneel verlichting (p. 89) Dagrijlicht WAARSCHUWING Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in contactslotstand II of als de motor draait, wordt bij daglicht automatisch het dagrijlicht ingeschakeld. Dit is een stroombesparingsfunctie die niet in alle gevallen kan bepalen wanneer de omgevingsverlichting voldoende of onvoldoende is bij mist en regen bijvoorbeeld. Als bestuurder bent u verplicht om de verlichting van de auto altijd af te stemmen op de heersende omstandigheden en de geldende verkeerswetgeving. Dagrijlicht DRL Gerelateerde informatie • • Verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. Met de verlichtingsdraaiknop in stand wordt het dagrijlicht (Daytime Running Lights DRL) automatisch ingeschakeld bij autoritten overdag. Een lichtsensor boven op het dashboard schakelt over van dagrijlicht op dimlicht, wanneer het gaat schemeren of bij donker weer. Overschakelen op dimlicht gaat ook automatisch als u het mistachterlicht activeert. 92 Groot licht/dimlicht (p. 93) Bedieningspaneel verlichting (p. 89) INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Tunneldetectie* Groot licht/dimlicht De tunneldetectie zorgt voor overschakeling van dagrijverlichting op dimlicht bij het binnenrijden van een tunnel. Wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand staat en het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II of als de motor draait, wordt in slechte lichtomstandigheden automatisch het dimlicht ingeschakeld. De functie Tunneldetectie is aanwezig op een auto met een regensensor*. Wanneer u een tunnel binnenrijdt, registreert de sensor dit en wordt overgeschakeld van dagrijverlichting naar dimlicht. Ca. 20 seconden na het verlaten van de tunnel, wordt weer overgeschakeld op dagrijverlichting. Als u na afloop van deze tijd een andere tunnel inrijdt, blijft het dimlicht branden. Zo wordt voorkomen dat de lichtinstelling van de auto te vaak wordt gewijzigd. Groot licht Gerelateerde informatie Groot licht/dimlicht (p. 93) Bedieningspaneel verlichting (p. 89) Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop. Stand voor grootlichtsignalen Stand voor groot licht Dimlicht Met de draaiknop in de stand wordt het dimlicht automatisch geactiveerd als het gaat schemeren of bij donker weer. Het dimlicht wordt ook automatisch geactiveerd bij activering van het mistachterlicht. 21 Grootlichtsignalen Trek de stuurhendel voorzichtig tot in de stand voor grootlichtsignalen naar het stuurwiel toe. Het groot licht brandt totdat u de hendel loslaat. Het groot licht is te ontsteken met de draaiknop 21 of in stand . Schakel het groot licht in of uit door de stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Het groot licht is eveneens uit te schakelen door de stuurhendel lichtjes in de richting van het stuurwiel te duwen. Let erop dat de tunneldetectie alleen werkt, als de verlichtingsdraaiknop in stand staat. • • Met de draaiknop in de stand brandt altijd het dimlicht, wanneer de motor draait of als de sleutelstand II actief is. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt het op het instrumentenpaneel. symbool Gerelateerde informatie • • • • • Actieve bochtverlichting* (p. 96) Automatisch groot licht* (p. 94) Bedieningspaneel verlichting (p. 89) Koplampen - lichtbundel aanpassen (p. 97) Tunneldetectie* (p. 93) Wanneer het dimlicht brandt. * Optie/accessoire. 93 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Automatisch groot licht* Als het groot licht ontstoken is, brandt het symbool blauw. Automatisch groot licht ontdekt de koplampen van een tegenligger of de achterlichten van een voorligger en schakelt dan over van groot licht naar dimlicht. De verlichting gaat terug naar groot licht als het invallende licht ophoudt. Automatisch groot licht - AHB Automatisch groot licht (Active High Beam – AHB) is een systeem dat met een camerasensor boven aan de voorruit de koplampen van tegenliggers of de achterlichten van voorliggers registreert en overschakelt van groot licht naar dimlicht. De functie kan ook rekening houden met de straatverlichting. Wanneer er geen invallend licht van voor-/tegenliggers meer wordt waargenomen, schakelt de verlichting enkele seconden later weer over naar groot licht. Activeren/deactiveren AHB is te activeren, wanneer de verlichtingsdraaiknop in de stand staat (op voorwaarde dat het systeem niet gedeactiveerd werd in het menusysteem MY CAR), zie MY CAR (p. 116). Stuurhendel en verlichtingsdraaiknop in stand AUTO. De functie kan starten bij ritten in het donker, wanneer u op een snelheid van zo'n 20 km/h (12 mph) of hoger rijdt. Schakel het AHB in of uit door de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel te halen en vervolgens los te laten. Na het deactiveren van het groot licht wordt direct overgeschakeld naar dimlicht. Auto met analoog instrumentenpaneel Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het bestuurdersdisplay. Wanneer het groot licht ontstoken is, brandt ook het symbool op het instrumentenpaneel. Auto met digitaal instrumentenpaneel Wanneer AHB geactiveerd is, brandt het symbool op het bestuurdersdisplay wit. 94 * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Handmatige bediening N.B. Houd de voorruit in het gebied vóór de camerasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil. Plak of monteer niets op de voorruit vóór de camerasensor, aangezien één of meer camera's voor het systeem hierdoor slechter of niet meer werken. WAARSCHUWING BELANGRIJK AHB is een systeem dat u helpt om in ongunstige omstandigheden de optimale verlichting te kiezen. Voorbeelden van situaties waarin u mogelijk moet wisselen tussen groot licht en dimlicht: Als bestuurder bent u echter altijd verplicht om handmatig te wisselen tussen groot licht en dimlicht, als dat gezien de verkeerssituatie en/of weersgesteldheid vereist is. Als de melding Actief groot licht Tijdelijk niet beschikbaar Schakel handmatig op het bestuurdersdisplay verschijnt, moet u handmatig overschakelen tussen groot licht en dimlicht. De verlichtingsdraaiknop kan echter in stand staan. Hetzelfde geldt, als de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie verschijinstructieboek en het symbool nen. Het symbool dooft, wanneer deze melding verschijnt. AHB is mogelijk tijdelijk niet beschikbaar, zoals in dichte mist of bij zware regenval. Wanneer AHB weer beschikbaar is of als de voorruitsensoren niet langer geblokkeerd zijn, verdwijnt de melding branden. en gaat het symbool • • • • • in zware regen of dichte mist • bij voorliggers met een zwakke voertuigverlichting • • bij voetgangers op of naast de weg • als de verlichting van tegenliggers schuilgaat achter bijvoorbeeld vangrails • • bij verkeer op verbindingswegen • in scherpe bochten. bij ijsregen bij stuifsneeuw of sneeuwmodder bij maanlicht bij ritten in zwak verlichte bebouwde gebieden bij sterk reflecterende voorwerpen zoals borden in de buurt van de weg op het hoogste punt van heuvels en het laagste punt van dalen Zie voor meer informatie over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* beperkingen van de camerasensor (p. 236). Gerelateerde informatie • • Groot licht/dimlicht (p. 93) Bedieningspaneel verlichting (p. 89) * Optie/accessoire. 95 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Actieve bochtverlichting* Actieve bochtverlichting is ontworpen om in bochten en op kruisingen voor maximale verlichting te zorgen. Een auto met led22-koplampen* kan afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto zijn uitgerust met actieve bochtverlichting. Het systeem wordt automatisch geactiveerd bij het starten van de motor (op voorwaarde dat de functie niet is gedeactiveerd in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116)). Wanneer de functie een storing vertoont, brandt het symbool op het instrumentenpaneel en op het bestuurdersdisplay verschijnen een verklarende tekst plus een ander brandend symbool. Symbool Lichtbundel bij gedeactiveerde (links) en geactiveerde (rechts) functie. De led-koplampen kunnen afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto zijn uitgerust met actieve bochtverlichting. De actieve bochtverlichting volgt de stuurbewegingen om voor een optimale verlichting in bochten en op kruisingen te zorgen om op die manier de veiligheid te verhogen. 22 23 96 Melding Betekenis Storing koplampsysteem Service vereist Het systeem is defect. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. De functie is uitsluitend actief bij schemer of donker en dan alleen als de auto rijdt. U kunt de functie23 deactiveren/activeren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • • • Groot licht/dimlicht (p. 93) Automatisch groot licht* (p. 94) Bedieningspaneel verlichting (p. 89) Lichtdiode (Light Emitting Diode) Geactiveerd bij levering vanuit de fabriek. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Koplampen - lichtbundel aanpassen Om verblinding van tegenliggers te voorkomen kunt u de lichtbundel van de halogeenkoplampen aanpassen voor links- en rechtsrijdend verkeer. Led-koplampen* De lichtbundel hoeft niet te worden aangepast. De lichtbundel is dusdanig dat tegenliggers niet worden verblind. Koplampen afplakken 1. Trek de mallen A en B over voor een auto met het stuur links of de mallen C en D voor een auto met het stuur rechts, zie het latere gedeelte "Mallen voor halogeenkoplampen". De mallen zijn getekend op een schaal van 1:2. Gebruik bijvoorbeeld een kopieerapparaat met vergrotingsfunctie om de mallen te vergroten tot 200%: • A = LHD Right (auto met het stuur links, rechter koplampglas) • B = LHD Left (auto met het stuur links, linker koplampglas) • C = RHD Right (auto met het stuur rechts, rechter koplampglas) • D = RHD Left (auto met het stuur rechts, linker koplampglas) Halogeenkoplampen Bij halogeenkoplampen past u de lichtbundel aan door bepaalde delen van het koplampglas af te plakken. De sterkte van de lichtbundel neemt daardoor iets af. 2. Breng de mallen over op een stuk zelfklevend en watervast materiaal en knip ze uit. 3. Neem de designstrepen op de koplampglazen als uitgangspunt, zie de lijnen op de volgende afbeelding. Plaats de zelfklevende mallen met behulp van de afbeelding naast de designstrepen. }} * Optie/accessoire. 97 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Bovenste regel: auto met stuur links, mallen A en B. Onderste regel: auto met stuur rechts, mallen C en D. 98 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Mallen voor halogeenkoplampen 99 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Mistachterlicht Bij een beperkt zicht door mist kunt u het mistachterlicht gebruiken om achterliggers tijdig op uw aanwezigheid te attenderen. Het mistachterlicht dooft automatisch bij een druk op de START/STOP ENGINE-knop of wanneer u de verlichtingsdraaiknop naar of draait. N.B. De voorschriften voor het gebruik van een mistachterlicht verschillen per land. Gerelateerde informatie • Knop voor mistachterlicht. Het mistachterlicht bestaat uit een lamp aan de linkerzijde bij een auto met het stuur links en aan de rechterzijde bij een auto met het stuur rechts. Het mistachterlicht is alleen in te schakelen, wanneer de verlichtingsdraaiknop in stand of staat en het contactslot in de stand II of wanneer de motor draait. Druk op de knop voor in-/uitschakeling. Het controlesymbool voor het mistachterlicht op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop branden, wanneer het mistachterlicht ingeschakeld is. 100 Bedieningspaneel verlichting (p. 89) Remlichten De remlichten gaan automatisch branden wanneer u remt. Bij het bedienen van het rempedaal gaan de remlichten branden. Ze gaan ook branden wanneer een van de rij-assistentiesystemen, Adaptieve cruisecontrol (p. 203), City Safety (p. 222) of Collision Warning (p. 229) de auto afremmen. Gerelateerde informatie • Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 295) INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Alarmlichten Gerelateerde informatie De alarmlichten waarschuwen medeweggebruikers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig knipperen, wanneer deze functie actief is. • • Richtingaanwijzer (p. 101) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 295) Richtingaanwijzer De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedienen met de linker stuurhendel. De richtingaanwijzers knipperen driemaal of blijven knipperen, afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of omlaag beweegt. Knop voor alarmlichten. Druk op de knop om de alarmlichten te activeren. Beide richtingaanwijzersymbolen op het instrumentenpaneel knipperen bij gebruik van de alarmlichten. De alarmlichten worden automatisch geactiveerd, wanneer de auto zo sterk wordt geremd dat de noodremlichten worden geactiveerd en de snelheid lager dan zo'n 10 km (6 mph) ligt.. De alarmlichten blijven actief als de auto stilstaat en worden vervolgens automatisch gedeactiveerd als de auto weer wegrijdt of gedeactiveerd als de knop wordt ingedrukt. Richtingaanwijzer. Korte serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eerste stand en laat de hendel vervolgens los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Onafgebroken serie knippersignalen Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar de eindstand. }} 101 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || De hendel blijft in deze stand staan en kan handmatig in de uitgangspositie teruggezet worden of veert automatisch terug bij het terugdraaien van het stuurwiel. Interieurverlichting • De interieurverlichting is te activeren/deactiveren met de knoppen van de bedieningspanelen aan het plafond voor- en achterin. de motor is afgezet en het elektrische systeem van de auto in 0 staat • de auto ontgrendeld is zonder dat de motor is gestart. Richtingaanwijzersymbolen Leeslampjes voorin* Voor de richtingaanwijzersymbolen, zie Instrumentenpaneel - betekenis controlesymbolen (p. 71). De leeslampjes worden in- en uitgeschakeld met een korte druk op de bijbehorende knop op de plafondconsole. Gerelateerde informatie • De lichtsterkte wordt aangepast door de knop ingedrukt te houden. Alarmlichten (p. 101) Leeslampjes achterin* Knoppen op plafondconsole voor bediening leeslampjes en interieurverlichting voorin. Leeslampje linkerzijde Interieurverlichting (vloerverlichting* en plafondverlichting) - Aan/Uit Automatische bediening voor interieurverlichting Leeslampje rechterzijde Alle verlichting in het interieur kan handmatig inen uitgeschakeld worden binnen 30 minuten nadat: 102 Leeslampjes achterin. De lampjes worden in- en uitgeschakeld met een korte druk op de bijbehorende knop. De lichtsterkte wordt aangepast door de knop ingedrukt te houden. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Vloerverlichting en achtergrondverlichting* De interieurverlichting wordt dan volgens het onderstaande in- en uitgeschakeld. Voor een betere interieurverlichting tijdens het rijden is het mogelijk een gedempte vorm van vloerverlichting te activeren. De interieurverlichting wordt ingeschakeld en blijft 30 seconden lang branden in de volgende gevallen: De intensiteit van de vloerverlichting is te wijzigen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). • u ontgrendelt de auto met de transpondersleutel of het sleutelblad, zie Transpondersleutel - functies (p. 162) of Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 166) • de motor is afgezet en het elektrische systeem van de auto in 0 staat. Verlichting in opbergvakken voorportieren* De verlichting in de opbergvakken gaat branden wanneer de motor start. Verlichting dashboardkastje De verlichting in het dashboardkastje wordt inen uitgeschakeld bij het openen en sluiten van de klep van het kastje. Verlichting make-upspiegel De interieurverlichting dooft in de volgende gevallen: • • de motor start de auto wordt vergrendeld. De interieurverlichting wordt in- en uitgeschakeld bij het openen en sluiten van een portier. De verlichting van de make-upspiegel (p. 149), wordt bij het openen en sluiten van het spiegelklepje in- en uitgeschakeld. De verlichting gaat aan en blijft twee minuten lang branden, wanneer een van de portieren openstaat. Verlichting in bagageruimte Als u bepaalde verlichting handmatig inschakelt, zal deze na twee minuten automatisch worden uitgeschakeld. De bagageruimteverlichting wordt bij het openen en sluiten van de achterklep automatisch in- en uitgeschakeld. Automatische bediening voor interieurverlichting De automatische bediening is geactiveerd wanneer het lampje in de knop AUTO brandt. voorwerpen in de opbergvakken enzovoort beter zien. Deze verlichting gaat bij het afzetten van de motor uit. De intensiteit en kleur van de verlichting is te wijzigen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Sfeerverlichting* Wanneer de reguliere interieurverlichting is uitgegaan en de motor draait, brandt er een ledje op de voorste of achterste plafondconsole voor een zwakke sfeerverlichting tijdens de rit. Bovendien kunt u door de verlichting in het donker eventuele * Optie/accessoire. 103 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Follow Me Home-verlichting Approach-verlichting Wissers en sproeiers De Follow Me Home-verlichting bestaat uit het dimlicht, de stadslichten voor en de achterlichten, de buitengreepverlichting en de kentekenplaatverlichting. De Approach-verlichting omvat de stadslichten voor en de achterlichten, de buitenspiegelverlichting, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de vloerverlichting. De ruitenwisser en -sproeier reinigen de voorruit en achterruit. De koplampen worden met hogedruksproeiers gereinigd. Het is mogelijk om een deel van de buitenverlichting enige tijd ingeschakeld te houden en als Follow Me Home-verlichting dienst te laten doen na vergrendeling van de auto. U activeert de Approach-verlichting met de transpondersleutel, zie Transpondersleutel - functies (p. 162), om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. 1. Neem de transpondersleutel uit het contactslot. 2. Haal de linker stuurhendel tot in de eindstand naar het stuurwiel toe en laat de hendel los. De functie is op dezelfde manier te activeren als de grootlichtsignalen, zie Groot licht/dimlicht (p. 93). Wanneer u de functie activeert via de transpondersleutel, gaan de stadslichten voor en de achterlichten, de richtingaanwijzers, de buitengreepverlichting, de kentekenplaatverlichting, de plafondverlichting en de vloerverlichting branden. 3. Stap uit de auto en vergrendel het portier. Bij activering van de functie gaan de dimlichten, de stadslichten voor en de achterlichten, de buitengreepverlichting en de kentekenplaatverlichting branden. Gerelateerde informatie • Follow Me Home-verlichting (p. 104) Ruitenwissers en -sproeiers. Regensensor, aan/uit Duimwiel gevoeligheid regensensor/snelheid ruitenwissers De duur van de Follow Me Home-verlichting is in te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Ruitenwissers uitgeschakeld Gerelateerde informatie Enkele slag • 24 104 De duur van de Approach-verlichting is in te stellen in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Ruitenwissers24 Approach-verlichting (p. 104) Haal de hendel naar stand 0 om de ruitenwissers uit te schakelen. Haal de hendel omhoog en laat deze los om de wissers een enkele slag te laten maken. Voor het vervangen van wisserbladen en de servicestand van de wisserbladen, zie Wisserbladen (p. 365). Voor het bijvullen van sproeiervloeistof, zie Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 367). INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Intervalstand Met het duimwiel kunt u het aantal wisslagen per eenheid van tijd instellen wanneer u de intervalstand hebt geselecteerd. Ononderbroken wissen De wissers bewegen op normale snelheid. De wissers bewegen op hoge snelheid. BELANGRIJK Controleer voordat u de wissers activeert of de wisserbladen niet zijn vastgevroren en of eventuele sneeuw- en ijsresten op voor- en achterruit zijn verwijderd. BELANGRIJK Gebruik voldoende sproeiervloeistof als de wissers de voorruit schoonmaken. De voorruit moet nat zijn als de ruitenwissers werken. Servicestand wisserbladen Voor het reinigen van voorruit/wisserbladen en het vervangen van wisserbladen, zie Wasstraat (p. 382) en Wisserbladen (p. 365). Regensensor* De regensensor registreert de hoeveelheid regen op de voorruit en schakelt automatisch de ruiten- wissers op de voorruit in. De gevoeligheid van de regensensor is in te stellen met het duimwiel. Wanneer de regensensor actief is, brandt het lampje in de bijbehorende knop en verschijnt het op het instrumentenregensensorsymbool paneel. Activeren en gevoeligheid instellen Om de regensensor te activeren dient de motor te lopen of de transpondersleutel in stand I of II te staan en de ruitenwisserhendel in stand 0 of die voor een enkele wisslag. BELANGRIJK In de wasstraat kunnen de ruitenwissers van de voorruit starten en beschadigd raken. Schakel de regensensor uit terwijl de auto loopt of de transpondersleutel in stand I of II staat. Het symbool op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop doven. Koplamp- en ruitensproeiers Activeer de regensensor door op de regensente drukken. De ruitenwissers sorknop maken een slag. Als u de hendel omhooghaalt, maken de ruitenwissers een extra slag. Draai het duimwiel omhoog voor een grotere gevoeligheid en omlaag voor een lagere gevoeligheid. (de wissers maken een extra slag, als u het duimwiel omhoogdraait.) Deactiveren Sproeierfunctie. Ruitensproeiers voorruit Deactiveer de regensensor met een druk op de regensensorknop of haal de hendel omlaag naar een ander wisprogramma. U activeert de sproeiers van de voorruit en de koplampen door de hendel naar het stuurwiel toe te trekken. De regensensor wordt automatisch gedeactiveerd wanneer u de transpondersleutel uit het contactslot neemt of vijf minuten nadat u de motor hebt afgezet. Nadat u de hendel hebt losgelaten maken de ruitenwissers op de voorruit nog enkele slagen en worden de koplampen gesproeid. }} * Optie/accessoire. 105 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Hogedruksproeiers koplampen* Achterruitwisser en -sproeier Ruitenwisser achterklep, achteruitrijden De hogedruksproeiers van de koplampen verbruiken een grote hoeveelheid sproeiervloeistof. Om vloeistof te besparen, worden de koplampen alleen iedere vijfde keer dat u de voorruitsproeiers activeert gesproeid. Als u de auto in de achteruitversnelling zet terwijl de voorste ruitenwissers actief zijn, zal de intervalstand van de ruitenwisser op de achterklep starten25. Bij het inschakelen van een andere versnelling valt de ruitenwisser op de achterklep stil. Gereduceerde sproeifunctie Als de ruitenwisser op de achterklep echter al op continue snelheid werkt, vindt er geen wijziging plaats. Wanneer er nog ca. 1 liter sproeiervloeistof in het reservoir zit en op het instrumentenpaneel de melding verschijnt dat u sproeiervloeistof moet bijvullen, worden de koplampen en de achterruit niet langer schoongesproeid. Dit omdat de sproeifunctie van de voorruit en een goed zicht door de voorruit de voorrang hebben. N.B. Op auto's met een regensensor wordt bij achteruitrijden de achterruitwisser geactiveerd, op voorwaarde dat de sensor geactiveerd is en het regent. Ruitenwisser achterklep – intervalstand Ruitenwisser achterklep – continu wissen Wanneer u de hendel naar voren haalt (zie pijl op bovenstaande afbeelding), activeert u de ruitenwisser/-sproeier van de achterklep. Gerelateerde informatie • Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 367) N.B. De achterruitwisser is beveiligd tegen oververhitting zodat de wissermotor wordt uitgeschakeld bij oververhitting. De achterruitwisser werkt weer na een periode van afkoelen (30 seconden of langer afhankelijk van de motor- en de omgevingstemperatuur). 25 106 Deze functie (intervalstand tijdens achteruitrijden) kunt u desgewenst uitschakelen. Bezoek een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-dealer. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Elektrisch bedienbare ruiten Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurdersportier zijn alle elektrisch bedienbare ruiten te bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de overige portieren zijn alleen de ruiten van het desbetreffende portier te bedienen. WAARSCHUWING Bediening Let er bij het sluiten van de ruiten vanaf het bestuurdersportier op dat kinderen en/of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken. WAARSCHUWING Let er bij het sluiten van de ruiten met behulp van de transpondersleutel op dat kinderen en/of andere inzittenden niet bekneld kunnen raken. WAARSCHUWING Bedieningspaneel op bestuurdersportier. Elektrisch kinderslot dat voorkomt dat kinderen de achterportieren vanaf de binnenzijde kunnen open* en de portierruiten achter kunnen openen/sluiten, zie Kinderslot - elektrische activering* (p. 180). Bedieningsknoppen voor achterste zijruiten Bedieningsknoppen voor voorste zijruiten Als er kinderen in de auto aanwezig zijn, moet altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare ruiten worden onderbroken door te kiezen voor sleutelstand 0 en vervolgens de transpondersleutel mee te nemen uit de auto. Voor informatie over sleutelstanden, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). Bedieningsknoppen elektrisch bedienbare zijruiten. Handmatige bediening Automatische bediening Vanaf het bedieningspaneel van het bestuurdersportier zijn alle elektrisch bedienbare ruiten te bedienen. Vanaf de bedieningspanelen van de overige portieren zijn alleen de ruiten van het desbetreffende portier te bedienen. Er kan slechts één bedieningspaneel tegelijk worden bediend. Om de elektrisch bedienbare ruiten te kunnen gebruiken moet de sleutelstand minimaal I zijn zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). Na uitschakeling van de motor kunnen de elektrisch bedienbare ruiten gedurende enkele minuten na verwijdering van de }} * Optie/accessoire. 107 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || transpondersleutel worden bediend, maar niet nadat er een portier is geopend. De ruiten komen tot stilstand en worden geopend, als ze tijdens het sluiten in hun beweging worden gehinderd. Wanneer sluiten onmogelijk is door bijvoorbeeld ijsvorming, kan de inklembeveiliging worden opgeheven. Wanneer de zijruiten tweemaal achtereen niet konden worden gesloten, wordt de inklembeveiliging korte tijd gedeactiveerd. Sluiten is daarna mogelijk door de bedieningsknop omhoog te trekken en vast te houden. N.B. Om het pulserende windgeluid te verminderen als de beide achterruiten open staan, kunt u de voorste ruiten ook een stukje openen. Handmatige bediening Trek voorzichtig een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag. De elektrisch bedienbare zijruiten komen steeds verder omhoog of omlaag zolang u de bedieningsknop bedient. Automatische bediening Trek een van de bedieningsknoppen omhoog of duw er een omlaag en laat deze vervolgens los. De bijbehorende zijruit gaat automatisch volledig open of dicht. 108 Bedienen met transpondersleutel of knop voor centrale vergrendeling Om de elektrisch bedienbare zijruiten vanaf de buitenzijde te bedienen met de transpondersleutel of vanaf de binnenzijde met de knop voor centrale vergrendeling, zie Transpondersleutel functies (p. 162) of Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174). Buitenspiegels Stel de stand van de buitenspiegels bij met het hendeltje op het bedieningspaneel van het bestuurdersportier. Resetten Als de accu losgekoppeld is geweest, werkt de automatische openingsfunctie pas weer naar behoren wanneer u deze hebt gereset. 1. Trek de knop aan de voorkant omhoog om de ruit helemaal te sluiten en houd de knop een seconde in deze stand vast. 2. Laat de knop korte tijd los. Bedieningsknoppen voor buitenspiegels. 3. Trek de voorkant van de knop opnieuw een seconde omhoog. Instellen 1. Druk op knop L voor de buitenspiegel links of op R voor de buitenspiegel rechts. Het lampje in de knop brandt. 2. U kunt de stand afstellen met het hendeltje in het midden. 3. Druk opnieuw op knop L of R. Het lampje mag niet langer branden. WAARSCHUWING Resetten is nodig om de klembeveiliging te laten werken. WAARSCHUWING Beide spiegels zijn gebogen voor een optimaal zicht. Voorwerpen kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Instellingen vastleggen26 De instellingen van de buitenspiegels en de bestuurdersstoel zijn voor alle transpondersleutels apart op te slaan in het autosleutelgeheugen*, zie Transpondersleutel - personalisering* (p. 159). Buitenspiegel kantelen bij parkeren26 De buitenspiegels zijn omlaag te kantelen, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kunt zien. – Schakel de achteruitversnelling in en druk op de knop L of R. Bij het inschakelen van een andere versnelling nemen de gekantelde buitenspiegels na zo'n 10 seconden de oorspronkelijke stand weer in. Dat gebeurt eerder, als u de knop L of R indrukt. Automatisch kantelende buitenspiegel bij parkeren26 Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de buitenspiegels automatisch omlaaggekanteld, zodat u bijvoorbeeld tijdens het parkeren de kant van de weg kan zien. Wanneer u de auto uit de achteruitversnelling haalt, nemen de buitenspiegels na enige tijd automatisch hun oorspronkelijke stand weer in. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). 26 Automatische inklapfunctie bij vergrendelen* Wanneer u de auto vanaf de transpondersleutel vergrendelt/ontgrendelt worden de buitenspiegels automatisch in- of uitgeklapt. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). In neutrale stand terugzetten 2. Laat ze na zo'n 1 seconde los. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn ingeklapt. Klap de spiegels uit door de knoppen L en R tegelijkertijd in te drukken. De spiegels stoppen automatisch, als ze volledig zijn uitgeklapt. Approach-verlichting en Follow Me Home-verlichting Spiegels die uit positie zijn geraakt door invloeden van buitenaf, moeten eerst elektrisch in de neutrale stand worden teruggezet zodat het elektrisch in- en uitklappen weer correct werkt: De lampjes op de buitenspiegels gaan branden, wanneer u de Approach-verlichting (p. 104) of de Follow Me Home-verlichting (p. 104) selecteert. 1. Klap de spiegels in met de knoppen L en R. 2. Klap de spiegels weer uit met de knoppen L en R. • • 3. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Gerelateerde informatie Achteruitkijkspiegel (p. 110) Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming (p. 110) De spiegels staan daarmee weer in de neutrale stand. Elektrisch inklapbare buitenspiegels* U kunt de buitenspiegels inklappen bij het parkeren en als u op smalle wegen rijdt: 1. Druk de knoppen L en R gelijktijdig in (sleutelstand minimaal I). Alleen in combinatie met een elektrisch bedienbare stoel met geheugen, zie Voorstoelen - elektrisch bediend (p. 85). * Optie/accessoire. 109 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Ruiten en buitenspiegels elektrische verwarming wordt de functie na enige tijd automatisch uitgeschakeld. De elektrische verwarming dient om de voor- en achteruit en de buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Zie ook Voorruit ontwasemen en ontdooien (p. 134). Elektrische voorruit-*, achterruit- en buitenspiegelverwarming De buitenspiegels en de achterruit worden automatisch van condens/ijsvorming ontdaan, als u de auto start bij een buitentemperatuur lager dan +7 °C. Automatische ontwaseming is te selecteren in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). Achteruitkijkspiegel De achteruitkijkspiegel is te dimmen met een knopje aan de onderkant van de spiegel. Ook is het mogelijk dat de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel actief is. Het kompas (p. 112) wordt gedeactiveerd als de elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd. Als de elektrische voorruitverwarming wordt gedeactiveerd, schakelt het kompas weer in. Hendeltje voor dimfunctie Elektrische voorruitverwarming Elektrische voorruit-, achterruit- en buitenspiegelverwarming Gebruik de functie om voorruit, achterruit en buitenspiegels te ontwasemen en te ontdooien. Bij eenmaal indrukken van de desbetreffende knop gaat de verwarming van start. Het brandende lampje in de knop geeft aan dat de functie actief is. Schakel de verwarming uit zodra het ijs/de condens verdwenen is om de accu niet onnodig te belasten. Als u echter niets doet, 110 Handmatige dimfunctie Fel licht van achteren kan hinderlijke reflecties in de achteruitkijkspiegel veroorzaken en u verblinden. Zet de spiegel met het hendeltje in de dimstand, wanneer u de verlichting van het achteropkomende verkeer als hinderlijk ervaart: 1. Activeer de dimfunctie door het hendeltje naar u toe te halen. 2. Deactiveer de dimfunctie door het hendeltje naar de voorruit toe te duwen. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Autodimfunctie* Glazen schuif-/kanteldak* Als het licht dat van achteren in de spiegel valt te fel is, wordt de achteruitkijkspiegel automatisch gedimd. Bij een spiegel met autodimfunctie ontbreekt het hendeltje voor handmatig dimmen. Het zonnescherm van het glazen schuif-/kanteldak is te bedienen met de knoppen op de plafondconsole. De achteruitkijkspiegel is voorzien van twee sensoren (één aan de voorkant en één aan de achterkant) die samenwerken om hinderlijke lichtinval te identificeren en te verhelpen. De sensor aan de voorkant registreert omgevingslicht, terwijl de sensor aan de achterkant de koplampen van achterliggers registreert. Het glazen schuif-/kanteldak zit vast, maar het elektrisch bedienbare zonnescherm is in de sleutelstand I of II te bedienen met de bedieningsknoppen op de plafondconsole. Voor informatie over sleutelstanden, zie Contactslotstanden functies in verschillende standen (p. 82). BELANGRIJK • Raak het rolgordijn niet met de handen aan, omdat dit dan beschadigd kan raken. • Gebruik voor bediening van het rolgordijn alleen de knoppen op de plafondconsole. N.B. Als de sensoren door bijvoorbeeld parkeervergunningen, transponders, zonnekleppen of voorwerpen op de achterbank of in de bagageruimte dusdanig worden gehinderd dat er geen licht op de sensoren valt, gelden er beperkingen voor de autodimfunctie van de achteruitkijkspiegel. Alleen een achteruitkijkspiegel met autodimfunctie is mogelijk uitgerust met een kompas (p. 112). Gerelateerde informatie • Buitenspiegels (p. 108) Automatisch openen tot de eindstand Handmatig openen tot de knop wordt losgelaten Handmatig sluiten tot de knop wordt losgelaten Automatisch sluiten tot de eindstand * Optie/accessoire. 111 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Kompas* In de rechter bovenhoek van de achteruitkijkspiegel zit een display waarop wordt aangegeven in welke richting de voorkant van de auto wijst. Bediening Het kompas wordt gedeactiveerd als de elektrische voorruitverwarming wordt geactiveerd. Als de elektrische voorruitverwarming wordt gedeactiveerd, schakelt het kompas weer in. Kalibreren De aarde is in 15 magnetische zones verdeeld. Het kompas is ingesteld op het geografische gebied waarin de auto werd afgeleverd. Het kompas dient te worden gekalibreerd, als u met de auto meerdere magnetische zones doorkruist. Ga als volgt te werk: 1. 2. Breng de auto tot stilstand op een groot en open terrein waar geen stalen constructies of hoogspanningsdraden zijn. Er worden acht verschillende richtingen met Engelse afkortingen weergegeven: N (noord), NE (noordoost), E (oost), SE (zuidoost), S (zuid), SW (zuidwest), W (west) en NW (noordwest). Het kompas wordt automatisch geactiveerd wanneer u de motor start of wanneer sleutelstand II actief is, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). Om het kompas handmatig uit of in te schakelen kunt u een paperclip of iets dergelijks nemen en het knopje aan de achterzijde van de achteruitkijkspiegel indrukken. 112 4. Druk meerdere malen op het knopje totdat het nummer van de gewenste magnetische zone (1–15) verschijnt (zie de kaart met de magnetische zones van het kompas). 5. Wacht totdat het teken C weer op het display verschijnt of houd het knopje aan de onderzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 6 seconden lang ingedrukt (met een rechtgebogen paperclip bijvoorbeeld), totdat het teken C verschijnt. 6. Rijd langzaam een rondje in de auto met een snelheid van hoogstens 10 km/h (6 mph), totdat een kompasrichting op het display verschijnt. Dit geeft aan dat de kalibratie afgerond is. Rijd daarna nog 2 rondjes om de kalibratie fijn af te stellen. 7. Herhaal de bovenstaande procedure zo nodig. Start de motor. N.B. Achteruitkijkspiegel met kompas. Magnetische zones. Voor de beste kalibratie moet u alle elektrische uitrusting (klimaatinstallatie, ruitenwissers enz.) uitschakelen en erop letten dat alle portieren gesloten zijn. 3. Houd het knopje aan de achterzijde van de achteruitkijkspiegel ca. 3 seconden lang ingedrukt. Het cijfer van de huidige magnetische zone verschijnt. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Menufuncties - instrumentenpaneel Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel Met de linker stuurhendel bedient u de menu’s die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel (p. 66) verschijnen. Welke menu’s er verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 82). Welke menu’s er op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 82). Voor sommige van de onderstaande menu-opties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Digit. snlhd. Verwarming* Informatiedisplays (digitaal instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties. OK - menu openen en meldingen en menuopties bevestigen. Duimwiel – menu-opties doorbladeren. Informatiedisplay (analoog instrumentenpaneel) en bedieningsknoppen voor menufuncties. RESET - data in de gekozen boordcomputerstap resetten en ‘teruggaan’ in de menustructuur. Een eventuele melding, (p. 114) moet u eerst bevestigen met de knop OK, voordat u de menu’s kunt bekijken. Extra verw.* TC-opties Servicestatus Oliepeil27 Meldingen (##)28 AdBlue-peil Gerelateerde informatie • • Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113) • Instrumentenpaneel (p. 66) Gerelateerde informatie • • • 27 Meldingen - functies (p. 115) Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel (p. 114) Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel (p. 113) Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel (p. 114) Bepaalde motoren. * Optie/accessoire. 113 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel Welke menu’s er op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen hangt af van de sleutelstand (p. 82). Voor sommige van de onderstaande menu-opties dient de auto te zijn uitgerust met de bijbehorende functie en software. Berichten Wanneer er een waarschuwings-, informatie- of controlelampje oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het informatiedisplay. Melding Betekenis Stop auto z.s.m.A Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Zet motor afA Breng de auto tot stilstand en zet de motor af. Grote kans op schade – bezoek een werkplaatsB. Service spoedA Bezoek een werkplaatsB om de auto onmiddellijk te laten controleren. Service vereistA Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Zie instructieb.A Neem de gebruikershandleiding door. Instellingen* Thema's Contraststand/Kleurstand Servicestatus Meldingen29 Oliepeil30 Standkachel* Boordcomp reset AdBlue-peil Gerelateerde informatie • • Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113) • Instrumentenpaneel (p. 66) 28 29 30 114 Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel (p. 113) Melding Betekenis Bespreek tijd voor onderhoud Het is tijd om een afspraak te maken voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Tijd voor periodiek onderhoud Het is tijd voor een servicebeurt – bezoek een werkplaatsB. Het moment hangt af van de afgelegde afstand, het aantal maanden dat sinds de laatste servicebeurt is verstreken, het aantal draaiuren van de motor en de gebruikte oliekwaliteit. Onderhoudstermijn verstreken Als u de onderhoudstermijn niet respecteert, vallen beschadigde onderdelen niet langer onder de garantie – bezoek een werkplaatsB. Versnellingsbak Olie verversen Bezoek een werkplaatsB om de auto zo spoedig mogelijk te laten controleren. Het aantal meldingen staat tussen haakjes. Het aantal meldingen staat tussen haakjes. Bepaalde motoren. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Melding Betekenis Melding Betekenis Versnellingsbak Beperkte werking De versnellingsbak werkt niet op maximale capaciteit. Rijd voorzichtig totdat de melding verdwijntC. Tijdelijk uitgeschakeldA De bijbehorende functie is tijdelijk uitgeschakeld en wordt na enige tijd rijden of de volgende keer dat u de motor start automatisch opnieuw ingeschakeld. Bezoek bij herhaaldelijke verschijning een werkplaatsB. Versnellingsbak heet Rijd langzamer Versnellingsbak heet Stop auto z.s.m. Wachten op afkoelen 31 Rijd voorzichtiger of breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand. Zet de versnellingsbak in de neutraal en laat de motor stationair draaien totdat de melding verdwijntC. Accuspanning laag Spaarstand A B C Het audiosysteem is uitgeschakeld om stroom te besparen. Laad de accu bij. Deel van een melding, verschijnt samen met gegevens over de locatie van de storing. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor meer meldingen met betrekking tot de automatische versnellingsbak. Meldingen - functies Met de linker stuurhendel kunt u door de meldingen (p. 114) bladeren die op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel verschijnen en deze bevestigen. Wanneer er een waarschuwings-, informatie- of controlesymbool oplicht, verschijnt er tevens een aanvullende melding op het display. Foutmeldingen blijven in het geheugen opgeslagen, totdat de onderliggende storing is verholpen. Druk OK op de linker stuurhendel in om een melding te bevestigen31. Gebruik het duimwiel (p. 113) om door de meldingen te bladeren. N.B. BELANGRIJK Kritieke storing. Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand en bezoek een werkplaatsB. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt als de boordcomputer wordt gebruikt, moet de melding worden gelezen (druk op OK) voordat de eerdere activiteit kan worden hervat. Om de garantie van Volvo te laten gelden, moet u het Service- en garantieboekje controleren en volgen. Gerelateerde informatie • • Meldingen - functies (p. 115) Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113) Gerelateerde informatie • Menu-overzicht - analoog instrumentenpaneel (p. 113) • Menu-overzicht - digitaal instrumentenpaneel (p. 114) Een melding kan ook met het duimwiel of de knop RESET worden bevestigd. 115 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING MY CAR functies en de locatie van de knoppen is afhankelijk van de gekozen uitrusting en de desbetreffende markt. MY CAR is een menugroep voor hantering van tal van autofuncties, zoals City Safety™, sloten en alarm, automatische ventilatorsnelheid, klokinstelling e.d. MY CAR - opent het menusysteem MY CAR. TUNE - aan de draaiknop op de middenconsole of het duimwiel op het stuurwiel draaien om een stap omhoog/omlaag te gaan door de menu-opties. Sommige functies behoren tot de standaarduitrusting, andere zijn zogeheten opties – het aanbod verschilt per markt. OK/MENU - knop op de middenconsole indrukken of het duimwiel op het stuurwiel om de gemarkeerde menu-optie te kiezen/aan te vinken of de gekozen functie in het geheugen op te slaan. Bediening Navigatie in deze menu's vindt plaats met knoppen op de middenconsole of met de knoppenset rechts op het stuurwiel*. EXIT EXIT-functies Afhankelijk van de functie en van het menuniveau waarop de aanwijzer staat op het moment dat u EXIT kort indrukt, kan het volgende gebeuren: Bedieningspaneel op middenconsole en knoppenset op stuurwiel. De afbeelding is schematisch – het aantal 116 • • • • telefoongesprekken worden geweigerd • u beweegt omhoog in het menusysteem. de actuele functie wordt beëindigd de ingevoerde tekens worden gewist de laatste gemaakte keuze wordt geannuleerd Bij lang indrukken van EXIT springt u naar de normaalweergave voor MY CAR of naar het hoogste menuniveau (hoofdbronmenu) als u zich in de normaalweergave bevindt. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Menu-opties en zoekpaden Boordcomputer Dagtellers Voor een beschrijving van de menu-opties en zoekpaden in MY CAR, zie het Sensus Infotainment-supplement. De boordcomputer van de auto registreert en berekent waarden zoals afgelegde afstand, brandstofverbruik en gemiddelde snelheid tijdens het rijden. De boordcomputer bestaat uit twee dagtellers en een kilometerteller voor de totale kilometerstand. De functies en het uiterlijk van de boordcomputer verschillen afhankelijk van de vraag of het instrumentenpaneel er een van het analoge of digitale type is: • Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 118) • Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 120) Gemiddeld Het gemiddelde brandstofverbruik sinds de laatste maal dat de waarde op nul gesteld werd. N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als er een verwarming op brandstof* is gebruikt. Gemiddelde snelheid De gemiddelde snelheid voor de afgelegde afstand sinds de laatste nulstelling van de waarde. Huidig verbruik De waarde voor het huidige verbruik wordt voortdurend (ongeveer eenmaal per seconde) bijgewerkt. Op lage snelheden wordt het verbruik weergegeven per eenheid van tijd – op hoge snelheden verschijnt het verbruik per eenheid van lengte. De boordcomputerinformatie is weer te geven op het bestuurdersdisplay32. 32 De lay-out van het display en weergave kunnen variëren afhankelijk van het type. U kunt verschillende eenheden (km/miles) kiezen voor de aanduiding – zie de onderstaande paragraaf "Eenheid wijzigen" (p. 117) }} * Optie/accessoire. 117 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING || Bereik - actieradius op tank Eenheid wijzigen De boordcomputer geeft de afstand aan die bij benadering af te leggen is met de resterende hoeveelheid brandstof in de tank. In het menusysteem MY CAR kunt u de eenheid van lengte en brandstofvolume aanpassen, zie MY CAR (p. 116) Wanneer de melding Afst. tot leeg "----" verschijnt, zijn geen garanties meer te geven voor de resterende actieradius. • N.B. Een wijziging van deze eenheden is niet alleen van toepassing op de boordcomputer maar ook op Volvo’s RTI-navigatiesysteem*. Tank dan zo spoedig mogelijk. De actieradius wordt berekend aan de hand van het gemiddelde brandstofverbruik over de laatste 30 km en de resterende hoeveelheid brandstof. Gerelateerde informatie • Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 118) • Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 120) • Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 122) N.B. Er is een bepaalde afwijking mogelijk, als u van rijstijl verandert. Een zuinige rijstijl betekent doorgaans een langere actieradius. Voor meer informatie over de wijze waarop u het brandstofverbruik kunt beperken, zie Milieubeleid (p. 23). Digitale snelheidsheidsaanduiding in een alternatieve eenheid33 Als het hoofdinstrument is ingesteld op weergave in mph, wordt de digitale snelheid aangegeven in km/h 33 118 Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel Boordcomputerinformatie is weer te geven op het instrumentenpaneel en te hanteren via de bedieningselementen op de linker stuurhendel en via het instrumentenpaneelmenu. Na de automatische activering van het instrumentenpaneel bij ontgrendeling zijn bediening en instelling meteen mogelijk. Als u na het openen van het bestuurdersportier niet binnen zo'n 30 seconden op een van de knoppen drukt, dooft het instrument, waarna om opnieuw de boordcomputer te kunnen bedienen eerst sleutelstand II of motorstart vereist is. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. • Bevestig deze melding door de knop OK op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Alleen digitale instrumentenpanelen en op bepaalde markten. * Optie/accessoire. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Bedieningsknoppen U kunt tijdens het rijden op ieder gewenst moment een ander scherm met boordcomputerinformatie op het instrumentenpaneel laten weergeven. Een de mogelijke opties is om geen boordcomputerinformatie weer te geven. Boordcomputerrubriek op instrumentenpaneel Informatie Dagtellers T1 en tot afst • RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen. OK - instrumentenpaneelmenu openen, berichten of menu-opties bevestigen. Dagtellers T2 en tot afst • Duimwiel - menu-opties of boordcomputeropties doorbladeren. RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen. Afst. tot leeg Voor meer informatie, zie de paragraaf "Bereik - actieradius op tank" (p. 117). Brandstofvrbr Huidig verbruik. Gem. snelh. • Boordcomputeroptie Kies de weer te geven boordcomputerinformatie op het instrumentenpaneel: 1. 2. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u deze eerst "resetten" met twee keer drukken op RESET. Draai aan het duimwiel om de opties door te bladeren en bij de rubriek van uw keuze te stoppen met bladeren. Geen boordcomputerinformatie. 1. Draai aan het duimwiel en stap met bladeren wanneer u de te resetten boordcomputerrubriek ziet: T1 en tot afst, T2 en tot afst of Gem. snelh.. 2. Bij lang indrukken van RESET reset u de waarde voor de gekozen rubriek. U moet iedere rubriek apart op nul stellen. Bestuurdersdisplay en bedieningselementen. RESET - actuele dagteller resetten of het menusysteem verlaten. Boordcomputerinformatie resetten Druk lang op RESET om Gem. snelh. op nul te stellen. Bij deze optie blijft het display leeg - dit geeft tevens het "begin"/"einde" van de lus aan. Functies in instrumentenpaneelmenu Open het menu van het instrumentenpaneel om selecteerbare rubrieken in de boordcomputer te activeren. 1. Druk op OK. 2. Blader met het duimwiel door de menuopties en kies voor TC-opties. 3. Markeer de gewenste optie. De symbolen voor reeds gekozen opties zijn wit en voorzien van een "vinkje", bij de rest die grijs is ontbreekt het "vinkje". 4. Sluit af door na de bediening/aanpassing twee keer op RESET te drukken. Gerelateerde informatie • • Boordcomputer (p. 117) Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 122) * Optie/accessoire. 119 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel Boordcomputeroptie Bedieningsknoppen Kies de weer te geven boordcomputerinformatie op het instrumentenpaneel: De boordcomputerinformatie is weer te geven op het instrumentenpaneel en te hanteren via de bedieningselementen op de linker stuurhendel en via het instrumentenpaneelmenu. Na de automatische activering van het instrumentenpaneel bij ontgrendeling zijn bediening en instelling meteen mogelijk. Als u na het openen van het bestuurdersportier niet binnen zo'n 30 seconden op een van de boordcomputerknoppen drukt, dooft het instrument, waarna om opnieuw de boordcomputer te kunnen bedienen eerst sleutelstand II of motorstart vereist is. N.B. Als er een waarschuwingsmelding verschijnt tijdens het gebruik van de boordcomputer, dient u deze melding eerst te bevestigen voordat u de boordcomputer weer kunt activeren. • Er kunnen drie boordcomputeropties tegelijk worden weergegeven: één op elk van de drie ”vensters”. OK - instrumentenpaneelmenu openen, berichten of menu-opties bevestigen. Duimwiel - menu-opties of boordcomputeropties doorbladeren. Om er zeker van te zijn dat geen van de bedieningselementen zich midden in een procedure bevindt, moet u deze eerst "resetten" met twee keer drukken op RESET. 2. Draai aan het duimwiel om de rubriekcombinaties door te bladeren. 3. Stop met bladeren bij de gewenste combinatie om de desbetreffende boordcomputerinformatie continu op het instrumentenpaneel weer te geven. U kunt tijdens het rijden op ieder gewenst moment een ander scherm met boordcomputerinformatie op het instrumentenpaneel laten weergeven. Een de mogelijke opties is om geen boordcomputerinformatie weer te geven. RESET - actuele dagteller resetten of het menusysteem verlaten. Bevestig deze melding door de knop OK op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Rubriekcombinaties 120 1. Informatie Gemiddeld Dagteller T1 + Kilometerstand Gemiddelde snelheid • RESET lang indrukken om dagteller T1 op nul te stellen. Huidig verbruik Dagteller T2 + Kilometerstand Actieradius op tank • RESET lang indrukken om dagteller T2 op nul te stellen. INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Rubriekcombinaties Huidig verbruik Kilometerstand Geen boordcomputerinformatie. A Informatie km/h<>mphA km/h<>mph - "Alternatieve digitale snelheidsaanduiding", zie Boordcomputer (p. 117). Bij deze optie doven alle drie de boordcomputerdisplays - dit geeft tevens het "begin"/"einde" aan van de lus. Alleen bepaalde markten. Boordcomputerinformatie resetten Dagtellers 1. Draai aan het duimwiel en stop met bladeren wanneer u de rubriekcombinatie met de te resetten dagteller ziet. 2. Bij lang indrukken van RESET reset u de waarde voor de gekozen rubriek. Gemiddelde snelheid en gemiddeld verbruik 1. Druk op OK om het instrumentenpaneelmenu te openen. 2. Blader met het duimwiel naar de menuoptie Boordcomp reset en bevestig uw keuze met OK. 3. Geef aan of u het gemiddelde brandstofverbruik of de gemiddelde snelheid wilt resetten of allebei en bevestig uw keuze met OK. 4. Druk tot slot op RESET. Gerelateerde informatie • • Boordcomputer (p. 117) Boordcomputer - rijstatistieken* (p. 122) * Optie/accessoire. 121 INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING Boordcomputer - rijstatistieken* Op het beeldscherm van de middenconsole zijn rijstatistieken van de boordcomputer weer te geven voor een grafisch overzicht van het brandstofverbruik. Functie – Open het menusysteem MY CAR (p. 116) en kies Verbruiksinfo om een staafdiagram te zien. wijzer rechts beweegt afhankelijk van de gekozen schaal omhoog of omlaag. Instellingen U kunt verschillende instellingen voor de rijstatistieken verrichten in het menusysteem MY CAR Verbruiksinfo. • Resetten als motor min. 4 uur heeft uitgestaan – markeer het vakje met ENTER aan en verlaat het menu met EXIT. Wanneer u deze optie markeert, worden alle statistieken 4 uur na uitschakeling van het contact automatisch gewist. Bij de volgende keer starten van de motor begint de ritstatistiek weer vanaf nul. • Nieuwe rit starten – met ENTER wordt alle eerdere statistiek gewist. Verlaat het menu met EXIT. Als u een nieuwe rijcyclus wilt starten, voordat de 4 uur zijn verstreken, moet u met deze optie eerst handmatig de actuele cyclus wissen. Ritstatistiek34. Afhankelijk van de gekozen schaalverdeling symboliseert elke staaf een afgelegde afstand van 1 km of 10 km - de staaf uiterst rechts geeft de waarde aan voor de actuele kilometer of 10 km. Gerelateerde informatie • • Boordcomputer (p. 117) Met de TUNE-knop kunt u voor elke staaf van schaal wisselen tussen 1 km en 10 km – de aan- • Boordcomputer - digitaal instrumentenpaneel (p. 120) 34 122 Zie ook de informatie over Eco guide (p. 70). Boordcomputer - analoog instrumentenpaneel (p. 118) De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de softwareversie en de markt zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. KLIMAAT KLIMAAT Algemene informatie over de klimaatregeling De auto is voorzien van elektronische klimaatregeling. De klimaatregeling zorgt ervoor dat de lucht in het interieur gekoeld, verwarmd of van vocht ontdaan wordt. • • Wanneer de motor het maximale vermogen nodigt heeft (bijvoorbeeld als u volgas optrekt), is het mogelijk dat de airconditioning tijdelijk wordt uitgeschakeld. Er kan dan een tijdelijke temperatuurstijging optreden. • Maak in eerste instantie gebruik van de ontwasemingsfunctie (p. 134) om condens van de binnenkant van de ruiten te verwijderen. Houd de binnenzijde van de ruiten schoon om de kans te beperken dat ze beslaan. Er zijn twee soorten klimaatregelingen: • Elektronische temperatuurregeling (ETC) (p. 130) • Elektronische klimaatregeling (ECC) (p. 129) N.B. Airconditioning (AC) (p. 134) uitschakelen, maar voor optimaal klimaatcomfort in de passagiersruimte en om te voorkomen dat de ruiten beslaan dient u de airconditioning altijd te laten aanstaan. Waar u op moet letten 124 • Voor optimale werking van de airconditioning moet u de zijruiten gesloten houden. • Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie (p. 175) gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. • Veeg sneeuw en ijs van de luchtinlaat voor de klimaatregeling (de opening tussen de motorkap en de voorruit). In warme weersomstandigheden kan er ter hoogte van de airconditioning een plasje water onder de auto ontstaan. Dit is volkomen normaal. Auto’s met Start/Stop* Bij automatische motorstop (p. 283) gelden er mogelijk beperkingen voor de werking van bepaalde apparatuur (zoals het ventilatortoerental (p. 132) van de klimaatregeling). N.B. Bij activering van de ECO-functie worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de ECO-functie te deactiveren. Gerelateerde informatie • • • • • • • Werkelijke temperatuur (p. 125) Sensoren - klimaat (p. 125) Menu-instellingen - klimaat (p. 127) Luchtverdeling passagiersruimte (p. 127) Luchtkwaliteit (p. 125) Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 131) Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 131) Auto’s met ECO* Als de functie ECO (p. 291) wordt geactiveerd, kan de functie van bepaalde uitrusting tijdelijk worden gereduceerd of uitgeschakeld, bijvoorbeeld de airconditioning (p. 134). * Optie/accessoire. KLIMAAT Werkelijke temperatuur Sensoren - klimaat Luchtkwaliteit De ingestelde interieurtemperatuur komt overeen met de gevoelstemperatuur op basis van de heersende omstandigheden in en rond de auto wat de buitentemperatuur, de luchtsnelheid, de luchtvochtigheidsgraad, de ingestraalde warmte enz. betreft. De klimaatregeling beschikt over enkele sensoren om de temperatuur (p. 125) in de auto te regelen. Het interieur werd dusdanig vormgegeven dat het gerieflijk en comfortabel is – ook voor mensen met contactallergieën of astma. Het systeem beschikt over een zonnesensor (p. 125) die de stand van de zon registreert. Daardoor kan1 de temperatuur van de lucht uit de blaasmonden links en rechts afwijken, ondanks dat de temperatuurknoppen voor de beide zijden in dezelfde stand staan. • • De zonnesensor zit boven op het dashboard. De interieurtemperatuursensor zit onder het bedieningspaneel van de klimaatregeling. • • • • De buitentemperatuursensor zit in de buitenspiegel. • N.B. Bedek of blokkeer de sensoren niet met kledingstukken of andere voorwerpen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • Temperatuurregeling passagiersruimte (p. 133) 1 Interieurfilter (p. 126) Materiaal in de passagiersruimte (p. 127) Clean Zone Interior Package (CZIP) (p. 126)* Interior Air Quality System (IAQS) (p. 126)* Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) Geldt alleen voor ECC. * Optie/accessoire. 125 KLIMAAT Luchtkwaliteit - interieurfilter Alle lucht die de passagiersruimte binnenkomt wordt gereinigd door een filter. Vervang het filter regelmatig. Raadpleeg het Serviceprogramma van Volvo voor het aanbevolen vervangingsinterval. In zeer sterk verontreinigde gebieden moet u het filter mogelijk vaker vervangen. Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* CZIP bestaat uit een aantal aanpassingen zodat er minder stoffen in het interieur verwerkt die allergieën en/of astma kunnen verwekken. Het volgende is inbegrepen: • N.B. Er zijn verschillende soorten interieurfilters. Let erop dat het juiste filter wordt gemonteerd. Gerelateerde informatie • Luchtkwaliteit (p. 125) • Een geavanceerde ventilatorfunctie die inhoudt dat de ventilator aanslaat wanneer de auto via de transpondersleutel wordt ontgrendeld. De ventilator vult het interieur op die manier met verse lucht. De functie start als dat nodig is en stopt na bij het openen van een van de portieren. Bij inactiviteit wordt de functie na enige tijd automatisch beëindigd. De tijd dat de ventilatorfunctie werkt zal langzaam maar zeker korter worden, totdat de auto 4 jaar oud is. Het Interior Air Quality System IAQS (p. 126) is een volautomatisch systeem dat de lucht in de passagiersruimte ontdoet van verontreinigingen in de vorm van stofdeeltjes, koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon. Gerelateerde informatie 126 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • Luchtkwaliteit (p. 125) Luchtkwaliteit - IAQS* Het Interior Air Quality System (IAQS) ontdoet de binnenkomende lucht van gassen en stofdeeltjes om zo hinderlijke geurtjes en verontreinigingen in de passagiersruimte te beperken. Bij verontreinigde buitenlucht wordt de luchtinlaat afgesloten om koolwaterstoffen, stikstofoxiden en laaghangend ozon buiten de auto te houden. De lucht in de passagiersruimte wordt dan gerecirculeerd. Het systeem is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). N.B. Voor de beste lucht in het interieur moet de luchtkwaliteitssensor altijd zijn ingeschakeld. In een koud klimaat is de automatische recirculatie beperkt om het beslaan van de ruiten te voorkomen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • • Luchtkwaliteit (p. 125) Luchtkwaliteit - Clean Zone Interior Package (CZIP)* (p. 126) * Optie/accessoire. KLIMAAT Luchtkwaliteit - materialen Menu-instellingen - klimaat Luchtverdeling passagiersruimte De gebruikte materialen zijn erop geselecteerd de hoeveelheid stof in de passagiersruimte te beperken, zodat de passagiersruimte gemakkelijker schoon te houden is. Het is mogelijk de basisinstellingen voor vier van de klimaatregelingsfuncties te activeren/deactiveren of wijzigen via de middenconsole. De binnenkomende lucht wordt verdeeld over uiteenlopende blaasmonden verspreid over het interieur. De vloerbekleding in zowel de passagiersruimte als de bagageruimte is eenvoudig te verwijderen en schoon te maken. Gebruik de door Volvo geadviseerde schoonmaakmiddelen en autoverzorgingsproducten voor het reinigen van het interieur (p. 386). Gerelateerde informatie • Luchtkwaliteit (p. 125) • • • • Ventilatorstand bij automatische klimaatregeling * (p. 133). Recirculatietimer (p. 135). Automatische achterruitverwarming (p. 110). Interior Air Quality System * (p. 126). De fabrieksinstellingen voor de klimaatregelingsfuncties zijn te herstellen via het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) In de stand AUTO* vindt de luchtverdeling geheel automatisch plaats. De luchtverdeling valt zo nodig handmatig bij te regelen, zie luchtverdelingstabel (p. 136). }} * Optie/accessoire. 127 KLIMAAT || Blaasmonden in dashboard Open Luchtverdeling - ontwaseming voorruit Dicht Luchtverdeling - blaasmond dashboard Luchtstroom naar links of rechts Luchtverdeling - ventilatie vloer Luchtstroom omhoog of omlaag Richt de blaasmonden op de zijruiten om deze te ontwasemen. N.B. Denk eraan dat kleine kinderen gevoelig kunnen zijn voor luchtstromen en tocht. 128 Luchtverdeling De gestileerde menselijke gedaante op de nevenstaande afbeelding bestaat uit drie knoppen. Bij bediening van de knoppen gaat op het display het desbetreffende gedeelte van de gestileerde menselijke gedaante (zie onderstaande afbeelding) branden samen met een pijl vóór dit gedeelte om aan te geven welke luchtverdelingsstand er gekozen is. Voor meer informatie, zie de luchtverdelingstabel (p. 136). Het middendisplay geeft de gekozen luchtverdelingsstand aan. Gerelateerde informatie • • • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) Automatische regeling (p. 133) Luchtverdeling - recirculatie (p. 135) KLIMAAT Elektronische klimaatregeling ECC* en kan voor de bestuurders- en passagierszijde apart worden ingesteld. ECC (Electronic Climate Control) handhaaft de temperatuur die in het interieur wordt gekozen Met de autofunctie worden temperatuur, airconditioning, ventilatorsnelheid, recirculatie en luchtverdeling automatisch geregeld. Ventilator (p. 132) Luchtverdeling - ontwaseming voorruit ECO* (p. 291) AUTO - Automatische klimaatregeling (p. 133) Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming (p. 110) AC - Airconditioning aan/uit (p. 134) Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 131), linkerkant Temperatuurregeling (p. 133) linker-/rechterkant instellen Elektrische voorruitverwarming* en maximale ontwaseming (p. 134) Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 131), rechterkant Luchtverdeling (p. 127) - ventilatie vloer Temperatuurregeling (p. 133) Luchtverdeling - blaasmond dashboard Recirculatie (p. 135) Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) * Optie/accessoire. 129 KLIMAAT Elektronische temperatuurregeling ETC luchtverdeling en ventilatorsnelheid handmatig moet instellen. Met ETC (Electronic Temperature Control) is de temperatuur automatisch te regelen, terwijl u de Ventilator (p. 132) Elektrische achterruit- en buitenspiegelverwarming (p. 110) Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 131), linkerkant Recirculatie (p. 135) Elektrisch verwarmde voorstoel (p. 131), rechterkant AC - Airconditioning aan/uit (p. 134) Elektrische voorruitverwarming en maximale ontwaseming* Temperatuurregeling (p. 133) Luchtverdeling (p. 127) - ventilatie vloer 130 ECO* (p. 291) Luchtverdeling - blaasmond dashboard Gerelateerde informatie Luchtverdeling - ontwaseming voorruit • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) * Optie/accessoire. KLIMAAT Elektrisch verwarmde voorstoelen* De verwarming van de voorstoelen heeft drie standen om het zitcomfort voor bestuurder en voorpassagier bij kou te verhogen. Er zijn drie verwarmingsniveaus met elk hun eigen vermogen: • Hoogste verwarmingsniveau - er branden drie oranje velden op het middendisplay (zie bovenstaande afbeelding). • Lagere verwarmingsniveau - er branden twee oranje velden op het display. • Laagste verwarmingsniveau - er brandt één oranje veld op het display. • Verwarming uitschakelen - geen van de velden brandt. Elektrisch verwarmde achterbank* De verwarming voor de buitenste plaatsen van de achterbank heeft drie standen om het comfort voor passagiers te verhogen als het koud is. WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. Het middendisplay geeft het actuele verwarmingsniveau aan. Tik herhaalde malen op de knop om de verschillende niveaus door te lopen of het systeem uit te schakelen. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • Elektrisch verwarmde achterbank* (p. 131) De lampjes in de drukknoppen geven het actuele verwarmingsniveau aan: Tik herhaalde malen op de knop om de verschillende niveaus door te lopen of het systeem uit te schakelen. Er zijn drie verwarmingsniveaus met elk hun eigen vermogen: • Hoogste verwarmingsniveau - er branden drie lampjes. • Lagere verwarmingsniveau - er branden twee lampjes. }} * Optie/accessoire. 131 KLIMAAT || • • Laagste verwarmingsniveau - er brandt één lampje. Verwarming uitschakelen - geen van de lampjes brandt. Ventilator Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • Elektrisch verwarmde voorstoelen* (p. 131) Elektronische temperatuurregeling - ETC (p. 130) N.B. WAARSCHUWING Een elektrisch verwarmde stoel mag niet worden gebruikt door personen die niet goed kunnen voelen dat de temperatuur toeneemt of die om een andere reden moeilijkheden hebben om de elektrisch verwarmde stoel te bedienen. Er kunnen dan namelijk brandwonden ontstaan. • Houd de ventilator altijd geactiveerd om te voorkomen dat de ruiten beslaan. Als de ventilator volledig uitgeschakeld is, start de airconditioning niet – wat kans op beslagen ruiten kan geven. Met ECC* Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen, AUTO schakelt uit. Als AUTO wordt gekozen, wordt de ventilatorsnelheid automatisch (p. 133) geregeld. De eerder ingestelde ventilatorsnelheid wordt gedeactiveerd. Met ETC Draai aan de knop om de ventilatorsnelheid te verhogen of te verlagen. Gerelateerde informatie 132 • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • Elektronische klimaatregeling - ECC* (p. 129) * Optie/accessoire. KLIMAAT Automatische regeling Automatische regeling is alleen mogelijk bij elektronische klimaatregeling (ECC) (p. 129). De autofunctie regelt automatisch temperatuur (p. 133), airconditioning (p. 134), ventilatorsnelheid (p. 132), recirculatie (p. 135) en luchtverdeling (p. 127). Als u een of meer handmatige functies selecteert, worden de overige functies nog steeds automatisch geregeld. Alle handmatige instellingen worden uitgeschakeld, wanneer u op de knop AUTO drukt. Op het display verschijnt AUTO-KLIMAAT. Temperatuurregeling passagiersruimte Bij het starten van de motor wordt de laatst verrichte temperatuurinstelling hervat. N.B. Het is niet mogelijk om het opwarmen/afkoelen te versnellen door een hogere/lagere temperatuur te kiezen dan die eigenlijk gewenst is. Met ETC Met deze draaiknop kunt u de temperatuur in de passagiersruimte instellen. Met ECC* U kunt de ventilatorsnelheid in de automatische stand instellen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • Gerelateerde informatie • Met deze knop kunt u de temperatuur aan de bestuurdersen passagierszijde onafhankelijk van elkaar instellen. Druk meerdere keren op L/R van de knop om de instelling voor links, rechts of beide kanten te kiezen. Stel de temperatuur in met de draaiknop – de gekozen temperatuur voor beide kanten verschijnt op het display van de middenconsole. • • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) De actuele temperatuur voor beide zones staat aangegeven op het beeldscherm van de middenconsole. • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) Werkelijke temperatuur (p. 125) Elektronische temperatuurregeling - ETC (p. 130) Elektronische klimaatregeling - ECC* (p. 129) * Optie/accessoire. 133 KLIMAAT Airconditioning Voorruit ontwasemen en ontdooien De airconditioning koelt en droogt zo nodig de binnenkomende lucht. U kunt de elektrische voorruitverwarming* en de maximale ontwaseming gebruiken om de vooruit en zijruiten snel te ontwasemen en ontdooien. Wanneer het lampje in de knop AC brandt, wordt de airconditioning geheel automatisch geregeld. Auto's zonder elektrische voorruitverwarming hebben één ontwasemingsniveau: • Er stroomt lucht naar de ruiten - op het display brandt het symbool (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. Auto's met elektrische voorruitverwarming hebben twee ontwasemingsniveaus: Wanneer het lampje in de knop AC gedoofd is, is de airconditioning uitgeschakeld. De overige functies worden nog steeds automatisch geregeld. Bij activering van de maximale ontwaseming (p. 134) wordt automatisch de airconditioning ingeschakeld, zodat de lucht optimaal gedroogd wordt. Het middendisplay geeft de gekozen instelling aan. Elektrische voorruitverwarming* Maximale ontwaseming Het lampje in de ontwasemingsknop brandt, wanneer de functie is ingeschakeld. • Elektrische voorruitverwarming2 inschakelen - op het display brandt een symbool (1). • Elektrische voorruitverwarming2 inschakelen en lucht naar de ruiten sturen - op het display branden de symbolen (1) en (2). • Functie uitschakelen - geen van de symbolen brandt. N.B. Elektrische voorruitverwarming en een eventuele IR-film (p. 21) kunnen de prestaties van transponders en andere communicatie-apparatuur beïnvloeden. Tik herhaalde malen op de knop om de verschillende niveaus door te lopen of het systeem uit te schakelen. 2 134 Het kompas is uit wanneer de elektrische voorruitverwarming is geactiveerd. * Optie/accessoire. KLIMAAT N.B. Aan de beide uiteinden van de voorruit zitten driehoekige gebieden zonder elektrische verwarming, zodat het ontdooien daar mogelijk langer duurt. Luchtverdeling - recirculatie Kies voor recirculatie als u vieze luchtjes, uitlaatgassen en dergelijke buiten wilt houden. Er komt met andere woorden geen lucht van buiten de auto in, wanneer deze functie actief is. Wanneer de recirculatie actief is, brandt het oranje lampje in de knop. N.B. De elektrische voorruitverwarming is niet beschikbaar, wanneer de motor automatisch is afgezet (p. 283). Als de functie actief is, vindt bovendien het volgende plaats om de lucht in de passagiersruimte zoveel mogelijk van vocht te ontdoen: • de airconditioning wordt automatisch ingeschakeld • de recirculatie en het Interior Air Quality System worden automatisch uitgeschakeld. N.B. De ventilator maakt meer geluid wanneer de ventilator op maximale snelheid draait. Bij het uitschakelen van de ontwaseming hervat de klimaatregeling de voorgaande instellingen. N.B. Wanneer u voor maximale ontwaseming kiest, wordt de recirculatie altijd uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • • Luchtverdeling passagiersruimte (p. 127) Luchtverdeling - tabel (p. 136) BELANGRIJK Als de lucht in de auto te lang recirculeert, kan de binnenzijde van de ruiten beslaan. Timer Bij een geactiveerde timerfunctie zal de klimaatregeling afhankelijk van de buitentemperatuur na een bepaalde tijd de handmatig geactiveerde recirculatiestand verlaten. Dit beperkt het risico van ijs, beslagen ruiten en een slechte luchtkwaliteit. Het systeem is te activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) 135 KLIMAAT Luchtverdeling - tabel Met drie knoppen kiest u de gewenste luchtverdeling (p. 127). 136 Luchtverdeling Toepassing Er stroomt een grote hoeveelheid warme lucht naar de ruiten. om snel te ontdooien en te ontwasemen. Lucht naar de voorruit, via de blaasmond voor ontwaseming, en de zijruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden. Om condens- of ijsvorming bij koud en vochtig weer te voorkomen (hiervoor mag het ventilatorniveau niet te laag zijn). Luchtstroom naar de ruiten en uit de blaasmonden van het dashboard. om een comfortabel klimaat te verkrijgen bij warm en droog weer. Luchtstroom op hoofd- en borsthoogte uit de blaasmonden in het dashboard. om een efficiënte koeling te verkrijgen bij warm weer. KLIMAAT Luchtverdeling Toepassing Lucht naar de vloer en de ruiten. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard. om een comfortabel klimaat en een goede ontwaseming te verkrijgen bij koud weer. Lucht naar de vloer en uit de blaasmonden in het dashboard. bij zonnig weer en matige buitentemperaturen. Lucht naar de vloer. Er komt een bepaalde hoeveelheid lucht uit de blaasmonden in het dashboard en op de ruiten. om warme of koude lucht naar de vloer te sturen. Luchtstroom naar de ruiten, uit de blaasmonden in het dashboard en naar de vloer. om koele lucht naar de vloer te sturen bij warm en droog weer of warme lucht naar de rest van het lichaam bij koud weer. Gerelateerde informatie • Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) • Luchtverdeling - recirculatie (p. 135) 137 KLIMAAT Motor- en interieurverwarming* Tanken Accu en brandstof Als de accu onvoldoende opgeladen is of als het brandstofpeil te laag is, wordt de verwarming automatisch uitgeschakeld en er verschijnt een melding op het display. Bevestig deze melding door op de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel (p. 113) te drukken. Met preconditioning bereidt de verwarming de motor en het interieur voor om de slijtage en het stroomverbruik tijdens de rit te beperken. Bij voorverwarming van de auto verlengt u tevens de actieradius. De verwarming is direct (p. 139) in te schakelen of vertraagd met een timer (p. 140). BELANGRIJK Bij een buitentemperatuur hoger dan 15 °C wordt de verwarming niet geactiveerd. De verwarming werkt maximaal 50 minuten achtereen. WAARSCHUWING Maak geen gebruik van de verwarming op brandstof in een afgesloten ruimte. Er komen uitlaatgassen vrij. N.B. Bij gebruik van de verwarming op brandstof komt er mogelijk rook vanonder de auto, wat volkomen normaal is. Frequent gebruik van de verwarming tijdens korte ritten kan aanleiding geven tot een geringe ladingstoestand van de startaccu, waardoor de verwarming mogelijk wordt uitgeschakeld of helemaal niet aanslaat. In het ergste geval is het niet mogelijk de motor te starten. Waarschuwingssticker op tankvulklep. WAARSCHUWING Gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel voordat u gaat tanken de verwarming op brandstof uit. Om te garanderen dat de startaccu met evenveel energie wordt opgeladen als de verwarming verbruikt, moet u bij regelmatig gebruik van de verwarming net zolang met de auto rijden als de verwarming wordt gebruikt. De verwarming wordt telkens maximaal 50 minuten ingeschakeld. Controleer op het instrumentenpaneel of de verwarming is uitgeschakeld; wanneer deze werkt, verschijnt het verwarmingssymbool. Op een helling parkeren Wanneer u de auto op een steile helling parkeert, moet u ervoor zorgen dat de voorkant van de auto omlaagwijst. Zo krijgt de verwarming op brandstof altijd voldoende brandstof. 138 Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) • Extra verwarming* (p. 142) * Optie/accessoire. KLIMAAT Motor- en interieurverwarming* direct inschakelen Directe start via transpondersleutel* De motor- en interieurverwarming zijn direct in te schakelen. Directe start is mogelijk via: het informatiedisplay • • • een transpondersleutel* De verwarmingsstatus verschijnt ook op de boordcomputer. een mobiele telefoon*. Bij directe inschakeling van de motor- en interieurverwarming (p. 138) blijft de verwarming 50 minuten lang draaien. De interieurverwarming gaat van start, zodra de koelvloeistof in de motor de juiste temperatuur heeft bereikt. N.B. De auto kan worden gestart en rijden, terwijl de verwarming aan is. Directe start via informatiedisplay Directe start via mobiele telefoon* Controlelampje op transpondersleutel met PCC*. De motor- en interieurverwarming is te activeren via de transpondersleutel: – Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 140) De alarmlichten geven de volgende informatie: • Motor- en interieurverwarming* - direct uitschakelen (p. 140) • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) • 5 korte lichtsignalen gevolgd door zo'n 3 seconden lang branden - verzoek tot inschakeling ontvangen en verwarming geactiveerd. Druk op de OK-knop om het menu te openen. 2. Gebruik het duimwiel om naar Verwarming te gaan en maak een keuze met OK. • 3. Ga in het volgende menu naar Directe start om de verwarming te activeren en bevestig uw keuze met OK. 5 korte signalen - de auto heeft een verzoek tot inschakeling ontvangen maar de verwarming is niet geactiveerd. • Alarmlichten lichten niet op - de auto heeft geen verzoek tot inschakeling ontvangen. Verlaat het menu met RESET. Voor activering en voor informatie over de gekozen instellingen wordt u verwezen naar de Volvo On Call*-app. Druk de knop voor de Approach-verlichting 2 seconden lang in. 1. 4. Als u de info-knop indrukt terwijl de verwarming actief is, wordt bij het weergeven van de vergrendelingsstatus (p. 163) van de auto ook de verwarmingsstatus getoond. Gedurende de tijd die nodig is om de status na te gaan geeft het controlelampje enkele malen een kort knippersignaal. Het lampje gaat continu branden, als de verwarming actief is. * Optie/accessoire. 139 KLIMAAT Motor- en interieurverwarming* direct uitschakelen Motor- en interieurverwarming* timers 5. Stel de gewenste uuraanduiding in met het duimwiel. De motor- en interieurverwarming is direct uit te schakelen via het informatiedisplay. De timers van de motor- en interieurverwarming (p. 138) zijn gekoppeld aan de klok van de auto. 6. Druk kort op OK zodat de minuutaanduiding gaat branden. 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 7. Stel de gewenste minuutaanduiding in met het duimwiel. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 8. Druk op OK3 om de instelling te bevestigen. 9. 3. Ga in het volgende menu naar Stop om de verwarming te deactiveren en bevestig uw keuze met OK. U kunt twee verschillende uitschakeltijden instellen met de timerfunctie. Onder de uitschakeltijd wordt het tijdstip verstaan waarop de auto de gewenste temperatuur bereikt heeft. De elektronica van de auto rekent aan de hand van de buitentemperatuur zelf uit wanneer de verwarming moet worden ingeschakeld. Met RESET gaat u een stap terug binnen het menusysteem. 4. Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen (p. 139) • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 140) • Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) 3 140 N.B. Verlaat het menu met RESET. Als de klok van de auto wordt verzet, wordt een eventuele programmering van de timer gewist. Instellen 10. Kies de andere timer (ga verder vanaf punt 2) of verlaat het menu met RESET. Starten 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en activeer deze met OK. 2. Ga met het duimwiel (p. 113) naar Verwarming en maak een keuze met OK. 4. Verlaat het menu met RESET. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 4. Druk kort op OK zodat de uuraanduiding gaat branden. Uitschakelen U kunt de timergestuurde verwarming uitschakelen voordat de timer dat doet. Ga als volgt te werk: 1. Druk op de knop OK om het menu te openen. Bij nogmaals indrukken van OK activeert u de timer. * Optie/accessoire. KLIMAAT 2. Ga met het duimwiel naar Verwarming en maak een keuze met OK. > Als een timer is ingesteld maar niet is geactiveerd, staat er een klokpictogram naast de ingestelde tijd. 3. Kies een van de beide timers met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 4. Schakel de timer als volgt uit: • • 5. druk lang op OK of kort op OK om verder te gaan in het menu. Kies daarna voor uitschakeling van de timer en bevestig uw keuze met OK. Verlaat het menu met RESET. Een timergestuurde verwarming is ook direct (p. 139) uit te schakelen. Motor- en interieurverwarming* meldingen Motor- en interieurverwarming* - meldingen (p. 141) Melding Verwarmingstimer geactiveerd bij uitnemen transpondersleutel en verlaten van de auto – motor en passagiersruimte warm op ingesteld tijdstip. Wanneer de verwarming ingeschakeld is, brandt het verwarmingssymbool op het informatiedisplay. Wanneer een van de timerfuncties actief is, brandt het lampje voor een geactiveerde timer op het informatiedisplay met de ingestelde tijd ernaast. Symbool voor een geactiveerde timer op een analoog instrumentenpaneel. Betekenis De verwarming is ingeschakeld en werkt. Symbolen en meldingen ten aan zien van de motor- en interieurverwarming (p. 138) verschillen afhankelijk van de vraag of het om een analoog (p. 66) of digitaal (p. 67) instrumentenpaneel gaat. Gerelateerde informatie • Symbool Brandstofkachel gestopt Zuinige stand De verwarming werd uitgeschakeld om te zorgen dat er voldoende stroom is om de motor te starten. Symbool voor een geactiveerde timer op een digitaal instrumentenpaneel. In de onderstaande tabel staan de voorkomende symbolen en tekstmeldingen. }} * Optie/accessoire. 141 KLIMAAT || Symbool Melding Betekenis Brandstofkachel gestopt Brandstofpeil laag De verwarming kan niet worden geactiveerd door een te laag brandstofpeil – dit om het mogelijk te maken de motor te starten en nog ca. 50 km te rijden. Brandstofkachel Service vereist Verwarming defect. Neem voor reparatie contact op met een werkplaats. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Extra verwarming* Extra verwarming op brandstof* Voor auto’s met dieselmotor die in landen worden verkocht met een koud klimaat4 is wellicht een extra verwarming vereist om de motor op bedrijfstemperatuur te brengen en een behaaglijke temperatuur in de passagiersruimte te realiseren. De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 142) op stroom (p. 143) of op brandstof. De auto is in dat geval voorzien van een • • extra verwarming op stroom (p. 143) of Motor- en interieurverwarming* (p. 138) Een displaymelding verdwijnt automatisch na enige tijd. U kunt een melding ook eerder laten verdwijnen met een druk op de OK-knop van de richtingaanwijzerhendel (p. 113). Gerelateerde informatie • Motor- en interieurverwarming* - direct inschakelen (p. 139) • Motor- en interieurverwarming* - timers (p. 140) 4 5 142 De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer het warm genoeg is of wanneer de motor wordt afgezet. extra verwarming op brandstof (p. 142)5. Gerelateerde informatie • De extra verwarming wordt automatisch ingeschakeld, wanneer er extra warmte nodig is terwijl de motor loopt. N.B. Als de extra verwarming actief is, kan er rook onder de auto vandaan komen. Dat is volledig normaal. Automatische stand of uitschakelen De automatische start van de extra verwarming is desgewenst uit te schakelen. N.B. Volvo adviseert u de extra verwarming op brandstof uit te schakelen tijdens korte ritten. 1. Alvorens de motor te starten: Kies de sleutelstand I (p. 82). Een erkende Volvo-dealer kan u informeren over de desbetreffende geografische gebieden. Zie voor auto’s met standverwarming (p. 138). * Optie/accessoire. KLIMAAT 2. Druk op de OK-knop om het menu te openen. 3. Gebruik het duimwiel om naar Extra verw.6 of Instellingen7 te gaan en maak een keuze met OK. 4. Kies een van de opties AAN of UIT met het duimwiel en bevestig uw keuze met OK. 5. Verlaat het menu met RESET. Extra verwarming op stroom* De auto is uitgerust met een extra verwarming (p. 142) op brandstof (p. 142). De verwarming is niet handmatig te regelen, maar wordt nadat de motor is aangeslagen automatisch geactiveerd bij buitentemperaturen lager dan 9 °C en wordt gedeactiveerd wanneer de ingestelde interieurtemperatuur is bereikt. Gerelateerde informatie N.B. • Motor- en interieurverwarming* (p. 138) De menu-opties zijn alleen zichtbaar in contactslotstand I – verricht eventuele aanpassingen daarom voordat u de motor start. Gerelateerde informatie • 6 7 Motor- en interieurverwarming* (p. 138) Analoog instrumentenpaneel. Digitaal instrumentenpaneel. * Optie/accessoire. 143 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Opbergmogelijkheden Overzicht van opbergmogelijkheden in passagiersruimte 146 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Opbergvak1 in portierpaneel Opbergvak, bestuurderszijde (p. 148) Parkeerkaarthouder Opbergvak Dashboardkastje (p. 149) Opbergvakken, bekerhouder (p. 148) Bekerhouder* in achterbank Opbergvak2 Opbergvak, achterbank WAARSCHUWING Bewaar losse voorwerpen, zoals mobiele telefoon, camera, afstandsbediening voor extra uitrusting e.d., in het dashboardkastje of andere opbergruimten. Bij krachtig afremmen of een botsing kunnen deze anders inzittenden verwonden. 1 2 Met ruitenkrabberhouder aan bestuurderszijde. Geldt niet voor stoffen bekleding. * Optie/accessoire. 147 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Opbergvak bestuurderszijde Tunnelconsole Tunnelconsole - armsteun Het opbergvak (p. 146) zit aan de bestuurderszijde, links onder het verlichtingspaneel. De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen. De tunnelconsole zit tussen de voorstoelen. In de gesloten stand is de armsteun van de tunnelconsole in de lengte verstelbaar*. WAARSCHUWING Gerelateerde informatie Bewaar geen scherpe voorwerpen of voorwerpen die uitsteken in het vak. • Tunnelconsole - 12V-aansluiting (p. 150) Opbergvak (voor bijvoorbeeld cd's) en USB*/ AUX-aansluiting onder de armsteun. Bevat een bekerhouder voor de bestuurder en een voorpassagier. Gerelateerde informatie • • 148 Opbergmogelijkheden (p. 146) Tunnelconsole - armsteun (p. 148) * Optie/accessoire. LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Dashboardkastje Inlegmatten* Make-upspiegel Het dashboardkastje zit aan de passagierszijde. De inlegmatten vangen bijvoorbeeld vuil en natte sneeuw op. Volvo biedt inlegmatten die speciaal vervaardigd zijn. De make-upspiegel zit aan de achterkant van de zonneklep. Hier kunt u bijvoorbeeld de gebruikershandleiding en eventuele kaarten in opbergen. Aan de binnenkant van de klep zit een houder voor pennen. Het dashboardkastje is te vergrendelen* (p. 175) met het sleutelblad (p. 166). WAARSCHUWING Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Gerelateerde informatie • Opbergmogelijkheden (p. 146) Gerelateerde informatie • Interieur reinigen (p. 386) Make-upspiegel met verlichting. Het lampje gaat automatisch aan, wanneer u het klepje optilt. Gerelateerde informatie • Lamp vervangen - verlichting make-upspiegel (p. 364) * Optie/accessoire. 149 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Tunnelconsole - 12V-aansluiting N.B. De stroomaansluitingen (12 V) zitten in het opbergvak van de tunnelconsole en bij de bekerhouder. Extra uitrusting en accessoires – zoals beeldschermen, mediaspelers en mobiele telefoons – die zijn aangesloten op een van de 12Vaansluitingen in de passagiersruimte worden mogelijk geactiveerd door de klimaatregeling, ook al is de transpondersleutel uitgenomen of de auto vergrendeld, als bijvoorbeeld de motor- en interieurverwarming* ingesteld is om op een bepaalde tijd in te schakelen. Trek daarom wanneer u de extra uitrusting of accessoires niet gebruikt de stekkers uit de elektrische aansluitingen, omdat de startaccu anders uitgeput kan raken! 150 Voor uitvoerige informatie over gewichten, zie Gewichten (p. 394). De achterklep is te openen met een knop op het verlichtingspaneel of met de transpondersleutel, zie Vergrendelen/ontgrendelen - achterklep (p. 176). WAARSCHUWING Max. 10 A (120 W) in beide aansluitingen. U kunt de elektrische aansluitingen voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. De transpondersleutel moet ten minste in sleutelstand I (p. 82) staan, anders geven de aansluitingen geen stroom. WAARSCHUWING Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires. BELANGRIJK 12V-aansluiting in tunnelconsole, voorin. Laat de plug altijd in de aansluiting zitten, als u deze niet gebruikt. Lading vervoeren Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. N.B. De compressor van de noodreparatieset voor banden (p. 337) is door Volvo getest en goedgekeurd. Gerelateerde informatie • 12V-aansluiting bagageruimte (p. 153) Afhankelijk van het gewicht en de positie van de lading verandert het rijgedrag van de auto. Aandachtspunten bij in-/uitladen • Plaats de bagage stevig tegen de rugleuning van de achterbank. Let erop dat het WHIPS niet door voorwerpen mag worden gehinderd, als een of meer ruggedeelten van de achterbank zijn neergeklapt, zie WHIPS - zithouding (p. 40). * Optie/accessoire. LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Plaats de last in het midden. • • WAARSCHUWING Breng zware voorwerpen zo laag mogelijk aan. Plaats geen zware voorwerpen op neergeklapte ruggedeelten. Zorg dat u de bagage altijd goed verankert. Bij krachtig remmen kan de bagage namelijk gaan schuiven en inzittenden verwonden. • Dek scherpe randen met iets zachts af om de bekleding te beschermen. Dek scherpe randen en hoeken af met iets zachts. • Zet alle bagage met riemen of bevestigingsbanden aan de verankeringsogen vast. Zet de motor af en schakel de parkeerrem in bij het in- en uitladen van lange voorwerpen. Lange voorwerpen kunnen namelijk tegen de versnellingspook of keuzehendel aan komen en zo per ongeluk een versnelling inschakelen – de auto kan dan in beweging komen. WAARSCHUWING Een los voorwerp van 20 kg (44 pound) kan zich bij een frontale botsing op een snelheid van 50 km/h(30 mph) gedragen als een voorwerp van 1000 kg (2200 pound). WAARSCHUWING Anders bieden de opblaasgordijnen die schuilgaan achter de plafondbekleding mogelijk geen bescherming meer. • Lading vervoeren - lange lading Om het in- en uitladen van de bagageruimte te vereenvoudigen kunt u de ruggedeelten van de achterbank neerklappen. Voor het vervoer van extra lange lading kunt u ook de rugleuning van de passagiersstoel omklappen. Passagiersstoel omklappen Zie Voorstoelen (p. 83). Ruggedeelte achterbank omklappen Zie (p. 87). Gerelateerde informatie Gerelateerde informatie • • • • • Lading vervoeren (p. 150) Verankeringsogen (p. 152) Bagagenet* (p. 154) Lading vervoeren - lange lading (p. 151) Lading op het dak (p. 152) Zorg dat de lading nooit boven de ruggedeelten uitsteekt. * Optie/accessoire. 151 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Lading op het dak Verankeringsogen Voor vervoer van lading op het dak adviseren we u de door Volvo ontwikkelde lastdragers. Dit om schade aan de auto te voorkomen en voor maximale veiligheid tijdens het rijden. De verankeringsogen in de bagageruimte gebruikt u om bagagebanden aan vast te zetten. Volg de montage-instructies die bij de lastdragers worden geleverd nauwkeurig op. • Controleer regelmatig of de lastdragers en de lading goed vastzitten. Zet de lading stevig vast met sjorbanden. • Verdeel het gewicht van de lading gelijkmatig over de lastdragers. Leg de zwaarste voorwerpen onderop. • Naarmate u meer lading op het dak vervoert, vangt de auto meer wind en neemt het brandstofverbruik toe. • Rijd rustig. Trek bij voorkeur niet te snel op, rem niet te hard en maak niet te scherpe bochten. Voor informatie over de maximale dakbelasting, inclusief lastdragers en een eventuele dakbox, zie Gewichten (p. 394). Met de houders voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de vloer van de bagageruimte verspreiden. De belasting van de houder is maximaal 3 kg. WAARSCHUWING Harde, scherpe en/of zware voorwerpen die liggen of uitsteken kunnen bij krachtig afremmen letsel veroorzaken. WAARSCHUWING Bij het vervoer van lading op het dak verschuift het zwaartepunt en treden er wijzigingen op in de rijeigenschappen van de auto. Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen Zet grote en zware voorwerpen altijd met de veiligheidsgordel of een spanband vast. Gerelateerde informatie • Lading vervoeren (p. 150) Houder voor boodschappentassen Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 150) Lading vervoeren - opklapbare houder voor boodschappentassen* (p. 153) Gerelateerde informatie • 152 Lading vervoeren (p. 150) * Optie/accessoire. LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN Lading vervoeren - opklapbare houder voor boodschappentassen* Opklappen 12V-aansluiting bagageruimte U kunt de elektrische aansluiting voor verschillende accessoires gebruiken die op een spanning van 12 V werken, zoals beeldschermen, mediaspelers of mobiele telefoons. Met de opklapbare houders voor boodschappentassen kunt u draagtassen vastzetten om te voorkomen dat ze omvallen en hun inhoud over de bagageruimtevloer verspreiden. Til de bovenvloer op aan de handgreep* en klap de vloer op. Zet de vloer in een passende stand en plaats de vloer in de verstelgroef. Opklapbare houder voor boodschappentassen De houder kent twee afstelstanden en een zogenoemde servicestand (recht omhoog). De houder is verkrijgbaar met twee vloercombinatievarianten: een met afstelstanden in de bak onder de vloer en een met afstelstanden in kunststof rails. Opklappen hieronder toont de afstelstand in de bak onder de vloer. 3. In de servicestand wordt de vloer helemaal tegen de rugleuning van de achterbank in de kunststof steun in het midden gezet. Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 150) Lading vervoeren - houder voor boodschappentassen (p. 152) Open het klepje om bij de elektrische aansluiting te komen. • Via de aansluiting is ook stroom af te nemen, wanneer de transpondersleutel niet in het contactslot steekt. BELANGRIJK Max. 10 A (120 W). De middelste houder is met max. 3 kg te belasten en de buitenste met max. 10 kg. }} * Optie/accessoire. 153 LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN || N.B. Denk eraan dat als de elektrische aansluiting word gebruikt als de motor uit is, de startaccu van de auto kan ontladen. Bagagenet* Het bagagenet in de bagageruimte voorkomt dat bagage bij krachtige remmanoeuvres de passagiersruimte in wordt geslingerd. N.B. N.B. U monteert het bagagenet het eenvoudigst via het ene achterportier. WAARSCHUWING De compressor van de noodreparatieset voor banden (p. 337) is door Volvo getest en goedgekeurd. U dient te controleren of de bovenste bevestigingen van het bagagenet goed gemonteerd zijn en of de trekbanden goed vastzitten. Een beschadigd net mag niet worden gebruikt. Gerelateerde informatie • Aanbrengen Tunnelconsole - 12V-aansluiting (p. 150) Het bagagenet wordt aan vier bevestigingspunten vastgezet. U moet het bagagenet, uit voorzorg, altijd op de juiste manier bevestigen en verankeren. Het net is gemaakt van sterk nylon en wordt achter de rugleuning van de voorstoelen vastgemaakt. WAARSCHUWING Lading in de bagageruimte moet goed worden vastgezet, ook met een correct gemonteerd bagagenet. 154 * Optie/accessoire. LAAD- EN OPBERGMOGELIJKHEDEN 2. Druk de knop op de sluiting van de spanband en haal de spanband langs de onderkant door de sluiting. Span het bagagenet aan met de spanbanden. 1. Hoedenplank Voor extra laadruimte kunt u de hoedenplank verwijderen. Hoedenplank verwijderen Bevestig de haken aan de plafondbevestiging, met de sluiting van de spanbanden naar u toe. Haal de spanbanden van het bagagenet door de verankeringsogen achter op de stoelrails – dit gaat eenvoudiger als u de rugleuningen rechtop zet en de stoelen iets verder naar voren zet. Let erop dat u de stoel/rugleuning niet te hard tegen het net duwt bij het terugduwen van de stoel – zorg dat de stoel/rugleuning het net precies raakt. 1. Ontspan het bagagenet door de knop op de sluiting van de spanband in te drukken en de band te vieren. 2. Haal de haken van de plafondbevestigingen af. 3. BELANGRIJK Als u de stoel/rugleuning hard naar achteren tegen het bagagenet drukt, kunnen het net en/of zijn plafondbevestigingen beschadigd raken. Maak de hefogen aan beide kanten van de hoedenplank los. Demonteren en opbergen Vouw het bagagenet op en leg het in de opbergzak in de bagageruimte. Haak de voorkant van de hoedenplank los en verwijder de hoedenplank. Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 150) Lading vervoeren - lange lading (p. 151) Gerelateerde informatie • • Lading vervoeren (p. 150) Verankeringsogen (p. 152) 155 SLOTEN EN ALARM SLOTEN EN ALARM Transpondersleutel U gebruikt de transpondersleutel voor onder meer vergrendelen/ontgrendelen en het starten van de motor. Er zijn drie transpondersleutelvarianten: een transpondersleutel in basisuitvoering, een transpondersleutel zonder PCC* en een transpondersleutel met PCC*. Functies Vergrendelen/ ontgrendelen en afneembaar sleutelblad BasisA zonder PCCA met PCCB X X X Passieve vergrendeling/ ontgrendeling X X Keyless start X X Info-knop en controlelampjes A B X 5-knops sleutel 6-knops sleutel functies (p. 162) voor een beschrijving van de functies ervan. • Transpondersleutel zonder PCC - met Keyless drive* (p. 168) en passieve vergrendeling (p. 170) en ontgrendeling (p. 170). • Transpondersleutel met PCC - heeft bovendien een info-knop en controlelampjes. Lees meer over deze unieke functies (p. 163). Alle transpondersleutels zijn voorzien van een afneembaar sleutelblad (p. 165) van metaal. Het zichtbare deel bestaat in twee uitvoeringen om de transponders van elkaar te kunnen onderscheiden. Er zijn meer transpondersleutels bij te stellen, maar alleen in de varianten die bij de auto geleverd werden. Voor dezelfde auto kunnen tot zes sleutels worden geprogrammeerd en gebruikt. Transpondersleutel - verlies Bij verlies van een transpondersleutel (p. 158) kunt u een nieuwe bestellen bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Neem de resterende transpondersleutels mee naar de Volvo-werkplaats. Ter voorkoming van diefstal moet de code van de zoekgeraakte transpondersleutel uit het systeem worden gewist. Hoeveel sleutels er voor de auto geprogrammeerd zijn kunt u controleren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel - functies (p. 162) Transpondersleutel - bereik (p. 163) Bij de auto worden twee transpondersleutels geleverd. WAARSCHUWING Als er kinderen in de auto aanwezig zijn: Denk eraan altijd de stroom naar de elektrisch bedienbare ramen te onderbreken door de transpondersleutel eruit te halen wanneer de bestuurder de auto verlaat. Meer informatie • 158 Transpondersleutel Basic - is een sleutel in basisuitvoering, zie Transpondersleutel - * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Transpondersleutel personalisering* Dankzij het sleutelgeheugen van de transpondersleutel zijn bepaalde instellingen van de auto te personaliseren. Het sleutelgeheugen is te gebruiken voor bijvoorbeeld de elektrisch bedienbare* bestuurdersstoel (p. 85). Instellingen voor de buitenspiegels (p. 108), bestuurdersstoel, stuurbekrachtiging (p. 186) alsook de thema-, contrast- en kleurinstellingen (p. 67) van het instrumentenpaneel zijn op te slaan in het sleutelgeheugen afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto. U kunt de functie1 activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Bij een geactiveerde functie worden de instellingen automatisch gekoppeld aan het sleutelgeheugen. Dit betekent dat een wijziging in een van de instellingen automatisch wordt opgeslagen in het geheugen voor de desbetreffende transpondersleutel. Instellingen vastleggen Doe het volgende om de instellingen op te slaan en gebruik te maken van het sleutelgeheugen in de transpondersleutel: 1. Ontgrendel de auto met de transpondersleutel met het geheugen waarin u de instelling2 wilt opslaan. 2. Zorg dat het sleutelgeheugen altijd geactiveerd staat in het menusysteem MY CAR. 3. Verricht de gewenste instellingen van bijvoorbeeld de stoel en de buitenspiegels. 4. De instellingen worden opgeslagen in het geheugen van de actuele transpondersleutel. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met dezelfde transpondersleutel, nemen de stoel en de buitenspiegels automatisch de standen in die in het sleutelgeheugen opgeslagen zijn, op voorwaarde dat deze zijn gewijzigd ten opzichte van de vorige keer dat u deze transpondersleutel gebruikte. Noodstop Als de stoel per ongeluk in beweging komt, kunt u op een van de verstellingsknoppen of geheugenknoppen van de stoel drukken om de stoel tot stilstand te brengen. ontgrendelingsknop op de transpondersleutel indrukken. Het bestuurdersportier dient daarbij open te staan. WAARSCHUWING Beknellingsgevaar! Zorg ervoor dat kinderen niet met de bediening spelen. Controleer of er bij het instellen geen voorwerpen voor, achter of onder de stoel liggen. Zorg dat geen van de passagiers op de achterbank bekneld kan raken. Instellingen wijzigen Als meerdere personen met elk hun eigen transpondersleutel naar de auto lopen, nemen bijvoorbeeld de bestuurdersstoel en de buitenspiegels de stand in die ligt opgeslagen in de sleutel van degene die het bestuurdersportier opent. Als het bestuurdersportier bijvoorbeeld is geopend door persoon A met transpondersleutel A, maar persoon B met transpondersleutel B zal gaan rijden, zijn de instellingen als volgt te wijzigen: • Staand naast het bestuurdersportier of zittend achter het stuur drukt persoon B op de Om de stoel dan opnieuw in de in het sleutelgeheugen vastgelegde stand te zetten moet u de 1 2 Heet Autosleutelgeheugen in MY CAR. Deze instelling is niet van invloed op de instellingen die zijn opgeslagen met de geheugenfunctie voor de elektrisch bedienbare stoel. }} * Optie/accessoire. 159 SLOTEN EN ALARM ontgrendelingstoets van zijn transpondersleutel. Vergrendelen/ontgrendelen indicatie • Kies een van de drie mogelijk positiegeheugens voor de stoel met de stoelknoppen 1–3. • Zet de stoel en de buitenspiegels handmatig in de juiste stand. Wanneer u de auto vergrendelt of ontgrendelt met een transpondersleutel (p. 158), lichten de richtingaanwijzers een bepaald aantal malen op om aan te geven dat de auto op de juiste manier vergrendeld/ontgrendeld is. || Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel - functies (p. 162) Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 163) • Vergrendelen – eenmaal oplichten en de buitenspiegels worden ingeklapt3. • Ontgrendelen – tweemaal oplichten en de buitenspiegels worden uitgeklapt3. Vergrendelingsindicatie Een knipperende diode bij de voorruit geeft aan dat de auto is vergrendeld. N.B. Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Dezelfde diode als de alarmindicatie (p. 182). N.B. Bij het vergrendelen vindt de indicatie alleen plaats als alle sloten zijn vergrendeld en alle portieren zijn gesloten. Er vindt ook indicatie plaats als het laatste portier wordt gesloten. Functie kiezen In het menusysteem MY CAR zijn verschillende opties in te stellen voor bevestiging bij vergrendeling/ontgrendeling middels lichtsignalen. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). 3 160 Ook auto’s zonder alarm zijn uitgerust met deze indicatie. Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 168) Alarmindicatie* (p. 182) Alleen auto’s met elektrisch inklapbare buitenspiegels. * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Transpondersleutel - elektronische startblokkering De elektronische startblokkering is een anti-diefstalsysteem dat voorkomt dat onbevoegden de auto kunnen starten (p. 274). Elke transpondersleutel (p. 158) heeft zijn eigen, unieke code. U kunt de auto alleen starten, wanneer u een transpondersleutel met de juiste code gebruikt. De onderstaande foutmeldingen op het bestuurdersdisplay houden verband met de elektronische startblokkering: Melding Betekenis Plaats sleutel Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Sleutel uit het contactslot trekken, er weer in drukken en een nieuwe startpoging doen. Autosleutel niet gevondenA Storing tijdens het uitlezen van de transpondersleutel tijdens het starten. Nieuwe startpoging doen. Als de storing aanhoudt: Transpondersleutel in het contactsleutel duwen en een nieuwe startpoging doen. Startblokkering Start opnieuw A Op afstand bediende startblokkering met opsporingsfunctie* De op afstand bediende startblokkering met opsporingssysteem4 maakt het mogelijk om de auto op te sporen en te lokaliseren alsmede op afstand de startblokkering te activeren. Neem contact op met de dichtstbijzijnde Volvodealer voor meer informatie over het systeem en hulp bij de activering ervan. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 158) Transpondersleutel - elektronische startblokkering (p. 161) Storing in het startblokkeringssysteem tijdens het starten. Als de storing aanhoudt: Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Geldt alleen voor auto's met Keyless start en ontgrendeling/ vergrendeling. Gerelateerde informatie 4 • Op afstand bediende startblokkering met opsporingsfunctie* (p. 161) • Keyless Drive* (p. 168) Alleen bepaalde markten en in combinatie met Volvo On Call*. * Optie/accessoire. 161 SLOTEN EN ALARM Transpondersleutel - functies Ontgrendelen (p. 172) – Ontgrendelt de portieren en de achterklep en deactiveert het alarm. De transpondersleutel heeft functies voor bijvoorbeeld vergrendeling en ontgrendeling van de portieren. Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijkertijd geopend. Voor meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 175). Functies Transpondersleutel met PCC* (Personal Car Communicator). Info-knop - zie Transpondersleutel met PCC* - unieke functies (p. 163) voor een beschrijving van de functie. Transpondersleutel in basisuitvoering. Vergrendelen Ontgrendelen ‘Approach’-verlichting Achterklep Paniekfunctie Functietoetsen Vergrendelen – Vergrendelt de portieren en de achterklep en activeert het alarm, zie Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172). Bij lang indrukken worden alle zijruiten tegelijkertijd gesloten. Voor meer informatie, zie Doorluchtfunctie (p. 175). WAARSCHUWING Als de ruiten met de transpondersleutel worden gesloten, moet u controleren of er geen handen bekneld raken. 162 De gelijktijdige ontgrendeling van alle portieren is dusdanig te wijzigen dat bij eenmaal indrukken van de knop eerst het bestuurdersportier ontgrendeld wordt en bij de tweede maal indrukken – één en ander binnen tien seconden – de resterende portieren te ontgrendelen. U kunt de functie wijzigen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Tijdsduur Approach-verlichting (p. 104) – Bestemd om de verlichting van de auto op afstand in te schakelen. Achterklep (p. 176) – Ontgrendelt alleen de achterklep en deactiveert de alarmfunctie voor de achterklep. Paniekfunctie – bestemd om in noodgevallen de aandacht van anderen te trekken. Als u de toets ten minste drie seconden lang ingedrukt houdt of tweemaal achtereen binnen drie seconden indrukt, worden de richtingaanwijzers, de interieurverlichting en de claxon geactiveerd. * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM U kunt deze functie met dezelfde toets weer uitschakelen, als de functie minimaal vijf seconden actief geweest is. Anders wordt deze functie na ca. drie minuten automatisch uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Transpondersleutel (p. 158) Transpondersleutel - bereik De functies van de transpondersleutel (in basisuitvoering) zijn tot op ca. 20 meter afstand van de auto te gebruiken. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Transpondersleutel met PCC* unieke functies Een transpondersleutel met PCC* heeft extra functies ten opzichte van een transpondersleutel in basisuitvoering (p. 158) in de vorm van een informatieknop en controlelampjes. N.B. Er kunnen storingen optreden in de transpondersleutelfuncties door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Het is altijd mogelijk de auto te vergrendelen/ontgrendelen met het sleutelblad (p. 166). Als u de transpondersleutel uit de auto neemt terwijl de motor draait, sleutelstand I of II (p. 81) actief is of alle portieren worden gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het bestuurdersdisplay en klinkt er een kort geluidssignaal. De melding verdwijnt wanneer u, nadat de transpondersleutel weer in de auto terug is gebracht, op de knop OK drukt of wanneer alle portieren dichtstaan. Transpondersleutel met PCC. Informatietoets Controlelampjes Na een druk op de informatietoets kunt u bepaalde informatie over de auto uitlezen aan de hand van de controlelampjes. Gerelateerde informatie • • Transpondersleutel (p. 158) Transpondersleutel - functies (p. 162) }} * Optie/accessoire. 163 SLOTEN EN ALARM || Transpondersleutel met PCC* bereik Gebruik van de informatietoets – Druk op de informatietoets . > Ca. 7 seconden lang lichten de controlelampjes op de PCC om de beurt op. Dit geeft aan dat informatie over de auto wordt uitgelezen. Een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator) heeft voor ontgrendeling van de portieren en de achterklep een bereik van ca. 20 meter en ca. 100 meter voor de overige functies. Als de auto niet reageert bij bediening van een toets – probeer het dan op minder grote afstand opnieuw. Als u gedurende dit tijdsbestek op een van de andere knoppen drukt, wordt de uitlezing beëindigd. N.B. N.B. Continu groen licht: de auto is vergrendeld. Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Continu oranje licht: de auto is ontgrendeld. Continu rood licht: het alarm is afgegaan na vergrendeling van de auto. De beide rode controlelampjes lichten beurtelings rood op: het alarm is minder dan 5 minuten geleden afgegaan. Gerelateerde informatie De controlelampjes verstrekken informatie zoals aangegeven op de volgende afbeelding: 164 • Transpondersleutel met PCC* - bereik (p. 164) Er kunnen storingen optreden in de functie van de informatieknop door radiogolven in de lucht, omringende gebouwen, topografische omstandigheden e.d. Buiten het bereik Als de transpondersleutel dermate ver van de auto verwijderd is dat er geen informatie over de auto kan worden uitgelezen, wordt de laatst bekende status van de auto weergegeven zonder dat de lampjes op de transpondersleutels om de beurt oplichten. Als er meerdere transpondersleutels voor de auto in gebruik zijn, geeft uitsluitend de transpondersleutel waarmee u de auto de laatste keer vergrendelde/ontgrendelde de juiste status aan. * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM N.B. Als bij herhaaldelijk gebruik van de informatietoets – op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen – blijkt dat geen van de controlelampjes gaat branden (en dat evenmin na 7 seconden alsook nadat de controlelampjes op de PCC om de beurt oplichtten), dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Keyless Drive* -bereik transpondersleutel (p. 168) • Transpondersleutel - bereik (p. 163) Afneembaar sleutelblad De transpondersleutel bevat een afneembaar metalen sleutelblad, waarmee u enkele functies kunt activeren en bepaalde handelingen kunt uitvoeren. • Passagiersairbag - activering/deactivering* (p. 36) De unieke code van de sleutelbladen is bekend bij de erkende Volvo-werkplaatsen, waar ook nieuwe sleutelbladen kunnen worden besteld. Functies sleutelblad U kunt het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel gebruiken om: • het linker voorportier handmatig te ontgrendelen (p. 166), als de centrale vergrendeling niet te bedienen is vanaf de transpondersleutel. • het mechanische kinderslot op de achterportieren te activeren/deactiveren (p. 179). • het rechter voorportier en de achterportieren handmatig te vergrendelen bij bijvoorbeeld stroomuitval. • • het dashboardkastje te ontgrendelen*. de airbag voor de voorpassagier (PACOS*) te activeren/deactiveren. Gerelateerde informatie • • Portier handmatig vergrendelen (p. 173) Vergrendelen/ontgrendelen - dashboardkastje (p. 175) * Optie/accessoire. 165 SLOTEN EN ALARM Afneembaar sleutelblad verwijderen/aanbrengen Het verwijderen/aanbrengen van het afneembare sleutelblad (p. 165) gaat als volgt: Sleutelblad verwijderen Gerelateerde informatie • Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen (p. 166) • • Kinderslot - handmatige activering (p. 179) Passagiersairbag - activering/deactivering* (p. 36) Afneembaar sleutelblad - portier ontgrendelen Het afneembare sleutelblad is te gebruiken als de centrale vergrendeling niet kan worden geactiveerd, als bijvoorbeeld de batterij van de transpondersleutel (p. 167) leeg is. Het linker voorportier is als volgt te openen: 1. Ontgrendel het linker voorportier met het sleutelblad in de slotcilinder van de portierhandgreep. Voor meer informatie, zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171). N.B. Wanneer u het portier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm af. Haal de veerbelaste pal opzij. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. Sleutelblad aanbrengen Plaats het sleutelblad voorzichtig terug in de transpondersleutel (p. 158). 1. 2. 166 Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. 2. Schakel het alarm uit door de transpondersleutel in het contactslot te steken. Voor een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling, zie Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171). Gerelateerde informatie • • Afneembaar sleutelblad (p. 165) Transpondersleutel (p. 158) * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen N.B. Keer de transpondersleutel met de knoppen naar boven om te voorkomen dat de batterijen eruit vallen als deze wordt geopend. U moet de batterij5 in de transpondersleutel mogelijk vervangen. U moet de batterij in de transpondersleutel vervangen, als: • BELANGRIJK het informatiesymbool oplicht en Batterij autosleutel bijna leeg Zie instructieboek op het display staat Raak nieuwe accu's en hun contactvlakken niet met uw vingers aan, aangezien de werking hierdoor verslechtert. en/of • Batterij vervangen de sloten herhaalde malen achtereen niet reageren op het signaal van een transpondersleutel die zich binnen een straal van 20 meter rond de auto bevindt. N.B. Openen Haal de veerbelaste pal opzij. Volvo adviseert u om batterijen voor de transpondersleutel/PCC te gebruiken die voldoen aan UN Manual of Test and Criteria, Part III, sub-section 38.3. Voor batterijen die in de fabriek zijn geplaatst of in een erkende Volvowerkplaats zijn vervangen is dit het geval. Trek tegelijkertijd het sleutelblad naar achteren. Steek een kruiskopschroevendraaier met een dikte van 3 mm in de opening achter de veerbelaste pal en werk de transpondersleutel voorzichtig open. 5 Een transpondersleutel met PCC heeft twee batterijen. Let erop hoe de batterij(en) aan de binnenzijde van de afdekking vastzit(ten). Let daarop op de pluszijde + en de minzijde –. Transpondersleutel met één batterij 1. Werk de batterij voorzichtig los. 2. Plaats een nieuwe met de pluszijde (+) omlaag. }} 167 SLOTEN EN ALARM || Een transpondersleutel met PCC* heeft twee batterijen 1. Werk de batterijen voorzichtig los. 2. Plaats eerst een nieuwe met de pluszijde (+) omhoog. 3. Leg het witte plasticvel op de geplaatste nieuwe batterij en breng daarna nog een nieuwe batterij aan met de pluszijde (+) omlaag. Batterijtype Gebruik batterijen met de code CR2430, 3 V. In elkaar zetten 1. Druk de afdekking weer op de transpondersleutel vast. 2. Houd de transpondersleutel met de gleuf omhoog en laat het sleutelblad in de gleuf zakken. 3. Duw voorzichtig tegen het sleutelblad. U hoort een klikgeluid wanneer het sleutelblad goed vastzit. BELANGRIJK Let erop dat lege batterijen op een milieuvriendelijke manier worden verwerkt. Gerelateerde informatie • • 168 Transpondersleutel (p. 158) Transpondersleutel - functies (p. 162) Keyless Drive* Auto's uitgerust met Keyless Drive zijn voorzien van een passief start- en vergrendelingssysteem. Met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling is de auto te starten, vergrendelen en ontgrendelen zonder dat de transpondersleutel (p. 158) daarvoor in het contactslot6 hoeft te zitten. U hoeft de transpondersleutel alleen bij u te dragen in bijvoorbeeld een binnenzak. Het systeem maakt het bijvoorbeeld eenvoudiger om de auto te openen, wanneer u bijvoorbeeld uw handen vol hebt. Beide transpondersleutels die bij de auto worden geleverd ondersteunen het Keyless-systeem. U kunt meer transpondersleutels bijbestellen. Keyless Drive* -bereik transpondersleutel7 Om een portier of de achterklep automatisch te ontgrendelen zonder knoppen op de transpondersleutel in te drukken, moet de transpondersleutel zich binnen een straal van 1,5 meter rond de portierhandgrepen of de achterklep bevinden. U moet de transpondersleutel bij u dragen om een portier te vergrendelen of ontgrendelen. Wanneer u aan de ene kant van de auto staat, is het niet mogelijk om met de transpondersleutel een portier aan de andere kant te ver- of ontgrendelen. Het elektrische systeem van de auto kan in drie verschillende standen worden gezet - sleutelstand 0, I en II (p. 82) - met de transpondersleutel. Gerelateerde informatie • Keyless Drive* -bereik transpondersleutel (p. 168) • Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel (p. 169) • Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel (p. 169) De rode cirkels op de bovenstaande afbeelding geven het bereik van de systeemantennes aan. Als u alle transpondersleutels uit de auto neemt terwijl de motor draait, sleutelstand I of II (p. 82) * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM actief is of een portier wordt geopend en weer gesloten, verschijnt er een waarschuwingsmelding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel en klinkt er een geluidssignaal. Wanneer de transpondersleutel weer in de auto wordt geplaatst, dooft de waarschuwingsmelding en houdt het geluidssignaal op in de volgende gevallen: • • • er is een portier geopend of gesloten de transpondersleutel wordt in het contactslot gestoken de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel is ingedrukt. Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel Keyless Drive* - storingen in de functie van de transpondersleutel Pas goed op al uw transpondersleutels. De Keyless-functies (p. 168) kunnen gestoord worden door elektromagnetische velden en afschermingen. transpondersleutels8 Als u een van de in de auto vergeet, worden de Keyless-functies bijvoorbeeld bij het vergrendelen van de auto gedeactiveerd. Onbevoegden kunnen de portieren er dan niet meer mee openen. De volgende keer dat u de auto ontgrendelt met een andere transpondersleutel, wordt de transpondersleutel die u in de auto was vergeten weer geactiveerd. BELANGRIJK Gerelateerde informatie • • Laat de transpondersleutel met PCC niet onbeheerd in de auto liggen. Als iemand inbreekt in de auto en de transpondersleutel vindt, is het onder meer mogelijk om de auto de starten door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en vervolgens op de knop START/STOP ENGINE te drukken. Keyless Drive* (p. 168) Keyless Drive* - locatie antennes (p. 172) Gerelateerde informatie • 6 7 8 N.B. Plaats/bewaar de transpondersleutel met passieve start/ontgrendeling niet in de buurt van een mobiele telefoon of metalen voorwerpen. Houd een minimale afstand aan van 10-15 cm. Keyless Drive* (p. 168) Als er desondanks toch storingen optreden, is de transpondersleutel en het sleutelblad te gebruiken als een transpondersleutel in basisuitvoering (p. 158). Gerelateerde informatie • Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen (p. 167) • Keyless Drive* - veilig gebruik van de transpondersleutel (p. 169) • Keyless Drive* -bereik transpondersleutel (p. 168) Geldt niet voor de transpondersleutel in Basic-versie. Geldt niet voor auto's met Keyless start Geldt voor een transpondersleutel met PCC (Personal Car Communicator). * Optie/accessoire. 169 SLOTEN EN ALARM Keyless Drive* - vergrendelen N.B. Auto's met Keyless start en ontgrendeling/ vergrendeling zijn voorzien van een aanraakgevoelig gebied op de buitenhandgreep van de portieren alsook een met rubber beklede knop naast het eveneens met rubber beklede drukplatje op de achterklep. Als u (terwijl de motor is afgezet) de transpondersleutel met Keyless-functie uit de auto haalt en de auto niet vergrendelt door een van de portierhandgrepen aan te raken of de vergrendeltoets op de transpondersleutel te bedienen, gebeurt het volgende: Keyless Drive* - ontgrendelen9 Er vindt ontgrendeling plaats, wanneer iemand een portierhandgreep beetpakt of op het met rubber beklede drukplaatje van de achterklep drukt – open het portier of de achterklep op de normale manier. N.B. Na ca. 1½–2 minuten wordt het alarm geactiveerd en gaat de alarmdiode op de voorruit knipperen – het alarm staat daarmee op scherp maar de auto is niet vergrendeld. Normaal registreren de portierhandgrepen het wanneer u met uw hand de handgreep beetpakt, maar als u dikke handschoenen draagt of de handbeweging te snel uitvoert, moet u de beweging mogelijk een tweede keer uitvoeren of de handschoen uittrekken. N.B. Op auto's met een automatische versnellingsbak moet de keuzehendel in de P-stand staan. Anders kan de auto niet worden vergrendeld of op alarm worden gezet. Vergrendel de portieren en de achterklep door een van de portierhandgrepen vast te pakken of op de kleinste van de beide met rubber beklede knoppen op de achterklep te drukken – de vergrendelingsindicatie (p. 160) onder aan de voorruit gaat knipperen om aan te geven dat er vergrendeling heeft plaatsgevonden. Alle portieren inclusief de achterklep moeten zijn gesloten, voordat u de auto kunt vergrendelen – de auto wordt anders niet vergrendeld. 170 Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 168) Keyless Drive* - vergrendelen (p. 170) N.B. Let erop dat het systeem kan worden geactiveerd bij het wassen van de auto als de transpondersleutel binnen bereik is. Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 168) Alarmindicatie* (p. 182) * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad Als de centrale vergrendeling niet op de transpondersleutel reageert (omdat de batterijen bijvoorbeeld leeg zijn), kunt u het linker voorportier ontgrendelen en openen met het afneembare sleutelblad (p. 165) van de transpondersleutel. 1. Duw het sleutelblad ca. 1 cm recht omhoog in de opening aan de onderkant van de portierhandgreep/afdekking – niet wrikken. > De kunststof afdekking komt automatisch los, wanneer u het blad recht omhoog de opening induwt. 2. Steek het sleutelblad vervolgens in de slotcilinder en ontgrendel het portier. 3. Plaats de kunststof afdekking na ontgrendeling terug. N.B. Keyless Drive* vergrendelingsinstellingen De vergrendelingsinstellingen voor auto's met passieve start en ontgrendeling/vergrendeling zijn aan te passen door in het menusysteem MY CAR aan te geven welke portieren er ontgrendeld moeten worden. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • Keyless Drive* (p. 168) Wanneer u het linker voorportier met het sleutelblad ontgrendeld hebt en vervolgens opent, gaat het alarm (p. 181) af. Het wordt uitgeschakeld door de transpondersleutel in het contactslot te steken, zie Alarm* - transpondersleutel defect (p. 183). Opening voor het sleutelblad - voor het afnemen van de afdekking. Om bij de slotcilinder te komen dient de kunststof afdekking van de portierhandgreep te worden verwijderd – ook dit doet u met het sleutelblad: 9 Gerelateerde informatie • • Keyless Drive* (p. 168) Afneembaar sleutelblad - verwijderen/ aanbrengen (p. 166) Geldt niet voor een transpondersleutel met Keyless start. * Optie/accessoire. 171 SLOTEN EN ALARM Keyless Drive* - locatie antennes WAARSCHUWING Auto's met Keyless start en ontgrendeling/ vergrendeling zijn voorzien van een aantal antennes die op verschillende locaties ingebouwd zijn in de auto. Personen met een pacemaker mogen niet dichter dan 22 cm bij de antennes van het Keyless-systeem komen. Hierdoor voorkomt u storingen tussen de pacemaker en het Keyless-systeem. Gerelateerde informatie • Achterbumper, in het midden Portierhandgreep, linksachter Bagageruimte, in het midden, helemaal voorin, onder de vloer Portierhandgreep, rechtsachter Middenconsole, onder achterstuk Middenconsole, onder voorstuk. 172 Keyless Drive* (p. 168) Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant Met de transpondersleutel (p. 162) is vergrendeling/ontgrendeling van de buitenkant mogelijk. Met de transpondersleutel kunt u alle portieren, de achterklep en de tankvulklep vergrendelen/ ontgrendelen. U hebt de keuze uit verschillende ontgrendelingsprocedures. Om de ontgrendelingsprocedure te kunnen activeren moet het bestuurdersportier dichtstaan – als een van de overige portieren of de achterklep openstaat, wordt dit/deze pas na het sluiten vergrendeld en inbegrepen in het alarmsysteem. Voor auto's uitgerust met passieve vergrendeling* moeten alle portieren en de achterklep dichtstaan, zie Keyless Drive* - vergrendelen (p. 170) en Keyless Drive* - ontgrendelen (p. 170). N.B. Let op het gevaar voor buitensluiten met de transpondersleutel nog in de auto. Als u niet met de transpondersleutel kunt vergrendelen/ontgrendelen is de batterij mogelijk leeg – vergrendel/ontgrendel het linker voorportier dan met het afneembare sleutelblad (p. 166). * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM N.B. Let erop dat het alarm afgaat, wanneer het portier na ontgrendeling met het sleutelblad wordt geopend – het alarm wordt uitgeschakeld, wanneer de transpondersleutel in het contactslot wordt geplaatst. WAARSCHUWING Let op het risico van opsluiting in de auto, als u de auto van de buitenzijde vergrendelt – de portieren zijn dan namelijk niet meer van de binnenzijde te openen met de portierhandgrepen. Voor meer informatie, zie Safelock-functie* (p. 178). Portier handmatig vergrendelen Haal het afneembare sleutelblad (p. 166) uit de transpondersleutel. Steek het sleutelblad in de vergrendelopening en druk de sleutel er helemaal in, ca. 12 mm. – In bepaalde gevallen moet de auto handmatig kunnen worden vergrendeld, zoals bij stroomuitval. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. Het linker voorportier is te vergrendelen met de bijbehorende slotcilinder en het afneembare sleutelblad (p. 171) van de transpondersleutel. De overige portieren hebben geen slotcilinders, maar zijn voorzien van een vergrendeling op de zijkant van het portier die moet worden ingedrukt met het sleutelblad, waarna het portier mechanisch is vergrendeld en niet meer vanaf de buitenzijde te openen is. De portieren zijn echter nog steeds vanaf de binnenzijde te openen. Het portier is niet vanaf de buitenzijde te openen. Om terug te keren naar stand A moet het portier met de binnenhandgreep worden geopend. De portieren zijn ook te ontgrendelen met de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel (p. 158) of de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier. N.B. Automatische hervergrendeling Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na ontgrendeling van de buitenzijde met de transpondersleutel opent, worden alle sloten automatisch weer vergrendeld. Deze functie beperkt de kans dat u de auto per ongeluk onvergrendeld kunt laten staan. Voor auto's met alarmsysteem, zie Alarm* (p. 181). Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) • Transpondersleutel - functies (p. 162) Portier handmatig vergrendelen. Niet te verwarren met het kinderslot (p. 179). • De vergrendeling van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet alle portieren. • Een handmatig vergrendeld achterportier waarvan ook het mechanische kinderslot (p. 179) geactiveerd is, kan niet van de binnenzijde noch van de buitenzijde worden geopend. Een achterportier dat op die manier is vergrendeld, kan alleen worden ontgrendeld met een transpondersleutel of de knop van de centrale vergrendeling. }} * Optie/accessoire. 173 SLOTEN EN ALARM || Gerelateerde informatie • Transpondersleutel/PCC - batterij vervangen (p. 167) Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde Vergrendeling/ontgrendeling is mogelijk met de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier. Alle portieren en de achterklep (p. 176) zijn tegelijkertijd te vergrendelen of ontgrendelen. Ontgrendelen Een portier kan op twee manieren van de binnenkant worden ontgrendeld: • Bij het indrukken van de knop voor centrale . vergrendeling Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten* tegelijkertijd geopend (zie ook de paragraaf Doorluchtfunctie (p. 175)). • Trek aan de openingshandgreep en open het portier – het portier wordt in een keer ontgrendeld en geopend. Vergrendelen • Centrale vergrendeling • Druk de rechterkant van de knop in om te vergrendelen en de linkerkant om te ontgrendelen. Lampje in vergrendelingsknop Wanneer het lampje in de knop voor centrale vergrendeling op het bestuurdersportier brandt, zijn alle portieren vergrendeld. 174 Beide voorportieren moeten gesloten zijn om ze centraal te kunnen vergrendelen. Druk op – de knop voor centrale vergrendeling alle portieren worden vergrendeld. Als een van de achterportieren nog open is, wordt deze vergrendeld als het portier wordt gesloten. Bij lang indrukken worden ook alle zijruiten tegelijkertijd gesloten (zie ook de paragraaf Doorluchtfunctie (p. 175)). Automatische vergrendeling Bij het wegrijden worden de portieren en de achterklep automatisch vergrendeld. U kunt het systeem activeren/deactiveren in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172) • Alarm* (p. 181) Doorluchtfunctie Bij warm weer kunt u de doorluchtfunctie gebruiken om alle zijruiten tegelijk korte tijd te openen en weer te sluiten en op die manier snel voor frisse lucht in de auto te zorgen. Vergrendelen/ontgrendelen dashboardkastje Het dashboardkastje (p. 149) valt alleen te vergrendelen/ontgrendelen met het afneembare sleutelblad van de transpondersleutel (p. 158). Voor informatie over het sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen (p. 166). Knop voor centrale vergrendeling Bij lang indrukken van het -symbool op de knop voor centrale vergrendeling of de desbetreffende knop op de transpondersleutel worden ook alle zijruiten tegelijkertijd geopend. Wanneer u hetzelfde doet bij de -knop worden alle zijruiten gelijktijdig gesloten. Dashboardkastje vergrendelen: Duw het sleutelblad in de slotcilinder van het dashboardkastje. Draai het sleutelblad 90 graden rechtsom. Het sleutelgat staat horizontaal wanneer het kastje vergrendeld is. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) • Elektrisch bedienbare ruiten (p. 107) Neem het sleutelblad uit. • Houd voor het ontgrendelen de omgekeerde volgorde aan. }} * Optie/accessoire. 175 SLOTEN EN ALARM || Gerelateerde informatie • Transpondersleutel - functies (p. 162) Vergrendelen/ontgrendelen achterklep De achterklep is op enkele verschillende manieren te openen, vergrendelen en ontgrendelen. Handmatig openen BELANGRIJK • De achterklep is met heel weinig kracht te ontgrendelen – druk gewoon lichtjes op het met rubber beklede plaatje. • Breng geen druk aan op het met rubber beklede plaatje bij het openen van de achterklep – maar til de handgreep op. Bij te veel druk kan de elektrische schakelaar in het met rubber beklede plaatje beschadigd raken. Ontgrendelen met transpondersleutel Met rubber bekleed plaatje met elektrische schakelaar. De achterklep wordt dichtgehouden door een elektrische vergrendeling. Om te openen: 1. Druk lichtjes op het breedste van de met rubber beklede drukplaatjes onder de buitenhandgreep - de vergrendeling wordt vrijgegeven. 2. Til de buitenste handgreep helemaal omhoog om de klep te openen. Met de knop op de transpondersleutel (p. 158) is het mogelijk om de alarmfunctie te deactiveren* voor de achterklep, zodat u deze apart kunt ontgrendelen. De vergrendelingsindicatie (p. 160) op het instrumentenpaneel stopt met knipperen om aan te 176 * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM geven dat de auto niet volledig vergrendeld is en dat de niveausensoren en bewegingsmelders van het alarm* alsmede de sensoren voor opening van de bagageklep buiten werking gesteld zijn. • De portieren blijven vergrendeld en beveiligd. De achterklep kan op twee verschillende manieren worden geopend met de transpondersleutel: Eenmaal drukken – De klep wordt weliswaar ontgrendeld maar blijft dichtstaan – druk lichtjes tegen op het met rubber bekleding drukplaatje onder de buitenhandgreep en open de klep. Als de klep niet binnen 2 minuten na ontgrendeling wordt geopend, wordt de klep weer vergrendeld en het alarm opnieuw geactiveerd. Tweemaal drukken (binnen 3 seconden) – De bagageklep wordt ontgrendeld en de vergrendeling wordt vrijgegeven waarna de bagageklep enkele centimeters omhoogkomt – til de buitenhandgreep omhoog om de klep te openen. Bij zware regen- of sneeuwval, vorst of ijzel komt de klep echter mogelijk niet uit de vergrendeling los. • N.B. Om de achterklep te openen: Wanneer u de klep met 2 keer drukken op de transpondersleutel of vanaf de binnenkant van de auto ontgrendelde, is automatische hervergrendeling niet mogelijk omdat de klep openstaat – u moet de klep handmatig sluiten. – Na het sluiten is de klep onvergrendeld en niet opgenomen in het alarmsysteem op de – met de vergrendelknop transpondersleutel kunt u de klep opnieuw vergrendelen en opnemen in het alarmsysteem. – Van de binnenzijde openen Druk op de knop (1) op het verlichtingspaneel. > Het slot ontgrendelt en de klep opent een paar centimeter. Vergrendelen met transpondersleutel Druk op de toets voor vergrendeling op de transpondersleutel (p. 162). > De vergrendelingsindicatie op het instrumentenpaneel begint te knipperen, wat inhoudt dat de auto vergrendeld en het alarm* geactiveerd is. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) • Vergrendelen/ontgrendelen - vanaf de buitenkant (p. 172) Achterklep ontgrendelen * Optie/accessoire. 177 SLOTEN EN ALARM Vergrendelen/ontgrendelen tankvulklep U ontgrendelt de tankvulklep met de toets voor ) op de transpondersleutel ontgrendeling ( (p. 158). De tankvulklep blijft ontgrendeld totdat de auto wordt vergrendeld met de knop voor vergrende) op de transpondersleutel Als de auto ling ( tijdens de rit of met de knoppen in de passagiersruimte wordt vergrendeld, blijft de tankvulklep ontgrendeld. De vergrendellogica van de tankvulklep is bovendien ondergeschikt aan het Keyless-systeem en eventuele vergrendeling of ontgrendeling via de centrale vergrendeling. Gerelateerde informatie • • Tankvulklep - openen/sluiten (p. 300) Tankvulklep - handmatig openen (p. 300) Safelock-functie* Tijdelijk deactiveren Safelock-functie10 Bij activering van de worden alle openingshandgrepen mechanisch losgekoppeld, wat het openen van de portieren van de binnenzijde onmogelijk maakt. Met de transpondersleutel (p. 158) activeert u de Safelock-functie die ca. tien seconden na vergrendeling van de portieren in werking treedt. N.B. Als er binnen deze vertragingsperiode een van de portieren wordt geopend, wordt de functie geannuleerd en het alarm gedeactiveerd. De auto is alleen te ontgrendelen met de transpondersleutel, wanneer de Safelock-functie geactiveerd is. Het linker voorportier is ook te ontgrendelen met het afneembare sleutelblad (p. 165). WAARSCHUWING Laat niemand in de auto zitten zonder eerst de Safelock-functie te deactiveren om te voorkomen dat u iemand opsluit. Geactiveerde menu-opties staan aangekruist. MY CAR OK MENU Draaiknop TUNE EXIT Als u de portieren van de buitenzijde wilt vergrendelen terwijl er iemand in de auto achterblijft, kunt u de Safelock-functie tijdelijk uitschakelen in het menusysteem MY CAR. Voor een gedetailleerde beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). In MY CAR hebt u de keuze uit een van de volgende opties: 10 178 Alleen in combinatie met een alarmsysteem. * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM • Eén keer activeren: - Bij vergrendeling van de auto verschijnt op het instrumentenpaneel de melding Sloten en alarm Beveiliging beperkt en de Safelock-functie wordt alleen deze keer uitgeschakeld. (Let erop dat ook de bewegingsmelders en niveausensoren* van het alarmsysteem worden uitgeschakeld.) De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset waarna op het instrumentenpaneel de melding Sloten en alarm Beveiliging volledig verschijnt. Daarmee zijn de Safelockfunctie en de bewegingsmelders en niveausensoren van het alarmsysteem opnieuw ingeschakeld. • Vragen bij uitstappen: - Iedere keer dat u de motor afzet moet u de vraag Lagere beveiliging activeren tot motor opnieuw is gestart? beantwoorden. Als u de Safelock-functie wilt uitschakelen Druk op OK/MENU en vergrendel de auto. (Let erop dat ook de bewegingsmelders en niveausensoren* van het alarmsysteem worden uitgeschakeld.) > De volgende keer dat u de motor start, wordt het systeem gereset waarna op het instrumentenpaneel de melding Sloten en alarm Beveiliging volledig verschijnt. Daarmee zijn de Safelock-functie en de bewegingsmelders en niveausensoren van het alarmsysteem opnieuw ingeschakeld. – Kinderslot - handmatige activering Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. De bedieningscilinders van het kinderslot zitten achter op de korte kant van de achterportieren, zodat ze alleen bereikbaar zijn wanneer de portieren openstaan. Kinderslot activeren/deactiveren Als u geen wijzigingen in het vergrendelingssysteem wenst Druk op EXIT en vergrendel de auto. – N.B. • Let erop dat het alarm wordt geactiveerd bij vergrendeling van de auto. • Als een van de portieren van de binnenzijde wordt geopend, gaat het alarm af. Bovenstaande geldt als de geblokkeerde vergrendelingsstand niet tijdelijk is gedeactiveerd. Gerelateerde informatie • Keyless Drive* - ontgrendelen met sleutelblad (p. 171) Mechanisch kinderslot. Niet te verwarren met de mechanische portiervergrendeling (p. 173). – Maak gebruik van het afneembare sleutelblad (p. 166) van de transpondersleutel om de cilinder te verdraaien. Het portier is niet vanaf de binnenzijde te openen. Het portier is zowel vanaf de buitenzijde als vanaf de binnenzijde te openen. }} * Optie/accessoire. 179 SLOTEN EN ALARM || • • N.B. Kinderslot - elektrische activering* De vergrendelbus van een portier dient alleen om het desbetreffende portier te vergrendelen – dus niet beide achterportieren. Het kinderslot voorkomt dat kinderen een achterportier vanaf de binnenzijde kunnen openen. Op auto’s met een elektrisch kinderslot zit geen handmatig kinderslot. Activeren Het elektrische kinderslot is in alle sleutelstanden (p. 81) anders dan 0 te activeren/deactiveren en dat binnen 2 minuten na het afzetten van de motor, op voorwaarde dat er geen portier wordt geopend. Gerelateerde informatie • • Kinderslot - elektrische activering* (p. 180) Wanneer het elektrische kinderslot actief is, zijn de achterste: • zijruiten alleen vanaf het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen • portieren niet van de binnenkant te openen. Bij het afzetten van de motor wordt de actuele instelling vastgelegd – als het kinderslot geactiveerd was tijdens het afzetten van de motor, dan is de functie de volgende keer dat u de motor start eveneens actief. Gerelateerde informatie Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) • • Kinderslot - handmatige activering (p. 179) Vergrendelen/ontgrendelen - van de binnenzijde (p. 174) Bedieningspaneel bestuurdersportier. 180 1. Start de motor of kies een slotstand anders dan 0. 2. Druk op de bijbehorende knop van het bedieningspaneel op het bestuurdersportier. > Op het bestuurdersdisplay staat de melding Kinderslot actief en het lampje in de knop brandt - het slot is geactiveerd. * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Alarm* N.B. Het alarm is een systeem dat waarschuwt als er bijvoorbeeld in de auto wordt ingebroken. De bewegingsmelders laten het alarm afgaan bij bewegingen in de passagiersruimte – ook eventuele luchtstromen worden geregistreerd. Het alarm kan dan ook afgaan als u de auto met een raam open laat staan of als u de interieurverwarming gebruikt. Een geactiveerd alarm gaat af als: • een portier, de motorkap of de achterklep wordt geopend11 • er beweging in de passagiersruimte wordt waargenomen (als er een bewegingsmelder* aanwezig is) • Om dat te voorkomen: Sluit bij het verlaten van de auto alle ramen. Bij gebruik van de geïntegreerde interieurverwarming van de auto (of een draagbare variant daarvan op stroom) dan dient u de blaasmonden dusdanig af te stellen dat deze niet omhoogwijzen. U kunt ook gebruik maken van het beperkte alarmniveau, Gereduceerd alarmniveau* (p. 183). de auto wordt opgetakeld of weggesleept (op auto’s met een niveausensor*) • een kabel van de startaccu wordt losgekoppeld • de sirene wordt losgekoppeld. Als er een storing in het alarmsysteem is opgetreden, verschijnt er een melding op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel. Neem dan contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Alarm deactiveren – Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel. Geactiveerd alarm uitschakelen – Druk op de ontgrendelingstoets op de transpondersleutel of plaats de transpondersleutel in het contactslot. Gerelateerde informatie • Alarm* - automatische herinschakeling (p. 182) • Alarm* - transpondersleutel defect (p. 183) N.B. Probeer niet zelf de onderdelen van het alarmsysteem te repareren of te wijzigen. Dergelijke pogingen kunnen van invloed zijn op de verzekeringsvoorwaarden. Alarm activeren – 11 Druk op de vergrendelingstoets op de transpondersleutel. Geldt voor bepaalde markten. * Optie/accessoire. 181 SLOTEN EN ALARM Alarmindicatie* De alarmindicatie geeft de status aan van het alarmsysteem (p. 181). Alarm* - automatische herinschakeling De automatische herinschakeling van het alarm voorkomt dat u de auto verlaat zonder het alarm (p. 181) uit te schakelen. Als u geen van de portieren noch de achterklep binnen twee minuten na uitschakeling van het alarm opent wanneer de auto met de transpondersleutel (p. 158) ontgrendeld (en het alarm gedeactiveerd) werd, wordt het alarm automatisch opnieuw ingeschakeld. De auto wordt bovendien opnieuw vergrendeld. Alarm* - automatische activering In bepaalde landen wordt het alarm (p. 181) na enige vertraging automatisch geactiveerd, wanneer het bestuurdersportier werd geopend en gesloten maar daarna niet werd vergrendeld. Gerelateerde informatie • Alarmsignalen* (p. 183) Gerelateerde informatie • Alarm* - automatische activering (p. 182) Dezelfde diode als de vergrendelingsindicatie (p. 160). Een rode led op het dashboard geeft de status van het alarmsysteem aan: • • • 182 De led is uit – het alarm is uitgeschakeld De led licht om de twee seconden eenmaal op – het alarm is ingeschakeld De led knippert snel vanaf het moment van uitschakelen van het alarm (tot aan het moment dat u de transpondersleutel in het contactslot steekt en sleutelstand I wordt bereikt) – het alarm is afgegaan. * Optie/accessoire. SLOTEN EN ALARM Alarm* - transpondersleutel defect Alarmsignalen* Gereduceerd alarmniveau* Als u het alarm (p. 181) niet kunt uitschakelen met de transpondersleutel (als bijvoorbeeld de batterij (p. 167) van de sleutel leeg is), kunt u de auto als volgt ontgrendelen, het alarmsysteem deactiveren en de motor starten: Wanneer het alarm (p. 181) afgaat, klinkt een sirene en knipperen alle richtingaanwijzers. Een gereduceerd alarmniveau houdt in dat de bewegingsmelders en niveausensoren tijdelijk worden uitgeschakeld. 1. Open het linker voorportier met het afneembare sleutelblad (p. 171). > Het alarm gaat af, de richtingaanwijzers knipperen en de sirene klinkt. • • Er klinkt een sirene tot u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaat de sirene na 30 seconden lang automatisch uit. De sirene heeft zijn eigen accu en werkt volledig onafhankelijk van de startaccu in de auto. Alle richtingaanwijzers knipperen tot u het alarm uitschakelt. Bij inactiviteit gaan ze na vijf minuten automatisch uit. Om te voorkomen dat het alarm onbedoeld afgaat als er bijvoorbeeld een hond in een vergrendelde auto wordt achtergelaten of bij gebruik van een autotrein of een veerverbinding, dienen de bewegingsmelder en de niveausensoren tijdelijk te worden gedeactiveerd. De te volgen procedure is identiek aan die bij tijdelijke uitschakeling van de Safelock-functie, zie Safelock-functie* (p. 178). Gerelateerde informatie • • 2. Alarm* (p. 181) Alarmindicatie* (p. 182) Plaats de transpondersleutel in het contactslot. > Het alarm wordt uitgeschakeld. * Optie/accessoire. 183 SLOTEN EN ALARM Typegoedkeuring transpondersleutelsysteem De typegoedkeuring voor het transpondersleutelsysteem staat in de tabel. Vergrendelingssysteem standaard Passieve vergrendeling (Keyless Drive) Land/ regio EU Land/regio EU, China Land/ regio China Hierbij verklaart Delphi Deutschland GmbH, 42367 Wuppertal dat deze VO1-125kHz in overeenstemming is met de essentiële vereiste eigenschappen en overige relevante bepalingen voortvloeiend uit Richtlijn 2014/53/EU (RED). De oorspronkelijke verklaring van overeenstemming is hier te vinden: support.volvocars.com. Hongkong Korea Gerelateerde informatie • 184 Transpondersleutel (p. 158) BESTUURDERSONDERSTEUNING BESTUURDERSONDERSTEUNING Stuurkrachtinstelling* De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging zorgt ervoor dat de stuurbekrachtiging afneemt naarmate de rijsnelheid oploopt, waardoor u een beter gevoel met de weg krijgt. Op snelwegen stuurt de auto stugger. Bij het parkeren en op lage snelheden is de auto lichter en met minder moeite te besturen. U hebt de keuze uit drie niveaus van stuurbekrachtiging voor een maximum aan weggevoel en stuurgevoeligheid in het menusysteem MY CAR (p. 116): • Ga daar naar Niv. stuurbekrachtiging en kies Laag, Midden of Hoog. Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen De stabiliteitsregeling ESC ((Electronic Stability Control)) helpt u voorkomen dat de wielen doorslippen en verbetert de tractie van de auto. Tijdens het afremmen kunnen de ingrepen van het ESC-systeem waarneembaar zijn in de vorm van pulserende geluiden. Tijdens het gas geven kan de auto langzamer optrekken dan u verwacht. WAARSCHUWING • Dit menu is niet te openen, wanneer de auto rijdt. N.B. In bepaalde situaties kan de stuurbekrachtiging te warm worden en moet deze dan tijdelijk worden gekoeld - gedurende die periode werkt de stuurbekrachtiging met een gereduceerd vermogen en het draaien aan het stuurwiel kan dan wat zwaarder gaan. Op het moment dat de stuurhulp tijdelijk gereduceerd is, verschijnt er een melding op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • 186 MY CAR (p. 116) • De stabiliteitsregeling ESC is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. ESC ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. Het ESC-systeem bestaat uit de volgende functies: • • • • • • • Antislipregeling Antispinregeling Tractieregeling Motorremregeling, EDC Corner Traction Control - CTC Stuuradvies - DSR Trailer Stability Assist*, TSA Antislipregeling Deze regeling controleert de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Antispinregeling Deze regeling beperkt de aandrijfkracht en remkracht van elk van de afzonderlijke wielen om de auto op die manier te stabiliseren. Tractieregeling Deze regeling is actief op lage snelheden en brengt de aandrijfkracht van een slippend aandrijfwiel over op een aandrijfwiel dat niet slipt. Motorremregeling, EDC EDC (Engine Drag Control) voorkomt ongewenste blokkering van de wielen, zoals na terugschakeling of bij gladheid tijdens het afremmen op de motor in een lage versnelling. Een van de gevolgen van ongewenste blokkering van de wielen is dat u de auto moeilijk onder controle kunt houden. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Corner Traction Control - CTC CTC (Corner Traction Control) zorgt voor compensatie van eventueel onderstuur in een bocht en maakt het mogelijk om sneller op te trekken dan normaal zonder dat het binnenste wiel doorslipt zoals bij een gebogen oprit om zo sneller in te kunnen voegen in de verkeersstroom. Stuuradvies - DSR DSR (Driver Steering Recommendation) helpt u om de auto in de juiste richting te sturen bij beperkte grip op het wegdek of bij een ingreep van het ABS. N.B. De functie wordt gedeactiveerd als u de Sport-stand kiest. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening (p. 187) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen (p. 189) DSR is voornamelijk bedoeld om u te helpen de auto in de juiste richting te sturen, wanneer de auto eenmaal slipt. DSR grijpt in door het stuurwiel met enige kracht in de richting te draaien, waarin u moet sturen om optimale grip te verkrijgen/handhaven en de auto te stabiliseren. Trailer Stability Assist*, TSA1 Het TSA-systeem (p. 317) heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. Voor meer informatie, zie Rijden met een aanhanger (p. 310). Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - bediening Niveau kiezen, Sport-modus Het ESC-systeem is altijd geactiveerd – uitschakelen is niet mogelijk. U kunt echter de Sport-modus kiezen voor een actievere rijervaring. In de Sport-modus registreert het systeem of de gaspedaalen stuurwielbediening alsook het bochtenwerk als actiever dan normaal aan te merken zijn, waarna het systeem een gecontroleerde vorm van slippen van de achtertrein toestaat voordat het ingrijpt en de auto stabiliseert. Als u de gecontroleerde vorm van slippen bijvoorbeeld beëindigt door het gaspedaal te bedienen, grijpt het ESC-systeem in om de auto te stabiliseren. De Sport-modus maakt ook maximale aandrijving mogelijk, als de auto is blijven steken of over een zachte ondergrond (zoals zand of een dikke laag sneeuw) rijdt. Kies als volgt de Sport-modus: De Sport-modus is te kiezen in het menusysteem MY CAR. Voor een beschrijving van het menusysteem, zie MY CAR (p. 116). 1 Trailer Stability Assist is inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak. }} * Optie/accessoire. 187 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Wanneer de Sport-modus actief is, brandt dit symbool op het instrumentenpaneel continu totdat u het systeem deactiveert of totdat de motor wordt afgezet – een volgende keer dat de motor wordt gestart is de normale stand van de ESC opnieuw van kracht. Gerelateerde informatie 188 • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 186) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) symbolen en meldingen (p. 189) • MY CAR (p. 116) BESTUURDERSONDERSTEUNING Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - symbolen en meldingen Tabel Symbool Melding Betekenis ESC Tijdelijk UIT Wegens een te hoge temperatuur van de remschijven gelden er tijdelijk beperkingen voor het ESC-systeem – het systeem wordt automatisch opnieuw ingeschakeld, wanneer de remmen voldoende zijn afgekoeld. ESC Service vereist Het ESC-systeem is defect. • • Breng de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand, zet de motor af en start deze opnieuw. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. ‘Melding’ Er staat een melding op het instrumentenpaneel – lees deze! Brandt 2 seconden lang continu. Systeemtest bij het starten van de motor. en }} 189 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Symbool Melding Betekenis Knippert. Het ESC-systeem grijpt in. Brandt continu. De Sport-stand is geactiveerd. NB In deze stand is het ESC niet helemaal uitgeschakeld – er gelden bepaalde beperkingen. Gerelateerde informatie 190 • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 186) • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) bediening (p. 187) BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer* Gerelateerde informatie Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. • Snelheidsbegrenzer* - beknopte bedieningsinstructies (p. 191) • Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand* (p. 193) • Snelheidsbegrenzer* - alarm overschrijding snelheid (p. 194) • Snelheidsbegrenzer* - uitschakelen (p. 194) Snelheidsbegrenzer* - beknopte bedieningsinstructies Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Stuurtoetsen en instrumentpaneel (Digital c.q. Analog). Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid Snelheidsbegrenzer actief Stuurtoetsen en instrumentpaneel Digital c.q. Analog. Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid Snelheidsbegrenzer actief }} * Optie/accessoire. 191 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Inschakelen en activeren Wanneer de snelheidsbegrenzer actief is, verschijnt op het instrumentenpaneel het bijbehorende symbool (6) samen met een markering (5) bij de ingestelde maximumsnelheid. Zowel tijdens het rijden als bij stilstand is het mogelijk een maximumsnelheid in te stellen en op te slaan in het geheugen. Tijdens het rijden 1. 2. om de snelheidsDruk op de stuurtoets begrenzer in te schakelen. > Het symbool (6) voor de snelheidsbegrenzer gaat branden op het instrumentenpaneel. Wanneer de auto op de gewenste maximumsnelheid rijdt: Druk op een van de stuurtoetof , totdat op het instrumentenpasen neel bij de gewenste maximumsnelheid een markering (5) verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. 2. Druk meerdere malen op de -knop totdat op het instrumentenpaneel bij de gewenste maximumsnelheid een markering (5) verschijnt. > De snelheidsbegrenzer is daarmee actief en de gekozen maximumsnelheid is daarmee opgeslagen in het geheugen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* - snelheid wijzigen Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen maximumsnelheid door of kort of lang in te drukken. de stuurknop Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph): • Snelheidsbegrenzer* (p. 191) Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph): • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste maximumsnelheid. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* (p. 191) Bij stilstand 1. 192 Druk op de stuurtoets om de snelheidsbegrenzer in te schakelen. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer - tijdelijk deactiveren en stand-bystand* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Tijdelijk deactiveren – stand-bystand – Om de snelheidsbegrenzer tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten: – Druk op . > De markering (5) op het instrumentenpaneel verkleurt van GROEN naar WIT (Digital) of van WIT naar GRIJS (Analog), waarna u tijdelijk de ingestelde maximumsnelheid kunt overschrijden. De snelheidsbegrenzer wordt automatisch opnieuw geactiveerd nadat u het gaspedaal hebt losgelaten en de auto is afgeremd tot een snelheid onder de gekozen/ opgeslagen maximumsnelheid – de markering (5) verkleurt van WIT naar GROEN (Digital) of van GRIJS naar WIT (Analog) en de maximumsnelheid van de auto is opnieuw van kracht. U kunt de snelheidsbegrenzer opnieuw inschakelen met een druk op , waarna de markering (5) verkleurt van WIT naar GROEN (Digital) of van GRIJS naar WIT (Analog) om aan te geven dat er opnieuw een maximumsnelheid voor de auto geldt. Tijdelijk deactiveren met gaspedaal Stuurknoppen en instrumentpaneel (Digital c.q. Analog). De snelheidsbegrenzer is ook met het gaspedaal stand-by te zetten, bijvoorbeeld om in noodgevallen snel te kunnen accelereren: Trap het gaspedaal volledig in. > Op het instrumentenpaneel staat de opgeslagen maximumsnelheid met een gekleurde markering (5) en u kunt de ingestelde maximumsnelheid tijdelijk overschrijden – de markering (5) verkleurt dan van GROEN naar WIT (Digital) of van WIT naar GRIJS (Analog). Gerelateerde informatie • Snelheidsbegrenzer* (p. 191) Snelheidsbegrenzer - Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Activeren en maximumsnelheid aanpassen. Ingestelde snelheid Snelheidsbegrenzer actief * Optie/accessoire. 193 BESTUURDERSONDERSTEUNING Snelheidsbegrenzer* - alarm overschrijding snelheid Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. Op steile aflopende hellingen volstaat de motorrem van de snelheidsbegrenzer mogelijk niet, zodat de gekozen maximumsnelheid wordt overschreden. U wordt in dat geval hierop geattendeerd door een geluidssignaal. Het signaal is hoorbaar totdat u de auto hebt afgeremd tot een snelheid lager dan de gekozen maximumsnelheid. Snelheidsbegrenzer* - uitschakelen Cruisecontrol* Een snelheidsbegrenzer (Speed Limiter) is te beschouwen als een omgekeerde cruisecontrol – u regelt de snelheid met het gaspedaal, terwijl de snelheidsbegrenzer voorkomt dat u per ongeluk de vooraf gekozen/ingestelde snelheid overschrijdt. De cruisecontrol (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid te houden, wat zorgt voor een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. Om de snelheidsbegrenzer uit te schakelen: – N.B. Het alarm wordt pas na 5 seconden geactiveerd, als u de snelheid met minimaal 3 km/h (2 mph) overschrijdt en u de afgelopen 30 seconden geen van de toetsen of bedient. Druk op de stuurtoets . > Het snelheidsbegrenzersymbool op het instrumentenpaneel (p. 191) en de markering voor de ingestelde snelheid doven. De gekozen en opgeslagen snelheid is vervolgens uit het geheugen gewist, waarna deze niet meer te hervatten is met de toets . U kunt daarna weer zonder beperkingen de snelheid regelen met het gaspedaal. Gerelateerde informatie • Overzicht Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto zonder cruisecontrol2. Snelheidsbegrenzer* (p. 191) Gerelateerde informatie • 2 194 Snelheidsbegrenzer* (p. 191) Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de cruisecontrol geen passende snelheid en/of afstand aanhoudt. Cruisecontrol* - snelheid regelen U kunt een snelheid activeren, instellen en een opgeslagen snelheid wijzigen. Activeren en snelheid instellen Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Gerelateerde informatie Toetsenset op het stuurwiel en instrumentenpaneel bij een auto net cruisecontrol2. Cruisecontrol – Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten • • Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 195) Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en standbystand (p. 197) • Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 198) • • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 199) Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Knoppenset op het stuurwiel en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer3. Activeren en snelheid aanpassen. Gekozen snelheid (GRIJS = stand-bystand). Cruisecontrol actief - WIT symbool (GRIJS = stand-bystand). 2 3 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. }} * Optie/accessoire. 195 BESTUURDERSONDERSTEUNING van GRIJS naar WIT – de auto houdt de ingestelde/opgeslagen snelheid aan. || de laatst opgeslagen snelheid zodra u het gaspedaal loslaat. N.B. N.B. De cruisecontrol is niet in te schakelen bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph). Als u een knop van de cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol weer te kunnen activeren, moet de auto stilstaan en de motor worden herstart. Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen snelheid door de stuurknop of kort of lang in te drukken. Knoppenset op het stuurwiel en display in de auto met snelheidsbegrenzer3. Om de cruisecontrol te starten: • > Druk op de stuurtoets CRUISE (zonder (met snelsnelheidsbegrenzer) of op heidsbegrenzer). Op het instrumentenpaneel gaat het symbool (6) voor de cruisecontrol branden – de cruisecontrol staat stand-by. Om de cruisecontrol in te schakelen: • Druk bij de gewenste snelheid op de stuurof . toets > De actuele snelheid wordt in het geheugen opgeslagen, de markering (5) op het instrumentenpaneel gaat branden bij de ingestelde snelheid en het symbool (6) verkleurt 3 196 Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph): • Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Gerelateerde informatie • Cruisecontrol* (p. 194) Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph): • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste snelheid. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal / -knop indrukt, wordt de voordat u de actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het indrukken van de knop. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling van de cruisecontrol ongewijzigd – de auto hervat Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en stand-bystand • • u bedient het rempedaal Het systeem is tijdelijk te activeren en stand-by te zetten. • u haalt de versnellingspook/keuzehendel uit stand N • u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. Tijdelijk deactiveren – stand-bystand u bedient het koppelingspedaal langer dan 1 minuut5 U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Stuurknoppen en display in de auto met snelheidsbegrenzer4. Om de cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: Stuurknoppen en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer4. • Druk op > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van WIT naar GRIJS – de cruisecontrol is tijdelijk uitgeschakeld. . Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant De cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en automatisch stand-by gezet in de volgende gevallen: 4 5 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. Automatische stand-bystand De cruisecontrol wordt tijdelijk uitgeschakeld en stand-by gezet in de volgende gevallen: • • • de wielen verliezen hun grip op het wegdek het toerental van de motor wordt te laag/ hoog de snelheid daalt tot onder 30 km/h (20 mph). U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. }} * Optie/accessoire. 197 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie Cruisecontrol* (p. 194) • • • Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 195) • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 199) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 198) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten De cruisecontrol (p. 194) (CC – Cruise Control) helpt u een gelijkmatige snelheid aan te houden. Na tijdelijke deactivering en de standbystand (p. 197) kunt u de eerder ingestelde snelheid hervatten. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto met snelheidsbegrenzer6. Om de cruisecontrol opnieuw te activeren vanuit de stand-bystand: • Druk op de stuurtoets > De markering (5) en het symbool (6) op het instrumentenpaneel verkleuren van GRIJS naar WIT en de laatst ingestelde/opgeslagen snelheid wordt hervat. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer6. . N.B. Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen. Gerelateerde informatie • • 6 198 Cruisecontrol* (p. 194) Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 195) Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en standbystand (p. 197) • Cruisecontrol* - uitschakelen (p. 199) Cruisecontrol* - uitschakelen Hier volgt een beschrijving van hoe u het systeem uitschakelt. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto met snelheidsbegrenzer7. Toetsenset op het stuurwiel en display in de auto zonder snelheidsbegrenzer7. De cruisecontrol wordt gedeactiveerd bij gebruik van de stuurtoets (1) of bij het afzetten van de motor – de opgeslagen snelheid wordt uit het geheugen verwijderd en valt niet langer te hervatten met de toets . Gerelateerde informatie • • • • 7 Cruisecontrol* (p. 194) Cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 195) Cruisecontrol* tijdelijk deactiveren en standbystand (p. 197) Cruisecontrol* - ingestelde snelheid hervatten (p. 198) Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire. 199 BESTUURDERSONDERSTEUNING Afstandswaarschuwing* De afstandswaarschuwing (Distance Alert) waarschuwt u, als het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger te klein wordt. Distance Alert is actief bij snelheden hoger dan 30 km/h (20 mph) en reageert uitsluitend op voorliggers. Voor voertuigen die langzaam in tegengestelde richting rijden of stilstaan wordt geen afstandsinformatie gegeven. N.B. De afstandswaarschuwing is uitgeschakeld, zolang de adaptieve cruisecontrol actief is. WAARSCHUWING dat geval is het systeem te bedienen via het menusysteem MY CAR (p. 116) van de auto - ga vandaar naar de functie Afstandswaarschuwing. Tijdsverschil instellen Distance Alert reageert alleen, als de afstand tot voorliggers korter is dan de ingestelde waarde – de rijsnelheid wordt niet aangepast. Bediening Bedieningselementen en symbool voor tijdsverschil. Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Tijdsverschil - Aan. Oranje waarschuwingssymbool8. Er brandt continu een oranje waarschuwingssymbool op de voorruit, als de afstand tot de voorligger gelijk is aan het ingestelde tijdsverschil. Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Het brandende lampje in de schakelaar geeft aan dat de functie geactiveerd is. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de middenconsole – in 8 200 NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het instrumentenpaneel weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de adaptieve cruisecontrol (p. 203) geactiveerd is. N.B. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. De ingestelde volgtijd wordt ook gebruikt door de adaptieve cruisecontrol (p. 204). Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Gerelateerde informatie • Afstandswaarschuwing* - beperkingen (p. 201) • Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen (p. 202) Afstandswaarschuwing* beperkingen Dit systeem, dat gebruik maakt van dezelfde radarsensor als de adaptieve cruisecontrol (p. 203) en de Collision Warning met Auto Brake (p. 229) heeft bepaalde beperkingen. Gerelateerde informatie • • Afstandswaarschuwing* (p. 200) Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen (p. 202) N.B. In de felle zon en bij lichtschitteringen of grote variaties in de lichtsterkte alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje soms moeilijk waar te nemen. In slechte weersomstandigheden en op slingerende wegen heeft de radarsensor soms moeite om voorliggers te registreren. Ook voorliggers met geringe afmetingen (zoals motorfietsen) zijn soms moeilijk te ontdekken. Dat kan betekenen dat het geprojecteerde waarschuwingslampje pas bij kortere volgtijden oplicht of dat helemaal niet gaat branden. Op zeer hoge snelheden is het mogelijk dat het lampje door beperkingen in het bereik van de sensor op kortere afstand oplicht. Voor meer informatie over de beperkingen van de radarsensor, zie Radarsensor - beperkingen (p. 216) en Collision Warning* - bediening (p. 233). * Optie/accessoire. 201 BESTUURDERSONDERSTEUNING Afstandswaarschuwing* - symbolen en meldingen SymboolA Er kunnen symbolen en meldingen op het instrumentenpaneel verschijnen bij een gereduceerde Melding Betekenis Radar afgedekt Zie instructieboekje De afstandswaarschuwing werkt tijdelijk niet. werking op grond van de systeembeperkingen (p. 201). De radarsensor (p. 216) kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Voor informatie, zie Radarsensor - beperkingen (p. 216). CWS-systeem Service vereist A 202 De afstandswaarschuwing en Collision Warning met Auto Brake (p. 235) werken niet of gedeeltelijk. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Adaptieve cruisecontrol (ACC)* De adaptieve cruisecontrol (ACC – Adaptive Cruise Control) helpt u om een gelijkmatige snelheid en een bepaalde afstand tot voorliggers te houden door een tijdsverschil ten opzichte van de voorligger in te stellen. De adaptieve cruisecontrol biedt u een comfortabeler rijervaring op lange ritten op snelwegen en lange, rechte hoofdwegen met een gelijkmatige verkeersstroom. U stelt de gewenste snelheid (p. 206) en het tijdsverschil ten opzichte van de voorligger. Wanneer de radarsensor een voorligger registreert die langzamer rijdt dan u, wordt uw snelheid automatisch aangepast. Wanneer de weg voor u weer vrij is, hervat de auto de ingestelde snelheid. Als u een voorligger te dicht nadert terwijl de adaptieve cruisecontrol uitgeschakeld is of standby staat, wordt u door de afstandswaarschuwing (p. 200) geattendeerd op de korte afstand. WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. Gerelateerde informatie • • • Automatische versnellingsbak Bij auto’s met een automatische versnellingsbak is de adaptieve cruisecontrol uitgebreid met een zogeheten file-assistent (p. 210). Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 206) • Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen (p. 207) • Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 208) • Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen (p. 209) • Adaptieve cruisecontrol* - uitschakelen (p. 210) • Adaptieve cruisecontrol* - File-assistent (p. 210) • Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrolfunctie wisselen (p. 212) BELANGRIJK Laat het onderhoud van de onderdelen van de adaptieve cruisecontrol over aan een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Adaptieve cruisecontrol* - functie (p. 204) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) • • • • Radarsensor (p. 216) Radarsensor - beperkingen (p. 216) Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen (p. 213) Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen (p. 214) * Optie/accessoire. 203 BESTUURDERSONDERSTEUNING Adaptieve cruisecontrol* - functie De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een cruisecontrol die gekoppeld is aan een afstandshouder. Functie-overzicht WAARSCHUWING De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. Functie-overzicht9. Waarschuwingssymbool – afremmen noodzakelijk Knoppenset op het stuurwiel (p. 88) Radarsensor (p. 216) De afstand tot het verkeer voor u wordt in principe gemeten met een radarsensor. De cruisecontrol regelt de snelheid door de stand van de gasklep aan te passen en zo nodig af te remmen. Het is volkomen normaal dat de remmen enige geluiden produceren, wanneer de adaptieve cruisecontrol ze aanspreekt. De adaptieve cruisecontrol bestaat uit een cruisecontrol die gekoppeld is aan een afstandshouder. 9 NB De afbeelding 10 De file-assistent 204 WAARSCHUWING Het rempedaal beweegt, wanneer de adaptieve cruisecontrol remt. Laat uw voet niet onder het rempedaal rusten – deze kan bekneld raken. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar het door u ingestelde tijdsverschil (p. 207) aan te houden ten opzichte van voorliggers in dezelfde rijstrook. Als de radarsensor geen voorligger registreert, houdt de auto in plaats daarvan de snelheid aan die op de cruisecontrol werd ingesteld. Dit gebeurt ook als de snelheid van de voorligger de ingestelde snelheid overschrijdt. De adaptieve cruisecontrol streeft ernaar de snelheid zo weinig mogelijk aan te passen. In situaties waarin krachtig moet worden geremd, dient de bestuurder dan ook zelf te remmen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. Door beperkingen van de radarsensor (p. 216) is het mogelijk dat er onverwachts of helemaal niet wordt geremd. De adaptieve cruisecontrol is te activeren om een tijdsverschil aan te houden ten opzichte van een voorligger bij snelheden vanaf 30 km/h10 (20 mph) tot een maximumsnelheid van 200 km/h (125 mph). Als de snelheid tot onder 30 km/h (20 mph) daalt of als het motortoeren- is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. (p. 210) van auto's met een automatische versnellingsbak kan een interval aan van 0–200 km/h (0–125 mph). * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING tal te laag wordt, wordt de cruisecontrol stand-by gezet, waarna er niet langer automatisch wordt afgeremd – u moet dan zelf remmen om een veilige afstand te houden tot voorliggers. N.B. Bij felle zon of bij gebruik van een zonnebril kan het waarschuwingslampje moeilijk te zien zijn. Waarschuwingssymbool – afremmen noodzakelijk WAARSCHUWING Het remvermogen van de adaptieve cruisecontrol bedraagt zo'n 40% van de totale remcapaciteit van de auto. De adaptieve cruisecontrol waarschuwt alleen voor voertuigen die de radarsensor heeft gedetecteerd. Daarom kan de waarschuwing uitblijven of met een bepaalde vertraging plaatsvinden. Wacht een waarschuwing niet af, maar rem als dat nodig is. Adaptieve cruisecontrol* - overzicht De werking van de adaptieve cruisecontrol (p. 203) en de toetsenset op het stuurwiel hangt af van de vraag of de auto al dan niet is uitgerust met een snelheidsbegrenzer (p. 191)12. Adaptieve cruisecontrol met snelheidsbegrenzer Steile wegen en/of zware belading Audiovisueel waarschuwingssignaal wanneer een botsing dreigt11. Als de auto harder moet worden afgeremd dan de adaptieve cruisecontrol aankan en u remt zelf niet bij, dan wordt u er middels het waarschuwingslampje van Collision Warning (p. 229) en een geluidssignaal op attent gemaakt dat u onmiddellijk moet ingrijpen. 11 Let erop dat de adaptieve cruisecontrol in eerste instantie bestemd is voor gebruik tijdens ritten op vlakke weggedeelten. De cruisecontrol heeft mogelijk moeite om de juiste volgafstand ten opzichte van voorliggers aan te houden bij ritten op steile aflopende wegen, bij vervoer van zware belading of met een aanhanger/caravan achter de auto – blijf dan extra alert en rem zo nodig zelf. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Cruisecontrol – Aan/Uit. De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Stand-by zetten Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Activeren en snelheid aanpassen. }} * Optie/accessoire. 205 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Groene markering bij opgeslagen snelheid (WIT = stand-by). Groene markering bij opgeslagen snelheid (WIT = stand-by). Tijdsverschil Tijdsverschil ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). ACC is actief bij GROEN symbool (WIT = stand-by). Adaptieve cruisecontrol zonder snelheidsbegrenzer De stand-bystand wordt beëindigd en de ingestelde snelheid wordt hervat. Cruisecontrol – Aan/Uit of stand-bystand. Tijdsverschil – Verlengen/verkorten. Activeren en snelheid aanpassen. Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen Om de ACC te starten: • Gerelateerde informatie • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - snelheid regelen (p. 206) – op het instruDruk op de stuurknop mentenpaneel (8) gaat een vergelijkbaar WIT symbool branden om aan te geven dat de adaptieve cruisecontrol stand-by (p. 208) staat. Om de ACC in te schakelen: • Adaptieve cruisecontrol* - tijdsverschil instellen (p. 207) • Druk bij de gewenste snelheid op de stuurknop of . • Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 208) > • Cruisecontrol* (p. 194) De actuele snelheid wordt opgeslagen in het geheugen, het instrumentenpaneel toont korte tijd een "vergrootglas" (6) rond de ingestelde snelheid en de bijbehorende markering verkleurt van WIT naar GROEN. Als dit symbool van WIT naar GROEN verkleurt, is de ACC actief en houdt deze de auto op de opgeslagen snel- heid. Alleen als op het symbool de afbeelding van een ander voertuig verschijnt, wordt de afstand tot de voorligger geregeld door de ACC. (Wordt niet gebruikt) 12 206 Een Volvo-dealer kan u informeren over wat er op uw markt geldt. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Tegelijkertijd wordt een snelheidsinterval gemarkeerd: ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. N.B. • de hogere snelheid met de GROENE markering is de voorgeprogrammeerde snelheid • de lagere snelheid is de snelheid van de voorligger. Als u een knop van de adaptieve cruisecontrol meerdere minuten ingedrukt houdt, wordt de cruisecontrol geblokkeerd en uitgeschakeld. Om de cruisecontrol dan weer te kunnen activeren moet u de auto tot stilstand brengen en de motor opnieuw starten. In bepaalde situaties is heractivering van de cruisecontrol niet mogelijk – in dat geval verschijnt Adaptieve cruise control control niet beschikbaar op het instrumentenpaneel (p. 214). Opgeslagen snelheid wijzigen U wijzigt de opgeslagen snelheid door de stuurof kort of lang in te drukken. knop Om aan te passen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph): • Kort indrukken - elke keer drukken komt overeen met +/- 5 km/h (+/- 5 mph). Om aan te passen met +/- 1 km/h (+/- 1 mph): • Houd de knop ingedrukt en laat los bij de gewenste snelheid. De laatst verrichte aanpassing wordt in het geheugen opgeslagen. Als u de snelheid verhoogt met het gaspedaal voordat u de / -knop indrukt, wordt de actuele rijsnelheid opgeslagen die geldt bij het indrukken van de knop. Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) Adaptieve cruisecontrol* tijdsverschil instellen U kunt verschillende tijdsverschillen ten opzichte van voorliggers kiezen en deze worden op het instrumentenpaneel weergegeven met 1–5 horizontale streepjes – hoe meer streepjes, hoe langer het tijdsverschil. Eén streepje komt overeen met ca. 1 seconde ten opzichte van de voorligger en 5 streepjes met ca. 3 seconden. Om het tijdsverschil in te stellen/te wijzigen: • Draai aan het duimwiel van de stuurtoetsen (of gebruik de knoppen / bij een auto zonder snelheidsbegrenzer). Bij lage snelheden (en korte tijden) vergroot de adaptieve cruisecontrol het tijdsverschil iets. Om voorliggers soepel en comfortabel te kunnen blijven volgen staat de adaptieve cruisecontrol in bepaalde situaties aanzienlijke variaties in het tijdsverschil toe. Let erop dat korte tijdsverschillen u bij plotselinge wijzigingen in de verkeersstroom minder tijd geven om te reageren en in te grijpen. Hetzelfde symbool verschijnt ook wanneer de afstandswaarschuwing (p. 200) geactiveerd is. }} * Optie/accessoire. 207 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. Houd alleen een volgtijd aan die niet in strijd is met de geldende verkeersregels. Als de adaptieve cruisecontrol bij activering niet lijkt te reageren, kan dat komen doordat de volgtijd ten opzichte van de voorligger een snelheidstoename belet. Hoe hoger de snelheid, hoe langer de volgafstand in meters voor een bepaalde volgtijd. Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by • u zet de keuzehendel in stand N (automatische versnellingsbak) De adaptieve cruisecontrol is tijdelijk te deactiveren en stand-by te zetten. • u houdt meer dan 1 minuut lang een hogere snelheid aan dan ingesteld. Tijdelijke deactivering/stand-bystand met snelheidsbegrenzer U dient vervolgens zelf uw snelheid aan te passen. Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: • Dit symbool en de markering voor de ingestelde snelheid verkleuren dan van GROEN naar WIT. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 206). Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) Druk op de stuurknop Tijdelijke deactivering/stand-bystand zonder snelheidsbegrenzer Om de adaptieve cruisecontrol tijdelijk uit te schakelen en stand-by te zetten: • Druk op de stuurknop Stand-bystand door actief ingrijpen van uw kant 13 208 Voor meer informatie, zie de paragrafen Snelheid regelen (p. 206) en Een ander voertuig inhalen (p. 209). Automatische stand-bystand De adaptieve cruisecontrol is afhankelijk van andere systemen, zoals Stabiliteitsregeling ESC (p. 186). Als een van deze systemen niet meer werkt, wordt de adaptieve cruisecontrol automatisch uitgeschakeld. u bedient het rempedaal Bij automatische deactivering klinkt een waarschuwingssignaal en op het instrumentenpaneel verschijnt de melding Adaptieve cruise control geannuleerd. U moet in dat geval zelf ingrijpen om de snelheid en afstand ten opzichte van de voorligger aan te passen. u bedient het koppelingspedaal langer dan 1 minuut13 Automatische deactivering is mogelijk in de volgende gevallen: De adaptieve cruisecontrol wordt tijdelijk gedeactiveerd en automatisch stand-by gezet in de volgende gevallen: • • Wanneer u tijdelijk gas geeft via het gaspedaal zoals bij een inhaalmanoeuvre, blijft de instelling ongewijzigd – de auto hervat de laatst opgeslagen snelheid wanneer u het gaspedaal loslaat. Bij ontkoppelen en opschakelen of terugschakelen wordt de cruisecontrol niet stand-by gezet. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - een ander voertuig inhalen Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) De ACC kan tevens helpen tijdens het inhalen. Cruisecontrol* (p. 194) Als de auto een ander voertuig volgt en u met de richtingaanwijzer15 aangeeft te willen inhalen, helpt de adaptieve cruisecontrol door de auto kort te versnellen ten opzichte van de voorligger. u opent het portier Gerelateerde informatie u doet de veiligheidsgordel af • • • het toerental van de motor wordt te laag/ hoog • de snelheid is gedaald tot onder zo'n 30 km/h14 (20 mph) • • • de wielen verliezen hun grip op het wegdek de remmen hebben een hoge temperatuur de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of hevige regenval (de radargolven worden geblokkeerd). Voor meer informatie over symbolen, meldingen en hun betekenis, zie de paragraaf Symbolen en displaymeldingen (p. 214). Het systeem werkt bij snelheden hoger dan 70 km/h (43 mph). Lees meer over diverse tijdsverschillen (p. 207) ten opzichte van voorliggers. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 206). WAARSCHUWING Ingestelde snelheid hervatten Let erop dat deze functie bij meer situaties dan bij inhalen kan worden geactiveerd, bijv. als de richtingaanwijzer wordt gebruikt om het wisselen van rijbaan of een afslag naar een andere weg aan te geven. De auto accelereert dan kort. Een adaptieve cruisecontrol in stand-bystand is opnieuw te activeren bij een druk op de stuurknop – in dat geval wordt de laatst ingestelde snelheid hervat. N.B. Nadat de snelheid weer met is hervat, kan er een markante snelheidstoename volgen. 14 15 Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) Geldt niet voor een auto met file-assistent – bij een dergelijke auto werkt het systeem tot aan stilstand. Alleen bij gebruik van de linker richtingaanwijzers bij een auto met het stuur links of de rechter richtingaanwijzers bij een auto met het stuur rechts. * Optie/accessoire. 209 BESTUURDERSONDERSTEUNING Adaptieve cruisecontrol* uitschakelen Adaptieve cruisecontrol* - Fileassistent Knoppenset met snelheidsbegrenzer De file-assistent is een aanvulling op de adaptieve cruisecontrol die ook bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph) werkt. De adaptieve cruisecontrol schakelt uit met een . Daarbij wordt de korte druk op de stuurknop ingestelde snelheid gewist waarna deze niet . meer te hervatten is met de toets Knoppenset zonder snelheidsbegrenzer Bij kort indrukken van de stuurknop zet u de adaptieve cruisecontrol stand-by. Bij nogmaals indrukken schakelt u de cruisecontrol uit. Daarbij wordt de ingestelde snelheid gewist waarna deze . niet meer te hervatten is met de toets Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) Bij auto's met een automatische versnellingsbak is de adaptieve cruisecontrol aangevuld met de functie File-assistent (ook wel "Queue Assist" genoemd). De file-assistent biedt de volgende functies: • • • Uitgebreid snelheidsinterval - ook bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph) en bij stilstand Groter snelheidsinterval N.B. Om de cruisecontrol te kunnen activeren moet u het bestuurdersportier hebben gesloten en de veiligheidsgordel hebben omgedaan. Met een automatische versnellingsbak kan de adaptieve cruisecontrol een voorligger volgen met een snelheid tot 200 km/h 125 mph). N.B. Om de cruisecontrol te kunnen activeren bij een snelheid lager dan 30 km/h (20 mph) mag er binnen redelijke afstand geen voorligger te bekennen zijn. Van doelvoertuig veranderen Beëindiging automatische remfunctie bij stilstand Let erop dat 30 km/h (20 mph) de minimumsnelheid is waarop de adaptieve cruisecontrol in te stellen is – ook al kan de cruisecontrol een voorligger volgen tot aan stilstand, is het kiezen/ opslaan van een lagere snelheid niet mogelijk. Lees meer over hoe u de snelheid regelt (p. 203) en verschillende tijdsverschillen ten opzicht van voorliggers (p. 207) instelt. Na korte stops tot zo'n 3 seconden tijdens filerijden of voor verkeerslichten rijdt de auto automatisch verder. Duurt het langer voordat een voorligger weer gaat rijden, dan wordt de cruisecontrol stand-by (p. 208) gezet met automatische remfunctie. U dient deze vervolgens op een van de volgende manieren opnieuw te activeren: • Druk op de stuurknop ...of... • 210 Trap het gaspedaal in. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING > De cruisecontrol zal dan de voorligger opnieuw volgen. WAARSCHUWING Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden hoger dan 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de adaptieve cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren en de opgeslagen snelheid aanhouden. N.B. De File-assistent kan de auto maximaal 4 minuten stilhouden - daarna lossen de remmen. Voor meer informatie, zie het kopje ‘Deactivering automatische rem bij stilstand’. Van doelvoertuig veranderen • Dat betekent dat de remmen worden gelost en de auto begint te rollen – u moet daarom ingrijpen en zelf remmen om de auto op zijn plaats te houden. BELANGRIJK De file-assistent kan de auto maximaal 4 minuten stilstaand houden - daarna lossen de remmen. U dient dan zelf in te grijpen en te remmen. U wordt hierop in meerdere stappen met een toenemende intensiteit attent gemaakt: Automatische stand-bystand bij wijziging van doelvoertuig De adaptieve cruisecontrol wordt uitgeschakeld en stand-by gezet: • Als het actuele doelvoertuig plotseling afslaat, kan het gebeuren dat een stilstaande voorligger het nieuwe doelvoertuig wordt. Wanneer de adaptieve cruisecontrol een rijdende voorligger volgt bij snelheden lager dan 30 km/h (20 mph), van doelvoertuig verandert en vervolgens een stilstaand voertuig volgt, zal de cruisecontrol het stilstaande voertuig negeren. • wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (5 mph) en de cruisecontrol niet kan registreren of het doelobject een stilstaand voertuig is of een ander object, zoals een verkeersdrempel. wanneer u langzamer rijdt dan 5 km/h (5 mph) en de voorligger afslaat, zodat de cruisecontrol geen voorligger meer heeft om te volgen. Annulering automatisch remmen bij stilstand In de volgende situaties onderbreekt de fileassistent automatisch remmen bij stilstand: • • 1. Akoestisch alarm (belsignaal) en een displaymelding. 2. Er komt een knipperend waarschuwingslampje in de voorruit bij. 3. Er komt ‘hakkend’ remmen bij. Voor meer informatie over symbolen, meldingen en hun betekenis, zie het onderdeel Symbolen en displaymeldingen (p. 214). De File-assistent lost de rem en staat ook in deze situaties stand-by: • • • • u bedient het rempedaal u zet de keuzehendel in stand P, N of R u zet de cruisecontrol stand-by u zet de parkeerrem aan. u opent het portier u doet de veiligheidsgordel af. }} 211 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) Adaptieve cruisecontrol* - van cruisecontrol-functie wisselen Wisselen van ACC naar CC Op het instrumentenpaneel geeft een symbool aan welke cruisecontrol actief is: CC ACC Cruise Control Adaptive Cruise Control Cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol Wisselen van CC naar ACC Schakel de cruisecontrol (CC) uit met 1–2 keer -knop. De volgende keer dat drukken op de het systeem wordt ingeschakeld, wordt de adaptieve cruisecontrol (ACC) geactiveerd. Gerelateerde informatie Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) • • • Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) • Cruisecontrol* (p. 194) Adaptieve cruisecontrol* - tijdelijke deactivering en stand-by (p. 208) Met een druk op de knop kan het adaptieve deel (afstandshouder) van de adaptieve cruisecontrol (p. 203) worden gedeactiveerd, waarna de auto alleen de ingestelde/opgeslagen snelheid aanhoudt. • – het symDruk lang op de stuurtoets bool op het instrumentenpaneel verkleurt van naar . > Daarmee is de cruisecontrol CC geactiveerd. WAARSCHUWING Na een wisseling van ACC naar CC remt de auto niet langer automatisch - deze volgt alleen de ingestelde snelheid. 212 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Adaptieve cruisecontrol* - storingen opsporen en verhelpen Als op het instrumentenpaneel de melding Radar afgedekt Zie instructieboekje ver- schijnt, betekent dit dat de radarsensor (p. 216) van de adaptieve cruisecontrol geen voorliggers kan ontdekken. In de volgende tabel staan voorbeelden van mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen: Deze melding geeft aan dat de Afstandswaarschuwing (p. 200) of Collision Warning met Auto Brake (p. 229) evenmin werken. Oorzaak Maatregel Het radaroppervlak van de grille is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het radaroppervlak van de grille van vuil, sneeuw en ijs. De radarsignalen worden gehinderd door hevige regen- of sneeuwval. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de radar soms niet. De radarsignalen worden gehinderd door opspattend water en opdwarrelende sneeuw van het wegdek. Valt niets aan te doen. Op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuw werkt de radar soms niet. De melding blijft ook na schoonmaak van het radaroppervlak staan. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de radar doorheeft dat de radarsignalen niet langer worden geblokkeerd. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) * Optie/accessoire. 213 BESTUURDERSONDERSTEUNING Adaptieve cruisecontrol* - symbolen en meldingen een paar voorbeelden - volg in die gevallen het gegeven advies op: Soms kan de adaptieve cruisecontrol een symbool en/of een melding weergeven. Hier ziet u SymboolA Melding Betekenis Het symbool is WIT De adaptieve cruisecontrol staat stand-by (p. 208). Het symbool is GROEN De auto houdt de opgeslagen snelheid aan. De traditionele cruisecontrol is handmatig gekozen. Stel ESC in op Normaal voor activering ACC De adaptieve cruisecontrol is pas te activeren als ESC in de normale stand is gezet - Stabiliteitsregeling (p. 186). Adaptieve cruise control geannuleerd De adaptieve cruisecontrol werd gedeactiveerd – u dient zelf uw snelheid aan te passen. Adaptieve cruise control control niet beschikbaar De adaptieve cruisecontrol kan niet worden geactiveerd. Dit kan onder meer gebeuren in de volgende gevallen: • • de remmen hebben een hoge temperatuur de radarsensor wordt gehinderd door natte sneeuw of regen. Voor meer informatie over het storingzoeken, zie de paragraaf Storingen opsporen en verhelpen (p. 213) Radar afgedekt Zie instructieboekje De adaptieve cruisecontrol werkt tijdelijk niet. • De radarsensor kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. U kunt dan kiezen voor de traditionele cruisecontrol (p. 194) (CC) – een displaymelding informeert over passende alternatieven. Lees meer over de beperkingen van de radarsensor (p. 216). 214 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING SymboolA A B Melding Betekenis Adaptieve cruise control Service vereist De adaptieve cruisecontrol werkt niet. • Neem dan contact op met een werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De auto staat stil en de adaptieve cruisecontrol lost de rem, waarna de auto direct begint te rollen. Remmen om stil te blijven staan + akoestisch alarm + waarschuwingslampje aan binnenkant voorruit + "schokkerig" remmenB • Onder 30 km/h Voorligger vereistB Verschijnt wanneer u de adaptieve cruisecontrol probeert te activeren bij een snelheid lager dan 30 km/h (20 mph) en er geen voorligger binnen de activeringsafstand te bekennen is. U moet zelf remmen. De melding blijft staan en het geluidssignaal klinkt, totdat u het rempedaal of gaspedaal bedient. De symbolen zijn schematisch. Alleen auto met File-assistent. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Adaptieve cruisecontrol* - overzicht (p. 205) Cruisecontrol* (p. 194) * Optie/accessoire. 215 BESTUURDERSONDERSTEUNING Radarsensor Gerelateerde informatie De radarsensor dient om personenauto’s of grotere voertuigen te registreren die in dezelfde richting als u en in dezelfde rijstrook rijden. • • • • De radarsensor wordt gebruikt voor de volgende systemen: Afstandswaarschuwing* • • • Radarsensor - beperkingen (p. 216) Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Collision Warning* (p. 229) Afstandswaarschuwing* (p. 200) Radarsensor - beperkingen Een radarsensor (p. 216) heeft bepaalde beperkingen die onder meer terug te voeren zijn op het beperkte blikveld. De adaptieve cruisecontrol heeft veel meer moeite om een voorligger te ontdekken, als: • de snelheid van de voorligger veel afwijkt van die van uw eigen auto • de radarsensor gehinderd wordt door bijvoorbeeld hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. Adaptieve cruisecontrol* Collision Warning met Auto Brake en voetgangersdetectie* BELANGRIJK Bij zichtbare schade aan de grille van de auto of het vermoeden dat de radarsensor beschadigd is: • Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Als de grille, de radarsensor of de console ervan beschadigd of losgeraakt is, kan de functie ervan geheel of gedeeltelijk wegvallen of storingen vertonen. N.B. Houd het oppervlak vóór de radarsensor schoon. Blikveld De radarsensor heeft een beperkt bereik. In bepaalde gevallen wordt een voertuig niet ontdekt of later dan verwacht. Bij modificatie van de radarsensor is het mogelijk dat het gebruik ervan onwettig wordt. 216 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING WAARSCHUWING De bestuurder dient altijd rekening te houden met de verkeersomstandigheden en in te grijpen, wanneer de adaptieve cruisecontrol geen passende snelheid of afstand aanhoudt. De adaptieve cruisecontrol is geen systeem dat botsingen voorkomt. Grijp zelf in zodra u merkt dat het systeem een voorligger niet registreert. De adaptieve cruisecontrol leent zich niet voor alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. De adaptieve cruisecontrol reageert niet op voetgangers of dieren noch op kleinere voertuigen, zoals fietsen of motorfietsen e.d. Tegenliggers, langzaam rijdende en stilstaande voertuigen of vaste obstakels worden eveneens genegeerd. Neem alle hoofdstukken over de adaptieve cruisecontrol in de gebruikershandleiding door voor informatie over de systeembeperkingen die u moet kennen alvorens het systeem te gebruiken. Gebruik de adaptieve cruisecontrol niet in stadsverkeer of verkeersdrukte, op kruisingen, bij gladheid, hevige regen- of sneeuwval of slecht zicht en evenmin op weggedeelten met een dikke laag water of sneeuwmodder, op bochtige wegen of op op- en afritten. De bestuurder is er altijd verantwoordelijk voor dat de juiste afstand en snelheid worden aangehouden, ook bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol. WAARSCHUWING Blikveld van de ACC. Soms kan de radarsensor een voertuig op korte afstand pas laat registreren, bijvoorbeeld als een inhalend voertuig invoegt tussen u en uw voorligger. Accessoires of andere voorwerpen, zoals bijv. verstralers, mogen niet vóór de grille worden gemonteerd. Gerelateerde informatie • • • Adaptieve cruisecontrol (ACC)* (p. 203) Collision Warning* (p. 229) Afstandswaarschuwing* (p. 200) Ook kleine voertuigen, zoals motorfietsen of voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden, kunnen onopgemerkt blijven. In bochten kan de radarsensor op het verkeerde voertuig reageren of een eerder opgemerkt voertuig uit het zicht verliezen. * Optie/accessoire. 217 BESTUURDERSONDERSTEUNING Typegoedkeuring - radarsysteem De typegoedkeuringen voor de radareenheden van de auto staan in de volgende tabel. Markt ACCA BLISB Symbool Typegoedkeuring Este equipamento opera em caráter secundário, isto é, não tem direito à proteção contra interferência prejudicial, mesmo de estações do mesmo tipo e não pode causar interferência a sistemas operando em caráter primário. ✓ Modelo: L2C0038TR 1071-10-3451 Brazilië EAN: 07897843800248 Modelo: L2C0055TR ✓ 1500-15-8065 EAN: 07897843840978 Hereby, Delphi Automotive PLC, declares that this ESR is in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 2014/53/EU (RED). The original delegation of conformity can be accessed at the following link www.delphi.com/automotivehomologation Europa ✓ ✓ Frequency Band: 76GHz – 77GHz Maximum Output Power: 55dBm EIRP The Declaration of Conformity may be consulted at Delphi Electronics & Safety / 2151 E. Lincoln Road / Kokomo, Indiana 46902 USA. 218 BESTUURDERSONDERSTEUNING Markt ACCA BLISB Symbool Typegoedkeuring TRA ✓ REGISTERED No: 0018923/09 DEALER No: DA37380/15 Verenigde Arabische Emiraten TRA ✓ REGISTERED No: ER37357/15 DEALER No: DA37380/15 Indonesië ✓ 14785/POSTEL/2010 1982 ✓ 38806/SDPPI/2015 4927 Type Approval No.: TRC/LPD/2009/87 ✓ Equipment type: Low Power Device (LPD) Jordanië ✓ Type Approval No.: TRC/LPD/2015/3 Equipment Type: Low Power Device (LPD) Certification No. ✓ DPH-L2C0038TR Korea ✓ Certification No. MSIP-CMI-DPH-L2C0055TR }} 219 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Markt ACCA BLISB Symbool Typegoedkeuring AGREE PAR L'ANRT MAROC ✓ Numero d'agrement : MR 4838 ANRT 2009 Date d'agrement : 22/05/2009 Marokko AGREE PAR L’ANRT MAROC ✓ NUMÉRO D’AGRÉMENT: MR 9929 ANRT 2014 DATE D’AGRÉMENT: 26/12/2014 Singapore ✓ ✓ TA-2009/163 ✓ APPROVED Zuid-Afrika ✓ ✓ Taiwan A B 220 ACC = Adaptive Cruise Control BLIS = Blind Spot Information Complies with IDA Standards DA105753 TA-2014/2390 APPROVED CCAB09LP4590T3 ✓ CCAB15LP0680T0 BESTUURDERSONDERSTEUNING Typegoedkeuring voor radioapparatuur Markt Europa Symbool Typegoedkeuring Hereby, Volvo Cars declares that all radio equipments are in compliance with the essential requirements and other relevant provisions of Directive 2014/53/EU. All Declarations of Conformity can be found on support.volvocars.com Gerelateerde informatie • Radarsensor (p. 216) 221 BESTUURDERSONDERSTEUNING City Safety™ BELANGRIJK City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een aanrijding te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Onderhoud en vervanging van onderdelen in City Safety™ mogen uitsluitend door een werkplaats worden uitgevoerd - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het City Safety™ dat actief is bij een snelheid tot 50 km/h (30 mph) helpt u door automatisch te remmen, wanneer het gevaar voor een botsing met een voorligger reëel is en u zelf niet snel genoeg remt en/of uitwijkt. City Safety™ werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. City Safety™ reageert niet op voertuigen die in een andere richting dan de eigen auto rijden, op kleine voertuigen, op motorfietsen of op mensen en dieren. City Safety™ kan botsingen voorkomen bij een snelheidsverschil lager dan 15 km/h (9 mph) - bij een groter snelheidsverschil kan de impactsnelheid alleen worden gereduceerd. Voor maximale remwerking moet u zelf het rempedaal intrappen. City Safety™ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. Gebruik City Safety™ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat City Safety™ remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een aanrijding. Bij auto's met Collision Warning met Auto Brake* (p. 229) vullen de beide systemen elkaar aan. 222 City Safety™ registreert het verkeer vóór de auto middels een lasersensor (p. 226) boven aan de voorruit. Wanneer het gevaar voor een aanrijding reëel is, zal City Safety™ automatisch remmen, wat aandoet als een krachtige remmanoeuvre. WAARSCHUWING City Safety™ wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat de functie niet altijd uitkomst biedt. U en eventuele passagiers zullen normaal alleen merken dat City Safety™ actief is, wanneer een aanrijding dreigt. City Safety™ - werking Wacht nooit af totdat City Safety™ ingrijpt. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de juiste afstand en snelheid aanhoudt. Gerelateerde informatie • • • • • City Safety™ - beperkingen (p. 224) City Safety™ - werking (p. 222) City Safety™ - bediening (p. 223) City Safety™ - lasersensor (p. 226) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 228) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Wanneer het systeem ingrijpt en remt, verschijnt op het instrumentenpaneel de melding (p. 228) dat het systeem actief is/was. N.B. Als City Safety™ remt, gaan de remlichten branden. City Safety™ - bediening City Safety™ is een hulpmiddel om u te helpen een aanrijding te voorkomen tijdens filerijden e.d., waarbij plotselinge wijzigingen in het verkeer vóór u gekoppeld aan onoplettendheid tot bijna-ongelukken kunnen leiden. Aan en Uit Gerelateerde informatie Zend- en ontvangstoog van de lasersensor16. Bij een snelheidsverschil van 4–15 km/h (3–9 mph) ten opzichte van de voorligger kan City Safety™ een aanrijding geheel voorkomen. • • • City Safety™ wordt bij het starten van de motor automatisch gestart. City Safety™ - bediening (p. 223) City Safety™ - beperkingen (p. 224) City Safety™ start een korte, krachtige remmanoeuvre en zorgt er normaliter voor dat u net achter uw voorligger tot stilstand komt. Voor veel bestuurders die dit niet gewend zijn is een dergelijke remmanoeuvre onprettig. Bij een snelheidsverschil groter dan 15 km/h (9 mph) tussen de voertuigen kan City Safety™ een aanrijding niet geheel op eigen kracht voorkomen – voor het maximale remvermogen dient u zelf het rempedaal te bedienen. In dat geval is het ook bij snelheidsverschillen groter dan 15 km/h (9 mph) mogelijk een aanrijding te voorkomen. 16 N.B. City Safety™ (p. 222) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Soms is het handig om City Safety™ uit te kunnen schakelen, bijvoorbeeld wanneer bebladerde takken langs de motorkap en voorruit kunnen schampen. City Safety™ is te bedienen in het menusysteem MY CAR (p. 116) en na een motorstart is het systeem als volgt uit te schakelen: • Ga in MY CAR naar Rijondersteuning en kies Uit bij City Safety. De volgende keer dat de motor wordt gestart is de functie echter weer actief, ook al stond het systeem uit toen de motor werd afgezet. }} 223 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING De lasersensor (p. 226) zendt laserlicht uit, ook als City Safety™ handmatig is uitgeschakeld. Om City Safety™ opnieuw in te schakelen: • Volg de dezelfde procedure als bij het uitschakelen, maar kies nu de optie Aan. Gerelateerde informatie • • • City Safety™ (p. 222) City Safety™ - beperkingen (p. 224) City Safety™ - symbolen en meldingen (p. 228) City Safety™ - beperkingen De City Safety™-sensor is erop gebouwd om auto's en andere voorliggers te ontdekken, zowel overdag als 's nachts. Er gelden echter bepaalde beperkingen voor het systeem. Door de beperkingen van de sensor werkt City Safety™ minder goed – of helemaal niet – bij hevige sneeuw- of regenval, in dichte mist of in dikke stofwolken of stuifsneeuw. Ook condens, vuil, sneeuw en ijs op de voorruit kunnen voor storingen in de werking zorgen. Hangende voorwerpen zoals vlaggen/wimpels die uitstekende lading markeren of accessoires zoals verstralers en frontbars die boven de motorkap uitsteken zorgen voor functiebeperkingen. Het laserlicht van de sensor in City Safety™ meet hoe het licht reflecteert. De sensor kan geen obstakels met een gering reflecterend vermogen waarnemen. De achterkant van voertuigen weerkaatst veelal voldoende licht dankzij de kentekenplaat en de achterlichtreflectoren. Bij gladheid is de remweg langer waardoor City Safety™ minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS17 en ESC18 voor het maximale remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. 17 18 224 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling. Wanneer u zelf achteruitrijdt, is City Safety™ tijdelijk gedeactiveerd. City Safety™ wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De commando's die u zelf geeft hebben altijd voorrang, wat betekent dat City Safety™ niet ingrijpt in situaties waarbij u duidelijke commando's geeft via stuurwiel of gaspedaal, zelfs al is een aanrijding onvermijdelijk. Nadat City Safety™ een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer City Safety™ de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u er in slaagt om het koppelingspedaal voor die tijd in te drukken. BESTUURDERSONDERSTEUNING N.B. • Houd de voorruit in het gebied vóór de lasersensor (p. 226) vrij van sneeuw, ijs, condens en vuil. Voor een afbeelding met de positie van de sensor, zie City Safety™ - werking (p. 222). • Plak of bevestig geen zaken op de voorruit vóór de lasersensor • Haal sneeuw en ijs van de motorkap – de laag sneeuw en ijs mag niet dikker zijn dan 5 cm. Storingen opsporen en verhelpen Als de melding (p. 228) Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek op het instrumentenpaneel verschijnt, worden de lasersensoren gehinderd zodat ze geen voorliggers kunnen registreren. Dit betekent op zijn beurt dat City Safety™ niet werkt. De melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek verschijnt echter niet in alle situaties waarbij de lasersensor gehinderd worden – let er daarom op dat u de voorruit en in het bijzonder het gebied vóór de lasersensor zorgvuldig schoonhoudt. In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en suggesties voor passende maatregelen. Oorzaak BELANGRIJK Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de lasersensor is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de lasersensor van vuil, sneeuw en ijs. Het zicht van de lasersensor is geblokkeerd. Verwijder het voorwerp dat het zicht blokkeert. Als het voorruitoppervlak vóór een van beide ‘ogen’ barsten, krassen of steenslagschade vertoont van ca. 0,5 × 3,0 mm (of groter), neem dan contact op met een erkende werkplaats om de voorruit te laten vervangen – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor een afbeelding met de positie van de sensor, zie City Safety™ - werking (p. 222). Als u niets doet, presteert City Safety™ mogelijk minder goed. Om te voorkomen dat City Safety™ helemaal niet, onjuist of in beperkte mate werkt, geldt tevens het volgende: • Volvo adviseert u scheurtjes, krassen of sterren in het gebied vóór de lasersensor niet te repareren, maar de complete voorruit te vervangen. • Voordat de voorruit wordt vervangen, moet u contact opnemen met een erkende Volvo-werkplaats om te controleren of de juiste voorruit wordt besteld en gemonteerd. • Monteer bij vervanging van de ruitenwissers hetzelfde type of een ander type, door Volvo goedgekeurde ruitenwissers. }} 225 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • • City Safety™ (p. 222) City Safety™ - werking (p. 222) City Safety™ - bediening (p. 223) City Safety™ - lasersensor Het City Safety™-systeem maakt gebruik van een sensor die laserlicht uitzendt. Neem contact op met een gekwalificeerde werkplaats als de lasersensor een storing vertoont of nagekeken moet worden – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het is daarom essentieel dat u de aangegeven instructies opvolgt bij het hanteren van de lasersensor. De volgende twee stickers hebben te maken met de lasersensor: Op de onderste sticker staan de fysische eigenschappen van het laserlicht: • IEC 60825-1:1993 + A2:2001. Voldoet aan de normen van de FDA (Amerikaanse keuringsdienst van waren) betreffende de uitvoering van laserproducten met uitzondering van de afwijkingen conform ‘Laser Notice No. 50’, d.d. 26 juli 2001. Stralingsgegevens voor lasersensor De fysische gegevens staan nader omschreven in de volgende tabel. Maximale pulsenergie 2,64 µJ Maximaal gem. vermogen 45 mW Pulsduur Divergentie (horizontaal × verticaal) Op de bovenste sticker in de afbeelding staat de classificatie van het laserlicht: • 226 Laserstraling - Niet rechtstreeks in de straal kijken met optische instrumenten Klasse 1M laserproduct. 33 ns 28° × 12° BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING Als u de instructies in deze handleiding niet opvolgt, bestaat er gevaar voor oogletsel! • • Kijk nooit van een afstand van 100 mm of minder in de lasersensor (waaruit uiteenlopende, onzichtbare laserstralen komen) met vergrotende optiek zoals een vergrootglas, microscoop, objectief of soortgelijke optische instrumenten. Laat tests, reparaties, demontage, afstelling en/of vervanging van de lasersensor of delen ervan alleen uitvoeren door een erkende werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. • Stel de lasersensor niet bij en voer geen onderhoud uit dat niet uitdrukkelijk in deze handleiding staat aangegeven om blootstelling aan schadelijke straling tegen te gaan. • De reparateur dient de speciaal opgestelde werkplaatsinformatie voor de lasersensor te volgen. • Demonteer de lasersensor niet (en verwijder de lenzen evenmin). Een gedemonteerde lasersensor is een laserproduct klasse 3B volgens de norm IEC 60825-1. Een laserproduct klasse 3B is niet veilig voor de ogen en houdt dan ook een gevaar voor oogletsel in. • Koppel de connector van de lasersensor los voordat u deze van de voorruit demonteert. • Zorg dat de lasersensor op de voorruit gemonteerd is alvorens de connector aan te sluiten. • De lasersensor zendt laserlicht uit wanneer de transpondersleutel in sleutelstand II (p. 82) staat, ook al is de motor afgezet. Gerelateerde informatie • City Safety™ (p. 222) 227 BESTUURDERSONDERSTEUNING City Safety™ - symbolen en meldingen instrumentenpaneel gaan branden in combinatie met een tekstmelding. Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. Terwijl City Safety™ (p. 222) automatisch remt, kunnen een of meer symbolen (p. 228) op het SymboolA Melding Betekenis/Maatregel Automatisch remmen door City Safety City Safety™ remt op dit moment of remde eerder automatisch. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De lasersensor werkt tijdelijk niet doordat deze door iets gehinderd wordt. • Verwijder het voorwerp dat de sensor hindert en/of maak het voorruitoppervlak vóór de sensor schoon. Voor meer informatie over de beperkingen van de lasersensor(p. 224). City Safety Service vereist City Safety™ werkt niet. • A De symbolen zijn schematisch. Gerelateerde informatie • • 228 City Safety™ (p. 222) City Safety™ - werking (p. 222) Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. BESTUURDERSONDERSTEUNING Collision Warning* ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsersen voetgangersdetectie’ is een hulpmiddel dat bedoeld is om u te waarschuwen, wanneer het gevaar bestaat dat u op een voetganger of achter op een (stilstaande of rijdende) fietser of voorligger botst. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ wordt geactiveerd in situaties waar u eigenlijk al veel eerder had moeten remmen, zodat het systeem niet altijd uitkomst biedt. sers- en voetgangersdetectie’ in twee uitvoeringen voorkomen: • Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 236) Uitvoering 1 U wordt alleen met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd19 voor obstakels – er wordt niet automatisch geremd, u moet zelf remmen. • Collision Warning* - symbolen en meldingen (p. 238) Uitvoering 2 U wordt met visuele en akoestische signalen gewaarschuwd voor obstakels – de auto remt automatisch als u niet zelf binnen een redelijke tijd reageert. BELANGRIJK ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ is erop gebouwd om zo laat mogelijk geactiveerd te worden om onnodige ingrepen te voorkomen. Onderhoud aan de componenten van ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangsdetectie’ mag uitsluitend worden uitgevoerd in een werkplaats – geadviseerd wordt een door Volvo erkende werkplaats. ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ kan een aanrijding voorkomen of de impactsnelheid verlagen. Gebruik ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangersdetectie’ niet om uw rijgedrag aan te passen – als u er blind op vertrouwt dat Collision Warning met Auto Brake remt, raakt u vroeg of laat betrokken bij een aanrijding. Twee systeemuitvoeringen Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto kan de ‘Collision Warning met Auto Brake en fiet19 Gerelateerde informatie • • Collision Warning* - werking (p. 230) Collision Warning* - detectie van voetgangers (p. 232) • Collision Warning* - detectie van fietsers (p. 231) • • Collision Warning* - bediening (p. 233) Collision Warning* - beperkingen (p. 235) Geen waarschuwing voor fietsers bij ‘Uitvoering 1’. * Optie/accessoire. 229 BESTUURDERSONDERSTEUNING Collision Warning* - werking 1 – Collision Warning 3 – Auto Brake Eerst wordt u gewaarschuwd voor een dreigende aanrijding. Op het laatste moment wordt de automatische remfunctie geactiveerd. Collision Warning kan voetgangers, fietsers of voertuigen voor uw auto ontdekken, die stilstaan of in dezelfde richting als u rijden. Als u in deze fase nog steeds niet aan een uitwijkmanoeuvre bent begonnen en het aanrijdingsgevaar urgent is, schakelt de automatische remfunctie in, ongeacht of u remt of niet. De auto wordt daarbij maximaal afgeremd om de botssnelheid te beperken of zoveel als nodig is om een aanrijding te voorkomen. Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd. Bij gevaar voor een aanrijding met een voetganger, fietser of voertuig, wordt uw aandacht getrokken met een rood knipperend waarschuwingssymbool (1) en een akoestisch signaal. 2 – Brake Support Functie-overzicht20. Audiovisueel waarschuwingssignaal wanneer een botsing dreigt. Radarsensor21 Camerasensor Collision Warning met Auto Brake voert drie onderdelen uit in de volgende volgorde: 1. Collision Warning 2. Brake Support21 3. Auto Brake21 Collision Warning en City Safety™ (p. 222) vullen elkaar aan. 20 21 230 Als het gevaar voor een aanrijding na de Collision Warning verder is toegenomen, treedt de Brake Support in werking. Dit betekent dat het systeem de nodige voorbereidingen treft voor een snelle remmanoeuvre, waarna de remmen licht worden aangezet. Dit is te merken aan een lichte schok. Als u het rempedaal met een bepaalde snelheid bedient, wordt het maximale remvermogen geleverd. Brake Support helpt u eveneens bij het remmen, als het systeem ervan uitgaat dat de remmanoeuvre alleen niet voldoende is om een botsing te voorkomen. NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Alleen met een systeem in uitvoering 2. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING WAARSCHUWING Collision Warning werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Collision Warning reageert niet op naderende tegenliggers of fietsers noch op dieren. Collision Warning* - detectie van fietsers Er wordt alleen gewaarschuwd, wanneer het risico van een botsing groot is. In het onderdeel "Functie" en "Beperkingen" wordt geïnformeerd over de beperkingen die u als bestuurder moet kennen, voordat u de Collision Warning met Auto Brake gebruikt. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h (50 mph). In het donker en in tunnels kan niet worden gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers – zelfs al brandt de straatverlichting. Het systeem ‘ziet’ alleen de achterkant van fietsers die zich in dezelfde richting als uw auto bewegen. Auto Brake kan een botsing geheel voorkomen of de botssnelheid verlagen. Bedien voor een maximale remwerking altijd het rempedaal – ook al wordt er automatisch geremd. Wacht nooit een waarschuwingssignaal van de Collision Warning af. U bent er altijd verantwoordelijk voor om de juiste afstand en snelheid aan te houden – ook bij gebruik van de Collision Warning met Auto Brake. Gerelateerde informatie • 22 Collision Warning* (p. 229) Optimaal voorbeeld van wat het systeem als een fietser beschouwt – met duidelijke lichaams- en fietscontouren, De reflector moet voldoen aan de aanbevelingen en voorschriften van de verkeersinstantie in het desbetreffende land. recht van achteren gezien en in het verlengde van de hartlijn door de auto. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van fietsers zo uniform mogelijke informatie over de lichaams- en fietscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende (lichaams-)delen zoals fiets, hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor fietsers als normaal te beschouwen is. Het systeem kan fietsers niet ontdekken, als de camera van het systeem grote delen van het lichaam van de fietser of van zijn/haar fiets niet kan waarnemen. • Het systeem kan alleen volwassen fietsers ontdekken die op een dames- of herenfiets zitten. • Het systeem kan fietsers alleen recht van achteren ontdekken en alleen als deze zich in dezelfde richting als uw auto bewegen – niet schuin van achteren of van opzij. • De fiets moet aan de achterkant zijn voorzien van een rode reflector die goed zichtbaar en goedgekeurd22 is en op minstens 70 cm boven het wegdek zit. • Het systeem kan fietsers alleen recht van achteren ontdekken en alleen als deze zich }} * Optie/accessoire. 231 BESTUURDERSONDERSTEUNING in dezelfde richting als uw auto bewegen – niet schuin van achteren of van opzij. || • Bij zonsondergang en -opgang kan het systeem fietsers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • Het systeem is niet in staat fietsers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. • Voor optimale fietsersdetectie moet het systeem City Safety™ zijn geactiveerd, zie City Safety™ (p. 222). Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 229) Collision Warning* - detectie van voetgangers WAARSCHUWING Collision Warning met Auto Brake en voetgangers- en fietserdetectie is een hulpmiddel. Fietserdetectie is niet mogelijk: • in alle situaties en het systeem heeft bijvoorbeeld moeite met gedeeltelijk zichtbare fietsers; • bij fietsers in kleding die de lichaamscontouren verhult of fietsers die van de zijkant komen; • bij fietsen waar achterop geen reflector zit; • bij fietsen waarop grote voorwerpen worden vervoerd. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. 232 Ideaalvoorbeelden van wat het systeem als voetgangers met herkenbare lichaamscontouren beschouwt. Voor optimale prestaties van het systeem dient de systeemfunctie die verantwoordelijk is voor identificatie van voetgangers zo uniform mogelijke informatie over de lichaamscontouren ontvangen – dat houdt in dat kenmerkende lichaamsdelen zoals hoofd, armen, schouders, benen, borstkas en buik moeten kunnen worden waargenomen evenals een bewegingspatroon dat voor mensen als normaal te beschouwen is. Het systeem kan voetgangers niet ontdekken, als de camera van het systeem grote delen van het lichaam niet kan waarnemen. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • Een voetganger is alleen te ontdekken wanneer deze helemaal zichtbaar is en een lengte heeft van minimaal 80 cm. • Bij zonsondergang en -opgang kan de camerasensor voetgangers minder goed registreren – vergelijkbaar met het menselijke oog. • De camerasensor is niet in staat voetgangers te registreren bij ritten in het donker of in tunnels – zelfs al brandt de straatverlichting. Collision Warning* - bediening Waarschuwingssignalen Aan en Uit Via een menusysteem van MY CAR op het display van de middenconsole zijn eventuele instellingen voor de Collision Warning te verrichten, zie MY CAR (p. 116). WAARSCHUWING ‘Collision Warning met Auto Brake en fietsers- en voetgangsdetectie’ is een hulpmiddel. Het systeem kan niet altijd alle voetgangers detecteren en heeft bijvoorbeeld moeite met: • • slechts gedeeltelijk zichtbare voetgangers, voetgangers die gekleed gaan in kleding die de lichaamscontouren verhult of voetgangers met een lengte tot korter dan 80 cm; voetgangers die grote voorwerpen dragen. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en voldoende afstand houdt afhankelijk van de rijsnelheid. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 229) 1. Akoestisch en visueel waarschuwingssignaal wanneer een botsing dreigt23. U kunt aangeven of de geluidssignalen en het geprojecteerde waarschuwingslampje voor de Collision Warning moeten zijn in- of uitgeschakeld. Bij het starten van de motor geldt automatisch de instelling die actief was toen de motor werd afgezet. N.B. De functies Brake Support en Auto Brake zijn altijd geactiveerd - ze kunnen niet uitgeschakeld worden. Via het menusysteem MY CAR op het display van de middenconsole zijn instellingen voor de Collision Warning te verrichten, zie (p. 116). }} * Optie/accessoire. 233 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Waarschuwingslampje en geluidssignaal Wanneer het waarschuwingslampje en het geluidssignaal zijn ingeschakeld, wordt het waarschuwingslampje (nr. [1] op de voorgaande afbeelding) bij iedere motorstart getest door de verschillende lichtpunten korte tijd te laten branden. Na het starten van de motor zijn zowel het waarschuwingslampje als het geluidssignaal uit te schakelen: De waarschuwingsafstand is bepalend voor de gevoeligheid van het systeem. Bij de waarschuwingsafstand Lang wordt eerder gewaarschuwd. Ga altijd uit van de instelling Lang, maar als deze instelling te vaak tot waarschuwingen leidt (wat in bepaalde situaties als hinderlijk kan worden ervaren) kunt u overgaan op de waarschuwingsafstand Normaal. Ga naar Botswaarschuwing in Rijondersteuning in het menusysteem MY CAR (p. 116) - vink de functie daar uit. Maak alleen in uitzonderingsgevallen zoals bij dynamisch rijden gebruik van de waarschuwingsafstand Kort. • Geluidssignaal Na het starten van de motor is het geluidssignaal apart in/uit te schakelen: • Ga naar Signaaltoon in Botswaarschuwing in het menusysteem MY CAR (p. 116) - kies daar Aan of Uit. Vervolgens vindt de Collision Warning alleen met lichtsignalen plaats. Waarschuwingsafstand instellen De waarschuwingsafstand is de afstand waarbij een visueel signaal en een geluidssignaal worden afgegeven. • 23 234 MY CAR (p. 116) - kies daar Lang, Normaal of Kort. N.B. Ook als u de waarschuwingsafstand hebt ingesteld op Lang, kunnen de waarschuwingen voor uw gevoel soms laat worden afgegeven. Bijvoorbeeld bij grote snelheidsverschillen of als de voorligger krachtig remt. WAARSCHUWING Geen enkel automatisch systeem kan in alle situaties een 100 % feilloze werking garanderen. Test Collision Warning met Auto Brake daarom nooit uit op mensen of voertuigen dat kan namelijk tot ernstig letsel/ernstige schade en levensgevaarlijke situaties leiden. N.B. Bij gebruik van de adaptieve cruisecontrol worden het waarschuwingslampje en de waarschuwingszoemer door de cruisecontrol gehanteerd, ook al hebt u de Collision Warning gedeactiveerd. De Collision Warning waarschuwt u bij gevaar voor een botsing, maar de functie is niet in staat uw reactietijd te verkorten. Voor een optimale werking van de Collision Warning dient u de Afstandswaarschuwing (p. 200) altijd in te stellen op volgtijd 4-5. Ga naar Waarschuwingsafstand in Botswaarschuwing in het menusysteem De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. Instellingen controleren U kunt de actuele instellingen controleren op het display van de middenconsole. • Ga in het menusysteem MY CAR (p. 116) naar Botswaarschuwing in Rijondersteuning. BESTUURDERSONDERSTEUNING Onderhoud Collision Warning* - beperkingen Het systeem heeft bepaalde beperkingen – zo is het systeem pas actief bij snelheden van zo'n 4 km/h (3 mph) en hoger. In de felle zon en bij lichtschitteringen alsook het gebruik van een zonnebril is het op de voorruit geprojecteerde waarschuwingslampje voor de Collision Warning soms moeilijk te ontdekken. Dat is ook mogelijk als u niet recht vooruit kijkt. Houd de waarschuwingszoemer daarom altijd ingeschakeld. Camera- en radarsensor24. De sensoren werken alleen naar behoren wanneer u vuil, ijs en sneeuw verwijdert en ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. Bij gladheid is de remweg langer waardoor het systeem minder goed in staat is aanrijdingen te voorkomen. In dergelijke situaties zullen het ABS en de ESC (p. 186) voor het maximale remvermogen zorgen met behoud van de stabiliteit. N.B. Het visuele waarschuwingssignaal kan korte tijd buiten werking worden gesteld, wanneer de temperatuur in het interieur bijvoorbeeld door de felle zon te hoog is opgelopen. Als dit gebeurt, wordt er een waarschuwingszoemer afgegeven ook al hebt u deze uitgeschakeld via het menusysteem. • Waarschuwingen kunnen eveneens uitblijven bij een zeer geringe afstand tot de voorligger of bij relatief grote stuur- en pedaalbewegingen zoals bij een zeer actieve rijstijl. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. Gerelateerde informatie • 24 Collision Warning* (p. 229) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. }} * Optie/accessoire. 235 BESTUURDERSONDERSTEUNING || WAARSCHUWING Als de gecombineerde camera en radarsensor op grond van de verkeerssituatie of anderszins problemen heeft voetgangers, voorliggers of fietsers te ontdekken, is het mogelijk dat het systeem pas laat, onterecht of helemaal geen waarschuwing geeft en remt. De sensoren hebben een beperkt bereik voor voetgangers en fietsers25, zodat het systeem voor dergelijke weggebruikers efficiënt waarschuwt en remingrepen verricht bij rijsnelheden tot 50 km/h (30 mph). Voor stilstaande of langzaam rijdende voorliggers wordt efficient gewaarschuwd en geremd bij rijsnelheden tot 70 km/h (43 mph). In het donker of bij slecht zicht wordt mogelijk niet gewaarschuwd voor langzaam rijdende of stilstaande voorliggers. Er wordt niet gewaarschuwd noch geremd voor voetgangers en fietsers bij een rijsnelheid hoger dan 80 km/h (50 mph). De Collision Warning maakt gebruik van dezelfde radarsensor als die van de adaptieve cruisecontrol (p. 203). Als u vindt dat er te vaak wordt gewaarschuwd en de signalen als storend ervaart, kunt u de waarschuwingsafstand verkleinen. Dit betekent dat het systeem later waarschuwt, wat het totale aan- 25 236 tal waarschuwingen beperkt, zie Collision Warning - bediening (p. 233). Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor Met geactiveerde achteruitversnelling is de Collision Warning met Auto Brake tijdelijk gedeactiveerd. Het systeem maakt gebruik van de camerasensor van de auto, die bepaalde beperkingen heeft. Collision Warning met Auto Brake wordt niet geactiveerd op lage snelheden (onder 4 km/h (3 mph)), wat betekent dat het systeem niet ingrijpt in situaties waarbij u een voorligger uiterst langzaam nadert zoals tijdens het parkeren. De camerasensor van de auto wordt naast de Collision Warning met Auto Brake ook gebruikt door de functies: In situaties waarin u actief en bewust rijgedrag laat zien, wordt Collision Warning minder actief. Nadat Auto Brake een aanrijding met een stilstaand obstakel heeft voorkomen, blijft de auto maximaal 1,5 seconde stilstaan. Als de auto wordt afgeremd wegens een rijdende voorligger, wordt de snelheid begrensd tot dezelfde snelheid als die van de voorligger. Bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak slaat de motor af wanneer Auto Brake de auto tot stilstand heeft gebracht, tenzij u daarvoor het koppelingspedaal weet te bedienen. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 229) • • • • Automatisch groot licht (p. 94) Verkeersbordinformatie (p. 245) Driver Alert Control - DAC (p. 249) Rijbaanassistent (p. 252). N.B. Houd de voorruit in het gebied vóór de camerasensor vrij van ijs, sneeuw, condens en vuil. Plak of monteer niets op de voorruit vóór de camerasensor, aangezien één of meer camera's voor het systeem hierdoor slechter of niet meer werken. De camerasensor kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog. Dit houdt in dat de sensor minder goed "ziet" bij hevige regen- of sneeuwval en in dichte mist. In dergelijke omstandigheden kunnen functies die gebruik Voor fietsers wordt mogelijk zeer laat gewaarschuwd en geremd of gelijktijdig gewaarschuwd en geremd. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING maken van de camera grote beperkingen ondervinden of tijdelijk gedeactiveerd worden. Ook fel tegenlicht, reflecties op het wegdek, besneeuwde of beijzelde wegen, verontreinigde of onduidelijke rijstrookmarkeringen kunnen aanleiding geven tot grote beperkingen voor de functies die van de camera gebruik maken om bijvoorbeeld het wegdek af te tasten en andere voertuigen en voetgangers te ontdekken. Het blikveld van de camerasensor is beperkt, zodat voetgangers, fietsers en voertuigen in bepaalde situaties niet kunnen worden geregistreerd of later worden ontdekt dan verwacht. Bij zeer hoge temperaturen werkt de camera de eerste ca. 15 minuten na het starten van de motor niet om de camerafunctie te ontzien. Storingen opsporen en verhelpen Als op het display de melding Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek staat, betekent dit dat de camerasensor afgedekt is en geen voetgangers, fietsers, voertuigen of rijstrookmarkeringen vóór de auto kan ontdekken. Dit betekent tevens dat, naast Collision Warning met automatisch remmen, de volgende functies evenmin volledig werken: • • • • Automatisch groot licht Driver Alert Control Rijbaanassistent In de volgende tabel staan mogelijke oorzaken van het verschijnen van de melding en passende maatregelen. Oorzaak Maatregel Het voorruitoppervlak vóór de camera is vuil of bedekt met sneeuw of ijs. Ontdoe het voorruitoppervlak vóór de camera van vuil, sneeuw en ijs. Bij dichte mist en hevige regen- of sneeuwval heeft de camera een minder goed zicht. Valt niets aan te doen. Bij hevige neerslag werkt de camera soms niet. Het voorruitoppervlak vóór de camera is schoongemaakt, maar de melding blijft. Wacht even. Het kan enige minuten duren voordat de camera het zicht opnieuw heeft gemeten. Er is vuil tussen de binnenkant van de voorruit en de camera gekomen. Bezoek een werkplaats om de binnenkant van de voorruit achter de camerabehuizing te laten schoonmaken – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 229) Verkeersbordinformatie * Optie/accessoire. 237 BESTUURDERSONDERSTEUNING Collision Warning* - symbolen en meldingen SymboolA Melding Betekenis Collision warning system UIT Collision Warning is uitgeschakeld. Verschijnt bij het starten van de motor. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de OK-knop drukt. CWS-systeem niet beschikbaar Het is niet mogelijk Collision Warning te activeren. Verschijnt wanneer u de functie toch probeert te activeren. De melding dooft automatisch na ca. 5 seconden of eerder wanneer u op de OK-knop drukt. Remassistent geactiveerd De Auto Brake was actief. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor (p. 236) werkt tijdelijk niet. De melding verdwijnt na bediening van de OK-knop. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • A 238 Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Radar afgedekt Zie instructieboekje Collision Warning met Auto Brake werkt tijdelijk niet. CWS-systeem Service vereist Collision Warning met Auto Brake werkt niet of gedeeltelijk. De radarsensor (p. 216) kan geen andere voertuigen registreren. Bijvoorbeeld wanneer deze wordt gehinderd door hevige regenval of als sneeuwmodder of andere verontreinigingen de radarsensor afdekken. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch - afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • Collision Warning* (p. 229) * Optie/accessoire. 239 BESTUURDERSONDERSTEUNING BLIS Overzicht BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om de bestuurder ondersteuning te bieden bij rijden in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. Het BLIS-systeem is een hulpmiddel om u te waarschuwen voor: • • voertuigen in de dode hoek snel inhalende voertuigen in de linker en rechter rijbaan naast uw auto. WAARSCHUWING BLIS is slechts een aanvullend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties. BLIS vormt geen vervanging voor een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. Ook met BLIS moet u altijd oplettend en verantwoord blijven rijden - u bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op een veilige manier van rijstrook wisselt. Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde. Positie BLIS-lampje26. • Controlelampje BLIS-symbool N.B. Het lampje gaat branden aan de kant van de auto waar het systeem het voertuig heeft ontdekt. Als de auto aan beide kanten tegelijkertijd wordt ingehaald, gaan beide lampjes branden. Voor een optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren schoon worden gehouden. Gerelateerde informatie • • • BLIS - bediening (p. 241) BLIS en CTA - symbolen en meldingen (p. 244) CTA* (p. 242) Onderhoud De sensoren voor het BLIS-systeem zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper. 26 240 N.B. De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING BLIS - bediening BLIS (Blind Spot Information System) is een functie om u ondersteuning te bieden bij ritten in druk verkeer op wegen met meerdere rijbanen in dezelfde richting. BLIS activeren/deactiveren BLIS wordt geactiveerd bij het starten van de motor wat bevestigd wordt door de controlelampjes op de portierpanelen die één keer oplichten. • Selecteer Aan of Uit met Instellingen Auto-instellingen BLIS. Bij deactivering/activering van BLIS dooft/brandt het lampje in de knop en het instrumentenpaneel bevestigt de wijziging met een displaymelding bij activering lichten de controlelampjes op de portierpanelen eenmaal op. Om de melding uit te schakelen: • Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel. of • Wacht zo'n 5 seconden - de melding verdwijnt. Wanneer BLIS werkt Het BLIS werkt bij snelheden hoger dan 10 km/h (6 mph). Het systeem reageert in de volgende gevallen: • de eigen auto wordt ingehaald door andere voertuigen • de eigen auto snel wordt ingehaald door andere voertuigen. Wanneer BLIS een voertuig binnen zone 1 of een snel naderende achterligger in zone 2 ontdekt, brandt het BLIS-lampje op het portierpaneel constant. Als u in deze stand de richtingaanwijzers activeert aan de kant waarvoor de waarschuwing wordt gegeven, schakelt het BLIS-lampje over van constant branden op knipperen met een feller licht. WAARSCHUWING BLIS werkt niet in scherpe bochten. BLIS werkt niet als de auto achteruitrijdt. Knop voor activering/deactivering. Beperkingen BLIS is te activeren/deactiveren met een druk op de BLIS-knop op de middenconsole. • Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een knop op de middenconsole - in dat geval is de functie te bedienen via het menusysteem MY CAR27: 27 Zie voor informatie over het menusysteem MY CAR (p. 116). Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. BLIS kan Principe voor BLIS: 1. Zone in dode hoek. 2. Zone voor snel naderende achterliggers. }} 241 BESTUURDERSONDERSTEUNING dergelijke beperkende omstandigheden niet detecteren. || • Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. • BLIS wordt gedeactiveerd, als u een aanhanger op het elektrische systeem van de auto aansluit. BELANGRIJK CTA* • Het BLIS-systeem CTA (Cross Traffic Alert) is een hulpmiddel om u voor kruisend verkeer te waarschuwen, als u achteruitrijdt met de auto. CTA is een aanvulling op BLIS (p. 240). Na uitschakeling van het CTA-systeem is het BLIS-systeem echter nog steeds geactiveerd. CTA activeren/deactiveren CTA wordt geactiveerd bij het starten van de motor wat bevestigd wordt door de controlelampjes op de portierpanelen die één keer oplichten. WAARSCHUWING CTA is slechts een aanvullend hulpmiddel en werkt niet in alle situaties. CTA vormt geen vervanging voor een veilige rijstijl en het gebruik van de buitenspiegels. Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Ook met CTA moet u altijd oplettend en verantwoord blijven rijden - u bent er altijd verantwoordelijk voor dat u op een veilige manier achteruitrijdt. Gerelateerde informatie • • Ga naar Cross Traffic Alert onder BLIS en verwijder het vinkje - het CTA-systeem is daarmee uitgeschakeld. Wanneer CTA werkt BLIS (p. 240) BLIS en CTA - symbolen en meldingen (p. 244) Aan/Uit voor de sensoren voor Parkeerhulp en CTA. Bij auto’s met Parkeerhulp (p. 257) kunt u het CTA-systeem apart uitschakelen/activeren met de Aan/Uit-knop van de parkeerhulp. Bij een auto zonder knop voor Parkeerhulp is het CTA-systeem te bedienen in het menusysteem MY CAR (p. 116) en wel als volgt: Principe voor CTA. 242 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING CTA vormt een aanvulling op het BLIS-systeem door bij achteruitrijden het kruisende verkeer vanaf de zijkant te kunnen zien, bijvoorbeeld als de auto achteruit een parkeervak verlaat. beperkt is, zodat naderende voertuigen pas op het laatste moment geregistreerd worden: Voorbeelden van andere beperkingen: CTA is bedoeld om in de eerste plaats voertuigen te ontdekken - in gunstige gevallen kunnen ook kleinere voorwerpen zoals fietsen en voetgangers worden ontdekt. CTA is alleen actief tijdens het achteruitrijden en wordt automatisch geactiveerd als de achteruitversnelling wordt geactiveerd. • Een geluidssignaal waarschuwt als CTA ontdekt dat iets vanaf de zijkant nadert - het geluid komt uit de linker of rechter luidsprekers, afhankelijk van uit welke richting het object nadert. • CTA waarschuwt ook doordat de BLIS-lampjes gaan branden. • Er wordt ook een waarschuwing gegeven met een brandend pictogram in de grafische PAS-voorstelling (p. 257) op het beeldscherm. De auto staat ver naar achteren in een parkeervak. Dode hoek CTA. Detectiegebied/‘blikveld’ CTA. • Vuil, ijs en sneeuw op de sensoren kunnen voor functiebeperkingen zorgen en waarschuwingen onmogelijk maken. CTA kan dergelijke beperkende omstandigheden niet detecteren. • CTA wordt gedeactiveerd als u een aanhanger op het elektrische systeem van de auto aansluit. BELANGRIJK Reparaties aan de componenten van de BLIS- en CTA-functies of het spuiten van de bumper mogen uitsluitend in een werkplaats worden uitgevoerd. Een erkende Volvo-werkplaats wordt aanbevolen. Onderhoud De sensoren voor de BLIS- en CTA-systemen zitten aan de binnenkant van beide hoeken van achterspatbord/bumper. Beperkingen Het CTA werkt niet in alle situaties optimaal, maar heeft zijn beperkingen – zo kunnen de CTA-sensoren niet ‘door’ andere geparkeerde voertuigen of voorwerpen die het zicht blokkeren heen kijken. Hier volgen enkele voorbeelden van situaties waar het ‘blikveld’ van het CTA aanvankelijk Naarmate u verder achteruitrijdt, verandert de hoek ten opzichte van de auto/het obstakel die/dat in de weg zit zodat de dode hoek snel in grootte afneemt. In schuine parkeervakken valt de ene kant van de auto mogelijk helemaal binnen de dode hoek van het CTA. }} 243 BESTUURDERSONDERSTEUNING BLIS en CTA - symbolen en meldingen || In situaties waarbij het BLIS (Blind Spot Information System) (p. 240) en CTA (p. 242) uitblijven of worden onderbroken, kan er een symbool op het instrumentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding. Neem een eventueel advies in acht. Gerelateerde informatie • • BLIS (p. 240) CTA* (p. 242) Voorbeelden van meldingen: Houd dit gebied schoon - ook aan de linkerzijde. • • Voor een optimale werking is het belangrijk dat de oppervlakken vóór de sensoren schoon worden gehouden. Bevestig geen voorwerpen, tape of stickers binnen het oppervlak van de sensoren. Gerelateerde informatie • • BLIS (p. 240) BLIS en CTA - symbolen en meldingen (p. 244) Melding Betekenis CTA UIT CTA is handmatig uitgeschakeld - BLIS is actief. BLIS en CTA UIT Aanhanger aangekoppeld BLIS en CTA zijn tijdelijk buiten werking, omdat een aanhanger op het elektrische systeem van de auto is aangesloten. BLIS en CTA Service vereist BLIS en CTA zijn buiten werking. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvowerkplaats. Meldingen kunt u van het display halen door de OK-knop op de richtingaanwijzerhendel kort in te drukken. 244 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie* (RSI) De verkeersbordinformatie (RSI28) helpt u bij het in acht nemen van snelheidsspecifieke verkeersborden en bepaalde verbodsborden die u passeert. Voorbeelden van leesbare borden29. RSI geeft informatie over onder meer actuele snelheid, begin of eind van auto- of snelwegen en eventuele inhaal- en inrijverboden. WAARSCHUWING • De verkeersbordenherkenning is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. • De verkeersbordenherkenning ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en -bepalingen. RSI Aan/Uit De verkeersbordinformatie is te selecteren - u kunt kiezen uit Aan of Uit. Als u zowel een bord voor snel-/autoweg als een bord met de maximumsnelheid passeert, toont RSI alleen het bordsymbool voor de snelweg. 28 29 Activeer RSI als volgt: 1. Zoek de functie op in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). 2. Markeer Informatie verkeersborden door op de knop OK/MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. Gerelateerde informatie • Verkeersbordinformatie (RSI)* - bediening (p. 246) • Verkeersbordinformatie* (RSI) - beperkingen (p. 248) Road Sign Information De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire. 245 BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie (RSI)* bediening De verkeersbordinformatie (RSI30) registreert en toont verkeersborden op verschillende manieren, afhankelijk van het bord en de situatie. Einde snelheidsbeperking of snelweg Gewijzigde snelheidsbeperking Wanneer RSI een "verkeersbord met indirecte snelheidsinformatie" registreert dat het eind van de actuele snelheidsbeperking aangeeft – zoals bij het einde van een snelweg – verschijnt een symbool voor het desbetreffende verkeersbord op het instrumentenpaneel. Bij het passeren van een verkeersbord met directe snelheidsinformatie die een wijziging van de snelheidsbeperking inhoudt, verschijnt een symbool met het bijbehorende verkeersbord op het instrumentenpaneel. Voorbeeld van een verkeersbord met directe snelheidsinformatie31. Voorbeelden van verkeersborden met indirecte snelheidsinformatie31: Einde snelheidsbeperkingen. Einde snelweg. Sensus Navigation Voorbeeld31 van geregistreerde snelheidsinformatie. Bij een auto met Sensus Navigation, wordt er in de volgende gevallen snelheidsspecifieke informatie opgehaald uit de navigatie-eenheid: Wanneer RSI een verkeersbord registreert met de geldende snelheid, geeft het instrumentenpaneel dat bord als symbool weer. Samen met het symbool voor de geldende snelheidsbeperking kan ook een aanvullend bord31 worden weergegeven, bijvoorbeeld voor een inhaalverbod. 30 31 246 Het symbool op het instrumentenpaneel dooft na zo'n 5 minuten en verschijnt pas weer bij het passeren van het volgende verkeersbord met snelheidsinformatie. Het symbool op het instrumentenpaneel dooft na 10–30 seconden en verschijnt pas weer bij het passeren van het volgende verkeersbord met snelheidsinformatie. • Bij verkeersborden met indirecte snelheidsinformatie, zoals borden voor autosnelwegen en autowegen en plaatsnaamborden. • Als een eerder waargenomen snelheidsbord als niet langer geldig wordt gezien en er geen nieuw bord is gepasseerd. Road Sign Information De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Aanvullende borden Het snelheidsbord dat aan dit type aanvullend bord is gekoppeld, verschijnt alleen als u de richtingaanwijzer gebruikt. Sommige snelheden gelden bijvoorbeeld alleen een bepaald traject of op een bepaalde tijd van de dag. U wordt hierop geattendeerd met een symbool voor een aanvullend bord onder het snelheidssymbool. Voorbeelden van aanvullende borden31. Soms kent een en dezelfde weg verschillende snelheidsbeperkingen – een aanvullend bord geeft dan aan onder welke omstandigheden de snelheden gelden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een gevaarlijke weg bij bijvoorbeeld regen en/of mist. Het aanvullende bord met betrekking tot regen verschijnt alleen als de ruitenwissers zijn geactiveerd. Op bepaalde markten wordt de geldende snelheid op een afrit aangegeven met een aanvullend bord met een pijl. 31 Een leeg vakje onder het snelheidssymbool31 op het instrumentenpaneel geeft aan dat RSI een bord heeft geregistreerd met aanvullende informatie over de geldende snelheidsbeperking. Snelheidswaarschuwing Aan/Uit Activeer Snelheidswaarschuwing als volgt: 1. Zoek de functie op in het menusysteem MY CAR, zie MY CAR (p. 116). 2. Markeer Snelheidswaarschuwing door op de knop OK/MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. Gerelateerde informatie De deelfunctie Waarschuwing max. snelheid voor RSI is te selecteren - u kunt kiezen uit Aan of Uit. • • Verkeersbordinformatie* (RSI) (p. 245) De snelheidswaarschuwing bestaat uit een tijdelijk knipperend symbool31 op het instrumentenpaneel voor de maximumsnelheid als u de geldende snelheid overschrijdt met 5 km/h (5 mph) of meer. • MY CAR (p. 116) Verkeersbordinformatie* (RSI) - beperkingen (p. 248) De getoonde verkeersborden zijn marktspecifiek - de afbeeldingen in deze handleiding zijn slechts voorbeelden. * Optie/accessoire. 247 BESTUURDERSONDERSTEUNING Verkeersbordinformatie* (RSI) beperkingen De verkeersbordinformatie (RSI32) kent in bepaalde situaties beperkingen. Gerelateerde informatie • • Verkeersbordinformatie* (RSI) (p. 245) Verkeersbordinformatie (RSI)* - bediening (p. 246) De camerasensor van RSI kent ongeveer dezelfde beperkingen als het menselijk oog – meer informatie hierover vindt u in het artikel beperkingen van de camerasensor (p. 236). Verkeersborden met indirecte snelheidsinformatie zoals komborden, worden niet geregistreerd door RSI. Voorbeelden van zaken die de werking van de RSI mogelijk begrenzen zijn: • • • • borden in een bocht gedraaide of beschadigde borden borden die hoog boven het wegdek hangen/ staan • borden die gedeeltelijk of geheel verscholen of slecht geplaatst zijn • borden die geheel of gedeeltelijk zijn afgedekt met ijs, sneeuw en/of vuil • digitale wegenkaarten33 die niet actueel of onjuist zijn of geen snelheidsinformatie34 bevatten. 32 33 34 248 verbleekte borden Driver Alert System* Driver Alert System is bestemd om u te helpen als de auto op een ongecontroleerde manier wordt bestuurd of op het punt staat de rijstrookmarkering te overschrijden. Driver Alert System bestaat uit verschillende functies die tegelijk of apart in te schakelen zijn: • • Driver Alert Control - DAC (p. 250). Rijbaanassistent (p. 254). Een ingeschakelde functie wordt pas daadwerkelijk geactiveerd bij snelheden hoger dan 65 km/h (40 mph). Bij lagere snelheden staat de functie stand-by. De functie wordt weer uitgeschakeld, zodra de snelheid onder de 60 km/h (37 mph) daalt. De functies maken gebruik van een camera die alleen rijstroken met belijning kan aftasten. WAARSCHUWING Driver Alert System werkt niet in alle situaties, maar is uitsluitend bedoeld als een aanvullend hulpmiddel. Als bestuurder bent u er altijd verantwoordelijk voor dat u de auto op een veilige manier bestuurt. Road Sign Information Bij een auto met Sensus Navigation. Kaartgegevens met snelheidsinformatie zijn niet voor alle gebieden beschikbaar. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Gerelateerde informatie • • Driver Alert Control (DAC)* (p. 249) Rijbaanassistent* (p. 252) Driver Alert Control (DAC)* DAC dient om uw aandacht te trekken, wanneer de auto op ongecontroleerde wijze bestuurd wordt (omdat u bijvoorbeeld afgeleid wordt of bijna in slaap valt). plek parkeert om een pauze in te lassen, ongeacht de vraag of DAC nu wel of niet heeft gewaarschuwd. N.B. De functie mag niet worden gebruikt om de rijtijd te verlengen. Plan altijd regelmatig pauzes in en zorg ervoor dat u bent uitgerust. DAC is bedoeld om langzame wijzigingen in het rijgedrag te bespeuren, in eerste instantie op de grotere wegen. Beperkingen Soms kan het systeem ten onrechte waarschuwen voor ongecontroleerde stuurbewegingen. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij: • • zijdelingse rukwinden spoorvorming in het wegdek. DAC is niet bedoeld voor gebruik in het stadsverkeer. N.B. Een camera tast de geschilderde rijstrookmarkeringen af en vergelijkt de wegrichting met uw stuurbewegingen. U wordt gewaarschuwd wanneer de auto de wegrichting op een ongecontroleerde manier volgt. Soms treden er ondanks vermoeidheid geen merkbare wijzigingen op in het rijgedrag. Het kan dan gebeuren dat u geen waarschuwing krijgt. Het is daarom van groot belang dat u bij opkomende vermoeidheid de auto op een geschikte De camerasensor heeft zijn beperkingen, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 236). Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 248) Driver Alert Control (DAC)* - bediening (p. 250) }} * Optie/accessoire. 249 BESTUURDERSONDERSTEUNING • • Driver Alert Control (DAC)* - symbolen en meldingen (p. 251) Driver Alert Control (DAC)* bediening Rijbaanassistent* (p. 252) Via het menusysteem op het display van de middenconsole zijn instellingen te verrichten. Neem een waarschuwing altijd serieus, omdat u bij slaperigheid uw lichamelijke conditie vaak minder goed kunt inschatten. Aan/Uit Het Driver Alert is stand-by te zetten via het menusysteem MY CAR (p. 116): Breng bij een waarschuwing of een gevoel van vermoeidheid de auto zo spoedig mogelijk tot stilstand om rust te houden. • • WAARSCHUWING Studies hebben aangetoond dat rijden bij vermoeidheid even gevaarlijk is in het verkeer als rijden onder invloed. Vakje aangevinkt – systeem geactiveerd. Vakje uitgevinkt – systeem gedeactiveerd. Functie Driver Alert wordt geactiveerd bij een snelheid hoger dan 65 km/h (40 mph) en blijft actief zolang de snelheid boven 60 km/h (37 mph) ligt. Gerelateerde informatie • • Driver Alert System* (p. 248) Driver Alert Control (DAC)* (p. 249) Als de auto slingert, wordt u gewaarschuwd met een geluidssignaal en de displaymelding (p. 251) Driver Alert Tijd voor pauze – tegelijkertijd gaat het bijbehorende symbool op het instrumentenpaneel branden. Als u uw rijgedrag niet corrigeert wordt enige tijd later opnieuw gewaarschuwd. U kunt het waarschuwingssymbool ook deactiveren: • 250 Druk op de OK-knop van de linker stuurhendel. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Driver Alert Control (DAC)* symbolen en meldingen Het Driver Alert Control - DAC (p. 249) kan in uiteenlopende situaties symbolen en displaymelSymboolA dingen op het instrumentenpaneel of op het beeldscherm van de middenconsole laten verschijnen. Hier volgen enkele voorbeelden: Melding Betekenis Driver Alert Tijd voor pauze De auto vertoont zwalkend rijgedrag – u wordt gewaarschuwd met een zoemersignaal en een displaymelding. Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Maak het voorruitoppervlak vóór de camerasensor schoon. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 236). Driver Alert-systeem Service vereist A Het systeem is defect. • Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. De symbolen zijn schematisch. Gerelateerde informatie • • • Driver Alert System* (p. 248) Driver Alert Control (DAC)* - bediening (p. 250) Rijbaanassistent* (p. 252) * Optie/accessoire. 251 BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijbaanassistent* WAARSCHUWING LKA is alleen een hulpmiddel voor de bestuurder en werkt niet in alle rijsituaties, verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Het is mogelijk bepaalde instellingen te verrichten voor de rijbaanassistent (Lane Keeping Aid). De functie is bedoeld voor gebruik op snelwegen, hoofdwegen en dergelijke en beperkt de kans op het in bepaalde situaties onbedoeld verlaten van de eigen rijbaan. U bent er altijd zelf verantwoordelijk voor dat u de auto op de juiste wijze bestuurt en dat u zich aan de geldende wetgeving en verkeersregels houdt. De rijbaanassistent is actief in het snelheidsinterval 65–200 km/h (40–125 mph) op wegen met goed zichtbare zijlijnen. Op smalle wegen, als de rijbaan minder dan 2,6 meter tussen de zijlijnen is, wordt de functie tijdelijk uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • • • • • Een camera tast de zijlijnen van de weg/rijbaan af. Als de auto een zijlijn dreigt te overschrijden, wordt de Rijbaanassistent actief en stuurt de auto met een geringe stuurbeweging terug de rijbaan in. Als de auto op een zijlijn rijdt of deze passeert, waarschuwt de Rijbaanassistent u bovendien met stuurtrillingen. 252 Rijbaanassistent - werking De Rijbaanassistent is een van de functies van Driver Alert System – wordt ook wel LKA (Lane Keeping Aid) genoemd. Aan & Uit Rijbaanassistent - werking (p. 252) Rijbaanassistent - bediening (p. 254) Rijbaanassistent - beperkingen (p. 254) Rijbaanassistent - symbolen en meldingen (p. 256) Driver Alert System* (p. 248) Met de knop op de middenconsole kunt u de functie in- en uitschakelen. Bij een ingeschakelde functie brandt het lampje in de knop. Bij bepaalde combinaties van opties is er geen plek vrij voor een Aan/Uit-knop op de middenconsole – in dat geval is het systeem te bedienen via het menusysteem MY CAR (p. 116) van de auto. Ga als volgt te werk: * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • Ga naar Rijstrookassistent en kies daar Aan of Uit. In MY CAR kunt u onder meer het volgende kiezen: • Waarschuwing met stuurtrillingen: Alleen vibratie - Aan of Uit. • • Actief sturen: Alleen stuurhulp - Aan of Uit Als de auto de linker of rechter zijlijn van de rijbaan nadert zonder dat u de richtingaanwijzer hebt geactiveerd, wordt de auto bijgestuurd. Dynamisch nemen van bochten Waarschuwing met trillingen in het stuurwiel Zowel waarschuwing met stuurtrillingen als actief sturen: Volledige functie - Aan of Uit. Actief sturen De rijbaanassistent probeert de auto binnen de zijlijnen van de rijbaan te houden. LKA grijpt niet in scherpe binnenbochten in. LKA stuurt actief bij en waarschuwt met stuurtrillingen35. Als de auto een zijlijn passeert, waarschuwt de rijbaanassistent u met stuurtrillingen36. Dit gebeurt ongeacht of de auto wel of niet actief wordt teruggestuurd door een opgelegd stuurmoment. In bepaalde gevallen staat de rijbaanassistent toe dat de zijlijnen worden overschreden zonder in te grijpen met actief bijsturen of een waarschuwing. Het bij goed zicht benutten van de aangrenzende rijbaan om bochten af te snijden is een voorbeeld. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent* (p. 252) LKA grijpt in en stuurt weg. 35 36 De afbeelding toont 3 trillingen bij het passeren van de zijlijn. De stuurtrillingen variëren - hoe langer de auto de zijlijn overschrijdt, hoe langer de trillingen duren. * Optie/accessoire. 253 BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijbaanassistent - bediening Rijbaanassistent - beperkingen De rijbaanassistent wordt in verschillende situaties gecompleteerd met duidelijke grafische voorstellingen op het instrumentenpaneel. Hier volgen enkele voorbeelden: De camerasensor van de Rijbaanassistent heeft beperkingen, net als het menselijk oog. Voor meer informatie, zie Collision Warning* beperkingen van de camerasensor (p. 236) en (p. 235). N.B. Het LKA staat uit zolang u de richtingaanwijzerhendel bedient. N.B. LKA grijpt in aan de rechterkant. De Rijbaanassistent grijpt in en stuurt van de zijlijn af – wordt aangeduid met: • RODE lijn voor de desbetreffende kant. Gerelateerde informatie • LKA ‘ziet’ en volgt de zijlijnen. Wanneer de Rijbaanassistent actief is en de zijlijnen detecteert/‘ziet’, heeft het LKA-symbool WITTE lijnen. • GRIJZE zijlijn - de Rijbaanassistent ziet geen lijn aan deze kant van de auto. Rijbaanassistent* (p. 252) In bepaalde omstandigheden heeft de Rijbaanassistent moeite om u goed te helpen – geadviseerd wordt om het systeem dan uit te schakelen. Voorbeelden van dergelijke omstandigheden zijn: • • • • • wegwerkzaamheden winterse wegen slecht wegdek extreem sportieve rijstijl slecht weer in combinatie met een beperkt zicht. De handen op het stuurwiel De Rijbaanassistent werkt alleen, wanneer u uw handen aan het stuur houdt. LKA controleert dit voortdurend. Als dit niet het geval is, wordt u met een tekstmelding aangespoord om de auto actief te sturen. Als u de aansporing om actief te sturen niet opvolgt, wordt de Rijbaanassistent stand-by 254 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING gezet. Het systeem is dan uitgeschakeld, totdat u weer begint te sturen. Gerelateerde informatie • Rijbaanassistent* (p. 252) * Optie/accessoire. 255 BESTUURDERSONDERSTEUNING Rijbaanassistent - symbolen en meldingen In situaties waar de Rijbaanassistent niet wordt geactiveerd kan er een symbool op het instruSymbool mentenpaneel verschijnen in combinatie met een verklarende melding – volg in dat geval het gegeven advies op. Melding Betekenis Voorruitsensoren afgedekt Zie instructieboek De camerasensor werkt tijdelijk niet. Voorbeelden van meldingen: Verschijnt bijvoorbeeld bij sneeuw, ijs of vuil op de voorruit. • Reinig het voorruitoppervlak vóór de camerasensor. Lees meer over de beperkingen van de camerasensor, zie Collision Warning* - beperkingen van de camerasensor (p. 236) en (p. 235). Het systeem is defect. Rijbaanassistentie Service vereist • Rijbaanassistentie onderbroken LKA is uitgeschakeld en staat stand-by. Wanneer het systeem weer actief is, kunt u dat aan de lijnen van het LKA-symbool zien. Bezoek een werkplaats als de melding niet verdwijnt – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • 256 Rijbaanassistent* (p. 252) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulp* WAARSCHUWING Park Assist* - functie Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. • Hoewel de Park Assist handig is bij het parkeren, bent u nog altijd schadeplichtig bij eventuele fouten. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de sensoren zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. Bij het starten van de motor wordt Park Assist automatisch geactiveerd - het lampje in de Aan/ Uit-knop brandt. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. • Houd mensen, dieren e.d. in de buurt van de auto daarom in de gaten. Het parkeerhulpvolume is tijdens de weergave van geluidssignalen bij te stellen met de draaiknop VOL op de middenconsole of in het menusysteem MY CAR van de auto, zie MY CAR (p. 116). Parkeerhulp is verkrijgbaar in twee varianten: • • Parkeerhulp aan de achterzijde • Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 261) • • • • • • Park Assist* - functie (p. 257) Parkeerhulp aan de voor- en achterzijde. N.B. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de afstand tot obstakels achter de auto. 37 Gerelateerde informatie Park Assist* - aan de voorzijde (p. 259) Park Assist* - storingsindicatie (p. 260) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 259) Park Assist-camera (p. 261) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Waarschuwing voor verkeer van de zijkanten, zie CTA (Cross Traffic Alert) (p. 242) Aan/Uit sensoren voor Park Assist en CTA37. Op het display van de middenconsole verschijnt een schematische weergave van de onderlinge posities van de auto en een eventueel obstakel. }} * Optie/accessoire. 257 BESTUURDERSONDERSTEUNING wisselen de geluidssignalen uit de luidsprekers voor- en achterin elkaar af. || • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) BELANGRIJK Obstakels zoals kettingen, smalle glanzende palen of lage obstakels kunnen "afgeschaduwd" worden en worden in dat geval tijdelijk niet geregistreerd door de sensoren – het onderbroken geluidssignaal kan dan plotseling wegvallen in plaats van over te gaan in het verwachte ononderbroken geluidssignaal. De sensoren kunnen geen hoge obstakels ontdekken, zoals uitstekende laadperrons. Displayweergave - toont linksvoor en rechtsachter een obstakel. • De gemarkeerde sector(en) geeft/geven aan welke van de vier sensoren een obstakel heeft/ hebben waargenomen. De gemarkeerde sector ligt dichter bij het autosymbool, naarmate de afstand tussen de auto en het waargenomen obstakel kleiner is. Hoe dichter u het obstakel achter of voor de auto nadert, des te sneller volgen de geluidssignalen elkaar op. Wanneer u ondertussen het audiosysteem beluistert, wordt het volume daarvan tijdelijk verlaagd. Bij een afstand tot 30 cm bestaat het geluidssignaal uit een ononderbroken toon en is de sensorsector die het dichtst bij de auto ligt geheel gevuld. Als er zowel voor als achter de auto obstakels binnen deze afstand zijn waargenomen, 258 Wees in dergelijke gevallen extra voorzichtig en bedien/verrijd de auto erg langzaam of breek de parkeermanoeuvre af – er bestaat groot gevaar voor materiele schade aan de auto of de omgeving, aangezien de informatie afkomstig van de sensoren in dergelijke situaties niet altijd betrouwbaar is. Gerelateerde informatie • • • • • • Parkeerhulp* (p. 257) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 261) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 259) Park Assist* - storingsindicatie (p. 260) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 259) Park Assist-camera (p. 261) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Parkeerhulp* - aan de achterzijde N.B. Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Bij het achteruitrijden met een aanhanger achter de auto of een fietsdrager op de trekhaak – zonder een originele aanhangerkabel van Volvo – moet u de Park Assist mogelijk handmatig uitschakelen om te voorkomen dat de sensoren erop reageren. Gerelateerde informatie • • Het meetbereik strekt tot ca. 1,5 m recht achter de auto. Bij obstakels achter de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers achterin. Parkeerhulp aan de achterzijde wordt geactiveerd bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Bij het achteruitrijden met bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto wordt de parkeerhulp automatisch uitgeschakeld – anders reageren de sensoren op de aanhanger. • • • • • Park Assist* - aan de voorzijde Parkeerhulp is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. Bij het starten van de motor wordt Park Assist automatisch geactiveerd - het lampje in de Aan/ Uit-knop brandt. Wanneer u Park Assist met deze knop uitschakelt, dooft het lampje. Parkeerhulp* (p. 257) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 261) Park Assist* - functie (p. 257) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 259) Park Assist* - storingsindicatie (p. 260) Park Assist-camera (p. 261) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Het meetbereik strekt tot ca. 0,8 m recht voor de auto. Bij obstakels voor de auto komen de geluidssignalen uit een van de luidsprekers voorin. Park Assist aan de voorzijde is actief bij snelheden tot 10 km/h (6 mph). Als de Park Assist wordt gedeactiveerd door een te hoge snelheid – 11 km/h (7 mph) of hoger – wordt het systeem }} * Optie/accessoire. 259 BESTUURDERSONDERSTEUNING || hervat wanneer de snelheid daalt tot onder 10 km/h (6 mph). BELANGRIJK Bij montage van verstralers: Denk eraan dat deze de sensoren niet mogen hinderen - de verstralers kunnen dan als obstakel worden gezien. Gerelateerde informatie • • • • • • • Parkeerhulp* (p. 257) Park Assist* - storingsindicatie Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. • • Park Assist-camera (p. 261) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Als op het instrumentenpaneel het informatiesymbool continu brandt en de tekstmelding Park Assistsysteem Service vereist verschijnt, dan is Park Assist defect. Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 261) BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kunnen de parkeersensoren valse waarschuwingssignalen geven door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Park Assist* - functie (p. 257) Park Assist* - storingsindicatie (p. 260) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 259) Park Assist-camera (p. 261) Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Gerelateerde informatie • • • • • 260 Parkeerhulp* (p. 257) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 261) Park Assist* - functie (p. 257) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 259) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 259) * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING Park Assist-camera Park Assist* - sensoren schoonmaken De parkeercamera is een ondersteunend systeem en wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling. Park Assist is bedoeld als hulpmiddel tijdens het parkeren. Geluidssignalen en symbolen op het display van de middenconsole geven de afstand aan tot een waargenomen obstakel. De cameraweergave verschijnt op het display van de middenconsole. De Park Assist-sensoren werken alleen naar behoren wanneer u ze regelmatig schoonmaakt met water en autoshampoo. N.B. Positie van de achterste sensoren. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de afstand tot obstakels achter de auto. N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. WAARSCHUWING • De parkeercamera is een hulpmiddel en kan nooit in de plaats komen van de verantwoordelijkheid van de bestuurder bij het achteruitrijden. • Wanneer er obstakels in de dode hoeken van de camera zitten, zal het systeem ze niet kunnen ontdekken. • Houd mensen en dieren in de buurt van de auto daarom in de gaten. Gerelateerde informatie Positie van de voorste sensoren. • • • • • • • Parkeerhulp* (p. 257) Park Assist* - functie (p. 257) Park Assist* - aan de voorzijde (p. 259) Park Assist* - storingsindicatie (p. 260) Parkeerhulp* - aan de achterzijde (p. 259) Park Assist-camera (p. 261) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) }} * Optie/accessoire. 261 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Functie en bediening Camerapositie bij de openingshandgreep. De camera toont wat er achter de auto is en of er iets of iemand van de zijkanten opduikt. De camera beslaat een breed gebied achter de auto alsook een deel van de bumper en een eventuele trekhaak. Voorwerpen op het display lijken mogelijk over te hellen – dit is volkomen normaal. N.B. Voorwerpen op het beeldscherm kunnen dichter bij de auto zijn dan dat ze op het scherm lijken te zijn. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling wordt met behulp van ononderbroken lijnen grafisch aangegeven waar de achterwielen van de auto uitkomen bij de actuele stuuruitslag – dit vereenvoudigt het achteruit inparkeren, achteruitrijden in krappe ruimten en aankoppelen van aanhangers. De contouren van de auto worden bij benadering aangegeven met streepjeslijnen. De hulplijnen zijn te deactiveren - zie hoofdstuk Instellingen (p. 264). N.B. Houd voor optimale werking de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. Dit is vooral van belang in slechte lichtomstandigheden. Hulplijnen Als de auto tevens uitgerust is met Parkeerhulpsensoren * (p. 257), illustreren gekleurde velden op grafische wijze de afstand tot geregistreerde obstakels, zie het kopje "Auto's met parkeerhulpsensoren achter" verderop. De camera wordt ca. 5 seconden na uitschakeling van de achteruitversnelling gedeactiveerd, of eerder als de rijsnelheid oploopt tot boven 10 km/h (6 mph) vooruit of 35 km/h (22 mph) achteruit. Lichtomstandigheden De cameraweergave wordt automatisch aangepast aan de heersende lichtomstandigheden. Dit kan ertoe leiden dat de beeldweergave ietwat kan variëren wat lichtsterkte en kwaliteit betreft. Slechte lichtomstandigheden leveren mogelijk een iets slechtere beeldkwaliteit op. Voorbeeld van hoe hulplijnen voor de bestuurder getoond worden. De lijnen op het scherm worden geprojecteerd als stonden ze op de grond achter de auto. De lijnen zijn bovendien afhankelijk van de stuuruitslag, zodat u ook tijdens het draaien kunt zien welke baan de auto zal nemen. Als een andere schermweergave actief is, neemt de parkeercamera het scherm automatisch over voor weergave van de camerabeelden. 262 * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING N.B. • Bij het achteruitrijden met een aanhanger/caravan geven de lijnen op het scherm de baan van de auto aan – niet die van de aanhanger/caravan. • Er verschijnen geen lijnen op het scherm, wanneer er een aanhanger/caravan is aangesloten op het elektrische systeem van de auto. • De Park Assist-camera wordt automatisch uitgeschakeld, wanneer u een aanhanger/caravan achter de auto hebt hangen die met originele trekhaakbedrading van Volvo aangesloten is. BELANGRIJK Let op: het schermbeeld toont alleen het gebied achter de auto - let dus op de zijkanten en voorkant van de auto als u bij achteruitrijden aan het stuurwiel draait. Grenslijnen Auto's met parkeerhulpsensoren achter* De verschillende lijnen van het systeem. Grenslijn vrije achteruitrijzone De afstand wordt aangegeven met gekleurde velden (4 stuks, voor elke sensor één). "Wielsporen" Als de auto tevens uitgerust is met Parkeerhulp (p. 257) wordt voor iedere sensor die een obstakel waarneemt de afstand met gekleurde velden weergegeven. De onderbroken lijn (1) grenst een zone af die tot ca. 1,5 m achter de achterbumper strekt. Het vormt tegelijkertijd de grens voor de uitstekende delen van de auto, zoals buitenspiegels en hoeken – ook tijdens het maken van een bocht. De brede "wielsporen" (2) tussen de zijlijnen geven aan waar de wielen zich zullen bevinden en kunnen tot ca. 3,2 m achter de achterbumper reiken zolang er geen obstakel in de weg staat. De kleur van de velden verandert naarmate de afstand tot het obstakel afneemt – van lichtgeel via oranje in rood. Kleur Afstand (meter) Lichtgeel 0,7–1,5 Oranje 0,5–0,7 Oranje 0,3–0,5 Rood 0–0,3 }} * Optie/accessoire. 263 BESTUURDERSONDERSTEUNING || Gerelateerde informatie • • • • Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 264) Park Assist-camera - beperkingen (p. 265) Parkeerhulp* (p. 257) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Parkeerhulpcamera - instellingen Uitgeschakelde camera activeren Als de camera uitgeschakeld is bij het inschakelen van de achteruitversnelling, is de camera als volgt te activeren: Opties* Bij een auto met de optie Frontcamera zit de CAM-knop op het bedieningspaneel voor de klimaatregeling. De locatie van de knop kan variëren afhankelijk van de gekozen extra uitrusting. Hoofdbronmenu38. 38 264 • Druk op CAM om de camera te activeren - het beeldscherm geeft de gekozen camerabeelden weer. 1. Druk een of tweemaal lang op EXIT om het hoofdbronmenu te openen. 2. Draai aan TUNE totdat de optie ‘Camera’ verschijnt en druk op OK/MENU. Om te wisselen tussen de beelden van de achter- en frontcamera: 3. In het daaropvolgende menu: - Draai aan TUNE totdat de gewenste camerabeelden verschijnen en druk op OK/MENU - het beeldscherm geeft de gekozen camerabeelden weer. • Druk op CAM of draai aan TUNE. Instelling wijzigen De standaardinstelling is dat de camera wordt geactiveerd bij inschakeling van de achteruitversnelling. Zie het Sensus Infotainment-supplement voor meer informatie over het menusysteem. * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING U kunt de instellingen van de parkeercamera wijzigen, wanneer camerabeelden op het beeldscherm worden weergegeven: Zoomen Voor nauwkeurig manoeuvreren kunt u als volgt inzoomen op de camerabeelden: 1. Druk op OK/MENU wanneer camerabeelden worden weergegeven - op het beeldscherm wordt een menu geopend met verschillende alternatieven. • 2. Scrol naar de gewenste optie met TUNE. 3. Markeer de optie van uw keuze door op OK/ MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. Trekhaak De camera leent zich bij uitstek voor het aankoppelen van een aanhanger/caravan. Op het display kan een hulplijn verschijnen voor de geplande ‘baan’ van de trekhaak naar de aanhanger, net als voor de ‘wielsporen’. U kunt kiezen uit weergave van de ‘wielsporen’ of de baan van de trekhaak - beide opties kunnen niet tegelijkertijd worden weergegeven. 1. Druk op OK/MENU wanneer een cameraweergave getoond wordt. 2. Scrol naar de optie Richtlijn traject trekhaak met TUNE. 3. Markeer de optie van uw keuze door op OK/ MENU te drukken en verlaat het menu met EXIT. N.B. Druk op CAM of draai aan TUNE - bij nogmaals indrukken/draaien springt u terug naar de normaalweergave. Eventuele andere opties liggen in een lus - druk/draai totdat de gewenste camerabeelden verschijnen. Fietsdragers of andere accessoires die achter op de auto zijn gemonteerd, kunnen het zicht van de camera belemmeren. Waar u op moet letten Park Assist-camera - beperkingen (p. 265) Let erop dat ook als het geblokkeerde gebied er op het scherm relatief klein uitziet, het werkelijke, verborgen gebied dusdanig groot kan zijn dat obstakels pas worden geregistreerd wanneer u er bijna bovenop zit. Parkeerhulp* (p. 257) • Houd de cameralens vrij van vuil, sneeuw en ijs. • Maak de cameralens regelmatig schoon met lauw water en autoshampoo – wees voorzichtig om geen krassen in de lens te maken. Gerelateerde informatie • • • • Park Assist-camera - beperkingen Park Assist-camera (p. 261) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Gerelateerde informatie • • • • Park Assist-camera (p. 261) Parkeerhulpcamera - instellingen (p. 264) Parkeerhulp* (p. 257) Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) * Optie/accessoire. 265 BESTUURDERSONDERSTEUNING Actieve parkeerhulp (PAP)* WAARSCHUWING Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie De actieve parkeerhulp (PAP – Park Assist Pilot) helpt u bij het parkeren door eerst te controleren of het vak groot genoeg is en daarna het stuurwiel te draaien en de auto in het vak te parkeren. PAP is een systeem voor aanvullende bestuurdersondersteuning om de bestuurder te ontlasten en de rijveiligheid te verhogen, maar het systeem werkt niet in alle verkeers-, weers- en wegomstandigheden. Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische beelden en teksten aan, wanneer u iets moet doen. • Het instrumentenpaneel geeft met symbolen, grafische beelden en teksten aan, wanneer u iets moet doen. • Let daarom in het bijzonder op mensen en dieren in de buurt van de auto. • PAP ontslaat u niet van de plicht om alert en adequaat te reageren, zodat u de auto altijd op een veilige manier moet blijven besturen, met inachtneming van een passende snelheid en geschikte afstand tot andere weggebruikers en met respect voor de geldende verkeersregels en bepalingen. Gerelateerde informatie • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 266) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie (p. 267) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - beperkingen (p. 269) • Actieve parkeerhulp (PAP)* - symbolen en meldingen (p. 271) • Park Assist-camera (p. 261) De Aan/Uit-knop zit op de middenconsole. N.B. Wanneer het elektrische systeem van de auto is geconfigureerd voor een trekhaak, wordt de uitsteeklengte van de trekhaak meegerekend bij het meten van de afstand tot obstakels achter de auto. 266 N.B. PAP meet de ruimte en stuurt de auto – aan u de taak om: • goed op de omgeving rond de auto te letten • de instructies op het instrumentenpaneel op te volgen • • te schakelen (achteruit/vooruit) • te remmen en de auto tot stilstand te brengen. de snelheid te regelen en daarbij een veilige snelheid aan te houden PAP is te activeren als na het starten van de motor aan de volgende criteria is voldaan: * Optie/accessoire. BESTUURDERSONDERSTEUNING • • • De systemen ABS39 of ESC40 mogen niet ingrijpen, wanneer het PAP-systeem actief is – deze kunnen bijvoorbeeld worden geactiveerd op een steile of gladde ondergrond, zie de gedeelten over Rempedaal (p. 293) en Stabiliteitsregeling (p. 186) voor meer informatie. 1. Het parkeervak wordt gezocht en gemeten – bij het meten mag de snelheid niet hoger zijn dan 30 km/h (20 mph). 2. De auto wordt achteruit het vak ingestuurd. 3. De auto wordt netjes in het midden van het vak geparkeerd door voor-/achteruit te rijden. Er mag geen aanhanger aan de auto zijn gekoppeld. Gerelateerde informatie De snelheid moet lager zijn dan 50 km/h (30 mph). • • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Park Assist-camera (p. 261) Actieve parkeerhulp (PAP)* - functie U krijgt eenvoudige en heldere instructies voor het gebruik van PAP op het instrumentenpaneel – met grafische voorstellingen en teksten grafische voorstellingen en teksten (p. 271). N.B. Denk eraan dat het stuurwiel in bepaalde standen de aanwijzingen op het instrumentenpaneel kan verbergen als het tijdens de parkeermanoeuvre wordt verdraaid. 1 – Zoeken en meten Principe voor PAP. Het PAP-systeem parkeert de auto aan de hand van de volgende deelmomenten: 39 40 (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteitsregeling. }} * Optie/accessoire. 267 BESTUURDERSONDERSTEUNING || N.B. PAP meet de ruimte en stuurt de auto – aan u de taak om: • goed op de omgeving rond de auto te letten • de instructies op het instrumentenpaneel op te volgen • • te schakelen (achteruit/vooruit) • te remmen en de auto tot stilstand te brengen. de snelheid te regelen en daarbij een veilige snelheid aan te houden N.B. De afstand tussen de auto en parkeervakken moet 0,5–1,5 meter (1,6–5,0 ft) bedragen, wanneer PAP de omgeving aftast op zoek naar een passende parkeerplek. Het PAP-systeem zoekt een parkeervak en meet of dit vak groot genoeg is. Ga als volgt te werk: 1. Activeer PAP met een druk op deze knop en rijd niet sneller dan 30 km/h (20 mph). 268 2. Let op het instrumentenpaneel en stop de auto als dit met grafische voorstellingen en displayteksten van u verlangd wordt. 3. Stop de auto als hierom met grafische voorstellingen en meldingen wordt verzocht. Bij het achteruit inparkeren stuurt PAP de auto in het parkeervak. Ga als volgt te werk: 1. Controleer of de ruimte achter u vrij is en schakel de achteruitversnelling in. 2. Rijd langzaam en voorzichtig achteruit en raak het stuurwiel niet aan – rijd niet sneller dan ca. 7 km/h (4 mph). 3. Let op het instrumentenpaneel en stop de auto als dit met grafische voorstellingen en displayteksten van u verlangd wordt. N.B. PAP zoekt een geschikte ruimte om te parkeren, geeft instructies en parkeert de auto aan de passagierskant in. Desgewenst kunt u de auto ook aan de bestuurderszijde van de straat parkeren: • Schakel de richtingaanwijzers aan de bestuurderszijde in, waarna het systeem een geschikte parkeerplek aan deze kant van de straat zoekt. 2 – Achteruit inparkeren N.B. • Houd uw handen weg van het stuurwiel als de PAP-functie is geactiveerd. • Let erop dat het stuurwiel niet door iets wordt gehinderd en vrij kan draaien. • Wacht voor het beste resultaat totdat het stuurwiel is uitgedraaid, voordat u achteruit/vooruit rijdt. BESTUURDERSONDERSTEUNING 3 - Positioneren BELANGRIJK De waarschuwingsafstand is korter, wanneer de sensoren worden gebruikt door PAP dan wanneer Park Assist de sensoren gebruikt. Actieve parkeerhulp (PAP)* beperkingen De PAP-regeling wordt beëindigd: Gerelateerde informatie • • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Park Assist-camera (p. 261) Als de auto achteruit in het vak is ingeparkeerd, wordt de auto recht gezet en gefixeerd. 1. Schakel de 1e versnelling in of D, wacht totdat het stuurwiel is gedraaid en rijd voorzichtig vooruit. 2. Stop de auto als hierom met grafische voorstellingen en een melding wordt verzocht. 3. Schakel de achteruitversnelling in en rijd voorzichtig achteruit tot met grafische voorstellingen en meldingen wordt verzocht om te stoppen. Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd, waarna met grafische voorstellingen en een melding wordt aangegeven dat het insteken is afgerond. U moet mogelijk later corrigeren – alleen u kunt beoordelen of de auto goed geparkeerd staat. }} * Optie/accessoire. 269 BESTUURDERSONDERSTEUNING || • • • als u te snel met de auto rijdt – sneller dan 7 km/h (4 mph) als u het stuurwiel aanraakt bij een ingreep van het ABS41 of ESC42 - bijvoorbeeld als een wiel grip verliest op een gladde ondergrond. Een melding informeert waarom de PAP-regeling werd beëindigd. Waar u op moet letten • Let erop dat de Actieve parkeerhulp een hulpmiddel is - niet een onfeilbare volautomatische functie. Daarom moet u voorbereid zijn om het parkeren te onderbreken. Er zijn ook een paar details waar u bij het parkeren op moet letten, bijvoorbeeld: Voorwerpen boven het detectiegebied van de sensoren worden niet meegenomen bij het berekenen van de parkeermanoeuvre, waardoor PAP mogelijk te vroeg het parkeervak indraait. Vermijd daarom parkeervakken met dergelijke hoge voorwerpen. • U moet bepalen of het vak dat PAP voorstelt geschikt is om in te parkeren. • Gebruik goedgekeurde banden43 met de juiste bandenspanning - dit is van invloed op de parkeermogelijkheden van PAP. • Hevige regen of sneeuwval kan ertoe leiden dat het parkeervak niet op een juiste manier wordt gemeten. • Gebruik PAP niet als u sneeuwkettingen of een reservewiel hebt gemonteerd. • Gebruik PAP niet als er lading buiten de auto uitsteekt. • N.B. Als vuil, ijs en sneeuw de sensoren bedekken, neemt de functie af en kan meten onmogelijk worden gemaakt. • BELANGRIJK Onder bepaalde omstandigheden kan PAP geen parkeerplaatsen vinden - een reden kan zijn dat de sensoren worden verstoord door externe geluidsbronnen, die dezelfde ultrasoonfrequenties afgeven als waar het systeem mee werkt. Voorbeelden van dergelijke bronnen zijn o.a. claxons, natte banden op asfalt, pneumatische remmen en uitlaatgeluid van motorfietsen. 41 42 43 270 • • PAP gaat uit van de onderlinge positie van de geparkeerde voertuigen – als deze ongelukkig geparkeerd staan, kunnen de banden en velgen van uw auto beschadigd raken bij contact met de stoeprand. PAP is bedoeld voor inparkeren in rechte straatgedeelten – niet in straatgedeelten met sterke krommingen of scherpe bochten. Zorg daarom dat de auto evenwijdig staat het parkeervak, wanneer het PAP de beschikbare ruimte meet. Parkeervakken in smalle straten kunnen niet altijd worden aangeboden, aangezien de benodigde ruimte voor het manoeuvreren onvoldoende is - het kan dan handig zijn om zo dicht mogelijk naar de kant van de straat te rijden waar het parkeervak zich bevindt. Let erop dat de voorkant van de auto tijdens het parkeren kan uitzwenken naar het tegemoetkomende verkeer. (Anti-lock Braking System) - Antiblokkeerremsysteem. (Electronic Stability Control) - Stabiliteits- en tractieregeling. Met ‘goedgekeurde banden’ wordt bedoeld: banden van hetzelfde type en merk als die bij levering af fabriek origineel waren gemonteerd. BELANGRIJK Bij montage van een andere goedgekeurde maat velgen en/of banden kan de omtrek van de banden veranderen, zodat de PAP-parameters mogelijk moeten worden bijgewerkt. Informeer bij een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. BESTUURDERSONDERSTEUNING Onderhoud Actieve parkeerhulp (PAP)* symbolen en meldingen Het instrumentenpaneel kan verschillende symbool- en tekstcombinaties met uiteenlopende betekenis tonen – soms met een advies voor een geschikte oplossing. Als een melding aangeeft dat de actieve parkeerhulp buiten werking is, wordt geadviseerd contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie De PAP-sensoren zijn in de bumpers aangebracht44 - 6 voor en 4 achter. • • Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Park Assist-camera (p. 261) Het PAP werkt alleen correct door regelmatig de bijbehorende sensoren te reinigen (p. 261) met water en autoshampoo. Gerelateerde informatie • • • 44 Actieve parkeerhulp (PAP)* (p. 266) Park Assist-camera (p. 261) Park Assist* - sensoren schoonmaken (p. 261) NB De afbeelding is schematisch – afhankelijk van het model zijn afwijkingen mogelijk. * Optie/accessoire. 271 STARTEN EN RIJDEN STARTEN EN RIJDEN Motor starten De motor wordt gestart c.q. uitgeschakeld met behulp van de transpondersleutel en de START/ STOP ENGINE-knop. 2. 3. Houd het koppelingspedaal volledig ingedrukt1. (Bij auto's met automatische versnellingsbak – bedien het rempedaal.) N.B. Voor bepaalde motortypen kan het stationaire toerental bij een koude start duidelijk hoger dan normaal zijn. Dit gebeurt om het uitlaatgasreinigingssysteem zo snel mogelijk op de normale bedrijfstemperatuur te krijgen waardoor de uitlaatgasemissies afnemen en het milieu wordt ontzien. Druk op de knop START/STOP ENGINE en laat deze vervolgens los. De startmotor draait, totdat de motor aanslaat of totdat de beveiliging tegen oververhitting in werking treedt. BELANGRIJK Als de motor na 3 pogingen niet gestart is, wacht u 3 minuten voordat u een nieuwe poging doet. Het startvermogen neemt toe als de startaccu zich kan herstellen. Contactslot met transpondersleutel uitgetrokken/ingeduwd en knop START/STOP ENGINE. BELANGRIJK De transpondersleutel niet verkeerd om insteken – pak de sleutel beet aan het uiteinde met het afneembare sleutelblad, zie Afneembaar sleutelblad - verwijderen/aanbrengen (p. 166) 1. 1 274 Passieve start (Keyless Drive)* Loop de punten 2–3 door voor het passief (p. 168) starten van benzine- en dieselmotoren. N.B. Om de motor te kunnen starten moet een van de transpondersleutels met passieve start en vergrendeling in de passagiers- of bagageruimte aanwezig zijn. WAARSCHUWING Haal altijd de transpondersleutel uit het contactslot als u uit de auto stapt en zorg ervoor dat de sleutelstand 0 is, in het bijzonder als er kinderen in de auto aanwezig zijn. Voor informatie over hoe u dit doet, zie Sleutelstanden (p. 81). Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen. WAARSCHUWING Haal nooit de transpondersleutel uit de auto tijdens rijden of slepen. Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 81) Als de auto rolt is het indrukken van de knop START/STOP ENGINE voldoende om de motor te starten. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Motor afzetten Stuurslotfout Starten met hulpaccu U zet de motor af met de knop START/STOP ENGINE. Het stuurslot bemoeilijkt de besturing zoals bij gebruik van de auto door onbevoegden. Er is mogelijk een mechanisch geluid waarneembaar wanneer het stuurslot wordt opgeheven of ingeschakeld. Als de startaccu (p. 368) uitgeput is, kunt u de auto starten met stroom van een hulpaccu. Om de motor af te zetten: • Druk op de knop START/STOP ENGINE de motor slaat af. • Als de auto een automatische versnellingsbak heeft en de keuzehendel niet in stand P staat of als de auto rijdt – druk tweemaal op de knop of houd de knop START/STOP ENGINE ingedrukt totdat de motor afslaat. Functie • Het stuurslot wordt geactiveerd, wanneer u na het afzetten van de motor het bestuurdersportier opent. • Het stuurslot wordt ontgrendeld als de transpondersleutel in het contactslot zit2 en de START/STOP ENGINE-knop wordt ingedrukt. Gerelateerde informatie • Sleutelstanden (p. 81) Gerelateerde informatie • • • 2 Sleutelstanden (p. 81) Als u een hulpaccu gebruikt bij het starten wordt geadviseerd de volgende stappen aan te houden om kortsluiting en andere schade te voorkomen: Stuurwiel (p. 88) 1. Zet het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand 0, zie Sleutelstanden (p. 81). 2. Controleer of de hulpaccu een spanning van 12 V levert. 3. Als de hulpaccu in een andere auto is gemonteerd, moet u de motor van die auto afzetten en ervoor zorgen dat de beide auto's elkaar niet raken. Motor starten (p. 274) Bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling is de aanwezigheid van een transpondersleutel in de passagiersruimte voldoende. }} 275 STARTEN EN RIJDEN || 4. Bevestig de ene klem van de rode startkabel aan de pluspool (1) van de hulpaccu. BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het aansluiten van de startkabels om kortsluiting met andere onderdelen in de motorruimte te voorkomen. 5. Haal de clips op de voorste dekplaat van de uitgeputte accu los en verwijder de dekplaat. 6. Bevestig de andere klem van de rode startkabel aan de pluspool (2) van de auto. 7. Bevestig de ene klem van de zwarte startkabel aan de minpool (3) van de hulpaccu. 8. Bevestig de andere klem aan een massapunt, zoals een van de hefogen (4) op de motor. 9. Controleer of de aansluitklemmen van de startkabels goed vastzitten om te voorkomen dat er tijdens de startpoging vonken ontstaan. 10. Start de motor van de "hulpauto" en laat deze enkele minuten draaien op een toerental dat iets hoger ligt dan normaal, zo'n 1500 omw/min. 276 11. Start de motor in de auto met de uitgeputte accu. WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. BELANGRIJK Raak de kabelaansluitingen op de auto niet aan tijdens de startpoging: er bestaat gevaar voor vonkvorming. 12. Verwijder de startkabels in omgekeerde volgorde - eerst de zwarte kabel en daarna de rode. > Zorg dat geen van de aansluitklemmen aan de zwarte startkabel contact kan maken met de pluspool van de accu of met de aangesloten klem van de rode startkabel. Gerelateerde informatie • Motor starten (p. 274) STARTEN EN RIJDEN Versnellingsbakken Handgeschakelde versnellingsbak Blokkering achteruitversnelling Er zijn twee hoofdgroepen versnellingsbakken: handgeschakelde en automatische versnellingsbakken. De versnellingsbak heeft tot taak de overbrengingsverhouding af te stemmen op de gewenste snelheid en vermogensbehoefte. De blokkering van de achteruitversnelling beperkt het risico dat u tijdens het vooruitrijden op normale snelheid onbedoeld de achteruitversnelling inschakelt. • • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 277) Automatische versnellingsbak Geartronic (p. 278) • Volg het schakelpatroon dat in de versnellingspook is geslagen en begin in de neutrale stand N. Druk daarna de versnellingspook naar stand R duwt. • Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat. BELANGRIJK Om schade aan onderdelen van de aandrijflijn te voorkomen wordt de bedrijfstemperatuur van de versnellingsbak gecontroleerd. Bij gevaar voor oververhitting gaat er een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een displaymelding – volg in dat geval het gegeven advies. Gerelateerde informatie Schakelpatroon. • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 403) • Versnellingsbakken (p. 277) De handgeschakelde versnellingsbak heeft zes versnellingen en het schakelpatroon staat in reliëf op de schakelhendel. • Trap het koppelingspedaal tijdens het schakelen altijd zo ver mogelijk in. • Haal uw voet na het schakelen weer van het koppelingspedaal af. WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. 277 STARTEN EN RIJDEN Schakelindicator* Automatische versnellingsbak De schakelindicator geeft aan wanneer u moet opschakelen of terugschakelen om het brandstofverbruik minimaal te houden. De automatische versnellingsbak Geartronic heeft een hydraulische koppelomvormer die de kracht van de motor overbrengt op de versnellingsbak. De bak heeft twee verschillende schakelstanden: automatisch en handmatig. Belangrijk voor een milieubewuste rijstijl is het kiezen van de juiste versnelling en tijdig schakelen. Bepaalde uitvoeringen zijn voorzien van een indicator - GSI (Gear Shift Indicator) - die aangeeft, wanneer u moet opschakelen of terugschakelen om het brandstofverbruik minimaal te houden. Met het oog op eigenschappen als de prestaties en een trillingsvrije motorloop is het soms beter op iets hogere toeren te schakelen. Handgeschakelde versnellingsbak Schakelindicator voor handgeschakelde versnellingsbak. Er brandt slechts één lamp tegelijk – bij normaal rijden brandt alleen de middelste lamp. Als op- of terugschakelen wordt geadviseerd, brandt het bovenste bij ‘+’ of het onderste bij ‘-’ (op de afbeelding met rood gemarkeerd). 3 278 Automatische versnellingsbak Geartronic* Instrumentenpaneel ‘Digital’ met schakelindicator. Het omcirkelde cijfer geeft de actuele versnelling aan. In het midden van het instrumentenpaneel ‘Analog’ worden de schakelstanden en richtingaanwijzerpijlen getoond. Gerelateerde informatie • • D: automatisch schakelen. +/–: handmatig schakelen. S: Sport-stand*.3 Het instrumentenpaneel geeft de stand van de keuzehendel aan met behulp van de volgende tekens: P, R, N, D, S*, 1, 2, 3 enz. Handgeschakelde versnellingsbak (p. 277) Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278) Het schakelpatroon van de hendel hangt van het gekozen motortype af. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Schakelstanden De automatische schakelstanden worden rechts op het instrumentenpaneel getoond. (Er brandt maar één lampje tegelijk - dat van de actuele keuzehendelstand.) Symbool "S" voor Sport-stand is ORANJE, voor zover geactiveerd. P – Parkeerstand Selecteer stand P, wanneer u de motor start of de auto parkeert. Om de keuzehendel uit stand P te halen moet u in sleutelstand (p. 82) II het rempedaal bedienen. In stand P is de versnellingsbak mechanisch geblokkeerd. Activeer voor de zekerheid ook de parkeerrem, wanneer de auto geparkeerd staat, zie Parkeerrem (p. 295). N.B. De keuzehendel moet in de P-stand staan om de auto te kunnen vergrendelen en op alarm te zetten. BELANGRIJK De auto moet stilstaan als stand P wordt gekozen. WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - de P-stand van de automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. R – Achteruitrijstand U activeert de handmatige schakelstand door de hendel zijwaarts vanuit de stand D naar de eindstand bij "+/-" te bewegen. Het symbool "+/-" op het instrumentenpaneel verkleurt van WIT naar ORANJE en de cijfers 1, 2, 3 enz. worden in een kader getoond en komen overeen met de zojuist ingeschakelde versnelling. • De auto moet stilstaan wanneer u de hendel in stand R zet. N – Vrijstand In deze stand kunt u de motor starten en er is geen versnelling ingeschakeld. Zet de parkeerrem aan, wanneer de auto stilstaat en de keuzehendel in stand N staat. Om de keuzehendel vanuit stand N in een andere schakelstand te zetten, moet u in contactslotstand (p. 82) II het rempedaal bedienen. D – Rijstand Stand D is de normale rijstand. De versnellingsbak schakelt automatisch op en terug afhankelijk van de stand van het gaspedaal en de snelheid. Zorg ervoor dat de auto stilstaat, voordat u de keuzehendel vanuit stand D in stand R zet. Duw de hendel naar voren naar de + (plus) om een hogere versnelling in te schakelen en laat deze weer los – de hendel veert terug naar de neutrale stand tussen + en "–". of • Trek de hendel naar achteren naar de "–" (min) om een lagere versnelling in te schakelen en laat deze weer los. Handmatig schakelen "+/-" kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Om schokken en afslaan van de motor te voorkomen schakelt Geartronic automatisch terug, als u langzamer gaat rijden dan wat voor de gekozen versnelling gepast is. Om de automatische rijstand te hervatten: • Zet de hendel helemaal naar links in stand D. Geartronic - Handmatig schakelen (+/–) Met de automatische versnellingsbak Geartronic kunt u ook handmatig schakelen. Bij het loslaten van het gaspedaal wordt de auto op de motor afgeremd. }} 279 STARTEN EN RIJDEN || N.B. N.B. Als de versnellingsbak een sportstand kent, is handmatig schakelen pas te activeren wanneer u de hendel vooruit of achter in de stand "+/-" hebt gezet. Op het instrumentenpaneel verandert de S dan in een van de tekens 1, 2, 3 enz. om aan te geven welke versnelling er ingeschakeld is. Automatische deactivering Als u de stuurpaddles niet gebruikt, worden ze na korte tijd automatisch gedeactiveerd. Het instrumentenpaneel geeft dit aan doordat het cijfer voor de ingeschakelde versnelling weer verandert in ‘D’. Dit geldt echter niet bij gebruik van de motorrem. De paddles blijven in dat geval actief zolang er op de motor wordt afgeremd. Paddles* In plaats van handmatig schakelen met de keuzehendel kunt u ook gebruik maken van de speciale stuurbediening, de zogeheten paddles. Om met de stuurpaddles te kunnen schakelen moet u ze wel eerst activeren. U doet dat door een van de paddles in de richting van het stuurwiel te halen – het teken "D" op het instrumentenpaneel verandert dan in een cijfer dat de ingeschakelde versnelling aangeeft. Om vervolgens te schakelen: • 280 Haal een van de paddles naar achteren – in de richting van het stuurwiel – en laat deze weer los. Beide "paddles" van het stuurwiel. "–": Eerstvolgende lagere versnelling inschakelen. "+": Eerstvolgende hogere versnelling inschakelen. Bij iedere bediening van de paddles wordt er geschakeld, tenzij het motortoerental buiten het toelaatbare bereik komt. Na iedere schakeling geeft het instrumentenpaneel het cijfer van de ingeschakelde versnelling weer. Handmatige deactivering De stuurpaddles zijn ook handmatig te deactiveren: • Haal beide paddles in de richting van het stuur en houd ze in deze stand vast, totdat op het instrumentenpaneel het cijfer voor de ingeschakelde versnelling verandert in ‘D’. U kunt de paddles ook gebruiken, wanneer de keuzehendel in de Sport-stand* staat – de paddles blijven dan continu actief. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Geartronic - Sportstand (S) De sportstand levert een sportiever rijgedrag op en maakt het mogelijk om hogere toeren te maken in de versnellingen. De motor reageert bovendien sneller op de commando's die u met het gaspedaal geeft. Bij inschakeling van de sportstand wordt tevens de voorkeur gegeven aan de lagere versnellingen, zodat er met enige vertraging wordt opgeschakeld. Om de Sport-stand te activeren: • Duw de hendel vanuit stand D zijwaarts tot aan de aanslag in stand "+S–". Op het instrumentenpaneel verandert het teken D in S. De sportstand kan op elk moment tijdens het rijden geactiveerd worden. Geartronic - Winterstand Om bij gladheid gemakkelijker weg te kunnen komen is het soms beter handmatig de 3e versnelling in te schakelen. 1. Bedien het rempedaal en haal de keuzehendel vanuit stand D helemaal naar stand "+/–". Het symbool D op het instrumentenpaneel verandert in het cijfer 14. 2. Schakel op naar de 3e versnelling door de hendel twee keer naar voren naar de "+" 4 3. (plus) te duwen. Op het instrumentenpaneel verandert de 1 in een 3. kickdown uit te voeren, gebeurt er niets. De auto blijft in de oorspronkelijke versnelling rijden. Laat het rempedaal los en geef voorzichtig gas. Bij kickdown kan de auto afhankelijk van het motortoerental een of meer versnellingen terugschakelen. Om schade aan de motor te voorkomen schakelt de auto op wanneer de motor het maximumtoerental heeft bereikt. Bij activering van de "winterstand" van de versnellingsbak rijdt de auto met een lager motortoerental en minder kracht op de aandrijfwielen weg. Kickdown Als u het gaspedaal volledig intrapt (tot voorbij de normale volgasstand), schakelt de versnellingsbak automatisch terug naar een lagere versnelling. Dit is de zogeheten kickdown. Wanneer u het gaspedaal uit de kickdownstand loslaat, schakelt de versnellingsbak automatisch op. Slepen Als de auto moet worden weggesleept - zie de belangrijke informatie in hoofdstuk Slepen (p. 318). Gerelateerde informatie • Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 403) • Versnellingsbakken (p. 277) Gebruik de kickdown om zo snel mogelijk te accelereren zoals bij het inhalen. Beveiligingsfunctie Om overtoeren van de motor te voorkomen, is het stuurprogramma van de versnellingsbak voorzien van een terugschakelblokkering waardoor de zogeheten kickdown niet mogelijk is. Geartronic staat geen terugschakeling/kickdown toe die tot een dusdanig hoog toerental leidt dat de motor kan worden beschadigd. Wanneer u bij hoge motortoeren toch probeert een dergelijke Bij een auto met Sport-stand* verschijnt eerst "S". * Optie/accessoire. 281 STARTEN EN RIJDEN Keuzehendelblokkering Stilstaande auto met draaiende motor: De keuzehendelblokkering is verkrijgbaar in twee uitvoeringen: een mechanische en een automatische. • Mechanische schakelblokkering Houd uw voet op het rempedaal terwijl u de keuzehendel verzet. Automatische schakelblokkering deactiveren Elektrische schakelblokkering, Shiftlock parkeerstand (P) Om de keuzehendel vanuit stand P in een andere schakelstand te zetten, moet u in contactslotstand (p. 82) II het rempedaal bedienen. Schakelblokkering, vrijstand (N) G021351 Als de keuzehendel in stand N staat en de auto heeft minstens 3 seconden stilgestaan (of de motor nu loopt of niet), is de keuzehendel geblokkeerd. U kunt de hendel altijd ongehinderd heen en weer halen tussen de standen N en D. Om de hendel in een van de overige standen te zetten, moet u een blokkering opheffen door op de blokkeerknop op de keuzehendel te drukken. Om de keuzehendel vanuit stand N in een andere schakelstand te zetten, moet u in contactslotstand (p. 82) II het rempedaal bedienen. Als u niet met de auto kunt rijden zoals het geval is bij een uitgeputte accu, moet u de keuzehendel uit stand P halen voordat u de auto kunt verzetten. Verwijder het schaalvormige insteekelement uit het vak achter de middenconsole en zoek de verende knop onder in het vak op. Druk de knop in en houd deze ingedrukt. Met de blokkeerknop ingedrukt kunt u de hendel vooruit of achteruit bewegen tussen de standen P, R, N en D. Automatische schakelblokkering De automatische versnellingsbak kent enkele bijzondere beveiligingsfuncties: Parkeerstand (P) 282 Haal de keuzehendel uit stand P en laat de knop los. 4. Plaats het insteekelement terug in het opbergvak. Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Hellingrem (HSA)* Start/Stop* U hoeft het rempedaal niet te bedienen wanneer u wegrijdt of achteruit een helling oprijdt - het HSA-systeem (Hill Start Assist) voorkomt dat de auto achteruitrolt Auto’s met een bepaalde combinatie van motor en versnellingsbak zijn voorzien van een Start/ Stop-systeem dat in werking treedt, als de auto bijvoorbeeld stilstaat in een file of wacht voor een stoplicht. De motor wordt dan tijdelijk afgezet en start automatisch als er moet worden doorgereden. Het systeem zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft, wanneer u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst. De tijdelijke remwerking wordt na enige seconden opgeheven of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. Gerelateerde informatie • Motor starten (p. 274) Milieuzorg vormt een van de kernwaarden van Volvo Car Corporation en geeft richting aan al onze activiteiten. Dit resulteerde in uiteenlopende energiebesparende systemen waaronder Start/ Stop die stuk voor stuk bedoeld zijn om het brandstofverbruik te verlagen en daarmee ook de uitlaatgasemissie te beperken. Algemene informatie over Start/Stop Met het Start/Stop-systeem kunt u actiever milieubewust rijden doordat de motor, waar mogelijk, automatisch te laten afslaan. Onder het kopje Drive-E in het menusysteem MY CAR (p. 116) vindt u informatie over Volvo’s Start/Stop-systeem en adviezen voor een zuinige rijstijl. Handbak of automaat Let erop dat er verschillen zijn in het Start/Stopsysteem, afhankelijk van de vraag of de auto een handbak of een automaat heeft. Gerelateerde informatie • • • Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) Motor starten (p. 274) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 287) • Start/Stop* – automatisch motorstart (p. 286) • Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet (p. 285) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 288) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 289) • Accu - Start/Stop (p. 371) De motor wordt afgezet – voor een stillere en schonere rit.... * Optie/accessoire. 283 STARTEN EN RIJDEN Start/Stop* - werking en bediening Voorwaarden Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. Het Start/Stop-systeem wordt automatisch geactiveerd, wanneer u de motor met een sleutel start. U wordt op het systeem gewezen doordat op het instrumentenpaneel het symbool voor de Aan/Uit-knop gaat branden en het lampje in de Aan/Uit-knop oplicht. Alle normale autosystemen waaronder verlichting, radio et cetera werken ook bij een automatische motorafslag normaal, zij het dat er mogelijk tijdelijke beperkingen gelden voor bepaalde uitrusting (zoals het geval kan zijn voor de ventilatorsnelheid van de klimaatregeling of het volume van het audiosysteem). Automatische motorafslag Voor automatische motorafslag geldt het volgende: 284 M/A Automatische motorstart A A Bedien de koppeling, zet de hendel in de neutrale stand en laat het koppelingspedaal opkomen. De motor slaat automatisch af. M Zet de auto stil met het rempedaal en houd uw voet op het pedaal. De motor slaat automatisch af. A Voorwaarden M/A A Met de schakelhendel in de neutrale stand: M = handbak, A = automaat. Bij activering van de ECOmodus is automatische motorafslag mogelijk, voordat de auto volledig stilstaat. Bij bepaalde motorvarianten kan de motor automatisch afslaan voordat de auto helemaal stilstaat ongeacht de vraag of de ECO-modus geactiveerd is of niet. Als de motor automatisch is afgeslagen, gaat het symbool voor het Start/Stop-systeem op het instrumentenpaneel branden. 1. Trap het koppelingspedaal of het gaspedaal in – de motor start. 2. Schakel een passende versnelling in en rijd weg. Laat het rempedaal los. De motor start automatisch en u kunt doorrijden. A Houd met uw voet het rempedaal in dezelfde stand en bedien het gaspedaal – de motor start automatisch. A Op een aflopende helling bestaat ook deze mogelijkheid: M+ A • A M Laat het rempedaal los en laat de auto wegrollen. De motor start dan automatisch als de snelheid hoger wordt dan normaal stapvoets. M = handbak, A = automaat. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Start/Stop-systeem deactiveren In bepaalde situaties is het mogelijk beter om het automatische Start/Stop-systeem tijdelijk te deactiveren – dit is mogelijk met een druk op deze knop. Bij uitschakeling van het systeem gaan de Start/Stop-symbolen op het instrumentenpaneel en het lampje in de knop uit. Het Start/Stop-systeem blijft gedeactiveerd, tot het opnieuw geactiveerd wordt met de knop of de volgende keer dat de motor wordt gestart met de sleutel. Hellingrem HSA Het rempedaal kan ook bij oplopende hellingen worden losgelaten voor automatische motorstart. Het HSA (p. 283) (Hill Start Assist) zorgt ervoor dat de auto niet achteruitrolt. HSA zorgt ervoor dat de pedaaldruk enkele seconden lang op peil blijft als u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatst voordat u wegrijdt na een automatische motorafslag. De tijdelijke remwerking wordt na enkele seconden opgeheven, of eerder bij het bedienen van het gaspedaal. Gerelateerde informatie • • • Start/Stop* (p. 283) Motor starten (p. 274) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 287) • Start/Stop* – automatisch motorstart (p. 286) • Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet (p. 285) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 288) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 289) • Accu - Start/Stop (p. 371) Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet Ook als het Start/Stop-systeem geactiveerd is, vindt er niet altijd een automatische motorafslag plaats. Automatische motorafslag werkt niet in de volgende gevallen: Voorwaarden M/AA de auto rijdt nog geen 10 km/h (6 mph) na een sleutelstart of de laatste automatische motorafslag. M+A u hebt de gordelsluiting geopend. M+A de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gedoken. M+A de motor is niet op de normale bedrijfstemperatuur. M+A de buitentemperatuur ligt rond het vriespunt of boven zo'n 30 °C. M+A de elektrische voorruitwarming wordt geactiveerd. M+A de omstandigheden in de passagiersruimte wijken af van de ingestelde waardenB – wat te merken is aan het hoge toerental van de interieurventilator. M+A }} * Optie/accessoire. 285 STARTEN EN RIJDEN || 286 Voorwaarden M/AA Voorwaarden u rijdt achteruit met de auto. M+A A de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gedoken. M+A de file-assistent van de adaptieve cruisecontrol is geactiveerd. de keuzehendel wordt vanuit stand D in stand R, SD of "+/-" gezet. A u grotere stuurbewegingen maakt. M+A het roetfilter van het uitlaatsysteem is verzadigd – pas na een automatische regeneratie (zie Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 305)) wordt het tijdelijk uitgeschakelde Start/Stop-systeem opnieuw geactiveerd. M+A de weg is erg steil. M+A er is een aanhanger aangesloten op het elektrische systeem van de auto. M+A de motorkap is ontgrendeldC. M+A A B C D M/AA M = handbak, A = automaat. Auto met ECC. Alleen bij bepaalde motoren. Sportstand. Start/Stop* – automatisch motorstart Een motor die automatisch afsloeg kan in bepaalde gevallen automatisch worden gestart, voordat u hebt aangegeven de rit te willen voortzetten. In de volgende gevallen start de motor automatisch, ook als u het koppelingspedaal niet hebt bediend (handgeschakelde bak) of uw voet niet van het rempedaal haalt (automaat): Gerelateerde informatie de versnellingsbak is niet op de normale bedrijfstemperatuur. A de atmosferische luchtdruk ligt onder het niveau bij een hoogte van zo'n 1500–2500 boven zeeniveau. De actuele luchtdruk varieert afhankelijk van het weertype. A • • • • Start/Stop* (p. 283) Voorwaarden M/AA Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) de ruiten beslaan. M+A De omstandigheden in de passagiersruimte wijken af van de ingestelde waardenB. M+A er wordt tijdelijk veel stroom afgenomen of de capaciteit van de startaccu is onder de toelaatbare ondergrens gezakt. M+A u bedient het rempedaal met pompende bewegingen. M+A De motorkap wordt ontgrendeldC. M+A De auto begint te rollen of vertoont een geringe snelheidstoename, als de auto automatisch is afgezet zonder helemaal stil te staan. M+A Motor starten (p. 274) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 287) • Start/Stop* – automatisch motorstart (p. 286) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 288) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 289) • Accu - Start/Stop (p. 371) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN M/AA • Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet (p. 285) De bestuurder opent de gordelsluiting met de keuzehendel in stand D of N. A Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 288) De automatische motorstart werkt niet altijd na automatische motorafslag. StuurbewegingenC. A • De keuzehendel wordt vanuit stand D in stand SD, R of "+/-" gezet. A Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 289) Accu - Start/Stop (p. 371) Het bestuurdersportier wordt geopend met de keuzehendel in stand D – een "belsignaal" en een displaymelding geven aan dat het Start/Stop-systeem actief is. A • • In de volgende gevallen werkt de automatische motorstart niet nadat de motor automatisch werd afgezet: Voorwaarden A B C D Start/Stop* (p. 283) Voorwaarden A M = handbak, A = automaat. Auto met ECC. Alleen bij bepaalde motoren. Sportstand. WAARSCHUWING Open de motorkap niet als de motor automatisch afgeslagen is. De motor kan plotseling automatisch starten. Voer eerst een normale motoruitschakeling uit met de START/STOP ENGINE-knop voordat u de motorkap omhoog doet. er is een versnelling ingeschakeld zonder het koppelingspedaal te bedienen – een tekstmelding dring er bij u op aan om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten en automatische motorstart mogelijk te maken. M De bestuurder zit niet in de gordel. M De bestuurder draagt geen gordel, de keuzehendel staat in stand P en het bestuurdersportier is open – de motor moet op de normale manier worden gestart. A A Gerelateerde informatie • • • Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) Motor starten (p. 274) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 287) M/A M = handbak, A = automaat. Gerelateerde informatie • • • Start/Stop* (p. 283) Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) Motor starten (p. 274) }} * Optie/accessoire. 287 STARTEN EN RIJDEN • Start/Stop* – automatisch motorstart (p. 286) • Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet (p. 285) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 288) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 289) • Accu - Start/Stop (p. 371) Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak Doe het volgende, als de automatische motorstart mislukt en de motor afslaat: 1. Controleer of de veiligheidsgordel van de bestuurdersstoel goed in de gordelsluiting vastzit. 2. Bedien het koppelingspedaal opnieuw – de motor start automatisch. 3. In bepaalde gevallen moet u de versnellingspook in de neutrale stand zetten. Op het instrumentenpaneel verschijnt dan de tekst Zet versnelling in vrij. Gerelateerde informatie • • • • 288 Start/Stop* (p. 283) Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) Motor starten (p. 274) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 287) • Start/Stop* – automatisch motorstart (p. 286) • Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet (p. 285) • Start/Stop* - symbolen en meldingen (p. 289) • Accu - Start/Stop (p. 371) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Start/Stop* - symbolen en meldingen Het Start/Stop-systeem kan tekstmeldingen op het instrumentenpaneel weergeven. Symbool Tekstmelding Het Start/Stop-systeem kan soms aanleiding geven tot meldingen op het instrumentenpaneel en een brandend controlelampje. Bij enkele daarvan dient u een aanbevolen maatregel te nemen. In de volgende tabel staan enkele voorbeelden. Melding Informatie/maatregel M/AA Auto Start/Stop Service vereist Start/Stop werkt niet. Neem contact op met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. M+A Autostart Motor loopt + akoestisch signaal Wordt geactiveerd als het bestuurdersportier wordt geopend met een automatisch afgezette motor en de keuzehendel in de D-stand. Druk op startknop Geen automatische motorstart mogelijk. Voer een reguliere motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop. Trap koppeling in om te starten Motor klaar voor automatische start – wacht op bediening van het koppelingspedaal. M Bedien rem en koppeling om te starten Motor klaar voor automatische start – wacht op bediening van het koppelings- of rempedaal. M Stand N kiezen om te starten Er is geschakeld zonder te ontkoppelen – bedien het koppelingspedaal om de schakelhendel in de neutrale stand te zetten. M A M+A }} * Optie/accessoire. 289 STARTEN EN RIJDEN || Symbool A Melding Informatie/maatregel Kies stand P of N om te starten Start/Stop is gedeactiveerd. Zet de keuzehendel in stand N of P en voer een normale motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop. A Druk op startknop De motor zal niet automatisch starten. Voer een normale motorstart uit met de START/STOP ENGINE-knop en de keuzehendel in P of N. A M/AA M = handbak, A = automaat. Als een tekstmelding na het uitvoeren van de voorgestelde maatregel niet verdwijnt, dient u contact op te nemen met een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • • • • 290 Start/Stop* (p. 283) Start/Stop* - werking en bediening (p. 284) Motor starten (p. 274) Start/Stop* - automatische motorstart werkt niet (p. 287) • Start/Stop* – automatisch motorstart (p. 286) • Start/Stop* – automatisch motorafslag werkt niet (p. 285) • Start/Stop* - onvrijwillige motorstop bij handgeschakelde versnellingsbak (p. 288) • Accu - Start/Stop (p. 371) * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Rijmodus ECO* ECO5 Rijmodus is een functie voor auto's met automatische versnellingsbak waarmee de rijeigenschappen van de auto worden geoptimaliseerd om zuiniger en milieuvriendelijker te rijden. Algemeen Bij activering van de rijmodus ECO worden de volgende eigenschappen aangepast: N.B. Bij activering van de ECO-functie worden enkele parameters in de instellingen van de klimaatregeling gewijzigd en gelden functiebeperkingen voor bepaalde elektrische verbruikers. Bepaalde instellingen zijn handmatig te herstellen, maar de volledige functionaliteit is alleen te verkrijgen door de ECO-functie uit te schakelen. Bediening • • • • • Motorregeling en respons van het gaspedaal. Start/Stop-systeem - de motor kan ook automatisch worden afgezet voordat de auto is gestopt en helemaal stilstaat. Eco Coast - Functie Het uitrolsysteem Eco Coast wordt geactiveerd - het afremmen op de motor stopt. ECO-knop ECO-symbool op het instrumentenpaneel Omdat het ECO-systeem bij het afzetten van de motor gedeactiveerd wordt, moet u het systeem iedere keer dat u de motor start opnieuw active- 5 Niet mogelijk bij de V40 CROSS COUNTRY met AWD. Activeren en deactiveren van rijmodus ECO Druk voor activering of deactivering van de functie op de knop. Een brandend lampje in de knop geeft aan dat de functie geactiveerd is. Bij uitschakeling van het ECO-systeem gaan het ECO-symbool op het instrumentenpaneel en het lampje van de ECO-knop uit. Het systeem staat vervolgens uit, totdat u het inschakelt met een druk op de ECO-knop. Schakelpunten van de versnellingsbak. De instellingen van het klimaatsysteem bepaalde elektrische verbruikers worden gedeactiveerd of werken met een gereduceerd vermogen. ren. Bij sommige motoren is dit mogelijk niet het geval - een brandend ECO-symbool op het instrumentenpaneel en het lampje van de ECOknop geven echter duidelijk aan dat het systeem aanstaat. Het deelsysteem Eco Coast houdt in de praktijk in dat er niet op de motor wordt afgeremd om de bewegingsenergie van de auto te gebruiken om de auto verder te laten uitrollen. Wanneer u het gaspedaal loslaat wordt de versnellingsbak automatisch losgekoppeld van de motor die voor een minimaal verbruik stationair gaat draaien. Het systeem is bestemd voor gebruik bij geplande snelheidsverlagingen, zoals tijdens het }} * Optie/accessoire. 291 STARTEN EN RIJDEN || uitrollen bij binnenrijden van een zone met een lagere snelheidslimiet. Ook de combinatie van Eco Coast en een tijdelijk uitgeschakeld ECO-systeem kan tot een lager verbruik leiden: Actieve Eco Coast: Lang uitrollen zonder afremmen op de motor = Laag verbruik • en • Uitgeschakeld ECO-systeem: Kort uitrollen met motorrem = Minimaal verbruik. N.B. Voor een optimaal laag brandstofverbruik moet Eco Coast gecombineerd met kort uitrollen gewoonlijk worden vermeden. Eco Coast activeren Het systeem wordt geactiveerd wanneer u het gaspedaal helemaal hebt losgelaten in combinatie met het volgende: • • • • 292 u hebt de ECO-knop ingedrukt de keuzehendel staat in de stand D Deactiveren Eco Coast Soms kan het handig zijn om het Eco Coast-systeem uit te schakelen. Mogelijke voorbeelden van dergelijke situaties: • op steile aflopende hellingen – zodat u op de motor kunt afremmen. • net voordat u inhaalt – zodat u dat zo veilig mogelijk kunt doen. • de snelheid ligt buiten het interval van zo'n 65–140 km/h (40–87 mph). Meer informatie en instellingen Het deactiveren van Eco Coast en het opnieuw afremmen op de motor zijn als volgt mogelijk: • • Druk op de ECO-knop. • • Schakel met de stuurpaddles. Haal de versnellingspook naar stand "S+/–" voor handmatig schakelen. Beweeg het gas- of rempedaal. Eco Coast - Beperkingen Het systeem is niet beschikbaar in de volgende gevallen: • • u activeert de cruisecontrol het hellingspercentage van een aflopende weg is groter dan zo'n 6 % de rijsnelheid ligt in het interval van zo'n 65–140 km/h (40-87 mph) • u schakelt handmatig met behulp van de stuurpaddles* het hellingspercentage van een aflopende weg is niet groter dan zo'n 6 %. • de motor en/of versnellingsbak hebben niet de normale bedrijfstemperatuur bereikt • u de zet keuzehendel vanuit de D- in de "S +/–"-stand In het menusysteem MY CAR vindt u meer informatie over het ECO-concept - zie het gedeelte MY CAR (p. 116). Gerelateerde informatie • • Zuinig rijden (p. 309) Algemene informatie over de klimaatregeling (p. 124) STARTEN EN RIJDEN Rempedaal Het rempedaal is onderdeel van het remsysteem. De auto is uitgerust met twee remcircuits. Als een van de remcircuits beschadigd raakt, neemt de rempedaalweg toe en moet u meer druk uitoefenen voor een normale remwerking. De druk die u uitoefent op het rempedaal wordt versterkt door de rembekrachtiging. WAARSCHUWING De rembekrachtiging werkt alleen als de motor draait. Wanneer u met de motor afgezet remt doet het rempedaal stug aan en kost het u meer kracht om de auto te remmen. Bij auto’s met de functie Hellingrem (HSA)* (p. 283)* veert het rempedaal langzamer dan normaal terug in de uitgangspositie, als de auto op een helling of ongelijkmatige ondergrond geparkeerd staat. In bergachtig gebied of bij het rijden met een zware belading kunt u de remmen ontzien door op de motor af te remmen. U benut de remmende werking van de motor het best, wanneer u tijdens het afdalen dezelfde versnelling inschakelt als bij het oprijden van een helling. Voor algemener informatie over een zware belasting van de auto, Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 399). Remmen op natte wegen Als langere tijd wordt gereden bij harde regen en zonder te remmen, kan bij de eerste keer remmen het remvermogen wat zijn verminderd. Dit kan ook het geval zijn na het wassen van de auto. In dat geval is het noodzakelijk het rempedaal verder in te trappen. Houd om die reden meer afstand aan tot uw voorligger. Rem hard met de auto na op natte wegen te hebben gereden of het wassen van de auto. De remschijven warmen dan op, drogen sneller en zijn beschermd tegen corrosie. Houd bij het remmen rekening met de actuele verkeerssituatie. Remmen op met zout gestrooide wegen Bij rijden op wegen waar zout is gestrooid, kan zich een zoutlaag op de remschrijven en remvoering afzetten. Dit kan de remweg verlengen. Houd daarom extra veel afstand aan tot uw voorligger. Let ook op dat u: • Af en toe remt om eventuele zoutafzetting te verwijderen. Let op dat u andere verkeersdeelnemers niet in gevaar brengt bij het remmen. • Trap het rempedaal na de rit en voordat u de volgende rit begint voorzichtig in. Onderhoud Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de service-intervallen van Volvo aan te houden zoals omschreven in het Serviceen garantieboekje. De remwerking van nieuwe en vervangen remblokken en remschijven is pas optimaal als ze na een paar honderd kilometer rijden zijn "ingesleten". Compenseer de verminderde remwerking door harder op het rempedaal te trappen. Volvo raadt aan om alleen remvoeringen te monteren die zijn goedgekeurd voor uw Volvo. BELANGRIJK De onderdelen van het remsystemen moeten regelmatig op slijtage worden gecontroleerd. Informeer bij een werkplaats hoe dat in zijn werk gaat of laat de controle over aan de werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. }} * Optie/accessoire. 293 STARTEN EN RIJDEN || Symbolen op instrumentenpaneel Symbool Brandt tijdens het starten van de motor 2 seconden continu - automatische functietest. WAARSCHUWING Als en tegelijk branden, kan er een storing in het remsysteem zijn ontstaan. Als het niveau in het remvloeistofreservoir in dat geval normaal is, moet u voorzichtig naar de dichtstbijzijnde werkplaats rijden om het remsysteem te laten controleren - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. De oorzaak van het remvloeistofverlies moet worden gecontroleerd. Gerelateerde informatie 294 Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 295) Bedrijfsrem antiblokkeerremsysteem • Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 294) Het antiblokkeerremsysteem, ABS Anti-lock Braking System voorkomt dat de wielen blokkeren tijdens het remmen. Betekenis Brandt continu – controleer het remvloeistofpeil. Vul remvloeistof bij als het peil te laag ligt en controleer tevens de oorzaak van het remvloeistofverlies. • • • Parkeerrem (p. 295) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 295) Het systeem zorgt ervoor dat de auto bestuurbaar blijft, waardoor het bijvoorbeeld gemakkelijker is om obstakels te ontwijken. Bij activering van deze functie kunt u trillingen in het rempedaal voelen. Dit is volkomen normaal. Wanneer u het rempedaal loslaat nadat de motor is aangeslagen, gaat een kortdurende, automatische test van het ABS van start. Het is mogelijk dat er op een lage snelheid nóg een automatische test van het ABS plaatsvindt. Deze test is waarneembaar in de vorm van trillingen in het rempedaal. Gerelateerde informatie • • • • Rempedaal (p. 293) Parkeerrem (p. 295) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 295) Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 295) STARTEN EN RIJDEN Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops De noodremlichten worden geactiveerd om achterliggers erop te attenderen dat u krachtig remt. Daarbij knipperen de remlichten in plaats van dat ze continu branden, zoals bij normaal remmen. De remkrachtverhoging bij noodstops (EBA, Emergency Brake Assist) helpt de remkracht verhogen om op die manier de remweg te verkorten. De noodremlichten worden geactiveerd bij snelheden hoger dan 50 km/h (31 mph) als het ABS actief is en/of bij krachtig remmen. Nadat de rijsnelheid is teruggebracht tot minder dan 10 km/h (6 mph) knippert het remlicht niet langer, maar brandt het weer gewoon constant. Tegelijkertijd worden de alarmlichten (p. 101) geactiveerd en blijven deze knipperen, tot u weer optrekt tot minimaal 20 km/h (12 mph) of de alarmlichten uitschakelt met de bijbehorende knop. Het EBA registreert de wijze waarop u het rempedaal bedient en verhoogt zo nodig de remkracht. De remkracht kan worden verhoogd tot aan het niveau waarbij het ABS ingrijpt. De EBAregeling wordt uitgeschakeld wanneer u de druk op het rempedaal verlaagt. • WAARSCHUWING Gebruik altijd de parkeerrem bij parkeren op een hellende ondergrond - een ingeschakelde versnelling of de P-stand van een automatische versnellingsbak is niet voldoende om de auto in alle situaties vast te houden. N.B. Als EBA wordt geactiveerd, gaat het rempedaal iets verder omlaag dan normaal. Druk het rempedaal in zo lang als dat nodig is. Als u het rempedaal loslaat, stopt al het afremmen. Gerelateerde informatie • • • Parkeerrem De parkeerrem voorkomt met behulp van mechanische blokkering/vergrendeling van twee wielen dat een stilstaande auto kan wegrollen. Rempedaal (p. 293) Parkeerrem (p. 295) Gerelateerde informatie Bedrijfsrem - remkrachtverhoging bij noodstops (p. 295) • • • Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 294) • Rempedaal (p. 293) Parkeerrem (p. 295) Bedrijfsrem - noodremlichten en automatische alarmlichten (p. 295) Waarschuwingssymbool op instrumentenpaneel. Bedrijfsrem - antiblokkeerremsysteem (p. 294) 1. Parkeerrem aanzetten Trap het rempedaal stevig in. }} 295 STARTEN EN RIJDEN || 2. 3. 4. Trek de hendel stevig omhoog. > Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel gaat branden. Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel brandt ongeacht hoe hard de parkeerrem is aangehaald. Als u vergeet de auto van de parkeerrem te halen, wordt u daar niet alleen op gewezen via het brandende waarschuwingslampje maar u krijgt bij een rijsnelheid hoger dan 10 km/h (6 mph) bovendien een belsignaal te horen en een melding op het instrumentenpaneel te zien. Laat het rempedaal los en controleer of de auto volledig stilstaat. Gerelateerde informatie Als de auto beweegt, dient u de hendel minimaal één klik strakker aan te trekken. Zet de versnellingspook bij het parkeren altijd in de 1e versnelling (handbak) en de keuzehendel in stand P (automaat). Op een helling parkeren Bij het parkeren van de auto op een oplopende helling: • Draai de wielen naar de trottoirband toe. Parkeerrem lossen 296 Rempedaal (p. 293) Met doorwaden wordt bedoeld dat de auto op een met water bedekte rijbaan door een diepere plas water rijdt. Waden dient met de nodige voorzichtigheid te gebeuren. Stapvoets kunt u met de auto door waterpartijen van maximaal 25 cm diep rijden. Wees extra voorzichtig bij het doorwaden van stromend water. Houd een lage snelheid aan tijdens het waden en breng de auto niet in het water tot stilstand. Trap na het passeren van de waterpartij lichtjes op het rempedaal om te controleren of de remwerking in orde is. Bij water en vuil op de remblokken kunnen er vertragingen in de remwerking optreden. • Maak eventuele aansluitingen voor de elektrische verwarming en de aanhangerkoppeling schoon na ritten in water en modder. • Laat de auto niet langdurig in water staan dat tot boven de dorpelbalken – elektrische storingen zijn anders niet uitgesloten. Draai de wielen van de trottoirband af. Bij het parkeren van de auto op een aflopende helling: • • Doorwaaddiepte 1. Trap het rempedaal stevig in. 2. Trek de handremhendel iets omhoog, druk de knop in, duw de handrem omlaag en laat de knop weer los. > Het waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel dooft. STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK Als er water in het luchtfilter komt, kan er motorschade ontstaan. Bij een diepte groter dan 25 cm kan er water in de transmissie komen. Het smerende vermogen van de oliën neemt dan af, waardoor de levensduur van deze systemen korter wordt. Schade aan de motor, transmissie, turbocompressor, het differentieel of de inwendige onderdelen ervan als gevolg van waterlekkage (hydrolock) of een tekort aan olie valt niet onder de garantie. Oververhitting Voor informatie over oververhitting bij het gebruik van een aanhanger, zie Rijden met een aanhanger (p. 310). • Verwijder verstralers die voor de grille zitten tijdens ritten bij warm weer. • Als de temperatuur in het koelsysteem van de motor te hoog oploopt, gaat een waarschuwingssymbool branden en verschijnt op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel de melding Motortemperatuur hoog Stop auto z.s.m. – breng de auto in dat geval zo spoedig mogelijk tot stilstand en laat de motor enkele minuten stationair lopen zodat deze kan afkoelen. Probeer de motor bij motorafslag in water niet opnieuw te starten. Haal de auto uit het water en breng deze naar de werkplaats - geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Kans op motorschade. Gerelateerde informatie • • Bergen (p. 320) heet Stop auto z.s.m. Wachten op afkoelen – volg het gegeven advies op en verlaag de snelheid of breng de auto op een veilige manier tot stilstand en laat enkele minuten stationair draaien om deze te laten afkoelen. In bepaalde omstandigheden, bij zware belasting op steile hellingen en warm weer, bestaat het gevaar dat de motor en de aandrijflijn oververhit raken – vooral bij het vervoer van een zware lading. • Als de tekstmelding Motortemperatuur hoog Zet motor af of Koelvloeistofpeil laag Stop auto z.s.m. verschijnt, dient u nadat de auto tot stilstand is gekomen ook de motor af te zetten. • Bij oververhitting van de versnellingsbak wordt een ingebouwde beveiliging geactiveerd, wat wordt aangegeven met een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel en de displaymelding Versnellingsbak heet Rijd langzamer of Versnellingsbak Slepen (p. 318) • Bij oververhitting kan de airconditioning zichzelf tijdelijk uitschakelen. • Na een zware rit moet u de motor niet meteen afzetten, maar nog enige tijd stationair laten lopen. N.B. Het is normaal dat de koelventilator van de motor een tijdje werkt nadat de motor is uitgeschakeld. Gerelateerde informatie • Rijden met een aanhanger - handgeschakelde versnellingsbak (p. 312) • Rijden met een aanhanger - automatische versnellingsbak (p. 312) 297 STARTEN EN RIJDEN Rijden met een geopende achterklep Wanneer u met een geopende achterklep rijdt, kunnen er giftige uitlaatgassen via de bagageruimte de passagiersruimte in worden gezogen. WAARSCHUWING Rijd niet met een geopende achterklep. Via de bagageruimte kunnen er giftige uitlaatgassen in de auto worden gezogen. Gerelateerde informatie • Lading vervoeren (p. 150) Overbelasting - startaccu Gerelateerde informatie De elektrische functies van de auto belasten de startaccu in verschillende mate. Laat het contactslot niet te lang achtereen in sleutelstand II staan, wanneer u de motor hebt afgezet. Maak in plaats daarvan gebruik van de stand I – het stroomverbruik is dan minder, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). • Let er tevens op dat de verschillende accessoires het elektrisch systeem belasten. Schakel onderdelen/systemen die veel stroom nemen uit, wanneer u de motor hebt afgezet. Voorbeelden van dergelijke onderdelen/systemen zijn: • • • • interieurventilator koplampen ruitenwisser audiosysteem (hoog volume). Als de accuspanning laag is, verschijnt op het informatiedisplay de melding Accuspanning laag Spaarstand. De energiebesparingsfunctie schakelt vervolgens bepaalde onderdelen/systemen uit of verlaagt de belasting van de accu door bijvoorbeeld de interieurventilator lager te zetten en/of het audiosysteem uit te schakelen. – 298 Laad de startaccu dan op door de motor te starten en deze minstens 15 minuten lang te laten lopen – de accu wordt beter opgeladen tijdens het rijden dan bij stilstand met een stationair lopende motor. Startaccu - algemeen (p. 368) STARTEN EN RIJDEN Voorbereidingen voor een lange rit Voordat u met de auto op vakantie gaat of een andere langeafstandsrit gaat maken, is het belangrijk om de functies en de uitrusting van de auto extra te controleren. • Controleer of de motor naar behoren functioneert en of het brandstofverbruik (p. 408) in orde is. • Zorg dat er geen sprake is van lekkage (brandstof, olie of andere vloeistoffen). • Controleer alle gloeilampen - stel de koplampen lager in als de auto zwaar wordt beladen. • Controleer de profieldiepte van de banden en de bandenspanning. Monteer winterbanden bij ritten in gebieden met kans op besneeuwde of beijzelde wegen en neem sneeuwkettingen mee6. • Zorg ervoor dat de startaccu volledig is opgeladen. • Controleer of de wisserbladen in goede staat zijn. • In sommige landen bent u wettelijk verplicht een gevarendriehoek (p. 334) in de auto te hebben. voorschriften voor het vervoer van bagage en bij het gebruik van veerverbindingen of autotreinen. Gerelateerde informatie • • • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 353) Reservewiel* (p. 328) Lamp vervangen - algemeen (p. 357) Rijden tijdens de winter Bij rijden in de winter is het belangrijk om bepaalde controles op de auto uit te voeren, zodat u zeker weet dat u er veilig mee kunt rijden. Let voor aanvang van de winter in het bijzonder op het volgende: • De koelvloeistof (p. 402) van de motor moet 50 % glycol bevatten. Bij een dergelijke concentratie is de motor beschermd tegen bevriezing tot ca. –35 °C. Om gezondheidsrisico’s te vermijden is het zaak geen verschillende soorten glycol met elkaar te mengen. • Houd de tank altijd goed gevuld om condens in de brandstoftank tegen te gaan. • De viscositeit van de motorolie is belangrijk. Wanneer u oliesoorten met een lagere viscositeit (dunnere oliën) gebruikt, slaat de motor bij koud weer gemakkelijker aan en neemt bovendien het brandstofverbruik tijdens de koude start af. Voor meer informatie over geschikte oliesoorten, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 399). Het is misschien ook een goed idee om na te gaan of de kaartgegevens van het navigatiesysteem* bijgewerkt zijn en te informeren naar de 6 Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen. }} * Optie/accessoire. 299 STARTEN EN RIJDEN || BELANGRIJK Gebruik geen olie met een lage viscositeitsaanduiding bij zware rijomstandigheden of warm weer. • Controleer de algehele conditie en de ladingstoestand van de startaccu. De startaccu wordt zwaarder belast bij koud weer en ook de accucapaciteit neemt af bij vorst. • Giet sproeiervloeistof (p. 367) in het sproeiervloeistofreservoir om ijsvorming te voorkomen. Tankvulklep - openen/sluiten Tankvulklep - handmatig openen De tankvulklep is als volgt te openen/sluiten: De tankvulklep is met de hand te openen, wanneer het niet mogelijk is deze van buitenaf te openen. Tankvulklep openen/sluiten Nieuwe auto’s en gladde wegen Voor optimale grip bij gevaar voor sneeuw of ijs adviseert Volvo u om de auto rondom van winterbanden te voorzien. Open de tankvulklep door de achterkant van de klep wat in te drukken. N.B. In sommige landen is het gebruik van winterbanden verplicht. Banden met spikes zijn niet in alle landen toegestaan. Oefen onder gecontroleerde omstandigheden om te testen hoe de auto bij gladheid reageert. Gerelateerde informatie • Winterbanden (p. 328) Trek de kabel voorzichtig recht naar achteren toe. De klep is vervolgens vanaf de buitenzijde te openen. Sluit de klep na het tanken. Voor een beschrijving van het vergrendelen/ ontgrendelen van de tankvulklep, zie Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep (p. 178). De vergrendellogica van de tankvulklep is bovendien ondergeschikt aan het Keyless-systeem en eventuele vergrendeling of ontgrendeling via de centrale vergrendeling. Gerelateerde informatie • 300 Open/verwijder het zijluikje in de bagageruimte (aan de kant van de tankvulklep). Trek de klep open. BELANGRIJK Trek voorzichtig aan de lus – er is slechts weinig kracht nodig om de klep te ontgrendelen. Gerelateerde informatie • Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep (p. 178) • Brandstof tanken (p. 301) Brandstof tanken (p. 301) STARTEN EN RIJDEN Brandstof tanken 3. De brandstoftank is voorzien van een doploos tanksysteem. Tanken gaat als volgt: 4. Steek het mondstuk van het vulpistool in de brandstofvulopening. Let erop dat u het mondstuk van het vulpistool correct in de vulpijp steekt. De vulpijp bevat twee kleppen die te openen zijn. Zorg dat u het vulpistool door de beide kleppen hebt gestoken, voordat u begint met tanken. Giet de tank niet te vol door het vulpistool na de eerste afslag meteen uit de vulopening te halen. N.B. Een overvolle tank kan bij warm weer overstromen. 1. Open de tankvulklep. 2. Kies een brandstof die is goedgekeurd voor gebruik in de auto op basis van de aanduiding7 aan de binnenkant van de tankvulklep. Zie de informatie over de goedgekeurde brandstofsoorten in de artikelen over benzine (p. 302) en diesel (p. 303). 7 N.B. Voorkom morsen door na het tanken ca. 5–8 seconden te wachten en daarna het vulpistool voorzichtig te verwijderen. Brandstof - gebruik Gebruik geen brandstof met een slechtere kwaliteit dan Volvo adviseert, omdat dit een nadelige invloed kan hebben op het motorvermogen en het brandstofverbruik. WAARSCHUWING Zorg er altijd voor dat u geen brandstofdampen inademt of brandstofspatten in de ogen krijgt. Bij brandstof in de ogen eventuele contactlenzen uitnemen en de ogen ten minste 15 minuten lang spoelen met een ruime hoeveelheid schoon water en medische hulp inroepen. Brandstof nooit inslikken. Brandstoffen zoals benzine en dieselolie zijn uitermate giftig en kunnen bij inwendig gebruik aanleiding geven tot blijvend letsel met mogelijk dodelijke afloop. Roep onmiddellijk medische hulp in bij het inslikken van brandstof. Gerelateerde informatie • • Brandstof bijvullen – met jerrycan (p. 305) Tankvulklep - openen/sluiten (p. 300) De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk eind 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations in heel Europa. }} 301 STARTEN EN RIJDEN || WAARSCHUWING Op de grond gemorste brandstof kan vlam vatten. Schakel de verwarming op brandstof uit voordat u gaat tanken. Maak alleen gebruik van benzine van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De benzine moet voldoen aan de norm EN 228. Heb nooit een ingeschakelde mobiele telefoon bij u als u staat te tanken. Door het belsignaal kan er vonkvorming ontstaan waardoor de benzinedampen ontsteken en dat kan tot brand en letsel leiden. BELANGRIJK Door mengsels van verschillende soorten brandstoffen of het gebruik van niet aanbevolen brandstof vervallen de garanties van Volvo en evt. aanvullende serviceovereenkomsten. Dit geldt voor alle motoren. N.B. Bij extreme weersomstandigheden, rijden met een aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte kan, afhankelijk van de gebruikte brandstofkwaliteit, het prestatievermogen van de auto te wensen overlaten. Gerelateerde informatie • 302 Brandstof - benzine Benzine is een brandstoftype dat bestemd is voor een auto met een benzinemotor. Zuinig rijden (p. 309) E10 is een benzinesoort met maximaal 3,7% zuurstof en maximaal 10 vol-% ethanol. BELANGRIJK Aanduiding voor benzine De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk eind 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations in heel Europa. Dit zijn de aanduidingen die gelden voor de huidige standaardbrandstoffen in Europa. In een auto met een benzinemotor is het toegestaan benzine te gebruiken met de volgende aanduiding: E5 is een benzinesoort met maximaal 2,7% zuurstof en maximaal 5 vol-% ethanol. • Er is brandstof toegestaan die tot 10 volumeprocent ethanol bevat. • Het gebruik van EN 228 E10-benzine (maximaal 10 volumeprocent ethanol) is toegestaan. • Een ethanolgehalte hoger dan E10 (maximaal 10 volumeprocent ethanol) zoals bij E85 is niet toegestaan. Octaangetal • RON 95 is te gebruiken in normale rijomstandigheden. • RON 98 wordt geadviseerd voor een maximaal rendement tegen een minimaal brandstofverbruik. Voor ritten bij temperaturen hoger dan +38 °C wordt u geadviseerd een brandstofsoort met een zo hoog mogelijk octaangetal te gebruiken. Dit om optimale prestaties en een zo laag mogelijk brandstofverbruik te verkrijgen. STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK • Gebruik alleen loodvrije benzine om schade aan de katalysator tegen te gaan. • Het gebruik van brandstof met metaaladditieven is niet toegestaan. • Gebruik geen toevoegingen die niet door Volvo zijn aanbevolen. Maak alleen gebruik van dieselolie van gerenommeerde oliemaatschappijen. Giet nooit brandstof van twijfelachtige kwaliteit in de tank. De dieselolie moet voldoen aan de norm EN 590 of SS 155435. Dieselmotoren zijn gevoelig voor verontreinigingen in de brandstof zoals een te hoog gehalte aan zwavel- of metaaldeeltjes. Gerelateerde informatie • • • Brandstof - diesel Diesel is een brandstoftype dat bestemd is voor een auto met een dieselmotor. Zuinig rijden (p. 309) Brandstof - gebruik (p. 301) Brandstof tanken (p. 301) Aanduiding De aanduiding conform de CEN-norm EN16942 zit aan de binnenkant van de tankvulklep en uiterlijk eind 2018 ook op de desbetreffende brandstofpompen en mondstukken op tankstations in heel Europa. Dit is de aanduiding die geldt voor de huidige standaardbrandstof in Europa. In een auto met een dieselmotor is het toegestaan dieselolie te gebruiken met de volgende aanduiding: B7 is een dieselsoort met maximaal 7 vol-% FAME (Fatty Acid Methyl Ester). 8 Fatty Acid Methyl Ester Bij lage temperaturen (lager dan 0 °C) kan de paraffine in de dieselolie uitvlokken. Dit kan tot startproblemen leiden. De verkrijgbare brandstofkwaliteiten moeten zich lenen voor gebruik in het actuele jaargetijde en klimaatgebied, maar in extreme weersomstandigheden, bij gebruik van verouderde brandstof of bij ritten door verschillende klimaatgebieden kan desondanks uitvlokking optreden. Het risico van condensatie in de brandstoftank neemt af, als u de tank altijd goed gevuld houdt. Houd tijdens het tanken het gebied rond de vulpijp goed schoon. Voorkom morsen op gelakte oppervlakken. Maak als u gemorst hebt het gebied met water en zeep schoon. BELANGRIJK De dieselolie: • moet voldoen aan de norm EN 590 en/of SS 155435; • moet een zwavelgehalte hebben van maximaal 10 mg/kg; • mag maximaal 7 vol% FAME8 (B7) bevatten. }} 303 STARTEN EN RIJDEN || BELANGRIJK 4. Maak geen gebruik van de volgende dieselolieachtige brandstoffen: • • • • scheepsolie stookolie Alvorens brandstof te tanken bij een leeggereden tank: FAME9 of plantaardige olie. • Wanneer u de tank leegrijdt Na motoruitval door brandstofgebrek heeft het brandstofsysteem enige tijd nodig om een controle uit te voeren. Doe nadat u de brandstoftank hebt bijgevuld met dieselolie het volgende alvorens de motor te starten: 304 N.B. speciale toevoegingen (dopes) Dergelijke brandstoffen voldoen niet aan de kwaliteitseisen die Volvo stelt en geven aanleiding tot verhoogde vormen van slijtage en motorschade die niet worden gedekt door de garanties van Volvo. 1. Plaats de transpondersleutel in het contactslot en duw deze tot aan de aanslag naar binnen, zie Sleutelstanden (p. 81). 2. Druk op de START-knop zonder rem- en/of koppelingspedaal te bedienen. 3. Wacht ca. één minuut. 9 Om de motor te starten: Bedien rem- en/of koppelingspedaal en druk nogmaals op de START-knop. Dieselolie met maximaal 7 vol% FAME (B7) is toegestaan. Breng de auto tot stilstand op een zo egaal/horizontaal mogelijke ondergrond – als de auto overhelt, bestaat er gevaar voor luchtbellen in de brandstoftoevoer. Vervangingsinterval voor brandstoffilter Voor optimale prestaties is het belangrijk de vervangingsintervallen voor het brandstoffilter aan te houden en originele onderdelen te gebruiken. Gerelateerde informatie • • • • Roetfilter dieselmotor (DPF) (p. 305) Uitlaatgasreiniging met AdBlue® Brandstof - gebruik (p. 301) Zuinig rijden (p. 309) (p. 306) Katalysatoren De katalysatoren hebben tot taak de uitlaatgassen te reinigen. Ze zijn dicht bij de motor in het uitlaatsysteem gemonteerd om snel op temperatuur te komen. De katalysatoren bestaan uit een monoliet (keramiek of metaal) met kanalen. De wanden van de kanalen zijn bekleed met platina/rodium/palladium. Deze edelmetalen hebben een katalytische werking, d.w.z. ze versnellen een chemische reactie zonder dat ze daar zelf actief aan deelnemen. LambdasondeTM (zuurstofsensor) De lambdasonde maakt deel uit van het regelsysteem dat tot taak heeft de uitstoot te beperken en de energie-inhoud van de brandstof beter te benutten. Voor meer informatie, zie Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 408). Een zuurstofsensor registreert het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen die de motor verlaten. De meetwaarde van de uitlaatgasanalyse wordt doorgegeven aan het elektronische systeem dat continu de verstuivers afregelt. Het lucht-brandstofmengsel dat de motor krijgt, wordt continu bijgesteld. De regeling schept de ideale omstandigheden voor een effectieve verbranding van de schadelijke stoffen (koolwaterstoffen, koolmonoxide en stikstofoxiden) in de driewegkatalysator. STARTEN EN RIJDEN Gerelateerde informatie • • • Zuinig rijden (p. 309) Brandstof - benzine (p. 302) Brandstof - diesel (p. 303) Brandstof bijvullen – met jerrycan Roetfilter dieselmotor (DPF) Gebruik voor het bijvullen van brandstof (p. 301) uit een jerrycan de trechter die onder het vloerluik in de bagageruimte ligt. Dieselmodellen zijn uitgerust met een roetfilter, waardoor een nog effectievere uitlaatgasreiniging mogelijk is. De wetgeving ten aanzien van de opslag van jerrycans met reservebrandstof verschilt van land tot land. Ga na wat er in uw land geldt. Onder normale rijomstandigheden blijven de roetdeeltjes uit de uitlaatgassen in het filter achter. Om de roetdeeltjes te verbranden en het filter te legen wordt een zogeheten regeneratie gestart. Daarvoor moet de motor de normale bedrijfstemperatuur hebben. Let erop dat u de trechter op de juiste wijze in de vulpijp steekt. De vulpijp bevat twee kleppen die te openen zijn. Zorg dat u de trechter door de beide kleppen hebt gestoken, voordat u begint met bijvullen. De regeneratie van het filter gaat automatisch en duurt normaal gesproken 10-20 minuten. Bij een lage gemiddelde snelheid kan dit iets langer duren. Gedurende de regeneratie kan het brandstofverbruik iets stijgen. Gerelateerde informatie Regeneratie bij koud weer BELANGRIJK • Vergrendelen/ontgrendelen - tankvulklep (p. 178) • Tankvulklep - handmatig openen (p. 300) Als u bij koud weer vaak korte afstanden rijdt, komt de motor onvoldoende op temperatuur. Dit betekent dat het roetfilter niet geregenereerd en niet geleegd wordt. Wanneer het filter voor ca. 80 % met roetdeeltjes gevuld is, verschijnt een oranje waarschuwingsdriehoek op het instrumentenpaneel en staat de melding Roetfilter vol Zie instructieboekje op het informatiedisplay. U start de regeneratie van het filter door met de auto op een secundaire weg of op een snelweg te rijden totdat de motor voldoende op tempera}} 305 STARTEN EN RIJDEN || tuur is gekomen. Daarna rijdt u nog 20 minuten verder. N.B. Tijdens de regeneratie is het volgende mogelijk: • een tijdelijke en geringe beperking van het motorvermogen, • een tijdelijke verhoging van het brandstofverbruik, • een brandgeur. Uitlaatgasreiniging met AdBlue®10 AdBlue is een additief dat gebruikt wordt in SCR11-systemen om de uitstoot van schadelijke stoffen door dieselmotoren te beperken. In het SCR-systeem worden AdBlue en het uitlaatgas stikstofoxide omgezet in stikstof en waterdamp, waardoor de uitstoot van schadelijke stikstofoxiden aanzienlijk wordt beperkt. Wanneer het filter geregenereerd is, verdwijnt de waarschuwingsmelding automatisch. Wanneer u bij koud weer de standverwarming* inschakelt, bereikt de motor sneller de normale bedrijfstemperatuur. BELANGRIJK Als het filter helemaal vol deeltjes zit, kan het moeilijk zijn om de motor te starten en het filter wordt onbruikbaar. De kans bestaat dan dat het filter moet worden vervangen. AdBlue AdBlue is een kleurloze vloeistof bestaande uit 32,5% ureum12 in gedeïoniseerd water en geproduceerd in lijn met de ISO 22241-norm. Hij is speciaal ontwikkeld voor de SCR-reinigingstechniek voor dieselmotoren. AdBlue heeft een eigen tank in de auto en wordt bijgevuld via een vulpijp die onder de laadvloer in de bagageruimte zit. Het verbruik is afhankelijk van de rijstijl, de buitentemperatuur en de bedrijfstemperatuur van het systeem. Voorwaarden voor rijden met AdBlue Er moet altijd AdBlue van de juiste kwaliteit in de tank zitten om de auto te kunnen starten. Het SCR-systeem is bijzonder gevoelig voor verontreinigingen. Het uitlaatgasreinigingssysteem houdt voortdurend het tankniveau, de kwaliteit en de dosering van AdBlue in de gaten. Als er iets mis is, wordt er een melding weergegeven op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • • 10 11 306 Brandstof - diesel (p. 303) Zuinig rijden (p. 309) Geregistreerd handelsmerk van Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA). Selective Catalytic Reduction * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN BELANGRIJK AdBlue is vereist voor een juiste werking van het SCR en om te voldoen aan de wettelijk eisen op emissiegebied. Het is bij de wet verboden om het aanvoersysteem voor AdBlue dusdanig te wijzigen of te beïnvloeden dat er geen AdBlue wordt verbruikt. AdBlue is vereist om te voldoen aan de wettelijke eisen op emissiegebied. Een dergelijke vorm van beïnvloeding kan strafbaar zijn en tot vervolging leiden. Het is niet toegestaan om de auto te gebruiken wanneer de AdBlue-tank leeg is, omdat deze dan niet meer voldoet aan de wettelijke eisen op emissiegebied. De auto is daarom uitgerust met een waarschuwingssysteem dat aangeeft wanneer het tijd is om de AdBluetank bij te vullen. Wanneer het peil in de AdBlue-tank te laag wordt, verschijnen waarschuwingen om aan te geven dat het tijd is om AdBlue bij te vullen. Omgaan met AdBlue®13 AdBlue bestaat voor het grootste deel uit water (ca. 67,5% water en 32,5% ureum). De vloeistof is niet brandgevaarlijk, maar er moet wel voorzichtig mee worden omgegaan, omdat hij irriterend kan zijn voor de ogen en de huid. Aandachtspunten bij gebruik Probeer geen dampen in te ademen en vermijd contact met de huid en de ogen. Gebruik bij voorkeur handschoenen waarmee wordt voorkomen dat de gevoelige huid geïrriteerd raakt door de vloeistof. WAARSCHUWING Eerste hulp bij ongevallen: • Bij inademing - breng het slachtoffer in de frisse lucht. • Bij huidcontact - was de aangedane huid met water en zeep. • Bij oogcontact - spoel de aangedane ogen onmiddellijk uit met grote hoeveelheden water. • Bij inslikken - spoel de mond goed uit met water. Laat het slachtoffer niet braken. Gerelateerde informatie • • Omgaan met AdBlue® (p. 307) AdBlue® – controleren en bijvullen (p. 308) Wat te doen als u morst Als er AdBlue op de grond, de auto of gelakte oppervlakken wordt gemorst, moeten deze grondig worden afgespoeld met water. Laat het niet wegstromen in het riool. Bewaren AdBlue moet worden bewaard in de goed afgedichte originele verpakking bij een temperatuur tussen -11 °C (12 °F) en 30 °C (86 °F). De vloeistof mag niet in direct zonlicht worden bewaard. AdBlue bevriest bij -11 °C (12 °F), maar kan weer worden gebruikt als de oplossing is ontdooid. Gerelateerde informatie • • Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 306) AdBlue® – controleren en bijvullen (p. 308) Roep bij aanhoudende verschijnselen of inslikken van grote hoeveelheden de hulp van een arts in. 12 13 CO(NH2)2 Geregistreerd handelsmerk van Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA). 307 STARTEN EN RIJDEN AdBlue®14 – controleren en bijvullen 2. Controleer het AdBlue-peil regelmatig en vul bij als de melding verschijnt dat het AdBlue-peil te laag is. De Volvo-werkplaats vult de AdBlue bij service aan de auto bij, maar afhankelijk van de rijstijl kan bijvullen soms ook tussen de servicebeurten door noodzakelijk zijn. Als de AdBlue-tank helemaal leeg is, kan de auto niet meer gestart worden. N.B. Rijd de AdBlue-tank nooit leeg. Vul de tank tijdig bij. Als u de tank leegrijdt is de motor na het afzetten niet meer te starten; niet op de gebruikelijke manier en evenmin met hulpmiddelen. Het bijvullen van de op het bestuurdersdisplay getoonde hoeveelheid AdBlue van de gespecificeerde kwaliteit is de enige manier om de motor weer te starten nadat u de AdBluetank hebt leeggereden. Het AdBlue-peil controleren 1. 14 308 Open het menu van het instrumentenpaneel door te drukken op OK op de linker stuurhendel. Geregistreerd handelsmerk van Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA). Blader met het duimwiel door de menuopties en kies voor AdBlue. > Grafiek voor AdBlue-peil: ieder teken staat voor ca. 25% van een volle tank. Wanneer de tank nog voor minder dan 25% vol is, wordt aangegeven hoeveel liter AdBlue er kan worden bijgevuld. Bijvullen Als het AdBlue-peil laag begint te worden, gaat een symbool op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een melding. STARTEN EN RIJDEN 1. Til de laadvloer en de mat weg. Gerelateerde informatie Zuinig rijden • • • Rijd zuinig en milieuvriendelijker door rustig en met vooruitziende blik te rijden én door uw rijstijl en snelheid aan te passen aan de situatie. Tankvolume voor AdBlue® (p. 406) Omgaan met AdBlue® (p. 307) Uitlaatgasreiniging met AdBlue® (p. 306) • Maak gebruik van de ECO Guide* (p. 70) op het instrumentenpaneel, die laat zien hoe zuinig de auto rijdt. • Voor een lager brandstofverbruik activeert u Rijmodus ECO16. • Gebruik het uitrolsysteem Eco Coast in de rijmodus ECO - er wordt niet meer op de motor afgeremd, waardoor de bewegingsenergie van de auto wordt gebruikt om de auto langer te laten uitrollen. • Bij handgeschakeld rijden - rijd in de hoogst mogelijke versnelling, afhankelijk van de verkeerssituatie en de weggesteldheid – lagere toeren leveren een lager brandstofverbruik Open de blauwe dop op de vulpijp van de AdBlue-tank. 2. Vul AdBlue bij van de juiste kwaliteit15. Giet de tank niet te vol. Hoeveel AdBlue kan worden bijgevuld, wordt op het display aangegeven. BELANGRIJK Verwijder eventueel gemorste AdBlue met een doek. Wees voorzichtig zodat er geen AdBlue op het lakwerk van de auto terechtkomt. Spoel in dat geval met een ruime hoeveelheid water, omdat de vloeistof het lakwerk kan aantasten. 15 16 ISO 22241 Geldt voor automatische transmissie. }} * Optie/accessoire. 309 STARTEN EN RIJDEN op. Maak gebruik van de schakelindicator (p. 278)17. || • • Bij hoge snelheden neemt het brandstofverbruik toe – de luchtweerstand neemt toe naarmate de snelheid stijgt. • Het actuele brandstofverbruik dat wordt aangegeven op de boordcomputer kan een hulpmiddel zijn om zuiniger te rijden. • • • • 17 310 Rijd met gelijkmatige snelheid en met vooruitziende blik om zo weinig mogelijk te hoeven remmen. Laat de motor niet stationair warmdraaien, maar rijdt direct na het starten weg met normale belasting; een koude motor verbruikt meer brandstof dan een warme. • • Rem af op de motor, wanneer dat zonder gevaar voor medeweggebruikers mogelijk is. • Lading op het dak en een dakbox resulteren in een grotere luchtweerstand waardoor het brandstofverbruik toeneemt – verwijder lastdagers die u niet gebruikt. • Rijd niet met open zijruiten. Voor meer informatie, zie Milieubeleid (p. 23) en Brandstofverbruik en CO2-uitstoot (p. 408). WAARSCHUWING Zet de motor nooit af tijdens het rijden (zoals op een aflopende helling), omdat daarbij belangrijke systemen zoals de stuur- en rembekrachtiging wegvallen. Gebruik de auto bij voorkeur niet voor korte afstanden. De motor komt dan niet op de normale bedrijfstemperatuur wat aanleiding geeft tot een verhoogd brandstofverbruik. Houd de juiste bandenspanning aan en controleer regelmatig of dat nog steeds zo is houd voor de beste resultaten de zogeheten ECO-bandenspanning aan, zie Banden goedgekeurde bandenspanning (p. 416). De bandenkeuze is mogelijk van invloed op het brandstofverbruik – informeer bij uw dealer naar passende banden. Neem geen spullen in de auto mee die u niet gebruikt – hoe groter de belading, des te hoger het brandstofverbruik. Rijden met een aanhanger Bij het rijden met een aanhanger moet u op enkele belangrijke dingen letten, zoals de trekhaak, de aanhanger en hoe u de lading op de aanhanger aanbrengt. Het laadvermogen is afhankelijk van het rijklaar gewicht van de auto. Het laadvermogen dient te worden verminderd met de som van het gewicht van eventuele inzittenden en dat van gemonteerde accessoires, zoals een trekhaak. Voor uitgebreidere informatie, zie Gewichten (p. 394). Als de trekhaak door Volvo is gemonteerd, wordt de auto compleet aangeleverd met de benodigde randuitrusting voor het gebruik van een aanhanger. • De trekhaak van de auto moet van een goedgekeurd type zijn. • Bij montage achteraf moet u contact opnemen met uw erkende Volvo-werkplaats om te controleren of uw auto van de nodige uitrusting is voorzien om met een aanhanger te kunnen rijden. • Verdeel de lading in de aanhanger dusdanig dat de druk op de trekhaak de maximale kogeldruk niet overschrijdt. • Verhoog de bandenspanning tot de aanbevolen druk bij maximale belading. Voor informa- Gerelateerde informatie • Rijmodus ECO* (p. 291) Geldt voor handgeschakelde versnellingsbak. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN tie over de bandenspanning, zie Banden goedgekeurde bandenspanning (p. 416). Richtingaanwijzers en remlichten op aanhanger • Bij gebruik van een aanhanger wordt de motor zwaarder belast dan normaal. • Rijd niet met een zware aanhanger, wanneer de auto nog helemaal nieuw is. Wacht hiermee totdat de auto ten minste 1000 kilometer heeft gereden. Als een van de richtingaanwijzers op de aanhanger defect is, knippert het richtingaanwijzersymbool op het instrumentenpaneel sneller dan normaal en op het bestuurdersdisplay verschijnt de tekst Storing knipperlicht aanhanger. • Bij het afdalen op lange en steile hellingen worden de remmen veel zwaarder belast dan normaal. Schakel dan terug naar een lagere versnelling en pas uw snelheid aan. • Om veiligheidsredenen dient u de toelaatbare maximumsnelheid voor auto's met een aanhanger/caravan niet te overschrijden. Neem de geldende bepalingen in acht ten aanzien van de toelaatbare snelheden en gewichten. • Houd een lage snelheid aan, wanneer u met een aanhanger achter de auto een lange en steile helling oprijdt. • Vermijd hellingen met een percentage van meer dan 12% bij gebruik van een aanhanger. N.B. De vermelde maximaal toegestane aanhangergewichten zijn door Volvo toegestaan. Nationale voertuigvoorschriften kunnen het aanhangergewicht en de snelheid verder beperken. De trekhaken zijn mogelijk gecertificeerd voor hogere trekgewichten dan wat de auto mag trekken. Als een van de remlichten op de aanhanger defect is, dan verschijnt de tekst Storing remlicht aanhanger. WAARSCHUWING Niveauregeling* Als uw auto is uitgerust met automatische niveauregeling nemen de achterste schokdempers tijdens het rijden altijd dezelfde rijhoogte in ongeacht de belading (tenzij het maximaal toelaatbare gewicht wordt overschreden). Wanneer de auto stilstaat, zakt de achtertrein omlaag. Aanhangergewichten Voor informatie over de toelaatbare aanhangergewichten die Volvo hanteert, zie Trekgewicht en kogeldruk (p. 395). Volg de vermelde aanbevelingen voor het aanhangergewicht. Anders is het mogelijk dat de hele combinatie bij uitwijkmanoeuvres en afremmen moeilijk onder controle is te houden. Gerelateerde informatie • • Trekhaak* (p. 313) Lamp vervangen - algemeen (p. 357) Trekhaakbedrading Als de trekhaak van de auto een 13-polig elektrisch contact heeft en de aanhanger een 7-polig contact, hebt u een adapter nodig. Gebruik een door Volvo goedgekeurde adapterkabel. Zorg dat de kabel niet over de grond sleept. * Optie/accessoire. 311 STARTEN EN RIJDEN Rijden met een aanhanger handgeschakelde versnellingsbak Rijden met een aanhanger automatische versnellingsbak Op een helling wegrijden 1. Trap het rempedaal in. Wanneer u bij warm weer met een aanhanger rijdt (p. 310) in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. Wanneer u bij warm weer een aanhanger sleept in heuvelachtig terrein, bestaat er mogelijk gevaar voor oververhitting. 2. Zet de keuzehendel in de rijstand D. 3. Los de parkeerrem. 4. Haal uw voet van het rempedaal en rijd weg. • Laat de motor geen hogere toeren maken dan 4500 omw/min (3500 omw/min bij dieselmotoren), omdat de olietemperatuur anders te hoog kan oplopen. • Een automatische versnellingsbak kiest altijd de juiste versnelling voor het motortoerental. • Bij gevaar voor oververhitting gaat een waarschuwingssymbool op het instrumentenpaneel branden en verschijnt er een tekstmelding op het informatiedisplay – volg het gegeven advies op. Gerelateerde informatie • Handgeschakelde versnellingsbak (p. 277) Gerelateerde informatie • Automatische versnellingsbak - Geartronic* (p. 278) Steile hellingen • Blokkeer een automatische versnellingsbak niet met een hogere versnelling dan de motor "aankan" – rijden in een hoge versnelling bij een laag motortoerental is niet altijd zuinig. Op een helling parkeren 312 1. Trap het rempedaal in. 2. Activeer de parkeerrem. 3. Zet de keuzehendel in stand P. 4. Haal uw voet van het rempedaal. • Zet de keuzehendel in de parkeerstand P, wanneer u een automaat met aanhanger parkeert. Gebruik altijd de parkeerrem. • Gebruik wielblokken, als u een auto met aanhanger op een steile helling parkeert. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Trekhaak* N.B. Een trekhaak maakt het mogelijk om bijvoorbeeld een aanhanger achter de auto te hangen. Als de auto is uitgerust met een afneembare trekhaak, moet u de montagevoorschriften voor het bevestigen van het afneembare gedeelte zorgvuldig in acht nemen, zie Afneembare trekhaak* - monteren/demonteren (p. 315). WAARSCHUWING Als de auto is uitgerust met de afneembare trekhaak van Volvo: • Volg de montage-instructies nauwkeurig op. • Zorg dat het afneembare gedeelte met de sleutel vergrendeld is voordat u begint te rijden. • Controleer of het controlevenster groen van kleur is. Wanneer een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. Afneembare trekhaak* - opbergen Bewaar de afneembare trekhaak in de bagageruimte. Dit geldt ook bij montage van een fietsdrager die rond de trekkogel wordt vastgeklemd. Gerelateerde informatie • • • Rijden met een aanhanger (p. 310) Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 314) Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 313) Belangrijke controlepunten • U moet de kogel van de trekhaak regelmatig schoonmaken en met vet insmeren. WAARSCHUWING De bewegende onderdelen van de afneembare trekhaak mogen niet worden gesmeerd/ ingevet. Hierdoor kan het veiligheidsniveau namelijk afnemen. }} * Optie/accessoire. 313 STARTEN EN RIJDEN Afneembare trekhaak* specificaties || Bewaar de afneembare trekhaak in het blok schuimrubber18 onder de bagageruimtevloer wanneer u de trekhaak niet nodig hebt. BELANGRIJK Neem na gebruik altijd de afneembare trekhaak los en berg deze op de daarvoor bestemde plaats op. Gerelateerde informatie • Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 314) • Afneembare trekhaak* - monteren/demonteren (p. 315) • Rijden met een aanhanger (p. 310) 18 314 G021485 Specificaties voor een afneembare trekhaak. Afmetingen, bevestigingspunten (mm) A 887 B 79 C 881 D 441 E 109 F 306 G Langsligger H Middelpunt kogel De afbeelding is schematisch, het blok schuimrubber kan er afhankelijk van de uitrusting van de auto anders uitzien. * Optie/accessoire. STARTEN EN RIJDEN Gerelateerde informatie Afneembare trekhaak* - monteren/ demonteren Afneembare trekhaak* - monteren/demonteren (p. 315) • • Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 313) U kunt de afneembare trekhaak als volgt monteren en demonteren: Rijden met een aanhanger (p. 310) Aanbrengen G021488 • Het controlevenster moet rood van kleur zijn. G021489 Verwijder de afdekking door de pal in te en de afdekking vervolgens drukken recht naar achteren te trekken . G021487 Breng het kogelsegment aan en duw het naar binnen totdat u een klik hoort. Controleer of het mechanisme in de ontgrendelde stand staat door de sleutel rechtsom te draaien. }} * Optie/accessoire. 315 STARTEN EN RIJDEN Het controlevenster moet groen van kleur zijn. Controleer of het kogelsegment vastzit door het stevig omhoog, omlaag en naar achteren te bewegen. WAARSCHUWING G000000 Als het kogelgedeelte niet goed zit, moet u het verwijderen en opnieuw monteren zoals eerder werd beschreven. Draai de sleutel linksom naar de vergrendelde stand. Neem de sleutel uit het slot. G021495 G021494 G021490 || Veiligheidskabel. WAARSCHUWING Controleer of de veiligheidskabel van de aanhanger in de juiste bevestiging vastzit. Afneembare trekhaak verwijderen BELANGRIJK Vet alleen de kogel in waarop de aanhangerkoppeling wordt geplaatst; houd de rest van het kogelsegment vetvrij en droog. N.B. Als er een koppeling met trillingsdemper wordt gebruikt, mag de trekkogel niet worden gesmeerd. 316 Steek de sleutel in het slot en draai deze rechtsom in de ontgrendelde stand. STARTEN EN RIJDEN Trailer Stability Assist (TSA)19 Het TSA-systeem (Trailer Stability Assist) heeft tot taak de auto met een aanhanger/caravan te stabiliseren, wanneer de combinatie de neiging tot pendelbewegingen vertoont. TSA maakt deel uit van de stabiliteitsregeling (p. 186) ESC20. Functie Duw de afdekking er zo ver op dat deze vastklikt. Druk de vergrendelingsknop in en draai deze linksom totdat u een klik hoort. Gerelateerde informatie • • • Draai de vergrendelingsknop volledig omlaag totdat deze niet verder kan. Houd de knop in deze stand vast terwijl u het kogelsegment schuin naar achteren toe omhoogtrekt. WAARSCHUWING Zet de afneembare trekhaak goed vast, wanneer u deze in de auto bewaart, zie Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 313). Afneembare trekhaak* - opbergen (p. 313) Afneembare trekhaak* - specificaties (p. 314) Rijden met een aanhanger (p. 310) Bij alle combinaties van auto en aanhanger/caravan kan het bekende verschijnsel met slingeren optreden. Doorgaans treedt het verschijnsel pas bij hoge snelheden op. Als de aanhanger/caravan echter overmatig beladen is of als het gewicht van de lading verkeerd verdeeld is (bijvoorbeeld te ver naar achteren), bestaat er ook op lagere snelheden gevaar voor slingeren. Slingeren begint altijd met een van de onderstaande factoren, zoals: • De auto met aanhanger/caravan staat bloot aan rukwinden. • De auto met aanhanger/caravan rijdt over een oneffen wegdek of over hobbels. • Grote stuurbewegingen. Bediening Slingeren is vaak niet of nauwelijks te dempen, waardoor de combinatie moeilijk bestuurbaar wordt en het gevaar bestaat op de verkeerde weghelft of naast de weg te belanden. }} * Optie/accessoire. 317 STARTEN EN RIJDEN || Het TSA-systeem houdt continu de bewegingen van de auto in de gaten en in het bijzonder de dwarsbewegingen. Als een neiging tot slingeren geregistreerd wordt, worden de voorwielen ieder afzonderlijk dusdanig afgeremd dat de combinatie gestabiliseerd wordt. Vaak is dit voldoende om de auto weer onder controle te krijgen. Als de slingering ondanks de eerste ingreep van het TSA-systeem niet wordt gedempt, worden alle wielen van de combinatie afgeremd en wordt de aandrijfkracht van de motor verlaagd. Wanneer de slingering vervolgens stukje bij beetje verminderd is en de combinatie weer stabiel is, beëindigt het TSA-systeem de regeling waarna u de auto weer volledig onder controle hebt. Voor meer informatie, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 186). Overig niet kan bepalen of de slingering wordt veroorzaakt door de aanhanger/caravan of door uzelf. Wanneer het TSA-systeem actief is, knippert het ESC20-symbool op het instrumentenpaneel. Gerelateerde informatie • Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) algemeen (p. 186) Slepen Bij het slepen wordt de auto met behulp van een sleepkabel voortgetrokken door een ander voertuig. Ga alvorens te slepen na wat de wettelijk voorgeschreven maximumsnelheid voor slepen is. 1. Schakel de alarmlichten van de auto in. 2. Bevestig de sleepkabel aan het sleepoog. 3. Ontgrendel het stuurslot (p. 275) door de transpondersleutel in het contactslot te plaatsen en de START/STOP ENGINEknop lang in te drukken – contactslotstand II (p. 82) wordt geactiveerd. 4. Laat de transpondersleutel tijdens het slepen in het contactslot zitten. 5. Houd, wanneer de slepende auto afremt, de sleepkabel altijd strak door met uw voet lichte druk op het rempedaal uit te oefenen – zo voorkomt u schokken. 6. Sta klaar om te remmen om de auto tot stilstand te brengen. TSA kan op hogere snelheden ingrijpen. N.B. Het TSA-systeem wordt uitgeschakeld, als u de Sport-stand kiest, zie Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) - algemeen (p. 186). Het TSA-systeem grijpt mogelijk niet in als u met grote stuurbewegingen de slingering zelf tracht op te heffen, aangezien het TSA-systeem dan 19 20 318 Inbegrepen bij montage van een originele Volvo-trekhaak. (Electronic Stability Control) - elektronische stabiliteitsregeling. STARTEN EN RIJDEN WAARSCHUWING • Controleer voordat u gaat slepen of het stuurslot eraf is. • De transpondersleutel moet in sleutelstand II staan. In stand I zijn alle airbags gedeactiveerd. • Haal nooit de transpondersleutel uit het contactslot als de auto wordt gesleept. Automatische versnellingsbak Geartronic BELANGRIJK Sleep de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. • WAARSCHUWING De rem- en stuurbekrachtiging werken niet als de motor is uitgeschakeld. Er moet ca. 5 keer zo hard op het rempedaal worden getrapt en de besturing gaat aanzienlijk zwaarder dan normaal. Handgeschakelde versnellingsbak Alvorens te slepen: – Zet de versnellingspook in de neutrale stand en los de parkeerrem. Sleepoog Gebruik het sleepoog bij het slepen van een voertuig. Het sleepoog dient te worden vastgeschroefd in een draadbus achter een afdekking in de bumper, voor of achter. Sleepoog bevestigen Sleep auto's met een automatische versnellingsbak niet met een hogere snelheid dan 80 km/h (50 mph) en niet verder dan 80 km (50 mijl). Alvorens te slepen: – Zet de keuzehendel in de neutrale stand en los de parkeerrem. Starten met hulpaccu Probeer de motor niet aan te slepen. Gebruik een hulpaccu als de startaccu dusdanig ontladen is dat u de motor niet kunt starten, zie Starten met hulpaccu (p. 275). 1. Pak het sleepoog erbij dat in het blok schuimrubber onder de bagageruimtevloer ligt. BELANGRIJK De katalysator kan beschadigd raken bij pogingen om de motor via slepen aan het draaien te krijgen. Gerelateerde informatie • • Alarmlichten (p. 101) Sleepoog (p. 319) }} 319 STARTEN EN RIJDEN || 2. De afdekking op het bevestigingspunt voor het sleepoog is als volgt te openen: • 3. De afdekking heeft een markering langs de ene zijde of in een hoek: Duw met uw vinger op deze markering terwijl u de tegenoverliggende zijde/hoek openklapt – de afdekking klapt rond de middellijn open en kan vervolgens worden verwijderd. Schroef het sleepoog tot aan de flens naar binnen. Draai het oog stevig vast met bijvoorbeeld een wielsleutel*. Bergen Met bergen wordt het afslepen bedoeld met een ander voertuig. Roep professionele hulp in voor berging. BELANGRIJK Berg de auto altijd zo dat de wielen in de rijrichting draaien. Gerelateerde informatie • Slepen (p. 318) BELANGRIJK Het sleepoog is alleen bedoeld voor het slepen over de weg en niet geschikt voor berging wanneer de auto bijvoorbeeld in een sloot is gereden of vast is komen te zitten. Roep professionele hulp in voor berging. Verwijderen 1. Schroef het sleepoog na gebruik los. Leg het sleepoog terug op zijn plek in het blok schuimrubber. 2. Plaats de afdekking terug op de bumper. Gerelateerde informatie • • 320 Slepen (p. 318) Bergen (p. 320) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN WIELEN EN BANDEN Banden - onderhoud Nieuwe banden De banden bieden onder meer draagvermogen, grip op de ondergrond, trillingsdemping en beschermen de wielen tegen slijtage. Rijeigenschappen Banden zijn van grote invloed op de rijeigenschappen van de auto. Zowel het type, de maat, de bandenspanning als de snelheidsklasse zijn belangrijk voor het rijgedrag van de auto. Leeftijd van de banden Alle banden die ouder zijn dan 6 jaar moet u door een vakman laten controleren, ook al zien ze er intact uit. Dit omdat het materiaal waarvan banden gemaakt zijn ook veroudert en afgebroken wordt, als banden zelden of nooit worden gebruikt. Daarbij kan de werking van de band worden aangetast. Dit geldt voor alle banden die u voor toekomstig gebruik hebt opgeslagen. Scheurvorming of verkleuring zijn de zichtbare kenmerken van een band die ongeschikt is voor gebruik. Banden hebben een beperkte houdbaarheidsdatum. Na enkele jaren worden de banden hard en neemt de grip op het wegdek stukje bij beetje af. Gebruik bij het verwisselen van banden altijd zo nieuw mogelijke banden. Dit geldt in het bijzonder voor winterbanden. De laatste cijfers van de cijferreeks geven de week en het jaar van productie aan. Het is de zogeheten DOT-code (Department of Transportation) van de band en bestaat uit vier cijfers, bijvoorbeeld 1510. De band op de afbeelding is de 15e week van het jaar 2010 geproduceerd. Zomer- en winterbanden Wanneer u de zomerbanden vervangt door winterbanden of andersom, moet u op de band noteren waar de band zat: bijvoorbeeld L voor links, R voor rechts. 322 Slijtage en onderhoud De juiste bandenspanning (p. 324) levert een gelijkmatiger slijtage op. De rijstijl, de bandenspanning, het klimaat en de staat van de wegen zijn van invloed op de snelheid waarmee de banden verouderen en slijten. Om verschillen in profieldiepte te voorkomen en slijtpatronen (p. 324) tegen te gaan kunt u de wielen op de voor- en achteras onderling van plaats verwisselen. Voer de eerste wissel na ca. 5000 km uit en doe dat daarna om de 10000 km opnieuw. Volvo adviseert u contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats, als u niet zeker bent van de profieldiepte. Als er al een duidelijk verschil zit in de slijtage (>1 mm verschil in profieldiepte) van de banden, dienen de minst versleten banden altijd op de achteras te zitten. Slippende voorwielen zijn makkelijker te corrigeren dan slippende achterwielen, omdat de auto rechtuit blijft rijden in plaats van uit te breken met de achterkant waarbij u mogelijk de controle over de auto verliest. Daarom is belangrijk dat de achterwielen nooit vóór de voorwielen grip verliezen. Bewaar wielen met omgelegde banden altijd liggend of hangend - nooit staand. WAARSCHUWING Een beschadigde band kan voor een oncontroleerbare auto zorgen. WIELEN EN BANDEN • • • Banden - maten (p. 325) Banden - snelheidsklassen (p. 326) Banden - draairichting (p. 323) Banden - draairichting N.B. Bij banden met een speciaal profiel dat alleen goed werkt wanneer de banden in een bepaalde richting draaien, staat deze richting aangegeven met een pijl op de zijkant van de band. Let erop dat u hetzelfde type, dezelfde maat en ook hetzelfde merk voor beide wielparen hebt. Houd de aanbevolen bandenspanning (p. 324) aan die in de bandenspanningstabel staat. Gerelateerde informatie • • • • Banden - maten (p. 325) Banden - snelheidsklassen (p. 326) Banden - onderhoud (p. 322) Banden - slijtage-indicator (p. 324) G021778 Gerelateerde informatie De pijl geeft de draairichting van de band aan. Zorg dat de banden altijd dezelfde draairichting hebben. Banden mogen alleen van voor naar achter verwisseld worden, nooit van links naar rechts of omgekeerd. Als u de banden verkeerd aanbrengt, nemen de remeigenschappen van de auto af en kunnen de banden regen, sneeuw en drab minder goed afvoeren. Monteer de banden met het diepste profiel altijd op de achteras (om het gevaar voor slippen te verminderen). 323 WIELEN EN BANDEN Banden - slijtage-indicator Banden - bandenspanning Een slijtage-indicator toont de status van de profieldiepte van de band. Banden kunnen een verschillende bandenspanning hebben en dat wordt gemeten in de eenheid bar. Bandenspanningssticker Bandenspanning controleren G021829 Slijtage-indicatoren. Slijtage-indicatoren zijn smalle ophogingen die dwars op het bandenprofiel staan. Op de zijkant van de band staan de letters TWI (Tread Wear Indicator). De slijtage-indicatoren zijn duidelijk zichtbaar, wanneer een band dusdanig versleten is dat slechts 1,6 mm van het profiel over is. Vervang de banden dan zo spoedig mogelijk. Let erop dat een band met een gering profiel zeer weinig grip op het wegdek heeft bij regen of sneeuw. Gerelateerde informatie • • • 324 Banden - snelheidsklassen (p. 326) Banden - bandenspanning (p. 324) Banden - draairichting (p. 323) Een te lage bandenspanning heeft een negatieve inwerking op het brandstofverbruik, de levensduur van de banden en de rijeigenschappen van de auto. Wanneer u met een te lage bandenspanning rijdt, kunnen de banden oververhit en beschadigd raken. De bandenspanning is van invloed op het rijcomfort, de geproduceerde weggeluiden en de rijeigenschappen. N.B. In de loop van de tijd daalt de bandenspanning. Dit is een natuurlijk verschijnsel. De bandenspanning schommelt ook door de omgevingstemperatuur. G021830 Controleer iedere maand de bandenspanning bij koude banden. De aangegeven bandenspanning geldt bij koude banden (kan verschillen naargelang van de buitentemperatuur). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. In de bandenspanningstabel voor op de portierstijl aan de bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier) staat de juiste bandenspanning voor uw auto aangegeven bij verschillende belading en snelheid. De bandenspanning staat ook in de bandenspanningstabel. De bandenspanning voor de aanbevolen bandenmaat en informatie over de ECO-bandenspanning voor een lager brandstofverbruik vindt u in de gedrukte gebruikershandleiding. N.B. De bandenspanning hangt af van de temperatuur. WIELEN EN BANDEN Brandstofbesparing, ECObandenspanning Bij een lichte belading (maximaal 3 inzittenden) en snelheden tot 160 km/h (100 mph) kunt u voor brandstofbesparing de ECO-bandenspanning aanhouden. Als u echter uit bent op een minimum aan rijgeluiden en optimaal rijcomfort wordt geadviseerd de lagere Comfort-bandenspanning aan te houden. Wiel- en velgmaten Banden - maten Wiel- en velgmaten worden aangeduid zoals in de onderstaande tabel. De banden van de auto hebben een bepaalde maat, zie het voorbeeld in de onderstaande tabel. De auto is voorzien van een typegoedkeuring voor de uitvoering waarin deze werd aangeleverd. Dat betekent dat niet alle combinaties van wielen en banden goedgekeurd zijn. (Zie goedgekeurde bandenspanningswaarden (p. 416).) Voor informatie over de goedgekeurde maten, zie Wielen en banden - goedgekeurde maten (p. 412). Gerelateerde informatie Wielen (velgen) zijn voorzien van een maataanduiding, bijvoorbeeld: 7Jx16x50. • • • • • Banden - snelheidsklassen (p. 326) Banden - draairichting (p. 323) Banden - onderhoud (p. 322) Banden - slijtage-indicator (p. 324) Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 416) Op alle autobanden staat een bepaalde maataanduiding. Een voorbeeld van een dergelijke aanduiding:215/55R16 97W. 205 Breedte van de band (mm) 50 Verhouding tussen de hoogte en breedte van de band (%) R Aanduiding voor radiaalbanden 7 Velgbreedte in inch 17 Velgdiameter van de band (") J Profiel velgrand 93 16 Velgdiameter van de band Aanduiding van het draagvermogen van de band, lastindex (p. 326) (LI) 50 Bolling in mm (afstand tussen de verticale aslijn door het wiel en het contactvlak met de naaf) W Aanduiding van de toelaatbare snelheidslimiet van de band, snelheidsklasse (p. 326) (SS). (In dit geval 270 km/h (168 mph)). Gerelateerde informatie • Wielmoeren (p. 327) De typegoedkeuring van de auto geldt in combinatie met bepaalde wielen en banden. Voor informatie over de goedgekeurde maten, zie Wielen en banden - goedgekeurde maten (p. 412). }} 325 WIELEN EN BANDEN || Gerelateerde informatie • • • • Banden - bandenspanning (p. 324) Banden - draairichting (p. 323) Banden - slijtage-indicator (p. 324) Lastindex en snelheidsklasse (p. 414) Banden - lastindex Banden - snelheidsklassen De lastindex geeft het vermogen van een band aan om een bepaalde last te dragen. Elke band is bestand tegen een bepaalde maximumsnelheid en behoort daardoor tot een bepaalde snelheidsklasse (SS - Speed Symbol). Iedere band heeft een bepaald draagvermogen, wat wordt aangeduid met de lastindex (LI). Het gewicht van de auto bepaalt het draagvermogen van de banden. De toelaatbare minimale lastindex staat in de lastindextabel, zie Lastindex en snelheidsklasse (p. 414). Gerelateerde informatie • • • • Banden - maten (p. 325) Banden - snelheidsklassen (p. 326) Banden - bandenspanning (p. 324) Banden - slijtage-indicator (p. 324) De snelheidsklasse van de banden moet minimaal overeenkomen met de topsnelheid van de auto. In de tabel hieronder staat de toegestane maximumsnelheid voor de desbetreffende snelheidsklasse (SS). De enige uitzondering hierop vormen winterbanden (p. 328) (zowel banden met als zonder "spikes"), waarvoor een lagere snelheidsklasse gebruikt mag worden. Bij gebruik van dergelijke banden mag u niet sneller rijden dan de maximumsnelheid die voor het gebruikte bandentype geldt (voor klasse Q geldt bijvoorbeeld een maximumsnelheid van 160 km/h (100 mph)). De gesteldheid van het wegdek is bepalend voor de maximumsnelheid en niet de snelheidsklasse op de banden. N.B. In de tabel staat de maximaal toegestane snelheid. 326 Q 160 km/h (100 mph) (alleen voor winterbanden) T 190 km/h (118 mph) H 210 km/h (130 mph) WIELEN EN BANDEN 240 km/h (149 mph) Wielmoeren Afsluitbare wielmoeren* W 270 km/h (168 mph) De wielen zitten op de naaf vast met wielmoeren die in verschillende uitvoeringen verkrijgbaar zijn. Y 300 km/h (186 mph) Afsluitbare wielmoeren zijn te gebruiken op zowel aluminium als stalen velgen. Onder de vloer in de bagageruimte is ruimte om de dop voor de afsluitbare wielmoeren in op te bergen. V Gerelateerde informatie WAARSCHUWING • Wiel- en velgmaten (p. 325) De auto moet worden uitgerust met banden die minimaal de gespecificeerde lastindex (p. 326) (LI) en snelheidsklasse (SS) hebben. Bij gebruik van banden met een te lage lastindex of snelheidsklasse kunnen de banden oververhit raken. Gerelateerde informatie • • • Banden - maten (p. 325) Korte wielmoer Banden - bandenspanning (p. 324) Lange wielmoer Banden - draairichting (p. 323) Afsluitbare wielmoeren Aanhaalmoment • • • Wielmoer type 1 (stalen velg): 110 Nm Wielmoer type 2 (aluminium velg): 130 Nm Afsluitbare wielmoer type 3 (stalen/ aluminium velg): 110 Nm Gebruik alleen velgen die getest en goedgekeurd zijn door Volvo en deel uitmaken van de originele accessoires van Volvo. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. * Optie/accessoire. 327 WIELEN EN BANDEN Winterbanden Sneeuwkettingen gebruiken Winterbanden zijn banden die aan de winterse toestand van de weg zijn aangepast. Het gebruik van sneeuwkettingen is alleen toegestaan op de voorwielen (geldt ook voor modellen met voorwielaandrijving). Rijd nooit sneller dan 50 km/h (30 mph) met sneeuwkettingen. Rijd evenmin op sneeuwvrije wegen, omdat zowel de sneeuwkettingen als de banden daardoor overmatig slijten. Winterbanden Volvo adviseert winterbanden met bepaalde afmetingen. De bandenmaat is afhankelijk van de motorvariant. Gebruik altijd het juiste type winterbanden op alle vier de wielen. WAARSCHUWING N.B. Gebruik originele Volvo-sneeuwkettingen of vergelijkbare sneeuwkettingen die zijn afgestemd op het model en op de band- en velgafmetingen. Bij twijfel adviseert Volvo u een erkende Volvo-werkplaats om advies te vragen. Een verkeerde sneeuwketting kan ernstige schade aan de auto veroorzaken en aanleiding geven tot een ongeluk. Volvo adviseert u om met een Volvo-dealer te overleggen over welke velg en welk type band het best geschikt zijn. Banden met “spikes” Winterbanden met "spikes" moeten de eerste 500–1000 km rustig worden ingereden, zodat de "spikes" hun positie in kunnen nemen. Zo gaan de banden en vooral de “spikes” langer mee. N.B. De wettelijke voorschriften voor het gebruik van banden met spikes verschillen per land. Profieldiepte Ritten bij ijs, sneeuw(modder) en lage temperaturen vergen meer van de banden dan zomerse ritten. Daarom adviseert Volvo een minimale profieldiepte van 4 mm voor winterbanden. 328 Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 330) Reservewiel* Het compacte reservewiel ("Temporary spare") is te gebruiken voor tijdelijke vervanging van een standaardwiel met een lekke band. Het reservewiel is alleen bestemd voor tijdelijk gebruik en moet daarom zo spoedig mogelijk worden vervangen door een normaal wiel. Het rijgedrag van de auto verandert mogelijk bij gebruik van een compact reservewiel. Het compacte reservewiel is kleiner dan een normaal wiel. De bodemspeling verandert er daarom door. Wees voorzichtig bij hoge trottoirbanden en reinig de auto niet in een autowasstraat. Als het reservewiel op de vooras zit, kunt u evenmin sneeuwkettingen omleggen. Bij vierwielaangedreven auto's is de achterwielaandrijving uit te schakelen. Het reservewiel mag niet worden gerepareerd. In de bandenspanningstabel staat de juiste bandenspanning voor het reservewiel, zie Banden - bandenspanning (p. 324). BELANGRIJK • Rijd met een reservewiel op de auto nooit sneller dan 80 km/h (50 mph). • Rijd nooit met de auto, als deze is voorzien van meer dan één reservewiel van het type "Temporary Spare". * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Gerelateerde informatie • • • • • • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 330) Wielen verwisselen - monteren (p. 332) Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* U vindt het reservewiel* met krik* en wielsleutel* onder de bagageruimtevloer. Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* (p. 329) Krik* (p. 334) Gevarendriehoek (p. 334) Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 330) • • • • • Wielen verwisselen - monteren (p. 332) Krik* (p. 334) Reservewiel* (p. 328) Gevarendriehoek (p. 334) Wielmoeren (p. 327) Wielmoeren (p. 327) 1. Til de achterkant van de bagageruimtevloer op (bij modellen met gelede vloer: pak de handgreep vast, til de vloer op en beweeg de achterkant van de vloer naar voren). 2. Pak het opbergvak* weg (alleen voor modellen met gelede vloer). 3. Til de ondervloer weg (alleen voor modellen met gelede vloer). 4. Draai de bevestigingsbouten los en pak het schuimblok met krik en gereedschap weg. 5. Pak het reservewiel aan de buitenkant vast en til op. Duw het reservewiel iets naar voren en til het uit de opbergruimte. * Optie/accessoire. 329 WIELEN EN BANDEN Wielen verwisselen - wielen verwijderen U kunt de wielen vervangen door bijvoorbeeld winterwielen of een reservewiel. Zet een gevarendriehoek(p. 334) op, als u een wiel moet verwisselen langs een drukke weg. Zorg ervoor dat de auto en de krik(p. 334)* op een stevige en horizontale ondergrond staan. 1. 330 Haal de parkeerrem (p. 295) aan en schakel de achteruitversnelling in of zet de keuzehendel in stand P, als de auto een automatische versnellingsbak heeft. WAARSCHUWING Controleer of de krik onbeschadigd is, of de schroefdraden goed zijn gesmeerd en of deze vrij van vuil is. 4. Auto's met stalen velgen hebben afneembare wieldoppen. Haak het demontagegereedschap in dat geval vast de volledige wieldoppen om ze vervolgens los te trekken. De wieldoppen zijn ook met de hand in één snelle beweging los te trekken. N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken* die bij de auto hoort, zoals aangegeven op de kriksticker. Op de sticker staat tevens de maximale hefcapaciteit bij de vermelde hefhoogte. 2. Neem het te monteren wiel erbij en het gereedschap. Voor montage van een compact reservewiel ligt er bij het reservewiel tevens een verpakking met handschoenen en een plastic zak voor om de lekke band. 3. Plaats wielblokken voor en achter de wielen die op de grond blijven staan. Gebruik daarvoor bijvoorbeeld grote houten blokken of grote stenen. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN 5. Schroef het sleepoog tot aan de aanslag in de wielsleutel* vast. 6. Verwijder de kunststof boutafdekkingen met het demontagegereedschap. WAARSCHUWING Leg nooit iets tussen de krik en de ondergrond en evenmin tussen de krik en het kriksteunpunt van de auto. 8. Wielsleutel en sleepoog. BELANGRIJK 7. Er zitten twee kriksteunpunten aan weerszijden van de auto. Breng de krik* omhoog, zodat de flens in de carrosserie in de groef in de kop van de krik valt. Draai de wielmoeren ½–1 slag linksom los met de wielsleutel*. Draai het sleepoog helemaal in de wielmoersleutel*. BELANGRIJK De grond onder de krik dient vast en egaal te zijn en niet te hellen. 9. Breng de auto zo ver omhoog dat het wiel van de grond komt. Verwijder de wielmoeren en til het wiel eraf. }} * Optie/accessoire. 331 WIELEN EN BANDEN || WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze op een krik staat. Laat nooit passagiers in de auto zitten als deze op een krik staat. Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg moeten eventuele passagiers op een veilige plek gaan staan. Aanbrengen Gerelateerde informatie • • • • • 332 Wielen verwisselen - monteren Het is belangrijk dat het wiel op de juiste manier gemonteerd wordt. Wielen verwisselen - monteren (p. 332) Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* (p. 329) Reservewiel* (p. 328) Gevarendriehoek (p. 334) 3. Breng de auto zo ver omlaag dat het wiel niet meer ongehinderd kan draaien. 4. Draai de wielmoeren kruiselings vast. Het is belangrijk dat u de wielmoeren stevig aanhaalt tot het juiste aanhaalmoment. Controleer het aanhaalmoment met een momentsleutel. 5. Plaats de kunststof doppen terug op de wielmoeren. WAARSCHUWING Kruip nooit onder de auto als deze op een krik staat. Laat nooit passagiers in de auto zitten als deze op een krik staat. Bij het verwisselen van een wiel langs de kant van de weg moeten eventuele passagiers op een veilige plek gaan staan. 1. Reinig de contactvlakken tussen het wiel en de naaf. 2. Breng het wiel aan. Haal de wielmoeren stevig aan. Wielmoeren (p. 327) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN 6. BELANGRIJK Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor bestemde plaats in de bagageruimte, wanneer u ze niet nodig hebt. • • Gevarendriehoek (p. 334) Wielmoeren (p. 327) N.B. Plaats een volledige wieldop terug (indien aanwezig). N.B. De ventieluitsparing in de wieldop bij het monteren aanbrengen over het ventiel in de velg. Gereedschap opbergen Leg de stukken gereedschap na gebruik op de juiste plekken terug in het blok schuimrubber. Bij gebruik van het compacte reservewiel kunt u de lekke band in de plastic zak doen die u in de verpakking met de handschoenen vindt. Leg het schuimrubber blok terug en duw de bevestigingsbout in de vloer van het opbergvak. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Bij montage van een andere bandenmaat Neem bij montage van een andere bandenmaat altijd contact op met een erkende Volvo-werkplaats voor een update van de software. Bij montage van een grotere of kleinere bandenmaat en ook bij het vervangen van zomerbanden door winterbanden is mogelijk een update van de software vereist. Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - reservewiel erbij nemen* (p. 329) • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 330) • Reservewiel* (p. 328) * Optie/accessoire. 333 WIELEN EN BANDEN Gevarendriehoek Krik* De gevarendriehoek wordt gebruikt om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen voor een stilstaande auto. Gebruik de krik om de auto op te heffen om bijvoorbeeld een wiel te verwisselen. Gebruik alleen de originele krik bij vervangen door het reservewiel of bij wisselen tussen zomer- en winterbanden. Houd de schroef van de krik altijd goed ingevet. Opbergen en uitklappen BELANGRIJK Til het vloerluik op (of schuif de achterkant van de laadvloer naar voren bij modellen met een gelede vloer en til daarna de ondervloer op) en pak de gevarendriehoek. Bewaar gereedschap en krik* op de daarvoor bestemde plaats in de bagageruimte, wanneer u ze niet nodig hebt. Neem de gevarendriehoek uit de houder, klap de driehoek uit en bevestig de twee losse zijden aan elkaar. N.B. De normale krik van de auto is alleen bestemd voor sporadisch en kortstondig gebruik zoals bij het verwisselen van een lekke band, monteren van winterbanden/ zomerbanden e.d. Hef de auto alleen met een krik die voor het desbetreffende model bestemd is. Als de auto vaker moet worden opgekrikt of voor langere tijd zoals bij het onderling roteren van de banden wordt het gebruik van een garagekrik geadviseerd. Volg in dat geval de gebruiksaanwijzing van de desbetreffende krik. Klap de steunpoten van de gevarendriehoek uit. Volg de geldende bepalingen voor het gebruik van een gevarendriehoek. Zet de gevarendriehoek op een passend punt achter de auto op om achteropkomend verkeer tijdig te waarschuwen. Zorg dat de houder met de gevarendriehoek na gebruik stevig in de bagageruimte vastzit. Gerelateerde informatie • Reservewiel* (p. 328) Gerelateerde informatie • • 334 Gevarendriehoek (p. 334) Noodreparatieset voor banden* (p. 337) * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN EHBO-set* Bandenspanningscontrole (TM)*1 De EHBO-set bevat materiaal voor het verlenen van eerste hulp. Het systeem TM (Tyre Monitor) bepaalt aan de hand van de draaisnelheid van de banden of de bandenspanning in orde is. Systeembeschrijving Bij een te geringe bandenspanning verandert de diameter en daarmee ook de rotatiesnelheid van de band. Aan de hand van onderlinge vergelijkingen kan het systeem vaststellen of de spanning in een of meer banden te gering is. BELANGRIJK Als er een storing optreedt in het TM, gaat op het instrumentenhet controlesymbool paneel eerst zo'n 1 minuut lang knipperen waarna het continu blijft branden. Er verschijnt tevens een melding op het instrumentenpaneel. Ook mét dit systeem moet u het normale onderhoud aan de banden blijven plegen. Meldingen Links in de bagageruimte zit een EHBO-set. Bij een te lage bandenspanning gaat het controlelampje ( ) op het instrumentenpaneel branden en verschijnt een van de volgende meldingen: • Bandenspanning laag Controleren, afstellen, kalibreren • Bandensp.systeem Service vereist • Bandensp.systeem Momenteel niet besch. 1 Standaard op bepaalde markten. }} * Optie/accessoire. 335 WIELEN EN BANDEN || Meldingen verwijderen 1. Controleer met een manometer de bandenspanning van alle banden. 2. Pomp de band(en) op tot de juiste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). 3. Herkalibreer de TM in MY CAR. N.B. Controleer de bandenspanning bij koude banden om de verkeerde bandenspanning tegen te gaan. Koude banden hebben dezelfde temperatuur als de omgeving (na ca. 3 uur stilstand). Al na enkele kilometers rijden worden de banden warm en loopt de spanning op. • • 1. Zet de motor af. 2. Pomp alle banden op tot de juiste spanning zoals aangegeven op de bandenspanningssticker op de B-stijl aan bestuurderszijde (tussen voor- en achterportier). Of raadpleeg de bandenspanningstabel. Start de motor en laat de auto stilstaan. 4. Open het menusysteem MY CAR en kies het menu Bandencontrole. WAARSCHUWING 5. Kies Kalibratie starten en druk op OK. Een verkeerde bandenspanning kan tot bandenpech leiden, waarbij u de controle over de auto kunt verliezen. 6. Druk nadat u alle banden gecontroleerd en aangepast hebt op OK om de kalibratie te starten. Het systeem kan plotselinge bandenschade onmogelijk voorzien. TM kan alleen correct werken, wanneer er een referentiewaarde voor de bandenspanning is vastgesteld. Dit moet na iedere bandenwissel of bandenspanningswijziging gebeuren door het systeem te herkalibreren in MY CAR. 7. Herkalibreren U verricht instellingen met de knoppen op de middenconsole, zie MY CAR (p. 116). 3. TM kalibreren 336 Zo moet u de bandenspanning aanpassen voor ritten met een zware lading of op hoge snelheden (meer dan 160 km/h (100 mph)). Herkalibreer het systeem vervolgens. Rijd met de auto. > De kalibratie vindt plaats bij een rijsnelheid hoger dan 35 km/h (22 mph). Als de motor wordt afgezet, wordt de kalibratie tijdelijk onderbroken. Wanneer de auto weer verder rijdt, wordt de kalibratie automatisch op de achtergrond hervat. Het systeem geeft na afloop geen bevestiging dat kalibratie heeft plaatsgevonden. De nieuwe referentiewaarde is van kracht, totdat u de stappen 1–7 herhaalt. N.B. Let erop dat u het TM na iedere bandenwissel of aanpassing van de bandenspanning opnieuw moet instellen. Als er geen nieuwe referentiewaarden worden opgeslagen, kan het systeem niet goed werken. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. WIELEN EN BANDEN Status systeem en banden Gerelateerde informatie U kunt de actuele status van het status en de banden controleren op het beeldscherm van de middenconsole. • 1. Open het menusysteem MY CAR. 2. Kies het menu Bandencontrole. > De status van de bandenspanningswaarden wordt aangegeven met kleurcodes. De status wordt voor alle banden afzonderlijk aangegeven met een bepaalde kleur: • Alle wielen groen: het systeem werkt naar behoren en voor alle banden ligt de actuele bandenspanning iets boven het aanbevolen niveau. • Eén oranje wiel: de bandenspanning van het desbetreffende wiel is te gering. • Alle wielen oranje: de bandenspanning van twee of meer wielen is te gering. • Alle wielen grijs en het bericht Bandensp.systeem Momenteel niet besch.: bandenspanningssysteem momenteel niet actief. U moet mogelijk korte tijd sneller dan 35 km/h (22 mph) rijden voordat het systeem weer actief is. • Banden - bandenspanning (p. 324) Noodreparatieset voor banden* U gebruikt de noodreparatieset voor banden, Temporary Mobility Kit (TMK), om een gat te dichten en om de bandenspanning te controleren en aan te passen. De noodreparatieset voor banden bestaat uit een compressor en een bus met afdichtmiddel. Het afdichtmiddel dient om noodreparaties uit te voeren. Het afdichtmiddel dicht banden met een lek in het loopvlak effectief af. De noodreparatieset voor banden leent zich minder goed voor banden met een gat in het zijvlak. Gebruik de noodreparatieset niet voor banden met diepe sneeën, barsten of soortgelijke beschadigingen. N.B. De bandenreparatieset is uitsluitend bedoeld voor het repareren van banden met een lek in het loopvlak. N.B. De compressor voor provisorische bandenreparatie is door Volvo getest en goedgekeurd. Alle wielen grijs in combinatie met de melding Bandensp.systeem Service vereist: er is een storing opgetreden in het systeem. Neem contact op met een Volvo-dealer of werkplaats. }} * Optie/accessoire. 337 WIELEN EN BANDEN || Positie Gerelateerde informatie De noodreparatieset voor banden zit in het blok schuimrubber2 onder de bagageruimtevloer. • Noodreparatieset voor banden* - bediening (p. 339) • Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren (p. 342) • Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 338) Noodreparatieset voor banden* overzicht Overzicht van de onderdelen van de noodreparatieset, Temporary Mobility Kit (TMK). De onderdelen liggen onder de bagageruimtevloer. Versie 1. Sticker, toegestane maximumsnelheid Knop Voedingskabel Bushouder (oranje deksel) Beschermdop Versie 2. 2 338 Drukreduceerventiel Het blok schuimrubber kan er afhankelijk van de uitrusting van de auto anders uitzien. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN Luchtslang WAARSCHUWING Bus met afdichtmiddel • Wanneer de borgvloeistof op de huid terechtkomt, moet u de vloeistof met een ruime hoeveelheid water en zeep verwijderen. • Wanneer u afdichtvloeistof in uw oog krijgt, moet u het oog onmiddellijk uitspoelen met oogdouchevloeistof of een ruime hoeveelheid water. Laat het oog bij aanhoudende irritatie nakijken door een arts. Manometer Bus met afdichtmiddel Vervang de bus met afdichtmiddel voordat de houdbaarheidsdatum verstreken is. Behandel de vervangen bus als klein chemisch afval (KCA). Vervang de bus met afdichtmiddel na gebruik. Volvo adviseert u de vervanging te laten uitvoeren door een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Noodreparatieset voor banden* bediening Repareer een lekke band met de noodreparatieset, Temporary Mobility Kit (TMK). Noodreparatie banden Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden* (p. 337) De bus met afdichtmiddel bevat 1,2-ethanol en natuurrubber-latex. Gevaarlijk bij inname. Kan bij huidcontact allergie veroorzaken. Contact met de huid en ogen vermijden. Buiten bereik van kinderen bewaren. Voor informatie over de werking van de onderdelen, zie Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 338). }} * Optie/accessoire. 339 WIELEN EN BANDEN || 1. Plaats een gevarendriehoek en schakel de alarmlichten in, als u een lekke band moet afdichten langs een drukke weg. 5. Laat een eventuele spijker of iets dergelijks in de lekke band zitten. Het lek is zo beter af te dichten. 2. Verwijder de sticker met de toegestane maximumsnelheid (die aan de ene kant van de compressor zit) en bevestig deze op het stuurwiel. Rijd nooit sneller dan 80 km/h (50 mph), nadat u de noodreparatieset hebt gebruikt. WAARSCHUWING 3. Controleer of de knop in stand 0 (uit) staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. • Wanneer de borgvloeistof op de huid terechtkomt, moet u de vloeistof met een ruime hoeveelheid water en zeep verwijderen. 4. Schroef het oranje deksel van de compressor los en draai de drop van de bus met afdichtmiddel. • Wanneer u afdichtvloeistof in uw oog krijgt, moet u het oog onmiddellijk uitspoelen met oogdouchevloeistof of een ruime hoeveelheid water. Laat het oog bij aanhoudende irritatie nakijken door een arts. N.B. Voor het gebruik de verzegeling van de bus niet verbreken. Bij het indraaien van de bus wordt de verzegeling automatisch verbroken. 340 Schroef de bus tot aan de aanslag in de bushouder vast. > De bus en de bushouder zijn voorzien van een terugdraaiblokkering om te voorkomen dat er afdichtmiddel weglekt. U kunt een vastgeschroefde bus niet meer uit de bushouder losdraaien. De bus is alleen in een werkplaats te verwijderen; geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. 6. Draai het ventieldopje van de band los. Controleer of het drukreduceerventiel van de luchtslang volledig vastgeschroefd is en schroef de ventielaansluiting tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. 7. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. N.B. Zorg er bij een actieve compressor voor dat geen van de overige 12V-aansluitingen in gebruik is. WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. WIELEN EN BANDEN 8. Schakel de compressor in door de knop in stand I (aan) te zetten. WAARSCHUWING Ga nooit naast de band staan terwijl de compressor aan het pompen is. Bij barsten, oneffenheden en dergelijke dient u de compressor onmiddellijk uit te schakelen. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto naar een bandenwerkplaats te slepen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-bandenwerkplaats. N.B. Als de compressor start, kan de druk tot 6 bar toenemen. De druk daalt echter na ca. 30 seconden. 9. Vul de band 7 minuten lang met afdichtmiddel. BELANGRIJK Laat de compressor niet langer dan 10 minuten achtereen werken – risico van oververhitting. 10. Schakel de compressor uit om de bandenspanning van de manometer af te lezen. De bandenspanning moet minimaal 1,8 bar en maximaal 3,5 bar bedragen. (Laat eventueel lucht ontsnappen met het drukreduceerventiel, als de bandenspanning te hoog is.) 14. Leg zo spoedig mogelijk na de reparatie minstens 3 km af bij een snelheid van maximaal 80 km/h (50 mph), zodat het afdichtmiddel de band kan afdichten en verricht daarna een tweede controle. N.B. WAARSCHUWING Tijdens de eerste slagen die de band ronddraait spuit er afdichtvloeistof uit het gat. Als de bandenspanning lager is dan 1,8 bar (22 psi), is het gat in de band te groot. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto naar een bandenwerkplaats te slepen. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-bandenwerkplaats. WAARSCHUWING Houd bij het wegrijden omstanders uit de buurt van de auto om te voorkomen dat ze afdichtmiddel op zich krijgen. De afstand moet minimaal 2 meter bedragen (7 voet). 11. Schakel de compressor uit en koppel de voedingskabel los. 12. Schroef de luchtslang los van het bandventiel en plaats het ventieldopje terug op de band. 15. Controle achteraf: Sluit de luchtslang weer aan op het bandventiel en controleer de bandenspanning met de manometer, zie Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren (p. 342). 13. Plaats de beschermdop op de luchtslang om te voorkomen dat restanten afdichtmiddel weglekken. Gerelateerde informatie • • • Noodreparatieset voor banden* (p. 337) Noodreparatieset voor banden* - reparatieresultaat controleren (p. 342) Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 338) * Optie/accessoire. 341 WIELEN EN BANDEN Noodreparatieset voor banden* reparatieresultaat controleren 2. Wanneer een band gerepareerd is met de noodreparatieset, Temporary Mobility Kit (TMK), moet na zo'n 3 kilometer rijden een tweede controle plaatsvinden. • Bandenspanning controleren • Neem de noodreparatieset voor banden erbij. De compressor moet uitstaan. 1. Lees de bandenspanning van de manometer af. Draai het ventieldopje van de band los. Neem de luchtslang erbij en schroef de ventielaansluiting ervan tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. • 3. Als de bandenspanning lager is dan 1,3 bar, werd de band onvoldoende afgedicht. Beëindig in dat geval de rit. Roep pechhulp onderweg in om de auto af te slepen. Als de bandenspanning hoger is dan 1,3 bar, moet u de band oppompen tot de spanning die staat aangegeven op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde (1 bar = 100 kPa). Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. 2. Schakel de compressor in en pomp de band op tot de spanning die op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde staat. 3. Schakel de compressor uit. Koppel de noodreparatieset voor banden los. Plaats de beschermdop op de luchtslang om te voorkomen dat restanten afdichtmiddel weglekken. WAARSCHUWING Draai de bus niet los, aangezien deze een blokkering heeft om lekkage te voorkomen. 5. Plaats het ventieldopje terug op de band. N.B. • Plaats na het oppompen van een band altijd het ventieldopje terug om schade aan het ventiel door grind, vuil e.d. te voorkomen. • Gebruik alleen kunststof dopjes. Metalen ventieldopjes kunnen roesten en zijn moeilijk los te draaien. Als de band moet worden opgepompt: 1. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. 342 4. N.B. Vervang de bus met afdichtmiddel en de slang na gebruik. Volvo adviseert u het vervangen over te laten aan een erkende Volvowerkplaats. * Optie/accessoire. WIELEN EN BANDEN WAARSCHUWING Controleer de bandenspanning regelmatig. Volvo adviseert u de auto naar de dichtstbijzijnde erkende Volvo-werkplaats te rijden om de beschadigde band te laten vervangen/repareren. Geef aan het werkplaatspersoneel door dat er afdichtmiddel in de band zit. WAARSCHUWING Rijd na het gebruik van de noodreparatieset voor banden niet sneller dan 80 km/h (50 mph). Volvo adviseert een bezoek aan een erkende Volvo-werkplaats voor een inspectie van de gerepareerde band (maximaal 200 km rijden). Het personeel kan bepalen of de band te repareren is of moet worden vervangen. Gerelateerde informatie • Noodreparatieset voor banden* - bediening (p. 339) Band oppompen met de compressor uit de noodreparatieset voor banden* De originele banden van de auto kunnen worden opgepompt met behulp van de compressor in de noodreparatieset voor banden (p. 338). 1. De compressor moet uitstaan. Zorg dat de knop in stand 0 (Uit) staat en neem de voedingskabel en de luchtslang erbij. 2. Draai het ventieldopje van de band los en schroef de ventielaansluiting van de luchtslang tot aan de aanslag vast over de draadwindingen van het bandventiel. 3. Sluit de voedingskabel aan op de dichtstbijzijnde 12V-aansluiting en start de auto. WAARSCHUWING Het inademen van uitlaatgassen kan levensgevaarlijk zijn. Laat de motor nooit draaien in ruimten die afgesloten zijn of onvoldoende ventilatie hebben. BELANGRIJK Laat de compressor niet langer dan 10 minuten achtereen werken – risico van oververhitting. 5. Pomp de band op tot de spanning die op de bandenspanningssticker aan de binnenkant van de portierstijl aan bestuurderszijde staat. Laat lucht uit de band ontsnappen, als de bandenspanning te hoog is. 6. Schakel de compressor uit. Koppel de luchtslang en de voedingskabel los. 7. Plaats het ventieldopje terug op de band. Gerelateerde informatie • • Noodreparatieset voor banden* (p. 337) Noodreparatieset voor banden* - overzicht (p. 338) WAARSCHUWING Laat kinderen niet zonder toezicht in de auto achter als de motor draait. 4. Schakel de compressor in door de knop in stand I (aan) te zetten. * Optie/accessoire. 343 ONDERHOUD EN SERVICE ONDERHOUD EN SERVICE Serviceprogramma van Volvo Om de verkeersveiligheid, bedrijfszekerheid en betrouwbaarheid van de auto op een hoog peil te houden, dient u de voorschriften van het Serviceprogramma van Volvo op te volgen zoals die omschreven staan in het Service- en garantieboekje van Volvo. Volvo adviseert u om service- en onderhoudswerkzaamheden over te laten aan een erkende Volvo-werkplaats. Volvo-werkplaatsen beschikken over het personeel, het speciale gereedschap en de servicehandboeken waardoor zij u een zo hoog mogelijke servicekwaliteit kunnen garanderen. BELANGRIJK Om de garantie van Volvo te laten gelden, moet u het Service- en garantieboekje controleren en volgen. Gerelateerde informatie • 1 2 346 Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen (p. 357) Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie*1 3. Geef de Volvo-dealer van uw keuze aan voor service en reparatie. Informatie over geplande afspraken voor service en reparatie bekijken vanuit een auto met internetverbinding. 4. Kies het communicatiekanaal van uw voorkeur (telefoon). Eventuele boekingsgegevens worden altijd naar de auto gestuurd en per email toegezonden. Deze dienst1 vormt een handige manier om rechtstreeks vanuit de auto een afspraak voor service of reparatie te maken. De autogegevens worden doorgestuurd naar uw dealer ter voorbereiding op het werkplaatsbezoek. De dealer neemt contact met u op om een afspraak te plannen. Op bepaalde markten herinnert het systeem u tijdig aan geplande afspraken en het navigatiesysteem2 kan bovendien in begeleiding naar de werkplaats voorzien. Voorwaarden voor het maken van afspraken vanuit de auto • Om boekingsinformatie te kunnen versturen vanuit de auto en te kunnen ontvangen moet de auto internetverbinding hebben, zie het supplement bij Sensus Infotainment voor informatie over het tot stand brengen van een internetverbinding. • Omdat de boekingsinformatie via uw eigen mobiele abonnement wordt verzonden, krijgt u de vraag te zien of u informatie wenst te versturen. De vraag wordt eenmaal gesteld, waarna het gegeven antwoord een bepaalde tijd geldt voor de gekozen aansluiting. • Om de dienst te kunnen gebruiken en systeemcommunicatie mogelijk te maken via het beeldscherm in de auto moet u meldingen/ pop-ups goedkeuren. Druk in de normaalweergave van de bron MY CAR op OK/ MENU en daarna op Service & reparatie Berichten weergeven. Voordat de dienst te gebruiken is Volvo ID en My Profile • Registreer een Volvo ID. Voor meer informatie over het aanmaken van een Volvo ID, zie Volvo ID (p. 21). • Ga naar www.volvocars.com, meld u aan en doe het volgende: 1. Controleer of de auto gekoppeld is aan My Profile. 2. Controleer of uw contactgegevens kloppen. Geldt voor bepaalde markten. Geldt voor Sensus Navigation. * Optie/accessoire. ONDERHOUD EN SERVICE Dienst gebruiken Alle menu’s en instellingen zijn vanuit de normaalweergave in MY CAR te bereiken door OK/ MENU in te drukken gevolgd door Service & reparatie. Wanneer het tijd is voor service en in sommige gevallen ook wanneer de auto aan reparatie toe is, wordt dat aangegeven via een melding op het instrumentenpaneel (p. 66) en via een popupmenu op het beeldscherm. lampje en de servicemelding op het instrumentenpaneel doven. • Nee - Er verschijnen geen pop-upmeldingen meer op het beeldscherm. De melding op het instrumentenpaneel blijft staan. Na dit alternatief is het nog altijd mogelijk om vanuit de auto handmatig een nieuw boekingsverzoek te starten, zie onder. • Uitstellen - Het pop-upmenu verschijnt de volgende keer dat u de auto start opnieuw. Handmatig afspraak maken voor servicebeurt en reparatie1 1. Druk op de MY CAR-knop op de middenconsole en kies Service & reparatie Dealerinformatie Verzoek service of reparatie. > De autogegevens worden automatisch doorgestuurd naar uw dealer. Servicemelding op beeldscherm. Betekenis van de alternatieven in het popupmenu op het beeldscherm: • Ja - Er wordt een boekingsverzoek naar uw dealer verstuurd, die contact met u opneemt en u een boekingsvoorstel doet. Het service- 1 Geldt 2 Geldt voor bepaalde markten. voor Sensus Navigation. 2. De dealer stuurt een boekingsvoorstel naar de auto. 3. Accepteer het boekingsvoorstel of vraag een nieuw aan. Wanneer u het boekingsvoorstel accepteert, wordt de boekingsinformatie in de auto opgeslagen, zie Mijn afspraken. De communicatie tussen u en de auto verloopt automatisch middels boekingsherinneringen op het beeldscherm en begeleiding naar de geboekte werkplaats. Mijn afspraken1 Toon boekingsinformatie op het beeldscherm van de auto. Accepteer het boekingsvoorstel of vraag een nieuw aan. – Kies Service & reparatie afspraken. Mijn Dealer bellen1 Via een telefoon die via Bluetooth® aan de auto gekoppeld is, kunt u uw dealer bellen. Voor aansluiting van de telefoon, zie het supplement bij Sensus Infotainment. – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Dealer bellen. Navigatiesysteem gebruiken1, 2 Geef uw werkplaats als bestemming of deelbestemming aan voor het navigatiesysteem. – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Eén bestemming inst.. – Kies Service & reparatie Dealerinformatie Toevoegen als tussenbestemming. }} 347 ONDERHOUD EN SERVICE || Autogegevens versturen1 De autogegevens worden verstuurd naar de centrale Volvo-database (niet naar dealers). Volvodealers kunnen de autogegevens vervolgens opvragen aan de hand van het identificatienummer van de auto (VIN3). U vindt het nummer in het Service- en garantieboekje van de auto en in de linker onderhoek van de voorruit. – Kies Service & reparatie versturen. Autogegevens Boekingsinformatie en autogegevens Bij het maken van een afspraak voor een servicebeurt vanuit uw auto worden boekingsinformatie en autogegevens verzonden. De autogegevens bestaan uit gegevens op de volgende gebieden: • • • • • • servicebehoefte functiestatus vloeistofpeilen Kilometerstand identificatienummer van de auto (VIN3) Softwareversie van de auto. Gerelateerde informatie • Volvo ID (p. 21) 1 Geldt voor bepaalde markten. 3 Vehicle Identification Number 348 ONDERHOUD EN SERVICE Auto opnemen Bij het opnemen van de auto is het belangrijk dat u de krik of de dragerarmen onder de voorziene steunpunten in het onderstel van de auto aanbrengt. N.B. Volvo adviseert u alleen de krik te gebruiken die bij de auto hoort. Volg bij gebruik van een andere krik dan door Volvo geadviseerd de aanwijzingen die bij deze krik werden geleverd. }} 349 ONDERHOUD EN SERVICE || Kriksteunpunten (pijlen) voor de krik van de auto en de hefpunten (rood gemarkeerd). Als u de auto aan de voorkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de twee hefpunten zetten die verder naar binnen onder de auto zitten. Als u de auto aan de achterkant heft met een garagekrik, moet u de krik onder een van de hefpunten zetten. Let erop dat u de garagekrik dusdanig aanbrengt, dat de auto er niet van af kan glijden. Maak altijd gebruik van steunbokken of vergelijkbare hulpmiddelen. Als u de auto opneemt op een tweekoloms hefbrug, kunt u de voorste en achterste dragerarmen onder de buitenste hefpunten (kriksteunpunten) zetten. Aan de voorkant kunt u daarvoor ook de binnenste hefpunten gebruiken. 350 Gerelateerde informatie • Wielen verwisselen - wielen verwijderen (p. 330) ONDERHOUD EN SERVICE Motorkap - openen en sluiten Haal de borghaak naar links om de motorkap te openen. (De borghaak zit tussen de koplamp en de radiateurgrille zoals afgebeeld.) De motorkap is te openen, wanneer u de handgreep in de passagiersruimte rechtsom hebt gedraaid en de pal bij de radiateurgrille naar links hebt gehaald. WAARSCHUWING Motorruimte - overzicht Het overzicht laat een aantal servicespecifieke componenten zien. Motorruimte Controleer of de motorkap bij sluiten goed vergrendelt. Gerelateerde informatie • • Motorruimte - controle (p. 352) Motorruimte - overzicht (p. 351) De handgreep voor ontgrendeling van de motorkap zit altijd aan de linkerzijde. Afhankelijk van het model en het motortype kan de motorruimte er anders uitzien. Expansiereservoir voor koelsysteem Vulpijp voor sproeiervloeistof Radiateur Vulpijp voor motorolie Draai de handgreep ca. 20–25 graden rechtsom. Het is duidelijk te horen dat vergrendeling wordt opgeheven. Reservoir voor rem- en koppelingsvloeistof (zit aan de bestuurderszijde) Startaccu Relais- en zekeringhouder Luchtfilter }} 351 ONDERHOUD EN SERVICE || WAARSCHUWING De spanning en het vermogen van het ontstekingssysteem zijn zeer hoog. De spanning in het ontstekingssysteem is levensgevaarlijk. Houd het elektrische systeem van de auto altijd in sleutelstand 0 bij werkzaamheden in de motorruimte, zie Contactslotstanden functies in verschillende standen (p. 82). Raak bougies of bobine niet aan, wanneer het elektrische systeem van de auto in sleutelstand II staat of als de motor warm is. Motorruimte - controle Motorolie - algemeen Bepaalde oliën en vloeistoffen dienen regelmatig gecontroleerd te worden. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Regelmatig controleren Controleer regelmatig de volgende oliën en vloeistoffen, bijvoorbeeld tijdens het tanken: • • • Motorolie Sproeiervloeistof WAARSCHUWING Gerelateerde informatie • • Koelvloeistof Motorkap - openen en sluiten (p. 351) Vergeet niet dat de koelventilator (vóór in de motorruimte, achter de radiateur) tot enige tijd na het afzetten van de motor automatisch kan aanslaan. Motorruimte - controle (p. 352) Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. Gerelateerde informatie • • • • • 352 Motorkap - openen en sluiten (p. 351) Motorruimte - overzicht (p. 351) Koelvloeistof - peil (p. 355) Motorolie - controleren en bijvullen (p. 353) Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 367) Volvo adviseert: ONDERHOUD EN SERVICE Voor ritten onder ongunstige omstandigheden, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 399). BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. 4 Volvo hanteert uiteenlopende systemen om te waarschuwen voor een laag/hoog oliepeil of een lage oliedruk. Bij motorvarianten met een oliedruksensor wordt gebruikt gemaakt van het waarschuwingssymbool voor een lage oliedruk op het instrumentenpaneel. Bij varianten met een olieniveausensor wordt u geïnformeerd op het via een waarschuwingssymbool instrumentenpaneel en met displayteksten. Bepaalde varianten zijn voorzien van allebei. Neem voor meer informatie contact op met een erkende Volvo-werkplaats. Een elektronische oliepeilsensor detecteert het oliepeil. Houd voor het verversen van de motorolie en het vervangen van het oliefilter de intervallen aan die staan aangegeven in het Service- en garantieboekje. Het is toegestaan een oliesoort te gebruiken met een hogere kwaliteit dan aangegeven. Voor ritten onder ongunstige omstandigheden adviseert Volvo een olie van een hogere kwaliteit dan aangegeven, zie Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 399). Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Voor de bij te vullen hoeveelheid, zie Motorolie kwaliteit en hoeveelheid (p. 400). Volvo adviseert de olie in een erkende Volvowerkplaats te laten verversen. • Bij een motor met elektronische oliepeilsensor ontbreekt de peilstok. Motorolie - controleren en bijvullen Vulpijp4. In sommige gevallen moet olie worden bijgevuld tussen de servicebeurten door. Aanpassing van het motoroliepeil is niet nodig voordat er een melding op het bestuurdersdisplay verschijnt, zie volgende afbeelding. Gerelateerde informatie Motorolie - controleren en bijvullen (p. 353) }} 353 ONDERHOUD EN SERVICE || BELANGRIJK 2. Vul bij een melding dat het oliepeil gering alleen de aangegeven hoeveelheid olie bij, bijvoorbeeld 0,5 liter. Voor meer informatie over de menufuncties, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113). N.B. Melding en grafische voorstelling op display. Het linker display verschijnt op een digitaal instrumentenpaneel en het rechter op een analoog. Na het bijvullen of aftappen van olie duurt het even voordat het systeem wijzigingen in het oliepeil kan waarnemen. De auto moet zo'n ca. 30 km (20 miles) hebben gereden en vervolgens 5 minuten op een vlakke ondergrond hebben stilgestaan met de motor afgezet, voordat het weergegeven oliepeil correct is. N.B. Als niet is voldaan aan de voorwaarden voor de meting van het oliepeil (verstreken tijd na motoruitschakeling, hellingshoek van de auto, buitentemperatuur et cetera), zal de melding Niet beschikbaar niet verschijnen. Dit betekent niet dat een van de autosystemen een storing vertoont. Melding WAARSCHUWING Motoroliepeil Wanneer de motor afgezet is, kunt u het duimwiel gebruiken om het oliepeil te laten controleren door de elektronische oliepeilsensor, zie Menufuncties - instrumentenpaneel (p. 113). WAARSCHUWING Bij het verschijnen van de melding Olieservice vereist moet u een werkplaats opzoeken – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Het oliepeil is mogelijk te hoog. 354 Mors geen olie op de hete uitlaatspruitstukken, aangezien er dan brand kan ontstaat. Oliepeil meten Houd voor controle van het oliepeil de onderstaande procedure aan. 1. Activeer sleutelstand II, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). Draai het duimwiel op de linker stuurhendel naar stand Oliepeil. > Vervolgens verschijnt informatie over het motoroliepeil. Gerelateerde informatie • • Motorolie - algemeen (p. 352) Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82) ONDERHOUD EN SERVICE Koelvloeistof - peil De koelvloeistof koelt de verbrandingsmotor af tot de juiste bedrijfstemperatuur. De warmte die de motor overdraagt op de koelvloeistof is te benutten voor verwarming van de passagiersruimte. Peil controleren De koelvloeistof moet tussen het MIN- en MAXstreepje op het expansiereservoir staan. Als u het koelsysteem niet goed gevuld houdt, kan de temperatuur in het systeem dusdanig hoog oplopen dat er gevaar voor motorschade ontstaat. N.B. Controleer het koelvloeistofpeil regelmatig bij een koude motor. Volg de aanwijzingen op de verpakking op. Vul het reservoir nooit alleen met schoon water. Het gevaar voor bevriezing neemt toe, zowel wanneer de concentratie koelvloeistof te laag is als wanneer deze te hoog is. Als er een plasje koelvloeistof onder de auto ontstaat, als er witte rook/damp uit de uitlaatpijp komt of als u meer dan 2 liter koelvloeistof moet bijvullen, bel dan een takelwagen om bij een startpoging motorschade te voorkomen door een lek in het koelsysteem. WAARSCHUWING BELANGRIJK • Hoge concentraties chloor, chloriden en andere zoutverbindingen kunnen aanleiding geven tot corrosie in het koelsysteem. • Gebruik altijd een koelvloeistof met roestwerende eigenschappen volgens de aanbevelingen van Volvo. • Let erop dat het koelvloeistofmengsel altijd voor 50 % uit water en voor 50 % uit koelvloeistof bestaat. • Leng de koelvloeistof aan met leidingwater van goede kwaliteit. Gebruik bij twijfel over de waterkwaliteit altijd een kant-enklare koelvloeistof volgens de aanbevelingen van Volvo. • Wanneer u overstapt op een ander soort koelvloeistof of een nieuw koelsysteemonderdeel hebt gemonteerd, dient u het koelsysteem schoon te spoelen met leidingwater van goede kwaliteit of met kant-en-klare koelvloeistof. • De motor mag alleen draaien met een goed gevuld koelsysteem. Als dat niet het geval is, kunnen er hoge temperaturen optreden met gevaar voor beschadiging (barsten) van de cilinderkop. De koelvloeistof kan zeer heet zijn. Als er moet worden bijgevuld terwijl de motor warm is, moet u de dop voorzichtig van het expansievat draaien zodat de overdruk verdwijnt. Bijvullen }} 355 ONDERHOUD EN SERVICE Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen vloeistofkwaliteit, zie Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 402). Rem- en koppelingsvloeistof - peil Bijvullen De rem- en koppelingsvloeistof moet tussen de MIN- en MAX-streepjes staan. Peil controleren De rem- en koppelingsvloeistof zitten in hetzelfde reservoir. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAX-streepje staan die aan de buitenkant van het reservoir zichtbaar zijn. Controleer het peil regelmatig. Ververs de remvloeistof om de twee jaar of iedere tweede geplande servicebeurt. Wanneer u vaak met uw auto in de bergen of in landen met een tropisch klimaat en een hoge relatieve luchtvochtigheidsgraad rijdt, dient u de remvloeistof ieder jaar te verversen. Voor de aan te houden hoeveelheden en de aanbevolen remvloeistofkwaliteit, zie Remvloeistof kwaliteit en hoeveelheid (p. 404). WAARSCHUWING Als de remvloeistof onder het MIN-niveau in het remvloeistofreservoir ligt, mag u pas verder rijden als de remvloeistof is bijgevuld. Volvo adviseert om de oorzaak voor het remvloeistofverlies door een erkende Volvo-werkplaats te laten controleren. 356 Het vloeistofreservoir zit aan de bestuurderszijde. Draai de dop van het reservoir los en vul vloeistof bij. De vloeistof moet tussen het MIN- en MAXstreepje staan (aan de binnenkant van het reservoir). BELANGRIJK Denk eraan de afdekking te plaatsen. ONDERHOUD EN SERVICE Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen Auto's met koudemiddel R1234yf WAARSCHUWING Service en reparatie aan het aircosysteem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. In de airco-installatie zit koudemiddel R1234yf onder druk. Conform de SAE-norm J2845 (“Technician Training for Safe Service and Containment of Refrigerants Used in Mobile A/C System”) mogen service en reparatie aan het koudemiddelsysteem alleen worden uitgevoerd door een daartoe bekwaam en bevoegd technicus om de veiligheid van het systeem te garanderen. Storingen opsporen en verhelpen De airconditioning bevat een fluorescerend traceermiddel. Bij zoeken naar lekken moet ultraviolet licht worden gebruikt. Volvo adviseert om contact op te nemen met een erkende Volvo-werkplaats. Auto's met koudemiddel R134a Gerelateerde informatie • WAARSCHUWING In de installatie voor airconditioning zit koudemiddel R134a onder druk. Service en reparatie aan het systeem mogen uitsluitend door een erkende werkplaats worden uitgevoerd. 5 6 7 Lichtdioden (Light Emitting Diode) Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Bepaalde varianten Serviceprogramma van Volvo (p. 346) Lamp vervangen - algemeen Een groot aantal van de lampen op de auto kunt u zelf vervangen. Wend u voor vervanging van led-lampen tot een werkplaats. De gloeilampen zijn gespecificeerd (p. 364). Gloeilampen en andere lichtbronnen van een bijzonder type zoals led5-lampen of lampen die u om andere redenen alleen in een werkplaats6 moet laten vervangen, zijn die in: • • • • • • • • • • • led-koplampen parkeerlichten voor7 dagrijverlichting, voorbumper7 zijdelings gemonteerde richtingaanwijzers, buitenspiegels7 Approach-verlichting, buitenspiegels interieur- en bagageruimteverlichting verlichting dashboardkastje parkeerlichten achter sidemarkers achter derde remlicht kentekenplaatverlichting. }} 357 ONDERHOUD EN SERVICE || WAARSCHUWING Bij het vervangen van een lamp moet het elektrische systeem van de auto in sleutelstand 0 staan, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). BELANGRIJK Raak het glas van de gloeilampen nooit rechtstreeks met uw vingers aan. Vet van uw vingers wordt door de warmte verdampt en zorgt voor een laagje op de reflector die dan kapot kan gaan. Gerelateerde informatie • • Lampen - specificaties (p. 364) Lamp vervangen - positie lampen voorzijde (p. 358) • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 362) • Lamp vervangen - verlichting make-upspiegel (p. 364) Lamp vervangen - positie lampen voorzijde Het overzicht geeft de positie aan van de lampen aan de voorzijde bij een auto met halogeenkoplampen. N.B. Als een foutmelding niet verdwijnt nadat de kapotte gloeilamp is vervangen, wordt geadviseerd een erkende Volvo-werkplaats te bezoeken. Parkeerlicht (p. 361) Groot licht (p. 361) Dimlicht (p. 360) N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. 358 Richtingaanwijzer (p. 361) Dagrijverlichting (p. 362) (led* of gloeilamp afhankelijk van de variant) Gerelateerde informatie • • • Lamp vervangen - algemeen (p. 357) Lamp vervangen - koplampen (p. 359) Lampen - specificaties (p. 364) * Optie/accessoire. ONDERHOUD EN SERVICE Lamp vervangen - koplampen 4. Alle gloeilampen in het koplamphuis zijn te vervangen door eerst het complete koplamphuis via de motorruimte los te nemen en te verwijderen. Haal het koplamphuis los door het beurtelings te kantelen en naar buiten te trekken. • Lampen vervangen - afdekking groot-/ dimlichtlampen (p. 360) • Lampen vervangen - richtingaanwijzers voorzijde (p. 361) • Lamp vervangen - parkeerlichten voor (p. 361) • Lampen - specificaties (p. 364) BELANGRIJK Wees voorzichtig bij het eruit tillen van de koplamp, zodat er geen onderdelen beschadigd raken. N.B. Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. 5. Druk de borghaak omlaag. Koppel de connector los. Leg de koplamp op een zachte ondergrond neer om krassen op de lens te voorkomen. BELANGRIJK Trek niet aan de kabel, maar alleen aan de connector. 6. 1. Verwijder de motorkapvergrendeling. 2. Draai de schroef los met een torx-sleutel (T30). 3. Draai de borgpen rechtsom. Trek de borgpen weg. Vervang de desbetreffende gloeilamp volgens de aanwijzingen. De koplamp moet gemonteerd zijn en de connector moet correct zijn aangesloten voordat de verlichting wordt geactiveerd of van contactslotstand wordt gewisseld. Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - algemeen (p. 357) Lamp vervangen - positie lampen voorzijde (p. 358) 359 ONDERHOUD EN SERVICE Lampen vervangen - afdekking groot-/dimlichtlampen De groot-/dimlichtlampen zijn te bereiken door de grote afdekking van de koplamp los te nemen. Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - dimlicht (p. 360) Lamp vervangen - groot licht (p. 361) Lamp vervangen - dimlicht De lamp van het dimlicht zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. N.B. Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. Voordat u grote afdekking kunt losnemen, moet u eerst het koplamphuis losnemen en verwijderen, zie Lamp vervangen - koplampen (p. 359). 1. 2. 360 1. Neem de koplamp (p. 359) los. 2. Neem de afdekking (p. 360) los. 3. Druk de lamphouder omhoog totdat deze loskomt. Beweeg de afdekking onder een hoek naar buiten. 4. Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Vervang de desbetreffende gloeilamp volgens de aanwijzingen. Gerelateerde informatie Druk de haken in. Trek de lamphouder naar buiten. • Lampen - specificaties (p. 364) ONDERHOUD EN SERVICE Lamp vervangen - groot licht De lamp van het groot licht zit achter de grote afdekking in het koplamphuis. N.B. Lampen vervangen richtingaanwijzers voorzijde Lamp vervangen - parkeerlichten voor De richtingaanwijzerlamp zit achter de kleine afdekking in het koplamphuis. De houder voor de parkeerlichten zit aan de zijkant van de koplamp. N.B. Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. N.B. Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. 1. Neem de koplamp (p. 359) los. 2. Neem de afdekking (p. 360) los. 3. 4. 1. Neem de koplamp (p. 359) los. 1. Draai de lamphouder linksom. 2. Maak de afdekking los. 2. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Druk de borghaak in. Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Trek de lamphouder naar buiten. 4. Gerelateerde informatie • Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. Lampen - specificaties (p. 364) Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Neem de koplamp (p. 359) los. Draai de lamphouder linksom. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 364) Lampen - specificaties (p. 364) 361 ONDERHOUD EN SERVICE Lamp vervangen - dagrijlicht Gerelateerde informatie De dagrijlichtlamp zit achter de afdekking in de bumper. • N.B. • Geldt voor auto's met halogeenkoplampen. • Geldt alleen voor dagrijlicht met gloeilampen. Lampen - specificaties (p. 364) Lamp vervangen - positie lampen achterzijde Het overzicht geeft de positie aan van de lampen aan achterzijde. Remlicht (led) Achterlicht (led) Remlichten (p. 363) Sidemarkers (led) 1. Maak de afdekking los. Richtingaanwijzer (p. 363) 2. Draai de lamphouder linksom. Achteruitrijlicht (p. 363) Trek de lamphouder naar buiten. Mistachterlicht (bestuurderszijde) (p. 363) 3. Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • • 362 Lamp vervangen - algemeen (p. 357) Lampen - specificaties (p. 364) ONDERHOUD EN SERVICE Lamp vervangen - richtingaanwijzers achter, rem- en achteruitrijlichten De lampen voor richtingaanwijzers achter, remlichten en achteruitrijlichten zijn vanuit de bagageruimte te vervangen. Gerelateerde informatie • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 362) • Lampen - specificaties (p. 364) Lamp vervangen - mistachterlicht De lamp voor het mistachterlicht zit in de lamphouder van de bumper. Bij een auto met het stuur links zit de gloeilamp voor het mistachterlicht aan de linkerzijde en bij een auto met het stuur rechts aan de rechterzijde. Lamphuis aan de linkerzijde. 1. 2. Verwijder het klepje in de bekleding (1) aan de kant waar de kapotte gloeilamp zit. Druk de borghaak opzij. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Haal de kapotte gloeilamp los door deze in te duwen en linksom te draaien. 4. Vervang de gloeilamp en monteer de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. }} 363 ONDERHOUD EN SERVICE Lamp vervangen - verlichting makeupspiegel || De lampjes voor de verlichting van de makeupspiegel zitten achter de lensjes. Lampen - specificaties De specificaties gelden voor gloeilampen. Wend u voor vervanging van led-lampen tot een werkplaats. Steek een stomp, op een mes lijkend voorwerp, zoals een tafelmes, (zo'n 20 mm) bij de driehoek naar binnen. Werk de borgnok voorzichtig los. BELANGRIJK Wees voorzichtig, zodat er geen onderdelen beschadigd raken. Draai de lamphouder linksom. 1. Steek een schroevendraaier achter het lampglas om de borgnok aan de rand voorzichtig los te werken. 2. Haal het lampglas voorzichtig los en verwijder het. 3. Trek de gloeilamp met een rondbektang recht opzij. Let erop dat u met de tang niet te veel druk zet op de lamp, anders kan het glas van de lamp kapotgaan. Trek de lamphouder naar buiten. 3. Duw de lamp naar binnen en draai deze linksom. 4. Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Gerelateerde informatie • Lampen - specificaties (p. 364) 4. Gerelateerde informatie • 364 Vervang de gloeilamp en plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. Lampen - specificaties (p. 364) A B C Verlichting WA Type DimlichtB 55 H7 LL Groot lichtB 65 H9 Richtingaanwijzers voorzijde 21 HY21W Parkeerlichten voorB 5 W5W LL Dagrijverlichting, voorbumperC 19 PW19W Zijrichtingaanwijzers, buitenspiegelsC 5 WY5W LL Richtingaanwijzers achter 21 PY21W LL Remlichten 21 P21W LL Achteruitrijlicht 21 P21W LL Mistachterlicht 21 H21W LL Verlichting makeupspiegel 1,2 Lampvoet T5; W2x4,6d Watt Auto's met halogeenkoplampen Bepaalde varianten ONDERHOUD EN SERVICE Gerelateerde informatie • • Lamp vervangen - algemeen (p. 357) Lamp vervangen - positie lampen voorzijde (p. 358) • Lamp vervangen - positie lampen achterzijde (p. 362) • Lamp vervangen - verlichting make-upspiegel (p. 364) Wisserbladen De wisserbladen vegen neerslag van de voor- en achterruit. In combinatie met sproeiervloeistof reinigen ze de ruiten voor een goed zicht tijdens het rijden. Om de wisserbladen van de voorruit te kunnen vervangen moeten deze eerst in de servicestand worden gezet. BELANGRIJK Voordat de wisserbladen in de servicestand worden gezet, moet u controleren of ze niet vastgevroren zijn. 1. Steek de transpondersleutel in het contactslot8 en druk kort op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrische systeem van de auto in de sleutelstand I te zetten. Voor gedetailleerde informatie over sleutelstanden, zie Contactslotstanden - functies in verschillende standen (p. 82). 2. Druk nogmaals kort op de START/STOP ENGINE-knop om het elektrisch systeem van de auto in de sleutelstand 0 te zetten. 3. Beweeg binnen 3 seconden de rechter stuurhendel omhoog en houd deze zo'n 1 seconde in deze stand. > De ruitenwisserarmen gaan dan verticaal staan. Servicestand Wisserbladen in servicestand. De wisserbladen dienen in de servicestand te staan om ze te kunnen vervangen, reinigen of optillen (bijvoorbeeld om ijs van de voorruit te krabben). 8 Niet nodig bij een auto met Keyless start en ontgrendeling/vergrendeling. De wissers keren terug naar de uitgangspositie door kort op de knop START/STOP ENGINE (sleutelstand I) te drukken of anders bij het starten van de auto. }} 365 ONDERHOUD EN SERVICE || BELANGRIJK Als de wisserarmen in de servicestand van de voorruit af zijn gehaald, moet u ze tegen de voorruit terugklappen alvorens de wissers te activeren. Dit om lakschade aan de motorkap tegen te gaan. Wisserbladen vervangen G021763 Duw het nieuwe wisserblad zo ver naar binnen dat u een klik hoort. N.B. Let er bij het vervangen van wisserbladen op dat ze een verschillende lengte hebben. Het blad aan de bestuurderszijde is langer dan dat aan de passagierszijde. Klap de wisserarm omhoog als deze in de servicestand staat. Druk op de knop die op de wisserbladhouder zit en trek het wisserblad evenwijdig aan de wisserarm los. WAARSCHUWING Controleer of het blad goed vastzit. 4. Klap de wisserarm terug op de voorruit. De wissers keren terug naar de uitgangspositie door kort op de knop START/STOP ENGINE (sleutelstand I) te drukken of anders bij het starten van de auto. 366 Omdat de auto is uitgerust met een voetgangersairbag (Pedestrian Airbag) adviseert Volvo u om originele wisserarmen te gebruiken en deze alleen door originele onderdelen te vervangen. ONDERHOUD EN SERVICE Wisserbladen vervangen, achterklep BELANGRIJK Controleer de bladen regelmatig. Verwaarloosd onderhoud verkort de levensduur van de bladen. Sproeiervloeistof - bijvullen Om de koplampen en ruiten schoon te houden wordt sproeiervloeistof gebruikt. Gebruik sproeiervloeistof met antivries bij temperaturen onder het vriespunt. Gerelateerde informatie • 1. Klap de wisserarm uit. 2. Pak het wisserblad aan de binnenkant (bij de pijl) beet. 3. Draai het wisserblad linksom om de aanslag op de wisserarm als hefboom te gebruiken zodat het wisserblad gemakkelijker loskomt. 4. Duw het nieuwe wisserblad vast. Controleer of het goed vastzit. 5. Klap de wisserarm terug naar de oorspronkelijke stand. Schoonmaken Voor het schoonmaken van de wisserbladen en de voorruit, zie Wasstraat (p. 382). Sproeiervloeistof - bijvullen (p. 367) Voor het bijvullen van de sproeiervloeistof opent u de blauwe dop. De sproeiers van de voorruit en de koplampen staan in verbinding met hetzelfde vloeistofreservoir. N.B. Wanneer er nog zo'n 1 liter sproeiervloeistof in het reservoir zit, verschijnt op het instrumentenpaneel samen met het symbool de melding dat u sproeiervloeistof moet bijvullen. }} 367 ONDERHOUD EN SERVICE || Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen sproeiervloeistof, met antivries bij koud weer en onder het vriespunt. BELANGRIJK Gebruik originele sproeiervloeistof van Volvo of een vergelijkbaar product met de aanbevolen pH-waarde tussen 6 en 8 (gebruiksklaar mengsel, d.w.z. gelijke delen/1:1 bij neutraal water). BELANGRIJK Gebruik bij temperaturen onder nul sproeiervloeistof met antivries, zodat de vloeistof niet bevriest in de pomp, het reservoir en de slangen. Startaccu - algemeen Bij vervanging van de startaccu van een auto met Start/Stop-systeem moet u een accu van het type EFB9 of beter monteren. De startaccu is een traditionele 12V-accu. Bij vervanging van een hulpaccu moet u een accu van het type AGM10 monteren. De rijomstandigheden, de rijstijl, het aantal startpogingen, de weersomstandigheden et cetera zijn van invloed op de levensduur en de werking van de accu. • Koppel de startaccu nooit los, terwijl de motor draait. • Controleer of de kabels van de startaccu op de juiste manier zijn aangesloten en stevig vastzitten. Auto's met koplampsproeiers: 5,5 liter. Auto's zonder koplampsproeiers: 3,2 liter. 368 12 KoudestartvermogenA CCAB (A) 720 Capaciteit (Ah) Wissers en sproeiers (p. 104) 9 Enhanced Flooded Battery. 10 Absorbed Glass Mat. Spanning (V) Afmetingen , l×b×h (mm) Wisserbladen (p. 365) Motorkap - openen en sluiten (p. 351) N.B. • Gerelateerde informatie • • • BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en van hetzelfde type gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu). In de volgende tabel staan de specificaties van de startaccu. Hoeveelheid: • • BELANGRIJK De startaccu wordt gebruikt voor aandrijving van de startmotor en andere elektrische uitrusting in de auto. A B Volgens EN-norm. Cold Cranking Amperes. 278×175×190 70 Bij vervanging van de accu moeten de afmetingen van de nieuwe accu overeenkomen met die van de originele accu. ONDERHOUD EN SERVICE WAARSCHUWING • De startaccu kan het zeer explosieve knalgas produceren. Eén enkele vonk, veroorzaakt door een onjuiste aansluiting van een startkabel, kan volstaan om de accu tot ontploffing te brengen. • De startaccu bevat tevens zwavelzuur dat ernstige chemische brandwonden kan veroorzaken. • Als u accuzuur in uw ogen krijgt of op uw huid of kleren morst, moet u onmiddellijk met grote hoeveelheden water spoelen. Neem onmiddellijk contact op met een arts, als u accuzuur in uw ogen krijgt. BELANGRIJK Gebruik voor het opladen van de startaccu of de hulpaccu (p. 371) alleen een moderne acculader met laadspanningsregeling. Maak geen gebruik van eventuele snellading omdat de accu daarbij beschadigd kan raken. BELANGRIJK N.B. Bij het negeren van het volgende valt na aansluiting van een externe startaccu of acculader de energiebesparingsfunctie voor het infotainmentsysteem mogelijk tijdelijk uit en/of verschijnt er tijdelijk geen melding over de ladingstoestand van de startaccu op het informatiedisplay van het instrumentenpaneel: • Als de startaccu vaak ontladen wordt, heeft dat een negatief effect op zijn levensduur. De levensduur van de startaccu wordt door meerdere factoren beïnvloed, o.a. de rijomstandigheden en het klimaat. De startcapaciteit van de accu daalt in de loop van de tijd geleidelijk en daarom moet de accu worden opgeladen als de auto langere tijd niet wordt gebruikt of als er alleen korte ritten mee worden gemaakt. Extreme kou beperkt de startcapaciteit ook. De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Om de startaccu in een goede conditie te houden wordt geadviseerd om minimaal 15 minuten per week te rijden of de accu aan te sluiten op een acculader met automatische druppellading. Zie Starten met hulpaccu (p. 275) voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. Een startaccu die constant volledig opgeladen wordt gehouden, heeft een maximale levensduur. Gerelateerde informatie • • Accu - symbolen (p. 370) Startaccu - vervangen (p. 370) 369 ONDERHOUD EN SERVICE Accu - symbolen Vermijd vonken en open vuur. Op de accu's zitten symbolen die informatie verstrekken en waarschuwen. Symbolen op de accu's Draag een veiligheidsbril. Explosiegevaar. Zie voor meer informatie de gebruikershandleiding die bij de auto hoort. Bestemd voor inzameling. Bewaar accu's buiten het bereik van kinderen. N.B. De accu bevat een bijtend zuur. Een uitgediende start- of steunaccu moet op een milieuvriendelijke manier worden gerecycled - deze bevat namelijk lood. Gerelateerde informatie • • 370 Startaccu - algemeen (p. 368) Accu - Start/Stop (p. 371) Startaccu - vervangen Laat de hulpaccu vervangen in een erkende werkplaats. Volvo adviseert accu's te laten vervangen door een erkende werkplaats – geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor meer informatie over de startaccu van de auto, zie Startaccu - algemeen (p. 368) en Starten met hulpaccu (p. 275). ONDERHOUD EN SERVICE Accu - Start/Stop Afmetingen , l×b×h (mm) Auto's met Start/Stop-systeem hebben behalve de startaccu ook een hulpaccu. Een auto met Start/Stop-systeem is voorzien van twee 12V-accu's – één extra krachtige startaccu en een hulpaccu die gebruikt wordt voor de startprocedure middels het Start/Stop-systeem. Voor meer informatie over het Start/Stop-systeem, zie Start/Stop* (p. 283). Voor meer informatie over de startaccu van de auto, zie Starten met hulpaccu (p. 275). In de volgende tabel staan de specificaties van de hulpaccu. Spanning (V) KoudestartvermogenA CCAB (A) 11 12 13 12 120C Capaciteit (Ah) A B C D N.B. 150×90×106C 150×90×130D • Wanneer de capaciteit van de startaccu tot onder de ondergrens is gedaald, wordt het Start/Stop-systeem uitgeschakeld. 10D BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu van een auto met Start/Stop-systeem moet u een accu van het type EFB11 of beter monteren. Bij vervanging van een hulpaccu moet u een accu van het type AGM12 monteren. Enhanced Flooded Battery. Absorbed Glass Mat. Auto-start is alleen mogelijk, als de versnellingspook in de neutraal staat. Hoe hoger de stroomafname in de auto (extra koeling/verwarming e.d.), hoe meer de accu’s moeten worden bijgeladen = hoe hoger het brandstofverbruik. 8C Volgens EN-norm. Cold Cranking Amperes. Handgeschakelde versnellingsbak in combinatie met Start/ Stop-systeem met uitsluitend automatische motorstops, wanneer de auto helemaal stilstaat. Overige. 170D • Een tijdelijke functiebeperking van het Start/Stop-systeem op grond van een hoge stroomafname houdt het volgende in: • Auto-start motor13 werkt zonder dat u de koppeling bedient (handmatige versnellingsbak). • De motor start automatisch zonder dat u uw voet van het rempedaal haalt (automatische versnellingsbak). }} * Optie/accessoire. 371 ONDERHOUD EN SERVICE || Locatie accu's BELANGRIJK N.B. Bij het negeren van het volgende valt het Start/Stop-systeem mogelijk tijdelijk uit na aansluiting van een externe startaccu of acculader: • Startaccu14 Als de startaccu zo ontladen is dat de elektrische standaardsystemen van de auto's zijn uitgeschakeld en u start de motor vervolgens met een externe accu of acculader, dan blijft het Start/Stop-systeem actief. Als het Start/Stop-systeem kort een automatische motorstop verricht, is de kans groot dat een volgende automatische motorstart mislukt door onvoldoende capaciteit van de startaccu, omdat de accu niet genoeg is opgeladen. De minpool van de startaccu in de auto mag nooit worden gebruikt voor aansluiting van een externe startaccu of acculader – alleen het autochassis dient als massapunt te worden gebruikt. Zie Starten met hulpaccu (p. 275) voor een beschrijving van de locatie van de kabelklemmen en de manier van aansluiten. Als de auto starthulp heeft gekregen of de accu onvoldoende is opgeladen met een acculader, wordt geadviseerd het Start/Stopsysteem uit te schakelen totdat de startaccu voldoende bijgeladen is door de auto. Bij een buitentemperatuur van +15 °C moet de accu ten minste 1 uur lang door de auto worden opgeladen. Bij lagere buitentemperaturen kan de laadduur toenemen tot zo'n 3–4 uur. Geadviseerd wordt de accu op te laden met een externe acculader. Hulpaccu De hulpaccu vergt doorgaans niet meer service dan de normale startaccu. Neem bij vragen of problemen contact op met een werkplaats geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Voor meer informatie over het opladen van de startaccu van de auto, zie Startaccu - algemeen (p. 368). Gerelateerde informatie • 14 372 Zie Startaccu - algemeen (p. 368) voor een uitvoerige beschrijving van de startaccu. Accu - symbolen (p. 370) ONDERHOUD EN SERVICE Elektrisch systeem Zekeringen - algemeen Het elektrische systeem is enkelpolig en gebruikt het chassis en het motorblok als geleiders. Om te voorkomen dat de elektrische systemen van de auto beschadigd raken door kortsluiting of overbelasting, worden alle verschillende elektrische functies en onderdelen door enkele zekeringen beschermd. Op de auto zit een wisselstroomdynamo met spanningsregelaar. De afmetingen, het type en de prestaties van de accu zijn afhankelijk van de uitrusting in de auto en de functie. BELANGRIJK Bij vervanging van de startaccu moet u erop letten dat u een accu met hetzelfde koudestartvermogen en van hetzelfde type gebruikt als de originele accu (zie de sticker op de accu). Gerelateerde informatie • • Als een van de elektrische onderdelen of functies niet werkt, is het mogelijk dat de bijbehorende zekering overbelast werd en daardoor gesmolten is. Als dezelfde zekering herhaaldelijk doorbrandt, betekent dit dat het bijbehorende onderdeel een storing vertoont. U wordt dan geadviseerd een bezoek te brengen aan een erkende Volvo-werkplaats voor een controle. Vervangen 1. Zoek in de zekeringentabel op waar de zekering zit. 2. Trek de zekering naar buiten en bekijk deze van opzij om te kijken of het gebogen draadje soms doorgebrand is. 3. Breng in dat geval een nieuwe zekering aan met dezelfde kleur en hetzelfde amperage. Startaccu - vervangen (p. 370) Startaccu - algemeen (p. 368) WAARSCHUWING Gebruik nooit een vreemd voorwerp of een zekering met meer ampère dan gespecificeerd om een zekering te vervangen. Dit kan aanzienlijke schade aan het elektrische systeem veroorzaken en mogelijk tot brand leiden. Positie van relais- en zekeringhouders Positie van de relais- en zekeringhouders, auto met het stuur links – bij auto's met het stuur rechts zit de relais- en zekeringhouder onder het dashboardkastje aan de andere kant. Motorruimte Onder dashboardkastje Onder rechter voorstoel Gerelateerde informatie • • • Zekeringen - in motorruimte (p. 374) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 377) Zekeringen - onder rechter voorstoel (p. 380) 373 ONDERHOUD EN SERVICE Zekeringen - in motorruimte De zekeringen in de motorruimte beschermen onder meer de motor- en remfuncties. Aan de binnenkant van het deksel zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. In de relais- en zekeringhouder is tevens plaats voor enkele reservezekeringen. Zekeringen vervangen De zekeringen zijn te bereiken, wanneer u het deksel van de startaccu en het deksel van de relais- en zekeringhouder hebt verwijderd. 374 Deksel verwijderen Haal de borgnokken naar buiten toe die aan de zijkanten van het deksel op de startaccu zitten. Neem het deksel recht omhoog eraf. ONDERHOUD EN SERVICE Posities De sticker aan de binnenkant van het deksel geeft de plaats aan van de zekeringen. • • Haal de borgnok opzij die op de zijkant van de relais- en zekeringhouder zit. Draai het deksel omhoog, totdat de borgnokken (1) loskomen. De zekeringen 7–18 en 46 zijn van het type "JCASE" en moeten door een werkplaats worden vervangen15. De zekeringen 19–45 en 47–48 zijn van het type "MiniFuse". Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. 40 Standverwarming* 20 Ruitenwissers 20 Centrale elektronicamodule, referentiespanning hulpaccu 5 ABS-pomp 40 Claxon 15 ABS-ventielen 30 Remlichten 5 Koplampsproeiers* 20 - - Interieurventilator 40 Verlichtingsdraaiknop 5 - Interne relaisspoelen 5 12V-aansluiting tunnelconsole voor 15 Regeleenheid transmissie 15 - 15 Elektrische voorruitverwarming, links* AA Hoofdzekering voor de zekeringen 32–36 Deksel terugplaatsen Plaats de onderdelen in omgekeerde volgorde terug. AA Functie - Klap het deksel naar de motor toe open om bij de zekeringen te komen. Functie Elektrische voorruitverwarming, rechts* - 30 40 - - - 12V-aansluiting tunnelconsole achter 15 - - Regeleenheid motor 5 }} * Optie/accessoire. 375 ONDERHOUD EN SERVICE || 376 Functie AA Functie AA Elektrisch bedienbare stoel rechts* 20 Elektrische stuurbekrachtiging 5 Lambdasondes; relaisspoel in relais voor koelventilator 15 Centrale elektronicamodule 15 Vacuümregelaar; kleppen; regeleenheid grille-afsluiting; regeleenheid spoilerafsluiting (diesel); compressor A/C; magneetklep voor motoroliepomp; koelklep voor klimaatregeling (diesel); regeleenheid gloeibougies (diesel); relaisspoelen in relais voor Start/Stop-functies 10 EGR-klep (diesel); EVAP-klep (benzine); regeleenheid motor; thermostaat voor motorkoelsysteem (benzine); koelpomp voor EGR (diesel) 15 Bougies (benzine) 15 Gerelateerde informatie Dieselfilterverwarming (diesel) 25 • Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 377) Regeleenheid motor 15 • ABS 5 Zekeringen - onder rechter voorstoel (p. 380) - - - - Collision Warning 5 Gaspedaalsensor 5 - - - - Koelvloeistofpomp (bij auto zonder standverwarming) A Regeleenheid motor; regeleenheid transmissie; airbags 7,5 Koplamphoogteregeling* 10 10 Ampère * Optie/accessoire. ONDERHOUD EN SERVICE Zekeringen - onder dashboardkastje De zekeringen onder het dashboardkastje beschermen onder meer de airbags en de interieurverlichting. Aan de binnenkant van het deksel naar relaisen zekeringhouder in de motorruimte zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. In de relais- en zekeringhouder in de motorruimte is tevens plaats voor enkele reservezekeringen. Zekeringen vervangen De zekeringen zijn toegankelijk als een beschermkap is losgemaakt van de relais- en zekeringhouder. }} 377 ONDERHOUD EN SERVICE || Kap demonteren Pak de uitsparing vast en trek tot de borgnokjes aan de onderkant van de kap loslaten van de relais- en zekeringhouder. Verwijder de kap. N.B. Er is een relatief grote trekkracht nodig om de borgnokjes aan de bovenkant van de kap eerst los te maken vanuit de relais- en zekeringhouder. Kap monteren Pas de onderste borgnokjes in. Draai de kap omhoog totdat de bovenste nokjes vastklikken. N.B. Let erop dat de bovenste borgnokjes goed in de groeven van de relais- en zekeringhouder worden geleid. Posities De zekeringen zijn van het type "MiniFuse". AA Achterruitwisser 15 Display op plafondconsole (gordelwaarschuwing/indicatie voor passagiersairbag voorin) 5 Interieurverlichting; bediening voorste leeslampjes en interieurverlichting voorin op plafondconsole; elektrisch bedienbare stoelen* 7,5 Elektrisch bedienbaar zonnescherm voor het glazen schuif-/ kanteldak* 10 Regensensor*; automatisch dimmende achteruitkijkspiegel*; vochtsensor* 5 Collision Warning* 5 - 10 Achterklep ontgrendelenB - - AA Reservepositie 3, continue spanning 5 Functie Brandstofpomp 20 Stuurslot 15 Instrumentenpaneel 5 - 378 Functie - * Optie/accessoire. ONDERHOUD EN SERVICE Functie AA Functie AA Centrale vergrendeling tankvulklepC 10 Centrale vergrendeling tankvulklepF 10 Bedieningspaneel klimaatregeling 7,5 Achterklep ontgrendelenG 10 Stuurwieleenheid 7,5 Elektrische extra verwarming*; knop achterbankverwarming* 7,5 Sirene alarmsysteem*; diagnoseaansluiting OBDII 5 Airbags; voetgangersairbag* 7,5 Groot licht 15 Reservepositie 4, continue spanning 7,5 - - - Achteruitrijlicht 7,5 - - VoorruitsproeierD; achterruitsproeierD 20 Startblokkering 5 Reservepositie 1, continue spanning 15 Reservepositie 2, continue spanning 20 Bewegingsmelder voor alarm*; ontvanger transpondersleutels 5 VoorruitsproeierE; achterruitsproeierE 20 - A B C D E F G Ampère Zie ook zekering 84. Zie ook zekering 83. Zie ook zekering 82. Zie ook zekering 77. Zie ook zekering 70. Zie ook zekering 65. Gerelateerde informatie • • Zekeringen - in motorruimte (p. 374) Zekeringen - onder rechter voorstoel (p. 380) * Optie/accessoire. 379 ONDERHOUD EN SERVICE Zekeringen - onder rechter voorstoel De zekeringen onder de rechter voorstoel beveiligen onder meer de infotainmentfuncties en de stoelverwarming. Aan de binnenkant van het deksel naar relaisen zekeringhouder in de motorruimte zit een speciale trekker waarmee u de zekeringen gemakkelijker kunt verwijderen en aanbrengen. Posities In de relais- en zekeringhouder in de motorruimte is tevens plaats voor enkele reservezekeringen. • 16 380 • De zekeringen 24–28 zijn van het type "JCASE" en moeten worden vervangen door een werkplaats16. De zekeringen 1–23 en 29–46 zijn van het type "MiniFuse". Functie AA - - Passief systeem* 10 Portierhandgrepen, passief systeem* 5 Bedieningspaneel portier linksvoor 25 Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. * Optie/accessoire. ONDERHOUD EN SERVICE Functie AA Functie Bedieningspaneel portier rechtsvoor 25 - - - - Bedieningspaneel portier linksachter 25 - - - - - - - - Bedieningspaneel portier rechtsachter 25 Hoofdzekering voor zekeringen 12–16: Infotainment 25 Elektrisch bediende stoel links* 20 - - Interne relaisspoel 5 - - - - - - - - - - 12V-aansluiting bagageruimte Trekhaakaansluiting 2* 20 Regeleenheid audio (versterker)* 30 - 15 - - - - Functie AA - AA Verwarming zitplaats achterbank rechts* 15 Verwarming zitplaats achterbank links* 15 Trekhaakaansluiting 1* 40 - - Elektrische achterruitverwarming 30 - - - - - - BLIS* 5 - - Parkeerhulp* 5 15 Parkeercamera* 5 - - Regeleenheid auto (versterker)*, signaal voor diagnose; regeleenheid audio of regeleenheid SensusB; regeleenheid Infotainment of beeldschermB; digitale radio*; tv* - - Telematica*; Bluetooth* 5 Stoelverwarming bestuurderszijde voorin 15 Stoelverwarming passagierszijde voorin 15 A B Ampère Bepaalde modelvarianten. Gerelateerde informatie • • Zekeringen - in motorruimte (p. 374) Zekeringen - onder dashboardkastje (p. 377) * Optie/accessoire. 381 ONDERHOUD EN SERVICE Wasstraat Was de auto zodra deze vuil geworden is. Zorg dat de auto op een spoelvloer met olieafscheider staat. Gebruik autoshampoo. WAARSCHUWING Laat de motorreiniging altijd uitvoeren door een werkplaats. Als de motor warm is, bestaat er brandgevaar. N.B. De eerste maanden mag de auto alleen met de hand worden gewassen. De reden hiervoor is dat de lak gevoeliger is als deze nieuw is. Met de hand wassen • • • • • 382 Verwijder vogelpoep zo spoedig mogelijk van de lak. Vogelpoep bevat namelijk stoffen die de lak aantasten en deze zeer snel doen verkleuren. U wordt geadviseerd een dergelijke verkleuring te laten herstellen door een erkende Volvo-werkplaats. Spoel het onderstel af. Spoel de hele auto af tot al het losse vuil is verwijderd om de kans op waskrassen te beperken. Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. Gebruik zo nodig een koudontvetter voor hardnekkig vuil. Let op dat de oppervlakken dan niet door de zon opgewarmd mogen zijn! Was de auto met een spons, autoshampoo en een ruime hoeveelheid lauw water. • Reinig de wisserbladen met een lauwe zeepoplossing of autoshampoo. • Droog de auto af met een schoon en zacht stuk zeemleer of een trekker. Door waterdruppels niet in felle zon te laten opdrogen, beperkt het risico van watervlekken die u moet wegpoetsen. BELANGRIJK Vuile koplampen werken slechter. Maak ze regelmatig schoon, bijvoorbeeld als u tankt. Gebruik geen agressieve reinigingsmiddelen of reinigingsmiddelen met een pH lager dan 3,5 of hoger dan 11,5. Gebruik water en een niet schurende spons. N.B. Bij de externe verlichting zoals de koplampen en achterlichten kan tijdelijk condens optreden aan de binnenkant van het lampglas. Dit is een natuurlijk verschijnsel en alle externe verlichting is erop gebouwd om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Condens verdwijnt normaal uit het lamphuis, wanneer de lamp enige tijd brandt. BELANGRIJK Gebruik voor een auto met een matte laklaag geen wasprogramma's die worden afgesloten met een warme wasbehandeling. Hogedrukreinigers Let er bij gebruik van een hogedrukreiniger op dat u cirkelende bewegingen maakt en de spuitkop op minstens 30 cm afstand van de auto houdt (geldt voor alle exterieuronderdelen). Spuit niet rechtstreeks in de richting van de sloten. Remmen testen WAARSCHUWING Test de rem na het wassen altijd, ook de parkeerrem, zodat vocht en corrosie de remvoering niet aantasten en de remmen verslechteren. Automatische wasstraten In een automatische wasstraat kunt u de auto weliswaar snel en eenvoudig schoonmaken, maar de borstels van de wasstraat kunnen niet overal even goed bij. Voor het beste resultaat wordt u geadviseerd de auto met de hand te wassen. Trap zo nu en dan lichtjes op het rempedaal, als u lange afstanden in de regen of sneeuwmodder aflegt. Door de wrijving worden de remblokken warm, zodat het vocht verdampt. Doe hetzelfde bij zeer vochtig of koud weer. ONDERHOUD EN SERVICE Wisserbladen BELANGRIJK Door teer-, stof- en zoutresten op de wisserbladen en insecten, ijs en dergelijke op de voorruit gaan wisserbladen minder lang mee. Was de auto bij voorkeur niet met reinigingsmiddelen met een pH lager dan 3,5 of hoger dan 11,5. Geanodiseerde onderdelen van aluminium zoals de dakrails en de sierlijsten rond de zijruiten kunnen anders verkleuren. Bij het reinigen: – Zet de wisserbladen in de servicestand, zie Wisserbladen (p. 365). Gebruik nooit metaalpolijstpasta op onderdelen van geanodiseerd aluminium om verkleuring en schade aan de finish tegen te gaan. N.B. Reinig de wisserbladen en voorruit regelmatig met een lauw sopje of autoshampoo. Gebruik geen sterke oplosmiddelen. Kunststof en rubber sieronderdelen exterieur Voor het schoonmaken en verzorgen van gekleurde kunststof onderdelen, rubber onderdelen en sieronderdelen zoals glimmende strips, wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel te gebruiken dat bij de Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Volg bij gebruik van dit reinigingsmiddel de gebruiksvoorschriften nauwkeurig op. De sierlijsten rond de portierruiten, de dakrails van de auto en de portierframes bij de ruiten* zijn gemaakt van geanodiseerd aluminium, wat betekent dat u de genoemde onderdelen alleen dient te wassen met een reinigingsmiddel met een pH tussen 3,5 en 11,5. Dit om verkleuring tegen te gaan. Onderdelen die moeten worden schoongemaakt met een reinigingsmiddel met een pH tussen 3,5 en 11,5. BELANGRIJK Breng geen autowas aan op kunststof, rubberen of gelakte onderdelen in een matte of halfmatte afwerking en polijst dergelijke onderdelen evenmin. Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber onderdelen mag u, als dat nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een zachte spons. Bij het polijsten van glanzende strips kan de glanzende oppervlaktelaag wegslijten of beschadigd raken. Velgen Gebruik alleen de velgreinigers die Volvo adviseert. Na reiniging kan er verkleuring optreden aan de spaakvoet, doordat remstof zich kan vastbijten in de lak op de velgen. Vaak is het gebruik van een lakreiniger met een zeer fijne polish en een zachte doek voldoende. Sterke velgreinigers kunnen het oppervlak beschadigen en vlekken veroorzaken op verchroomde lichtmetalen velgen. Gerelateerde informatie • • • Poetsen en in de was zetten (p. 384) Interieur reinigen (p. 386) Water- en vuilafstotende laag (p. 385) Gebruik geen poetsmiddelen met een schurende werking. * Optie/accessoire. 383 ONDERHOUD EN SERVICE Poetsen en in de was zetten Poets de auto en zet deze in de was, wanneer de lak er dof uitziet of als u deze extra bescherming wilt bieden. U hoeft een nieuwe auto pas na een jaar te poetsen. In de was zetten kunt u eerder doen. Zorg dat de auto bij het poetsen of in de was zetten niet in direct zonlicht staat. Was de auto en droog deze zorgvuldig af, voordat u begint te poetsen of de was aanbrengt. Verwijder asfalt- en teervlekken met een teerverwijderaar of terpentine. U kunt hardnekkige vlekken met een speciaal voor autolak bestemde, fijne schuurpasta ("rubbing compound") verwijderen. Poets de lak eerst op en behandel deze daarna met was in vloeibare of vaste vorm. Volg de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig op. Veel preparaten bevatten zowel poetsmiddel als was. BELANGRIJK Polijst nooit gebieden met een matte laklaag. Bij polijsten verdwijnt de matte afwerking. Gebruik geen lakreinigers, schuur- en schuurmiddelen of glansconserveringsmiddelen zoals was. Dergelijke producten zijn uitsluitend bestemd voor gebieden met een hoogglansafwerking. Bij gebruik ervan op gebieden met een matte laklaag ontstaan ernstige beschadigingen (waaronder glanzende plekken). Bij gebruik van ontvettingsmiddel op kunststof en rubber onderdelen mag u, als dat nodig is, alleen licht wrijven. Gebruik een zachte spons. Bij het polijsten van glanzende strips kan de glanzende oppervlaktelaag wegslijten of beschadigd raken. BELANGRIJK Gebruik geen poetsmiddelen met een schurende werking. BELANGRIJK Alleen lakbehandelingen uitvoeren die door Volvo geadviseerd worden. Andere behandelingen zoals lakconservering, verzegeling, bescherming, glansverzegeling e.d. kunnen lakschade veroorzaken. Lakschade als gevolg van dergelijke behandelingen valt niet onder de Volvo-garantie. Matte heldere lak Let voor gebieden van de auto die zijn voorzien van een matte laklaag op het volgende om lakschade door een verkeerde behandeling tegen te gaan. 384 BELANGRIJK Breng geen autowas aan op kunststof, rubberen of gelakte onderdelen in een matte of halfmatte afwerking en polijst dergelijke onderdelen evenmin. • Verwijder gemorste was op gebieden met een matte laklaag onmiddellijk met reguliere wasbenzine. • Let erop dat er geen hars, vet of olie op het lakwerk van de auto komt. Dergelijke stoffen kunnen vlekken veroorzaken. Verwijder ze onmiddellijk met reguliere wasbenzine. Wees voorzichtig en wrijf niet te hard over het lakoppervlak. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 382) ONDERHOUD EN SERVICE Water- en vuilafstotende laag BELANGRIJK De ruiten zijn voorzien van een speciale laag die bij hevige regenval voor een beter zicht zorgt. Gebruik geen metalen ijskrabber om de ruiten van ijs te ontdoen. Gebruik de elektrische verwarming om de buitenspiegels van ijs te ontdoen, zie Ruiten en buitenspiegels - elektrische verwarming (p. 110). Water- en vuilafstotende laag* De waterafstotende laag staat bloot aan natuurlijke slijtage. Onderhoud: • Gebruik nooit producten zoals autowas, ontvetters en dergelijke op het glasoppervlak, omdat de waterafstotende laag daardoor beschadigd kan raken. • Wees voorzichtig bij het schoonmaken om te voorkomen dat er krassen in het glasoppervlak ontstaan. • Om schade aan het glas te voorkomen dient u voor het verwijderen van ijs alleen een krabber van kunststof te gebruiken. • Om de waterafstotende eigenschappen op de zijruiten te behouden, wordt geadviseerd de behandeling te vernieuwen met een nabehandelingsmiddel dat verkrijgbaar is bij een erkende Volvo-werkplaats. Gebruik het middel de eerste keer na drie jaar en daarna ieder jaar. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 382) Roestwering De auto heeft in de fabriek een uiterst grondige en complete roestwerende behandeling ondergaan. De carrosserie bestaat ten dele uit gegalvaniseerd plaatwerk. Het onderstel is voorzien van een slijtvaste bodembescherming. In de balken, holten en gesloten profielen werd een dunne, doordringende roestwerende vloeistof gespoten. Controleren en onderhouden De corrosiebescherming van de auto behoeft normaal gesproken geen onderhoud, maar door de auto schoon te houden, wordt de kans op corrosie verder verkleind. Sterk alkalische of zure reinigingsmiddelen moeten altijd worden vermeden op glanzende sierdetails. Repareer eventuele steenslagplekken zo snel mogelijk na constatering. Gerelateerde informatie • Lakschade (p. 387) * Optie/accessoire. 385 ONDERHOUD EN SERVICE Interieur reinigen Stoffen bekleding en plafondbekleding Gebruik alleen reinigingsmiddelen en autoverzorgingsproducten die door Volvo geadviseerd worden. Reinig het interieur regelmatig en voor het beste resultaat is het zaak om vlekken meteen te verwijderen. Het is belangrijk te stofzuigen voordat u een reinigingsmiddel gebruikt. Volvo biedt een universeel textielverzorgingsproduct voor stoffen bekleding en plafondbekleding, waarmee u de bekleding in optimale staat kunt houden, mits u de instructies opvolgt. Het textielverzorgingsproduct is verkrijgbaar bij een Volvodealer. BELANGRIJK • • • • 386 Sommige geverfde kledingstukken (zoals spijkerbroeken en suède kleding) kunnen afgeven en voor verkleuring van de bekleding zorgen. In dat geval is het belangrijk om de verkleurde delen van de bekleding zo spoedig mogelijk te reinigen en te verzorgen. Gebruik nooit sterke oplosmiddelen zoals sproeiervloeistof, wasbenzine of terpentine voor het reinigen van het interieur, omdat zowel de bekleding als de overige interieuronderdelen daarbij beschadigd kunnen raken. Spuit reinigingsmiddelen nooit rechtstreeks op componenten met elektrische knoppen of bedieningselementen. Maak ze in plaats daarvan schoon met een doek die u met het reinigingsmiddel bevochtigd hebt. Scherpe voorwerpen en klittenbandsluitingen kunnen de stoffen bekleding van de auto beschadigen. Leren bekleding De leren bekleding van Volvo is behandeld om de bekleding in oorspronkelijke staat te bewaren. Leren bekleding is een natuurproduct dat na verloop van tijd een mooi patina krijgt. Voor het behoud van de eigenschappen en kleur van het leer is regelmatige reiniging en verzorging vereist. Volvo biedt een universeel leerverzorgingsproduct, Volvo Leather Care Kit/Wipes, waarmee u leren bekleding kunt reinigen en de beschermende laag kunt herstellen, mits u de instructies opvolgt. Voor de beste resultaten adviseert Volvo de beschermende crème een- à viermaal per jaar (zo nodig vaker) op te brengen. U kunt de Volvo Leather Care Kit/Wipes kopen bij een Volvo-dealer. Leren stuurwiel Leer moet kunnen ademen. Dek het leren stuurwiel nooit af met kunststof bescherming. Reinigen het leren stuurwiel bij voorkeur met Volvo Leather Care Kit/Wipes. Interieuronderdelen van kunststof, metaal en hout Voor het reinigen van interieuronderdelen en panelen van kunststof worden met water bevochtigde splitfiber- of microvezeldoeken geadviseerd, die verkrijgbaar zijn bij een erkende Volvo-werkplaats. Krab of wrijf nooit over een vlek. Gebruik nooit sterke vlekkenmiddelen. Voor de hardnekkige vlekken kunt u een speciaal reinigingsmiddel gebruiken dat verkrijgbaar is bij de erkende Volvo-werkplaats. Veiligheidsgordels Gebruik water en een synthetisch wasmiddel en in het bijzonder het textielreinigingsmiddel dat bij een erkende Volvo-werkplaats verkrijgbaar is. Zorg dat de gordel droog is, voordat deze weer wordt opgerold. Inlegmatten en vloermat Haal de inlegmatten uit de auto om de vloerbekleding en de inlegmatten ieder apart schoon te kunnen maken. Gebruik een stofzuiger om vuil en stof te verwijderen. Elk van beide inlegmatten zit met pennen vast. Verwijder de inlegmat door de inlegmat bij elk van beide pennen vast te pakken en recht omhoog te tillen. Breng de inlegmat aan door deze bij beide pennen vast te drukken. ONDERHOUD EN SERVICE WAARSCHUWING Gebruik voor alle zitplaatsen slechts één inlegmat tegelijk en controleer alvorens weg te rijden of de mat voor de bestuurdersstoel goed in de bevestigingsklemmen op de vloer vastzit om te voorkomen dat deze kan gaan glijden en achter of onder de pedalen blijft haken. Lakschade Kleurcode De lak vormt een belangrijk onderdeel van de roestwering van de auto en moet daarom regelmatig worden gecontroleerd. De meest voorkomende soorten lakschade zijn bijvoorbeeld steenslagplekken, krassen en plekjes op de spatbordranden, portieren en bumpers. De kleurcodesticker vindt u in de portierstijl van de auto en wordt zichtbaar zodra het portier rechtsachter wordt geopend. BELANGRIJK Voor vlekken op de vloermat wordt geadviseerd het speciale reinigingsmiddel voor stoffen bekleding te gebruiken nadat u hebt gestofzuigd. U dient vloermatten te reinigen met de door een Volvo-dealer geadviseerde producten. Wanneer de auto is voorzien van een matte laklaag: Laat lakreparaties over aan een erkende werkplaats. Geadviseerd wordt een erkende Volvo-werkplaats. Gerelateerde informatie • Wasstraat (p. 382) Geringe lakschade herstellen Om roestvorming te voorkomen moet u lakschade direct herstellen. Eventueel benodigd materiaal • Grondlak (primer)17 - voor met kunststof beklede bumpers en dergelijke zijn er spuitbussen met speciale hechtprimer verkrijgbaar. • basislak en heldere lak - verkrijgbaar in spuitbussen en als bijwerkpennen/-stiften18. • • 17 18 Kleurcode exterieur Eventuele secundaire kleurcode exterieur Het is belangrijk dat u de juiste kleur gebruikt. Voor de positie van de productsticker zie Typeaanduidingen (p. 390). Afplaktape. Fijn schuurlinnen17. Eventueel. Volg de aanwijzingen die bij de verpakking van de bijwerkpen/-stift werden geleverd. }} 387 ONDERHOUD EN SERVICE || Kleine lakbeschadigingen als steenslagplekken en krassen repareren 3. Roer de grondlak (primer) goed door en breng deze met een fijn kwastje, een lucifer of iets dergelijks aan. Werk als de grondlak droog is af met basislak en heldere lak. 4. Krassen kunt u op dezelfde manier herstellen, maar dek ter bescherming de onbeschadigde lak rond de kras af. N.B. G021832 Als de steenslag niet tot het metalen oppervlak (het plaatwerk) is gekomen en er nog steeds een onbeschadigde laklaag aanwezig is, moet u de basislak en heldere lak direct aanbrengen nadat het oppervlak is gereinigd. Vóór het herstel van lakschade moet u de auto schoonmaken en goed laten drogen. Zorg er bovendien voor dat de auto warmer is dan 15 °C. 1. Plak een stuk afplaktape over het beschadigde gebied heen. Trek de tape weer van de lak af om eventuele lakresten te verwijderen. Als de beschadiging tot op het metaal (plaat) zit, moet een grondlak (primer) worden gebruikt. Bij beschadiging van een kunststof oppervlak moet voor een optimaal resultaat een hechtprimer worden gebruikt – spray in het deksel van de sprayfles en strijk dun op. 2. 388 Vóór het lakken kunt u zo nodig (bij ongelijkmatige randen bijvoorbeeld) plaatselijk licht schuren met zeer fijn schuurlinnen. Maak het oppervlak goed schoon en laat drogen. Gerelateerde informatie • Roestwering (p. 385) SPECIFICATIES SPECIFICATIES Typeaanduidingen 390 Typeaanduiding, chassisnummer en dergelijke (autospecifieke informatie) staan aangegeven op een sticker in de auto. SPECIFICATIES Positie van stickers en plaatjes De afbeelding is schematisch – afhankelijk van de markt en het model zijn afwijkingen mogelijk. Wanneer u contact opneemt met uw erkende Volvo-werkplaats of vervangende onderdelen of }} 391 SPECIFICATIES || accessoires wilt bestellen, kan het handig zijn om de typeaanduiding, het chassisnummer en het motornummer bij de hand te hebben. N.B. De in de gebruikershandleiding afgebeelde stickers hoeven niet per definitie overeen te komen met de stickers die in of op uw auto aanwezig zijn. De afbeeldingen zijn alleen bedoeld om aan te geven hoe de stickers er in grote lijnen uitzien en waar ze ongeveer zitten. Op de stickers van de auto vindt u de informatie die op uw auto van toepassing is. Sticker voor typeaanduiding, chassisnummer, maximaal toelaatbaar gewicht, kleurcode voor lakwerk en typegoedkeuringsnummer. De sticker zit op de portierstijl en wordt bij het openen van het rechter achterportier zichtbaar. Sticker voor A/C-systeem. Sticker voor standverwarming. Sticker voor motorcode en serienummer van de motor. Sticker voor motorolie. Sticker voor typeaanduiding en serienummer van de versnellingsbak. Handgeschakelde versnellingsbak Automatische versnellingsbak Sticker voor het identificatienummer van de auto – VIN (Vehicle Identification Number). De typegoedkeuring van de auto bevat meer informatie over de auto. 392 Gerelateerde informatie • • Gewichten (p. 394) Motorspecificaties (p. 397) SPECIFICATIES Maten In de tabel ziet u de maten van de auto wat de lengte, hoogte et cetera betreft. V40. A B C Maten mm Wielbasis 2647 Lengte Laadlengte, vloer, achterbank neergeklapt D Laadlengte, vloer E Hoogte F Laadhoogte Maten G Spoorbreedte vooras 4370 1508 H Spoorbreedte achteras 684 1546A 1551B 1559C 1533A 1538B 1420 532 mm 1546C I Laadbreedte, vloer A B C Maten mm J Breedte 1802 K Breedte incl. buitenspiegels 2041 L Breedte incl. ingeklapte buitenspiegels 1857 Offset 52,5 mm. Offset 50 mm. Offset 46 mm. 960 393 SPECIFICATIES Gewichten Het maximale totaalgewicht staat aangegeven op een sticker in de auto. Inbegrepen bij het rijklaar gewicht zijn het gewicht van de bestuurder, dat van de brandstoftank die voor 90% gevuld is en dat van de resterende oliën/vloeistoffen. Het gewicht van de passagiers en de gemonteerde accessoires alsmede de kogeldruk (p. 395) (bij gebruik van een aanhanger) zijn van invloed op het laadvermogen en zijn niet inbegrepen bij het rijklaar gewicht. Toelaatbare maximumbelading = totaalgewicht – rijklaar gewicht. N.B. Het gedocumenteerde rijklare gewicht geldt voor een auto in de basisuitvoering, dus een auto zonder extra uitrusting of opties. Dat houdt in dat voor elke optie die wordt toegevoegd, de laadcapaciteit van de auto met het gewicht van de optie afneemt. Voorbeelden van opties die de laadcapaciteit verminderen zijn de onderdelen voor de verschillende uitvoeringen (zoals Kinetic/ Momentum/Summum) en andere opties zoals: trekhaak, lastdrager, dakbox, audiosysteem, verstralers, gps-navigatie, verwarming op brandstof, veiligheidsrek, matten, bagagerolhoes, elektrisch bedienbare stoelen et cetera. Voor informatie over de positie van de sticker, zie Typeaanduidingen (p. 390). Max. totaalgewicht Max. treingewicht (auto + aanhanger) De auto wegen is een betrouwbare methode om na te gaan wat het rijklare gewicht van uw auto is. Max. voorasdruk Max. achterasdruk Uitrustingsniveau WAARSCHUWING Het rijgedrag van de auto verandert door hoe zwaar de auto beladen is en hoe de lading is geplaatst. Max. belasting: Zie typegoedkeuring. Max. dakbelasting: 75 kg. Gerelateerde informatie • 394 Trekgewicht en kogeldruk (p. 395) SPECIFICATIES Trekgewicht en kogeldruk Het trekgewicht en de kogeldruk voor het rijden met een aanhanger staan in de tabellen. Max. gewicht geremde aanhanger N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. V40 MotorcodeA Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) T2 B4204T17 T2 B4154T3 Handgeschakeld, M76 1500 75 Automaat, TF-71SC 1500 75 T2 B4154T5 Automaat, TF-71SC 1500 75 T3 B4204T33 Handgeschakeld, M76 1500 75 T3 B4154T2 Automaat, TF-71SC 1500 75 T3 B4154T4 Automaat, TF-71SC 1500 75 T4 B4204T19 Automaat, TF-71SC 1500 75 T5 B4204T41 Automaat, TG-81SC 1500 75 T5 B4204T11 Automaat, TG-81SC 1500 75 D2 D4204T8 Automaat, TF-71SC 1500 75 D2 D4204T13 Handgeschakeld, M76 1500 75 D2 D4204T13 Automaat, TF-71SC 1500 75 D3 D4204T16 Handgeschakeld, M76 1500 75 D3 D4204T16 Automaat, TF-71SC 1500 75 Motor }} 395 SPECIFICATIES || V40 MotorcodeA Versnellingsbak Max. gewicht geremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) D3 D4204T9 D4 D4204T14 Automaat, TF-71SC 1500 75 Automaat, TG-81SC 1500 75 Motor Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Typeaanduidingen (p. 390). A Max. gewicht ongeremde aanhanger V40 Max. gewicht ongeremde aanhanger (kg) Max. kogeldruk (kg) 700 50 Motor Alle Gerelateerde informatie • • • 396 Gewichten (p. 394) Rijden met een aanhanger (p. 310) Trailer Stability Assist (TSA) (p. 317) SPECIFICATIES Motorspecificaties De motorspecificaties (vermogen enzovoort) voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. }} 397 SPECIFICATIES || V40 MotorcodeA Vermogen (kW bij omw/min) Vermogen (pk bij omw/min) Motorkoppel (Nm bij omw/min) Aantal cilinders Cilinderboring (mm) Slaglengte (mm) Slagvolume (liter) Compressieverhouding T2 B4154T3 90/5000 122/5000 220/1800–3500 4 82,0 70,9 1,498 10,5:1 T2 B4154T5 90/5000 122/5000 220/1600–3500 4 82,0 70,9 1,498 10,5:1 T2 B4204T17 90/5000 122/5000 220/1200–3500 4 82,0 93,2 1,969 11,3:1 T3 B4154T2 112/5000 152/5000 250/1800–4000 4 82,0 70,9 1,498 10,5:1 T3 B4154T4 112/5000 152/5000 250/1700–4000 4 82,0 70,9 1,498 10,5:1 T3 B4204T33 112/5000 152/5000 250/1300–4000 4 82,0 93,2 1,969 11,3:1 T4 B4204T19 140/4700 190/4700 300/1300–4000 4 82,0 93,2 1,969 11,3:1 T5 B4204T41 180/5500 245/5500 350/1500–4800 4 82,0 93,2 1,969 8,6:1 T5 B4204T11 180/5500 245/5500 350/1500–4800 4 82,0 93,2 1,969 10,8:1 D2 D4204T13 88/3750 120/3750 280/1500-2250 4 82,0 93,2 1,969 16,0:1 D2 D4204T8 88/3750 120/3750 280/1500-2250 4 82,0 93,2 1,969 16,0:1 D3 D4204T16 110/3750 150/3750 320/1750–3000 4 82,0 93,2 1,969 16,0:1 D3 D4204T9 110/3750 150/3750 320/1750–3000 4 82,0 93,2 1,969 16,0:1 D4 D4204T14 140/4250 190/4250 400/1750–2500 4 82,0 93,2 1,969 15,8:1 Motor A Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Typeaanduidingen (p. 390). Gerelateerde informatie 398 • Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid (p. 402) • Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 400) SPECIFICATIES Motorolie - ongunstige rijomstandigheden BELANGRIJK Om aan de vereisten voor de gespecificeerde service-intervallen te voldoen worden alle motoren in de fabriek gevuld met een speciaal aangepaste, synthetische motorolie. De oliesoort werd met grote zorg geselecteerd lettend op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact. In ongunstige rijomstandigheden kunnen de olietemperatuur en het olieverbruik abnormaal toenemen. Hier volgen enkele voorbeelden van ongunstige rijomstandigheden. Controleer het oliepeil (p. 353), vaker tijdens langere ritten: • met een caravan of aanhanger achter de auto • • • in bergachtig gebied Om de aanbevolen service-intervallen aan te kunnen houden dient u een goedgekeurde motoroliesoort te gebruiken. Gebruik alleen een oliesoort van de voorgeschreven kwaliteit en dat zowel bij het bijvullen als bij het verversen van olie. Een negatieve invloed op de levensduur van de motor, de startgewilligheid, het brandstofverbruik en de milieu-impact is anders niet uitgesloten. op hoge snelheden in temperaturen lager dan –30 °C of hoger dan +40 °C Het bovenstaande geldt ook tijdens kortere ritten bij lage temperaturen. Kies een volsynthetische motorolie bij ongunstige rijomstandigheden. Ze bieden de motor extra bescherming. Volvo Car Corporation wijst alle garantieclaims af bij gebruik van een motoroliesoort die niet voldoet aan de voorgeschreven kwaliteits- en viscositeitseisen. Volvo adviseert: Volvo adviseert de olie in een erkende Volvowerkplaats te laten verversen. Gerelateerde informatie • • Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid (p. 400) Motorolie - algemeen (p. 352) 399 SPECIFICATIES Motorolie - kwaliteit en hoeveelheid De aanbevolen motoroliekwaliteit en de hoeveelheid voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. Volvo adviseert: 400 N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. SPECIFICATIES V40 MotorcodeA Oliekwaliteit Motor A Hoeveelheid, incl. oliefilter (liter, ca.) T2 B4204T17 T2 B4154T3 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 5,6 T2 B4154T5 5,6 T3 B4154T2 5,6 T3 B4154T4 5,6 T3 B4204T33 5,6 T4 B4204T19 T5 B4204T41 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 5,6 5,6 5,6 T5 B4204T11 D2 D4204T13 5,6 D2 D4204T8 5,2 D3 D4204T16 5,2 D3 D4204T9 5,2 D4 D4204T14 5,2 Castrol Edge Professional V 0W-20 of VCC RBS0-2AE 0W-20 5,2 Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Typeaanduidingen (p. 390). Gerelateerde informatie • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 399) • Motorolie - controleren en bijvullen (p. 353) 401 SPECIFICATIES Koelvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid V40 Hoeveelheid (liter) MotorA In de tabel ziet u de aan te houden hoeveelheid koelvloeistof voor de verschillende motortypes. Voorgeschreven kwaliteit: Door Volvo aanbevolen koelvloeistof aangelengd met 50% water1, zie verpakking. N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. T2 B4154T3 T2 B4154T5 T2 B4204T17 T3 B4154T2 T3 B4154T4 T3 B4204T33 T4 B4204T19 T5 B4204T41 T5 B4204T11 D2 D4204T13 D2 D4204T8 D3 D4204T16 D3 D4204T9 D4 D4204T14 A B 1 402 De waterkwaliteit dient te voldoen aan de norm STD 1285,1. 8,0 (8,4B) Motorcode, onderdeel- en serienummer van de motor vindt u op de motor, zie Typeaanduidingen (p. 390). Geldt voor een auto met een verwarming op brandstof. Gerelateerde informatie • 7,5 (7,8B) Koelvloeistof - peil (p. 355) SPECIFICATIES Transmissieolie - kwaliteit en hoeveelheid De voorgeschreven transmissieolie en de hoeveelheid voor de verschillende versnellingsbakopties staan in de tabel. Handgeschakelde versnellingsbak Handgeschakelde versnellingsbak Hoeveelheid (liter) M76 ca. 1,6 Voorgeschreven versnellingsbakolie BOT 352 B1 Automatische versnellingsbak Automatische versnellingsbak TF-71SC TG-81SC A B Hoeveelheid (liter) ca. 6,8 ca. 6,6A ca. 7,5B Voorgeschreven versnellingsbakolie AW1 AW1 Benzinemotoren Dieselmotoren N.B. In normale rijomstandigheden hoeft de transmissie-olie niet te worden ververst. Onder ongunstige rijomstandigheden moet de olie mogelijk wel worden ververst. Gerelateerde informatie • Motorolie - ongunstige rijomstandigheden (p. 399) • Typeaanduidingen (p. 390) 403 SPECIFICATIES Remvloeistof - kwaliteit en hoeveelheid Remvloeistof is de naam van het middel in een hydraulisch remsysteem, dat wordt gebruikt om druk uit een hoofdremcilinder over te brengen op mechanisch bediende remmen. Voorgeschreven kwaliteit: Volvo Original DOT 4 klasse 6 of een vergelijkbare kwaliteit. Hoeveelheid: 0,6 liter Gerelateerde informatie • 404 Rem- en koppelingsvloeistof - peil (p. 356) SPECIFICATIES Brandstoftank - inhoud De inhoud van de brandstof voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. V40 Hoeveelheid (liter) Voorgeschreven kwaliteit Benzine ca. 62 Brandstof - benzine (p. 302) Dieselolie ca. 62 Brandstof - diesel (p. 303) Motor Gerelateerde informatie • • Brandstof tanken (p. 301) Motorspecificaties (p. 397) 405 SPECIFICATIES Tankvolume voor AdBlue®2 Het tankvolume voor het additief AdBlue bedraagt ca. 16,5 liter. Gerelateerde informatie • AdBlue® – controleren en bijvullen (p. 308) Airconditioning, vloeistof hoeveelheid en kwaliteit De klimaatregeling van de auto maakt, afhankelijk van de markt, gebruik van het koudemiddel R1234yf of R134a. Op een sticker aan de binnenkant van de motorkap staat informatie over het koudemiddel dat in de klimaatregeling van de auto zit. In de onderstaande tabellen ziet u welke kwaliteit vloeistoffen en smeermiddelen er in het aircosysteem zitten en in welke hoeveelheden. A/C-sticker Sticker voor R134a De sticker zit aan de binnenkant van de motorkap. 2 406 Sticker voor R1234yf Geregistreerd handelsmerk van Verband der Automobilindustrie e.V. (VDA) De sticker zit aan de binnenkant van de motorkap. SPECIFICATIES Toelichting symbolen R1234yf Symbool Betekenis Voorzichtigheid betrachten Mobiele airco (MAC) WAARSCHUWING In de installatie voor airconditioning zit koudemiddel R134a onder druk. Service en reparatie aan het systeem mogen uitsluitend worden uitgevoerd door een erkende werkplaats. 575 g Voorgeschreven kwaliteit R1234yf Type smeermiddel Koudemiddel Auto's met koudemiddel R134a Gewicht 625 g Voorgeschreven kwaliteit Gerelateerde informatie • WAARSCHUWING Brandbaar koudemiddel BELANGRIJK Het is niet toegestaan de aircocondensor te repareren of te vervangen door een gebruikte condensor. De nieuwe condensor moet conform de SAE-norm J2842 zijn gekeurd en gemerkt. Auto's met koudemiddel R1234yf Gewicht Onderhoud aan de mobiele airco (MAC) is voorbehouden aan een bevoegd onderhoudsmonteur Verdamper Klimaatregeling - storingen opsporen en verhelpen (p. 357) In de airco-installatie zit koudemiddel R1234yf onder druk. Conform de SAE-norm J2845 (“Technician Training for Safe Service and Containment of Refrigerants Used in Mobile A/C System”) mogen service en reparatie aan het koudemiddelsysteem alleen worden uitgevoerd door een daartoe bekwaam en bevoegd technicus om de veiligheid van het systeem te garanderen. Compressorolie Hoeveelheid 60 ml Voorgeschreven kwaliteit PAG-olie R134a 407 SPECIFICATIES Brandstofverbruik en CO2-uitstoot Het brandstofverbruik voor een auto wordt gemeten in liter per 100 km en de CO2-uitstoot in gram CO2 per km. Uitleg gram CO2/km N.B. Snelwegrit Als de gegevens over brandstofverbruik en emissie ontbreken, staan deze in het bijgeleverde supplement. Combinatierit Bandenklasse voor rolweerstand volgens EU-richtlijn nr. 1222/2009 handgeschakelde versnellingsbak liter/100 km N.B. Niet alle motoren zijn verkrijgbaar op alle markten. Automatische versnellingsbak Stadsverkeer V40 T2 (B4204T17) 408 A 183 7,9 110 4,7 137 5,9 B 186 8,0 112 4,8 139 6,0 C 189 8,1 115 4,9 142 6,1 E 193 8,3 117 5,0 145 6,2 SPECIFICATIES V40 T2 (B4154T3) T3 (B4204T33) T3 (B4154T2) D2 (D4204T13) A 162 7,0 110 4,7 129 5,6 B 165 7,1 112 4,8 131 5,6 C 168 7,2 114 4,9 133 5,7 E 171 7,4 116 5,0 136 5,9 A 186 8,0 112 4,8 139 6,0 B 187 8,1 114 4,9 141 6,1 C 189 8,1 116 5,0 143 6,1 E 190 8,2 118 5,1 145 6,2 A 162 7,0 115 4,9 132 5,7 B 164 7,0 117 5,0 134 5,8 C 165 7,1 119 5,1 136 5,9 E 167 7,2 121 5,2 138 6,0 A - - - - - - B - - - - - - C - - - - - - E - - - - - - }} 409 SPECIFICATIES || V40 D2 (D4204T13) D3 (D4204T16) D3 (D4204T16) A - - - - - - B - - - - - - C - - - - - - E - - - - - - A - - - - - - B - - - - - - C - - - - - - E - - - - - - A - - - - - - B - - - - - - C - - - - - - E - - - - - - Brandstofverbruik De brandstofverbruiks- en emissiewaarden in de bovenstaande tabel zijn gebaseerd op speciale EU-rijcycli (zie onder), die gelden voor een auto met rijklaar gewicht in standaarduitvoering zonder extra uitrusting. Afhankelijk van de uitrusting neemt het autogewicht toe. Dit alsook de mate van belading van de auto zorgt voor een verho- 410 ging van het brandstofverbruik en de uitstoot van kooldioxide. • Als de auto wordt uitgerust met extra accessoires die het gewicht van de auto verhogen. Er zijn meerdere oorzaken aan te geven voor een verhoogd brandstofverbruik ten opzichte van de tabelwaarden. Voorbeelden: • • Uw rijstijl. De grotere rolweerstand als u kiest voor andere wielen dan de standaardwielen op de basisuitvoering van het model. SPECIFICATIES • De grotere luchtweerstand bij hogere snelheden. • De brandstofkwaliteit, de weg- en verkeersomstandigheden, de weersgesteldheid en de staat van de auto. Een combinatie van de bovengenoemde factoren kan een aanzienlijk hoger verbruik opleveren. Er zijn grote afwijkingen in het brandstofverbruik mogelijk bij een vergelijking met de EU-rijcycli (zie onder) die gehanteerd worden bij certificering van de auto en waarop de verbruikscijfers in de tabel gebaseerd zijn. Raadpleeg voor meer informatie de richtlijnen waar eerder aan gerefereerd werd. Bij gebruik van brandstof met een octaangetal van 91 RON neemt het brandstofverbruik toe, terwijl het motorvermogen lager wordt. N.B. Extreme weersomstandigheden, een aangekoppelde aanhanger/caravan of ritten op grote hoogte zijn, in combinatie met de brandstofkwaliteit, factoren die het brandstofverbruik aanzienlijk kunnen doen toenemen. EU-rijcycli De officiële brandstofverbruikscijfers zijn gebaseerd op twee gestandaardiseerde rijcycli in laboratoriummilieu ("EU-rijcycli"), alles conform EU Regulation no 692/2008, 715/2007 (Euro 5 / Euro 6), 2017/1151 en 2017/1153. Aangezien de rijcycli ook worden gebruikt in het kader van de kwaliteitscontrole worden er hoge eisen gesteld aan de herhaalbaarheid van de tests. Daarom worden de tests zorgvuldig gecontroleerd en alleen uitgevoerd voor de basisfuncties van de auto (bijvoorbeeld met gedeactiveerde airconditioning, radio et cetera). Als gevolg hiervan zijn de resultaten van de officiële cijfers niet vanzelfsprekend representatief voor wat klanten ervaren bij daadwerkelijk gebruik van de auto. geanalyseerd en leiden tot de gespecificeerde waarde voor de CO2-uitstoot. Gerelateerde informatie • • • • Zuinig rijden (p. 309) Brandstof - benzine (p. 302) Brandstof - diesel (p. 303) Gewichten (p. 394) Deze richtlijnen bevatten informatie over de rijcycli "Stadsverkeer" en "Snelwegrit": • Stadsverkeer – De meting begint met een koude start van de motor. Het betreft hier een gesimuleerde rit. • Snelwegrit – de auto moet optrekken en afremmen bij snelheden van 0-120 km/h (0–75 mph). Het betreft hier een gesimuleerde rit. Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak geldt de 2e versnelling als wegrijversnelling. De officiële waarde voor combinatierit, die in de tabel staat, is zoals wettelijk bepaald werd een combinatie van de rijcycli "Stadsverkeer" en "Snelwegrit". Om de kooldioxide-emissie (CO2-uitstoot) tijdens de twee rijcycli te berekenen worden de uitlaatgassen opgevangen. Deze worden vervolgens 411 SPECIFICATIES Wielen en banden - goedgekeurde maten In bepaalde landen staan niet alle goedgekeurde maten aangegeven op het kentekenbewijs of andere autopapieren. In de onderstaande tabel 412 staan alle goedgekeurde velg- en bandcombinaties. Voor het juiste gebruik van de tabel zijn gegevens over de motor alsook het type versnellingsbak vereist. Voor meer informatie over deze gegevens, zie Typeaanduidingen (p. 390). Voor informatie over de minimaal toelaatbare lastindex (LI) en snelheidsklasse (SS), zie Lastindex en snelheidsklasse (p. 414). ✓ = Goedgekeurd V40 handb./ 205/55R16 205/50R17 225/45R17 Motor autom. 7x16x50 7x17x50 7,5x17x52,5 225/40R18 235/35R19A 6,5x16x52,5 7x17x52,5 7x17x50 7,5x18x52,5 8x19x50 T2 B4154T3 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ - T2 B4154T5 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ - T2 B4204T17 handb. ✓ ✓ ✓ ✓ - T3 B4154T2 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ - T3 B4154T4 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ - T3 B4204T33 handb. ✓ ✓ ✓ ✓ - T4 B4204T19 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ ✓ T5 B4204T11 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ ✓ T5 B4204T41 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ ✓ D2 D4204T8 handb./autom. ✓ ✓ ✓ ✓ - D2 D4204T13 handb./autom. ✓ ✓ ✓ ✓ - D3 D4204T16 handb./autom. ✓ ✓ ✓ ✓ ✓ SPECIFICATIES A V40 handb./ 205/55R16 205/50R17 225/45R17 Motor autom. 7x16x50 7x17x50 7,5x17x52,5 225/40R18 235/35R19A 6,5x16x52,5 7x17x52,5 7x17x50 7,5x18x52,5 8x19x50 D3 D4204T9 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ ✓ D4 D4204T14 autom. ✓ ✓ ✓ ✓ ✓ Alleen toegestaan voor auto's die fabrieksaf werden geleverd met 19"-banden. Gerelateerde informatie • • • • Banden - maten (p. 325) Banden - snelheidsklassen (p. 326) Banden - lastindex (p. 326) Wiel- en velgmaten (p. 325) 413 SPECIFICATIES Lastindex en snelheidsklasse In de onderstaande tabel staan de minimaal toelaatbare lastindex (LI) en snelheidsklasse (SS). A B 414 Voor het juiste gebruik van de tabel zijn gegevens over de motor alsook het type versnellings- bak vereist. Voor meer informatie over deze gegevens, zie Typeaanduidingen (p. 390). V40 handb./ Motor autom. Minimaal toelaatbare lastindex (LI)A Minimaal toelaatbare snelheidsklasse (SS)B T2 B4154T3 autom. 91 H T2 B4154T5 autom. 91 H T2 B4204T17 handb. 91 H T3 B4154T2 autom. 91 H T3 B4154T4 autom. 91 H T3 B4204T33 handb. 91 H T4 B4204T19 autom. 91 H T5 B4204T11 autom. 91 W T5 B4204T41 autom. 91 H D2 D4204T8 handb./autom. 91 H D2 D4204T13 handb./autom. 91 H D3 D4204T16 handb./autom. 91 H D3 D4204T9 autom. 91 H D4 D4204T14 autom. 91 V De lastindex van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde. De snelheidsklasse van de band dient groter dan of minimaal gelijk te zijn aan de tabelwaarde. SPECIFICATIES Gerelateerde informatie • Wielen en banden - goedgekeurde maten (p. 412) • Banden - goedgekeurde bandenspanning (p. 416) • • Banden - lastindex (p. 326) Banden - snelheidsklassen (p. 326) 415 SPECIFICATIES Banden - goedgekeurde bandenspanning De goedgekeurde bandenspanningen voor de verschillende motoralternatieven staan in de tabel. V40 Bandenmaat Snelheid Motor (km/h) Achter Voor Achter Voor/achter (kPa) (kPa) (kPa) (kPa) 0 – 160C 230 230 260 260 260 160+D 250 250 300 280 - 225/40 R18 0 – 160C 230 230 260 260 260 235/35 R19 160+D 270 270 320 300 - 420 420 420 420 - 225/45 R17 Compact reservewiel (Temporary Spare) max. 80E Zuinig rijden. In sommige landen wordt de bandenspanning ook wel in bar aangegeven in plaats van in pascal (1 bar = 100 kPa). 0 – 100 mph 100+ mph max. 50 mph N.B. Alle motoren, banden of combinaties daarvan zijn niet altijd beschikbaar op alle markten. 416 ECO-bandenspanningA (kPa)B 205/50 R17 A B C D E Max. belading Voor 205/55 R16 Alle motoren Belading, 1–3 inzittenden Gerelateerde informatie • • • • Wielen en banden - goedgekeurde maten (p. 412) Banden - maten (p. 325) Banden - bandenspanning (p. 324) Typeaanduidingen (p. 390) ALFABETISCH REGISTER functie Symbolen en meldingen A Aanbevolen kinderzitjes tabel Aanhanger kabel pendelbeweging rijden met een aanhanger Aanrijding ALFABETISCH REGISTER 47 310 310, 311 317 310 41 ACC - Adaptieve cruisecontrol 203 Accu starten met hulpaccu 275 Achterbank elektrische verwarming 131 Achterklep vergrendelen/ontgrendelen 176 Achterlichten positie 362 Achterruit elektrische verwarming 110 Achteruitkijkspiegel autodimfunctie 110 111 Achteruitkijkspiegel en buitenspiegels Kompas 112 Actieve parkeerhulp bediening Beperkingen 266 267 269 Adaptieve bochtverlichting 266 271 96 Adaptieve cruisecontrol functie inhalen overzicht Radarsensor snelheid instellen stand-bystand Storingzoeken tijdelijk deactiveren uitschakelen van cruisecontrolfunctie wisselen volgtijd instellen 203 204 209 205 216 206 208 213 208 210 212 207 AdBlue Bijvullen functies tankinhoud 306 308 307 406 Afdichtmiddel 338 Afneembare trekhaak opbergen Afsluitbare wielbouten Airbag activeren/deactiveren, PACOS bestuurderszijde passagierszijde 36 34 35, 36 AIRBAG 34, 35 Airbagsysteem waarschuwingssymbool 33 32 Airconditioning 134 Airconditioning, vloeistof hoeveelheid en kwaliteit 406 alarm alarm controleren alarmindicatie alarmsignalen beperkt alarmniveau 181, 182, 183 164 182 183 183 Alarm automatische activering automatische herinschakeling transpondersleutel defect 182 182 183 Alarmlichten 101 313 Antislipregeling 186 327 Antispin 186 Afspraak maken voor servicebeurt en reparatie 346 Approach-verlichting Automatische hervergrendeling 104, 162 173 Automatische schakelblokkering deactiveren 282 417 ALFABETISCH REGISTER Automatische versnellingsbak aanhanger handmatige schakelstanden (Geartronic) slepen en bergen 279 319 Automatische wasstraat 382 Automatisch groot licht 94 Auto met internetaansluiting afspraak maken voor servicebeurt en reparatie 278 312 323 412, 414 322 328 324 324, 416 412, 414, 416 328 Bandenmaat 325 346 Bandenspanningscontrole 335 Auto opnemen 349 Bandenspanningscontrolesysteem 335 Autosleutelgeheugen 159 Bandenspanningstabel 324 382 386 Batterij Hulponderhoud StartSymbolen op de accu transpondersleutel/PCC Waarschuwingssymbolen 371 368 368 370 167 370 Autoverzorging Leren bekleding B bagageruimte bagagenet 418 draairichting maten onderhoud profieldiepte slijtage-indicator spanning specificaties Winterbanden 154 Bagageruimte bevestigingspunten Hoedenplank Verlichting 152 155 103 Bagage verankeren (Lading vervoeren) 152 Banden band afdichten bandenspanningscontrole 337 335 Bedrijfsrem 293, 294, 295 Botsing, zie Aanrijding 41 Brandstof aanduiding brandstofbesparing brandstoffilter brandstofverbruik 301, 302, 303 302, 303 324 304 408 Brandstoftank inhoud 405 Buitenmaten 393 Buitenspiegels elektrische verwarming elektrisch inklapbaar resetten 108 110 109 109 Buitentemperatuurmeter 76 C Camerasensor City Safety™ 224, 236 222 Bekleding 386 Claxon Benzinekwaliteit 302 Clean Zone Interior Package (CZIP) 126 Bergen 320 CO2-uitstoot 408 BLIS Blokkering achteruitversnelling 240, 241 277 Boordcomputer 117, 120, 122 analoog instrumentenpaneel 118 Collision Warning algemene beperkingen bediening Radarsensor 89 229, 230 235 233 216, 222 ALFABETISCH REGISTER voetgangersdetectie werking Collision Warning met Auto Brake Compact reservewiel Condens Condens in koplamp ruiten ontdoen van Condens in koplamp Controlesymbolen 232 230 Diesel brandstofgebrek 304 229 Dieselolie 303 Distance Alert Beperkingen Symbolen en meldingen 200 201 202 328, 329 382 124 382 67, 70, 71 Corner Traction Control 187 Cruisecontrol ingestelde snelheid hervatten snelheid instellen tijdelijk deactiveren uitschakelen 194 198 195 197 199 CTA – Cross Traffic Alert 242 CZIP (Clear Zone Interior Package) 126 D Dagrijlicht Dagteller op nul stellen Dagtellers 92 119, 121 76, 117 Dakbelasting, max. gewicht 394 Dashboardkastje vergrendelen 149 175 Doorluchtfunctie 124, 175 Doorwaaddiepte 296 Draairichting 323 Driver Alert Control bediening 249 250 Driver Alert System 248 E ECC, elektronische klimaatregeling ECO-bandenspanning 129 324, 416 Eco Cruise 291 EcoGuide 70 ECO-stand 291 Eerste hulp 335 EHBO-kit 335 Elektrisch bedienbare ruiten resetten 107 108 Elektrisch bedienbare stoel 85 Elektrisch bedienbare zijruiten resetten 108 Elektrisch bediend rolgordijn voor glazen dak 111 Elektrische aansluiting bagageruimte 150 153 Elektrische verwarming Achterruit spiegels Stoelen en achterbank Voorruit 110 110 131 110 Elektrisch inklapbare buitenspiegels 109 Elektrisch systeem 373 Elektronische klimaatregeling, ECC 129 Elektronische startblokkering 161 Elektronische temperatuurregeling - ETC 130 ETC, elektronische temperatuurregeling 130 Ethanolgehalte 302 etiketten positie 390 Extra verwarming elektrisch op brandstof 142, 143 142 419 ALFABETISCH REGISTER F Fietserdetectie 231 Follow Me Home-verlichting 104 Foutmeldingen Adaptieve cruisecontrol Driver Alert Control LKA zie Meldingen en symbolen 214 251 256 214 Foutmeldingen BLIS 244 FSC, milieulabel 26 G Geartronic 279 Geheugenfunctie stoel 85 Gelaagd glas 26 Gevarendriehoek 334 Gewichten rijklaar gewicht Gladde wegen 394 299, 300 Gladheid Glazen gelaagd/versterkt 420 300 26 Gordelspanners 31 Gordelwaarschuwing 31 Groot licht, automatische activering 94 Groot licht/dimlicht 93 I IAQS - Interior Air Quality System In de was zetten 384 Informatiedisplay 66, 67 Informatietoets, PCC H handgeschakelde versnellingsbak schakelindicatie (GSI) slepen en bergen 277 278 319 Handgeschakelde versnellingsbak aanhanger 312 Handmatige schakelstanden (Geartronic) 279 Hefgereedschap 334 Hill Start Assist 283 Hoedenplank 155 Hogedruksproeiers koplampen 106 Hoge motortemperatuur 297 Hoofdsteun inklappen middelste zitplaats achterbank voorstoel Hoogte lichtbundel koplampen aanpassen Glazen dak, elektrisch bediend rolgordijn 111 Houder voor boodschappentassen opklapbaar gloeilampen, specificaties 364 Hulpaccu 86 86 84 91 152 153 371 126 163, 164 Inlegmatten 149 Inparkeerhulp - PAP 266 Instructieboekje, milieulabel Instrumenten, schakelaars en bediening Instrumentenoverzicht auto met stuur links auto met stuur rechts Instrumentenpaneel 26 60, 63 60 63 66, 67 Interieurluchtfilter 126 Interieurverlichting automatische functie 102 103 Interieurverwarming 138 Interior Air Quality System (IAQS) luchtreiniging 126 126 Intervalfunctie wisser 105 ALFABETISCH REGISTER K Katalysator Bergen 304 319 Keuzehendelblokkering 282 Keyless Drive 168, 169, 170, 171, 172, 274 Klimaat algemene informatie automatische regeling persoonlijke instellingen sensoren temperatuurregeling werkelijke temperatuur 124 133 127 125 133 125 357 Keyless - ontgrendelen 170 Keyless - vergrendelen 170 Klimaatregeling reparatie Kilometerstand 117 Klok, instellen Kinderen kinderslot kinderzitje en airbag kinderzitje en SIPS-airbag plaats in de auto veiligheid Kinderslot Kinderzitje ISOFIX-systeem voor kinderzitjes Kleurcode, lak Laag oliepeil Lading vervoeren algemene informatie bagageruimte bevestigingspunten lading op het dak lange lading 353 150, 152 150, 152 152 152 151 Lak kleurcode lakschade en herstel ervan 387 387 Koelsysteem oververhitting 297 297 Koelvloeistof hoeveelheid en kwaliteit Lampen 357 402 Lasersensor 226 Koelvloeistof, controleren en bijvullen 355 Lastindex 326 Kofferbak lading vervoeren Lekke band 337 150 Leren bekleding, reinigingsvoorschriften 386 Kompas kalibreren 112 112 Lichtbundel, aanpassen 97 54 Koplampen positie 359 358 Lichtbundel aanpassen 97 57 55 Koudemiddel 357 Lichtbundel koplampen aanpassen hoogteregeling 97 91 Krik 334 Lichtbundel koplampen aanpassen 97 45 52 38 52 45 179, 180 Kinderveiligheidszitje aanbevolen afmetingscategorieën voor kinderzitjes met ISOFIX-bevestigingssysteem bovenste bevestigingspunten voor kinderzitjes types 76 L 45 47 53 387 Lichtsignalen, PCC 164 LKA - Rijbaanassistent 252 421 ALFABETISCH REGISTER Luchtreiniging materiaal passagiersruimte 127 125, 126, 127 Luchtverdeling recirculatie tabel 127 135 136 422 Meters brandstofmeter snelheidsmeter toerenteller Middenconsole M Make-upspiegel verlichting 149 103 Maten Trekhaak 393 314 Max. dakbelasting 394 Meldingen BLIS 244 Meldingen en symbolen Adaptieve cruisecontrol Collision Warning with Auto Brake Driver Alert Control LKA Motor- en interieurverwarming Menufuncties Instrumentenpaneel menu-overzicht, analoog menu-overzicht, digitaal 214 228, 238 251 256 141 Meldingen op het informatiedisplay 114 Meldingsfuncties 115 Milieulabel, FSC, instructieboekje 113 113 114 66, 67 66, 67 66, 67 148 26 Mistverlichting achter 100 Motor oververhitting Start/Stop starten uitschakelen 297 283 274 275 Motor afzetten 275 Motor- en interieurverwarming directe start direct uitschakelen meldingen timer 139 140 141 140 Motorkap, openen Motorolie filter kwaliteit en hoeveelheid ongunstige rijomstandigheden 351 352, 399 352 400 399 Motorolie, bijvullen 353 Motoroliepeil controleren 353 Motorremregeling 186 Motorruimte controleren koelvloeistof Motorolie overzicht rem- en koppelingsvloeistof 352 355 352 351 356 Motorspecificaties 397 Motorverwarming 138 MY CAR 116 N Noodreparatieset banden 337 Noodreparatieset voor banden afdichtmiddel band oppompen overzicht positie resultaat controleren uitvoering 338 343 338 337 342 339 Nooduitrusting EHBO-kit gevarendriehoek 335 334 ALFABETISCH REGISTER O octaangetal Olie, zie ook Motorolie 302 399, 400 Onderhoud roestwering 385 Park Assist aan achterzijde functie sensoren voor Park Assist storingsindicatie 257 259 257 261 260 R Parkeerhulpcamera Instellingen 261 264 Ontgrendelen van de binnenzijde van de buitenzijde 174 172 Parkeerrem 295 Partikelfilter 305 Ontgrendelen met sleutelblad 171 Ontwaseming 134 Passief startsysteem (Keyless Drive) 168, 169, 170, 171, 172, 274 Op afstand bediende startblokkering 161 Opbergmogelijkheden passagiersruimte 146 Opbergmogelijkheid bestuurderszijde dashboardkastje tunnelconsole Opblaasgordijn Optie/accessoire Oververhitting 148 149 148 204 216 Regeneratie 305 Regensensor 105 Reinigen Automatische wasstraat bekleding veiligheidsgordels Velgen wasstraat 382 386 386 383 382 PCC, Personal Car Communicator Actieradius functies 164 162 Rem- en koppelingsvloeistof 356 Remlichten 100 Peilstok, elektronisch 353 Remmen 293, 295 antiblokkeerremsysteem, ABS 294 parkeerrem 295 remkrachtverhoging bij noodstops, EBA 295 Remlichten 100 remsysteem 293, 294, 295 remvloeistof bijvullen 356 symbolen op instrumentenpaneel 294 Personal Car Communicator 164 Poetsen 384 39 Positie buitenspiegels herstellen 109 17 Powermeter 70 297, 310 Profieldiepte 328 P Radarsensor Beperkingen Q Remvloeistof kwaliteit en hoeveelheid 404 329 332 Paniekfunctie 162 Reservewiel erbij nemen monteren PAP - Actieve parkeerhulp 266 Resetten dagteller PACOS 36 Queue Assist 210 119, 121 423 ALFABETISCH REGISTER Richtingaanwijzer 101 Richtingaanwijzers 101 Rijadviezen 299 Rijbaanassistent bediening 210 254 Rijbaanassistent - LKA 252 Rijden koelsysteem met geopende achterklep 299 297 298 Rijden met een aanhanger kogeldruk trekgewicht 310 395 395 Rijden tijdens de winter 299 Serviceprogramma 346 Rijeigenschappen aanpassen 186 Servicestand 365 Rijklaar gewicht 394 Sfeerverlichting 103 291 SIPS-airbag Ritstatistiek 122 Sleepoog 319 Roestwering 385 Roetfilter dieselmotor 305 Slepen sleepoog 318 319 ROETFILTER VOL 305 Rijmodus ECO Rugleuning achterbank, omklappen voorstoel, omklappen 424 84 87 84 Ruiten en spiegels 385 Ruitenwisser voor Regensensor 104 105 S Safelock-functie deactiveren tijdelijk deactiveren 178 178 178 Safety mode auto verrijden startpoging 41 43 42 Snelheidsbegrenzer alarm overschrijding snelheid beknopte bedieningsinstructies tijdelijk deactiveren uitschakelen 191 194 191, 192 193 194 Snelheidsklassen, banden 326 Spiegel achteruitkijk- 110 Schakelblokkering, mechanische vrijgave 282 Schakelindicatie (GSI) 278 Spiegels buiten- 108 Schakelindicator 278 Spin control 186 Sproeien voorruit 105 Sproeier Achterruit sproeiervloeistof, bijvullen Voorruit 106 367 105 Sproeiervloeistof 367 Stabiliteits- en tractieregeling 186 stabiliteitsregeling 186 Sensus 80 38 Sleutel 158, 160 Sleutelblad 165, 166 Sleutelstanden Slijtage-indicator Slot kinder- 81 324 45 Stadslicht 91 Start/Stop automatische motorafslag werkt niet Functie en bediening Startaccu overbelasting vervangen Startblokkering 283 285 284 275, 298, 368 298 370 161 ALFABETISCH REGISTER Starten met hulpaccu 275 Steenslagplekken en krassen 387 Stickers positie 390 Stoel, zie Stoelen en achterbank Stoelen en achterbank elektrisch bediend elektrische verwarming Hoofdsteunen achterbank Ruggedeelte(n) achterbank neerklappen ruggedeelte(n) achterbank vooroverklappen 83 83 85 131 86 87 84 Stoffen die allergieën en/of astma kunnen verwekken 126 Storingsdiagnose van camerasensor 225 Storingzoeken Adaptieve cruisecontrol 213 Stuurkracht, snelheidsafhankelijk 186 Stuurkrachtniveau, zie Stuurkracht 186 Stuurslotfout 275 Stuurwiel Stuur afstellen Toetsenset 88 88 88 Stuurwiel afstellen 88 Support 16 Symbolen Controlesymbolen Waarschuwingssymbolen Symbolen en meldingen Adaptieve cruisecontrol Collision Warning with Auto Brake Driver Alert Control LKA Trailer Stability Assist 67, 70, 71 67, 70 214 228, 238 251 256 Transmissie Transponder Transpondersleutel Actieradius afneembaar sleutelblad batterij vervangen functies zoekgeraakt Transpondersleutel met PCC Actieradius T Tanken 178, 305 AdBlue 308 Bijvullen 301 bijvullen met jerrycan met reservebrandstof 305 tankklep 300 tankvulklep, handmatig openen 300 tankvulklep, vergrendeling 178 125 Temperatuurregeling 133 Trekhaak specificaties 313 314 Trekhaak - afneembaar monteren/demonteren 315 Trillingsdemper 313 89 Toetsensets op stuurwiel 88 Tunneldetectie 394 186 164 395 Toeteren Traction Control 21 158, 159, 160 163, 168 165, 166 167 162 158 Trekgewicht en kogeldruk Tunnelconsole 12V-aansluiting armleuning Totaalgewicht 277 Transpondersleutelsysteem, typegoedkeuring 184 TSA, Trailer Stability Assist Temperatuur werkelijke temperatuur 187, 317 Typeaanduidingen 187, 317 150 148 93 390 425 ALFABETISCH REGISTER Typegoedkeuring radarsysteem radioapparatuur transpondersleutelsysteem 218 221 184 U Uitlaatsysteem 306 Uitstoot van kooldioxide 408 V Veiligheidsgordel Achterbank gordelspanner gordelwaarschuwing losnemen omdoen zwangerschap 426 28 31 31 31 30 29 30 Velg, maten 325 Velgen Reinigen 383 Ventilatie 127 Ventilator ECC ETC 132 132 Vergrendelen/ontgrendelen achterklep binnenzijde 176 174 Vergrendeling handmatig vergrendelen ontgrendelen vergrendelen 173 172, 174 172 Vergrendelingsindicatie 160, 182 Verkeersbordinformatie bediening Beperkingen 245 246 248 Verlichting adaptieve bochtverlichting 96 Approach-verlichting 104, 162 automatische verlichting, interieur 103 automatisch groot licht 94 Bedieningselementen 89, 102 dagrijlicht 92 Follow Me Home-verlichting 104 gloeilampen, specificaties 364 groot licht/dimlicht 93 in interieur 102 Koplamphoogteregeling 91 mistachterlicht 100 Stadslicht 91 tunneldetectie 93 Verlichting display 90 Verlichting instrumentenpaneel 90 verlichting van bedieningselementen 90 Verlichting, gloeilampen vervangen dagrijlicht lamphouder achter: richtingaanwijzer, rem- en achteruitrijlicht make-upspiegel mistachterlicht richtingaanwijzers, voor stadslicht vóór 357 362 363 364 363 361 361 Verlichting, lamp vervangen dimlicht (auto's met halogeenkoplampen) 360 groot licht (auto's met halogeenkoplampen) 361 Verlichting display 90 Verlichting instrumentenpaneel 90 Verlichtingsbediening 89 Verlichting van bedieningselementen 90 Vermogen 397 Versnellingsbak automaat handgeschakeld 277 278 277 Versnellingsbakolie hoeveelheid en kwaliteit 403 Verwarming op brandstof timer 140 Vlekken 386 ALFABETISCH REGISTER Vloeistoffen, hoeveelheden 367, 402, 403, 404, 405, 406 Vloeistoffen en oliën 402, 403, 404, 406 Voetgangersairbag auto verrijden opvouwen 43 44 45 Lage oliedruk parkeerrem ingeschakeld storing in remsysteem Waarschuwing Waarschuwingssymbolen 74 74 74 74 67, 70, 74 Warmtereflecterende voorruit Voetgangersbescherming 229 Wasstraat Volgtijd instellen 200 21 Water- en vuilafstotende laag 385 21 Water- en vuilafstotende laag, reinigen 385 Volvo Sensus 80 Whiplash, WHIPS 39 WHIPS kinderzitje/verhogingskussen WHIPS-systeem zithouding 39 39 40 Voorstoel hoofdsteun 110, 134 84 W Waarschuwingsgeluid Collision Warning 233 Waarschuwingslampje adaptieve cruisecontrol Collision Warning stabiliteits- en tractieregeling 204 233 186 Waarschuwingslampjes airbags (SRS) dynamo laadt niet bij gordelwaarschuwing 74 74 31, 74 365 367 367 365 366 Wissers en -sproeiers 104 382 Volvo ID Voorruit elektrische verwarming Wisserblad achterruit vervangen Reinigen Servicestand vervangen Wielbouten afsluitbare 327 327 Wielen compact reservewiel demonteren Sneeuwkettingen 328 330 328 Wielen en banden Goedgekeurde maten lastindex en snelheidsklasse 328 412 414 Wielen verwisselen 329 Wiel vervangen 330 Winterbanden 328 Z Zekeringen algemene informatie in motorruimte onder het dashboardkastje onder rechter voorstoel vervangen 373 374 377 380 373 Zekeringenkastje 373 Zij-airbag, SIPS Zuinig rijden 38 309 427 ALFABETISCH REGISTER 428 TP 26459 (Dutch), AT 1817, MY19, Copyright © 2000-2018 Volvo Car Corporation
advertisement
* Your assessment is very important for improving the workof artificial intelligence, which forms the content of this project
Related manuals
advertisement